ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 114

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

57e jaargang
15 april 2014


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Comité van de Regio's

 

104e zitting — 28—29 november 2013

2014/C 114/01

Resolutie van het Comité van de Regio’s — Beleidsprioriteiten van het Comité van de Regio’s voor 2014 in het licht van het wetgevings- en werkprogramma van de Europese Commissie

1

 

ADVIEZEN

 

Comité van de Regio's

 

104e zitting — 28—29 november 2013

2014/C 114/02

Advies van het Comité van de Regio's — Verslag over het EU-burgerschap 2013

6

2014/C 114/03

Advies van het Comité van de Regio's — EU-richtsnoeren betreffende staatssteun voor luchthavens en luchtvaartmaatschappijen

11

2014/C 114/04

Advies van het Comité van de Regio's — De toegevoegde waarde van macroregionale strategieën

18

2014/C 114/05

Advies van het Comité van de Regio's — Actieplan voor een concurrerende en duurzame staalindustrie in Europa

23

2014/C 114/06

Advies van het Comité van de Regio's — Handicap, sport en recreatie

27

2014/C 114/07

Advies van het Comité van de Regio's — Staatssteun voor visserij en aquacultuur

33

2014/C 114/08

Advies van het Comité van de Regio's — Strategische richtsnoeren voor de duurzame ontwikkeling van de aquacultuur in de EU

37

 

III   Voorbereidende handelingen

 

COMITÉ VAN DE REGIO'S

 

104e zitting — 28—29 november 2013

2014/C 114/09

Advies van het Comité van de Regio's — Onderzoekers, studenten, vrijwilligers en andere groepen uit derde landen

42

2014/C 114/10

Advies van het Comité van de Regio's — Solidariteitsfonds van de Europese Unie

48

2014/C 114/11

Advies van het Comité van de Regio's — Kader voor het toekomstige havenbeleid van de EU

57

2014/C 114/12

Advies van het Comité van de Regio's — Strategieën voor integratie van de Roma

73

2014/C 114/13

Advies van het Comité van de Regio's — Richtlijn inzake elektronische facturering bij aanbestedingen en eind-tot-eind e-aanbestedingen

79

2014/C 114/14

Advies van het Comité van de Regio's — Verbeterde samenwerking tussen openbare diensten voor arbeidsvoorziening

85

2014/C 114/15

Advies van het Comité van de Regio's — Het slimmegrenzenpakket

90

2014/C 114/16

Advies van het Comité van de Regio’s — Verordening betreffende officiële controles

96

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Comité van de Regio's

104e zitting — 28—29 november 2013

15.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 114/1


Resolutie van het Comité van de Regio’s — Beleidsprioriteiten van het Comité van de Regio’s voor 2014 in het licht van het wetgevings- en werkprogramma van de Europese Commissie

2014/C 114/01

HET COMITÉ VAN DE REGIO’S,

gelet op de Mededeling over het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2014 (1),

gelet op zijn Resolutie van 4 juli 2013 over de prioriteiten van het Comité van de Regio’s voor 2014 in het licht van het wetgevings- en werkprogramma van de Europese Commissie (2),

gelet op het op 16 februari 2012 overeengekomen Protocol voor samenwerking tussen de Europese Commissie en het Comité van de Regio’s,

Voornaamste beleidsprioriteiten voor 2014

1.

beschouwt de bevordering van duurzame groei, de waarborging van sociale, economische en territoriale samenhang, de bevordering van werkgelegenheid en de vergroting van het vertrouwen van de burgers in het Europese project als de grootste uitdagingen voor de Europese Unie;

2.

dringt aan op meer coördinatie van economisch en sociaal beleid om het verschil in concurrentievermogen tussen de lidstaten te helpen overbruggen; wijst nogmaals op de dringende noodzaak om de jeugdwerkloosheid en de bestaande geografische ongelijkheden tussen EU-regio’s aan te pakken, zodat kan worden voorkomen dat nog meer menselijk kapitaal verloren gaat;

3.

dringt aan op een grondige tussentijdse herziening van de Europa 2020-strategie in 2014, met dien verstande dat daarin worden opgenomen: i) een territoriale dimensie, zodat er naar gelang van de omstandigheden in de regio’s subnationale streefcijfers kunnen worden vastgelegd; ii) governance waarin lokale en regionale overheden bij de vaststelling van streefcijfers en de toepassing van de strategie worden betrokken; iii) adequate financiering voor langetermijninvesteringen, zodat die investeringen niet worden opgeofferd aan het streven naar begrotingsconsolidering;

4.

benadrukt het belang van de democratische werking in de Europese Unie in het verkiezingsjaar 2014 en zal blijven bijdragen aan de lopende discussie over de toekomst van de Europese Unie, teneinde lokale en regionale overheden een grotere rol in de Europese eenwording te laten spelen; zal daartoe vaart zetten achter discussies over Verdragshervorming door politieke debatten te organiseren en beter te laten uitkomen dat het subsidiariteitsbeginsel en het begrip „meerlagig bestuur” (multilevel governance) belangrijke instrumenten zijn voor de verwezenlijking van die doelstellingen;

5.

benadrukt dat het subsidiariteitsbeginsel een erkend instrument is om te waarborgen dat beleidsbesluiten zo dicht mogelijk bij de burgers worden genomen; roept daarom de Europese Commissie op om in haar wetgevingsvoorstellen de meerwaarde van EU-maatregelen beter te motiveren; wijst erop dat het een bijdrage zal leveren aan het subsidiariteitstoezicht op de EU-initiatieven uit het werkprogramma van de Commissie voor 2014 die een lokale of regionale dimensie hebben;

6.

is ermee ingenomen dat de Europese Commissie het zwaartepunt bij resultaten en tenuitvoerlegging legt en verbindt zich ertoe om aan de vergroting van de territoriale dimensie van de effectbeoordeling bij te dragen.

Economische en Monetaire Unie

7.

benadrukt dat economische beleidsmaatregelen nog beter moeten worden gecoördineerd en is daarom van oordeel dat regionale en lokale overheden in de lidstaten bij het Europees Semester moeten worden betrokken en dat het CvdR zelf daarbij moet worden betrokken op het niveau van de instellingen van de Europese Unie;

8.

is verheugd dat erkenning is gegeven aan de noodzaak om de sociale dimensie van de Economische en Monetaire Unie kracht bij te zetten, met name middels het voorstel van de Europese Commissie om een scorebord van werkgelegenheids- en sociale indicatoren op te zetten dat in de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden (PMO) moet worden verwerkt; gaat ervan uit dat de Europese Commissie zich nog meer zal gaan bezighouden met de kwaliteit van overheidsbestedingen;

9.

is in afwachting van de met spoed vereiste voorstellen van de Europese Commissie voor de totstandbrenging van een bankenunie door een hervorming van het bankwezen, waardoor verbetering zou moeten worden gebracht in het ondernemingsbestuur, afwikkeling en herstel van banken daadwerkelijk mogelijk zouden moeten worden gemaakt, het bankkapitaal zou moeten worden vergroot en het zwaartepunt zou moeten worden gelegd bij kredietverlening voor de reële economie, en wat een verplichte scheiding tussen retail- en investeringsactiviteiten van banken met zich mee zou moeten brengen;

10.

steunt alle inspanningen om de bankenunie tot stand te brengen, waarbij rekening moet worden gehouden met de lokale en regionale dimensie ervan en de belangrijke rol van regionale banken als verleners van kapitaal aan kleine en middelgrote ondernemingen en voor investeringsprojecten van de overheid.

Groei, banen en integratie

11.

vindt net als de Europese Commissie dat de werkloosheidscijfers, vooral onder jongeren, nog steeds zowel in economisch als in sociaal opzicht onaanvaardbaar hoog zijn; dringt er bij de Europese Commissie op aan om lokale en regionale overheden in haar voorstellen voor de bevordering van banengroei voor jongeren te vermelden en de voorbeelden van geslaagde methoden (best practices) van die overheden op dit gebied in aanmerking te nemen; juicht toe dat de strijd tegen jeugdwerkloosheid als prioriteit is aangemerkt, omdat Europa’s sociaal model daadwerkelijk lijkt te worden bedreigd; wijst op het belang van de Jeugdgarantie als maatregel om jongeren op de arbeidsmarkt gelijke kansen te bieden;

12.

is ingenomen met het door de Europese Commissie aangekondigde maatregelenpakket voor arbeidsmobiliteit waarin de nadruk op betere coördinatie tussen de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten zal worden gelegd, maar beschouwt het doorbreken van de impasse rond de handhaving van Richtlijn 96/71/EG inzake de detachering van werknemers (3) als een voorwaarde vooraf. Dit laatste kan leiden tot herziene maatregelen om fraude te bestrijden, zoals de opschorting van de erkenning van het A1-formulier; gaat ervan uit dat het toekomstige maatregelenpakket een wetgevingsvoorstel betreffende de voorlichting en raadpleging van werknemers met het oog op de voorbereiding en het beheer van herstructureringen zal omvatten, alsmede voorstellen om de erkenning van diploma’s en kwalificaties beter te coördineren;

13.

staat achter de inspanningen van het Europees Parlement om het Trojka-systeem te herzien, teneinde daarop democratisch toezicht te garanderen en te waarborgen dat daarover rekenschap wordt afgelegd;

14.

doet een beroep op de Europese Commissie en de lidstaten om gebruik te maken van de nieuwe MFK-programma’s als middel om het hoofd te bieden aan demografische uitdagingen, verbetering te brengen in de combinatie van werk en gezinsleven en sociale samenhang te bevorderen;

15.

acht het een goede zaak dat wordt geijverd voor modernisering van het staatssteunbeleid om dit beter op de Europa 2020-strategie af te stemmen en de administratieve rompslomp te verminderen, waarbij niet mag worden vergeten dat met voorrang moet worden gestreefd naar de verbetering van het concurrentievermogen van regio’s die qua nijverheid en ondernemerschap het minst ontwikkeld zijn en hoge werkloosheid kennen; verzoekt de Europese Commissie echter nogmaals om formeel te worden geraadpleegd over verdere richtsnoeren voor staatssteunregels van de Europese Unie en vooral over de op stapel staande richtsnoeren voor staatssteun voor infrastructuur;

16.

is ingenomen met de aangekondigde Europese toegankelijkheidswet en benadrukt dat de toegankelijkheid van goederen en diensten van doorslaggevend belang is voor de bestaanskwaliteit van personen met een handicap.

Cohesiebeleid

17.

doet een beroep op de Europese Commissie om, in overeenstemming met de desbetreffende verordeningen en de gedragscode, te bevorderen dat lokale en regionale overheden bij de uitwerking van de partnerschapsovereenkomsten en de bijbehorende operationele programma’s worden betrokken en om daarnaar onderzoek te doen, en vraagt de Europese Commissie om hierover in februari 2014 verslag uit te brengen. De partnerschapsovereenkomsten moeten uitgroeien tot de spil voor meerlagig bestuur bij de toepassing van de Europa 2020-strategie of van welke andere Europese strategie voor groei en banen dan ook;

18.

stelt vast dat de EU steeds meer ongecoördineerde initiatieven m.b.t. stadsontwikkelingsbeleid ontplooit; dringt erop aan dat er een Witboek over een geïntegreerde agenda voor stadsbeleid in de EU wordt opgesteld en zou hierbij graag worden betrokken;

19.

verbindt zich ertoe om de uitvoering van maatregelen onder de plattelandsontwikkelingspijler van het hervormde Gemeenschappelijk Landbouwbeleid op de voet te volgen, met name als die maatregelen gericht zijn op de diversifiëring en modernisering van economische activiteiten op het platteland. Ook neemt het zich voor om nauwe samenwerking tussen landelijke en stedelijke gemeenten te ondersteunen door middel van territoriale functionele partnerschappen;

20.

verzoekt de lidstaten en de Europese Commissie met klem om zich op de ontwikkeling van mogelijke nieuwe macroregionale strategieën te bezinnen, omdat bepaalde geografische gebieden nu eenmaal voor dezelfde uitdagingen en kansen staan en vanwege de Europese meerwaarde van dergelijke strategieën; wijst op het belang van rationalisering van de huidige governance-structuren en van een daadkrachtigere toepassing van het beginsel van meerlagig bestuur.

De begroting van de Europese Unie

21.

pleit opnieuw voor een hervorming van het huidige systeem van eigen middelen zoals neergelegd in het Verdrag, als middel om de rechtstreekse bijdragen van de lidstaten aan de EU-begroting te verminderen, de transparantie te verhogen en de houdbaarheid van de EU-financiën te garanderen; gaat er daarom vanuit dat de groep op hoog niveau inzake eigen middelen een mandaat zal krijgen om hervormingsvoorstellen te doen met het oog op de tussentijdse herziening van het MFK;

22.

verbindt zich ertoe om een advies over de uitvoering van de EU-begroting uit te brengen waarin de bestedingen van de EU horizontaal en vanuit de invalshoek van lokale en regionale overheden worden bezien;

23.

wijst op het ontbreken van een geconsolideerde visie op de voor ondersteuning van de Europa 2020-strategie beschikbare begrotingsmiddelen; benadrukt nogmaals dat synergiewerking tussen de EU-, nationale en subnationale begrotingen voorwaarde is voor de verwezenlijking van de doelstellingen; spreekt zijn bezorgdheid uit over de gevolgen van de crisis voor de beschikbaarheid van financiële middelen voor langetermijninvesteringen en verzoekt de Europese Commissie om deze dimensie bij de tussentijdse herziening van de Europa 2020-strategie te onderzoeken.

Landbouw en maritiem beleid

24.

verzoekt de Europese Commissie om Richtlijn 2004/18/EG betreffende de coördinatie van de procedures voor de gunning van overheidsopdrachten zodanig te wijzigen dat „lokaal product” standaard een selectiemaatstaf wordt bij aanbestedingen voor de levering van voedsel aan scholen, verpleeghuizen, openbare instellingen e.d. (4);

25.

dringt aan op zorgvuldige beoordeling van de territoriale gevolgen van voorstellen voor de opheffing van systemen om landbouwmarkten te ordenen, waaronder bilaterale handelsovereenkomsten en associatieovereenkomsten. Ook zou steeds moeten worden nagegaan of die voorstellen niet in strijd zijn met de in het Verdrag van Lissabon vastgelegde doelstelling van territoriale samenhang.

Vervoer

26.

verzoekt de Europese Commissie om erop te letten dat de regionale en lokale overheden bij de governance-platforms van de prioritaire corridors van het kernvervoersnetwerk en de voorbereiding van projecten met gevolgen voor hun bestuursgebieden of met een grensoverschrijdende dimensie worden betrokken;

27.

zal actief deelnemen aan de initiatieven van de Europese Commissie op vervoersgebied die het gebruik van efficiënte multimodale netwerken stimuleren en bijdragen aan de consolidering van de gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte en het gemeenschappelijk Europees luchtruim.

Milieu, klimaatverandering en energie

28.

doet een beroep op de Europese Commissie om een ambitieus nieuw kader voor een klimaat- en energiebeleid tot 2030 te scheppen, met bindende streefcijfers voor broeikasgassen, energie-efficiëntie en hernieuwbare energie;

29.

wijst op de noodzaak van stabiele EU-rechtskaders voor de justitiële afhandeling van milieuzaken en bodembescherming;

30.

rekent erop dat het initiatief van de Europese Commissie voor hulpbronnenefficiëntie en afval niet alleen indicatoren voor hulpbronnenefficiëntie zal omvatten, maar ook op die indicatoren gebaseerde streefcijfers;

31.

vraagt de Europese Commissie om erop toe te zien dat er bij de herziening in 2014 van de afvalwetgeving en van de bestaande streefcijfers voor preventie, hergebruik, recycling, terugwinning en het voorkómen van het storten van afval (als onderdeel van het initiatief van de Europese Commissie voor hulpbronnenefficiëntie en afval) naar behoren rekening wordt gehouden met zijn door de Europese Commissie zelf aangevraagde verkennende advies; stelt dat die herziening niet mag onderdoen voor de „niet-verplichte streefcijfers” uit het stappenplan voor hulpbronnenefficiëntie waarmee de weg wordt bereid voor een op hergebruik en recycling gebaseerde economie; wenst dat bij die herziening voldoende aandacht wordt geschonken aan plastic afval en dat zijn eigen advies daarover naar behoren wordt meegewogen;

32.

gaat ervan uit dat de Europese Commissie een ambitieuze agenda voor de totstandbrenging van een volledig geïntegreerde en concurrentiekrachtige interne energiemarkt zal voorstellen; vraagt de Europese Commissie om maatregelen te promoten die de verspreiding van kleinschalige energieproductie en de verdeling daarvan via de distributienetten bevorderen, en om erop toe te zien dat de consumenten zich dankzij die agenda op de kleinhandelsmarkt tegen betaalbare prijzen van energie kunnen voorzien en dat lokale en regionale investeringen in duurzame energie worden vergemakkelijkt door gemoderniseerde regels voor staatssteun op energiegebied; kondigt aan dat het op verzoek van het Griekse EU-voorzitterschap met suggesties zal komen voor een EU-strategie voor betaalbare energie voor iedereen;

33.

doet een beroep op de Europese Commissie om erop toe te zien dat de nationale regelgeving in de energiesector stabiel blijft en in lijn met de doelstellingen van de Europa 2020-strategie;

34.

ziet uit naar de voorstellen van de Europese Commissie voor het rechtskader inzake schaliegas en in laagpermeabel gesteente opgesloten gas (tight gas), dat nodig is om de veiligheid en duurzaamheid van de exploratie van niet-conventionele koolwaterstoffen in de Europese Unie te waarborgen.

Onderzoek en innovatie

35.

kijkt met belangstelling uit naar het initiatief van de Europese Commissie „Onderzoek en innovatie als nieuwe bronnen van groei”, naar het oordeel van de Europese Commissie over de vraag hoe innovatie in een economie het concurrentievermogen kan bevorderen en naar de onderbouwing van de vraag welke investeringen met voorrang door Horizon 2020 moeten worden medegefinancierd;

36.

zal actief blijven deelnemen aan het Platform voor slimme specialisatie en daaraan gerelateerde projecten in de regio’s en zal de volgende fase op de voet volgen, te weten: de uitstippeling en toepassing in de regio’s van strategieën voor slimme specialisatie.

ICT

37.

is ingenomen met de nadruk die op digitale economie, innovatie en dienstverlening wordt gelegd en vraagt de Raad en de Europese Commissie om vorderingen te maken bij de uitvoering van deze agenda, zodat investeringen op dit gebied worden gestimuleerd, de interne digitale markt in 2015 een feit wordt en er maatregelen worden genomen om de vaardigheden op dit gebied te verbeteren en de digitale kloof tussen regio’s in lidstaten minder groot te maken; verbindt zich ertoe om te bevorderen dat lokale en regionale overheden hun administratie moderniseren door diensten te verlenen als e-government, e-health, e-invoicing en e-procurement.

Onderwijs, cultuur en toerisme

38.

beklemtoont dat het toekomstige Erasmus+-programma alle doelgroepen van eerdere programma’s adequate steun en gelijke kansen moet bieden, en zal aspecten als de verdeling van de financiële middelen en het programmabeheer zorgvuldig in het oog blijven houden; zal steun geven aan verdere maatregelen om de inzetbaarheid van jongeren te vergroten (bv. het voorstel voor een kwaliteitskader voor stages en initiatieven om schoolbeleid en het beroep van leerkracht te moderniseren); wacht op voorstellen van de Europese Commissie voor een echte Europese ruimte van vaardigheden en kwalificaties;

39.

vraagt de Europese Commissie nogmaals om een Mededeling over duurzaam en concurrentiekrachtig cultureel toerisme in de Europese Unie, omdat een overzichtelijk strategisch kader op dit gebied erg bevorderlijk kan zijn voor de ontwikkeling van lokale kleine en middelgrote ondernemingen, het promoten en de instandhouding van diverse vormen van Europees cultureel erfgoed en de verdere integratie van Europa’s burgers.

Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en mensenrechten

40.

is benieuwd naar de reactie van de Europese Commissie op de eerste reeks van succesvolle burgerinitiatieven en herhaalt zijn aanbod aan de Europese Commissie om bij de beoordeling daarvan te helpen en deel te nemen aan de hoorzittingen hierover in het Europees Parlement;

41.

wacht op de voorstellen van de Europese Commissie over het vervolg dat aan het Stockholmprogramma moet worden gegeven en zal verwoorden wat het zelf verwacht van de toekomstige ontwikkeling van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht;

42.

dringt aan op een alomvattend EU-beleid op het gebied van migratie, mobiliteit en asielrecht dat eenieders grondrechten en fundamentele vrijheden eerbiedigt en waarmee de buitengrenzen van de Europese Unie kunnen worden beschermd, de strijd tegen mensensmokkel en illegale immigratie kan worden opgevoerd, de samenwerking met herkomst- en transitlanden buiten de Europese Unie kan worden geïntensiveerd en er tussen de lidstaten, maar ook tussen lokale en regionale overheden van de Europese Unie echte solidariteit tot stand kan worden gebracht; zou vooral graag zien dat de Dublin II-Verordening wordt herzien om ervoor te zorgen dat asielzoekers eerlijk over alle lidstaten worden herverdeeld; stelt dat deze overwegingen ook van toepassing moeten zijn op de geplande EU-strategie voor maritieme veiligheid;

43.

is voornemens bij te dragen aan de opzet van de prioritaire acties waarom de Europese Raad heeft gevraagd en die tot doel hebben om de Europese strategie inzake migratie en de inburgering van migranten kracht bij te zetten; is van mening dat de beheersing van de migratiestromen, vooral in het Middellandse Zeegebied, alomvattend moet worden aangepakt, d.w.z. dat moet worden gestreefd naar duurzame oplossingen waarbij alle belanghebbenden (met name niet-EU-landen en lidstaten en lokale en regionale overheden van de EU) betrokken zijn.

Europa op het wereldtoneel

44.

zal ervoor blijven ijveren dat de lokale en regionale overheden van (potentiële) kandidaat-lidstaten de kans krijgen om hun stempel te drukken op de procedures voor toetreding; vestigt de aandacht op de activiteiten van ARLEM (Euro-mediterrane vergadering van lokale en regionale overheden) en CORLEAP (Conferentie van lokale en regionale overheden van het Oostelijk partnerschap) en op de kansen die deze organisaties bieden om de democratie te versterken door economische, sociale en territoriale samenwerking met buurlanden van de Europese Unie;

45.

is verheugd dat de Europese Commissie opnieuw haar steun voor de democratische overgang in de mediterrane partnerlanden heeft toegezegd en herinnert eraan dat die overgang staat of valt met het draagvlak ervoor (ownership) op alle niveaus; is zonder meer bereid om steun te geven aan pogingen om te decentraliseren, zodat lokale en regionale overheden hun eigen beleid voor meer economische groei en sociale en territoriale samenhang kunnen uitwerken en voeren;

46.

is ingenomen met het voorstel om 2015 tot Europees Jaar voor ontwikkeling uit te roepen en het aanstaande besluit daarover. Zo kan worden verzekerd dat verder werk wordt gemaakt van de Millenniumontwikkelingsdoelen en kan de nieuwe internationale agenda voor duurzame ontwikkeling worden opgestart; wijst er eens te meer op dat de lokale en regionale overheden volwaardig bij de tenuitvoerlegging van de toekomstige agenda voor de periode na 2015 en van 2015 als Europees Jaar voor ontwikkeling dienen te worden betrokken; dringt er daarom nogmaals op aan dat er in de begroting voldoende middelen voor steun aan initiatieven van lokale en regionale overheden worden uitgetrokken.

Gedaan te Brussel, 29 november 2013.

De voorzitter van het Comité van de Regio’s

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  COM(2013) 739 final.

(2)  CdR 4044/2013.

(3)  Voorstel voor een richtlijn betreffende de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, COM(2012) 131 final.

(4)  Zie CdR 341/2010.


ADVIEZEN

Comité van de Regio's

104e zitting — 28—29 november 2013

15.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 114/6


Advies van het Comité van de Regio's — Verslag over het EU-burgerschap 2013

2014/C 114/02

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

1.

wijst erop dat door het Europees burgerschap de diverse nationale identiteiten in de Europese Unie naast elkaar kunnen bestaan, ongeacht de wijze van toekenning van het nationale burgerschap, waardoor de burgers betrokken worden bij het proces van Europese eenwording. Daarnaast levert het Europees burgerschap een bijdrage aan het versterken van de opbouw van de Europese democratie.

2.

Vrij verkeer vormt de hoeksteen van de verdere economische en politieke ontwikkeling van de EU, opent beroeps- en leermogelijkheden voor EU-burgers, haalt de banden tussen Europeanen aan en is dus van cruciaal belang voor het Europese burgerschap.

3.

Tevens moet de aandacht worden toegespitst op de economische dimensie, teneinde een economisch sterk Europa te waarborgen dat de maatschappelijke dimensie van het EU-burgerschap kracht zou kunnen bijzetten, gelet op de alsmaar diepere schuldencrisis en de toename van de werkloosheid, waardoor steeds meer Europeanen en vooral jongeren worden getroffen.

4.

Daar de Europese burgers zich niet betrokken voelen bij de Europese besluitvorming, wijst het Comité er andermaal op dat de besluiten zo transparant mogelijk voor en zo dicht mogelijk bij de burgers moeten worden genomen.

5.

Vanwege hun nabijheid tot de burger zijn de regionale en lokale overheden de meest aangewezen organen om een beter begrip van het EU-burgerschap te bevorderen en om het burgerschap, en de concrete voordelen daarvan voor elk afzonderlijk individu zichtbaarder te maken.

6.

Terwijl de Economische en Monetaire Unie wordt verdiept en er ook gesprekken aan de gang zijn om de politieke unie te versterken middels een mogelijke herziening van de verdragen, is het zaak dat deze diepere integratie hand in hand gaat met een grotere democratische legitimiteit.

Politiek en wettelijk kader van het Europees burgerschap

7.

Het „Europees burgerschap” werd geïntroduceerd bij het Verdrag van Maastricht. Deze introductie was een fundamentele en bijzonder symbolische fase in de opbouw van een Europese identiteit en een Europese democratie. Het Europees burgerschap werd verleend aan alle onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie en werd, door de goedkeuring van het Verdrag van Amsterdam, beschouwd als een aanvulling op het nationale burgerschap.

8.

De veranderingen in de regelgeving die werden geïntroduceerd met het Verdrag van Lissabon, betekenden een versterking van het Europees burgerschap, dat nu wordt beschouwd als een toegevoegd (en dus niet eenvoudigweg aanvullend) burgerschap, dat het nationale burgerschap niet vervangt. Het Europees burgerschap geeft geen uiting aan vooraf bestaande banden die het politieke lichaam bijeenhouden, maar wordt begrepen als een normatief kader dat het vrije verkeer van de ene naar de andere lidstaat omzet in een grondslag voor rechten, zonder enige uitsluiting.

9.

Twee decennia na de vaststelling van de rechten van de EU-burgers bij het Verdrag van Maastricht, stroken deze rechten evenwel niet altijd met hetgeen de burgers in dit verband dagelijks ervaren. Een en ander werd bevestigd door EU-burgers in het kader van een ruim opgezette openbare raadpleging over het Europese burgerschap, waarbij 12 000 EU-burgers voorbeelden hebben aangereikt over bureaucratische hinderpalen die hen bv. bij de uitoefening van het recht op vrij verkeer nog steeds belemmeren (1). In studies van Eurostat over de burger (2)- en de kiesrechten (3), alsook in een aantal rechtstreekse gesprekken van burgers met nationale en Europese politici en een aantal vragen dat het publiek aan de voorlichtingsdienst "Europe Direct" over Europese rechten heeft gesteld, wordt bevestigd dat er op dit gebied meer moet worden gedaan.

10.

De rechten waarnaar in het verslag wordt verwezen, zijn rechten die burgers van de Europese Unie krachtens de EU-Verdragen genieten maar waarvan vele tevens fundamentele rechten zijn die ook voor onderdanen van derde landen gelden.

11.

De verhouding tussen het Europese burgerschap en het burgerschap van een lidstaat blijft dubbelzinnig. Enerzijds hangt een en ander rechtstreeks af van het burgerschap van een lidstaat, dat de enige voorwaarde is om het EU-burgerschap te verkrijgen, zoals in elke nationale wetgeving is bepaald. In dat opzicht wordt het EU-burgerschap beperkt tot een aanvullende bron van rechten t.o.v. het burgerschap van een lidstaat. Tegelijkertijd wordt met het EU-burgerschap het begrip nationaliteit evenwel losgekoppeld van de nationale staat, en is er een accentverschuiving van integratie van een individu in een politieke gemeenschap naar zijn verblijf, naar de bescherming op voet van gelijkheid van zijn individuele, politieke en maatschappelijke rechten en naar zijn recht op vrij verkeer als Europees burger.

12.

Het verwerven van het burgerschap van een lidstaat — en vandaar ook het Europese burgerschap — kan een basismechanisme zijn om onderdanen van derde landen in de Europese samenlevingen op te nemen en moet als zodanig dan ook voldoende toegankelijk zijn voor migranten die al lange tijd legaal in de EU verblijven. Het verlenen van dit burgerschap is een basisinstrument voor de integratie van deze migranten in de Europese samenlevingen.

13.

Reeds in zijn advies van 2010 over het EU-burgerschap heeft het Comité de EU opgeroepen om haar beleid en haar besluitvormingsinstanties democratischer en transparanter te maken. Het heeft daarnaast verzocht mechanismen in te voeren om een interactieve politieke dialoog te bevorderen en het beginsel van participatiedemocratie in praktijk te brengen.

14.

Het erkent dat de Commissie de balans heeft opgemaakt van de tot dusver geleverde inspanningen en zich ervoor inzet om haar beloften inzake bevordering van het EU-burgerschap na te komen door op 12 thematische gebieden maatregelen voor te stellen.

15.

In het verslag zijn voorstellen opgenomen die evenwel hoofdzakelijk de economische dimensie van de EU betreffen en slechts in tweede instantie op de politieke of sociale dimensie van de Europese integratie gericht zijn. Zo zijn er geen concrete en tastbare voorstellen ter versterking van de rechten van patiënten of voor grensoverschrijdende verstrekking van gezondheidsdiensten, de versterking van de multiculturaliteit, de bevordering van een "socialer Europa" (door bv. bestrijding van armoede en sociale uitsluiting) of de geleidelijke ontwikkeling van een Europese identiteit.

16.

De acties die in het verslag vermeld worden lijken op het eerste gezicht te stroken met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. De Europese Commissie zal elke afzonderlijke maatregel evenwel omstandig moeten motiveren tegen de tijd dat zij hem officieel zal voorstellen, daar sommige voorstellen wellicht grondiger onderzocht moeten worden (bv. het afgeven van facultatieve eenvormige Europese documenten). Ook mogen de beoogde maatregelen zich niet vertalen in een buitensporige administratieve en financiële belasting van de betrokken nationale, regionale of lokale overheden.

17.

Gelet op de komende Europese verkiezingen van 2014 moet het verslag ook gelezen worden met de recente mededeling en de daarmee samenhangende aanbeveling van de Europese Commissie in het achterhoofd (4). Met deze documenten wordt beoogd de democratische procedures en de representatieve democratie in de EU via een versterking van de deelname aan de Europese verkiezingen kracht bij te zetten.

18.

Er zij aan herinnerd dat het CvdR nauw betrokken was bij de voorbereiding van het verslag en dat daarbij rekening is gehouden met de resultaten en de voorstellen van een studie die in opdracht van het CvdR is verricht naar de rol van lokale en regionale overheden in de bevordering van het EU-burgerschap en de rechten van de Europese burgers (5).

Voorwaarden voor de verwezenlijking van het burgerschap

19.

Er moeten maatregelen worden genomen om te voorzien in onderwijs en vorming m.b.t. het burgerschap, zodat mensen de capaciteiten verwerven om bewust en vrij om te gaan met de rechten en plichten van het burgerschap, zodat de sociale dimensie van het burgerschap tegen de achtergrond van de toenemende economische crisis aan kracht wint en zodat een eind wordt gemaakt aan de verschillende obstakels die de Europese burgers beletten het recht op vrij verkeer uit te oefenen.

20.

In een wereld van toenemende mobiliteit (6) is het van groot belang dat er daadwerkelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht ten dienste van de burgers tot stand komt. Het garanderen van een vlotte uitoefening door EU-burgers van hun recht op vrij verkeer en vrij verblijf is van cruciaal belang, omdat dit het door het EU-Verdrag verleende recht is dat burgers het meeste appreciëren en als de belangrijkste verwezenlijking van de Europese integratie beschouwen. In dat verband volstaat het niet rechten te formuleren, maar is het zaak dat alle bestuursniveaus samenwerken om ook te waarborgen dat de rechthebbenden ze ongehinderd kunnen uitoefenen.

De rol van de regionale en lokale overheden

21.

Een belangrijke conclusie van het verslag van 2010 was dat de ontevredenheid van de EU-burgers t.a.v. de uitoefening van hun rechten niet zozeer te wijten was aan lacunes in de wetgeving op Europees niveau maar veeleer aan factoren die te maken hadden met de omzetting in nationale wetgeving en de toepassing daarvan. Gelet op het voorgaande valt op te merken dat in het verslag van de Europese Commissie geen bijzondere aandacht wordt besteed aan de bijdrage die regionale en lokale overheden kunnen leveren aan de doeltreffendheid en de kwaliteit van het Europese burgerschap.

22.

Regionale en lokale overheden zullen een centrale rol moeten gaan spelen in het participatieve proces voor de verwezenlijking van een concrete benadering van onderaf, waarbij burgers wezenlijk kunnen bijdragen aan de vormgeving van het EU-beleid, dat concreet gestalte geeft aan hun rechten.

23.

Lokale en regionale overheden kunnen de problemen inzake vrij verkeer en verblijf van Europese burgers, evenals kwesties m.b.t. de opvang van migranten, mee helpen beheren. Deze autonome besturen kunnen ook groepen benaderen die vaak in geringere mate aan het politieke leven deelnemen, zoals bv. jongeren en migranten.

24.

Het is een goede zaak dat de Europese Commissie voorstelt om het gebrek aan voorlichting op lokaal en regionaal niveau over de rechten van Europese burgers — een gebrek dat vaak leidt tot verkeerde voorlichting van de belanghebbenden en dat de uitoefening van de betrokken rechten bemoeilijkt — aan te pakken door te voorzien in een instrument voor opleiding van lokale besturen via het internet. Aangezien de CvdR-leden de behoeften en mogelijkheden van de autonome besturen waar ze vandaan komen, goed kennen, is het CvdR bereid om actief met de Europese Commissie samen te werken om in de lidstaten werk te maken van dat instrument en het te bevorderen.

25.

Het CvdR is ingenomen met de nieuwe initiatieven van de Commissie inzake de opheffing van belemmeringen voor de uitoefening van rechten die uit het EU-burgerschap voortvloeien, maar wijst erop dat er in de lidstaten nog steeds een kloof bestaat tussen de geldende wettelijke regels en de dagelijkse praktijk van de burgers, met name in grensoverschrijdende situaties. De Commissie zou hieraan meer aandacht moeten besteden.

Vormen van EU-burgerschap  (7)

Actief burgerschap

26.

De versterking van het Europees burgerschap kan nog meer kracht worden bijgezet als burgers, en met name jongeren, die zich meer bewegen binnen de Europese ruimte, actiever gaan deelnemen aan het lokale gemeenschapsleven.

Maatschappelijk burgerschap

27.

De initiatieven voor maatschappelijk burgerschap op Europees niveau moeten uitgebreid worden, aangezien de toegang tot sociale rechten in bepaalde gevallen verbonden is aan vereisten en criteria die discriminerende trekken vertonen, wat haaks staat op het in het Gemeenschapsrecht verankerde beginsel van gelijkheid en gelijke behandeling.

28.

Het klopt dat het verslag van de Commissie een aantal maatregelen bevat ter versterking van de sociale dimensie van het burgerschap, zoals de positieve maatregel betreffende de invoering van een kwaliteitskader voor stages; hiermee wordt echter alleen nog maar een richting aangegeven.

29.

Het Comité staat volledig achter een effectieve uitbreiding van het recht zich vrij te verplaatsen, wat gezien de voortdurende stijgende werkloosheid in de lidstaten vooral voor jongeren van belang is.

Civiel burgerschap

30.

Er is op dit vlak nog heel wat werk aan de winkel. Zo blijkt uit een speciaal nummer van Eurobarometer (8) dat amper de helft van de ondervraagden de Europese ombudsman kent en weet hoe ver zijn bevoegdheden reiken, en dat maar heel weinig mensen ervan op de hoogte zijn dat zij een verzoekschrift tot het Europees Parlement kunnen richten (9).

31.

De lokale en regionale overheden zouden dan ook specifieke en doeltreffende voorlichtingscampagnes moeten opstarten, zodat de Europese burgers zich bewust worden van het bestaan van de Europese ombudsman en hun recht op het indienen van verzoekschriften bij het EP; zij kunnen daarbij de hulp inroepen van de EU-fondsen.

Politiek burgerschap

32.

De opkomst bij Europese verkiezingen neemt sinds 1979 gestaag af, en bedroeg in 2009 nog amper 43 % (10). Hieruit blijkt duidelijk dat de Europese burgers denken dat hun stem niet wordt gehoord in het Europese besluitvormingsproces (dit wordt door 68 % ook zo aangegeven volgens Eurobarometer).

33.

De lokale en regionale autoriteiten zouden met steun van de Europese fondsen voorlichtingsprogramma's en -strategieën moeten uitwerken (het Comité verwijst in dit verband naar de bestaande voorbeelden van goede praktijken (11)) op lokaal en regionaal niveau, zodat hun inwoners weten dat zij kunnen stemmen én zich kandidaat kunnen stellen bij Europese verkiezingen. Voorts is voor deze overheden ook een belangrijke rol weggelegd bij de voorlichting en bewustmaking van met name leerlingen en studenten, die moeten worden klaargestoomd om actief deel te nemen aan verkiezingen.

34.

Burgers uit derde landen moeten meer politieke rechten krijgen en de lidstaten moet erop worden gewezen dat zij de toegang van onderdanen van derde landen tot hun burgerschap niet al te zeer mogen beperken. Enerzijds is in eerdere CvdR-adviezen erkend dat wettig in de lidstaten verblijvende migranten verwachten dat zij het burgerschap van de Unie kunnen verwerven; anderzijds wordt aangenomen dat deelname van wettige migranten aan de politiek een factor is die de integratie in lokale gemeenschappen sterk bevordert.

35.

Alle lidstaten moeten zonder uitzondering de uitoefening van het actief en passief kiesrecht voor hun burgers bij nationale verkiezingen eenvoudiger maken, ongeacht of zij op het nationaal grondgebied verblijven of zich er bevinden. De uitoefening van het recht om in een andere lidstaat te gaan wonen mag er niet toe leiden dat men zijn politieke rechten verliest.

36.

Voorts is de tijd rijp voor het verdiepen of lanceren van een dialoog over de verwerving van stemrecht voor EU-burgers, ook voor de regionale en nationale verkiezingen van de lidstaat waar zij verblijven, met het voorbehoud echter van nationale soevereiniteit van elke lidstaat (jus domicili).

37.

Het Comité wijst erop dat het begrip Europees burgerschap in het kader van de uitbreiding van de EU voor een nieuwe dynamiek kan zorgen. Uitbreiding houdt meer in dan alleen de aanpassing van economie en wetgeving aan het Europese acquis; de landen in kwestie moeten ook politieke maatregelen nemen om hun democratische structuren en de rechtsstaat te versterken. Het perspectief van Europees burgerschap geeft dergelijke maatregelen concreet betekenis.

Administratief burgerschap

38.

Administratieve vereenvoudiging op lokaal en regionaal niveau is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat EU-burgers hun rechten, en met name het recht op vrij verkeer, daadwerkelijk kunnen uitoefenen. Voorts moet er een einde worden gemaakt aan ontmoedigende praktijken en andere vormen van discriminatie die ertoe leiden dat niet alle Europese burgers op gelijke voet worden behandeld, in het bijzonder waar het gaat om het toekennen van verblijfsvergunningen. De lokale en regionale overheden zouden de problemen duidelijk moeten afbakenen zodat zij gepaste oplossingen kunnen aanreiken.

39.

De Commissie zet met haar voorstellen een stap in de goede richting. Aangezien op een van de actieterreinen een belangrijke rol is weggelegd voor de lokale overheden (12) is het noodzakelijk een effectbeoordeling uit te voeren en moet worden voorzien in steun uit de Europese fondsen.

40.

Het CvdR is ingenomen met de voorstellen van de Europese Commissie om vlottere grensoverschrijdende erkenning van de technischecontrolecertificaten van voertuigen te bevorderen, alsook met de voorgestelde harmonisatie van de vereisten bij technische controles van motorvoertuigen; deze voorstellen moeten zo spoedig mogelijk ten uitvoer worden gelegd zodat de burgers wordt gegarandeerd dat zij hun recht op vrij verkeer, met inbegrip van het overzetten van kentekenbewijzen tussen landen, gemakkelijker kunnen uitoefenen.

Burgerschapscultuur

41.

Het Comité zou graag zien dat meer werk wordt gemaakt van initiatieven op het vlak van samenwerking die erop gericht zijn de burgers duidelijk te maken dat zij het recht hebben zich vrij te verplaatsen; we denken dan bv. aan jumelages, initiatieven voor grensoverschrijdende samenwerking, enz.

42.

Het Comité herinnert eraan (13) dat het, met het oog op de Europese verkiezingen van 2014, belangrijk is dat alle burgers van de Unie zich meer bewust worden van hun rechten, met name van hun stemrecht in de lidstaat van verblijf, en dat de uitoefening van deze rechten eenvoudiger wordt.

Financiële middelen en mogelijkheden om het vlak van netwerken en samenwerking

43.

Tegen de achtergrond van het meerjarig financieel kader 2014-2020 beklemtoont het Comité dat de programma's "Grondrechten en burgerschap" en "Europa voor de burgers" een belangrijke rol kunnen spelen bij de versterking van het Europees burgerschap en de ondersteuning van maatregelen ter bevordering van de kennis en de tenuitvoerlegging van de Europese wetgeving en het Europees beleid in de lidstaten.

44.

De financiering van de programma's op het gebied van Europees burgerschap moet eenvoudiger en doeltreffender, en er moet beter op worden gelet dat de prioriteiten stroken met de beleidskeuzes; ook moet er oog zijn voor de verspreiding van de resultaten van de projecten zodat zij een grotere impact krijgen en de strategische en beleidsdoelstellingen dichterbij brengen. Een en ander veronderstelt dat de lokale en regionale overheden worden betrokken bij de programmering van de desbetreffende acties, m.n. bij de voorbereiding en ontwikkeling van de jaarlijkse werkprogramma's.

Brussel, 28 november 2013.

De voorzitter van het Comité van de Regio’s

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  http://ec.europa.eu/justice/citizen/files/eu-citizen-brochure_nl.pdf

(2)  http://ec.europa.eu/public_opinion/flash/fl_365_en.pdf

(3)  http://ec.europa.eu/public_opinion/flash/fl_364_en.pdf.

(4)  COM(2013) 126 final, Voorbereiding van de Europese verkiezingen van 2014: het verloop ervan nog democratischer en efficiënter maken, en C(2013) 1303 final, Commission Recommendation on Enhancing the democratic and efficient conduct of the elections to the European Parliament.

(5)  Studie van het Comité van de Regio's (2012) over Local and regional authorities promoting EU citizenship and citizens' rights. Een samenvatting van deze studie is te vinden op: http://www.cor.europa.eu/en/news/forums/Documents/summary_cor_study_citizenship.pdf

(6)  CdR 201/2009.

(7)  Dit onderscheid is voorgesteld in het CvdR-advies over het Verslag over het EU-burgerschap 2010: Het wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van EU-burgers, rapporteur Roberto Pella (IT/EVP), CvdR 355/2010 fin, en werd in dit advies overgenomen.

(8)  Studie van het Comité van de Regio's (2012) over Local and regional authorities promoting EU citizenship and citizens' rights. Een samenvatting van deze studie is te vinden op: http://cor.europa.eu/nl/events/forums/Pages/ey2013-toolkit.aspx, blz. 12.

(9)  Zie artikel 227 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(10)  Studie van het Comité van de Regio's (2012) over Local and regional authorities promoting EU citizenship and citizens' rights, blz. 10.

(11)  Ibid., blz. 11.

(12)  Meer concreet: bevordering van de beschikbaarheid van gerichte en toegankelijke informatie over de EU door lokale overheden online opleidingsinstrumenten ter beschikking te stellen en door burgers gebruiksvriendelijke informatie te verstrekken aan de hand waarvan zij hun problemen kunnen oplossen.

(13)  Zie het advies over de versterking van het EU-burgerschap, 2013.


15.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 114/11


Advies van het Comité van de Regio's — EU-richtsnoeren betreffende staatssteun voor luchthavens en luchtvaartmaatschappijen

2014/C 114/03

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

Algemene opmerkingen

1.

merkt op dat de luchtvaart binnen het omvangrijke proces van modernisering van de staatssteunregels, dat de Europese Commissie in 2012 (1) in gang heeft gezet, één van de eerste sectoren is waarvoor is gebleken dat het regelgevingskader voor overheidsfinanciering — voor infrastructuur en exploitatiesteun aan luchthavens en voor aanloopsteun voor luchtvaartmaatschappijen — aan herziening toe is (2).

2.

In 1994 (3) heeft de Commissie na de stapsgewijze voltooiing van het liberaliseringsprogramma in de luchtvaartsector de eerste regelgeving inzake staatssteun in de burgerluchtvaart voorgelegd. Het liberaliseringsprogramma heeft de sector op fundamentele wijze tot mededinging aangezet, zodat regulerend optreden nodig was om dit voor alle operatoren in de sector volgens gelijke spelregels te laten verlopen.

3.

In 2005 (4) heeft de Commissie het bestaande regelgevingskader moeten actualiseren aan de hand van nieuwe richtsnoeren voor overheidsfinanciering van luchthavens en luchtvaartmaatschappijen met een regionale luchthaven als thuishaven: nadat de liberalisering van de luchtvaart rond was, heeft de snel evoluerende sector immers een aantal jaar de overweldigende opmars meegemaakt van het nieuwe bedrijfsmodel van de lagekostenmaatschappijen, dat op kleine luchthavens is gebaseerd.

4.

In slechts acht jaar tijd hebben de ontwikkelingen op de Europese markt tot een radicale omwenteling inzake de omvang van het luchtverkeer geleid. Dit is in het bijzonder te wijten aan de exponentieel gegroeide machtspositie van lagekostenmaatschappijen op de markt. Het bedrijfsmodel van deze maatschappijen is hoofdzakelijk gericht op kleine regionale luchthavens, die een gedecentraliseerde ligging hebben t.o.v. de traditionele nationale luchthavens en de grote knooppuntluchthavens.

5.

Net als de Commissie is het CvdR van mening dat er m.b.t. het regelgevingskader inzake overheidssteun voor de luchthavensector dringend optreden nodig is. Dit moet aansluiten bij de doelstelling van het moderniseringsprogramma waarmee de lidstaten een regelgevingspakket wordt aangeboden ter vrijwaring van de mededinging en een geactualiseerde, soepele en efficiënte interne markt tijdens de periode 2014-2020. Het CvdR herinnert in dit verband aan de aanbevelingen die het reeds gedaan heeft in zijn advies over de modernisering van het EU-staatssteunbeleid (5).

6.

Positief is de door de Commissie gelanceerde openbare raadpleging (eerste fase vanaf 6 juni 2011, tweede fase lopend sinds 3 juli 2013), waarin alle betrokken partijen worden verzocht een bijdrage te leveren m.b.t. de herziening van het bestaande regelgevingskader en het voorstel voor nieuwe richtsnoeren. Het CvdR schaart zich achter de aanpak van de Commissie om eerlijke mededinging tot stand te brengen tussen de verschillende spelers in de Europese luchtvaartsector — los van hun bedrijfsmodel — en aldus van deze sector een succesvolle, concurrerende sector te maken.

7.

Aangezien het mededingingsrecht in de EU onder de exclusieve bevoegdheid van de Commissie ressorteert en er een overvloed aan soft law bestaat, valt het echter te betreuren dat lokale en regionale overheden niet met omvangrijke bijdragen over de brug kunnen komen in een aantal sectoren die een sleutelrol vervullen bij lokale en regionale ontwikkeling (bijvoorbeeld de sector van de regionale luchthavens) en op het vlak van steunmaatregelen voor regionale ontwikkeling.

8.

Het CvdR wijst de Commissie erop dat de situaties van de luchthavens in Europa erg uiteenlopend zijn. Met name de afgelegen ligging en het isolement van de ultraperifere regio's maken dat hun luchthavens financieel niet levensvatbaar zijn en niet kunnen concurreren met andere luchthavens, los van het aantal passagiers, en dat zij al zeker geen bedreiging zullen vormen voor de andere vervoerswijzen, of het nu om vervoer over het land of per spoor gaat.

9.

In dergelijke sectoren spelen lokale en regionale overheden ook via staatssteun een hoofdrol in het ontwikkelings- en groeibeleid. Ze beschikken over gedetailleerde kennis van de lokale economie, aangezien ze dicht bij de economische en sociale actoren staan. Hiermee dient in de Europese regelgeving rekening te worden gehouden, als deze daadwerkelijk de lokale en regionale overheden en hun samenhang in de interne markt ten goede wil komen en territoriale samenhang in de EU tot stand wil brengen.

10.

Herinnerend aan zijn advies over "Richtsnoeren voor regionale steunmaatregelen voor 2014-2020" (6) drukt het CvdR de hoop uit dat de Commissie bij het voorstellen van staatssteunregels op voorhand en systematisch het Comité van de Regio's (CvdR) raadpleegt (7). Zo kunnen noodzakelijke elementen worden samengebracht met het oog op een effectbeoordeling, met inachtneming met het multilevel governance-beginsel (8).

De institutionele rol van overheden bij de financiering van infrastructuur

11.

Het CvdR sluit zich aan bij het EESC (9), dat de Commissie herinnert aan de scharnierfunctie van regionale luchthavens voor de Europese luchtvaart: in 2010, bijvoorbeeld, telde 60 % van de luchthavens in de EU minder dan 1 000 000 reizigers. Het hoopt dan ook dat in de nieuwe richtsnoeren met die functie rekening zal worden gehouden.

12.

Het CvdR wijst nogmaals op het belang van regionale luchthavens voor de bevordering van lokale ontwikkeling en de verbetering van toegankelijkheid: zo dragen ze bij tot de doelstellingen inzake territoriale ontwikkeling, economische groei op lokaal en regionaal niveau en werkgelegenheid. Om ook dunner bevolkte gebieden in de EU, alsmede ultraperifere gebieden (en gebieden die volledig op het luchtvervoer zijn aangewezen) de kans te geven om actief deel te nemen aan de interne markt, is een goede toegankelijkheid — bv. in de vorm van adequate vliegverbindingen — van doorslaggevend belang.

13.

De zonet geschetste rol is van bijzonder strategisch belang, vooral nu de EU moeilijkheden ondervindt om uit de economische crisis te geraken. Reeds in 2008, bij de eerste tekenen van de huidige crisis, is immers gebleken dat overheden op Europees en nationaal niveau krachtige anticyclische economische maatregelen moesten nemen. Dit heeft de Commissie zelf erkend door in ruime mate een beroep toe te laten op de afwijking bedoeld in art. 107, lid 3, onder b) VWEU (10). Het is dan ook in economisch zware tijden van buitengewoon belang dat er mogelijkheden worden geschapen om de toegankelijkheid van alle gebieden binnen de interne markt te bevorderen.

14.

Gelet op de Mededeling van de Commissie over het Europese luchthavenbeleid benadrukt het CvdR nogmaals dat regionale luchthavens (11) een belangrijke rol kunnen spelen om de grote knooppunten, die door hoge congestieniveaus worden gekenmerkt en waar omwonenden en milieu zware hinder van ondervinden, aanmerkelijk te ontlasten en het toerisme in de EU te bevorderen en de markttoegang van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) te verbeteren door ze beter in staat te stellen te concurreren (12).

15.

Het luchtverkeer in de EU kan enkel echt duurzaam en doeltreffend zijn als het op een passend infrastructuurnetwerk van kleine luchthavens kan steunen.

16.

Net als de Commissie (13) is het CvdR bezorgd over de groeiende behoefte aan infrastructuur die de Europa 2020-strategie met zich mee zal brengen: op het vlak van energie, informatietechnologie en transport zal moderne, passende en flexibele netwerkinfrastructuur nodig zijn om van Europa een economie te maken, die sterk op kennis is gebaseerd, weinig uitstoot en over een groot concurrentievermogen beschikt.

17.

Het CvdR is het er ook over eens dat de markt niet altijd in staat is om te voorzien in de infrastructuur die Europa nodig heeft en dat veel investeringen die noodzakelijk zijn om de doelstellingen van de Europese strategie te realiseren, zonder overheidssteun niet mogelijk zouden zijn of tot na 2020 zouden worden uitgesteld.

18.

Positief is de oproep van de Commissie tot meer investeringen in infrastructuur voor de EU. Naar verwachting zal voor de periode 2010-2020 1500 miljard euro nodig zijn om aan het huidige niveau van de vraag naar transport te voldoen. Belangrijk daarbij is dat economische ontwikkeling van gebieden nauw samenhangt met de geografische toegankelijkheid ervan.

19.

Het CvdR neemt nota van de beginselen die het Hof heeft uitgewerkt in zijn rechtspraak m.b.t. de zaak-Leipzig/Halle (14), maar benadrukt de specifieke feitelijke context ervan. Het nodigt de Commissie dan ook uit om in haar richtsnoeren rekening te houden met de grote verscheidenheid aan overheidssteun ter ondersteuning van infrastructuur. Participatie middels overheidskapitaal is vaak wezenlijk voor het succes van grootschalige infrastructuurprojecten als luchthavens, en zulks ongeacht het al dan niet commerciële gebruik ervan.

20.

Absolute passagiersaantallen zijn alleen in standaardgevallen een geschikt criterium om de rentabiliteit van een luchthaven als infrastructuurvoorziening te beoordelen en luchthavens in categorieën onder te brengen. De compatibiliteitsregels moeten op dit punt dan ook worden versoepeld zodat nog met specifieke kenmerken van afzonderlijke gevallen rekening kan worden gehouden.

21.

Het is ook belangrijk in aanmerking te nemen dat het in de huidige situatie, waarin een uitweg uit de crisis nabij lijkt, bijzonder nuttig zou zijn om prioritair na te gaan welke positieve effecten overheidsfinanciering voor infrastructuur heeft op cohesie, groei en werkgelegenheid. Deze effecten moeten terdege worden meegewogen als wordt beoordeeld in hoeverre de mededingingsregels in acht worden genomen.

22.

Het CvdR neemt kennis van het door de Commissie ontwikkelde criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie, maar vindt het zorgwekkend dat dit vaak ook op infrastructuur worden toegepast, ten aanzien waarvan de staat echter een historische en institutioneel onvervangbare rol speelt: aangezien deze sector erg grote investeringen vereist waarvan de kosten onmogelijk volledig aan de gebruikers van de infrastructuur kunnen worden doorberekend, zouden veel investeringen in infrastructuur sowieso niet door een particuliere investeerder kunnen worden gedragen. Bij investeringen in territoriale infrastructuuruitbouw, die een wezenlijk deel uitmaken van de opdracht van de overheid, is het weinig realistisch en niet in het algemeen belang om er bij voorbaat van uit te gaan dat de staat met een particuliere speler gelijk kan worden gesteld en dat hij geen rekening hoeft te houden met overwegingen van sociale, politiek-regionale of sectorale aard.

23.

Het CvdR nodigt de Commissie uit in aanmerking te nemen dat overheidssteun voor de bouw of uitbreiding van infrastructuur alsook overheidssteun om inwoners een adequate toegankelijkheid te bieden, vaak authentieke algemene economische maatregelen zijn die als dusdanig geen staatssteun maar maatregelen van algemeen belang inhouden (15). Het spoort de Commissie dus aan om de staatssteunregels verder te moderniseren op basis van de fundamentele beginselen die aan het overheidsbeleid en de institutionele rol van de staat ten grondslag liggen. Het geeft in overweging dat luchthavens, net zoals wegen en spoorwegen, tegemoetkomen aan de behoefte aan openbare infrastructuur.

Kleine en microluchthavens die niet onder het toepassingsgebied van de staatssteunregels vallen

24.

Het CvdR roept de Commissie op de modernisering verder te zetten met het oog op een daadwerkelijke vereenvoudiging, waarbij de inspanningen vooral worden gericht op de situaties en gevallen die de concurrentie het meest verstoren en een echte bedreiging voor de interne markt vormen.

25.

Er zijn inderdaad regels nodig die voor alle bedrijven in de luchtvaartsector van de Europese Economische Ruimte een gelijk speelveld creëren, waarbij verstorende overheidssteun op de betrokken markten tot een minimum wordt beperkt en subsidiewedlopen tussen lidstaten worden vermeden.

26.

De Commissie zou haar inspanningen echter op de grote luchthavens moeten richten, terwijl steunmaatregelen voor kleine luchthavens met minder dan 300 000 passagiers per jaar buiten het toepassingsgebied van de staatssteunregels zouden moeten vallen: ze hebben immers geen invloed op het handelsverkeer tussen de lidstaten en zijn als zodanig structureel niet in staat de operationele en investeringskosten te dragen. De Commissie heeft 300 000 passagiers reeds als passende maximumwaarde erkend in het kader van het besluit van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen; wel heeft ze de toepassing ervan beperkt tot luchtverbindingen naar eilanden of havens en heeft ze een lagere waarde vastgesteld voor diensten van algemeen economisch belang m.b.t. luchthavens. De Commissie zou de grenswaarden die in de diverse rechtsgrondslagen gehanteerd worden, dan ook op een meer samenhangende en eenvoudiger manier moeten beheren en het voorstel voor nieuwe richtsnoeren vervolgens moeten aanpassen, met name wat betreft de punten 80.1 en 80.2 over de classificatie van luchthavens, en punt 92 over de steunintensiteit, waarbij zou moeten worden voorzien in een categorie luchthavens met maximaal 300 000 passagiers, zoals ook bedoeld in artikel 2, lid 1, onder e), van het besluit.

27.

Het CvdR is tevreden dat de Commissie aandacht heeft geschonken aan de categorie luchthavens met zeer beperkte capaciteit wat het aantal passagiers per jaar betreft, en dat ze erkent dat deze luchthavens, evenals deze met een capaciteit tot 5 miljoen passagiers per jaar, structureel vaak niet in staat zijn om zonder enige overheidssteun hun investerings- en exploitatiekosten te dragen. Daarentegen is het jammer dat een dergelijke overweging niet wordt gemaakt m.b.t. de criteria voor de verenigbaarheid van steun voor deze luchthavens (16).

28.

Deze luchthavens zijn gekenmerkt door:

een beperkt aantal passagiers,

moeilijke bereikbaarheid door de kenmerken van het terrein of het gebrek aan alternatieve infrastructuurverbindingen met de omliggende regio,

een beperkt verzorgingsgebied, waardoor er ook maar weinig mogelijkheden tot ontwikkeling zijn:

door deze kenmerken zijn de luchthavens volledig lokaal en niet aantrekkelijk voor passagiers van over de grens.

29.

In veel gevallen gaat het om kleine luchthavens waarvan de rol nauwelijks of niet door andere luchthavens of andere openbare vervoerswijzen kan worden overgenomen wat vervoerscapaciteit betreft: als de passagiers van de kleine luchthavens over andere luchthavens zou worden verdeeld, zou dit geen enkele invloed hebben op het verkeer op deze andere luchthavens.

30.

Financiering voor kleine luchthavens is dan ook geen staatssteun in de zin van art. 107, lid 1 VWEU: deze financiering leidt er niet toe dat de concurrentie of het handelsverkeer tussen de lidstaten wordt verstoord. Ze dient bijgevolg niet binnen het toepassingsgebied van de nieuwe richtsnoeren te vallen.

31.

Het CvdR stelt daarom voor (17) dat de Commissie de tienjarige overgangsperiode waarbinnen zij staatssteun voor exploitatie van luchthavens als verenigbaar met de Verdragen beschouwt, uitsluitend toepast op luchthavens die jaarlijks meer dan één miljoen passagiers tellen. Ook mag de voorgestelde opheffing niet resulteren in grootschalige sluiting van kleinere luchthavens. In de tabel inzake de maximale intensiteit voor investeringssteun zou de categorie luchthavens met minder dan 1 000 000 passagiers moeten worden aangemerkt als een categorie luchthavens die jaarlijks tussen 300 000 en 1 000 000 passagiers tellen.

32.

Het CvdR is het met de Commissie eens dat moet worden vermeden onrendabele luchthavens naast elkaar uit te baten en overcapaciteit te creëren. Zolang er echter geen juridische grondslag voorhanden is om financiering als staatssteun te beschouwen — zoals in het geval van kleine, lokaal belangrijke luchthavens — mogen dergelijke aanbevelingen niet het voorwerp van staatssteunregels worden. Deze regels zijn er immers op gericht het concurrentieel evenwicht tussen de lidstaten te behouden en de eenheid van de eengemaakte markt te vrijwaren, niet de overheidsbestedingen van regeringen kwalitatief te beoordelen.

Diensten van algemeen economisch belang

33.

De Commissie is van mening dat voor aanleg en instandhouding van luchthavens vergoedingen mogen worden betaald ter compensatie van de vervulling van openbare-dienstverplichtingen. Het CvdR vindt de daarvoor geldende regels echter veel te strikt.

34.

Volgens het CvdR kan het ook belangrijk zijn luchthavens te behouden buiten de gebieden die zonder luchthaven dusdanig van de rest van de EU geïsoleerd zouden zijn dat hun economische ontwikkeling in het gedrang zou komen.

35.

In principe is het een zaak van de lidstaten en hun regionale en lokale overheden om te besluiten of een bepaalde taak van algemeen economisch belang is. De Commissie kan een dergelijk besluit alleen op manifeste fouten controleren.

36.

Het CvdR is van mening dat aanleg en instandhouding van luchthavens met name een publieke taak is als hierdoor in regio's met structurele tekortkomingen verbeteringen kunnen worden gerealiseerd die een perspectief voor de economische ontwikkeling van die regio's überhaupt mogelijk maken.

37.

Er moet een beleid komen voor samenwerking tussen Europese grensoverschrijdende regio's met het oog op de coördinatie en/of aanleg van regionale luchthavens die regio's van meerdere lidstaten bedienen.

Exploitatiesteun voor luchthavens die tussen 300 000 en 1 000 000 passagiers tellen

38.

De Commissie erkent dat exploitatiesteun voor kleine regionale luchthavens nauw verband houdt met het feit dat ze niet in staat zijn hun eigen exploitatiekosten te dragen. De Commissie is van mening dat deze luchthavens in maximaal tien jaar tijd de stap naar meer marktconforme beheermodellen kunnen zetten en zo voldoende middelen kunnen bijeenbrengen om hun exploitatiekosten te dekken.

39.

Gelet op de kenmerken van de markt voor kleine regionale luchthavens is het, zelfs los van de door de Commissie vooropgestelde periode van 10 jaar, erg onzeker of een dergelijke overgang mogelijk is zolang een luchthaven minder dan een miljoen passagiers per jaar telt.

40.

Het CvdR kan zich in beginsel vinden in de marktgerichte benadering van de Commissie, die zich tot doel stelt de verstrekking van overheidssteun tot de efficiënt werkende luchthavens te beperken, overlapping van inefficiënte luchthavens te vermijden en de mededinging tussen luchthavens en luchtvaartmaatschappijen te vrijwaren.

41.

Daarentegen kan het CvdR zich niet scharen achter de methode die de Commissie voorstelt om de vermelde doelstellingen te bereiken: de Commissie verliest uit het oog dat de marktdynamiek erg afhankelijk is van de omvang en de kenmerken van de luchthavens en dat beheersmaatschappijen van luchthavens slechts ogenschijnlijk op dezelfde markt actief zijn.

42.

Airports Council International (ACI) (18) heeft in een recente studie vastgesteld dat 80 % van de kosten van een luchthaven vaste kosten zijn die niet in verhouding staan tot het aantal passagiers maar door de grotendeels aan veiligheidsverplichtingen te wijten exploitatiekosten verband houden met de infrastructuur. Dit zorgt ervoor dat de kosten per passagier in een kleine luchthaven veel hoger liggen dan in een grote luchthaven, waar de vaste kosten over een groot aantal passagiers kunnen worden gespreid. Voor de kleine luchthavens maakt dit het ook bijzonder moeilijk om een break-evenpunt te bereiken.

43.

Kleine luchthavens gaan gebukt onder structurele concurrentienadelen die verhinderen dat vaste kosten worden gecompenseerd via commerciële inkomsten, die nauw samenhangen met het aantal passagiers in doorreis, of via een verhoging van de luchthavengelden voor de luchtvaartmaatschappijen. Dit laatste zou er immers toe leiden dat maatschappijen nog minder geneigd zijn er te landen — terwijl de aantrekkelijkheid van de luchthaven al te lijden heeft onder een beperkt verzorgingsgebied en onvoldoende verbindingen — en dus naar grotere luchthavens zullen uitwijken.

44.

Een groot deel van de kleine luchthavens die tussen 300 000 en 1 000 000 passagiers per jaar tellen, blijft meestal zijn kleinschaligheid behouden door hun weinig gunstige ligging in eiland- of bergregio's, geïsoleerde gebieden, gebieden met te weinig infrastructuur of beperkte aansluitingen via andere vervoerswijzen enz. Toch vertegenwoordigen deze luchthavens zeker 20 % (19) van het hoofd- en algemene TEN-T-netwerk. Ze spelen een fundamentele rol voor de toekomst van de trans-Europese netwerken en de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen op het gebied van verbindingen.

45.

Uit recente analyses (20) is inderdaad gebleken dat luchthavens met minder dan 1 000 000 passagiers per jaar samen misschien 445 miljoen euro verlies hebben geleden, maar dat hun bijdrage tot het bbp van de EU 16,15 miljard euro per jaar bedraagt en dat ze minstens 265 000 arbeidsplaatsen creëren.

46.

De nieuwe richtsnoeren zouden dan ook geen verbod mogen inhouden op exploitatiesteun voor luchthavens die minder dan 1 000 000 passagiers per jaar tellen en voor luchthavens in ultraperifere regio's, ook niet na een periode van maximaal 10 jaar. Dit type steun is immers het enige middel om een halt toe te roepen aan de verstoringen die door de hierboven vermelde structurele beperkingen worden teweeggebracht. Exploitatiesteun wordt voorts volledig gerechtvaardigd door de positieve externe die ze genereert.

47.

Het CvdR verzoekt de Commissie te erkennen dat de voordelen die overheidssteun aan kleine regionale luchthavens voor de burgers van de EU met zich meebrengt duidelijk zwaarder wegen dan strikt financiële en economische afwegingen.

48.

Het CvdR wijst de Commissie nogmaals op de positieve externe effecten van een ruim en gedifferentieerd aanbod aan kleine regionale luchthavens: meer mobiliteit (niet enkel nationaal, maar vooral trans-Europees, door meer concurrentie via de prijzen van het luchtvervoer en minder kosten); geconsolideerde sociale, culturele en territoriale samenhang in de EU.

49.

Er moet op worden toegezien dat de overheidssteun voor kleine luchthavens niet vertaald wordt in kruissubsidies voor andere begunstigden dan de luchthaveninfrastructuur.

50.

Het CvdR stelt voor het verstrijken van de overgangsperiode te beschouwen als een moment voor "evaluatie halverwege", wat niet uitsluit om ook na de overgangsperiode nog exploitatiesteun te verlenen, mits de voorwaarden daartoe nog vervuld zijn. Bovendien stelt het CvdR voor om, net zoals bij investeringssteun het geval is, exploitatiesteun toe te kennen afhankelijk van de grootte van de luchthavens en een eventuele rationalisering van het beheer ervan, zonder dat dit voor alle luchthavens zonder onderscheid 10 % moet bedragen.

51.

De maximumperiode van 24 maanden om nieuwe verbindingen te promoten dient ook als een periode van niet-opeenvolgende maanden te worden beschouwd: in kleine regionale luchthavens geldt immers met name het bedrijfsmodel van seizoensgebonden vluchten, vaak met toeristische doeleinden.

Investeringssteun luchthavens

52.

Het CvdR vreest dat de door de Commissie voorgestelde, naargelang van de grootte van de luchthaven vastgestelde strikte financieringspercentages voor investeringskosten niet afgestemd zijn op de specifieke situatie van elk afzonderlijk geval en verzoekt de Commissie dan ook om op basis van haar eerdere beschikkingenpraktijk financieringssteun soepel toe te laten als de luchthaven zich inzet voor een gemeenschappelijk doel (met name verkeersverbindingen, ontwikkeling van het regionale beleid), duurzame rentabiliteit in het vooruitzicht stelt op basis van verkeersprognoses en een businessplan en gelijke toegang garandeert voor passagiers en luchtvaartmaatschappijen. Het voorstel om de tot een maximum van 25 % beperkte staatssteun afhankelijk te maken van terugbetaling bij een succesvolle investering, houdt evenmin steek. Het CvdR stelt voor de intensiteit van 25 % niet volledig aan het terugbetaalbaar voorschot te koppelen.

53.

Uit de resultaten van de sectoranalyse (21) blijkt dat de luchthavens alleen van concurrerende schaalvoordelen kunnen profiteren als zij de drempel van 5 miljoen passagiers per jaar bereiken. De Europese Commissie erkent zelf dat luchthavens die tussen 3 en 5 miljoen passagiers per jaar tellen, hun kosten niet altijd volledig kunnen dekken.

Financiering van de intermodaliteit van de luchthavens

54.

Er moet steun worden verleend aan programma's voor de omschakeling van de bestaande luchtvaartinfrastructuur in regionale centra; deze infrastructuur dient aan te sluiten op de ontwikkeling van intermodaliteit binnen het vervoer op regionaal niveau. In het witboek over het vervoerbeleid van 2011 (22) werd reeds terecht gesteld dat het dringend zaak is dat de Unie op korte termijn stappen onderneemt met het oog op de integratie van multimodale verplaatsingen, met name van het spoor- en het luchtvervoer. De Commissie wordt dan ook opgeroepen de modernisering van de staatssteun voort te zetten zodat de nieuwe regels het voor de overheid makkelijker maken acties te ondernemen om deze gevaarlijke infrastructuurtekortkomingen en de fragmentering van het luchtvervoerssysteem te verhelpen — acties die moeten worden beschouwd als een integrerend onderdeel van het overheidsbeleid ter ondersteuning van de mobiliteit van de Europese burgers.

De uitdaging van wereldwijde concurrentie

55.

In de Europese economie speelt de luchtvaart een cruciale rol voor zowel burgers als ondernemingen. Ze is goed voor 5 miljoen banen en een omzet van 365 miljard euro, d.i. 2,4 % van het Europese bbp, en draagt aldus wezenlijk bij aan de economische groei, de werkgelegenheid, het toerisme, de intermenselijke contacten en de regionale en sociale samenhang van de Unie. Ook blijft de sector van essentieel belang voor de verbindingen tussen Europa en de rest van de wereld.

56.

Het is dus zaak dat de concurrentie niet wordt verstoord door oneerlijke praktijken binnen of buiten de EU. De Commissie wordt opgeroepen om ervoor te zorgen dat de inspanningen met het oog op de totstandbrenging van de interne markt de Unie niet verhinderen het hoofd te bieden aan de wereldwijde concurrentie van landen die thans tot onze belangrijkste concurrenten behoren en ten opzichte waarvan de Commissie zelf een zorgwekkend en toenemend verlies aan concurrentiekracht van de Europese luchtvaart heeft vastgesteld (23).

57.

De mededinging om nieuwe routes gaat verder dan Europa en is mondiaal. Wil men dat perifere regio's economisch competitief blijven of worden, dan is steun geboden voor betere verbindingen en het daaraan verbonden risico in verband met het ontwikkelen van nieuwe routes. Die verbindingen met derde landen worden steeds belangrijker voor het behoud en de uitbouw van contacten met bestaande en opkomende markten en de directe economische voordelen die zij kunnen opleveren. Daarom zouden ze onder bepaalde voorwaarden ook moeten kunnen worden gesteund.

58.

De strenge EU-toezichtregeling voor staatssteun is uniek in de wereld. Wat het concurrentievermogen van de Europese luchtvaart op wereldniveau betreft, kan niet worden voorbijgegaan aan de massale overheidsfinancieringen van de VS, Azië en het Midden-Oosten in luchthaveninfrastructuur en luchtvaartmaatschappijen, hetgeen de Unie een gevaarlijk concurrentienadeel oplevert. Met het oog op modernisering mag dat scenario niet worden doodgezwegen en kan de Unie het zich niet veroorloven een restrictieve aanpak te blijven hanteren, met name wat betreft de overheidssteun voor infrastructuur die het concurrentievermogen van de Europese luchtvaart en de gehele economie van de EU verder in het gedrang dreigt te brengen.

Brussel, 28 november 2013.

De voorzitter van het Comité van de Regio’s

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  COM(2012) 209 final.

(2)  Openbare raadpleging van 7 april tot 7 juni 2011.

(3)  94/C 350/07

(4)  2005/C 312/01.

(5)  CdR 1528/2012.

(6)  CdR 2232/2012.

(7)  CdR 76/2005, blz. 1.

(8)  Zie CdR 2232/2012, par.18-20.

(9)  2012/C 299/10.

(10)  Cf. de door de Commissie sinds 2008 genomen maatregelen in antwoord op de economische en financiële crisis: http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/temporary.html

(11)  COM(2011) 823 final.

(12)  COM(2006) 819 final.

(13)  SEC(2011) 391 final.

(14)  Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2012 — Mitteldeutsche Flughafen AG, Flughafen Leipzig/Halle GmbH/Europese Commissie, Bondsrepubliek Duitsland, Arbeitsgemeinschaft Deutscher Verkehrsflughäfen e.V.

(15)  94/C 350/07, blz. 1.

(16)  Zie punt 80(1) en 92 van de ontwerpmededeling van de Commissie inzake EU-richtsnoeren betreffende staatssteun voor luchthavens en luchtvaartmaatschappijen (2013).

(17)  Ibid. blz. 102.

(18)  Airports and State Aid: How To Protect Both Growth and Competition, ACI, 2013.

(19)  Ibid.

(20)  Ibid.

(21)  Ibid.

(22)  COM(2011) 144 final.

(23)  COM(2012) 556 final.


15.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 114/18


Advies van het Comité van de Regio's — De toegevoegde waarde van macroregionale strategieën

2014/C 114/04

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

1.

is ingenomen met het verslag van de Commissie van 27 juni 2013, waarin een balans wordt opgemaakt aan de hand van de twee bestaande macroregionale strategieën voor het Oostzee- en Donaugebied. Het Comité neemt tevens met voldoening nota van de door de Commissie voorgestelde preciseringen ten aanzien van het concept van de macroregionale strategieën en haar aanbevelingen voor de toekomstige aanpak m.b.t. de voortzetting van de werkzaamheden in het kader van de twee bestaande macroregionale strategieën en het actieplan voor de Atlantische regio en m.b.t. de voorbereiding van de macroregionale strategieën voor het Adriatisch-Ionische gebied en het Alpengebied en mogelijke andere macroregionale strategieën.

2.

Het is ingenomen met de conclusies van de Raad van 22 oktober 2013 over de meerwaarde van de macroregionale strategieën, waarin het belang van bestaande macroregionale strategieën wordt onderstreept en waarin de Commissie en de lidstaten wordt aangeraden te overwegen de beste praktijken van de macroregionale aanpak in voorkomend geval ook aan te passen aan kleinschaliger en minder intensieve samenwerkingsgebieden.

3.

Het is het met de Commissie eens dat met macroregionale strategieën en strategieën voor zeebekkens vergelijkbare doelstellingen worden nagestreefd, omdat zij er feitelijk dezelfde filosofie op na houden, dezelfde doelen hebben, hetzelfde soort maatregelen nemen in de betrokken gebieden en tot hetzelfde Europese beleidsterrein behoren. In beide gevallen is er sprake van samenwerking tussen verschillende sectoren en op verschillende bestuursniveaus. Het verzoekt de Commissie te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn voor wederzijds leren bij uitvoering van genoemde twee benaderingen in de toekomst.

4.

Met het oog op de nieuwe programmeringsperiode 2014-2020 is het blij dat de Commissie nu met dit verslag komt. Het herinnert eraan dat het in zijn advies "Een strategie voor de geografische regio Noordzee/het Kanaal" (CdR 99/2010 fin.) al heeft aangedrongen op een groenboek waarin de Commissie de rol en functie van macroregio's nader onderzoekt en definieert.

5.

Het Comité herhaalt voorstander te zijn van het opstellen en uitvoeren van macroregionale strategieën en benadrukt het politieke en strategische belang van de activiteiten die tot dusverre in het kader van de macroregionale strategieën voor het Oostzee- en Donaugebied zijn ontplooid voor het bevorderen van de samenwerking tussen landen binnen de EU en landen daarbuiten in de betrokken macroregio's. De strategieën staan voor een nieuwe benadering waarmee de weg wordt vrijgemaakt voor nieuwe samenwerkingsmodellen ter bevordering van de Europese integratie.

6.

Centraal uitgangspunt is het synergievoordeel dat macroregionale samenwerking oplevert om de problemen in een bepaald gemeenschappelijk geografisch gebied gezamenlijk aan te pakken en de mogelijkheden van de macroregio te benutten. Daarnaast biedt het de mogelijkheid tot efficiëntere coördinatie van de voorhanden ressourcen en versterking van de samenwerking tussen de bestaande instellingen, met name wat betreft de rol van de regionale en lokale overheden, zonder dat er een nieuwe bestuurslaag aan te pas komt.

7.

Het Comité wijst nadrukkelijk op de toegevoegde waarde die de EU biedt bij de uitwerking en uitvoering van macroregionale strategieën en acht het belangrijk dat de Commissie het centrale strategische coördinatieniveau blijft voor de samenwerking tussen de lidstaten in dezen.

8.

Het is ingenomen met het voorstel van de Commissie om activiteiten die verband houden met de macroregionale strategieën regelmatig te bespreken in de bevoegde sectorraden van de Raad. De Commissie en het Europees Parlement komt de centrale rol toe de macroregionale strategieën goed te keuren en te bevorderen.

9.

Het Comité verzoekt de Commissie en de lidstaten de ontwikkeling van innovatieve governance-benaderingen te ondersteunen en regio's, gemeenten en Europese structuren, m.n. de Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) en andere instrumenten voor territoriale samenwerking, bijv. werkgemeenschappen, in een echte medebeslissingsprocedure bij de uitwerking en omzetting van macroregionale strategieën te betrekken. Door de EGTS en andere instrumenten voor territoriale samenwerking te betrekken bij de macroregionale strategieën kan de toegevoegde waarde van dit soort samenwerkingsverbanden nog worden vergroot.

10.

Het Comité zou graag zien dat de samenwerking tussen de lokale en regionale overheden wordt versterkt en uitgebreid tot alle onderdelen van het EU-beleid en sectoroverschrijdend van opzet wordt. De bedoeling is dat macroregionale strategieën daartoe bijdragen door als instrument voor samenwerking tussen het lokale en regionale niveau, de lidstaten en de Unie te fungeren.

Doeltreffende toepassing van de benadering van de macroregionale strategieën — Uitkomsten van het verslag

11.

Verwezen zij naar de voornaamste constateringen in het verslag van de Commissie m.b.t. de werkzaamheden tot nu toe in het kader van de macroregionale strategieën. De Commissie constateert dat de initiatieven in het kader van deze strategieën leiden tot een doeltreffender gebruik van de bestaande middelen ten behoeve van gemeenschappelijke doeleinden, tot een multidisciplinaire aanpak bijv. op het gebied van complexe milieuvraagstukken of bij het versterken van het regionale concurrentievermogen en tot een hechtere samenwerking tussen de partnerlanden en tussen de verschillende actoren binnen een land.

12.

Op basis van het verslag van de Commissie stelt het Comité vast dat de benadering van macroregionale strategieën duidelijk een toegevoegde waarde biedt bij het versterken van de sociale, economische en regionale samenhang in Europa.

13.

De huidige strategieën zijn opgezet rond bijzonder brede en veelzijdige prioritaire aandachtsgebieden die een nauwe samenwerking impliceren. De vernieuwde strategie voor het Oostzeegebied kent in totaal 17 prioritaire aandachtsgebieden en vijf horizontale lijnen en de strategie voor het Donaugebied werkt met 11 prioritaire aandachtsgebieden. De themagebieden komen overeen met de samenwerkingsbehoeften op het gebied van vervoer, handel en economie, opleiding, cultuur en welzijn. Het actieplan van de strategie voor het Oostzeegebied omvat meer dan 100 zgn. vlaggenschipprojecten en de strategie voor het Donaugebied voorziet in meer dan 400 samenwerkingsprojecten, waarvan zich al 150 in de uitvoeringsfase bevinden.

14.

Het Comité dringt erop aan dat de aandachtsgebieden in het stadium van tenuitvoerlegging van de macroregionale strategie nog kunnen worden bijgesteld als er wezenlijke veranderingen optreden in de situatie of ervaringen in de praktijk daartoe aanleiding geven. Dit is belangrijk om een doeltreffend gebruik van de middelen bij de tenuitvoerlegging te verzekeren.

15.

De macroregionale strategieën dienen gebaseerd te zijn op duidelijk afgebakende, realistische doelstellingen met een macroregionaal karakter als basis voor een permanent monitoring- en evaluatieproces waarbij alle belanghebbende partijen betrokken worden.

16.

Het Comité onderstreept dat de concrete samenwerkingsprojecten een centraal aandeel hebben in de toegevoegde waarde die de macroregionale strategieën creëren. Wel vindt het Comité dat er meer moet worden nagedacht over de vraag hoe nieuwe en innovatieve projectactiviteiten kunnen worden opgezet die specifiek aan doelstellingen van de macroregionale strategie in kwestie beantwoorden. De huidige projectactiviteiten worden vooral geleid door de bepalingen van financiële instrumenten zodat er bijzonder weinig ruimte is voor innovatie. Dit is niet de beste manier om de tenuitvoerlegging van de macroregionale strategie te ondersteunen. Financiële instrumenten — zowel afzonderlijk als in combinatie met andere — moeten flexibeler van opzet worden en beter op elkaar kunnen worden afgestemd. Daarnaast moeten er inspanningen worden gedaan om de bepalingen van financiële instrumenten te vereenvoudigen. Het Comité wil in dit verband het bijzondere belang benadrukken van het programma Interreg B met behulp waarvan in de periode 2014-2020 samenwerkingsprojecten moeten worden gerealiseerd in de macroregio's.

17.

Het Comité pleit voor een sterkere focus op strategische projectactiviteiten die aansluiten bij de Europa 2020-strategie, de hoofdlijnen van de communautaire programmering voor de periode 2014-2020 en de nationale en regionale strategieën en programma's. Belangrijk is dat er bij de projectactiviteiten die bijdragen tot de uitvoering van de macroregionale strategieën mogelijkheden zijn tot sector- en prioritaire aandachtsgebieden overschrijdende samenwerking en voldoende ruimte en capaciteit om in te spelen op nieuwe mogelijkheden en uitdagingen.

18.

Nieuwe vormen van samenwerking en projectinitiatieven dienen te worden bevorderd. Het Comité wijst in dit verband op het belang van zgn. zaaikapitaal voor het opzetten van nieuwe samenwerkingsprojecten. Bij de eerste aanvraagronde voor zaaikapitaal in het kader van de strategie voor het Oostzeegebied is er zaaikapitaal toegekend aan in totaal 14 projecten ter voorbereiding van samenwerkingsprojecten die uitvoering geven aan de strategie. Ook in het kader van de strategie voor het Donaugebied zijn dergelijke voorbereidende projectactiviteiten met succes ondersteund.

19.

Het Comité spoort de lidstaten die bij de macroregionale strategieën zijn betrokken, evenals de Europese Commissie, aan om met het oog op de programmering voor het komende financieel meerjarenkader van de EU (2014-2020) gezamenlijk te bekijken hoe via de nationale en regionale programmeringen het beste een versterking van de internationale projectactiviteiten kan worden ondersteund. De lidstaten moeten aan de hand van de richtsnoeren van de Commissie duidelijk het verband kunnen aantonen tussen de EU-financieringsprogramma's en de omzetting van de macroregionale strategie en bekijken welke nationale financieringsinstrumenten kunnen worden ingezet.

20.

Het Comité onderstreept dat samenwerking tussen de coördinatoren voor de prioritaire aandachtsgebieden en horizontale maatregelen van resp. de strategieën voor het Oostzee- en Donaugebied en lokale en regionale samenwerking van centraal belang zijn voor het genereren van nieuwe projectenportefeuilles die tot de verwezenlijking van doelstellingen van de macroregionale strategie in kwestie bijdragen. De nodige voorwaarden moeten worden gecreëerd om ervoor te zorgen dat zij hun werk naar behoren kunnen uitoefenen. De Commissie en de betrokken actoren zouden moeten bekijken welke mogelijkheden er zijn voor een eenvoudige en betrouwbare financiële ondersteuning van de coördinatoren voor de prioritaire aandachtsgebieden en de hoofden van de horizontale maatregelen.

21.

Hoewel de Commissie meer duidelijkheid heeft gebracht in de beheersstructuren van de strategieën voor het Oostzee- en Donaugebied en ook de taken en bevoegdheden van de verschillende bestuurslagen (nationale contactpunten, coördinatoren voor de prioritaire aandachtsgebieden, verantwoordelijken voor de horizontale maatregelen en leiders van de vlaggenschipprojecten) nader heeft afgebakend, blijkt uit de door de Commissie uitgevoerde enquête dat het beheer nog altijd als een lastige opgave wordt gezien. Het Comité dringt erop aan dat de Commissie en de lidstaten nadenken over mogelijkheden om de huidige beheersstructuren te stroomlijnen. De rol van de lokale en regionale overheden dient verder te worden versterkt.

22.

Het Comité onderstreept het belang van voorlichting over de doelstellingen en lopende samenwerking in het kader van de macroregionale strategieën aan zo veel mogelijk belanghebbenden, om de bewustwording omtrent Europese samenwerking te bevorderen en een breed draagvlak te creëren voor de macroregionale strategieën en de uitvoering ervan. Het Comité vindt het daarom belangrijk dat er op macroregionaal en nationaal niveau richtsnoeren komen voor communicatie en stakeholder-activiteiten. Om succesvolle praktijken en ervaringen te verspreiden dient meer gebruik te worden gemaakt van de mogelijkheden van digitale informatieplatforms.

Leiderschap

23.

Politiek verantwoordelijken op hoog niveau moeten zich duidelijk engageren en zich opwerpen als gangmakers, zodat er in alle deelnemende landen voortgang kan worden geboekt bij de tenuitvoerlegging van de strategie. De macroregionale strategie dient te worden geschraagd door een engagement op lidstaatniveau, om de lokale en regionale overheden een zo groot mogelijke ondersteuning te kunnen bieden bij de tenuitvoerlegging ervan.

24.

Het is een goed idee om in samenhang met de jaarlijkse forums over de strategieën in 2014 een aparte evaluatie uit te voeren waarin wordt bekeken hoe het leiderschap in de huidige strategieën kan worden versterkt.

Multilevelgovernancebeginsel belangrijk element in de tenuitvoerlegging van de strategieën

25.

Het Comité herinnert aan zijn eerdere adviezen over de herziene strategie voor het Oostzeegebied (2012), de strategie voor het Donaugebied (2011), de territoriale samenwerking in het Middellandse Zeegebied via de Adriatisch-Ionische macroregio (2011) en de strategie voor de regio Noordzee/Het Kanaal (2010), waarin het uitdrukkelijk wijst op het belang van het multilevelgovernancebeginsel voor de tenuitvoerlegging van de macroregionale strategieën. Het is van cruciaal belang alle belanghebbende partijen consequent en duurzaam in het geheel te betrekken, willen macroregionale strategieën kans van slagen hebben en de doelstellingen bereikt worden.

26.

Het Comité juicht het voorstel van de Commissie toe om publieke en communautaire institutionele forums te betrekken bij het bestuur van de strategieën en raadt aan met name te bekijken hoe organisaties kunnen worden ingezet in dit proces. De diverse organisaties en samenwerkingsorganen zijn misschien nog wel doeltreffendere instrumenten om de verschillende actoren te betrekken bij de tenuitvoerlegging van de macroregionale strategieën. Het Comité wil van zijn kant graag bijdragen aan de samenwerking in deskundigenforums.

27.

Het wijst erop dat in de enquête van de Commissie voor de evaluatie van de macroregionale strategieën een derde van de respondenten heeft aangegeven dat in de beleidslijnen op lidstaat- of projectniveau en in de besluitvorming m.b.t. de projectuitvoering het multilevelgovernancebeginsel niet ten volle in acht wordt genomen. Met name bij de tenuitvoerlegging van de macroregionale strategieën moeten naar zijn mening de beginselen van multilevel governance meer gewicht krijgen. Hier ligt in de eerste plaats een taak voor de aan de strategie deelnemende lidstaten, die in samenwerking met de Commissie, maatregelen daartoe moeten nemen.

28.

Het Comité stelt voor dat behalve voor het lokale en regionale bestuursniveau de participatiemogelijkheden voor het maatschappelijk middenveld worden vergroot om overeenkomstig het partnerschaps- en transparantiebeginsel mee te werken aan de tenuitvoerlegging van de macroregionale strategieën. Vertegenwoordigers van de territoriale overheden en van het maatschappelijk middenveld dienen op alle bestuursniveaus regelmatig te worden geraadpleegd i.v.m. de tenuitvoerlegging van de macroregionale strategieën.

Nieuwe strategieën

29.

Het Comité pleit ervoor geslaagde ervaringen in het kader van de actuele strategieën voor het Oostzee- en Donaugebied mee te nemen in de voorbereiding van de macroregionale strategie voor het Adriatisch-Ionische gebied door de EU en beveelt daarom met name aan de samenwerking tussen genoemde strategieën te versterken.

30.

Het herinnert aan zijn unaniem goedgekeurde advies "Een strategie voor de geografische regio Noordzee/het Kanaal" (CdR 99/2010 fin.), waarin het met het oog op de grote uitdagingen waarvoor deze regio staat, nadrukkelijk pleit voor de invoering van een macroregionale strategie voor de geografische regio Noordzee/het Kanaal, en betreurt dat de Commissie de door haar aangekondigde mededeling over de omzetting van een geïntegreerd maritiem beleid voor de Noordzee in ruime zin nog steeds niet heeft voorgelegd.

31.

Het Comité acht het in die zin ook wenselijk om te evalueren welk nut de zeebekkenstrategieën tot nu hebben opgeleverd en deze resultaten te vergelijken met die van de bestaande macroregionale strategieën, alvorens verdere zeebekkenstrategieën uit te werken.

32.

Zoals het reeds in eerdere adviezen heeft uiteengezet, zijn een transparantere besluitvorming, een brede uitwisseling van informatie en een gemeenschappelijke manier van werken op alle niveaus belangrijke voorwaarden om de verschillende partijen succesvol bij de tenuitvoerlegging van de macroregionale strategieën te betrekken.

33.

Het Comité spoort de Commissie en de Europese Raad aan om de ontwikkeling van toekomstige macroregionale strategieën en desbetreffende actieplannen te ondersteunen in nauwe samenwerking met alle belanghebbenden. Daarbij dienen innovatieve governance-benaderingen in beschouwing te worden genomen die de lokale en regionale overheden daadwerkelijke inspraak geven zowel bij de uitwerking als bij de omzetting van zulke strategieën.

34.

De macroregionale strategieën dienen ook in de toekomst vooral gericht te blijven op regionale uitdagingen die niet of zeer moeilijk binnen de grenzen van de afzonderlijke lidstaten kunnen worden aangepakt of die zo kenmerkend zijn voor een macroregio dat er binnen een breder EU-beleidskader naar moet worden gekeken. Naast gemeenschappelijke regionale uitdagingen moeten macroregionale strategieën vooral gericht zijn op de uitwerking van op maat gesneden strategieën om deze uitdagingen het hoofd te bieden. Goedwerkende vervoersverbindingen binnen de macroregio zijn een basisvoorwaarde voor de samenwerking. Dit belangrijke punt dient bij de voorbereiding van nieuwe strategieën meer aandacht te krijgen. Een ander punt van vitaal belang voor de toekomst van veel Europese gebieden is het demografische vraagstuk en de specifieke problemen die daarmee gepaard gaan voor met name macroregionale geografische gebieden.

35.

Het Comité sluit zich aan bij het standpunt van de Commissie dat partijen die op zoek zijn naar een intensivering van de samenwerking en de integratie een model moeten kiezen dat het beste bij hun situatie past, en gebruik moeten blijven maken van reeds bestaande samenwerkingsvormen die hun nut en efficiëntie al hebben bewezen, waarbij de macroregionale strategie slechts één van de mogelijke modellen is.

36.

De lidstaten dienen de ontwikkeling van nieuwe macroregionale strategieën te evalueren in het licht van de gemeenschappelijke uitdagingen en mogelijkheden van de geografische regio in kwestie, rekening houdend met de beginselen van sociale, economische en territoriale cohesie. Daarom dient bijzondere aandacht te worden besteed aan plattelandsgebieden, aan regio's die een industriële overgang doormaken en regio's die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals de meest noordelijke regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid en insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden. Bij het bepalen van de doelstellingen van de strategie moeten de lokale en regionale overheden vroegtijdig bij de discussie betrokken worden, zoals bij de voorbereiding van de strategie voor het Oostzeegebied is gebeurd. Maar ook het maatschappelijk middenveld mag hierbij niet worden vergeten. Hun kennis van de regionale behoeften en mogelijkheden en hun samenwerkingsnetwerken vormen een stevige basis voor de uitwerking en tenuitvoerlegging van een macroregionale strategie.

Niet-EU-landen en de tenuitvoerlegging van macroregionale strategieën

37.

Het Comité wijst erop dat de Raad gehoor heeft gegeven aan de standpunten van het Comité zoals verwoord in het advies over de herziene strategie voor het Oostzeegebied (CdR1272/2012 fin) door aan te bevelen dat bij de tenuitvoerlegging van de strategie voor het Oostzeegebied optimaal wordt geprofiteerd van het beleid voor de Noordelijke dimensie en de partnerschappen die in het kader daarvan zijn opgezet. De strategie voor het Donaugebied speelt een centrale rol om de samenwerking tussen in totaal 14 landen — uit de EU en daarbuiten — te versterken.

38.

In de macroregionale strategieën moet meer aandacht komen voor de positie van de EU en de betrokken macroregio en de wisselwerking met buurregio's van buiten de EU. Het gaat weliswaar om strategieën van de EU, maar veel doelstellingen kunnen niet worden verwezenlijkt zonder samenwerking met partners aan de andere kant van de grens die dezelfde prioriteiten hebben. De in het kader van de strategieën voor het Oostzee- en Donaugebied plaatsvindende samenwerking met regio's van buiten de EU is van wezenlijk belang voor de versterking van het economisch concurrentievermogen en de samenhang, maar ook voor het bevorderen van de externe betrekkingen van de EU. Om dezelfde reden kan een naar buiten gericht beleid, dat ook samenwerking beoogt met derde landen, met alle gevolgen van dien voor het nabuurschaps- en uitbreidingsbeleid, van meet af aan een belangrijke voorwaarde zijn voor het succes van toekomstige macroregionale strategieën.

Conclusies

39.

Het Comité wenst te benadrukken dat op basis van de activiteiten tot dusverre in het kader van macroregionale strategieën geen vergaande conclusies kunnen worden getrokken in hoeverre deze aanpak bijdraagt tot de verwezenlijking van de horizontale en geïntegreerde doelstellingen van de EU.

40.

De nieuwe EU-financieringsperiode die in 2014 van start gaat, biedt 's zijns inziens goede mogelijkheden om de werkzaamheden in het kader van de macroregionale strategieën gerichter en doeltreffender vorm te geven. Het Comité dringt daarom aan op gerichte samenwerking, zowel op EU-niveau als bij nationale ontwikkelingsactiviteiten, tussen de lidstaten en de financieringsautoriteiten.

41.

Het stelt voor dat de Commissie de tenuitvoerlegging van de macroregionale strategieën en de strategieën voor zeebekkens nauwlettend in de gaten blijft houden en de toegevoegde waarde ervan voor Europa in zijn geheel, en niet alleen vanuit het oogpunt van de macroregio in kwestie, consequent blijft evalueren.

Brussel, 28 november 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio’s

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


15.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 114/23


Advies van het Comité van de Regio's — Actieplan voor een concurrerende en duurzame staalindustrie in Europa

2014/C 114/05

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

1.

meent dat de staalindustrie een bepalende rol vervult voor de algehele economie van de Europese Unie en een strategische, uiterst belangrijke sector is die rechtstreeks van invloed is op de economische, sociale en milieuontwikkelingen van alle lidstaten.

2.

De toekomstige ontwikkeling van de Europese staalindustrie heeft ook directe gevolgen voor de regionale en lokale ontwikkeling: een concurrerende en duurzame staalsector is zowel voorwaarde voor als kenmerk van economisch herstel in tal van Europese regio's.

3.

Het voeren van ondersteunend beleid voor een autonome Europese staalindustrie is nodig om op de lange termijn de bevoorradingszekerheid voor de EU veilig te stellen. Om haar autonomie te kunnen behouden zal de staalindustrie moeten aantonen dat ze via innovaties en bekommernis om het milieu klaar staat om de uitdagingen van de toekomst aan te gaan. Eventuele steun van de EU zal alleen mogen dienen om meer vaart te zetten achter het proces van verandering, dat door de staalindustrie zelf in gang moet worden gezet.

4.

De EU, met een productiecapaciteit van in totaal 217 miljoen ton staal per jaar en een reële productie van circa 11 % van de wereldproductie, heeft door de moeilijke economische context te kampen met internationale problemen, te weten overcapaciteit en een zwakke vraag op de markt.

5.

Aangezien de vraag naar staal afhangt "van de economische en financiële toestand van een paar belangrijke staal verbruikende sectoren", zoals de bouw- en automobielsector (1) , verwijst het Comité naar zijn adviezen over industriebeleid (2) en het advies over CARS 2020: actieplan voor een concurrerende en duurzame automobielindustrie in Europa (3).

6.

De bouw is een van de belangrijkste staalverwerkende sectoren; daarom moet alles wat verband houdt met duurzaam bouwen en energie-efficiëntie prioriteit krijgen bij deze werkzaamheden, met name in het kader van wat men als "renovatie van het gebouwenbestand van de overheid" zou kunnen beschouwen. Dit kan met name plaatsvinden via de Europese agenda voor sociale huisvesting, waar het CvdR en het Europees Parlement herhaaldelijk op hebben aangedrongen.

7.

Na een duidelijke vertraging in de industriële activiteit zijn de laatste jaren niet minder dan 500 productielocaties in 23 lidstaten geconfronteerd met aanzienlijke dalingen in de productie. Andere vestigingen zijn definitief gesloten en er zijn zo'n 40 000 banen verloren gegaan.

8.

Deze moeilijke economische situatie pakt negatief uit voor de economische en sociale samenhang in de betrokken regio's.

9.

Er is een Europese strategie nodig voor de toekomst van de staalindustrie in het algemeen.

10.

Daartoe moeten de regionale en lokale overheden rechtstreeks bij het proces betrokken worden, met inachtneming van territoriale kenmerken en bijzonderheden, ermee rekening houdend dat zij het best kunnen beoordelen wat de economische en sociale problemen zijn en welke verdere investeringen nodig en haalbaar zijn voor het scheppen of behouden van arbeidsplaatsen alsook om eventuele bronnen voor zulke investeringen in kaart te brengen. Bovendien beschikken zij over meer kennis van zaken voor wat betreft milieu-effectrapportages.

11.

Het CvdR is van mening dat de versterking van het concurrentievermogen van de EU gebaseerd moet zijn op het transparantiebeginsel en op goede randvoorwaarden voor ondernemingen. De concurrentiekracht van de Europese staalindustrie schuilt onder andere in competentie, innovatief vermogen en kwaliteit.

12.

Het CvdR bepleit een krachtig industrieel beleid voor de ontwikkeling van het concurrentievermogen van de staalindustrie van de EU en, indien mogelijk, de bescherming of uitbreiding van de productielocaties en van bestaande arbeidsplaatsen, met name door gebruik te maken van herstructurering en recyclage, zodat de sector geen vakspecifieke kennis en bekwaamheid kwijtraakt die de werknemers in de loop van decennia hebben opgedaan.

13.

In dit verband wordt ten eerste verzocht om de invoering van protocollen voor permanente beroepsopleiding voor werknemers van vestigingen die eventueel geherstructureerd worden zodat zij hun vaardigheden in de beroepen van de staalsector kunnen ontwikkelen.

14.

Verder zijn aanvullende maatregelen nodig voor omscholing van de werknemers van gesloten of geherstructureerde vestigingen. Daartoe kunnen de mogelijkheden van de structuurfondsen verruimd worden, door herziening van het Europees Fonds voor de aanpassing aan de globalisering, en door aangepaste programma's aan te bieden, afgestemd op individuele behoeften en territoriale kenmerken. De kwalificaties van de werknemers in verband met de sector moeten in dat kader behouden en benut worden.

15.

Er zou een systeem voor financiële steun moeten komen voor gebieden die getroffen zijn door herstructureringen of sluiting van productielocaties, gericht op de omscholing van werknemers en diversificatie van de economie, uitgaande van middelen waarbij overheids- en particuliere actoren betrokken zijn.

16.

Geboden is de gecoördineerde aanpak van alle overheden bij de opzet en uitvoering van herstructureringsmaatregelen die de staalsector raken.

17.

Hoewel het verheugend is dat er een Europese groep op hoog niveau is ingesteld voor de sector, stelt het teleur dat deze groep maar één keer per jaar bijeenkomt. Het valt te overwegen een vertegenwoordiger van het CvdR op te nemen, alsook van regionale en lokale overheden om tussen de belangrijkste partijen in de lidstaten de samenwerking, de gegevensuitwisseling en goede praktijken te bevorderen.

18.

Ook dient het actieplan binnen de 12 maanden na goedkeuring ervan te worden geëvalueerd.

19.

De sociale dialoog dient versterkt te worden om de crisis te boven te komen. De sociale partners moeten direct en nauw betrokken worden bij het industriebeleid in het algemeen en bij het staalbeleid in het bijzonder.

20.

Een alomvattend industriemodel dat berust op innovatie en wezenlijke investeringen in de nieuwe technologieën is de voorwaarde voor duurzame groei in de EU.

21.

De Europese staalindustrie moet met innoverende kwaliteitsproducten komen die voldoen aan de behoefte van de markt en die de sector van zijn concurrenten onderscheiden, ook al zijn er hiervoor aanzienlijke investeringen nodig in productietypes, kostbare transformaties en in onderzoek en ontwikkeling (O&O).

22.

Innovatiesteun zou uitgebreid moeten worden tot alle activiteiten die verband houden met de staalindustrie. Zo moeten er in het kader van Horizon 2020 financiële instrumenten van de EIB ingevoerd worden om de samenwerking tussen de staalbedrijven en de regio's waar deze gevestigd zijn op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie te stimuleren om zo de economische activiteit en de duurzaamheid daarvan te bevorderen.

23.

Het CvdR herhaalt zijn verzoek om te investeren in kwalificaties en beroepsopleidingen ter bevordering van diversificatie, specialisatie en innovatie in de ijzer- en staalindustrie, zodat deze concurrerender wordt.

24.

Het CvdR onderschrijft de inspanningen van de Commissie voor maatregelen ter ontwikkeling van competenties, alsmede voor maatregelen voor werk voor jongeren in deze sector, maar betreurt dat de mededeling van de Commissie geen enkel voorstel bevat om de overdracht van competenties binnen bedrijven te stimuleren.

25.

Het is positief dat het actieplan de nadruk legt op de bevordering van innovatie, gericht op de ontwikkeling van schonere en (energie)zuiniger technologieën, om de kosten te drukken en het Europees beleidskader voor het klimaat tot 2030 in acht te nemen.

26.

De Commissie zou op Europees niveau de voorkeur moeten geven aan de productie van staal in vlamboogovens, die een duidelijk geringere CO2-uitstoot met zich meebrengen dan de productie met ijzererts.

27.

Het CvdR herhaalt zijn steun voor industriële ecologie, gericht op recyclage van materiaal en beheersing van het energieverbruik.

28.

In dit verband zij gewezen op de goede recyclagemogelijkheden voor staal en het feit dat staalproductie op basis van schroot in plaats van zuiver ijzererts de energietoevoer met circa 75 % doet dalen en de behoefte aan grondstoffen met 90 %.

29.

Het CvdR bepleit opnieuw investeringen in innovatie, verbeterde toegang tot de markt, tot kapitaal, personeel en kwalificaties, als pijlers van een sterker industriebeleid.

30.

De Commissie moet blijven kijken naar de kosten die zij de staalindustrie oplegt ten gevolge van regelgeving en de gevolgen daarvan voor het concurrentievermogen onder de loep nemen.

31.

Het is positief dat de Commissie wil nadenken over beperking van de productiekosten voor de Europese staalindustrie. Innovatie, energie-efficiëntie en milieuzorg zullen centraal moeten staan in de discussies.

32.

Met name zouden elektro-intensieve industrieën de optie moeten krijgen om leveringscontracten voor de lange termijn af te sluiten, d.w.z. voor een periode van minstens tien jaar en voorzien van solide herzieningsclausules, ter wille van een regelmatige aanvoer binnen een duurzaam contractueel kader, beheersing van de kosten en dus het concurrentievermogen van de sector.

33.

De netwerken voor goederenvervoer, die cruciaal zijn voor m.n. de perifere en grensregio's, moeten worden versterkt.

34.

Verheugend is het voorstel van de Commissie om de vraag naar in de EU geproduceerd staal te steunen, zowel binnen als buiten de grenzen van de Unie, met name door acties die de vraag stimuleren in de automobiel- en duurzamebouwsector.

35.

De Commissie wordt verzocht de diversificatie van de staalindustrie te stimuleren om minder afhankelijk te worden van de vraag en om de bijbehorende risico's zoveel mogelijk te beperken.

36.

Het is goed dat er gewerkt wordt aan Europese normen voor de duurzame productie van staalproducten voor de bouw alsook aan een kwaliteitscertificaat ("SustSteel") dat de meerwaarde en het concurrentievermogen van Europese producten kan stimuleren.

37.

In het belang van de sociale cohesie van de EU en het concurrentievermogen van Europese ondernemingen op de wereldmarkt, is het belangrijk op te komen voor Europese normen op het gebied van economisch en sociaal beleid, milieu, klimaatbescherming, veiligheid op het werk en arbeidsomstandigheden.

38.

Terecht treedt de Commissie met derde landen op tegen oneerlijke handelspraktijken en maakt zij onder andere werk van gelijke behandeling.

39.

Het is voor de sector op lange termijn van groot belang dat een vrije en open handel in staal en staalproducten wordt gewaarborgd. Ondanks het door de Commissie verzette werk voor een liberalisering van de internationale handel in het kader van de WTO gaat de industrie uit van de raming dat circa 65 % van de wereldmarkt voor staal te kampen heeft met allerlei protectionistische barrières.

40.

Het CvdR is het eens met de Commissie dat het overleg over bilaterale handelsakkoorden, met name over vrijhandelsakkoorden, een sleutel kan zijn om billijke voorwaarden voor de ondernemingen van de EU in te voeren.

41.

De Commissie zou zich moeten laten leiden door wederkerigheid van normen bij overleg over akkoorden, ongeacht of het op bilateraal of op WTO-niveau is.

42.

De Commissie moet er niet voor terugdeinzen om indien nodig vastberaden maatregelen op te leggen tegen oneerlijke handelspraktijken van derde landen en om zo nodig haar instrumenten om de handel te beschermen, te moderniseren.

43.

De Commissie moet nauwkeurig nagaan of het systeem Surveillance 2 ten minste dezelfde garanties voor toezicht op en controle van oneerlijke subsidie- en dumpingpraktijken biedt als het systeem voor voorafgaand toezicht op de invoer van bepaalde ijzer- en staalproducten (Verordening (EU) nr. 1241/2009).

44.

Het Comité maakt zich zorgen over de lengte van de termijnen — gemiddeld twee jaar — die de Commissie nodig heeft om anti-dumpinginstrumenten in te voeren, terwijl de termijn in de VS maar zes maanden bedraagt, en verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat ze sneller te werk gaat.

45.

Het CvdR steunt de inspanningen van de Commissie om vrije toegang te garanderen tot de markten voor primaire en secundaire grondstoffen, met name de markten voor ijzererts, cokeskool en recycleerbare stoffen. Deze vrije toegang is absoluut noodzakelijk om het concurrentievermogen van de Europese staalindustrie wereldwijd te waarborgen.

46.

Een hogere productiviteit, een goed investeringsklimaat en bevordering van innovatie zijn belangrijke voorwaarden voor de ontwikkeling en de overlevingskansen, op lange termijn, van de staalindustrie in de EU. Maar ook energiebesparingen zijn een goede manier om de energiekosten te drukken en daarmee de concurrentiekracht te versterken.

47.

In de mededeling van de Commissie wordt geen melding gemaakt van de logistieke kosten, met name van het vervoer over zee, van de aanvoer van grondstoffen, van de voorzieningszekerheid en van de economische ontwikkeling als gevolg van de ontwikkeling van havens.

48.

Terecht ijvert de Commissie voor verbetering van de algemene voorwaarden voor het groeipotentieel van de EU-industrie. Hiertoe behoren de voorzieningszekerheid voor energie en concurrerende energieprijzen, alsook het aansporen tot een productie die minder grondstoffen verbruikt en minder CO2 uitstoot.

49.

Het CvdR onderschrijft elk initiatief voor follow-up en controle van de markten voor grondstoffen, met inbegrip van de markt voor schroot, om de illegale uitvoer van schroot tegen te gaan.

50.

De Commissie mag niet vergeten een kostenbatenanalyse te maken van de voor de Europese staalindustrie voorgestelde maatregelen en dient ervoor te zorgen dat zij niet strijdig zijn met ander Europees beleid, met name het beleid voor milieubescherming, het klimaat en duurzame ontwikkeling.

51.

De maatregelen in het actieplan voor een concurrerende staalindustrie in Europa zijn geen doel op zich, maar dienen hoe dan ook gepaard te gaan met inspanningen van de sector voor investeringen en het scheppen van werk in de Europese productievestigingen.

52.

Het actieplan in zijn huidige vorm strookt met het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel en voldoet dus aan artikel 173 VWEU, dat bepaalt dat de EU het industriebeleid kan steunen.

53.

Overeenkomstig artikel 173 VWEU moet de Commissie de opties benutten die het Verdrag van Lissabon biedt voor het industriebeleid, met name door initiatieven te nemen ter bevordering van de coördinatie tussen de lidstaten inzake het industriebeleid, door richtsnoeren en indicatoren uit te werken, goede praktijken uit te wisselen en de nodige voorbereidingen te treffen voor periodiek toezicht en evaluatie.

Brussel, 28 november 2013.

De voorzitter van het Comité van de Regio’s

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  COM(2013) 407 final.

(2)  Advies van het CvdR van 11 april 2013 over Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel, rapporteur: de heer Gewerc (PSE/F), CDR2255-2012_00_00_TRA_AC.

(3)  Ontwerpadvies van het CvdR (rapporteur: de heer Buchmann (EVP/AT)), CDR1997-2013_00_00_TRA_PA.


15.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 114/27


Advies van het Comité van de Regio's — Handicap, sport en recreatie

2014/C 114/06

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITE VAN DE REGIO'S,

Contextbepaling

1.

wijst erop dat de EU circa 80 miljoen personen met een handicap telt, d.w.z. ongeveer 15 % van de bevolking. Naar schatting ruim 40 % van de bevolking is beperkt mobiel.

2.

Aangezien ouderen een groter risico lopen op een handicap en omdat chronische ziekten aan een opmars bezig zijn, zou het aantal personen met een handicap verder kunnen stijgen. Hierdoor zullen de Europese regio's voor nieuwe uitdagingen komen te staan.

3.

Overal in de EU worden verschillende definities van „handicap” gehanteerd. Over de juridische omschrijving van dit begrip, dat uiteenlopend geïnterpreteerd wordt, is al heel wat af gediscussieerd. Een handicap is een complex verschijnsel. Aan het gehandicapt zijn zitten tal van facetten, waarbij de lichamelijke en verstandelijke kenmerken van personen gezien moeten worden in relatie tot de samenleving waarin ze wonen. Er moeten dan ook termen worden gehanteerd die goed aansluiten bij de situatie waarin mensen met een handicap verkeren.

4.

Er bestaan nogal wat misvattingen en een gebrek aan kennis over de vraag wat het daadwerkelijk betekent om gehandicapt te zijn. Waar het om sporten gaat dient de nadruk te worden gelegd op dat wat personen met een handicap wèl kunnen.

5.

Het CvdR erkent dat lichaamsbeweging en sport voor personen met een handicap belangrijk en waardevol zijn en kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de strategische doelstellingen van de EU, met name de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Aangepaste sport en gehandicaptensport hebben de laatste jaren opvallend veel terrein gewonnen. Het meest recente voorbeeld zijn de Paralympische Spelen van Londen 2012, waarbij de media zich enorm hebben ingespannen om de paralympische sector voor het voetlicht te brengen.

6.

Sport is ontegenzeglijk van waarde voor het totale welzijn van de mens en heeft een positieve impact op het aanpassingsvermogen en de revalidatie van personen met een handicap. De mogelijkheid om aan sport te doen is voor deze personen bovenal een fundamenteel mensenrecht.

7.

Het begrip „sport voor personen met een handicap” omvat een waaier van activiteiten: van topsport tot recreatiesport, en van aangepaste lichamelijke opvoeding tot sportrevalidatie. Juist omdat er vaak meer bij komt kijken dan sport alleen, is het moeilijk om dit begrip te omschrijven. Dat verklaart mede waarom er in de verschillende Europese regio's uiteenlopende definities bestaan. Spreekt men in het kader van sport over lichaamsbeweging, dan zijn er heel wat nuances. Het kan hierbij zowel gaan om sportactiviteiten als om activiteiten die gericht zijn op bijv. recreatie of gezondheid. Het is in alle gevallen de beoefenaar zelf die kiest op welk aspect hij zich wil richten, maar in de regel is het zo dat de beoefening bij iedereen tot een betere lichamelijke dan wel geestelijke gezondheid leidt.

8.

De verschillende termen en concepten die in deze sector door de betrokkenen gebruikt worden, vormen onderwerp van menige discussie. Om voor een persoonsgerichte benadering en toch voor een brede invalshoek te kiezen, wordt in dit advies de term „sport voor personen met een handicap” gebruikt.

9.

Het subsidiariteitsbeginsel en de autonomie van sportbonden en onafhankelijke sportorganisaties dienen ten volle te worden gerespecteerd. De aanbevelingen in dit advies zijn erop gericht de impact van nationaal, regionaal en lokaal beleid te vergroten en het pad te effenen voor een verandering in perceptie waarbij de capaciteiten van gehandicapten in de gemeenschap in brede zin op de voorgrond komen te staan.

Politieke achtergrond

10.

In EU-documenten is het belang van sport voor personen met een handicap meermaals erkend, wat door het CvdR toegejuicht en ondersteund wordt. Hierbij valt met name te denken aan de „Europese strategie inzake handicaps 2010-2020” (1), de Commissiemededeling „Ontwikkeling van de Europese dimensie van de sport” (2) en het Witboek van de Europese Commissie over sport (3).

11.

Het CvdR betreurt echter dat in het oorspronkelijke Commissievoorstel over Erasmus+, het nieuwe EU-programma voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport voor 2014-2020, nergens wordt gerept van personen met een handicap. Het dringt er dan ook op aan dat in het nieuwe programma, dat nog op de onderhandelingstafel ligt, uitdrukkelijk wordt verwezen naar de noodzaak om duurzame en inclusieve groei te bevorderen door ervoor te zorgen dat personen met een handicap vlotter kunnen deelnemen aan sportactiviteiten.

12.

Bij de ontwikkeling van sport voor personen met een handicap kunnen nationale, regionale en lokale overheden, afhankelijk van hun bevoegdheden en financiële mogelijkheden, een belangrijke rol spelen, vooral waar het erom gaat sportvoorzieningen en sportactiviteiten op lange termijn te promoten en erin te investeren. In regio's waar de infrastructuur van scholen en andere onderwijsinstellingen ondermaats is en gehandicapte kinderen niet of slechts in beperkte mate de kans krijgen een sport te beoefenen, moeten de nodige middelen worden vrijgemaakt voor projecten om hierin verbetering te brengen.

13.

Bij het gebruik van openbare voorzieningen moet de overheid terdege rekening houden met de belangen van de gehandicaptensport om werk te maken van het streven naar gelijkwaardige leefomstandigheden voor mensen met een handicap. Essentieel hierbij is dat voorzieningen toegankelijk zijn.

14.

Voor de actoren in de sector sport voor personen met een handicap is een bijzondere rol weggelegd; het komt erop aan dat zij gebruikmaken van het vermogen van sport om sociale inclusie, maatschappelijke integratie en gelijke kansen te bevorderen.

15.

Sport voor personen met een handicap lijkt vaak alleen specifiek te worden vermeld in de context van sociale inclusie. Het CvdR zou graag zien dat er in grote mate onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende uitingsvormen van sport voor personen met een handicap; het kan hierbij gaan om topsport, recreatiesport, lichamelijke opvoeding, educatie en vorming via sport, aangepaste lichaamsbeweging, sportrevalidatie en sportactiviteiten voor specifieke therapeutische doeleinden.

16.

Gekwalificeerde medewerkers in deze sector die betrokken zijn bij de ontwikkeling en beoordeling van alle breedtesportactiviteiten die door de EU-instellingen worden ondersteund, zouden meer erkenning moeten krijgen. Overwogen zou moeten worden specifieke middelen vrij te maken om deelname hieraan mogelijk te maken, alsook voor de opleiding van deskundigen op sportgebied.

17.

Er zou een gedetailleerd strategisch document moeten worden opgesteld waarin, uitgaande van het bestaande beleid, speciaal wordt ingegaan op sport voor personen met een handicap, om vast te stellen welke kwesties in deze sector prioriteit verdienen.

Specifieke vraagstukken: sportbeoefening

18.

Ondanks de groeiende politieke aandacht voor deelname van personen met een handicap aan sportactiviteiten blijft het percentage personen met een handicap dat aan sport doet aan de lage kant. Dit heeft o.a. te maken met een beperkte toegang tot sportaccommodaties die zijn aangepast aan de behoeften van personen met een handicap.

19.

Naast lichamelijke en sociaaleconomische belemmeringen en communicatiebarrières bestaan er ook culturele obstakels voor het beoefenen van sport. Andere beperkingen hangen samen met psychologische factoren, met name de houding van organisatoren en beoefenaars van breedtesportactiviteiten ten opzichte van personen met een handicap. Deze houding vloeit voort uit onwetendheid en het gebrek aan middelen om onbekende situaties aan te pakken. Er zijn voorlichtingscampagnes en opleiding nodig om sportbeoefening door gehandicapten meer ingang te doen vinden. Worden er maatregelen overwogen om de toegang tot sportactiviteiten te verbeteren, dan moet hierover vooraf goed worden overlegd met de betrokkenen uit de sector, omdat de verschillende groepen personen met een handicap verschillende vormen van steun nodig kunnen hebben.

20.

Om meer mensen tot sporten aan te zetten, is het allereerst zaak om de sport toegankelijker te maken door de fysieke toegang tot sportvoorzieningen aan te passen en de communicatie te verbeteren.

21.

Over de bestaande sportbeoefeningsmogelijkheden zouden gecoördineerde bewustwordingscampagnes moeten worden gevoerd. Deze zouden op Europees niveau kunnen worden gelanceerd, maar moeten worden uitgevoerd op het lokale en regionale niveau waar het concrete sportaanbod wordt voorgesteld. Het komt erop aan de personen met een handicap zelf aan te spreken en te informeren. Idealiter zouden deze campagnes georganiseerd moeten worden met steun van de nationale en breedtesportbonden, de instanties voor sport voor personen met een handicap en de organisaties voor personen met een handicap. Daarnaast moeten ook voor het brede publiek voorlichtingscampagnes worden opgestart, zodat mensen met een handicap beter worden begrepen en aanvaard, en kunnen worden geholpen bij hun integratie. Het is zaak om de autonomie van mensen met een handicap zo veel mogelijk te bevorderen, en om hen aan te moedigen en te helpen dergelijke evenementen voor te stellen, te promoten en te organiseren.

22.

Het zou ook nodig kunnen blijken om de maatregelen afzonderlijk toe te spitsen op de verschillende doelgroepen, rekening houdend met hun capaciteiten, leeftijdscategorie en sociale situatie. Vooral van belang hierbij is dat jongeren aangesproken en ondersteund worden. Ook is het belangrijk dat rekening wordt gehouden met de manier waarop de verschillende lidstaten sportbeoefening organiseren, en met de specifieke lokale en regionale situaties. Er zou steun moeten komen voor het verschaffen van degelijke, toegankelijke en actuele informatie, zodat de diverse doelgroepen voortdurend op de hoogte blijven van het sportaanbod dat voor hen toegankelijk is. Als in de plaatselijke gemeenschap gewortelde organisaties in dit verband aangemoedigd en geholpen worden om zich te ontwikkelen, kan dat de verspreiding van dergelijke informatie en de toegankelijkheid ten goede komen.

23.

Er moet worden gezorgd voor een aangepast vervoersnet op lokaal en regionaal niveau, zodat personen met een handicap — zowel amateurs als wedstrijdsporters — de sportvoorzieningen kunnen bereiken.

24.

Ouders komt de belangrijke rol toe om jongeren te stimuleren deel te nemen aan sportactiviteiten. De ruggengraat van deze sector wordt gevormd door vrijwilligers. Daarom moet het belang van vrijwilligerswerk algemeen worden erkend en moet worden nagedacht over het oprichten van platforms om vrijwilligers aan te werven en op te leiden, alsook over maatregelen om hun inspanningen te erkennen en te belonen.

25.

Voorgesteld wordt om een informatieplatform op het gebied van sportvoorzieningen in de EU op te zetten, inclusief een voor iedereen toegankelijke website, waarop personen met een handicap informatie kunnen vinden over sportinfrastructuur, technische faciliteiten e.d. in de streek/regio waar ze wonen.

26.

Personen uit sommige bevolkingsgroepen kunnen in twee of drie verschillende opzichten gediscrimineerd worden, bv. als ze niet één maar meerdere handicaps hebben en ook nog eens allochtoon zijn, tot een minderheid behoren of sociaal worden uitgesloten vanwege geslacht of seksuele geaardheid. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat iedereen gesteund wordt en gelijke toegang heeft tot sportbeoefening.

27.

Sport voor personen met een handicap mag niet buiten het breedtesportsysteem blijven staan, maar moet algemeen ingang vinden. Deze integratie, die impliceert dat de grote sportbonden ook verantwoordelijk worden voor het organiseren van sport voor personen met een handicap, zou al een prioritaire beleidsdoelstelling kunnen vormen. Er moet dus voor worden gezorgd dat de gehandicaptensport steeds meer in de breedtesport geïntegreerd wordt en dat de verschillende organisatiemodellen, -formules en -structuren naast elkaar kunnen bestaan, al naar gelang de daadwerkelijke mogelijkheden van personen met een handicap en de nagestreefde integratie.

28.

Sportbeoefening door personen met een handicap moet bevorderd worden op het niveau van de sportbond die zich met de tak van sport in kwestie of specifieke vorm daarvan bezighoudt. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met sportbonden waarvan de werkzaamheden hoofdzakelijk op personen met een handicap zijn gericht. Zij verdienen steun voor de onmisbare rol die zij ten behoeve van personen met een handicap vervullen.

29.

Sportverenigingen die gericht zijn op gehandicapten moeten een stem krijgen in de sportbonden (zij het geen stemrecht), ook al zijn zij geen lid van de bond in kwestie.

30.

Op basis van de in kaart gebrachte voorbeelden constateert het CvdR dat de benadering waarbij toerisme gecombineerd wordt met recreatiesport voor iedereen, een goed middel vormt om personen met een handicap voor het eerst in contact te brengen met sport. Zo kan het percentage personen met een handicap dat aan sport doet worden opgevoerd en kan het grote publiek bewust worden gemaakt van hun capaciteiten.

31.

Degelijke en actuele informatie over sportactiviteiten voor personen met een handicap en over aangepast vervoer naar en de toegankelijkheid van sportvoorzieningen moet sporttoeristen aantrekken.

Specifieke vraagstukken: onderwijs

32.

Voor een passende ontwikkeling van de sport voor personen met een handicap zijn er professionals met een goed onderwijs- en opleidingsniveau nodig.

33.

Zelfs al worden personen met een handicap niet gestigmatiseerd, dan nog dreigen ze aan de kant te moeten blijven omdat veel mensen niet weten hoe ze met hen om moeten gaan en hen kunnen betrekken bij sportactiviteiten en sportorganisatiestructuren. Het CvdR zou graag zien dat er in overleg onderwijs- en opleidingsinitiatieven worden ontplooid om mensen goed voor te lichten, niet alleen degenen die rechtstreeks bij de organisatie van sportactiviteiten zijn betrokken, maar ook het grote publiek. Hierbij zou bijv. gebruik kunnen worden gemaakt van eenvoudig toegankelijke online-instrumenten. Tegelijkertijd zouden de mensen ook bewuster moeten worden gemaakt van de rechten, behoeften en capaciteiten van personen met een handicap.

34.

Lichamelijke opvoeding en sport zouden voor alle schoolgaande kinderen toegankelijk moeten zijn. Een handicap zou niet mogen belemmeren dat kinderen deelnemen aan sportprogramma's op school. Juist tijdens de lessen lichamelijke opvoeding op school ontdekken kinderen vaak hoe leuk sport kan zijn. Dat is voor kinderen met een handicap niet anders. De sportomgeving op school maakt het tevens mogelijk om niet-gehandicapte kinderen te doordringen van de capaciteiten van hun gehandicapte klasgenoten. Wat dit betreft moet vooral worden aangemoedigd dat er sportprogramma's worden opgezet waaraan iedereen kan meedoen. „Omgekeerde integratie”, waarbij jonge valide sporters geïntegreerd worden in sport voor personen met een handicap, kan goed als voorbeeld dienen om mensen op een andere manier naar de capaciteiten van sporters met een handicap te laten kijken. Daarnaast moeten ook initiatieven waarbij personen mèt en zonder handicap samen sporten ondersteund en verder ontwikkeld worden. Hiertoe is het van essentieel belang dat leraren, en in het bijzonder leraren lichamelijke opvoeding, een gedegen opleiding krijgen en dat ouders van gehandicapte kinderen toegang krijgen tot informatie over de beschikbare sportactiviteiten.

35.

Het CvdR stelt vast dat de kennis en kunde van trainers vaak niet worden benut vanwege een gebrek aan uitwisseling en coördinatie tussen stakeholders in sport voor personen met een handicap en breedtesport. Voorgesteld wordt om samenwerkingsplannen op opleidingsgebied tussen deze organisaties op te zetten, met steun van opleidingsinstanties en overheden.

36.

Vertegenwoordigers uit de wereld van het hoger onderwijs zouden op ruimere schaal moeten worden betrokken bij de aanpassingsprocessen die bedoeld zijn om de uitsluiting van personen met een handicap te verminderen. Met een dergelijk initiatief zou beoogd kunnen worden om veranderingen door te voeren in de opleiding van toekomstige leraren lichamelijke opvoeding, zodat deze meer oog krijgen voor de verschillen in fysieke mogelijkheden van de hun toevertrouwde leerlingen.

37.

Het imago van sport voor personen met een handicap moet worden verbeterd. Zo moet gehandicaptensport op het hoogste niveau worden aangemoedigd en moeten gehandicapte topsporters hetzelfde aanzien krijgen als valide topsporters. Als mensen meer bewust worden gemaakt van de prestaties van gehandicapte topsporters, zal dat ongetwijfeld tot een verandering in perceptie leiden. De communicatiestrategie betreffende de Paralympische Spelen en sportevenementen op hoog niveau voor mensen met een handicap is in dit verband van groot belang.

38.

Sport voor personen met een handicap is sterk afhankelijk van vrijwilligerswerk. We moeten blijven inzetten op een behoorlijke opleiding voor vrijwilligers. In bepaalde opzichten moet deze opleiding worden aangepast aan de behoeften van de deelnemende partijen. Steeds belangrijker is ook dat vrijwilligers goed worden begeleid. Organisaties die zich met sport voor personen met een handicap bezighouden, moeten beter gaan functioneren dankzij de inzet van instrumenten voor personeelsbeheer en kwaliteitsontwikkeling. Om de kwaliteit te verbeteren, moeten er beroepskrachten worden opgeleid. Deze zijn absoluut noodzakelijk, temeer daar het gaat om personen met specifieke behoeften. Het is zaak om naar echt professionele structuren te streven.

39.

Helaas worden de mogelijkheden van personen met een handicap vaak onderschat. Sport kan mensen met een handicap helpen bij hun persoonlijke ontwikkeling en kan daarmee ook een belangrijke bijdrage leveren aan een geslaagde beroepsintegratie.

40.

Het CvdR schaart zich achter de EU-richtsnoeren over duale carrières voor sporters (4) (sporten combineren met studie of werk) en de daarin vervatte opmerking dat de sport in het algemeen en de sport voor personen met een handicap in het bijzonder er sterk gebaat bij zouden zijn als de maatregelen om duale carrières te ondersteunen, voor alle sporters in gelijke mate zouden gelden. Ook schaart het CvdR zich achter het standpunt dat heel wat sportdisciplines voor personen met een handicap beoefend worden in het kader van breedtesportorganisaties en dat deze groep dus speciale aandacht moet krijgen om gelijke behandeling te waarborgen en om specifieke scenario's uit te werken als de scenario's voor valide sporters onbruikbaar zijn.

41.

De sector zou zich er onverwijld voor moeten inzetten om zijn jongste sporters zelfstandig te helpen worden en om hen in hun persoonlijke ontwikkeling te begeleiden. In dit verband moet er steun komen voor specifieke onderwijsmaatregelen die tijdens sportevenementen worden voorgesteld voor jonge sporters.

Specifieke vraagstukken: gezondheid

42.

Het CvdR erkent dat sport belangrijk is om de volksgezondheid te bevorderen en de gezondheidseducatie te verbeteren, en onderstreept dat er een specifiek verband bestaat tussen aangepaste lichaamsbeweging en revalidatie van personen met een handicap. Het gaat immers om hun lichamelijke en geestelijke gezondheid.

43.

De werkzaamheden van de EU-deskundigengroep „Sport, gezondheid en participatie” worden door het CvdR toegejuicht. Deze groep is door de Raad verzocht tegen half 2013 maatregelen voor te stellen ter ondersteuning van gezonde lichaamsbeweging en deelname aan breedtesport. Het CvdR dringt erop aan dat sport en lichaamsbeweging expliciet erkend en ondersteund worden als therapeutische instrumenten voor personen met een handicap.

44.

Het CvdR neemt kennis van de werkzaamheden van de EU-deskundigengroep „Dopingbestrijding” die door de Raad is verzocht het EU-standpunt over de herziening van de wereldantidopingcode van het Wereldantidopingagentschap (WADA) op papier te zetten, erkent het belang van „goed bestuur” in sport en zou graag zien dat de betrokkenen uit de paralympische sector hierbij nauwer worden betrokken.

45.

De problematiek van toegankelijkheid voor personen met een handicap moet in alle financieringsinstrumenten van het nieuwe meerjarig financieel kader aan de orde komen.

Specifieke vraagstukken: financiële en structurele ondersteuning

46.

In het voorstel voor het programma Erasmus+, dat nog op de onderhandelingstafel ligt, is een begrotingslijn voor sport opgenomen. Het CvdR dringt er bij de Commissie op aan om in de handleiding voor begunstigden bij het Erasmus+-programma expliciet te verwijzen naar gehandicaptensport en sport voor deze groep aan te merken als een prioritaire actiemaatregel.

47.

Specifieke maatregelen inzake projecten ter bevordering van sport voor personen met een handicap op lokaal en regionaal niveau zouden door de Commissie moeten worden aangemoedigd.

48.

Kenmerkend voor de sector is een zekere versnippering tussen verschillende EU-instrumenten waarmee min of meer dezelfde doelen worden nagestreefd. Betere harmonisatie, gekoppeld aan financieringsafspraken op lange termijn, in ieder geval voor de belangrijkste vertegenwoordigers van de sector op Europees niveau, zouden zeer van pas komen.

49.

Er zou gebruik moeten worden gemaakt van de Structuurfondsen om op lokaal en regionaal niveau sportvoorzieningen te creëren die voor iedereen openstaan en toegankelijk zijn. Ook is het van cruciaal belang dat via Horizon 2020 middelen worden uitgetrokken voor onderzoek naar technologieën die verband houden met sport voor personen met een handicap. Investeringen in onderzoek en innovatie, met name via universiteiten en bedrijven uit de sector, zijn fundamenteel. Momenteel worden er trouwens heel wat proefschriften aan deze problematiek gewijd. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar sport voor therapeutische doeleinden, bijv. therapeutisch paardrijden.

50.

Het CvdR verzoekt de EU-instellingen om er op lange termijn voor te blijven ijveren dat sportevenementen voor iedereen openstaan, met name voor jonge mensen met een handicap.

De rol van de lokale en regionale overheden

51.

Lokale en regionale overheden spelen binnen de grenzen van hun institutionele bevoegdheden een cruciale rol bij de ontwikkeling van de Europese dimensie van sport voor personen met een handicap.

52.

De inbreng van lokale en regionale overheden moet worden vergroot op basis van een gemeenschappelijk programma dat samen wordt opgesteld met de Europese Commissie, de Raad en de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor sport, personen met een handicap en sportactiviteiten die voor hen worden georganiseerd en die gericht zijn op hun integratie in breedtesport. Decentrale overheden kunnen de EU dichter bij het lokale niveau brengen, zodat er een koppeling kan ontstaan met initiatieven die door sportclubs, scholen of ouders worden ontplooid.

53.

Vooral op lokaal en regionaal niveau is ervaring voorhanden met de bevordering van de ontwikkeling van sport voor personen met een handicap, en bestaan er ook structurele partnerschapsverbanden ter zake. Het CvdR pleit voor de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden op dit gebied en wijst erop dat het deze zelf onder de aandacht kan brengen, met steun van de Europese instellingen en de belanghebbende partijen. Het vertalen van het bestaande materiaal is een hele uitdaging, maar zou aangemoedigd moeten worden. Nagedacht zou moeten worden over een manier om voorbeelden van bijzonder geslaagde methoden te belonen.

54.

Het CvdR steunt het systeem van regionale verantwoordelijken voor de ontwikkeling van sport voor personen met een handicap. Zij zouden het voortouw kunnen nemen om geslaagde methoden uit te wisselen en toe te passen, door bijvoorbeeld gebruik te maken van informaticatools, en om het Europese beleid te laten aansluiten op de daadwerkelijke situatie in de regio's. Door meer Europese projecten voor de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden op te zetten kunnen gemeenschappelijke problemen met succes worden opgelost, en kunnen de behoeften van andere regio's en landen in kaart worden gebracht.

Aanvullende conclusies

55.

Het CvdR neemt kennis van de eerste plannen voor het promoten van een „Europese sportweek” en dringt erop aan dat er in dit kader plaats wordt ingeruimd voor sport die speciaal voor personen met een handicap bestemd is, en die geïntegreerd wordt in de breedtesport. Voorts moet worden overwogen om een jaarlijkse „Europese dag van de sport voor personen met een handicap” in het leven te roepen.

56.

Het CvdR stelt vast dat er in deze sector een gebrek aan vergelijkbare regionale informatie bestaat en pleit voor systemen om betrouwbare gegevens te verzamelen. Hiertoe zou bijvoorbeeld opdracht kunnen worden gegeven voor een specifieke Eurobarometer-enquête over sport voor personen met een handicap, of zouden er op zijn minst gerichtere vragen over dit thema kunnen worden opgenomen in toekomstige Eurobarometer-enquêtes over sport en/of handicap.

57.

Het CvdR pleit er sterk voor om een Europese deskundigengroep inzake sport voor personen met een handicap op te richten die zou moeten erkennen dat deze sector een specifieke taak heeft te vervullen en die de bijdragen van allerlei betrokkenen uit de sector zou moeten analyseren. Deze Europese deskundigengroep zou er goed aan doen om de aanzet te geven tot het volgende:

in inhoudelijk opzicht:

een gemeenschappelijke definitie voorstellen van de termen „handisport” (voor personen met een lichamelijke handicap), „aangepast sporten” (voor personen met een verstandelijke handicap) en „gedeeld sporten” (voor personen met en zonder handicap samen), teneinde in dezen voor meer helderheid te zorgen;

in technisch opzicht:

de meest betekenisvolle regionale en lokale ervaringen die als voorbeeld kunnen dienen, inventariseren en verzamelen, teneinde ze onder de aandacht te brengen;

de politiek verantwoordelijken de nodige technische elementen verschaffen zodat ze zich meer bewust worden van de situatie, en het CvdR in staat stellen werk te maken van zijn ambitie om op dit gebied, waar lokale en regionale overheden een hoofdrol spelen, faciliterend op te treden.

Brussel, 29 november 2013.

De voorzitter van het Comité van de Regio’s

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  COM(2010) 636 final.

(2)  COM(2011) 12 final.

(3)  COM(2007) 391 final.

(4)  http://ec.europa.eu/sport/library/documents/c3/dual-career-guidelines-final.pdf


15.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 114/33


Advies van het Comité van de Regio's — Staatssteun voor visserij en aquacultuur

2014/C 114/07

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

1.

is ingenomen met de herziening van de regels voor staatssteun voor visserij en aquacultuur, en met de recente openbare raadpleging die de Europese Commissie in het kader hiervan heeft georganiseerd.

2.

Deze herziening past in het kader van i) de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), ii) de onderhandelingen over het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV), de andere Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) en andere relevante EU-financieringsprogramma's voor de visserij- en aquacultuursector, en iii) de bredere plannen voor modernisering van de staatssteunregels door DG Mededinging.

3.

Het CvdR spreekt zijn krachtige steun uit voor de overkoepelende doelstellingen van de GVB-hervorming met het oog op de totstandbrenging van een duurzame visserij, en is ingenomen met de politieke overeenstemming die hierover is bereikt tijdens het Ierse voorzitterschap van de Raad van de EU.

4.

De hervorming van de staatssteunregels voor visserij en aquacultuur moet worden gebaseerd op de ondersteuning en facilitering van de GVB-hervorming, en dat moet het onderliggende beginsel zijn. Voorts moet er bij de onderhandelingen over het EFMZV op worden gelet dat dit fonds wordt gebruikt om de doelstellingen van het GVB te ondersteunen.

5.

De duurzaamheid van de visserijsector heeft betrekking op de levensvatbaarheid en duurzaamheid van de visbestanden in de EU-wateren op lange termijn, en op de sociaaleconomische toekomst van de visserijgemeenschappen in de hele EU, twee aspecten die met elkaar in evenwicht moeten zijn.

6.

Het CvdR wijst op de paradox waar de EU mee kampt: aan de ene kant is er een grote afhankelijkheid van ingevoerde visserij- en aquacultuurproducten (circa 60% van de totale consumptie) om aan de vraag van de consumenten in de EU te voldoen, aan de andere kant is er de dringende noodzaak om de maximale duurzame opbrengst van de visbestanden in de EU te respecteren ten einde de levensvatbaarheid voor toekomstige generaties veilig te stellen. Er wordt in dit verband aan herinnerd dat de aquacultuur bijdraagt aan de levering van producten die gelijkwaardig zijn aan die van de visserij, maar dat hierbij duurzame kweekmethoden worden gehanteerd, zodat de instandhouding van de visbestanden niet in gevaar wordt gebracht. Door een hoog werkgelegenheidsniveau te waarborgen fungeert de aquacultuur bovendien als een echte sociale schokdemper in perioden van crisis.

7.

Het CvdR onderstreept het belang van doelgerichte steun, zodat kleinschalige vloten, die getalsmatig het merendeel van de totale EU-vloot uitmaken, een evenredig deel van de steun van het GVB en EFMZV ontvangen dat bovendien recht doet aan hun sociaaleconomische betekenis, op voorwaarde dat zij er duurzame visserijpraktijken op nahouden.

8.

Een duurzamer gebruik van overheidssubsidies in de visserijsector vereist een sterke politieke wil en maatregelen op alle bestuursniveaus in de EU, zoals is gebleken uit de mislukte hervorming van het GVB in 2002 als het gaat om de geplande milieu-, sociale en economische doelstellingen: slechts 22 % van de visbestanden is hersteld tot de maximale duurzame opbrengst, 35 % van de bestanden wordt overbevist en 43% bevindt zich buiten biologisch veilige grenzen (bron: IEEP-studie voor het Europees Parlement, 2011).

9.

In Speciaal Verslag nr. 12/2011 van de Europese Rekenkamer staat dat de overcapaciteit van de visserijvloot een van de belangrijkste redenen blijft waarom het GVB faalt in het waarborgen van een duurzame visserij.

10.

Het CvdR erkent dat deze duurzaamheidsdoelstelling structurele veranderingen en een diversifiëring binnen de visserij vereist, en onderstreept dat deze veranderingen en maatregelen mogelijk moeten worden gemaakt door middel van staatssteunregels en -maatregelen, waarbij het accent moet komen te liggen op de ontwikkeling van de onshore-economie (verwerkende industrie, duurzame aquacultuur, lokale vismarkten, nieuwe producten, plaatselijke toeleveringsketens, enz.), nieuwe en duurzame vormen van visvangst in de Europese zeeën en oceanen (met name de rol van kleinschalige kustvisserijvloten en ambachtelijke visserij, maar ook de verbetere selectiviteit, energie-efficiëntie enz. van andere vlootsegmenten die bijdragen aan de bevoorrading van de EU met visserijproducten, en dan vooral voor menselijke consumptie), en de bredere mariene en aquacultuursector. De staatssteun mag niet worden gebruikt om niet-duurzame visserijpraktijken te steunen.

11.

Het CvdR erkent de waarde en het belang van de visserijsector voor de EU, en wijst op de hoge concentratie van werkgelegenheid in sommige gebieden en regio's van Europa, en op de rechtstreekse impact die de herstructurering van de visserijsector heeft op de betreffende gemeenschappen.

12.

Het begrijpt dat plattelands-, kust- en visserijgemeenschappen onder grote druk staan als gevolg van de sociaaleconomische crisis die Europa nog steeds in haar greep houdt. Doelgerichte steun op territoriaal niveau is dan ook van cruciaal belang voor de welvaart en levensvatbaarheid van deze gemeenschappen op lange termijn.

13.

De visserijsector wordt, net als veel andere sectoren, gesubsidieerd. Dit vormt zowel een groot probleem — vanwege de te grote afhankelijkheid van overheidsfinanciering — als een kans, aangezien het de Europese Commissie, de lidstaten en de lokale en regionale overheden de mogelijkheid geeft om openbare middelen te gebruiken voor belangrijke hervormingen in deze sector.

14.

Het is zaak alle beschikbare middelen zo doeltreffend mogelijk in te zetten en sterke prioriteit te geven aan de voorbereiding van partnerschapsovereenkomsten en toekomstige operationele programma's voor steun uit de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) aan kust- en visserijgemeenschappen. Zulks tegen de achtergrond van een hervormd regelgevingskader voor staatssteun, dat inspeelt op de economische behoeften van deze gemeenschappen.

15.

De ESIF moeten op flexibele wijze worden aangewend, om ervoor te zorgen dat de middelen op de plattelands-, kust en visserijgemeenschappen worden gericht. Bij de herziening van de staatssteunregels zou de Europese Commissie er duidelijk voor moeten zorgen dat deze regels een flexibele toepassing mogelijk maken, in plaats van verhinderen.

16.

Indien de middelen doelmatig en doeltreffend worden ingezet, kunnen zij helpen om de visserij en de aquacultuur van de EU te transformeren, en te evolueren naar een duurzame visserij- en aquacultuursector, en tegelijkertijd de bredere ambities van de "Blauwe groei"-strategie te steunen, ten einde de mariene en aquacultuursector en de banden met de economie aan land te versterken. Een en ander met name door de toegevoegde waarde van de gevangen vis te vergroten dankzij de ontwikkeling van de onshore-economie, lokale markten, innovatieve producten en de bewustwording van de consument (met name ten aanzien van lokale en seizoensproducten, typische productkenmerken, enz.).

17.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie, de lidstaten en andere overheden in Europa om deze kans aan te grijpen, en om de periode 2014-2020 te benutten om een echte verandering teweeg te brengen.

18.

Het CvdR wijst erop dat de de-minimis- en groepsvrijstellingsverordeningen niet het hele plaatje vormen als het gaat om subsidies aan de visserij- en aquacultuursector, omdat lidstaten de mogelijkheid hebben „aangemelde steunregelingen” vast te stellen (die dan wel op voorhand moeten worden goedgekeurd door de Europese Commissie).

19.

Ook profiteert de visserijsector van vrijstellingen van brandstofheffingen, wat een rechtstreeks voordeel oplevert voor de operationele kosten van vissersvaartuigen in de EU, geschat op circa 1,5 miljard EUR per jaar. De de-minimissteun biedt bovendien de mogelijkheid van brandstofsubsidies voor vaartuigen.

20.

In een studie uit 2009, verricht in opdracht van DG Maritieme Zaken, werd geschat dat er in het kader van de verordening inzake de-minimissteun circa 718 miljoen beschikbaar zou zijn. Actuele cijfers hierover ontbreken echter nog, omdat er op EU-niveau geen doeltreffende controles zijn. Verder zou nog eens 8 miljoen per jaar worden uitgetrokken in het kader van de groepsvrijstellingsverordening voor de visserij.

21.

In de studie van 2009 voor DG Maritieme Zaken werd ook een aantal risico's genoemd in verband met de uitvoering van de de-minimisverordening, waaronder i) de potentieel nadelige impact op het gebruik van het Europees Visserijfonds (EVF) in lidstaten waar prioriteit worden gegeven aan de-minimissteun, ii) het potentieel verstorende effect van de verschillende wijzen waarop de de-minimissteun wordt toegepast door de lidstaten, en iii) het gevaar dat de-minimissteun wordt gebruikt om vaartuigen langer in de vaart te houden, wat in strijd is met de bredere hervormingsdoelstellingen, zoals het inkrimpen van de vissersvloot.

22.

Het is een goede zaak dat de de-minimissteun transparanter wordt gemaakt door gegevens over deze steun op te nemen in de jaarverslagen van de lidstaten over staatssteun.

23.

De Europese Commissie moet streven naar een evenwicht: enerzijds moet de bureaucratische rompslomp worden teruggedrongen en moeten de controlevereisten worden gestroomlijnd, anderzijds moet worden gezorgd voor voldoende transparantie en controles. De overkoepelende doelstellingen van de GVB-hervorming vormen voldoende redenen voor een sterke en transparante controle op het gebruik van steun in deze sector.

24.

Er gaan stemmen op om het huidige plafond voor de-minimissteun (30 000 EUR per onderneming over een periode van drie belastingjaren) te verhogen, ten einde de lokale en regionale overheden een grotere flexibiliteit te geven om maatregelen op territoriaal niveau te ondersteunen. Dit is van bijzonder belang, gezien de hoge concentratie visserij-activiteiten in sommige regio's en gemeenschappen. Iedere herziening van de bestaande plafonds voor de-minimissteun zou rekening moeten houden met de mededingingsregels en de gemeenschappelijke markt.

25.

Het gevaar bestaat echter dat een verhoging van het de-minimisplafond ertoe zou kunnen leiden dat niet-duurzame visserijpraktijken worden gesteund, waardoor de overkoepelende doelstelling van de GVB-hervorming, te weten een duurzame visserij binnen de EU, wordt ondermijnd. Dit gevaar kan echter worden omzeild in specifieke nationale gevallen waarin het gebrek aan duurzaamheid niet te wijten is aan de productie- en vangstsector zelf.

26.

Daarom zou de Europese Commissie in haar effectbeoordeling voor de herziene verordeningen en in haar evaluatie van de antwoorden op de raadpleging, in detail moeten nagaan wat de mogelijke impact is (in de zin van de bredere GVB-hervorming) van de volgende drie opties: i) behoud van de huidige de-minimisplafonds voor de sector, ii) verhoging van de de-minimisplafonds, en iii) verlaging of afschaffing van alle de-minimisplafonds.

27.

Bij de effectbeoordeling zou ook moeten worden gekeken naar de rol van de-minimissteunmaatregelen als onderdeel van een breder scala van overheidsmaatregelen in de sector, met name hoe zij „lacunes” opvullen die niet kunnen worden opgevuld door het nieuwe EFMZV, de algemene groepsvrijstellingsverordening voor de visserij- en aquacultuursector, en de aangemelde steunregelingen voor deze sector.

28.

Tijdens de periode 2014-2020 zou doeltreffender gebruik moeten worden gemaakt van het EFMZV dan tot nu toe van het EVF werd gemaakt, aangezien het EFMZV een centraal financieringsmechanisme is waarmee de steun kan worden toegespitst op de visserij- en aquacultuursector, om zo de overkoepelende doelstellingen van de GVB-hervorming te verwezenlijken.

29.

Volgens het CvdR is het de moeite waard om te kijken of de steun voor de verwerking en marketing van visserij- en aquacultuurproducten uit de sectorale de-minimis-/groepsvrijstellingsverordeningen kan worden gehaald, en bij de algemene de-minimis-/groepsvrijstellingsverordeningen kan worden ondergebracht.

30.

Dit zou aansluiten bij de doelstelling van de Europese Commissie om een meer commerciële en zakelijke visserij- en aquacultuursector tot stand te brengen, en om manieren te vinden om de toegevoegde waarde van visserijproducten te vergroten, door de ontwikkeling van toeleveringsketens, de brede onshore-economie en nieuwe en innovatieve benaderingen.

31.

Wanneer de steun voor onshore-activiteiten als visverwerking en duurzame aquacultuur wordt ondergebracht bij de algemene de-minimisverordening, dan zouden de betreffende steunmaatregelen kunnen profiteren van de hogere interventieplafonds van die verordening (momenteel 200 000 EUR). Dit zou helpen om de belemmeringen voor investeringen in de onshore-economie weg te nemen, en er zou worden bijgedragen aan de gewenste doelstelling om de potentiële "toegevoegde waarde" van visproducten voor de plaatselijke visserijgemeenschappen te maximaliseren.

32.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie om hier rekening mee te houden bij de herziening van de staatssteunregels voor de visserij- en aquacultuursector. Zij zou met name moeten kijken naar de potentiële economische voordelen die deze benadering kan opleveren voor de onshore-economie en visserijgemeenschappen, en of zo'n verandering "onbedoelde gevolgen" in de hand kan werken, zoals een toename van niet-duurzame visserijpraktijken.

33.

Het CvdR roept de Europese Commissie op om de in de groepsvrijstellingsverordening opgenomen lijst van steunmaatregelen te herzien, om ervoor te zorgen dat deze overeenstemmen met de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid, en om ervoor te waken dat de staatssteunregelingen (of het EFMZV) niet-duurzame visserijpraktijken bevorderen.

34.

Het CvdR wijst erop dat het toepassingsgebied van de groepsvrijstellingsverordening een hele reeks maatregelen voor de instandhouding van het aquatische milieu omvat, en het verzoekt de Europese Commissie om het toepassingsgebied uit te breiden tot investeringen die het mariene en aquatische milieu beschermen, in stand houden en verbeteren, inclusief de ondersteuning van marien/aquatisch onderzoek, gegevensvergaring, ondersteuning van de sector in specifieke nationale gevallen waarin het gebrek aan duurzaamheid niet te wijten is aan de productie- en vangstsector zelf, enz.

35.

Het CvdR verzoekt de lidstaten, de lokale en regionale overheden en andere belanghebbenden ten slotte om creatief na te denken over de mogelijkheden die deze verordeningen (en het EFMZV) bieden om ervoor te zorgen dat alle maatregelen die de duurzaamheid van de visserijsector, het mariene milieu en de kustgemeenschappen verbeteren, optimaal worden ingezet.

Brussel, 29 november 2013.

De voorzitter van het Comité van de Regio’s

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


15.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 114/37


Advies van het Comité van de Regio's — Strategische richtsnoeren voor de duurzame ontwikkeling van de aquacultuur in de EU

2014/C 114/08

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

1.

is ingenomen met de Mededeling van de Commissie „Strategische richtsnoeren voor de duurzame ontwikkeling van de aquacultuur in de EU” en onderstreept dat de aquacultuurproductie (net als andere productiesectoren die tot de primaire sector behoren) van strategisch belang is om in te spelen op toekomstige uitdagingen inzake voedsel, natuurlijke hulpbronnen en regionale ontwikkeling.

2.

Het wijst nogmaals op het belang van blauwe groei en de absolute noodzaak van een Europese strategie ter bevordering van een duurzame ontwikkeling van de aquacultuur om de werkgelegenheidsdoelstellingen te halen en de productiviteit van de sector te verhogen, overeenkomstig de Europa 2020-strategie voor de heropleving van de economie van de EU.

3.

Een belangrijke doelstelling van de richtsnoeren zou moeten zijn om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij terug te dringen door middel van een op multilevel governance gebaseerde aanpak.

4.

De problematiek van de aquacultuur is reeds onderwerp geweest van verschillende eerdere adviezen, waarin het CvdR vroeg om het aquacultuurbeleid als zodanig te erkennen en te financieren, zodat het een sterk alternatief voor de traditionele visvangst kan worden. Het CvdR vindt dan ook dat het moet worden beschouwd als een fundamentele partner voor de bevordering van dit beleid.

5.

Volgens schattingen van de FAO is 47 % van alle voor menselijke consumptie bestemde vis tegenwoordig afkomstig van aquacultuur. Het CvdR betreurt dan ook dat de aquacultuurproductie in de EU qua volume slechts 2,3 % en in waarde slechts 4 % van de wereldproductie uitmaakt (1).

6.

Het CvdR maakt zich grote zorgen over het feit dat Europa, ooit koploper in de productie van gekweekte vis, nu meer dan 60 % van de aquacultuurproducten moet importeren, terwijl het uitstekend in staat is deze voeding zelf te produceren en zo werk te verschaffen aan de eigen burgers en aan de hoogste normen te voldoen.

7.

Het is zaak om de mogelijkheden van de aquacultuur verder te ontwikkelen en deze stagnerende sector om te vormen tot een bloeiende economische sector.

8.

Terecht wordt erkend dat de kloof tussen de hoeveelheid in de EU geconsumeerde visproducten en de hoeveelheid in de EU gevangen vis moet worden gedicht en dat de aquacultuursector hierbij een rol dient te spelen.

9.

Duurzame ontwikkeling is binnen Europa een absolute voorwaarde voor iedere sociaaleconomische groei geworden, waarvoor alle sectoren zich zowel politiek als financieel moeten inzetten.

10.

Duurzame ontwikkeling van de aquacultuur is van strategisch belang, gezien het rechtstreekse belang hiervan voor alle regio's en lokale gemeenschappen (niet alleen kustgemeenschappen) en de wisselwerking tussen het milieubeleid, de kwaliteit van zee- en binnenwateren en de economische prestaties van de sector.

11.

De Europese aquacultuur is geen uniforme sector, maar wordt gekenmerkt door een heterogene reeks teelttechnieken, waaronder gesloten en open systemen, extensieve en intensieve systemen, op het vasteland, in meren, vijvers, delta's en bassins, dicht bij de kust of op volle zee. Zij omvat de teelt van zoet- en zoutwatervissen en schaaldieren, en strekt zich uit van de koude wateren in Scandinavië tot de meer getemperde zeeën in Zuid-Europa. Maar los van deze verschillen moet de Europese aquacultuur worden gesteund om een concurrerende en waardevolle economische sector te worden en een bron van werkgelegenheid, knowhow en lokale trots.

12.

Er is behoefte aan een communicatiecampagne die deze rijkdom en verscheidenheid in de schijnwerpers zet en aan een grotere transparantie in de etikettering van aquacultuurproducten, zodat onderscheid kan worden gemaakt tussen producten die van intensieve kwekerijen afkomstig zijn en producten die afkomstig zijn van bedrijven met meer respect voor de natuurlijke omstandigheden (zoals bassins op zee).

13.

De EU zou het voortouw moeten nemen bij de ontwikkeling van groene en duurzame methoden voor het kweken van vis, door de weg te openen voor de „blauwe revolutie” dankzij innovatieve technologieën en systemen voor het produceren, voederen, uitbroeden en oogsten van vis, die binnen de EU worden ontwikkeld.

14.

Het CvdR deelt de bezorgdheid over de stagnatie van de aquacultuurproductie in de EU, die niet profiteert van het concurrentievoordeel van de hoge kwaliteit, hygiëne en voedselveiligheid van de Europese visproducten.

15.

Het CvdR beveelt aan dat de EU ook ingevoerde aquacultuurproducten, die vaak als grondstof dienen voor verdere verwerking door Europese bedrijven, zo streng mogelijk blijft controleren en zorgt voor een geharmoniseerd raamwerk van gezondheids-, sanitaire, arbeids- en milieuvoorschriften voor zowel ingevoerde als uit de EU afkomstige producten.

16.

Het CvdR wijst op de positieve sociaaleconomische gevolgen die kunnen voortvloeien uit een duurzame groei van de aquacultuursector (en de daaraan verbonden productieketens), omdat dan kan worden beantwoord aan een groter gedeelte van de binnenlandse vraag, waaraan nu wordt voldaan met ingevoerde visproducten, en de werkgelegenheid in de EU dan kan worden gestimuleerd.

17.

Het CvdR is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om een vrijwillige samenwerking op poten te zetten, door de lidstaten te betrekken bij de opstelling van nationale strategische meerjarenplannen. Wel beveelt het aan dat de opstelling van indicatoren voor het meten van de vooruitgang niet mag leiden tot een verzwaring van de bureaucratische rompslomp voor het bedrijfsleven en de lokale overheden.

18.

Helaas wordt niet verwezen naar de rol die de lokale en regionale overheden kunnen spelen bij de bevordering van een duurzame ontwikkeling van de aquacultuur, bijvoorbeeld door de kennis over aquacultuurproducten te vergroten via voorlichtingsprogramma's op scholen en door de consumptie van lokale en seizoensproducten (korte aanbodketens) te stimuleren.

19.

De voorgestelde adviesraad voor aquacultuur zou gebruik moeten maken van de bijdrage van al die regio's in bepaalde lidstaten die expertise hebben gekregen op het gebied van economische ontwikkeling.

20.

Voor een duurzame ontwikkeling van de aquacultuur is het inderdaad van belang dat de EU-wetgeving op het gebied van milieu, volksgezondheid, consumentenbescherming en ecologische duurzaamheid wordt nageleefd en dat de gemeenschappelijke doelstellingen van de nationale strategische meerjarenplannen hierop aansluiten.

21.

Ook stemt het CvdR ermee in dat de tenuitvoerlegging van de Europese milieuwetgeving op grote schaal moet worden bevorderd, zonder nodeloze lasten aan de marktdeelnemers op te leggen. De knowhow van de producenten en van de lokale en regionale overheden kan in het kader van de adviesraad voor aquacultuur de doorslag geven.

22.

Het CvdR wijst op het belang van overleg met de belanghebbende partijen en hoopt dat dit overleg voor het einde van 2017, bij de tussentijdse beoordeling van de nationale plannen, zal worden hervat.

23.

Het CvdR stemt in met de door de Commissie aangewezen prioritaire uitdagingen en de bijbehorende richtsnoeren, die erop zijn gericht: a) de administratieve lasten te verlichten; b) de toegang tot ruimte en wateren te vergemakkelijken; c) het concurrentievermogen van de sector te vergroten; d) een gelijk speelveld voor de marktdeelnemers te bevorderen door de concurrentievoordelen van de Europese aquacultuur te benutten.

24.

Meer dan 90 % van de aquacultuuractiviteiten wordt uitgevoerd door kleine en middelgrote bedrijven, wier algemene winstgevendheid en duurzame ontwikkeling afhangen van transparantie, doeltreffende administratieve procedures en voorspelbaarheid. Zonder een duidelijk kader zijn de marktdeelnemers immers niet in staat om met kennis van zaken beslissingen te nemen over investeringen en uitbreiding van hun activiteiten, waarmee zij arbeidsplaatsen scheppen en de productie opvoeren.

Vereenvoudiging van administratieve procedures

25.

Het CvdR betreurt het dat de belemmeringen voor de oprichting van nieuwe aquacultuurbedrijven, die in de Mededeling van 2002 en het daarop betrekking hebbende CvdR-advies al aan de kaak werden gesteld, er niet alleen nog altijd zijn maar zelfs groter zijn geworden. De ontmoedigende duur van de vergunningsprocedure — gemiddeld 2 tot 3 jaar — om een nieuw aquacultuurbedrijf te mogen oprichten (een procedure die in Noorwegen, de belangrijkste Europese producent in deze sector, slechts 6 maanden bedraagt) schrikt veel potentiële ondernemers af en plaatst de hele EU in een nadelige positie ten opzichte van haar mondiale concurrenten. Er is dan ook meer steeds meer behoefte aan wetgeving waarmee de gemiddelde duur van de procedures en de verschillen tussen de lidstaten kunnen worden teruggedrongen.

26.

Het CvdR dringt er bij de Commissie op aan om in haar strategische richtsnoeren rekening te houden met de maximale duurzame vangst.

27.

Het is volgens het CvdR de moeite waard dat de Commissie samen met de bevoegde autoriteiten op basis van de door de lidstaten verzamelde gegevens beste praktijken en marges voor verbetering vaststelt ten behoeve van de administratieve efficiëntie. Deze werkwijze zou ook moeten worden toegepast op de procedures betreffende de toewijzing van EU-middelen aan aquacultuurbedrijven.

28.

In Europa valt de afgifte van vergunningen voor viskwekerijen en de steun aan kleine en middelgrote aquacultuurbedrijven vaak onder de bevoegdheid van de lokale en regionale overheden op wier grondgebied zij zich bevinden. Geconfronteerd met strenge milieuwetten, de druk van niet-gouvernementele milieuorganisaties en de toerismesector enerzijds, en de economische achteruitgang van de traditionele visserij en de toename van de werkloosheid anderzijds, zijn lokale en regionale overheden gebaat bij duidelijke richtsnoeren voor de duurzame ontwikkeling van de Europese aquacultuursector.

29.

Ook als het gaat om de bevordering van goede administratieve praktijken kunnen de lokale en regionale overheden een belangrijke bijdrage leveren, om te beginnen door informatie beschikbaar te stellen aan de lidstaten, die deze informatie tegen eind 2013 dienen te verzamelen.

Duurzame ontwikkeling en groei van de aquacultuur verzekeren aan de hand van gecoördineerde ruimtelijke ordening

30.

Het CvdR wijst erop dat de aquacultuur vanuit het oogpunt van verontreiniging vaak kwetsbaarder is dan visserij, zodat de lidstaten moeten worden aangemoedigd om de risico's en gevolgen in kaart te brengen, met betrekking tot binnenlandse gebieden, de territoriale wateren en de kustzone. Deze kaarten zouden aan het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid kunnen worden toegezonden, en zouden informatie moeten bevatten over infrastructuur en gebruiksfuncties met een potentiële impact op de waterkwaliteit, risicobeperkende maatregelen, monitoringscampagnes, grote nieuwe projecten enz.

31.

De aquacultuursector zou gebaat zijn bij een gecoördineerde ruimtelijke ordening, die ook op zee onmisbaar is om conflicten tussen overlappende gebruiksfuncties te verhelpen, de duurzaamheid te vergroten, de onzekerheid terug te dringen, investeringen te vergemakkelijken en de ontwikkeling van aquacultuurbedrijven te bespoedigen.

32.

Het CvdR raadt aan optimaal gebruik te maken van de mogelijkheid om kustgroepen (KG's) bij de ruimtelijke ordening te betrekken. Deze actiegroepen kunnen de omliggende regio betrekken bij de programmering en het beheer van de middelen en als spreekbuis optreden voor een groot aantal regionale stakeholders.

33.

Het CvdR wijst op het belang van samenwerking tussen aquacultuur en visserij. Een wederzijds versterkende ontwikkeling zal voordelen opleveren voor de kust- en eilandgemeenschappen en bedrijven in de kuststreek, aangezien mensen die hun baan verliezen in de visserijsector kunnen worden opgenomen door de groeiende aquacultuursector. Bovendien kan de samenwerking tussen aquacultuur-, verwerkings- of handelsactiviteiten, mits ook hier sprake is van een wederzijds versterkende ontwikkeling, een toegevoegde waarde genereren voor aquacultuurproducten.

34.

De Commissie zou de lidstaten moeten vragen om bij de opstelling van nationale strategische meerjarenplannen onderzoek te doen naar de impact op aquacultuurbedrijven in kustgebieden, naar hoe deze impact kan worden beperkt en naar eventuele compenserende maatregelen voor deze bedrijven.

35.

Het CvdR deelt het belang dat de Commissie hecht aan het identificeren van gebieden die het geschiktst zijn voor zoetwateraquacultuur. Wel hoopt het dat van de goede praktijken die lidstaten moeten aangeven in hun nationale meerjarenplannen, er enkele betrekking hebben op zoetwateraquacultuur.

36.

Het is het ermee eens dat een milieueffectbeoordeling in het kader van het ruimtelijkeordeningsproces de administratieve rompslomp voor ondernemers kan reduceren.

37.

In de strategische richtsnoeren zou moeten worden opgenomen dat bij de gecoördineerde ruimtelijke ordening van kustgebieden aandacht moet worden besteed aan de exploitatie van brakwatergebieden (delta's en lagunes), die in tijden van crisis een belangrijke bijdrage aan de sociaaleconomische veerkracht kunnen leveren en de aquacultuurproductie in de EU kunnen vergroten.

Het concurrentievermogen van de aquacultuursector in de EU versterken

38.

Het CvdR deelt het standpunt dat aquacultuurbedrijven baat zouden hebben bij een betere marktorganisatie en een betere structurering van de organisaties van aquacultuurproducenten.

39.

Het dringt er bij de Commissie op aan het rechtstreekse overleg met de organisaties van aquacultuurproducenten voort te zetten, om de grootste belemmeringen voor de ontwikkeling en eventuele oplossingen die zij hebben gevonden in kaart te brengen.

40.

Het CvdR erkent de instrumenten in de door de organisaties van aquacultuurproducenten opgestelde productie- en afzetplannen om het concurrentievermogen van aquacultuurbedrijven te verbeteren (met sectorovereenkomsten, brancheovereenkomsten en maatregelen op het gebied van merkenbeleid) en doeltreffend in te spelen op de groeiende verwachtingen van de consumenten op het stuk van de kwaliteit en diversiteit van levensmiddelen.

41.

Lokale en regionale overheden en hun instanties die zich bezighouden met onderzoek en experimenten kunnen zowel een rol spelen bij het bevorderen van marktgericht onderzoek, innovatie en kennisoverdracht, als bij het begeleiden van de lidstaten om synergie tussen de verschillende nationale onderzoeksprogramma's te zoeken en te bevorderen.

42.

De Commissie zou aandacht moeten blijven besteden aan de impact van visetende vogels en andere visetende diersoorten (zoals de Europese otter) op de extensieve aquacultuur en de biodiversiteit — een zeer ernstig probleem — en zou de doeltreffendheid moeten beoordelen van afwijkingen die de lidstaten kunnen hebben toegestaan op de uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Bovendien zou onmiddellijk moeten worden nagegaan of de strikte bescherming van visetende diersoorten die in bepaalde regio's problemen veroorzaken, überhaupt nog wel overeenstemt met de EU-wetgeving, zodat, op basis van gewijzigde classificaties, de nodige uitzonderingen in de lidstaten gemakkelijk kunnen worden gerechtvaardigd.

43.

Het CvdR is er groot voorstander van dat de lidstaten en de lokale en regionale overheden aan de behoeften van de aquacultuursector aangepaste onderwijs- en beroepsopleidingsprogramma's steunen en ontwikkelen en informatie verschaffen over het huidige aanbod en het gevolgde groeibeleid.

44.

Met betrekking tot de uitwisseling van kennis, goede praktijken en innovaties zou de Commissie zowel kunnen overgaan tot de oprichting van de geplande Europese waarnemingspost voor de markten, als de lidstaten kunnen aanmoedigen om hun toekomstige operationele programma's meer te focussen op de ondersteuning van aquacultuurbedrijven (in het bijzonder collectieve ondernemingen) die projecten voor de overdracht van kennis en innovatie uitvoeren.

Een gelijk speelveld voor de marktdeelnemers van de EU bevorderen door hun concurrentievoordelen te benutten

45.

Het CvdR erkent dat de consumenten nauwkeurig moeten worden geïnformeerd over de kwaliteit van de aquacultuurproducten, ongeacht hun herkomst. Correcte voorlichting kan het concurrentievermogen van de sector alleen maar versterken.

46.

Op het gebied van etikettering en vrijwillige certificeringsregelingen moeten de nationale strategische meerjarenplannen een up-to-date kader bieden, een uitvoerige evaluatie van de stand van zaken geven en een uniforme toepassing binnen de EU bevorderen.

47.

Het CvdR hoopt dat in de strategische richtsnoeren voor een duurzame ontwikkeling van de aquacultuur in de EU wordt verwezen naar de rol van de producentenorganisaties en kustgroepen bij de geïntegreerde bevordering van de aquacultuurproductie en van de gebieden waar deze productie plaatsvindt. Dit zijn doelstellingen waaraan de regio's concreet kunnen bijdragen.

48.

is van mening dat de lidstaten en de regio's de positieve ervaring die in de landbouwsector met de traceerbaarheid van producten en korte voedselvoorzieningsketens is opgedaan, zouden moeten benutten en de toepassing hiervan op aquacultuurbedrijven zouden moeten bevorderen, omdat het concurrentievermogen van die bedrijven dan groter wordt;

49.

De lokale beheersplannen voor de visserij zouden ook vanuit het oogpunt van de synergie met de aquacultuursector moeten worden bestudeerd. Hieronder vallen immers zaken als kraamkamergebieden (nursery areas), de seizoensgebondenheid van de productie, de bevoorrading van de markten, mensen die hun baan verliezen in de visserijsector, enz.

50.

Het CvdR benadrukt dat zo veel mogelijk aandacht moet worden geschonken aan de bijdrage die de toenemende vraag naar biologische producten kan leveren aan de groei van deze sector.

51.

Het stemt in met de verdeling van de doelstellingen over de lidstaten, de Commissie en de adviesraad voor aquacultuur. Als bijkomende doelstelling voor de lidstaten zou het graag zien dat lokale publiek-private partnerschappen benut worden voor de oprichting van kustgroepen, die tot een duurzame ontwikkeling van de aquacultuursector kunnen bijdragen.

Een nieuw bestuur ter ondersteuning van de aquacultuur in de EU

52.

Het CvdR is tevreden dat de Commissie rekening heeft gehouden met de aanbeveling van het Comité (in zijn advies CdR20/2003) om een specifieke adviesraad voor de aquacultuursector op te richten, die als taak krijgt de besluitvormers van informatie te voorzien. Het herinnert aan zijn aanbod om „als forum voor informatieverspreiding te fungeren en ervoor te zorgen dat het publiek wordt voorgelicht over aquacultuurkwesties en daarin ook inspraak krijgt. Op die manier wil het [...] tot een beter bestuur van de aquacultuursector bijdragen” (2).

Brussel, 29 november 2013.

De voorzitter van het Comité van de Regio’s

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  Feiten en cijfers over het gemeenschappelijk visserijbeleid 2012.

(2)  PB C 141 van 29 mei 2010, blz. 37-44.


III Voorbereidende handelingen

COMITÉ VAN DE REGIO'S

104e zitting — 28—29 november 2013

15.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 114/42


Advies van het Comité van de Regio's — Onderzoekers, studenten, vrijwilligers en andere groepen uit derde landen

2014/C 114/09

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO’S,

Referentiekader

1.

wijst erop dat het Verdrag van Lissabon voorziet in versterking van de rol van de Europese Unie ten aanzien van het migratiebeleid voor onderdanen van derde landen, gericht op het efficiënt beheer van migratiestromen, eerlijke behandeling van onderdanen uit derde landen die legaal in de lidstaten verblijven en de preventie van illegale immigratie en mensenhandel. Hiertoe bepaalt het Verdrag dat het Europees Parlement en de Raad maatregelen nemen, onder andere inzake de voorwaarden voor toegang, verblijf en vrij verkeer binnen de EU, en normen vaststellen voor de toekenning door de lidstaten van visa en vergunningen voor langdurig verblijf, met inbegrip van maatregelen voor gezinshereniging. Wat betreft de integratie van onderdanen van derde landen bepaalt het Verdrag uitdrukkelijk dat de EU maatregelen kan treffen ter ondersteuning van de lidstaten maar dat het niet streeft naar harmonisatie van de wet- en regelgeving van de lidstaten.

2.

Het blijft aan de lidstaten het aantal migranten te bepalen die uit derde landen worden toegelaten voor werk. Voor de integratie van de migranten zijn in de meeste lidstaten in eerste instantie de nationale overheden bevoegd. In de eerste plaats zorgen echter regionale en lokale overheden ervoor dat het integratiebeleid op het gebied van o.m. onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en arbeidsmarkt ten uitvoer wordt gelegd.

3.

Het programma van Stockholm, dat voor de periode 2010-2014 de prioriteiten van de Unie vastlegt op het gebied van justitie, vrijheid en veiligheid, erkent de positieve bijdrage die goed beheerde migrantenstromen kunnen leveren voor de opbouw van een eerlijke en inclusieve samenleving en een concurrerende economie. Het programma benadrukt hoe belangrijk de doeltreffende sociale, economische en culturele integratie van wettig verblijvende migranten is om de positieve effecten van migratie te garanderen, zowel voor de migranten als voor de gastlanden.

4.

In de vernieuwde Europese Agenda voor de integratie van onderdanen van derde landen wordt gesteld dat migratie een positieve bijdrage levert aan de ontwikkeling van de EU en worden maatregelen voorgesteld voor een betere integratie van migranten. Volgens de Europese Commissie is integratie een proces in voortdurende ontwikkeling, dat onder de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van verschillende bestuursniveaus valt en blijvende, op de ontwikkelingen afgestemde inspanningen en samenwerking van alle betrokkenen vergt.

5.

Een van de uitdagingen waar Europa thans voor staat, is de vergrijzing, die, in combinatie met de recente wereldwijde economische crisis, tot een tekort aan gespecialiseerd personeel leidt en tot direct gevolg heeft dat de Europese economische dynamiek, het concurrentievermogen, creativiteit en innovatie afnemen. In dit kader komt toelating van onderdanen uit derde landen voor onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, deelname aan uitwisselingsprogramma's en au-pairwerk tegemoet aan de behoefte aan menselijk kapitaal.

6.

De Europese landen hebben in een aantal sectoren te kampen met een tekort aan personeel en vacatures die zij niet met passend geschoold binnenlands of Europees personeel kunnen opvullen, met name op specifieke gebieden, zoals gezondheidszorg, wetenschap en technologie.

7.

Versterking van het menselijk kapitaal is aangegeven als duidelijke politieke doelstelling van de Europa 2020-strategie voor een slimme, duurzame ontwikkeling van de EU zonder uitsluiting.

8.

Richtlijn 2005/71/EG voorziet in een snelle procedure voor de toelating van onderzoekers die onderdaan van een derde land zijn en die een gastovereenkomst hebben ondertekend met een specifiek onderzoeksorgaan in een lidstaat. De gastovereenkomst bevestigt dat er een geldig onderzoeksplan is en dat de onderzoeker de wetenschappelijke vaardigheden bezit om het plan uit te voeren, alsook voldoende middelen en een ziektekostenverzekering. Voorts kunnen onderzoekers in een andere lidstaat verblijven in het kader van hun onderzoeksplan en onderwijs geven, overeenkomstig de nationale wetgeving.

9.

Richtlijn 2004/114/EG bevat dwingende bepalingen voor de toelating van studenten uit derde landen. De toepassing van de richtlijn op studenten, vrijwilligers en onbezoldigde stagiairs wordt overgelaten aan het oordeel van de lidstaten. Zolang zij aan de voorwaarden voldoen, hebben studenten recht op een verblijfsvergunning, hebben ze bepaalde rechten wat betreft hun werk en kunnen ze voor hun studie tussen diverse lidstaten heen en weer reizen.

10.

Er is geen richtlijn voor de toelating van bezoldigde stagiairs en au pairs; voorts beschikken alle lidstaten evenmin over een uniform en begeleidend wettelijk kader dat hun activiteit regelt. Verder heeft het merendeel der lidstaten de „Overeenkomst betreffende huishoudelijk personeel” van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), die in september 2013 van kracht wordt, niet goedgekeurd.

11.

Dit advies is gebaseerd op eerdere CvdR-adviezen en beoogt het standpunt van het CvdR uiteen te zetten over de regeling inzake de toelating en het verblijf van onderdanen uit derde landen op het Europese grondgebied, met betrekking tot onderzoek, studie, uitwisseling van scholieren, al dan niet bezoldigde stages, vrijwilligers- en au-pairwerk. Ook bevat het voorstellen voor actievere deelname van lokale en regionale overheden en voor een doeltreffendere tenuitvoerlegging van de richtlijn.

Basisbeginselen

12.

Toegangsbeleid voor onderdanen van derde landen moet stroken met Europese basisbeginselen als eerbiediging van de mensenrechten en van diversiteit, bestrijding van discriminatie, en bevordering van gelijke kansen en verdraagzaamheid. Bovendien moet dit beleid in overeenstemming zijn met de fundamentele beleidslijnen van de Europese Unie inzake samenhang, werkgelegenheid, ontwikkeling, buitenlandse betrekkingen, alsook vrijheid, veiligheid en recht.

13.

Toepassing van het beginsel van gelijke behandeling is van wezenlijk belang om de kwaliteit van democratische regimes te bepalen, is een fundamentele verworvenheid en maakt integrerend deel uit van de cultuur van de Europese Unie.

Methode

14.

Multilevel governance is de meest geschikte methode om optimale resultaten te behalen wat toegang en verblijf van migranten betreft. Een dergelijke benadering moet stroken met het subsidiariteitsbeginsel dat gericht is op samenwerking tussen de EU, de lidstaten en de lokale en regionale overheden.

15.

Om concrete resultaten te bereiken, dient elk initiatief op het gebied van migratie te berusten op strategieën, doelstellingen en gemeenschappelijke toezeggingen met derde landen. De pogingen om de Unie voor onderdanen uit derde landen aantrekkelijker en toegankelijker te maken, moeten plaatsvinden in het kader van de dialoog van de EU met derde landen en moeten stroken met de doelstellingen van het buitenlands beleid en het externe migratiebeleid van de EU, zoals neergelegd in de hernieuwde totaalaanpak van migratie en mobiliteit (GAMM).

Verbetering van het wettelijk kader en aanpak van de pijnpunten

16.

De zwakke punten van het huidige rechtskader moeten worden aangepakt om de mobiliteit van onderzoekers en studenten die uit derde landen naar de EU willen komen, te bevorderen. Grotere migratiestromen van hooggekwalificeerd menselijk potentieel uit derde landen komt tegemoet aan de behoeften van de Unie.

17.

Het Comité onderschrijft het voorstel voor een richtlijn van de Europese Commissie (COM(2013) 151) betreffende de verbetering van het juridisch kader dat van toepassing is op onderdanen van derde landen die toegang willen tot de EU en er tijdelijk willen verblijven voor een duur van meer dan drie maanden, met het oog op onderzoek of studie, om er werkervaring op te doen en/of om deel te nemen aan diverse activiteiten ter verbetering van hun vaardigheden en bekwaamheden, met name als onderzoeker, student, vrijwilliger, al dan niet bezoldigd stagiair of als au pair.

18.

Het is een goede zaak dat de EU inspanningen levert om een belangrijke aantrekkingspool voor studenten en onderzoekers te blijven. De Unie beschikt over een aanzienlijk potentieel op het gebied van vaardigheden en infrastructuur die vereist zijn voor de ontwikkeling van internationale uitmuntendheidscentra voor verschillende onderzoeksgebieden en wetenschappelijke sectoren. Wil de EU op internationaal niveau concurrerend blijven, dan dienen de lidstaten economisch en wetenschappelijk meer samen te werken en gemeenschappelijke programma's en doelstellingen vast te stellen. Aangezien andere regio's van de planeet bovendien steeds aantrekkelijker worden voor studenten, onderzoekers en hooggekwalificeerde arbeidsmigranten, moet de EU doeltreffend en onverwijld werk maken van het aanpakken van de lacunes in het aantrekken van deze doelgroepen in Europa.

19.

Een richtlijn is het geschikte wetgevende instrument om de lacunes van de huidige regeling aan te pakken en om een samenhangend rechtskader te garanderen. Via een richtlijn kunnen gemeenschappelijke bindende bepalingen m.b.t. toelatingsvoorwaarden, procedures en vergunningen worden vastgesteld maar beschikken de lidstaten tegelijkertijd ook over de nodige speelruimte om de richtlijn soepel toe te passen.

20.

Het is betreurenswaardig dat de Commissie niet rechtstreeks melding maakt van de goedkeuring van een „bottom-up”-model en dat de uitgevoerde „impactanalyse” geen rekening houdt met de specifieke gevolgen van het beleid inzake toelating- en verblijf van onderdanen uit derde landen voor het lokale en regionale niveau.

21.

Het is wel een goede zaak dat een gemeenschappelijk kader voor alle vermelde categorieën onderdanen uit derde landen wordt gecreëerd. Een doeltreffende regeling die getalenteerde migranten aantrekt, moet gebaseerd zijn op gemeenschappelijke en eenvoudige toegangsvoorwaarden en -eisen.

22.

Er moet een transparant en goed gecoördineerd rechtskader van voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen uit derde landen tot stand worden gebracht om de Unie aantrekkelijker en toegankelijker te maken voor onderdanen van derde landen. De EU-wetgeving moet voorzien in de volgende aspecten: de voorwaarden voor toegang en verblijf, visa en verblijfsvergunningen voor lange duur, de rechten van onderdanen van derde landen die wettig in een lidstaat verblijven, alsook de voorwaarden inzake mobiliteit in de EU.

23.

Het valt toe te juichen dat de gemeenschappelijke bepalingen van de richtlijn ook van toepassing zijn op bezoldigde stagiairs en onbezoldigde au pairs. De verzekering van een wettelijk kader voor deze twee groepen zal de nodige garanties verschaffen voor een billijke behandeling van de betrokken onderdanen van derde landen.

24.

Het Comité is ervoor te vinden dat procedurele waarborgen worden geboden bij het al dan niet toekennen van een vergunning (artikel 29).

25.

Het is een goede zaak dat bepalingen zijn vastgesteld ter bekrachtiging van de mobiliteit binnen de Unie voor alle categorieën, terwijl voor begunstigden van Europese mobiliteitsprogramma's als Erasmus Mundus en Marie Curie gunstiger regels zijn ingevoerd (artikel 29).

26.

Ook zijn de procedures terecht vereenvoudigd voor het krijgen van een verblijfsvergunning en worden de lidstaten terecht verplicht informatie te verstrekken over de voorwaarden voor toegang en verblijf (artikel 30).

27.

Het valt toe te juichen dat een beginsel van evenredigheid wordt ingevoerd bij vaststelling van de vergoeding voor behandeling van de verzoeken (artikel 31).

28.

Het Comité is tevreden dat het recht op gelijke behandeling in vergelijking met de onderdanen van het gastland, voor alle categorieën geldt voor wat betreft toegang tot goederen en diensten, met uitzondering van de procedures voor het verkrijgen van woonruimte (artikel 21, lid 2).

29.

Het onderschrijft de bepalingen die studenten het recht geven om ten minste 20 uur per week in het gastland te werken, alsook de bepalingen die aan de gezinsleden van onderzoekers toegang tot de arbeidsmarkt verlenen, terwijl zij na afloop van de studie in de lidstaat mogen blijven voor een duur van maximaal 12 maanden om werk te vinden.

30.

Het Comité kan zich vinden in de bepalingen (artikelen 32 en 33) die gericht zijn op het verzamelen van de statistische gegevens die nodig zijn om een idee te krijgen van het aantal onderdanen van derde landen die op grond van de nieuwe richtlijn een vergunning zullen krijgen.

31.

Van belang is ook dat voor onderzoekers niet de beperkingen gelden van Richtlijn 2011/98/EG voor één vergunning voor sociale zekerheid.

Voorstellen voor het verwezenlijken van de doelstellingen

32.

Er is een geïntegreerde aanpak nodig om de doelstellingen van de richtlijn te verwezenlijken, die er uiteindelijk op gericht is een concurrerende Europese economie in een internationale omgeving te ontwikkelen. De inspanningen om menselijk potentieel uit derde landen aan te trekken mogen niet beperkt blijven tot de voorwaarden voor toegang en verblijf van deze personen, maar ook de vereiste maatregelen betreffen voor hun integratie in de lokale gemeenschappen, en kunnen uitgebreid worden tot allerlei beleidsterreinen, zoals onderwijs, werkgelegenheid, gezondheidszorg en economische, sociale en territoriale samenhang.

33.

Het Comité spoort de lidstaten ertoe aan te voorzien in een passend rechtskader om billijke behandeling van bezoldigde stagiairs en huispersoneel (au pairs) te garanderen en dringt er bij hen op aan de "Overeenkomst betreffende huishoudelijk personeel" goed te keuren.

34.

Invoering van multilevel governance is een essentiële voorwaarde voor een geslaagde regeling voor de toegang en het verblijf op Europees grondgebied voor onderdanen uit derde landen. Het CvdR vestigt er de aandacht op dat de lokale en regionale overheden, voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van de maatregelen om getalenteerde migranten aan te trekken, actief moeten meewerken aan de bevordering van de mobiliteit van de groepen die in de ontwerprichtlijn aan de orde zijn. De bepaling van de voorwaarden voor toegang en verblijf in de EU voor onderdanen uit derde landen en bijgevolg de opvang en integratie in de lidstaten is voor de lokale en regionale overheden een belangrijk actieterrein. Regionale overheden spelen een beslissende rol in het scheppen van passende voorwaarden om onderdanen van derde landen toegang te verschaffen tot informatie en diensten m.b.t. onderwijs, gezondheidszorg, werkgelegenheid, huisvesting alsook andere openbare diensten.

35.

Een consequente Europese aanpak moet hand in hand gaan met een dienovereenkomstige analyse van de kosten, zodat rekening wordt gehouden met de financiële kosten en met de administratieve belasting die de toepassing van de nieuwe regels voor de lidstaten en de regionale en lokale overheden met zich mee zal brengen. Het CvdR herinnert eraan dat de regionale en lokale overheden de verbindingsschakel vormen die migranten in staat stelt een hechte en constructieve relatie met de samenleving van het gastland tot stand te brengen. Deze rol kan extra kosten met zich meebrengen voor regio's en gemeenten die dikwijls gevraagd worden een oplossing te bieden, in een tijd van economische recessie en begrotingsdiscipline, voor de uitdagingen waarmee integratie gepaard gaat, hetgeen zeer moeilijk is, maar des te noodzakelijker.

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Artikel 4 Drempelbedragen

Deze richtlijn dient tevens contacten tussen mensen en mobiliteit, belangrijke elementen van het externe beleid van de Unie, te stimuleren, vooral wat de landen van het Europees nabuurschapsbeleid en de strategische partners van de EU betreft. Zij dient tevens een grotere bijdrage mogelijk te maken aan de totaalaanpak van migratie en mobiliteit en de bijbehorende mobiliteitspartnerschappen, die een concreet kader bieden voor dialoog en samenwerking tussen de lidstaten en derde landen, ook wat het vergemakkelijken en organiseren van legale migratie betreft.

Deze richtlijn dient tevens contacten tussen mensen en mobiliteit, belangrijke elementen van het externe beleid van de Unie, te stimuleren, vooral wat de landen van het Europees nabuurschapsbeleid en de strategische partners van de EU betreft. Zij dient tevens een grotere bijdrage mogelijk te maken aan de totaalaanpak van migratie en mobiliteit en de bijbehorende mobiliteitspartnerschappen, die een concreet kader bieden voor dialoog en samenwerking tussen de lidstaten en derde landen. Deze samenwerking, waarbij ook lokale overheden en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld betrokken zijn, is een sleutel tot ontwikkeling en draagt bij tot , ook wat het vergemakkelijken en organiseren van legale migratie betreft.

Motivering

Zie paragraaf 34 van het advies.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 32

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De immigratievoorschriften van de Unie en programma’s van de Unie met mobiliteitsmaatregelen dienen elkaar beter aan te vullen. Onderzoekers en studenten uit derde landen die onder zulke Unieprogramma’s vallen, dienen gerechtigd te zijn zich naar de lidstaten van bestemming te begeven op grond van de door de eerste lidstaat verleende vergunning, mits de volledige lijst van die lidstaten voor de binnenkomst in de Unie bekend is. Met een dergelijke vergunning dienen zij hun mobiliteitsrecht te kunnen uitoefenen zonder de verplichting aanvullende informatie te verstrekken of andere aanvraagprocedures te vervullen. Indien vrijwilligersprogramma’s meer dan één lidstaat bestrijken, worden de lidstaten aangemoedigd de mobiliteit binnen de Unie van vrijwilligers uit derde landen te vergemakkelijken.

De immigratievoorschriften van de Unie en programma’s van de Unie met mobiliteitsmaatregelen dienen elkaar beter aan te vullen. Onderzoekers en studenten uit derde landen die onder zulke Unieprogramma’s vallen, dienen gerechtigd te zijn zich naar de lidstaten van bestemming te begeven op grond van de door de eerste lidstaat verleende vergunning, mits de volledige lijst van die lidstaten voor de binnenkomst in de Unie bekend is. Met een dergelijke vergunning dienen zij hun mobiliteitsrecht te kunnen uitoefenen zonder de verplichting aanvullende informatie te verstrekken of andere aanvraagprocedures te vervullen. Indien vrijwilligersprogramma’s meer dan één lidstaat bestrijken, worden de lidstaten en hun overheden op alle niveaus aangemoedigd de mobiliteit binnen de Unie van vrijwilligers uit derde landen te vergemakkelijken.

Motivering

Zie paragraaf 34 van het advies.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 35

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De bepalingen in deze richtlijn doen geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om het aantal met het oog op werk toe te laten onderdanen van derde landen te reguleren.

De bepalingen in deze richtlijn doen geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om het aantal met het oog op werk toe te laten onderdanen van derde landen te reguleren, rekening houdend met de lokale en regionale arbeidsmarktvoorwaarden.

Motivering

Zie paragraaf 34 van het advies.

Wijzigingsvoorstel 4

Artikel 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Specifieke voorwaarden voor au pairs

Onderdanen van een derde land die verzoeken om als au pair te worden toegelaten, moeten voldoen aan de in artikel 6 gestelde algemene voorwaarden en:

a)

de leeftijd van 17 jaar hebben bereikt en niet ouder zijn dan 30 jaar, hoewel zij in afzonderlijke gerechtvaardigde gevallen ouder mogen zijn dan 30 jaar;

b)

kunnen aantonen dat het gastgezin de volle aansprakelijkheid voor hen op zich neemt gedurende hun gehele verblijf op het grondgebied van de betrokken lidstaat, in het bijzonder voor de kosten van verblijf, accommodatie, ziekte en moederschap en het risico van ongevallen;

c)

de overeenkomst tussen de au pair en het gastgezin kunnen overleggen, waarin hun rechten en plichten worden omschreven, met inbegrip van een opgave van het te ontvangen zakgeld, passende regelingen die hen toestaan cursussen te volgen en de deelname aan de dagelijkse verplichtingen van het gezinsleven.

Specifieke voorwaarden voor au pairs

Onderdanen van een derde land die verzoeken om als au pair te worden toegelaten, moeten voldoen aan de in artikel 6 gestelde algemene voorwaarden en:

a)

de leeftijd van 17 jaar hebben bereikt en niet ouder zijn dan 30 jaar, hoewel zij in afzonderlijke gerechtvaardigde gevallen ouder mogen zijn dan 30 jaar;

b)

kunnen aantonen dat het gastgezin de volle aansprakelijkheid voor hen op zich neemt gedurende hun gehele verblijf op het grondgebied van de betrokken lidstaat, in het bijzonder voor de kosten van verblijf, accommodatie, ziekte en moederschap en het risico van ongevallen;

c)

de overeenkomst tussen de au pair en het gastgezin kunnen overleggen, waarin hun rechten en plichten worden omschreven, met inbegrip van een opgave van het te ontvangen zakgeld, passende regelingen die hen toestaan cursussen te volgen en de deelname aan de dagelijkse verplichtingen van het gezinsleven;

d)

kunnen aantonen dat de overeenkomst tussen de au pair en het gastgezin voorziet in ten minste één hele vrije dag per week.

Motivering

De voorgestelde wijziging om au pairs per week ten minste een hele dag vrij te geven moet garanderen dat au pairs en andere werknemers gelijk worden behandeld wat wekelijkse rusttijden betreft.

Brussel, 28 november 2013.

De voorzitter van het Comité van de Regio’s

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


15.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 114/48


Advies van het Comité van de Regio's — Solidariteitsfonds van de Europese Unie

2014/C 114/10

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

Algemene opmerkingen

1.

beschouwt het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (hieronder het „Fonds”) als het belangrijkste instrument waarmee de Unie kan reageren op omvangrijke rampen in lidstaten of kandidaat-lidstaten en zo blijk kan geven van de solidariteit van de Unie met de getroffen landen, regio's en gemeenten (artikel 222 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie).

2.

In het algemeen is het Fonds doeltreffend gebleken. Het zou echter nog beter kunnen functioneren, vooral wat betreft de vereenvoudiging van de administratieve procedures om middelen uit het Fonds te gebruiken en aldus de tijd tussen de ramp en de hulpverlening aanzienlijk in te korten. De regels van het Fonds zouden helderder kunnen zijn en het Fonds zou meer op de behoeften van de getroffen landen kunnen worden gericht.

3.

Het CvdR betreurt dat de jaarlijkse maximumbijdrage voor het Fonds sinds 2002 op het niveau van 500 miljoen euro (prijzen van 2011) is gebleven, waardoor het risico bestaat dat de beschikbaarheid van hulp bij alle omvangrijke rampen op de helling komt te staan, zeker aangezien omvangrijke rampen steeds vaker voorkomen.

Subsidiariteit en evenredigheid

4.

In de bestaande verordening en de voorgestelde wijzigingen worden het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel in acht genomen.

Belang voor het lokale en regionale niveau

5.

Grote natuurrampen hebben vooral op de getroffen gemeenten en regio's een verwoestende impact. Erg vaak worden in de getroffen gebieden de basisinfrastructuur en het natuurlijke en culturele erfgoed aanzienlijk beschadigd.

6.

Meestal is de beschadigde infrastructuur eigendom van lokale en regionale instanties, die dan ook verantwoordelijk zijn voor het herstel ervan. Bovendien zijn ze verantwoordelijk voor de hulpverlening, het verzekeren van tijdelijke huisvesting voor de geëvacueerde bevolking en het schoonmaken van het getroffen gebied.

7.

Het CvdR is bijgevolg van mening dat, hoewel de eerste begunstigden van de steun uit het Fonds de lidstaten of kandidaat-lidstaten zijn, steun uit het Fonds uiteindelijk op de financiering van maatregelen op regionaal en lokaal niveau is gericht.

8.

Voor regionale en lokale instanties is het vooral van belang dat het Fonds snel kan reageren en dat beschikbare middelen zó worden ingezet dat ze maximaal aan de bestaande behoeften tegemoetkomen.

9.

Het CvdR is dan ook uiterst ingenomen met de Commissievoorstellen die bijdragen tot snellere en beter gerichte hulp uit het Fonds. Het doet dan ook een aantal aanbevelingen, die vooral voor lokale en regionale instanties van belang zijn.

10.

Er moet rekening worden gehouden met de bijzondere situatie van ultraperifere regio's, die kwetsbaarder zijn door hun blootstelling aan extreme weersverschijnselen.

Toepassingsgebied van het Fonds (artikel 2)

11.

Het is goed dat het toepassingsgebied van het Fonds wordt verduidelijkt, waardoor een einde wordt gemaakt aan de tot dusver heersende rechtsonzekerheid, en dat aanvragen die niet aan de voorwaarden voldoen, worden uitgesloten.

Gebruik van het Fonds in het geval van uitzonderlijke regionale rampen (artikel 2)

12.

Positief zijn de inspanningen van de Commissie om de definitie van regionale rampen te verduidelijken aan de hand van een duidelijk op het bbp gebaseerd criterium. Deze nieuwe definitie laat de Commissie toe aanvragen eenvoudiger te beoordelen en draagt bij tot een transparanter en doeltreffender Fonds. Voor potentiële aanvragers zal het eenvoudiger zijn op voorhand te bepalen of ze bij een gegeven ramp hulp kunnen aanvragen.

13.

Het CvdR stelt voor om het criterium inzake natuurrampen voor NUTS2-regio's op 1,0 % van het regionale bbp te brengen. Dit zou beter sporen met de doelstelling bij regionale natuurrampen vaker hulp van gedifferentieerde omvang te bieden.

14.

Wat natuurrampen betreft die op één van de eilanden binnen archipelregio's (NUTS2) plaatsvinden, dienen de vermelde indicatoren te worden aangepast om te vermijden dat het door een louter regionale benadering onmogelijk wordt om het Fonds in de bedoelde omstandigheden in te zetten.

Afbakening van een regionaal criterium om het Fonds in NUTS3-regio's in te zetten (artikel 3)

15.

Steeds vaker komen rampen voor in gebieden die in aanzienlijke mate verschillen van NUTS2-regio's (die in sommige landen louter administratief zijn afgebakend). Ze overschrijden ook de grenzen van een aantal aldus afgebakende regio's. Het regionale criterium dreigt dan ook niet objectief te zijn indien het enkel op basis van NUTS2-regio's wordt gedefinieerd.

16.

Het CvdR stelt voor om criteria inzake regionale rampen op NUTS3-niveau vast te stellen voor het geval dat een aantal rechtstreeks aan elkaar grenzende NUTS3-regio's door een ramp worden getroffen en samen een gebied vormen dat even groot is als een NUTS2-gebied (minstens 800 000 inwoners). In dit geval wordt het bbp-percentage berekend op basis van het gewogen gemiddelde van de percentages in de afzonderlijke NUTS3-regio's.

Uitzonderlijke grensoverschrijdende natuurrampen (artikel 2)

17.

Veel rampen hebben een grensoverschrijdend karakter. In dergelijke gevallen heeft EU-optreden een grote toegevoegde waarde en vormt het een duidelijk positief signaal naar de burgers toe.

18.

Voor de definitie van uitzonderlijke grensoverschrijdende natuurrampen zou het hierboven bepaalde NUTS3-criterium kunnen worden gebruikt, waarbij de aanpalende NUTS3-regio's tot verschillende landen kunnen behoren.

Afbakening van maatregelen die voor financiering in aanmerking komen (artikel 3)

19.

Positief is dat het Fonds niet enkel kan worden aangesproken voor „ogenblikkelijke” maatregelen, maar ook voor maatregelen die weliswaar rechtstreeks met een ramp samenhangen, maar door hun aard een aanpak op langere termijn vereisen.

20.

Na een ramp bestaan er op lokaal en regionaal niveau reële behoeften aan nieuwe infrastructuur die in de toekomst beter tegen rampen bestand is. Soms is het zelfs nodig deze infrastructuur naar een meer geschikte locatie te verplaatsen.

21.

Het CvdR stelt voor om de maatregelen die voor financiering door het Fonds in aanmerking komen uit te breiden, zodat ze niet enkel het herstel van infrastructuur in de oorspronkelijke toestand betreffen, maar ook het herstel in een toestand die het beter mogelijk maakt om toekomstige natuurrampen het hoofd te bieden. Het stelt eveneens voor dat de subsidiabele maatregelen in het Fonds ook de verplaatsing omvatten van infrastructuur die zich op een plaats bevindt die in de toekomst ook door natuurrampen wordt bedreigd.

Technische bijstand (artikel 3)

22.

Sommige lokale en regionale instanties kunnen vaak niet zonder externe technische bijstand als ze rampen het hoofd moeten bieden en stappen moeten ondernemen om de getroffen gebieden opnieuw in een goede staat te brengen.

23.

Het CvdR stelt dan ook voor het aandeel externe technische bijstand dat voor financiering door het Fonds in aanmerking komt, te verhogen tot maximum 2 % van de totale uit het Fonds toegekende subsidie.

Termijn voor het indienen van verzoeken (artikel 4)

24.

Het indienen van een verzoek vergt veel tijd van de betrokken overheidsinstanties, vooral wat betreft het schatten van de schade en het verzamelen van ondersteunend bewijs, terwijl eigenlijk op de ramp moet worden gereageerd. Dit is nog meer het geval bij rampen die zich langzaam voltrekken. Hierbij valt te denken aan droogte, maar ook aan overstromingen, die wel eens weken of zelfs maanden kunnen duren en waarbij de schade pas kan worden geschat nadat het water is teruggetrokken. De omvang van de ramp kan dus pas later worden vastgesteld.

25.

Het CvdR is ingenomen dat de Commissie in haar voorstel rekening houdt met de specifieke kenmerken van rampen die zich traag ontwikkelen.

26.

Wat de andere natuurrampen betreft, blijven in het wetgevingsvoorstel de bestaande bepalingen behouden, zodat de moeilijkheden rond het voorbereiden van een verzoek bij langdurige overstromingen onopgelost blijven.

27.

Het CvdR stelt bijgevolg voor bij langdurige overstromingen te voorzien in de mogelijkheid het verzoek in te dienen tot tien weken na het verdwijnen van de dreiging van de natuurramp (bv. bij het opheffen van de noodtoestand die door een lidstaat of regionale overheid was afgekondigd).

Maatregelen ter ondersteuning van het voorkómen van rampen (artikel 4)

28.

Het CvdR is het met de Commissie eens dat op het vlak van natuurrampen het nemen van de nodige preventiemaatregelen onontbeerlijk is en dat er steeds naar moet worden gestreefd deze maatregelen te verbeteren.

29.

Het valt te vrezen dat de vereiste om bij een verzoek informatie te voegen over risicopreventie inzake rampen voor de aanvrager een extra administratieve last betekent en de voorbereiding en verwerking van de verzoeken vertraagt. Dit zou in tegenspraak zijn met de oorspronkelijke doelstelling de administratieve procedures voor het inzetten van de middelen uit het Fonds te vereenvoudigen.

30.

Het CvdR stelt voor dat tijdens de verwerking van het verzoek van de aanvrager een korte beschrijving van de tenuitvoerlegging van de Europese wetgeving wordt verlangd (artikel 4, lid 1, onder e)), maar dat de vereiste betreffende andere informatie (artikel 4, lid 1, onder f)) wordt geschrapt. Deze gegevens moeten immers worden opgenomen in het verslag over het gebruik van de middelen uit het Fonds.

Verstrekken van voorschotten (artikel 4a)

31.

Het CvdR juicht toe dat in het Commissievoorstel wordt voorzien in de mogelijkheid voorafgaande betalingen te verrichten, waardoor het Fonds snel kan worden ingezet. Toch stelt het voor dat het systeem van voorschotten buiten het meerjarig financieel kader en de concreet voorgestelde structuurfondsen zou opereren.

Verlenging van de termijn voor het gebruik van subsidies uit het Fonds (artikel 8)

32.

Positief is het voornemen van de Commissie om het proces van de administratieve goedkeuring van bijstand uit het Fonds te versnellen en de getroffen regio's zo sneller te bereiken, al wordt de daadwerkelijke termijn om de subsidies te gebruiken hierdoor korter.

33.

Het CvdR stelt voor dat de termijn om subsidies uit het Fonds te gebruiken tot twee jaar wordt opgetrokken, vooral gelet op de tijd die nodig is om basisinfrastructuur te herstellen (gezien de noodzaak om hierbij de vereiste documenten voor te leggen en de regelgeving inzake overheidsopdrachten in acht te nemen) en om opnieuw basisdiensten en -bevoorrading in te richten.

Gebruik van instrumenten ter vereenvoudiging

34.

Zoals de Europese instellingen en de nationale, regionale en lokale overheden bij verschillende gelegenheden hebben aangegeven, is het nodig om via vereenvoudiging van het beheer een zo groot mogelijk rendement na te streven (1). Deze vereenvoudiging is des te belangrijker in het geval van het Solidariteitsfonds, dat in gevallen van extreme nood wordt ingezet en dat onder meer voorziet in de kosten voor het verlenen van bijstand m.b.t. onmiddellijke persoonlijke behoeften. Het zou dan ook aangewezen zijn toe te laten eenheidskosten te gebruiken voor uitgaven die verband houden met de behoeften van de getroffen bevolking, los van het herstel van infrastructuur.

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het Fonds dient bij te dragen tot het herstel van de infrastructuur, tot de reiniging van geteisterde gebieden en in de kosten van de hulpdiensten en voorlopige huisvesting voor de betrokken bevolking tijdens de gehele uitvoeringsperiode. Voorts dient te worden gedefinieerd hoe lang de huisvesting van de dakloos geworden bevolking mag duren om nog als voorlopig te kunnen worden aangemerkt.

Het Fonds dient bij te dragen tot het herstel van de infrastructuur, in voorkomend geval in een toestand waarin ze beter tegen natuurrampen bestand is (met inbegrip van verplaatsing), tot de reiniging van geteisterde gebieden en in de kosten van de hulpdiensten en voorlopige huisvesting voor de betrokken bevolking tijdens de gehele uitvoeringsperiode. Voorts dient te worden gedefinieerd hoe lang de huisvesting van de dakloos geworden bevolking mag duren om nog als voorlopig te kunnen worden aangemerkt.

Motivering

Sluit aan bij wijzigingsvoorstel 7, dat betrekking heeft op artikel 3, lid 2.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Verder dient te worden gespecificeerd dat uitgaven voor technische bijstand niet vallen onder subsidiabele acties.

Verder dient te worden gespecificeerd dat uitgaven voor technische bijstand niet vallen onder subsidiabele acties.

Motivering

Sommige lokale en regionale instanties kunnen vaak niet zonder externe technische bijstand als ze rampen het hoofd moeten bieden en stappen moeten ondernemen om de getroffen gebieden opnieuw in een goede staat moeten brengen. Het CvdR stelt dan ook voor om het aandeel externe technische bijstand dat voor financiering door het Fonds in aanmerking komt, te verhogen tot maximum 2 % van de totale uit het Fonds toegekende subsidie. In dit verband wordt ook voorgesteld om artikel 3, lid 5, te wijzigen.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Bepaalde natuurrampen, zoals droogte, voltrekken zich over een langere periode voordat de rampzalige gevolgen zich aandienen. Er moet worden voorzien in de mogelijkheid om in die gevallen gebruik te maken van het Fonds.

Bepaalde Bij bepaalde natuurrampen, zoals droogte, voltrekken die zich voltrekken over een langere periode voordat de rampzalige gevolgen zich aandienen. Er , of die, zoals overstromingen, een ramp van lange duur zijn, moet worden voorzien in de mogelijkheid om in die gevallen gebruik te maken van het Fonds.

Motivering

Het indienen van een verzoek vergt veel tijd van de betrokken overheidsinstanties, vooral wat betreft het schatten van de schade en het verzamelen van ondersteunend bewijs. Dit moet echter gebeuren terwijl onontbeerlijke stappen moeten worden ondernomen om de gevolgen van de ramp het hoofd te bieden. Dit is nog meer het geval bij rampen die zich langzaam voltrekken. Hierbij valt te denken aan droogte, maar ook aan overstromingen, die wel eens weken of zelfs maanden kunnen duren en waarbij de schade pas kan worden geschat nadat het water is weggetrokken. De omvang van de ramp kan dus pas later worden vastgesteld. Hoewel in het Commissievoorstel rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van rampen die zich traag ontwikkelen, blijven de bestaande bepalingen behouden en worden de moeilijkheden bij het voorbereiden van een verzoek bij langdurige overstromingen niet opgelost. In dit verband wordt ook voorgesteld artikel 4 uit te breiden met een nieuw lid.

Wijzigingsvoorstel 4

Artikel 2, lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

In deze verordening wordt onder een „regionale natuurramp” verstaan een natuurramp die, in een regio van een lidstaat of een land in toetredingsonderhandeling met de Unie op NUTS2-niveau, een directe schade veroorzaakt van meer dan 1,5 % van het bruto binnenlands product (bbp) van die regio. Indien de ramp diverse regio’s op NUTS2-niveau treft, wordt de drempel toegepast op het gewogen gemiddelde bbp van die regio’s.

In deze verordening wordt onder een „regionale natuurramp” verstaan een natuurramp die, in een regio van een lidstaat of een land in toetredingsonderhandeling met de Unie op NUTS2-niveau, of in een aantal rechtstreeks aan elkaar grenzende NUTS3-regio's die samen een gebied vormen dat aan het minimumcriterium van een NUTS2-regio beantwoordt, een directe schade veroorzaakt van meer dan 1,5 1 % van het bruto binnenlands product (bbp) van die regio. Indien de ramp diverse regio’s op NUTS2- of NUTS3-niveau treft, wordt de drempel toegepast op het gewogen gemiddelde bbp van die regio’s.

Motivering

De belangrijkste reden voor de 1,5 %-drempel inzake natuurrampen was de wil om ongeveer gelijke resultaten te boeken in vergelijking met beslissingen die in het verleden op basis van min of meer onduidelijke criteria zijn genomen. Met dit criterium had echter geen hulp kunnen worden verleend bij twee regionale natuurrampen waarbij de verzoeken in de praktijk wel zijn ingewilligd (een vulkaanuitbarsting in Sicilië in 2003 met schade die 1,36 % van het regionale bbp bedroeg en overstromingen in de Rhônedelta in 2004 met 1,05 % schade t.o.v. het bbp). Aangezien het bij dergelijke hoge drempelwaarden niet mogelijk is de stappen te ondernemen die burgers en slachtoffers van rampen verwachten, stelt het CvdR voor de drempel terug te brengen tot 1 %.

In het voorstel voor een verordening wordt voor de definitie van regionale natuurrampen NUTS2 als referentie-eenheid gebruikt. Steeds vaker komen rampen voor in gebieden die niet enkel in aanzienlijke mate verschillen van NUTS2-regio's (die in sommige landen louter administratief zijn afgebakend), maar die ook de grenzen van een aantal aldus afgebakende regio's overschrijden. Het regionale criterium riskeert dan ook niet objectief te zijn indien het enkel op basis van NUTS2-regio's wordt gedefinieerd. Het CvdR stelt dan ook voor om het criterium tot het NUTS3-niveau uit te breiden wanneer een aantal NUTS3-regio's die directe buren zijn samen een gebied vormen dat qua kenmerken op zijn minst beantwoordt aan het minimumcriterium voor de definitie van een NUTS2-gebied (minstens 800 000 inwoners). In dit geval wordt het bbp-percentage berekend op basis van het gewogen gemiddelde van de percentages in de afzonderlijke NUTS3-regio's.

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 2, nieuw lid inlassen na lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

In deze verordening wordt onder een „grensoverschrijdende natuurramp” verstaan een natuurramp die op het grondgebied van lidstaten of landen in toetredingsonderhandeling met de Unie in rechtstreeks aan elkaar grenzende NUTS3-regio's die samen een gebied vormen dat aan het minimumcriterium van een NUTS2-regio beantwoordt, een directe schade veroorzaakt van meer dan 1 % van het gewogen gemiddelde van het bruto binnenlands product (bbp) van die regio's.

Veel rampen hebben een grensoverschrijdend karakter. In dergelijke gevallen heeft EU-optreden een grote toegevoegde waarde en vormt het een duidelijk positief signaal naar de burgers toe. Daarom stelt het CvdR voor een nieuw criterium inzake „grensoverschrijdende natuurrampen” in te voeren. Dit criterium zou worden gehanteerd op het niveau van NUTS3-regio's uit verschillende lidstaten of landen in toetredingsonderhandelingen. Daarbij zou de omvang van de ramp worden beoordeeld in een aantal rechtstreeks aan elkaar grenzende NUTS3-regio's die samen een gebied vormen dat qua kenmerken beantwoordt aan de definitie van een NUTS2-gebied (minstens 800 000 inwoners). Het bbp-percentage zou dan worden berekend op basis van het gewogen gemiddelde van de percentages in de afzonderlijke NUTS3-regio's. De begunstigden zouden de lidstaten zijn op wier grondgebied het aldus afgebakende gebied zich bevindt.

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 2, lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(4)   Bijdragen uit het Fonds kunnen ook worden verleend in het geval van een natuurramp in een subsidiabele staat die een grote natuurramp is in een aangrenzende lidstaat of buurland dat in toetredingsonderhandeling met de Unie is.

(4)   Bijdragen uit het Fonds kunnen ook worden verleend in het geval van een natuurramp in een subsidiabele staat die een grote natuurramp of een regionale natuurramp is in een aangrenzende lidstaat of buurland dat in toetredingsonderhandeling met de Unie is.

Motivering

De mogelijkheid van aangrenzende lidstaten om schade na een „grote natuurramp” te laten vergoeden, zonder zelf aan de voorwaarden te voldoen, moet ook voor „regionale natuurrampen” gelden. Het tegenovergestelde zou niet verenigbaar zijn met de Europese gedachte.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 3, lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het Fonds heeft als doel een aanvulling te vormen op de inspanningen van de betrokken staten en een deel van hun overheidsuitgaven te dekken om hen te helpen om, naargelang van de aard van de ramp, de volgende noodacties inzake eerste levensbehoeften en herstel te treffen:

 

a)

herstel van de infrastructuurvoorzieningen en uitrustingen op het gebied van energie, water en afvalwater, telecommunicatie, vervoer, gezondheidszorg en onderwijs;

b)

uitvoering van voorlopige huisvestingsmaatregelen en inzet van hulpdiensten die zich op de behoeften van de bevolking richten;

c)

veiligstelling van de infrastructurele preventievoorzieningen en op bescherming van het culturele erfgoed gerichte maatregelen;

d)

reiniging van de geteisterde gebieden, inclusief natuurgebieden.

Voor de toepassing van punt b) wordt onder „voorlopige huisvesting” verstaan de huisvesting waar de betrokken bevolking is ondergebracht, tot zij kan terugkeren naar de eigen woning nadat deze is hersteld of herbouwd.

Het Fonds heeft als doel een aanvulling te vormen op de inspanningen van de betrokken staten en een deel van hun overheidsuitgaven te dekken om hen te helpen om, naargelang van de aard van de ramp, de volgende noodacties inzake eerste levensbehoeften en herstel te treffen:

a)

herstel van de infrastructuurvoorzieningen en uitrustingen op het gebied van energie, water en afvalwater, telecommunicatie, vervoer, gezondheidszorg en onderwijs;

b)

uitvoering van voorlopige huisvestingsmaatregelen en inzet van hulpdiensten die zich op de behoeften van de bevolking richten;

c)

veiligstelling van de infrastructurele preventievoorzieningen en op bescherming van het culturele erfgoed gerichte maatregelen;

d)

reiniging van de geteisterde gebieden, inclusief natuurgebieden.

 

Voor de toepassing van punt a) wordt onder „herstel” verstaan het herstel in een staat waarbij de infrastructuurvoorzieningen beter tegen natuurrampen bestand zijn, met inbegrip van het verplaatsen van infrastructuurvoorzieningen die zich duidelijk op plaatsen bevinden die in de toekomst door andere natuurrampen worden bedreigd.

Voor de toepassing van punt b) wordt onder „voorlopige huisvesting” verstaan de huisvesting waar de betrokken bevolking is ondergebracht, tot zij kan terugkeren naar de eigen woning nadat deze is hersteld of herbouwd.

 

Motivering

Via het Fonds wordt meestal het herstel in de oorspronkelijke toestand van beschadigde infrastructuur gefinancierd. De ervaring van regio's heeft aangetoond dat afzonderlijke infrastructuurprojecten, zoals verkeersroutes of grote spoorverbindingen van interregionaal belang verplaatst moeten worden op basis van nieuwe kennis inzake onontbeerlijke maatregelen over bescherming tegen rampen. Bovendien zijn voor de reparatie van aanzienlijk beschadigde infrastructuurelementen zoals bruggen investeringen nodig waarmee het risico op beschadigingen tijdens nieuwe natuurrampen kan worden geëlimineerd. Het louter herstellen van dergelijke infrastructuur in de oorspronkelijke toestand is in die gevallen onvoldoende en contraproductief.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 3, lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Technische bijstand, zoals beheer, toezicht, voorlichting en communicatie, klachtenafhandeling en controle en audit, komt niet in aanmerking voor een bijdrage uit het Fonds.

Technische Externe technische bijstand, zoals beheer, toezicht, voorlichting en communicatie, klachtenafhandeling en controle en audit, komt niet in aanmerking voor een bijdrage uit het Fonds, ten belope van maximaal 2 % van de totale bijdrage van het Fonds.

Motivering

Sommige regionale instanties kunnen vaak niet zonder externe technische bijstand als ze rampen het hoofd moeten bieden en stappen moeten ondernemen om de getroffen gebieden opnieuw in een goede staat moeten brengen. Het CvdR stelt dan ook voor om het aandeel externe technische bijstand dat voor financiering door het Fonds in aanmerking komt, te verhogen tot maximum 2 % van de totale bijdrage van het Fonds.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 4, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk tien weken na de datum waarop de eerste als gevolg van een natuurramp ontstane schade zich heeft voorgedaan, kan een staat een verzoek om een bijdrage uit het Fonds indienen bij de Commissie, onder verstrekking van alle beschikbare informatie over onder meer:

a)

de totale directe schade die door de ramp is teweeggebracht en de gevolgen voor de bevolking, de economie en het milieu;

b)

de schatting van de kosten van de in artikel 3, lid 2, bedoelde acties;

c)

eventuele andere financieringsbronnen op Unieniveau;

d)

eventuele andere nationale en internationale financieringsbronnen, met inbegrip van publieke en particuliere verzekeringen, die zouden kunnen bijdragen totherstel van de schade;

e)

de uitvoering van Uniewetgeving inzake rampenpreventie en -beheer in verband met de aard van de ramp;

f)

eventuele overige relevante informatie over genomen maatregelen om de desbetreffende ramp te voorkomen en de gevolgen ervan te lenigen.

Zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk tien weken na de datum waarop de eerste als gevolg van een natuurramp ontstane schade zich heeft voorgedaan, kan een staat een verzoek om een bijdrage uit het Fonds indienen bij de Commissie, onder verstrekking van alle beschikbare informatie over onder meer:

a)

de totale directe schade die door de ramp is teweeggebracht en de gevolgen voor de bevolking, de economie en het milieu;

b)

de schatting van de kosten van de in artikel 3, lid 2, bedoelde acties;

c)

eventuele andere financieringsbronnen op Unieniveau;

d)

eventuele andere nationale en internationale financieringsbronnen, met inbegrip van publieke en particuliere verzekeringen, die zouden kunnen bijdragen totherstel van de schade;

e)

een korte beschrijving van de uitvoering van Uniewetgeving inzake rampenpreventie en -beheer in verband met de aard van de ramp;

f)

eventuele overige relevante informatie over genomen maatregelen om de desbetreffende ramp te voorkomen en de gevolgen ervan te lenigen.

Motivering

Het valt te vrezen dat de vereiste om bij een verzoek informatie te voegen over risicopreventie inzake rampen voor de aanvrager een extra administratieve last betekent en de voorbereiding en verwerking van de verzoeken vertraagt. Dit zou in tegenspraak zijn met de oorspronkelijke doelstelling de administratieve procedures voor het inzetten van de middelen uit het Fonds te vereenvoudigen. Het CvdR stelt dan ook voor om lid 4, onder e) te behouden in de zin van een korte beschrijving van de uitvoering van de Europese wetgeving, maar lid 4, onder f) te schrappen, aangezien dezelfde informatie moet worden vermeld in het verslag over het gebruik van de middelen uit het Fonds (artikel 8, lid 3).

Wijzigingsvoorstel 10

Artikel 4, nieuw lid inlassen na lid 1, onder a)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

In het geval van langdurige natuurrampen (bv. overstromingen) wordt de in lid 1 bedoelde termijn van tien weken om een verzoek in te dienen berekend vanaf de dag waarop de overheidsinstanties van het voor steun in aanmerking komende land officieel het einde van de natuurrampdreiging hebben vastgesteld (bv. door het opheffen van de noodtoestand die door een lidstaat of regionale overheid was afgekondigd).

Motivering

Het indienen van een verzoek vergt veel tijd van de betrokken overheidsinstanties, vooral wat betreft het schatten van de schade en het verzamelen van ondersteunend bewijs. Dit moet echter gebeuren terwijl onontbeerlijke actie moet worden ondernomen om de ramp het hoofd te bieden. Dit is nog meer het geval bij overstromingen, die weken of zelfs maanden kunnen duren en waarbij de schade pas kan worden geschat nadat het water is weggetrokken. De omvang van de ramp kan dus pas later worden vastgesteld. Hoewel in het Commissievoorstel rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van rampen die zich traag ontwikkelen, blijven de bestaande bepalingen behouden en worden de moeilijkheden bij het voorbereiden van een verzoek bij langdurige overstromingen niet opgelost.

Het CvdR stelt bijgevolg voor om bij langdurige overstromingen te voorzien in de mogelijkheid het verzoek in te dienen tot tien weken na het verdwijnen van de dreiging van de natuurramp (bv. bij het opheffen van de noodtoestand die door een lidstaat of regionale overheid was afgekondigd).

Wijzigingsvoorstel 11

Artikel 8, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De bijdrage uit het Fonds moet worden gebruikt binnen een jaar na de datum waarop de Commissie het volledige steunbedrag heeft betaald. Het deel van de bijdrage dat aan het eind van deze termijn niet is gebruikt of waarvan blijkt dat het is gebruikt voor niet-subsidiabele acties, wordt door de Commissie ten laste van de begunstigde staat teruggevorderd.

De bijdrage uit het Fonds moet worden gebruikt binnen een twee jaar na de datum waarop de Commissie het volledige steunbedrag heeft betaald. Het deel van de bijdrage dat aan het eind van deze termijn niet is gebruikt of waarvan blijkt dat het is gebruikt voor niet-subsidiabele acties, wordt door de Commissie ten laste van de begunstigde staat teruggevorderd.

Motivering

Door het proces van de administratieve goedkeuring van bijstand uit het Fonds te versnellen wordt het mogelijk de getroffen regio's sneller te bereiken. Daardoor wordt de daadwerkelijke termijn om de subsidies te gebruiken echter ook korter. Het CvdR stelt voor dat de termijn om subsidies uit het Fonds te gebruiken tot twee jaar wordt opgetrokken, vooral gelet op de tijd die nodig is om basisinfrastructuur te herstellen en op de noodzaak om hierbij de vereiste documenten voor te leggen en de regelgeving inzake overheidsopdrachten in acht te nemen.

Brussel, 28 november 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio’s

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  Onder meer het CvdR-advies „Aanbevelingen voor een betere besteding”, oktober 2013 (CDR 3609-2013 00 00 AC).


15.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 114/57


Advies van het Comité van de Regio's — Kader voor het toekomstige havenbeleid van de EU

2014/C 114/11

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

Politieke aanbevelingen

1.

gelet op het feit dat er momenteel 3 miljoen mensen direct of indirect in EU-havens werkzaam zijn, en rekening houdend met de verwachte groei van 50 % tegen 2030 in de omvang van door havens behandelde goederen juicht het toe dat de Commissie haar „havenpakket” op de volgende prioriteiten baseert:

de voorgestelde maatregelen toesnijden op de 319 havens die deel uitmaken van het trans-Europese netwerk, terwijl het de lidstaten vrijstaat de ontwerpverordening op andere havens toe te passen;

modernisering van de havendiensten en aantrekken van investeringen door vrije markttoegang te garanderen en meer financiële transparantie van havendiensten, met inachtneming van een hoge mate van autonomie voor de havenautoriteiten;

vertrouwen in de resultaten van de op 19 juni 2013 gelanceerde Europese sociale dialoog voor de havensector;

waarborgen van meer samenhang in het milieubeheer van de havens;

zorgen voor samenhang met het EU-proefproject voor de „blauwe gordel”, bedoeld als bijdrage aan een eengemaakte markt voor maritiem vervoer, zoals bepleit in de Single Market Act II.

2.

Het is de vraag of de Commissie met haar havenbeleid een integrale aanpak volgt, aangezien in het „havenpakket” niet wordt verwezen naar de Europa 2020-strategie, noch naar het initiatief „Blauwe groei”. Voorts ontbreekt een evaluatie van de voor havens uiterst relevante verordeningen voor de limieten van het zwavelgehalte in scheepsbrandstof en is er een gebrekkige synchronisatie met de evaluatie van de richtsnoeren voor staatssteun aan de havensector.

Methode

3.

De Commissie heeft het politiek moedige besluit genomen om een ontwerpverordening voor te leggen waarvoor een bepaald aantal wettelijke parameters, zoals de ontwerprichtlijn voor concessies, de ontwerpverordening inzake TEN-V of de ontwerpverordening over de toegang van goederen en diensten uit derde landen tot de interne markt van de Unie via overheidsopdrachten (COM(2012) 124 final) nog niet zijn goedgekeurd en voorlopig dus hangende kwesties zijn.

4.

Sinds 2011 heeft de Commissie met de betrokkenen uitvoerig overleg gepleegd. Helaas zijn het Comité van de Regio's noch verenigingen van lokale en regionale overheden daar niet rechtstreeks bij betrokken. Teleurstellend is ook dat, ondanks het recente werkdocument van de Commissie over de territoriale effectbeoordelingen (1), de territoriale dimensie niet uitdrukkelijk in de effectbeoordeling aan de orde komt. Dit valt des te meer te betreuren gezien de uitdagingen van het Europees havenbeleid in verband met territoriale samenhang. De problemen nemen momenteel toe door de „containerisering” en het risico dat het achterland van de grootste havens verstopt raakt.

5.

Er moet terdege rekening worden gehouden met de verscheidenheid van de EU-havens, gelet op geografische locatie, het type economische activiteit, de regelgeving van diverse havens en de verschillende nationale beleidskaders voor de havens. Opgemerkt zij dat het havenpakket, overeenkomstig Besluit nr. 661/2010/EU betreffende uniale richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet (art. 12.2), zal gelden voor zeehavens die onder één van de categorieën A, B of C vallen:

„A: internationale zeehavens: havens met een totaal jaarlijks verkeersvolume van 1,5 miljoen ton goederen of meer of van 200 000 passagiers of meer, die, tenzij dat onmogelijk is, zijn aangesloten op het trans-Europees vervoersnet over land en die dus een belangrijke rol spelen bij het internationale zeevervoer;

B: uniale zeehavens: deze havens met een totaal jaarlijks verkeersvolume van ten minste 0,5 miljoen ton goederen of van 100 000 tot 199 999 passagiers zijn aangesloten, tenzij dat onmogelijk is, op het trans-Europees vervoersnet over land en zijn uitgerust met overslaginstallaties voor de korte vaart;

C: regionale havens: deze havens (...) liggen in insulaire gebieden, perifere of ultraperifere gebieden welke zij onderling of met de centrale gebieden van de Unie over zee verbinden”.

6.

Het is positief dat de sociale partners in de havensector op EU-niveau een comité voor de sociale dialoog hebben ingesteld; het is belangrijk dat de dialoog wordt gestimuleerd als instrument om de levens- en arbeidsomstandigheden te verbeteren, alsook om het concurrentievermogen van de sector te vergroten.

Rechtsgrondslag, subsidiariteit en evenredigheid

7.

Het CvdR onderschrijft de argumenten van de Commissie wat betreft de keuze van de rechtsgrond (artikel 100, lid 2, VWEU), alsook de naleving van het subsidiariteitsbeginsel, zoals geschetst in de toelichting op de ontwerpverordening (punt 3.3). Wat het evenredigheidsbeginsel betreft is het Comité van de Regio's echter niet overtuigd van de keuze voor een verordening in plaats van een richtlijn, zoals bij eerdere voorstellen van de Commissie of voor aanverwante wetgeving (met name concessies) het geval was. Het zou tegenstrijdig zijn om te kiezen voor een wetsinstrument dat in zijn onderdelen rechtstreeks bindend is, zoals de verordening, en anderzijds de centrale rol te erkennen van de lidstaten, regionale en lokale overheden die betrokken zijn bij de ontwikkeling van haveninfrastructuur. Een richtlijn zou geschikter zijn om rekening te houden met de grote verscheidenheid van de havens in de EU.

Structuurfondsen en staatssteun

8.

Sinds 2000 heeft de EU uit de structuur- en cohesiefondsen circa 6,2 miljard EUR ter beschikking gesteld voor de cofinanciering van de aanleg van infrastructuur voor zeehavens. Verder is tussen 2007 en 2012 4 % van het TEN-V-budget (ofwel 244,6 miljoen EUR) voor havens bestemd.

9.

Gewezen zij op speciaal verslag 4/2012 van de Rekenkamer over de doeltreffendheid van het gebruik van structuur- en cohesiefondsen voor de cofinanciering van infrastructuur voor zeehavens (2). Het CvdR benadrukt de aanbeveling van de Rekenkamer om „de steun in het kader van het cohesiebeleid de komende tijd [...] [te] laten afhangen van het bestaan van een alomvattende havenontwikkelingsstrategie voor de lange termijn (gebaseerd op een beoordeling van behoeften) voor alle havens in de betrokken regio.

10.

Het is verheugend dat de Commissie (3)bij de berekening van de plafonds voor de omvang van regionale steun geen rekening houdt met de staatssteun voor diensten van algemeen economisch belang (DAEB), inclusief bijdragen uit het EFRO, indien wordt voldaan aan de voorwaarden van het Besluit van 20 december 2011 (4).

11.

Gewezen wordt op het belang van verduidelijking van de toepasbaarheid van de steunregeling voor infrastructuur, gelet op de problemen met de interpretatie van het arrest van het Gerecht van 24 maart 2011 in de zaak Freistaat Sachsen en Land Sachsen-Anhalt (T-443/08) en Mitteldeutsche Flughafen AG en Flughafen Leipzig-Halle GmbH (T-455/08) tegen Europese Commissie. Daardoor is er in ongeveer 200 infrastructuurprojecten die via de structuurfondsen worden gefinancierd aanzienlijke vertraging opgelopen in de verificatie vooraf.

12.

Het is teleurstellend dat de Commissie in het havenpakket niet direct voorstellen heeft opgenomen om het begrip steun te verduidelijken, in verband met de financiering van de infrastructuur, inclusief in de havensector (Actie 5). In plaats daarvan heeft de Commissie op 3 juli 2013 uitsluitend aan de permanente vertegenwoordigingen van alle lidstaten een vragenlijst verstuurd omtrent het functioneren en belasten van havens. Het CvdR verzoekt de Commissie de komende maanden een inclusievere benadering goed te keuren en om, via het CvdR, de lokale en regionale overheden te betrekken bij de herziening van de regels die gelden voor staatssteun voor infrastructuur in het algemeen en havens in het bijzonder, met name bij de vrijstellingsverordeningen voor de categorie haveninfrastructuur, die waarschijnlijk voor eind 2013 uitgewerkt worden.

Wetgevingsvoorstel

13.

Aanbevolen wordt loods- en sleepdiensten en bagger- en afmeerdiensten van de verordening uit te sluiten omdat deze diensten het algemeen belang dienen, te weten veiligheid, beveiliging en milieubescherming. Het CvdR verzoekt de Commissie wat de havenontvangstvoorzieningen betreft tegenstrijdigheden met reeds bestaande richtlijnen uit de weg te ruimen dan wel duidelijke afbakeningen te formuleren. Voorwaarden en eisen in verband met havenontvangstvoorzieningen zijn bijv. al in Richtlijn 2000/59 geregeld. Met name de regelingen in artikel 8 staan haaks op een vrije markttoegang voor alle aanbieders van afvalverwerkingsdiensten. Indien de havenbeheerder bepaalde havenontvangstvoorzieningen selecteert en opneemt in het door de vermelde richtlijn vereiste tariefsysteem, gelden de bepalingen inzake aanbestedingen van Richtlijn 2004/17.

14.

Het is jammer dat artikel 2 („Definities”) geen omschrijving bevat van „bevoegde overheid”, terwijl deze in artikel 8 en 9 van groot belang zijn.

15.

Helaas is er nog te weinig erkenning voor de rol van lokale en regionale overheden ten aanzien van de toepasselijke wetgeving of de vaststelling van minimumvereisten voor de verlening van havendiensten (artikelen 4, lid 2, sub d), 4, lid 4 en 6, lid 4).

16.

Te denken valt aan uitbreiding van de in artikel 8 omschreven verplichtingen van openbare diensten tot bijzondere criteria in verband met territoriale cohesie, zoals de toegankelijkheid van afgelegen gebieden, eilanden of ultraperifere gebieden.

17.

Gelet op de procedure voor het beperken van het aantal aanbieders van havendiensten, waarin artikel 7 voorziet, wekt het verwondering waarom de Commissie in artikel 10 slechts de mogelijkheid en niet de verplichting vermeldt om personeel dat eerder door de gevestigde aanbieder van de havendiensten in dienst is genomen de rechten te verlenen waarover ze zouden beschikken indien er een overdracht in de zin van Richtlijn 2001/23/EG had plaatsgevonden.

18.

Het is nog maar de vraag of de vereisten, vermeld in artikel 12 inzake de details van de door havenbeheerders te verstrekken informatie over ontvangen publieke middelen en inzake de verplichting om gescheiden boekhoudingen te hanteren niet onevenredig zijn, met name gelet op de zeer verschillende kostenstructuren, al naargelang de locatie van de haven.

19.

De Commissie wordt verzocht nader toe te lichten wat in artikel 14, lid 5, bedoeld wordt met „gemeenschappelijke heffingsbeginselen”, overwegende dat elke aan de Commissie overgedragen bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen zo nauwkeurig mogelijk omschreven moet worden.

20.

Het CvdR betwijfelt de meerwaarde van de oprichting van een onafhankelijke toezichthoudende instantie die toezicht uitoefent op de toepassing van de verordening (overweging 19 en artikel 17). Een dergelijke instantie kan leiden tot extra administratieve lasten voor de planning van de havenontwikkeling en tot gevolgen voor de begrotingen van de lidstaten.

21.

Voorts blijft het onduidelijk waarom samenwerking tussen onafhankelijke toezichthoudende instanties nodig is ter vergemakkelijking van een uniforme tenuitvoerlegging van een verordening, die per definitie rechtstreeks van toepassing is (artikel 18).

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van een kader voor de toegang tot de markt voor havendiensten en de financiële transparantie van havens

Voorstel voor een RICHTLIJN VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van een kader voor de toegang tot de markt voor havendiensten en de financiële transparantie van havens

Motivering

Het Comité van de Regio's is nog niet overtuigd van de keuze voor een verordening in plaats van een richtlijn, zoals bij eerdere voorstellen van de Commissie of voor aanverwante wetgeving (met name concessies) het geval was. Bovendien zou een richtlijn geschikter zijn om rekening te houden met de grote verscheidenheid van de havens in de EU.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De overgrote meerderheid van het maritieme handelsverkeer van de Unie loopt via de zeehavens die deel uitmaken van het trans-Europees vervoersnetwerk. Om het doel van deze verordening op evenredige wijze te verwezenlijken zonder aan andere havens onnodige lasten op te leggen, moet deze verordening van toepassing zijn op de havens van het trans-Europees vervoersnetwerk, die allemaal een belangrijke rol spelen in het Europese vervoerssysteem, hetzij omdat ze meer dan 0,1 % van de totale EU-vracht of het totale aantal passagiers afhandelen, hetzij omdat ze de regionale toegankelijkheid van insulaire of perifere gebieden verbeteren. Lidstaten kunnen ervoor kiezen deze verordening ook op andere havens toe te passen. Loodsdiensten op volle zee hebben geen rechtstreeks effect op de efficiëntie van havens, aangezien ze niet worden gebruikt om haven binnen te varen of te verlaten en moeten derhalve niet in het toepassingsgebied van deze verordening worden opgenomen.

De overgrote meerderheid van het maritieme handelsverkeer van de Unie loopt via de zeehavens die deel uitmaken van het trans-Europees vervoersnetwerk. Om het doel van deze verordening richtlijn op evenredige wijze te verwezenlijken zonder aan andere havens onnodige lasten op te leggen, moet deze verordening richtlijn van toepassing zijn op de havens van het trans-Europees vervoersnetwerk, die allemaal een belangrijke rol spelen in het Europese vervoerssysteem, hetzij omdat ze meer dan 0,1 % van de totale EU-vracht of het totale aantal passagiers afhandelen, hetzij omdat ze de regionale toegankelijkheid van insulaire, of perifere of ultraperifere gebieden verbeteren. Lidstaten kunnen ervoor kiezen deze verordening richtlijn ook op andere havens toe te passen. Loodsdiensten Technisch-nautische diensten op volle zee hebben geen rechtstreeks effect op de efficiëntie van havens, aangezien ze niet worden gebruikt om haven binnen te varen of te verlaten en die het algemeen belang dienen, moeten derhalve niet in het toepassingsgebied van deze verordening richtlijn worden opgenomen.

Motivering

Wijziging in verband met de wijziging op artikel 1 (toepassingsgebied).

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten moeten de bevoegdheid behouden om een passende sociale bescherming te waarborgen voor het personeel van ondernemingen die havendiensten aanbieden. Deze verordening laat de toepassing van de sociale en arbeidsregelgeving van de lidstaten onverlet. In geval van een beperking van het aantal aanbieders van havendiensten moet het voor de bevoegde instanties mogelijk zijn, wanneer de sluiting van een contract voor het verrichten van havendiensten een verandering van de exploitant van de havendiensten met zich mee kan brengen, om de geselecteerde dienstverrichter te verzoeken de bepalingen van Richtlijn 2001/23/EG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen toe te passen.

De lidstaten moeten de bevoegdheid behouden om een passende sociale bescherming te waarborgen voor het personeel van ondernemingen die havendiensten aanbieden. Deze verordening richtlijn laat de toepassing van de sociale en arbeidsregelgeving van de lidstaten onverlet. In geval van een beperking van het aantal aanbieders van havendiensten moet het voor de bevoegde instanties mogelijk zijn, de geselecteerde dienstverrichter, wanneer de sluiting van een contract voor het verrichten van havendiensten een verandering van de exploitant van de havendiensten met zich mee kan brengen, om de geselecteerde dienstverrichter te verzoeken de bepalingen toepassen van Richtlijn 2001/23/EG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen toe te passen.

Motivering

Wijziging in verband met de wijziging op artikel 10, lid 2.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging 29

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Teneinde bepaalde niet-essentiële elementen van deze verordening aan te vullen en te wijzigen, en met name om de uniforme toepassing van milieuheffingen te bevorderen, de samenhang van de milieuheffingen in de hele Unie te versterken en gemeenschappelijke heffingsbeginselen ter bevordering van de korte vaart toe te passen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen inzake de gemeenschappelijke classificatie van vaartuigen, brandstoffen en typen activiteiten op basis waarvan de heffingen voor het gebruik van haveninfrastructuur kunnen worden gedifferentieerd en inzake de gemeenschappelijke heffingsbeginselen voor het vaststellen van die heffingen. (...)

Teneinde bepaalde niet-essentiële elementen van deze verordening richtlijn aan te vullen en te wijzigen, en met name om de uniforme toepassing van milieuheffingen te bevorderen, de samenhang van de milieuheffingen in de hele Unie te versterken en gemeenschappelijke heffingsbeginselen ter bevordering van de korte vaart toe te passen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen inzake de gemeenschappelijke classificatie van vaartuigen, brandstoffen en typen activiteiten op basis waarvan de heffingen voor het gebruik van haveninfrastructuur kunnen worden gedifferentieerd en inzake de gemeenschappelijke heffingsbeginselen voor het vaststellen van die heffingen. (... variëren.)

Motivering

Wijziging in verband met de wijziging op artikel 14, lid 5. Wat betreft gemeenschappelijke classificatie van vaartuigen, brandstoffen en typen akkoord. Alleen de havenautoriteit kan beslissen over variatie in haventarieven.

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 1 — Onderwerp en toepassingsgebied

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Bij deze verordening worden vastgesteld:

(a)

een duidelijk kader voor toegang tot de markt voor havendiensten;

(b)

gemeenschappelijke voorschriften inzake de financiële transparantie en door beheerders of aanbieders van havendiensten toe te passen heffingen.

1.   Bij deze verordening richtlijn worden vastgesteld:

(a)

een duidelijk kader voor toegang tot de markt voor havendiensten;

(b)

gemeenschappelijke voorschriften inzake de financiële transparantie en door beheerders of aanbieders van havendiensten toe te passen heffingen.

2.   Deze verordening is van toepassing op de verrichting van de volgende categorieën van havendiensten, hetzij binnen havengebieden, hetzij op waterwegen van en naar havens:

(a)

bunkering;

(b)

vrachtafhandeling;

(c)

baggeren;

(d)

afmeren;

(e)

passagiersdiensten;

(f)

havenontvangstvoorzieningen;

(g)

loodsen; en

(h)

slepen.

2.   Deze verordening richtlijn is van toepassing op de verrichting van de volgende categorieën van havendiensten, hetzij binnen havengebieden, hetzij op waterwegen van en naar havens:

(a)

bunkering;

(b)

vrachtafhandeling;

(c)

baggeren;

(d)

afmeren;

(e)

passagiersdiensten;

(f)

havenontvangstvoorzieningen;

(g)

loodsen; en

(h)

slepen.

3.   Deze verordening is van toepassing op alle zeehavens die deel uitmaken van het trans-Europees vervoersnetwerk, als omschreven in bijlage I bij Verordening XXX [verordening betreffende de richtsnoeren inzake het TEN-T].

3.   Deze verordening richtlijn is van toepassing op alle zeehavens die deel uitmaken van het trans-Europees vervoersnetwerk, als omschreven in bijlage I bij Verordening XXX [verordening betreffende de richtsnoeren inzake het TEN-T].

4.   De lidstaten mogen deze verordening ook toepassen op andere zeehavens. Indien lidstaten besluiten om deze verordening toe te passen op andere zeehavens, stellen zij de Commissie in kennis van hun besluit.

4.   De lidstaten mogen deze verordening richtlijn ook toepassen op andere zeehavens. Indien lidstaten besluiten om deze verordening richtlijn toe te passen op andere zeehavens, stellen zij de Commissie in kennis van hun besluit.

Motivering

Loods- en sleepdiensten en afmeren zijn door de lidstaten strikt gereguleerde havendiensten van algemeen belang (waarborgen van veiligheid op zee, milieubescherming) waarop een marktbenadering niet van toepassing kan zijn.

De invoeging van baggerdiensten in de verordening doorkruist de eigendomsrechten van havens, omdat deze dan niet langer zelf heer en meester over het beheer van hun waterwegen en dokken zijn. Voorts is baggeren in havengebieden vergelijkbaar met kade- en sluisonderhoud en niet met andere havendiensten die direct verband houden met de aankomst van een schip en per verrichting worden afgerekend.

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 2, toevoegen nieuw punt 2 bis) — Definities

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

„bevoegde instantie”: overheid of groepering van overheden van één of meer lidstaten die bevoegd is/zijn om op te treden ten aanzien van havendiensten in een bepaald geografisch gebied, of elke andere entiteit die over deze bevoegdheid beschikt

Motivering

De term „bevoegde instantie” wordt gebruikt in Verordening (EC) 1370/2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg, en wordt daar omschreven als „overheid of groepering van overheden van één of meer lidstaten die bevoegd is/zijn om op te treden in het openbaar personenvervoer in een bepaald geografisch gebied, of elke andere entiteit die over deze bevoegdheid beschikt” (art. 2, sub b)). De definitie zou bijdragen aan de samenhang van EU-wetgeving en de wettelijke transparantie bevorderen in verband met een geharmoniseerde, niet tot passagiersdiensten beperkte omschrijving.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 2, lid 14 — Definities

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

„openbaredienstverplichting”: een verplichting die is omschreven of vastgesteld om de verrichting te waarborgen van havendiensten in het algemeen belang die een exploitant, indien hij zijn eigen commerciële belangen zou volgen, niet of niet in dezelfde mate of tegen dezelfde voorwaarden op zich zou nemen;

„openbaredienstverplichting”: een verplichting die is omschreven of vastgesteld door een bevoegde instantie om de verrichting te waarborgen van havendiensten in het algemeen belang die een exploitant, indien hij zijn eigen commerciële belangen zou volgen, niet of niet in dezelfde mate of tegen dezelfde voorwaarden op zich zou nemen zonder compensatie;

Motivering

Dit wijzigingsvoorstel herhaalt met name overweging 16, die als volgt luidt: Deze verordening sluit de mogelijkheid niet uit dat de bevoegde instanties compensatie verlenen voor de verrichting van de openbaredienstverplichtingen, mits zij de toepasselijke staatssteunregels in acht nemen.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 2, lid 15 — Definities

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

„korte vaart”: de verplaatsing over zee van lading en passagiers tussen in Europa gelegen havens of tussen die havens en havens in niet-Europese landen met een kustlijn langs omsloten zeeën die aan Europa grenzen;

„korte vaart”: de verplaatsing over zee van lading en passagiers tussen in Europa gelegen havens of tussen die havens en havens in niet-Europese landen met een kustlijn langs omsloten zeeën die aan Europa grenzen of, in het geval van ultraperifere gebieden, tussen havens in nabijgelegen landen;

Motivering

Het mag hier niet alleen gaan om de nabije omgeving van de EU zelf; het concept moet uitgebreid worden tot het hele grondgebied van de EU, ongeacht geografische ligging. Daarbij valt met name te denken aan de ultraperifere gebieden, juist omdat de Commissie ernaar streeft om deze gebieden beter in hun naaste omgeving te integreren.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 2, lid 16 — Definities

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

„zeehaven”: een uit land en water bestaand gebied met terreinen en voorzieningen die voornamelijk dienen voor de ontvangst van schepen, het laden en lossen daarvan, de opslag van goederen, het in ontvangst nemen en leveren van die goederen en het in- en ontschepen van passagiers, evenals enige andere infrastructuur die voor vervoersexploitanten in het havengebied noodzakelijk is;

„zeehaven”: een uit land en water bestaand gebied met terreinen en voorzieningen die voornamelijk dienen voor de ontvangst van schepen, het laden en lossen daarvan, de opslag van goederen, het in ontvangst nemen en leveren van die goederen en het in- en ontschepen van passagiers, evenals enige andere infrastructuur die voor vervoersexploitanten in het havengebied noodzakelijk is;

Motivering

Voorgesteld wordt om het laatste deel van de definitie van een zeehaven te schrappen. Dit deel is nieuw in vergelijking met de eerder voorgestelde definities, maar het begrip „havengebied” wordt niet omschreven. Dit kan verwarring opleveren met transportinfrastructuur die lokale en regionale overheden tussen de haven en het achterland aanbieden.

Wijzigingsvoorstel 10

Artikel 2, lid 16 (toevoegen nieuwe paragraaf) — Definities

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Technisch-nautische diensten zijn havendiensten van algemeen belang die verleend worden ter wille van de veiligheid op zee en ter bescherming van het milieu, zoals afmeren, loods- en sleepdiensten.

Motivering

Vloeit voort uit de wijzigingsvoorstellen bij de artikelen 2 en 18.

Wijzigingsvoorstel 11

Hoofdstuk II — Titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

HOOFDSTUK II — Markttoegang

HOOFDSTUK II — Markttoegang Beginselen inzake de verlening van en toegang tot havendiensten

Motivering

De huidige titel van het hoofdstuk suggereert dat de Commissie liberalisering nastreeft, terwijl het hoofdstuk met name de bepalingen betreft inzake de verlening van havendiensten die niet per se voor de markt openstaan.

Wijzigingsvoorstel 12

Artikel 4 — Minimumeisen aan het verrichten van havendiensten

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Havenbeheerders kunnen eisen dat aanbieders van havendiensten voldoen aan minimumeisen voor de verrichting van de desbetreffende havendienst.

1.   Havenbeheerders kunnen, in overleg met de relevante bevoegde instanties, eisen dat aanbieders van havendiensten voldoen aan minimumeisen voor de verrichting van de desbetreffende havendienst.

2.   De in lid 1 bedoelde minimumeisen mogen, indien van toepassing, alleen betrekking hebben op: (...)

d)

de naleving van lokale, nationale, uniale en internationale milieueisen.

(...)

2.   De in lid 1 bedoelde minimumeisen mogen, indien van toepassing, alleen betrekking hebben op: (...)

d)

de naleving van lokale, regionale, nationale, uniale en internationale milieueisen.

(...)

4.   Indien de minimumeisen specifieke lokale kennis of bekendheid met lokale omstandigheden omvatten, waarborgt de havenbeheerder de toegang tot de nodige opleiding, tegen transparante en niet-discriminerende voorwaarden, tenzij de lidstaat de toegang tot de nodige opleiding waarborgt.

4.   Indien de minimumeisen specifieke lokale kennis of bekendheid met lokale omstandigheden omvatten, waarborgt de havenbeheerder de toegang tot de nodige opleiding, tegen transparante en niet-discriminerende voorwaarden, tenzij de lidstaat relevante bevoegde instantie de toegang tot de nodige opleiding waarborgt.

Motivering

Dit wijzigingsvoorstel beoogt meer erkenning voor de rol van lokale en regionale overheden ten aanzien van de toepasselijke wetgeving of de vaststelling van minimumvereisten voor de verlening van havendiensten.

Wijzigingsvoorstel 13

Artikel 6, lid 4 — Beperkingen van het aantal aanbieders van havendiensten

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Wanneer een havenbeheerder zelf of via een juridisch zelfstandige entiteit waarover hij rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap uitoefent havendiensten verricht, kan de lidstaat het nemen van een besluit tot beperking van het aantal aanbieders van havendiensten delegeren aan een instantie die onafhankelijk is van de havenbeheerder. Indien de lidstaat het nemen van een besluit tot beperking van het aantal aanbieders van havendiensten aan een dergelijke instantie toevertrouwt, mag het aantal aanbieders niet kleiner zijn dan twee.

Wanneer een havenbeheerder zelf of via een juridisch zelfstandige entiteit waarover hij rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap uitoefent havendiensten verricht, kan de lidstaat relevante bevoegde instantie het nemen van een besluit tot beperking van het aantal aanbieders van havendiensten delegeren aan een instantie die onafhankelijk is van de havenbeheerder. De havenbeheerder dient aan te tonen dat de marktsituatie een beperking mogelijk maakt. De beperking is van tijdelijke aard. Indien de lidstaat relevante bevoegde instantie het nemen van een besluit tot beperking van het aantal aanbieders van havendiensten aan een dergelijke instantie toevertrouwt, mag het aantal aanbieders niet kleiner zijn dan twee.

Wijzigingsvoorstel 14

Artikel 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Elke beperking van het aantal aanbieders van een havendienst overeenkomstig artikel 6 wordt voorafgegaan door een selectieprocedure die openstaat voor alle belangstellende partijen en die niet-discriminerend en transparant is.

1.   Elke beperking van het aantal aanbieders van een havendienst overeenkomstig artikel 6 wordt voorafgegaan door een selectieprocedure die openstaat voor alle belangstellende partijen en die niet-discriminerend en transparant is.

2.   Indien de geschatte waarde van de havendienst hoger is dan de in lid 3 omschreven drempelwaarde, zijn de voorschriften inzake de gunningsprocedure, de procedurele waarborgen en de maximale looptijd van de concessies als omschreven in Richtlijn …/… [concessieopdrachten] van toepassing.

2.   Indien de geschatte waarde van de havendienst hoger is dan de in lid 3 omschreven drempelwaarde, zijn de voorschriften inzake de gunningsprocedure, de procedurele waarborgen en de maximale looptijd van de concessies als omschreven in Richtlijn …/… [concessieopdrachten] van toepassing.

3.   De drempelwaarde en de methode om de waarde van de havendienst te bepalen zijn die van de desbetreffende en toepasselijke bepalingen van Richtlijn …/… [concessieopdrachten].

3.   De drempelwaarde en de methode om de waarde van de havendienst te bepalen zijn die van de desbetreffende en toepasselijke bepalingen van Richtlijn …/… [concessieopdrachten].

4.   De geselecteerde aanbieder of aanbieders en de havenbeheerder sluiten een havendienstovereenkomst.

4.   De geselecteerde aanbieder of aanbieders en de havenbeheerder sluiten een havendienstovereenkomst.

5.   Voor de toepassing van deze verordening wordt een materiële wijziging in de zin van Richtlijn …/… [concessieopdrachten] van de bepalingen van een havendienstovereenkomst tijdens de looptijd ervan beschouwd als een nieuwe havendienstovereenkomst, waardoor een nieuwe procedure als bedoeld in lid 2 vereist is.

5.   Voor de toepassing van deze verordening wordt een materiële wijziging in de zin van Richtlijn …/… [concessieopdrachten] van de bepalingen van een havendienstovereenkomst tijdens de looptijd ervan beschouwd als een nieuwe havendienstovereenkomst, waardoor een nieuwe procedure als bedoeld in lid 2 vereist is.

6.   In de in artikel 9 bedoelde gevallen zijn de leden 1 tot en met 5 van dit artikel niet van toepassing.

6 3.   In de in artikel 9 bedoelde gevallen zijn de leden 1 tot en met 5 2 van dit artikel niet van toepassing.

7.   Deze verordening doet geen afbreuk aan Richtlijn …/… [concessieopdrachten][1], Richtlijn .…/….[openbare diensten][2] en Richtlijn …/… [overheidsopdrachten][3].

7 4   . Deze verordening doet geen afbreuk aan Richtlijn …/… [concessieopdrachten][1], Richtlijn .…/….[openbare diensten][2] en Richtlijn …/… [overheidsopdrachten][3].

4bis.   De looptijd van de havendienstovereenkomsten staat in verhouding tot de gedane investeringen.

Wijzigingsvoorstel 15

Artikel 8 — Openbaredienstverplichtingen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De lidstaten kunnen besluiten om aan havendiensten gerelateerde openbaredienstverplichtingen op te leggen om het volgende te waarborgen:

(a)

de beschikbaarheid van de dienst zonder onderbrekingen tijdens de dag, de nacht, de week en het jaar;

(b)

de beschikbaarheid van de dienst voor alle gebruikers;

(c)

de betaalbaarheid van de dienst voor bepaalde categorieën van gebruikers.

1.   De lidstaten bevoegde instanties kunnen besluiten om aan havendiensten gerelateerde openbaredienstverplichtingen op te leggen om het volgende te waarborgen:

(a)

de beschikbaarheid van de dienst zonder onderbrekingen tijdens de dag, de nacht, de week en het jaar;

(b)

de beschikbaarheid van de dienst voor alle gebruikers;

(c)

de betaalbaarheid van de dienst voor bepaalde categorieën van gebruikers;

(d)

criteria in verband met territoriale samenhang, zoals de toegang tot afgelegen gebieden, of eilandgebieden of ultraperifere gebieden;

(e)

speciale taken, die onder andere van belang zijn voor de veiligheid of het milieu en uit economisch oogpunt niet door een verlener van havendiensten verricht zouden worden.

2.   De in lid 1 bedoelde verplichtingen zijn duidelijk omschreven, transparant, niet-discriminerend en controleerbaar en waarborgen gelijke toegang voor alle in de Unie gevestigde aanbieders van havendiensten.

3.   De lidstaten wijzen bevoegde instanties aan om op hun grondgebied dergelijke openbaredienstverplichtingen op te leggen. De havenbeheerder kan de bevoegde instantie zijn. (...)

2.   De in lid 1 bedoelde verplichtingen zijn duidelijk omschreven, transparant, niet-discriminerend en controleerbaar en waarborgen gelijke toegang voor alle in de Unie gevestigde aanbieders van havendiensten.

3.   De lidstaten wijzen bevoegde instanties aan om op hun grondgebied dergelijke openbaredienstverplichtingen op te leggen. De havenbeheerder kan de bevoegde instantie zijn, mits hij openbaar is. (...)

Motivering

Voorgesteld wordt om de openbaredienstverplichtingen uit te breiden met criteria voor de territoriale samenhang, zoals uiteengezet in de toelichting bij de ontwerpverordening (zie het eind van paragraaf 1.4). Voorts moet rekening gehouden worden met criteria die van bijzonder belang zijn voor een veilig verloop van de havenprocessen en het milieu, maar niet economisch zijn.

Aangezien de havenbeheerder een particuliere instantie mag zijn die openbare middelen ontvangt, moet de in artikel 8, lid 3, geboden mogelijkheid dat deze beheerder de bevoegde instantie is voor het opleggen van openbaredienstverplichtingen, beperkt worden tot openbare beheersinstanties.

Wijzigingsvoorstel 16

Artikel 9 — Interne exploitant

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   In de gevallen als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder b), kan de bevoegde instantie besluiten om een havendienst waarvoor openbaredienstverplichtingen gelden zelf te verrichten of om deze verplichtingen direct op te leggen aan een juridisch zelfstandige entiteit waarover zij een zeggenschap uitoefent die vergelijkbaar is met de zeggenschap die zij uitoefent over haar diensten. In dat geval wordt de aanbieder van de havendienst voor de toepassing van deze verordening als een interne exploitant beschouwd.

(...)

1.   In de gevallen als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder b), kan de bevoegde instantie besluiten om een havendienst waarvoor openbaredienstverplichtingen gelden zelf te verrichten of om deze verplichtingen direct op te leggen aan door een juridisch zelfstandige entiteit waarover zij een zeggenschap uitoefent die vergelijkbaar is met de zeggenschap die zij uitoefent over haar diensten. In dat geval wordt de aanbieder van de havendienst voor de toepassing van deze verordening richtlijn als een interne exploitant beschouwd.

(...)

4.   Indien een bevoegde instantie besluit om lid 1 toe te passen in alle zeehavens in een lidstaat die onder deze verordening vallen, stelt zij de Commissie hiervan in kennis.

(...)

4.   Indien een bevoegde instantie besluit om lid 1 toe te passen in alle zeehavens in een lidstaat die onder deze verordening richtlijn vallen, stelt zij de Commissie hiervan in kennis.

(...)

Motivering

Het is nog maar de vraag of de situatie waarin de aanbieder van havendiensten als een „interne exploitant” wordt beschouwd, beperkt is tot uitsluitend havendiensten waarvoor openbaredienstverplichtingen gelden. Er kunnen immers zuiver commerciële redenen zijn die een havenbeheerder (die een particuliere instantie kan zijn) doen besluiten om een dienst zelf te verrichten, zonder dat die dienst specifiek als openbare dienst is omschreven.

Wijzigingsvoorstel 17

Artikel 10, lid 2 — Waarborging van werknemersrechten

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Onverminderd het nationale recht en het Unierecht, met inbegrip van collectieve arbeidsovereenkomsten tussen sociale partners, kunnen havenbeheerders verlangen dat de aangewezen aanbieder van havendiensten die is geselecteerd volgens de procedure van artikel 7, indien deze aanbieder een andere is dan de gevestigde aanbieder van havendiensten, personeel dat eerder door de gevestigde aanbieder van de havendiensten in dienst is genomen de rechten verleent waarover ze zouden beschikken indien er een overdracht in de zin van Richtlijn 2001/23/EG had plaatsgevonden.

Onverminderd het nationale recht en het Unierecht, met inbegrip van collectieve arbeidsovereenkomsten tussen sociale partners, kunnen verlangen havenbeheerders verlangen dat de aangewezen aanbieder van havendiensten die is geselecteerd volgens de procedure van artikel 7, indien deze aanbieder een andere is dan de gevestigde aanbieder van havendiensten, personeel dat eerder door de gevestigde aanbieder van de havendiensten in dienst is genomen de rechten verleent waarover ze zouden beschikken indien er een overdracht in de zin van Richtlijn 2001/23/EG had plaatsgevonden.

Motivering

Het wekt verwondering waarom de Commissie slechts de mogelijkheid en niet de verplichting vermeldt om personeel dat eerder door de gevestigde aanbieder van de havendiensten in dienst is genomen de rechten te verlenen waarover ze zouden beschikken indien er een overdracht in de zin van Richtlijn 2001/23/EG had plaatsgevonden.

Wijzigingsvoorstel 18

Artikel 10, lid 3 — Waarborging van werknemersrechten

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Indien havenbeheerders van aanbieders van havendiensten verlangen dat zij voldoen aan bepaalde sociale normen met betrekking tot de verrichting van de desbetreffende havendiensten, worden in de aanbestedingsdocumenten en de havendienstovereenkomsten de betrokken personeelsleden opgesomd en transparante details verstrekt over hun contractuele rechten en de voorwaarden waaronder werknemers geacht worden te zijn verbonden aan de havendiensten.

Indien havenbeheerders van aanbieders van havendiensten verlangen dat zij voldoen aan bepaalde sociale normen met betrekking tot de verrichting van de desbetreffende havendiensten, worden in de aanbestedingsdocumenten en de havendienstovereenkomsten de betrokken personeelsleden opgesomd en transparante details verstrekt over de status vermeld van hun contractuele rechten en de voorwaarden waaronder werknemers geacht worden te zijn verbonden aan de havendiensten.

Motivering

Publicatie van transparante details van contractuele rechten van werknemers schendt wellicht de rechten in verband met persoonsgegevens.

Wijzigingsvoorstel 19

Artikel 12, lid 2 Transparantie van financiële betrekkingen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Indien de havenbeheerder die publieke middelen ontvangt zelf havendiensten verricht, houdt hij gescheiden boekhoudingen bij voor elke afzonderlijke havendienst, op een zodanige wijze dat:

(a)

alle kosten en opbrengsten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijsadministratie, correct worden toegerekend; en

(b)

de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de gescheiden boekhoudingen worden gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.

Indien de havenbeheerder die publieke middelen ontvangt zelf havendiensten verricht, houdt hij gescheiden boekhoudingen bij voor elke afzonderlijke havendienst, op een zodanige wijze dat het mogelijk is toe te zien op het verbod op de overdracht van openbare financiële middelen van het ene activiteitengebied naar het andere en op het gebruik van inkomsten uit infrastructuurrechten en overschotten uit andere commerciële activiteiten.

(a)

alle kosten en opbrengsten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijsadministratie, correct worden toegerekend; en

(b)

de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de gescheiden boekhoudingen worden gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.

Motivering

Suggestie voor vereenvoudiging van de boekhoudvereisten, gebaseerd op artikel 6 van Richtlijn 2012/34/EU tot instelling van één Europese spoorwegruimte.

Wijzigingsvoorstel 20

Artikel 14, lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

4.   Onverminderd lid 3, mogen heffingen op het gebruik van haveninfrastructuur worden gedifferentieerd overeenkomstig commerciële praktijken ten aanzien van frequente gebruikers of om een efficiënter gebruik van de haveninfrastructuur, de korte vaart of goede milieuprestaties, dan wel energie- of koolstofefficiënt vervoer te bevorderen. De criteria voor een dergelijke differentiatie zijn relevant, objectief, transparant, niet-discriminerend in overeenstemming met de regelgeving inzake mededinging. Alle betrokken gebruikers kunnen onder dezelfde voorwaarden een beroep doen op de resulterende differentiatie.

4.   Onverminderd lid 3, mogen heffingen op het gebruik van haveninfrastructuur worden gedifferentieerd overeenkomstig commerciële praktijken ten aanzien van frequente gebruikers of om een efficiënter gebruik van de haveninfrastructuur, de korte vaart of goede milieuprestaties, dan wel energie- of koolstofefficiënt vervoer te bevorderen of om redenen van territoriale samenhang, zoals de toegankelijkheid van ultraperifere gebieden. De criteria voor een dergelijke differentiatie zijn relevant, objectief, transparant, niet-discriminerend in overeenstemming met de regelgeving inzake mededinging. Alle betrokken gebruikers kunnen onder dezelfde voorwaarden een beroep doen op de resulterende differentiatie.

Motivering

Differentiatie van de heffingen zou ook toegestaan moeten zijn om rekening te houden met de slechte toegankelijkheid van ultraperifere gebieden en de noodzaak om de hogere vervoerskosten te compenseren, zodat voor alle gebruikers gelijke voorwaarden gecreëerd kunnen worden, overeenkomstig artikel 349 VWEU.

Wijzigingsvoorstel 21

Artikel 14 — Heffingen op het gebruik van haveninfrastructuur

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(...)

5.   De Commissie is bevoegd om in voorkomend geval overeenkomstig de in artikel 21 bedoelde procedure gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de gemeenschappelijke classificatie van vaartuigen, brandstoffen en typen activiteiten op basis waarvan de heffingen op het gebruik van haveninfrastructuur kunnen worden gedifferentieerd, en met betrekking tot gemeenschappelijke heffingsbeginselen voor heffingen op het gebruik van haveninfrastructuur.

(...)

7.   De havenbeheerder stelt de Commissie en de bevoegde onafhankelijke toezichthoudende instantie op verzoek de in artikel 4 bedoelde informatie ter beschikking, alsmede gedetailleerde informatie over de kosten en inkomsten die als basis hebben gediend voor het bepalen van de structuur en het niveau van de heffingen op het gebruik van haveninfrastructuur en de gebruikte methode om het niveau van die heffingen voor het gebruik van installaties en diensten waarop deze betrekking hebben vast te stellen.

(...)

5.   De Commissie is bevoegd om in voorkomend geval overeenkomstig de in artikel 21 bedoelde procedure gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de gemeenschappelijke classificatie van vaartuigen, brandstoffen en typen activiteiten op basis waarvan de heffingen op het gebruik van haveninfrastructuur kunnen worden gedifferentieerd, en met betrekking tot gemeenschappelijke heffingsbeginselen voor heffingen op het gebruik van haveninfrastructuur.

(...)

7.   De havenbeheerder stelt de Commissie en de bevoegde onafhankelijke toezichthoudende instantie op verzoek de in artikel 4 bedoelde informatie ter beschikking, alsmede gedetailleerde informatie over de kosten en inkomsten die als basis hebben gediend voor het bepalen van de structuur en het niveau van de heffingen op het gebruik van haveninfrastructuur en de gebruikte methode om het niveau van die heffingen voor het gebruik van installaties en diensten waarop deze betrekking hebben vast te stellen.

Motivering

Dergelijke beginselen mogen de commerciële vrijheid van havenbeheerders niet beperken (belasting/prijsstelling is een competitief gebied). Verder dient aan de Commissie verleende bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen zo nauwkeurig en beperkt mogelijk te worden gehouden.

Wijzigingsvoorstel 22

Artikel 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Onafhankelijke toezichthoudende instantie

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een onafhankelijke toezichthoudende instantie toezicht uitoefent op de toepassing van deze verordening in alle zeehavens op het grondgebied van de lidstaten die onder deze verordening vallen.

2.   De onafhankelijke toezichthoudende instantie is een juridisch zelfstandige entiteit en is functioneel onafhankelijk van havenbeheerders en aanbieders van havendiensten. Lidstaten die de eigendom van of de zeggenschap over havens of havenbeheerders behouden, zorgen voor een daadwerkelijke structurele scheiding tussen de in deze verordening omschreven toezichthoudende taken en de met eigendom of zeggenschap verband houdende activiteiten. De onafhankelijke toezichthoudende instantie oefent haar bevoegdheden onpartijdig en op transparante wijze uit en met inachtneming van de vrijheid van ondernemen.

3.   De onafhankelijke toezichthoudende instantie neemt klachten die zijn ingediend door partijen met een rechtmatig belang en geschillen die aan haar zijn voorgelegd in verband met de toepassing van deze verordening in behandeling.

4.   Indien een geschil ontstaat tussen in verschillende lidstaten gevestigde partijen, is de onafhankelijke toezichthoudende instantie van de lidstaat van de haven waar het geschil verondersteld wordt te zijn ontstaan bevoegd om het geschil te beslechten.

5.   De onafhankelijke toezichthoudende instantie heeft het recht om havenbeheerders, aanbieders van havendiensten en havengebruikers te verplichten om alle informatie te verstrekken die nodig is om toezicht op de toepassing van deze verordening te kunnen houden.

6.   De onafhankelijke toezichthoudende instantie kan op eigen initiatief of op verzoek van een bevoegde instantie in de lidstaat adviezen uitbrengen over alle kwesties die verband houden met de toepassing van deze verordening.

7.   De onafhankelijke toezichthoudende instantie kan de betrokken adviescommissie van havengebruikers raadplegen over de behandeling van klachten of de beslechting van geschillen.

8.   De besluiten van de onafhankelijke toezichthoudende instantie hebben bindende rechtsgevolgen, rechterlijke toetsing onverlet latend.

9.   De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op 1 juli 2015 de identiteit van de onafhankelijke toezichthoudende instantie mee, en vervolgens elke wijziging daarvan. De Commissie maakt de lijst van onafhankelijke toezichthoudende instanties bekend en werkt deze bij op haar website.

Onafhankelijke toezichthoudende instantie

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een onafhankelijke toezichthoudende instantie toezicht uitoefent op de toepassing van deze verordening in alle zeehavens op het grondgebied van de lidstaten die onder deze verordening vallen.

2.   De onafhankelijke toezichthoudende instantie is een juridisch zelfstandige entiteit en is functioneel onafhankelijk van havenbeheerders en aanbieders van havendiensten. Lidstaten die de eigendom van of de zeggenschap over havens of havenbeheerders behouden, zorgen voor een daadwerkelijke structurele scheiding tussen de in deze verordening omschreven toezichthoudende taken en de met eigendom of zeggenschap verband houdende activiteiten. De onafhankelijke toezichthoudende instantie oefent haar bevoegdheden onpartijdig en op transparante wijze uit en met inachtneming van de vrijheid van ondernemen.

3.   De onafhankelijke toezichthoudende instantie neemt klachten die zijn ingediend door partijen met een rechtmatig belang en geschillen die aan haar zijn voorgelegd in verband met de toepassing van deze verordening in behandeling.

4.   Indien een geschil ontstaat tussen in verschillende lidstaten gevestigde partijen, is de onafhankelijke toezichthoudende instantie van de lidstaat van de haven waar het geschil verondersteld wordt te zijn ontstaan bevoegd om het geschil te beslechten.

5.   De onafhankelijke toezichthoudende instantie heeft het recht om havenbeheerders, aanbieders van havendiensten en havengebruikers te verplichten om alle informatie te verstrekken die nodig is om toezicht op de toepassing van deze verordening te kunnen houden.

6.   De onafhankelijke toezichthoudende instantie kan op eigen initiatief of op verzoek van een bevoegde instantie in de lidstaat adviezen uitbrengen over alle kwesties die verband houden met de toepassing van deze verordening.

7.   De onafhankelijke toezichthoudende instantie kan de betrokken adviescommissie van havengebruikers raadplegen over de behandeling van klachten of de beslechting van geschillen.

8.   De besluiten van de onafhankelijke toezichthoudende instantie hebben bindende rechtsgevolgen, rechterlijke toetsing onverlet latend.

9.   De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op 1 juli 2015 de identiteit van de onafhankelijke toezichthoudende instantie mee, en vervolgens elke wijziging daarvan. De Commissie maakt de lijst van onafhankelijke toezichthoudende instanties bekend en werkt deze bij op haar website.

Motivering

Het is de vraag of (de oprichting van) een onafhankelijke toezichthoudende instantie die toezicht uitoefent op de toepassing van deze verordening meerwaarde biedt. Bestaande bevoegde instanties (met inbegrip van lokaal en regionaal niveau) kunnen zulk toezicht uitoefenen. Verder is een verordening per definitie rechtstreeks en in al haar onderdelen bindend. Er zijn dus geen maatregelen nodig om een algemene uitvoering te vergemakkelijken. In ieder geval voorziet artikel 19 in de mogelijkheid om beroep aan te tekenen.

Wijzigingsvoorstel 23

Artikel 18 — Samenwerking tussen onafhankelijke toezichthoudende instanties

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Samenwerking tussen onafhankelijke toezichthoudende instanties

1.   De onafhankelijke toezichthoudende instanties wisselen informatie uit over hun werkzaamheden en besluitvormingsbeginselen en -praktijken teneinde een uniforme tenuitvoerlegging van deze verordening te vergemakkelijken. Voor dit doel nemen zij deel aan en werken zij samen in een netwerk dat op regelmatige tijdstippen en ten minste eenmaal per jaar bijeenkomt. De Commissie neemt deel aan, coördineert en ondersteunt de werkzaamheden van het netwerk.

2.   De onafhankelijke toezichthoudende instanties werken nauw samen met het oog op het verlenen van wederzijdse bijstand bij de uitvoering van hun taken, waaronder het verrichten van het benodigde onderzoek in het kader van de behandeling van klachten en de beslechting van geschillen waarbij havens in verschillende lidstaten zijn betrokken. Voor dit doel stelt een onafhankelijke toezichthoudende instantie aan een andere onafhankelijke toezichthoudend instantie, na een gemotiveerd verzoek daartoe, de informatie ter beschikking die voor die instantie nodig heeft om haar verantwoordelijkheden krachtens deze verordening te vervullen.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de onafhankelijke toezichthoudende instanties de Commissie, na een met redenen omkleed verzoek, de informatie verstrekken die zij nodig heeft om haar taken te vervullen. De door de Commissie gevraagde informatie dient in evenredig te zijn met die taken.

4.   Wanneer informatie door de onafhankelijke toezichthoudende instantie in overeenstemming met de nationale en EU-regelgeving betreffende vertrouwelijke bedrijfsgegevens als vertrouwelijk wordt beschouwd, garanderen de andere onafhankelijke toezichthoudende instanties en de Commissie het vertrouwelijke karakter van de verstrekte informatie. Deze informatie mag alleen worden gebruikt voor de behandeling van de klacht of het geschil waarop het verzoek betrekking heeft.

5.   Op basis van de ervaringen van de onafhankelijke toezichthoudende instanties en de werkzaamheden van het netwerk als bedoeld in lid 1, en met het oog op een efficiënte samenwerking, kan de Commissie gemeenschappelijke beginselen voor passende regelingen voor de informatie-uitwisseling tussen de onafhankelijke toezichthoudende instanties vaststellen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Samenwerking tussen onafhankelijke toezichthoudende instanties

1.   De onafhankelijke toezichthoudende instanties wisselen informatie uit over hun werkzaamheden en besluitvormingsbeginselen en -praktijken teneinde een uniforme tenuitvoerlegging van deze verordening te vergemakkelijken. Voor dit doel nemen zij deel aan en werken zij samen in een netwerk dat op regelmatige tijdstippen en ten minste eenmaal per jaar bijeenkomt. De Commissie neemt deel aan, coördineert en ondersteunt de werkzaamheden van het netwerk.

2.   De onafhankelijke toezichthoudende instanties werken nauw samen met het oog op het verlenen van wederzijdse bijstand bij de uitvoering van hun taken, waaronder het verrichten van het benodigde onderzoek in het kader van de behandeling van klachten en de beslechting van geschillen waarbij havens in verschillende lidstaten zijn betrokken. Voor dit doel stelt een onafhankelijke toezichthoudende instantie aan een andere onafhankelijke toezichthoudend instantie, na een gemotiveerd verzoek daartoe, de informatie ter beschikking die voor die instantie nodig heeft om haar verantwoordelijkheden krachtens deze verordening te vervullen.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de onafhankelijke toezichthoudende instanties de Commissie, na een met redenen omkleed verzoek, de informatie verstrekken die zij nodig heeft om haar taken te vervullen. De door de Commissie gevraagde informatie dient in evenredig te zijn met die taken.

4.   Wanneer informatie door de onafhankelijke toezichthoudende instantie in overeenstemming met de nationale en EU-regelgeving betreffende vertrouwelijke bedrijfsgegevens als vertrouwelijk wordt beschouwd, garanderen de andere onafhankelijke toezichthoudende instanties en de Commissie het vertrouwelijke karakter van de verstrekte informatie. Deze informatie mag alleen worden gebruikt voor de behandeling van de klacht of het geschil waarop het verzoek betrekking heeft.

5.   Op basis van de ervaringen van de onafhankelijke toezichthoudende instanties en de werkzaamheden van het netwerk als bedoeld in lid 1, en met het oog op een efficiënte samenwerking, kan de Commissie gemeenschappelijke beginselen voor passende regelingen voor de informatie-uitwisseling tussen de onafhankelijke toezichthoudende instanties vaststellen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Motivering

Vergelijkbare redenering als voor het wijzigingsvoorstel bij artikel 17: het blijft onduidelijk waarom samenwerking tussen onafhankelijke toezichthoudende instanties nodig is. Nog onduidelijker wordt het als men de gedachtegang van de Commissie volgt om te kiezen voor een verordening, die per definitie rechtstreeks en in al haar onderdelen bindend is en de lidstaten en de Commissie moet vrijwaren van extra administratieve rompslomp, en dus geen behoefte heeft aan maatregelen om de uniforme invoering te vergemakkelijken. In ieder geval voorziet artikel 19 in de mogelijkheid om beroep aan te tekenen.

Wijzigingsvoorstel 24

Artikel 19 — Beroep

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Elke partij met een rechtmatig belang heeft het recht om beroep aan te tekenen tegen de besluiten of afzonderlijke maatregelen die krachtens deze verordening door de bevoegde instanties, de havenbeheerder of de onafhankelijke toezichthoudende instantie worden genomen bij een beroepsinstantie die onafhankelijk is van de betrokken partijen. Deze beroepsinstantie kan een rechtbank zijn.

1.   Elke partij met een rechtmatig belang heeft het recht om beroep aan te tekenen tegen de besluiten of afzonderlijke maatregelen die krachtens deze verordening door de bevoegde instanties, of de havenbeheerder of de onafhankelijke toezichthoudende instantie worden genomen bij een beroepsinstantie die onafhankelijk is van de betrokken partijen. Deze beroepsinstantie kan een rechtbank zijn.

2.   Wanneer de in lid 1 genoemde beroepsinstantie geen rechtscollege is, moeten haar beslissingen altijd schriftelijk worden gemotiveerd. De besluiten van de beroepsinstantie kunnen ook worden getoetst door een nationale rechtbank.

2.   Wanneer de in lid 1 genoemde beroepsinstantie geen rechtscollege is, moeten haar beslissingen altijd schriftelijk worden gemotiveerd. De besluiten van de beroepsinstantie kunnen ook worden getoetst door een nationale rechtbank.

Motivering

Vloeit voort uit de wijzigingsvoorstellen bij de artikelen 17 en 18.

Brussel, 28 november 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio’s

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  SWD(2013) 3 final, http://ec.europa.eu/governance/impact/key_docs/docs/cswd_ati_en.pdf.

(2)  http://eca.europa.eu/portal/pls/portal/docs/1/14018736.PDF.

(3)  Guide to the application of the EU rules on state aid, public procurement and the internal market to SGEI, SWD(2013)53, 15.02.2013.

(4)  Overeenkomstig het besluit van 20.12.2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, toegekend aan bepaalde met het beheer van DAEB belaste ondernemingen.


15.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 114/73


Advies van het Comité van de Regio's — Strategieën voor integratie van de Roma

2014/C 114/12

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

Algemene opmerkingen: integratie bevorderen en discriminatie bestrijden

1.

is ingenomen met de mededeling van de Europese Commissie, die duidelijk aantoont dat de EU er alles aan gelegen is om de integratie van de Roma-gemeenschappen (1) te bevorderen en de discriminatie waarmee zij vaak te maken krijgen te bestrijden met nationale integratiestrategieën.

2.

Naar schatting leven er 10 à 12 miljoen Roma in Europa (van wie 6 miljoen in de EU). Daarmee vormen zij de grootste etnische minderheid op het oude continent. De meeste Roma zijn EU-burgers.

3.

De omvang en de sociale en economische situatie van de Roma-bevolking zijn verschillend in elke regio en lidstaat. Daarom dienen nationale benaderingen voor de integratie van Roma op maat te worden gemaakt al naar gelang de lokale omstandigheden en behoeften, met inbegrip van het goedkeuren of voortzetten van beleid in een bredere context ten bate van gemarginaliseerde en achtergestelde groepen, zoals Roma.

4.

Het Comité van de Regio's (CvdR) vindt dat de EU-instellingen en de lidstaten gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het verbeteren van de (sociale) integratie van de Roma. De aanpak van de vooroordelen jegens en discriminatie en sociale uitsluiting van Roma is een Verdragsverplichting en een vereiste uit de wetgeving (2), aangezien discriminatie op grond van ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd, geslacht of seksuele geaardheid dient te worden bestreden. Het CvdR spreekt zich dan ook fel uit tegen elke vorm van discriminatie van Roma-gemeenschappen.

5.

Nationaal beleid, dat er terecht op is gericht om naleving van de rechtsorde bij de Roma te bevorderen, mag in geen geval hun recht op Europees burgerschap ter discussie stellen of hun dat zelfs ontzeggen, voor zover zij burgers van een EU-lidstaat zijn (geen staatlozen). Het CvdR betreurt het gebruik van vage uitzettingsprocedures, waarmee bij voorbaat alle opvang wordt geweigerd en elke poging tot integratie wordt afgewezen. Het roept de EU op zich hierover duidelijk uit te spreken.

6.

Het CvdR veroordeelt het spreken over mensen in stereotypen en het beperken van de toegang tot publieke diensten vanwege culturele verschillen. Het spreekt nogmaals zijn steun uit voor de inspanningen van de Commissie om de problemen waar Roma mee kampen, zoals armoede en moeilijke toegang tot arbeidsmarkt, huisvesting en gezondheidszorg, te bestrijden door de randvoorwaarden te creëren voor een succesvolle implementatie van integratiestrategieën. Die inspanningen zouden moeten worden opgevoerd omdat de genoemde problemen nog altijd niet adequaat genoeg worden aangepakt. In dat verband zouden ook de lokale en regionale overheden een grotere verantwoordelijkheid moeten krijgen.

7.

Integratie is een tweerichtingsproces. Daarom zouden Roma-organisaties de Roma-gemeenschappen moeten voorlichten over de voordelen die er te behalen vallen als ze zich goed in hun land van verblijf integreren, en over de verplichtingen die hun aanwezigheid daar met zich meebrengt.

8.

De Commissie hecht terecht prioriteit aan een aantal structurele vereisten die belangrijk zijn om integratiestrategieën met succes ten uitvoer te kunnen leggen, met name nauwere samenwerking met de lokale en regionale overheden en toewijzing van voldoende financiële middelen.

Tenuitvoerlegging van de EU-strategie

9.

De Commissie zou voor elke lidstaat met een Roma-gemeenschap duidelijke en meetbare streefcijfers en indicatoren moeten formuleren en voor alle vier de pijlers de geboekte vooruitgang moeten monitoren, ook wat samenwerking met de lokale en regionale overheden betreft.

10.

Het CvdR herhaalt hoe belangrijk het voor de lidstaten is om een alomvattende, multisectorale en gecoördineerde strategie voor integratie te volgen. De meeste beleidsthema's uit de kaderstrategie van de EU zijn immers onderling met elkaar verbonden. De EU en de lidstaten zijn niet in staat om elk probleem van de Roma-gemeenschappen van bovenaf, via top-downstrategieën, op te lossen, en dienen dus naar samenwerking met alle actoren op alle niveaus te zoeken.

11.

De Commissie zou robuustere monitoringmechanismen moeten creëren om doeltreffender te beoordelen welke vooruitgang de lidstaten met een Roma-gemeenschap boeken met het halen van hun streefcijfers, en zou voor die lidstaten praktische maatregelen moeten aanbevelen.

12.

Het is jammer dat in het Commissiedocument amper wordt gesproken over integratie van de Roma in de nieuwste EU-lidstaten, kandidaat- en potentiële kandidaat-lidstaten, in enkele waarvan er aanzienlijke aantallen Roma wonen die dringend steun nodig hebben, een situatie die door marginalisering en discriminatie veroorzaakt of nog verder verslechterd wordt.

13.

De kandidaat- en potentiële kandidaat-lidstaten zouden antidiscriminatiewetgeving moeten blijven aannemen en samen met de lokale en regionale overheden hun eigen strategieën voor integratie van de Roma moeten ontwikkelen/aanpassen. Daarin zouden ze meetbare streefcijfers moeten opnemen evenals bepalingen voor het verplicht regelmatig publiceren van de geboekte vooruitgang.

14.

Positief is het voorstel voor de oprichting van een netwerk van nationale contactpunten voor de Roma, omdat zo'n netwerk de multilaterale uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden, peer learning en samenwerking bevordert. Vertegenwoordigers van de lokale en regionale overheden en het maatschappelijk middenveld zouden bij dat netwerk moeten worden betrokken. Hetzelfde geldt voor vertegenwoordigers uit de kandidaat- en potentiële kandidaat-lidstaten.

15.

Het CvdR spreekt zijn waardering uit voor de werkzaamheden van het Congres van lokale en regionale overheden (Raad van Europa), waaronder de resolutie over de situatie van de Roma in Europa en de uitdagingen die dat voor de decentrale overheden met zich meebrengt (3). De EU-instellingen zouden nauwer met de Raad van Europa moeten samenwerken om de situatie van de Roma te verbeteren en zouden ook de onlangs opgerichte alliantie van steden en regio's voor integratie van de Roma en de erg succesvolle campagne „Dosta!” moeten ondersteunen.

16.

De lidstaten zouden moeten waarborgen dat de Roma bescherming genieten krachtens het internationaal recht, met name het raamverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden (4).

17.

In beleid, strategieën en financieringsregelingen zou niet alleen expliciet aandacht moeten worden geschonken aan de gevestigde Roma-gemeenschappen, maar ook aan Roma die tussen de lidstaten reizen en vanuit derde landen immigreren.

18.

De Commissie zou de lidstaten en lokale en regionale overheden moeten oproepen om mentorregelingen te creëren teneinde betrekkingen tussen Roma en overheden tot stand te brengen en hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.

19.

Het maatschappelijk middenveld zou niet louter advies moeten geven, maar actief aan de implementatie en monitoring van de nationale strategieën moeten deelnemen.

20.

Het CvdR onderstreept wederom dat het van groot belang is alle soorten bestuurlijke vertegenwoordigers van de Roma-gemeenschappen te betrekken bij de uitwerking van beleid en strategieën voor integratie van de Roma.

21.

Roma-vrouwen hebben te maken met meervoudige discriminatie. De lokale en regionale overheden zouden met nationale overheidsdiensten en maatschappelijke organisaties moeten samenwerken om deze discriminatie aan te pakken, bijv. d.m.v. strategieën die deze vrouwen actief betrekken bij en verantwoordelijkheden geven in preventie- en integratieprogramma's.

Financiering

22.

Tot grote tevredenheid van het CvdR beveelt de Commissie aan om integratie van de Roma expliciet op te nemen in de partnerschapsovereenkomsten voor 2014-2020.

23.

Bij de toewijzing van financiering zou een dynamischere aanpak moeten worden gevolgd, teneinde beter in te spelen op de uiteenlopende behoeften in de verschillende delen van Europa. Aldus kunnen gebieden waar meer Roma dan gemiddeld wonen en/of die te maken hebben met een grote toestroom van Roma, adequaat worden geholpen. Daarnaast dringt het CvdR aan op concrete, duurzame en dynamische steun voor lokale en regionale overheden die al specifieke maatregelen voor de ontwikkeling en integratie van de Roma ten uitvoer leggen of voornemens zijn dat te doen.

24.

De lokale en regionale overheden zouden voldoende geld ter beschikking gesteld moeten krijgen, aangezien zij via hun beleidstaken op het vlak van kinderbescherming, zorg voor jonge kinderen en onderwijs een strategische rol spelen bij de integratie van Roma-kinderen in de voorschoolse opvang en in het onderwijs.

25.

Maatschappelijke organisaties die Roma vertegenwoordigen of hun belangen behartigen moeten beter gebruik kunnen maken van subsidieregelingen (m.i.v. EU-financiering) voor de ontwikkeling en implementatie van integratiebeleid.

26.

De via diverse financieringsregelingen beschikbare middelen ter bevordering van de integratie van de Roma zouden adequater op elkaar moeten worden afgestemd. Een dergelijke thematische benadering zou gemeenten en regio's met een grote Roma-gemeenschap enorm helpen om nieuwe problemen doeltreffend aan te pakken, uitsluiting tijdig te voorkomen en contacten met de lokale bevolking te bevorderen.

27.

Het CvdR benadrukt dat uniform beleid contraproductief kan zijn. Een beleid waarbij Roma individueel worden benaderd en de nadruk ligt op het aanmoedigen, stimuleren en belonen van individuele initiatieven, met name wat het creëren van werkgelegenheid (in loondienst of als zelfstandige) betreft, zal meer vruchten afwerpen. Zo zouden er systematisch profielen kunnen worden opgemaakt van Roma (als individu of als gezin), zouden opleidingen kunnen worden aangeboden, zou steun kunnen worden gegeven aan startende ondernemers en voor onderwijs, en zou er specifiek aandacht kunnen worden geschonken aan talentvolle Roma-studenten.

Onderwijs en kinderen: sleutelfactoren voor integratie

28.

De Roma-bevolking is jong: 35,7 % van de Roma is onder de 15 jaar t.o.v. 15,7 % in de EU als geheel; de gemiddelde leeftijd van Roma is 24 jaar terwijl het EU-gemiddelde 40 jaar bedraagt. De overgrote meerderheid van de Roma in de arbeidsgeschikte leeftijd heeft niet de opleiding gehad die voor duurzaam werk nodig is. Het is daarom van groot belang om in onderwijs aan Roma-kinderen te investeren, zodat zij later succesvol kunnen zijn op de arbeidsmarkt en in het algemeen beter integreren.

29.

Een integratieprogramma kan pas een succes worden als op doelgerichte educatie van de meerderheid evenveel nadruk wordt gelegd als op educatie van minderheden.

30.

Er is een alomvattendere benadering van integratie nodig. Elementaire taal- en rekenvaardigheden van ouders zouden als essentieel moeten worden beschouwd om deze vaardigheden op school aan kinderen, dus ook aan Roma-kinderen, te kunnen overdragen.

31.

Het CvdR wil dat Roma-leerlingen niet meer worden gescheiden en op scholen voor moeilijk lerende kinderen worden geplaatst en ook dat er een einde komt aan de segregatie op reguliere scholen.

32.

Positieve discriminatie zou alleen met de grootst mogelijke voorzichtigheid en op beperkte schaal moeten worden geïntroduceerd, teneinde de beginselen van gelijke rechten en kansen niet met voeten te treden.

33.

Er zouden maatregelen moeten worden genomen om docenten en studenten tot meer tolerantie jegens Roma aan te zetten.

34.

Segregatie op scholen moet worden vermeden en integraal onderwijs op scholen moet de norm zijn om uitsluiting en segregatie van de meerderheid te voorkomen. De Roma-gemeenschap zou ook zelf een actieve rol moeten spelen om vijandige beeldvorming te bestrijden, onder meer door ouders bij (voorschools) onderwijs te betrekken.

35.

Om Roma-kinderen voor marginalisering en uitsluiting te behoeden, dient al vanaf zeer jonge leeftijd actie te worden ondernomen, zodat kinderen in de voorschoolse leeftijd gegarandeerd onderwijs en zorg krijgen.

36.

Door meer leraren en onderwijsassistenten uit de Roma-gemeenschap in dienst te nemen kunnen etnische spanningen op scholen worden teruggedrongen.

37.

Het CvdR deelt de zorg dat Roma-kinderen een groter risico dan elke andere minderheid in Europa lopen om het slachtoffer te worden van ernstige en extreme armoede.

38.

De lidstaten zouden doeltreffende strategieën moeten uitwerken om kinderarbeid, gearrangeerde huwelijken en huwelijken met minderjarigen tegen te gaan en te voorkomen dat kinderen gedwongen worden te bedelen. Ook zouden ze mensenhandel adequater moeten bestrijden.

39.

Het CvdR heeft in zijn eerdere adviezen over Roma (5) al benadrukt dat de lokale en regionale overheden en Roma-gemeenschappen volledig moeten worden betrokken bij het nationale beleid voor integratie en ter bestrijding van sociale uitsluiting.

Rol en betrokkenheid van lokale en regionale overheden

40.

Het lokale en regionale bestuursniveau heeft de meeste verantwoordelijkheden als het gaat over integratie van de Roma.

41.

Doeltreffende strategieën voor integratie van de Roma kunnen alleen via goed opgezette operationele partnerschappen tussen alle stakeholders, m.i.v. maatschappelijke organisaties en lokale en regionale overheden, worden ontwikkeld. De huidige top-downaanpak leidt niet tot bevredigende resultaten.

42.

Door de migratie van Roma verandert de samenstelling van Roma-gemeenschappen en de wijze waarop zij op lokaal niveau met sociale uitsluiting te maken krijgen. Dit vereist verschillende beleidsmodellen om hun integratie te bevorderen — één kant-en-klare strategie zal waarschijnlijk geen succes worden. Een meer decentrale benadering zou dan ook effectiever zijn om de problemen van de Roma aan te pakken.

43.

De strategieën voor integratie van de Roma zouden moeten aansluiten op de EU-strategieën ter bestrijding van armoede en sociale en economische uitsluiting. Op regionaal en lokaal niveau zouden in dit verband specifieke programma's en initiatieven met concrete en meetbare streefcijfers moeten worden ontwikkeld en uitgevoerd.

44.

Het CvdR betreurt dat slechts 20 lidstaten de lokale en regionale overheden betrekken bij een gestructureerde dialoog over de implementatie van de nationale strategieën voor integratie van de Roma, dat slechts 12 lidstaten uitwisseling van ervaringen en samenwerking tussen lokale overheden stimuleren en dat slechts 15 lidstaten aan lokale en regionale overheden middelen hebben toegewezen voor integratie van de Roma. De regeringen van de lidstaten zouden de lokale en regionale overheden kortom actiever bij de ontwikkeling van nationale strategieën voor integratie van de Roma moeten betrekken.

45.

Discriminatie en racisme jegens Roma moeten intensiever worden bestreden, zowel door het maatschappelijk middenveld in de lidstaten te wijzen op de sociaaleconomische voordelen van Roma-integratie, als door de Roma zelf te wijzen op hun rechten en plichten.

46.

In alle regelingen of initiatieven waarbij overheidsgeld is betrokken, zouden sancties moeten worden opgenomen, zoals het intrekken van financiële steun. Deze sancties zouden alleen moeten worden opgelegd als afspraken niet worden nageleefd of als de wet wordt overtreden. Ook zouden inspanningen om de langetermijnafhankelijkheid van de overheid te verminderen middels verbetering van de werkgelegenheidssituatie voor Roma moeten worden aangemoedigd. Verder zou ervoor moeten worden geijverd dat Roma meer inkomen ontvangen via betaald werk dan via overheidssteun.

47.

De Commissie zou specifiekere gegevens moeten vrijgeven over de mate waarin lokale en regionale overheden worden betrokken bij de implementatie van de nationale strategieën voor integratie van de Roma.

48.

In elke lidstaat zou een contactpunt voor de lokale en regionale overheden moeten worden opgericht om de dialoog met deze overheden te bevorderen en te garanderen dat ze bij het beleid worden betrokken.

49.

Het CvdR roept overheidsdiensten ertoe op om volwassenenonderwijs en trainingsprogramma's te steunen en te faciliteren, zodat de Roma-bevolking vaardigheden kan opdoen waar ook echt nood aan is. De particuliere sector zou moeten worden betrokken bij de voorbereiding en het begeleiden van dergelijke programma's. Seizoensarbeidscontracten kunnen bijvoorbeeld een doeltreffende en legale manier zijn om leden van de Roma-minderheid aan banen te helpen op de vrije markt.

50.

De lokale en regionale overheden dienen voldoende financiële en personele middelen te krijgen om effectief aan alle fasen van de implementatie van de strategieën voor integratie van de Roma te kunnen bijdragen.

Subsidiariteit en evenredigheid

51.

Het CvdR heeft in zijn vorige advies (6) de naleving van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel, zoals bedoeld in artikel 5 van het EU-Verdrag, als volgt beoordeeld:

het voorstel van de Commissie beantwoordt aan het subsidiariteitsbeginsel. Gezien het transnationale karakter van de Europese Roma-gemeenschap en de soortgelijke problemen van sociale uitsluiting waar deze gemeenschap in verschillende delen van Europa tegenaan loopt, kunnen de voorgestelde maatregelen namelijk beter op EU-niveau worden genomen;

de getroffen maatregelen brengen geen nieuwe rechtsinstrumenten met zich mee, daar ze enerzijds passen binnen de open coördinatiemethode en anderzijds voor een groot deel gebaseerd zijn op reeds bestaande rechtskaders, hetgeen strookt met het evenredigheidsbeginsel.

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN M.B.T. DE ONTWERPAANBEVELING (COM(2013) 460 final)

Wijzigingsvoorstel 1

Paragraaf 4.2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten moeten de regio’s, de lokale autoriteiten en het lokale maatschappelijke middenveld betrekken bij de beoordeling, het beheer, de tenuitvoerlegging en de controle van hun nationale strategieën. De lidstaten moeten de belanghebbenden betrekken bij de partnerschapsovereenkomsten en de door de Europese structuur- en investeringsfondsen medegefinancierde operationele programma’s. De centrale en lokale autoriteiten moeten bij de tenuitvoerlegging van de strategieën voortdurend samenwerken. De lidstaten moeten voldoende financiering toekennen aan lokale autoriteiten om de lokale tenuitvoerlegging van gerichte pakketten beleidsmaatregelen te vergemakkelijken.

De lidstaten moeten de regio’s, de lokale autoriteiten en het lokale maatschappelijke middenveld betrekken bij de beoordeling, het beheer, de tenuitvoerlegging en de controle van hun nationale strategieën. De lidstaten moeten de belanghebbenden betrekken bij de uitwerking en implementatie van de partnerschapsovereenkomsten en de door de Europese structuur- en investeringsfondsen medegefinancierde operationele programma’s. De centrale nationale, regionale en lokale autoriteiten moeten bij de tenuitvoerlegging van de strategieën voortdurend samenwerken. De lidstaten moeten voldoende financiering toekennen aan regionale en/of lokale autoriteiten om de regionale en/of lokale tenuitvoerlegging van gerichte pakketten beleidsmaatregelen te vergemakkelijken.

Motivering

Wijzigingsvoorstel 2

Paragraaf 4.7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten moeten de nationale contactpunten voor de integratie van de Roma een passend mandaat geven en voldoende financiële en personele middelen toekennen om de sectoroverschrijdende tenuitvoerlegging en controle van het Roma-integratiebeleid op nationaal en lokaal niveau daadwerkelijk te kunnen coördineren. Zij moeten ervoor zorgen dat de nationale contactpunten voor de integratie van de Roma tijdens het besluitvormingsproces worden geraadpleegd over de vaststelling, financiering en tenuitvoerlegging van het relevante beleid. De nationale contactpunten moeten ervoor zorgen dat de maatschappelijke Roma-organisaties sneller en beter worden betrokken bij de uitvoering van nationale strategieën en lokale actieplannen voor de integratie van de Roma.

De lidstaten moeten de nationale contactpunten voor de integratie van de Roma een passend mandaat geven en voldoende financiële en personele middelen toekennen om de sectoroverschrijdende tenuitvoerlegging en controle van het Roma-integratiebeleid op nationaal, regionaal en lokaal niveau daadwerkelijk te kunnen coördineren. Zij moeten ervoor zorgen dat de nationale contactpunten voor de integratie van de Roma tijdens het besluitvormingsproces worden geraadpleegd over de vaststelling, financiering en tenuitvoerlegging van het relevante beleid. De nationale contactpunten moeten ervoor zorgen dat de maatschappelijke Roma-organisaties sneller en beter worden betrokken bij de uitvoering van nationale strategieën en regionale of lokale actieplannen voor de integratie van de Roma. De nationale contactpunten voor de integratie van de Roma moeten duidelijk zichtbaar zijn, ook op internet.

Motivering

Wijzigingsvoorstel 3

Paragraaf 5.4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Aldus zal de Commissie de situatie van nabij volgen; drie jaar na de vaststelling van deze aanbeveling zal zij onderzoeken of een herziening en actualisering gewenst is.

Aldus zal de Commissie de situatie van nabij volgen; 30 maanden drie jaar na de vaststelling van deze aanbeveling zal zij onderzoeken of een herziening en actualisering gewenst is.

Motivering

Als de Commissie één jaar krijgt, d.w.z. tot juni 2016, om de implementatie van deze aanbeveling te evalueren, bestaat het risico dat de uitkomsten daarvan niet in de tussentijdse herziening van de structuurfondsenverordeningen kunnen worden meegenomen.

Brussel, 28 november 2013.

De voorzitter van het Comité van de Regio’s

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  Net als in de mededeling verwijst de term „Roma” hier naar een aantal verschillende groepen (zoals Roma, Sinti, Kalé, zigeuners, Romanichels, Boyash, Ashkali, Egyptians, Yenish, Dom, Lom) en ook Travellers.

(2)  Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming.

(3)  Resolutie 333 van dit Congres, oktober 2011 (https://wcd.coe.int/ViewDoc.jsp?id=1855297).

(4)  Raad van Europa, 1995 (www.coe.int/t/dghl/monitoring/minorities/).

(5)  „Een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020” (CdR 247/2011 fin), „De sociale en economische integratie van de Roma in Europa” (CdR 178/2010 fin).

(6)  CdR 247/2011 fin.


15.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 114/79


Advies van het Comité van de Regio's — Richtlijn inzake elektronische facturering bij aanbestedingen en eind-tot-eind e-aanbestedingen

2014/C 114/13

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

Algemene opmerkingen ten aanzien van de richtlijn

1.

In dit voorstel voor een richtlijn inzake elektronische facturering bij aanbestedingen geeft de Commissie uiting aan haar wens dat er een nieuwe Europese norm voor e-facturering wordt opgesteld door de Europese normalisatie-instantie ECN (Europees Comité voor normalisatie) en dat de lidstaten ervoor zorgen dat de aanbestedende diensten en instanties niet de ontvangst kunnen weigeren van elektronische facturen die aan deze Europese norm voldoen; hieraan moet volgens de Commissie uiterlijk 48 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn worden voldaan. Het CvdR stelt echter voor dat de regels 30 maanden na de bekendmaking van de referentie van de Europese norm overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de richtlijn in werking treden.

2.

Dit voorstel moet worden gezien als een stap op weg naar een papierloze overheidsadministratie. De bekende voordelen van e-facturering hebben verschillende lidstaten ertoe gebracht het indienen van e-facturen bij overheidsopdrachten in de hele overheidssector of een deel daarvan verplicht te stellen. Deze initiatieven zijn echter vaak gebaseerd op nationale normen die niet interoperabel zijn.

3.

Er zijn de afgelopen jaren op Europees niveau diverse initiatieven genomen om e-facturering te stimuleren en er is zelfs voorgesteld om e-facturering verplicht te maken. Zo heeft het Europees Parlement in zijn resolutie van 20 april 2012 gewezen op de versnippering van de markt als gevolg van nationale voorschriften inzake e-facturering en benadrukt dat er interoperabele oplossingen nodig zijn voor e-facturen die gebaseerd zijn op gemeenschappelijke wettelijke vereisten en technische normen.

4.

Het Comité van de Regio's (CvdR) heeft zich eerder (1) positief uitgelaten over de elektronische uitwisseling van informatie en het gebruik van elektronische middelen bij verschillende aanbestedingsprocedures, zelfs indien het vanwege de verschillende omstandigheden en vooral in het geval van kleine ondernemingen enige voorbereidingstijd kost.

5.

Het zou een goede zaak zijn als ook de facturering, als laatste stap in de aanbestedingsprocedure, elektronisch zou kunnen gebeuren; dat is efficiënter en goedkoper.

6.

Met dit voorstel voor een richtlijn wordt beoogd betere randvoorwaarden voor interoperabiliteit te scheppen en bij te dragen tot een betere werking van de interne markt. Dit levert minder werk op voor de aanbestedende diensten en instanties en hun leveranciers en helpt de kosten laag te houden. Anderzijds kan worden geconstateerd dat er momenteel slechts in geringe mate sprake is van grensoverschrijdende handel en daarom bestaat het gevaar dat deze richtlijn onevenredig grote economische gevolgen heeft.

7.

Volgens het richtlijnvoorstel dient de Europese Commissie de bevoegde Europese normalisatie-instelling te verzoeken een semantisch gegevensmodel voor de elektronische basisfactuur te ontwikkelen. Hiermee wordt een substantieel deel van de inhoud in handen gelegd van een niet-wetgevende instantie. Alleen aan de hand van de concrete, maar nog niet bekende, inhoud van de op te stellen norm kan precies worden nagegaan of deze norm praktisch haalbaar is, of deze moet worden aangepast en zo ja, wat de kosten daarvan zijn. Daarom kan nu nog niet worden beoordeeld of het voorstel aan het evenredigheidsbeginsel voldoet.

8.

Het CvdR stelt met tevredenheid vast dat de aanbestedende diensten en instanties ook nadat er een gemeenschappelijke Europese norm is ingevoerd, nog facturen in andere standaardformaten en zelfs papieren facturen mogen aanvaarden, voor zover door het nationale recht niet anders is bepaald. Dit schept flexibiliteit, zowel voor de aanbestedende diensten en instanties als voor de leveranciers die momenteel andere normen hanteren. Door te eisen dat aanbestedende diensten en instanties die momenteel gebruik maken van e-facturering volgens een bepaalde norm, overstappen op een nieuwe, gemeenschappelijke norm worden niet alleen deze diensten maar ook hun leveranciers op kosten gejaagd. Volgens het CvdR moet het, zoals ook in het voorstel voor een richtlijn wordt betoogd, worden toegestaan dat de verschillende formaten die thans in omloop zijn, naast elkaar worden gebruikt; wel moet tijdens de overgangsfase steeds meer gebruik worden gemaakt van de gemeenschappelijke Europese norm. Met de ontwikkeling van een gemeenschappelijk semantisch gegevensmodel wordt ook de omzetting van het ene naar het andere technische formaat gemakkelijker. Facturen met gegevens die volgens de nationale wettelijke voorschriften naast de basisgegevens moeten worden verstrekt, moeten in bepaalde branches kunnen worden opgesteld in de formaten die daarvoor momenteel worden gebruikt en die veelal op de daar geldende speciale behoeften zijn afgestemd.

9.

Het is echter ook belangrijk dat de voorgestelde Europese norm het werk van de aanbestedende diensten en instanties of hun leveranciers niet belemmert of bemoeilijkt. Het zou een dure aangelegenheid worden als de aanbestedende diensten en instanties in staat zouden moeten zijn om elektronische facturen in alle, met het semantische gegevensmodel overeenstemmende, formaten te accepteren.

10.

In het voorstel voor een richtlijn moet dan ook duidelijk worden aangegeven aan welke eisen de aanbestedende diensten en instanties moeten voldoen. Zo moeten zij niet alle bestaande nationale en technische formaten aanvaarden, maar slechts een beperkt aantal. Anderzijds mogen aanbestedende diensten geen elektronische facturen weigeren die zijn opgesteld volgens de Europese norm voor het semantische gegevensmodel of in het technische formaat dat gebaseerd is op de internationale norm van een door de EU erkende normalisatie-instelling (zoals ECN, ISO, UN/CEFACT en OASIS). De richtlijn kan derhalve worden gezien als een instrument om de internationale normen te harmoniseren, met dien verstande dat de inhoud van de factuur in essentie aan de Europese eisen zoals vastgelegd in de gemeenschappelijke regelgeving dient te voldoen.

11.

Het CvdR is van mening dat als het nog te ontwikkelen semantische gegevensmodel gebaseerd wordt op bestaande specificaties van internationale normalisatie-instellingen en er bovendien beperkingen worden opgelegd door de vastgestelde technische formaten, de interoperabiliteit wordt vergroot én de kosten worden gedrukt. Dit schept uniformiteit voor marktdeelnemers die op de norm gebaseerde goede oplossingen bedenken.

12.

Het CvdR wil voorts beklemtonen dat het van groot belang is dat de Commissie overweegt om e-facturering ook in het kader van The Agreement on Government Procurement (GPA) te stimuleren. Dit moet garant staan voor regels die gelden voor de meeste WTO-landen, waaronder alle EU-lidstaten. Dat is nog een extra reden waarom de door de Commissie voorgestelde norm gebaseerd moet zijn op internationale normen. Zo wordt het niet alleen een Europese norm, maar een internationale norm, die rekening houdt met Europese eisen en behoeften zoals vastgelegd in de gemeenschappelijke regelgeving.

13.

Ook dient volgens het CvdR rekening te worden gehouden met het werk dat reeds op het gebied van normalisatie is verricht, vooral door het ECN, die eisen ten aanzien van de handelsbescheiden op het gebied van overheidsopdrachten en de procedure voor uitwisseling hiervan tussen de partners vaststelt. Een aantal lidstaten neemt reeds aan deze werkzaamheden deel (2). Het resultaat van deze werkzaamheden komt waarschijnlijk ook nog van pas bij door de Commissie geïnitieerde projecten als e-Sens (3) en Peppol (4).

14.

Bij het opstellen en verder ontwikkelen van de huidige norm op basis van het ontplooide initiatief is het van groot belang dat de norm gebruiksvriendelijk is en dat, voordat de norm wordt aanbevolen, bewezen is dat deze nut heeft. Er kan zelfs worden gedacht aan een soort certificeringsmogelijkheid om te garanderen dat facturen waarvan wordt aangenomen dat zij op de norm zijn gebaseerd, werkelijk hieraan voldoen. Uit ervaringen van lidstaten waar normvereisten worden gesteld is gebleken dat er behoefte is aan een richtsnoer om te voorkomen dat aanbestedende diensten en instanties zelf moeten motiveren waarom zij een bepaalde elektronische factuur niet konden accepteren. Zo'n richtsnoer kan wellicht door de erkende internationale normalisatie-organisaties worden opgesteld.

15.

Het CvdR wil er verder op wijzen dat het van groot belang is dat vertegenwoordigers van het lokale en regionale bestuur, alsook andere overheidsinstanties en instellingen die overheidssubsidie krijgen, worden betrokken bij het opstellen van de norm.

16.

Aangezien er momenteel wordt onderhandeld over een nieuwe verordening voor de bescherming van gegevens, dient erop te worden gelet dat de bepalingen hiervan het gebruik van goed functionerende e-facturering niet in de weg staan.

17.

Volgens de regels voor e-facturering die in Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde zijn opgenomen is de voorwaarde voor e-facturering dat de geadresseerde het ermee eens moet zijn. Zoals ook in het voorstel voor een richtlijn wordt vermeld, moet daarmee rekening worden gehouden bij het opstellen van de nieuwe bepalingen.

18.

De meeste aanbestedende diensten en instanties hebben nog geen kans gehad om elektronische facturen te accepteren en te gebruiken. Daarom moet er volgens het CvdR een redelijke termijn in acht worden genomen voordat de richtlijn in werking treedt. De inwerkingtreding moet bovendien aangepast worden aan het tijdstip waarop de overige elektronische aanbestedingsprocedures die deel uitmaken van het pakket inzake overheidsopdrachten, van kracht worden. Een geschikt tijdstip voor de inwerkingtreding is bijvoorbeeld 30 maanden nadat de Commissie de normen bekend heeft gemaakt. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat de software op de normen kan worden afgestemd en dat aanbestedende diensten en instanties oplossingen kunnen aanschaffen die aan de normen voldoen. Het CvdR is eveneens van mening dat de lidstaten de aanbestedende diensten cursussen en ondersteuning moeten aanbieden om ervoor te zorgen dat de bepalingen in het voorstel voor een richtlijn na de aangegeven periode kunnen worden ingevoerd.

19.

Het CvdR herinnert eraan dat de invoering van e-facturering tot gevolg zal hebben dat veel aanbestedende diensten en instanties hiervoor IT-toepassingen moeten aanschaffen en ervoor moeten zorgen dat zij de kennis in huis hebben om met elektronische facturen om te gaan. Het zou een goede zaak zijn als de lidstaten steun zouden verlenen voor het aanschaffen van IT-toepassingen voor de verwerking van e-facturen, eventueel in de vorm van centraal aanbestede raamovereenkomsten waarop de aanbestedende diensten een beroep kunnen doen of hulp bij het opstellen van de criteria voor eigen aanbestedingen van oplossingen voor e-facturen.

20.

Het CvdR is van mening dat er niet alleen ondersteunende maatregelen zoals cursussen voor aanbestedende diensten en instanties getroffen moeten worden; er moet ook voor worden gezorgd dat bedrijven, en dan met name kleine en middelgrote bedrijven, meer competentie verwerven op dit vlak.

21.

Aangezien het doel van het voorstel voor een richtlijn — de interoperabiliteitsproblemen bij grensoverschrijdende handel oplossen — niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en aangezien de ontwerprichtlijn het aangewezen instrument is, is het voorstel naar mening van het CvdR in overeenstemming met het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.

22.

Het CvdR heeft elektronische facturering bij aanbestedingen tot een van de vijf prioriteiten van zijn werkprogramma in 2013 op het vlak van subsidiariteit gemaakt en is in dit verband overgegaan tot raadpleging van de partners van het Netwerk voor subsidiariteitstoezicht en zijn Deskundigengroep subsidiariteit.

23.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie om zelf het goede voorbeeld te geven en te garanderen dat elektronische facturen worden geaccepteerd bij de aanbesteding van contracten in het kader van de financieringsprogramma's van de EU.

Algemene opmerkingen ten aanzien van de mededeling

24.

Gezien het feit dat de meeste aanbestedende diensten en instanties momenteel niet met elektronische facturen werken, is het CvdR blij dat de Commissie de lidstaten er in paragraaf 5.3 van haar mededeling toe aanmoedigt om nationale strategieën en gedetailleerde actieplannen vast te stellen voor de invoering van elektronische aanbestedingen.

25.

Het CvdR wil erop hameren dat ook ondernemingen, met name kleine en middelgrote ondernemingen, hun competentie op het gebied van e-facturering moeten vergroten. Ook op het gebied van infrastructuur moet er in veel lidstaten nog het nodige worden gedaan. Met haar voorstel dat de lidstaten moeten overwegen om eventueel een beroep te doen op de structuurfondsen om opleiding te financieren (met name voor kmo's), de administratieve capaciteit te versterken en infrastructuur te bouwen, geeft de Commissie volgens het CvdR een voorzet tot de oplossing van dit probleem.

26.

Aangezien het CvdR van mening is dat infrastructuur een wezenlijk onderdeel is van de invoering van e-facturering, vindt het ook dat wat de Commissie in paragraaf 5.2 (4) voorstelt — nl. dat de ontwikkeling van infrastructuur voor eind-tot-eind e-aanbesteding (met inbegrip van e-facturering) moet worden ondersteund en gefinancierd middels de voorgestelde Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF) — bijdraagt tot een goed functionerende infrastructuur voor dit soort handelsbescheiden. Het is mogelijk dat er later nog meer inspanningen nodig zijn op het gebied van infrastructuur omdat de omstandigheden in de lidstaten zoveel uiteenlopen.

27.

Het CvdR staat ook achter het voorstel van de Commissie om projecten te financieren die de ontwikkeling van interoperabele e-factureringsoplossingen in de EU bevorderen (e-SENS).

28.

Tot slot kan ook het voorstel om de werkzaamheden van het Europese multi-stakeholderforum inzake e-facturering voort te zetten de goedkeuring van het CvdR wegdragen, mits de Commissie ervoor zorgt dat de lokale en regionale overheden bij dit forum worden betrokken.

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

COM(2013) 449 final

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Europese norm voor het semantische gegevensmodel van de elektronische basisfactuur moet gebaseerd zijn op bestaande specificaties, waaronder met name die welke zijn ontwikkeld door Europese of internationale organisaties als CEN (CWA 16356 en CWA 16562), ISO (financiële facturen („financial invoice”) op basis van de ISO 20022 methode), en UN/CEFACT (CII v. 2.0). Elektronische handtekeningen mogen niet worden verplicht worden gesteld. Een dergelijke Europese norm moet de semantische gegevenselementen definiëren die met name betrekking hebben op complementaire gegevens inzake verkoper en koper, proceskenmerken, factuurattributen, details inzake factuurposten, informatie over aflevering, betalingsdetails en -voorwaarden. De norm moet ook verenigbaar zijn met de bestaande betalingsnormen zodat betalingen automatisch verwerkt kunnen worden.

De Europese norm voor het semantische gegevensmodel van de elektronische basisfactuur moet gebaseerd zijn op bestaande specificaties, waaronder met name die welke zijn ontwikkeld door Europese of internationale organisaties als CEN (CWA 16356 en CWA 16562), ISO (financiële facturen („financial invoice”) op basis van de ISO 20022 methode), en UN/CEFACT (CII v. 2.0) en OASIS. Elektronische handtekeningen mogen niet worden verplicht worden gesteld. Een dergelijke Europese norm moet de semantische gegevenselementen definiëren die met name betrekking hebben op complementaire gegevens inzake verkoper en koper, proceskenmerken, factuurattributen, details inzake factuurposten, informatie over aflevering, betalingsdetails en -voorwaarden. De norm moet ook verenigbaar zijn met de bestaande betalingsnormen zodat betalingen automatisch verwerkt kunnen worden.

Motivering

In het voorstel van de Commissie wordt een aantal specificaties genoemd. Normen voor facturen veranderen van tijd tot tijd en niet alle genoemde normen worden nog gebruikt. Anderzijds ontbreken verwijzingen naar internationale normen die tegenwoordig in een aantal lidstaten worden gebruikt. Daarom kan beter worden verwezen naar specificaties van normen voor facturen die door Europese of internationale organisaties als CEN, ISO, UN/CEFACT en OASIS zijn ontwikkeld. Laatstgenoemde ontbreekt in het voorstel van de Commissie, maar is bekend als organisatie voor industriële normering die momenteel door de publieke sector in verschillende lidstaten wordt gebruikt.

Wijzigingsvoorstel 2

Artikel 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Elektronische facturen die aan de Europese norm voldoen

Elektronische facturen die aan de Europese norm voldoen

De lidstaten zorgen ervoor dat de aanbestedende diensten en instanties niet de ontvangst weigeren van elektronische facturen die voldoen aan de Europese norm waarvan de referentie op grond van artikel 3, lid 2, is gepubliceerd.

De lidstaten zorgen ervoor dat de aanbestedende diensten en instanties niet de ontvangst weigeren van elektronische facturen die voldoen aan de Europese norm waarvan de referentie op grond van artikel 3, lid 2, is gepubliceerd en die gebaseerd zijn op het technische formaat dat wordt voorgeschreven door een door de EU erkende internationale normalisatie-instelling.

Motivering

Als aanbestedende diensten en instanties elektronische facturen moeten accepteren in alle formaten die overeenstemmen met het semantische gegevensmodel, zou dat een dure aangelegenheid worden. Het aantal formaten kan worden beperkt door te eisen dat elektronische facturen qua inhoud voldoen aan de Europese norm voor het semantische gegevensmodel en qua technisch formaat (syntax) overeenstemmen met het formaat dat wordt voorgeschreven door een door de EU erkende normalisatie-instelling (zoals ECN, UN/CEFACT, ISO en OASIS).

Wijzigingsvoorstel 3

Artikel 6

door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Omzetting

Omzetting

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 48 maanden na de inwerkingtreding aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

De lidstaten zetten zich er actief voor in dat de aanbestedende diensten en instanties in staat zijn om elektronische facturen die voldoen aan de Europese norm waarvan de referentie op grond van artikel 3, lid 2, is gepubliceerd en die gebaseerd zijn op overeenstemmen met het de technische formaat formaten dat die gebaseerd zijn op Europese en internationale normen wordt voorgeschreven door een door de EU erkende internationale normalisatie-instelling, te aanvaarden.

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 48 30 maanden nadat de Commissie conform artikel 3, lid 2, de referentie van de normen bekend heeft gemaakt na de inwerkingtreding aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is, vaststellen.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is, vaststellen.

Motivering

Het is beter om de richtlijn enige tijd nadat de Commissie de normen bekend heeft gemaakt te laten omzetten. Op die manier is er tijd voor het implementeren van IT-oplossingen en het testen van de normen, en kunnen aanbestedende diensten en instanties oplossingen aanschaffen die aan de normen voldoen. Een geschikt tijdstip zou kunnen zijn 30 maanden nadat de Commissie conform artikel 3, lid 2, de normen bekend heeft gemaakt. Bovendien is het belangrijk dat de lidstaten de aanbestedende diensten en instanties helpen bij het verwerven van meer competentie op het gebied van e-facturering en eventueel ook bij de aanschaf van IT-oplossingen voor de verwerking en het gebruik van e-facturen. Met het oog hierop zou ook kunnen worden gedacht aan het organiseren van cursussen voor bedrijven, met name kleine en middelgrote bedrijven. Op deze manier worden betere randvoorwaarden geschapen om, volgens de voorgeschreven norm en binnen de voorgestelde termijn, met e-facturen te werken.

Brussel, 28 november 2013.

De voorzitter van het Comité van de Regio’s

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  Het CvdR heeft eerder advies uitgebracht over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gunnen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (COM(2013) 895 final) en over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gunnen van overheidsopdrachten (COM(2013) 896 final).

(2)  (zie www.cenbii.eu)

(3)  (zie www.esens.eu)

(4)  (zie www.peppol.eu)


15.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 114/85


Advies van het Comité van de Regio's — Verbeterde samenwerking tussen openbare diensten voor arbeidsvoorziening

2014/C 114/14

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

1.

staat ten volle achter het Commissievoorstel om de samenwerking tussen de openbare diensten voor arbeidsvoorziening te versterken en te formaliseren, wat moet leiden tot een verbetering van de prestaties van ODA’s. Op die manier zou worden bijgedragen aan de in artikel 3 van het Lissabonverdrag vastgelegde doelstelling om volledige werkgelegenheid te stimuleren, het bestrijden van jeugdwerkloosheid en het halen van de Europa 2020-werkgelegenheidsdoelstellingen.

2.

Het Comité wijst op het belang van artikel 29 van het Handvest van de grondrechten, waarin te lezen staat dat „Eenieder (…) recht (heeft) op toegang tot kosteloze arbeidsbemiddeling”, en vraagt zich af waarom de Commissie nalaat hiernaar te verwijzen in haar voorstel voor een besluit.

3.

Openbare diensten voor arbeidsvoorziening zijn diensten van algemeen economisch belang en vallen bijgevolg onder artikel 14 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 36 van het Handvest van de grondrechten.

4.

ODA's in de verschillende EU-lidstaten lopen uiteen qua opzet, dienstverlening en activiteiten. Daarnaast zijn de arbeidsmarktomstandigheden niet overal gelijk en beschikken sommige ODA's over meer middelen dan andere.

5.

Het Comité onderschrijft de verbintenissen van de deelnemers aan de conferentie over werkgelegenheid voor jongeren, die op 3 juli werd gehouden in Berlijn, en met name de belofte van de Europese ODA-vertegenwoordigers om zich intensief te gaan bezighouden met de bevordering van werkgelegenheid voor jongeren in Europa, te streven naar meer efficiëntie, en de samenwerking met andere stakeholders te versterken.

Overzicht van de werkzaamheden van het ODA-netwerk

6.

Er is al sinds 1997 sprake van een informeel adviesnetwerk van Europese ODA's. Een aantal werkgroepen houdt zich in dit kader bezig met thema's als nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen en efficiëntie van ODA's, en er werden een programma voor wederzijds leren en een dialoog tussen overheidsdiensten voor arbeidsbemiddeling opgezet.

7.

Het valt niet te ontkennen dat dit netwerk een waardevolle bijdrage heeft geleverd aan de beleidswerkzaamheden op EU-niveau, met name dankzij zijn specialistisch commentaar over o.m. flexizekerheid, de rol van ODA's bij het lonend maken van omschakelingen, en de jongerengarantie.

8.

Het netwerk heeft gefungeerd als een bijzonder nuttig, kosteneffectief forum voor de uitwisseling van goede praktijken tussen ODA's en als een rijke bron van wederzijds leren en innovatie op tal van gebieden, waaronder digitale diensten en klantenprofilering.

9.

Dankzij de lessen die uit de ervaring met het netwerk konden worden getrokken is de concrete dienstverlening er in een aantal lidstaten op vooruitgegaan.

De behoefte aan een sterker netwerk met een wettelijke basis

10.

Met dit wetgevingsvoorstel tot oprichting van een netwerk van ODA's wordt gestreefd naar de uitbreiding, versterking en consolidatie van lopende initiatieven om de efficiëntie van ODA's en de werking van de arbeidsmarkt verder te verbeteren.

11.

Het door de Commissie voorgelegde voorstel voor een besluit past in het kader van coördinatie- en steunbevoegdheden zoals bepaald in artikel 149 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en is bijgevolg in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

12.

Dankzij het voorstel zal het netwerk aan zichtbaarheid en legitimiteit winnen, en zal het een duidelijker politiek mandaat krijgen. Wel wijst het Comité erop dat het netwerk een louter adviserende functie moet blijven vervullen.

13.

De voorgestelde wetgeving zal er volgens het Comité toe leiden dat de ODA's zich meer betrokken gaan voelen bij het netwerk en waar nodig gemakkelijker samen zullen kunnen optreden.

14.

Het feit dat niet alle ODA's evenveel gewicht in de schaal leggen beïnvloedt de kwaliteit van de resultaten in negatieve zin en zwakt de beleidsrespons van het netwerk af.

15.

Aan een formeel netwerk daarentegen zal worden deelgenomen door alle lidstaten, die dan ook systematisch zullen moeten aangeven hoe zij de beleidsbeslissingen van de EU ten uitvoer leggen. Op die manier kunnen ondermaatse prestaties en de daarmee gepaard gaande structurele problemen beter in kaart worden gebracht.

16.

Efficiënte ODA's zijn cruciaal voor de uitvoering van de jeugdgarantieregeling. Daarnaast is het van kapitaal belang dat alle ODA's de ins en outs kennen van de structuur van de jeugdwerkloosheid, de sterke en zwakke punten van jongeren, de mogelijkheden op de arbeidsmarkt en de specifieke vereisten voor bepaalde banen.

17.

De bevoegdheden van het netwerk moeten duidelijk worden afgebakend, zodat zijn activiteiten niet overlappen met bijvoorbeeld die van het Comité voor de werkgelegenheid (EMCO) en zijn subgroepen, of van groepen zoals het Europese Beleidsnetwerk inzake Levenslange Begeleiding en EURES. Wel zou het versterkte netwerk waar mogelijk met deze groepen moeten samenwerken, om zo synergie-effecten te bereiken.

18.

Bedoeling is dat het versterkte netwerk een bijdrage levert aan het EU-werkgelegenheidsbeleid, en m.n. de werkzaamheden van EMCO en de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (EPSCO).

19.

De toenemende complexiteit van de arbeidsmarkten vereist nauwere samenwerking (o.m. via partnerschappen) met de sociale partners en andere belanghebbenden uit de publieke, de particuliere en de non-profitsector; deze ontwikkeling moet ook tot uiting komen in het versterkte netwerk.

Benchmarking/benchlearning

20.

Er is inderdaad ruimte voor meer benchmarking — een voorwaarde voor benchlearning -, maar daarbij dient wel omzichtig te werk te worden gegaan. Zo moeten de nationale en regionale verschillen terdege in aanmerking worden genomen.

21.

Overeenkomstig artikel 8 van het voorstel heeft de Commissie de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen aan te nemen betreffende de uitvoering van initiatieven op het gebied van benchmarking en wederzijds leren. Het Comité wil er in dit verband op wijzen dat de gedelegeerde handelingen er niet toe mogen leiden dat de lokale en regionale overheden met aanzienlijk meer administratieve rompslomp te maken gaan krijgen.

22.

Het mag zeker niet de bedoeling zijn een ranglijst op te stellen of streefdoelen af te bakenen; waar het om gaat is het leerproces te vergemakkelijken dankzij een gemeenschappelijke methodologie. Krachtens artikel 14 VWEU zijn enkel de nationale en/of de regionale en lokale overheden bevoegd om de prestaties van hun ODA's te evalueren aan de hand van een aantal kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren.

23.

Bij benchmarking/benchlearning moet worden uitgegaan van kwaliteit, niet van kwantiteit.

24.

Het netwerk moet zich bij zijn werkzaamheden baseren op degelijk onafhankelijk onderzoek, waarbij gebruik wordt gemaakt van de meest betrouwbare voorhanden zijnde gegevens.

25.

De nieuwe wetgeving zou het mogelijk moeten maken dat het netwerk zijn aanwezigheid online nog uitbreidt, zodat het meer bekendheid kan geven aan zijn activiteiten en alle partijen daar nauwer bij betrokken worden.

26.

Het Comité is ervan overtuigd dat het voor een versterkt netwerk gemakkelijker zal zijn een meer alomvattende aanpak te hanteren, waarbij niet alleen aandacht wordt besteed aan de kernbevoegdheden van de ODA's maar ook aan nauw verwante gebieden zoals leercontracten, het oprichten van ondernemingen en onderwijs in ondernemerschap. Het belang en het nut van EU-financiering voor deze gebieden moeten worden benadrukt.

De lokale en regionale dimensie

27.

In een aantal lidstaten zijn de lokale en regionale overheden verantwoordelijk voor ODA's met decentrale structuren en besluitvormingsprocessen, terwijl zij in tal van andere landen verantwoordelijk zijn voor onder meer leerlingstelsels, het afstemmen van vaardigheden op de vraag en het anticiperen op veranderingen, opleiding en werkgelegenheidssubsidies — stuk voor stuk kwesties die nauw verband houden met de kernbevoegdheden van de ODA's, of, in sommige lidstaten, tot de bevoegdheden van de ODA's behoren.

28.

Goede praktijkvoorbeelden zijn vaak terug te vinden op het lokale of regionale niveau; het is dan ook van kapitaal belang dat de inspanningen van die niveaus erkenning krijgen. Het netwerk moet oog hebben voor goede praktijken en die promoten.

29.

De lokale en regionale overheden staan het dichtst bij de werkzoekenden en de meeste werkgevers, en de arbeidsmarkt is overwegend een lokale aangelegenheid.

30.

De vertegenwoordigers van de lidstaten moeten al het mogelijke doen om ervoor te zorgen dat de standpunten en ervaringen van de lokale en regionale ODA's in aanmerking worden genomen en moeten de lokale en regionale ODA's volledig op de hoogte houden van hun werkzaamheden. Ook moeten de vertegenwoordigers van de lidstaten ervoor zorgen dat de standpunten en ervaringen van lokale en regionale actoren die met werkzoekenden werken door het ODA-netwerk in aanmerking worden genomen; in het overleg met lokale en regionale ODA's dienen zij hiervoor een vaste plaats in te ruimen.

31.

Het Comité zou graag zien dat een CvdR-vertegenwoordiger als waarnemer in het netwerk kan optreden, zodat de gezichtspunten en (praktijk)ervaring van het lokale en regionale niveau in de activiteiten van het netwerk kunnen worden meegenomen.

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Preambule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 149,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 149 en 14,

Gezien het Handvest van de grondrechten, en met name de artikelen 29 en 36,

Motivering

Vloeit voort uit de paragrafen 2 en 3.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 8

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel

Het ODA-netwerk moet de samenwerking tussen zijn leden versterken, gezamenlijke initiatieven ontwikkelen die zijn gericht op de uitwisseling van informatie en beste praktijken op alle gebieden waarop de ODA’s zich richten, vergelijkende analyse en advies, evenals de bevordering van innovatieve benaderingen bij het verlenen van werkgelegenheidsdiensten. Met de oprichting van dit netwerk is een inclusieve, op wetenschappelijk bewijs gestoelde en prestatiegerichte vergelijking mogelijk van alle ODA’s, waardoor identificatie van beste praktijken mogelijk wordt gemaakt. Met deze resultaten moeten de leden van het netwerk in staat zijn om het ontwerp en de verlening van werkgelegenheidsdiensten binnen hun specifieke verantwoordelijkheden vorm te geven. De initiatieven die door het netwerk worden uitgevoerd, moeten de effectiviteit van ODA’s verbeteren en een efficiëntere besteding van overheidsgelden mogelijk maken.

Het ODA-netwerk moet de samenwerking tussen zijn leden versterken, gezamenlijke initiatieven ontwikkelen die zijn gericht op de uitwisseling van informatie en beste praktijken op alle gebieden waarop de ODA’s zich richten, vergelijkende analyse en advies, evenals de bevordering van innovatieve benaderingen bij het verlenen van werkgelegenheidsdiensten.

Met de oprichting van dit netwerk is een inclusieve, op wetenschappelijk bewijs gestoelde en prestatiegerichte vergelijking mogelijk van alle ODA’s, waardoor identificatie van beste praktijken mogelijk wordt gemaakt. Met deze resultaten moeten de leden van het netwerk in staat zijn om het ontwerp en de verlening van werkgelegenheidsdiensten binnen hun specifieke verantwoordelijkheden vorm te geven. De initiatieven die door het netwerk worden uitgevoerd, moeten de effectiviteit van ODA’s verbeteren en een efficiëntere besteding van overheidsgelden garanderen mogelijk maken.

Motivering

De door de Commissie voorgestelde tekst van overweging 8 vormt een overlapping met overweging 4. In de eerste en de laatste zin echter wordt bondig aangegeven wat de doelstelling van het netwerk zou moeten zijn en hoe het zou moeten functioneren.

Wijzigingsvoorstel 3

Artikel 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Er wordt een EU-breed netwerk van openbare diensten voor arbeidsvoorziening (ODA’s), hierna te noemen „het netwerk”, opgericht voor de periode van 1 januari 2014 tot 31 december 2020.

Het netwerk voert de in artikel 3 gedefinieerde initiatieven uit.

Het netwerk bestaat uit:

 

de door de lidstaten voorgedragen openbare diensten voor arbeidsvoorziening, en

de Commissie.

Lidstaten met autonome regionale openbare diensten voor arbeidsvoorziening zorgen ervoor dat deze adequaat vertegenwoordigd zijn in de specifieke initiatieven van het netwerk.

Er wordt een EU-breed netwerk van openbare diensten voor arbeidsvoorziening (ODA’s), hierna te noemen „het netwerk”, opgericht voor de periode van 1 januari 2014 tot 31 december 2020.

Het netwerk voert de in artikel 3 gedefinieerde initiatieven uit.

Het netwerk bestaat uit:

 

de door de lidstaten voorgedragen openbare diensten voor arbeidsvoorziening, en

de Commissie.

Lidstaten met autonome regionale en decentrale of lokale openbare diensten voor arbeidsvoorziening moeten zorgen ervoor zorgen dat deze diensten adequaat vertegenwoordigd zijn in de specifieke initiatieven van het netwerk.

Motivering

Er moet op worden toegezien dat in de specifieke initiatieven van het netwerk ook terdege rekening wordt gehouden met volledig of gedeeltelijk decentrale ODA's.

Wijzigingsvoorstel 4

Artikel 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Doelstellingen

Via dit netwerk draagt de hierin voorziene stimuleringsmaatregel bij aan:

Doelstellingen

Via dit netwerk draagt de hierin voorziene stimuleringsmaatregel bij aan:

a)

de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie voor banen en slimme, duurzame en inclusieve groei en de hoofddoelen daarvan, in het bijzonder de doelen betreffende werkgelegenheid;

b)

de betere werking van de arbeidsmarkten in de EU;

c)

de betere integratie van arbeidsmarkten;

d)

verhoogde geografische en beroepsmobiliteit;

e)

bestrijding van sociale uitsluiting en integratie van personen die zijn uitgesloten van de arbeidsmarkt.

a)

de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie voor banen en slimme, duurzame en inclusieve groei en de hoofddoelen daarvan, in het bijzonder de doelen betreffende werkgelegenheid;

b)

het bevorderen van degelijke en duurzame werkgelegenheid

bc)

de betere werking van de arbeidsmarkten in de EU;

cd)

de betere integratie van arbeidsmarkten;

de)

verhoogde geografische en beroepsmobiliteit, zonder oneerlijke concurrentie tussen werknemers, conform de desbetreffende EU-wetgeving;

ef)

bestrijding van sociale uitsluiting en integratie van personen die zijn uitgesloten van de arbeidsmarkt.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Samenwerking

1.   Het netwerk werkt samen met belanghebbenden op de arbeidsmarkt, waaronder andere verleners van werkgelegenheidsdiensten, door hen te betrekken bij relevante activiteiten en bijeenkomsten van het netwerk en door de uitwisseling van informatie en gegevens.

Samenwerking

1.   Het netwerk werkt samen met belanghebbenden op de arbeidsmarkt, waaronder andere verleners van werkgelegenheidsdiensten, door hen te betrekken bij relevante activiteiten en bijeenkomsten van het netwerk en door de uitwisseling van informatie en gegevens.

 

2.   Een door het Comité van de Regio's aangewezen vertegenwoordiger moet de status van waarnemer in het netwerk krijgen.

Motivering

Net als in de vorige wijziging is deze aanvulling belangrijk omdat de regionale en lokale overheden in heel wat lidstaten de volle verantwoordelijkheid dragen voor ODA's of zich bezighouden met o.m. opleiding, studie- en beroepskeuzevoorlichting, werkgelegenheidssubsidies, en het anticiperen op veranderende vaardigheden, stuk voor stuk activiteiten die nauw verband houden met de werkzaamheden van de ODA's (of die in sommige lidstaten tot de bevoegdheden van de ODA's behoren).

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

De Commissie heeft de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen aan te nemen in overeenstemming met artikel 8 betreffende een algemeen kader voor de uitvoering van initiatieven op het gebied van benchmarking en wederzijds leren, zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, inclusief de methodologie, de kwantitatieve en kwalitatieve basisindicatoren voor de beoordeling van de prestaties van de ODA’s, de leerinstrumenten van het geïntegreerde programma voor wederzijds leren en de voorwaarden voor deelname aan deze initiatieven.

De Commissie heeft de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen aan te nemen in overeenstemming met artikel 8 betreffende een algemeen kader voor de uitvoering van initiatieven op het gebied van benchmarking en wederzijds leren, zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, inclusief de methodologie, de kwantitatieve en kwalitatieve basisindicatoren voor de beoordeling van de prestaties werking van de ODA’s, de leerinstrumenten van het geïntegreerde programma voor wederzijds leren en de voorwaarden voor deelname aan deze initiatieven.

Motivering

Terminologische correctie in aansluiting op paragraaf 21.

Brussel, 28 november 2013.

De voorzitter van het Comité van de Regio’s

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


15.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 114/90


Advies van het Comité van de Regio's — Het slimmegrenzenpakket

2014/C 114/15

I.   ALGEMENE AANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

Algemene opmerkingen

1.

is ingenomen met de goedkeuring onlangs van het pakket „Schengengovernance”, dat bestaat uit het nieuwe evaluatiemechanisme voor de toepassing van het Schengenacquis (1) en de gemeenschappelijke regels inzake de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen in uitzonderlijke omstandigheden (2).

2.

Het Schengengebied kan alleen normaal functioneren als de lidstaten elkaar vertrouwen en bij machte zijn om de buitengrenzen conform de gemeenschappelijke regels te controleren.

3.

De gezamenlijke verantwoordelijkheid die de lidstaten en de Commissie in het nieuwe evaluatiemechanisme voor Schengen krijgen valt toe te juichen. Hierdoor heeft het mechanisme niet langer een zuiver intergouvernementeel karakter, is het mogelijk tekortkomingen op te vangen en kan het onderlinge vertrouwen toenemen. Bovendien is het positief te noemen dat deze verantwoordelijkheid geldt voor het hele Schengenacquis, waaronder de afspraak om aan de binnengrenzen geen toezicht te houden en aldus illegale controles, die het vrije verkeer van personen ondermijnen, te voorkomen.

4.

Aan de eventuele herinvoering van controles aan de binnengrenzen moet altijd een gecoördineerde besluitvorming op EU-niveau voorafgaan. Op die manier worden eenzijdige besluiten voorkomen die indruisen tegen het recht om zich vrijelijk te bewegen in een ruimte zonder binnengrenzen.

5.

Migratiestromen aan de buitengrens zijn op zichzelf niet een zodanige bedreiging voor de openbare orde of de interne veiligheid dat herinvoering van controles aan de binnengrenzen gerechtvaardigd is.

6.

Als een lidstaat te maken krijgt met druk op zijn buitengrens worden conform het solidariteitsbeginsel alle nationale en Europese steunmaatregelen van technische en financiële aard genomen en verlenen EU-instanties als FRONTEX en het EASO bijstand.

7.

Er zijn maatregelen nodig om te zorgen voor stringentere grenscontroles en betere wetshandhaving, om terroristische misdaden en andere ernstige misdaden te helpen bestrijden en illegale migratie in te dammen.

8.

De tijdelijke herinvoering van controles aan de binnengrenzen wanneer zich daar aanhoudende ernstige gebreken voordoen dient gepaard te gaan met een objectieve evaluatie en mag alleen als laatste uitzonderlijke redmiddel gebeuren.

9.

Bij het beoordelen en vaststellen van aanhoudende ernstige gebreken aan de binnengrenzen dienen lokale en regionale overheden volledig te worden betrokken, zodat een herinvoering van controles aan een binnengrens altijd gegarandeerd voortvloeit uit een juiste, op diverse informatiebronnen en bijdragen van verschillende partijen gebaseerde beoordeling van de situatie ter plaatse.

10.

Het CvdR is het eens met het belang dat de Commissie hecht aan het toezicht op de buitengrenzen als middel om niet alleen de veiligheid, maar ook de mobiliteit in de EU te waarborgen (3).

11.

De invoering onlangs van het Europees grensbewakingssysteem EUROSUR om de controle van de buitengrenzen te verscherpen is een goede zaak. In het kader van dit systeem delen de met de bewaking van externe zee- en landsgrenzen belaste autoriteiten en FRONTEX operationele informatie en werken zij samen. Het voorkomen van doden door verdrinking moet het hoofddoel van dit systeem zijn, dat daarnaast illegale immigranten moet opsporen en, met het oog op de interne veiligheid, grensoverschrijdende criminaliteit, zoals mensen- en drugssmokkel, moet aanpakken.

12.

Dit systeem mag echter geen inbreuk maken op de mensenrechten en niet prevaleren boven het recht op asiel en de bescherming tegen refoulement, zoals geregeld in de artikelen 18, 19 en 2 van het Handvest van de grondrechten (4).

13.

Het CvdR maakt zich zorgen over bepaalde tendensen om aan Europa overgedragen discretionaire bevoegdheden, bijvoorbeeld met betrekking tot het vrije verkeer, terug te veroveren. Het gaat hierbij vooral om een aantal lidstaten die onlangs in een voorstel pleitten voor ruime mogelijkheden om het recht van vrij verkeer, dat van essentieel belang is voor het burgerschap van de EU, aan banden te leggen.

14.

Het vrije verkeer van personen in een ruimte zonder binnengrenzen is een van de pijlers van de EU en een van haar verworvenheden die voor de burger het belangrijkst en het meest tastbaar zijn. Aan dat recht mag dan ook niet getornd worden.

15.

Het slimmegrenzenpakket — dat bestaat uit de verordeningsvoorstellen voor de instelling van een inreis-uitreissysteem (EES) voor de registratie van inreis- en uitreisgegevens van onderdanen van derde landen die de buitengrenzen van de Europese Unie overschrijden (5), voor de instelling van een programma voor geregistreerde reizigers (RTP) (6) en voor de wijziging van de Schengengrenscode om de invoering van beide systemen mogelijk te maken — moet gezien worden tegen de achtergrond van de werking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht (7).

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

Specifieke opmerkingen over het slimmegrenzenpakket

16.

Nieuwe technologieën zijn belangrijk om een efficiënt grensbeheer te kunnen waarborgen en het hoofd te kunnen bieden aan het groeiende aantal overschrijdingen van de buitengrenzen. Tegelijkertijd staan zij garant voor een adequate controle van de buitengrenzen. Diverse lidstaten maken al gebruik van deze technologieën.

17.

De bedoeling van het EES is om het huidige systeem, waarbij paspoorten bij het in- en uitreizen met de hand worden afgestempeld, te vervangen door de elektronische registratie van de tijd en plaats van inreis en uitreis van onderdanen van derde landen die voor een kort verblijf (maximaal drie maanden) worden toegelaten tot de Schengenruimte. Met dit nieuwe systeem kan de toegestane verblijfsduur automatisch worden berekend.

18.

Het doel van het RTP, namelijk om het door middel van automatische grenscontroles voor frequente, vooraf gescreende en aan een veiligheidsonderzoek onderworpen reizigers uit derde landen die bonafide zijn gemakkelijker te maken de EU-buitengrens te overschrijden, verdient alle bijval.

Impact van het slimmegrenzenpakket op grondrechten

19.

Zoals het CvdR al eerder heeft aangegeven maakt het zich zorgen over de mogelijke implicaties van het EES voor de grondrechten, vooral wat de bescherming van persoonsgegevens betreft (8).

20.

Aangezien met deze systemen een groot aantal persoonsgegevens, onder meer van biometrische aard, wordt verzameld, kunnen zij op gespannen voet staan met de grondrechten, en dan vooral met de rechten ter bescherming van de privacy en van persoonsgegevens. Daarom moeten zij uitsluitend voor het voorziene doel worden gebruikt en dient speciaal te worden nagegaan of de toepassing ervan noodzakelijk is voor dat doel.

21.

In een eerder advies heeft het CvdR al zijn steun uitgesproken voor een strikte bescherming van persoonsgegevens en zich er bezorgd over getoond dat de digitale informatie over burgers door de ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologieën exponentieel toeneemt (9).

22.

In het licht van het non-discriminatiebeginsel en de bescherming van persoonsgegevens zijn de voorgestelde systemen een bron van zorg, aangezien zij implicaties hebben voor de grondrechten van met name onderdanen van derde landen en asielzoekers die de EU proberen binnen te komen.

Toegevoegde waarde, noodzaak en evenredigheid van het slimmegrenzenpakket

23.

Omdat bij beide systemen van het slimmegrenzenpakket op grote schaal onder meer biometrische gegevens worden verzameld, dient te worden aangetoond dat dit nodig, legitiem en evenredig is: datgene waar de systemen voor worden gebruikt moet niet mogelijk zijn met goedkopere systemen die minder inbreuk maken op de privacy van personen.

24.

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) heeft kanttekeningen geplaatst bij de noodzaak en de evenredigheid van het slimmegrenzenpakket, omdat de noodzaak van nieuwe systemen onvoldoende is aangetoond. Zij beschouwt het EES als een inbreuk op de privacy en zet, met het oog op de grondrechten, vraagtekens bij de kosten en baten van het systeem (10).

25.

Ook het Europees Parlement, de Werkgroep artikel 29 en het merendeel van de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld hebben twijfel geuit over de noodzaak en toegevoegde waarde van het EES (11).

26.

Het is aanvechtbaar of met name een EES wel nodig en evenredig is, omdat niet onweerlegbaar is aangetoond dat de doelstellingen — efficiënte grenscontroles, bestrijding van illegale immigratie en een krachtiger aanpak van ernstige vormen van georganiseerde misdaad — er op efficiënte wijze mee verwezenlijkt kunnen worden.

27.

Het EES is vooral bedoeld om onderdanen van derde landen in beeld te krijgen die het Schengengebied al dan niet met een visum voor kort verblijf binnenkomen en zich daar langer ophouden dan is toegestaan. Het systeem berekent elektronisch de toegestane verblijfsduur en waarschuwt de nationale autoriteiten wanneer iemand deze verblijfsduur overschrijdt, waardoor onregelmatige immigranten kunnen worden opgepakt en teruggestuurd.

28.

Het is maar de vraag of het EES in dit verband toegevoegde waarde heeft. Het systeem waarbij de autoriteiten worden gewaarschuwd in geval van een ongeoorloofd verblijf gaat er namelijk van uit dat iemand die met een visum voor kort verblijf of zonder visum de EU binnenkomt de EU na maximaal drie maanden weer onvoorwaardelijk dient te verlaten. Daarmee wordt voorbijgegaan aan de mogelijkheid dat iemand asiel aanvraagt of van de wetgeving van een lidstaat gebruikmaakt om zijn verblijf te regulariseren.

29.

Het klemt des te meer om na te gaan of het EES noodzakelijk en evenredig is omdat het, als er geen grond tot aanhouding is wegens illegaal verblijf, illegale immigranten alleen in beeld kan krijgen wanneer zij het Schengengebied verlaten. Dat maakt het EES tot een „extremely expensive mechanism for gathering migration statistics” (12).

30.

Het EES heeft geen zicht op immigranten die hun verblijf op grond van het asielrecht of de immigratiewetgeving van een lidstaat regulariseren. Deze personen lopen het risico om ten onrechte te worden aangehouden omdat het EES na een geautomatiseerde berekening van hun verblijfsduur alarm slaat, zonder rekening te (kunnen) houden met dergelijke omstandigheden.

31.

Verder is de vraag hoe snel de controles met het EES zullen geschieden. Bij de toepassing van dit systeem moet namelijk een grote hoeveelheid alfanumerieke en biometrische gegevens worden verzameld. Daardoor moeten reizigers langer wachten bij grenscontroles, met alle gevolgen van dien voor de grensoverschrijdende mobiliteit. Het RTP, waarvan de evenredigheid ook problematisch is, kan hier geen soelaas bieden. Ook is het de vraag of de kosten voor het RTP wel in verhouding staan tot de uiterst geringe hoeveelheid mensen die er volgens de Commissie jaarlijks van zullen profiteren (5 miljoen), namelijk 0,7 % van het totale aantal mensen dat naar schatting per jaar de buitengrenzen overschrijdt (bijna 700 miljoen) (13). Dat er in sommige landen frequent flyer-programma's bestaan duidt erop dat een EES hiervoor niet per se nodig is. Diverse lidstaten hebben al geautomatiseerde systemen ontwikkeld voor de controle van EU-burgers met een biometrisch paspoort.

32.

Bij de beoordeling van de evenredigheid en legitimiteit van deze systemen moet ook worden gekeken naar de hoge kosten die ermee gemoeid zijn: naar schatting 1,1 miljard euro, te financieren uit het Fonds voor interne veiligheid. Voor de periode 2014-2020 zou een bedrag van 4,6 miljard euro moeten worden uitgetrokken. Dit bedrag valt veel hoger uit dan het bedrag dat de Commissie in 2008 raamde, en volgens het EDPS is niet eens gezegd dat het genoeg is (14).

33.

Het CvdR blijft zich afvragen of hoge investeringen in grenscontroles de beste manier zijn om illegale immigratie duurzaam te bestrijden (15).

34.

Bij een kosten-batenanalyse moet de aandacht ook uitgaan naar de hoge kosten en de administratieve rompslomp die deze systemen met zich mee kunnen brengen voor lidstaten wier buitengrenzen door slechts een gering aantal reizigers worden overschreden.

Rol van lokale en regionale overheden bij de geleidelijke invoering van een geïntegreerd beheerssysteem voor de buitengrenzen

35.

Bij een coherente Europese controle van de buitengrenzen moeten diverse bestuurslagen worden betrokken. Een en ander brengt ook een aantal problemen met zich mee voor de nationale grensautoriteiten, die samenwerken met verschillende lokale en regionale actoren.

36.

In de beleidsdiscussies van de EU over de Schengenruimte krijgt multilevelgovernance helaas te weinig aandacht. Een juiste toepassing van het subsidiariteitsbeginsel kan namelijk niet zonder een meer systematische integratie van lokale en regionale overheden.

37.

Om te zorgen voor een bottom-upaanpak op deze gebieden moeten lokale en regionale overheden en het Comité van de Regio's meer bij een en ander worden betrokken, zodat de ervaringen en zorgen van lokale en regionale overheden in aanmerking worden genomen in de verschillende fasen van de EU-besluitvorming. Het gaat hierbij voornamelijk om de herinvoering van controles aan binnengrenzen, de efficiëntie en toegevoegde waarde van de EU-financiering en de multilevel governance van het slimmegrenzenpakket.

38.

De verantwoordelijken voor de toepassing van de Schengengrenscode op lokaal niveau zouden opleidingsactiviteiten en voorlichtingscampagnes over de Europese wetgeving inzake grensbeleid en burgerrechten moeten opzetten om lokale en regionale overheden en de belangrijkste lokale actoren bij hun werkzaamheden te betrekken, voor wederzijds vertrouwen te zorgen en het recht van vrij verkeer en de grondrechten te beschermen tegen negatieve effecten.

39.

Lokale en regionale overheden kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de bescherming van de grondrechten op verschillende niveaus (16), ook aan de binnen- en buitengrenzen van de EU.

40.

Bij de EU-financiering voor het beheer van de buitengrenzen ligt het accent op de veiligheid en worden de grondrechten veronachtzaamd. Daarom zouden lokale en regionale overheden nauwer betrokken moeten worden bij het vaststellen van de begrotingsprioriteiten van de EU voor grensbeheer en de financiering van het asiel- en migratiebeleid, zodat de financiële middelen terechtkomen bij de grensinfrastructuur en -diensten die er het meest behoefte aan hebben.

41.

Nationale overheden zouden dus strenger verplicht moeten worden om lokale en regionale overheden te raadplegen over het financieringsprogramma van de EU op deze gebieden.

42.

Het CvdR dringt er eens te meer op aan om regionale en lokale overheden „overeenkomstig hun bevoegdheden binnen het nationale bestel” nauwer te betrekken bij migratie- en asielaangelegenheden. „Daartoe zou gebruik moeten worden gemaakt van beleidsinstrumenten waarin die overheden zijn aangewezen als de instanties waar het geld van de EU naartoe gaat, ook zonder tussenkomst van de nationale overheid” (17).

43.

Met het EES en het RTP worden de bevoegdheden van nationale autoriteiten voor grenscontroles en gebruik van verzamelde gegevens geleidelijk overgeheveld naar EU-instanties, wat implicaties heeft voor de subsidiariteit.

44.

Lokale en regionale overheden en het Comité van de Regio's zouden hier beter over geraadpleegd moeten worden. Een dergelijke overheveling heeft namelijk gevolgen voor grensoverschrijdende regio's. Bovendien kunnen lokale overheden anders denken over grensbeheer dan centrale of nationale overheden, die zich meer bekommeren om de nationale veiligheid dan om grensoverschrijdend verkeer, dat voor grensoverschrijdende regio's van belang is.

Aanbevelingen over het slimmegrenzenpakket

45.

Voordat zij verder onderhandelen doen het Europees Parlement en de Raad er gezien de economische recessie en het strikte begrotingsbeleid goed aan om de kosten-batenverhouding, noodzaak, evenredigheid en efficiëntie van het EES en het RTP nauwkeurig te onderzoeken.

46.

Mochten het Europees Parlement en de Raad verder gaan met het EES, dan moeten ze er wel voor zorgen dat er met dit systeem niet ten onrechte personen worden aangehouden die zich volgens het systeem illegaal in de EU hebben opgehouden terwijl zij in werkelijkheid in een van de lidstaten een verblijfsvergunning hebben gekregen en in de Europese ruimte zonder grenzen dus mogen gaan en staan waar zij willen.

47.

In de huidige tijd van begrotingsconsolidatie dient er bij de ontwikkeling van welk systeem dan ook voor gezorgd te worden dat de bestaande nationale systemen interoperabel zijn, zodat de werking ervan niet wordt belemmerd en de door de lidstaten gedane investeringen niet verloren gaan.

48.

Om met name te voorkomen dat onderdanen van derde landen door een vals alarm van het EES ten onrechte gerepatrieerd worden, moeten stevige non-discriminatiegaranties worden ingebouwd en dient hun recht op gegevensbescherming, privacy en effectieve rechterlijke bescherming te worden gewaarborgd.

49.

Worden deze systemen ingevoerd, dan zouden er opleidingsactiviteiten over de rechten van personen moeten komen en zouden de actoren op nationaal, regionaal en lokaal niveau voorgelicht moeten worden over de risico's en juiste/onjuiste toepassing van de systemen, zodat deze niet op onrechtmatige of discriminerende wijze worden gebruikt.

II.

AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

COM(2013) 95 final

Artikel 8

Voorstel van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Elke bevoegde autoriteit die toegang heeft tot het EES overeenkomstig deze verordening ziet erop toe dat het gebruik van het EES noodzakelijk, aangewezen en evenredig is in het licht van de taken van de bevoegde autoriteiten.

Elke bevoegde autoriteit die toegang heeft tot het EES overeenkomstig deze verordening ziet erop toe dat het gebruik van het EES noodzakelijk, aangewezen en evenredig is in het licht van de taken van de bevoegde autoriteiten en houdt zich aan alle relevante nationale en EU-bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens.

Motivering

Naleving van de wetgeving inzake gegevensbescherming door de „bevoegde autoriteiten” moet als een „algemeen beginsel” van deze verordening worden aangeduid.

Brussel, 28 november 2013.

De voorzitter van het Comité van de Regio’s

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  COM(2011) 559 final.

(2)  COM(2011) 560 final.

(3)  Zie het advies van het Comité van de Regio's over het programma van Stockholm (rapporteur: Anna Terrón i Cusi).(PB C 79 van 27.3.2010, bladzijde 41, paragraaf 52).

(4)  Zie in dit verband ook het CvdR-advies „Migratie en ontwikkeling — Een totaalaanpak” (rapporteur: Nichi Vendola).

(5)  COM(2013) 95 final.

(6)  COM(2013) 97 final.

(7)  COM(2013) 96 final.

(8)  Advies van het Comité van de Regio's „Het programma van Stockholm: een nieuw meerjarenprogramma voor de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Kansen en uitdagingen” (PB C 79 van 27.3.2010, bladzijde 42, paragraaf 56).

(9)  Advies van het Comité van de Regio's „Het programma van Stockholm: een nieuw meerjarenprogramma voor de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Kansen en uitdagingen” (PB C 79 van 27.3.2010, bladzijde 40, paragraaf 37).

(10)  Advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming van18 juli 2013, gepubliceerd op https://secure.edps.europa.eu/EDPSWEB/webdav/site/mySite/shared/Documents/Consultation/Opinions/2013/13-07-18_Smart_borders_EN.pdf. Zie ook Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (2008), „EDPS issues first comments on EU border management package”, 3 maart 2008, blz. 4, gepubliceerd op http://www.edps.europa.eu. Zie ook het advies van het EDPS over het programma van Stockholm (PB C 276 van 17.11.2009, bladzijde 42, paragraaf 71).

(11)  Werkdocument van de Commissie: Effectbeoordeling bij het voorstel voor een verordening tot instelling van een inreis-uitreissysteem (EES), SWD(2013) 47 final, Brussel, 28 februari 2013.

(12)  Bigo, Didier, Carrera, Sergio et al (2012), „Evaluating current and forthcoming proposals on JHA data bases and a smart borders system at EU external borders”, studie in opdracht van het Europees Parlement, blz. 37.

(13)  Werkdocument van de Commissie: Effectbeoordeling bij het voorstel voor een verordening tot instelling van een inreis-uitreissysteem (EES), SWD(2013) 50 final, Brussel, 28 februari 2013.

(14)  Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (2008), „EDPS issues first comments on EU border management package”, 3 maart 2008, blz. 4, gepubliceerd op http://www.edps.europa.eu

(15)  Advies „Financiële instrumenten van de EU voor binnenlandse zaken” (rapporteur: Samuel Azzopardi), CDR12/2012, paragraaf 47.

(16)  Advies van het Comité van de Regio's „Strategie voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten door de Europese Unie” (PB C 9 van 11.1.2012, bladzijde 61).

(17)  Advies van het Comité van de Regio's „Migratie en mobiliteit — Een totaalaanpak”, 96e zitting, 18 en 19 juni 2012.


15.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 114/96


Advies van het Comité van de Regio’s — Verordening betreffende officiële controles

2014/C 114/16

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO’S,

Algemene opmerkingen

1.

neemt kennis van de door de Europese Commissie voorgestelde verordening betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid, teeltmateriaal en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, gelet op de belangrijkste doelstellingen ervan, nl. zorgen voor een hoog niveau van volksgezondheid en een vlotte werking van de interne markt.

2.

Terecht vindt de Commissie dat de instrumenten waarover de bevoegde autoriteiten in de lidstaten beschikken om te controleren of de EU-wetgeving wordt nageleefd (controles, inspecties en tests), moeten worden versterkt.

Verwijzingen naar het gemeenschappelijk landbouwbeleid

3.

De kwaliteit van EU-landbouwproducten is een van de factoren die van doorslaggevend belang zijn voor de toegevoegde waarde van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en is een van de grootste troeven ervan op de wereldmarkt. Goede controle op de naleving van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid, teeltmateriaal en gewasbeschermingsmiddelen draagt bij aan het creëren van een stabiele markt die drijft op het vertrouwen van de burgers in de desbetreffende producten.

4.

Het concurrentievermogen kan lokaal en mondiaal alleen op peil worden gehouden door de Europese levensmiddelenmarkt permanent te verbeteren. Het CvdR is daarom ingenomen met het voorstel, dat dankzij de verschillende officiële controles en andere officiële activiteiten de kwaliteit van landbouwproducten zal waarborgen.

5.

De verordening beantwoordt aan de noodzaak om de ondernemingen in de voedselketen die door de bevoegde autoriteiten aan officiële controles worden onderworpen, over de hele linie concurrerend te laten blijven.

Subsidiariteit, evenredigheid en betere regelgeving

6.

Het verordeningsvoorstel bevat op vrijwel alle gebieden waarop het betrekking heeft bepalingen waarmee de Commissie gemachtigd wordt om gedelegeerde handelingen vast te stellen (zie de artikelen 15 t/m 24). Het CvdR verzet zich met name tegen de in de artikelen 15 t/m 25 en in de artikelen 110, 132 en 133 van het voorstel verleende bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles. Het is absoluut noodzakelijk om alle voorschriften die aanzienlijke gevolgen voor de controlewerkzaamheden en voor de begrotingen van de lidstaten hebben, rechtstreeks in de verordening op te nemen. In verband met de verlening van de bevoegdheid overeenkomstig artikel 139 om gedelegeerde handelingen vast te stellen, verzoekt het CvdR de Commissie verder om te preciseren hoe ze in de praktijk gevolg wil geven aan hetgeen wordt gezegd in overweging 81, nl. dat ze bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. Het CvdR pleit ervoor om de inschakeling van deskundigen uit de lidstaten in artikel 139 zelf te verankeren.

7.

Harmonisatie van de wetgeving betreffende officiële controles is nuttig en van belang om te garanderen dat levensmiddelen en diervoeder veilig zijn, om het vrije verkeer van goederen op de interne markt te waarborgen, om die markt, de vrije mededinging en de consumentenbelangen en consumentenvoorlichting adequaat te beschermen tegen fraude en tegen de instroom van producten die niet aan de Europese vereisten voldoen, en om te zorgen dat het vertrouwen in de export uit en de doorvoer door de EU van goederen (transit) behouden blijft.

8.

Tot tevredenheid van het CvdR omvat de verordening een reeks maatregelen inzake officiële controles in de voedselketen, waaronder maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, voorschriften betreffende de productie van teeltmateriaal, met het oog op het in de handel brengen daarvan, en voorschriften betreffende dierlijke bijproducten.

9.

Europese levensmiddelen kunnen het beste worden beschermd door voor alle producten die in de EU worden verkocht, ongeacht de herkomst ervan, dezelfde of equivalente controles op het gebied van hygiëne, voedselveiligheid en voedselkwaliteit uit te voeren. In specifieke gevallen beperkt de verordening niet het recht van de lidstaten om via officiële controles te zorgen voor een hoger niveau van consumentenbescherming.

10.

Het CvdR kan zich in de volgende vereenvoudigingen vinden: de invoering van grenscontroleposten, waarvoor gemeenschappelijke regels gelden; de invoering van een „gemeenschappelijk gezondheidsdocument van binnenkomst” (GGB), dat in de plaats komt van het huidige systeem waarbij voor elke gecontroleerde sector verschillende documenten worden gebruikt; de standaardisering van documenten en kwaliteitsborging t.a.v. de echtheid ervan; en de invoering en digitalisering van EU-toezicht voor Europese officiële controles.

11.

De huidige voorschriften voor officiële controles van residuen van diergeneesmiddelen worden vervangen door voorschriften die meer zijn gebaseerd op risicobeoordelingen, maar daarbij blijft een adequate gezondheidsbescherming nog steeds gewaarborgd.

Strengere controles van producten uit derde landen

12.

Het CvdR is ingenomen met de door de Commissie voorgestelde regels om producten uit derde landen strenger te controleren, teneinde de problemen in de voedselketen en de daarmee verband houdende gezondheidsrisico’s voor de Europese burgers aan te pakken.

13.

Ook verwelkomt het de vereenvoudiging die de invoering behelst van grenscontroleposten waarvoor gemeenschappelijke regels gelden. Die posten komen in de plaats van de grensinspectieposten (voor dieren en dierlijke bijproducten), aangewezen punten van binnenkomst (voor plantaardige levensmiddelen en diervoeders) en punten van binnenkomst (voor planten en plantaardige producten). Daarmee zal het gemakkelijker worden de Europese markt te beschermen tegen de instroom van levensmiddelen die niet aan de vereisten voldoen.

14.

Verder is het CvdR positief over de invoering van instrumenten voor „administratieve bijstand”. Die zullen de nationale controleautoriteiten in staat stellen samen te werken, zodat zij de voorschriften grensoverschrijdend op een uniforme en consistente wijze kunnen handhaven. Overtredingen van EU-regels zullen niet alleen worden vervolgd in de lidstaat waar de overtreding is gemeld, maar ook in de lidstaat waar die plaatsvond.

Lokale en regionale impact

15.

De nieuwe, op risicobeoordelingen gebaseerde benadering van de controles maakt het mogelijk snel in actie te komen en op basis van de nieuwste inzichten besluiten te nemen m.b.t. de verschillende categorieën producten.

16.

De verplichting om over elke officiële controle een verslag op te stellen en dit ter beschikking te stellen aan de gecontroleerde exploitant, betekent aanzienlijk meer werk voor de bevoegde autoriteiten. Vanwege de bureaucratische rompslomp die dit met zich meebrengt en de vrijwel niet uit te sluiten mogelijkheid tot inroeping van rechtsbescherming is een dergelijke verplichting af te keuren. Trekt de Commissie deze verplichting niet in, dan dienen de mogelijke gevolgen zorgvuldig in kaart te worden gebracht om de bijkomende administratieve en financiële lasten te kunnen kwantificeren. Daarnaast dient, om dezelfde reden, in artikel 34 van het Commissievoorstel te worden verduidelijkt dat het genoemde advies van een tweede deskundige betrekking heeft op de reeds gangbare praktijk van een tweede controle (verhaal) met daarop aansluitend een onderzoek door de exploitant, en niet betekent dat er een nieuwe procedure wordt ingevoerd.

17.

Het CvdR deelt in beginsel het standpunt van de Commissie dat rekening moet worden gehouden met de belangen van kleine en middelgrote ondernemingen bij de berekening van de vergoedingen. De in het Commissievoorstel opgenomen bepaling om ondernemingen met minder dan tien werknemers en met een jaaromzet of jaarbalans van maximaal twee miljoen euro generiek vrij te stellen van betaling van vergoedingen druist echter in tegen de beginselen van artikel 76, waarin bepaald wordt dat voldoende personeels- en overige middelen ter beschikking dienen te worden gesteld. Het CvdR stelt voor om eenzelfde bepaling als in artikel 27, lid 6, van Verordening (EG) nr. 882/2004 in de nieuwe kostenregeling op te nemen, zodat de lidstaten aard en omvang van de uitzonderingen zelf kunnen bepalen.

18.

Artikel 80 voorziet in een bevoorrechte behandeling van exploitanten die de regelgeving consistent naleven waar het gaat om vergoedingen die overeenkomstig artikel 79, lid 1, onder a), worden vastgesteld. Beter zou zijn om in plaats daarvan eenzelfde bepaling als in artikel 27, lid 6, van Verordening (EG) nr. 882/2004 in de nieuwe kostenregeling op te nemen, zodat de lidstaten aard en omvang van de uitzonderingen zelf kunnen bepalen, waaronder die m.b.t. micro-ondernemingen.

19.

De gegevens uit de systemen die opgezet worden om overlappingen en ongeoorloofde toegang te voorkomen, moeten doeltreffend (adequaat) worden beschermd, maar tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met de noodzaak en verplichting van de bevoegde autoriteiten om de burgers te informeren over relevante ontwikkelingen in de levensmiddelenketen. In sommige lidstaten zijn de bevoegdheden inzake de controle van de voedselketen verdeeld over verschillende instanties. Daarom is het absoluut zaak dat er bij de ontwikkeling van de informatiesystemen gezorgd wordt voor één document waarin de diverse officiëlecontroleactiviteiten staan vermeld, en dat er een geïntegreerd informatiemanagementsysteem voor officiële controles wordt opgezet en ontwikkeld.

20.

Het CvdR is er niet alleen mee ingenomen dat de reikwijdte van de bestaande disciplinaire maatregelen wordt vergroot, maar ook dat er minimumperioden worden vastgesteld waar het gaat om de stimulerende maatregelen in de vorm van vrijstellingen en lagere officiële vergoedingen voor exploitanten die de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en andere voorschriften t.a.v. de voedselketen consistent naleven. Het dient evenwel aan de lidstaten te worden overgelaten om te beslissen over verplichte vergoedingen voor routinecontroles.

21.

Het CvdR wijst erop dat de vele machtigingen om gedelegeerde handelingen vast te stellen de handelingsruimte van de lidstaten inperken en het voor hen moeilijk maken om in te schatten of rekening moet worden gehouden met hogere personeels- of financiële kosten.

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Artikel 1, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Bij deze verordening worden voorschriften vastgesteld voor:

1.   Bij deze verordening worden voorschriften vastgesteld voor:

a)

de uitvoering van officiële controles en andere officiële activiteiten die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden uitgevoerd;

b)

de financiering van officiële controles;

c)

de administratieve bijstand en de samenwerking tussen de lidstaten met het oog op de correcte toepassing van de in lid 2 bedoelde regelgeving;

d)

de uitvoering van controles van de Commissie in de lidstaten en in derde landen;

e)

de vaststelling van voorwaarden waaraan voldaan moet worden door dieren en goederen die uit een derde land in de Unie binnenkomen;

f)

de oprichting van een geautomatiseerd informatiesysteem voor het beheer van informatie en gegevens in verband met officiële controles.

a)

de uitvoering van officiële controles en andere officiële activiteiten die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden uitgevoerd;

b)

de financiering van officiële controles;

c)

de administratieve bijstand en de samenwerking tussen de lidstaten met het oog op de correcte toepassing van de in lid 2 bedoelde regelgeving;

d)

de uitvoering van controles van de Commissie in de lidstaten en in derde landen;

e)

de vaststelling van voorwaarden waaraan voldaan moet worden door dieren en goederen die uit een derde land in de Unie binnenkomen;

f)

de oprichting van een geautomatiseerd informatiesysteem voor het beheer van informatie en gegevens in verband met officiële controles, met inbegrip van mechanismen voor gegevensbescherming in overeenstemming met de van toepassing zijnde regels, namelijk die van Richtlijn 95/46/EG, het verordeningsvoorstel COM(2012) 11 final en het richtlijnvoorstel COM(2012) 10 final.

Motivering

Gegevensbescherming dient één van de aandachtspunten te zijn, aangezien het systeem op EU-niveau wordt opgezet en één van de belangrijkste functies ervan is om gegevens uit te wisselen inzake de uitgevoerde officiële controles.

Wijzigingsvoorstel 2

Artikel 13, lid 2, onder d)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

een evaluatie van de procedures inzake goede fabricagepraktijken (good manufacturing practices; GMP), goede hygiënepraktijken (good hygiene practices; GHP), goede landbouwpraktijken en gevarenanalyse van kritische controlepunten (hazard analysis critical control points; HACCP);

een evaluatie van de procedures inzake goede fabricagepraktijken (good manufacturing practices; GMP), goede hygiënepraktijken (good hygiene practices; GHP), goede landbouwpraktijken (good agricultural practices; GAP), en gevarenanalyse van kritische controlepunten (hazard analysis critical control points; HACCP) en andere soortgelijke systemen waarvan de toepassing krachtens de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving verplicht is;

Motivering

Deze bepaling moet ook betrekking hebben op praktijken (systemen) waarvan de toepassing verplicht kan worden gesteld.

Wijzigingsvoorstel 3

Artikel 82

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Restitutie van vergoedingen en vrijstelling voor micro-ondernemingen

Restitutie van vergoedingen en vrijstelling voor micro-ondernemingen

1.   De in artikel 77 bedoelde vergoedingen worden rechtstreeks noch onrechtstreeks terugbetaald, tenzij zij ten onrechte waren geïnd.

1.   De in artikel 77 bedoelde vergoedingen worden rechtstreeks noch onrechtstreeks terugbetaald, tenzij zij ten onrechte waren geïnd.

2.   Ondernemingen met minder dan 10 werknemers en een jaaromzet of jaarbalans van maximaal 2 miljoen EUR worden vrijgesteld van de betaling van de in artikel 77 bedoelde vergoedingen.

2.   Ondernemingen met minder dan 10 werknemers en een jaaromzet of jaarbalans van maximaal 2 miljoen EUR kunnen worden vrijgesteld van de betaling van de in artikel 77 bedoelde vergoedingen.

3.   De in de artikelen 77, 78 en 79 bedoelde kosten omvatten niet de kosten die worden gemaakt voor de uitvoering van officiële controles betreffende de in lid 2 bedoelde ondernemingen.

3.   De lidstaten kunnen afzonderlijke regels vaststellen ter bepaling van in de artikelen 77, 78 en 79 bedoelde kosten omvatten niet de kosten die worden gemaakt voor de uitvoering van officiële controles betreffende de in lid 2 bedoelde ondernemingen, voor zover zij daarmee niet de beginselen van het mededingingsbeleid van de EU schenden, die zijn vastgelegd in de artikelen 101 tot en met 109 VWEU.

Motivering

De autoriteiten van de lidstaten moeten op dit gebied zelf specifieke regels kunnen vaststellen, gelet op de zeer grote verschillen in ondernemingsgrootte in de EU. Dit geldt vooral voor de landen met versnipperde economieën (groot aantal micro-ondernemingen).

Wijzigingsvoorstel 4

Artikel 131

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het Imsoc:

Het Imsoc:

a)

maakt de geautomatiseerde verwerking en uitwisseling mogelijk van informatie, gegevens en documenten die nodig zijn voor de uitvoering van officiële controles, voortvloeien uit uitgevoerde officiële controles of de vastlegging van de prestaties of resultaten van officiële controles in alle gevallen waarin de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving en de in de artikelen 15 tot en met 24 bedoelde gedelegeerde handelingen voorschrijven dat dergelijke informatie, gegevens en documenten moeten worden uitgewisseld tussen de bevoegde autoriteiten en tussen de bevoegde autoriteiten en de Commissie, alsmede in voorkomend geval met andere autoriteiten en met exploitanten;

b)

voorziet in een mechanisme voor de uitwisseling van gegevens en informatie overeenkomstig titel IV;

c)

voorziet in een hulpmiddel voor het verzamelen en beheren van de verslagen over officiële controles die de lidstaten aan de Commissie verstrekken;

d)

maakt de opstelling, verwerking en doorgifte, ook in elektronische vorm, mogelijk van het in artikel 5, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2005 bedoelde journaal, van de gegevens van het in artikel 6, lid 9, van Verordening (EG) nr. 1/2005 bedoelde navigatiesysteem, van officiële certificaten en van het in artikel 54 van deze verordening bedoelde gemeenschappelijk gezondheidsdocument van binnenkomst.

a)

maakt de geautomatiseerde verwerking en uitwisseling mogelijk van informatie, gegevens en documenten die nodig zijn voor de uitvoering van officiële controles, voortvloeien uit uitgevoerde officiële controles of de vastlegging van de prestaties of resultaten van officiële controles in alle gevallen waarin de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving en de in de artikelen 15 tot en met 24 bedoelde gedelegeerde handelingen voorschrijven dat dergelijke informatie, gegevens en documenten moeten worden uitgewisseld tussen de bevoegde autoriteiten en tussen de bevoegde autoriteiten en de Commissie, alsmede in voorkomend geval met andere autoriteiten en met exploitanten;

b)

voorziet in een mechanisme voor de uitwisseling van gegevens en informatie overeenkomstig titel IV;

c)

voorziet in een hulpmiddel voor het verzamelen en beheren van de verslagen over officiële controles die de lidstaten aan de Commissie verstrekken;

d)

maakt de opstelling, verwerking en doorgifte, ook in elektronische vorm, mogelijk van het in artikel 5, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2005 bedoelde journaal, van de gegevens van het in artikel 6, lid 9, van Verordening (EG) nr. 1/2005 bedoelde navigatiesysteem, van officiële certificaten en van het in artikel 54 van deze verordening bedoelde gemeenschappelijk gezondheidsdocument van binnenkomst;

e)

omvat mechanismen voor gegevensbescherming in overeenstemming met de van toepassing zijnde regels, namelijk die van Richtlijn 95/46/EG, het verordeningsvoorstel COM(2012) 11 final en het richtlijnvoorstel COM(2012) 10 final.

Motivering

Gegevensbescherming dient één van de aandachtspunten te zijn, aangezien het systeem op EU-niveau wordt opgezet en één van de belangrijkste functies ervan is om gegevens uit te wisselen inzake de uitgevoerde officiële controles.

Gedaan te Brussel, 29 november 2013.

De voorzitter van het Comité van de Regio’s

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO