ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2014.031.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 31

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

57e jaargang
1 februari 2014


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2014/C 031/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 24 van 25.1.2014

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2014/C 031/02

Zaak C-566/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal do Trabalho te Lissabon (Portugal) op 5 november 2013 — Jorge Ítalo Assis dos Santos/Banco de Portugal

2

2014/C 031/03

Zaak C-577/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division), Patents Court (Verenigd Koninkrijk) op 14 november 2013 — Actavis Group PTC EHF, Actavis UK Ltd/Boehringer Ingelheim Pharma GmbH & Co. KG

2

2014/C 031/04

Zaak C-580/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 18 november 2013 — Coty Germany GmbH/Stadtsparkasse Magdeburg

4

2014/C 031/05

Zaak C-584/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 19 november 2013 — Directeur général des finances publiques, Mapfre warranty SpA/Mapfre asistencia compania internacional de seguros y reaseguros, Directeur général des finances publiques

4

2014/C 031/06

Zaak C-602/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia no 2 de Santander (Spanje) op 25 november 2013 — Banco Bilbao Vizcaya Argentaria SA/Fernando Quintano Ujeta en María Isabel Sánchez García

4

2014/C 031/07

Zaak C-610/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 26 november 2013 door het Koninkrijk der Nederlanden tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 september 2013 in zaak T-343/11, Nederland/Commissie

5

2014/C 031/08

Zaak C-623/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 28 november 2013 — Ministre de l’Économie et des Finances/Gérard de Ruyter

6

2014/C 031/09

Zaak C-632/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Högsta förvaltningsdomstol (Zweden) op 3 december 2013 — Skatteverket/Hilkka Hirvonen

6

2014/C 031/10

Zaak C-641/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 4 december 2013 door het Koninkrijk Spanje tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 16 september 2013 in zaak T-2/07, Spanje/Commissie

6

2014/C 031/11

Zaak C-663/13: Beroep ingesteld op 13 december 2013 — Europese Commissie/Republiek Oostenrijk

7

 

Gerecht

2014/C 031/12

Zaak T-116/11: Arrest van het Gerecht van 11 december 2013 — EMA/Commissie (Arbitragebeding — Zesde kaderprogramma voor activiteiten op gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van totstandbrenging van Europese onderzoeksruimte en van innovatie (2002/2006) — Dicoems-overeenkomst en Cocoon-overeenkomst — Gedeelte van gedeclareerde kosten stemt niet overeen met contractuele bepalingen — Ontbinding van overeenkomsten — Terugbetaling van gedeelte van uitgekeerde bedragen — Schadevergoeding — Reconventionele vordering — Niet-contractuele aansprakelijkheid — Ongerechtvaardigde verrijking — Beroep tot nietigverklaring — Niet voor beroep vatbare handeling — Handeling die is verricht in louter contractueel kader en daarmee onlosmakelijk verbonden is — Debetnota — Niet-ontvankelijkheid)

8

2014/C 031/13

Zaak T-467/11: Arrest van het Gerecht van 10 december 2013 — Colgate-Palmolive/BHIM — dm-drogerie markt (360° SONIC ENERGY) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk 360° SONIC ENERGY — Ouder internationaal woordmerk SONIC POWER — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

8

2014/C 031/14

Zaak T-591/11: Arrest van het Gerecht van 11 december 2013 — Przedsiębiorstwo Handlowe Medox Lepiarz Lepiarz/BHIM — Henkel (SUPER GLUE) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk SUPER GLUE — Ouder Benelux-woordmerk SUPERGLUE — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Onderscheidend vermogen van ouder merk — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG nr. 207/2009)

9

2014/C 031/15

Zaak T-79/12: Arrest van het Gerecht van 11 december 2013 — Cisco Systems en Messagenet/Commissie (Mededinging — Concentraties — Europese markten voor communicatiediensten via internet — Besluit waarbij concentratie verenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard — Kennelijke beoordelingsfouten — Motiveringsplicht)

9

2014/C 031/16

Zaak T-123/12: Arrest van het Gerecht van 11 december 2013 — Smartbook/BHIM (SMARTBOOK) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk SMARTBOOK — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

10

2014/C 031/17

Zaak T-487/12: Arrest van het Gerecht van 11 december 2013 — Eckes-Granini/BHIM — Panini (PANINI) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk PANINI — Oudere nationale en communautaire woordmerken GRANINI — Relatieve weigeringsgrond — Geen verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

10

2014/C 031/18

Zaak T-540/13: Beroep ingesteld op 1 oktober 2013 — Société européenne des chaux et liants/ECHA

10

2014/C 031/19

Zaak T-566/13: Beroep ingesteld op 25 oktober 2013 — Hostel Tourist World/BHIM — WRI Nominees (HostelTouristWorld.com)

11

2014/C 031/20

Zaak T-575/13: Beroep ingesteld op 30 oktober 2013 — Lesaffre et Compagnie/BHIM — Louis Baking Company (BAKING CENTER BY TECHNOLINE)

11

2014/C 031/21

Zaak T-591/13: Beroep ingesteld op 8 november 2013 — Groupe Canal + et Canal + France/BHIM — Euronews (News+)

12

2014/C 031/22

Zaak T-593/13: Beroep ingesteld op 14 november 2013 — Siemag Tecberg Group/BHIM (Winder Controls)

12

2014/C 031/23

Zaak T-600/13: Beroep ingesteld op 15 november 2013 — Bimbo/BHIM (FIBRA PROTEÍNAS NUTRIENTES)

13

2014/C 031/24

Zaak T-614/13: Beroep ingesteld op 26 november 2013 — Romonta/Commissie

13

2014/C 031/25

Zaak T-621/13: Beroep ingesteld op 22 november 2013 — Pell Amar Cosmetics/BHIM — Alva Management (Pell amar dr. Ionescu — Calinesti)

14

2014/C 031/26

Zaak T-629/13: Beroep ingesteld op 28 november 2013 — Molda/Commissie

15

2014/C 031/27

Zaak T-630/13: Beroep ingesteld op 28 november 2013 — DK Recycling und Roheisen/Commissie

15

2014/C 031/28

Zaak T-631/13: Beroep ingesteld op 29 november 2013 — Raffinerie Heide/Commissie

16

2014/C 031/29

Zaak T-634/13: Beroep ingesteld op 29 november 2013 — Arctic Paper Mochenwangen/Commissie

17

2014/C 031/30

Zaak T-641/13: Beroep ingesteld op 3 december 2013 — Gemeente Bergen op Zoom/Commissie

18

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2014/C 031/31

Zaak F-117/11: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 december 2013 — Teughels/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Pensioenen — Overdracht van in nationale pensioenregeling verworven pensioenrechten — Verordening tot aanpassing van bijdragepercentage aan pensioenregeling van Unie — Aanpassing van actuariële waarden — Noodzaak om algemene uitvoeringsbepalingen vast te stellen — Toepassing in tijd van nieuwe algemene uitvoeringsbepalingen)

19

2014/C 031/32

Zaak F-130/11: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 december 2013 — Verile en Gjergji/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Pensioenen — Overdracht van in nationale pensioenregeling verworven pensioenrechten — Verordening tot aanpassing van bijdragepercentage aan pensioenregeling van Unie — Aanpassing van actuariële waarden — Noodzaak om algemene uitvoeringsbepalingen vast te stellen — Toepassing in tijd van nieuwe algemene uitvoeringsbepalingen — Intrekking van voorstel voor extra pensioenjaren — Wettigheid — Voorwaarden)

19

2014/C 031/33

Zaak F-125/12: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 december 2013 — Sesma Merino/BHIM (Openbare dienst — Ambtenaren — Beoordelingsrapport — Doelstellingen 2011/2012 — Geen bezwarend besluit — Beroep niet-ontvankelijk)

20

2014/C 031/34

Zaak F-142/12: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 december 2013 — A/Commissie (Openbare dienst — Sociale zekerheid — Ongeval of beroepsziekte — Artikel 73 Statuut — Blijvende gedeeltelijke invaliditeit — Verzoek om schadevergoeding)

20

2014/C 031/35

Zaak F-58/12: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 12 december 2013 — Marcuccio/Commissie (Openbare dienst — Besluit tot pensionering wegens invaliditeit — Nietigverklaring door Gerecht wegens motiveringsgebrek — Verzoek om uitvoering van arrest — Verzoek om herplaatsing — Vernietiging van arrest van Gerecht — Ontbreken van procesbelang — Artikel 266 VEU — Niet-contractuele aansprakelijkheid van instelling — Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond)

20

2014/C 031/36

Gevoegde zaken F-137/12, F-138/12, F-139/12 en F-141/12: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 13 december 2013 — Van Oost, Ibarra de Diego, Theodoridis en Hotz/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Certificeringsprocedure 2010-2011 — Uitsluiting van lijst van gecertificeerde ambtenaren — Minnelijke regeling op initiatief van Gerecht — Klachttermijn — Buiten termijn ingediende klacht — Begrip verschoonbare dwaling — Zorgvuldigheid die van ambtenaar met normale kennis van zaken wordt verlangd — Per telefoon verkregen inlichtingen — Bewijs — Niet-ontvankelijkheid)

21

2014/C 031/37

Zaak F-2/13: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 13 december 2013 — Marcuccio/Commissie (Openbare dienst — Beroepstermijn — Taal van afwijzing van klacht — Artikel 34, leden 1en 6, Reglement voor de procesvoering — Kopie van ondertekend verzoekschrift binnen beroepstermijn per fax verzonden — Geen gelijkheid van deze kopie en later verzonden ondertekend origineel — Termijnoverschrijding — Beroep kennelijk niet-ontvankelijk)

21

2014/C 031/38

Zaak F-79/13: Beroep ingesteld op 12 november 2013 — ZZ/EMCDDA

22

2014/C 031/39

Zaak F-111/13: Beroep ingesteld op 20 november 2013 — ZZ/Commissie

22

2014/C 031/40

Zaak F-115/13: Beroep ingesteld op 29 november 2013 — ZZ/Europees Milieuagentschap (EMA)

22

2014/C 031/41

Zaak F-117/13: Beroep ingesteld op 30 november 2013 — ZZ/Frontex

23

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/1


2014/C 31/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 24 van 25.1.2014

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 15 van 18.1.2014

PB C 9 van 11.1.2014

PB C 377 van 21.12.2013

PB C 367 van 14.12.2013

PB C 359 van 7.12.2013

PB C 352 van 30.11.2013

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal do Trabalho te Lissabon (Portugal) op 5 november 2013 — Jorge Ítalo Assis dos Santos/Banco de Portugal

(Zaak C-566/13)

2014/C 31/02

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal do Trabalho de Lisboa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jorge Ítalo Assis dos Santos

Verwerende partij: Banco de Portugal

Prejudiciële vragen

1)

Moet een nationaalrechtelijke bepaling die de centrale bank van de betrokken lidstaat ertoe verplicht de betaling te schorsen van de vergoedingen voor de dertiende en veertiende maand aan gepensioneerde werknemers van deze bank, worden geacht in strijd te zijn met artikel 130 VWEU, voor zover dit gepaard gaat met inmenging van de regering (zijnde het centrale bestuur) in de beslissingsbevoegdheden van de bank inzake personeelsbeleid, in strijd met het beginsel van autonomie en onafhankelijkheid van de centrale banken?

2)

Moet een nationaalrechtelijke bepaling die vereist dat de bedragen van de premies waarvan betaling is geschorst, worden overgedragen aan een orgaan van indirect overheidsbestuur dat afhankelijk en onder de voogdij van het ministerie van Financiën handelt en waarvan de inkomsten en uitgaven in de staatsbegroting worden opgevoerd, worden geacht in strijd te zijn met artikel 123 VWEU, voor zover dit in strijd is met het verbod van financiering van lidstaten door de centrale banken?

3)

Schendt de beperking van de schorsing van betaling van de vergoedingen voor de dertiende en de veertiende maand tot uitsluitend de gepensioneerde werknemers en niet de in dienst zijnde werknemers het gelijkheidsbeginsel, gelet op het discriminatieverbod van de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (1)?


(1)  PB 2000, C 364, blz. 1.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division), Patents Court (Verenigd Koninkrijk) op 14 november 2013 — Actavis Group PTC EHF, Actavis UK Ltd/Boehringer Ingelheim Pharma GmbH & Co. KG

(Zaak C-577/13)

2014/C 31/03

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (Chancery Division), Patents Court

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Actavis Group PTC EHF, Actavis UK Ltd

Verwerende partij: Boehringer Ingelheim Pharma GmbH & Co. KG

Prejudiciële vragen

1)

a)

Indien een octrooi bij de afgifte ervan geen conclusie bevat waarin de twee samengestelde werkzame stoffen expliciet zijn vermeld, maar het octrooi nadien kan worden gewijzigd teneinde een dergelijke conclusie erin op te nemen, kan dit octrooi dan — of die wijziging nu is verricht of niet — overeenkomstig artikel 3, sub a, van verordening (EG) nr. 469/2009 (1) (hierna: „verordening nr. 469/2009”) als „een van kracht zijnd basisoctrooi” worden aangevoerd voor een product dat deze samengestelde werkzame stoffen bevat?

b)

Kan een octrooi dat na de afgifte ervan en ofwel (i) vóórdat en/of (ii) nádat het aanvullende beschermingscertificaat (hierna: „ABC”) is verleend, is gewijzigd, als „een van kracht zijnd basisoctrooi” worden aangevoerd ter vervulling van de voorwaarde van artikel 3, sub a, van verordening nr. 469/2009?

c)

Indien een belanghebbende een ABC-aanvraag indient voor een product dat uit de werkzame stoffen A en B bestaat in omstandigheden waarin:

i)

het van kracht zijnde basisoctrooi, te weten een Europees octrooi (Verenigd Koninkrijk) [hierna: „(basis)octrooi”], ná de datum van de ABC-aanvraag maar vóór de afgifte daarvan, aldus is gewijzigd dat het ook een conclusie bevat waarin de stoffen A en B expliciet worden genoemd,

en

ii)

deze wijziging volgens het nationale recht wordt geacht steeds van toepassing te zijn geweest vanaf de afgifte van het octrooi,

kan de aanvrager van het ABC dit octrooi dan in zijn gewijzigde vorm aanvoeren ter vervulling van de voorwaarde van artikel 3, sub a, van verordening nr. 469/2009?

2)

Om te bepalen of de voorwaarden van artikel 3 vervuld zijn op de datum van de indiening van de ABC-aanvraag voor een product dat uit een samenstelling van de werkzame stoffen A en B bestaat, wanneer (i) in het van kracht zijnde basisoctrooi een conclusie is opgenomen betreffende een product dat de werkzame stof A bevat alsook een aanvullende conclusie betreffende een product dat een samenstelling van de werkzame stoffen A en B bevat en (ii) er reeds een ABC bestaat voor een product dat de werkzame stof A bevat („product X”), dient daarvoor dan te worden nagegaan of de samenstelling van de werkzame stoffen A en B als een ontdekking kan worden beschouwd die een onderscheiden en afzonderlijke uitvinding vormt ten opzichte van die van A alleen?

3)

Wanneer een van kracht zijnd basisoctrooi overeenkomstig artikel 3, sub a, strekt tot „bescherming” van:

a)

een product dat de werkzame stof A bevat („product X”), en

b)

een product dat een samenstelling van de werkzame stof A en de werkzame stof B bevat („product Y”),

en indien:

c)

een vergunning voor het in de handel brengen van product X als geneesmiddel is afgegeven;

d)

een ABC voor product X is verleend, en

e)

vervolgens een afzonderlijke vergunning voor het in de handel brengen van product Y is afgegeven,

staat verordening nr. 469/2009, inzonderheid de artikelen 3, sub c en d, en/of 13, lid 1, ervan, dan aan in de weg dat aan de houder van het octrooi een ABC voor product Y wordt afgegeven? Subsidiair, indien een ABC voor product Y kan worden verleend, dient de duur daarvan dan te worden beoordeeld op basis van de vergunning die voor product X is afgegeven of op basis van de vergunning die voor product Y is afgegeven?

4)

Indien vraag 1, sub a, ontkennend wordt beantwoord, vraag l, sub b-i bevestigend wordt beantwoord en vraag l, sub b-ii ontkennend wordt beantwoord, is dan in omstandigheden waarin:

i)

volgens artikel 7, lid 1, van verordening nr. 469/2009 een ABC voor een product wordt aangevraagd binnen een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de datum waarop voor dit product de in artikel 3, sub b, vermelde vergunning voor het in de handel brengen als geneesmiddel is verkregen overeenkomstig richtlijn 2001/83/EG (2) of richtlijn 2001/82/EG (3);

ii)

de bevoegde dienst voor de industriële eigendom na de indiening van de ABC-aanvraag wijst op een eventueel beletsel tegen de afgifte van het ABC krachtens artikel 3, sub a, van verordening nr. 469/2009;

iii)

vervolgens, teneinde dit mogelijke door de bevoegde dienst voor de industriële eigendom gemaakte bezwaar weg te werken, een aanvraag wordt ingediend tot wijziging van het van kracht zijnde basisoctrooi waarop de aanvrager van het ABC zich beroept, welke aanvraag wordt toegewezen;

iv)

het betrokken van kracht zijnde basisoctrooi, na aldus te zijn gewijzigd, aan artikel 3, sub a, voldoet;

verzet verordening nr. 469/2009 er zich dan tegen dat de bevoegde dienst voor de industriële eigendom nationale procedurele bepalingen toepast met het oog op (a) de opschorting van de ABC-aanvraag teneinde de aanvrager van het ABC in staat te stellen, te verzoeken om wijziging van het basisoctrooi en (b) de hervatting van de behandeling van deze aanvraag op een later tijdstip, met name zodra de wijziging is toegestaan, welke hervatting geschiedt:

ná het verstrijken van zes maanden vanaf de datum waarop een geldige vergunning voor het in de handel brengen van dat product als geneesmiddel is afgegeven, doch

binnen zes maanden vanaf de datum waarop de aanvraag tot wijziging van het kracht zijnde basisoctrooi is toegewezen?


(1)  Verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PB L 152, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311, blz. 67).

(3)  Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 311, blz. 1).


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 18 november 2013 — Coty Germany GmbH/Stadtsparkasse Magdeburg

(Zaak C-580/13)

2014/C 31/04

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Coty Germany GmbH

Verwerende partij: Stadtsparkasse Magdeburg

Prejudiciële vraag

Moet artikel 8, lid 3, sub e, van richtlijn 2004/48/EG (1) aldus worden uitgelegd dat deze bepaling in de weg staat aan een nationale regeling die in een geval als het hoofdgeding een bankinstelling toestaat om met een beroep op het bankgeheim te weigeren om informatie als bedoeld in artikel 8, lid 1, sub c, van deze richtlijn te verstrekken over de naam en het adres van een rekeninghouder?


(1)  Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB L 157, blz. 45).


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 19 november 2013 — Directeur général des finances publiques, Mapfre warranty SpA/Mapfre asistencia compania internacional de seguros y reaseguros, Directeur général des finances publiques

(Zaak C-584/13)

2014/C 31/05

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Directeur général des finances publiques, Mapfre warranty SpA

Verwerende partijen: Mapfre asistencia compania internacional de seguros y reaseguros, Directeur général des finances publiques

Prejudiciële vraag

Moeten de artikelen 2 en 13, B, sub a, van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG (1) van de Raad van 17 mei 1977 (77/388 EEG) aldus worden uitgelegd dat de verrichting die erin bestaat dat een marktdeelnemer die onafhankelijk is van de wederverkoper van tweedehandsauto’s, tegen betaling van een vast bedrag garantie biedt bij mechanische defecten die kunnen ontstaan aan bepaalde onderdelen van de tweedehandsauto, valt binnen de categorie verzekeringsverrichtingen die zijn vrijgesteld van de belasting over de toegevoegde waarde, of integendeel binnen de categorie diensten?


(1)  Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia no 2 de Santander (Spanje) op 25 november 2013 — Banco Bilbao Vizcaya Argentaria SA/Fernando Quintano Ujeta en María Isabel Sánchez García

(Zaak C-602/13)

2014/C 31/06

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de Primera Instancia no 2 de Santander

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Banco Bilbao Vizcaya Argentaria SA

Verwerende partijen: Fernando Quintano Ujeta en María Isabel Sánchez García

Prejudiciële vragen

1)

Dient de nationale rechter die vaststelt dat het in een overeenkomst vervatte beding inzake vertragingsrente oneerlijk is, krachtens richtlijn 93/13/EEG (1) van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, meer bepaald de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, daarvan, met het oog op de bescherming van consumenten en gebruikers overeenkomstig de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, elke vertragingsrentevoet ongeldig te verklaren, ook wanneer die resulteert uit de subsidiaire toepassing van een nationale bepaling als artikel 1 108 van de Spaanse Código Civil, de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 juncto artikel 114 van de Ley Hipotecaria, of artikel 4 RDL 6/2012, zonder zich gebonden te achten aan de herberekening waartoe de verkoper in voorkomend geval op grond van de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 is overgegaan?

2)

Moet de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg mag staan aan de bescherming van de belangen van de consument?

3)

Dient de nationale rechter die vaststelt dat het in een overeenkomst vervatte beding inzake vervroegde opeisbaarheid van de lening oneerlijk is, krachtens richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, meer bepaald de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, daarvan, met het oog op de bescherming van consumenten en gebruikers overeenkomstig de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, dat beding als niet geschreven te beschouwen met alle daaruit voortvloeiende gevolgen, ook wanneer de verkoper pas heeft gehandeld nadat de in de nationale bepaling vastgestelde minimumperiode was verstreken?


(1)  PB L 95, blz. 29.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/5


Hogere voorziening ingesteld op 26 november 2013 door het Koninkrijk der Nederlanden tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 september 2013 in zaak T-343/11, Nederland/Commissie

(Zaak C-610/13 P)

2014/C 31/07

Procestaal: Nederlands

Partijen

Rekwirant: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: M.K. Bulterman, M.A.M. de Ree, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirant verzoekt het Hof

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 16 september 2013 in de zaak T-343/11 te vernietigen;

voor zover de zaak in staat van wijzen is, de zaak af te doen door Besluit 2011/244/EU (1) te vernietigen;

indien de zaak niet in staat van wijzen is, de zaak voor afdoening te verwijzen naar het Gerecht;

de Commissie te verwijzen in de kosten, met inbegrip van de kosten van de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Middel 1 : onjuiste uitleg van artikel 8 van verordening 1433/2003 (2) gelezen in samenhang met bijlage I, punten 8 en 9 en bijlage II, punt 1 van die verordening door uitgaven voor het bedrukken van verpakkingen aan te merken als verpakkingskosten en dientengevolge niet-subsidiabel te achten.

Middel 2 : onjuiste uitleg van artikel 8 van verordening 1433/2003 gelezen in samenhang met punten 8 en 9 van bijlage I bij verordening 1433/2003 door een onjuiste maatstaf te hanteren voor de vereisten die gelden voor de omschrijving van promotionele acties in een operationeel programma.

Middel 3 : onjuiste toepassing van artikel 7 van verordening 1258/1999 (3) en artikel 31 van Verordening 1290/2005 (4) door de Commissie een verlichte bewijslast toe te kennen.

Middel 4 : onjuiste uitleg van artikel 6 van verordening 1432/2003 (5) gelezen in samenhang met artikel 11 van verordening 2200/96 (6) door te oordelen dat de telersvereniging de verkoop door gedetacheerd personeel niet zou kunnen aansturen.

Middel 5 : onjuiste uitleg van artikel 21 van verordening 1432/2003 door te oordelen dat de intrekking van de erkenning van telersvereniging FresQ noodzakelijk was.

Middel 6 : onjuiste toepassing van artikel 7, lid 4, van verordening 1258/1999, artikel 31 van verordening 1290/2005 en van het evenredigheidsbeginsel, in samenhang gelezen met artikel 21 van verordening 1432/2003, door alle uitgaven van de telersvereniging FresQ aan financiering te onttrekken.


(1)  Besluit van 15 april 2011 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), hebben verricht (PB L 102, blz. 33).

(2)  Verordening (EG) nr. 1433/2003 van de Commissie van 11 augustus 2003 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad voor wat de actiefondsen, de operationele programma's en de toekenning van financiële steun betreft (PB L 203, blz. 25).

(3)  Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 160, blz. 103).

(4)  Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 209, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 1432/2003 van de Commissie van 11 augustus 2003 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad met betrekking tot de erkenning van telersverenigingen en de voorlopige erkenning van telersgroepen (PB L 203, blz. 18).

(6)  Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (PB L 297, blz. 1).


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 28 november 2013 — Ministre de l’Économie et des Finances/Gérard de Ruyter

(Zaak C-623/13)

2014/C 31/08

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ministre de l’Économie et des Finances

Verwerende partij: Gérard de Ruyter

Prejudiciële vraag

Houden fiscale heffingen over inkomsten uit vermogen zoals de sociale bijdrage over inkomsten uit vermogen, de bijdrage aan de afbetaling van de sociale schuld over diezelfde inkomsten, de sociale heffing van 2 % en de aanvullende bijdrage bij die heffing, alleen al vanwege het feit dat zij bijdragen aan de financiering van de Franse verplichte socialezekerheidsregelingen, rechtstreeks en nadrukkelijk verband met bepaalde takken van sociale zekerheid die worden genoemd in artikel 4 van de verordening [(EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971] betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (1), en vallen zij derhalve binnen de werkingssfeer van die verordening?


(1)  PB L 149, blz. 2.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Högsta förvaltningsdomstol (Zweden) op 3 december 2013 — Skatteverket/Hilkka Hirvonen

(Zaak C-632/13)

2014/C 31/09

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Högsta förvaltningsdomstolen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Skatteverket

Verwerende partij: Hilkka Hirvonen

Prejudiciële vraag

Staat artikel 45 VWEU in de weg aan bepalingen in de wetgeving van een lidstaat waarbij degene die in een andere lidstaat woont — die zijn inkomen volledig of nagenoeg volledig uit de eerste lidstaat ontvangt — kan kiezen tussen twee totaal verschillende belastingstelsels, namelijk ofwel worden belast met een bronbelasting met lager belastingtarief, maar zonder recht op de in de algemene belasting toepasselijke belastingaftrek, ofwel worden belast over zijn inkomsten in de algemene belasting en dus met de mogelijkheid om de betrokken belastingaftrek te genieten?


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/6


Hogere voorziening ingesteld op 4 december 2013 door het Koninkrijk Spanje tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 16 september 2013 in zaak T-2/07, Spanje/Commissie

(Zaak C-641/13 P)

2014/C 31/10

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirant: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: A. Rubio González, gemachtigde)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de hogere voorziening toewijzen en het arrest van het Gerecht van 16 september 2013 in zaak T-2/07, Koninkrijk Spanje/Europese Commissie, vernietigen;

beschikking C(2006) 5102 van de Commissie van 20 oktober 2006 tot vermindering van de bijstand uit het Cohesiefonds aan de groep projecten met referentienummer 2001.ES.16.C.PE.050 betreffende de sanering van het stroomgebied van de Júcar (Spanje) op de aangegeven manier gedeeltelijk nietig verklaren, voor zover het hanteren van ervaring als gunningscriterium wordt aangemerkt als onregelmatigheid;

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Onjuiste rechtsopvatting wat betreft het oordeel dat het hanteren van ervaring als gunningscriterium in strijd is met artikel 30 van richtlijn 93/37 (1). Die bepaling verbiedt niet dat op de ervaring van de aannemer betrekking hebbende criteria worden gehanteerd bij het plaatsen van een opdracht. Met de ervaring van inschrijvers mag wel rekening worden gehouden indien dat criterium niet wordt gebruikt om de geschiktheid van een inschrijver te beoordelen, verschilt van de solvabiliteitseis en dient ter bepaling van de economisch voordeligste aanbieding omdat er een verband is met het voorwerp van de opdracht en de kwaliteit van de uitvoering daarvan.


(1)  Richtlijn 93/37/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (PB L 199, blz. 54).


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/7


Beroep ingesteld op 13 december 2013 — Europese Commissie/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-663/13)

2014/C 31/11

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Hetsch, K. Herrmann, T. Maxian Rusche, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Oostenrijk de krachtens artikel 27, lid 1, van richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG (1) op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen, doordat zij de vereiste wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen tot omzetting van artikel 2, sub a, b, d, f, g, h, n, artikel 3, lid 4, sub a en b, artikel 5, artikel 13, leden 1, sub e, en 6, tweede en derde alinea, artikel 14, leden 2, 3, 4, 5, artikel 16, leden 1, tweede zin, 3, eerste alinea, 4, tweede zin, 6, 7, 8, artikel 17, leden 1, sub c, betreffende biobrandstoffen, 2 betreffende biovloeistoffen, 3, sub b-i, betreffende andere lidstaten en derde landen, 3, sub a, b-ii, c, 4, sub a — c, en 8, artikel 18, lid 1, betreffende biovloeistoffen, artikel 19, leden 1 en 3, voor biovloeistoffen, bijlage II, bijlage III, bijlage IV en bijlage V bij deze richtlijn noch landelijk, noch in bepaalde deelgebieden heeft vastgesteld respectievelijk deze voorschriften aan de Commissie heeft meegedeeld;

de Republiek Oostenrijk wegens niet-nakoming van de verplichting tot mededeling van de omzettingsmaatregelen krachtens artikel 260, lid 3, VWEU te gelasten een dwangsom van 40 512 EUR per dag te betalen aan de eigen middelen van de Europese Unie vanaf de dag van uitspraak van het arrest van het Hof, waarbij niet-nakoming van de verplichtingen wordt vastgesteld;

de Republiek Oostenrijk te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 5 december 2010 verstreken.


(1)  PB L 140, blz. 16.


Gerecht

1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/8


Arrest van het Gerecht van 11 december 2013 — EMA/Commissie

(Zaak T-116/11) (1)

(Arbitragebeding - Zesde kaderprogramma voor activiteiten op gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van totstandbrenging van Europese onderzoeksruimte en van innovatie (2002/2006) - Dicoems-overeenkomst en Cocoon-overeenkomst - Gedeelte van gedeclareerde kosten stemt niet overeen met contractuele bepalingen - Ontbinding van overeenkomsten - Terugbetaling van gedeelte van uitgekeerde bedragen - Schadevergoeding - Reconventionele vordering - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Ongerechtvaardigde verrijking - Beroep tot nietigverklaring - Niet voor beroep vatbare handeling - Handeling die is verricht in louter contractueel kader en daarmee onlosmakelijk verbonden is - Debetnota - Niet-ontvankelijkheid)

2014/C 31/12

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Association médicale européenne (EMA) (Brussel, België) (vertegenwoordigers: A. Franchi en L. Picciano, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Delaude en F. Moro, gemachtigden, bijgestaan door D. Gullo, advocaat)

Voorwerp

Primair, een verzoek dat ten eerste strekt tot vergoeding van de kosten voor de uitvoering van overeenkomst nr. 507126 inzake het Cocoon-project en overeenkomst nr. 507760 inzake het Dicoems-project, die respectievelijk op 7 en 19 december 2003 tussen de Commissie en verzoekster zijn afgesloten, ten tweede tot vaststelling dat het besluit van de Commissie houdende beëindiging van die overeenkomsten onrechtmatig is, ten derde tot nietigverklaring van de overeenkomstige debetnota en ten vierde tot vergoeding van de geleden schade en, subsidiair, een vordering op grond van de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Commissie

Dictum

1)

Het beroep van de Association médicale européenne (EMA) wordt toegewezen voor zover het betrekking heeft op de vergoeding van de directe personeelskosten in verband met de Cocoon-overeenkomst en de Dicoems-overeenkomst ten belope van 17 231,28 EUR en de daarmee verband houdende indirecte kosten die uit de toepassing van die overeenkomsten voortvloeien.

2)

Het beroep van EMA wordt verworpen voor het overige.

3)

De reconventionele vordering van de Europese Commissie wordt afgewezen.

4)

Elke partij draagt haar eigen kosten, daaronder begrepen de kosten van het kort geding in zaak T-116/11 R.


(1)  PB C 120 van 16.4.2011.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/8


Arrest van het Gerecht van 10 december 2013 — Colgate-Palmolive/BHIM — dm-drogerie markt (360° SONIC ENERGY)

(Zaak T-467/11) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk 360° SONIC ENERGY - Ouder internationaal woordmerk SONIC POWER - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2014/C 31/13

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Colgate-Palmolive Company (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Zintler en G. Schindler, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Geroulakos, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: dm-drogerie markt GmbH & Co. KG (Karlsruhe, Duitsland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 25 mei 2011 (zaak R 1094/2010-2) inzake een oppositieprocedure tussen dm-drogerie markt GmbH & Co. KG en Colgate-Palmolive Company

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Colgate-Palmolive Company wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 319 van 29.10.2011.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/9


Arrest van het Gerecht van 11 december 2013 — Przedsiębiorstwo Handlowe Medox Lepiarz Lepiarz/BHIM — Henkel (SUPER GLUE)

(Zaak T-591/11) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk SUPER GLUE - Ouder Benelux-woordmerk SUPERGLUE - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Onderscheidend vermogen van ouder merk - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG nr. 207/2009)

2014/C 31/14

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Przedsiębiorstwo Handlowe Medox Lepiarz Jarosław Lepiarz Alicja sp. j. (Jaworzno, Polen) (vertegenwoordigers: M. Konieczyński en I. Kubiec, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Henkel Corp. (Gulph Mills, Pennsylvania, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: C. Rohnke en M. Jacob, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 12 september 2011 (zaak R 1147/2010-4) inzake een oppositieprocedure tussen Henkel Corp. en Przedsiębiorstwo Handlowe Medox Lepiarz Jarosław Lepiarz Alicja sp.j.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Przedsiębiorstwo Handlowe Medox Lepiarz Jarosław Lepiarz Alicja sp.j. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 32 van 4.2.2012.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/9


Arrest van het Gerecht van 11 december 2013 — Cisco Systems en Messagenet/Commissie

(Zaak T-79/12) (1)

(Mededinging - Concentraties - Europese markten voor communicatiediensten via internet - Besluit waarbij concentratie verenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Kennelijke beoordelingsfouten - Motiveringsplicht)

2014/C 31/15

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Cisco Systems Inc. (San Jose, Californië, Verenigde Staten) en Messagenet SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: L. Ortiz Blanco, J. Buendía Sierra, A. Lamadrid de Pablo en K. Jörgens, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: N. Khan, S. Noë en C. Hödlmayr, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Microsoft Corp. (Seattle, Washington, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: G. Berrisch, advocaat)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van besluit C(2011) 7279 definitief van de Commissie van 7 oktober 2011, waarbij de concentratie van ondernemingen waarbij Skype Global Sàrl door Microsoft Corp. is overgenomen, verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) is verklaard (zaak nr. COMP/M.62.821 — Microsoft/Skype)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Cisco Systems Inc. en Messagenet SpA dragen hun eigen kosten alsook die van de Europese Commissie en Microsoft Corp.


(1)  PB C 109 van 14.4.2012.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/10


Arrest van het Gerecht van 11 december 2013 — Smartbook/BHIM (SMARTBOOK)

(Zaak T-123/12) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk SMARTBOOK - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2014/C 31/16

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Smartbook AG (Offenburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Milbradt, A. Schwarz en F. Reiling, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Qualcomm, Inc. (Dover, Delaware, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: A. Renck, A. Leister en V. von Bomhard, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 15 december 2011 (zaak R 799/2011-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken SMARTBOOK als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Smartbook AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 157 van 2.6.2012.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/10


Arrest van het Gerecht van 11 december 2013 — Eckes-Granini/BHIM — Panini (PANINI)

(Zaak T-487/12) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk PANINI - Oudere nationale en communautaire woordmerken GRANINI - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2014/C 31/17

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Eckes-Granini Group GmbH (Nieder-Olm, Duitsland) (vertegenwoordiger: W. Berlit, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Panini SpA (Modena, Italië) (vertegenwoordiger: F. Terrano, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 6 september 2012 (zaak R 2393/2011-2), inzake een oppositieprocedure tussen Eckes-Granini Group GmbH en Panini SpA.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Eckes-Granini Group GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 26 van 26.1.2013.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/10


Beroep ingesteld op 1 oktober 2013 — Société européenne des chaux et liants/ECHA

(Zaak T-540/13)

2014/C 31/18

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Société européenne des chaux et liants (Bourgoin-Jallieu, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J. Dezarnaud, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

Conclusies

toewijzing van het verzoek van de vennootschap ECL om zonder meer te worden ontheven van betaling van de geldboete die zij heeft ontvangen.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert ontheffing van betaling van de leges die worden geheven bij besluit SME(2013) 1665 van het ECHA van 21 mei 2013 waarin is aangegeven dat verzoekster niet in aanmerking komt voor de voor kleine ondernemingen geldende verlaagde vergoeding, gelet op de rectificatie die zij heeft ingediend nadat het ECHA was gestart met het verifiëren van de grootte van de onderneming.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster een aantal middelen aan:

de opgelegde sanctie is niet evenredig aan de fout die haar kan worden verweten;

zij heeft haar verklaring meteen gerectificeerd toen het ECHA louter navraag deed;

het is begrijpelijk dat zij een uiterst technisch dossier in een andere taal dan de hare onjuist heeft geïnterpreteerd;

het is niet normaal dat er automatisch een sanctie wordt opgelegd.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/11


Beroep ingesteld op 25 oktober 2013 — Hostel Tourist World/BHIM — WRI Nominees (HostelTouristWorld.com)

(Zaak T-566/13)

2014/C 31/19

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Hostel Tourist World, SL (Sevilla, Spanje) (vertegenwoordigers: J. M. Bartrina Díaz, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: WRI Nominees Ltd (Luxemburg, Luxemburg)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van het BHIM te vernietigen en te wijzigen voor zover daarbij het door WRI Nominees Ltd ingestelde bezwaar of beroep tot nietigverklaring van gemeenschapsmerk nr. 7 241 862 HOSTELTOURISTWORLD voor de klassen 39 en 43 van de internationale nomenclatuur is toegewezen;

overeenkomstig artikel 65, lid 2, van verordening nr. 207/2009 het door de onderneming WRI Nominees Ltd ingestelde beroep tot nietigverklaring van gemeenschapsmerk nr. 7 241 862„HOSTELTOURISTWORLD.COM” voor de klassen 35, 39 en 43 van de internationale nomenclatuur niet-ontvankelijk of ongegrond verklaren of, bij gebreke daarvan, het BHIM te gelasten om de nodige maatregelen te nemen om gevolg te geven aan het arrest waarbij de in dit verzoekschrift geformuleerde vordering wordt toegewezen;

het BHIM te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: beeldmerk „HostelTouristWorld.com” voor diensten van de klassen 35, 39 en 43 — gemeenschapsmerkinschrijving nr. 7 241 862

Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: WRI Nominees Ltd

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: schending van artikel 8, lid 1, sub b, junctis de artikelen 53, lid 1, sub a, en 8, lid 4, juncto artikel 53, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke toewijzing van het beroep van WRI Nominees Ltd en gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling

Aangevoerde middelen:

schending van de artikelen 63 en 64 van verordening nr. 207/2009;

schending van artikel 8, lid 1, sub b, juncto artikel 53, lid 1, sub a, van verordening nr. 207/2009.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/11


Beroep ingesteld op 30 oktober 2013 — Lesaffre et Compagnie/BHIM — Louis Baking Company (BAKING CENTER BY TECHNOLINE)

(Zaak T-575/13)

2014/C 31/20

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Lesaffre et Compagnie (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: T. De Haan en P. Péters, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Louis Baking Company, SL (Gerona, Spanje)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 30 augustus 2013 in zaak R 2333/2012-4 in haar geheel te vernietigen;

het BHIM verwijzen in de kosten die voor Lesaffre zijn opgekomen in de procedure voor het Gerecht en in de procedure voor de vierde kamer van beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Louis Baking Company, SL

Betrokken gemeenschapsmerk: kleurenbeeldmerk bevattende de woordelementen „BAKING CENTER By TECHNOLINE”, voor waren en diensten van de klassen 30, 35 en 42 — Gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 195 793

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: het Franse merk „BAKING CENTER”, voor diensten van klasse 41

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/12


Beroep ingesteld op 8 november 2013 — Groupe Canal + et Canal + France/BHIM — Euronews (News+)

(Zaak T-591/13)

2014/C 31/21

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Groupe Canal + SA (Issy-les-Moulineaux, Frankrijk), en Canal + France (Issy-les-Moulineaux) (vertegenwoordiger: L. Barissat, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Euronews (Ecully, Frankrijk)

Conclusie

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

te verklaren dat verwarring kan ontstaan of gevaar van associatie in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 tussen het aangevraagde merk NEWS+ en het oudere Franse woordmerk ACTU+ nr. 063 457 667 voor de omstreden diensten;

de punten 23 tot en met 35 van de beslissing van de kamer van beroep van 9 september 2013 te herzien en de aanvraag tot inschrijving van het merk NEWS+ nr. 9 141 003 af te wijzen;

subsidiair, vernietiging van de beslissing van de kamer van beroep van 9 september 2013 waarbij het beroep is verworpen en het bestreden besluit tot afwijzing van de oppositie tegen de aanvraag van het gemeenschapsmerk NEWS+ nr. 9 141 003 op de grondslag van het oudere merk ACTU+ nr. 063 457 667, in strijd met artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 is bekrachtigd.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Euronews

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „News+” voor diensten van de klassen 35, 38 en 41 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 141 003

Houders van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoeksters

Oppositiemerk of -teken: Frans merk „ACTU+” voor waren en diensten van de klassen 9, 28, 35, 38, 39 en 41

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/12


Beroep ingesteld op 14 november 2013 — Siemag Tecberg Group/BHIM (Winder Controls)

(Zaak T-593/13)

2014/C 31/22

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Siemag Tecberg Group GmbH (Haiger, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Sommer, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 5 september 2013 in zaak R 1261/2013-4;

verwijzing van het BHIM in de kosten;

bepaling van een datum voor een pleitzitting.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: gemeenschapsmerk „Winder Controls” voor waren en diensten van de klassen 7, 9, 35, 37, 41 en 42 ‒ gemeenschapsmerkaanvraag nr. 11 542 412

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub c en c, van verordening (EG) nr. 207/2009.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/13


Beroep ingesteld op 15 november 2013 — Bimbo/BHIM (FIBRA PROTEÍNAS NUTRIENTES)

(Zaak T-600/13)

2014/C 31/23

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Bimbo, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Carbonell Callicó, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de kamer van beroep van 11 september 2013 te vernietigen en bijgevolg inschrijving van gemeenschapsbeeldmerk nr. 11 094 381 toe te staan voor alle waren van klasse 30 waarvoor om inschrijving is verzocht;

de verwerende partijen te verwijzen in de kosten van de procedure overeenkomstig artikel 87, lid 2, van verordening nr. 207/2009.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „FIBRA PROTEÍNAS NUTRIENTES” voor waren van klasse 30 – gemeenschapsmerkaanvraag nr. 11 094 381

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de inschrijvingsaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen:

schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009, en

schending van artikel 83 van verordening nr. 207/2009 juncto het gelijkheidsbeginsel en de artikelen 6 en 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/13


Beroep ingesteld op 26 november 2013 — Romonta/Commissie

(Zaak T-614/13)

2014/C 31/24

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Romonta GmbH (Seegebiet Mansfelder Land, Duitsland) (vertegenwoordigers: I. Zenke, M. Vollmer, C. Telschow en A. Schulze, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit 2013/448/EU van de Europese Commissie van 5 september 2013 betreffende nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad nietig verklaren, voor zover daarbij in artikel 1, lid 1, wordt geweigerd verzoekster voor de derde handelsperiode voor de handel in emissierechten 2013-2020 rechten toe te wijzen overeenkomstig de hardheidsclausule van §9, lid 5, van het Duitse Treibhausgas-Emissionshandelsgesetz (wet inzake de handel in broeikasemissierechten);

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekster drie middelen aan.

1)

Eerste middel: schending van het evenredigheidsbeginsel

Volgens verzoekster schendt het bestreden besluit het evenredigheidsbeginsel, daar de weigering om op grond van de hardheidsclausule emissierechten toe te wijzen gelet op het door verweerster nagestreefde doel onjuist is en volledig buiten verhouding staat tot het nadeel dat daardoor voor verzoekster ontstaat. Subsidiair betoogt verzoekster dat besluit 2011/278/EU (1) in strijd is met het Unierecht en nietig is.

2)

Tweede middel: schending van het subsidiariteitsbeginsel

In het kader van dit middel voert verzoekster aan dat het bestreden besluit het subsidiariteitsbeginsel schendt. Volgens dit beginsel moet het optreden van de Europese Unie beperkt blijven optreden waar dat noodzakelijk is. Anders dan verweerster meent is aan de lidstaten het (zij het ook beperkte) recht gelaten om regels inzake de toewijzing van emissierechten vast te stellen. Tot de regelingen die de lidstaten nog mogen vaststellen behoren hardheidsclausules zoals die van § 9, lid 5, van de Duitse wet inzake de handel in broeikasemissierechten.

3)

Derde middel: schending van grondrechten

Verzoekster betoogt dat het bestreden besluit ingrijpt in haar grondrechten, te weten de vrijheid van ondernemerschap en het recht op eigendom, zonder dat deze ingrepen zijn gerechtvaardigd door een door de Europese Unie erkend doel van algemeen belang of door de bescherming van de rechten van anderen.


(1)  2011/278/EU: Besluit van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 2772) (PB L 130, blz. 1).


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/14


Beroep ingesteld op 22 november 2013 — Pell Amar Cosmetics/BHIM — Alva Management (Pell amar dr. Ionescu — Calinesti)

(Zaak T-621/13)

2014/C 31/25

Taal van het verzoekschrift: Roemeens

Partijen

Verzoekende partij: Pell Amar Cosmetics SRL (Băile, Roemenië) (vertegenwoordiger: E. Grecu, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Alva Management GmbH (Icking, Duitsland)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt in zaak R 388/2013-4, en

verwijzing van verweerder en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk in wit en zwart dat het woordelement „Pell amar dr. Ionescu — Calinesti” bevat — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 10 109 981

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsinschrijving nr. 6 645 071, Duitse nationale inschrijving nr. 1 161 287, evenals internationale inschrijvingen nrs. 588 232 en 657 169 van het woordmerk „PERLAMAR”

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad, doordat geen gevaar voor verwarring van het betrokken gemeenschapsmerk met het oppositiemerk bestaat


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/15


Beroep ingesteld op 28 november 2013 — Molda/Commissie

(Zaak T-629/13)

2014/C 31/26

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Molda AG (Dahlenburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: I. Zenke, M. Vollmer, C. Telschow en A. Schulze, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit 2013/448/EU van de Europese Commissie van 5 september 2013 betreffende nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad nietig verklaren, voor zover daarbij in artikel 1, lid 1, wordt geweigerd verzoekster voor de derde handelsperiode voor de handel in emissierechten 2013-2020 rechten toe te wijzen overeenkomstig de hardheidsclausule van §9, lid 5, van het Duitse Treibhausgas-Emissionshandelsgesetz (wet inzake de handel in broeikasemissierechten);

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1)

Eerste middel: schending van het evenredigheidsbeginsel

Volgens verzoekster schendt het bestreden besluit het evenredigheidsbeginsel, daar de weigering om op grond van de hardheidsclausule emissierechten toe te wijzen gelet op het door verweerster nagestreefde doel onjuist is en volledig buiten verhouding staat tot het nadeel dat daardoor voor verzoekster ontstaat. Subsidiair betoogt verzoekster dat besluit 2011/278/EU (1) in strijd is met het Unierecht en nietig is.

2)

Tweede middel: schending van het subsidiariteitsbeginsel

In het kader van dit middel voert verzoekster aan dat het bestreden besluit het subsidiariteitsbeginsel schendt. Volgens dit beginsel moet het optreden van de Europese Unie beperkt blijven optreden waar dat noodzakelijk is. Anders dan verweerster meent is aan de lidstaten het (zij het ook beperkte) recht gelaten om regels inzake de toewijzing van emissierechten vast te stellen. Tot de regelingen die de lidstaten nog mogen vaststellen behoren hardheidsclausules zoals die van § 9, lid 5, van de Duitse wet inzake de handel in broeikasemissierechten

3)

Derde middel: schending van het Europese recht op het gebied van staatssteun

Verzoekster voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met de basisregels van het Europese recht op het gebied van staatssteun. Volgens die regels mogen in financiële nood geraakte ondernemingen die een duurzaam saneringsplan uitvoeren, financiële bijstand ontvangen in de vorm van herstructureringssteun. Dergelijke steun mag verweerster niet weigeren.

4)

Vierde middel: schending van grondrechten

Verzoekster betoogt dat het bestreden besluit ingrijpt in haar grondrechten, te weten de vrijheid van ondernemerschap en het recht op eigendom, zonder dat deze ingrepen zijn gerechtvaardigd door een door de Europese Unie erkend doel van algemeen belang of door de bescherming van de rechten van anderen.


(1)  2011/278/EU: Besluit van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 2772) (PB L 130, blz. 1).


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/15


Beroep ingesteld op 28 november 2013 — DK Recycling und Roheisen/Commissie

(Zaak T-630/13)

2014/C 31/27

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: DK Recycling und Roheisen GmbH (Duisburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Altenschmidt, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

artikel 1, lid 1, van besluit 2013/448/EU van de Commissie van 5 september 2013 betreffende nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad (C(2013) 5666, PB L 240, blz. 27) nietig verklaren voor zover daarbij is geweigerd de in bijlage I, onder punt A en punt D, vermelde installaties met identificatiecodes DE000000000001320 en DE-new-14220-0045 op te nemen op de overeenkomstig artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/87/EG door Duitsland bij de Commissie ingediende lijst van onder richtlijn 2003/87/EG vallende installaties en van de desbetreffende voorlopige jaarlijkse hoeveelheden emissierechten die kosteloos aan deze installaties zouden moeten worden toegewezen;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekster in wezen het volgende aan:

Het bestreden besluit, voor zover dit door verzoekster wordt aangevochten, schendt richtlijn 2003/87/EG en besluit 2011/278/EU (2). Het besluit is bovendien onverenigbaar met het evenredigheidsbeginsel en met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het is ook niet afdoende gemotiveerd.

Voor zover de weigering om emissierechten kosteloos toe te wijzen aan verzoeksters installaties erop berust dat haar door Duitsland voorlopig extra kosteloze emissierechten waren toegewezen ter compensatie van onbillijke gevolgen, betoogt verzoekster dat besluit 2011/278, anders dan de Commissie meent, niet in de weg staat aan deze toewijzing. In ieder geval is een bijzondere toewijzing wegens onbillijke situaties, ter compensatie van onredelijke belastingen als gevolg van de emissiehandel, vereist op grond van de waarborgen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de vrijheid van ondernemerschap en het recht op eigendom, alsmede het evenredigheidsbeginsel.

Voor zover de weigering om emissierechten kosteloos toe te wijzen aan verzoeksters installaties erop berust dat haar door Duitsland voorlopig extra kosteloze emissierechten voor de productie van zinkconcentraat in verzoeksters hoogoven op basis van een procesemissiessubinstallatie waren toegewezen, voert verzoekster aan dat het aangevochten besluit onverenigbaar is met besluit 2011/278 alsmede dat het op tegenstrijdige wijze en ontoereikend is gemotiveerd.

Ten slotte voert verzoekster schending aan van de vereisten van een behoorlijke administratieve praktijk overeenkomstig artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Voorafgaand aan het besluit is verzoekster niet in de gelegenheid gesteld haar standpunt kenbaar te maken.


(1)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).

(2)  2011/278/EU: Besluit van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad [Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 2772] (PB L 130, blz. 1).


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/16


Beroep ingesteld op 29 november 2013 — Raffinerie Heide/Commissie

(Zaak T-631/13)

2014/C 31/28

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Raffinerie Heide GmbH (Hemmingstedt, Duitsland) (vertegenwoordiger: U. Karpenstein, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit 2013/448/EU van de Europese Commissie van 5 september 2013 betreffende nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad (PB L 240, blz. 27) nietig verklaren, voor zover daarbij in artikel 1, lid 1, juncto bijlage I, punt A, verzoeksters opname op de lijst als bedoeld in artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/87/EG en de voorlopige totale jaarlijkse hoeveelheden emissierechten die aan verzoeksters installatie met identificatiecode DE000000000000010 kosteloos zouden moeten worden toegewezen, zijn afgewezen;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1)

Eerste middel: verzuim om gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid

In dit verband voert verzoekster onder meer aan dat het Uniestelsel van handel in broeikasemissierechten voor de derde handelsperiode (2013-2020) toewijzingen in gevallen waarin zich een bijzonder onbillijke situatie voordoet, niet uitsluit en de Commissie niet ontslaat van de verplichting om bij haar besluiten de grondrechten van ondernemingen en het evenredigheidsbeginsel in acht te nemen. De Commissie is hieraan voorbij gegaan en heeft aldus de discretionaire bevoegdheid die het Unierecht haar toekent, miskent.

2)

Tweede middel: schending van verzoeksters grondrechten

Verzoekster betoogt in dit verband dat de afwijzing van de door de bevoegde nationale autoriteiten gevraagde hoeveelheden toewijzingen schending oplevert van verzoeksters grondrechten vervat in de artikelen 17 en 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie alsmede van het evenredigheidsbeginsel. De voor verzoekster verwachte ontoereikende verstrekking van emissierechten leidt voor haar tot een klaarblijkelijk onbillijke situatie die door richtlijn 2003/87/EG niet is bedoeld. Het teweegbrengen van een situatie die het voortbestaan van ondernemingen, zoals die van verzoekster, in gevaar brengt, is voor het bereiken van de in de richtlijn gestelde doelen noch geschikt, noch noodzakelijk, noch redelijk.


(1)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/17


Beroep ingesteld op 29 november 2013 — Arctic Paper Mochenwangen/Commissie

(Zaak T-634/13)

2014/C 31/29

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Arctic Paper Mochenwangen GmbH (Wolpertswende, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Kobes, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

artikel 1, lid 1, van besluit 2013/448/EU van verweerster van 5 september 2013 betreffende nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad (C(2013) 5666, PB L 240, blz. 27) voor zover daarbij is geweigerd de in bijlage I, onder punt A vermelde installatie met identificatiecodes DE000000000000563 op te nemen op de overeenkomstig artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/87/EG door Duitsland bij de Commissie ingediende lijst van onder richtlijn 2003/87/EG vallende installaties en van de desbetreffende voorlopige jaarlijkse hoeveelheden emissierechten die kosteloos aan deze installatie zouden moeten worden toegewezen;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekster in wezen het volgende aan:

Het bestreden besluit, voor zover dit door verzoekster wordt aangevochten, schendt richtlijn 2003/87/EG en besluit 2011/278/EU (2). Het besluit is bovendien onverenigbaar met het evenredigheidsbeginsel en met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Besluit 2011/278/EU staat niet in de weg aan een extra voorlopige toewijzing van kosteloze emissierechten als compensatie voor het ontstaan van een onbillijke situatie. In ieder geval vereisen de waarborgen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de vrijheid van ondernemerschap en het recht op eigendom, alsmede het evenredigheidsbeginsel, ter compensatie van onredelijke belastingen als gevolg van de emissiehandel, een bijzondere toewijzing ingeval een onbillijke situatie ontstaat.

Ten slotte voert verzoekster schending aan van de vereisten van een behoorlijke administratieve praktijk overeenkomstig artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Voorafgaand aan het besluit is verzoekster niet in de gelegenheid gesteld haar standpunt kenbaar te maken.


(1)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32).

(2)  2011/278/EU: Besluit van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad [Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 2772] (PB L 130, blz. 1).


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/18


Beroep ingesteld op 3 december 2013 — Gemeente Bergen op Zoom/Commissie

(Zaak T-641/13)

2014/C 31/30

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Gemeente Bergen op Zoom (Bergen op Zoom, Nederland) (vertegenwoordigers: T. Hovius en R. Pasma, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beschikking nietig te verklaren;

de Commissie te veroordelen in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt in beroep tegen het besluit van de Commissie van 2 oktober 2013 (1) waarbij de Commissie heeft bepaald dat de aankoop door de gemeente Bergen op Zoom van het bedrijfsterrein van Koninklijke Nedalco BV en Nedalco International BV geen staatsteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormt.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1)

Eerste middel, ontleend aan een schending van artikel 107 en/of artikel 108 VWEU omdat de Commissie heeft nagelaten het beginsel van de particuliere investeerder toe te passen, althans de Commissie heeft het beginsel van de particuliere investeerder onjuist toegepast, daaraan niet de juiste feiten ten grondslag gelegd en/of de toepassing daarvan ontoereikend gemotiveerd.

2)

Tweede middel, ontleend aan een schending van artikel 107 en/of artikel 108 VWEU omdat de Commissie de feiten en/of het recht onjuist heeft beoordeeld en er een kennelijk onjuiste beoordeling is geweest in de vaststelling van het oordeel dat aan Nedalco geen (selectief) voordeel is verleend dat Nedalco niet langs normale commerciële weg zou hebben kunnen verkrijgen.

3)

Derde middel, ontleend aan een schending van de beginselen van zorgvuldigheid en motivering omdat de Commissie ten onrechte heeft nagelaten de door de gemeente aangedragen feiten te onderzoeken en/of de beschikking van een deugdelijke motivering te voorzien.


(1)  PB C 335, blz. 1.


Gerecht voor ambtenarenzaken

1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/19


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 december 2013 — Teughels/Commissie

(Zaak F-117/11) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Pensioenen - Overdracht van in nationale pensioenregeling verworven pensioenrechten - Verordening tot aanpassing van bijdragepercentage aan pensioenregeling van Unie - Aanpassing van actuariële waarden - Noodzaak om algemene uitvoeringsbepalingen vast te stellen - Toepassing in tijd van nieuwe algemene uitvoeringsbepalingen)

2014/C 31/31

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Catherine Teughels (Eppegem, België) (vertegenwoordiger: L. Vogel, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Martin en J. Baquero Cruz, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van het bureau beheer en afwikkeling van individuele rechten tot vaststelling van verzoeksters rechten op het ouderdomspensioen en van de berekening van het aantal dienstjaren dat voor de vaststelling van die rechten in aanmerking moet worden genomen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van Teughels.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012, blz. 70.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/19


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 december 2013 — Verile en Gjergji/Commissie

(Zaak F-130/11) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Pensioenen - Overdracht van in nationale pensioenregeling verworven pensioenrechten - Verordening tot aanpassing van bijdragepercentage aan pensioenregeling van Unie - Aanpassing van actuariële waarden - Noodzaak om algemene uitvoeringsbepalingen vast te stellen - Toepassing in tijd van nieuwe algemene uitvoeringsbepalingen - Intrekking van voorstel voor extra pensioenjaren - Wettigheid - Voorwaarden)

2014/C 31/32

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Marco Verile (Cadrezzate, Italië) en Anduela Gjergji (Brussel, België) (vertegenwoordigers: D. Abreu Caldas, A. Coolen, J.-N. Louis, É. Marchal en S. Orlandi, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Martin en J. Baquero Cruz, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van de besluiten tot overdracht van de vóór de indiensttreding bij de Commissie verworven pensioenrechten op basis van het herberekende voorstel van het PMO

Dictum

1)

De aan Verile en Gjergji gerichte besluiten van de Europese Commissie van 20 mei 2011 respectievelijk 19 mei 2011 worden nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van Verile en Gjergji


(1)  PB C 65 van 3.3.2012, blz. 22.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/20


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 december 2013 — Sesma Merino/BHIM

(Zaak F-125/12) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Beoordelingsrapport - Doelstellingen 2011/2012 - Geen bezwarend besluit - Beroep niet-ontvankelijk)

2014/C 31/33

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Alvaro Sesma Merino (El Campello, Spanje) (vertegenwoordiger: H. Tettenborn, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (vertegenwoordigers: G. Faedo, R. Pethke en P. Saba, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van verzoekers beoordelingsrapport over 2011 en van het besluit houdende vaststelling van de te bereiken doelstellingen alsmede verzoek om schadevergoeding

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Sesma Merino zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen).


(1)  PB C 26 van 26.1.2013, blz. 72.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/20


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 december 2013 — A/Commissie

(Zaak F-142/12) (1)

(Openbare dienst - Sociale zekerheid - Ongeval of beroepsziekte - Artikel 73 Statuut - Blijvende gedeeltelijke invaliditeit - Verzoek om schadevergoeding)

2014/C 31/34

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: A (S., Frankrijk) (vertegenwoordigers: B. Cambier, A. Paternostre en G. Ladrière, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Joris, gemachtigde, C. Mélotte, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Commissie waarbij wordt beslist over het door verzoeker op grond van artikel 73 van het Statuut ingediende verzoek om erkenning van een beroepsziekte, waarbij wordt vastgesteld dat zijn percentage blijvende gedeeltelijke invaliditeit 20 % bedraagt en de datum van stabilisatie van zijn letsel op 25 februari 2010 wordt bepaald, en verzoek om vergoeding van zijn materiële en immateriële schade

Dictum

1)

Het besluit van de Europese Commissie van 11 januari 2012 om de procedure af te sluiten die krachtens artikel 73 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie is ingeleid naar aanleiding van de beroepsziekte waarvan A slachtoffer is geweest, wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 3 500 EUR aan A.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van A.


(1)  PB C 26 van 26.1.2013, blz. 77.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/20


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 12 december 2013 — Marcuccio/Commissie

(Zaak F-58/12) (1)

(Openbare dienst - Besluit tot pensionering wegens invaliditeit - Nietigverklaring door Gerecht wegens motiveringsgebrek - Verzoek om uitvoering van arrest - Verzoek om herplaatsing - Vernietiging van arrest van Gerecht - Ontbreken van procesbelang - Artikel 266 VEU - Niet-contractuele aansprakelijkheid van instelling - Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond)

2014/C 31/35

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en G. Gattinara, gemachtigden, A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van de Commissie houdende afwijzing van verzoekers verzoek om uitvoering te geven aan het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 4 november 2008 in zaak F-41/06, Marcuccio/Commissie, en om hem uit dien hoofde werkzaamheden te geven van een ambt van de met zijn rang overeenkomende functiegroep alsmede verzoek om schadevergoeding

Dictum

1)

Het beroep wordt deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond verklaard.

2)

Marcuccio zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 295 van 29.9.2012, blz. 33.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/21


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 13 december 2013 — Van Oost, Ibarra de Diego, Theodoridis en Hotz/Commissie

(Gevoegde zaken F-137/12, F-138/12, F-139/12 en F-141/12) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Certificeringsprocedure 2010-2011 - Uitsluiting van lijst van gecertificeerde ambtenaren - Minnelijke regeling op initiatief van Gerecht - Klachttermijn - Buiten termijn ingediende klacht - Begrip verschoonbare dwaling - Zorgvuldigheid die van ambtenaar met normale kennis van zaken wordt verlangd - Per telefoon verkregen inlichtingen - Bewijs - Niet-ontvankelijkheid)

2014/C 31/36

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Fabrice Van Oost (Ville Pommerœul, België), Maria Belén Ibarra de Diego (Alicante, Spanje), Nicolaos Theodoridis (Soignies, België) en Margarita Hotz (Brussel, België) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Berscheid en C. Berardis-Kayser, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van EPSO om verzoekers niet op te nemen op de lijst van personen die in het kader van de certificeringsprocedure zijn geslaagd voor de afsluitende examens en verzoek om schadevergoeding

Dictum

1)

De zaken F-137/12, F-138/12 en F-139/12 worden doorgehaald in het register van het Gerecht.

2)

Partijen in de zaken F-137/12, F-138/12 en F-139/12 dragen de kosten volgens het tussen hen tot stand gekomen akkoord.

3)

Het beroep in zaak F-141/12 wordt niet-ontvankelijk verklaard.

4)

Hotz zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie in zaak F-141/12.


(1)  PB C 26 van 26.1.2013, blz. 75 en 76.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/21


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 13 december 2013 — Marcuccio/Commissie

(Zaak F-2/13) (1)

(Openbare dienst - Beroepstermijn - Taal van afwijzing van klacht - Artikel 34, leden 1en 6, Reglement voor de procesvoering - Kopie van ondertekend verzoekschrift binnen beroepstermijn per fax verzonden - Geen gelijkheid van deze kopie en later verzonden ondertekend origineel - Termijnoverschrijding - Beroep kennelijk niet-ontvankelijk)

2014/C 31/37

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Gattinara, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het stilzwijgend besluit tot afwijzing van verzoekers verzoek om op zijn salaris vanaf mei 2001 tot en met het einde van zijn tewerkstelling in Angola de aanpassingcoëfficiënt toe te passen bedoeld in de artikelen 12 en 13 van bijlage X bij het Statuut

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Marcuccio zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 129 van 4.5.2013, blz. 30.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/22


Beroep ingesteld op 12 november 2013 — ZZ/EMCDDA

(Zaak F-79/13)

2014/C 31/38

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EMCDDA)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van verzoeksters verzoek om te verklaren dat er sprake was van psychisch geweld door de meerdere en van het besluit om verzoeksters overeenkomst niet te verlengen alsmede, dientengevolge, instelling van een nieuw onpartijdig onderzoek en vergoeding van de geleden materiële en immateriële schade

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van de directeur van 11 september 2012 tot afwijzing van verzoeksters verzoek;

nietigverklaring van het besluit om verzoeksters overeenkomst van 14 september 2012 niet te verlengen;

nietigverklaring van het besluit van de voorzitter van de raad van bestuur van 13 mei 2013 en van het besluit van de directeur van 25 juni 2013 tot afwijzing van verzoeksters klacht;

dientengevolge, instelling van een nieuw regelmatig, objectief en onpartijdig onderzoek;

vergoeding van verzoeksters materiële schade, welke wordt begroot op 430 202 EUR;

vergoeding van verzoeksters immateriële schade, welke wordt begroot op 120 000 EUR;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/22


Beroep ingesteld op 20 november 2013 — ZZ/Commissie

(Zaak F-111/13)

2014/C 31/39

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: F. Moyse, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van, enerzijds, het besluit van EPSO om verzoeker niet toe te laten tot de selectiefase van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/231/12 (AD7) en hem te herindelen in vergelijkend onderzoek EPSO/AD/230/12 (AD5) en, anderzijds, het besluit om hem op te nemen op de reservelijst van voormeld vergelijkend onderzoek AD5 en toekenning van een vergoeding voor de materiële en immateriële schade die hij zou hebben geleden

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van de besluiten van 16.7.2012, 3.9.2012, 3.12.2012, 13.2.2013 en 15.3.2013 en, voor zover nodig, van de besluiten tot afwijzing van verzoekers klachten van 21.8.2013 en 2.10.2013;

veroordeling van de Commissie tot vergoeding van verzoekers op 300 580 EUR begrote schade;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/22


Beroep ingesteld op 29 november 2013 — ZZ/Europees Milieuagentschap (EMA)

(Zaak F-115/13)

2014/C 31/40

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: A. Bertolini, advocaat)

Verwerende partij: Europees Milieuagentschap (EMA)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om verzoeksters overeenkomst niet te verlengen en, dientengevolge, herplaatsing van verzoekster in het door haar vervulde ambt of in een ander geschikt ambt dan wel, bij gebreke daarvan, vergoeding door de verwerende partij van de door haar geleden materiële schade en in elk geval van de geleden immateriële schade

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het Europees Milieuagentschap van 29 mei 2012 tot afwijzing van verzoeksters klacht van 1 mei 2013

dientengevolge:

herplaatsing van verzoekster in het door haar vervulde ambt of in een ander bij haar bekwaamheden aansluitend ambt binnen EMA door haar overeenkomst overeenkomstig de statutaire eisen te verlengen;

subsidiair, indien bovenvermelde vordering tot herplaatsing niet wordt toegewezen, toekenning van een vergoeding voor de materiële schade die verzoekster heeft geleden en welke voorlopig en ex aequo et bono wordt begroot op de bezoldiging die zij ontving als arbeidscontractant van EMA ten minste voor een duur die gelijk is aan die van haar oorspronkelijke overeenkomst (drie jaar);

in elk geval, veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een vergoeding voor de immateriële schade welke voorlopig en ex aequo et bono op 5 000 EUR wordt vastgesteld, met vertragingsrente tegen de wettelijke rentevoet vanaf de datum van het arrest;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 31/23


Beroep ingesteld op 30 november 2013 — ZZ/Frontex

(Zaak F-117/13)

2014/C 31/41

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (FRONTEX)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om verzoekers overeenkomst niet te verlengen na de nietigverklaring door het Gerecht voor ambtenarenzaken van het eerste besluit om zijn overeenkomst niet te verlengen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van Frontex van 19 februari 2013 om verzoekers overeenkomst niet te verlengen;

indien nodig, uitoefening van zijn volledige rechtsmacht om de doeltreffendheid van zijn beslissing te verzekeren;

verwijzing van verwerende partij in de kosten van de procedure.