ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 351

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

57e jaargang
6 oktober 2014


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2014/C 351/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2014/C 351/02

Zaak C-318/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud (Tsjechië) op 3 juli 2014 — Slovenská autobusová doprava Trnava, a.s./Krajský úřad Olomouckého kraje

2

2014/C 351/03

Zaak C-328/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Prešove (Slowakije) op 4 juli 2014 — CD Consulting s.r.o./Anna Pančurová e.a.

3

2014/C 351/04

Zaak C-343/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 15 juli 2014 door Adler Modemärkte AG tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 14 mei 2014 in zaak T-160/12, Adler Modemärkte AG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

3

2014/C 351/05

Zaak C-350/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale civile di Trieste (Italië) op 21 juli 2014 — Florin Lazar, met speciale volmacht verleend aan Luigi Erculeo/Allianz SpA

4

2014/C 351/06

Zaak C-362/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Ireland (Ierland) op 25 juli 2014 — Maximillian Schrems/Data Protection Commissioner

5

2014/C 351/07

Zaak C-366/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Budapesti XX., XXI. És XXIII. Kerületi Bíróság (Hongarije) op 28 juli 2014 — Herrenknecht AG/Hév-Sugár Kft.

6

2014/C 351/08

Zaak C-374/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 4 augustus 2014 door Walcher Meßtechnik GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 22 mei 2014 in zaak T-95/13, Walcher Meßtechnik GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

6

2014/C 351/09

Zaak C-376/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court (Ierland) op 7 augustus 2014 — C/M

7

 

Gerecht

2014/C 351/10

Zaak T-516/13: Beroep ingesteld op 16 juli 2014 — CW/Raad

9

2014/C 351/11

Zaak T-224/14: Beroep ingesteld op 23 juli 2014 — CW/Raad

9

2014/C 351/12

Zaak T-481/14: Beroep ingesteld op 20 juni 2014 — European Dynamics Luxembourg en Evropaïki Dynamiki/EIT

10

2014/C 351/13

Zaak T-531/14: Beroep ingesteld op 15 juli 2014 — Sotiropoulou e.a./Raad

11

2014/C 351/14

Zaak T-533/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 16 juli 2014 door Desislava Kolarova tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 30 april 2014 in zaak F-88/13, Kolarova/REA

13

2014/C 351/15

Zaak T-534/14: Beroep ingesteld op 16 juli 2014 — Murnauer Markenvertrieb/BHIM — Bach Flower Remedies (MURNAUERS Bachblüten)

13

2014/C 351/16

Zaak T-535/14: Beroep ingesteld op 18 juli 2014 — The Cookware Company/BHIM — Fissler (VITA+VERDE)

14

2014/C 351/17

Zaak T-549/14: Beroep ingesteld op 25 juli 2014 — Lidl Stiftung/BHIM — Horno del Espinar (Castello)

15

2014/C 351/18

Zaak T-552/14: Beroep ingesteld op 22 juli 2014 — Wm. Wrigley Jr./BHIM (Extra)

15

2014/C 351/19

Zaak T-553/14: Beroep ingesteld op 22 juli 2014 — Wm. Wrigley Jr./BHIM (Extra)

16

2014/C 351/20

Zaak T-556/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 juli 2014 door Victor Navarro tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 21 mei 2014 in zaak F-46/13, Navarro/Commissie

16

2014/C 351/21

Zaak T-558/14: Beroep ingesteld op 24 juli 2014 — Research Engineering & Manufacturing/BHIM — Nedschroef Holding (TRILOBULAR)

17

2014/C 351/22

Zaak T-562/14: Beroep ingesteld op 28 juli 2014 — Yoo Holdings/BHIM — Eckes-Granini Group (YOO)

18

2014/C 351/23

Zaak T-563/14: Beroep ingesteld op 29 juli 2014 — Hewlett Packard Development Company/BHIM (ELITEDISPLAY)

19

2014/C 351/24

Zaak T-577/14: Beroep ingesteld op 4 augustus 2014 — Gascogne Sack Deutschland en Gascogne/Hof van Justitie

19

2014/C 351/25

Zaak T-579/14: Beroep ingesteld op 1 augustus 2014 — Birkenstock Sales/BHIM (afbeelding van een reliëfmotief)

20

2014/C 351/26

Zaak T-581/14: Beroep ingesteld op 30 juli 2014 — Vierling/BHIM — IP Leanware (BRAINCUBE)

21

2014/C 351/27

Zaak T-583/14: Beroep ingesteld op 4 augustus 2014 — Giand/BHIM — Flamagas (FLAMINAIRE)

21

2014/C 351/28

Zaak T-589/14: Beroep ingesteld op 8 augustus 2014 — Musso/Parlement

22

2014/C 351/29

Zaak T-590/14: Beroep ingesteld op 7 augustus 2014 — Zuffa/BHIM (ULTIMATE FIGHTING CHAMPIONSHIP)

23

2014/C 351/30

Zaak T-591/14: Beroep ingesteld op 8 augustus 2014 — BSH/BHIM (PerfectRoast)

24

2014/C 351/31

Zaak T-614/14: Beroep ingesteld op 14 augustus 2014 — Fútbol Club Barcelona/BHIM — Kule (KULE)

24

2014/C 351/32

Zaak T-618/14: Beroep ingesteld op 18 augustus 2014 — Grupo Bimbo/BHIM (vorm van een Mexicaanse taco)

25

2014/C 351/33

Zaak T-621/14: Beroep ingesteld op 14 augustus 2014 — Infocit/BHIM — DIN (DINKOOL)

26

2014/C 351/34

Zaak T-622/14: Beroep ingesteld op 15 augustus 2014 — Lauritzen Holding/BHIM — IC Companys (IWEAR)

26

2014/C 351/35

Zaak T-623/14: Beroep ingesteld op 14 augustus 2014 — Loewe Technologies/BHIM — DNS International (SoundVision)

27

2014/C 351/36

Zaak T-624/14: Beroep ingesteld op 12 augustus 2014 — Bice International/BHIM — Bice (bice)

28

2014/C 351/37

Zaak T-625/14: Beroep ingesteld op 18 augustus 2014 — Wm. Wrigley Jr./BHIM (afbeelding van een bol)

28

2014/C 351/38

Zaak T-626/14: Beroep ingesteld op 18 augustus 2014 — Wm. Wrigley Jr./BHIM (afbeelding van een blauwe bol)

29

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2014/C 351/39

Zaak F-63/13: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 2 juli 2014 — Psarras/ENISA (Openbare dienst — Tijdelijk functionaris — Beëindiging van overeenkomst — Artikel 41, lid 2, sub a, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Recht om te worden gehoord — Immateriële schade — Besluit als gevolg daarvan onrechtmatig — Extreme inbreuk op rechten van derde — Ambtshalve veroordeling tot betaling van schadevergoeding — Niet-uitvoering van arrest houdende nietigverklaring)

30

2014/C 351/40

Zaak F-13/14: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 26 juni 2014 — DL/Commissie (Doorhaling — Afstand van instantie door verzoekende partij — Artikel 89, lid 7, van het Reglement voor de procesvoering — Akkoord van partijen over de kosten)

30

2014/C 351/41

Zaak F-3/14: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 14 juli 2014 — DL/AESA

31

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

2014/C 351/01

Laatste publicatie

PB C 339 van 29.9.2014

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 329 van 22.9.2014

PB C 315 van 15.9.2014

PB C 303 van 8.9.2014

PB C 292 van 1.9.2014

PB C 282 van 25.8.2014

PB C 261 van 11.8.2014

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud (Tsjechië) op 3 juli 2014 — Slovenská autobusová doprava Trnava, a.s./Krajský úřad Olomouckého kraje

(Zaak C-318/14)

2014/C 351/02

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Nejvyšší správní soud

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Slovenská autobusová doprava Trnava, a.s.

Verwerende partij: Krajský úřad Olomouckého kraje

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie juncto artikel 52 daarvan aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de toepassing van nationale bepalingen op grond waarvan een vervoersondernemer met zetel in een andere lidstaat en een organisatorische eenheid in Tsjechië, voor de exploitatie van binnenlandse geregelde diensten (openbaar stadsvervoer) naast de vergunningen en concessies waarover een vervoersondernemer met zetel in Tsjechië moet beschikken ook een bijzondere vergunning moet verkrijgen die de administratieve autoriteiten discretionair verlenen?

2)

Is het voor het antwoord op de eerste vraag relevant dat deze zaak openbaar stadsvervoer betreft in het kader van een openbaredienstverplichting, op basis van een openbaredienstcontract tegen een uit openbare middelen verleende vergoeding in de zin van verordening (EG) nr. 1370/2007 (1) van het Europees Parlement en de Raad betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad?

3)

Kan artikel 3, lid 3, van verordening (EG) nr. 12/98 (2) van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands personenvervoer over de weg in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn juncto artikel 91 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat een lidstaat de exploitatie van openbaar stadsvervoer door een vervoersondernemer met zetel in een andere lidstaat mag beperken zoals beschreven in de eerste vraag?


(1)  PB L 315, blz. 1.

(2)  PB L 4, blz. 10.


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Prešove (Slowakije) op 4 juli 2014 — CD Consulting s.r.o./Anna Pančurová e.a.

(Zaak C-328/14)

2014/C 351/03

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Krajský súd v Prešove

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: CD Consulting s.r.o.

Verwerende partij: Anna Pančurová e.a.

Prejudiciële vraag

Moeten artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG (1) van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en artikel 4 van richtlijn 87/102/EEG (2) van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regeling van een lidstaat als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, volgens welke de nationale rechter die uitspraak moet doen over rechten ontleend aan een geëndosseerde wissel in beginsel in geen enkel stadium van de procedure de aan de wissel ten grondslag liggende consumentenkredietovereenkomst en de oorzaak van de rechtsbetrekking ambtshalve kan beoordelen noch ambtshalve kan nagaan of er eventueel sprake is van een oneerlijk contractueel beding dan wel van schending van de bepalingen tot regeling van de gevolgen van de niet-vermelding van het jaarlijkse kostenpercentage in die overeenkomst?


(1)  PB L 95, blz. 29.

(2)  PB L 42, blz. . 48.


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/3


Hogere voorziening ingesteld op 15 juli 2014 door Adler Modemärkte AG tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 14 mei 2014 in zaak T-160/12, Adler Modemärkte AG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-343/14 P)

2014/C 351/04

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Adler Modemärkte AG (vertegenwoordiger: J.-C. Plate, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Blufin SpA

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen,

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht, en

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Hogere voorziening is ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van 14 mei 2014 in zaak T-160/12, waarbij het Gerecht het beroep van Adler Modemärkte AG tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 3 februari 2012 (zaak R 1955/2010-2) inzake een oppositieprocedure tussen Blufin SpA en Adler Modemärkte AG heeft verworpen.

Rekwirante voert de volgende middelen aan:

1.

Ten eerste is er sprake van schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk. Het Gerecht heeft deze bepaling en de vaste rechtspraak met betrekking tot de vaststelling van overeenstemming van tekens en verwarringsgevaar onjuist uitgelegd, voor zover het de overeenstemming van de tekens en het gevaar voor verwarring van de conflicterende merken heeft afgeleid uit de overeenstemming van bestanddelen die beantwoorden aan een zuiver beschrijvende materiële aanduiding van de aard van de waren (te weten „marineblauw” als kleuraanduiding voor de waren waarop de conflicterende merken betrekking hebben) en die wegens het ontbreken van onderscheidend vermogen van huis uit door het relevante publiek niet worden beschouwd als een verwijzing naar de commerciële herkomst van de waar als afkomstig van een bepaalde onderneming ter onderscheiding van waren van andere ondernemingen. Bovendien gaat het Gerecht in dit geding voorbij aan het rechtsbegrip beschrijvende aanduiding door te oordelen dat „marineblauw” niet beschrijvend is voor de betrokken waren, te weten kledingstukken, en evenmin een wezenlijk kenmerk van de waar is.

2.

Ten tweede is het bestreden arrest gebaseerd op onjuist weergegeven feiten. Het Gerecht is eraan voorbijgegaan dat de aanduiding „marineblauw” (in de respectieve landstalen, in het bijzonder in het Italiaans en het Frans) een beschrijvende betekenis heeft voor de betrokken waren van de klassen 18 en 25, hoewel tussen partijen vaststaat dat de conflicterende tekens een zuiver beschrijvend concept, te weten „marineblauw”, in de respectieve talen van de Unie omvatten en het oppositiemerk van het Italiaanse „blu marino” en het aangevraagde merk van het Franse „marine bleu” telkens zeer weinig verschillen. Verder hebben ook de oppositieafdeling en de kamer van beroep van het BHIM in de eraan voorafgaande procedure voor het Bureau vastgesteld dat „marineblauw” (in de respectieve Europese landstalen) een begrip is dat de waren beschrijft. Het Gerecht is daaraan gebonden.

3.

Ten derde is de door het Gerecht in het arrest aangevoerde motivering om te oordelen dat „marineblauw” geen beschrijvende betekenis heeft voor de waren, tegenstrijdig en is sprake van ontoereikende motivering. In punt 54 stelt het Gerecht zelf vast dat de bestanddelen van de conflicterende tekens de betrokken tint aanduiden. In punt 55 stelt het Gerecht bovendien vast dat deze betekenis „duidelijk” is.

4.

Ten vierde is het bestreden arrest gewezen op grond van niet-toepasselijke bepalingen, te weten de bepalingen van verordening (EG) nr. 207/2009 (1). Verordening (EG) nr. 40/94 (2) is in casu van toepassing.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 11, blz. 1).


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale civile di Trieste (Italië) op 21 juli 2014 — Florin Lazar, met speciale volmacht verleend aan Luigi Erculeo/Allianz SpA

(Zaak C-350/14)

2014/C 351/05

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale civile di Trieste

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Florin Lazar, met speciale volmacht verleend aan Luigi Erculeo

Verwerende partij: Allianz SpA

Prejudiciële vragen

Welke uitlegging moet worden gegeven aan artikel 4, lid 1, van verordening (EG) nr. 864/2007 (1) betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen („Rome II”), waarin is bepaald dat „[h]et recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht [is] van het land waar de schade zich voordoet”? Meer in het bijzonder:

1)

Welke uitlegging moet aan het begrip „plaats waar de schade zich voordoet” in de zin van artikel 4, lid 1, van verordening (EG) nr. 864/2007 worden gegeven met betrekking tot het verzoek tot vergoeding van de materiële en de immateriële schade die de familieleden van een persoon die is overleden ten gevolge van een verkeersongeval dat zich heeft voorgedaan in de forumstaat, hebben geleden, wanneer die familieleden in een andere lidstaat van de Europese Unie wonen en daar de betrokken schade hebben geleden?

2)

Moet voor de toepassing van artikel 4, lid 1, van verordening (EG) nr. 864/2007 de materiële en de immateriële schade die de familieleden van een persoon die is overleden bij een verkeersongeval dat zich heeft voorgedaan in de forumstaat, in hun land van woonplaats hebben geleden, worden beschouwd als „schade” in de zin van artikel 4, lid 1, eerste volzin, dan wel als „indirecte gevolgen” in de zin van artikel 4, lid 1, tweede volzin?


(1)  Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (PB L 199, blz. 40).


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Ireland (Ierland) op 25 juli 2014 — Maximillian Schrems/Data Protection Commissioner

(Zaak C-362/14)

2014/C 351/06

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Ireland

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Maximillian Schrems

Verwerende partij: Data Protection Commissioner

Prejudiciële vragen

1)

Wanneer bij een onafhankelijke ambtsdrager, aan wie bij de wet de toepassing en de uitvoering van de wetgeving inzake gegevensbescherming is opgedragen, een klacht wordt ingediend dat persoonsgegevens worden doorgegeven aan een derde land (in casu de Verenigde Staten van Amerika) waarvan het recht en de praktijk volgens de klager de betrokkenen geen passende bescherming bieden, is die ambtsdrager dan absoluut gebonden aan de communautaire bevinding van het tegendeel [in de beschikking van de Commissie van 26 juli 2000 (2000/520/EG (1))], gelet op de artikelen 7, 8 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2000/C 364/01 (2)), niettegenstaande artikel 25, lid 6, van richtlijn 95/46/EG (3)?

2)

Of kan en/of moet de ambtsdrager overgaan tot een eigen onderzoek van de zaak in het licht van de feitelijke ontwikkelingen die zich sinds de bekendmaking van die Commissiebeschikking hebben voorgedaan?


(1)  Beschikking van de Commissie van 26 juli 2000 overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, betreffende de gepastheid van de bescherming geboden door de Veiligehavenbeginselen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de daarmee verband houdende Vaak gestelde vragen, die door het ministerie van Handel van de Verenigde Staten zijn gepubliceerd (Kennisgeving geschied onder nummer C(2000) 2441) (PB L 215, blz. 7).

(2)  Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB C 364, blz. 1).

(3)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31).


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Budapesti XX., XXI. És XXIII. Kerületi Bíróság (Hongarije) op 28 juli 2014 — Herrenknecht AG/Hév-Sugár Kft.

(Zaak C-366/14)

2014/C 351/07

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Budapesti XX., XXI. és XXIII. Kerületi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Herrenknecht AG

Verwerende partij: Hév-Sugár Kft.

Prejudiciële vragen

1)

Hoe moet artikel 23, lid 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad (1) worden uitgelegd met het oog op de bepaling welk gerecht exclusief bevoegd is, wanneer de contractspartijen tussen wie een geschil bestaat, in de algemene voorwaarden van de overeenkomst verschillende gerechten hebben aangewezen voor de beslechting van de geschillen die naar aanleiding van de overeenkomst ontstaan; kan voorts de verzoeker vrij kiezen tussen de aangewezen gerechten waarvan de bevoegdheid exclusief is en die waarvan de bevoegdheid facultatief is en kan daaruit worden afgeleid dat het gerecht dat kennisneemt van het geschil, exclusief bevoegd is?

2)

Hoe moet artikel 3, lid 1, van het verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (2) worden uitgelegd met het oog op de bepaling van het materiële recht dat voor het onderzoek van de overeenkomst van toepassing is, wanneer de contractspartijen in de algemene voorwaarden ervan het nationale recht van verscheidene lidstaten hebben aangewezen als het op de overeenkomst toepasselijke recht en welk recht is in dat geval het toepasselijke recht?


(1)  Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).

(2)  Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980 (PB 1980, L 266, blz. 1).


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/6


Hogere voorziening ingesteld op 4 augustus 2014 door Walcher Meßtechnik GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 22 mei 2014 in zaak T-95/13, Walcher Meßtechnik GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-374/14 P)

2014/C 351/08

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Walcher Meßtechnik GmbH (vertegenwoordiger: S. Walter, Rechtsanwalt)

Andere partij bij de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van het arrest van de Zesde kamer van het Gerecht van de Europese Unie van 22 mei 2014 in zaak T-95/13 en van de litigieuze beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 13 december 2012 in zaak R 1779/2012-1;

subsidiair, vernietiging van het arrest van de Zesde kamer van het Gerecht van 22 mei 2014 in zaak T-95/13 en terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht;

verwijzing van het BHIM in de proceskosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert twee middelen aan, waarvan het eerste drie onderdelen omvat.

1.

Eerste middel

Het bestreden arrest schendt artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 (1) op drie punten:

Bij de beoordeling of een teken kan worden ingeschreven, moet op de bewoordingen van de beoogde waren en/of diensten worden afgegaan. Dat was in de procedure voor het Gerecht niet het geval. In plaats daarvan is het Gerecht afgegaan op internetpagina’s van rekwirante en op de opgave van waren van een in de VS ingeschreven merk, dat geen voorwerp van het geding was.

Zelfs met de door het Gerecht veronderstelde betekenis van het woord HIPERDRIVE wordt door het teken HIPERDRIVE louter een kenmerk van een aandrijving beschreven. Door de vermeende beschrijving van het in de beoogde waren geïntegreerde aandrijvingsdeel worden echter geen wezenlijke kenmerken van de beoogde waren zelf beschreven. Het Gerecht heeft aldus de in de recentste Europese rechtspraak daarvoor geformuleerde criteria onjuist toegepast [zie arrest Gerecht van 15 januari 2013, BSH/BHIM (ecoDoor), T-625/11 (2), en arrest Hof van 10 juli 2014, BSH/BHIM, C-126/13 P (3), punt 27].

De vermeende onjuiste aanname van het Gerecht dat „HIPER” moet worden gelijkgesteld met „hyper”, hoewel deze begrippen nooit als synoniemen worden gebruikt, berust op de onjuiste bewering dat „HIPER” en „hyper” in het Engels op dezelfde manier worden uitgesproken. Deze vermeende onjuiste bewering wordt door het Gerecht niet onderbouwd noch gemotiveerd, ondanks de talrijke voorbeelden van rekwirante die in de andere richting wijzen. De vraag of de motivering van een arrest van het Gerecht tegenstrijdig of ontoereikend is, is volgens de rechtspraak een rechtsvraag.

2.

Tweede middel

Het bestreden arrest schendt de algemene beginselen van het Unierecht, namelijk het beginsel van gelijke behandeling en het verbod van willekeur. Het is eenvormige praktijk bij het BHIM, het bestanddeel HIPER niet gelijk te stellen met „hyper”. Deze praktijk bestond reeds voor de aanvraag van het litigieuze teken en bestaat ook daarna nog. De situatie in het onderhavige geval wijkt af van die waarin een aanvrager zich enkel op eerdere aanvragen beroept. Uit het feit dat „HIPER”-merken na de betwisting van de onderhavige aanvragen door het BHIM niet meer zijn betwist, blijkt dat de betwisting van de litigieuze merkaanvraag een duidelijke schending vormt van het beginsel van gelijke behandeling en het verbod van willekeur.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).

(2)  ECLI:EU:T:2013:14.

(3)  ECLI:EU:C:2014:2065.


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court (Ierland) op 7 augustus 2014 — C/M

(Zaak C-376/14)

2014/C 351/09

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Supreme Court

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: C

Verwerende partij: M

Prejudiciële vragen

1.

Staat het feit dat er een Franse gerechtelijke procedure met betrekking tot het gezag over het kind aanhangig is, er in de omstandigheden van het onderhavige geval aan in de weg dat de gewone verblijfplaats van dit kind in Ierland wordt gevestigd?

2.

Behoudt de vader het gezagsrecht over het kind of blijven de Franse rechtbanken bevoegd met betrekking tot het gezagsrecht over het kind, zodat het niet doen terugkeren van het kind uit Ierland ongeoorloofd is?

3.

Zijn de Ierse rechtbanken bevoegd om te oordelen over de gewone verblijfplaats van het kind wanneer dit kind in Ierland verblijft sinds juli 2012, toen overbrenging van dit kind naar Ierland niet in strijd was met Frans recht?


Gerecht

6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/9


Beroep ingesteld op 16 juli 2014 — CW/Raad

(Zaak T-516/13)

2014/C 351/10

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: CW (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Tekari, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

uitvoeringsbesluit 2013/409/GBVB van de Raad van 30 juli 2013 tot uitvoering van besluit 2011/72/GBVB betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië nietig verklaren, voor zover het verzoeker betreft;

de Raad van de Europese Unie veroordelen tot betaling van 1 00  000 EUR als vergoeding van de door verzoeker geleden materiële en morele schade;

de Raad van de Europese Unie verwijzen in zijn eigen kosten en in die van verzoeker.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan.

1.

Eerste middel: ontstentenis van een rechtsgrondslag voor besluit 2013/409/GBVB (1), daar dit besluit is vastgesteld om een andere reden dan de reden vermeld in artikel 1 van besluit 2011/72/GBVB (2), dat als rechtsgrondslag van eerstgenoemd besluit dient.

2.

Tweede middel: schending van het eigendomsrecht, aangezien de aan verzoeker opgelegde beperkende maatregelen een ongerechtvaardigde beperking van zijn eigendomsrecht vormen.


(1)  Uitvoeringsbesluit 2013/409/GBVB van de Raad van 30 juli 2013 tot uitvoering van besluit 2011/72/GBVB betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië (PB L 204, blz. 52).

(2)  Besluit 2011/72/GBVB van de Raad van 31 januari 2011 betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië (PB L 28, blz. 62).


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/9


Beroep ingesteld op 23 juli 2014 — CW/Raad

(Zaak T-224/14)

2014/C 351/11

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: CW (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Tekari, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

uitvoeringsbesluit 2014/49/GBVB van de Raad van 30 januari 2014 tot uitvoering van besluit 2011/72/GBVB betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië nietig verklaren, voor zover het verzoeker betreft;

verklaren dat als gevolg van de nietigverklaring van het bestreden besluit verzoekers naam wordt geacht nooit te zijn opgenomen in de lijst van personen van wie de tegoeden zijn bevroren en dat geen enkele handeling of geen enkel besluit van de Raad zijn naam mag vermelden als zouden zijn tegoeden het voorwerp hebben gevormd van een dergelijke bevriezing;

de Raad van de Europese Unie veroordelen tot betaling van 1 00  000 EUR als vergoeding van de door verzoeker geleden materiële en morele schade;

de Raad van de Europese Unie verwijzen in zijn eigen kosten en in verzoekers kosten die, gelet op de situatie van de partijen en de werklast die het beheer van een dergelijk dossier met zich meebrengt, billijk moeten worden vastgesteld.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan.

1.

Eerste middel: ontstentenis van een rechtsgrondslag voor besluit 2014/49/GBVB (1), daar dit besluit is vastgesteld om een andere reden dan de reden vermeld in artikel 1 van besluit 2011/72/GBVB (2) en daar laatstgenoemd besluit 2011/72/GBVB, dat als rechtsgrondslag van eerstgenoemd besluit dient, niet in overeenstemming is met het Europees recht betreffende de regeling van gerichte sancties.

2.

Tweede middel: schending van het eigendomsrecht, aangezien de aan verzoeker opgelegde beperkende maatregelen een ongerechtvaardigde beperking van zijn eigendomsrecht vormen.


(1)  Besluit 2014/49/GBVB van de Raad van 30 januari 2014 tot wijziging van besluit 2011/72/GBVB betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië (PB L 28, blz. 38)

(2)  Besluit 2011/72/GBVB van de Raad van 31 januari 2011 betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië (PB L 28, blz. 62).


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/10


Beroep ingesteld op 20 juni 2014 — European Dynamics Luxembourg en Evropaïki Dynamiki/EIT

(Zaak T-481/14)

2014/C 351/12

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: European Dynamics Luxembourg SA (Ettelbrück, Luxemburg) en Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: E. Siouti en M. Sfyri, advocaten)

Verwerende partij: Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT)

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

verweerders besluit in verband met de gunning van de opdracht, dat aan verzoeksters is meegedeeld bij brief van 11 april 2014, en alle latere hiermee verband houdende besluiten van verweerder nietig te verklaren, daaronder begrepen het besluit om de opdracht aan de winnende inschrijver te gunnen (dat niet aan verzoeksters is bekendgemaakt);

het besluit van de directeur van EIT van 25 april 2014, waarbij deze heeft geweigerd om de samenstelling van het evaluatiecomité bekend te maken, nietig te verklaren;

verweerder te veroordelen tot vergoeding van de schade die verzoeksters hebben geleden door het verlies van een kans om in het kader van de aanbesteding een opdracht binnen te halen, die wordt begroot op 1 58  430,40 EUR;

verweerder te verwijzen in de kosten van het geding en in de andere kosten die verzoeksters in verband met dit beroep hebben gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen vier middelen aan.

1.

Eerste middel: verweerder heeft de selectie- en de gunningscriteria door elkaar gehaald en aldus artikel 110 van het financieel reglement (1) en artikel 149 van de gedelegeerde verordening (2) geschonden.

2.

Tweede middel: schending van de artikelen 105 en 113 van het financieel reglement en van artikel 138 van de gedelegeerde verordening, aangezien verweerder bij de beoordeling van de offertes onbekende criteria heeft toegepast, die niet in het bestek waren opgenomen, en niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de gunningscriteria en het gewicht ervan of, in voorkomend geval, de dalende volgorde van belangrijkheid ervan te specificeren. Voorts heeft verweerder een sprongsgewijs, niet-lineair puntensysteem toegepast, waardoor de beoordeling is vertekend en beoordelingsfouten zijn gemaakt.

3.

Derde middel: verweerder heeft verschillende beoordelingsfouten gemaakt.

4.

Vierde middel: schending van de artikelen 2, lid 3, en 8 van verordening nr. 1049/2001 (3), aangezien verweerder heeft geweigerd om de samenstelling van het evaluatiecomité bekend te maken, wat verzoeksters de gelegenheid zou hebben geboden om na te gaan of er geen belangenconflicten waren.


(1)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB 2012 L 298, blz. 1).

(2)  Gedelegeerde verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB 2012 L 362, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001 L 145, blz. 43).


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/11


Beroep ingesteld op 15 juli 2014 — Sotiropoulou e.a./Raad

(Zaak T-531/14)

2014/C 351/13

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partijen: Leimonia Sotiropoulou (Patrasso, Griekenland) en 63 andere verzoekers (vertegenwoordiger: K. Chrisogonos, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

verweerder te veroordelen tot vergoeding van het financieel verlies dat door verzoekers is geleden in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 mei 2014 door de onrechtmatige verlaging van hun voornaamste pensioenuitkering bij de hieronder aangehaalde besluiten van de Raad van de Europese Unie voor een bedrag van in totaal 8 70  504,11 EUR;

verweerder te veroordelen elk van de verzoekers een bedrag van 3  000,00 EUR te betalen als vergoeding voor de immateriële schade geleden door de onrechtmatige verlaging van hun voornaamste pensioenuitkering bij de hieronder aangehaalde besluiten van de Raad van de Europese Unie;

verweerder te verwijzen in de kosten van verzoekers.

Middelen en voornaamste argumenten

Het beroep behelst een verzoek om vergoeding in de zin van artikel 268 VWEU van de schade die verzoekers is toegebracht door de drastische verlaging van hun voornaamste pensioenuitkering door de tenuitvoerlegging van de maatregelen en interventies in het Griekse pensioenstelsel in de besluiten van de Raad van de Europese Unie 2010/320/EU van 8 juni 2010 (1), 2010/486/EU van 7 september 2010 (2), 2011/57/EU van 20 december 2010 (3), 2011/257/EU van 7 maart 2011 (4), 2011/734/EU van 12 juli 2011 (5), 2011/791/EU van 8 november 2011 (6), 2012/211/EU van 13 maart 2012 (7) en 2013/6/EU van 4 december 2012 (8), die volgens verzoekers onrechtmatig zijn.

Ter ondersteuning van zijn beroep voeren verzoekers twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van het beginsel van bevoegdheidstoedeling en het subsidiariteitsbeginsel

Verzoekers stellen dat de Raad door de vaststelling van de bestreden besluiten van de Raad van de Europese Unie, inzake met name de vaststelling van gedetailleerde maatregelen, beleid en interventies op het gebied van de sociale zekerheid en het pensioenstelsel, de bevoegdheden heeft overschreden die hem door het Verdrag zijn toegekend en het beginsel van bevoegdheidstoedeling en het subsidiariteitsbeginsel, als bedoeld in de artikelen 4 VWEU en 5 VWEU, gelezen in samenhang met de artikelen 2 VWEU tot en met 6 VWEU, heeft geschonden. Bij de besluiten in de zin van de artikelen 126, lid 9, VWEU en 136 VWEU, die tot Griekenland zijn gericht, kan de Raad van de Europese Unie niet in detail het beleid van Griekenland in de bovengenoemde sectoren vaststellen. Deze vallen namelijk onder de uitsluitende verantwoordelijkheid van Griekenland als lidstaat van de Europese Unie. Deze besluiten en hun inhoud zijn derhalve onrechtmatig en scheppen niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie om verzoekers de bij die besluiten, door de verlaging van hun pensioenen, ontstane schade te vergoeden.

2.

Tweede middel: schending van de grondrechten in de artikelen 1, 25 en 34 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Verzoekers stellen dat bij de bovengenoemde besluiten van de Raad van de Europese Unie maatregelen betreffende het pensioenstelsel zijn opgelegd waardoor de economische situatie van verzoekers radicaal gewijzigd is en die hebben geleid tot een omkering van de situaties waarop zij hadden vertrouwd. De drastische besnoeiingen en verlagingen van de pensioenen opgelegd door de maatregelen in deze besluiten van de Raad van de Europese Unie hebben een radicale beperking van de verzekeringsdekking en een snelle verslechtering van de levensstandaard van gepensioneerden (onder wie verzoekers) meegebracht. Door de verlaging van de pensioenen is hun het merendeel van de inkomsten waarover zij voorheen beschikten, ontnomen. De vaststelling en de toepassing van de verlagingen vormen een rechtstreekse schending van de menselijke waardigheid van verzoekers, van het recht een waardig en zelfstandig leven te leiden voor ouderen en van het recht op toegang tot socialezekerheidsvoorzieningen en sociale diensten die bescherming bieden in omstandigheden zoals ouderdom, rechten die zijn neergelegd in de artikelen 1, 25 en 34 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Daardoor zijn deze besluiten onrechtmatig en ontstaat niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie om verzoekers de bij die besluiten, door de verlaging van hun pensioenen, ontstane schade te vergoeden.


(1)  Besluit 2010/320/EU van de Raad van 8 juni 2010 gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen (PB L 145, blz. 6).

(2)  Besluit 2010/486/EU van de Raad van 7 september 2010 tot wijziging van besluit 2010/320/EU gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen (PB L 241, blz. 12).

(3)  Besluit 2011/57/EU van de Raad van 20 december 2010 houdende wijziging van besluit 2010/320/EU gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen (PB L 26, blz. 15).

(4)  Besluit 2011/257/EU van de Raad van 7 maart 2011 houdende wijziging van besluit 2010/320/EU gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen (PB L 110, blz. 26).

(5)  Besluit 2011/734/EU van de Raad van 12 juli 2011 gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen (herschikking) (PB L 296, blz. 38).

(6)  Besluit 2011/791/EU van de Raad van 8 november 2011 tot wijziging van besluit 2011/734/EU gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen (PB L 320, blz. 28).

(7)  Besluit 2012/211/EU van de Raad van 13 maart 2012 tot wijziging van besluit 2011/734/EU gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen (PB L 113, blz. 8).

(8)  Besluit 2013/6/EU van de Raad van 4 november 2012 tot wijziging van besluit 2011/734/EU gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen (PB L 4, blz. 40).


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/13


Hogere voorziening ingesteld op 16 juli 2014 door Desislava Kolarova tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 30 april 2014 in zaak F-88/13, Kolarova/REA

(Zaak T-533/14 P)

2014/C 351/14

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Desislava Kolarova (Brussel, België) (vertegenwoordiger: F. Frabetti, advocaat)

Andere partij in de procedure: Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA)

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

te vernietigen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 30 april 2014 in zaak F-88/13, Desislava Kolarova tegen het Uitvoerend Agentschap onderzoek, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van PMO.1 waarvan op 28 november 2012 is kennisgegeven en waarbij is afgewezen het verzoek van de rekwirerende partij van 20 juli 2012 betreffende de gelijkstelling van haar moeder, Anna Borisova PETROVA, met een kind ten laste op grond van artikel 2, lid 4, van bijlage VII bij het Statuut, voor de periode van 1 november 2012 tot en met 31 oktober 2013;

het beroep van 17 september 2013 ontvankelijk te verklaren en de in eerste aanleg door rekwirante geformuleerde vorderingen toe te wijzen;

dientengevolge, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken;

uitspraak te doen over de kosten en REA en/of de Commissie te veroordelen tot betaling ervan.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van het recht en een beperking van de rechten van verdediging van de rekwirerende partij, daar het Gerecht voor ambtenarenzaken (hierna: „GVA”) ten onrechte heeft geoordeeld dat het door de door partijen overgelegde stukken voldoende op de hoogte was, zodat het niet nodig was de mondelinge behandeling te openen.

2.

Tweede middel, ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting, daar het GVA ten onrechte heeft geoordeeld dat rekwirantes argument dat een overeenkomst als de dienstovereenkomst „niet de verantwoordelijkheid van de gemachtigde wegneemt”, kennelijk geen rekening houdt met de bewoordingen van de artikelen 2, lid 2, en 91 bis van het Statuut.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van het recht van de rekwirerende partij op een doeltreffende voorziening in rechte.


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/13


Beroep ingesteld op 16 juli 2014 — Murnauer Markenvertrieb/BHIM — Bach Flower Remedies (MURNAUERS Bachblüten)

(Zaak T-534/14)

2014/C 351/15

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Murnauer Markenvertrieb GmbH (Egelsbach, Duitsland) (vertegenwoordigers: F. Traub en H. Daniel, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Bach Flower Remedies Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 5 mei 2014 in zaak R 2041/2012-2 vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met de woordelementen „MURNAUERS Bachblüten”, voor waren van de klassen 3, 5 en 30 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 7 49  847

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Bach Flower Remedies Ltd

Oppositiemerk of -teken: nationale en gemeenschapsbeeldmerken met het woordelement „Bach”, nationaal woordmerk „Bach”, en het in het economische verkeer gebruikte niet-ingeschreven merk „BACH”, voor waren en diensten van de klassen 3, 5, 29, 30, 31, 32, 33, 35, 42 en 44

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/14


Beroep ingesteld op 18 juli 2014 — The Cookware Company/BHIM — Fissler (VITA+VERDE)

(Zaak T-535/14)

2014/C 351/16

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: The Cookware Company Ltd (Hong Kong, China) (vertegenwoordiger: K. Manhaeve, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Fissler GmbH (Idar-Oberstein, Duitsland)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 15 april 2014 in zaak R 1082/2013-2

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk in kleur met woordelementen „VITA+VERDE” voor waren van klasse 21 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 0 0 73  054

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: ouder gemeenschapswoordmerk „vitavit”, ingeschreven onder nr. 1 0 13  787

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de bestreden beslissing en toewijzing van de oppositie

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/15


Beroep ingesteld op 25 juli 2014 — Lidl Stiftung/BHIM — Horno del Espinar (Castello)

(Zaak T-549/14)

2014/C 351/17

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Lidl Stiftung & Co. KG (Neckarsulm, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Wolter, M. Kefferpütz en A. Marx, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Horno del Espinar, SL (El Espinar, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 22 april 2014 in gevoegde zaken R 1233/2013-2 en R 1258/2013-2 vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „Castello” voor waren van de klassen 29, 30 en 31 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 6 8 19  973

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: talrijke oudere gemeenschapsmerken en nationale merken die onder meer het woordelement „Castelló” bevatten

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke toewijzing van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/15


Beroep ingesteld op 22 juli 2014 — Wm. Wrigley Jr./BHIM (Extra)

(Zaak T-552/14)

2014/C 351/18

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Wm. Wrigley Jr. Company (Wilmington, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Kinkeldey, S. Brandstätter en C. Schmitt, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 19 mei 2017 in zaak R 199/2014-5

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met het woordelement „Extra” voor waren van de klassen 3, 21 en 30 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 1 7 37  582

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/16


Beroep ingesteld op 22 juli 2014 — Wm. Wrigley Jr./BHIM (Extra)

(Zaak T-553/14)

2014/C 351/19

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Wm. Wrigley Jr. Company (Wilmington, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Kinkeldey, S. Brandstätter en C. Schmitt, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 19 mei 2014 in zaak R 218/2014-5

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk in zwart-wit met het woordelement „Extra” voor waren van de klassen 3, 21 en 30 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 1 7 37  657

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/16


Hogere voorziening ingesteld op 28 juli 2014 door Victor Navarro tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 21 mei 2014 in zaak F-46/13, Navarro/Commissie

(Zaak T-556/14 P)

2014/C 351/20

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Victor Navarro (Sterrebeek, België) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en A. Blot, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 21 mei 2014 in zaak F-46/13 te vernietigen;

dientengevolge, de door rekwirant in eerste aanleg geformuleerde vorderingen toe te wijzen en dus:

nietig te verklaren het besluit van de Europese Commissie, in haar hoedanigheid van tot het aangaan van overeenkomsten bevoegd gezag, van 4 oktober 2012 om rekwirant niet aan te werven als arbeidscontractant voor hulptaken van de functiegroep II;

voor zover nodig, nietig te verklaren het besluit van het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegd gezag van 7 februari 2012 tot afwijzing van rekwirants klacht van 19 oktober 2012;

zijn materiële schade te vergoeden;

het bedrag van de immateriële schade ex aequo et bono en voorlopig vast te stellen op 50  000 EUR;

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten, daaronder begrepen die van de hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan overschrijding van de grenzen van de rechterlijke controle van het Gerecht voor ambtenarenzaken (hierna: „GVA”), aangezien het zijn eigen oordeel in de plaats van dat van de administratie heeft gesteld.

2.

Tweede middel, ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting, aangezien het GVA ten onrechte heeft geoordeeld dat de beroepservaring volgens artikel 3, lid 2, van bijlage IV bij de algemene uitvoeringsbepalingen van 2 maart 2011 (1) naar behoren moet worden aangetoond en verband moet houden met één van de sectoren waarin de Commissie actief is.

3.

Derde middel, ontleend aan een verkeerde opvatting van de feiten van de onderhavige zaak, daar het GVA in het bestreden arrest heeft vastgesteld dat rekwirant geen omschrijving had gegeven van de voor Continental Airlines Inc. uitgeoefende werkzaamheden en dus niet had aangetoond dat zijn ervaring „passend” was voor de uitoefening van de werkzaamheden van secretaris.


(1)  Algemene uitvoeringsbepalingen, van 2 maart 2011, van artikel 79, lid 2, RAP betreffende de arbeidsvoorwaarden van arbeidscontractanten die door de Commissie worden aangesteld op grond van de artikelen 3 bis en 3 ter van die Regeling, bekendgemaakt in Mededelingen van de administratie nr. 33-2011.


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/17


Beroep ingesteld op 24 juli 2014 — Research Engineering & Manufacturing/BHIM — Nedschroef Holding (TRILOBULAR)

(Zaak T-558/14)

2014/C 351/21

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Research Engineering & Manufacturing, Inc. (Middletown, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, Barrister, K. Gilbert en M. Gilbert, solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Nedschroef Holding BV (Helmond, Nederland)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 12 mei 2014 in zaak R 442/2013-4 te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: gemeenschapsmerkinschrijving nr. 6 68  566

Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: absolute nietigheidsgronden van artikel 52, lid 1, sub a, juncto artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de bestreden beslissing en nietigverklaring van het gemeenschapsmerk

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/18


Beroep ingesteld op 28 juli 2014 — Yoo Holdings/BHIM — Eckes-Granini Group (YOO)

(Zaak T-562/14)

2014/C 351/22

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Yoo Holdings Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: D. Farnsworth, Solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Eckes-Granini Group GmbH (Nieder-Olm, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 29 april 2014 in zaak R 762/2013-2 vernietigen.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „YOO” voor diensten van de klassen 35, 41 en 43 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 0 4 87  924

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: nationale en internationale merkinschrijving voor het woordmerk „YO” voor waren van de klassen 29, 30 en 32

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beslissing en gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub a en b, van verordening nr. 207/2009


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/19


Beroep ingesteld op 29 juli 2014 — Hewlett Packard Development Company/BHIM (ELITEDISPLAY)

(Zaak T-563/14)

2014/C 351/23

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hewlett Packard Development Company LP (Dallas, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: T. Raab en H. Lauf, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 19 mei 2014 in zaak R 1539/2013-2 te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „ELITEDISPLAY” voor waren en diensten van de klasse 9 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 1 5 41  901

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/19


Beroep ingesteld op 4 augustus 2014 — Gascogne Sack Deutschland en Gascogne/Hof van Justitie

(Zaak T-577/14)

2014/C 351/24

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Gascogne Sack Deutschland GmbH (Wieda, Duitsland), en Gascogne (Saint-Paul-lès-Dax, Frankrijk) (vertegenwoordigers: F. Puel en E. Durand, advocaten)

Verwerende partij: Hof van Justitie van de Europese Unie

Conclusies

de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie vaststellen omdat de procedure voor het Gerecht niet voldeed aan het vereiste om een redelijke procestermijn in acht te nemen;

bijgevolg,

de Europese Unie veroordelen tot betaling van een gepaste en integrale vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoeksters hebben geleden ten gevolge van het onrechtmatige gedrag van de Unie, overeenstemmend met de volgende bedragen, vermeerderd met de compensatoire en moratoire interesten tegen de rentevoet die de Europese Centrale Bank op haar basisherfinancieringstransacties toepast, vermeerderd met twee procentpunt, vanaf de dag waarop het verzoekschrift is neergelegd:

1 1 93  467 EUR uit hoofde van het verlies dat is geleden ten gevolge van de betaling van bijkomende wettelijke interesten op de nominale waarde van de sanctie na afloop van de redelijke termijn;

1 87  571 EUR uit hoofde van het verlies dat is geleden ten gevolge van extra betalingen van de bankgarantie na afloop van de redelijke termijn;

2 0 00  000 EUR uit hoofde van de winst die zij door de onzekerheid hebben gederfd en/of het verlies dat zij daardoor hebben geleden, en

5 00  000 EUR uit hoofde van immateriële schade;

subsidiair, indien wordt geoordeeld dat het bedrag van de geleden schade opnieuw moet worden beoordeeld, een deskundigenonderzoek bevelen overeenkomstig de artikelen 65, sub d, 66, lid l, en 70 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht;

de Europese Unie in ieder geval verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters één middel aan, namelijk dat artikel 47, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is geschonden omdat de procedure voor het Gerecht buitensporig lang heeft geduurd en hun grondrecht op berechting van hun zaak binnen een redelijke termijn dus geschonden is.


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/20


Beroep ingesteld op 1 augustus 2014 — Birkenstock Sales/BHIM (afbeelding van een reliëfmotief)

(Zaak T-579/14)

2014/C 351/25

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Birkenstock Sales (Vettelschoß, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Menebröcker en V. Töbelmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 15 mei 2014 in zaak R 1952/2013-1 te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: internationale inschrijving van het beeldmerk met weergave van een reliëfmotief voor waren van de klassen 10, 18 en 25 — internationale inschrijving nr. 1 1 32  742

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van art. 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/21


Beroep ingesteld op 30 juli 2014 — Vierling/BHIM — IP Leanware (BRAINCUBE)

(Zaak T-581/14)

2014/C 351/26

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Yvonne Vierling (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordigers: G. Hasselblatt en D. Kipping, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: IP Leanwore (Issoire, Frankrijk)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 30 april 2014 in zaak R 1486/2013-2 te vernietigen.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „BRAINCUBE” voor waren en diensten van de klassen 9 en 38 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 0 4 61  713

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: oudere Duitse merkinschrijving van het woordmerk „Braincube”

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/21


Beroep ingesteld op 4 augustus 2014 — Giand/BHIM — Flamagas (FLAMINAIRE)

(Zaak T-583/14)

2014/C 351/27

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Giand Srl (Rimini, Italië) (vertegenwoordiger: F. Caricato, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Flamagas, SA (Barcelona, Spanje)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 11 juni 2014 (zaak R 2117/2011-4) te vernietigen aangezien er geen sprake is van gevaar van verwarring tussen de betrokken merken;

de zaak terug te verwijzen naar het BHIM voor een herziening van de beslissing ten gronde en voor inschrijving van gemeenschapsmerk nr. 8 6 80  746 voor alle waren waarop aanspraak is gemaakt, uitgezonderd de niet-betwiste waren;

de wederpartij te verwijzen in de kosten van de drie instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „FLAMINAIRE” voor waren van de klassen 16 en 34 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 8 6 80  746

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Flamagas, SA

Oppositiemerk of -teken: de nationale en internationale woordmerken voor waren van de klassen 16 en 34

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen:

schending van het beginsel ne bis in idem;

onjuiste beoordeling van het verwarringsgevaar;

onjuiste waardering van de bewijzen.


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/22


Beroep ingesteld op 8 augustus 2014 — Musso/Parlement

(Zaak T-589/14)

2014/C 351/28

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: François Musso (Ajaccio, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Gross, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

het besluit van 26 juni 2014 nietig te verklaren:

primair, op grond van formele onregelmatigheid wegens het ontbreken van een handtekening van de voorzitter;

subsidiair, wegens schending van de rechten van de verdediging, omdat het besluit van 17 juli 1996, waarop het besluit van 26 juni 2014 is gebaseerd, niet is bekendgemaakt;

meer subsidiair, wegens schending van het beginsel van hoor en wederhoor;

meer subsidiair, wegens ontoereikende motivering van het besluit van 26 juni 2014;

meer subsidiair, wegens schending van het beginsel van de redelijke termijn, waardoor de rechten van de verdediging zijn aangetast;

meer subsidiair, wegens schending van het beginsel van de verworven rechten;

verzoeker alle andere rechten, middelen en vorderingen voor te behouden;

verweerder te verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker zes middelen aan.

1.

Eerste middel: formele onregelmatigheid van het bestreden besluit van 26 juni 2014, aangezien dit niet overeenkomstig het reglement van orde van het Europees Parlement is ondertekend door de voorzitter van het Parlement.

2.

Tweede middel: schending van de rechten van verdediging van verzoeker, aangezien het besluit van 17 juli 1996, waarop het bestreden besluit van 26 juni 2014 is gebaseerd, niet is bekendgemaakt, wat in strijd is met artikel 28 van het reglement van orde van het Parlement.

3.

Derde middel: schending van het beginsel van hoor en wederhoor.

4.

Vierde middel: ontoereikende motivering van het bestreden besluit.

5.

Vijfde middel: schending van het beginsel van de redelijke termijn, aangezien het Parlement acht jaar heeft gewacht om de terugvorderingsprocedure tegen verzoeker in te leiden.

6.

Zesde middel: schending van het beginsel van de verworven rechten, voor zover het bestreden besluit de op 3 augustus 1994 door verzoeker verworven pensioenrechten ter discussie stelt.


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/23


Beroep ingesteld op 7 augustus 2014 — Zuffa/BHIM (ULTIMATE FIGHTING CHAMPIONSHIP)

(Zaak T-590/14)

2014/C 351/29

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Zuffa, LLC (Las Vegas, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, Barrister, K. Gilbert en C. Balme, Solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 19 mei 2014 in zaak R 1425/2013-2 te vernietigen.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „ULTIMATE FIGHTING CHAMPIONSHIP” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 28 en 41

Beslissing van de onderzoeker: gedeeltelijke afwijzing van de merkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, en lid 2, van verordening nr. 207/2009.


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/24


Beroep ingesteld op 8 augustus 2014 — BSH/BHIM (PerfectRoast)

(Zaak T-591/14)

2014/C 351/30

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: BSH Bosch und Siemens Hausgeräte GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Biagosch, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 16 juni 2014 in zaak R 359/2014-5;

verwijzing van het BHIM in zijn eigen kosten en die van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „PerfectRoast” voor waren van de klassen 7 en 11 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 2 1 73  902

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen:

schending van art. 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009;

schending van art. 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009;

schending van art. 75 van verordening nr. 207/2009


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/24


Beroep ingesteld op 14 augustus 2014 — Fútbol Club Barcelona/BHIM — Kule (KULE)

(Zaak T-614/14)

2014/C 351/31

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fútbol Club Barcelona (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Carbonell Callicó, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Kule LLC (New York, Verenigde Staten)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 18 juni 2014 in zaak R 2375/2013-4 te vernietigen.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „KULE” voor waren van de klassen 14, 18 en 25 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 9 17  097

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Spaanse nationale merken en het bekende woordmerk „CULE”

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009.


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/25


Beroep ingesteld op 18 augustus 2014 — Grupo Bimbo/BHIM (vorm van een Mexicaanse taco)

(Zaak T-618/14)

2014/C 351/32

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij): Grupo Bimbo, SAB de CV (Mexico, Mexico) (vertegenwoordiger: N. Fernández Fernández-Pacheco, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 3 juni 2014 in zaak R 2449/2013-2 wegens onrechtmatigheid en schending van de inzake het gemeenschapsmerk toepasselijke wetsbepalingen te vernietigen en de in het onderhavige beroepschrift vervatte vorderingen wegens voldoende intrinsiek onderscheidend vermogen van het aangevraagde driedimensionele merk toe te wijzen en inschrijving van de aanvraag voor driedimensioneel gemeenschapsmerk nr. 1 1 7 48  051 voor klasse 30 van de internationale classificatie wegens rechtmatigheid te gelasten;

na toewijzing van het onderhavige beroep en inschrijving van genoemd merk verweerder te verwijzen in de kosten van deze procedure en terugbetaling van de aan het BHIM betaalde taksen te gelasten.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: driedimensioneel merk in de vorm van een Mexicaanse taco voor waren van de klasse 30 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 1 7 48  051

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/26


Beroep ingesteld op 14 augustus 2014 — Infocit/BHIM — DIN (DINKOOL)

(Zaak T-621/14)

2014/C 351/33

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Infocit — Prestação de Serviços, Comércio Geral e Indústria, Lda (Luanda, Angola) (vertegenwoordiger: A. Oliveira, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: DIN — Deutsches Institut für Normung eV (Berlijn, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 4 juni 2014 in zaak R 1312/2013-2 vernietigen.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „DINKOOL” voor waren van de klassen 1-3, 5-7, 12, 16, 20 en 21 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 0 4 65  946

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: internationale merkinschrijving nr. 2 29  048 en ouder niet-ingeschreven teken in Duitsland „DIN”

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de bestreden beslissing en afwijzing van de bestreden gemeenschapsmerkaanvraag in haar geheel

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/26


Beroep ingesteld op 15 augustus 2014 — Lauritzen Holding/BHIM — IC Companys (IWEAR)

(Zaak T-622/14)

2014/C 351/34

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Lauritzen Holding AS (Drøbak, Noorwegen) (vertegenwoordigers: P. Walsh en S. Dunstan, solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: IC Companys A/S (Kopenhagen, Denemarken)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 2 juni 2014 in zaak R 1935/2013-2.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „IWEAR” voor waren van de klassen 18, 25 en 28 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 0 6 29  806

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: ouder gemeenschapsmerk „INWEAR”, ingeschreven onder nr. 2 1 68  284

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van de verordening nr. 207/2009.


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/27


Beroep ingesteld op 14 augustus 2014 — Loewe Technologies/BHIM — DNS International (SoundVision)

(Zaak T-623/14)

2014/C 351/35

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Loewe Technologies GmbH (Kronach, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Pröll, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: DNS International Ltd (Tortola, British Virgin Islands)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 12 juni 2014 in zaak R 1625/2013-2 te vernietigen.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: het zwart-witte beeldmerk met de woordelementen „SoundVision” voor waren van de klassen 9, 15 en 20 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 0 5 05  519

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: woordmerk „LOEWE SOUNDVISION” — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 5 7 98  228

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: toewijzing van het beroep en toelating van inschrijving van het litigieuze gemeenschapsmerk

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/28


Beroep ingesteld op 12 augustus 2014 — Bice International/BHIM — Bice (bice)

(Zaak T-624/14)

2014/C 351/36

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bice International Ltd (Dubai, Verenigde Arabische Emiraten) (vertegenwoordiger: N. Gibb, Solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Bice AG (Baar, Zwitserland)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 23 mei 2014 in zaak R 1249/2013-1 vernietigen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: woordmerk „bice” voor waren en diensten van de klassen 29, 30 en 43 — gemeenschapsmerkinschrijving nr. 5 1 26  693

Houder van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: aangevoerd werd dat de gemeenschapsmerkaanvraag te kwader trouw werd ingediend, in de zin van artikel 52, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009, en werd ingeschreven in strijd met artikel 53, lid 1, sub a, juncto artikel 8, lid 1, sub a en b, van verordening nr. 207/2009

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 52, lid 1, sub b, 53, lid 1, sub a, juncto artikel 8, lid 1, sub a en b, van verordening nr. 207/2009.


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/28


Beroep ingesteld op 18 augustus 2014 — Wm. Wrigley Jr./BHIM (afbeelding van een bol)

(Zaak T-625/14)

2014/C 351/37

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Wm. Wrigley Jr. Company (Wilmington, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Kinkeldey, S. Brandstätter en C. Schmitt, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 17 juni 2014 in zaak R 168/2014-5

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk dat een bol weergeeft voor waren van de klassen 3, 21 en 30 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 1 7 37  541

Beslissing van de onderzoeker: gedeeltelijke afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/29


Beroep ingesteld op 18 augustus 2014 — Wm. Wrigley Jr./BHIM (afbeelding van een blauwe bol)

(Zaak T-626/14)

2014/C 351/38

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Wm. Wrigley Jr. Company (Wilmington, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Kinkeldey, S. Brandstätter en C. Schmitt, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 17 juni 2014 in zaak R 169/2014-5

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk dat een blauwe bol weergeeft voor waren van de klassen 3, 21 en 30 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 1 1 7 37  483

Beslissing van de onderzoeker: gedeeltelijke afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


Gerecht voor ambtenarenzaken

6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/30


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 2 juli 2014 — Psarras/ENISA

(Zaak F-63/13) (1)

((Openbare dienst - Tijdelijk functionaris - Beëindiging van overeenkomst - Artikel 41, lid 2, sub a, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Recht om te worden gehoord - Immateriële schade - Besluit als gevolg daarvan onrechtmatig - Extreme inbreuk op rechten van derde - Ambtshalve veroordeling tot betaling van schadevergoeding - Niet-uitvoering van arrest houdende nietigverklaring))

2014/C 351/39

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Aristidis Psarras (Héraklion, Griekenland) (vertegenwoordiger: V. Christianos, advocaat)

Verwerende partij: Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Empadinhas, als gemachtigde, vervolgens S. Purser, als gemachtigde, bijgestaan door C. Meidanis, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoeker te ontslaan alsmede van het besluit, genomen na het arrest van het GVA in zaak F-118/10, om een andere functionaris in het ambt van boekhouder aan te stellen en, ten slotte, verzoek om vergoeding van de geleden immateriële schade

Dictum

1)

Het besluit van de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging van 4 september 2012 tot beëindiging van de overeenkomst van tijdelijk functionaris van Psarras wordt nietig verklaard.

2)

Het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 40  000 EUR aan Psarras.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

Het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van Psarras.


(1)  PB C 336 van 16.11.2013, blz. 31.


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/30


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 26 juni 2014 — DL/Commissie

(Zaak F-13/14) (1)

((Doorhaling - Afstand van instantie door verzoekende partij - Artikel 89, lid 7, van het Reglement voor de procesvoering - Akkoord van partijen over de kosten))

2014/C 351/40

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: DL (Orp–Jauche, België) (vertegenwoordiger: S. Orlandi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en V. Joris, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van het verzoek om verlenging van de voorafgaande toestemming verleend voor de vergoeding van de kosten van logopedie ten behoeve van verzoekers zoon in het kader van de behandeling van zijn ernstige ziekte, voor het jaar 2012/2013

Dictum

1)

Zaak F-13/14 wordt doorgehaald in het register van het Gerecht.

2)

DL en de Europese Commissie dragen de kosten overeenkomstig het tussen hen gesloten akkoord.


(1)  PB C 102 van 7.4.2014, blz. 46.


6.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 351/31


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 14 juli 2014 — DL/AESA

(Zaak F-3/14) (1)

2014/C 351/41

Procestaal: Engels

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 85 van 22.3.2014, blz. 27.