ISSN 1977-0995 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
57e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Europese Commissie |
|
2014/C 207/01 |
||
2014/C 207/02 |
||
2014/C 207/03 |
||
|
Rekenkamer |
|
2014/C 207/04 |
||
|
INFORMATIE OVER DE EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE |
|
|
Toezichthoudende Autoriteit van de EVA |
|
2014/C 207/05 |
||
2014/C 207/06 |
||
2014/C 207/07 |
|
V Adviezen |
|
|
BESTUURLIJKE PROCEDURES |
|
|
Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) |
|
2014/C 207/08 |
||
|
PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID |
|
|
Europese Commissie |
|
2014/C 207/09 |
Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.7230 — Bekaert/Pirelli Steel Tyre Cord Business) ( 1 ) |
|
2014/C 207/10 |
Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.7132 — INEOS/Doeflex) ( 1 ) |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Europese Commissie
3.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/1 |
Wisselkoersen van de euro (1)
2 juli 2014
(2014/C 207/01)
1 euro =
|
Munteenheid |
Koers |
USD |
US-dollar |
1,3656 |
JPY |
Japanse yen |
138,65 |
DKK |
Deense kroon |
7,4563 |
GBP |
Pond sterling |
0,79580 |
SEK |
Zweedse kroon |
9,1574 |
CHF |
Zwitserse frank |
1,2137 |
ISK |
IJslandse kroon |
|
NOK |
Noorse kroon |
8,4250 |
BGN |
Bulgaarse lev |
1,9558 |
CZK |
Tsjechische koruna |
27,432 |
HUF |
Hongaarse forint |
311,10 |
LTL |
Litouwse litas |
3,4528 |
PLN |
Poolse zloty |
4,1456 |
RON |
Roemeense leu |
4,3864 |
TRY |
Turkse lira |
2,9053 |
AUD |
Australische dollar |
1,4447 |
CAD |
Canadese dollar |
1,4535 |
HKD |
Hongkongse dollar |
10,5835 |
NZD |
Nieuw-Zeelandse dollar |
1,5568 |
SGD |
Singaporese dollar |
1,7013 |
KRW |
Zuid-Koreaanse won |
1 377,92 |
ZAR |
Zuid-Afrikaanse rand |
14,6314 |
CNY |
Chinese yuan renminbi |
8,4816 |
HRK |
Kroatische kuna |
7,5865 |
IDR |
Indonesische roepia |
16 272,80 |
MYR |
Maleisische ringgit |
4,3706 |
PHP |
Filipijnse peso |
59,538 |
RUB |
Russische roebel |
46,7560 |
THB |
Thaise baht |
44,204 |
BRL |
Braziliaanse real |
3,0113 |
MXN |
Mexicaanse peso |
17,6777 |
INR |
Indiase roepie |
81,3283 |
(1) Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.
3.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/2 |
Mededeling van de Commissie in het kader van de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 813/2013 van de Commissie tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen betreft, en van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 811/2013 van de Commissie ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van ruimteverwarmingstoestellen, combinatieverwarmingstoestellen, pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties betreft
(2014/C 207/02)
1. Publicatie van de titels en referentienummers van de overgangsmeetmethoden (1) voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 813/2013, en met name bijlagen III en IV daarvan, en voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 811/2013, en met name de bijlagen VII en VIII daarvan.
2. De cursief gedrukte parameters zijn gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 813/2013 en in Verordening (EU) nr. 811/2013.
3. Referenties
Parameter |
Organisatie |
Referentie/Titel |
Opmerkingen |
||||||||
Ruimteverwarmingstoestellen met ketel en combinatieverwarmingstoestellen met ketel die werken op gasvormige brandstoffen |
|||||||||||
η, P, ontwerptypes, Pstby , Pign |
CEN |
EN 15502-1:2012 Met gas gestookte centraleverwarmingsketels — Deel 1: Algemene eisen en beproevingen; |
EN 15502-1:2012 zal EN 297, EN 483, EN 677, EN 656, EN 13836, EN 15420 vervangen. |
||||||||
Nuttige warmteafgifte bij nominale warmteafgifte P4 en nuttig rendement bij nominale warmteafgifte η4 bij 80/60 °C |
CEN |
§ 3.1.6 Nominale warmteafgifte (definitie, symbool Pn); § 3.1.5.7 Nuttig rendement (definitie, symbool ηu); § 9.2.2 (test); |
Alle rendementswaarden zijn uitgedrukt als „bovenste verbrandingswaarde”GCV. |
||||||||
Ontwerptypes, definities |
CEN |
§ 3.1.10. Ontwerptypes van verwarmingsketels met definities van „combinatieverwarmingsketel”; „lagetemperatuur-verwarmingsketel”en „condensatieverwarmingsketel”. § 8.15. Vorming van condensaat (eisen en test); |
|
||||||||
Nuttige warmteafgifte bij 30 % van de nominale warmteafgifte P1 en nuttig rendement bij 30 % van de nominale warmteafgifte η1 bij gedeeltelijke warmte-input en lagetemperatuurregime |
CEN |
§ 3.1.5.7. Nuttig rendement (definitie, symbool ηu); § 9.3.2. Nuttig rendement bij deellast, Tests; |
|
||||||||
Warmteverlies in stand-by-stand Pstby |
CEN |
§ 9.3.2.3.1.3 Warmteverliezen in stand-by-stand (test); |
|
||||||||
Energieverbruik van de ontstekingsbrander Pign |
CEN |
§ 9.3.2 Tabel 6 en 7: Q3 = permanente ontstekingsbrander. |
Geldt voor ontstekingsbranders die werken in de „hoofdbrander-uit”-modus. |
||||||||
Emissie van stikstofoxiden NOX |
CEN |
EN 15502-1:2012. § 8.13. NOX (indeling, test- en berekeningsmethoden) |
De NOX-emissiewaarden worden uitgedrukt als „bovenste verbrandingswaarde”GCV. |
||||||||
Ruimteverwarmingstoestellen met ketel en combinatieverwarmingstoestellen met ketel die werken op vloeibare brandstoffen |
|||||||||||
Algemene testvoorwaarden |
|
EN 304:1992; A1:1998; A2:2003; Verwarmingsketels — Beproevingsvoorschriften voor verwarmingsketels voor verstuivingsbranders; Deel 5 („Tests”). |
|
||||||||
Warmteverlies in stand-by-stand Pstby |
CEN |
EN 304 als boven; § 5.7: Bepaling van warmteverlies in stand-by-stand. |
Pstby =q × (P4/η4), met „q”gedefinieerd in EN 304. De in EN304 beschreven test gebeurt met Δ30K |
||||||||
Seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming in actieve modus ηson met testresultaten voor nuttige warmteafgifte P |
CEN |
Voor condensatieverwarmingsketels: EN 15034:2006. Verwarmingsketels — Condenserende verwarmingsketels voor stookolie; § 5.6 Nuttig rendement. |
EN 15034:2006 heeft betrekking op condenserende olieketels. |
||||||||
|
|
Voor standaard‐ en lagetemperatuurketels: EN 304:1992; A1:1998; A2:2003; Verwarmingsketels - Beproevingsvoorschriften voor verwarmingsketels voor verstuivingsbranders; Deel 5 („Tests”). |
Voor verwarmingsketels met ventilatorbranders gelden soortgelijke afdelingen in EN 303-1, EN 303-2 en EN 303-4. Voor atmosferische branders zonder ventilator geldt EN 1:1998. De testomstandigheden (instellingen voor vermogen en temperatuur) voor η1 en η4 zijn dezelfde als voor de hierboven beschreven gasgestookte verwarmingsketels. |
||||||||
Emissie van stikstofoxiden NOX |
CEN |
EN 267:2009+A1: 2011 Automatische ventilatorbranders voor vloeibare brandstoffen; § 4.8.5. Emissiegrenswaarden voor NOX en CO; § 5. Beproeving. BIJLAGE B. Emissiemetingen en correcties. |
De NOX-emissiewaarden worden uitgedrukt in termen van GCV. Er wordt een referentiestikstofgehalte in de brandstof van 140 mg/kg gehanteerd. Wanneer een ander stikstofgehalte wordt gemeten, met uitzondering uitsluitend van lampolie, wordt de volgende correctievergelijking gebruikt:
NO X(EN 267) is de waarde van NOX gecorrigeerd aan de referentietoestand, namelijk een stikstofgehalte in de stookolie van 140 mg/kg; NOXref is de gemeten waarde van NOX overeenkomstig B.2; Nmeas is de waarde van het stikstofgehalte van de stookolie gemeten in mg/kg; Nref = 140 mg/kg. Bij de beoordeling of aan de eisen van de norm wordt voldaan, wordt de waarde van NO X(EN 267) gebruikt. |
||||||||
Elektrische ruimteverwarmingstoestellen met ketel en elektrische combinatieverwarmingstoestellen met ketel |
|||||||||||
Seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming ηs van elektrische ruimteverwarmingstoestellen met ketel en elektrische combinatieverwarmingstoestellen met ketel |
Europese Commissie |
Punt 4 van deze mededeling |
Aanvullende elementen voor metingen en berekeningen in verband met de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming van ruimteverwarmingstoestellen met ketel, en ruimteverwarmingstoestellen met warmtekrachtkoppeling. |
||||||||
Ruimteverwarmingstoestellen met warmtekrachtkoppeling |
|||||||||||
Nuttige warmteafgifte bij nominale warmteafgifte van ruimteverwarmingstoestel met warmtekrachtkoppeling, met aanvullend verwarmingstoestel uitgeschakeld PCHP100+Sup0, Nuttige warmteafgifte bij nominale warmteafgifte van ruimteverwarmingstoestel met warmtekrachtkoppeling, met aanvullend verwarmingstoestel ingeschakeld PCHP100+Sup100, Nuttig rendement bij nominale warmteafgifte van ruimteverwarmingstoestel met warmtekrachtkoppeling, met aanvullend verwarmingstoestel uitgeschakeld ηCHP100+Sup0, Nuttig rendement bij nominale warmteafgifte van ruimteverwarmingstoestel met warmtekrachtkoppeling, met aanvullend verwarmingstoestel ingeschakeld ηCHP100+Sup100, Elektrisch rendement bij nominale warmteafgifte van ruimteverwarmingstoestel met warmtekrachtkoppeling, met aanvullend verwarmingstoestel uitgeschakeld ηel,CHP100+Sup0 , Elektrisch rendement bij nominale warmteafgifte van ruimteverwarmingstoestel met warmtekrachtkoppeling, met aanvullend verwarmingstoestel ingeschakeld ηel,CHP100+Sup100 |
CEN |
FprEN 50465:2013 Gastoestellen — Verwarmingstoestel met warmtekrachtkoppeling met nominale warmte-input van maximaal 70 kW. Warmteafgifte: 6.3 Warmte-input en warmteafgifte en elektrische output; 7.3.1 en 7.6.1; Rendement: 7.6.1 Rendement (Hi) en 7.6.2.1. Rendement — Seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming — omzetting naar bruto calorisch rendement. |
PCHP100 + Sup0 komt overeen met QCHP_100 + Sup_0 × ηth,CHP_100 + Sup_0 in FprEN 50465:2013 PCHP100 + Sup100 komt overeen met QCHP_100+Sup_100 × ηth,CHP_100 + Sup_100 in FprEN 50465:2013 ηCHP100+Sup0 komt overeen met ηHs,th, CHP_100+Sup_0 in FprEN 50465:2013 ηCHP100+Sup100 komt overeen met ηHs,th,CHP_100+Sup_100 in FprEN 50465:2013 ηel,CHP100+Sup0 komt overeen met ηHs,el,CHP_100+Sup_0 in FprEN 50465:2013 ηel,CHP100+Sup100 komt overeen met ηHs,el,CHP_100+Sup_100 in FprEN 50465:2013 FprEN 50465 is uitsluitend de referentie voor de berekening van PCHP100+Sup0 , PCHP100+Sup100 , ηCHP100+Sup0 , ηCHP100+Sup100 , ηel,CHP100+Sup0 , ηel,CHP100+Sup100 . Voor de berekening van ηs en ηson van ruimteverwarmingstoestellen met warmtekrachtkoppeling wordt de in deze mededeling beschreven methodologie gebruikt. |
||||||||
Pstby , Pign |
CEN |
FprEN 50465:2013 Gastoestellen — Verwarmingstoestel met warmtekrachtkoppeling met nominale warmte-input van maximaal 70 kW. |
|
||||||||
Warmteverlies in stand-by-stand Pstby |
CEN |
§ 7.6.4 Warmteverliezen in stand-by-stand Pstby ; |
|
||||||||
Energieverbruik van de ontstekingsbrander Pign |
CEN |
§ 7.6.5 Warmte-input van de permanente ontstekingsbrander Qpilot. |
Pign komt overeen met Qpilot in FprEN 50465:2013. |
||||||||
Emissie van stikstofoxiden NOX |
CEN |
FprEN 50465:2013 § 7.8.2 NOX (Andere verontreinigende stoffen). |
NOX-emissiewaarden worden gemeten in mg/kWh brandstofinput en uitgedrukt in bovenste verbrandingswaarde GCV. Met de tijdens de test opgewekte elektrische energie wordt geen rekening gehouden bij de berekening van de NOX-emissie. |
||||||||
Ruimteverwarmingstoestellen met ketel, combinatieverwarmingstoestellen met ketel en ruimteverwarmingstoestellen met warmtekrachtkoppeling |
|||||||||||
Supplementair elektriciteitsverbruik bij vollast elmax, bij deellast elmin en in stand-by-stand PSB |
CEN |
EN 15456:2008: Boilers — Elektriciteitsverbruik voor warmte. EN 15502:2012 voor gasgestookte centraleverwarmingsketels. FprEN 50465:2013 Voor ruimteverwarmingstoestellen met warmtekrachtkoppeling § 7.6.3 Aanvullend elektriciteitsverbruik voor ErP |
Meting zonder circulator (pomp). elmax komt overeen met Pelmax in FprEN 50465:2013 elmin komt overeen met Pelmin in FprEN 50465:2013 Bij de bepaling van elmax, elmin en PSB wordt het aanvullend elektriciteitsverbruik van de primaire warmtegenerator meegeteld. |
||||||||
Geluidsvermogensniveau LWA |
CEN |
Voor geluidsvermogensniveau, gemeten binnenshuis: EN 15036 - 1: Verwarmingsketels — Beproevingsreglementen voor geluidsemissies van warmtegeneratoren — Deel 1: Geluidsemissies van warmtegeneratoren. |
Wat de geluidsemissies betreft wordt in EN 15036-1 verwezen naar ISO 3743-1 Akoestiek — Bepaling van geluidsvermogensniveaus van geluidsbronnen — Praktijkmethoden voor kleine verplaatsbare bronnen in galmvelden — Deel 1: Vergelijkingsmethoden voor nagalmkamers met harde wanden, alsook naar andere aanvaardbare methoden, elk met hun eigen nauwkeurigheid. |
||||||||
Seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming ηs van ruimteverwarmingstoestellen met ketel, combinatieverwarmingstoestellen met ketel en ruimteverwarmingstoestellen met warmtekrachtkoppeling |
Europese Commissie |
Punt 4 van deze mededeling. |
Aanvullende elementen voor metingen en berekeningen in verband met de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming van ruimteverwarmingstoestellen met ketel, combinatieverwarmingstoestellen met ketel en ruimteverwarmingstoestellen met warmtekrachtkoppeling. |
||||||||
Ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp |
|||||||||||
Testmethoden, elektrisch aangedreven dampcompressie-warmtepompen |
CEN |
EN 14825:2013 Luchtbehandelingsapparatuur, koeleenheden voor vloeistof en warmtepompen met elektrisch aangedreven compressoren, voor ruimteverwarming en ‐koeling — Beproeving en capaciteit in deellastomstandigheden en berekening van de seizoensgebonden prestaties; Deel 8: Beproevingsmethoden voor het testen van de capaciteit, EERbin(Tj)- en COPbin(Tj)-waarden in actiefmodus in deellast-omstandigheden Deel 9: Beproevingsmethoden voor elektrisch energieverbruik in „thermostaat-uit”-stand, stand-by-stand en carterverwarming-stand |
|
||||||||
Testmethoden, met gasvormige of vloeibare brandstoffen aangedreven dampcompressie-warmtepompen met motor |
CEN |
EN 14825:2013 Luchtbehandelingsapparatuur, koeleenheden voor vloeistof en warmtepompen met elektrisch aangedreven compressoren, voor ruimteverwarming en ‐koeling — Beproeving en capaciteit in deellastomstandigheden en berekening van de seizoensgebonden prestaties; Deel 8: Beproevingsmethoden voor het testen van de capaciteit, EERbin(Tj)- en COPbin(Tj)-waarden in actiefmodus in deellast-omstandigheden Deel 9: Beproevingsmethoden voor elektrisch energieverbruik in „thermostaat-uit”-stand, stand-by-stand en carterverwarming-stand. |
Tot publicatie van een nieuwe Europese norm. Binnen de CEN/TC299 WG3-groep van deskundigen wordt een werkdocument voorbereid. |
||||||||
Testmethoden, met gasvormige of vloeibare brandstoffen aangedreven sorptie-warmtepompen |
CEN |
prEN 12309-4:2013 Met gas gestookte sorptietoestellen voor verwarming en/of koeling met een netto warmte-input van maximaal 70 kW — Testmethoden |
|
||||||||
Testmethoden, elektrisch en met gasvormige of vloeibare brandstoffen aangedreven dampcompressie-warmtepompen. Testvoorwaarden voor lucht-water-, pekel-water- en water-water-eenheden voor middelhoge-temperatuurtoepassing voor gemiddelde, warmere en koudere klimatologische omstandigheden voor de berekening van de seizoensgebonden prestatiecoëfficiënt SCOP voor elektrisch aangedreven warmtepompen en van de seizoensgebonden primaire energieverhouding SPER voor met gasvormige of vloeibare brandstoffen aangedreven warmtepompen |
CEN |
EN 14825:2013 Punt 5.4.4, Tabellen 18,19 en 20 (lucht-water); Punt 5.5.4, Tabellen 30,31 en 32 (pekel-water, water-water); Wanneer de uitlaattemperaturen als vastgesteld in de kolom „Variabele uitlaat”moeten worden gebruikt voor warmtepompen die de uitlaatwatertemperatuur reguleren naargelang van de warmtevraag. Voor warmtepompen die de uitlaatwatertemperatuur niet reguleren naargelang van de warmtevraag, maar die een vaste uitlaat-temperatuur hebben, moet de uitlaat-temperatuur worden vastgesteld overeenkomstig de kolom „Vaste uitlaat”. |
Voor met gasvormige of vloeibare brandstoffen aangedreven warmtepompen geldt, tot publicatie van een nieuwe Europese norm, EN 14825:2013. Middelhoge temperatuur stemt overeen met hoge temperatuur in EN 14825:2013. De tests gebeuren overeenkomstig EN 14825:2013, deel 8: Voor eenheden met vaste capaciteit worden de tests uitgevoerd als aangegeven in EN 14825:2013, punt 8.4. Ofwel worden de in de tests gemeten uitlaattemperaturen gebruikt om de gemiddelde uitlaattemperaturen te bepalen die overeenstemmen met de opgavepunten in EN 14825:2013, OFWEL worden deze gegevens verkregen door lineaire interpolatie/extrapolatie van de testpunten in EN 14511-2013, eventueel aangevuld met test‐ of andere uitlaattemperaturen. Voor eenheden met variabele capaciteit wordt punt 8.5.2 van EN 14825:2013 toegepast. Ofwel zijn de voorwaarden tijdens de tests dezelfde als die voor de in die norm gespecificeerde opgavepunten, ofwel kunnen de tests worden uitgevoerd bij andere uitlaattemperaturen en deellastcondities en worden de resultaten lineair geïnterpoleerd/geëxtrapoleerd om de gegevens te bepalen voor de in EN 14825:2013 bedoelde opgavepunten. Afgezien van de testvoorwaarden A t/m F moet „wanneer de TOL minder dan –20°C bedraagt, een extra berekeningspunt worden genomen op basis van de capaciteit en de COP bij – 15°C”(cit. EN 14825:2013 § 7.4). Voor de doeleinden van deze mededeling wordt dit punt „G”genoemd. |
||||||||
Met gasvormige of vloeibare brandstoffen aangedreven sorptie-warmtepompen Testvoorwaarden voor lucht-water-, pekel-water- en water-water-eenheden voor middelhoge-temperatuurtoepassing voor gemiddelde, warmere en koudere klimatologische omstandigheden voor de berekening van de seizoensgebonden primaire energieverhouding SPER |
CEN |
prEN 12309-3:2012 Gasgestookte sorptietoestellen voor verwarming en/of koeling met een netto warmte-input van maximaal 70 kW — Deel 3: Testvoorwaarden. Punt 4.2 Tabellen 5 en 6. |
Middelhoge temperatuur komt overeen met hoge temperatuur in prEN 12309-3 |
||||||||
Elektrisch of met gasvormige of vloeibare brandstoffen aangedreven dampcompressie-warmtepompen. Testvoorwaarden voor lucht-water-, pekel-water‐ en water-water-eenheden voor lagetemperatuurtoepassing voor gemiddelde, warmere en koudere klimatologische omstandigheden voor de berekening van de seizoensgebonden prestatiecoëfficiënt SCOP voor elektrisch aangedreven warmtepompen en van de seizoensgebonden primaire energieverhouding SPER voor met gasvormige of vloeibare brandstoffen aangedreven warmtepompen. |
CEN |
EN 14825:2013; Punt 5.4.2, Tabellen 11,12 en 13 (lucht-water); Punt 5.5.2, Tabellen 24,25 en 26 (pekel-water, water-water); Wanneer de uitlaattemperaturen als vastgesteld in de kolom „Variabele uitlaat”moeten worden gebruikt voor warmtepompen die de uitlaatwatertemperatuur reguleren naargelang van de warmtevraag. Voor warmtepompen die de uitlaatwatertemperatuur niet reguleren naargelang van de warmtevraag, maar die een vaste uitlaat-temperatuur hebben, moet de uitlaattemperatuur worden vastgesteld overeenkomstig de kolom „Vaste uitlaat”. |
Zelfde opmerkingen als voor toepassingen voor gemiddeld klimaat en gemiddelde temperatuur, behalve „Middelhoge temperatuur komt overeen met hoge temperatuur in EN 14825:2013”. |
||||||||
Met gasvormige of vloeibare brandstoffen aangedreven sorptie-warmtepompen Testvoorwaarden voor lucht-water-, pekel-water- en water-water-eenheden voor lagetemperatuurtoepassing voor gemiddelde, warmere en koudere klimatologische omstandigheden voor de berekening van de seizoensgebonden primaire energieverhouding SPER |
CEN |
prEN 12309-3:2012 Gasgestookte sorptietoestellen voor verwarming en/of koeling met een netto warmte-input van maximaal 70 kW — Deel 3: Testvoorwaarden. Punt 4.2 Tabellen 5 en 6. |
|
||||||||
Elektrisch aangedreven dampcompressie-warmtepompen Berekening van seizoensgebonden prestatiecoëfficiënt SCOP |
CEN |
EN 14825:2013 Luchtbehandelingsapparatuur, koeleenheden voor vloeistof en warmtepompen met elektrisch aangedreven compressoren, voor ruimteverwarming en ‐koeling — Beproeving en capaciteit in deellastomstandigheden en berekening van de seizoensgebonden prestaties; Deel 7: Berekeningsmethoden voor referentie-SCOP, referentie-SCOPon en referentie-SCOPnet. |
|
||||||||
Met gasvormige of vloeibare brandstoffen aangedreven dampcompressie-warmtepompen. Berekening van de seizoensgebonden primaire energieverhouding SPER |
CEN |
Nieuwe Europese norm in ontwikkeling |
De SPER-formules worden vastgesteld op analoge wijze als de SCOP-formules voor elektrisch aangedreven dampcompressie-warmtepompen: COP, SCOPnet , SCOPon en SCOP worden vervangen door GUEGCV , PER, SPERnet , SPERon en SPER. |
||||||||
Met gasvormige of vloeibare brandstoffen aangedreven sorptie-warmtepompen. Berekening van de seizoensgebonden primaire energieverhouding SPER |
CEN |
prEN12309-6:2012 Gasgestookte sorptietoestellen voor verwarming en/of koeling met een netto warmte-input van maximaal 70 kW — Deel 6: Berekening van de seizoensgebonden prestaties |
SPER komt overeen met SPERh in prEN12309-6:2012 |
||||||||
Seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming ηs van ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp |
Europese Commissie |
Punt 5 van deze mededeling |
Aanvullende elementen voor berekeningen met betrekking tot de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming van ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp. |
||||||||
Met gasvormige of vloeibare brandstoffen aangedreven dampcompressie-warmtepompen, Emissie van stikstofoxiden NOX |
CEN |
Nieuwe Europese norm in ontwikkeling binnen de CEN/TC299 WG3-groep van deskundigen |
Uitsluitend voor eenheden met variabele capaciteit worden de NOX-emissies gemeten bij de nominale standaardomstandigheden als omschreven in tabel 3 van bijlage III van Verordening (EU) nr. 813/2013 van de Commissie, met gebruikmaking van het equivalent voor het aantal toeren per minuut: „Engine rpm equivalent (Erpmequivalent)”. Erpmequivalen wordt als volgt berekend: Erpmequivalent = X1 × Fp1 + X2 × Fp2 + X3 × Fp3 + X4 × Fp4 Xi = Engine rpm bij 70 %, 60 %, 40 %, 20 % van de nominale warmte-input respectievelijk. X1, X2, X3, X4 = Engine rpm respectievelijk bij 70 %, 60 %, 40 %, 20 % van de nominale warmte-input. Fpi = gewichtsfactoren als gedefinieerd in EN15502-1:2012, onder 8.13.2.2 Als Xi lager is dan de minimale Engine rpm (Emin) van de apparatuur, Xi = Xmin |
||||||||
Met gasvormige of vloeibare brandstoffen aangedreven sorptie-warmtepompen Emissie van stikstofoxiden NOX |
CEN |
Nieuwe Europese norm in ontwikkeling binnen de CEN/TC299 WG2-groep van deskundigen prEN 12309-2:2013 Deel 7.3.13 „NOX-metingen” |
De NOX-emissiewaarden worden gemeten in mg/kWh brandstofinput en uitgedrukt in termen van „bovenste verbrandingswaarde”GCV. Er worden geen alternatieve methoden om NOX uit te drukken in mg/kWh output gebruikt. |
||||||||
Geluidsvermogensniveau (LWA ) van ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp |
CEN |
Voor het geluidsvermogensniveau gemeten binnenshuis en buitenshuis: EN 12102:2013 Luchtbehandelingsapparatuur, koeleenheden voor vloeistof en warmtepompen met elektrisch aangedreven compressoren, voor verwarming en koelen — Meting van luchtgeluid — Bepaling van het geluidsvermogensniveau |
Moet ook worden gebruikt voor met vloeibare of gasvormige brandstoffen aangedreven sorptie-warmtepompen. |
||||||||
Temperatuurregelaars |
|||||||||||
Definitie van temperatuurregelaarklassen, bijdrage van temperatuurregelaars aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming ηs van pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties of pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties |
Europese Commissie |
Punt 6 van deze mededeling |
Aanvullende elementen voor berekeningen met betrekking tot de bijdrage van temperatuurregelaars aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming van pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties of van pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties. |
||||||||
Combinatieverwarmingstoestellen |
|||||||||||
Energie-efficiëntie voor waterverwarming ηwh van combinatiewaterverwarmingstoestellen, Qelec en Qfuel |
Europese Commissie |
Verordening (EU) nr. 814/2013 van de Commissie, bijlage IV §3.a Mededeling 2014/C 207/03 in het kader van de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 814/2013 van de Commissie tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor waterverwarmingstoestellen en warmwatertanks betreft en de uitvoering van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013 van de Commissie ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van waterverwarmingstoestellen, warmwatertanks en pakketten van waterverwarmingstoestellen en zonne-energie-installaties betreft. |
Voor de meting en berekening van Qfuel en Qelec wordt verwezen naar Mededeling 2014/C 207/03 voor hetzelfde type waterverwarmingstoestel en dezelfde types energiebronnen. |
4. Aanvullende elementen voor metingen en berekeningen in verband met de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming van ruimteverwarmingstoestellen met ketel, combinatieverwarmingstoestellen met ketel en ruimteverwarmingstoestellen met warmtekrachtkoppeling
4.1. Testpunten
ruimteverwarmingstoestellen met ketel en combinatieverwarmingstoestellen met ketel: meet de waarden voor het nuttig rendement η4 , η1 en voor de nuttige warmteafgifte P4 , P1 ;
ruimteverwarmingstoestellen met warmtekrachtkoppeling:
— |
ruimteverwarmingstoestellen met warmtekrachtkoppeling die niet zijn uitgerust met aanvullende verwarmingstoestellen: meet de waarden voor het nuttig rendement ηCHP100+Sup0 , de nuttige warmteafgifte PCHP100+Sup0 en het elektrisch rendement ηel,CHP100+Sup0 ; |
— |
ruimteverwarmingstoestellen met warmtekrachtkoppeling die zijn uitgerust met aanvullende verwarmingstoestellen: meet de waarden voor het nuttig rendement ηCHP100+Sup0 , ηCHP100+Sup100 , de nuttige warmteafgifte PCHP100+Sup0 , PCHP100+Sup100 en het elektrisch rendement ηel,CHP100+Sup0 , ηel,CHP100+Sup100 . |
4.2. Berekening van de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming
De seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming ηs is gedefinieerd als:
waarin:
ηson : de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming in actieve modus, berekend overeenkomstig punt 4.3 en uitgedrukt in %;
F(i): correctiefactoren berekend overeenkomstig punt 4.4 en uitgedrukt in %.
4.3. Berekening van de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming in actieve modus
De seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming in actieve modus ηson wordt als volgt berekend:
a) |
voor brandstofverbruikende ruimteverwarmingstoestellen met ketel en brandstofverbruikende combinatieverwarmingstoestellen met ketel: ηson = 0,85 × η1 + 0,15 × η4 |
b) |
voor elektrische ruimteverwarmingstoestellen met ketel en elektrische combinatieverwarmingstoestellen met ketel: ηson = η4 waarin: η4 = P4 / (EC × CC), met EC = het elektriciteitsverbruik om de nuttige warmteafgifte P4 te produceren |
c) |
voor ruimteverwarmingstoestellen met warmtekrachtkoppeling die niet zijn uitgerust met aanvullende verwarmingstoestellen: ηson = ηCHP100+Sup0 |
d) |
voor ruimteverwarmingstoestellen met warmtekrachtkoppeling die zijn uitgerust met aanvullende verwarmingstoestellen: ηson = 0,85 × ηCHP100+Sup0 + 0,15 × ηCHP100+Sup100 |
4.4. Berekening van F(i)
a) |
De correctiefactor F(1) staat voor een negatieve bijdrage aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming van verwarmingstoestellen ten gevolge van de aangepaste bijdragen van temperatuurregelaars aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming van pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties of van pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties, zoals uiteengezet in punt 6.2. Voor ruimteverwarmingstoestellen met ketel, combinatieverwarmingstoestellen met ketel en ruimteverwarmingstoestellen met warmtekrachtkoppeling geldt: F(1) = 3 %. |
b) |
De correctiefactor F(2) staat voor een negatieve bijdrage aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming door supplementair elektriciteitsverbruik, uitgedrukt in %, en wordt als volgt berekend:
OF er mag een defaultwaarde overeenkomstig EN 15316-4-1 worden gebruikt. |
c) |
De correctiefactor F(3) staat voor een negatieve bijdrage aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming ten gevolge van het warmteverlies in stand-by-stand en wordt als volgt berekend:
OF er mag een defaultwaarde overeenkomstig EN 15316-4-1 worden gebruikt. |
d) |
De correctiefactor F(4) staat voor een negatieve bijdrage aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming ten gevolge van het energieverbruik van de ontstekingsbrander en wordt als volgt berekend:
|
e) |
Voor ruimteverwarmingstoestellen met warmtekrachtkoppeling, staat de correctiefactor F(5) voor een positieve bijdrage aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming ten gevolge van het elektrisch rendement en wordt bedoelde factor als volgt berekend:
|
5. Aanvullende elementen voor berekeningen met betrekking tot de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming van ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp
5.1. Berekening van de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming
De seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming ηs is gedefinieerd als volgt:
a) |
voor ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp die lopen op elektriciteit: ηs = (100/CC) × SCOP - ΣF(i) |
b) |
voor ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp die lopen op brandstof(fen): ηs = SPER - ΣF(i) |
F(i) zijn correctiefactoren die worden berekend overeenkomstig punt 5.2 en worden uitgedrukt in %. SCOP en SPER worden berekend overeenkomstig de onder punt 5.3 gegeven tabellen en worden uitgedrukt in %.
5.2. Berekening van F(i)
a) |
De correctiefactor F(1) staat voor een negatieve bijdrage aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming van verwarmingstoestellen ten gevolge van de aangepaste bijdragen van de temperatuurregelaars aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming van pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties of van pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties, zoals uiteengezet in punt 6.2. Voor ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp geldt: F(1) = 3 %. |
b) |
De correctiefactor F(2) staat voor een negatieve bijdrage aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming ten gevolge van het elektriciteitsverbruik van grondwaterpomp(en), uitgedrukt in %. Voor water-/pekel-water-ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp geldt: F(2) = 5 %. |
5.3. Uren voor de berekening van SCOP of SPER
Voor de berekening van SCOP of SPER worden de volgende referentie-uren gebruikt voor het aantal uren waarin de eenheden werken in de actieve modus, thermostaat-uit-stand, stand-by-stand, uit-stand en carterverwarming-stand:
Tabel 1
Aantal uren per jaar (u/j) gebruikt uitsluitend voor verwarming
|
Aan-stand |
Thermostaat-uit-stand |
Stand-by-stand |
Uit-stand |
Carterverwarming-stand |
|
HHE |
HTO |
HSB |
HOFF |
HCK |
Gemiddeld klimaat (u/j) |
2 066 |
178 |
0 |
3 672 |
3 850 |
Warmer klimaat (u/j) |
1 336 |
754 |
0 |
4 416 |
5 170 |
Kouder klimaat (u/j) |
2 465 |
106 |
0 |
2 208 |
2 314 |
Tabel 2
Aantal uren per jaar (u/j) gebruikt voor omkeerbare warmtepompen
|
Aan-stand |
Thermostaat-uit-stand |
Stand-by-stand |
Uit-stand |
Carterverwarming-stand |
|
HHE |
HTO |
HSB |
HOFF |
HCK |
Gemiddeld klimaat (u/j) |
2 066 |
178 |
0 |
0 |
178 |
Warmer klimaat (u/j) |
1 336 |
754 |
0 |
0 |
754 |
Kouder klimaat (u/j) |
2 465 |
106 |
0 |
0 |
106 |
HHE , HTO , HSB , HCK , HOFF = Aantal uren (Hi) waarin de eenheid geacht is te werken in respectievelijk de actieve modus, thermostaat-uit-stand, stand-by-stand, carterverwarming-stand en uit-stand.
6. Aanvullende elementen voor berekeningen met betrekking tot de bijdrage van temperatuurregelaars aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming van pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties of van pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties
6.1. Definities
Bovenop de definities vervat in Verordening (EU) nr. 813/2013 van de Commissie en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 811/2013 van de Commissie, gelden de volgende definities:
— |
„modulerend verwarmingstoestel”: een verwarmingstoestel met de capaciteit de vermogensoutput te variëren en daarbij tegelijk continubedrijf te handhaven; |
Definitie van temperatuurregelaarklassen
— Klasse I — Aan/uit-kamerthermostaat: een kamerthermostaat die de aan/uit-toestand van een verwarmingstoestel stuurt. De prestatieparameters, met inbegrip van het temperatuurverschil waarbij omgeschakeld wordt en de nauwkeurigheid van de sturing van de kamertemperatuur, worden bepaald door de mechanische constructie van de thermostaat.
— Klasse II — Weercompensatieregeling, voor gebruik met modulerende verwarmingstoestellen: een watertemperatuurregelaar voor het verwarmingstoestel die het instelpunt van de temperatuur van het water dat de verwarmingsketel verlaat, varieert naargelang van de heersende buitentemperatuur en de geselecteerde weercompensatiecurve. De regeling wordt bereikt door modulering van de output van het verwarmingstoestel.
— Klasse III — Weercompensatieregeling voor gebruik met aan/uit-verwarmingstoestellen: een watertemperatuurregelaar voor het verwarmingstoestel die het instelpunt van de temperatuur van het water dat de verwarmingsketel verlaat, regelt naargelang van de heersende buitentemperatuur en de geselecteerde weercompensatiecurve. De watertemperatuur van het verwarmingstoestel wordt geregeld door aan/uit-schakeling van het verwarmingstoestel.
— Klasse IV — TPI-kamerthermostaat, voor gebruik met aan/uit-verwarmingstoestellen: een elektronische kamerthermostaat die zowel de bedrijfscyclus van de thermostaat als de aan/uit-verhouding van het verwarmingstoestel binnen die cyclus regelt evenredig met de kamertemperatuur. De TPI-controlestrategie vermindert de gemiddelde watertemperatuur, vergroot de nauwkeurigheid van de regeling van de kamertemperatuur en verhoogt de efficiëntie van het systeem.
— Klasse V — Modulerende kamerthermostaat, voor gebruik met modulerende verwarmingstoestellen: een elektronische kamerthermostaat die de temperatuur regelt van het water dat de verwarmingsketel verlaat naargelang van de gemeten afwijking van de kamertemperatuur ten opzichte van instelpunt van de kamerthermostaat. De regeling wordt bereikt door modulering van de output van het verwarmingstoestel.
— Klasse VI — Weercompensatieregeling plus kamersensor, voor gebruik met modulerende verwarmingstoestellen: een watertemperatuurregelaar voor het verwarmingstoestel die het instelpunt van de temperatuur van het water dat de verwarmingsketel verlaat, varieert naargelang van de heersende buitentemperatuur en de geselecteerde weercompensatiecurve. Een kamertemperatuursensor monitort de kamertemperatuur en past de parallelle verplaatsing van de compensatiecurve aan om het kamercomfort te verbeteren. De regeling wordt bereikt door modulering van de output van het verwarmingstoestel.
— Klasse VII — Weercompensatieregeling en kamersensor, voor gebruik met aan/uit-verwarmingstoestellen: een watertemperatuurregelaar voor het verwarmingstoestel die het instelpunt van de temperatuur van het water dat de verwarmingsketel verlaat, varieert naargelang van de heersende buitentemperatuur en de geselecteerde weercompensatiecurve. Een kamertemperatuursensor monitort de kamertemperatuur en past de parallelle verplaatsing van de compensatiecurve aan om het kamercomfort te verbeteren. De watertemperatuur van het verwarmingstoestel wordt geregeld door aan/uit-schakeling van het verwarmingstoestel.
— Klasse VIII — Multi-sensor kamertemperatuurregelaar, voor gebruik met modulerende verwarmingstoestellen: een elektronische regelaar, uitgerust met 3 of meer kamersensoren, die de temperatuur regelt van het water dat de verwarmingsketel verlaat naargelang van de geaggregeerde gemeten afwijking van de kamertemperatuur ten opzichte van de instelpunten van de kamersensoren. De regeling wordt bereikt door modulering van de output van het verwarmingstoestel.
6.2. Bijdrage van temperatuurregelaars aan de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming van pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties of van pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties
Klasse nr. |
I |
II |
III |
IV |
V |
VI |
VII |
VIII |
Waarde in % |
1 |
2 |
1,5 |
2 |
3 |
4 |
3,5 |
5 |
7. Energie-inputs
Definities
— |
„meetonzekerheid (nauwkeurigheid)”: de nauwkeurigheid waarmee een instrument of een keten van instrumenten in staat is een feitelijke waarde, als vastgesteld door een zeer goed geijkte meetreferentie, weer te geven; |
— |
„aanvaardbare afwijking (gemiddeld over de testperiode)”: het maximumverschil, in negatieve of positieve zin, dat is toegestaan tussen een gemeten parameter, gemiddeld over de testperiode, en een ingestelde waarde; |
— |
„aanvaardbare afwijking van afzonderlijk gemeten waarden ten opzichte van de gemiddelde waarden”: het maximumverschil, in negatieve of positieve zin, dat is toegestaan tussen een gemeten parameter en de gemiddelde waarde van die parameter over de testperiode; |
a) Elektriciteit en fossiele brandstoffen
Gemeten parameter |
Eenheid |
Waarde |
Aanvaardbare afwijking (gemiddeld over de testperiode) |
Meetonzekerheid (nauwkeurigheid) |
Elektriciteit |
||||
Vermogen |
W |
|
|
± 2 % |
Energie |
kWh |
|
|
± 2 % |
Spanning, testperiode > 48 u |
V |
230/400 |
± 4 % |
± 0,5 % |
Spanning, testperiode < 48 u |
V |
230/400 |
± 4 % |
± 0,5 % |
Spanning, testperiode < 1 u |
V |
230/400 |
± 4 % |
± 0,5 % |
Elektrische stroom |
A |
|
|
± 0,5 % |
Frequentie |
Hz |
50 |
± 1 % |
|
Gas |
||||
Types |
— |
Proefgassen EN 437 |
|
|
Calorische benedenwaarde (NCV) en bovenste verbrandingswaarde (GCV) |
MJ/m3 |
Proefgassen EN 437 |
|
± 1 % |
Temperatuur |
K |
288,15 |
|
± 0,5 |
Druk |
mbar |
1 013,25 |
|
± 1 % |
Dichtheid |
kg/dm3 |
|
|
± 0,5 % |
Debiet |
m3/s of l/min |
|
|
± 1 % |
Olie |
||||
Stookolie voor verwarming |
||||
Samenstelling, Koolstof/ waterstof/ zwavel |
kg/kg |
86/13,6/0,2 % |
|
|
N-fractie |
mg/kg |
140 |
± 70 |
|
Calorische benedenwaarde (NCV, Hi) |
MJ/kg |
42,689 (2) |
|
|
Bovenste verbrandingswaarde (GCV, Hs) |
MJ/kg |
45,55 |
|
|
Dichtheid ρ15 bij 15 °C |
kg/dm3 |
0,85 |
|
|
Kerosine |
||||
Samenstelling, koolstof/ waterstof/ zwavel |
kg/kg |
85/14,1/0,4 % |
|
|
Calorische benedenwaarde (NCV, Hi) |
MJ/kg |
43,3 (2) |
|
|
Bovenste verbrandingswaarde (GCV, Hs) |
MJ/kg |
46,2 |
|
|
Dichtheid ρ15 bij 15 °C |
kg/dm3 |
0,79 |
|
|
b) Zonne-energie voor de beproeving van zonnecollectoren
Gemeten parameter |
Eenheid |
Waarde |
Aanvaardbare afwijking (gemiddeld over de testperiode) |
Meetonzekerheid (nauwkeurigheid) |
Test zonnestraling (totaal G, kortegolf) |
W/m2 |
> 700 W/m2 |
± 50 W/m2 (test) |
± 10 W/m2 (binnenshuis) |
Diffuse zonnestraling (fractie van totaal G) |
% |
< 30 % |
|
|
Thermische stralingsvariatie (binnenshuis) |
W/m2 |
|
|
± 10 W/m2 |
Vloeistoftemperatuur aan collector-inlaat/uitlaat |
°C/ K |
temperatuurbereik: 0-99 °C |
± 0,1 K |
± 0,1 K |
Vloeistoftemperatuurverschil inlaat/uitlaat |
|
|
|
± 0,05 K |
Invalshoek (t.o.v. normaal) |
° |
< 20° |
± 2 % (< 20°) |
|
Luchtsnelheid parallel aan collector |
m/s |
3 ± 1 m/s |
|
0,5 m/s |
Vloeistofdebiet (ook voor simulator) |
kg/s |
0,02 kg/s per m2 collector- apertuuroppervlak |
± 10 % tussen tests |
|
Warmteverlies in leiding van kringloop in test |
W/K |
< 0,2 W/K |
|
|
c) Energie van omgevingswarmte
Gemeten parameter |
Eenheid |
Aanvaardbare afwijking (gemiddeld over de testperiode) |
Aanvaardbare afwijkingen (afzonderlijke tests) |
Meetonzekerheid (nauwkeurigheid) |
Pekel- of water-warmtebron |
||||
Water/pekel-inlaattemperatuur |
°C |
± 0,2 |
± 0,5 |
± 0,1 |
Debiet |
m3/s of l/min |
± 2 % |
± 5 % |
± 2 % |
Statisch drukverschil |
Pa |
— |
± 10 % |
± 5 Pa/5 % |
Lucht-warmtebron |
||||
Luchttemperatuur buitenshuis (droge bol) Tj |
°C |
± 0,3 |
± 1 |
± 0,2 |
Uitlaat-luchttemperatuur |
°C |
± 0,3 |
± 1 |
± 0,2 |
Luchttemperatuur binnenshuis |
°C |
± 0,3 |
± 1 |
± 0,2 |
Volumestroming |
dm3/s |
± 5 % |
± 10 % |
± 5 % |
Statisch drukverschil |
Pa |
— |
± 10 % |
± 5 Pa/5 % |
d) Testvoorwaarden en toleranties bij outputs
Gemeten parameter |
Eenheid |
Waarde |
Aanvaardbare afwijking (gemiddeld over de testperiode) |
Aanvaardbare afwijkingen (afzonderlijke tests) |
Meetzonzekerheid (nauwkeurigheid) |
Omgeving |
|||||
Omgevingstemperatuur binnenshuis |
°C of K |
20 °C |
± 1 K |
± 2 K |
± 1 K |
Luchtsnelheid warmtepomp (waterverwarmer uitgeschakeld) |
m/s |
< 1,5 m/s |
|
|
|
Luchtsnelheid, overige |
m/s |
< 0,5 m/s |
|
|
|
Sanitair water |
|||||
Koudwatertemperatuur, zonne-energie |
°C of K |
10 °C |
± 1 K |
± 2 K |
± 0,2 K |
Koudwatertemperatuur, overige |
°C of K |
10 °C |
± 1 K |
± 2 K |
± 0,2 K |
Koudwaterdruk gasverwarmingstoestellen |
bar |
2 bar |
|
± 0,1 bar |
|
Koudwaterdruk, andere (behalve elektrische geisers) |
bar |
3 bar |
|
|
± 5 % |
Warmwatertemperatuur gasverwarmingstoestellen |
°C of K |
|
|
|
± 0,5 K |
Warmwatertemperatuur elektrische geisers |
°C of K |
|
|
|
± 1 K |
Watertemperatuur (in-/uitlaat) overige |
°C of K |
|
|
|
± 0,5 K |
Debiet waterverwarmingstoestellen met warmtepomp |
dm3/s |
|
± 5 % |
± 10 % |
± 2 % |
Debiet elektrische geisers |
dm3/s |
|
|
|
≥10 l/min: ± 1 % < 10 l/min: ± 0,1 l/min |
Debiet andere waterverwarmingstoestellen |
dm3/s |
|
|
|
± 1 % |
(1) Het is de bedoeling deze overgangsmethoden uiteindelijk te vervangen door geharmoniseerde normen. Wanneer zij beschikbaar komen zullen de referentienummers van deze geharmoniseerde normen worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie overeenkomstig de artikelen 9 en 10 van Richtlijn 2009/125/EG.
(2) Defaultwaarde als de waarde niet op calorimetrische wijze is bepaald. Als alternatief kan, als de volumetrische massa en het zwavelgehalte bekend zijn (bv. door basisanalyse), de calorische benedenwaarde (Hi) worden bepaald aan de hand van de volgende formule:
Hi = 52,92 – (11,93 × ρ15) – (0,3 – S) in MJ/kg
3.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/22 |
Mededeling van de Commissie in het kader van de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 814/2013 van de Commissie tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor waterverwarmingstoestellen en warmwatertanks betreft, en van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013 van de Commissie ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van waterverwarmingstoestellen, warmwatertanks en pakketten van waterverwarmingstoestellen en zonne-energie-installaties betreft
(2014/C 207/03)
1. Publicatie van de titels en referentienummers van de overgangsmeet- en -berekeningsmethoden (1) voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 814/2013, en met name de bijlagen III, IV en V, en voor de tenuitvoerlegging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013, en met name de bijlagen VII, VIII en IX.
2. De parameters in italic zijn gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 814/2013 en in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013.
3. Referenties
Gemeten/berekende parameter |
Organisatie |
Referentie |
Titel |
Testprocedure voor Asol, IAM en aanvullende elementen voor collectorefficiëntiebeproeving van parameters η0, a1, a2, IAM |
CEN |
EN 12975-2:2006 |
Thermische zonne-energiesystemen en -componenten — Zonnecollectoren — Deel 2: Beproevingsmethoden |
Geluidsvermogensniveau van waterverwarmingstoestellen met warmtepomp |
CEN |
EN 12102:2013 |
Luchtbehandelingsapparatuur, koeleenheden voor vloeistof en warmtepompen met elektrisch aangedreven compressoren, voor verwarming en koelen — Meting van luchtgeluid — Bepaling van het geluidsvermogensniveau De norm EN12102:2013 is van toepassing met de volgende wijzigingen: Punt 3.3 van EN12102:2013. Vervang de tweede alinea door: De „standaard bedrijfsomstandigheden” worden gedefinieerd als de omstandigheden voor de operationele punten van de eenheid overeenkomstig Verordening (EU) nr. 814/2013, bijlage III, tabel 4. De in EN16147 gegeven definities zijn eveneens van toepassing. Punt 5: Vervang de tweede alinea „De eenheid …” door: De eenheid wordt geïnstalleerd en aangesloten (bv. vorm en afmetingen van luchtkanalen, aansluiting van waterleidingen, enz.) voor de test als door de fabrikant in zijn handleiding aanbevolen, en wordt getest in de nominale condities als beschreven in Verordening (EU) nr. 814/2013, bijlage III, tabel 4. De optionele accessoires (bv. verwarmingselement) worden niet opgenomen in de test. De eenheid wordt gedurende minimaal 12 uur in de omgevingsbedrijfsomstandigheden gehouden; de temperatuur bovenin de tank van het waterverwarmingstoestel wordt gemonitord; het elektrische verbruik van de compressor, de ventilator (indien aanwezig) en de circulatiepomp (indien aanwezig) wordt gemonitord (om de periode van ontdooiing te kennen). Het product wordt gevuld met koud water bij 10 °C ± 5 °C. Punt 5: Vervang de vierde alinea „De geluidsmeting …” door: De meetpunten worden uitgevoerd in „steady state”-omstandigheden bij de volgende watertemperaturen bovenin de tank: 1e punt bij 25 ± 3 °C, 2e punt bij (Tset+ 25)/2 ± 3 °C, 3e punt bij Tset + 0/– 6 °C (Tset is de watertemperatuur in de „out of the box-modus”). Tijdens de geluidsmeting: de watertemperatuur bovenin de tank moet worden opgenomen in het tolerantiebereik (bv. ingepast tussen 25 °C ± 3 °C voor de eerste meting); de perioden van ontdooiing zijn uitgesloten (zero elektrisch verbruik van de compressor, de ventilator of de circulatiepomp). |
Geluidsvermogensniveau van gasgeisers en gasboilers |
CEN |
EN 15036-1:2006 |
Verwarmingsketels. Beproevingsreglementen voor geluidsemissies van warmtegeneratoren. Deel 1: Geluidsemissies van warmtegeneratoren |
ISO EN 3741:2010 |
Akoestiek — Bepaling van geluidsvermogensniveaus van geluidsbronnen met behulp van geluiddrukmetingen — Precisiemethode voor nagalmkamers |
||
ISO EN 3745:2012 |
Akoestiek — Bepaling van geluidsvermogensniveaus en geluidsenergieniveaus van geluidsbronnen met behulp van geluiddrukmetingen — Precisiemethode voor echovrije kamers en half-echovrije kamers |
||
Geluidsvermogensniveau van elektrische geisers en elektrische boilers |
Cenelec |
Aangezien er momenteel geen procedure beschikbaar is, wordt aangenomen dat waterverwarmingstoestellen zonder bewegende onderdelen een geluidsemissie hebben van 15 dB |
|
Proefgassen |
CEN |
EN 437:2003/A1:2009 |
Proefgassen — Proefdrukken — Toestelcategorieën |
Energieverbruik in stand-by-stand solsb |
CLC |
EN 62301:2005 |
Huishoudelijke elektrische toestellen: Meting van energieverbruik in stand-by-stand |
Testopstelling voor Qelec van elektrische boilers |
CLC |
prEN 50440:2014 |
Efficiëntie van huishoudelijke elektrische boilers en testmethoden |
Testopstelling voor Qelec van elektrische geisers |
CLC |
EN 50193-1:2013 |
Gesloten elektrische geisers: Methoden voor meting van de prestaties. |
Testopstelling voor Qfuel en Qelec van gasgeisers |
CEN |
EN 26:1997/A3:2006, punt 7.1, met uitzondering van paragraaf 7.1.5.4. |
Met gas gestookte warmwatergeisers voor de productie van huishoudelijk warm water, met een atmosferische brander |
Testopstelling voor Qfuel en Qelec van gasboilers |
CEN |
EN 89:1999/A4:2006, punt 7.1, met uitzondering van paragraaf 7.1.5.4. |
Met gas gestookte warmwatervoorraadtoestellen voor de productie van heet water voor huishoudelijk gebruik |
Testvoorbereiding voor Qfuel van gasgeisers en gasboilers |
CEN |
EN 13203-2:2006, bijlage B „Testopstelling en meetinstrumenten” |
Gasgestookte huishoudelijke warmwatertoestellen — Toestellen met een belasting tot 70 kW en een opslagcapaciteit voor water tot 300 liter — Deel 2: Prestatiebeoordeling van het energieverbruik |
Testvoorbereiding voor Qfuel van brandstof gebruikende waterverwarmingstoestellen met warmtepomp |
CEN |
EN 13203-2:2006, bijlage B „Testopstelling en meetinstrumenten” |
Gasgestookte huishoudelijke warmwatertoestellen — Toestellen met een belasting tot 70 kW en een opslagcapaciteit voor water tot 300 liter — Deel 2: Prestatiebeoordeling van het energieverbruik |
Testopstelling voor waterverwarmingstoestellen met warmtepomp |
CEN |
EN 16147:2011 |
Warmtepompen met elektrisch aangedreven compressoren — Beproeving van en eisen voor het merken voor huishoudelijke warmwaterpompen |
Warmhoudverlies S van warmwatertanks |
CEN |
EN 12897:2006, punt 6.2.7, bijlage B en bijlage A (voor de correcte positionering van het verwarmingstoestel) |
Drinkwatervoorziening — Specificaties voor indirect verwarmde ongeventileerde (gesloten) gestookte warmwatervoorraadtoestellen. |
Warmhoudverlies S en psbsol van warmwatertanks |
CEN |
EN 12977-3:2012 |
Thermische zonne-energiesystemen en componenten — Op maat gebouwde systemen — Deel 3: Prestatieproeven van opslagvaten voor thermische zonne-energiesystemen |
Warmhoudverlies S van warmwatertanks |
CEN |
EN 15332:2007, punten 5.1 en 5.4 (Meting van verliezen in stand-by-stand) |
Centraleverwarmingsketels — Energetische beoordeling van opslagsystemen voor warm water |
Warmhoudverlies S van warmwatertanks |
CLC |
EN 60379:2004, punten 9, 10, 11, 12 en 14 |
Methoden voor de meting van de prestaties van elektrische warmwatervoorraadtoestellen voor huishoudelijk gebruik |
Emissie van stikstofoxiden NOx voor gasboilers |
CEN |
prEN 89:2012, punt 6.18 Stikstofoxiden |
Gasboilers voor de productie van warmwater voor huishoudelijk gebruik |
Emissie van stikstofoxiden NOx voor gasgeisers |
CEN |
prEN 26, punt 6.9.3 Emissie van stikstofoxiden |
Gasgeisers voor de productie van warmwater voor huishoudelijk gebruik |
Energie-efficiëntie voor waterverwarming ηwh van waterverwarmingstoestellen en warmhoudverlies S van warmwatertanks |
Europese Commissie |
Punt 4 van deze mededeling |
Aanvullende elementen voor metingen en berekeningen met betrekking tot de energie-efficiëntie van waterverwarmingstoestellen en warmwatertanks |
4. Aanvullende elementen voor metingen en berekeningen met betrekking tot de energie-efficiëntie van waterverwarmingstoestellen en warmwatertanks
Voor de doeleinden van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013 en Verordening (EU) nr. 814/2013 wordt elk waterverwarmingstoestel getest in de „out of the box-modus”.
De „out of the box-modus” is de standaardbedrijfsconditie, -instelling of -modus als af-fabriek door de fabrikant vastgesteld om onmiddellijk geactiveerd te worden na de installatie van het toestel, geschikt voor normaal gebruik door de eindgebruiker overeenkomstig het wateronttrekkingspatroon waarvoor het product is ontworpen en in de handel wordt gebracht. Elke wijziging naar een verschillende bedrijfsconditie, -instelling of -modus, indien van toepassing, moet het resultaat zijn van een doelbewuste interventie door de eindgebruiker en kan onmogelijk door het waterverwarmingstoestellen op enig tijdstip op automatische wijze worden doorgevoerd, behalve door de slimmecontrolefunctie die het waterverwarmingsproces aanpast aan individuele gebruiksomstandigheden met het oog op een vermindering van het energieverbruik.
In het geval van combinatiewaterverwarmingstoestellen worden voor de meting/berekening van Qelec en Qfuel geen gewichtsfactoren in rekening gebracht om rekening te houden met de verschillen tussen de zomer- en wintermodi.
In het geval van conventionele brandstofgebruikende waterverwarmingstoestellen wordt in de formule uitsluitend voor de berekening van het jaarlijks elektriciteitsverbruik (AEC) (zie Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013, bijlage VIII, punt 4, onder a), de omgevingscorrectieterm Qcor gelijkgesteld aan nul.
4.1. Definities
— „meetonzekerheid (nauwkeurigheid)”: de nauwkeurigheid waarmee een instrument of een keten van instrumenten in staat is een feitelijke waarde, als vastgesteld door een zeer goed geijkte meetreferentie, weer te geven;
— „aanvaardbare afwijking (gemiddeld over de testperiode)”: het maximumverschil, in negatieve of positieve zin, dat is toegestaan tussen een gemeten parameter, gemiddeld over de testperiode, en een ingestelde waarde;
— „aanvaardbare afwijking van afzonderlijk gemeten waarden ten opzichte van de gemiddelde waarden”: het maximumverschil, in negatieve of positieve zin, dat is toegestaan tussen een gemeten parameter en de gemiddelde waarde van die parameter over de testperiode.
4.2. Energie-inputs
a) Elektriciteit en fossiele brandstoffen
Gemeten parameter |
Eenheid |
Waarde |
Aanvaardbare afwijking (gemiddeld over de testperiode) |
Meetonzekerheid (nauwkeurigheid) |
Elektriciteit |
||||
Vermogen |
W |
|
|
± 2 % |
Energie |
kWh |
|
|
± 2 % |
Spanning, testperiode > 48 h |
V |
230/400 |
± 4 % |
± 0,5 % |
Spanning, testperiode < 48h |
V |
230/400 |
± 4 % |
± 0,5 % |
Spanning, testperiode < 1 h |
V |
230/400 |
± 4 % |
± 0,5 % |
Elektrische stroom |
A |
|
|
± 0,5 % |
Frequentie |
Hz |
50 |
± 1 % |
|
Gas |
||||
Types |
— |
Proefgassen EN 437 |
|
|
Calorische benedenwaarde (NCV) en |
MJ/m3 |
Proefgassen EN 437 |
|
± 1 % |
bovenste verbrandingswaarde (GCV) |
|
|
|
|
Temperatuur |
K |
288,15 |
|
± 0,5 |
Druk |
mbar |
1 013,25 |
|
± 1 % |
Dichtheid |
kg/dm3 |
|
|
± 0,5 % |
Debiet |
m3/s of l/min |
|
|
± 1 % |
Olie |
||||
Stookolie voor verwarming |
||||
Samenstelling, koolstof/waterstof/zwavel |
kg/kg |
86/13,6/0,2 % |
|
|
N-fractie |
mg/kg |
140 |
± 70 |
|
Calorische benedenwaarde (NCV, Hi) |
MJ/kg |
42,689 (2) |
|
|
Bovenste verbrandingswaarde (GCV, Hs) |
MJ/kg |
45,55 |
|
|
Dichtheid ρ15 bij 15 °C |
kg/dm3 |
0,85 |
|
|
Kerosine |
||||
Samenstelling, koolstof/waterstof/zwavel |
kg/kg |
85/14,1/0,4 % |
|
|
Calorische benedenwaarde (NCV, Hi) |
MJ/kg |
43,3 (2) |
|
|
Bovenste verbrandingswaarde (GCV, Hs) |
MJ/kg |
46,2 |
|
|
Dichtheid ρ15 bij 15 °C |
kg/dm3 |
0,79 |
|
|
b) Zonne-energie voor de beproeving van zonnecollectoren
Gemeten parameter |
Eenheid |
Waarde |
Aanvaardbare afwijking (gemiddeld over de testperiode) |
Meetonzekerheid (nauwkeurigheid) |
Test zonnestraling (totaal G, kortegolf) |
W/m2 |
> 700 W/m2 |
± 50 W/m2 (test) |
± 10 W/m2 (binnenshuis) |
Diffuse zonnestraling (fractie van totaal G) |
% |
< 30 % |
|
|
Thermische stralingsvariatie (binnenshuis) |
W/m2 |
|
|
± 10 W/m2 |
Vloeistoftemperatuur aan collector-inlaat/uitlaat |
°C/K |
temperatuurbereik:0-99 °C |
± 0,1 K |
± 0,1 K |
Vloeistoftemperatuurverschil inlaat/uitlaat |
|
|
|
± 0,05 K |
Invalshoek (t.o.v. normaal) |
° |
< 20° |
± 2 % (< 20°) |
|
Luchtsnelheid parallel aan collector |
m/s |
3 ± 1 m/s |
|
0,5 m/s |
Vloeistofdebiet (ook voor simulator) |
kg/s |
0,02 kg/s per m2 collectorapertuuroppervlak |
± 10 % tussen tests |
|
Warmteverlies in leiding van kringloop in test |
W/K |
< 0,2 W/K |
|
|
c) Energie van omgevingswarmte
Gemeten parameter |
Eenheid |
Aanvaardbare afwijking (gemiddeld over de testperiode) |
Aanvaardbare afwijkingen (afzonderlijke tests) |
Meetonzekerheid (nauwkeurigheid) |
Pekel- of water-warmtebron |
||||
Water/pekel-inlaattemperatuur |
°C |
± 0,2 |
± 0,5 |
± 0,1 |
Debiet |
m3/s of l/min |
± 2 % |
± 5 % |
± 2 % |
Statisch drukverschil |
Pa |
— |
± 10 % |
± 5 Pa/5 % |
Lucht-warmtebron |
||||
Luchttemperatuur buitenshuis (droge bol) Tj |
°C |
± 0,3 |
± 1 |
± 0,2 |
Uitlaat-luchttemperatuur |
°C |
± 0,3 |
± 1 |
± 0,2 |
Luchttemperatuur binnenshuis |
°C |
± 0,3 |
± 1 |
± 0,2 |
Debiet |
dm3/s |
± 5 % |
± 10 % |
± 5 % |
Statisch drukverschil |
Pa |
— |
± 10 % |
± 5 Pa/5 % |
d) Testvoorwaarden en toleranties bij outputs
Gemeten parameter |
Eenheid |
Waarde |
Aanvaardbare afwijking (gemiddeld over de testperiode) |
Aanvaardbare afwijkingen (afzonderlijke tests) |
Meetonzekerheid (nauwkeurigheid) |
Omgeving |
|||||
Omgevingstemperatuur binnenshuis |
°C of K |
20 °C |
± 1 K |
± 2 K |
± 1 K |
Luchtsnelheid warmtepomp (waterverwarmer uitgeschakeld) |
m/s |
< 1,5 m/s |
|
|
|
Luchtsnelheid, overige |
m/s |
< 0,5 m/s |
|
|
|
Sanitair water |
|||||
Koudwatertemperatuur, zonne-energie |
°C of K |
10 °C |
± 1 K |
± 2 K |
± 0,2 K |
Koudwatertemperatuur, overige |
°C of K |
10 °C |
± 1 K |
± 2 K |
± 0,2 K |
Koudwaterdruk gasverwarmingstoestellen |
bar |
2 bar |
|
± 0,1 bar |
|
Koudwaterdruk, overige (behalve elektrische geisers) |
bar |
3 bar |
|
|
± 5 % |
Warmwatertemperatuur gasverwarmingstoestellen |
°C of K |
|
|
|
± 0,5 K |
Warmwatertemperatuur elektrische geisers |
°C of K |
|
|
|
± 1 K |
Watertemperatuur (in-/uitlaat) overige |
°C of K |
|
|
|
± 0,5 K |
Debiet waterverwarmingstoestellen met warmtepomp |
dm3/s |
|
± 5 % |
± 10 % |
± 2 % |
Debiet elektrische geisers |
dm3/s |
|
|
|
≥10 l/min: ± 1 % < 10 l/min: ± 0,1 l/min |
Debiet andere waterverwarmingstoestellen |
dm3/s |
|
|
|
± 1 % |
4.3. Testprocedure voor boilers
De testprocedure voor boilers met het oog op de vaststelling van het dagelijks elektriciteitsverbruik Qelec en het dagelijks brandstofverbruik Qfuel gedurende een over 24 uur lopende meetcyclus is de volgende:
a) Testopstelling
Het product wordt in de testomgeving geïnstalleerd overeenkomstig de instructies van de fabrikant. Vrijstaande producten kunnen worden geplaatst op de vloer, op een samen met het product geleverde staander of op een platform voor gemakkelijke toegankelijkheid. Wandtoestellen worden gemonteerd op een paneel dat minimaal 150 mm verwijderd is van dragende muren, met een vrije ruimte van ten minste 250 mm boven en onder het product en van ten minste 700 mm aan de zijkanten. Inbouwproducten worden gemonteerd overeenkomstig de instructies van de fabrikant. Tenzij het een zonnecollector betreft, wordt het product afgeschermd van directe zonnestraling.
b) Stabilisatie
Het product wordt in de omgevingscondities gehouden totdat alle (onder)delen van het product omgevingscondities ± 2 K hebben bereikt gedurende minimaal 24 uur voor producten met opslagtank.
c) Vulling en opwarming
Het product wordt gevuld met koud water. De vulling wordt stopgezet bij de toepasselijke koudwaterdruk.
Het product wordt bekrachtigd in „out-of-the-box-modus” teneinde zijn bedrijfstemperatuur te bereiken, gecontroleerd door de eigen stuureenheid (thermostaat) van het product. De volgende fase begint bij het afslaan van de thermostaat.
d) Stabilisatie bij nulverlies
Het product wordt gedurende minimaal 12 uur in deze conditie gehouden zonder dat water wordt onttrokken.
Na goede afloop van een controlecyclus loopt deze fase ten einde — en start de volgende fase — bij het eerste afslaan van de thermostaat na 12 uur.
Tijdens deze fase worden het totale brandstofverbruik in kWh in termen van GCV, het totale elektriciteitsverbruik in kWh in termen van eindverbruik en de exacte verlopen tijd in uren opgetekend.
e) Wateronttrekking
Voor het opgegeven capaciteitsprofiel wordt water onttrokken overeenkomstig de specificaties van het relevante 24-uurswateronttrekkingspatroon. Deze fase start direct na het afslaan van de thermostaat die de stabiliseringsfase beëindigt, met de eerste wateronttrekking op de tijdswaarde overeenkomstig het wateronttrekkings-capaciteitsprofiel (zie Verordening (EU) nr. 814/2013, bijlage III, punt 2, en Gedelegeerde Verordening 812/2013, bijlage VII, punt 2). Vanaf het einde van de laatste wateronttrekking tot 24:00 wordt geen water onttrokken.
Tijdens de wateronttrekkingen worden de relevante technische parameters (vermogen, temperatuur, enz.) gemeten. Voor dynamische parameters is de bemonsteringsfrequentie minimaal om de 60 s. Gedurende de onttrekkingen is de aanbevolen bemonsteringsfrequentie minimaal om de 5 s.
Het verbruik van fossiele brandstoffen en elektriciteit gedurende die 24-uursmeetcyclus, Qtestfuel en Qtestelec, wordt gecorrigeerd overeenkomstig punt h).
f) Herstabilisatie bij nulverlies
Het product wordt in nominale functioneringsomstandigheden gehouden zonder onttrekkingen gedurende ten minste 12 uur.
Na goede afloop van een controlecyclus loopt deze fase ten einde — en start de volgende fase — bij het eerste afslaan van de thermostaat na 12 uur.
Tijdens deze fase wordt het totale brandstofverbruik in kWh in termen van GCV, het totale elektriciteitsverbruik in kWh eindverbruik en de exacte verlopen tijd in uren opgetekend.
g) Gemengd water met een temperatuur van 40 °C (V40)
Gemengd water met een temperatuur van 40 °C (V40) is de hoeveelheid water met een temperatuur van 40 °C, die dezelfde warmte-inhoud (enthalpie) heeft als het warme water dat boven de 40 °C bij de output van het waterverwarmingstoestel wordt afgegeven, uitgedrukt in liter.
Onmiddellijk na de meting overeenkomstig punt f) wordt een hoeveelheid water via de uitlaat onttrokken door de toevoer van koud water. De waterstroom van waterverwarmingstoestellen met open uitlaat wordt gecontroleerd door de inlaatklep. De waterstroom van waterverwarmingstoestellen van een ander type wordt gecontroleerd door middel van een in de uitlaat of de inlaat gemonteerde klep. De meting wordt beëindigd wanneer de uitlaattemperatuur onder 40 °C zakt.
De waterstroomsnelheid (het debiet) wordt bijgeregeld tot de maximumwaarde overeenkomstig het opgegeven capaciteitsprofiel.
De genormaliseerde waarde van de gemiddelde temperatuur wordt berekend aan de hand van de volgende formule:
waarin:
— Tset : de watertemperatuur in °C, zonder wateronttrekking, gemeten met behulp van een bovenaan in de watertank aangebracht thermokoppel. Bij metalen tanks kan het thermokoppel ook aan de buitenzijde van de tank worden aangebracht. Deze waarde is de watertemperatuur als gemeten na het laatste afslaan van de thermostaat gedurende de in punt f) beschreven fase,
— θc : de gemiddelde temperatuur van het koude water in de inlaat gedurende de test in °C,
— θ’p : de gemiddelde temperatuur van het water in de uitlaat in °C; de genormaliseerde waarde daarvan wordt θp genoemd (in °C).
De temperatuur wordt bij voorkeur continu uitgelezen. Als alternatief mag de temperatuur bij gelijke intervallen worden gemeten, gelijkelijk verspreid over de wateronttrekking, bijvoorbeeld om de 5 liter (maximaal). Wanneer de temperatuur plots sterk daalt, kunnen er extra uitlezingen nodig zijn om de gemiddelde waarde θ’p op correcte wijze te kunnen berekenen.
De uitlaat-watertemperatuur bedraagt altijd minimaal 40 °C waarmee rekening wordt gehouden bij de berekening van θp.
De hoeveelheid warm water V40 in liter, afgegeven met een temperatuur van minimaal 40 °C, wordt berekend aan de hand van de volgende formule:
waarin:
— |
het volume V40_exp in liter overeenstemt met de hoeveelheid water die wordt geleverd met een temperatuur van minimaal 40 °C. |
h) Rapportering van Qfuel en Qelec
Qtestfuel en Qtestelec worden gecorrigeerd voor elk energieoverschot of -tekort buiten de strikte 24-uursmeetcyclus, d.w.z. er wordt rekening gehouden met een eventueel energieverschil vóór en na. In de volgende formules voor Qfuel en Qelec wordt bovendien rekening gehouden met elk overschot of tekort bij de afgegeven nuttige energie-inhoud van het warm water:
waarin:
— QH2O : de nuttige energie-inhoud van het onttrokken warme water in kWh;
— T3 en T5 : de watertemperaturen, gemeten bovenaan het waterverwarmingstoestel, respectievelijk bij het begin (t3) en aan het einde (t5) van de 24-uursmeetcyclus
— Cact in liter: de feitelijke capaciteit van het waterverwarmingstoestel. Cact wordt gemeten overeenkomstig punt 4.5, onder c).
4.4. Testprocedure voor op brandstof werkende geisers (doorstroomwaterverwarmingstoestellen)
De testprocedure voor op brandstof werkende geisers met het oog op de vaststelling van het dagelijks brandstofverbruik Qfuel en het dagelijks elektriciteitsverbruik Qelec gedurende een over 24 uur lopende meetcyclus is de volgende:
a) Testopstelling
Het product wordt in de testomgeving geïnstalleerd overeenkomstig de instructies van de fabrikant. Vrijstaande producten kunnen worden geplaatst op de vloer, op een samen met het product geleverde staander of op een platform voor gemakkelijke toegankelijkheid. Wandtoestellen worden gemonteerd op een paneel dat minimaal 150 mm verwijderd is van dragende muren, met een vrije ruimte van ten minste 250 mm boven en onder het product en van ten minste 700 mm aan de zijkanten. Inbouwproducten worden gemonteerd overeenkomstig de instructies van de fabrikant. Tenzij het een zonnecollector betreft, wordt het product afgeschermd van directe zonnestraling.
b) Stabilisatie
Het product wordt in de omgevingscondities gehouden totdat alle (onder)delen van het product omgevingscondities ± 2 K hebben bereikt.
c) Wateronttrekkingen
Voor het opgegeven capaciteitsprofiel wordt water onttrokken overeenkomstig de specificaties van het relevante 24-uurswateronttrekkingspatroon. Deze fase start direct na het afslaan van de thermostaat die de stabiliseringsfase beëindigt, met de eerste wateronttrekking op de tijdswaarde overeenkomstig het wateronttrekkings-capaciteitsprofiel (zie Verordening (EU) nr. 814/2013, bijlage III, punt 2, en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013, bijlage VII, punt 2). Vanaf het einde van de laatste wateronttrekking tot 24:00 wordt geen water onttrokken.
Tijdens de wateronttrekkingen worden de relevante technische parameters (vermogen, temperatuur, enz.) gemeten. Voor dynamische parameters is de bemonsteringsfrequentie minimaal om de 60 s. Gedurende de onttrekkingen is de aanbevolen bemonsteringsfrequentie minimaal om de 5 s.
d) Rapportering van Qfuel en Qelec
Qtestfuel en Qtestelec worden in de volgende formules voor Qfuel en Qelec gecorrigeerd door rekening te houden met enig eventueel overschot of tekort bij de afgegeven nuttige energie-inhoud van het warme water.
waarin:
— QH2O : de nuttige energie-inhoud van het onttrokken warme water in kWh.
4.5. Testprocedure voor op elektriciteit werkende waterverwarmingstoestellen met warmtepomp
a) Testopstelling
Het product wordt in de testomgeving geïnstalleerd overeenkomstig de instructies van de fabrikant. Vrijstaande producten kunnen worden geplaatst op de vloer, op een samen met het product geleverde staander of op een platform voor gemakkelijke toegankelijkheid. Wandtoestellen worden gemonteerd op een paneel dat minimaal 150 mm verwijderd is van dragende muren, met een vrije ruimte van ten minste 250 mm boven en onder het product en van ten minste 700 mm aan de zijkanten. Inbouwproducten worden gemonteerd overeenkomstig de instructies van de fabrikant.
Producten met het opgegeven capaciteitsprofiel 3XL of 4XL kunnen op locatie worden getest op voorwaarde dat de beproevingsomstandigheden gelijkwaardig zijn met de hieronder omschreven (eventueel met bepaalde correctiefactoren).
De eisen qua testopstelling als omschreven in de punten 5.2,5.4 en 5.5 van EN 16147 worden in acht genomen.
b) Stabilisatie
Het product wordt in de omgevingscondities gehouden totdat alle (onder)delen van het product omgevingscondities ± 2 K hebben bereikt (gedurende minimaal 24 uur voor opslag-waterverwarmingstoestellen met warmtepomp).
Het doel is te verifiëren dat het product na het vervoer bij zijn normale temperatuur functioneert.
c) Vulling en opslagvolume (feitelijke capaciteit Cact)
Het volume van de watertank wordt als volgt gemeten.
Het lege waterverwarmingstoestel wordt gewogen; er wordt rekening gehouden met het gewicht van de kranen op de in- en uitlaatleidingen.
Vervolgens wordt de opslagtank overeenkomstig de instructies van de fabrikant bij koudwaterdruk gevuld met koud water. De watertoevoer wordt dan beëindigt.
Het gevulde waterverwarmingstoestel wordt gewogen.
Het verschil van de twee gewichten (mact) wort omgezet in het volume in liter (Cact).
Dit volume wordt gerapporteerd in liter, afgerond op het dichtstbijgelegen tiende van een liter. De gemeten waarde (Cact) mag niet meer dan 2 % lager liggen dan de opgegeven waarde.
d) Vulling en opwarming
Van een opslagfaciliteit voorziene producten worden gevuld met koud water (10 ± 2 °C). De vulling stopt bij de toepasselijke koudwaterdruk.
Het product wordt bekrachtigd teneinde de „out-of-the-box-modus” te bereiken, bv. wat de opslagtemperatuur betreft. Daarbij wordt de eigen stuureenheid (thermostaat) van het product gebruikt. Deze fase wordt uitgevoerd overeenkomstig de procedure van punt 6.3 van EN 16147. De volgende fase begint bij het afslaan van de thermostaat.
e) Vermogensinput in stand-by-stand
De vermogensinput in stand-by-stand wordt bepaald door het toegevoerd elektrisch vermogen te meten over een geheel aantal on-off-cycli van de warmtepomp, geïnitieerd door de in de tank geplaatste thermostaat, wanneer geen warm water wordt onttrokken.
Deze fase wordt uitgevoerd overeenkomstig de procedure van punt 6.4 van EN 16147 en de waarde van Pstby [kW] wordt bepaald als zijnde gelijk aan
f) Wateronttrekkingen
Voor het opgegeven capaciteitsprofiel wordt water onttrokken overeenkomstig de specificaties van het relevante 24-uurswateronttrekkingspatroon. Deze fase start direct na het afslaan van de thermostaat die de stabiliseringsfase beëindigt, met de eerste wateronttrekking op de tijdswaarde overeenkomstig het wateronttrekkings-capaciteitsprofiel (zie Verordening (EU) nr. 814/2013, bijlage III, punt 2, en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013, bijlage VII, punt 2). Vanaf het einde van de laatste wateronttrekking tot 24:00 wordt geen water onttrokken. De vereiste nuttige energie-inhoud van het warm water is de totale Qref [in kWh].
Deze fase wordt uitgevoerd overeenkomstig de procedure van de punten 6.5.2 tot en met 6.5.3.5 van EN 16147. De in EN 16147 bedoelde ΔΤdesired wordt gedefinieerd met gebruikmaking van de waarde van Tp :
ΔΤdesired = Tp – 10
Op het einde van deze fase wordt Qelec [kWh] bepaald als zijnde gelijk aan
W EL-TC : de waarde is gedefinieerd in EN 16147.
Producten die als daluur-producten moeten worden ingedeeld, worden bekrachtigd gedurende een maximumperiode van 8 opeenvolgende uren tussen 22:00 en 07:00 uur van het 24-uurswateronttrekkingspatroon. Op het einde van dat 24-uurswateronttrekkingspatroon worden de producten bekrachtigd tot het einde van de fase.
g) Gemengd water met een temperatuur van 40 °C (V40)
De fase wordt uitgevoerd overeenkomstig de procedure van punt 6.6 van EN 16147, maar waarbij wordt vermeden dat de compressor afslaat op het einde van de laatste meetperiode voor de wateronttrekkingscycli; de waarde van V40 [L] wordt bepaald als zijnde gelijk aan Vmax.
4.6. Testprocedure voor elektrische geisers
Thermische verliezen ten gevolge van warmteoverdrachtsprocessen terwijl het toestel in bedrijf is, alsook verliezen in stand-by-stand, worden verwaarloosd.
a) Instelpunten
Door de gebruiker aan te passen keuzeschakelaars worden als volgt ingesteld:
— |
als het toestel een vermogensschakelaar heeft, wordt de hoogste waarde gekozen; |
— |
als het toestel een waterstroomonafhankelijke keuzeschakelaar heeft, wordt die op de hoogste waarde ingesteld; |
Alle niet door de gebruiker aan te passen instelpunten en andere keuzeschakelaars moeten in de „out-of-the-box-modus” zijn.
De voor elke afzonderlijke wateronttrekking i van het wateronttrekkingsprofiel voorgeschreven minimale waterstroomsnelheid f i moet worden gebruikt als omschreven in de capaciteitsprofielen van de waterverwarmingstoestellen. Als de minimale waterstroomsnelheid f i niet kan worden bereikt, wordt de waterstroomsnelheid opgevoerd totdat het toestel in werking treedt en continu in bedrijf kan zijn met een temperatuur van minimaal T m . Deze opgevoerde waterstroomsnelheid moet dan voor de afzonderlijke wateronttrekking worden gebruikt in plaats van de voorgeschreven minimale waterstroomsnelheid f i .
b) Statische efficiëntie
Het statisch verlies van het toestel Ploss bij nominale belasting Pnom in steady state-condities wordt bepaald. De waarde van Ploss is de som van alle interne vermogensverliezen (product van stroom- en spanningsverliezen tussen de aansluitklemmen en de verwarmingselementen) van het toestel na een minimum van 30 minuten werking onder normale bedrijfscondities.
Dit testresultaat is in brede zin onafhankelijk van de waterinlaattemperatuur. De test kan worden uitgevoerd met een koudwaterinlaattemperatuur gelegen tussen 10 tot 25 °C.
Voor elektronisch gestuurde geisers met halfgeleider-vermogensschakelaars wordt de spanning over de halfgeleider-vermogensaansluitklemmen afgetrokken van de gemeten spanningsverliezen indien bedoelde vermogensschakelaars thermisch met het water verbonden zijn. In een dergelijk geval wordt de door de halfgeleider-vermogensschakelaars ontwikkelde warmte gebruikt als nuttige warmte om het water op te warmen.
De statische efficiëntie wordt als volgt berekend:
waarin:
— ηstatic : de statische-efficiëntiefactor van het toestel;
— Pnom : het nominale vermogensverbruik van het product, in kW;
— Ploss : de gemeten interne statische verliezen van het product, in kW.
c) Opstartverliezen
Via deze test wordt de tijd tstarti bepaald die verloopt tussen het onder spanning brengen van de verwarmingselementen en de levering van warm water voor elke wateronttrekking van het opgegeven capaciteitsprofiel. Bij de testmethode wordt ervan uitgegaan dat het door het toestel verbruikte vermogen gedurende de opstartperiode gelijk is aan het verbruikte vermogen in de statische modus. Pstatici is het statisch vermogen in de steady state-condities van het toestel voor de specifieke wateronttrekking i.
Voor elke verschillende wateronttrekking i worden er drie metingen gedaan. Het resultaat is het gemiddelde van die drie metingen.
De opstartverliezen Q starti worden als volgt berekend:
waarin:
— Qstarti : de opstartverliezen voor de specifieke wateronttrekking i, in kWh;
— tstarti : de gemiddelde waarde van de gemeten opstarttijden voor wateronttrekking i, in sec;
— Pstatici : het gemeten steady state-stroomverbruik voor de specifieke wateronttrekking i, in kW.
d) Berekening van de energievraag
De dagelijkse energievraag Qelec is de som van de verliezen en de nuttige energie van alle afzonderlijke wateronttrekkingen i per dag, in kWh. De dagelijkse energievraag wordt als volgt berekend:
waarin:
— Qstarti : de opstartverliezen voor specifieke wateronttrekking i, in kWh;
— Qtapi : de vooraf gedefinieerde nuttige energie per wateronttrekking i, in kWh;
— ηstatic : de statische efficiëntie van het toestel.
4.7. Slimmecontrole-testprocedure voor waterverwarmingstoestellen
De slimmecontrolefactor SCF en de naleving van de slimme controle worden bepaald en gecontroleerd overeenkomstig punt 4 van bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 814/2013 en punt 5 van bijlage VIII bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013. De voorwaarden voor het testen van de naleving van de slimme controle (smart) van waterverwarmingstoestellen zijn gegeven in punt 3 van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 814/2013 en punt 3 van bijlage VII bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013.
De parameters voor de bepaling van de SCF moeten zijn gebaseerd op reële metingen van het energieverbruik met de slimme controle ingeschakeld, dan wel uitgeschakeld.
„Slimme controle uitgeschakeld” betekent, de toestand waarin de smart geactiveerd is, waarbij de slimmecontrolefunctie van het toestel zich in de leerperiode bevindt.
„Slimme controle ingeschakeld” betekent, de toestand waarin de smart geactiveerd is, waarbij de slimmecontrolefunctie van het toestel de uitlaattemperatuur moduleert teneinde energie te sparen.
a) Elektrische boilers
Voor elektrische boilers, gebruik de testmethode als beschreven in prEN 50440:2014
b) Waterverwarmingstoestellen met warmtepomp
Voor waterverwarmingstoestellen met warmtepomp wordt SCF gedefinieerd met gebruikmaking van de testmethode als voorgesteld door TC59X/WG4; deze procedure volgt de eisen van prEN 50440:2014 (punt 9.2) en wordt toegepast in samenhang met EN 16147:2011.
Met name:
— |
de waarde van wordt bepaald overeenkomstig de procedure van de EN16147-punten § 6.5.2 t/m § 6.5.3.4 en de tijdsduur van de testcyclus (tTTC) is 24 uur. De waarde van is:
met W EL-HP-TC en Q EL-TC als gedefinieerd in EN16147. |
— |
de waarde van wordt bepaald als zijnde gelijk aan QTC [kWh] als beschreven in § 6.5.2 van EN 16147. |
— |
de waarde van wordt bepaald overeenkomstig de procedure van de EN16147-punten § 6.5.2 t/m § 6.5.3.4 en de tijdsduur van de testcyclus (tTTC) is 24 uur. De waarde van is:
met W EL-HP-TC en Q EL-TC als gedefinieerd in EN16147. |
— |
de waarde van wordt bepaald als zijnde gelijk aan QTC [kWh] als beschreven in § 6.5.2 van EN 16147. |
4.8. Waterverwarmingstoestellen op zonne-energie en uitsluitend op zonne-energie lopende systemen: beproevings- en berekeningsmethoden
Voor de evaluatie van het jaarlijks aandeel van niet uit zonne-energie verkregen warmte Qnonsol , uitgedrukt in kWh in termen van primaire energie, en/of in kWh in termen van GCV, worden de volgende methoden gebruikt:
— |
de SOLCAL-methode (3) |
— |
de SOLICS-methode (4) |
Bij gebruik van de SOLCAL-methode worden de efficiëntieparameters van de zonnecollector afzonderlijk geëvalueerd en wordt de totale prestatie van het systeem bepaald op basis van het aandeel van de niet uit zonne-energie verkregen warmte aan het zonnesysteem en de specifieke efficiëntie van een autonoom waterverwarmingstoestel.
a) Beproeving van zonnecollectoren
Voor zonnecollectoren zijn minimaal 4 × 4 tests nodig, dat wil zeggen dat 4 verschillende collectorinlaattemperaturen tin, gelijkelijk gespreid over het operationeel bereik, plus 4 teststalen per collectorinlaattemperatuur, moeten worden gemeten om testwaarden te verkrijgen voor de wateruitlaattemperatuur te, de omgevingstemperatuur ta, de zonnestraling G en de gemeten collectorefficiëntie aan het testpunt ηcol . Indien mogelijk wordt één inlaattemperatuur gekozen met tm = ta ± 3 K om een nauwkeurige evaluatie te kunnen maken van de efficiëntie bij nulverlies η0 . Bij vaste collectoren (die niet automatisch de zon volgen) worden, als de testomstandigheden dat mogelijk maken, twee teststalen genomen vóór zonnemiddag en twee daarna. De maximumtemperatuur van de warmteoverdrachtsvloeistof moet zo worden gekozen dat die overeenkomt met het maximum van het operationeel bereik van de collector en een temperatuurverschil ΔΤ > 1,0 K geeft tussen in- en uitlaat van de collector.
Voor de onmiddellijke collectorefficiëntie ηcol wordt een continue efficiëntiekromme van het formaat als in de volgende vergelijking verkregen via statistische aanpassing van de kromme aan de testpuntresultaten, met gebruikmaking van een kleinstekwadratenmethode:
η col = η 0 – a1 × T* m – a2 × G (T* m)2
waarin:
— T* m : het verminderde temperatuurverschil in m2KW-1, met
T* m = (tm – ta)/G
waarin:
— ta : de omgevings(lucht)temperatuur;
— tm : de gemiddelde temperatuur van de warmteoverdrachtsvloeistof:
tm = tin + 0,5 × ΔΤ
waarin:
— tin : de collectorinlaattemperatuur;
— ΔΤ: het temperatuurverschil tussen vloeistofuitlaat en -inlaat (= te – tin).
Alle tests worden uitgevoerd overeenkomstig EN 12975-2, EN 12977-2 en EN 12977-3. Het is toegestaan de parameters van het zogenaamde quasi-dynamische model om te zetten naar een steady state-referentietoestand om zo tot de bovenstaande parameters te komen. De instralingshoekmodifier IAM wordt bepaald overeenkomstig EN 12975-2, op basis van een test met instralingshoek van 50° ten opzichte van de collector.
b) De SOLCAL-methode
Bij de SOLCAL-methode zijn volgende elementen vereist:
— |
de zonnecollectorparameters Asol , η0, a1, a2 en IAM; |
— |
het nominaal volume van de warmwatertank (Vnom) in liter, het volume van de opslagtank voor niet uit zonne-energie warmte (Vbu) in liter en het specifieke warmhoudverlies (psbsol) in W/K (K drukt het verschil uit tussen de opslag- en de omgevingstemperatuur); |
— |
het supplementair elektriciteitsverbruik bij gestabiliseerde functioneringsomstandigheden Qaux ; |
— |
het energieverbruik in de stand-by-stand solstandby; |
— |
het energieverbruik van de pomp solpump, overeenkomstig EN 16297-1:2012. |
Bij de berekening wordt uitgegaan van defaultwaarden voor de specifieke isolatie van de kringlooppijpen van de collector (= 6 + 0,3 W/Km2) en de warmtecapaciteit van de warmtewisselaar (100×W/Km2). m2 staat voor het apertuuroppervlak van de collector. Voorts wordt verondersteld dat de perioden voor de opslag van zonnewarmte minder dan een maand duren.
Teneinde de totale energie-efficiëntieprestaties van een systeem uitsluitend op zonne-energie met conventioneel waterverwarmingstoestel of van een waterverwarmingstoestel op zonne-energie te bepalen, wordt bij de SOLCAL-methode het jaarlijks aandeel van niet uit zonne-energie verkregen warmte Qnonsol bepaald (in kWh), waarbij
Qnonsol = SUM (Qnonsoltm) in kWh/a
waarin:
—
Qnonsoltm = Lwhtm – LsolWtm + psbSol × Vbu/Vnom × (60 – Ta) × 0,732
De maandelijkse warmtevraag voor het thermisch systeem op zonne-energie is gedefinieerd als:
Lwhtm = 30,5 × 0,6 × (Qref + 1,09)
waarin:
— |
0,6 een factor is, bedoeld om de gemiddelde warmtevraag te berekenen van het capaciteitsprofiel; |
— |
1,09 de gemiddelde distributieverliezen vertegenwoordigt. |
De volgende berekeningen worden uitgevoerd:
LsolW1tm = Lwhtm ×(1,029 × Ytm – 0,065×Xtm – 0,245 × Ytm 2+ 0,0018 × Xtm 2+ 0,0215 × Ytm 3)
LsolWtm = LsolW1tm – Qbuftm
De minimumwaarde van LsolWtm is 0 en de maximumwaarde is Lwhtm.
waarin:
— Qbuftm : de correctie voor de zonneopslagtank in kWh/maand; met
waarin:
— |
0,732 een factor is die rekening houdt met de gemiddelde duur van een maand in uren (24 × 30,5); |
— |
Psbsol = het specifieke warmhoudverlies van de zonneopslagtank in W/K als bepaald overeenkomstig punt 4.8, onder a); |
— |
Ta = de maandelijkse gemiddelde temperatuur van de lucht rond de warmteopslagtank in °C, met |
— |
Ta = 20 wanneer de warmteopslagtank zich binnenin het gebouw bevindt; |
— |
Ta = Touttm wanneer de warmteopslagtank zich buiten het gebouw bevindt; |
— |
Touttm = de gemiddelde dagtemperatuur in °C voor gemiddelde, koudere en warmere klimatologische omstandigheden. |
Xtm en Ytm zijn geaggregeerde coëfficiënten:
Xtm = Asol × (Ac + UL) × etaloop × (Trefw – Touttm) × ccap × 0,732/Lwhtm
De minimumwaarde van Хtm is 0 en de maximumwaarde is 18.
waarin:
— |
Ac = a1 + а2 × 40; |
— |
UL = (6 + 0,3 × Asol )/Asol = de kringloopverliezen in W/(m2K); |
— |
etaloop = kringloopefficiëntie, met etaloop = 1 – (η0 × a1 )/100; |
— |
Trefw = 11,6 + 1,18 × 40 + 3,86 × Tcold – 1,32 × Touttm; |
— |
Tcold = de koudwatertemperatuur, default 10 °C; |
— |
Touttm = de gemiddelde dagtemperatuur in °C voor gemiddelde, koudere en warmere klimatologische omstandigheden; |
— |
ccap = de opslagcoëfficiënt met ccap = (75 × Asol /Vsol)0.25; |
— |
Vsol i = het volume van de zonneopslagtank als gedefinieerd in EN 15316-4-3; |
Ytm = Asol × IAM × η0 × etaloop × QsolMtm × 0,732/Lwhtm
De minimumwaarde van Υtm is 0 en de maximumwaarde is 3.
waarin:
— QsolMtm : de gemiddelde totale zonnestraling in W/m2 voor gemiddelde, koudere en warmere klimatologische omstandigheden.
Het supplementair elektriciteitsverbruik Qaux wordt als volgt berekend:
Qaux = (solpump × solhrs + solstandby × 24 × 365)/1000
waarin:
— |
solhrs = het aantal actieve zonne-uren in h (uur); met |
— |
solhrs = 2 000 voor waterverwarmingstoestellen op zonne-energie. |
c) De SOLICS-methode
De SOLICS-methode is gebaseerd op de in ISO 9459-5:2007 beschreven beproevingsmethode. De procedure om de zonneoutput te bepalen is de volgende:
— |
de termen en definities zijn die van ISO 9459-5:2007, hoofdstuk 3; |
— |
de symbolen, eenheden en nomenclatuur zijn die van ISO 9459-5:2007, hoofdstuk 4; |
— |
het testsysteem wordt opgesteld overeenkomstig ISO 9459-5:2007, paragraaf 5.1; |
— |
de testfaciliteit, instrumentering en sensorlocaties zijn die van ISO 9459-5:2007, hoofdstuk 5; |
— |
de tests worden uitgevoerd overeenkomstig ISO 9459-5:2007, hoofdstuk 6; |
— |
op basis van de testresultaten worden de systeemparameters geïdentificeerd overeenkomstig ISO 9459-5:2007, hoofdstuk 7. Er wordt gebruikgemaakt van het dynamisch curveaanpassingsalgoritme en het simulatiemodel als beschreven in ISO 9459-5:2007, bijlage A; |
— |
de jaarlijkse prestatie wordt berekend met gebruikmaking van het simulatiemodel als beschreven in ISO 9459-5:2007, bijlage A, de geïdentificeerde parameters en de volgende instellingen: |
— |
gemiddelde dagtemperatuuur in °C voor gemiddelde, koudere en warmere klimatologische omstandigheden en gemiddelde totale zonnestraling in W/m2 voor gemiddelde, koudere en warmere klimatologische omstandigheden; |
— |
uurwaarden voor de totale zonnestraling overeenkomstig een in aanmerking komend CEC-testreferentiejaar; |
— |
watertemperatuur van de waterleiding: 10 °C; |
— |
omgevingstemperatuur van de opslagtank (buffer binnen: 20 °C, buffer buiten: omgevingstemperatuur); |
— |
supplementair elektriciteitsverbruik: bij verklaring; |
— |
supplementaire ingestelde temperatuur: bij verklaring en met een minimumwaarde van 60 °C; |
— |
supplementaire verwarmingstijdsturing: bij verklaring. |
Jaarlijkse warmtevraag: 0,6 × 366 × (Qref + 1,09)
waarin:
— |
0,6 een factor is, bedoeld om de gemiddelde warmtevraag te berekenen van het capaciteitsprofiel; |
— |
1,09 de gemiddelde distributieverliezen vertegenwoordigt. |
Het supplementair elektriciteitsverbruik Qaux wordt als volgt berekend:
Qaux = (solpump × solhrs + solstandby × 24 × 365)/1000
waarin:
— |
solhrs = het aantal actieve zonne-uren in u (uur), met |
— |
solhrs = 2 000 voor waterverwarmingstoestellen op zonne-energie. |
Teneinde de totale energie-efficiëntieprestaties van een systeem uitsluitend op zonne-energie met conventioneel waterverwarmingstoestel of van een waterverwarmingstoestel op zonne-energie te bepalen, wordt bij de SOLICS-methode het jaarlijks aandeel van niet uit zonne-energie verkregen warmte Qnonsol bepaald, uitgedrukt in kWh in termen van primaire energie en/of in kWh in termen van GCV, en wel als volgt:
— |
Voor uitsluitend op zonne-energie lopende systemen: |
Qnonsol =0,6 × 366 × (Qref +1,09) – QL
waarin:
— |
QL: de door het verwarmingssysteem op zonne-energie afgegeven warmte in kWh/jaar. |
— |
Voor waterverwarmingstoestellen op zonne-energie: |
Qnonsol = Qaux,net
waarin:
— Qaux,net : de netto niet door zonne-energie gedekte energievraag in kWh/jaar.
4.9. Testprocedures voor warmwatertanks
a) Warmhoudverlies
Het warmhoudverlies S van warmwatertanks kan worden bepaald met gebruikmaking van één van de methoden waarnaar in punt 3 wordt verwezen, waaronder ook het warmhoudverlies valt van de zonneopslagtank psbsol. Wanneer de meetresultaten van de toepasselijke normen worden uitgedrukt in kWh/24 uur, wordt het resultaat vermenigvuldigd met (1 000/24) om te komen tot waarden voor S in W. Voor het specifieke warmhoudverlies — per graad temperatuurverschil tussen opslagtank en omgeving — van een warmwatertank op zonne-energie psbsol, kan het warmteverlies direct worden bepaald in W/K met gebruikmaking van EN 12977-3 of kan het op indirecte wijze worden afgeleid door het warmteverlies in W te delen door 45 (Tstore = 65 °C, Tambient = 20 °C) om zo tot een waarde in W/K te komen. Wanneer de resultaten van EN 12977-3, uitgedrukt in W/K, voor de evaluatie van S worden gebruikt, worden zij vermenigvuldigd met 45.
b) Opslagvolume
Het volume van de tank in een elektrisch waterverwarmingstoestel met opslagtank wordt gemeten overeenkomstig punt 4.5.c.
4.10. Testprocedure voor het vermogen van een zonnepomp
Het vermogen van een zonnepomp wordt gedefinieerd als het elektrisch verbruik onder nominale functioneringsomstandigheden. Opstarteffecten die minder dan 5 minuten duren, worden verwaarloosd. Zonnepompen die continu of minimaal in drie stappen worden gestuurd, worden beoordeeld als beschikkend over 50 % van het nominale elektrische vermogen van de zonnepomp.
(1) Het is de bedoeling deze overgangsmethoden uiteindelijk te vervangen door geharmoniseerde normen. Wanneer zij beschikbaar komen zullen de referentienummers van deze geharmoniseerde normen worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie overeenkomstig de artikelen 9 en 10 van Richtlijn 2009/125/EG.
(2) Defaultwaarde als de waarde niet op calorimetrische wijze is bepaald. Als alternatief kan, als de volumetrische massa en het zwavelgehalte bekend zijn (bv. door basisanalyse), de calorische benedenwaarde (Hi) worden bepaald aan de hand van de volgende formule:
Hi = 52,92 – (11,93 × ρ15) – (0,3 – S) in MJ/kg
(3) Op EN15316-4-3, B gebaseerde methode.
(4) Op ISO 9459-5 gebaseerde methode.
Rekenkamer
3.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/41 |
Speciaal verslag nr. 5/2014 „Het Europees bankentoezicht krijgt vorm: de EBA in een veranderende omgeving”
(2014/C 207/04)
De Europese Rekenkamer deelt u mede dat Speciaal verslag nr. 5/2014 „Het Europees bankentoezicht krijgt vorm: de EBA in een veranderende omgeving” zojuist gepubliceerd is.
Het verslag kan worden ingezien op of gedownload van de website van de Europese Rekenkamer: http://eca.europa.eu
Het verslag is op aanvraag gratis in papieren vorm verkrijgbaar bij de Rekenkamer:
Europese Rekenkamer |
Publicaties (PUB) |
12, rue Alcide De Gasperi |
1615 Luxemburg |
LUXEMBURG |
Tel. +352 4398-1 |
E-mail: eca-info@eca.europa.eu |
of door het invullen van een elektronische bestelbon bij EU Bookshop.
INFORMATIE OVER DE EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE
Toezichthoudende Autoriteit van de EVA
3.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/42 |
Staatssteun — Besluit om geen bezwaar te maken
(2014/C 207/05)
De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA maakt geen bezwaar tegen de volgende steunmaatregel:
Datum waarop het besluit is genomen |
: |
12 maart 2014 |
||||||||
Nummer van de steunmaatregel |
: |
74081 |
||||||||
Nummer van het besluit |
: |
111/14/COL |
||||||||
EVA-staat |
: |
IJsland |
||||||||
Regio |
: |
gemeente Norðurþing in het noordoosten van IJsland |
||||||||
Benaming |
: |
bouw door PCC van een productie-installatie voor siliciummetaal in Bakki |
||||||||
Rechtsgrondslag |
: |
wet nr. 52/2013 die de IJslandse minister van Industrie en Innovatie, namens de Schatkist, de bevoegdheid verleent een investeringsovereenkomst af te sluiten met de onderneming PCC inzake maatregelen voor de bouw van een installatie voor siliciummetaal |
||||||||
Doelstelling |
: |
regionale ontwikkeling |
||||||||
Vorm van de steun |
: |
directe subsidie voor de voorbereiding van het terrein vaste huur van de grond voor tien jaar vrijstellingen en verlagingen van belastingen en lasten |
||||||||
Begrotingsmiddelen |
: |
23,3 miljoen EUR in nominale termen |
||||||||
Looptijd |
: |
1 januari 2014 - 27 september 2027 |
||||||||
Economische sector |
: |
siliciummetaal |
||||||||
Naam en adres van de steunverlenende autoriteit |
: |
en
|
De tekst van het besluit in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, kan worden geraadpleegd op de website van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA:
http://www.eftasurv.int/state-aid/state-aid-register/
3.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/43 |
Staatssteun — Besluit om geen bezwaar te maken
(2014/C 207/06)
De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA maakt geen bezwaar tegen de volgende steunmaatregel:
Datum waarop het besluit is genomen |
: |
12 maart 2014 |
||||
Nummer van de steunmaatregel |
: |
75005 |
||||
Nummer van het besluit |
: |
114/14/COL |
||||
EVA-staat |
: |
Noorwegen |
||||
Naam van de begunstigde |
: |
BE Varme AS |
||||
Type steunmaatregel |
: |
individuele steun in het kader van het Energiefonds, na een gedetailleerde beoordeling op grond van artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst |
||||
Steunregeling |
: |
het Energiefonds, dat bij Besluit nr. 248/11/COL door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA is goedgekeurd |
||||
Doelstelling |
: |
milieubescherming |
||||
Vorm van de steun |
: |
subsidie |
||||
Steunbedrag |
: |
88,53 miljoen NOK |
||||
Economische sectoren |
: |
stadsverwarming |
||||
Naam en adres van de steunverlenende autoriteit |
: |
|
De tekst van het besluit in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, kan worden geraadpleegd op de website van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA:
http://www.eftasurv.int/state-aid/state-aid-register/
3.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/44 |
Staatssteun — Besluit om geen bezwaar te maken
(2014/C 207/07)
De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA maakt geen bezwaar tegen de volgende steunmaatregel:
Datum waarop het besluit is genomen |
: |
12 maart 2014 |
||||
Nummer van de steunmaatregel |
: |
74036 |
||||
Nummer van het besluit |
: |
112/14/COL |
||||
EVA-staat |
: |
Noorwegen |
||||
Benaming (en/of naam van de begunstigde) |
: |
subsidieregeling voor nieuws- en actualiteitenmedia |
||||
Rechtsgrondslag |
: |
artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst |
||||
Type steunmaatregel |
: |
steun voor nieuws- en actualiteitenmedia |
||||
Doelstelling |
: |
bevorderen van pluraliteit en diversiteit in de media |
||||
Vorm van de steun |
: |
subsidie |
||||
Begrotingsmiddelen |
: |
ongeveer 290 miljoen NOK per jaar |
||||
Looptijd |
: |
tot 2020 |
||||
Economische sectoren |
: |
nieuws- en actualiteitenmedia |
||||
Naam en adres van de steunverlenende autoriteit |
: |
|
De tekst van het besluit in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, kan worden geraadpleegd op de website van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA:
http://www.eftasurv.int/state-aid/state-aid-register/
V Adviezen
BESTUURLIJKE PROCEDURES
Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO)
3.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/45 |
AANKONDIGING VAN ALGEMENE VERGELIJKENDE ONDERZOEKEN
(2014/C 207/08)
Het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) organiseert algemene vergelijkende onderzoeken
EPSO/AD/284/14 — VERTALERS VOOR HET DUITS (DE)
EPSO/AD/285/14 — VERTALERS VOOR HET GRIEKS (EL)
EPSO/AD/286/14 — VERTALERS VOOR HET SPAANS (ES)
EPSO/AD/287/14 — VERTALERS VOOR HET ZWEEDS (SV)
De aankondiging van het vergelijkend onderzoek wordt in 24 talen bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie C 207 A van 3 juli 2014.
Aanvullende informatie is beschikbaar op de website van EPSO: http://blogs.ec.europa.eu/eu-careers.info/
PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID
Europese Commissie
3.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/46 |
Voorafgaande aanmelding van een concentratie
(Zaak M.7230 — Bekaert/Pirelli Steel Tyre Cord Business)
(Voor de EER relevante tekst)
(2014/C 207/09)
1. |
Op 24 juni 2014 heeft de Europese Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 en na een verwijzing in het kader van artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat NV Bekaert SA („Bekaert”, België) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening de uitsluitende zeggenschap verkrijgt over de activiteiten op het gebied van staalkoord voor banden van Pirelli Tyre SpA („Pirelli’s activiteiten op het gebied van staalkoord voor banden”, Italië) door de verwerving van aandelen. |
2. |
De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn: — Bekaert: productie en verhandeling van een breed gamma producten op het gebied van getrokken staaldraad, geavanceerde metaalbe- en verwerking, hoogwaardige materialen en coatings, — Pirelli’s activiteiten op het gebied van staalkoord voor banden: levering van staalkoord voor banden. |
3. |
Op grond van een voorlopig onderzoek is de Europese Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. |
4. |
De Europese Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken. Deze opmerkingen moeten de Europese Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax (+32 22964301), per e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer M.7230 — Bekaert/Pirelli Steel Tyre Cord Business, aan onderstaand adres worden toegezonden:
|
(1) PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 („de concentratieverordening”).
3.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 207/47 |
Voorafgaande aanmelding van een concentratie
(Zaak M.7132 — INEOS/Doeflex)
(Voor de EER relevante tekst)
(2014/C 207/10)
1. |
Op 24 juni 2014 heeft de Europese Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 en na een verwijzing in het kader van artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat INEOS AG („Ineos”, Zwitserland) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening de zeggenschap verkrijgt over de activiteiten en activa van Doeflex Compounding Limited („Doeflex”, Verenigd Koninkrijk) door de verwerving van aandelen in een nieuw opgerichte houdstermaatschappij („Newco”). |
2. |
De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn: — INEOS: vervaardiging van petrochemicaliën, speciale chemicaliën en olieproducten, productie en verkoop van s-pvc, e-pvc, weekmakers en s-pvc-verbindingen over de hele wereld; — Doeflex: productie van droge s-pvc-verbindingen en s-pvc-verbindingen in gelvorm, met één enkele productie-installatie in het Verenigd Koninkrijk. |
3. |
Op grond van een voorlopig onderzoek is de Europese Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. |
4. |
De Europese Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken. Deze opmerkingen moeten de Europese Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax (+32 22964301), per e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer M.7132 — INEOS/Doeflex, aan onderstaand adres worden toegezonden:
|
(1) PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 („de concentratieverordening”).