ISSN 1977-0995 doi:10.3000/19770995.C_2014.045.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
57e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
2014/C 045/01 |
||
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/1 |
2014/C 45/01
Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Adviezen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/2 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 4 december 2013 — Europese Commissie/Raad van de Europese Unie
(Zaak C-111/10) (1)
(Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Artikel 108, leden 1 en 2, VWEU - Steun door Republiek Litouwen verleend voor aankoop van landbouwgrond - Bevoegdheid van Raad van Europese Unie - Bestaande steunregeling - Dienstige maatregelen - Twee steunregelingen die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden - Wijziging van omstandigheden - Buitengewone omstandigheden - Economische crisis - Kennelijk onjuiste beoordeling - Evenredigheidsbeginsel)
2014/C 45/02
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, L. Flynn, B. Stromsky en A. Stobiecka-Kuik, gemachtigden)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: É. Sitbon en F. Florindo Gijón, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Republiek Litouwen (vertegenwoordigers: D. Kriaučiūnas en L. Liubertaitė, gemachtigden), Hongarije (vertegenwoordigers: G. Koós, M. Fehér en K. Szíjjártó, gemachtigden), Republiek Polen (vertegenwoordiger: M. Szpunar, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tot nietigverklaring — Nietigverklaring van het besluit 2009/983/EU van de Raad van 16 december 2009 betreffende de toekenning door de autoriteiten van de Republiek Litouwen van staatssteun voor de aankoop van landbouwgrond in staatsbezit tussen 1 januari 2010 en 31 december 2013 (PB L 338, blz. 93) — Onbevoegdheid — Misbruik van bevoegdheid — Schending van het beginsel van loyale samenwerking tussen lidstaten en instellingen — Kennelijke beoordelingsfout
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
3) |
De Republiek Litouwen, Hongarije en de Republiek Polen dragen hun eigen kosten. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/2 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 4 december 2013 — Europese Commissie/Raad van de Europese Unie
(Zaak C-117/10) (1)
(Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Artikel 88, leden 1 en 2, EG - Steun door Republiek Polen verleend voor aankoop van landbouwgrond - Bevoegdheid van Raad van Europese Unie - Bestaande steunregeling - Toetreding van Republiek Polen tot Europese Unie - Steun verleend vóór toetreding - Dienstige maatregelen - Twee steunregelingen die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden - Wijziging van omstandigheden - Buitengewone omstandigheden - Economische crisis - Kennelijk onjuiste beoordeling - Evenredigheidsbeginsel)
2014/C 45/03
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, L. Flynn, K. Walkerová en B. Stromsky, gemachtigden)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: É. Sitbon en F. Florindo Gijón, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Republiek Litouwen (vertegenwoordigers: D. Kriaučiūnas en L. Liubertaitė, gemachtigden), Hongarije (vertegenwoordigers: G. Koós, M. Fehér en K. Szíjjártó, gemachtigden), Republiek Polen (vertegenwoordigers: M. Szpunar en B. Majczyna, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tot nietigverklaring — Nietigverklaring van beschikking 2010/10/EG van de Raad van 20 november 2009 betreffende de toekenning door de autoriteiten van de Republiek Polen van staatssteun voor de aankoop van landbouwgrond tussen 1 januari 2010 en 31 december 2013 (PB L 4, blz. 89) — Onbevoegdheid — Misbruik van bevoegdheid — Schending van beginsel van loyale samenwerking tussen lidstaten en instellingen — Kennelijke beoordelingsfout
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
3) |
De Republiek Litouwen, Hongarije en de Republiek Polen dragen hun eigen kosten. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/3 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 4 december 2013 — Europese Commissie/Raad van de Europese Unie
(Zaak C-118/10) (1)
(Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Artikel 108, leden 1 en 2, VWEU - Steun door Republiek Letland verleend voor aankoop van landbouwgrond - Bevoegdheid van Raad van Europese Unie - Bestaande steunregeling - Toetreding van Republiek Letland tot Europese Unie - Steun verleend vóór toetreding - Dienstige maatregelen - Twee steunregelingen die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden - Wijziging van omstandigheden - Buitengewone omstandigheden - Economische crisis - Kennelijk onjuiste beoordeling - Evenredigheidsbeginsel)
2014/C 45/04
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, L. Flynn, K. Walkerová en A. Stobiecka-Kuik, gemachtigden)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: É. Sitbon en F. Florindo Gijón, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Republiek Litouwen (vertegenwoordigers: D. Kriaučiūnas en L. Liubertaitė, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tot nietigverklaring — Nietigverklaring van besluit 2009/991/EU van de Raad van 16 december 2009 betreffende de toekenning door de autoriteiten van de Republiek Letland van staatssteun voor de aankoop van landbouwgrond tussen 1 januari 2010 en 31 december 2013 (PB L 339, blz. 34) — Onbevoegdheid — Misbruik van bevoegdheid — Schending van het beginsel van loyale samenwerking tussen de lidstaten en de instellingen — Kennelijke beoordelingsfout
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
3) |
De Republiek Litouwen draagt haar eigen kosten. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/3 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 4 december 2013 — Europese Commissie/Raad van de Europese Unie
(Zaak C-121/10) (1)
(Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Artikel 108, leden 1 en 2, VWEU - Steun door Hongarije verleend voor aankoop van landbouwgrond - Bevoegdheid van Raad van Europese Unie - Bestaande steunregeling - Dienstige maatregelen - Twee steunregelingen die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden - Wijziging van omstandigheden - Buitengewone omstandigheden - Economische crisis - Kennelijk onjuiste beoordeling - Evenredigheidsbeginsel)
2014/C 45/05
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, L. Flynn, A. Stobiecka-Kuik en K. Walkerová, gemachtigden)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: É. Sitbon en F. Florindo Gijón, gemachtigden)
Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Republiek Litouwen (vertegenwoordigers: D. Kriaučiūnas en L. Liubertaitė, gemachtigden), Hongarije (vertegenwoordigers: G. Koós, M. Fehér en K. Szíjjártó, gemachtigden), Republiek Polen (vertegenwoordiger: M. Szpunar, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tot nietigverklaring — Nietigverklaring van besluit 2009/1017/EU van de Raad van 22 december 2009 betreffende de toekenning door de autoriteiten van de Republiek Hongarije van staatssteun voor de aankoop van landbouwgrond tussen 1 januari 2010 en 31 december 2013 (PB L 348, blz. 55) — Onbevoegdheid — Misbruik van bevoegdheid — Schending van het beginsel van loyale samenwerking tussen lidstaten en instellingen — Kennelijke beoordelingsfout
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
3) |
De Republiek Litouwen, Hongarije en de Republiek Polen dragen hun eigen kosten. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/4 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 5 december 2013 — Europese Commissie/Edison SpA
(Zaak C-446/11 P) (1)
(Hogere voorziening - Mededingingsregelingen - Europese markt van waterstofperoxide en natriumperboraat - Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld - Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag - Motiveringsplicht)
2014/C 45/06
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci en V. Bottka, gemachtigden)
Andere partij in de procedure: Edison SpA (vertegenwoordigers: M. Siragusa, R. Casati, M. Beretta, P. Merlino, F. Cannizzaro en E. Bruti Liberati, avvocati)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 16 juni 2011, Edison/Commissie (T-196/06), waarbij het Gerecht beschikking C(2006) 1766 definitief van de Commissie van 3 mei 2006 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/F/C.38.620 — Waterstofperoxide en perboraat) nietig verklaarde, voor zover zij op Edison SpA betrekking heeft — Regels inzake toerekenbaarheid van mededingingsbeperkende gedragingen van een dochteronderneming aan haar moedermaatschappij — Schending van de rechten van de verdediging en de motiveringsplicht
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/4 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 5 december 2013 — Caffaro Srl, onder buitengewoon bewind/Europese Commissie
(Zaak C-447/11 P) (1)
(Hogere voorziening - Mededingingsregelingen - Europese markt van waterstofperoxide en natriumperboraat - Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld - Berekening van geldboete - Duur van inbreuk - Verjaring - Verzachtende omstandigheden)
2014/C 45/07
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: Caffaro Srl, onder buitengewoon bewind (vertegenwoordigers: C. Biscaretti di Ruffia en E. Gambaro, avvocati)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, L. Malferrari, R. Striani en B. Gencarelli, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer — uitgebreid) van 16 juni 2011, Caffaro/Commissie (T-192/06), houdende afwijzing van een verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2006) 1766 definitief van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.620 — Waterstofperoxide en perboraat), voor zover de Commissie rekwirante en SNIA SpA daarbij een hoofdelijke geldboete oplegt, dan wel van een verzoek om verlaging van die geldboete — Geldboeten — Gelijke behandeling — Verjaring — Motiveringsplicht
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Caffaro Srl, onder buitengewoon bewind, wordt verwezen in de kosten. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/5 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 5 december 2013 — SNIA Spa, onder buitengewoon beheer geplaatst/Europese Commissie
(Zaak C-448/11 P) (1)
(Hogere voorziening - Mededingingsregelingen - Europese markt voor waterstofperoxide en natriumperboraat - Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Toerekening van aansprakelijkheid op gebied van mededinging - Criterium van economische continuïteit - Schending van rechten van verdediging - Motiveringsplicht)
2014/C 45/08
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: SNIA Spa, onder buitengewoon beheer geplaatst (vertegenwoordigers: A. Santa Maria, C. Biscaretti di Ruffia en E. Gambaro, avvocati)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, L Malferrari en B. Gencarelli, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer — uitgebreid) van 16 juni 2011, SNIA/Commissie (T-194/06), houdende verwerping van het beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 1766 def. van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.620 — Waterstofperoxide en perboraat), voor zover de Commissie Caffaro Srl en SNIA SpA daarbij een hoofdelijke geldboete oplegt — Regels inzake de toerekenbaarheid van mededingingsverstorende praktijken bij fusie — Schending van de rechten van de verdediging en van de motiveringsplicht
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
SNIA SpA, onder buitengewoon beheer geplaatst, wordt verwezen in de kosten. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/5 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 5 december 2013 — Solvay Solexis SpA/Europese Commissie
(Zaak C-449/11 P) (1)
(Hogere voorziening - Mededingingsregelingen - Europese markt van waterstofperoxide en natriumperboraat - Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld - Begrippen „overeenkomst” en „onderling afgestemde feitelijke gedraging” - Begrip „een enkele voortdurende inbreuk” - Berekening van geldboete)
2014/C 45/09
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: Solvay Solexis SpA (vertegenwoordigers: T. Salonico, G. L. Zampa en G. Barone, avvocati)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, L Malferrari en B. Gencarelli, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer — uitgebreid) van 16 juni 2011, Solvay Solxis/Commissie (T-195/06), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 1766 definitief van de Commissie van 3 mei 2006 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/F/C.38.620 — Waterstofperoxide en perboraat), voor zover zij op Solvay Solexis betrekking heeft — Duur van de inbreuk — Begrippen „overeenkomst” en „onderling afgestemde feitelijke gedraging” — Gelijke behandeling — Motiveringsplicht
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Solvay Solexis SpA wordt verwezen in de kosten. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/6 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 5 december 2013 — Solvay NV/Europese Commissie
(Zaak C-455/11 P) (1)
(Hogere voorziening - Mededingingsregelingen - Europese markt voor waterstofperoxide en natriumperboraat - Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Duur van inbreuk - Begrippen „overeenkomst” en „onderling afgestemde feitelijke gedragingen” - Mededeling inzake medewerking - Motiveringsplicht - Verlaging van geldboete)
2014/C 45/10
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Solvay NV (vertegenwoordigers: O. W. Brouwer, advocaat, M. O’Regan, solicitor)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka, A. Biolan en J. Bourke, gemachtigden, bijgestaan door M. Gray, BL)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer — uitgebreid) van 16 juni 2011 in de zaak Solvay/Commissie (T-186/06), houdende gedeeltelijke toewijzing van het beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2006/903/EG van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/C.38.620 — Waterstofperoxide en perboraat) (PB L 353, blz. 54), betreffende een reeks overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen bestaande in de uitwisseling van informatie over prijzen en verkoopvolumes, in afspraken over prijzen en over de verlaging van de productiecapaciteit in de EER, alsmede in het toezicht op de uitvoering van deze overeenkomsten op de Europese markt voor waterstofperoxide en natriumperboraat, alsook tot intrekking of verlaging van de aan rekwirante opgelegde geldboete — Begrippen „overeenkomst” en „onderling afgestemde feitelijke gedragingen”
Dictum
1) |
De principale en de incidentele hogere voorziening worden afgewezen. |
2) |
Solvay NV wordt verwezen in de kosten van de principale hogere voorziening. |
3) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten van de incidentele hogere voorziening. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/6 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 28 november 2013 — Europese Commissie/Groothertogdom Luxemburg
(Zaak C-576/11) (1)
(Niet-nakoming - Richtlijn 91/271/EEG - Behandeling van stedelijk afvalwater - Arrest van Hof waarbij niet-nakoming is vastgesteld - Niet-uitvoering - Artikel 260 VWEU - Financiële sancties - Oplegging van dwangsom of forfaitaire som)
2014/C 45/11
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: O. Beynet, B. Simon en E. Manhaeve, gemachtigden)
Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordigers: P. Frantzen en C. Schiltz, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: S. Behzadi-Spencer, C. Murrell en S. Ford, gemachtigden)
Voorwerp
Niet-nakoming — Onvolledige uitvoering van het arrest van het Hof van 23 november 2006, Commissie/Luxemburg (C-452/05) betreffende niet-omzetting van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135, blz. 40) — Onjuiste toepassing van artikel 5, lid 4, van deze richtlijn
Dictum
1) |
Door niet alle maatregelen te hebben genomen die noodzakelijk waren voor de uitvoering van het arrest van 23 november 2006, Commissie/Luxemburg (C-452/05), is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens artikel 260, lid 1, VWEU op hem rustende verplichtingen niet nagekomen. |
2) |
Het Groothertogdom Luxemburg wordt veroordeeld om aan de Europese Commissie de forfaitaire som van 2 000 000 EUR te betalen op de rekening „Eigen middelen van de Europese Unie”. |
3) |
Indien de in punt 1 vastgestelde niet-nakoming nog steeds voortduurt op de datum van de uitspraak van het onderhavige arrest, wordt het Groothertogdom Luxemburg veroordeeld om aan de Europese Commissie op de rekening „Eigen middelen van de Europese Unie” een dwangsom te betalen van 2 800 EUR per dag vertraging bij de vaststelling van de maatregelen die noodzakelijk zijn om uitvoering te geven aan het reeds aangehaalde arrest Commissie/Luxemburg, te rekenen vanaf de datum van de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak tot aan de volledige uitvoering van het reeds aangehaalde arrest Commissie/Luxemburg. |
4) |
Het Groothertogdom Luxemburg wordt verwezen in de kosten. |
5) |
Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland draagt zijn eigen kosten. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/7 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 5 december 2013 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — TVI Televisão Independente SA/Fazenda Pública
(Gevoegde zaken C-618/11, C-637/11 en C-659/11) (1)
(Fiscale bepalingen - Btw - Zesde richtlijn (77/388/EEG) - Artikel 11, A, leden 1, sub a, 2, sub a, en 3, sub c - Richtlijn 2006/112/EG - Artikelen 73, 78, eerste alinea, sub a, en 79, eerste alinea, sub c - Maatstaf van heffing van btw over diensten inzake uitzending van commerciële reclame - Heffing op uitzending van commerciële reclame)
2014/C 45/12
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Supremo Tribunal Administrativo
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: TVI Televisão Independente SA
Verwerende partij: Fazenda Pública
In tegenwoordigheid van: Ministério Público
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Supremo Tribunal Administrativo — Uitlegging van artikel 11, A, lid 1, sub a, en lid 3, sub c, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1), en van de artikelen 73 en 79, sub c, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) — Begrip „wat de leverancier of dienstverrichter voor deze handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen” — Heffing voor de uitzending van commerciële reclame
Dictum
Artikel 11, A, leden 1, sub a, 2, sub a, en 3, sub c, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, en de artikelen 73, 78, eerste alinea, sub a, en 79, eerste alinea, sub c, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moeten aldus worden uitgelegd dat een heffing als de bij de Portugese regeling ingevoerde uitzendheffing, die ten goede komt aan de cinematografische en audiovisuele kunsten, in de maatstaf van heffing van de belasting over de toegevoegde waarde over diensten inzake de uitzending van commerciële reclame moet worden opgenomen.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/7 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 28 november 2013 — Chelyabinsk electrometallurgical integrated plant OAO (CHEMK), Kuzneckie ferrosplavy OAO (KF)/Raad van de Europese Unie, Europese Commissie
(Zaak C-13/12 P) (1)
(Hogere voorziening - Dumping - Verordening (EG) nr. 172/2008 - Invoer van ferrosilicium van oorsprong uit China, Egypte, Kazachstan, voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Rusland - Verordening (EG) nr. 384/96 - Artikel 2, lid 9 - Uitvoerprijs - Artikel 3, leden 5 en 6 - Vaststelling van schade - Artikel 6, lid 7 - Onderzoek - Artikel 8, lid 4 - Aanbieden van verbintenissen - Niet-vertrouwelijke versie - Artikel 20, lid 1 - Mededeling van informatie aan partijen - Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, anderzijds)
2014/C 45/13
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirantes: Chelyabinsk electrometallurgical integrated plant OAO (CHEMK), Kuzneckie ferrosplavy OAO (KF) (vertegenwoordigers: P. Vander Schueren en N. Mizulin, advocaten)
Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix, gemachtigde, bijgestaan door G. Berrisch, Rechtsanwalt, en N. Chesaites, barrister), Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. van Vliet en M. França, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 25 oktober 2011, CHEMK en KF/Raad (T-190/08), waarbij het Gerecht een beroep heeft verworpen tot gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EG) nr. 172/2008 van de Raad van 25 februari 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op ferrosilicium van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Egypte, Kazachstan, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Rusland (PB L 55, blz. 6), en subsidiair tot nietigverklaring van de beslissing van de Commissie van 28 februari 2008 houdende afwijzing van rekwirantes’ verzoek tot schorsing van de bij de bestreden verordening ingestelde antidumpingrechten
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Chelyabinsk electrometallurgical integrated plant OAO (CHEMK) en Kuzneckie ferrosplavy OAO (KF) worden verwezen in de kosten van de onderhavige procedure. |
3) |
De Europese Commissie draagt haar eigen kosten. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/8 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 5 december 2013 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia — Italië) — Alessandra Venturini/A.S.L. Varese, e.a. (C-159/12), Maria Rosa Gramegna/ASL Lodi, e.a. (C-160/12), Anna Muzzio/ASL Pavia, e.a. (C-161/12)
(Gevoegde zaken C-159/12 tot en met C-161/12) (1)
(Vrijheid van vestiging - Artikel 49 VWEU - Volksgezondheid - Wettelijke regeling die parafarmaceutische verkooppunten verbiedt uitsluitend op recept verkrijgbare geneesmiddelen die ten laste komen van patiënt te verkopen)
2014/C 45/14
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Alessandra Venturini (C-159/12), Maria Rosa Gramegna (C-160/12), Anna Muzzio (C-161/12)
Verwerende partijen: A.S.L. Varese, Ministero della Salute, Regione Lombardia, Comune di Saronno, Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA) (C-159/12), ASL Lodi, Ministero della Salute, Regione Lombardia, Comune di Sant’Angelo Lodigiano, Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA) (C-160/12), ASL Pavia, Ministero della Salute, Regione Lombardia, Comune di Bereguardo, Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA) (C-161/12)
In tegenwoordigheid van: Federfarma — Federazione Nazionale Unitaria dei Titolari di Farmacia Italiani (C-159/12–C-161/12),
Voorwerp
Verzoeken om een prejudiciële beslissing — Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia — Uitlegging van de artikelen 18 en 56 VWEU en van de artikelen 101 en 102 VWEU — Nationale wetgeving op grond waarvan het parafarmaceutische verkooppunten verboden is geneesmiddelen te verkopen die op recept verkrijgbaar zijn en waarvan de kosten door de patiënt worden gedragen.
Dictum
Artikel 49 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling, zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, die een bevoegde apotheker die is ingeschreven bij de beroepsorde maar die geen in het vestigingsplan opgenomen apotheek bezit, niet toestaat dat hij in zijn parafarmaceutisch verkooppunt ook enkel op recept verkrijgbare geneesmiddelen die niet ten laste komen van de nationale gezondheidsdienst en die volledig door de koper worden betaald, distribueert aan het publiek.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/8 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 5 december 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský soud v Praze — Tsjechische Republiek) — Radek Časta/Česká správa sociálního zabezpečení
(Zaak C-166/12) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij Ambtenarenstatuut - Verordeningen (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 en (EG, Euratom) nr. 723/2004 - Ambtenaren van Unie - In nationaal stelsel verworven pensioenrechten - Overdracht aan pensioenstelsel van Unie - Berekeningsmethode - Begrip „kapitaal dat overeenkomt met pensioenrechten”)
2014/C 45/15
Procestaal: Tsjechisch
Verwijzende rechter
Krajský soud v Praze
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Radek Časta
Verwerende partij: Česká správa sociálního zabezpečení
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Krajský soud v Praze — Uitlegging van artikel 4, lid 3, VEU en van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG, Euratom) nr. 723/2004 van de Raad van 22 maart 2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen (PB L 124, blz. 1) — Overdracht van pensioenrechten verworven voordat ambtenaar in dienst van de Unie treedt — Begrip „kapitaal dat overeenkomt met de pensioenrechten” — Nationale wettelijke regeling die voorziet in een methode voor de berekening van de voor overdracht aangeboden pensioenrechten welke leidt tot een bedrag dat aanzienlijk lager is dan de som van de aan het nationale pensioenstelsel betaalde bijdragen
Dictum
1) |
Artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn, zoals gewijzigd bij verordening (EG, Euratom) nr. 723/2004 van de Raad van 22 maart 2004, moet aldus worden uitgelegd dat een lidstaat het bedrag van het kapitaal dat overeenkomt met de pensioenrechten kan bepalen door zich hetzij op de methode van de actuariële tegenwaarde te baseren, hetzij op die van de afkoopsom hetzij op andere methodes, voor zover het over te dragen bedrag feitelijk overeenkomt met de pensioenrechten die zijn verworven uit hoofde van de vroegere activiteiten van de betrokken ambtenaar. |
2) |
Artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij verordening nr. 259/68, zoals gewijzigd bij verordening nr. 723/2004, en artikel 4, lid 3, VEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen het gebruik van een methode ter berekening van het kapitaal dat overeenkomt met de eerder verworven pensioenrechten zoals gedefinieerd in de Tsjechische regeling, zelfs al heeft die methode tot gevolg dat het bedrag van het aan het pensioenstelsel van de Unie over te dragen kapitaal wordt vastgesteld op een hoogte die niet eens de helft bedraagt van de bijdragen die de ambtenaar en zijn vroegere werkgever aan het nationale pensioenstelsel hebben betaald. |
3) |
Artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij verordening nr. 259/68, zoals gewijzigd bij verordening nr. 723/2004, en artikel 4, lid 3, VEU moeten aldus worden uitgelegd dat voor de berekening van het bedrag van het kapitaal dat overeenkomt met de in het nationale pensioenstelsel verworven pensioenrechten en bestemd is om te worden overgedragen aan het pensioenstelsel van de Unie, geen rekening behoeft te worden gehouden met de periode gedurende welke de ambtenaar reeds bij laatstgenoemd stelsel was aangesloten. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/9 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 december 2013 — Europese Commissie/Ierland, Franse Republiek, Italiaanse Republiek, Eurallumina SpA, Aughinish Alumina Ltd
(Zaak C-272/12 P) (1)
(Hogere voorziening - Staatssteun - Accijnsvrijstelling voor minerale oliën - Taken en bevoegdheden van rechter - Ambtshalve door Unierechter aangevoerd middel - Verhouding tussen fiscale harmonisatie en toezicht op staatssteun - Respectieve bevoegdheden van Raad en Commissie - Rechtszekerheidsbeginsel - Vermoeden van wettigheid van Uniehandelingen)
2014/C 45/16
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, G. Conte, D. Grespan en N. Khan en K. Walkerová, gemachtigden)
Andere partijen in de procedure: Ierland (vertegenwoordigers: E. Creedon, gemachtigde, bijgestaan door P. McGarry, SC), Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues alsook, aanvankelijk, J. Gstalter, en, vervolgens, N. Rouam, gemachtigden), Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door G. Aiello, avvocato dello Stato), Eurallumina SpA (vertegenwoordigers: R. Denton, A. Stratakis, L. Martin Alegi en L. Philippou, solicitors), Aughinish Alumina Ltd (vertegenwoordigers: C. Waterson, C. Little en J. Handoll, solicitors)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer — uitgebreid) van 21 maart 2012, Ierland e.a./Commissie (gevoegde zaken T-50/06 RENV, T-56/06 RENV, T-60/06 RENV, T-62/06 RENV en T-69/06 RENV) houdende nietigverklaring van beschikking 2006/323/EG van de Commissie van 7 december 2005 betreffende de door, onderscheidenlijk, Frankrijk, Ierland en Italië ten uitvoer gelegde accijnsvrijstelling voor bij de productie van aluminiumoxide in de Gardanne, in de regio Shannon en op Sardinië als brandstof gebruikte minerale oliën (PB 2006, L 119, blz. 12) — Onjuiste rechtsopvattingen — Onbevoegdheid van het Gerecht — Procedurele onregelmatigheden die de belangen van de Commissie schaden — Taken en bevoegdheden van de rechter — Schending van de artikelen 87 EG en 88 EG en artikel 61, tweede alinea, van het Statuut van het Hof — Begrip staatssteun — Vraag of de litigieuze vrijstellingen toerekenbaar zijn aan de lidstaten of aan de Raad — Verhouding tussen fiscale harmonisatie en staatssteun — Rechtszekerheidsbeginsel — Vermoeden van wettigheid — Beginsel van behoorlijk bestuur
Dictum
1) |
Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 21 maart 2012, Ierland e.a./Commissie (T-50/06 RENV, T-56/06 RENV, T-60/06 RENV, T-62/06 RENV en T-69/06 RENV), wordt vernietigd. |
2) |
De gevoegde zaken T-50/06 RENV, T-56/06 RENV, T-60/06 RENV, T-62/06 RENV en T-69/06 RENV worden terugverwezen naar het Gerecht van de Europese Unie. |
3) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/10 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 28 november 2013 — Raad van de Europese Unie/Fulmen, Fereydoun Mahmoudian, Europese Commissie
(Zaak C-280/12 P) (1)
(Hogere voorziening - Beperkende maatregelen ten aanzien van de Islamitische Republiek Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Verplichting om gegrondheid van maatregel te rechtvaardigen)
2014/C 45/17
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en R. Liudvinaviciute-Cordeiro, gemachtigden)
Andere partijen in de procedure: Fulmen, Fereydoun Mahmoudian (vertegenwoordigers: A. Kronshagen en C. Hirtzberger, advocaten), Europese Commissie (vertegenwoordiger: M. Konstantinidis, gemachtigde)
Interveniënten aan de zijde van de verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: J. Beeko en A. Robinson, gemachtigden, bijgestaan door S. Lee, barrister), Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Ranaivoson en D. Colas, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 21 maart 2012, Fulmen en Mahmoudian/Raad (gevoegde zaken T-439/10 en T-440/10) waarbij het Gerecht heeft afgewezen een verzoek om nietigverklaring van besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB (PB L 195, blz. 39), uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2010 van de Raad van 26 juli 2010 houdende uitvoering van artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 423/2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 195, blz. 25), besluit 2010/644/GBVB van de Raad van 25 oktober 2010 tot wijziging van besluit 2010/413 (PB L 281, blz. 81), alsook van verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EG) nr. 423/2007 (PB L 281, blz. 1) — Specifieke beperkende maatregelen ten aanzien van de Islamitische Republiek Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Onjuiste rechtsopvatting — Beoordelingsfout — Bewijslast
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten. |
3) |
De Franse Republiek, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Europese Commissie dragen elk hun eigen kosten. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/10 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 28 november 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Central Administrativo Norte — Portugal) — Maria Albertina Gomes Viana Novo e.a./Fundo de Garantia Salarial, IP
(Zaak C-309/12) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 80/987/EEG - Richtlijn 2002/74/EG - Bescherming van werknemers bij insolventie van werkgever - Waarborgfondsen - Beperking van betalingsverplichting van waarborgfondsen - Loonaanspraken die opeisbaar zijn geworden meer dan zes maanden vóór indiening van rechtsvordering tot insolventverklaring van werkgever)
2014/C 45/18
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Tribunal Central Administrativo Norte
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Maria Albertina Gomes Viana Novo, Ezequiel Martins Dias, Gabriel Inácio da Silva Fontes, Marcelino Jorge dos Santos Simões, Manuel Dourado Eusébio, Alberto Martins Mineiro, Armindo Gomes de Faria, José Fontes Cambas, Alberto Martins do Alto, José Manuel Silva Correia, Marilde Marisa Moreira Marques Moita, José Rodrigues Salgado Almeida, Carlos Manuel Sousa Oliveira, Manuel da Costa Moreira, Paulo da Costa Moreira, José Manuel Serra da Fonseca, Ademar Daniel Lourenço Dias, Ana Mafalda Azevedo Martins Ferreira
Verwerende partij: Fundo de Garantia Salarial, IP
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunal Central Administrativo do Norte — Uitlegging van de artikelen 4 en 10 van richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (PB L 283, blz. 23) — Beperking van de betalingsverplichting van waarborgfondsen — Nationale regeling die deze betalingsverplichting beperkt tot aanspraken die opeisbaar zijn geworden in de zes maanden vóór de indiening van een rechtsvordering tot insolventverklaring van de werkgever — Toepassing van deze beperking op de inleiding bij de arbeidsrechtbanken van een beroep tot vaststelling van de waarde van onvervulde aanspraken in de zes maanden na de datum van opeisbaarheid van de aanspraken
Dictum
Richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/74/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling die geen loonaanspraken waarborgt die meer dan zes maanden vóór de indiening van een verzoek tot insolventverklaring van de werkgever opeisbaar zijn geworden, ook al hebben de werknemers vóór het begin van die periode een gerechtelijke procedure tegen hun werkgever ingesteld met het oog op de vaststelling en de gedwongen invordering van die aanspraken.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/11 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 november 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — Minister Finansów/MDDP sp. z o.o. Akademia Biznesu, sp. komandytowa
(Zaak C-319/12) (1)
(Btw - Richtlijn 2006/112/EG - Artikelen 132 tot en met 134 en 168 - Vrijstellingen - Onderwijsdiensten die met winstoogmerk worden verricht door privaatrechtelijke lichamen - Recht op aftrek)
2014/C 45/19
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Naczelny Sąd Administracyjny
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Minister Finansów
Verwerende partij: MDDP sp. z o.o. Akademia Biznesu, sp. komandytowa
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Naczelny Sad Administracyjny — Uitlegging van artikel 132, lid 1, sub i, en de artikelen 133, 134 en 168 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) — Nationale wetgeving die, anders dan richtlijn, voorziet in btw-vrijstelling voor onderwijsdiensten die met winstoogmerk door privaatrechtelijke lichamen worden verricht — Weigering om een dergelijk lichaam, dat vrijstelling heeft genoten, aftrek van voorbelasting toe te staan
Dictum
1) |
De artikelen 132, lid 1, sub i, 133 en 134 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat onderwijsdiensten die voor commerciële doeleinden worden verricht door niet-publieke organisaties, van de belasting over de toegevoegde waarde worden vrijgesteld. Artikel 132, lid 1, sub i, van deze richtlijn verzet zich evenwel tegen een algemene vrijstelling van alle onderwijsdiensten waarbij geen rekening wordt gehouden met de doelstellingen van de niet-publieke organisaties die deze diensten verrichten. |
2) |
Een belastingplichtige kan niet krachtens artikel 168 van richtlijn 2006/112 of de nationale bepaling ter uitvoering van dit artikel aanspraak maken op recht op aftrek van de voldane voorbelasting indien zijn in een later stadium verrichte onderwijsdiensten wegens een nationale vrijstelling die in strijd is met artikel 132, lid 1, sub i, van deze richtlijn, niet aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen. Deze belastingplichtige kan evenwel, om te vermijden dat die vrijstelling op hem wordt toegepast, aanvoeren dat zij onverenigbaar is met artikel 132, lid 1, sub i, van richtlijn 2006/112, wanneer hij, zelfs rekening houdend met de beoordelingsvrijheid die deze bepaling aan de lidstaten toekent, objectief gezien niet kan worden aangemerkt als een lichaam met soortgelijke doeleinden als een publiekrechtelijke onderwijsinstelling in de zin van deze bepaling, hetgeen de nationale rechter dient na te gaan. In dit laatste geval zullen de onderwijsdiensten die door die belastingplichtige worden verricht, aan de belasting over de toegevoegde waarde onderworpen zijn en zal hij gerechtigd zijn om de voldane voorbelasting af te trekken. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/12 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 december 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Asylgerichtshof — Oostenrijk) — Shamso Abdullahi/Bundesasylamt
(Zaak C-394/12) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk Europees asielstelsel - Verordening (EG) nr. 343/2003 - Bepaling van lidstaat die verantwoordelijk is voor behandeling van asielverzoek - Toetsing van eerbiediging van criteria voor bepalen van verantwoordelijkheid voor behandeling van asielverzoek - Omvang van rechterlijke toetsing)
2014/C 45/20
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Asylgerichtshof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Shamso Abdullahi
Verwerende partij: Bundesasylamt
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Asylgerichtshof — Uitlegging van verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 50, blz. 1) en met name van de artikelen 10, 16, 18 en 19 ervan, alsook van verordening (EG) nr. 1560/2003 van de Commissie van 2 september 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad (PB L 222, blz. 3) — Somalische staatsburger die via Griekenland de grens van de Unie is overgestoken om zich vervolgens van daaruit via derde landen en via Hongarije naar Oostenrijk te begeven, waar zij, minder dan 12 maanden na haar eerste binnenkomst op het grondgebied van de Unie, een asielverzoek heeft ingediend — Bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van dit asielverzoek
Dictum
Artikel 19, lid 2, van verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend, moet aldus worden uitgelegd dat, in omstandigheden waarin een lidstaat op grond van het in artikel 10, lid 1, van die verordening genoemde criterium, te weten als de lidstaat waar de asielzoeker voor het eerst het grondgebied van de Europese Unie is binnengekomen, heeft ingestemd met de overname van een asielzoeker, deze asielzoeker slechts tegen de keuze van dit criterium kan opkomen met een beroep op het bestaan van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en van de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in die lidstaat die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat die asielzoeker een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/12 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 5 december 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Salamanca — Spanje) — Asociación de Consumidores Independientes de Castilla y León/Anuntis Segundamano España SL
(Zaak C-413/12) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 93/13/EEG - Verbodsactie ingesteld door een regionale consumentenorganisatie - Relatief bevoegde rechter - Geen mogelijkheid om een rechtsmiddel aan te wenden tegen de onbevoegdverklaring in eerste aanleg - Procedurele autonomie van de lidstaten - Gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel)
2014/C 45/21
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Audiencia Provincial de Salamanca
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Asociación de Consumidores Independientes de Castilla y León
Verwerende partij: Anuntis Segundamano España SL
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Audiencia Provincial de Salamanca — Spanje — Uitlegging van de artikelen 4 VWEU, 12 VWEU, 114 VWEU en 169 VWEU, artikel 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2000, C 364, blz. 1) en richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29) — Geschikte en doeltreffende middelen om een einde te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen — Preventieve collectieve actie die door een consumentenorganisatie is ingesteld om het gebruik van oneerlijke bedingen door een handelaar te doen verbieden — Bevoegdheid van de rechter van de vestigingsplaats van de gedaagde partij op grond van het nationale burgerlijk procesrecht — Nationale wettelijke regeling waarbij geen rechtsmiddel kan worden aangewend tegen een relatieve onbevoegdverklaring
Dictum
Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en het doeltreffendheids- en het gelijkwaardigheidsbeginsel moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een regeling van een lidstaat zoals die in het hoofdgeding, waarbij verbodsacties van consumentenorganisaties moeten worden ingesteld bij de rechter van de vestigings- of woonplaats van de gedaagde partij en waarbij tegen de relatieve onbevoegdverklaring van de rechter in eerste aanleg geen hoger beroep openstaat.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/13 |
Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 12 december 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf — Duitsland) — HARK GmbH & Co KG Kamin- und Kachelofenbau/Hauptzollamt Duisburg
(Zaak C-450/12) (1)
(Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefindeling - Gecombineerde Nomenclatuur - Posten 7307 en 7321 - Kachelbuissets - Begrippen „delen” van kachels en „hulpstukken voor buisleidingen”)
2014/C 45/22
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Finanzgericht Düsseldorf
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: HARK GmbH & Co KG Kamin- und Kachelofenbau
Verwerende partij: Hauptzollamt Duisburg
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Finanzgericht Düsseldorf — Uitlegging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1031/2008 van de Commissie van 19 september 2008 (PB L 291, blz. 1) — Uitlegging van posten 7307 en 7321 — Indeling van kachelbuizen
Dictum
De Gecombineerde Nomenclatuur van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1031/2008 van de Commissie van 19 september 2008, moet aldus worden uitgelegd dat een kachelbuisset die bestaat uit een rechthoekig buisbochtstuk, van staal, met een buitendiameter van 154 millimeter en buitenafmetingen van 495 × 595 millimeter, voorzien van een hittebestendige laklaag, een afsluitdeksel, waardoor de binnenkant kan worden schoongemaakt, een schoorsteenverbindingsstuk en een passende afsluiter, valt onder post 7321 van de Gecombineerde Nomenclatuur, als deel, van staal, van een kachel.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/13 |
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 12 december 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch — Nederland) in de procedure ingeleid door X
(Zaak C-486/12) (1)
(Bescherming van natuurlijke personen in verband met verwerking van persoonsgegevens - Richtlijn 95/46/EG - Voorwaarden voor uitoefening van recht van toegang - Heffing van bovenmatige kosten)
2014/C 45/23
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch
Partij in het hoofdgeding
X
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch -Nederland — Uitlegging van artikel 12, sub a, tweede streepje, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31) — Recht op toegang tot gegevens — Verstrekking van de gegevens die zijn verwerkt — Begrip — Verlening van toegang tot de gegevens — Heffing van leges
Dictum
1) |
Artikel 12, sub a, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van du 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, moet in die zin worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat voor de verstrekking van persoonsgegevens door een overheidsinstantie kosten in rekening worden gebracht. |
2) |
Artikel 12, sub a, van richtlijn 95/46 moet in die zin worden uitgelegd dat, teneinde te waarborgen dat de ter zake van de uitoefening van het recht van toegang tot persoonsgegevens in rekening gebrachte kosten niet bovenmatig zijn in de zin van deze bepaling, het bedrag ervan niet mag uitgaan boven de kostprijs van de verstrekking van die gegevens. Het staat aan de nationale rechter een en ander na te gaan gelet op de omstandigheden van het hoofdgeding. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/14 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 12 december 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) — Verenigd Koninkrijk) — Eli Lilly and Company Ltd/Human Genome Sciences Inc
(Zaak C-493/12) (1)
(Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Aanvullend beschermingscertificaat - Verordening (EG) nr. 469/2009 - Artikel 3 - Voorwaarden voor verkrijging van dit certificaat - Begrip „door van kracht zijnd basisoctrooi beschermd product” - Criteria - Bewoordingen van conclusies van basisoctrooi - Nauwkeurigheid en specificiteit - Functionele definitie van werkzame stof - Structurele definitie van werkzame stof - Europees Octrooiverdrag)
2014/C 45/24
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
High Court of Justice (Chancery Division)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Eli Lilly and Company Ltd
Verwerende partij: Human Genome Sciences Inc
Voorwerp
Uitlegging van artikel 3, sub a en c, van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PB L 152, blz. 1) — Voorwaarden voor verkrijging van een certificaat — Begrip „door een van kracht zijnd basisoctrooi beschermd product” — Beoordelingscriteria — Toepassing van de criteria op producten die geen combinatie van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen zijn
Dictum
Artikel 3, sub a, van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen moet aldus worden uitgelegd dat om te kunnen oordelen dat een werkzame stof wordt „beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi” in de zin van deze bepaling, het niet noodzakelijk is dat de werkzame stof in de conclusies van dit octrooi wordt vermeld middels een structurele formule. Wanneer deze werkzame stof onder een functionele formule valt die is vermeld in de conclusies van een door het Europees Octrooibureau verleend octrooi, staat artikel 3, sub a, in beginsel niet eraan in de weg dat een aanvullend beschermingscertificaat voor deze werkzame stof wordt afgegeven, evenwel op voorwaarde dat op basis van dergelijke conclusies, uitgelegd met name in het licht van de beschrijving van de uitvinding zoals vereist in artikel 69 van het Europees Octrooiverdrag en het protocol inzake de uitleg ervan, kan worden geconcludeerd dat deze conclusies impliciet maar noodzakelijkerwijs en specifiek betrekking hadden op de betrokken werkzame stof, hetgeen ter beoordeling van de verwijzende rechter staat.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/14 |
Arrest van het Hof (Negende kamer) van 5 december 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Salzburg — Oostenrijk) — Walter Vapenik/Josef Thurner
(Zaak C-508/12) (1)
(Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Verordening (EG) nr. 805/2004 - Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen - Voorwaarden voor waarmerking van beslissing als executoriale titel - Situatie waarin beslissing in geding tussen twee niet bedrijfs- of beroepsmatig handelende personen is gegeven in lidstaat van schuldeiser)
2014/C 45/25
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landesgericht Salzburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Walter Vapenik
Verwerende partij: Josef Thurner
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Landesgericht Salzburg — Uitlegging van artikel 6, lid 1, sub d, van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (PB L 143, blz. 15) — Voorwaarden voor waarmerking van een beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering als executoriale titel — Situatie waarin de beslissing in een geding tussen twee consumenten is gegeven in de lidstaat van de schuldeiser
Dictum
Artikel 6, lid 1, sub d, van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op overeenkomsten tussen twee niet bedrijfs- of beroepsmatig handelende personen.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/15 |
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 5 december 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Salzburg — Oostenrijk) — Zentralbetriebsrat der gemeinnützigen Salzburger Landeskliniken Betriebs GmbH/Land Salzburg
(Zaak C-514/12) (1)
(Vrij verkeer van werknemers - Artikel 45 VWEU - Verordening (EU) nr. 492/2011 - Artikel 7, lid 1 - Nationale regeling op grond waarvan tijdvakken van beroepsactiviteit vervuld bij andere werkgevers dan Land Salzburg gedeeltelijk in aanmerking worden genomen - Beperking van vrij verkeer van werknemers - Rechtvaardigingsgronden - Dwingende redenen van algemeen belang - Doel van personeelsbinding - Bestuurlijke vereenvoudiging - Transparantie)
2014/C 45/26
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landesgericht Salzburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Zentralbetriebsrat der gemeinnützigen Salzburger Landeskliniken Betriebs GmbH
Verwerende partij: Land Salzburg
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Landesgericht Salzburg — Uitlegging van artikel 45 VWEU en artikel 7, lid 1, van verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB L 141, blz. 1) — Beloning van arbeidscontractanten in openbare dienst van een lidstaat — Nationale regeling op grond waarvan de bij een bepaalde werkgever in de openbare sector vervulde tijdvakken van beroepsactiviteit volledig in aanmerking worden genomen, maar de bij andere werkgevers in de openbare of particuliere sector vervulde tijdvakken van beroepsactiviteit slechts gedeeltelijk en slechts indien zij na een bepaalde leeftijd zijn vervuld in aanmerking worden genomen
Dictum
Artikel 45 VWEU en artikel 7, lid 1, van verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling op grond waarvan voor de vaststelling van de peildatum voor de overgang van werknemers van een lokale overheid naar hogere salarisgroepen van hun categorie, de tijdvakken van beroepsactiviteit die ononderbroken bij deze lokale overheid zijn vervuld, volledig in aanmerking worden genomen, terwijl elk ander tijdvak van beroepsactiviteit slechts gedeeltelijk in aanmerking wordt genomen.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/15 |
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 12 december 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Puglia — Italië) — Dirextra Alta Formazione Srl/Regione Puglia
(Zaak C-523/12) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Vrij verrichten van diensten - Door Europees Sociaal Fonds medegefinancierde overheidssubsidies voor studenten die zijn ingeschreven voor postacademische specialisatieopleiding - Regionale regeling tot verbetering van plaatselijk onderwijsniveau die verstrekking van studiebeurzen afhankelijk stelt van door aanbieders van postacademische opleidingen te vervullen voorwaarden - Voorwaarde inzake tien jaar ononderbroken ervaring)
2014/C 45/27
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale Amministrativo Regionale per la Puglia
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Dirextra Alta Formazione Srl
Verwerende partij: Regione Puglia
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale Amministrativo Regionale per la Puglia — Uitlegging van de artikelen 56 VWEU, 101 VWEU en 107 VWEU — Uitlegging van de artikelen 9 en 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en van de artikelen 11 en 14 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Beginselen van evenredigheid en non-discriminatie — Door het Europees Sociaal Fonds medegefinancierde overheidssubsidies voor studenten die zijn ingeschreven voor postacademische masteropleidingen — Regionale regeling die gericht is op de verbetering van het plaatselijke onderwijsniveau en die het verstrekken van studiebeurzen afhankelijk stelt van het niveau van professionaliteit van de aanbieder van de masteropleiding — Aanbieder die over de vereiste ervaring beschikt wat het aantal verstrekte uren onderwijs betreft, maar deze niet binnen de vastgestelde tijdspanne en op de voorgeschreven wijze heeft bereikt
Dictum
Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale bepaling als die in het hoofdgeding, die verlangt dat hogeronderwijsinstellingen waar studenten zich bij wensen in te schrijven die een door het Europees Sociaal Fonds medegefinancierde regionale studiebeurs aanvragen, bewijzen dat zij over tien jaar ervaring beschikken, voor zover het gaat om andere instellingen dan door het nationale recht erkende universiteiten of instellingen die officieel erkende masterdiploma’s uitreiken.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/16 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 5 december 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Riigikohus — Estland) — Nordecon AS, Ramboll Eesti AS/Rahandusministeerium
(Zaak C-561/12) (1)
(Overheidsopdrachten - Procedure van gunning door onderhandelingen met bekendmaking van aankondiging van opdracht - Mogelijkheid voor aanbestedende dienst om te onderhandelen over inschrijvingen die niet voldoen aan in bestek van opdracht genoemde dwingende eisen van technische specificaties)
2014/C 45/28
Procestaal: Ests
Verwijzende rechter
Riigikohus
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Nordecon AS, Ramboll Eesti AS
Verwerende partij: Rahandusministeerium
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Riigikohus — Uitlegging van artikel 30, lid 2, van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114) — Procedure van gunning door onderhandelingen met bekendmaking van een aankondiging van een opdracht — Mogelijkheid of niet voor de aanbestedende dienst om te onderhandelen over inschrijvingen die niet beantwoorden aan de dwingende eisen van de technische specificaties in het bestek van de overheidsopdracht — Tijdens de onderhandelingen gewijzigde technische specificaties — Mogelijkheid om de overheidsopdracht te gunnen aan een inschrijver met een inschrijving die niet beantwoordt aan die technische specificaties
Dictum
Artikel 30, lid 2, van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, staat de aanbestedende dienst niet toe te onderhandelen met indieners van inschrijvingen die niet beantwoorden aan de dwingende eisen van de technische specificaties van de opdracht.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/16 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 28 november 2013 — Ivan Jurašinović/Raad van de Europese Unie
(Zaak C-576/12 P) (1)
(Hogere voorziening - Toegang tot documenten van instellingen - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Uitzonderingen op recht van toegang - Artikel 4, lid 1, sub a, eerste en derde streepje - Openbare veiligheid - Internationale betrekkingen)
2014/C 45/29
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Ivan Jurašinović (vertegenwoordigster: N. Amara-Lebret, avocate)
Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: K. Pellinghelli en B. Driessen, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer — uitgebreid) van 3 oktober 2012, Jurašinović/Raad (T-465/09), waarbij is verworpen het beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Raad van 21 september 2009 waarbij toegang is verleend tot sommige rapporten van de waarnemers van de Europese Unie die van 1 tot en met 31 augustus 1995 in Kroatië, in de regio Knin, aanwezig waren — Verzoek om toegang tot documenten die in het bezit zijn van de Raad — Schending van het recht op een eerlijk proces — Schending van de artikelen 4, lid 1, en 9, van verordening nr. 1049/2001 van het Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43) — Rapporten van waarnemers die door de Europese Unie naar Kroatië zijn gezonden — Uitzonderingen op het recht van toegang tot documenten — Gevoelige documenten — Gevaar voor ondermijning van de bescherming van de internationale betrekkingen — Eerdere openbaarmaking van die documenten aan een verwerende partij in het kader van een bij het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië aanhangige strafprocedure — Ondermijning van het goede verloop van de strafprocedure
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Ivan Jurašinović wordt verwezen in de kosten. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/17 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Prešove (Slowakije) op 29 oktober 2013 — CD Consulting, s.r.o./Marián Vasko
(Zaak C-558/13)
2014/C 45/30
Procestaal: Slowaaks
Verwijzende rechter
Krajský súd v Prešove
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: CD Consulting, s.r.o.
Verwerende partij: Marián Vasko
Prejudiciële vraag
Moeten artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG (1) van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en artikel 4 van richtlijn 87/102/EEG (2) van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een wettelijke regeling van een lidstaat als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, volgens welke de nationale rechter die uitspraak moet doen over de aan een geëndosseerde wissel verbonden rechten in beginsel in geen enkel stadium van de procedure de aan de wissel ten grondslag liggende overeenkomst en de oorzaak van de rechtsbetrekking ambtshalve kan beoordelen noch ambtshalve kan nagaan of eventueel sprake is van oneerlijke contractuele bedingen dan wel van schending van de bepalingen inzake de niet-vermelding van het jaarlijkse kostenpercentage in een consumentenkredietovereenkomst?
(1) PB L 95, blz. 29.
(2) PB L 42, blz. 48.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/17 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 30 oktober 2013 — Finanzamt Dortmund-Unna/Josef Grünewald
(Zaak C-559/13)
2014/C 45/31
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesfinanzhof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Finanzamt Dortmund-Unna
Verwerende partij: Josef Grünewald
Prejudiciële vraag
Staat artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in de weg aan een regeling van een lidstaat waarbij particuliere onderhoudsuitkeringen van niet-ingezeten belastingplichtigen die verband houden met een overdracht van een inkomsten genererend binnenlands vermogen in het kader van een zogenaamd voorschot op erfdeel, niet voor aftrek in aanmerking komen, terwijl, wanneer de belastingplicht onbeperkt is, dergelijke uitkeringen aftrekbaar zijn maar de aftrek resulteert in een corresponderende belastingplicht bij de (onbeperkte belastingplichtige) ontvanger van de uitkeringen?
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/17 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Obvodní soud pro Prahu 1 (Tsjechische Republiek) op 29 oktober 2013 — Hoštická a.s. e.a./Ministerstvo zemědělství
(Zaak C-561/13)
2014/C 45/32
Procestaal: Tsjechisch
Verwijzende rechter
Obvodní soud pro Prahu 1
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Hoštická a.s., Jaroslav Haškovec, Zemědělské družstvo Senice na Hané
Verwerende partij: Ministerstvo zemědělství
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 126 van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (1) aldus worden uitgelegd dat de afzonderlijke suikerbetaling een ontkoppelde betaling is? |
2) |
Moet artikel 126, lid 1, van verordening nr. 73/2009 van de Raad aldus worden uitgelegd dat „de in 2006 en 2007 door de betrokken lidstaten vastgestelde criteria” ook de representatieve periode omvatten die de lidstaten toen hebben gekozen op basis van artikel 143 ter bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad (2), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 319/2006 van de Raad (3)? |
(1) Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 30, blz. 16).
(2) Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PB L 270, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 319/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende wijziging van verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PB L 58, blz. 32).
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/18 |
Hogere voorziening ingesteld op 22 november 2013 door Total SA tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 13 september 2013 in zaak T-548/08, Total SA/Europese Commissie
(Zaak C-597/13 P)
2014/C 45/33
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: Total SA (vertegenwoordigers: E. Morgan de Rivery, E. Lagathu, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
primair:
|
— |
subsidiair, gebruikmaken van zijn uit artikel 261 VWEU voortvloeiende herzieningsbevoegdheid om de aan Total opgelegde geldboete te verlagen; |
— |
hoe dan ook, de Europese Commissie verwijzen in alle kosten, daaronder begrepen die welke Total voor het Gerecht heeft gedragen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante primair drie middelen en subsidiair eveneens drie middelen aan.
In de eerste plaats verwijt rekwirante het Gerecht, het beginsel van hoor en wederhoor te hebben geschonden door op dezelfde dag twee arresten te wijzen die de aard van rekwirantes aansprakelijkheid hebben gewijzigd en deze aansprakelijkheid daardoor hebben verzwaard.
In de tweede plaats betoogt rekwirante dat de motivering van het arrest van het Gerecht op onjuiste rechtsopvattingen berust. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de onwettigheidstoetsing, aangezien het de beschikking niet nietig heeft verklaard wegens schending van de motiveringsplicht. Voorts is het Gerecht zijn motiveringsplicht niet nagekomen bij de uitoefening van zijn uit artikel 261 VWEU voortvloeiende herzieningsbevoegdheid.
In de derde plaats verwijt rekwirante het Gerecht dat het bij de uitoefening van zijn uit artikel 261 VWEU voortvloeiende herzieningsbevoegdheid blijk heeft gegeven van onjuiste rechtsopvattingen, door te weigeren om rekwirantes geldboete in dezelfde verhouding te verlagen als de aan dochteronderneming Total Raffinage Marketing opgelegde geldboete. Het Gerecht heeft de omvang van zijn hervormingsbevoegdheid verkeerd ingeschat door in te grijpen in de hoofdelijke aansprakelijkheid van rekwirante en de dochteronderneming, hoewel het slechts gerechtigd is om het bedrag van de geldboete te wijzigen. Voorts is rekwirante van mening dat het Gerecht inbreuk heeft gemaakt op de rechtspraak van het Hof inzake de hoofdelijke aansprakelijkheid van een moedermaatschappij die voortvloeit uit het inbreukmakende gedrag van de dochteronderneming, alsook het gelijkheidsbeginsel, het beginsel non-discriminatie en het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden.
In de vierde plaats verzoekt rekwirante het Hof subsidiair om gebruik te maken van zijn eigen herzieningsbevoegdheid om het bedrag van de geldboete in te trekken of te wijzigen.
In de vijfde plaats verzoekt zij het Hof om het bedrag van de geldboete in beperkte mate te wijzigen teneinde deze af te stemmen op de geldboete die in zaak T-566/08 is opgelegd aan dochteronderneming Total Raffinage Marketing.
In de laatste plaats verzoekt zij het Hof om het basisbedrag van de geldboete te wijzigen teneinde dit bedrag af te stemmen op het basisbedrag van de geldboete die in zaak T-566/08 is opgelegd aan dochteronderneming Total Raffinage Marketing, of, in geval van hogere voorziening, op het basisbedrag dat het Hof in hogere voorziening aan die dochteronderneming zal opleggen indien het van oordeel is dat de zaak in staat van wijzen is, of op het basisbedrag dat het Gerecht na terugverwijzing door het Hof aan die onderneming zal opleggen.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/19 |
Hogere voorziening ingesteld op 25 november 2013 door Issam Anbouba tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 13 september 2013 in zaak T-563/11, Anbouba/Raad
(Zaak C-605/13 P)
2014/C 45/34
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Issam Anbouba (vertegenwoordigers: J.-M. Salva en M.-A. Bastin, avocats)
Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie
Conclusies
Rekwirant verzoekt het Hof:
— |
het arrest van het Gerecht van de Europese Unie (Zesde kamer) van 13 september 2013 in zaak T-563/11, Issam Anbouba/Raad van de Europese Unie, te vernietigen; |
— |
het besluit tot plaatsing van rekwirant op de lijst van door economische sancties getroffen personen en entiteiten onrechtmatig te verklaren; |
— |
de in zaak T-563/11 bestreden besluiten en verordeningen nietig te verklaren; |
— |
de Raad te verwijzen in de kosten van de twee procedures. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert rekwirant twee middelen aan.
In de eerste plaats meent rekwirant dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Raad, voor zover hij niet kon aantonen dat rekwirant het Syrische regime steunt, op goede gronden mocht aannemen dat de bestuurders van de belangrijkste Syrische bedrijven het Syrische regime steunden. Het eerste onderdeel van het middel betreft het ontbreken van een rechtsgrondslag voor een dergelijke aanname. Beperkende maatregelen kunnen vanwege hun zeer ingrijpende en bindende karakter immers niet worden toegepast op basis van een aanname. In geen enkele regelgevingshandeling staat rechtsgeldig bepaald dat een beroep kan worden gedaan op aannames. Het tweede onderdeel van het middel ziet op het feit dat de aanname niet in verhouding staat tot het beoogde doel, in het bijzonder omdat het om een heel algemene aanname gaat. Het derde onderdeel van het middel is ontleend aan de omstandigheid dat de aanname onweerlegbaar is. Via negatieve bewijsvoering het bewijs leveren dat geen steun wordt verleend aan het regime is feitelijk onmogelijk, en via positieve bewijsvoering aantonen dat oppositie wordt gevoerd tegen het regime kan redelijkerwijs niet het enige middel zijn om te bewijzen dat er geen sprake is van een band met het regime.
In de tweede plaats verwijt rekwirant het Gerecht dat het uitspraak heeft gedaan zonder dat de Raad bewijzen heeft aangedragen. Met het eerste onderdeel van zijn tweede middel voert rekwirant aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door op de litigieuze besluiten niet het gewone toezicht uit te oefenen en door uitspraak te doen zonder dat de Raad bewijzen heeft overgelegd. Met het tweede onderdeel van zijn tweede middel verwijt rekwirant het Gerecht in het bestreden arrest niet te hebben geconstateerd dat het beginsel van hoor en wederhoor en rekwirants recht van verdediging kennelijk zijn geschonden. De Raad hoefde van het Gerecht geen bewijzen over te leggen of aan te geven waarom geen openbaarmaking kon plaatsvinden, en mocht er van het Gerecht mee volstaan zijn besluit te onderbouwen met een aanname. De Raad kon zich echter niet rechtsgeldig op die aanname beroepen.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/19 |
Hogere voorziening ingesteld op 27 november 2013 door Zucchetti Rubinetteria SpA tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 16 september 2013 in zaak T-396/10, Zucchetti Rubinetteria/Europese Commissie
(Zaak C-618/13 P)
2014/C 45/35
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: Zucchetti Rubinetteria SpA (vertegenwoordigers: M. Condinanzi, P. Ziotti en N. Vasile, avvocati)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
het bestreden arrest vernietigen voor zover het Gerecht daarin heeft verworpen het beroep in zaak T-396/10 voor zover rekwirante verzocht om intrekking of vermindering van de geldboete die haar was opgelegd bij artikel 2 van het litigieuze besluit C(2010) 4185 definitief van de Commissie van 23 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/39.092 — Badkamersanitair); |
— |
en, de zaak zelf afdoen in de zin van artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, door de bij genoemd besluit van de Commissie opgelegde geldboete in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht in te trekken of althans te verlagen; |
— |
hoe dan ook de Commissie verwijzen in de kosten van de onderhavige hogere voorziening alsmede in de kosten van zaak T-396/10. |
Middelen en voornaamste argumenten
Schending van het Unierecht wat de berekening van de geldboeten en de beoordeling van de ernst van de inbreuk betreft, tegenstrijdige en ontoereikende motivering alsmede onvolledige rechterlijke toetsing. In het bijzonder: schending van artikel 23, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 1/2003 (1) en van de beginselen van persoonlijke verantwoordelijkheid, evenredigheid en gelijke behandeling bij de toepassing van sancties op antitrustgebied.
In het bestreden arrest heeft het Gerecht vastgesteld dat het litigieuze besluit tegenstrijdig en onrechtmatig was voor zover daarin werd aanvaard dat Zucchetti Rubinetteria SpA een minder ernstige inbreuk had begaan dan de aan het kartel deelnemende multinationals — daar zij er geen deel van uitmaakte en niet op de hoogte was van de uitbreiding van het kartel tot andere markten dan de Italiaanse — doch daaruit niet de noodzakelijke consequenties zijn getrokken voor de bepaling van de omvang van de geldboete. De toepassing van dezelfde vermenigvuldigingscoëfficiënten en de uitsluiting van verzachtende omstandigheden, en de dienovereenkomstige verwerping van het beroep ook op het punt van de intrekking of de verlaging van de opgelegde geldboete, leidt dus tot schending van bovengenoemde algemene beginselen en van het bepaalde in de punten 25 en 29 van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten, alsmede van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003.
(1) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/20 |
Hogere voorziening ingesteld op 28 november 2013 door Mamoli Robinetteria SpA tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 16 september 2013 in zaak T-376/10, Mamoli Robinetteria/Commissie
(Zaak C-619/13 P)
2014/C 45/36
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: Mamoli Robinetteria SpA (vertegenwoordigers: F. Capelli en M. Valcada, avvocati)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
de onderhavige hogere voorziening toewijzen en het arrest van het Gerecht van 16 september 2013 in zaak T-376/10, Mamoli spa/Europese Commissie vernietigen en,
|
— |
ten gronde, subsidiair:
|
Middelen en voornaamste argumenten
Tot staving van haar hogere voorziening voert rekwirante de zeven middelen aan.
1) |
Schending van de procedurele beginselen die gelden voor de formulering van de middelen van het beroep. Rekwirante betoogt dat het Gerecht een belangrijke fout heeft gemaakt door de middelen van het beroep te verwarren met de argumenten die zijn aangevoerd tot staving van die middelen. Die fout heeft ertoe geleid dat een deel van het verweer van rekwirante niet-ontvankelijk is verklaard. |
2) |
Schending van de rechten van verweer. Rekwirante betoogt dat de andere partijen in de procedure vóór de vaststelling van het besluit verweerargumenten hebben kunnen uiteenzetten met betrekking tot omstandigheden waarvan Mamoli niet in kennis was gesteld. Het Gerecht heeft dit aspect niet naar behoren beoordeeld. |
3) |
Schending van het legaliteitsbeginsel, bij de vaststelling van de mededelingen over het programma inzake medewerking (leniency), in het licht van de schending van de artikelen 101 VWEU tot en met 105 VWEU, alsmede van artikel 23 van verordening nr. 1/2003 (1) van de Raad, in hun onderlinge samenhang gelezen. De gehele procedure is terug te voeren en is gebaseerd op de mededelingen van de Commissie waarbij een zogeheten leniency-programma is ingesteld. Rekwirante stelt dat de Commissie bij het ontbreken van een handeling van de Europese wetgever niet beschikt over de bevoegdheid om te voorzien in de toekenning van gedeeltelijke of volledige immuniteit aan ondernemingen en om op een dergelijke mededeling een anti-trustprocedure te funderen die uitmondt in de oplegging van zware sancties. Het Gerecht heeft geen adequaat antwoord gegeven op de bezwaren van rekwirante en heeft verzuimd dieper in te gaan op de verschillende opgeworpen rechtsvragen. |
4) |
Schending van artikel 101 VWEU en van artikel 2 van verordening nr. 1/2003. Rekwirante betoogt dat de Commissie tijdens het onderzoek ernstige fouten heeft gemaakt. De Commissie is voorbij gegaan aan de bijzonderheden van de Italiaanse markt (bijvoorbeeld: structuur, kenmerken, rol van de groothandelaren) en heeft de situatie op de Italiaanse markt teruggebracht tot die welke op de Duitse markt heerst. Deze fout maakt de conclusies van de Commissie met betrekking tot het bestaan, op de Italiaanse markt, van een kartel inzake prijsstelling ongeldig. Voorts heeft de Commissie ten gevolge van de verweten fouten niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast. Het belang van de rol van Ideal Standard op de Italiaanse markt is in het geheel niet in aanmerking genomen. Het Gerecht is volledig voorbij gegaan aan de bezwaren en argumenten van rekwirante. |
5) |
Schending van de beginselen van evenredigheid, van gelijke behandeling en van het persoonlijke karakter van straffen bij het opleggen van de geldboete aan rekwirante Mamoli en bij de vaststelling van het bedrag ervan. Doordat de Commissie aan rekwirante de maximumstraf heeft opgelegd, heeft zij bovengenoemde beginselen geschonden. De werkelijke handelwijze van rekwirante is niet op passende wijze beoordeeld door de Commissie, die over het totaalbedrag van de geldboete voor de inbreuk heeft beslist zonder rekening te houden met de handelwijze van Mamoli en met de werkelijke invloed van haar handelwijze in het kader van de betwiste inbreuk. De Commissie heeft ook een fout gemaakt door voor Mamoli geen enkele verzachtende omstandigheid te aanvaarden. Hoewel het Gerecht enkele bezwaren van Mamoli in verband met de fouten van de Commissie bij de vaststelling van de geldboete heeft aanvaard, heeft het niet vastgesteld dat deze diende te worden verlaagd. |
6) |
Schending van artikel 23 van verordening nr. 1/2003 juncto punt 35 van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, sub a, van verordening nr. 1/2003 worden opgelegd (2006/C210/02). Rekwirante betoogt dat de Commissie weliswaar heeft begrepen dat Mamoli zich werkelijk in een ernstige economische situatie bevindt die het vermogen tot betaling van die onderneming ondermijnt, doch een besluit heeft vastgesteld dat niet geschikt is om het in de preambule genoemde doel te bereiken. Het Gerecht heeft de door Mamoli aangevoerde argumenten niet beoordeeld. |
7) |
Schending van de procedurevoorschriften. Het Gerecht heeft ten onrechte elk bewijsaanbod van Mamoli afgewezen. |
(1) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1)
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/21 |
Hogere voorziening ingesteld op 25 november 2013 door Issam Anbouba tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 13 september 2013 in zaak T-592/11, Anbouba/Raad
(Zaak C-630/13 P)
2014/C 45/37
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Issam Anbouba (vertegenwoordigers: J.-M. Salva en M.-A. Bastin, avocats)
Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie
Conclusies
Rekwirant verzoekt het Hof:
— |
het arrest van het Gerecht van de Europese Unie (Zesde kamer) van 13 september 2013 in zaak T-592/11, Issam Anbouba/Raad van de Europese Unie, te vernietigen; |
— |
het besluit tot plaatsing van rekwirant op de lijst van door economische sancties getroffen personen en entiteiten onrechtmatig te verklaren; |
— |
de in zaak T-592/11 bestreden besluiten en verordeningen nietig te verklaren; |
— |
de Raad te verwijzen in de kosten van de twee procedures. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert rekwirant twee middelen aan.
In de eerste plaats meent rekwirant dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Raad, voor zover hij niet kon aantonen dat rekwirant het Syrische regime steunt, op goede gronden mocht aannemen dat de bestuurders van de belangrijkste Syrische bedrijven het Syrische regime steunden. Het eerste onderdeel van het middel betreft het ontbreken van een rechtsgrondslag voor een dergelijke aanname. Beperkende maatregelen kunnen vanwege hun zeer ingrijpende en bindende karakter immers niet worden toegepast op basis van een aanname. In geen enkele regelgevingshandeling staat rechtsgeldig bepaald dat een beroep kan worden gedaan op aannames. Het tweede onderdeel van het middel ziet op het feit dat de aanname niet in verhouding staat tot het beoogde doel, in het bijzonder omdat het om een heel algemene aanname gaat. Het derde onderdeel van het middel is ontleend aan de omstandigheid dat de aanname onweerlegbaar is. Via negatieve bewijsvoering het bewijs leveren dat geen steun wordt verleend aan het regime is feitelijk onmogelijk, en via positieve bewijsvoering aantonen dat oppositie wordt gevoerd tegen het regime kan redelijkerwijs niet het enige middel zijn om te bewijzen dat er geen sprake is van een band met het regime.
In de tweede plaats verwijt rekwirant het Gerecht dat het uitspraak heeft gedaan zonder dat de Raad bewijzen heeft aangedragen. Met het eerste onderdeel van zijn tweede middel voert rekwirant aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door op de litigieuze besluiten niet het gewone toezicht uit te oefenen en door uitspraak te doen zonder dat de Raad bewijzen heeft overgelegd. Met het tweede onderdeel van zijn tweede middel verwijt rekwirant het Gerecht in het bestreden arrest niet te hebben geconstateerd dat het beginsel van hoor en wederhoor en rekwirants recht van verdediging kennelijk zijn geschonden. De Raad hoefde van het Gerecht geen bewijzen over te leggen of aan te geven waarom geen openbaarmaking kon plaatsvinden, en mocht er van het Gerecht mee volstaan zijn besluit te onderbouwen met een aanname. De Raad kon zich echter niet rechtsgeldig op die aanname beroepen.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/22 |
Hogere voorziening ingesteld op 4 december 2013 door Total Marketing Services tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 13 september 2013 in zaak T-566/08, Total Raffinage Marketing/Commissie
(Zaak C-634/13 P)
2014/C 45/38
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwiranten: Total Marketing Services, rechtsopvolger van Total Raffinage Marketing (vertegenwoordigers: C. Lemaire, S. Naudin, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
het arrest vernietigen voor zover het Gerecht ten onrechte heeft uitgesloten dat Total Marketing Services (hierna: „TMS”) haar deelname aan de inbreuk na 12 mei 2004 heeft stopgezet; |
— |
het arrest vernietigen voor zover het Gerecht ten onrechte heeft uitgesloten dat er sprake is van een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling van TMS en Repsol wat de duur van hun deelname aan de inbreuk betreft; |
— |
het arrest vernietigen voor zover het Gerecht ten onrechte heeft uitgesloten dat TMS tussen 26 mei 2000 en 27 juni 2001 haar deelname aan de inbreuk heeft onderbroken; |
— |
het arrest vernietigen voor zover het Gerecht niet heeft geantwoord op het middel dat de bewijzen betreffende het mededingingsverstorende gedrag van TMS op de markt niet zijn onderzocht; |
— |
definitief uitspraak doen overeenkomstig artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie en bijgevolg de beschikking nietig verklaren voor zover zij betrekking heeft op TMS, en in het kader van de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht de aan TMS opgelegde geldboete verlagen; |
— |
ingeval het Hof niet definitief uitspraak zou doen in de onderhavige zaak, de kosten aanhouden en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor afdoening overeenkomstig het arrest van het Hof; |
— |
ten slotte, de Commissie overeenkomstig artikel [184] van het Reglement voor de procesvoering verwijzen in de kosten die in de procedure voor het Gerecht en het Hof zijn gemaakt. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante vier middelen aan.
Met haar eerste middel betoogt rekwirante dat het Gerecht artikel 101 VWEU, de regels inzake de bewijslevering, het vermoeden van onschuld en het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden en zijn motiveringsplicht niet is nagekomen, voor zover het heeft geoordeeld dat rekwirante tussen 12 mei 2004 en 28 april 2005 aan de inbreuk heeft deelgenomen, op grond dat zij niet heeft aangetoond dat zij zich in die periode openlijk van de mededingingsregeling heeft gedistantieerd.
Met haar tweede middel, dat twee onderdelen omvat, stelt rekwirante dat het Gerecht het gelijkheidsbeginsel en zijn motiveringsplicht heeft geschonden en dat het de schriftelijke bewijzen betreffende de door TMS en Repsol ontvangen uitnodigingen onjuist heeft opgevat, voor zover het heeft uitgesloten dat TMS zich na de bijeenkomst van 11-12 mei 2004 uit het kartel heeft teruggetrokken, maar heeft aanvaard dat Repsol zich na de bijeenkomst van 3-4 augustus 2004 heeft teruggetrokken.
Met haar derde middel, dat twee onderdelen omvat, betoogt rekwirante dat het Gerecht artikel 101 VWEU, de regels inzake de bewijslevering, het vermoeden van onschuld en het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden en zijn motiveringsplicht niet is nagekomen, voor zover het heeft geoordeeld dat TMS haar deelname aan de inbreuk tussen 26 mei 2000 en 26 juni 2001 niet heeft onderbroken, op grond dat zij niet heeft aangetoond dat zij zich in die periode openlijk van de mededingingsregeling heeft gedistantieerd.
Ten slotte verwijt rekwirante het Gerecht met haar vierde middel dat het de beginselen van effectieve rechterlijke bescherming en van het persoonlijke karakter van straffen en sancties heeft geschonden en zijn motiveringsplicht niet is nagekomen, door zonder enig onderzoek het middel af te wijzen dat de bewijzen betreffende het inbreukmakende gedrag van TMS niet in aanmerking zijn genomen.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/23 |
Beroep ingesteld op 3 december 2013 — Europese Commissie/Republiek Polen
(Zaak C-639/13)
2014/C 45/39
Procestaal: Pools
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Lozano Palacios en M. Owsiany-Hornung, gemachtigden)
Verwerende partij: Republiek Polen
Conclusies
— |
vaststellen dat de Republiek Polen, door een verlaagd btw-tarief toe te passen op de in bijlage 3 bij de wet van 11 maart 2004 inzake de belasting over de toegevoegde waarde vermelde goederen bestemd voor brandbeveiliging, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 96 tot en met 98 van richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1) juncto bijlage III bij deze richtlijn; |
— |
de Republiek Polen verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter staving van haar beroep voert de Commissie aan dat de Republiek Polen een verlaagd btw-tarief toepast op goederen die niet zijn vermeld in bijlage III bij de richtlijn. Op deze goederen dient evenwel het normale tarief te worden toegepast, daar zij niet vallen onder de uitzondering van artikel 98, lid 2, van de richtlijn. Bovendien heeft het betoog van de Republiek Polen uitsluitend betrekking op het economische beleid, dat niet in aanmerking kan worden genomen als rechtvaardigingsgrond voor schending van de bepalingen van de richtlijn. Volgens de Commissie kan derhalve niet worden betwist dat de bepalingen van het Poolse recht niet werden aangepast aan de vereisten van de richtlijn.
(1) PB L 347, blz. 1.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/23 |
Hogere voorziening ingesteld op 4 december 2013 door Villeroy & Boch — Belgium tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 16 september 2013 in de gevoegde zaken T-373/10, T-374/10, T-382/10 en T-402/10, Villeroy & Boch tegen Commissie
(Zaak C-642/13 P)
2014/C 45/40
Procestaal: Nederlands
Partijen
Rekwirante: Villeroy & Boch — Belgium (vertegenwoordigers: O. W. Brouwer en N. Lorjé, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
Rekwirante verzoekt het Hof
— |
het arrest van het Gerecht (vierde kamer) van 16 september 2013 in de gevoegde zaken T-373/10, T-374/10, T-382110 en T-402/10, Villeroy & Boch/Commissie, voor zover het de vorderingen van rekwirante afwijst, te vernietigen; |
— |
subsidiair, het oordeel in punt 1 van het dictum van het arrest van 16 september 2013, voor zover het rekwirante betreft, gedeeltelijk te vernietigen; |
— |
meer subsidiair, de boete die aan rekwirante werd opgelegd in artikel 2 van de bestreden Beschikking van 23 juni 2010 in goede justitie te verlagen; |
— |
meer subsidiair, het arrest van het Gerecht van 16 september 2013 te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht; |
met telkens veroordeling van de Commissie in de kosten van het geding.
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirante betoogt dat het bestreden arrest om de volgende redenen vernietigd dient te worden:
1) |
Met het eerste middel wordt aangevoerd dat het Gerecht zich schuldig heeft gemaakt aan denaturering van bewijs door ten onrechte na te laten rekening te houden met – voor haar oordeel relevante – door rekwirante aangevoerde feiten die tijdens de mondelinge behandeling voor het Gerecht besproken zijn. |
2) |
Het tweede middel komt op tegen de samenvoeging van feitelijk en juridisch onafhankelijke gedragingen tot een vermeende enkele complexe en voortdurende inbreuk. Voorts betoogt rekwirante dat de toepassing door het Gerecht en de Commissie van het beginsel „één enkele complexe en voortdurende inbreuk” in strijd is met het recht op een eerlijk proces, de goede procesorde en de rechtens vereiste toetsing door het Gerecht. |
3) |
Met het derde middel betoogt rekwirante dat het Gerecht heeft nagelaten de juiste rechterlijke toets in acht te nemen waardoor de door het Unierecht gewaarborgde effectieve rechtsbescherming is geschonden. |
4) |
Met het vierde middel wordt aangevoerd dat de opgelegde boete in ieder geval niet kan worden gedragen door de uitkomst van de toetsing door het Gerecht en onevenredig is. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/24 |
Hogere voorziening ingesteld op 5 december 2013 door Villeroy et Boch tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 16 september 2013 in de gevoegde zaken T-374/10, T-382/10 en T-402/10, Villeroy & Boch Austria e.a./Commissie
(Zaak C-644/13 P)
2014/C 45/41
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: Villeroy et Boch (vertegenwoordiger: J. Philippe, avocat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
Volledige vernietiging van het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 16 september 2013 in de gevoegde zaken T-373/10, T-374/10, T-382/10 en T-402/10), voor zover rekwirantes beroep daarbij is verworpen; |
— |
subsidiair, gedeeltelijke vernietiging van het arrest van het Gerecht van 16 september 2013; |
— |
subsidiair, vermindering van de geldboete die rekwirante is opgelegd bij artikel 2 van het bestreden besluit van 23 juni 2010; |
— |
eveneens subsidiair, terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht voor een nieuwe uitspraak; |
— |
de Commissie te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter onderbouwing van haar hogere voorziening voert rekwirante vier middelen aan.
Met het eerste middel betoogt rekwirante dat de wijze waarop het Gerecht de bewijzen betreffende alle in Frankrijk gebeurde feiten heeft beoordeeld, tegenstrijdig is. Het Gerecht heeft in het bestreden arrest namelijk drie bewijselementen verschillend — en zelfs volkomen tegengesteld — beoordeeld, vergeleken met zijn beoordeling van diezelfde bewijzen in de parallelle zaken T-379/10 en T-381/10, Sanitec, en T-380/10, Wabco/Ideal Standard, waar rekwiranten zijn vrijgesproken van de aanklachten met betrekking tot Frankrijk. Volgens rekwirante levert een dergelijke fundamentele tegenspraak, zoals die blijkt uit tegenovergestelde vaststellingen op basis van hetzelfde bewijsmateriaal, schending op van het beginsel van gelijke behandeling en van het beginsel in dubio pro reo en wordt daardoor ook afbreuk gedaan aan de logische en juridische samenhang van het arrest van het Gerecht.
Met het tweede middel verwijt rekwirante het Gerecht dat het blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Het Gerecht heeft immers rechtens afzonderlijke handelingen die ook feitelijk los van elkaar stonden, kunstmatig samengebracht en deze aldus als een complexe en voortdurende inbreuk gekwalificeerd. Bovendien heeft het Gerecht er geen rekening mee gehouden dat bepaalde handelingen, die het nochtans samen heeft onderzocht, geenszins complementair waren.
Met het derde middel bekritiseert rekwirante het beperkte toezicht van het Gerecht. Volgens haar heeft het Gerecht slechts een marginale toetsing verricht en daardoor zijn bevoegdheden inzake controle en herziening niet volledig uitgeoefend. Rekwirante leidt hieruit af dat het recht op een eerlijk proces is geschonden.
Met haar vierde middel voert rekwirante aan dat de opgelegde sanctie onevenredig is.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/25 |
Beroep ingesteld op 6 december 2013 — Europese Commissie/Republiek Polen
(Zaak C-648/13)
2014/C 45/42
Procestaal: Pools
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Herrmann en E. Manhaeve, gemachtigden)
Verwerende partij: Republiek Polen
Conclusies
— |
vaststellen dat de Republiek Polen, door artikel 2, punten 19, 20, 26 en 27, artikel 8, lid l, artikel 9, lid 2, artikel l0, lid 3, artikel 11, lid 5, bijlage V (punten 1.3, 1.3.4, 1.3.5, 1.4 en 2.4.1) en bijlage VII (deel A, punten 7.2-7.10) bij richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (1) niet, onvolledig of onjuist om te zetten in nationaal recht, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 24 van deze richtlijn; |
— |
de Republiek Polen verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Artikel 2, punten 19, 20, 26 en 27
De Commissie verwijt de Republiek Polen een onjuiste en onvolledige omzetting van de in artikel 2, punten 19, 20, 26 en 27 van richtlijn 2000/60/EG vervatte definities.
Artikel 8, lid 1
De Commissie verwijt de Republiek Polen dat de Poolse bepalingen geen vereisten stellen die beantwoorden aan de specificaties voor Natura 2000-gebieden.
Artikel 9, lid 2
Volgens de Commissie werd artikel 9, lid 2, van richtlijn 2000/60/EG op onvolledige of onjuiste wijze omgezet, voor zover het gaat om de verplichting, in de stroomgebiedsbeheersplannen de voorgenomen stappen op te nemen voor de uitvoering van de kostenterugwinning die ertoe bijdragen dat de milieudoelstellingen van deze richtlijn bereikt worden.
Artikel 10, lid 3
De Commissie is van mening dat de Republiek Polen de in artikel 10, lid 3, van richtlijn 2000/60/EG vervatte verplichting niet heeft omgezet, hoewel de omzetting van deze bepaling wezenlijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de waterrichtlijn.
Artikel 11, lid 5
De Commissie stelt dat de Republiek Polen artikel 11, lid 5, van richtlijn 2000/60/EG onjuist heeft omgezet, voor zover de werkingssfeer van de overeenkomstige Poolse bepalingen enger is dan in de richtlijn.
Bijlage V
De Commissie is van mening dat, hoewel bijlage V in grote mate werd omgezet, bepaalde punten ervan niet op een bevredigende wijze werden omgezet in Pools recht. Het verwijt van onjuiste omzetting betreft in het bijzonder de opname van schattingen van de betrouwbaarheid in de stroomgebiedsbeheersplannen (punten 1.3, 1.3.4 en 2.4.1), de monitoring van habitats en soorten in beschermde gebieden (punt 1.3.5) en de uitsluiting van hydromorfologische elementen bij de indeling van de watertoestand (punt 1.4.2).
Bijlage VII
Volgens de Commissie heeft de Republiek Polen de punten 7.2-7.10 van deel A van deze bijlage onjuist omgezet, daar de bepalingen betreffende het nationale waterbeschermingsprogramma dienen te verschillen van de stroomgebiedsbeheersplannen in de zin van bijlage VII bij richtlijn 2000/60/EG. Om deze reden is de Commissie van mening dat de door de Poolse autoriteiten aangevoerde nationale bepalingen waarbij artikel 11 van de richtlijn wordt omgezet, niet volstaan om de omzetting van de vereisten van de punten 7.2-7-10 van bijlage VII te verzekeren.
(1) PB L 327, blz. 1.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/26 |
Beroep ingesteld op 13 december 2013 — Raad van de Europese Unie/Europese Commissie
(Zaak C-660/13)
2014/C 45/43
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. De Elera, E. Finnegan en P. Mahnič Bruni, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
besluit C(2013) 6355 def. van de Commissie van 3 oktober 2013 betreffende de ondertekening van het addendum bij het memorandum van overeenstemming betreffende een bijdrage van Zwitserland nietig verklaren; |
— |
verklaren dat de gevolgen van het besluit worden gehandhaafd tot de vervanging ervan; en |
— |
verwerende partij verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
1) |
Met zijn beroep heeft de Raad op grond van artikel 263 VWEU verzocht om nietigverklaring van besluit C(2013) 6355 def. van de Commissie van 3 oktober 2013 betreffende de ondertekening van het addendum bij het memorandum van overeenstemming betreffende een bijdrage van Zwitserland (1) („bestreden besluit”). |
2) |
Het bestreden besluit, waarbij de Commissie twee van haar leden heeft gemachtigd om voormeld memorandum te ondertekenen zonder voorafgaande toestemming door de Raad, is volgens de Raad onrechtmatig omdat het inbreuk maakt op in de Verdagen neergelegde fundamentele beginselen van Unierecht. Het beroep tot nietigverklaring is meer in het bijzonder gebaseerd op twee middelen:
|
3) |
Wat het eerste middel betreft, heeft de Commissie, doordat zij het addendum bij het memorandum van overeenstemming, namens de Unie en zonder voorafgaande toestemming door de Raad, alleen heeft ondertekend, gehandeld in strijd met het in artikel 13, lid 2, VEU neergelegde beginsel van verdeling van bevoegdheden, aangezien zij zich de bevoegdheid heeft toegeëigend om te beslissen over het beleid van de Unie, welke bevoegdheid ingevolge artikel 16 VEU aan de Raad toekomt, en dus inbreuk heeft gemaakt op het beginsel van het institutionele evenwicht. |
4) |
Wat het tweede middel betreft, is de Raad van mening dat de handelwijze van de Commissie het beginsel van loyale samenwerking op vier punten heeft geschonden: 1) door bewust inbreuk te maken op de bevoegdheden die op grond van artikel 16 VEU aan de Raad toekomen, en bijgevolg te handelen in strijd met het beginsel van verdeling van bevoegdheden van artikel 13, lid 2, VEU en dus met het beginsel van het institutionele evenwicht; 2) door bewust en eenzijdig voorbij te gaan aan de rol van de lidstaten op dat gebied, wat in strijd is met het beginsel van bevoegdheidstoebedeling van artikel 4, lid 1, VEU; 3) door opzettelijk aldus te handelen dat de inspanningen van de Raad om de door de Commissie gecreëerde situatie recht te zetten, geen resultaat hadden, en 4) door bewust te handelen op een wijze die het beginsel van eenheid in de externe vertegenwoordiging van de Unie in het gedrang heeft gebracht. |
(1) Document van de Commissie C(2013) 6355 def. van 3 oktober 2013.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/26 |
Beroep ingesteld op 17 december 2013 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland
(Zaak C-674/13)
2014/C 45/44
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Maxian Rusche en R. Sauer, gemachtigden)
Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland
Conclusies
— |
vaststellen dat de Bondsrepubliek Duitsland de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 288 VWEU, artikel 108, lid 2, VWEU, het doeltreffendheidsbeginsel, artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (1), en de artikelen 1, 4, 5 en 6 van besluit 2010/636/EU van de Commissie van 25 januari 2012 betreffende steunmaatregel C 36/07 (ex N 25/07) van Duitsland ten faveure van Deutsche Post AG (2), doordat zij niet alle noodzakelijke maatregelen heeft genomen om het besluit van de Commissie onverwijld en daadwerkelijk ten uitvoer te leggen door de verleende en met de interne markt onverenigbare steun volledig terug te vorderen en door de steunregeling voor de toekomst aan te passen; |
— |
de Bondsrepubliek Duitsland verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De Bondsrepubliek Duitsland is de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 288 VWEU, artikel 108, lid 2, VWEU, het doeltreffendheidsbeginsel, artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag, en de artikelen 1, 4, 5 en 6 van besluit 2010/636/EU van de Commissie van 25 januari 2012 betreffende steunmaatregel C 36/07 (ex N 25/07) van Duitsland ten faveure van Deutsche Post AG, doordat zij niet alle noodzakelijke maatregelen heeft genomen om het besluit van de Commissie onverwijld en daadwerkelijk ten uitvoer te leggen door de verleende en met de interne markt onverenigbare steun volledig terug te vorderen en door de steunregeling voor de toekomst aan te passen.
Duitsland weigert, in het kader van de tenuitvoerlegging van besluit 2012/636/EU, gegevens te verzamelen om de relevante markt voor pakketdiensten voor de periode van 2003 tot 2012 (voor de terugvordering) en voor de periode sinds 2012 af te bakenen. Daardoor verhindert Duitsland de tenuitvoerlegging van besluit 2012/636/EU. Dat besluit ziet immers naar de niet-gereguleerde postdiensten voor zowel de terugvordering van de steun die in het verleden onrechtmatig is verleend en niet met de interne markt verenigbaar is, als voor de opheffing/aanpassing van de pensioensubsidie voor de toekomst. De analyse van de relevante markt voor pakketdiensten is echter een conditio sine qua non om te kunnen bepalen om welke postdiensten het daarbij gaat.
De weigering om deze analyse uit te voeren staat eraan in de weg dat Duitsland onverwijld en daadwerkelijk de verleende en met de interne markt onverenigbare steun volledig terugvordert en de steunregeling voor de toekomst aanpast.
Subsidiair, namelijk voor het geval dat het standpunt van Duitsland, dat het middels definitieve beslissingen en besluiten van de bevoegde instanties besluit 2012/636/EU mocht uitvoeren, juist zou zijn, quod non, had Duitsland moeten uitgaan van een afzonderlijke markt voor „B2B”-pakketdiensten. Duitsland en de Commissie zijn het erover eens dat Deutsche Post AG op een dergelijke afzonderlijke markt voor „B2B”-pakketdiensten sinds 2003 op geen enkel moment een machtspositie heeft gehad. De markt voor „B2B”-pakketdiensten maakt bijgevolg deel uit van de niet-gereguleerde postdiensten.
Zowel bij de berekening van het terug te vorderen steunbedrag voor de periode van 2003 tot 2012 als bij de aanpassing van de steunregeling voor de toekomst had Duitsland bijgevolg de pensioensubsidie voor de onder de „B2B”-pakketdienst vallende ambtenaren moeten aanmerken als met de interne markt onverenigbare steun. Het had die steun, wat het verleden betreft, moeten terugvorderen en, wat de toekomst betreft, moeten intrekken.
(1) Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag, PB L 83, blz. 1.
(2) Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 184, PB L 289, blz. 1.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/27 |
Hogere voorziening ingesteld op 23 december 2013 door Andechser Molkerei Scheitz GmbH tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 15 oktober 2013 in zaak T-13/12, Andechser Molkerei Scheitz GmbH/Europese Commissie
(Zaak C-682/13 P)
2014/C 45/45
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Andechser Molkerei Scheitz GmbH (vertegenwoordiger: H. Schmidt, Rechtsanwalt)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
de beschikking van het Gerecht van 15 oktober 2013 in zaak T-13/12 gedeeltelijk vernietigen voor zover deze beschikking strekte tot verwerping van het beroep tot nietigverklaring met het verzoek verordening (EU) nr. 1131/2011 van de Commissie van 11 november 2011 tot wijziging van bijlage II bij verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft steviolglycosiden (1), bekendgemaakt in het Publicatieblad op 12 november 2011, nietig te verklaren, en |
— |
verordening (EU) nr. 1131/2011 van de Commissie tot wijziging van bijlage II bij verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft steviolglycosiden, bekendgemaakt in het Publicatieblad op 12 november 2011, nietig verklaren. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirante stelt in de eerste plaats schending van haar grondrecht op een doeltreffende voorziening in rechte krachtens artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het beroep tot nietigverklaring is door primair recht van de Europese Unie op zijn eigen merites toegelaten. Het grondrecht van artikel 47, lid 1, strekt ertoe een doeltreffend gebruik van op eigen merites toegelaten rechtsmiddelen mogelijk te maken. De beschikking van het Gerecht schendt het recht van rekwirante op een doeltreffend rechtsmiddel in de zin van een gewaarborgde effectieve rechtelijke bescherming uit artikel 47, lid 1, van het Handvest.
Rekwirante stelt in de tweede plaats schending van haar grondrecht uit artikel 47, lid 2, want haar grondrecht uit artikel 21 op non-discriminatie en haar grondrecht uit artikel 16 op gewaarborgde vrijheid van ondernemerschap zijn geschonden zonder dat haar ingesteld beroep als effectief rechtsmiddel is behandeld. Rekwirante stelt discriminatie als producente van biologische levensmiddelen, omdat de toelating van steviolglycosiden is verleend op een wijze die haar conventionele concurrenten een ongegronde en oneerlijke mededingingsvoorsprong geeft.
Rekwirante wenst bovendien gelijke behandeling door de Uniewetgever. Zij stelt schending van het algemene gelijkheidsbeginsel van artikel 20 van het Handvest. Voorts stelt zij discriminatie krachtens artikel 21 van het Handvest als onderneming in biologische levensmiddelen tegenover conventionele levensmiddelenondernemingen. Tot bewijs dat het om willekeurige discriminatie gaat, beroept rekwirante zich op de overeenkomst van de Europese Unie met de Verenigde Staten van Amerika van februari 2012, die de verkoop van volgens het US-biorecht met steviolglycosiden vervaardigde biologische producten toestaat op de interne markt van de Unie met het EU-biologo. Daaruit blijkt dat er geen redelijke grond is om conventionele concurrenten van rekwirante toe te staan yoghurt met steviolglycosiden te vervaardigen en bovendien een rechtsinstrument te kiezen waardoor zijzelf deze vrijheid van ondernemerschap is ontzegd. Volgens rekwirante is haar grondrecht uit artikel 16 van het Handvest op gewaarborgde vrijheid van ondernemerschap geschonden.
(1) PB L 295, blz. 205.
Gerecht
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/29 |
Arrest van het Gerecht van 16 oktober 2013 — Singer/BHIM — Cordia Magyarország (CORDIO)
(Zaak T-388/12) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk CORDIO - Ouder gemeenschapswoordmerk CORDIA - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)
2014/C 45/46
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Daniela Singer (Obertrubach, Duitsland) (vertegenwoordiger: B. Korom, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Schifko, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Cordia Magyarország Ingatlanforgalmazó Zrt (Boedapest, Hongarije) (vertegenwoordiger: A. Nagy, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 10 juli 2012 (zaak R 1842/2011-2) inzake een oppositieprocedure tussen Cordia Magyarország Ingatlanforgalmazó Zrt en Daniela Singer
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Daniela Singer zal naast haar eigen kosten, de kosten van het BHIM dragen. |
3) |
Cordia Magyarország Ingatlanforgalmazó Zrt zal haar eigen kosten dragen. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/29 |
Beschikking van het Gerecht van 9 december 2013 — El Corte Inglés/Commissie
(Zaak T-38/09) (1)
(Douane-unie - Invoer van textielproducten die als van oorsprong uit Jamaica waren aangegeven - Naheffing van invoerrechten - Verzoek om terugbetaling van rechten - Artikel 220, lid 2, sub b, en artikel 239 van verordening (EEG) nr. 2913/92 - Afwijzingsbesluit van Commissie - Nietigverklaring door nationale rechter van besluit van nationale autoriteiten om over te gaan tot naheffing van rechten - Afdoening zonder beslissing)
2014/C 45/47
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: El Corte Inglés, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: M. Baz en P. Muñiz, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Valero Jordana en L. Keppenne, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Axstores AB, voorheen Åhléns AB (Stockholm, Zweden) (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Fohlin en U. Käll, vervolgens U. Käll en T. Wetterlundh, advocaten)
Voorwerp
Nietigverklaring van beschikking C(2008) 6317 definitief van de Commissie van 3 november 2008 waarbij met betrekking tot de invoer van textielproducten die als van oorsprong uit Jamaica waren aangegeven, wordt vastgesteld dat de van verzoekster niet-geïnde invoerrechten moeten worden nageheven en dat er geen sprake is van een bijzonder geval dat de kwijtschelding van deze rechten rechtvaardigt (zaak REM 03/07)
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Elke partij draagt haar eigen kosten. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/30 |
Beschikking van het Gerecht van 10 december 2013 — Gobierno de Aragón e.a./Raad
(Zaak T-150/11) (1)
(Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Besluit betreffende staatssteun ter bevordering van sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen - Gedeeltelijke nietigverklaring - Onscheidbaarheid - Niet-ontvankelijkheid)
2014/C 45/48
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partijen: Gobierno de Aragón (Spanje); Principado de Asturias (Spanje); en Junta de Castilla y León (Spanje) (vertegenwoordigers: C. Fernández Vicién, I. Moreno-Tapia Rivas, E. Echeverría Álvarez en M. López Garrido, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Lo Monaco en F. Florindo Gijón, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: É. Gippini Fournier, L. Flynn en C. Urraca Caviedes, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit 2010/787/EU van de Raad van 10 december 2010 betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen (PB L 336, blz. 24)
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
Gobierno de Aragón (Spanje), Principado de Asturias (Spanje) en Junta de Castilla y León (Spanje) zullen hun eigen kosten dragen, alsook die van de Raad van de Europese Unie. |
3) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/30 |
Beschikking van het Gerecht van 19 december 2013 — da Silva Tenreiro/Commissie
(Zaak T-634/11 P) (1)
(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Aanwerving - Kennisgeving van vacature - Aanstelling in ambt van directeur van directie E, „Justitie”, van het directoraat-generaal „Justitie, vrijheid en veiligheid” van de Commissie - Afwijzing van rekwirants sollicitatie - Aanstelling van andere kandidaat - Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)
2014/C 45/49
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Mario Paulo da Silva Tenreiro (Kraainem, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.–N. Louis, É. Marchal en D. Abreu Caldas, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Eggers en L. Baquero Cruz, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 29 september 2011, da Silva Tenreiro/Commissie (F-72/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Da Silva Tenreiro draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/31 |
Beschikking van het Gerecht van 27 november 2013 — MAF/EIOPA
(Zaak T-23/12) (1)
(Beroep tot nietigverklaring - Taalregeling - Publicatie van raadplegingsdocumenten op website van EIOPA uitsluitend in Engels - Niet voor beroep vatbare handelingen - Niet-ontvankelijkheid)
2014/C 45/50
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Mutuelle des architectes français assurances (MAF) (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis, É. Marchal en D. Abreu Caldas, advocaten)
Verwerende partij: Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EIOPA) (vertegenwoordigers: J. Stuyck en A.-M. Vandromme, advocaten)
Voorwerp
Nietigverklaring, enerzijds, van het beweerde besluit van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen om uitsluitend in het Engels informatie op haar website bekend te maken, en meer in het bijzonder om uitsluitend in het Engels openbare raadplegingen te organiseren en, anderzijds, van de beweerde beslissing van de uitvoerende directeur van EIOPA van 16 januari 2012, houdende afwijzing van het verzoek van MAF strekkende tot de intrekking van het eerste beweerde besluit en tot de publicatie van de hierboven genoemde raadplegingen en van alle informatie op de website van EIOPA in alle officiële talen van de Europese Unie.
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
Mutuelle des architectes français assurances (MAF) wordt verwezen in de kosten. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/31 |
Beschikking van het Gerecht van 26 november 2013 — Pips/BHIM — s.Oliver Bernd Freier (ISABELLA OLIVER)
(Zaak T-38/12) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositie - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing)
2014/C 45/51
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Pips BV (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordiger: J. van den Berg, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Geroulakos, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: s.Oliver Bernd Freier GmbH & Co. KG (Rottendorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Körber en D. Kämper, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 20 oktober 2011 (zaak R 2420/2010-1) inzake een oppositieprocedure tussen s.Oliver Bernd Freier GmbH & Co. KG en Pips BV
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten en in verweerders kosten. Interveniënte zal haar eigen kosten dragen. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/31 |
Beschikking van het Gerecht van 27 november 2013 — Wirtgen/BHIM (Vorm van beitelhouder)
(Zaak T-179/12) (1)
(Gemeenschapsmerk - Weigering van inschrijving - Intrekking van inschrijvingsaanvraag - Afdoening zonder beslissing)
2014/C 45/52
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Wirtgen GmbH (Windhagen, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Jackermeier, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Poch, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 15 februari 2012 (zaak R 1923/2011-4) inzake een aanvraag tot inschrijving als gemeenschapsmerk van een driedimensionaal merk dat de vorm van een beitelhouder weergeeft
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Verzoekster wordt verwezen in de kosten. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/32 |
Beschikking van het Gerecht van 10 december 2013 — von Storch e.a./ECB
(Zaak T-492/12) (1)
(Beroep tot nietigverklaring - Door ECB vastgestelde besluiten - Technische kenmerken van rechtstreekse monetaire transacties van Eurosysteem - Maatregelen om beschikbaarheid van onderpand te waarborgen - Tijdelijke maatregelen betreffende herfinancieringstransacties van Eurosysteem en beleenbaarheid van onderpand - Niet rechtstreeks geraakt - Niet-ontvankelijkheid)
2014/C 45/53
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partijen: Sven A. von Storch (Berlijn, Duitsland) en de 5 216 andere verzoekers van wie de naam in de bijlage bij de beschikking is vermeld (vertegenwoordigers: M. Kerber en B. von Storch, advocaten)
Verwerende partij: Europese Centrale Bank (ECB) (vertegenwoordigers: C. Kroppenstedt en G. Gruber, gemachtigden, bijgestaan door H.-G. Kamann, advocaat)
Voorwerp
Vordering tot nietigverklaring, primair, van het besluit van de ECB van 6 september 2012 betreffende een aantal technische kenmerken van de rechtstreekse monetaire transacties van het Eurosysteem in de secundaire markten voor overheidsobligaties, en voorts van het besluit van de ECB van 6 september 2012 tot vaststelling van aanvullende maatregelen om de beschikbaarheid van onderpand voor de tegenpartijen te waarborgen teneinde hun toegang tot de liquiditeitsverruimende transacties van het Eurosysteem te handhaven, en, subsidiair, van richtsnoer 2012/614/EU van de BCE van 10 oktober 2012 tot wijziging van richtsnoer ECB/2012/18 inzake aanvullende tijdelijke maatregelen betreffende herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpanden (ECB/2012/23) (PB L 284, blz. 14).
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
Sven von Storch en de 5 216 andere verzoekers van wie de naam in de bijlage bij de onderhavige beschikking is vermeld worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Europese Centrale Bank (ECB). |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/32 |
Beschikking van het Gerecht van 19 december 2013 — da Silva Tenreiro/Commissie
(Zaak T-32/13 P) (1)
(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Aanwerving - Kennisgeving van vacature - Aanstelling in ambt van directeur van directie A, „Civiel recht” van het directoraat-generaal „Justitie” van de Commissie - Afwijzing van rekwirants sollicitatie - Aanstelling van andere kandidaat - Misbruik van bevoegdheid - Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)
2014/C 45/54
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Mario Paulo da Silva Tenreiro (Kraainem, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, J.-N. Louis en D. de Abreu Caldas, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Eggers en C. Ehrbar, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 14 november 2012, da Silva Tenreiro/Commissie (F-120/11, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Da Silva Tenreiro draagt zijn eigen kosten alsook die welke de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/33 |
Beschikking van het Gerecht van 27 november 2013 — Marcuccio/Commissie
(Zaak T-203/13 P) (1)
(Hogere voorziening - Openbare dienst - Beroep in eerste aanleg kennelijk niet-ontvankelijk verklaard - Verzoekschrift binnen beroepstermijn ingediend per fax en ondertekend door middel van stempel met handtekening van advocaat - Neerlegging van origineel na afloop van termijn - Te late instelling van beroep - Hogere voorziening kennelijk ongegrond)
2014/C 45/55
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirant: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Gattinara, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 28 januari 2013, Marcuccio/Commissie (F-92/12, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van deze beschikking
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Marcuccio zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/33 |
Beschikking van het Gerecht van 27 november 2013 — Marcuccio/Commissie
(Zaak T-204/13 P) (1)
(Hogere voorziening - Openbare dienst - Beroep in eerste aanleg kennelijk niet-ontvankelijk verklaard - Verzoekschrift binnen beroepstermijn ingediend per fax en ondertekend door middel van stempel met handtekening van advocaat - Neerlegging van origineel na afloop van termijn - Te late instelling van beroep - Hogere voorziening kennelijk ongegrond)
2014/C 45/56
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirant: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Gattinara, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 28 januari 2013, Marcuccio/Commissie (F-95/12, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van deze beschikking
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Marcuccio zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/33 |
Beschikking van het Gerecht van 27 november 2013 — Marcuccio/Commissie
(Zaak T-205/13 P) (1)
(Hogere voorziening - Openbare dienst - Beroep in eerste aanleg kennelijk niet-ontvankelijk verklaard - Verzoekschrift binnen beroepstermijn ingediend per fax en ondertekend door middel van stempel met handtekening van advocaat - Neerlegging van origineel na afloop van termijn - Te late instelling van beroep - Hogere voorziening kennelijk ongegrond)
2014/C 45/57
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirant: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Gattinara, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 28 januari 2013, Marcuccio/Commissie (F-100/12, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van deze beschikking
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Marcuccio zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/34 |
Beschikking van het Gerecht van 27 november 2013 — Castell Macía/BHIM — PJ Hungary (PEPE CASTELL)
(Zaak T-242/13) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositie - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing)
2014/C 45/58
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: José Castell Macía (Elche, Spanje) (vertegenwoordigers: G. Marín Raigal, P. López Ronda, G. Macias Bonilla en H. Mosback, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: PJ Hungary Szolgáltató kft (PJ Hungary kft) (Budapest, Hongarije)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 7 februari 2013 (zaak R 1401/2012-1) inzake een oppositieprocedure tussen PJ Hungary Szolgáltató kft (PJ Hungary kft) en José Castell Macía
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Verzoeker wordt verwezen in de kosten. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/34 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 8 januari 2014 — Stichting Sona en Nao/Commissie
(Zaak T-505/13 R)
(Kort geding - Regeling van de associatie van landen en gebieden overzee - Tiende Europees Ontwikkelingsfonds - Uitvoeringsmaatregelen - Nederlandse Antillen - Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging - Verzoek om voorlopige maatregelen - Ontvankelijkheid)
2014/C 45/59
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partijen: Stichting Sona (Curaçao, Nederlandse Antillen) en Nao NV (Curaçao) (vertegenwoordigers: R. Martens, K. Beirnaert en A. Van Vaerenbergh, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. van Beek, G. Wils en S. Pardo Quintillán, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van de Commissie om International Management Group als gedelegeerde entiteit aan te wijzen in het kader van het indirecte gecentraliseerde beheer van de middelen voor de uitvoering van het enkelvoudig programmeringsdocument voor de Nederlandse Antillen onder het tiende Europees Ontwikkelingsfonds, en een verzoek om de Commissie bij wijze van voorlopige maatregel te gelasten te goeder trouw onderhandelingen te beginnen met verzoeksters met het oog op de sluiting van een delegatieovereenkomst waarin aan eerste verzoekster de taken voor de uitvoering van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds met betrekking tot de Nederlandse Antillen worden toevertrouwd, totdat het Europees Bureau voor fraudebestrijding zijn eindverslag over het onderzoek van het rioleringsproject op het eiland Bonaire overlegt
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/35 |
Beroep ingesteld op 6 november 2013 — Luxembourg Pamol (Cyprus) en Luxembourg Industries/Commissie
(Zaak T-578/13)
2014/C 45/60
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Luxembourg Pamol (Cyprus) Ltd (Nicosia, Cyprus) en Luxembourg Industries Ltd (Tel-Aviv, Israël) (vertegenwoordigers: C. Mereu en K. Van Maldegem, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren; |
— |
het bestreden besluit nietig verklaren; en |
— |
verweerster verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verweersters vorderen nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 8 oktober 2013, dat hen werd meegedeeld op 9 oktober 2013, betreffende de publicatie van bepaalde delen van het verslag inzake collegiale toetsing en van de definitieve bijlage inzake kaliumfosfonaten, waarvan verzoeksters de vertrouwelijke behandeling hebben aangevraagd ingevolge richtlijn 91/414/EEG (1) van de Raad en verordening (EU) nr. 188/2011 (2) van de Commissie.
Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters twee middelen aan.
1) |
Eerste middel: de Commissie heeft artikel 14 van richtlijn 91/414/EEG van de Raad en het grondrecht op bescherming van bedrijfsgeheimen, verankerd in artikel 339 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, geschonden als gevolg van een onjuiste uitlegging van de voornoemde bepalingen en een onjuiste beoordeling van verzoeksters’ verzoeken om vertrouwelijke behandeling. |
2) |
Tweede middel: de Commissie schendt de grondbeginselen van het Unierecht, het beginsel van behoorlijk bestuur en verzoeksters’ recht van verweer door verzoeksters onvoldoende de gelegenheid te bieden om de reden voor hun verzoek om vertrouwelijke behandeling te verdedigen en te verduidelijken. |
(1) Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230, blz. 1).
(2) Verordening (EU) nr. 188/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van richtlijn 91/414/EEG van de Raad wat betreft de procedure voor de beoordeling van werkzame stoffen die twee jaar na de datum van kennisgeving van die richtlijn niet op de markt waren (PB L 53, blz. 51).
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/35 |
Beroep ingesteld op 4 november 2013 — Real Express/BHIM — MIP Metro (real)
(Zaak T-580/13)
2014/C 45/61
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Real Express Srl (Boekarest, Roemenië) (vertegenwoordiger: C. Anitoae, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG (Düsseldorf, Duitsland)
Conclusies
— |
de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 16 september 2013 in zaak R 1519/2012-4 vernietigen; |
— |
verweerder en interveniënte verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk in blauw en rood met het woordelement „real” voor waren en diensten van de klassen 3 en 35 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 512 609
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster
Oppositiemerk of -teken: Roemeense merken nrs. 38 089 en 80 065
Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/36 |
Beroep ingesteld op 25 november 2013 — Granette & Starorežná Distilleries/BHIM — Bacardi (42 VODKA JEMNÁ VODKA VYRÁBĚNÁ JEDINEČNOU TECHNOLOGIÍ 42 % vol.)
(Zaak T-607/13)
2014/C 45/62
Taal van het verzoekschrift: Tsjechisch
Partijen
Verzoekende partij: Granette & Starorežná Distilleries a.s. (Ústí nad Labem, Tsjechische Republiek) (vertegenwoordiger: T. Chleboun, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Bacardi Co. Ltd (Vaduz, Liechtenstein)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de onderhavige zaak te voegen met zaak T-435/12; |
— |
de vordering die de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep heeft ingesteld tegen verweerders beslissing van 9 juli 2012 in zaak R 2100/2011-2 (zaak T-435/12) af te wijzen; |
— |
verweerders beslissing van 16 september 2013 in zaak R 1605/2012-2 in die zin te wijzigen dat de conclusies van de andere partij in procedure nr. B 1753550 tegen de aanvraag voor het gemeenschapsmerk „42 VODKA JEMNÁ VODKA VYRÁBĚNÁ JEDINEČNOU TECHNOLOGIÍ 42 % vol” worden afgewezen; |
— |
verweerder en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep te verwijzen in verzoeksters kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Granette & Starorežná Distilleries
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met de woordelementen „42 VODKA JEMNÁ VODKA VYRÁBĚNÁ JEDINEČNOU TECHNOLOGIÍ 42 % vol.”
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Bacardi Co. Ltd
Oppositiemerk of -teken: internationaal en nationaal merk met het woordelement „42 BELOW”
Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie in haar geheel
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/36 |
Beroep ingesteld op 25 november 2013 — Oracle America/BHIM — Aava Mobile (AAVA CORE)
(Zaak T-618/13)
2014/C 45/63
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Oracle America, Inc. (Wilmington, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: T. Heydn, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Aava Mobile Oy (Oulu, Finland)
Conclusies
— |
de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 11 september 2013 in zaak R 1369/2012-2 vernietigen; |
— |
verweerder verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „AAVA CORE” voor waren en diensten van de klassen 9, 38 en 42 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 712 811
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster
Oppositiemerk of -teken: gemeenschapswoordmerk „JAVA” (nr. 6 551 626) voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 37, 38, 41, 42 en 45; in alle lidstaten van de Europese Unie bekend merk „JAVA” voor waren en diensten van de klassen 9, 38 en 42
Beslissing van de oppositieafdeling: volledige afwijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van de gemeenschapsmerkverordening
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/37 |
Beroep ingesteld op 25 november 2013 — The Tea Board/BHIM — Delta Lingerie (Darjeeling)
(Zaak T-624/13)
2014/C 45/64
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: The Tea Board (Calcutta, India) (vertegenwoordiger: A. Nordemann, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Delta Lingerie (Cachan, Frankrijk)
Conclusies
— |
de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 17 september 2013 in zaak R 1504/2012-2 vernietigen; |
— |
verweerder verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk in groen met het woordelement „Darjeeling” voor de klassen 25, 35 en 38 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 466 269
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoeker
Oppositiemerk of -teken: collectief gemeenschapswoordmerk nr. 4 325 718„DARJEELING” voor waren van klasse 30; collectief gemeenschapsbeeldmerk nr. 8 674 327 met het woordelement „DARJEELING” voor waren van klasse 30
Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, leden 1, sub b, en 5, van verordening nr. 207/2009
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/37 |
Beroep ingesteld op 25 november 2013 — The Tea Board/BHIM — Delta Lingerie (Darjeeling collection de lingerie)
(Zaak T-625/13)
2014/C 45/65
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: The Tea Board (Calcutta, India) (vertegenwoordiger: A. Nordemann, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Delta Lingerie (Cachan, Frankrijk)
Conclusies
— |
de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 17 september 2013 in zaak R 1502/2012-2 vernietigen; |
— |
verweerder verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk in groen met het woordelement „Darjeeling collection de lingerie” voor de klassen 25, 35 en 38 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 466 228
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoeker
Oppositiemerk of -teken: collectief gemeenschapswoordmerk nr. 4 325 718„DARJEELING” voor waren van klasse 30; collectief gemeenschapsbeeldmerk nr. 8 674 327 met het woordelement „DARJEELING”
Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, leden 1, sub b, en 5, van verordening nr. 207/2009
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/38 |
Beroep ingesteld op 25 november 2013 — The Tea Board/BHIM — Delta Lingerie (DARJEELING collection de lingerie)
(Zaak T-626/13)
2014/C 45/66
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: The Tea Board (Calcutta, India) (vertegenwoordiger: A. Nordemann, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Delta Lingerie (Cachan, Frankrijk)
Conclusies
— |
de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 17 september 2013 in zaak R 1501/2012-2 vernietigen; |
— |
verweerder verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met de woordelementen „Darjeeling collection de lingerie” voor de klassen 25, 35 en 38 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 468 463
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster
Oppositiemerk of -teken: collectief gemeenschapswoordmerk „DARJEELING” (nr. 4 325 718) voor waren van klasse 30; collectief gemeenschapsbeeldmerk met het woordelement „DARJEELING” (nr. 8 674 327)
Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van de gemeenschapsmerkverordening
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/38 |
Beroep ingesteld op 25 november 2013 — The Tea Board/BHIM — Delta Lingerie (Darjeeling)
(Zaak T-627/13)
2014/C 45/67
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: The Tea Board (Calcutta, India) (vertegenwoordiger: A. Nordemann, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Delta Lingerie (Cachan, Frankrijk)
Conclusies
— |
de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 11 september 2013 in zaak R 1387/2012-2 vernietigen; |
— |
verweerder verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met het woordelement „Darjeeling” voor waren en diensten van de klassen 25, 35 en 38 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 468 521
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoeker
Oppositiemerk of -teken: collectief gemeenschapswoordmerk nr. 4 325 718„DARJEELING” voor waren van klasse 30; collectief gemeenschapsbeeldmerk nr. 8 674 327 met het woordelement „DARJEELING”
Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, leden 1, sub b, en 5, van verordening nr. 207/2009
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/39 |
Beroep ingesteld op 29 november 2013 — Watch TV/Raad
(Zaak T-639/13)
2014/C 45/68
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Watch TV (Brussel, België) (vertegenwoordigers: F. de Visscher en M. von Kuegelgen, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
Verzoekster verzoekt het Gerecht:
— |
het besluit van de Raad van 30 september 2013 nietig te verklaren; |
— |
verweerder te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met haar beroep verzoekt verzoekster om nietigverklaring van het besluit waarbij de Raad van de Europese Unie haar perceel nr. 1 van opdracht UCA 190/11 „Verlening van audiovisuele en multimediadiensten aan de Raad van de Europese Unie/Europese Raad” (PB 2012/S 26-041228) niet heeft gegund.
Ter ondersteuning van haar beroep stelt verzoekster dat de Raad artikel 89, lid 1, van het Financieel Reglement (1) en de artikelen 131, lid 5, 135, lid 2, en 146, lid 3, van de verordening tot uitvoering van het Financieel Reglement (2) heeft geschonden door de opdracht te gunnen aan een inschrijver van wie de inschrijving niet beantwoordde aan de in de technische specificaties van het bestek neergelegde minimumvereisten wat betreft de bekwaamheid van de kandidaten. Volgens verzoekster had de Raad de gekozen inschrijving automatisch moeten afwijzen.
(1) Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248, blz. 1).
(2) Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 357, blz. 1).
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/39 |
Beroep ingesteld op 3 december 2013 — Rogesa/Commissie
(Zaak T-643/13)
2014/C 45/69
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Rogesa Roheisengesellschaft Saar mbH (Dillingen, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Altenschmidt en P. Schütter, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
het besluit van de Commissie van 25 september 2013 (GestDem nr. 2013/1504) nietig te verklaren; |
— |
de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij de hiernavolgende middelen aan.
1) |
Recht van toegang tot de litigieuze stukken en niet-toepasselijkheid van de weigeringsgronden van artikel 4 van verordening nr. 1049/2001 (1)
|
2) |
Procedurefout
|
(1) Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).
(2) Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264, blz. 13).
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/40 |
Beroep ingesteld op 12 december 2013 — Tsjechische Republiek/Commissie
(Zaak T-659/13)
2014/C 45/70
Procestaal: Tsjechisch
Partijen
Verzoekende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, J. Vláčil, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht om:
— |
gedelegeerde verordening (EU) nr. 885/2013 van de Commissie van 15 mei 2013 ter aanvulling van richtlijn 2010/40/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het verstrekken van informatiediensten voor veilige en beveiligde parkeerplaatsen voor vrachtwagens en bedrijfsvoertuigen (PB L 247, blz. 1) in haar geheel nietig te verklaren, en |
— |
de Europese Commissie te verwijzen in de kosten. |
Subsidiair verzoekt de verzoekende partij het Gerecht om:
— |
de artikelen 3, lid 1, 8, en 9, lid 1, sub a, van de bestreden verordening nietig te verklaren; en |
— |
de Europese Commissie te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.
1) |
Schending van artikel 7, lid 1, van richtlijn 2010/40/EU (1), juncto de artikelen 5, lid 1, en 6 van die richtlijn In dit verband betoogt verzoekster dat de Commissie met de vaststelling van de bestreden verordening de grenzen heeft overschreden van de bevoegdheden die haar bij artikel 7, lid 1, van richtlijn 2010/40, juncto de artikelen 5, lid 1, en 6 van die richtlijn, zijn toegekend. |
2) |
Schending van artikel 290 VWEU Met dit middel voert verzoekster aan dat de Commissie met de vaststelling van de bestreden verordening de aan haar overgedragen bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU niet-wetgevingshandelingen vast te stellen, te buiten is gegaan. |
3) |
Schending van artikel 13, lid 2, VEU Dienaangaande betoogt verzoekster dat de Commissie met de vaststelling van de bestreden verordening de grenzen heeft overschreden van de bevoegdheden die haar bij de Verdragen zijn toegedeeld. |
(1) Richtlijn 2010/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende het kader voor het invoeren van intelligente vervoerssystemen op het gebied van wegvervoer en voor interfaces met andere vervoerswijzen (PB L 207, blz. 1).
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/41 |
Beroep ingesteld op 12 december 2013 — Tsjechische Republiek/Europese Commissie
(Zaak T-660/13)
2014/C 45/71
Procestaal: Tsjechisch
Partijen
Verzoekende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, J. Vláčil, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
Primair
— |
gedelegeerde verordening (EU) nr. 886/2013 van de Commissie van 15 mei 2013 tot aanvulling van richtlijn 2010/40/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de gegevens en procedures voor het aanbieden, waar mogelijk, van minimale universele verkeersveiligheidsinformatie die kosteloos is voor de gebruikers (PB L 247, blz. 6), volledig nietig verklaren; |
— |
de Europese commissie verwijzen in de kosten. |
Subsidiair:
— |
artikel 5, lid 1, artikel 9 en artikel 10, lid 1, sub a, van de bestreden verordening nietig verklaren; |
— |
de Europese Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoekster baseert haar beroep op de volgende drie middelen.
1) |
Eerste middel: schending van artikel 7, lid 1, van richtlijn nr. 2010/40/EU (1) juncto artikel 5, lid 1, en artikel 6 ervan De Commissie, aldus verzoekster, overschreed met de vaststelling van de bestreden verordening haar bevoegdheden krachtens artikel 7, lid 1, van richtlijn nr. 2010/40, juncto artikel 5, lid 1, en artikel 6 ervan. |
2) |
Tweede middel: schending van artikel 209 VWEU Volgens dit middel van verzoekster overschreed de Commissie met de vaststelling van de bestreden verordening haar gedelegeerde bevoegdheid om niet-wetgevingshandelingen krachtens artikel 290 VWEU vast te stellen. |
3) |
Derde middel: schending van artikel 13, lid 2, VEU Volgens verzoekster overschreed de Commissie met de vaststelling van de bestreden verordening haar bevoegdheden krachtens de Verdragen. |
(1) Richtlijn 2010/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende het kader voor het invoeren van intelligente vervoerssystemen op het gebied van wegvervoer en voor interfaces met andere vervoerswijzen (PB L 207, blz. 1).
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/41 |
Beroep ingesteld op 16 december 2013 — K Chimica/ECHA
(Zaak T-675/13)
2014/C 45/72
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: K Chimica Srl [Mirano (VE), Italië] (vertegenwoordigers: R. Buizza en M. Rota, advocaten)
Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
ECHA-besluit nr. (2013) 3665 van 15 oktober 2013 nietig te verklaren en K Chimica de status van kmo te verlenen; |
— |
de voor kmo’s vastgestelde preferentiële tarieven toe te passen; |
— |
factuur nr. 10029302 waarbij betaling wordt verlangd van 9 300 EUR, zijnde het bedrag dat nog verschuldigd is wegens toepassing van het volle tarief op K Chimica, nietig te verklaren; |
— |
de administratieve sanctie van 19 900 EUR die door ECHA is opgelegd bij factuur nr. 10043954, nietig te verklaren. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.
1) |
Eerste middel, betreffende de uitlegging van aanbeveling nr. 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen
|
2) |
Tweede middel, betreffende het feit dat K. Chimica niet als kmo is erkend
|
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/42 |
Beroep ingesteld op 18 december 2013 — Italian international film/EACEA
(Zaak T-676/13)
2014/C 45/73
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Italian international film Srl (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: A. Fratini en B. Bettelli, advocaten)
Verwerende partij: Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
het beroep toe te wijzen en het besluit van het Agentschap van 8 oktober 2013 tot afwijzing van het in het kader van de oproep tot het indienen van voorstellen EACEA/21/12 ingediende project voor de film „Only God Forgives” derhalve nietig te verklaren; |
— |
het Agentschap te gelasten alle daarmee samenhangende maatregelen te treffen; |
— |
het Agentschap te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Het onderhavige beroep is gericht tegen het besluit van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur tot afwijzing van het project voor de film „Only God Forgives” dat is ingediend in het kader van de oproep tot het indienen van voorstellen EACEA/21/12 (MEDIA 2007 — Steun voor de transnationale distributie van Europese films — het „selectieve” programma 2013) (2012/C 300/07).
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.
1) |
Eerste middel: schending van artikel 296 VWEU, artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 133, lid 3, van het financieel reglement wegens ontoereikende motivering
|
2) |
Tweede middel: schending van artikel 167 VWEU en de uitvoeringsbepalingen, waaronder het financieel reglement, en van de punten 3 en 4 van de oproep tot het indienen van voorstellen EACEA/21/12
|
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/43 |
Beroep ingesteld op 20 december 2013 — SACBO/Commissie en TEN-T EA
(Zaak T-692/13)
2014/C 45/74
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Società per l’aeroporto civile di Bergamo-Orio al Serio SpA (SACBO SpA) (Grassobbio (BG), Italië) (vertegenwoordigers: G. Greco, M. Muscardini en G. Carullo, advocaten)
Verwerende partijen: Uitvoerend Agentschap voor het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T EA), Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
primair: het besluit van TEN-T EA van 23 oktober 2013 en alle daaraan voorafgaande, in het verzoekschrift vermelde handelingen nietig te verklaren voor zover daarin het besluit van 18 maart 2013 is bevestigd en is verklaard dat de externe kosten die betrekking hebben op de activiteiten 1, 2.1, 4, 5, 6 en 7 niet in aanmerking komen voor vergoeding, zodat de verschuldigde cofinanciering wordt verminderd en om terugbetaling van 158 517,54 EUR wordt verzocht, met alle daaruit voortvloeiende rechtsgevolgen; |
— |
subsidiair: vast te stellen dat het oogmerk van ontwijking ontbreekt en de activiteiten die het voorwerp zijn van de cofinanciering niet kunstmatig zijn opgesplitst, en derhalve het besluit van TEN-T EA van 23 oktober 2013 en alle daaraan voorafgaande, in het verzoekschrift vermelde handelingen nietig te verklaren voor zover daarin het besluit van 18 maart 2013 is bevestigd en is verklaard dat de externe kosten die betrekking hebben op de activiteiten 1, 2.1, 4, 5, 6 en 7 niet in aanmerking komen voor vergoeding, zodat de verschuldigde cofinanciering wordt verminderd en om terugbetaling van 158 517,54 EUR wordt verzocht, met alle daaruit voortvloeiende rechtsgevolgen; |
— |
hoe dan ook: de door de Commissie aangegeven vermindering van de financiering opnieuw vast te stellen op een niveau dat meer in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel; |
— |
verweerders te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoekster in de onderhavige zaak is dezelfde die zaak T-270/13, SACBO/Commissie en TEN-T EA (PB C 207 van 20.7.2013, blz. 46) heeft aangebracht.
In het kader van dat geding hebben beide verwerende partijen gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat het gericht is tegen een volgens hen niet-definitieve handeling.
Volgens verzoekster stelt zij dit beroep tegen de beschikking van TEN-T EA van 23 oktober 2013 in om haar rechten zeker te stellen door nogmaals de onrechtmatigheid van het besluit om de financiering te verminderen aan de kaak te stellen.
Zij voert dezelfde middelen en voornaamste argumenten aan als in zaak T-270/13.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/44 |
Beschikking van het Gerecht van 12 december 2013 — Unipol Banca/BHIM — Union Investment Privatfonds (unicard)
(Zaak T-574/11) (1)
2014/C 45/75
Procestaal: Engels
De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/44 |
Beschikking van het Gerecht van 2 december 2013 — Indesit Company/BHIM — ILVE (quadrio)
(Zaak T-214/12) (1)
2014/C 45/76
Procestaal: Italiaans
De president van de Negende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/44 |
Beschikking van het Gerecht van 25 november 2013 — Shark/BHIM — Monster Energy (UNLEASH THE BEAST!)
(Zaak T-217/12) (1)
2014/C 45/77
Procestaal: Engels
De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/44 |
Beschikking van het Gerecht van 13 december 2013 — Automobile Association/BHIM — Duncan Petersen Publishing (opbergmappen)
(Zaak T-508/12) (1)
2014/C 45/78
Procestaal: Engels
De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/44 |
Beschikking van het Gerecht van 28 november 2013 — Refrigue-confecções para o frio/BHIM — Sixty International (Refrigue for cold)
(Zaak T-511/12) (1)
2014/C 45/79
Procestaal: Italiaans
De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/44 |
Beschikking van het Gerecht van 10 december 2013 — Et Solar Industry e.a./Commissie
(Zaak T-153/13) (1)
2014/C 45/80
Procestaal: Engels
De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/45 |
Beschikking van het Gerecht van 10 december 2013 — Jiangsu Jiasheng Photovoltaic Technology/Commissie
(Zaak T-154/13) (1)
2014/C 45/81
Procestaal: Engels
De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/45 |
Beschikking van het Gerecht van 10 december 2013 — European Space Imaging/Commissie
(Zaak T-357/13) (1)
2014/C 45/82
Procestaal: Duits
De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/45 |
Beschikking van het Gerecht van 25 november 2013 — Euromed/BHIM — DC Druck-Chemie (EUROSIL)
(Zaak T-523/13) (1)
2014/C 45/83
Procestaal: Engels
De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/45 |
Beschikking van het Gerecht van 25 november 2013 — Euromed/BHIM — DC Druck-Chemie (EUROSIL)
(Zaak T-524/13) (1)
2014/C 45/84
Procestaal: Engels
De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Gerecht voor ambtenarenzaken
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/46 |
Beroep ingesteld op 4 oktober 2013 — ZZ e.a./EDEO
(Zaak F-100/13)
2014/C 45/85
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: ZZ en anderen (vertegenwoordigers: T. Bontinck en A. Guillerme, advocaten)
Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van EDEO om de in Argentinië, Chili, China (Hong Kong), Japan, Maleisië, Singapore en Taiwan tewerkgestelde ambtenaren vanaf 1 januari 2014 geen toelage voor levensomstandigheden meer te betalen
Conclusies van de verzoekende partijen
— |
besluit MDR/C6/(2012) van EDEO van 19 december 2012, waarbij het TABG heeft besloten om de toelage voor levensomstandigheden voor personeelsleden in delegaties en kantoren van de EU in Argentinië, China (Hong Kong), Chili, Japan, Maleisië, Singapore en Taiwan af te schaffen, nietig verklaren; |
— |
dientengevolge, gelasten dat vanaf 1 januari 2014 een toelage voor levensomstandigheden van 15 % moet worden betaald; |
— |
de verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/46 |
Beroep ingesteld op 25 oktober 2013 — ZZ/FRA
(Zaak F-106/13)
2014/C 45/86
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)
Verwerende partij: Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA)
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van de directeur van FRA om verzoeker de tuchtrechtelijke sanctie van een berisping op te leggen
Conclusies van de verzoekende partij
Verzoeker vraagt het Gerecht:
— |
het besluit van de directeur van FRA van 20 februari 2013 om hem een berisping te geven nietig te verklaren en, zo nodig, het besluit van 22 februari 2013 waarbij de berisping schriftelijk is bevestigd nietig te verklaren; |
— |
zo nodig, het op 18 juli 2013 ontvangen besluit van de directeur van FRA van 17 juli 2013 tot afwijzing van de klacht nietig te verklaren; |
— |
verzoeker een vergoeding te geven voor de immateriële schade als gevolg van de flagrante onwettigheid en de onregelmatigheid van het administratief onderzoek en het besluit om een berisping te geven, welke schade ex aequo et bono wordt begroot op 15 000 EUR; |
— |
de verwerende partij te verwijzen in alle kosten. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/46 |
Beroep ingesteld op 30 november 2013 — ZZ/Commissie
(Zaak F-116/13)
2014/C 45/87
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. Orlandi, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit betreffende de overdracht van verzoekers pensioenrechten aan de pensioenregeling van de Unie, waarbij toepassing wordt gegeven aan de nieuwe AUB van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Ambtenarenstatuut
Conclusies van de verzoekende partij
— |
vaststelling dat artikel 9 van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut onwettig en derhalve niet van toepassing is; |
— |
nietigverklaring van het besluit van 18 juni 2013 tot berekening van de pensioenrechten die verzoeker vóór zijn indiensttreding heeft verworven, in het kader van de overdracht daarvan aan de pensioenregeling van de instellingen van de Europese Unie, krachtens de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut van 3 maart 2011; |
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/47 |
Beroep ingesteld op 12 december 2013 — ZZ/ESB
(Zaak F-120/13)
2014/C 45/88
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)
Verwerende partij: Europees Spoorwegbureau (ESB)
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit om verzoeksters overeenkomst van tijdelijk functionaris niet te verlengen
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit om verzoeksters overeenkomst van tijdelijk functionaris bij het bureau niet te verlengen; |
— |
verwijzing van het bureau in de kosten van de procedure. |
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/47 |
Beroep ingesteld op 23 december 2013 — ZZ/Commissie
(Zaak F-126/13)
2014/C 45/89
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van PMO om de gezinstoelagen met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2012 rechtstreeks aan de moeder van verzoekers dochter te betalen
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van 21 mei 2013 waarbij PMO verzoeker op de hoogte heeft gesteld van zijn beslissing om de gezinstoelagen, dat wil zeggen de kostwinnerstoelage, de toelage voor een kind ten laste en de schooltoelage, rechtstreeks aan de moeder van zijn minderjarige dochter te betalen, en wel met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2012; |
— |
nietigverklaring van het besluit van 23 september 2013 tot afwijzing van verzoekers klacht; |
— |
veroordeling van de Commissie tot betaling, aan verzoeker, van alle bedragen verschuldigd uit hoofde van gezinstoelagen die sinds 1 oktober 2012 ten onrechte zijn ingehouden en wel tot aan de datum van uitvoering van het te wijzen arrest, vermeerderd met 4 % vertragingsrente per jaar vanaf 1 oktober 2012 en tot aan de datum van volledige vereffening; |
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure. |