ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 395

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

57e jaargang
10 november 2014


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2014/C 395/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2014/C 395/02

Zaak C-114/12: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 4 september 2014 — Europese Commissie/Raad van de Europese Unie (Beroep tot nietigverklaring — Extern optreden van de Europese Unie — Internationale overeenkomsten — Bescherming van de naburige rechten van omroeporganisaties — Onderhandelingen over een verdrag van de Raad van Europa — Besluit van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten tot goedkeuring van de gezamenlijke deelname van de Unie en haar lidstaten aan de onderhandelingen — Artikel 3, lid 2, VWEU — Exclusieve externe bevoegdheid van de Unie)

2

2014/C 395/03

Zaak C-127/12: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 3 september 2014 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Vrij verkeer van kapitaal — Artikelen 21 VWEU en 63 VWEU — EER-Overeenkomst — Artikelen 28 en 40 — Schenk- en erfbelasting — Bevoegdheidsverdeling op fiscaal terrein — Discriminatie tussen ingezetenen en niet-ingezetenen — Discriminatie op grond van de plaats waar de onroerende zaak is gelegen — Bewijslast)

3

2014/C 395/04

Zaak C-237/12: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 4 september 2014 — Europese Commissie/Franse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 91/676/EEG — Artikel 5, lid 4 — Bijlage II, A, punten 1-3 en 5 — Bijlage III, leden 1, punten 1-3, en 2 — Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen — Periodes voor het op of in de bodem brengen van meststoffen — Capaciteit van opslagtanks voor dierlijke meststoffen — Beperking van het op of in de bodem brengen — Verbod op het op of in de bodem brengen op sterk hellend, bevroren of met sneeuw bedekt land — Non-conformiteit van de nationale wetgeving)

3

2014/C 395/05

Zaak C-408/12 P: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 4 september 2014 — YKK Corp., YKK Holding Europe BV, YKK Stocko Fasteners GmbH/Europese Commissie (Hogere voorziening — Mededingingsregelingen — Markten voor ritssluitingen, overige sluitingen en aanzetmachines — Opeenvolgende aansprakelijkheden — Wettelijk maximum van de geldboete — Artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 — Begrip onderneming — Persoonlijke aansprakelijkheid — Evenredigheidsbeginsel — Afschrikkingsfactor)

5

2014/C 395/06

Zaak C-474/12: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 4 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Schiebel Aircraft GmbH/Bundesminister für Wirtschaft, Familie und Jugend (Prejudiciële verwijzing — Vrijheid van vestiging — Vrij verkeer van werknemers — Non-discriminatie — Artikel 346, lid 1, sub b, VWEU — Bescherming van de wezenlijke veiligheidsbelangen van een lidstaat — Regeling van een lidstaat die bepaalt dat de wettelijke vertegenwoordigers van een onderneming die in die lidstaat handelt in wapens, munitie en oorlogsmateriaal, de nationaliteit van die lidstaat dienen te bezitten)

5

2014/C 395/07

Gevoegde zaken C-533/12 P en C-536/12 P: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 4 september 2014 — Société nationale maritime Corse-Méditerranée (SNCM) SA/Corsica Ferries France SAS, Europese Commissie, Franse Republiek (C-533/12 P), Franse Republiek/Corsica Ferries France SAS, Europese Commissie, Société nationale maritime Corse-Méditerranée (SNCM) SA (C-536/12 P) (Hogere voorziening — Herstructureringssteun — Beoordelingsmarge van de Europese Commissie — Omvang van de rechterlijke toetsing van het Gerecht van de Europese Unie — Toets van de particuliere investeerder in een markteconomie — Vereiste van een sectorale en geografische analyse — Voldoende aangetoonde praktijk — Economische rationaliteit op lange termijn — Betaling van aanvullende ontslagvergoedingen)

6

2014/C 395/08

Zaak C-543/12: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky — Slowakije) — Michal Zeman/Krajské riaditeľstvo Policajného zboru v Žiline (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 91/477/EEG — Afgifte van de Europese vuurwapenpas — Nationale regeling die de afgifte van een dergelijke pas uitsluitend voorbehoudt aan personen die wapens voorhanden hebben voor jacht- of sportdoeleinden)

7

2014/C 395/09

Zaak C-575/12: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 4 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administratīvā apgabaltiesa — Letland) — Air Baltic Corporation AS/Valsts robežsardze [Prejudiciële verwijzing — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Verordening (EG) nr. 810/2009 — Artikelen 24, lid 1, en 34 — Eenvormig visum — Nietigverklaring of intrekking van een eenvormig visum — Geldigheid van een eenvormig visum dat is aangebracht op een nietig verklaard reisdocument — Verordening (EG) nr. 562/2006 — Artikelen 5, lid 1, en 13, lid 1 — Grenscontroles — Toegangsvoorwaarden — Nationale regeling die vereist dat een geldig visum in een geldig reisdocument is aangebracht]

8

2014/C 395/10

Zaak C-589/12: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 3 september 2014 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) — Verenigd Koninkrijk] — Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs/GMAC UK plc [Prejudiciële verwijzing — Btw — Zesde richtlijn (77/388/EEG) — Artikel 11, C, lid 1, eerste alinea — Rechtstreekse werking — Verlaging van de maatstaf van heffing — Verrichting van twee handelingen betreffende dezelfde goederen — Leveringen van goederen — Auto’s die op grond van een huurkoopovereenkomst worden verkocht, teruggenomen en openbaar wederverkocht — Rechtsmisbruik]

9

2014/C 395/11

Zaak C-21/13: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 4 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Simon, Evers & Co. GmbH/Hauptzollamt Hamburg-Hafen [Prejudiciële verwijzing — Handelspolitiek — Antidumpingrechten — Verordening (EG) nr. 499/2009 — Geldigheid — Ingevoerde producten van oorsprong uit China — Invoer van dezelfde producten verzonden vanuit Thailand — Ontwijking — Bewijs — Niet-medewerking]

9

2014/C 395/12

Gevoegde zaken C-119/13 en C-120/13: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 4 september 2014 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Wedding — Duitsland) — eco cosmetics GmbH & Co. KG/Virginie Laetitia Barbara Dupuy (C-119/13), Raiffeisenbank St. Georgen reg. Gen. mbH/Tetyana Bonchyk (C-120/13) [Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 1896/2006 — Europese betalingsbevelprocedure — Geen geldige betekening of kennisgeving — Gevolgen — Uitvoerbaar verklaard Europees betalingsbevel — Verweer — Heroverweging in uitzonderingsgevallen — Termijnen]

10

2014/C 395/13

Zaak C-157/13: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Lietuvos Aukščiausiasis Teismas — Litouwen) — Nickel & Goeldner Spedition GmbH/Kintra UAB [Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 1346/2000 — Artikel 3, lid 1 — Begrip met een insolventieprocedure verbonden vordering die er nauw mee samenhangt — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Artikel 1, lid 2, sub b — Begrip faillissement — Schuldvordering ingesteld door de curator — Vordering tot betaling van een schuldvordering voor internationaal goederenvervoer — Verhouding van de verordeningen nrs. 1346/2000 en 44/2001 tot het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR)]

11

2014/C 395/14

Zaak C-162/13: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 4 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Vrhovno sodišče Republike Slovenije — Slovenië) — Damijan Vnuk/Zavarovalnica Triglav d.d. (Prejudiciële verwijzing — Verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorvoertuigen aanleiding kan geven — Richtlijn 72/166/EEG — Artikel 3, lid 1 — Begrip deelneming aan het verkeer van voertuigen — Ongeval dat door een tractor met aanhangwagen op de binnenplaats van een boerderij is veroorzaakt)

11

2014/C 395/15

Gevoegde zaken C-184/13 tot en met C-187/13, C-194/13, C-195/13 en C-208/13: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 4 september 2014 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio — Italië) — API — Anonima Petroli Italiana SpA/Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dello Sviluppo economico (C-184/13), ANCC-Coop — Associazione Nazionale Cooperative di Consumatori e.a./Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti e.a. (C-185/13), Air Liquide Italia SpA e.a./Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dello Sviluppo economico (C-186/13), Confetra — Confederazione Generale Italiana dei Trasporti e della Logistica e.a./Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti — Osservatorio sulle Attività di Trasporto, Ministero dello Sviluppo economico (C-187/13), Esso Italiana Srl/Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dello Sviluppo economico (C-194/13), Confindustria — Confederazione generale dell’industria italiana e.a./Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dello Sviluppo económico (C-195/13), Autorità garante della concorrenza e del mercato/Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dello Sviluppo económico (C-208/13) (Prejudiciële verwijzing — Wegvervoer — Minimumbedrijfskosten vastgesteld door een vertegenwoordigend orgaan van de betrokken marktdeelnemers — Ondernemersvereniging — Beperking van de mededinging — Doelstelling van algemeen belang — Verkeersveiligheid — Evenredigheid)

12

2014/C 395/16

Zaak C-192/13 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 september 2014 — Koninkrijk Spanje/Europese Commissie (Hogere voorziening — Cohesiefonds — Vermindering van financiële bijstand — Vaststelling van het besluit door de Europese Commissie — Termijn — Niet-inachtneming van de gestelde termijn — Gevolgen)

14

2014/C 395/17

Zaak C-197/13 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 september 2014 — Koninkrijk Spanje/Europese Commissie (Hogere voorziening — Cohesiefonds — Vermindering van financiële bijstand — Vaststelling van het besluit door de Europese Commissie — Termijn — Niet-inachtneming van de gestelde termijn — Gevolgen)

15

2014/C 395/18

Zaak C-211/13: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 4 september 2014 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland (Niet-nakoming — Artikel 63 VWEU — Vrij verkeer van kapitaal — Belasting op schenkingen en nalatenschappen — Nationale wettelijke regeling die voorziet in een hogere belastingvrije som wanneer de erflater, op het tijdstip van zijn overlijden, de schenker of de verkrijger op het grondgebied van de lidstaat woonden — Voorwerp van het beroep wegens niet-nakoming — Beperking — Rechtvaardiging)

15

2014/C 395/19

Gevoegde zaken C-256/13 en C-264/13: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 4 september 2014 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van beroep te Antwerpen — België) — Provincie Antwerpen/Belgacom NV van publiek recht (C-256/13), Mobistar NV (C-264/13) (Prejudiciële verwijzing — Elektronischecommunicatienetwerken en -diensten — Richtlijn 2002/20/EG — Artikel 6 — Voorwaarden die aan de algemene machtiging en de gebruiksrechten voor radiofrequenties en voor nummers kunnen worden verbonden, en specifieke verplichtingen — Artikel 13 — Vergoedingen voor gebruiksrechten en rechten om faciliteiten te installeren — Regionale regeling waarbij ondernemingen aan een belasting op vestigingen worden onderworpen)

16

2014/C 395/20

Zaak C-318/13: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 3 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — procedure ingeleid door X (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 79/7/EEG — Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid — Verzekering tegen ongevallen van werknemers — Bedrag van een forfaitaire vergoeding voor blijvende schade — Actuariële berekening gebaseerd op de gemiddelde levensverwachting naargelang van het geslacht van de ontvanger van die vergoeding — Voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht)

17

2014/C 395/21

Zaak C-327/13: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Brussel — België) — Burgo Group SpA/Illochroma NV, in liquidatie, Jérôme Theetten, in zijn hoedanigheid van curator van Illochroma NV (Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Insolventieprocedures — Begrip vestiging — Groep van vennootschappen — Vestiging — Recht om een secundaire insolventieprocedure te openen — Criteria — Persoon bevoegd om een secundaire insolventieprocedure aan te vragen)

17

2014/C 395/22

C-351/13: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 4 september 2014 — Europese Commissie/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 1999/74/EG — Artikelen 3 en 5, lid 2 — Houden van legkippen — Niet-aangepaste kooien — Verbod — Houden van legkippen in kooien die niet overeenkomen met de vereisten van deze richtlijn)

18

2014/C 395/23

Zaak C-410/13: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 3 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vilniaus apygardos administracinis teismas — Litouwen) — Baltlanta UAB/Lietuvos valstybė [Prejudiciële verwijzing — Structuurfondsen — Economische, sociale en territoriale samenhang — Verordening (EG) nr. 1260/1999 — Artikel 38 — Verordening (EG) nr. 2792/1999 — Artikel 19 — Visserij — Rechtsgeding op nationaal niveau — Verplichting voor de lidstaat om alle maatregelen te nemen die nodig zijn om na afloop van het rechtsgeding het besluit tot bijstandsverlening correct uit te voeren]

19

2014/C 395/24

Zaak C-452/13: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 4 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Salzburg — Oostenrijk) — Germanwings GmbH/Ronny Henning [Prejudiciële verwijzing — Luchtvervoer — Verordening (EG) nr. 261/2004 — Artikelen 2, 5 en 7 — Recht op compensatie bij langdurige vluchtvertraging — Vertragingsduur — Begrip aankomsttijd]

20

2014/C 395/25

Zaak C-532/13: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 4 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — Sofia Zoo/Országos Környezetvédelmi, Természetvédelmi és Vízügyi Főfelügyelőség [Prejudiciële verwijzing — Bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten — Verordening (EG) nr. 338/97 — Artikel 11 — Nietigheid van een invoervergunning beperkt tot de specimens van dieren waarop de nietigheidsgrond werkelijk van toepassing is]

20

2014/C 395/26

Zaak C-417/14 RX: Beslissing van het Hof (Kamer van heroverweging) van 9 september 2014 strekkende tot heroverweging van het arrest van het Gerecht (Kamer voor hogere voorzieningen) van 10 juli 2014 in zaak T-401/11 P, Livio Missir Mamachi di Lusignano/Europese Commissie

21

2014/C 395/27

Zaak C-367/14: Beroep ingesteld op 25 juli 2014 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek

21

2014/C 395/28

Zaak C-377/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský soud v Praze (Tsjechische Republiek) op 7 augustus 2014 — Ernst Georg Radlinger, Helena Radlingerová/Finway a.s.

22

2014/C 395/29

Zaak C-378/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 7 augustus 2014 — Bundesagentur für Arbeit — Familienkasse Sachsen/Tomislaw Trapkowski

24

2014/C 395/30

Zaak C-403/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna (Bulgarije) op 25 augustus 2014 — Vekos Trade AD/Direktor na Direktsia Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika, Varna, pri Tsentralno Upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

24

2014/C 395/31

Zaak C-413/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 augustus 2014 door Intel Corporation tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer — uitgebreid) van 12 juni 2014 in zaak T-286/09, Intel Corporation/Europese Commissie

25

2014/C 395/32

Zaak C-431/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 19 september 2014 door de Helleense Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 16 juli 2014 in zaak T-52/12, Griekenland/Commissie

27

2014/C 395/33

Zaak C-449/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 25 september 2014 door DTS Distribuidora de Televisión Digital, S.A. tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 11 juli 2014 in zaak T-533/10, DTS Distribuidora de Televisión Digital/Commissie

27

2014/C 395/34

Zaak C-450/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 26 september 2014 door Koinonìa tis Pliroforìas Anichtì stis Idikès Anankes — Isotis tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 16 juli 2014 in zaak T-59/11, Isotis/Commissie

29

 

Gerecht

2014/C 395/35

Zaak T-340/07: Arrest van het Gerecht van 2 oktober 2014 — Evropaïki Dynamiki/Commissie (Arbitragebeding — Overeenkomst inzake de toekenning van gemeenschapssteun aan een project in het kader van het programma eContent — Opzegging van de overeenkomst door de Commissie — Terugbetaling van daarvoor in aanmerking komende kosten)

31

2014/C 395/36

Zaak T-498/11: Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Evropaïki Dynamiki/Commissie (Overheidsopdrachten voor dienstverlening — Aanbestedingsprocedure — Vernieuwing van een internetsite — Afwijzing van de offerte van een inschrijver — Gunning van de opdracht aan een andere inschrijver — Beroep tot nietigverklaring — Motiveringsplicht — Gunningscriteria — Kennelijke beoordelingsfouten — Verzoek om schadevergoeding)

31

2014/C 395/37

Zaak T-601/11: Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Dansk Automat Brancheforening/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Onlinespelen — Invoering in Denemarken van lagere belastingtarieven voor onlinespelen dan voor casino’s en speelautomatenhallen — Besluit waarbij de steun verenigbaar met de interne markt is verklaard — Steun om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken — Niet individueel geraakt — Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich brengt — Niet-ontvankelijkheid)

32

2014/C 395/38

Zaak T-615/11: Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Royal Scandinavian Casino Århus/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Onlinespelen — Invoering in Denemarken van lagere belastingtarieven voor onlinespelen dan voor casino’s en speelautomatenhallen — Besluit waarbij de steun verenigbaar met de interne markt is verklaard — Steun om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken — Niet individueel geraakt — Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich brengt — Niet-ontvankelijkheid)

33

2014/C 395/39

Zaak T-669/11: Arrest van het Gerecht van 25 september 2014 — Spirlea/Commissie [Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Van Duitsland afkomstig document in het kader van een EU-pilot-procedure — Artikel 4, leden 4 en 5 — Artikel 4, lid 2, derde streepje — Weigering van toegang — Schending van wezenlijke vormvoorschriften — Verplichting van concreet en individueel onderzoek — Gedeeltelijke toegang — Hoger openbaar belang]

34

2014/C 395/40

Zaak T-51/12: Arrest van het Gerecht van 30 september 2014 — Scooters India/BHIM — Brandconcern (LAMBRETTA) [Gemeenschapsmerk — Vervalprocedure — Gemeenschapswoordmerk LAMBRETTA — Normaal gebruik van het merk — Gedeeltelijk verval — Artikel 51, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009]

34

2014/C 395/41

Gevoegde zaken T-91/12 en T-280/12: Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Flying Holding e.a./Commissie (Overheidsopdrachten voor diensten — Aanbestedingsprocedure — Verrichten van diensten van personenvervoer door de lucht zonder dienstregeling en het charteren van taxivliegtuigen — Verwerping van de deelnemingsaanvraag — Artikel 94, sub b, van het Financieel Reglement — Rechten van de verdediging — Artikel 134, lid 5, van de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement — Beroep tot nietigverklaring — Brief in antwoord op een vraag van verzoeksters — Niet voor beroep vatbare handeling — Gunningsbesluit — Geen rechtstreekse geraaktheid — Niet-ontvankelijkheid — Niet-contractuele aansprakelijkheid)

35

2014/C 395/42

Zaak T-132/12: Arrest van het Gerecht van 30 september 2014 — Scooters India/BHIM — Brandconcern (LAMBRETTA) [Gemeenschapsmerk — Vervalprocedure — Gemeenschapswoordmerk LAMBRETTA — Normaal gebruik van het merk — Artikel 51, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 207/2009]

36

2014/C 395/43

Zaak T-171/12: Arrest van het Gerecht van 25 september 2014 — Peri/BHIM (Vorm van een spanklem) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor een driedimensionaal gemeenschapsmerk — Vorm van een spanklem — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009]

36

2014/C 395/44

Zaak T-177/12: Arrest van het Gerecht van 2 oktober 2014 — Spraylat/ECHA (REACH — Vergoeding verschuldigd voor de registratie van een stof — Lagere vergoeding voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen — Onjuiste aangifte van de grootte van de onderneming — Besluit waarbij een vergoeding voor administratieve kosten wordt opgelegd — Evenredigheid)

37

2014/C 395/45

Zaak T-199/12: Arrest van het Gerecht van 2 oktober 2014 — Euro-Link Consultants en European Profiles/Commissie (Overheidsopdrachten voor diensten — Aanbestedingsprocedure — Project voor de diversificatie en de ondersteuning van het toerisme op de Krim — Afwijzing van de aanbieding van een inschrijver — Beroep tot nietigverklaring — Niet voor beroep vatbare handeling — Bevestigende handeling — Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid — Motiveringsplicht — Gunningcriteria — Kennelijk onjuiste beoordeling — Misbruik van bevoegdheid — Gelijke behandeling)

38

2014/C 395/46

Zaak T-306/12: Arrest van het Gerecht van 25 september 2014 — Spirlea/Commissie [Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Artikel 4, lid 2, derde streepje — Door de Commissie aan Duitsland in het kader van een EU-pilot-procedure gerichte verzoeken om informatie — Weigering van toegang — Verplichting van concreet en individueel onderzoek — Hoger openbaar belang — Gedeeltelijke toegang — Motiveringsplicht]

38

2014/C 395/47

Zaak T-445/12: Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Koscher + Würtz/BHIM — Kirchner & Wilhelm (KW SURGICAL INSTRUMENTS) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Gemeenschap — Beeldmerk ‚KW SURGICAL INSTRUMENTS’ — Ouder nationaal woordmerk ‚Ka We’ — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Beroepsprocedure — Omvang van het door de kamer van beroep te verrichten onderzoek — Bewijs van het normale gebruik van het oudere merk — Verzoek ingediend bij de oppositieafdeling — Weigering om het aangevraagde merk in te schrijven zonder vooraf de voorwaarde van het normale gebruik van het oudere merk te onderzoeken — Onjuiste rechtsopvatting — Bevoegdheid tot herziening]

39

2014/C 395/48

Zaak T-474/12: Arrest van het Gerecht van 25 september 2014 — Giorgis/BHIM — Comigel (Vorm van twee verpakte bekers) [Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Driedimensionaal gemeenschapsmerk — Vorm van twee verpakte bekers — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Geen door gebruik verkregen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, en lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009]

40

2014/C 395/49

Zaak T-484/12: Arrest van het Gerecht van 25 september 2014 — CEWE Stiftung/BHIM (SMILECARD) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk SMILECARD — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009]

41

2014/C 395/50

Zaak T-490/12: Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Arnoldo Mondadori Editore/BHIM — Grazia Equity (GRAZIA) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk GRAZIA — Ouder gemeenschapsbeeldmerk GRAZIA — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Geen soortgelijke waren — Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 — Bekendheid — Geen verband tussen de betrokken merken]

41

2014/C 395/51

Zaak T-516/12: Arrest van het Gerecht van 25 september 2014 — Ted-Invest/BHIM — Scandia Down (sensi scandia) [Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapsbeeldmerk sensi scandia — Ouder gemeenschapswoordmerk SCANDIA HOME — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, en artikel 53, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 207/2009]

42

2014/C 395/52

Zaak T-86/13 P: Arrest van het Gerecht van 25 september 2014 — Grazyte/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Tijdelijk functionarissen — Bezoldiging — Ontheemdingstoelage — Voorwaarde van artikel 4, lid 1, sub b, van bijlage VII bij het Statuut — Referentieperiode van tien jaar — Werkzaamheden voor een internationale organisatie)

43

2014/C 395/53

Zaak T-222/13: Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — B&S Europe/Commissie (Overheidsopdrachten voor diensten — Aanbestedingsprocedure — Kortetermijndiensten in het exclusieve belang van derde landen die externe hulp van de Unie ontvangen — Afwijzing van de aanbieding — Selectiecriteria — Contracten in schijven — Referentieproject — Motiveringsplicht — Beginsel van goed bestuur — Gewettigd vertrouwen — Beginsel van onpartijdigheid — Beginsel van hoor en wederhoor)

43

2014/C 395/54

Zaak T-256/13: Arrest van het Gerecht van 1 oktober 2014 — Italië/Commissie (Sociale politiek — Communautaire actieprogramma’s op het gebied van de jeugd — Gedeeltelijke terugbetaling van de uitgekeerde financiering — Niet in aanmerking komende bedragen — Overschrijding van het voor een categorie acties vastgestelde plafond — Uitvoering door de nationale agentschappen van de procedures voor de terugvordering bij de uiteindelijke begunstigden van onjuist bestede bedragen)

44

2014/C 395/55

Zaak T-263/13: Arrest van het Gerecht van 1 oktober 2014 — Lausitzer Früchteverarbeitung/BHIM — Rivella International (holzmichel) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk holzmichel — Ouder internationale beeldmerken Michel en Michel POWER — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009]

45

2014/C 395/56

Zaak T-266/13: Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Brainlab/BHIM (Curve) [Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Curve — Absolute weigeringsgrond — Merk dat in strijd is met openbare orde of goede zeden — Artikel 7, lid 1, sub f, van verordening (EG) nr. 207/2009]

45

2014/C 395/57

Zaak T-605/13: Arrest van het Gerecht van 25 september 2014 — Alma-The Soul of Italian Wine/BHIM — Miguel Torres (SOTTO IL SOLE ITALIANO SOTTO il SOLE) [Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk SOTTO IL SOLE ITALIANO SOTTO il SOLE — Ouder gemeenschapswoordmerk VIÑA SOL — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 75 van verordening (EG) nr. 207/2009 — Motiveringsverplichting]

46

2014/C 395/58

Zaak T-614/13: Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Romonta/Commissie (Milieu — Richtlijn 2003/87/EG — Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten — Overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten vanaf 2013 — Besluit 2011/278/EU — Door Duitsland ingediende nationale uitvoeringsmaatregelen — Hardheidsclausule — Vrijheid van beroep en van ondernemerschap — Eigendomsrecht — Evenredigheid)

47

2014/C 395/59

Zaak T-629/13: Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Molda/Commissie (Milieu — Richtlijn 2003/87/EG — Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten — Overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten vanaf 2013 — Besluit 2011/278/EU — Door Duitsland ingediende nationale uitvoeringsmaatregelen — Hardheidsclausule — Vrijheid van beroep en van ondernemerschap — Eigendomsrecht — Evenredigheid)

47

2014/C 395/60

Zaak T-630/13: Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — DK Recycling und Roheisen/Commissie (Milieu — Richtlijn 2003/87/EG — Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten — Overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten vanaf 2013 — Besluit 2011/278/EU — Door Duitsland ingediende nationale uitvoeringsmaatregelen — Hardheidsclausule — Vrijheid van ondernemerschap — Eigendomsrecht — Evenredigheid)

48

2014/C 395/61

Zaak T-631/13: Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Raffinerie Heide/Commissie (Milieu — Richtlijn 2003/87/EG — Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten — Overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten vanaf 2013 — Besluit 2011/278/EU — Door Duitsland ingediende nationale uitvoeringsmaatregelen — Hardheidsclausule — Vrijheid van ondernemerschap — Eigendomsrecht — Evenredigheid)

49

2014/C 395/62

Zaak T-634/13: Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Arctic Paper Mochenwangen/Commissie (Milieu — Richtlijn 2003/87/EG — Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten — Overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten vanaf 2013 — Besluit 2011/278/EU — Door Duitsland ingediende nationale uitvoeringsmaatregelen — Hardheidsclausule — Vrijheid van ondernemerschap — Eigendomsrecht — Evenredigheid)

49

2014/C 395/63

Zaak T-512/14: Beroep ingesteld op 26 juni 2014 — Green Source Poland/Commissie

50

2014/C 395/64

Zaak T-565/14: Beroep ingesteld op 30 juli 2014 — EEB/Commissie

51

2014/C 395/65

Zaak T-575/14: Beroep ingesteld op 28 juli 2014 — Larymnis Larko/Commissie

52

2014/C 395/66

Zaak T-576/14: Beroep ingesteld op 28 juli 2014 — Larymnis LARKO/Commissie

53

2014/C 395/67

Zaak T-639/14: Beroep ingesteld op 22 augustus 2014 — DEI/Commissie

54

2014/C 395/68

Zaak T-649/14: Beroep ingesteld op 29 augustus 2014 — NTS Energie- und Transportsysteme/BHIM — Schütz (X-Windwerk)

55

2014/C 395/69

Zaak T-661/14: Beroep ingesteld op 11 september 2014 — Republiek Letland/Europese Commissie

56

2014/C 395/70

Zaak T-663/14: Beroep ingesteld op 10 september 2014 — International gaming projects/BHIM (BIG BINGO)

57

2014/C 395/71

Zaak T-667/14: Beroep ingesteld op 12 september 2014 — Slovenië/Commissie

58

2014/C 395/72

Zaak T-677/14: Beroep ingesteld op 19 september 2014 — Biogaran/Commissie

59

2014/C 395/73

Zaak T-686/14: Beroep ingesteld op 22 september 2014 — Italië/Commissie

60

2014/C 395/74

Zaak T-702/14: Beroep ingesteld op 21 september 2014 — Hamas/Raad

61

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2014/C 395/75

Zaak F-12/13: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 17 september 2014 — CQ/Parlement [Openbare dienst — Tijdelijk functionarissen — Conferentietolken (CT) — Artikel 90 RAP — Psychisch geweld — Artikel 12 bis van het Statuut — Interne regels voor raadgevend comité over geweld en de voorkoming ervan op het werk — Geheimhouding van werkzaamheden van het comité — Kennelijke beoordelingsfouten]

63

2014/C 395/76

Zaak F-91/13: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 1 oktober 2014 — DF/Commissie (Openbare dienst — Bezoldiging — Ontheemdingstoelage — Reiskosten — Detachering van verzoeker in het land waarvan hij de nationaliteit bezit — Voorwaarde van artikel 4, lid 1, sub b, van bijlage VII bij het Statuut)

63

2014/C 395/77

Zaak F-100/13: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 25 september 2014 — Julien-Malvy e.a./EDEO (Openbare dienst — Bezoldiging — In een derde land tewerkgesteld personeel van EDEO — Besluit van het TABG tot wijziging van de lijst van derde landen waarvoor de levensomstandigheden gelijkwaardig zijn aan die welke in de Unie gebruikelijk zijn — Handeling met algemene strekking — Ontvankelijkheid van het beroep — Jaarlijkse beoordeling van toelage voor bijzondere levensomstandigheden — Afschaffing)

64

2014/C 395/78

Zaak F-101/13: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 25 september 2014 — Osorio e.a./EDEO (Openbare dienst — Bezoldiging — In een derde land tewerkgesteld personeel van EDEO — Besluit van het TABG tot wijziging van de lijst van derde landen waarvoor de levensomstandigheden gelijkwaardig zijn aan die welke gewoonlijk in de Unie heersen — Handeling met algemene strekking — Ontvankelijkheid van het beroep — Jaarlijkse beoordeling van toelage voor bijzondere levensomstandigheden — Afschaffing)

65

2014/C 395/79

Zaak F-117/13: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 17 september 2014 — Wahlström/Frontex (Openbare dienst — Personeel van Frontex — Tijdelijk functionaris — Niet-verlenging van overeenkomst voor bepaalde tijd — Procedure voor verlenging — Artikel 41, lid 2, sub a, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Recht om te worden gehoord — Niet-inachtneming — Invloed op dictum van het besluit)

65

2014/C 395/80

Zaak F-120/13: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 10 september 2014 — KE (*1) /ESB (Openbare dienst — Tijdelijk functionaris — Niet-verlenging van overeenkomst voor bepaalde tijd — Personeel van agentschap — Personeelsvermindering — Meerjarig financieel kader van ESB — Schrapping van twee posten — Eerbiediging van essentiële formaliteiten — Recht om te worden gehoord — Interne richtsnoeren — Dienstbelang)

66

2014/C 395/81

Zaak F-149/12: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 18 september 2014 — Marcuccio/Commissie (Openbare dienst — Invaliditeit — Invaliditeitsuitkering — Inhouding op invaliditeitsuitkering)

66

2014/C 395/82

Zaak F-111/13: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 4 september 2014 — Prigent/Commissie [Openbare dienst — Algemeen vergelijkend onderzoek — Aankondiging van algemene vergelijkende onderzoeken EPSO/AD/230/12 (AD 5) en EPSO/AD/231/12 (AD 7) — Toelatingsvoorwaarde betreffende beroepservaring van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/231/12 (AD 7) niet vervuld — Herindeling in vergelijkend onderzoek EPSO/AD/230/12 (AD 5) — Plaatsing op reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/230/12 (AD 5) — Procesbelang — Te laat ingediende klacht — Opeenvolgende verzoeken om herziening]

67

2014/C 395/83

Zaak F-37/14: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 30 september 2014 — Ojamaa/Parlement (Openbare dienst — Ambtenaren — Tot aanstelling bevoegd gezag — Bezwarend besluit — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

68

2014/C 395/84

Zaak F-77/14: Beroep ingesteld op 7 augustus 2014 — ZZ/Raad

68

2014/C 395/85

Zaak F-108/13: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 22 september 2014 — Loescher/Raad

69


 


NL

 

Op grond van de bescherming van persoonsgegevens en/of vertrouwelijkheid kan bepaalde in deze uitgave verschenen informatie niet langer openbaar worden gemaakt. Derhalve is een nieuwe authentieke versie gepubliceerd.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2014/C 395/01)

Laatste publicatie

PB C 388 van 3.11.2014

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 380 van 27.10.2014

PB C 372 van 20.10.2014

PC C 361 van 13.10.2014

PC C 351 van 6.10.2014

PB C 339 van 29.9.2014

PB C 329 van 22.9.2014

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 4 september 2014 — Europese Commissie/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-114/12) (1)

((Beroep tot nietigverklaring - Extern optreden van de Europese Unie - Internationale overeenkomsten - Bescherming van de naburige rechten van omroeporganisaties - Onderhandelingen over een verdrag van de Raad van Europa - Besluit van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten tot goedkeuring van de gezamenlijke deelname van de Unie en haar lidstaten aan de onderhandelingen - Artikel 3, lid 2, VWEU - Exclusieve externe bevoegdheid van de Unie))

(2014/C 395/02)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre, P. Hetsch, L. Gussetti en J. Samnadda, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van de verzoekende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: R. Passos en D. Warin, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: H. Legal, J.-P. Hix, F. Florindo Gijón en M. Balta, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van de verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, E. Ruffer, D. Hadroušek en J. Králová, gemachtigden), Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze, B. Beutler en N. Graf Vitzthum, gemachtigden), Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: C. Wissels en J. Langer, gemachtigden), Republiek Polen (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Szpunar, B. Majczyna, M. Drwięcki en E. Gromnicka, vervolgens de drie laatstgenoemden, gemachtigden), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: C. Murrell, gemachtigde, bijgestaan door R. Palmer, barrister)

Dictum

1)

Het besluit van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten in het kader van de Raad bijeen van 19 december 2011 over de deelneming van de Europese Unie en haar lidstaten aan onderhandelingen over een verdrag van de Raad van Europa over de bescherming van de rechten van omroeporganisaties wordt nietig verklaard.

2)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.

3)

De Tsjechische Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Polen, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en het Europees Parlement dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 138 van 12.5.2012.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/3


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 3 september 2014 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-127/12) (1)

((Niet-nakoming - Vrij verkeer van kapitaal - Artikelen 21 VWEU en 63 VWEU - EER-Overeenkomst - Artikelen 28 en 40 - Schenk- en erfbelasting - Bevoegdheidsverdeling op fiscaal terrein - Discriminatie tussen ingezetenen en niet-ingezetenen - Discriminatie op grond van de plaats waar de onroerende zaak is gelegen - Bewijslast))

(2014/C 395/03)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: W. Roels, R. Lyal en F. Jimeno Fernández, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: A. Rubio González, gemachtigde)

Dictum

1)

Het Koninkrijk Spanje is de krachtens artikel 63 VWEU en artikel 40 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 op hem rustende verplichtingen niet nagekomen door toe te staan dat er verschillen in de fiscale behandeling van schenkingen en erfenissen zijn geïntroduceerd tussen in Spanje ingezeten en niet in Spanje ingezeten ontvangers, tussen in Spanje ingezeten en niet in Spanje ingezeten erflaters, en tussen schenkingen en soortgelijke vervreemding van op het Spaans grondgebied gelegen onroerende zaken en in het buitenland gelegen onroerende zaken.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 126 van 28.4.2012.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/3


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 4 september 2014 — Europese Commissie/Franse Republiek

(Zaak C-237/12) (1)

((Niet-nakoming - Richtlijn 91/676/EEG - Artikel 5, lid 4 - Bijlage II, A, punten 1-3 en 5 - Bijlage III, leden 1, punten 1-3, en 2 - Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen - Periodes voor het op of in de bodem brengen van meststoffen - Capaciteit van opslagtanks voor dierlijke meststoffen - Beperking van het op of in de bodem brengen - Verbod op het op of in de bodem brengen op sterk hellend, bevroren of met sneeuw bedekt land - Non-conformiteit van de nationale wetgeving))

(2014/C 395/04)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Manhaeve, B. Simon en J. Hottiaux, gemachtigden)

Verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, S. Menez en D. Colas, gemachtigden)

Dictum

1)

Door niet de maatregelen te treffen die nodig zijn ter waarborging van de volledige en juiste uitvoering van alle vereisten die haar zijn opgelegd door artikel 5, lid 4, van richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, gelezen in samenhang met de bijlagen II, A, punten 1 tot en met 3 en 5, en III, leden 1, punten 1 tot en met 3, en 2, bij deze richtlijn, is de Franse Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen, voor zover in de nationale regeling die ter uitvoering van deze richtlijn is vastgesteld:

niet is voorzien in periodes waarin het verboden is meststoffen van type I op of in de bodem te brengen voor in de herfst aangeplante akkerbouwgewassen alsook voor sinds meer dan zes maanden ingezaaid grasland;

de periode waarin het verboden is meststoffen van type I op of in de bodem te brengen voor in de lente aangeplante akkerbouwgewassen wordt beperkt tot de maanden juli en augustus;

het verbod om meststoffen van type II op of in de bodem te brengen voor in de herfst aangeplante akkerbouwgewassen wordt beperkt tot de periode van 1 november tot 15 januari en het verbod om meststoffen van type III voor dezelfde gewassen op of in de bodem te brengen niet wordt verlengd tot na 15 januari;

de periode waarin het verboden is meststoffen van type II op of in de bodem te brengen voor in de lente aangeplante akkerbouwgewassen niet wordt verlengd tot na 15 januari;

het verbod om meststoffen van type II op of in de bodem te brengen voor sinds meer dan zes maanden ingezaaid grasland uitsluitend geldt vanaf 15 november en het verbod om meststoffen van type III op of in de bodem te brengen voor dat grasland en in bergachtige regio’s niet wordt verlengd tot het einde van februari;

tot 1 juli 2016 bij de berekening van de opslagcapaciteiten nog steeds rekening zal kunnen worden gehouden met een tijdschema met periodes waarin het op of in de bodem brengen van meststoffen verboden is, dat niet in overeenstemming is met de eisen van voormelde richtlijn;

de opslag op het veld van compacte stromest wordt toegestaan voor een duur van 10 maanden;

niet erop wordt toegezien dat de landbouwers en de controle-instanties in staat zijn correct te berekenen hoeveel stikstof op of in de bodem mag worden gebracht ter waarborging van de bemestingsbalans;

de stikstofemissiewaarden voor melkkoeien zijn vastgesteld op basis van een hoeveelheid stikstofexcretie die geen rekening houdt met de verschillende niveaus van melkproductie, en van een vervluchtigingscoëfficiënt van 30 %;

de stikstofemissiewaarden voor de andere runderen zijn vastgesteld op basis van een vervluchtigingscoëfficiënt van 30 %;

voor varkens geen stikstofemissiewaarden voor vaste mest zijn vastgesteld;

de stikstofemissiewaarden voor pluimvee zijn vastgesteld op basis van een onjuiste vervluchtigingscoëfficiënt van 60 %;

de stikstofemissiewaarden voor schapen zijn vastgesteld op basis van een vervluchtigingscoëfficiënt van 30 %;

de stikstofemissiewaarden voor geiten zijn vastgesteld op basis van een vervluchtigingscoëfficiënt van 30 %;

de stikstofemissiewaarden voor paardachtigen zijn vastgesteld op basis van een vervluchtigingscoëfficiënt van 30 %;

de stikstofemissiewaarden voor konijnen zijn vastgesteld op basis van een vervluchtigingscoëfficiënt van 60 %;

niet conform het rechtszekerheidsbeginsel duidelijke, nauwkeurige en objectieve criteria zijn vastgesteld betreffende de voorwaarden voor op of in de bodem brengen van meststoffen op steile hellingen; en

het op of in de bodem brengen van meststoffen van type I en III op vast bevroren land, het op of in de bodem brengen van meststoffen van type I op met sneeuw bedekt land, het op of in de bodem brengen van meststoffen op land dat slechts aan de oppervlakte is bevroren als gevolg van een cyclus van bevriezing en dooi binnen een periode van 24 uur, en het op of in de bodem brengen van compacte stromest en van compost van dierlijke mest op vast bevroren land, wordt toegestaan.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 217 van 21.7.2012.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/5


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 4 september 2014 — YKK Corp., YKK Holding Europe BV, YKK Stocko Fasteners GmbH/Europese Commissie

(Zaak C-408/12 P) (1)

((Hogere voorziening - Mededingingsregelingen - Markten voor ritssluitingen, overige sluitingen en aanzetmachines - Opeenvolgende aansprakelijkheden - Wettelijk maximum van de geldboete - Artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 - Begrip „onderneming” - Persoonlijke aansprakelijkheid - Evenredigheidsbeginsel - Afschrikkingsfactor))

(2014/C 395/05)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: YKK Corp., YKK Holding Europe BV, YKK Stocko Fasteners GmbH (vertegenwoordigers: D. Arts, W. Devroe, E. Winter en F. Miotto, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet en R. Sauer, gemachtigden)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie YKK e.a./Commissie (EU:T:2012:322), wordt vernietigd voor zover daarin ter bepaling van het maximumbedrag van de geldboete in het kader van de samenwerking binnen de werkgroepen Basel-Wuppertal en Amsterdam op de markt voor metalen en kunststofsluitingen en aanzetmachines, een plafond van 10 % is toegepast dat is berekend op basis van de omzet van de YKK-groep in het jaar voorafgaand aan de vaststelling van beschikking C(2007) 4257 definitief van de Commissie van 19 september 2007 inzake een procedure op grond van artikel [81 EG] (Zaak COMP/39.168 — PO/Harde fournituren: kledingsluitingen), wat de inbreukperiode betreft waarvoor YKK Stocko Fasteners GmbH als enige aansprakelijk is gesteld.

2)

De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige.

3)

Artikel 2, lid 2, van beschikking C(2007) 4257 definitief wordt nietig verklaard wat de berekening van de geldboete betreft waarvoor YKK Stocko Fasteners GmbH als enige aansprakelijk is gesteld in het kader van de samenwerking binnen de werkgroepen Basel-Wuppertal en Amsterdam.

4)

De aan YKK Stocko Fasteners GmbH opgelegde geldboete wegens de inbreuk waarvoor zij als enige aansprakelijk is in het kader van de samenwerking binnen de werkgroepen Basel-Wuppertal en Amsterdam, wordt vastgesteld op 2 792 800 EUR.

5)

YKK Corporation, YKK Holding Europe BV en YKK Stocko Fasteners GmbH worden verwezen in hun eigen kosten alsook in drie vierde van de kosten van de Europese Commissie met betrekking tot de procedure in eerste aanleg en de procedure in hogere voorziening.

6)

De Europese Commissie wordt verwezen in een vierde van haar eigen kosten met betrekking tot de procedure in eerste aanleg en de procedure in hogere voorziening.


(1)  PB C 343 van 10.11.2012.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/5


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 4 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Schiebel Aircraft GmbH/Bundesminister für Wirtschaft, Familie und Jugend

(Zaak C-474/12) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Vrijheid van vestiging - Vrij verkeer van werknemers - Non-discriminatie - Artikel 346, lid 1, sub b, VWEU - Bescherming van de wezenlijke veiligheidsbelangen van een lidstaat - Regeling van een lidstaat die bepaalt dat de wettelijke vertegenwoordigers van een onderneming die in die lidstaat handelt in wapens, munitie en oorlogsmateriaal, de nationaliteit van die lidstaat dienen te bezitten))

(2014/C 395/06)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Schiebel Aircraft GmbH

Verwerende partij: Bundesminister für Wirtschaft, Familie und Jugend

Dictum

De artikelen 45 VWEU en 49 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling, die ondernemingen die voornemens zijn te handelen in militaire wapens en munitie en te bemiddelen bij de aan en verkoop daarvan, onderwerpt aan de voorwaarde dat de leden van hun wettelijke vertegenwoordigingsorganen of hun beherende vennoot de nationaliteit van die lidstaat bezitten. Het staat echter aan de verwijzende rechter om na te gaan of de lidstaat die zich op artikel 346, lid 1, sub b, VWEU beroept om een dergelijke regeling te rechtvaardigen, kan aantonen dat het voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid noodzakelijk is om gebruik te maken van de in die bepaling neergelegde afwijking.


(1)  PB C 26 van 26.1.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/6


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 4 september 2014 — Société nationale maritime Corse-Méditerranée (SNCM) SA/Corsica Ferries France SAS, Europese Commissie, Franse Republiek (C-533/12 P), Franse Republiek/Corsica Ferries France SAS, Europese Commissie, Société nationale maritime Corse-Méditerranée (SNCM) SA (C-536/12 P)

(Gevoegde zaken C-533/12 P en C-536/12 P) (1)

((Hogere voorziening - Herstructureringssteun - Beoordelingsmarge van de Europese Commissie - Omvang van de rechterlijke toetsing van het Gerecht van de Europese Unie - Toets van de particuliere investeerder in een markteconomie - Vereiste van een sectorale en geografische analyse - Voldoende aangetoonde praktijk - Economische rationaliteit op lange termijn - Betaling van aanvullende ontslagvergoedingen))

(2014/C 395/07)

Procestaal: Frans

Partijen

(Zaak C-533/12 P)

Rekwirante: Société nationale maritime Corse-Méditerranée (SNCM) SA (vertegenwoordigers: A. Winckler en F.-C. Laprévote, avocats)

Andere partijen in de procedure: Corsica Ferries France SAS (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en C. Bernard-Glanz, avocats), Europese Commissie, Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, N. Rouam en J. Rossi, gemachtigden)

(Zaak C-536/12 P)

Rekwirante: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, D. Colas, N. Rouam en J. Rossi, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Corsica Ferries France SAS (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en C. Bernard-Glanz, avocats), Europese Commissie, Société nationale maritime Corse-Méditerranée (SNCM) SA (vertegenwoordigers: A. Winckler en F.-C. Laprévote, avocats)

Dictum

1)

De hogere voorzieningen worden afgewezen.

2)

Société nationale maritime Corse-Méditérrannée (SNCM) SA en de Franse Republiek dragen hun eigen kosten en dragen de kosten van Corsica Ferries France SAS elk voor een gelijk deel.


(1)  PB C 32 van 2.2.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky — Slowakije) — Michal Zeman/Krajské riaditeľstvo Policajného zboru v Žiline

(Zaak C-543/12) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 91/477/EEG - Afgifte van de Europese vuurwapenpas - Nationale regeling die de afgifte van een dergelijke pas uitsluitend voorbehoudt aan personen die wapens voorhanden hebben voor jacht- of sportdoeleinden))

(2014/C 395/08)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Najvyšší súd Slovenskej republiky

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Michal Zeman

Verwerende partij: Krajské riaditeľstvo Policajného zboru v Žiline

Dictum

Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008, moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding volgens welke een Europese vuurwapenpas slechts mag worden afgegeven aan personen die een vuurwapen voorhanden hebben voor jacht- of sportdoeleinden.


(1)  PB C 63 van 2.3.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/8


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 4 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administratīvā apgabaltiesa — Letland) — Air Baltic Corporation AS/Valsts robežsardze

(Zaak C-575/12) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Verordening (EG) nr. 810/2009 - Artikelen 24, lid 1, en 34 - Eenvormig visum - Nietigverklaring of intrekking van een eenvormig visum - Geldigheid van een eenvormig visum dat is aangebracht op een nietig verklaard reisdocument - Verordening (EG) nr. 562/2006 - Artikelen 5, lid 1, en 13, lid 1 - Grenscontroles - Toegangsvoorwaarden - Nationale regeling die vereist dat een geldig visum in een geldig reisdocument is aangebracht])

(2014/C 395/09)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Administratīvā apgabaltiesa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Air Baltic Corporation AS

Verwerende partij: Valsts robežsardze

Dictum

1)

De artikelen 24, lid 1, en 34, van verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) moeten aldus worden uitgelegd dat de nietigverklaring van een reisdocument door een autoriteit van een derde land, niet van rechtswege leidt tot ongeldigheid van een in dat document aangebracht eenvormig visum.

2)

Artikel 5, lid 1, van verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 265/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2010, gelezen in samenhang met artikel 13, lid 1, van die verordening, moet aldus worden uitgelegd dat het de toegang van onderdanen van derde landen tot het grondgebied van de lidstaten niet afhankelijk stelt van de voorwaarde dat het bij de grenscontrole overgelegde geldige visum in een geldig reisdocument is aangebracht.

3)

Artikel 5, lid 1, van verordening nr. 562/2006, zoals gewijzigd bij verordening nr. 265/2010, gelezen in samenhang met artikel 13, lid 1, van die verordening, moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, die de toegang van onderdanen van derde landen tot het grondgebied van de betrokken lidstaat afhankelijk stelt van de voorwaarde dat het overgelegde geldige visum bij de grenscontrole in een geldig reisdocument is aangebracht.


(1)  PB C 38 van 9.2.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/9


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 3 september 2014 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) — Verenigd Koninkrijk] — Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs/GMAC UK plc

(Zaak C-589/12) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Btw - Zesde richtlijn (77/388/EEG) - Artikel 11, C, lid 1, eerste alinea - Rechtstreekse werking - Verlaging van de maatstaf van heffing - Verrichting van twee handelingen betreffende dezelfde goederen - Leveringen van goederen - Auto’s die op grond van een huurkoopovereenkomst worden verkocht, teruggenomen en openbaar wederverkocht - Rechtsmisbruik])

(2014/C 395/10)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

Verwerende partij: GMAC UK plc

Dictum

Artikel 11, C, lid 1, eerste alinea, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden als in het hoofdgeding een lidstaat een belastingplichtige niet kan verbieden zich voor een handeling op de rechtstreekse werking van deze bepaling te beroepen op grond dat hij zich op bepalingen van nationaal recht kan beroepen voor een andere handeling betreffende dezelfde goederen en bij gezamenlijke toepassing van deze bepalingen globaal gezien een fiscaal resultaat ontstaat dat noch het nationaal recht, noch de Zesde richtlijn (77/388), indien afzonderlijk toegepast op deze handelingen, teweegbrengt of beoogt teweeg te brengen.


(1)  PB C 71 van 9.3.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/9


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 4 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Simon, Evers & Co. GmbH/Hauptzollamt Hamburg-Hafen

(Zaak C-21/13) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Handelspolitiek - Antidumpingrechten - Verordening (EG) nr. 499/2009 - Geldigheid - Ingevoerde producten van oorsprong uit China - Invoer van dezelfde producten verzonden vanuit Thailand - Ontwijking - Bewijs - Niet-medewerking])

(2014/C 395/11)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Simon, Evers & Co. GmbH

Verwerende partij: Hauptzollamt Hamburg-Hafen

Dictum

Bij het onderzoek van de vraag van de verwijzende rechter is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van verordening (EG) nr. 499/2009 van de Raad van 11 juni 2009 tot uitbreiding van het bij verordening (EG) nr. 1174/2005 ingestelde definitieve antidumpingrecht op handpallettrucks en essentiële onderdelen daarvan van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot hetzelfde product verzonden vanuit Thailand, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Thailand.


(1)  PB C 114 van 20.4.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/10


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 4 september 2014 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Wedding — Duitsland) — eco cosmetics GmbH & Co. KG/Virginie Laetitia Barbara Dupuy (C-119/13), Raiffeisenbank St. Georgen reg. Gen. mbH/Tetyana Bonchyk (C-120/13)

(Gevoegde zaken C-119/13 en C-120/13) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EG) nr. 1896/2006 - Europese betalingsbevelprocedure - Geen geldige betekening of kennisgeving - Gevolgen - Uitvoerbaar verklaard Europees betalingsbevel - Verweer - Heroverweging in uitzonderingsgevallen - Termijnen])

(2014/C 395/12)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Wedding

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: eco cosmetics GmbH & Co. KG (C-119/13), Raiffeisenbank St. Georgen reg. Gen. mbH (C-120/13)

Verwerende partijen: Virginie Laetitia Barbara Dupuy (C-119/13), Tetyana Bonchyk (C-120/13)

Dictum

Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure moet aldus worden uitgelegd dat de in de artikelen 16 tot en met 20 van deze verordening bedoelde procedures niet van toepassing zijn wanneer blijkt dat een Europees betalingsbevel niet overeenkomstig de minimumnormen van de artikelen 13 tot en met 15 van deze verordening is betekend of ter kennis gebracht.

Indien een dergelijke onregelmatigheid pas aan het licht komt nadat het Europese betalingsbevel uitvoerbaar is verklaard, moet de verweerder in staat worden gesteld om op te komen tegen die onregelmatigheid. Wanneer deze onregelmatigheid genoegzaam wordt aangetoond, brengt zij de ongeldigheid van de uitvoerbaarverklaring mee.


(1)  PB C 164 van 8.6.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/11


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Lietuvos Aukščiausiasis Teismas — Litouwen) — Nickel & Goeldner Spedition GmbH/„Kintra” UAB

(Zaak C-157/13) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EG) nr. 1346/2000 - Artikel 3, lid 1 - Begrip „met een insolventieprocedure verbonden vordering die er nauw mee samenhangt” - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Artikel 1, lid 2, sub b - Begrip „faillissement” - Schuldvordering ingesteld door de curator - Vordering tot betaling van een schuldvordering voor internationaal goederenvervoer - Verhouding van de verordeningen nrs. 1346/2000 en 44/2001 tot het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR)])

(2014/C 395/13)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos Aukščiausiasis Teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Nickel & Goeldner Spedition GmbH

Verwerende partij:„Kintra” UAB

Dictum

1)

Artikel 1, lid 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat onder het begrip „burgerlijke en handelszaken” in de zin van die bepaling de vordering tot betaling van een schuldvordering voor vervoersdiensten valt die wordt ingesteld door de curator die is aangewezen in een in een lidstaat geopende insolventieprocedure tegen de in een andere lidstaat gevestigde ontvanger van die diensten.

2)

Artikel 71 van verordening nr. 44/2001 moet aldus worden uitgelegd dat, indien een geding binnen de werkingssfeer valt van zowel die verordening als het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg, ondertekend te Genève op 19 mei 1956, zoals gewijzigd bij het protocol van Genève van 5 juli 1978, een lidstaat volgens artikel 71, lid 1, van die verordening de regels inzake rechterlijke bevoegdheid van artikel 31, lid 1, van dat verdrag kan toepassen.


(1)  PB C 156 van 1.6.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/11


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 4 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Vrhovno sodišče Republike Slovenije — Slovenië) — Damijan Vnuk/Zavarovalnica Triglav d.d.

(Zaak C-162/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorvoertuigen aanleiding kan geven - Richtlijn 72/166/EEG - Artikel 3, lid 1 - Begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” - Ongeval dat door een tractor met aanhangwagen op de binnenplaats van een boerderij is veroorzaakt))

(2014/C 395/14)

Procestaal: Sloveens

Verwijzende rechter

Vrhovno sodišče Republike Slovenije

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Damijan Vnuk

Verwerende partij: Zavarovalnica Triglav d.d.

Dictum

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorvoertuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid moet aldus worden uitgelegd dat het daarin vervatte begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” mede ziet op elk gebruik van een voertuig dat overeenstemt met de gebruikelijke functie ervan. Zo kan dit begrip zien op het manoeuvre dat een tractor op de binnenplaats van een boerderij uitvoert om met de aanhangwagen waarmee deze tractor is uitgerust, een schuur binnen te rijden, zoals in het hoofdgeding, hetgeen de verwijzende rechter dient te controleren.


(1)  PB C 156 van 1.6.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/12


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 4 september 2014 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio — Italië) — API — Anonima Petroli Italiana SpA/Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dello Sviluppo economico (C-184/13), ANCC-Coop — Associazione Nazionale Cooperative di Consumatori e.a./Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti e.a. (C-185/13), Air Liquide Italia SpA e.a./Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dello Sviluppo economico (C-186/13), Confetra — Confederazione Generale Italiana dei Trasporti e della Logistica e.a./Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti — Osservatorio sulle Attività di Trasporto, Ministero dello Sviluppo economico (C-187/13), Esso Italiana Srl/Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dello Sviluppo economico (C-194/13), Confindustria — Confederazione generale dell’industria italiana e.a./Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dello Sviluppo económico (C-195/13), Autorità garante della concorrenza e del mercato/Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dello Sviluppo económico (C-208/13)

(Gevoegde zaken C-184/13 tot en met C-187/13, C-194/13, C-195/13 en C-208/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Wegvervoer - Minimumbedrijfskosten vastgesteld door een vertegenwoordigend orgaan van de betrokken marktdeelnemers - Ondernemersvereniging - Beperking van de mededinging - Doelstelling van algemeen belang - Verkeersveiligheid - Evenredigheid))

(2014/C 395/15)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

(Zaak C-184/13)

Verzoekende partij: API — Anonima Petroli Italiana SpA

Verwerende partijen: Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dello Sviluppo economico

in tegenwoordigheid van: FEDIT — Federazione Italiana Trasportatori, Bertani Remo di Silvio Bertani e C. Srl, Transfrigoroute Italia Assotir, Confartigianato Trasporti

(Zaak C-185/13)

Verzoekende partijen: ANCC-Coop — Associazione Nazionale Cooperative di Consumatori, ANCD — Associazione Nazionale Cooperative Dettaglianti, Sviluppo Discount SpA, Centrale Adriatica Soc. coop., Coop Consorzio Nord Ovest Soc. cons. arl, Coop Italia Consorzio Nazionale non Alimentari Soc. coop., Coop Centro Italia Soc. coop., Tirreno Logistica Srl, Unicoop Firenze Soc. coop., Conad — Consorzio Nazionale Dettaglianti Soc. coop., Conad Centro Nord Soc. coop., Commercianti Indipendenti Associati Soc. coop., Conad del Tirreno Soc. coop., Pac2000A Soc. coop., Conad Adriatico Soc. coop., Conad Sicilia Soc. coop., Sicilconad Mercurio Soc. coop.

Verwerende partijen: Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dello Sviluppo economico, Consulta generale per l’autotrasporto e la logistica, Osservatorio sulle attività di autotrasporto, Autorità garante della concorrenza e del mercato

in tegenwoordigheid van: Unatras — Unione Nazionale Associazioni Autostrasporto Merci, Brt SpA, Coordinamento Interprovinciale FAI, FIAP — Federazione Italiana Autotrasporti Professionali

(Zaak C-186/13)

Verzoekende partijen: Air Liquide Italia SpA e.a., Omniatransit Srl, Rivoira SpA, SIAD — Società Italiana Acetilene e Derivati SpA

Verwerende partijen: Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dello Sviluppo economico,

in tegenwoordigheid van: TSE Group Srl

(Zaak C-187/13)

Verzoekende partijen: Confetra — Confederazione Generale Italiana dei Trasporti e della Logistica, Fedespedi — Federazione Nazionale delle Imprese di Spedizioni Internazionali, Assologistica — Associazione Italiana Imprese di Logistica Magazzini Generali Frigoriferi Terminal Operators Portuali, FISI — Federazione Italiana Spedizionieri Industriali, Federagenti — Federazione Nazionale Agenti Raccomandatari Marittimi e Mediatori Marittimi, Assofer — Associazione Operatori Ferroviari e Intermodali, Anama — Associazione Nazionale Agenti Merci Aeree, ACA Trasporti Srl, Automerci Srl, Eurospedi Srl, Safe Watcher Srl, Sogemar SpA, Number 1 Logistic Group SpA

Verwerende partijen: Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti — Osservatorio sulle Attività di Trasporto, Ministero dello Sviluppo economico,

in tegenwoordigheid van: Legacoop Servizi, Mancinelli Due Srl, Intertrasporti Srl, Confartigianato Trasporti

(Zaak C-194/13)

Verzoekende partij: Esso Italiana Srl

Verwerende partijen: Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dello Sviluppo economico,

in tegenwoordigheid van: Autosped G SpA, Transfrigoroute Italia Assotir, Confartigianato Trasporti

(Zaak C-195/13)

Verzoekende partijen: Confindustria — Confederazione generale dell’industria italiana, Unione Petrolifera, AITEC — Associazione Italiana Tecnico Economica del Cemento, ANCE — Associazione Nazionale Costruttori Edili, ANFIA — Associazione Nazionale Filiera Industria Automobilistica, Assocarta — Associazione Italiana Fra Industriali della Carta Cartoni e Paste per Carta, Assografici — Associazione Nazionale Italiana Industrie Grafiche Cartotecniche e Trasformatrici, Assovetro — Associazione Nazionale degli Industriali del Vetro, Confederazione Italiana Armatori, Confindustria Ceramica, Federacciai — Federazione imprese siderurgiche italiane, Federalimentare — Federazione Italiana Industria Alimentare, Federchimica — Federazione Nazionale Industria Chimica, Italmopa — Associazione Industriale Mugnai d’Italia, Burgo Group SpA, Cartesar SpA, Carteria Lucchese SpA, Cartiera del Garda SpA, Cartiera Modesto Cardella SpA, Eni SpA, Polimeri Europa SpA, Reno De Medici SpA, Sca Packaging Italia SpA, Shell Italia SpA, Sicem Saga SpA, Tamoil Italia SpA, Totalerg SpA

Verwerende partijen: Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dello Sviluppo economico,

in tegenwoordigheid van: FEDIT — Federazione Italiana Trasporti, Autosped G SpA, Consorzio Trasporti Europei Genova, Transfrigoroute Italia Assotir, Coordinamento Interprovinciale FAI, FIAP — Federazione Italiana Autotrasporti Professionali, Semenzin Fabio Autotrasporti, Conftrasporto, Confederazione generale italiana dell’artigianato

(Zaak C-208/13)

Verzoekende partij: Autorità garante della concorrenza e del mercato

Verwerende partijen: Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dello Sviluppo economico,

in tegenwoordigheid van: Legacoop Servizi, Mancinelli Due Srl, Intertrasporti Srl, Roquette Italia SpA, Coordinamento Interprovinciale FAI, Conftrasporto, Confartigianato Trasporti, Transfrigoroute Italia Assotir, FIAP — Federazione Italiana Autotrasporti Professionali

Dictum

Artikel 101 VWEU juncto artikel 4, lid 3, VEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als die welke in de hoofdgedingen aan de orde is, uit hoofde waarvan de prijs voor het vervoer van goederen over de weg voor rekening van derden niet lager mag zijn dan minimumbedrijfskosten die worden vastgesteld door een orgaan dat hoofdzakelijk wordt gevormd door vertegenwoordigers van de betrokken marktdeelnemers.


(1)  PB C 207 van 20.7.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/14


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 september 2014 — Koninkrijk Spanje/Europese Commissie

(Zaak C-192/13 P) (1)

((Hogere voorziening - Cohesiefonds - Vermindering van financiële bijstand - Vaststelling van het besluit door de Europese Commissie - Termijn - Niet-inachtneming van de gestelde termijn - Gevolgen))

(2014/C 395/16)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirant: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: A. Rubio González, gemachtigde)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Pardo Quintillán en D. Recchia, gemachtigden)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie Spanje/Commissie (T-235/11, EU:T:2013:49) wordt vernietigd.

2)

Besluit C(2011) 1023 definitief van de Commissie van 18 februari 2011 tot vermindering van de financiële steun uit het Cohesiefonds voor de projectfasen „Levering en installatie van spoorwegmaterieel op de hogesnelheidslijn Madrid-Zaragoza-Barcelona-Franse grens. Traject Madrid-Lleida” (CCI 1999.ES.16.C.PT.001), „Hogesnelheidslijn Madrid-Barcelona. Traject Lleida-Martorell (aardebaan, fase 1)” (CCI 2000.ES.16.C.PT.001), „Hogesnelheidslijn Madrid-Zaragoza-Barcelona-Franse grens. Spooraansluitingen van het nieuwe station Zaragoza” (CCI 2000.ES.16.C.PT.003), „Hogesnelheidslijn Madrid-Zaragoza-Barcelona-Franse grens. Traject Lleida-Martorell. Deeltraject X-A (Olèrdola-Avinyonet del Penedès)” (CCI 2001.ES.16.C.PT.007) en „Nieuwe hogesnelheidslijnverbinding met de Levante. Deeltraject La Gineta-Albacete (aardebaan)” (CCI 2004.ES.16.C.PT.014) wordt nietig verklaard.

3)

De Europese Commissie wordt zowel in eerste aanleg als in de onderhavige hogere voorziening verwezen in de kosten van het Koninkrijk Spanje en in haar eigen kosten.


(1)  PB C 178 van 22.6.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/15


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 september 2014 — Koninkrijk Spanje/Europese Commissie

(Zaak C-197/13 P) (1)

((Hogere voorziening - Cohesiefonds - Vermindering van financiële bijstand - Vaststelling van het besluit door de Europese Commissie - Termijn - Niet-inachtneming van de gestelde termijn - Gevolgen))

(2014/C 395/17)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirant: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: A. Rubio González, gemachtigde)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Pardo Quintillán en D. Recchia, gemachtigden)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie Spanje/Commissie (T-540/10, EU:T:2013:47) wordt vernietigd.

2)

Besluit C(2010) 6154 van de Commissie van 13 september 2010 tot vermindering van de financiële steun uit het Cohesiefonds voor de projectfasen „Hogesnelheidslijn Madrid-Zaragoza-Barcelona-Franse grens. Traject Lleida-Martorell (aardebaan). Deeltraject IX-A” (CCI 2001.ES.16.C.PT.005), „Hogesnelheidslijn Madrid-Zaragoza-Barcelona-Franse grens. Traject Lleida-Martorell (aardebaan). Deeltraject X-B (Avinyonet del Penedès-Sant Sadurní d’Anoia)” (CCI 2001.ES.16.C.PT.008), „Hogesnelheidslijn Madrid-Zaragoza-Barcelona-Franse grens. Traject Lleida-Martorell (aardebaan). Deeltrajecten XI-A en XI-B (Sant Sadurní d’Anoia-Gelida)” (CCI 2001.ES.16.C.PT.009) en „Hogesnelheidslijn Madrid-Zaragoza-Barcelona-Franse grens. Traject Lleida-Martorell (aardebaan). Deeltraject IX-C” (CCI 2001.ES.16.C.PT.010) wordt nietig verklaard.

3)

De Europese Commissie wordt zowel in eerste aanleg als in de onderhavige hogere voorziening verwezen in de kosten van het Koninkrijk Spanje en in haar eigen kosten.


(1)  PB C 178 van 22.6.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/15


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 4 september 2014 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-211/13) (1)

((Niet-nakoming - Artikel 63 VWEU - Vrij verkeer van kapitaal - Belasting op schenkingen en nalatenschappen - Nationale wettelijke regeling die voorziet in een hogere belastingvrije som wanneer de erflater, op het tijdstip van zijn overlijden, de schenker of de verkrijger op het grondgebied van de lidstaat woonden - Voorwerp van het beroep wegens niet-nakoming - Beperking - Rechtvaardiging))

(2014/C 395/18)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: W. Mölls en W. Roels, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze en A. Wiedmann, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: A. Rubio González, gemachtigde)

Dictum

1)

Door wettelijke bepalingen vast te stellen en te handhaven op grond waarvan bij heffing van de erf- en schenkbelasting over een in Duitsland gelegen onroerend goed slechts een lagere belastingvrije som wordt toegekend wanneer de schenker, op datum van de schenking, of de erflater, op datum van zijn overlijden, en de verkrijger, op datum van het belastbare feit, in een andere lidstaat woonden, terwijl een aanzienlijk hogere belastingvrije som wordt toegekend wanneer ten minste één van beide betrokkenen op die data in Duitsland woonde, is de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens artikel 63 VWEU op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.

3)

Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 171 van 15.6.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/16


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 4 september 2014 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van beroep te Antwerpen — België) — Provincie Antwerpen/Belgacom NV van publiek recht (C-256/13), Mobistar NV (C-264/13)

(Gevoegde zaken C-256/13 en C-264/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Elektronischecommunicatienetwerken en -diensten - Richtlijn 2002/20/EG - Artikel 6 - Voorwaarden die aan de algemene machtiging en de gebruiksrechten voor radiofrequenties en voor nummers kunnen worden verbonden, en specifieke verplichtingen - Artikel 13 - Vergoedingen voor gebruiksrechten en rechten om faciliteiten te installeren - Regionale regeling waarbij ondernemingen aan een belasting op vestigingen worden onderworpen))

(2014/C 395/19)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van beroep te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Provincie Antwerpen

Verwerende partijen: Belgacom NV van publiek recht (C-256/13), Mobistar NV (C-264/13)

Dictum

De artikelen 6 en 13 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn) moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat operatoren die elektronischecommunicatienetwerken of -diensten leveren, aan een algemene belasting op vestigingen worden onderworpen wegens de aanwezigheid op publiek of privaat domein van gsm-masten, -pylonen of -antennes die nodig zijn voor hun activiteit


(1)  PB C 207 van 20.7.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/17


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 3 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — procedure ingeleid door X

(Zaak C-318/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 79/7/EEG - Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid - Verzekering tegen ongevallen van werknemers - Bedrag van een forfaitaire vergoeding voor blijvende schade - Actuariële berekening gebaseerd op de gemiddelde levensverwachting naargelang van het geslacht van de ontvanger van die vergoeding - Voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht))

(2014/C 395/20)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partij in het hoofdgeding

X

Dictum

1)

Artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke het verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen als actuariële factor voor de berekening van een wettelijke sociale prestatie ter zake van een arbeidsongeval wordt toegepast, wanneer de toepassing van deze factor ertoe leidt dat de vergoeding in de vorm van een in een keer betaalde prestatie die aan een man wordt betaald, lager uitvalt dan die welke een vrouw van dezelfde leeftijd die zich in een vergelijkbare situatie bevindt, zou ontvangen.

2)

Het staat aan de verwijzende rechterlijke instantie te beoordelen of de voorwaarden voor aansprakelijkheid van de lidstaat zijn vervuld. Verder zal deze rechterlijke instantie, met betrekking tot de vraag of de in het hoofdgeding aan de orde zijn nationale regeling een „voldoende gekwalificeerde” schending van het Unierecht vormt, met name rekening moeten houden met het feit dat het Hof nog geen uitspraak heeft gedaan over de geoorloofdheid van het gebruik van een op de gemiddelde levensverwachting naargelang van het geslacht gebaseerde factor bij de bepaling van een binnen de werkingssfeer van richtlijn 79/7 vallende prestatie die op grond van een wettelijke socialezekerheidsregeling wordt betaald. De verwijzende rechterlijke instantie zal ook rekening moeten houden met de mogelijkheid die de Uniewetgever de lidstaten heeft geboden in artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten en in artikel 9, lid 1, sub h, van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep. Die rechterlijke instantie zal bovendien niet uit het oog mogen verliezen dat het Hof op 1 maart 2011 (C-236/09, EU:C:2011:100) heeft geoordeeld dat eerstgenoemde bepaling ongeldig is omdat zij inbreuk maakt op het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen.


(1)  PB C 233 van 10.8.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/17


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Brussel — België) — Burgo Group SpA/Illochroma NV, in liquidatie, Jérôme Theetten, in zijn hoedanigheid van curator van Illochroma NV

(Zaak C-327/13) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Insolventieprocedures - Begrip „vestiging” - Groep van vennootschappen - Vestiging - Recht om een secundaire insolventieprocedure te openen - Criteria - Persoon bevoegd om een secundaire insolventieprocedure aan te vragen))

(2014/C 395/21)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Hof van Beroep te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Burgo Group SpA

Verwerende partijen: Illochroma NV, in liquidatie, Jérôme Theetten, in zijn hoedanigheid van curator van Illochroma NV

Dictum

1)

Artikel 3, lid 2, van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures moet aldus worden uitgelegd dat bij liquidatie van een vennootschap in een andere lidstaat dan die waar zij haar hoofdkantoor heeft, die vennootschap ook in de lidstaat waar zij haar hoofdkantoor heeft en rechtspersoonlijkheid heeft, aan een secundaire insolventieprocedure kan worden onderworpen.

2)

Artikel 29, sub b, van verordening nr. 1346/2000 moet aldus worden uitgelegd dat de vraag welke persoon of autoriteit bevoegd is om een secundaire insolventieprocedure aan te vragen, moet worden beoordeeld op grond van het nationale recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan die procedure wordt aangevraagd. Het recht om een secundaire insolventieprocedure aan te vragen mag echter niet worden beperkt tot schuldeisers wier woonplaats of hoofdkantoor zich bevindt in de lidstaat op het grondgebied waarvan de betrokken vestiging is gelegen of tot schuldeisers wier vordering het resultaat is van een uit de exploitatie van die vestiging voortvloeiende verplichting.

3)

Verordening nr. 1346/2000 moet aldus worden uitgelegd dat, wanneer de hoofdinsolventieprocedure een liquidatieprocedure is, de inaanmerkingneming van opportuniteitscriteria door de rechter bij wie een secundaire insolventieprocedure wordt aangevraagd, zaak is van het nationale recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan die procedure wordt aangevraagd. De lidstaten moeten bij de vaststelling van de voorwaarden om een secundaire procedure te openen, echter het Unierecht in acht nemen, met name de algemene beginselen daarvan en verordening nr. 1346/2000.


(1)  PB C 226 van 3.8.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/18


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 4 september 2014 — Europese Commissie/Helleense Republiek

(C-351/13) (1)

((Niet-nakoming - Richtlijn 1999/74/EG - Artikelen 3 en 5, lid 2 - Houden van legkippen - Niet-aangepaste kooien - Verbod - Houden van legkippen in kooien die niet overeenkomen met de vereisten van deze richtlijn))

(2014/C 395/22)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Marcoulli en B. Schima, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: I.-K. Chalkias, E. Leftheriotou en M. Tassopoulou, gemachtigden)

Dictum

1)

Door er niet voor te zorgen dat legkippen vanaf 1 januari 2012 niet langer worden gehouden in niet-aangepaste kooien, is de Helleense Republiek de krachtens de artikelen 3 en 5, lid 2, van richtlijn 1999/74/EG van de Raad van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen, op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 260 van 7.9.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/19


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 3 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vilniaus apygardos administracinis teismas — Litouwen) — „Baltlanta” UAB/Lietuvos valstybė

(Zaak C-410/13) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Structuurfondsen - Economische, sociale en territoriale samenhang - Verordening (EG) nr. 1260/1999 - Artikel 38 - Verordening (EG) nr. 2792/1999 - Artikel 19 - Visserij - Rechtsgeding op nationaal niveau - Verplichting voor de lidstaat om alle maatregelen te nemen die nodig zijn om na afloop van het rechtsgeding het besluit tot bijstandsverlening correct uit te voeren])

(2014/C 395/23)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Vilniaus apygardos administracinis teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:„Baltlanta” UAB

Verwerende partij: Lietuvos valstybė

in tegenwoordigheid van: Nacionalinė mokėjimo agentūra prie Žemės ūkio ministerijos, Lietuvos Respublikos žemės ūkio ministerija, Lietuvos Respublikos finansų ministerija

Dictum

Artikel 38, lid 1, sub e, van verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen, artikel 19 van verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad van 17 december 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2369/2002 van de Raad van 20 december 2002, en de afdelingen 6 en 7 van de richtsnoeren voor de afsluiting van bijstandspakketten (2000-2006) uit de Structuurfondsen, die door de Commissie bij besluit COM(2006) 3424 definitief van 1 augustus 2006 zijn vastgesteld, moeten aldus worden uitgelegd dat zij de betrokken overheidsinstanties er niet toe verplichten om aan de Europese Commissie mee te delen dat een rechtsgeding aanhangig is in verband met een administratief besluit over de subsidiabiliteit van een project waarvoor financiële bijstand is aangevraagd, zoals het in het hoofdgeding aan de orde zijnde besluit, noch om de maatregelen te nemen die nodig zijn om de voor die bijstand bedoelde middelen, waarvan de toekenning in het geding is, te reserveren tot de kwestie van die toekenning definitief is beslecht.


(1)  PB C 284 van 28.9.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/20


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 4 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Salzburg — Oostenrijk) — Germanwings GmbH/Ronny Henning

(Zaak C-452/13) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Luchtvervoer - Verordening (EG) nr. 261/2004 - Artikelen 2, 5 en 7 - Recht op compensatie bij langdurige vluchtvertraging - Vertragingsduur - Begrip „aankomsttijd”])

(2014/C 395/24)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesgericht Salzburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Germanwings GmbH

Verwerende partij: Ronny Henning

Dictum

De artikelen 2, 5 en 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 moeten aldus worden uitgelegd dat het begrip „aankomsttijd”, dat is gebruikt tot bepaling van de omvang van de door de luchtreizigers geleden vertraging, duidt op het tijdstip waarop ten minste een vliegtuigdeur opent, met dien verstande dat de passagiers op dat tijdstip het toestel mogen verlaten.


(1)  PB C 325 van 9.11.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/20


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 4 september 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — Sofia Zoo/Országos Környezetvédelmi, Természetvédelmi és Vízügyi Főfelügyelőség

(Zaak C-532/13) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten - Verordening (EG) nr. 338/97 - Artikel 11 - Nietigheid van een invoervergunning beperkt tot de specimens van dieren waarop de nietigheidsgrond werkelijk van toepassing is])

(2014/C 395/25)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sofia Zoo

Verwerende partij: Országos Környezetvédelmi, Természetvédelmi és Vízügyi Főfelügyelőség

Dictum

Artikel 11, lid 2, sub a en b, van verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer moet aldus worden uitgelegd dat de invoervergunning die niet voldoet aan de voorwaarden van deze verordening enkel als nietig moet worden beschouwd voor zover zij betrekking heeft op de specimens van dieren waarop de nietigheidsgrond van deze invoervergunning werkelijk van toepassing is, en dat deze specimens dus de enige zijn die de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij zich bevinden in beslag moet nemen, en eventueel moet verbeurdverklaren.


(1)  PB C 15 van 18.1.2014.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/21


Beslissing van het Hof (Kamer van heroverweging) van 9 september 2014 strekkende tot heroverweging van het arrest van het Gerecht (Kamer voor hogere voorzieningen) van 10 juli 2014 in zaak T-401/11 P, Livio Missir Mamachi di Lusignano/Europese Commissie

(Zaak C-417/14 RX)

(2014/C 395/26)

Procestaal: Italiaans

Partijen in de procedure voor het Gerecht

Verzoekende partij: Livio Missir Mamachi di Lusignano (vertegenwoordigers: Fabrizio di Gianni, Renato Antonini, Gabriele Coppo en Aldo Scalini, avvocati)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Vragen die voorwerp van heroverweging zijn

De heroverweging betreft de vraag of het arrest van het Gerecht van de Europese Unie, Missir Mamachi di Lusignano/Commissie (T-401/11 P, EU:T:2014:625), de eenheid of de samenhang van het recht van de Unie aantast doordat dit Gerecht, als rechter in hogere voorziening, heeft geoordeeld dat het bevoegd is om als rechter in eerste aanleg uitspraak te doen op een beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie

dat is gebaseerd op niet-nakoming door een instelling van haar plicht om haar ambtenaren te beschermen,

dat is ingesteld door derden in hun hoedanigheid van rechthebbenden van een overleden ambtenaar alsmede in hun hoedanigheid van gezinsleden van deze ambtenaar, en dat

strekt tot vergoeding van de door de overleden ambtenaar persoonlijk geleden immateriële schade en van de door deze derden geleden vermogensschade en ideële schade.

De in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelde belanghebbenden en de partijen in de procedure bij het Gerecht van de Europese Unie wordt verzocht hun schriftelijke opmerkingen over deze vraag bij het Hof van Justitie van de Europese Unie in te dienen binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de betekening van de onderhavige beslissing.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/21


Beroep ingesteld op 25 juli 2014 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek

(Zaak C-367/14)

(2014/C 395/27)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Conte, D. Grespan en B. Stromsky, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Italiaanse Republiek, door niet alle maatregelen te treffen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 2011, zaak C-302/09, betreffende de terugvordering bij de begunstigden van de steun die bij beschikking 2000/394/EG van de Commissie van 25 november 1999 betreffende steunmaatregelen ten behoeve van de ondernemingen op het grondgebied van Venetië en Chioggia (1), onrechtmatig en met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar is verklaard, de krachtens die beschikking en artikel 260 VWEU op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Italiaanse Republiek gelasten de Commissie een forfaitair bedrag te betalen waarvan de hoogte de uitkomst is van de vermenigvuldiging van een bedrag van 24 578,40 EUR per dag met het aantal dagen dat de inbreuk voortduurt vanaf de dag van uitspraak van het arrest in zaak C-302/09 tot aan de datum van de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak;

de Italiaanse Republiek gelasten de Commissie een dwangsom te betalen per semester, vastgesteld door de Commissie, vanaf het semester volgend op de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak, door de dwangsom van 187 264 EUR per dag te vermenigvuldigen met 182,5 en met het percentage van de nog terug te vorderen steun aan het einde van het semester in verhouding tot het totaalbedrag van de nog terug te vorderen steun op het tijdstip waarop het Hof uitspraak zal hebben gedaan in de onderhavige zaak;

de Italiaanse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Italiaanse Republiek heeft niet alle maatregelen getroffen die nodig zijn om de steun terug te vorderen die onwettig en onverenigbaar is verklaard bij de beschikking, zoals vereist in het arrest in zaak C-302/09, daar na bijna drie jaar na het arrest waarin de inbreuk was vastgesteld, nog (minstens) 33 032 000 EUR moet worden teruggevorderd van 99 begunstigden, dat wil zeggen ongeveer 70 % van de terug te vorderen steun.

Niettegenstaande het feit dat na het arrest waarbij de inbreuk was vastgesteld, verdere maatregelen zijn getroffen, moet immers een groot deel van de steun nog worden teruggevorderd en is er daarbij geen enkele vooruitgang van betekenis geboekt.

Bijgevolg moet worden vastgesteld dat de Italiaanse Republiek geen uitvoering heeft gegeven aan het arrest waarbij de inbreuk was vastgesteld.


(1)  Beschikking van de Commissie van 25 november 1999 betreffende de steunmaatregelen ten behoeve van de ondernemingen op het grondgebied van Venetië en Chioggia zoals bedoeld in wetten nr. 30/1997 en nr. 206/1995 houdende verlagingen van sociale bijdragen (Kennisgeving geschied onder nummer C(1999) 4268) (Voor de EER relevante tekst) (PB L 150, blz. 50).


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský soud v Praze (Tsjechische Republiek) op 7 augustus 2014 — Ernst Georg Radlinger, Helena Radlingerová/Finway a.s.

(Zaak C-377/14)

(2014/C 395/28)

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Krajský soud v Praze

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Ernst Georg Radlinger, Helena Radlingerová

Verwerende partij: Finway a.s.

Prejudiciële vragen

1)

Staan artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG (1) van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: „richtlijn betreffende oneerlijke bedingen”) en artikel 22, lid 2, van richtlijn 2008/48/EG (2) van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (hierna: „richtlijn inzake kredietovereenkomsten voor consumenten”) of andere Unierechtelijke bepalingen inzake consumentenbescherming in de weg aan:

de geest van de zákon č. 182/2006 Sb., o úpadku a způsobech jeho řešení (insolventiewet), zoals gewijzigd bij wet nr. 185/2013 (hierna: „insolventiewet”) volgens dewelke een rechter de echtheid, het bedrag of de rangorde van vorderingen uit consumentenverhoudingen enkel op basis van een door een curator, een schuldeiser of (onder voornoemde beperkingen) de schuldenaar (consument) ingediende tussenvordering mag beoordelen?

nationale bepalingen inzake de insolventieprocedure die het recht van de schuldenaar (consument) om de rechter te verzoeken om verificatie van door schuldeisers (leveranciers van goederen of diensten) ingediende vorderingen beperken tot de gevallen waarin de afwikkeling van het faillissement van de consument in de vorm van een schuldsanering wordt goedgekeurd, en in die context enkel voor niet door zekerheden gedekte vorderingen van schuldeisers, waarbij de schuldenaar tegen bij een beslissing van de bevoegde overheid erkende uitvoerbare vorderingen bovendien enkel kan inbrengen dat de vordering is vervallen of verjaard, zoals is bepaald in § 192, lid 3, en 410, leden 2 en 3, van de insolventiewet?

2)

Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: is de rechter in de procedure houdende verificatie van de vorderingen uit een consumentenkredietovereenkomst ambtshalve, ook wanneer de consument dienaangaande geen enkel bezwaar opwerpt, gehouden om rekening te houden met het feit dat de kredietgever niet heeft voldaan aan de in artikel 10, lid 2, van de richtlijn inzake kredietovereenkomsten voor consumenten neergelegde informatieverplichting, en om daaraan de door het nationale recht vastgestelde gevolgen te verbinden door de contractuele bepalingen nietig te verklaren?

Indien vraag 1 of vraag 2 bevestigend wordt beantwoord:

3)

Hebben voornoemde bepalingen van de richtlijn rechtstreekse werking en wordt de rechtstreekse toepassing ervan uitgesloten door het feit dat het ambtshalve door de rechter opgestarte tussengeding (of, uit het oogpunt van het nationale recht, de niet-toelaatbare verificatie van een vordering op basis van een ondoeltreffende betwisting door de schuldenaar-consument) gevolgen heeft voor de horizontale verhouding tussen de consument en de leverancier van goederen of diensten?

4)

Hoeveel bedraagt het „totale kredietbedrag” in de zin van artikel 10, lid 2, sub d, van de richtlijn inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en welke bedragen worden als „bedrag van kredietopneming” in aanmerking genomen bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage (JKP) overeenkomstig de in bijlage I bij de richtlijn inzake kredietovereenkomsten voor consumenten vermelde formule, wanneer de kredietovereenkomst uitdrukkelijk voorziet in de betaling van een specifieke geldsom, maar eveneens werd overeengekomen dat bij de uitbetaling van het krediet de vorderingen van de kredietgever met betrekking tot de kredietkosten en de eerste (of daaropvolgende) aflossingen tot op zekere hoogte daarmee zullen worden verrekend zodat de aldus verrekende bedragen nooit daadwerkelijk aan de consument worden uitbetaald of op zijn rekening worden overgeschreven, en steeds ter beschikking blijven van de schuldeiser? Heeft het feit dat rekening wordt gehouden met die bedragen, die in feite nooit zijn uitbetaald, gevolgen voor het bedrag van het berekende jaarlijkse kostenpercentage?

Ongeacht het antwoord op de voorgaande vragen:

5)

Moet bij de beoordeling of de overeengekomen vergoeding onevenredig is in de zin van punt 1, sub e, van de bijlage bij de richtlijn betreffende oneerlijke bedingen worden nagaan wat de cumulatieve werking is van alle boetebedingen zoals deze zijn overeengekomen, ongeacht of de schuldeiser daadwerkelijk vasthoudt aan de volledige voldoening ervan en of bepaalde van die bedingen naar nationaal recht nietig kunnen worden geacht, of mag enkel rekening worden gehouden met het totale boetebedrag dat daadwerkelijk werd of kan worden gevorderd?

6)

Indien wordt vastgesteld dat die contractuele boetebedingen oneerlijk zijn, moeten dan al die gedeeltelijke boeten buiten toepassing worden gelaten die de rechter, enkel wanneer zij als geheel worden bezien, bracht tot de conclusie dat het bedrag van de vergoeding onevenredig was in de zin van punt 1, sub e, van de bijlage bij de richtlijn betreffende oneerlijke bedingen, of moeten slechts enkele daarvan buiten toepassing worden gelaten (en zo ja, volgens welke criteria moet zulks worden beoordeeld)?


(1)  PB L 95, blz. 29.

(2)  PB L 133, blz. 66.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 7 augustus 2014 — Bundesagentur für Arbeit — Familienkasse Sachsen/Tomislaw Trapkowski

(Zaak C-378/14)

(2014/C 395/29)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij in „Revision”: Bundesagentur für Arbeit — Familienkasse Sachsen

Verwerende partij in „Revision”: Tomislaw Trapkowski

Prejudiciële vragen

1)

Moet in het geval waarin een in een lidstaat (Duitsland) wonende persoon recht heeft op kinderbijslag voor kinderen die in een andere lidstaat (buitenland) wonen bij een andere, van deze persoon gescheiden wonende echtgenote, artikel 60, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 987/2009 (1) worden toegepast, zodat de fictie, op grond waarvan bij toepassing van de artikelen 67 en 68 van verordening nr. 883/2004 (2) rekening moet worden gehouden met de situatie van het gehele gezin, alsof alle betrokkenen — vooral wat het recht betreft om deze bijslag aan te vragen — onderworpen zijn aan de wetgeving van de betrokken lidstaat en er verblijven, tot gevolg heeft dat het recht op kinderbijslag uitsluitend toekomt aan de in de andere lidstaat (buitenland) wonende ouder, daar het nationale recht van de eerstgenoemde lidstaat (Duitsland) bepaalt dat in geval van meerdere rechthebbenden op kinderbijslag, de kinderbijslag toekomt aan de ouder bij wie het kind daadwerkelijk woont?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord:

Moet in de in de eerste vraag beschreven situatie artikel 60, lid 1, derde volzin, van verordening nr. 987/2009 aldus worden uitgelegd dat de in een lidstaat (Duitsland) wonende ouder recht heeft op kinderbijslag naar nationaal recht, daar de in de andere lidstaat (buitenland) wonende ouder geen kinderbijslag heeft aangevraagd?

3)

Indien de tweede vraag in de in de eerste vraag beschreven situatie aldus moet worden beantwoord dat het verzuim van de in een andere EU-lidstaat wonende ouder om kinderbijslag aan te vragen tot gevolg heeft dat het recht op kinderbijslag toekomt aan de op het nationale grondgebied wonende ouder:

Vanaf wanneer moet ervan worden uitgegaan dat een in een andere EU-lidstaat wonende ouder het recht op kinderbijslag niet „uitoefent” in de zin van artikel 60, lid 1, derde volzin, van verordening nr. 987/2009, zodat deze kinderbijslag toekomt aan de op het nationale grondgebied wonende ouder?


(1)  Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 284, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166, blz. 1).


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna (Bulgarije) op 25 augustus 2014 — „Vekos Trade” AD/Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika”, Varna, pri Tsentralno Upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

(Zaak C-403/14)

(2014/C 395/30)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad — Varna

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:„Vekos Trade” AD

Verwerende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika”, Varna, pri Tsentralno Upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

Prejudiciële vragen

1)

Zijn de administratieve praktijk en de rechtspraak volgens welke de verkoper — de verzender in het kader van een vervoersovereenkomst — dient vast te stellen of de handtekening van de koper authentiek is en of deze geplaatst is door iemand die de verwervende onderneming (de koper) vertegenwoordigt, een van haar personeelsleden met vertegenwoordigingsbevoegdheid, dan wel een gemachtigde, in strijd met de beginselen van fiscale neutraliteit, evenredigheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen?

2)

Heeft artikel 138, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1) rechtstreekse werking in een geval als het onderhavige, en mag de nationale rechter dat voorschrift rechtstreeks toepassen?


(1)  PB L 347, blz. 7.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/25


Hogere voorziening ingesteld op 28 augustus 2014 door Intel Corporation tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer — uitgebreid) van 12 juni 2014 in zaak T-286/09, Intel Corporation/Europese Commissie

(Zaak C-413/14 P)

(2014/C 395/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Intel Corporation (vertegenwoordigers: D. M. Beard QC, en A. N. Parr en R. W. Mackenzie, Solicitors)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie

Association for Competitive Technology, Inc.,

Union fédérale des consommateurs — Que choisir (UFC — Que choisir)

Conclusies

gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van het bestreden arrest;

gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van de litigieuze beschikking;

intrekking of aanzienlijke verlaging van de opgelegde geldboete;

subsidiair, terugverwijzing naar het Gerecht voor verdere afdoening overeenkomstig het arrest van het Hof van Justitie;

verwijzing van de Commissie in de kosten van deze procedure en de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het eerste middel, dat uit drie onderdelen bestaat, stelt rekwirante dat het Gerecht blijk van een onjuiste rechtsopvatting heeft gegeven bij zijn beoordeling van de rechtmatigheid van haar gedrag krachtens artikel 82 EG en artikel 54 van de EER-Overeenkomst:

 

Het Gerecht is tot de onjuiste conclusie gekomen dat het gedrag in kwestie intrinsiek de mededinging kon beperken en dus met artikel 82 EG en artikel 54 van de EER-Overeenkomst in strijd kon worden geacht, zonder dat alle relevante feiten en omstandigheden behoefden te worden onderzocht.

 

Het Gerecht is tot de onjuiste conclusie gekomen dat het voor het bewijs van een inbreuk op artikel 82 EG en artikel 54 van de EER-Overeenkomst volstaat dat het vermogen om de mededinging te beperken op grond van abstracte overwegingen wordt beoordeeld, in plaats van waarschijnlijke of daadwerkelijke gevolgen.

 

Het Gerecht is tot de onjuiste subsidiaire vaststelling gekomen dat het gedrag in kwestie de mededinging kon beperken, omdat het Gerecht ten onrechte is afgegaan op een aantal factoren die dat vermogen niet konden aantonen en een aantal relevante factoren die het in aanmerking had moeten nemen, terzijde heeft geschoven, zoals de marktdekking van de gedragingen, de duur van de vermeende gedragingen, actueel bewijs uit de markt dat de prijzen snel waren aan het dalen en dat geen afscherming heeft plaatsgevonden en de conclusies die daadwerkelijk konden worden getrokken uit de toets van de even efficiënte concurrent (EEC) die de Commissie tijdens de administratieve procedure heeft verricht.

Met het tweede middel stelt rekwirante dat het Gerecht tot de onjuiste vaststelling is gekomen dat in de laatste twee jaar van de vermeende inbreukperiode een inbreuk heeft plaatsgevonden, omdat het betrokken gedrag in die jaren in het beste geval slechts 3,5 % van de relevante markt dekte.

Met het derde middel stelt rekwirante dat het Gerecht haar gedrag bij HP en Lenovo ten onrechte als „exclusiviteitskortingen” heeft gekwalificeerd, aangezien het gedrag slechts betrekking had op respectievelijk 28 % en 42 % (of minder) van de totale aankopen van het relevante product door elk van de klanten, hetgeen veel lager is dan „alle of de meeste” van de behoeften van de klanten.

Met het vierde middel stelt rekwirante dat het Gerecht de beginselen van effectieve rechterlijke bescherming en procedurele billijkheid heeft geschonden met betrekking tot een vijf uur durend interview dat de Commissie heeft afgenomen van een directeur met een sleutelpositie bij Dell over kwesties die in objectief verband stonden met het voorwerp van het onderzoek, gedurende hetwelk genoemde directeur van Dell zeer gedetailleerde toelichtingen heeft gegeven. Het Gerecht is tot de onjuiste conclusie gekomen dat de Commissie kon volstaan met inzage in alleen de lijst van onderwerpen die tijdens het interview aan de orde zijn gekomen, anders dan een opname of samenvatting van hetgeen de geïnterviewde met betrekking tot die onderwerpen heeft verteld. Het Gerecht is ook tot de onjuiste conclusie gekomen dat het aan rekwirante stond om bewijs over te leggen waaruit op het eerste zicht bleek dat de Commissie heeft verzuimd om ontlastend bewijs te registreren; bij een juist begrip hoefde rekwirante alleen aan te tonen dat niet kon worden uitgesloten dat zij het materiaal voor haar verweer had kunnen gebruiken, een last waaraan zij in de onderhavige zaak klaarblijkelijk heeft voldaan.

Met het vijfde middel, dat uit drie onderdelen bestaat, stelt rekwirante dat het Gerecht tot de onjuiste vaststelling is gekomen dat de Gemeenschap bevoegd was ter zake van Intel’s contract met Lenovo in 2006 en 2007:

 

Het Gerecht is tot de onjuiste conclusie gekomen dat deze praktijk binnen de EER is „toegepast”, aangezien Intel niet uit hoofde van dat contract producten aan Lenovo heeft verkocht in EER.

 

Het Gerecht is tot de onjuiste conclusie gekomen dat het criterium van de „gekwalificeerde gevolgen” een gepaste grondslag was voor de bevoegdheid van de Gemeenschap ter zake van het gedrag in kwestie.

 

Het Gerecht heeft het criterium van de „gekwalificeerde gevolgen” onjuist toegepast, aangezien het niet voorzienbaar was dat Intel’s contracten met Lenovo voor x86 CPU’s voor levering aan China onmiddellijke en aanzienlijke gevolgen binnen de EER zouden hebben.

Met het zesde middel, dat uit twee onderdelen bestaat, stelt rekwirante dat het Gerecht meerdere fouten bij de berekening van het bedrag van de opgelegde geldboete heeft begaan:

 

De geldboete was kennelijk onredelijk.

 

Het Gerecht heeft fundamentele beginselen van het Unierecht geschonden door toepassing van de boeterichtsnoeren van 2006 op gedrag dat van vóór die richtsnoeren dateert.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/27


Hogere voorziening ingesteld op 19 september 2014 door de Helleense Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 16 juli 2014 in zaak T-52/12, Griekenland/Commissie

(Zaak C-431/14 P)

(2014/C 395/32)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: I. Chalkias en A. Vasilopoulou)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de onderhavige hogere voorziening toewijzen;

het bestreden arrest van het Gerecht van de Europese Unie in zijn geheel vernietigen;

het beroep van de Helleense Republiek toewijzen zoals nader werd uiteengezet;

het litigieuze besluit van de Commissie nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het eerste middel is gebaseerd op schending van het Unierecht of subsidiair schending van een wezenlijk vormvoorschrift. Meer bepaald voert de Helleense Republiek met het eerste onderdeel van het middel aan dat het Gerecht het begrip staatsmiddelen bedoeld in artikel 107, lid 1, VWEU onjuist heeft uitgelegd en toegepast, of subsidiair dat het Gerecht zich in feitelijk opzicht heeft vergist wanneer het de verplichte bijdragen die werden betaald door de landbouwers die steun ontvingen en bij het Organismos Ellinikon Georgikon Asfaliseon (Griekse landbouwverzekeringsmaatschappij) (ELGA) waren verzekerd, als dergelijke middelen heeft aangemerkt, terwijl zij in het tweede onderdeel van het middel aanvoert dat het Gerecht bij het wijzen van zijn arrest een wezenlijk vormvoorschrift heeft geschonden doordat het in zijn arrest niet specifiek heeft onderzocht of gemotiveerd of de bijdragen die werden betaald door de landbouwers die de onrechtmatig geachte staatssteun ontvingen, hun een onrechtmatig voordeel verschaften in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, te weten een voordeel dat de mededinging kan vervalsen, of subsidiair dat het Gerecht die bepaling onjuist heeft uitgelegd en toegepast door het betrokken argument stilzwijgend van de hand te wijzen.

Met het tweede middel wordt aangevoerd dat het bestreden arrest is gewezen in strijd met het Unierecht en meer bepaald dat artikel 107, lid 1, VWEU onjuist is uitgelegd en toegepast door het Gerecht, dat van oordeel was dat de in 2009 betaalde vergoedingen een selectief financieel voordeel voor de ontvangers ervan opleverden, waardoor de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten kon worden verstoord, zonder rekening te houden met de buitengewone omstandigheden waarin de Griekse economie zich in de relevante periode bevond en nog steeds bevindt.

Met het derde middel wordt aangevoerd dat 1) het Gerecht artikel 107, lid 3, sub b, VWEU onjuist heeft uitgelegd en toegepast, aangezien het de werkingssfeer van deze bepaling met betrekking tot de litigieuze betalingen in 2009 heeft beperkt tot de mededeling betreffende de tijdelijke communautaire kaderregeling, niettegenstaande de buitengewone omstandigheden waarin de Griekse economie zich in de relevante periode bevond (eerste onderdeel van het derde middel), en 2) dat het bestreden arrest ontoereikend is gemotiveerd, aangezien daarin helemaal niet is ingegaan op de grief van de Helleense Republiek dat het besluit van de Commissie onevenredig is voor zover daarbij de terugvordering van de steun in december 2011 is gelast (tweede onderdeel van het derde middel).


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/27


Hogere voorziening ingesteld op 25 september 2014 door DTS Distribuidora de Televisión Digital, S.A. tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 11 juli 2014 in zaak T-533/10, DTS Distribuidora de Televisión Digital/Commissie

(Zaak C-449/14 P)

(2014/C 395/33)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: DTS Distribuidora de Televisión Digital, S.A. (vertegenwoordigers: H. Brokelmann en M. Ganino, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Telefónica de España, S.A., Telefónica Móviles España, S.A., Koninkrijk Spanje en Corporación de Radio y Televisión Española, S.A. (RTVE)

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 11 juli 2014, DTS Distribuidora de Televisión Digital/Commissie (T-533/10), nietig verklaren en dienvolgens op grond van artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie

op basis van de gegevens waarover het beschikt de conclusies van het verzoekschrift in eerste aanleg toewijzen en besluit 2011/1/EU van de Commissie van 20 juli 2010 betreffende steunregeling C 38/09 (ex NN 58/09) die Spanje voornemens is ten uitvoer te leggen ten behoeve van Corporación de Radio y Televisión Española (RTVE) (1) nietig verklaren, of

subsidiair, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor afdoening overeenkomstig de uitspraak van het Hof;

de Commissie en de interveniënten aan haar zijde verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Eerste middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU wegens onjuiste uitlegging van het begrip steun

Het bestreden arrest schendt artikel 107, lid 1, VWEU, voor zover het begrip steun en met name de in het arrest Laboratoires Boiron (2) gestelde voorwaarden waaronder een belasting kan worden geacht een integrerend onderdeel van steun te vormen, hierin onjuist worden uitgelegd.

2.

Tweede middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU, voor zover het Gerecht niet ten volle heeft gecontroleerd of er steun is verleend, en het Spaanse recht onjuist heeft weergegeven

Het bestreden arrest schendt artikel 107, lid 1, VWEU, voor zover niet ten volle is gecontroleerd of is voldaan aan de in het arrest Régie Networks (1) gestelde voorwaarden om de aan DTS opgelegde belasting te kunnen beschouwen als een integrerend onderdeel van de aan RTVE verleende steun, en het Spaanse recht onjuist is weergegeven.

3.

Derde middel: onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van artikel 106, lid 2, VWEU

Het bestreden arrest geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van artikel 106, lid 2, VWEU. Het Gerecht verdraait de argumenten van DTS — waarmee deze tracht aan te tonen dat de mededinging op buitensporige wijze wordt vervalst door de wijze waarop de steun aan RTVE wordt gefinancierd — door deze argumenten op zodanige wijze uit te leggen dat zij betrekking hebben op de gevolgen van de steun zelf en niet op de gevolgen van de belasting waarmee deze steun wordt gefinancierd. Bijgevolg heeft het Gerecht zich ultra petita uitgesproken over kwesties die DTS in haar verzoekschrift niet heeft opgeworpen en die de Commissie in haar besluit niet heeft onderzocht. Aldus heeft het Gerecht het voorwerp van het geschil gewijzigd en de grenzen van zijn rechterlijke controlebevoegdheid overschreden.


(1)  PB 2011, L 1, blz. 9.

(2)  C-526/04, EU:C:2006:528.

(1)  C-333/07, EU:C:2008:764.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/29


Hogere voorziening ingesteld op 26 september 2014 door Koinonìa tis Pliroforìas Anichtì stis Idikès Anankes — Isotis tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 16 juli 2014 in zaak T-59/11, Isotis/Commissie

(Zaak C-450/14 P)

(2014/C 395/34)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Koinonia tis Pliroforias Anoichtì stis Eidikes Anagkes — Isotis (vertegenwoordiger: S. Skliris, dikigoros)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 16 juli 2014, zaak T-59/11, Koinonia tis Pliroforias Anoichti stis Edikes Anagkes — Isotis/Europese Commissie, volledig vernietigen;

het beroep volledig toewijzen;

de vordering in reconventie van de Commissie volledig afwijzen;

de Commissie verwijzen in alle kosten van de hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Onjuiste toepassing van artikel 1315 van het Belgische burgerlijk wetboek, betreffende de verdeling van de bewijslast

De verwerping van het beroep brengt niet automatisch mee dat de feitelijke grondslag van de vordering in reconventie is bewezen. De Commissie draagt de bewijslast ter zake van haar eigen vordering in reconventie.

2.

Onjuiste motivering ter zake van de wezenlijke grond van de vordering in reconventie

Ontbreken van motivering van de stelling dat er een grond bestaat voor de reconventie van de Commissie

Tegenstrijdige motivering door als enig bewijsmiddel in aanmerking te nemen het auditverslag waaromtrent er betwisting bestond en dat het te bewijzen feit vormde.

3.

Onjuiste rechtsopvatting doordat de internationale auditregels niet zijn toegepast

Niet-toepassen van de internationale auditbeginselen in strijd met de nationale wettelijke regeling inzake boekhouding en met het gebruik om de omstreden overeenkomsten uit te leggen volgens de gemeenschappelijke bedoeling van de contracterende partijen (artikel 1156, van het Belgisch burgerlijk wetboek) en volgens het beginsel van goede trouw (artikel 1134, derde alinea, van het Belgische burgerlijk wetboek).

4.

Onjuiste uitlegging van het beginsel van equality of arms

Het beginsel van equality of arms tussen partijen valt niet samen met het beginsel van hoor en wederhoor.

5.

Onjuiste uitlegging en toepassing van het beginsel van goeder trouw en schending van de rechten van de verdediging wegens de procestaal.

De juiste uitlegging van het beginsel van goede trouw gebiedt dat de bedingen van de overeenkomst worden uitgelegd overeenkomstig het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging, dat een fundamenteel beginsel van het Unierecht is.

6.

Onjuiste uitlegging van de bedingen van de omstreden overeenkomsten, onjuiste toepassing van het Griekse recht en niet-inaanmerkingneming van het middel ten gronde

Volgens de artikelen II 19.1 van de FP6-overeenkomsten, artikel II.16 van de e-Ten-overeenkomsten en artikel II 20.1 van de CIP-overeenkomsten kan alleen de boeking van de uitgaven en de inkomsten (receipts) betreffende de verwezenlijking van de omstreden projecten aan een audit worden onderworpen, en is dat niet het geval met andere documenten.

Schending van het in de rechtspraak geformuleerde beginsel van de zelfstandigheid van de boekjaren in het Griekse recht inzake boekhouding en belastingen.

Het Gerecht heeft het door verzoekster in de punten 61 tot en met 64 van het verzoekschrift opgeworpen middel ten gronde niet in aanmerking genomen en niet beoordeeld.

7.

Onjuiste uitlegging van de bewoordingen van de omstreden overeenkomsten, niet-aanmerkingneming van het middel ten gronde en onjuiste opvatting van documenten

Onjuiste uitlegging en toepassing van de clausule „overall statement of accounts”, in strijd met de goede trouw en met het Griekse recht, en van de clausule „receipts”, in strijd de uitdrukkelijke bewoordingen van de overeenkomsten.

Het Gerecht heeft het door verzoekster opgeworpen middel ten gronde inzake de boeking van het voorschot voor het project Access e-Gov vóór het einde van de controle ter plaatse, niet in aanmerking genomen en niet beoordeeld.

Onjuiste opvatting van de bijlagen A3, A6, A9, A11, A14 en A17 bij het verzoekschrift.

8.

Ontoereikende motivering, schending van het op de omstreden overeenkomsten toepasselijke recht en onjuiste opvatting van een document

Ontoereikende motivering (punten 127, 129) en tegenstrijdige motivering (punten 128, 129).

Schending van het beginsel van goede trouw, van de beginselen inzake internationale audit en van de Griekse regeling inzake boekhouding (punt 127).

Onjuiste opvatting van de door de Commissie overgelegde bijlage B101.

9.

Inaanmerkingneming van een niet-opgeworpen middel en niet-inaanmerkingneming van een opgeworpen middel

Het Gerecht heeft een door verzoekster niet opgeworpen middel in aanmerking genomen (punt 165) en heeft het daarmee strijdige middel dat verzoekster had opgeworpen, niet beoordeeld (punten 88, 89 en 91 van het verzoekschrift).


Gerecht

10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/31


Arrest van het Gerecht van 2 oktober 2014 — Evropaïki Dynamiki/Commissie

(Zaak T-340/07) (1)

((„Arbitragebeding - Overeenkomst inzake de toekenning van gemeenschapssteun aan een project in het kader van het programma eContent - Opzegging van de overeenkomst door de Commissie - Terugbetaling van daarvoor in aanmerking komende kosten”))

(2014/C 395/35)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: N. Korogiannakis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Manhaeve en M. Wilderspin, vervolgens M. Wilderspin, S. Delaude en L. Cappeletti en ten slotte S. Delaude en L. Cappeletti, gemachtigden, bijgestaan door D. Philippe en M. Gouden, advocaten)

Voorwerp

Beroep gebaseerd op een arbitragebeding, dat strekt tot veroordeling van de Commissie tot betaling van enerzijds bedragen waarvan verzoekster beweert dat zij haar verschuldigd zijn, en anderzijds schadevergoeding, als gevolg van de opzegging van een overeenkomst inzake de toekenning van gemeenschapssteun aan het project „e-Content Exposure and Business Opportunities” (overeenkomst EDC-53007 EEBO/27873), gesloten in het kader van het communautaire meerjarenprogramma ter stimulering van de ontwikkeling en het gebruik van Europese digitale inhoud op de mondiale netwerken en ter bevordering van de taalkundige verscheidenheid in de informatiemaatschappij

Dictum

1)

De Europese Commissie wordt veroordeeld om aan Evropaïki Dynamiki –Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE het bedrag van 8 843,10 euro te betalen.

2)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

3)

De Europese Commissie zal 5 % dragen van haar eigen kosten en van de kosten van Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis, die op haar beurt 95 % zal dragen van haar eigen kosten en van de kosten van de Commissie.


(1)  PB C 269 van 10.11.2007.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/31


Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Evropaïki Dynamiki/Commissie

(Zaak T-498/11) (1)

((„Overheidsopdrachten voor dienstverlening - Aanbestedingsprocedure - Vernieuwing van een internetsite - Afwijzing van de offerte van een inschrijver - Gunning van de opdracht aan een andere inschrijver - Beroep tot nietigverklaring - Motiveringsplicht - Gunningscriteria - Kennelijke beoordelingsfouten - Verzoek om schadevergoeding”))

(2014/C 395/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis, M. Dermitzakis en N. Theologou, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Delaude en F. Moro, gemachtigden, bijgestaan door P. Wytinck en T. Ruys, advocaten)

Voorwerp

Enerzijds verzoek tot nietigverklaring van het besluit van het Bureau voor publicaties van de Europese Unie (OP) tot afwijzing van de door verzoekster ingediende offerte voor het verrichten van diensten die bestaan in de vernieuwing van de internetsite van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot gunning van de opdracht aan een andere inschrijver en, anderzijds, verzoek om schadevergoeding

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE zal haar eigen gerechtskosten dragen, alsmede die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 347 van 26.11.2011.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/32


Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Dansk Automat Brancheforening/Commissie

(Zaak T-601/11) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Onlinespelen - Invoering in Denemarken van lagere belastingtarieven voor onlinespelen dan voor casino’s en speelautomatenhallen - Besluit waarbij de steun verenigbaar met de interne markt is verklaard - Steun om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken - Niet individueel geraakt - Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich brengt - Niet-ontvankelijkheid”))

(2014/C 395/37)

Procestaal: Deens

Partijen

Verzoekende partij: Dansk Automat Brancheforening (Fredericia, Denemarken) (vertegenwoordigers: K. Dyekjær, T. Høg en J. Flodgaard, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Afonso en C. Barslev, vervolgens M. Afonso en L. Grønfeldt, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Vang, vervolgens M. Wolff en C. Thorning, gemachtigden, bijgestaan door K. Lundgaard Hansen, advocaat), Republiek Malta (vertegenwoordigers: P. Grech en A. Buhagiar, gemachtigden), Betfair Group plc (Londen, Verenigd Koninkrijk) en Betfair International Ltd (Santa Venera, Malta) (vertegenwoordigers: O. Brouwer en A. Pliego Selie, advocaten), European Gaming and Betting Association (EGBA) (Brussel, België) (vertegenwoordigers: C.-D. Ehlermann, J. C. Heithecker en J. Ylinen, advocaten)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van besluit 2012/140/EU van de Commissie van 20 september 2011 betreffende steunmaatregel C 35/10 (ex N 302/10) die Denemarken voornemens is ten uitvoer te leggen in de vorm van belasting op onlinekansspelen in de Deense Wet inzake belasting op kansspelen (PB 2012, L 68, blz. 3)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Dansk Automat Brancheforening draagt haar eigen kosten van het beroep in de hoofdzaak, alsook die van de Europese Commissie, Betfair Group plc, Betfair International Ltd en de European Gaming and Betting Association (EGBA).

3)

Dansk Automat Brancheforening draagt haar eigen kosten van het kort geding, alsook die van de Commissie.

4)

Het Koninkrijk Denemarken en de Republiek Malta dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/33


Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Royal Scandinavian Casino Århus/Commissie

(Zaak T-615/11) (1)

((„Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Onlinespelen - Invoering in Denemarken van lagere belastingtarieven voor onlinespelen dan voor casino’s en speelautomatenhallen - Besluit waarbij de steun verenigbaar met de interne markt is verklaard - Steun om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken - Niet individueel geraakt - Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich brengt - Niet-ontvankelijkheid”))

(2014/C 395/38)

Procestaal: Deens

Partijen

Verzoekende partij: Royal Scandinavian Casino Århus I/S (Århus, Denemarken) (vertegenwoordiger: B. Jacobi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Afonso en C. Barslev, vervolgens M. Afonso en L. Grønfeldt, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Vang, vervolgens V. Pasternak Jørgensen en tot slot C. Thorning, gemachtigden, bijgestaan door K. Lundgaard Hansen, advocaat), Republiek Malta (vertegenwoordigers: P. Grech en A. Buhagiar, gemachtigden), Betfair Group plc (Londen, Verenigd Koninkrijk) en Betfair International Ltd (Santa Venera, Malta) (vertegenwoordigers: O. Brouwer en A. Pliego Selie, advocaten), European Gaming and Betting Association (EGBA) (Brussel, België) (vertegenwoordigers: C.-D. Ehlermann, J. C. Heithecker en J. Ylinen, advocaten)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van besluit 2012/140/EU van de Commissie van 20 september 2011 betreffende steunmaatregel C 35/10 (ex N 302/10) die Denemarken voornemens is ten uitvoer te leggen in de vorm van belasting op onlinekansspelen in de Deense Wet inzake belasting op kansspelen (PB 2012, L 68, blz. 3)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Royal Scandinavian Casino Århus I/S draagt haar eigen kosten, alsook die van de Europese Commissie, Betfair Group plc, Betfair International Ltd en de European Gaming and Betting Association (EGBA).

3)

Het Koninkrijk Denemarken en de Republiek Malta dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 32 van 4.2.2012.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/34


Arrest van het Gerecht van 25 september 2014 — Spirlea/Commissie

(Zaak T-669/11) (1)

([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Van Duitsland afkomstig document in het kader van een EU-pilot-procedure - Artikel 4, leden 4 en 5 - Artikel 4, lid 2, derde streepje - Weigering van toegang - Schending van wezenlijke vormvoorschriften - Verplichting van concreet en individueel onderzoek - Gedeeltelijke toegang - Hoger openbaar belang”])

(2014/C 395/39)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Darius Nicolai Spirlea en Mihaela Spirlea (Capezzano Pianore, Italië) (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Foerster en T. Pahl, vervolgens V. Foerster en E. George, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Costa de Oliveira en H. Kraemer, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 9 november 2011 waarbij verzoekers de toegang is geweigerd tot de opmerkingen die de Bondsrepubliek Duitsland op 7 juli 2011 in het kader van EU-pilot-procedure 2070/11/SNCO aan de Commissie heeft gericht

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 65 van 3.3.2012.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/34


Arrest van het Gerecht van 30 september 2014 — Scooters India/BHIM — Brandconcern (LAMBRETTA)

(Zaak T-51/12) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Vervalprocedure - Gemeenschapswoordmerk LAMBRETTA - Normaal gebruik van het merk - Gedeeltelijk verval - Artikel 51, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2014/C 395/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Scooters India Ltd (Lucknow, India) (vertegenwoordiger: B. Brandreth, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Brandconcern BV (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: G. Casucci, N. Ferretti en C. Galli, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 1 december 2011 (zaak R 2312/2010-1) inzake een vervalprocedure tussen Brandconcern BV en Scooters India Ltd

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 1 december 2011 (zaak R 2312/2010-1) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM zal zijn eigen kosten dragen alsmede die van Scooters India Ltd, daaronder begrepen de kosten van de procedure voor de kamer van beroep.

3)

Brandconcern BV zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 109 van 14.4.2012.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/35


Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Flying Holding e.a./Commissie

(Gevoegde zaken T-91/12 en T-280/12) (1)

((„Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Verrichten van diensten van personenvervoer door de lucht zonder dienstregeling en het charteren van taxivliegtuigen - Verwerping van de deelnemingsaanvraag - Artikel 94, sub b, van het Financieel Reglement - Rechten van de verdediging - Artikel 134, lid 5, van de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement - Beroep tot nietigverklaring - Brief in antwoord op een vraag van verzoeksters - Niet voor beroep vatbare handeling - Gunningsbesluit - Geen rechtstreekse geraaktheid - Niet-ontvankelijkheid - Niet-contractuele aansprakelijkheid”))

(2014/C 395/41)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Flying Holding NV (Wilrijk, België), Flying Group Lux SA (Luxemburg, Luxemburg) en Flying Service NV (Deurne, België) (vertegenwoordigers: C. Doutrelepont en V. Chapoulaud, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Delaude en D. Calciu, vervolgens S. Delaude, gemachtigden, bijgestaan door V. Vanden Acker, advocaat)

Voorwerp

Ten eerste, een vordering tot nietigverklaring van de besluiten in de brieven van de Commissie van 15 december 2011 en 17 januari 2012 houdende verwerping van de door verzoeksters ingediende deelnemingsaanvraag in het kader het kader van de niet-openbare aanbestedingsprocedure met betrekking tot het verrichten van diensten van personenvervoer door de lucht zonder dienstregeling en het charteren van taxivliegtuigen (PB 2011/S 192-312059), alsook van het besluit van de Commissie van 28 februari 2012 tot gunning van deze opdracht aan een andere onderneming, en, ten tweede, een schadevordering

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

Flying Holding NV, Flying Group Lux SA en Flying Service NV worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 126 van 28.4.2012.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/36


Arrest van het Gerecht van 30 september 2014 — Scooters India/BHIM — Brandconcern (LAMBRETTA)

(Zaak T-132/12) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Vervalprocedure - Gemeenschapswoordmerk LAMBRETTA - Normaal gebruik van het merk - Artikel 51, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2014/C 395/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Scooters India Ltd (Lucknow, India) (vertegenwoordiger: B. Brandreth, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Brandconcern BV (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: G. Casucci en N. Ferretti, advocaten)

Voorwerp

Beroep tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 12 januari 2012 (zaak R 2308/2010-1) inzake een vervalprocedure tussen Brandconcern BV en Scooters India Ltd

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 12 januari 2012 (zaak R 2308/2010-1) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM zal zijn eigen kosten dragen alsmede die van Scooters India Ltd, daaronder begrepen de kosten van de procedure voor de kamer van beroep.

3)

Brandconcern BV zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 165 van 9.6.2012.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/36


Arrest van het Gerecht van 25 september 2014 — Peri/BHIM (Vorm van een spanklem)

(Zaak T-171/12) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor een driedimensionaal gemeenschapsmerk - Vorm van een spanklem - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2014/C 395/43)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Peri GmbH (Weißenhorn, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Dönch, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 26 januari 2012 (zaak R 1209/2011-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van een driedimensionaal teken in de vorm van een spanklem als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Peri GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 184 van 23.6.2012.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/37


Arrest van het Gerecht van 2 oktober 2014 — Spraylat/ECHA

(Zaak T-177/12) (1)

((„REACH - Vergoeding verschuldigd voor de registratie van een stof - Lagere vergoeding voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen - Onjuiste aangifte van de grootte van de onderneming - Besluit waarbij een vergoeding voor administratieve kosten wordt opgelegd - Evenredigheid”))

(2014/C 395/44)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Spraylat GmbH (Aken, Duitsland) (vertegenwoordiger: K. Fischer, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordigers: M. Heikkilä, A. Iber en C. Schultheiss, gemachtigden, bijgestaan door M. Kuschewsky, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. Düsterhaus en E. Manhaeve en vervolgens B. Eggers en M. Manhaeve, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van de op 21 februari 2012 door ECHA uitgeschreven factuur nr. 10030371 houdende vaststelling van het bedrag van de aan verzoekster opgelegde vergoeding voor administratieve kosten, en, conservatoir, een verzoek tot nietigverklaring van besluit SME (2012) 1445 van ECHA van 15 februari 2012 houdende vaststelling dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden voor de lagere vergoeding waarin voor de kleine ondernemingen is voorzien, en houdende oplegging van een vergoeding voor administratieve kosten aan verzoekster

Dictum

1)

Besluit SME (2012) 1445 van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) van 15 februari 2012 en de door ECHA op 21 februari 2012 uitgeschreven factuur nr. 10030371 worden nietig verklaard.

2)

ECHA wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van Spraylat GmbH.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 174 van 16.6.2012.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/38


Arrest van het Gerecht van 2 oktober 2014 — Euro-Link Consultants en European Profiles/Commissie

(Zaak T-199/12) (1)

((„Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Project voor de diversificatie en de ondersteuning van het toerisme op de Krim - Afwijzing van de aanbieding van een inschrijver - Beroep tot nietigverklaring - Niet voor beroep vatbare handeling - Bevestigende handeling - Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid - Motiveringsplicht - Gunningcriteria - Kennelijk onjuiste beoordeling - Misbruik van bevoegdheid - Gelijke behandeling”))

(2014/C 395/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Euro-Link Consultants Srl (Boekarest, Roemenië); en European Profiles AE Meleton kai Symvoulon Epicheiriseon (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Bartelt en A. Bordes, vervolgens S. Bartelt en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van 28 februari 2012 van de delegatie van de Europese Unie in Oekraïne in het kader van de aanbestedingsprocedure EuropeAid/131567/C/SER/UA „Project voor diversificatie en ondersteuning van toerisme op de Krim”, om de opdracht niet aan het consortium van verzoeksters te gunnen, alsook van de latere besluiten tot afwijzing van verzoeksters klachten, gegeven op 14 maart 2012 door dezelfde instantie en op 2 mei 2012 door de directeur van het directoraat „Buurlanden” van het directoraat-generaal „EuropeAid — Ontwikkeling en samenwerking” van de Commissie

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Euro-Link Consultants Srl en European Profiles AE Meleton kai Symvoulon Epicheiriseon worden in de kosten veroordeeld.


(1)  PB C 209 van 14.7.2012.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/38


Arrest van het Gerecht van 25 september 2014 — Spirlea/Commissie

(Zaak T-306/12) (1)

([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Artikel 4, lid 2, derde streepje - Door de Commissie aan Duitsland in het kader van een EU-pilot-procedure gerichte verzoeken om informatie - Weigering van toegang - Verplichting van concreet en individueel onderzoek - Hoger openbaar belang - Gedeeltelijke toegang - Motiveringsplicht”])

(2014/C 395/46)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Darius Nicolai Spirlea en Mihaela Spirlea (Capezzano Pianore, Italië) (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Foerster en T. Pahl, vervolgens V. Foerster en E. George, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Costa de Oliveira, gemachtigde, bijgestaan, aanvankelijk door A. Krämer en R. Van der Hout, vervolgens door R. Van der Hout, advocaten)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partijen: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Pasternak Jørgensen en C. Thorning, vervolgens C. Thorning en K. Jørgensen, gemachtigden); Republiek Finland (vertegenwoordiger: S. Hartikainen, gemachtigde); en Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Meyer-Seitz, A. Falk, C. Stege, S. Johannesson, U. Persson, K. Ahlstrand-Oxhamre en H. Karlsson, vervolgens C. Meyer-Seitz, A. Falk, U. Persson, L. Swedenborg, C. Hagerman en E. Karlsson, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, T. Müller en D. Hadroušek, gemachtigden); en Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Centeno Huerta, vervolgens J. García-Valdecasas Dorrego, abogados del Estado)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 21 juni 2012 waarbij verzoekers de toegang is geweigerd tot twee verzoeken om informatie die de Commissie in het kader van EU-pilot-procedure 2070/11/SNCO op 10 mei en op 10 oktober 2011 aan de Bondsrepubliek Duitsland heeft gericht

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 273 van 8.9.2012.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/39


Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Koscher + Würtz/BHIM — Kirchner & Wilhelm (KW SURGICAL INSTRUMENTS)

(Zaak T-445/12) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Gemeenschap - Beeldmerk ‚KW SURGICAL INSTRUMENTS’ - Ouder nationaal woordmerk ‚Ka We’ - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Beroepsprocedure - Omvang van het door de kamer van beroep te verrichten onderzoek - Bewijs van het normale gebruik van het oudere merk - Verzoek ingediend bij de oppositieafdeling - Weigering om het aangevraagde merk in te schrijven zonder vooraf de voorwaarde van het normale gebruik van het oudere merk te onderzoeken - Onjuiste rechtsopvatting - Bevoegdheid tot herziening”])

(2014/C 395/47)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Koscher + Würtz GmbH (Spaichingen, Duitsland) (vertegenwoordigers: P. Mes, C. Graf von der Groeben, G. Rother, J. Bühling, A. Verhauwen, J. Künzel, D. Jestaedt, M. Bergermann, J. Vogtmeier en A. Kramer, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Kirchner & Wilhelm GmbH + Co. (Asperg, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Dönch, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 6 augustus 2012 (zaak R 1675/2011-4) inzake een oppositieprocedure tussen Kirchner & Wilhelm GmbH + Co. en Koscher + Würtz GmbH

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 6 augustus 2012 (zaak R 1675/2011-4) inzake een oppositieprocedure tussen Kirchner & Wilhelm GmbH + Co. en Koscher + Würtz GmbH wordt vernietigd.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het BHIM zal zijn eigen kosten dragen, alsook de helft van de kosten die Koscher + Würtz zijn opgekomen voor de kamer van beroep en het Gerecht.

4)

Koscher + Würtz zal de helft van de kosten dragen die haar zijn opgekomen voor de kamer van beroep en het Gerecht.


(1)  PB C 379 van 8.12.2012.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/40


Arrest van het Gerecht van 25 september 2014 — Giorgis/BHIM — Comigel (Vorm van twee verpakte bekers)

(Zaak T-474/12) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Driedimensionaal gemeenschapsmerk - Vorm van twee verpakte bekers - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Geen door gebruik verkregen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, en lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2014/C 395/48)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Giorgio Giorgis (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: I. Prado en A. Tornato, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: I. Harrington, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Comigel SAS (Saint-Julien-Lès-Metz, Frankrijk) (vertegenwoordigers: S. Guerlain, J. Armengaud en C. Mateu, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 26 juli 2012 (zaak R 1301/2011-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Comigel SAS en Giorgio Giorgis

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Giorgio Giorgis wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 9 van 12.1.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/41


Arrest van het Gerecht van 25 september 2014 — CEWE Stiftung/BHIM (SMILECARD)

(Zaak T-484/12) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk SMILECARD - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2014/C 395/49)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: CEWE Stiftung & Co. KGaA, voorheen CeWe Color AG & Co. OHG (Oldenburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: U. Sander, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Pohlmann, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 3 september 2012 (zaak R 2279/2011-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken SMILECARD als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

CEWE Stiftung & Co. KGaA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 26 van 26.1.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/41


Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Arnoldo Mondadori Editore/BHIM — Grazia Equity (GRAZIA)

(Zaak T-490/12) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk GRAZIA - Ouder gemeenschapsbeeldmerk GRAZIA - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Geen soortgelijke waren - Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 - Bekendheid - Geen verband tussen de betrokken merken”])

(2014/C 395/50)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Arnoldo Mondadori Editore SpA (Milan, Italië) (vertegenwoordigers: G. Dragotti, R. Valenti en S. Balice, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Grazia Equity GmbH (Stuttgart, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Müller, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 6 september 2012 (zaak R 1958/2010-4) inzake een oppositieprocedure tussen Arnoldo Mondadori Editore SpA en Grazia Equity GmbH

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Arnoldo Mondadori Editore SpA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 26 van 26.1.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/42


Arrest van het Gerecht van 25 september 2014 — Ted-Invest/BHIM — Scandia Down (sensi scandia)

(Zaak T-516/12) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapsbeeldmerk sensi scandia - Ouder gemeenschapswoordmerk SCANDIA HOME - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, en artikel 53, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2014/C 395/51)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ted-Invest EOOD (Plovdiv, Bulgarije) (vertegenwoordiger: A. Ivanova, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Scandia Down LLC (Weehawken, New Jersey, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: G. Farrington, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 6 september 2012 (zaak R 2247/2011-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Scandia Down LLC en Ted-Invest EOOD

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ted-Invest EOOD wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 32 van 2.2.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/43


Arrest van het Gerecht van 25 september 2014 — Grazyte/Commissie

(Zaak T-86/13 P) (1)

((„Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Bezoldiging - Ontheemdingstoelage - Voorwaarde van artikel 4, lid 1, sub b, van bijlage VII bij het Statuut - Referentieperiode van tien jaar - Werkzaamheden voor een internationale organisatie”))

(2014/C 395/52)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Diana Grazyte (Utena, Litouwen) (vertegenwoordiger: R. Guarino, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Joris, vervolgens J. Currall en G. Gattinara, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 5 december 2012, Grazyte/Commissie (F-76/11, JurAmbt., EU:F:2012:173), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Grazyte zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 101 van 6.4.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/43


Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — B&S Europe/Commissie

(Zaak T-222/13) (1)

((„Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Kortetermijndiensten in het exclusieve belang van derde landen die externe hulp van de Unie ontvangen - Afwijzing van de aanbieding - Selectiecriteria - Contracten in schijven - Referentieproject - Motiveringsplicht - Beginsel van goed bestuur - Gewettigd vertrouwen - Beginsel van onpartijdigheid - Beginsel van hoor en wederhoor”))

(2014/C 395/53)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Business and Strategies in Europe (B&S Europe) SA (Brussel, België) (vertegenwoordigers: L. Bihain en S. Pâques, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Bordes en R. Tricot, vervolgens R. Tricot, gemachtigden, bijgestaan door A.-M. Vandromme en J. Stuyck, advocaten)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Commissie — neergelegd in haar brieven van 15 februari en 2 april 2013 — waarbij verzoekster is meegedeeld dat zij niet is opgenomen op de lijst van inschrijvers die worden uitgenodigd deel te nemen aan de beperkte aanbestedingsprocedure voor onderdeel 7 van de meervoudige raamovereenkomst voor kortetermijndiensten in het exclusieve belang van derde landen die externe hulp krijgen van de Europese Unie (PB 2012/S 105-174077)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Business and Strategies in Europe (B&S Europe) SA wordt in de kosten veroordeeld.


(1)  PB C 164 van 8.6.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/44


Arrest van het Gerecht van 1 oktober 2014 — Italië/Commissie

(Zaak T-256/13) (1)

((„Sociale politiek - Communautaire actieprogramma’s op het gebied van de jeugd - Gedeeltelijke terugbetaling van de uitgekeerde financiering - Niet in aanmerking komende bedragen - Overschrijding van het voor een categorie acties vastgestelde plafond - Uitvoering door de nationale agentschappen van de procedures voor de terugvordering bij de uiteindelijke begunstigden van onjuist bestede bedragen”))

(2014/C 395/54)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door W. Ferrante, avvocato dello Stato)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: C. Cattabriga, gemachtigde)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring, ten eerste, van de brief van de Commissie Ares (2013) 237719, van 22 februari 2013 aan de Agenzia nazionale per i giovani (nationaal jeugdbureau, Italië), waarin wordt aangekondigd dat een debetnota zal worden uitgeschreven voor een totaalbedrag van 1 486 485,90 EUR, voor zover dat bedrag betrekking heeft op 52 036,24 EUR aan uitgaven die zijn gemaakt voor opleidingsactiviteiten in het kader van de vrijwillige Europese burgerdienst en op 183 729,72 EUR aan bedragen die de Agenzia nazionale per i giovani niet heeft teruggevorderd van de uiteindelijke begunstigden wat de jaren 2000 tot en met 2004 betreft, en, ten tweede van de brief van de Commissie Ares (2013) 267064 van 28 februari 2013 aan het Dipartimento della gioventù e del servizio civile nazionale (dienst jeugd en nationale burgerdienst, Italië), waarbij de conclusies over de eindevaluatie van de betrouwbaarheidsverklaring en over het jaarverslag van dat agentschap voor 2011 zijn verstuurd

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 178 van 22.6.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/45


Arrest van het Gerecht van 1 oktober 2014 — Lausitzer Früchteverarbeitung/BHIM — Rivella International (holzmichel)

(Zaak T-263/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk holzmichel - Ouder internationale beeldmerken Michel en Michel POWER - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2014/C 395/55)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Lausitzer Früchteverarbeitung GmbH (Sohland an der Spree, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Weiß, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Pohlmann, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Rivella International AG (Rothrist, Zwitserland) (vertegenwoordigers: C. Spintig, S. Pietzcker en A. Coordes, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 21 februari 2013 (zaak R 1968/2011-1) inzake een oppositieprocedure tussen Rivella International AG en Lausitzer Früchteverarbeitung GmbH

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Lausitzer Früchteverarbeitung GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 207 van 20.7.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/45


Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Brainlab/BHIM (Curve)

(Zaak T-266/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Curve - Absolute weigeringsgrond - Merk dat in strijd is met openbare orde of goede zeden - Artikel 7, lid 1, sub f, van verordening (EG) nr. 207/2009”])

(2014/C 395/56)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Brainlab AG (Feldkirchen, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Bauer, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 15 maart 2013 (zaak R 2073/2012-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken Curve als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Brainlab AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 215 van 27.7.2013.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/46


Arrest van het Gerecht van 25 september 2014 — Alma-The Soul of Italian Wine/BHIM — Miguel Torres (SOTTO IL SOLE ITALIANO SOTTO il SOLE)

(Zaak T-605/13) (1)

([„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk SOTTO IL SOLE ITALIANO SOTTO il SOLE - Ouder gemeenschapswoordmerk VIÑA SOL - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 75 van verordening (EG) nr. 207/2009 - Motiveringsverplichting”])

(2014/C 395/57)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Alma-The Soul of Italian Wine LLLP (Bal Harbor, Florida, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: F. Terrano, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Miguel Torres, SA (Vilafranca del Penedès, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Güell Serra, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 10 september 2013 (zaak R 18/2013-2) inzake een oppositieprocedure tussen Miguel Torres, SA en Alma-The Soul of Italian Wine LLLP

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 10 september 2013 (zaak R 18/2013-2) wordt vernietigd.

2)

Het BHIM wordt verwezen in zijn eigen kosten alsook in die van Alma-The Soul of Italian Wine LLLP.

3)

Miguel Torres, SA zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 24 van 25.1.2014.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/47


Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Romonta/Commissie

(Zaak T-614/13) (1)

((„Milieu - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten - Overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten vanaf 2013 - Besluit 2011/278/EU - Door Duitsland ingediende nationale uitvoeringsmaatregelen - Hardheidsclausule - Vrijheid van beroep en van ondernemerschap - Eigendomsrecht - Evenredigheid”))

(2014/C 395/58)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Romonta GmbH (Seegebiet Mansfelder Land, Duitsland) (vertegenwoordigers: I. Zenke, M.-Y. Vollmer, C. Telschow en A. Schulze, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. White, C. Hermes en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2013/448/EU van de Commissie van 5 september 2013 betreffende de nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 240, blz. 27), voor zover daarbij in artikel 1, lid 1, wordt geweigerd om verzoekster voor de derde handelsperiode voor de handel in emissierechten 2013-2020 op basis van de hardheidsclausule van § 9, lid 5, van het Treibhausgas-Emissionshandelsgesetz (Duitse wet inzake de handel in broeikasgasemissierechten) van 21 juli 2011, de verlangde extra rechten toe te wijzen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Romonta GmbH draagt de kosten van de hoofdprocedure en van de kortgedingprocedure.


(1)  PB C 31 van 1.2.2014.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/47


Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Molda/Commissie

(Zaak T-629/13) (1)

((„Milieu - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten - Overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten vanaf 2013 - Besluit 2011/278/EU - Door Duitsland ingediende nationale uitvoeringsmaatregelen - Hardheidsclausule - Vrijheid van beroep en van ondernemerschap - Eigendomsrecht - Evenredigheid”))

(2014/C 395/59)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Molda AG (Dahlenburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: I. Zenke, M.-Y. Vollmer, C. Telschow en A. Schulze, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. White, C. Hermes en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van besluit 2013/448/EU van de Commissie van 5 september 2013 betreffende de nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 240, blz. 27), voor zover artikel 1, lid 1, van dat besluit voor de derde periode van handel in emissierechten van 2013 tot en met 2020 weigert verzoekster de gevraagde bijkomende rechten te verlenen op basis van de hardheidsclausule in de zin van artikel 9, lid 5, van het Treibhausgas-Emissionshandelsgesetz (Duitse wet inzake de handel in broeikasgasemissierechten) van 21 juli 2011

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Molda AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 31 van 1.2.2014.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/48


Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — DK Recycling und Roheisen/Commissie

(Zaak T-630/13) (1)

((„Milieu - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten - Overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten vanaf 2013 - Besluit 2011/278/EU - Door Duitsland ingediende nationale uitvoeringsmaatregelen - Hardheidsclausule - Vrijheid van ondernemerschap - Eigendomsrecht - Evenredigheid”))

(2014/C 395/60)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: DK Recycling und Roheisen GmbH (Duisburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Altenschmidt, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. White, C. Hermes en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van artikel 1 lid 1, van besluit 2013/448/EU van de Commissie van 5 september 2013 betreffende de nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 240, blz. 27), voor zover daarbij de opneming van installaties met identificatiecodes DE000000000001320 en DE-new-14220-0045 op de lijst van installaties in de zin van artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32) wordt geweigerd, en de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheden aan deze installaties kosteloos toegewezen emissierechten

Dictum

1)

Artikel 1 lid 1, van besluit 2013/448/EU van de Commissie van 5 september 2013 betreffende nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, wordt nietig verklaard voor zover daarbij de kosteloze toewijzing van emissierechten voor de in bijlage I, punt D, bij dit besluit genoemde installaties op basis van een procesemissiessubinstallatie voor de productie van zink in de hoogoven en daarmee verbonden processen wordt geweigerd.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 31 van 1.2.2014.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/49


Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Raffinerie Heide/Commissie

(Zaak T-631/13) (1)

((„Milieu - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten - Overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten vanaf 2013 - Besluit 2011/278/EU - Door Duitsland ingediende nationale uitvoeringsmaatregelen - Hardheidsclausule - Vrijheid van ondernemerschap - Eigendomsrecht - Evenredigheid”))

(2014/C 395/61)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Raffinerie Heide GmbH (Hemmingstedt, Duitsland) (vertegenwoordiger: U. Karpenstein, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. White, C. Hermes en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van besluit 2013/448/EU van de Commissie van 5 september 2013 betreffende de nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 240, blz. 27), voor zover artikel 1, lid 1, juncto bijlage 1, punt A, de opneming van de installatie met identificatiecodele DE000000000000010 op de lijst van installaties in de zin van artikel van artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32) weigert, en de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheden aan deze installatie kosteloos toegewezen emissierechten

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Raffinerie Heide GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 31 van 1.2.2014.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/49


Arrest van het Gerecht van 26 september 2014 — Arctic Paper Mochenwangen/Commissie

(Zaak T-634/13) (1)

((„Milieu - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten - Overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten vanaf 2013 - Besluit 2011/278/EU - Door Duitsland ingediende nationale uitvoeringsmaatregelen - Hardheidsclausule - Vrijheid van ondernemerschap - Eigendomsrecht - Evenredigheid”))

(2014/C 395/62)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Arctic Paper Mochenwangen GmbH (Wolpertswende, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Kobes, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. White, C. Hermes en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van artikel 1, lid 1, van besluit 2013/448/EU van de Commissie van 5 september 2013 betreffende de nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 240, blz. 27), voor zover daarbij de opneming van de installatie met identificatiecode DE000000000000010 op de lijst van installaties in de zin van artikel van artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32) wordt geweigerd, en de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheden aan deze installatie kosteloos toegewezen emissierechten

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Arctic Paper Mochenwangen GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 31 van 1.2.2014.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/50


Beroep ingesteld op 26 juni 2014 — Green Source Poland/Commissie

(Zaak T-512/14)

(2014/C 395/63)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Green Source Poland sp. z o.o. (Warschau, Polen) (vertegenwoordigers: M. Merola en L. Armati, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

het besluit nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar beroep verzoekt de verzoekende partij om nietigverklaring van besluit C(2014) 2289 final van de Commissie van 7 april 2014, waarbij deze instelling heeft geweigerd om een financiële bijdrage uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling te verlenen voor het voorgestelde grote project „Purchase and implementation of innovative manufacturing technology of biocomponents to produce biofuels” („Aankoop en tenuitvoerlegging van innovatieve productietechnologie inzake biobestanddelen, met het oog op de vervaardiging van biobrandstoffen”), dat deel uitmaakte van het operationele programma „Innovative Economy” („Innovatieve economie”) voor structurele bijstand op basis van de convergentiedoelstelling in Polen.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zes middelen aan.

1.

De Commissie heeft de bevoegdheden overschreden die haar zijn toebedeeld bij artikel 41 van verordening nr. 1083/2006 (1), en heeft het rechtszekerheids- en het evenredigheidsbeginsel geschonden door de facto bindende werking toe te kennen aan een nog niet goedgekeurd voorstel voor een richtlijn, te weten het voorstel voor de „ILUC-richtlijn” (Indirect Land Use Change) (2). Verzoekster betoogt dat de weigering in werkelijkheid niet gebaseerd was op het feit dat het project — te weten een productiefaciliteit van de eerste generatie voor de vervaardiging van biobrandstoffen uit voedingsgewassen — niet het vereiste hoge innovatieniveau haalde, maar wel op het feit dat dit project niet strookte met het voorstel voor de ILUC-richtlijn, waarin biobrandstoffen van de tweede generatie, die worden vervaardigd uit andere gewassen dan voedingsgewassen, worden gepromoot. De Commissie heeft dus op basis van toekomstige wetgeving een bijdrage uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling geweigerd.

2.

De Commissie heeft de motiveringsplicht geschonden en een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door aan te nemen dat het voorstel voor de ILUC-richtlijn de levensvatbaarheid van de voorgestelde fabriek bedreigt. Verzoekster voert aan dat de Commissie ten onrechte heeft geconstateerd dat de levensvatbaarheid van de fabriek op lange termijn (vanaf 2020) twijfelachtig was, op basis van speculaties dat na 2020 nog enkel financiële steun zou worden verleend voor biobrandstoffen die worden vervaardigd uit andere gewassen dan voedingsgewassen.

3.

De Commissie heeft misbruik gemaakt van de procedure en het evenredigheidsbeginsel geschonden, aangezien de opeenvolgende gronden waarop zij de bijdrage uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling heeft geweigerd, inconsistent en gekunsteld waren.

4.

De Commissie heeft artikel 41 van verordening nr. 1083/2006 geschonden, aangezien zij bij haar beoordelingen ook nog andere criteria in aanmerking heeft genomen dan die welke in het relevante operationele programma waren vermeld, en op basis daarvan heeft geconcludeerd dat enkel „state-of-the-art-oplossingen” en „de meest innovatieve en moderne oplossingen” steun verdienden. Het operationele programma maakt echter enkel melding van nieuwe en moderne oplossingen, wat moet worden bekeken in het licht van de huidige stand van de industriële en de commerciële ontwikkeling in Polen en van de algemene doelstelling de ontwikkeling van de betrokken regio te bevorderen.

5.

De Commissie heeft artikel 41 van verordening nr. 1083/2006, de beginselen van behoorlijk bestuur en zorgvuldigheid en de motiveringsplicht geschonden.

6.

De Commissie heeft misbruik gemaakt van de procedure en de beginselen van inachtneming van een redelijke termijn en behoorlijk bestuur geschonden, en heeft inbreuk gemaakt op artikel 41, lid 2, van verordening nr. 1083/2006, waarin een termijn van drie maanden is neergelegd voor de vaststelling van besluiten inzake grote projecten. Verzoekster beweert dat de Commissie Polen onophoudelijk heeft verzocht om zijn verzoek in te trekken en steeds dezelfde vragen heeft herhaald of nieuwe, onderling onsamenhangende vragen heeft toegevoegd, waardoor de procedure uiteindelijk meer dan anderhalf jaar heeft aangesleept en de kans verminderde dat het voorgestelde project ook effectief zou worden uitgevoerd.


(1)  Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1260/1999 (PB L 210, blz. 25).

(2)  Voorstel COM(2012) 595 final voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/51


Beroep ingesteld op 30 juli 2014 — EEB/Commissie

(Zaak T-565/14)

(2014/C 395/64)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: European Environmental Bureau (EEB) (Brussel, België) (vertegenwoordiger: S. Podskalská, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit van de Commissie van 12 juni 2014 (Ares (2014)1915757) nietig verklaren;

het tweede bestreden besluit van de Commissie 2014/804/EU van 17 februari 2014 nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker vordert nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 12 juni 2014 (Ares (2014)1915757), waarbij verzoekers verzoek tot interne herziening van besluit C(2014) 804 final van de Commissie van 17 februari 2014 inzake de kennisgeving door de Republiek Polen van een nationaal plan voor de overgangsfase als bedoeld in artikel 32 van richtlijn 2010/75/EU (1) van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies, niet-ontvankelijk is verklaard. Verzoeker vordert voorts nietigverklaring van besluit C(2014) 804 final van de Commissie van 17 februari 2014.

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan.

1.

Eerste middel, betreffende besluit Ares (2014)1915757: schending van verordening nr. 1367/2006 (2) en van richtlijn 2010/75:

het besluit over het nationale plan voor de overgangsfase is een maatregel van individuele strekking en derhalve een administratieve handeling in die zin van verordening nr. 1367/2006. De Commissie had het verzoek tot interne herziening dus ontvankelijk moeten verklaren;

de Commissie had artikel 10 van verordening nr. 1367/2006 in overeenstemming met het verdrag van Aarhus moeten uitleggen en artikel 2, lid 1, sub g, van verordening nr. 1367/2006 onwettig moeten verklaren;

de redenering van de Commissie is gebaseerd op een onjuiste uitlegging van de relevante bepalingen van richtlijn 2010/75/EU.

2.

Tweede middel, betreffende besluit C(2014) 804 final: schending van artikel 17 VEU, richtlijn 2010/75/EU, uitvoeringsbesluit 2012/115/EU (3) van de Commissie, het Verdrag van Aarhus, richtlijn 2001/42/EG (4) en richtlijn 2008/50/EG (5).


(1)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334, blz. 17).

(2)  Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264, blz. 13).

(3)  Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU van de Commissie van 10 februari 2012 houdende vaststelling van de in richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies bedoelde nationale plannen voor de overgangsfase (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 612) (PB L 52, blz. 12).

(4)  Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197, blz. 30).

(5)  Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB L 152, blz. 1).


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/52


Beroep ingesteld op 28 juli 2014 — Larymnis Larko/Commissie

(Zaak T-575/14)

(2014/C 395/65)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Elliniki Metalleftiki kai Metallourgiki Larymnis Larko A.E. (Kallithea Attikis, Griekenland) (vertegenwoordiger: B. Koulouris, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van de Commissie van 27 maart 2014 [SG-Greffe (2014) D/4621/28/03/2014] betreffende steunmaatregel SA.34572 (2013/C) (ex 2013NN) die de Helleense Republiek ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van de vennootschap op aandelen „Geniki Metalleftiki kai Metallourgiki Anonimi Eteria NEA LARKO” [NEA LARKO] nietig te verklaren, voor zover de maatregelen 2, 3, 4 en 6 daarin worden aangemerkt als met de interne markt onverenigbare staatssteun;

verweerster te verwijzen in verzoeksters kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep stelt de verzoekende partij in de eerste plaats dat zij een duidelijk rechtsbelang heeft bij de nietigverklaring van het bestreden besluit, aangezien zij er rechtstreeks en individueel door wordt geraakt, op soortgelijke wijze als de adressaten ervan. In de tweede plaats voert zij de drie volgende middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van de in artikel 296 VWEU neergelegde motiveringsplicht

a) zoals blijkt uit het bestreden besluit, is de Commissie tot haar conclusies over de aan de orde zijnde maatregelen van de Griekse autoriteiten gekomen op basis van ontoereikende informatie. Wat in het bijzonder de maatregelen 2, 4 en 6 (inzake staatsgaranties voor 2008, 2010 en 2011) betreft, vermeldt het bestreden besluit uitdrukkelijk dat de Commissie niet beschikt over informatie waaruit blijkt dat die garanties zijn opgeëist. Wat verder maatregel 3 betreft (kapitaalverhoging in 2009), erkent de Commissie niet te weten wanneer een belangrijk deel van die kapitaalverhoging zou hebben plaatsgevonden; b) het bestreden besluit is eveneens ontoereikend gemotiveerd, voor zover het de relevante productmarkt niet afbakent teneinde te bepalen of NEA LARKO een concurrentievoordeel heeft genoten ten opzichte van andere ondernemingen; c) wat de maatregelen 4 en 6 betreft, is de enige die in casu voordeel heeft behaald, in werkelijkheid de Griekse Staat die, in plaats van de door NEA LARKO betaalde belasting (inkomstenbelasting en btw) terug te geven, haar de betrokken garanties, met daaraan verbonden kosten, heeft geboden.

2.

Tweede middel: onjuiste beoordeling van de feiten en onjuiste uitlegging en toepassing van de artikelen 296, tweede alinea, VWEU en 107, lid 1, VWEU

a) zowel ter zake van de voormelde garanties (maatregelen 2, 4 en 6) als bij maatregel 3 (verhoging van het kapitaal van NEA LARKO in 2009) hebben de Griekse autoriteiten gehandeld „als een rationele investeerder in een markteconomie”. Iedere redelijk en rationeel handelende professionele investeerder zou aan een onderneming waarin hij zelf belangen heeft (zoals in het onderhavige geval de Griekse Staat in NEA LARKO) garanties hebben verleend voor bedragen die door overeenkomstige eigen verbintenissen ten aanzien van zijn onderneming zijn gedekt (namelijk de verbintenis van de Griekse Staat inkomstenbelasting en btw aan NEA LARKO terug te geven). Bovendien verwachtte de Griekse Staat winst te halen uit de verkoop van NEA LARKO. Benadrukt zij dat de betrokken garanties niet zijn opgeëist; b) in het bestreden besluit wordt niet ingegaan op de grootte van de onderneming waarover zeggenschap wordt uitgeoefend, noch onderzocht of NEA LARKO wegens haar grootte en positie binnen de globale marktsector van het product, de interne markt van het „product” kon beïnvloeden. Er zij op gewezen dat de grootte van NEA LARKO van die aard is, dat de staatssteun in kwestie de interne markt geenszins kon beïnvloeden.

3.

Derde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel

Ook al zouden de betrokken garanties onrechtmatige staatssteun vormen, dan nog dient het bestreden besluit nietig te worden verklaard, daar het inbreuk maakt op het evenredigheidsbeginsel, wat de bepaling van de omvang van de ontvangen steun betreft. Concreet heeft de Commissie bij de bepaling daarvan (maatregelen 2, 4 en 6) er geen rekening mee gehouden dat de betrokken maatregelen niet zijn uitgevoerd, en dat het bijgevolg niet toelaatbaar is, van NEA LARKO (of een derde onderneming) betaling te verlangen van een bedrag gelijk aan dat van de niet-opgeëiste garanties. Dat bedrag is immers gedekt door de garanties van de Griekse Staat, die deze stellig heeft verleend ter dekking van de schulden van kredietneemster NEA LARKO.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/53


Beroep ingesteld op 28 juli 2014 — Larymnis LARKO/Commissie

(Zaak T-576/14)

(2014/C 395/66)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Elliniki Metalleftiki kai Metallourgiki Larymnis LARKO A.E. (Kallithea Attikis, Griekenland) (vertegenwoordiger: B. Koulouris, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het aan de Helleense Republiek gerichte besluit van de Commissie van 27 maart 2014 [SG-Greffe (2014) D/4621/28/03/2014] betreffende de verkoop van bepaalde activa van de vennootschap op aandelen „Geniki Metalleftiki kai Metallourgiki Anonimi Eteria NEA LARKO” [NEA LARKO], nr. SA.37954 (2013/N) (PB 23/05/2014, C 156), nietig te verklaren;

verweerster te verwijzen in verzoeksters kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep stelt de verzoekende partij in de eerste plaats dat zij een duidelijk rechtsbelang heeft bij de nietigverklaring van het bestreden besluit, aangezien zij er rechtstreeks en individueel door wordt geraakt, op soortgelijke wijze als de adressaten ervan. In de tweede plaats voert zij de drie volgende middelen aan.

1.

Het eerste middel betreft schending van artikel 108, lid 2, VWEU en artikel 14 van verordening nr. 659/1999 (1). Verzoekster stelt dat de Commissie in het bestreden besluit heeft geconcludeerd dat de verkoop van bepaalde vermogensbestanddelen van NEA LARKO door de Griekse Staat niet zal leiden tot economische continuïteit tussen voornoemde vennootschap en de nieuwe eigenaar of eigenaren van de af te stoten vermogensbestanddelen. Allereerst betwist verzoekster dat deze vermogensbestanddelen slechts een te verwaarlozen deel van de activiteiten van NEA LARKO betreffen. Zij betreffen integendeel de kern van haar activiteiten, terwijl de bestanddelen die haar eigendom blijven, vanuit economisch perspectief in waarde dalen en niet op zichzelf kunnen worden geëxploiteerd. Zo wordt al het erts dat door de NEA LARKO-fabrieken over heel Griekenland wordt gedolven, getransporteerd naar de fabriek te Larimna (die in het kader van het privatiseringsplan te koop is gesteld). Dat erts wordt uitsluitend in die fabriek verwerkt. Voorts is ook de vaststelling in het bestreden besluit onjuist dat de vermogensbestanddelen die ter veiling zullen worden aangeboden niet toebehoren aan NEA LARKO, maar aan de Griekse Staat. In werkelijkheid zullen de metallurgische fabriek te Larimna, samen met de verwerkings- en neveninstallaties, nooit in handen komen van de Griekse Staat, maar eigendom blijven van NEA LARKO — ook na de mogelijke beëindiging van de overeenkomst inzake de huur van mijnbouwrechten –, aangezien zij haar volle eigendom zijn. Uit het voorgaande volgt rechtstreeks dat het beheer van NEA LARKO in handen zal komen van de nieuwe koper, die bijgevolg niet mag worden bevrijd van de verplichting aan verzoekster het bedrag over te maken dat NEA LARKO haar is verschuldigd.

2.

Het tweede middel ziet op schending van artikel 296, tweede alinea, VWEU. Verzoekster stelt dat het bestreden besluit ontoereikend is gemotiveerd, aangezien daarin volstrekt niet wordt onderzocht of de betrokken verkoop van de vermogensbestanddelen, als onderdeel van het aan de Commissie voorgelegde privatiseringsplan, de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen. Bovendien wordt in het bestreden besluit de productmarkt niet onderzocht; die markt en de industriële sector worden niet eens afgebakend. Het bestreden besluit neemt de verklaringen van de Griekse regering louter over, zonder ze te verifiëren, zoals zij behoorde te doen. Ook het standpunt van NEA LARKO wordt in het bestreden besluit slechts oppervlakkig onderzocht, hoewel zij door dat besluit rechtstreeks wordt geraakt. Dit levert schending op van haar grondrechten, met name het recht op gelijke behandeling ten aanzien van de Griekse Staat, het beginsel van gewettigd vertrouwen ten aanzien van de instellingen van de Unie en het recht te worden gehoord vóór vaststelling van een besluit dat haar raakt.

3.

Het derde middel betreft het feit dat het bestreden besluit tegenstrijdige overwegingen bevat, waardoor het ongerechtvaardigd en onrechtmatig is. Verzoekster stelt in wezen dat de Commissie, hoewel zij in haar besluit beweert alle te koop aangeboden bestanddelen als geheel te hebben onderzocht, om te beginnen de beëindiging van de overeenkomst inzake de huur van mijnbouwrechten, als een onderdeel van het privatiseringsplan, koppelt aan de parallelle openbare verkoop en de uitvoering van het „sort out-plan”, vervolgens een groot belang hecht aan de boekwaarde, en ten slotte tot de bevinding komt dat, nu de verhouding tussen de te koop aangeboden bestanddelen en de resterende bestanddelen — zelfs ten onrechte –, boekhoudkundig gesproken 1 op 3 is, er geen sprake is van continuïteit van economische activiteiten. Voorts motiveert de Commissie haar zienswijze dat de arbeidsovereenkomsten van het personeel van NEA LARKO niet worden overgenomen door de koper, niet, en schendt zij daarmee in wezen het „acquis communautaire” dienaangaande.


(1)  Verordening (EG) van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/54


Beroep ingesteld op 22 augustus 2014 — DEI/Commissie

(Zaak T-639/14)

(2014/C 395/67)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Dimosia Epicheirisi Ilektrismoy A.E. (DEI) (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: E. Bourtzalas, D. Waelbroeck, A. Ikonomou, K. Sinodinos en E. Salaka, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

nietigverklaring van de in de brief van de Commissie aan verzoekster van 12 juni 2014 besloten liggende besluiten van de Commissie betreffende, respectievelijk, twee klachten die verzoekster bij verweerster had ingediend over onrechtmatige staatssteun die aanvankelijk voortvloeide uit de toepassing van besluit nr. 345/2012 van de Griekse reguleringsautoriteit voor de energiesector en vervolgens uit de beslissing van het bijzonder scheidsgerecht in het kader van de permanente arbitrage door die reguleringsautoriteit voor energiesector — welke besluiten voor verzoekster de verplichting inhielden om aan de vennootschap „Aluminium SA” elektriciteit te leveren beneden de kostprijs — en in het bijzonder het uitdrukkelijke besluit om de tweede bovengenoemde klacht van verzoekster niet nader te onderzoeken op grond dat geen schending van de regels inzake staatssteun was aangetoond, en het stilzwijgend genomen besluit om de eerste bovengenoemde klacht niet nader te onderzoeken, en

verwijzing van verweerster in de proceskosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften doordat verweerster niet heeft voldaan aan de procedurele eisen voor de vaststelling van de bestreden handeling.

2.

Tweede middel: kennelijke beoordelingsfout, rechtens en feitelijk, bij de uitlegging en de toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU ter zake van verweersters conclusie dat de omstreden maatregel niet aan de staat kan worden toegerekend.

3.

Derde middel: kennelijke beoordelingsfout, rechtens en feitelijk, bij de uitlegging en de toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU ter zake van verweersters conclusie dat de omstreden maatregel „Aluminium SA” geen ongerechtvaardigd voordeel oplevert.

4.

Vierde middel: niet-nakoming van de verplichting tot toereikende motivering en tot onderzoek van alle relevante elementen, feitelijk en rechtens, en schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, in het bijzonder doordat verweerster niet afdoende heeft aangegeven waarom de door verzoekster aangedragen elementen, feitelijk en rechtens, het bestaan van de gestelde onrechtmatige staatssteun niet aantoonden, en niet omstandig heeft gemotiveerd waarom zij haar in eerdere zaken ingenomen standpunt over het criterium van de toerekenbaarheid aan de staat en over de berekening van de prijs voor de levering van elektriciteit aan een verbruiker zoals de vennootschap „Aluminium SA” aanzienlijk heeft gewijzigd, en doordat verweerster de twee bovengenoemde klachten van verzoekster niet terdege heeft onderzocht.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/55


Beroep ingesteld op 29 augustus 2014 — NTS Energie- und Transportsysteme/BHIM — Schütz (X-Windwerk)

(Zaak T-649/14)

(2014/C 395/68)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: NTS Energie- und Transportsysteme GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Mach, advocate)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Schütz GmbH & Co. KGaA (Selters, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 23 mei 2014 in zaak R 978/2013-1 vernietigen

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „X-Windwerk” voor diensten van de klassen 39, 40 en 42 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 10 719 466

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: woordmerk „Wind Werk” voor waren en diensten van de klassen 7, 9, 37 en 42

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling en afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/56


Beroep ingesteld op 11 september 2014 — Republiek Letland/Europese Commissie

(Zaak T-661/14)

(2014/C 395/69)

Procestaal: Lets

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Letland (vertegenwoordigers: Inguss Kalniņš en Dace Pelše)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

uitvoeringsbesluit C(2014) 4479 van de Commissie van 9 juli 2014 (1) — voor zover dat betrekking heeft op de Republiek Letland en daarin sprake is van onttrekking aan Uniefinanciering van uitgaven ten bedrage van 739 393,95 EUR die een erkend betaalorgaan van de Republiek Letland heeft verricht voor de boekjaren 2009 tot en met 2012 — nietig verklaren wat betreft de randvoorwaarden;

de Commissie verwijzen in de kosten van de Republiek Letland.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft artikel 5, lid 1, van verordening nr. 1782/2003 (1) en artikel 6, lid 1, van verordening nr. 73/2009 (2) onjuist uitgelegd, aangezien:

uit artikel 5 van verordening nr. 1782/2003 en de rechtspraak van het Hof blijkt dat de lidstaten met inachtneming van de specifieke kenmerken van de betrokken gebieden een beoordelingsmarge hebben om te bepalen welke eisen worden gesteld met het oog op goede landbouw- en milieucondities;

de problemen die worden genoemd in de bijlage bij verordening nr. 1782/2003, kunnen worden verholpen door elk probleem nader te bekijken en te bepalen welke norm van de in die verordening opgenomen normen het meest geschikt (doelmatig) is in het licht van de nationale context;

volgens het evenredigheidsbeginsel de lidstaten, wanneer het stellen van een eis slechts gevolgen heeft voor kleine landbouwbedrijven en dus leidt tot administratieve lasten en kosten die aanzienlijk hoger zijn dan de voordelen, grotere eisen kunnen stellen mits deze eisen geschikt zijn voor het bereiken van de doelstellingen van verordening nr. 1782/2003;

de Commissie niet heeft gehandeld in overeenstemming met de omstandigheid dat de in bijlage III bij verordening nr. 1782/2003 vermelde eisen dwingend en fundamenteel zijn; bovendien is het vertrouwensbeginsel geschonden doordat de Commissie tot in de herfst van 2009 niet heeft gereageerd.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft verordening nr. 1290/2005 (2) en de richtsnoeren VI/5330/97 (richtsnoeren voor de berekening van de financiële consequenties bij de voorbereiding van het besluit inzake de goedkeuring van de rekeningen in het kader van het EOGFL-Garantie) onjuist toegepast bij de berekening van de voor Letland geldende financiële correctie, aangezien:

zij het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden doordat het risico voor het fonds niet is aangegeven en geen rekening is gehouden met de door de Republiek Letland gepresenteerde berekeningen volgens welke het risico geringer was;

zij is voorbijgegaan aan de richtsnoeren dat forfaitaire bedragen alleen mogen worden gebruikt indien het geleden verlies niet kan worden berekend aan de hand van de beschikbare informatie, terwijl de Republiek Letland aan de Commissie gegevens heeft verstrekt die zo nauwkeurig waren dat de hoogte van het risico voor het fonds berekend kon worden.


(1)  Uitvoeringsbesluit 2014/458/EU houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 205, blz. 62).

(1)  Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PB L 270, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 30, blz. 16).

(2)  Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 209, blz. 1).


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/57


Beroep ingesteld op 10 september 2014 — International gaming projects/BHIM (BIG BINGO)

(Zaak T-663/14)

(2014/C 395/70)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: International Gaming Projects Ltd (Valletta, Malta) (vertegenwoordiger: M. D. Garayalde Niño, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 11 juni 2014 in de zaak R 755/2014-1 te vernietigen;

inschrijving toe te staan van gemeenschapsmerkaanvraag nr. 12 120 325„BIG BINGO” voor de klassen 9, 28 en 41;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met de woordelementen „BIG BINGO” voor waren en diensten van de klassen 9, 28 en 41 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 12 120 325

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen:

schending van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/58


Beroep ingesteld op 12 september 2014 — Slovenië/Commissie

(Zaak T-667/14)

(2014/C 395/71)

Procestaal: Sloveens

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Slovenië (vertegenwoordiger: L. Bembič, staatsadvocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2014/458/EU van 9 juli 2014 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) [kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 4479] (PB L 205, blz. 62), voor zover het betrekking heeft op de Republiek Slovenië, met name wat betreft:

de tekortkomingen in de verificatie van kleine percelen, met het oog op de naleving van de definitie van landbouwpercelen, waarvoor een forfaitaire correctie is opgelegd van 5 % van de rechtstreekse betalingen voor een bedrag van 85 780,08 EUR voor het begrotingsjaar 2010, 115 956,46 EUR voor het begrotingsjaar 2011 en 131 269,23 voor het begrotingsjaar 2012;

niet-extrapolatie van het controleresultaat bij verschillen van minder dan 3 %, waarvoor een eenmalige correctie is opgelegd van 3 % van de rechtstreekse betalingen voor een bedrag van 1 771,90 EUR voor het begrotingsjaar 2010, 6 376,67 EUR voor het begrotingsjaar 2011 en 6 506,76 voor het begrotingsjaar 2012;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel: kennelijk onjuiste beoordeling, ontbrekende motivering van het besluit en schending van het rechtmatigheidsbeginsel, met betrekking tot de vaststellingen van de Commissie over de tekortkomingen in de verificatie van kleine percelen en in de definitie van landbouwpercelen

Verzoekster stelt dat de Commissie ten onrechte heeft vastgesteld dat het Sloveense stelsel landbouwers toestaat bij de aangifte van de percelen de lange en smalle stukken weidegrond die inzonderheid de zaaigronden omringen toe te voegen, zodat de grafische perceeleenheden van de landbouwbedrijven aan de voorwaarden voldoen. Deze omstandigheid kan leiden tot onnauwkeurigheden in de afmetingen en dientengevolge tot goedkeuring van de percelen die niet voldoen aan de minimumoppervlakte van landbouwpercelen in de zin van artikel 14, lid 4, van verordening nr. 796/2004 (1) of van artikel 13, lid 9, van verordening nr. 1122/2009 (2).

2.

Tweede middel: ontbrekende motivering van het besluit en schending van het rechtmatigheidsbeginsel, met betrekking tot de vaststellingen van de Commissie over de schending van de extrapolatieplicht

Volgens verzoekster heeft de Commissie ten onrechte vastgesteld dat de te controleren landbouwpercelen in de Republiek Slovenië op basis van toeval en ten minste voor 50 % waren geselecteerd, dat de selectiemethode van de grafische perceeleenheden van de landbouwbedrijven niet voldoende representatieve en betrouwbare resultaten opleverde, zoals verordening nr. 1122/2009 verlangt, en dat de in punt 44 van de considerans van deze verordening genoemde extrapolatieplicht was geschonden.


(1)  Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PB L 14, blz. 18).

(2)  Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (PB L 316, blz. 65).


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/59


Beroep ingesteld op 19 september 2014 — Biogaran/Commissie

(Zaak T-677/14)

(2014/C 395/72)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Biogaran (Colombes, Frankrijk) (vertegenwoordiger: T. Reymond, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de artikelen 1, 7 en 8 van besluit C(2014) 4955 final van de Commissie van 9 juli 2014 inzake een procedure op grond van de artikelen 101 en102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie [AT.39612–Perindopril (SERVIER)] nietig verklaren voorzover zij Biogaran betreffen;

subsidiair, gebruik maken van de volledige rechtsmacht van het Gerecht om het bedrag van de bij artikel 7 van dat besluit aan Biogaran opgelegde geldboete zeer aanzienlijk te verlagen;

elke — gehele of gedeeltelijke — nietigverklaring van besluit C(2014) 4955 final van de Commissie van 9 juli 2014 in het kader van het door de vennootschappen Servier S.A.S, Les Laboratoires Servier en Servier Laboratories Limited Biogaran ingestelde beroep ten goede doen komen van Biogaran, en daaraan alle nodige gevolgen te verbinden in het kader van de volledige rechtsmacht van het Gerecht;

de Europese Commissie verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: onjuiste rechtsopvatting in het bestreden besluit, aangezien daarin niet is aangetoond dat de verzoekende partij heeft deelgenomen aan een inbreuk op de mededingingsregels.

De verzoekende partij betoogt dat zij persoonlijk geen mededingingsverstorende handelingen heeft verricht en dat bij haar niet de aansprakelijkheid kan worden gelegd voor een door haar moedermaatschappij gesloten minnelijke schikking op het gebied van octrooien, waarbij zij geen partij was en waarvan zij de inhoud niet kende.

2.

Tweede middel: onjuiste opvatting van de feiten, aangezien in het bestreden besluit ten onrechte is vastgesteld dat de licentie- en leveringsovereenkomst die de verzoekende partij met de onderneming Niche had gesloten een extra drijfveer was geweest om die laatste onderneming ertoe te brengen om de minnelijke schikking op het gebied van octrooien te sluiten met de moedermaatschappij van de verzoekende vennootschap.

3.

Subsidiaire derde middel: onjuiste rechtsopvatting, aangezien aan verzoekende partij een geldboete is opgelegd hoewel de geconstateerde inbreuk nieuw was.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/60


Beroep ingesteld op 22 september 2014 — Italië/Commissie

(Zaak T-686/14)

(2014/C 395/73)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Galluzzo, staatsadvocaat, en G. Palmieri, gemachtigde)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van uitvoeringsbesluit C(2014) 4479 van de Europese Commissie van 9 juli 2014 (kennisgeving geschied op 10 juli 2014) houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), voor zover het betrekking heeft op Italië en voorwerp is van het onderhavige beroep;

nietigverklaring van de forfaitaire financiële correctie voor een totaal van 1 399 293,78 EUR met betrekking tot de steun voor de verwerking van tomaten voor het begrotingsjaar 2009;

nietigverklaring van de eenmalige financiële correctie voor een totaal van 2 362 005,73 EUR vanwege de onregelmatigheid „Gebrek aan informatie over de genomen terugvorderingsmaatregelen”;

nietigverklaring van de eenmalige financiële correctie voor een totaal van 1 460 976,88 EUR vanwege de onregelmatigheid „Geen rapportage in bijlage III”.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften (artikel 253 EG) aangaande de motiveringsplicht en schending van het evenredigheidsbeginsel

Met betrekking tot de forfaitaire financiële correctie van de steun voor de verwerking van tomaten voor het begrotingsjaar 2008 is aangevoerd dat artikel 31 van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 209, blz. 1) en de artikelen 28 en 31 van verordening (EG) nr. 1535/2003 van de Commissie van 29 augustus 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad wat de steunregeling voor verwerkte producten op basis van groenten en fruit betreft (PB L 218, blz. 14) zijn geschonden. In het kader van dit middel betwist verzoekster de toepassing van de financiële correcties van 5 % van de uitgaven in het bestreden besluit en stelt zij dat deze zijn opgelegd hoewel is aangetoond dat er geen merkbaar financieel nadeel is.

Verzoekster betwist bovendien de hoogte van de correctie, waarvan de concrete vaststelling onevenredig en kennelijk onlogisch is. Zij is namelijk aanmerkelijk hoger dan het potentiële nadeel uit de gedragingen die aan de Italiaanse autoriteiten worden verweten.

2.

Tweede middel: onjuiste opvatting van de feiten en schending van wezenlijke vormvoorschriften (artikel 253 EG) aangaande de motiveringsplicht

Dit middel heeft betrekking op de financiële correctie voor een bedrag van 1 460 976,88 EUR die is opgelegd omdat de Italiaanse Staat zou hebben verzuimd een vermeende onregelmatigheid op te geven in de tabel van bijlage III van verordening (EG) nr. 885/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de erkenning van de betaalorganen en andere instanties en de goedkeuring van de rekeningen inzake het ELGF en het Elfpo. De Italiaanse regering voert in dit verband aan dat was aangetoond dat er geen onregelmatigheid was opgetreden bij de uitbetaalde steun en het dus niet nodig was iets op te geven in de tabel van bijlage III.

3.

Derde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel

In dit verband voert verzoekster aan dat de financiële correctie voor de onregelmatigheid „Geen rapportage in bijlage III”, met betrekking tot het gehele steunbedrag, die werd gerechtvaardigd met de nagelaten toezending van documenten, aanzienlijk hoger is dan het potentiële nadeel uit de gedragingen die de Italiaanse autoriteiten worden verweten.

4.

Vierde middel: schending van artikel 6, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het beginsel van het gewijsde, artikel 32, lid 8, sub b, van verordening (EG) nr. 1290/2005 en het evenredigheidsbeginsel

Dit middel heeft betrekking op de correctie van 2 362 005,73 EUR die is opgelegd omdat de Staat geen informatie zou hebben verstrekt over de genomen terugvorderingsmaatregelen. Verzoekster voert in dat verband aan dat de Commissie zonder motivering heeft geoordeeld dat zij een gewijsde over de zaak waarin was geoordeeld dat het uitgekeerde voordeel rechtmatig was, terzijde kon leggen. Bovendien heeft de Italiaanse regering aangetoond dat een strafrechtelijk vonnis is toegezonden waarbij de begunstigde van de steun is vrijgesproken. Deze omstandigheden tonen aan dat er geen grond was voor terugvordering en dat alle informatie was verstrekt. Bovendien is deze rectificatie, die betrekking heeft op het gehele steunbedrag, aanzienlijk hoger dan het potentiële nadeel uit de gedragingen die de Italiaanse autoriteiten worden verweten.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/61


Beroep ingesteld op 21 september 2014 — Hamas/Raad

(Zaak T-702/14)

(2014/C 395/74)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Hamas (Damascus, Syrië) (vertegenwoordiger: L. Glock, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit 2014/483/GBVB van de Raad van 22 juli 2014 inzake de actualisering en wijziging van de lijst van personen, groepen en entiteiten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme en tot intrekking van besluit 2014/72/GBVB, nietig verklaren, voor zover dat besluit betrekking heeft op Hamas (daaronder begrepen Hamas-Izz-al-Din-al-Quassem);

uitvoeringsverordening (EU) nr. 790/2014 van de Raad van 22 juli 2014 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2011 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van uitvoeringsverordening (EU) nr. 125/2014, nietig verklaren, voor zover die uitvoeringsverordening betrekking heeft op Hamas (daaronder begrepen Hamas-Izz-al-Din-al-Quassem);

de Raad verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep voert verzoekster acht middelen aan, die in wezen overeenkomen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-531/11, Hamas/Raad (1).


(1)  PB 2012, C 126, blz. 18.


Gerecht voor ambtenarenzaken

10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/63


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 17 september 2014 — CQ/Parlement

(Zaak F-12/13) (1)

([Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Conferentietolken (CT) - Artikel 90 RAP - Psychisch geweld - Artikel 12 bis van het Statuut - Interne regels voor raadgevend comité over geweld en de voorkoming ervan op het werk - Geheimhouding van werkzaamheden van het comité - Kennelijke beoordelingsfouten])

(2014/C 395/75)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: CQ (vertegenwoordiger: C. Bernard-Glanz, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: M. Dean en E. Taneva, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement tot afwijzing van de door verzoekster wegens psychisch geweld ingediende klacht

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

CQ zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van het Europees Parlement.


(1)  PB C 108 van 13.4.2013, blz. 40.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/63


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 1 oktober 2014 — DF/Commissie

(Zaak F-91/13) (1)

((Openbare dienst - Bezoldiging - Ontheemdingstoelage - Reiskosten - Detachering van verzoeker in het land waarvan hij de nationaliteit bezit - Voorwaarde van artikel 4, lid 1, sub b, van bijlage VII bij het Statuut))

(2014/C 395/76)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: DF (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Currall en V. Joris, gemachtigden, vervolgens J. Currall, gemachtigde)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit waarbij verzoeker is gevraagd om terugbetaling van de ontheemdingstoelage en de reiskosten die hij gedurende zijn detachering in Duitsland, van 1 september 2009 tot en met 31 augustus 2012, heeft ontvangen en verzoek om terugbetaling van de reeds geïnde bedragen alsmede toekenning van een schadevergoeding

Dictum

1)

De Europese Commissie wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 1 500 EUR aan DF ter vergoeding van zijn immateriële schade.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in een vierde van de kosten van DF.

4)

DF zal drie vierde van zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 367 van 14.12.2013, blz. 40.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/64


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 25 september 2014 — Julien-Malvy e.a./EDEO

(Zaak F-100/13) (1)

((Openbare dienst - Bezoldiging - In een derde land tewerkgesteld personeel van EDEO - Besluit van het TABG tot wijziging van de lijst van derde landen waarvoor de levensomstandigheden gelijkwaardig zijn aan die welke in de Unie gebruikelijk zijn - Handeling met algemene strekking - Ontvankelijkheid van het beroep - Jaarlijkse beoordeling van toelage voor bijzondere levensomstandigheden - Afschaffing))

(2014/C 395/77)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Bruno Julien-Malvy (Tokio, Japan) en anderen (vertegenwoordigers: T. Bontinck en A. Guillerme, advocaten)

Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden (vertegenwoordigers: S. Marquardt en M. Silva, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van EDEO om de in Argentinië, Chili, China (Hong Kong), Japan, Maleisië, Singapore en Taiwan tewerkgestelde ambtenaren vanaf 1 januari 2014 geen toelage voor bijzondere levensomstandigheden meer te betalen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Julien-Malvy en de andere verzoekers wier namen zijn opgenomen in de bijlage zullen hun eigen kosten dragen.

3)

De Europese Dienst voor extern optreden zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 45 van 15.2.2014, blz. 46.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/65


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 25 september 2014 — Osorio e.a./EDEO

(Zaak F-101/13) (1)

((Openbare dienst - Bezoldiging - In een derde land tewerkgesteld personeel van EDEO - Besluit van het TABG tot wijziging van de lijst van derde landen waarvoor de levensomstandigheden gelijkwaardig zijn aan die welke gewoonlijk in de Unie heersen - Handeling met algemene strekking - Ontvankelijkheid van het beroep - Jaarlijkse beoordeling van toelage voor bijzondere levensomstandigheden - Afschaffing))

(2014/C 395/78)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Carla Osorio (Pointe aux Canonniers, Mauritius) en anderen (vertegenwoordiger: S. Orlandi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden (vertegenwoordigers: S. Marquardt en M. Silva, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van het TABG van 19 december 2012, dat op 1 juli 2013 in werking is getreden, om de in de Republiek Mauritius tewerkgestelde ambtenaren niet langer de in artikel 10 van bijlage X bij het Ambtenarenstatuut bedoelde toelage wegens bijzondere levensomstandigheden toe te kennen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Osorio en de andere verzoekers dragen hun eigen kosten.

3)

De Europese Dienst voor extern optreden draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 367 van 14.12.2013, blz. 41.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/65


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 17 september 2014 — Wahlström/Frontex

(Zaak F-117/13) (1)

((Openbare dienst - Personeel van Frontex - Tijdelijk functionaris - Niet-verlenging van overeenkomst voor bepaalde tijd - Procedure voor verlenging - Artikel 41, lid 2, sub a, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Recht om te worden gehoord - Niet-inachtneming - Invloed op dictum van het besluit))

(2014/C 395/79)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Kari Wahlström (Espoo, Finland) (vertegenwoordiger: S. A. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Vuorensola en H. Caniard, gemachtigden, D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit om de overeenkomst van tijdelijk functionaris van de verzoekende partij niet te verlengen na de nietigverklaring van het eerste besluit om haar overeenkomst niet te verlengen door het Gerecht voor ambtenarenzaken in zaak F-87/11

Dictum

1)

Het besluit van de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie van 19 februari 2013 om de overeenkomst van tijdelijk functionaris van Wahlström niet te verlengen wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van Wahlström.


(1)  PB C 31 van 1.2.2014, blz. 23.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/66


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 10 september 2014 —  KE (*1)/ESB

(Zaak F-120/13) (1)

((Openbare dienst - Tijdelijk functionaris - Niet-verlenging van overeenkomst voor bepaalde tijd - Personeel van agentschap - Personeelsvermindering - Meerjarig financieel kader van ESB - Schrapping van twee posten - Eerbiediging van essentiële formaliteiten - Recht om te worden gehoord - Interne richtsnoeren - Dienstbelang))

(2014/C 395/80)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: KE (*1) (vertegenwoordiger: S. A. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europees Spoorwegbureau (vertegenwoordigers: G. Stärkle, gemachtigde, B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoeksters overeenkomst van tijdelijk functionaris niet te verlengen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Europees Spoorwegbureau zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de helft van de kosten van  KE (*1).

3)

 KE (*1) zal de helft van haar eigen kosten dragen.


(*1)  Informatie gewist of vervangen in het kader van de bescherming van persoonsgegevens en/of vertrouwelijkheid.

(1)  PB C 45 van 15.2.2014, blz. 47.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/66


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 18 september 2014 — Marcuccio/Commissie

(Zaak F-149/12) (1)

((Openbare dienst - Invaliditeit - Invaliditeitsuitkering - Inhouding op invaliditeitsuitkering))

(2014/C 395/81)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Gattinara, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van de maandelijkse inhouding van het bedrag van 500 EUR op verzoekers invaliditeitsuitkeringen over de maanden april-juni 2012

Dictum

1)

Het beroep wordt deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard.

2)

Marcuccio zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 108 van 13.4.2013, blz. 38.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/67


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 4 september 2014 — Prigent/Commissie

(Zaak F-111/13) (1)

([Openbare dienst - Algemeen vergelijkend onderzoek - Aankondiging van algemene vergelijkende onderzoeken EPSO/AD/230/12 (AD 5) en EPSO/AD/231/12 (AD 7) - Toelatingsvoorwaarde betreffende beroepservaring van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/231/12 (AD 7) niet vervuld - Herindeling in vergelijkend onderzoek EPSO/AD/230/12 (AD 5) - Plaatsing op reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/230/12 (AD 5) - Procesbelang - Te laat ingediende klacht - Opeenvolgende verzoeken om herziening])

(2014/C 395/82)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Oliver Prigent (Fentange, Luxemburg) (vertegenwoordiger: F. Moyse, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en G. Gattinara, advocaten)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van, enerzijds, het besluit van EPSO om verzoeker niet toe te laten tot de selectiefase van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/231/12 (AD7) en hem opnieuw in te delen in vergelijkend onderzoek EPSO/AD/230/12 (AD5) en, anderzijds, het besluit om hem op te nemen op de reservelijst van vergelijkend onderzoek AD 5 en toekenning van een vergoeding voor de materiële en immateriële schade die hij zou hebben geleden

Dictum

1)

Het beroep wordt deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard.

2)

Prigent zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 31 van 1.2.2014, blz. 22.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/68


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 30 september 2014 — Ojamaa/Parlement

(Zaak F-37/14) (1)

((Openbare dienst - Ambtenaren - Tot aanstelling bevoegd gezag - Bezwarend besluit - Kennelijke niet-ontvankelijkheid))

(2014/C 395/83)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Pritt Ojamaa (Brussel, België) (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: M. Ecker en N. Chemaï, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van het Parlement om niet de overdracht van 16 in 2012 niet-opgenomen verlofdagen naar 2013 toe te staan, nadat verzoeker wegens een ernstige ziekte langdurig met verlof was geweest

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Ojama zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van het Europees Parlement.


(1)  PB C 184 van 16.6.2014, blz. 47.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/68


Beroep ingesteld op 7 augustus 2014 — ZZ/Raad

(Zaak F-77/14)

(2014/C 395/84)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Vaststelling van niet-toepasselijkheid van artikel 8 van bijlage VII bij het Ambtenarenstatuut, zoals gewijzigd bij artikel 1, punt 67, sub d, van verordening nr. 1023/2013, voor zover daarin een verband wordt gelegd tussen de toekenning van de in dat artikel voorziene voordelen en het ontheemd zijn of in het buitenland verblijven, en nietigverklaring van de door de Raad op 1 januari 2014 vastgestelde algemene uitvoeringsbepalingen voor de reiskosten van de plaats van tewerkstelling naar de plaats van herkomst waarin datzelfde verband wordt gehanteerd

Conclusies van de verzoekende partij

vaststelling op grond van artikel 277 VWEU, dat artikel 1, punt 67, sub d, van verordening nr. 1023/2013 buiten toepassing moet worden gelaten, voor zover het de vergoeding van de in artikel 7 van bijlage VII bij het Statuut voorziene reiskosten afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de betrokkene ontheemd is of in het buitenland verblijft;

nietigverklaring van artikel 1 van de AUB van 1 januari 2014, voor zover het de vergoeding van de in artikel 7 van bijlage VII bij het Statuut voorziene jaarlijkse reiskosten afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de betrokkene ontheemd is of in het buitenland verblijft;

verwijzing van de Raad in de kosten van de procedure.


10.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 395/69


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 22 september 2014 — Loescher/Raad

(Zaak F-108/13) (1)

(2014/C 395/85)

Procestaal: Frans

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 24 van 25.1.2014, blz. 41.