ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2014.024.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 24

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

57e jaargang
25 januari 2014


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2014/C 024/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 15 van 18.1.2014

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2014/C 024/02

Zaak C-523/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundessozialgerichts (Duitsland) op 3 oktober 2013 — Walter Larcher/Deutsche Rentenversicherung Bayern Süd

2

2014/C 024/03

Zaak C-548/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia e Instrucción no 2 de Marchena (Spanje) op 24 oktober 2013 — Caixabank S.A./Francisco Javier Brenes Jiménez en Andrea Jiménez Jiménez

2

2014/C 024/04

Zaak C-549/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vergabekammer Arnsberg (Duitsland) op 22 oktober 2013 — Bundesdruckerei GmbH/Stadt Dortmund

3

2014/C 024/05

Zaak C-552/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Contencioso-Administrativo no 6 de Bilbao (Spanje) op 25 oktober 2013 — Grupo Hospitalario Quirón S.A./Departamento de Sanidad del Gobierno Vasco

3

2014/C 024/06

Zaak C-556/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Litouwen) op 28 oktober 2013 — UAB Litaksa/BTA Insurance Company SE

3

2014/C 024/07

Zaak C-560/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 30 oktober 2013 — Finanzamt Ulm/Ingeborg Wagner-Raith als rechtsopvolgster van Maria Schweier

4

2014/C 024/08

Zaak C-563/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 30 oktober 2013 — UPC DTH Sàrl/Nemzeti Média- és Hírközlési Hatóság Elnöke

4

2014/C 024/09

Zaak C-570/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 6 november 2013 — Karoline Gruber

5

2014/C 024/10

Zaak C-571/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 7 november 2013 — Annegret Weitkämper-Krug/NRW Bank, Anstalt des öffentlichen Rechts

6

2014/C 024/11

Zaak C-572/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Brussel (België) op 8 november 2013 — Hewlett-Packard Belgium BVBA/Reprobel BCVBA

6

2014/C 024/12

Zaak C-576/13: Beroep ingesteld op 14 november 2013 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

7

2014/C 024/13

Zaak C-578/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Kiel (Duitsland) op 15 november 2013 — Hans-Jürgen Kickler e.a./Helleense Republiek

7

2014/C 024/14

Zaak C-579/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Centrale Raad van Beroep (Nederland) op 15 november 2013 — P tegen Commissie Sociale Zekerheid Breda, S tegen College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amstelveen

8

2014/C 024/15

Zaak C-581/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 15 november 2013 door Intra-Presse tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 16 september 2013 in zaak T-448/11, Golden Balls Ltd/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

8

2014/C 024/16

Zaak C-582/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 15 november 2013 door Intra-Presse tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 16 september 2013 in zaak T-437/11, Golden Balls Ltd/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

9

2014/C 024/17

Zaak C-583/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 15 november 2013 door Deutsche Bahn AG tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 6 september 2013 in de gevoegde zaken T-289/11, T-290/11 en T-521/11, Deutsche Bahn AG e.a./Europese Commissie

9

2014/C 024/18

Zaak C-588/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 20 november 2013 door Telefónica SA tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 9 september 2013 in zaak T-430/11, Telefónica/Commissie

10

2014/C 024/19

Zaak C-590/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 20 november 2013 — Idexx Laboratoires Italia Srl/Agenzia delle Entrate

10

2014/C 024/20

Zaak C-591/13: Beroep ingesteld op 20 november 2013 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

11

2014/C 024/21

Zaak C-598/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Suceava (Roemenië) op 22 november 2013 — Casa Județeană de Pensii Botoșani/Polixeni Guletsou

11

2014/C 024/22

Zaak C-599/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 22 november 2013 — Vereniging Somalische Vereniging Amsterdam en Omgeving (Somvao), andere partij: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

12

2014/C 024/23

Zaak C-603/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 22 november 2013 door Galp Energia España, SA, Petróleos de Portugal (Petrogal), SA, Galp Energia, SGPS, SA tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 september 2013 in zaak T-462/07, Galp Energia España, SA, Petróleos de Portugal (Petrogal), SA, Galp Energia, SGPS, SA/Europese Commissie

12

2014/C 024/24

Zaak C-604/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 25 november 2013 door Aloys F. Dornbracht GmbH & Co. KG tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 16 september 2013 in zaak T-386/10, Aloys F. Dornbracht GmbH & Co. KG/Europese Commissie

13

2014/C 024/25

Zaak C-608/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 25 november 2013 door Compañía Española de Petróleos (CEPSA), S.A. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 september 2013 in zaak T-497/07, CEPSA/Commissie

13

2014/C 024/26

Zaak C-614/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 november 2013 door Masco Corp., Hansgrohe AG, Hansgrohe Deutschland Vertriebs GmbH, Hansgrohe Handelsgesellschaft mbH, Hansgrohe SA/NV, Hansgrohe BV, Hansgrohe SARL, Hansgrohe SRL, Hüppe GmbH, Hüppe Gesellschaft mbH, Hüppe Belgium SA (NV), Hüppe BV tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 16 september 2013 in zaak T-378/18, Masco Corp. e.a./Europese Commissie

14

2014/C 024/27

Zaak C-616/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 november 2013 door Productos Asfálticos (PROAS), S.A. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 september 2013 in zaak T-495/07, PROAS/Commissie

15

2014/C 024/28

Zaak C-617/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 november 2013 door Repsol Lubricantes y Especialidades e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 september 2013 in zaak T-496/07, Repsol Lubricantes y Especialidades e.a./Commissie

16

2014/C 024/29

Zaak C-622/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 november 2013 door Castel Frères SAS tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 13 september 2013 in zaak T-320/10, Fürstlich Castell’sches Domänenamt Albrecht Fürst zu Castell-Castell/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

16

 

Gerecht

2014/C 024/30

Zaak T-394/10: Arrest van het Gerecht van 5 december 2013 — Grebenshikova/BHIM — Volvo Trademark (SOLVO) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk SOLVO — Ouder gemeenschapswoordmerk VOLVO — Relatieve weigeringsgrond — Geen verwarringsgevaar — Geen overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

18

2014/C 024/31

Zaak T-107/11 P: Arrest van het Gerecht van 4 december 2013 — ETF/Schuerings (Hogere voorziening — Openbare dienst — Tijdelijke functionarissen — Overeenkomst voor onbepaalde tijd — Besluit tot beëindiging — Bevoegdheid van Gerecht voor ambtenarenzaken — Artikelen 2 en 47 RAP — Zorgplicht — Begrip dienstbelang — Verbod om ultra petita te beslissen — Rechten van verdediging)

18

2014/C 024/32

Zaak T-108/11 P: Arrest van het Gerecht van 4 december 2013 — ETF/Michel (Hogere voorziening — Openbare dienst — Tijdelijke functionarissen — Overeenkomst voor onbepaalde tijd — Besluit tot beëindiging — Bevoegdheid van Gerecht voor ambtenarenzaken — Artikelen 2 en 47 RAP — Zorgplicht — Begrip dienstbelang — Verbod om ultra petita te beslissen — Rechten van verdediging)

19

2014/C 024/33

Zaak T-573/11: Arrest van het Gerecht van 3 december 2013 — JAS/Commissie (Douane-unie — Invoer van spijkerbroeken — Fraude — Navordering van invoerrechten — Artikel 13 van verordening (EEG) nr. 1430/79 — Artikel 239 douanewetboek — Verzoek om kwijtschelding van invoerrechten — Bestaan van bijzondere situatie — Billijkheidsclausule — Besluit van Commissie)

19

2014/C 024/34

Zaak T-4/12: Arrest van het Gerecht van 5 december 2013 — Olive Line International/BHIM — Carapelli Firenze (Maestro de Oliva) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Internationale inschrijving met aanduiding van Europese Gemeenschap — Beeldmerk Maestro de Oliva — Ouder nationaal woordmerk MAESTRO — Normaal gebruik van ouder merk — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, en artikel 15, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 207/2009)

20

2014/C 024/35

Zaak T-361/12: Arrest van het Gerecht van 6 december 2013 — Premiere Polish/BHIM — Donau Kanol (ECOFORCE) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ECOFORCE — Ouder gemeenschapsbeeldmerk ECO FORTE — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

20

2014/C 024/36

Zaak T-428/12: Arrest van het Gerecht van 6 december 2013 — Banco Bilbao Vizcaya Argentaria/BHIM (VALORES DE FUTURO) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk VALORES DE FUTURO — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009)

20

2014/C 024/37

Zaak T-483/13 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 27 november 2013 — Oikonomopoulos/Commissie (Kort geding — Onderzoek ingesteld door OLAF — Beroep tot schadevergoeding — Beweerdelijk door verzoeker geleden financiële en morele schade — Verzoek om voorlopige maatregelen — Niet-ontvankelijkheid — Geen spoedeisendheid)

21

2014/C 024/38

Zaak T-529/13: Beroep ingesteld op 27 september 2013 — Izsák en Dabis/Commissie

21

2014/C 024/39

Zaak T-554/13: Beroep ingesteld op 16 oktober 2013 — Hongarije/Commissie

22

2014/C 024/40

Zaak T-558/13: Beroep ingesteld op 24 oktober 2013 — FSA/BHIM — Motokit Veículos e Acessórios (FSA K-FORCE)

23

2014/C 024/41

Zaak T-559/13: Beroep ingesteld op 25 oktober 2013 — Giovanni Cosmetics/BHIM — Vasconcelos & Gonçalves (GIOVANNI GALLI)

23

2014/C 024/42

Zaak T-567/13: Beroep ingesteld op 29 oktober 2013 — Sharp/BHIM (BIG PAD)

24

2014/C 024/43

Zaak T-568/13: Beroep ingesteld op 28 oktober 2013 — Bimbo/BHIM — Cafe’ do Brasil (KIMBO)

24

2014/C 024/44

Zaak T-569/13: Beroep ingesteld op 28 oktober 2013 — Bimbo/BHIM — Cafe’ do Brasil (Caffè KIMBO Espresso Napoletano)

25

2014/C 024/45

Zaak T-576/13: Beroep ingesteld op 30 oktober 2013 — Verus/BHIM — Joie International (MIRUS)

25

2014/C 024/46

Zaak T-577/13: Beroep ingesteld op 30 oktober 2013 — Zehnder/BHIM — UAB Amalva (komfovent)

26

2014/C 024/47

Zaak T-581/13: Beroep ingesteld op 4 november 2013 — Royal County of Berkshire Polo Club/BHIM — Lifestyle Equities (Royal County of Berkshire POLO CLUB)

26

2014/C 024/48

Zaak T-585/13: Beroep ingesteld op 8 november 2013 — H.P. Gauff Ingenieure/BHIM — Gauff (Gauff JBG Ingenieure)

27

2014/C 024/49

Zaak T-586/13: Beroep ingesteld op 8 november 2013 — H.P. Gauff Ingenieure/BHIM — Gauff (Gauff THE ENGINEERS WITH THE BROADER VIEW)

27

2014/C 024/50

Zaak T-587/13: Beroep ingesteld op 4 november 2013 — Schwerdt/BHIM — Iberamigo (cat&clean)

28

2014/C 024/51

Zaak T-588/13: Beroep ingesteld op 7 november 2013 — Deutsche Rockwool Mineralwoll/BHIM — A. Weber (JETROC)

28

2014/C 024/52

Zaak T-592/13: Beroep ingesteld op 11 november 2013 — Ratioparts-Ersatzteile/BHIM — Norwood Industries (NORTHWOOD professional forest equipment)

29

2014/C 024/53

Zaak T-594/13: Beroep ingesteld op 14 november 2013 — Sanctuary Brands/BHIM — Richter International (TAILORBYRD)

29

2014/C 024/54

Zaak T-597/13: Beroep ingesteld op 18 november 2013 — Calida/BHIM — Quanzhou Green Garments (dadida)

30

2014/C 024/55

Zaak T-598/13: Beroep ingesteld op 15 november 2013 — Sanctuary Brands/BHIM — Richter International (TAILORBYRD)

30

2014/C 024/56

Zaak T-601/13: Beroep ingesteld op 12 november 2013 — Wilo/BHIM (Pioneering for You)

31

2014/C 024/57

Zaak T-603/13: Beroep ingesteld op 14 november 2013 — Léon Van Parys/Commissie

31

2014/C 024/58

Zaak T-604/13: Beroep ingesteld op 20 november 2013 — Levi Strauss/BHIM — L&O Hunting Group (101)

32

2014/C 024/59

Zaak T-605/13: Beroep ingesteld op 21 november 2013 — Alma — The Soul of Italian Wine/BHIM — Miguel Torres (SOTTO IL SOLE ITALIANO SOTTO il SOLE)

32

2014/C 024/60

Zaak T-608/13: Beroep ingesteld op 22 november 2013 — easyGroup IP Licensing/BHIM — TUI (easyAir-tours)

33

2014/C 024/61

Zaak T-609/13: Beroep ingesteld op 22 november 2013 — BlackRock/BHIM (SO WHAT DO I DO WITH MY MONEY)

33

2014/C 024/62

Zaak T-610/13: Beroep ingesteld op 21 november 2013 — Ecolab USA/BHIM (GREASECUTTER)

33

2014/C 024/63

Zaak T-611/13: Beroep ingesteld op 21 november 2013 — Australian Gold/BHIM — Effect Management & Holding (HOT)

34

2014/C 024/64

Zaak T-615/13: Beroep ingesteld op 20 november 2013 — AIC/BHIM — ACV Manufacturing (Warmtewisselaars)

34

2014/C 024/65

Zaak T-616/13: Beroep ingesteld op 20 november 2013 — AIC/BHIM — ACV Manufacturing (inzetstukken voor warmtewisselaars)

35

2014/C 024/66

Zaak T-617/13: Beroep ingesteld op 20 november 2013 — AIC/BHIM — ACV Manufacturing (inzetstukken voor warmtewisselaars)

35

2014/C 024/67

Zaak T-619/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 26 november 2013 door Carla Faita tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 16 september 2013 in zaak F-92/11, Faita/EESC

36

2014/C 024/68

Zaak T-620/13: Beroep ingesteld op 22 november 2013 — Marchi Industriale/ECHA

36

2014/C 024/69

Zaak T-623/13: Beroep ingesteld op 27 november 2013 — Unión de Almacenistas de Hierros de España/Commissie

37

2014/C 024/70

Zaak T-644/13: Beroep ingesteld op 4 december 2013 — Serco Belgium e.a./Commissie

37

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2014/C 024/71

Zaak F-36/13: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 3 december 2013 — CT/Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (Openbare dienst — Tijdelijk functionaris — Overeenkomst voor onbepaalde tijd — Beëindiging — Inbreuk op waardigheid van ambt — Verbreking van vertrouwensband)

39

2014/C 024/72

Zaak F-88/13: Beroep ingesteld op 17 september 2013 — ZZ/REA

39

2014/C 024/73

Zaak F-89/13: Beroep ingesteld op 18 september 2013 — ZZ/Commissie

39

2014/C 024/74

Zaak F-90/13: Beroep ingesteld op 18 september 2013 — ZZ/Commissie

40

2014/C 024/75

Zaak F-102/13: Beroep ingesteld op 9 oktober 2013 — ZZ/Commissie

40

2014/C 024/76

Zaak F-107/13: Beroep ingesteld op 25 oktober 2013 — ZZ/Commissie

41

2014/C 024/77

Zaak F-108/13: Beroep ingesteld op 28 oktober 2013 — ZZ/Raad

41

2014/C 024/78

Zaak F-110/13: Beroep ingesteld op 11 november 2013 — ZZ/Commissie

41

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/1


2014/C 24/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 15 van 18.1.2014

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 9 van 11.1.2014

PB C 377 van 21.12.2013

PB C 367 van 14.12.2013

PB C 359 van 7.12.2013

PB C 352 van 30.11.2013

PB C 344 van 23.11.2013

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundessozialgerichts (Duitsland) op 3 oktober 2013 — Walter Larcher/Deutsche Rentenversicherung Bayern Süd

(Zaak C-523/13)

2014/C 24/02

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundessozialgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Walter Larcher

Verwerende partij: Deutsche Rentenversicherung Bayern Süd

Prejudiciële vragen

1)

Verzet het in artikel 39, lid 2, EG (thans artikel 45, lid 2, VWEU) en artikel 3, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1408/71 (1) verankerde beginsel van gelijke behandeling zich tegen een nationale bepaling volgens welke het recht op ouderdomspensioen na deeltijdarbeid voor oudere werknemers slechts ontstaat indien die deeltijdarbeid is verricht volgens de wetgeving van die lidstaat, maar niet indien deze is verricht volgens de wetgeving van een andere lidstaat?

2)

Zo ja, welke eisen brengt het voornoemde beginsel van gelijke behandeling mee op het vlak van de gelijkstelling van de volgens de wetgeving van een andere lidstaat verrichte deeltijdarbeid voor oudere werknemers als voorwaarde voor het recht op een nationaal ouderdomspensioen?

a)

Dienen de voorwaarden die met betrekking tot deeltijdarbeid voor oudere werknemers gelden, met elkaar te worden vergeleken?

b)

Zo ja, volstaat het dat de deeltijdarbeid voor oudere werknemers wat werking en structuur betreft in beide lidstaten in wezen op dezelfde wijze is geregeld?

c)

Of moeten de voorwaarden voor deeltijdarbeid voor oudere werknemers in beide lidstaten op identieke wijze zijn geregeld?


(1)  Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkende en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2).


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia e Instrucción no 2 de Marchena (Spanje) op 24 oktober 2013 — Caixabank S.A./Francisco Javier Brenes Jiménez en Andrea Jiménez Jiménez

(Zaak C-548/13)

2014/C 24/03

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de Primera Instancia e Instrucción no 2 de Marchena

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Caixabank SA

Verwerende partijen: Francisco Javier Brenes Jiménez en Andrea Jiménez Jiménez

Prejudiciële vragen

1)

Dient de nationale rechter die vaststelt dat een beding betreffende moratoire rente in hypothecaire leningsovereenkomsten oneerlijk is, krachtens richtlijn 93/13/EEG (1) van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, meer bepaald artikel 6, lid 1, van de richtlijn, met het oog op de bescherming van de belangen van consumenten en gebruikers overeenkomstig de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, het beding ongeldig en onverbindend te verklaren of dient hij daarentegen het rentebeding te matigen en de executant of kredietverstrekker te gelasten de rente te herberekenen?

2)

Vormt de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 van 14 mei dan althans een duidelijke beperking van de bescherming van het consumentenbelang doordat zij de rechter impliciet verplicht tot matiging van een oneerlijk beding over moratoire rente door middel van herberekening van de overeengekomen rente, met instandlating van het oneerlijke beding, in plaats van het beding nietig en niet-bindend voor de consument te verklaren?

3)

Is de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 van 14 mei, doordat zij de toepassing van de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid in het kader van de consumentenbescherming uitsluit en verhindert dat de sanctie van nietigheid en onverbindendverklaring van oneerlijke bedingen over moratoire rente wordt toegepast op vóór de inwerkingtreding van Ley 1/2013 van 4 mei afgesloten hypothecaire leningen, in strijd met richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, meer bepaald met artikel 6, lid 1, van die richtlijn?


(1)  PB L 95, blz. 29.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vergabekammer Arnsberg (Duitsland) op 22 oktober 2013 — Bundesdruckerei GmbH/Stadt Dortmund

(Zaak C-549/13)

2014/C 24/04

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Vergabekammer Arnsberg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bundesdruckerei GmbH

Verwerende partij: Stadt Dortmund

Prejudiciële vraag

Staan artikel 56 VWEU en artikel 3, lid 1, van richtlijn 96/71/EG (1) in de weg aan een nationale wettelijke regeling en/of aan een aanbestedingsvoorwaarde van een aanbestedende dienst, volgens welke een inschrijver die de/een aangekondigde overheidsopdracht wil verwerven (1) zich ertoe dient te verplichten het voor de uitvoering van deze opdracht ingezette personeel een bij wet vastgesteld cao- of minimumloon te betalen, en (2) diezelfde verplichting ook dient op te leggen aan een ingeschakelde of in te schakelen onderaannemer, alsook een verklaring van de onderaannemer aan de aanbestedende dienst moet overleggen waaruit blijkt dat bovengenoemde verplichting is opgelegd, wanneer (a) de wet enkel voorziet in deze verplichting in het geval van aanbesteding van overheidsopdrachten, doch niet bij de plaatsing van particuliere opdrachten, en (b) de onderaannemer in een andere EU-lidstaat is gevestigd en de werknemers van de onderaannemer bij de het uitvoeren van de prestaties van de opdracht, uitsluitend in diens thuisland worden ingezet?


(1)  Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten; PB 1997, L 18, blz. 1.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Contencioso-Administrativo no 6 de Bilbao (Spanje) op 25 oktober 2013 — Grupo Hospitalario Quirón S.A./Departamento de Sanidad del Gobierno Vasco

(Zaak C-552/13)

2014/C 24/05

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado Contencioso-Administrativo no 6 de Bilbao

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Grupo Hospitalario Quirón S.A.

Verwerende partij: Departamento de Sanidad del Gobierno Vasco

Medeverweerder: Instituto de Religiosas Siervas de Jesús de la Caridad

Prejudiciële vraag

Is de voorwaarde in overheidsopdrachten voor het beheer van openbare gezondheidsdiensten dat de in de aanbesteding aan de orde zijnde gezondheidsdienst UITSLUITEND in een welbepaalde gemeente wordt verricht waarin de patiënten niet noodzakelijk hun woonplaats hebben, verenigbaar met het recht van de Europese Unie?


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Litouwen) op 28 oktober 2013 — UAB „Litaksa”/„BTA Insurance Company” SE

(Zaak C-556/13)

2014/C 24/06

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos Aukščiausiasis Teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: UAB „Litaksa”

Verwerende partij:„BTA Insurance Company” SE

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 2 van richtlijn 90/232/EEG (1), zoals gewijzigd bij artikel 4 van richtlijn 2005/14/EG (2), aldus worden uitgelegd dat de partijen bij een verzekeringsovereenkomst niet mogen overeenkomen om de verzekeringsdekking voor de verzekerde geografisch te beperken (differentiatie van verzekeringspremies naar het grondgebied waar het voertuig wordt gebruikt — in de gehele Europese Unie of enkel in de Republiek Litouwen) — zonder enigszins de dekking voor slachtoffers te beperken — door gebruik van het voertuig buiten de Republiek Litouwen in een andere lidstaat van de Europese Unie te definiëren als een factor die het verzekerde risico verhoogt, waardoor een bijkomende verzekeringspremie moet worden betaald?

2)

Moeten het beginsel van het vrije verkeer van personen en voertuigen in de gehele Europese Unie en het algemene Unierechtelijke gelijkheidsbeginsel (non-discriminatie) geacht te zijn geschonden door bovengenoemde wilsovereenstemming van de partijen bij een verzekeringsovereenkomst om het verzekerde risico te koppelen aan het geografische gebruik van het voertuig?


(1)  Derde richtlijn 90/232/EEG van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, PB L 129, blz. 33.

(2)  Richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 houdende wijziging van de richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, PB L 149, blz. 14.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 30 oktober 2013 — Finanzamt Ulm/Ingeborg Wagner-Raith als rechtsopvolgster van Maria Schweier

(Zaak C-560/13)

2014/C 24/07

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verweerder en verzoeker tot „Revision”: Finanzamt Ulm

Verzoekster en verweerster in „Revision”: Ingeborg Wagner-Raith als rechtsopvolgster van Maria Schweier

Andere partij: Bundesministerium der Finanzen

Prejudiciële vragen

1)

Verzet het vrije kapitaalverkeer van artikel 73 B EG-Verdrag (sinds 1 mei 1999 artikel 56 EG) (1) zich, ingeval van deelneming in fondsen uit derde landen, niet tegen een nationale regeling (hier: § 18, lid 3, AuslInvestmG) die bepaalt dat aan binnenlandse deelnemers in buitenlandse beleggingsfondsen onder bepaalde voorwaarden naast de uitkeringen fictieve inkomsten ten belope van 90 % van het verschil tussen de eerste en de laatste prijs van wederinkoop van het jaar, maar ten minste 10 % van de laatste prijs van wederinkoop (of van de beurs- of marktwaarde) dienen te worden toegerekend, omdat de sinds 31 december 1993 in wezen ongewijzigde regeling in verband staat met de verrichting van financiële diensten in de zin van de grandfatheringregeling van artikel 73 C, lid 1, EG-Verdrag (sinds 1 mei 1999 artikel 57, lid 1, EG) (2)?

Ingeval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:

2)

Vormt de deelneming in een dergelijk beleggingsfonds dat gevestigd is in een derde land steeds een directe investering in de zin van artikel 73 C, lid 1, EG-Verdrag (sinds 1 mei 1999 artikel 57, lid 1, EG) of is zulks afhankelijk van de vraag of de deelneming op grond van nationale bepalingen van het land van vestiging van het fonds of op andere gronden aan de belegger de mogelijkheid biedt effectief deel te hebben in het bestuur van of de controle over het beleggingsfonds?


(1)  Artikel 63 VWEU.

(2)  Artikel 64, lid 1, VWEU.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 30 oktober 2013 — UPC DTH Sàrl/Nemzeti Média- és Hírközlési Hatóság Elnöke

(Zaak C-563/13)

2014/C 24/08

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: UPC DTH Sàrl

Verwerende partij: Nemzeti Média- és Hírközlési Hatóság Elnöke

Prejudiciële vragen

1)

Kan artikel 2, sub c, van de kaderrichtlijn, te weten richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 (1), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 (2), aldus worden uitgelegd dat een dienst waarbij de aanbieder ervan onder bezwarende titel voorwaardelijk toegang verleent tot een via satelliet overgebracht programmapakket dat radio- en televisieprogrammadiensten omvat, moet worden aangemerkt als een elektronische-communicatiedienst?

2)

Kan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat het beginsel van het vrij verrichten van diensten tussen de lidstaten op de in de eerste vraag beschreven dienst toepassing vindt wanneer het gaat om een dienst die vanuit Luxemburg op het grondgebied van Hongarije wordt verricht?

3)

Kan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat in het geval van de in de eerste vraag beschreven dienst, het land van bestemming, waarop de dienst is gericht, het recht heeft om de verlening van dergelijke diensten te beperken door te bepalen dat de [aanbieder van de] dienst verplicht is zich te registreren in die lidstaat en er een filiaal of een zelfstandige juridische entiteit op te richten, en door dergelijke diensten slechts toe te staan na de oprichting van een filiaal of een zelfstandige juridische entiteit?

4)

Kan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat de administratieve procedures betreffende de in de eerste vraag beschreven diensten, ongeacht de lidstaat waarin de dienstverlenende onderneming werkzaam is of is geregistreerd, vallen onder het bestuurlijke gezag van de lidstaat die, gelet op de plaats waar de dienst wordt verricht, bevoegd is?

5)

Kan artikel 2, sub c, van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 (kaderrichtlijn) aldus worden uitgelegd dat de in de eerste vraag beschreven dienst moet worden aangemerkt als een elektronische-communicatiedienst, of moet deze dienst worden aangemerkt als een dienst voor voorwaardelijke toegang die wordt verricht door middel van een systeem voor voorwaardelijke toegang in de zin van artikel 2, sub f, van de kaderrichtlijn?

6)

Kunnen, gelet op het voorgaande, de relevante bepalingen aldus worden uitgelegd dat de aanbieder van de in de eerste vraag beschreven dienst overeenkomstig het gemeenschapsrecht moet worden aangemerkt als een aanbieder van een elektronische-communicatiedienst?


(1)  Richtlijn inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (PB L 108, blz. 33).

(2)  Richtlijn tot wijziging van richtlijn 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten, richtlijn 2002/19/EG inzake de toegang tot en interconnectie van elektronischecommunicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten, en richtlijn 2002/20/EG betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (PB L 337, blz. 37).


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 6 november 2013 — Karoline Gruber

(Zaak C-570/13)

2014/C 24/09

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Karoline Gruber

Betrokken instantie: Unabhängiger Verwaltungssenat für Kärnten

Interveniërende partij: EMA Beratungs- und Handels GmbH

Andere partij in de procedure: Bundesminister für Wirtschaft, Familie und Jugend

Prejudiciële vragen

1)

Staat het Unierecht, in het bijzonder richtlijn 2011/92/EU (1) van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB 2012, L 26, blz. 1), en meer in het bijzonder artikel 11 van deze richtlijn, in de weg aan een situatie in het nationale recht waarbij een besluit tot vaststelling dat er voor een bepaald project geen milieueffectbeoordeling hoeft te worden uitgevoerd, ook ten aanzien van buren die in het kader van de daaraan voorafgaande procedure tot vaststelling van dat besluit niet de hoedanigheid van partij hadden, bindende werking heeft en aan hen kan worden tegengeworpen in de daaropvolgende vergunningsprocedure, ook al kunnen zij hun bezwaren tegen het project in het kader van deze vergunningsprocedure doen gelden (welke bezwaren in de aan de orde zijnde procedure er op neerkomen dat als gevolg van het project hun leven, hun gezondheid of hun eigendom in gevaar wordt gebracht of dat zij door geuren, geluiden, rook, stof, trillingen of anderszins onaanvaardbare hinder ondervinden)?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

2)

Vereist het Unierecht, in het bijzonder richtlijn 2011/92 door haar rechtstreekse toepassing, dat wordt vastgesteld dat geen sprake is van de in de eerste vraag beschreven bindende werking?


(1)  PB 2012, L 26, blz. 1.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 7 november 2013 — Annegret Weitkämper-Krug/NRW Bank, Anstalt des öffentlichen Rechts

(Zaak C-571/13)

2014/C 24/10

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Annegret Weitkämper-Krug

Verwerende partij: NRW Bank, Anstalt des öffentlichen Rechts

Prejudiciële vraag

Dient artikel 27, lid 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 (1) van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12, blz. 1), aldus te worden uitgelegd dat het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht en dat krachtens artikel 22 van deze verordening bij uitsluiting bevoegd is, de uitspraak desalniettemin moet aanhouden totdat definitief duidelijkheid bestaat over de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht en dat geen exclusieve bevoegdheid krachtens artikel 22 van diezelfde verordening toekomt?


(1)  Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12, blz. 1).


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Brussel (België) op 8 november 2013 — Hewlett-Packard Belgium BVBA/Reprobel BCVBA

(Zaak C-572/13)

2014/C 24/11

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Hof van Beroep te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hewlett-Packard Belgium BVBA

Verwerende partij: Reprobel BCVBA

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de termen „billijke compensatie” als bedoeld in artikel 5, lid 2, sub a, en in artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG (1) anders worden uitgelegd naargelang de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, wordt gemaakt door om het even welke gebruiker dan wel door een natuurlijke persoon voor privégebruik, zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk? Zo ja, op welke criteria moet die verschillende uitlegging worden gebaseerd?

2)

Moet artikel 5, lid 2, sub a en b, van richtlijn 2001/29/EG aldus worden uitgelegd dat de lidstaten de billijke compensatie die toekomt aan de rechthebbenden, kunnen vaststellen in de vorm van:

1)

een forfaitaire vergoeding die wordt betaald door de fabrikant, de invoerder of de intracommunautaire koper van apparaten waarmee beschermde werken gereproduceerd kunnen worden, op de datum waarop die apparaten op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht, en waarvan het bedrag uitsluitend wordt berekend op basis van de snelheid waarmee het kopieerapparaat een bepaald aantal kopieën per minuut kan maken, zonder enige band met de mogelijke schade voor de rechthebbenden, en

2)

een evenredige vergoeding, waarbij de vaststelling ervan uitsluitend is gebaseerd op de vermenigvuldiging van een eenheidsprijs met het aantal vervaardigde kopieën, die verschilt naargelang de vergoedingsplichtige al dan niet heeft meegewerkt aan de inning van deze vergoeding, en die verschuldigd is door de natuurlijke personen of rechtspersonen die kopieën van werken vervaardigen, of, desgevallend, met décharge van eerstgenoemden, door hen die onder bezwarende titel of gratis een reproductieapparaat ter beschikking stellen van anderen.

Wanneer deze vraag ontkennend wordt beantwoord: welke relevante en coherente criteria dienen de lidstaten te hanteren opdat, in overeenstemming met het Unierecht, de compensatie kan worden geacht billijk te zijn en een rechtvaardig evenwicht tussen de betrokken personen wordt gewaarborgd?

3)

Moet artikel 5, lid 2, sub a en b, van richtlijn 2001/29/EG aldus worden uitgelegd dat de lidstaten de helft van de billijke compensatie die toekomt aan de rechthebbenden, mogen toekennen aan de uitgevers van de door de auteurs gecreëerde werken, zonder enige verplichting voor de uitgevers om, zelfs indirect, de auteurs aanspraak te laten maken op een deel van de compensatie die hun is ontzegd?

4)

Moet artikel 5, lid 2, sub a en b, van richtlijn 2001/29/EG aldus worden uitgelegd dat de lidstaten een ongedifferentieerd systeem van inning van de aan de rechthebbenden toekomende billijke compensatie mogen opzetten, in de vorm van een forfait en een bedrag per gemaakte kopie, waarbij deze impliciet maar zeker ten dele betrekking heeft op kopieën van bladmuziek en inbreukmakende reproducties?


(1)  Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10).


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/7


Beroep ingesteld op 14 november 2013 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-576/13)

2014/C 24/12

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Nicolae en S. Pardo Quintillán, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

overeenkomstig artikel 258, eerste alinea, VWEU vaststellen dat het Koninkrijk Spanje, door laad- en losbedrijven die actief zijn in Spaanse havens van algemeen belang in de regel te verplichten om financieel deel te nemen in een Sociedad Anónima de Gestión de Estibadores Portuarios (SAGEP, naamloze vennootschap die verantwoordelijk is voor het in dienst nemen van havenarbeiders) en door in elk geval niet toe te staan dat zij zelf — permanent of tijdelijk — personeel op de markt aantrekken, tenzij de door de SAGEP aangeboden arbeiders niet geschikt zijn of het aanbod ontoereikend is, de krachtens artikel 49 VWEU op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De niet-nakomingsprocedure die door de Europese Commissie tegen het Koninkrijk Spanje is ingesteld, betreft de door de Ley de Puertos del Estado y de la Marina Mercante (wet betreffende de havens van de staat en de koopvaardij) ingevoerde regeling voor laad- en losbedrijven, voor zover het gaat om het in dienst nemen van havenarbeiders voor het laden en lossen van goederen.

Volgens de Commissie is deze regeling in strijd met de verplichtingen die krachtens artikel 49 VWEU betreffende de vrijheid van vestiging op het Koninkrijk Spanje rusten, doordat laad- en losbedrijven die actief zijn in Spaanse havens van algemeen belang in de regel worden verplicht om financieel deel te nemen in een SAGEP en in elk geval niet zelf — permanent of tijdelijk — personeel op de markt mogen aantrekken, tenzij de door de SAGEP aangeboden arbeiders niet geschikt zijn of het aanbod ontoereikend is.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Kiel (Duitsland) op 15 november 2013 — Hans-Jürgen Kickler e.a./Helleense Republiek

(Zaak C-578/13)

2014/C 24/13

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Kiel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Hans-Jürgen Kickler, Walter Wöhlk, Zahnärztekammer Schleswig-Holstein Versorgungswerk

Verwerende partij: Helleense Republiek

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 1 van verordening (EG) nr. 1393/2007 (1) van [het Europees Parlement en] de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken aldus worden uitgelegd dat een beroep waarmee de verwerver van door de verwerende partij uitgegeven staatsobligaties uitbetaling vordert van die partij door middel van vorderingen tot nakoming en schadevergoeding, moet worden aangemerkt als een „burgerlijke of handelszaak” in de zin van artikel 1, lid 1, eerste volzin, van de verordening, wanneer de verwerver het door Griekse wet nr. 4050/2012 („Greek-Bondholder-Act”) mogelijk gemaakte omwisselingsaanbod dat de verwerende partij eind februari 2012 heeft voorgelegd, niet heeft aanvaard?

2)

Heeft een beroep dat in wezen is gebaseerd op de ongeldigheid of nietigheid van voornoemde Greek-Bondholder-Act, betrekking op aansprakelijkheid van een staat voor handelingen of omissies bij de uitoefening van het overheidsgezag in de zin van artikel 1, lid 1, tweede volzin, van de in de eerste vraag bedoelde verordening?


(1)  Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de betekening en de kennisgeving van stukken), en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad, PB L 324, blz. 79.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Centrale Raad van Beroep (Nederland) op 15 november 2013 — P tegen Commissie Sociale Zekerheid Breda, S tegen College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amstelveen

(Zaak C-579/13)

2014/C 24/14

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Centrale Raad van Beroep

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: P

Verweerster: Commissie Sociale Zekerheid Breda

&

Verzoeker: S

Verweerder: College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amstelveen

Prejudiciële vragen

1)

Moet het doel en de strekking van richtlijn 2003/109/EG (1), dan wel artikel 5, tweede lid, en/of artikel 11, eerste lid, daarvan, aldus worden uitgelegd dat het op grond van nationale regelgeving opleggen van de inburgeringsplicht, gesanctioneerd door een boetestelsel, aan onderdanen van derde landen, die in het bezit zijn van de status van langdurig ingezetene, hiermee niet verenigbaar is?

2)

Is het bij de beantwoording van de eerste vraag van belang of de inburgeringsplicht is opgelegd voordat de langdurig ingezetene-status werd verkregen?


(1)  Richtlijn van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PB 2004 L 16, blz. 44).


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/8


Hogere voorziening ingesteld op 15 november 2013 door Intra-Presse tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 16 september 2013 in zaak T-448/11, Golden Balls Ltd/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-581/13 P)

2014/C 24/15

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Intra-Presse (vertegenwoordigers: P. Péters, advocaat, T. de Haan, avocat, M. Laborde, avocate)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen); Golden Balls Ltd

Conclusies

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 16 september 2013 in zaak T-448/11 vernietigen;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht van de Europese Unie voor een uitspraak over het beroep van Intra-Presse op grond van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (1);

de beslissing omtrent de kosten aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert aan dat het bestreden arrest op de volgende gronden moet worden vernietigd.

Ten eerste heeft het Gerecht artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 geschonden bij de vaststelling van het relevante publiek, door de mate van begripsmatige overeenstemming van merken te beoordelen door een vereiste inzake een „intellectueel vertaalproces”, „eerst vertalen” of een „voorafgaande vertaling” toe te voegen, en door geen rekening te houden met de bekendheid van het oudere merk voor diensten van klasse 41. Ten tweede heeft het Gerecht artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 geschonden door geen globale beoordeling te verrichten en door de relevantie van de bekendheid van rekwirantes oudere merk en het bestaan van een mogelijk verband niet te onderzoeken.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1)


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/9


Hogere voorziening ingesteld op 15 november 2013 door Intra-Presse tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 16 september 2013 in zaak T-437/11, Golden Balls Ltd/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-582/13 P)

2014/C 24/16

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Intra-Presse (vertegenwoordigers: P. Péters, advocaat, T. de Haan, avocat, M. Laborde, avocate)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen); Golden Balls Ltd

Conclusies

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 16 september 2013 in zaak T-437/11 vernietigen;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht van de Europese Unie voor een uitspraak over het beroep van Intra-Presse op grond van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 (1);

de beslissing omtrent de kosten aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert aan dat het bestreden arrest op de volgende gronden moet worden vernietigd.

Ten eerste heeft het Gerecht artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 geschonden bij de vaststelling van het relevante publiek en door de mate van begripsmatige overeenstemming van merken te beoordelen door een vereiste inzake een „intellectueel vertaalproces”, „eerst vertalen” of een „voorafgaande vertaling” toe te voegen. Ten tweede heeft het Gerecht artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 geschonden door geen globale beoordeling te verrichten en door de relevantie van de bekendheid van rekwirantes oudere merk en het bestaan van een mogelijk verband niet te onderzoeken.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1)


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/9


Hogere voorziening ingesteld op 15 november 2013 door Deutsche Bahn AG tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 6 september 2013 in de gevoegde zaken T-289/11, T-290/11 en T-521/11, Deutsche Bahn AG e.a./Europese Commissie

(Zaak C-583/13 P)

2014/C 24/17

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirantes: Deutsche Bahn AG, DB Mobility Logistics AG, DB Energie GmbH, DB Netz AG, DB Schenker Rail GmbH, DB Schenker Rail Deutschland AG, Deutsche Umschlaggesellschaft Schiene-Straße mbH (DUSS) (vertegenwoordigers: W. Deselaers, E. Venot, J. Brückner, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Koninkrijk Spanje, Raad van de Europese Unie, Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Conclusies

het arrest van het gerecht van 6 september 2013 in de gevoegde zaken T-289/11, T-290/11 en T-521/11 vernietigen;

de besluiten C(2011) 1774 van 14 maart 2011, C(2011) 2365 van 30 maart 2011 en C(2011) 5230 van 14 juli 2011 van de Commissie waarbij overeenkomstig artikel 20, lid 4, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad inspecties zijn gelast bij Deutsche Bahn AG en al haar dochterondernemingen (zaken COMP/39.678 en COMP/39.731) nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren rekwirantes vier middelen aan:

 

Ten eerste heeft het Gerecht het fundamenteel recht op onschendbaarheid van de woning en de toepasselijke rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens onjuist uitgelegd en toegepast. Juist gelet op de intensiteit van de inbreuk op het fundamentele recht en het gevaar van onherstelbare schade, is het in strijd met het evenredigheidbeginsel wanneer de Commissie, die ook fungeert als onderzoeksautoriteit en beschikt over verreikende bevoegdheden, zonder voorafgaande rechterlijke machtiging inspecties uitvoert.

 

Ten tweede heeft het Gerecht het fundamenteel recht op effectieve bescherming in rechte onjuist uitgelegd en toegepast. Een enkel achteraf verrichte rechterlijke controle biedt de betrokken ondernemingen geen doeltreffende rechtsbescherming bij inspecties van de Commissie.

 

Ten derde heeft het Gerecht ten onrechte de documenten betreffende de vermeende inbreuken op de mededingingsregels, die in het kader van de inspectie buiten het voorwerp van het onderzoek om werden verkregen, als toevallige vondst in aanmerking genomen, hoewel het verboden was om deze documenten te gebruiken. De ambtenaren van de Commissie waren vanaf het begin van deze inspectie geïnformeerd over een onderwerp dat buiten het voorwerp van onderzoek viel en dat reden gaf tot verdenking. Hierdoor heeft de Commissie zich op gekunstelde wijze op toeval beroepen en de restrictief uit te leggen, door het Hof (1) toegestane uitzondering voor toevallige vondsten mogelijk ontoelaatbaar uitgebreid.

 

Ten slotte heeft het Gerecht de bewijslastregels miskend. Het ligt voor de hand, kan althans op zijn minst niet worden uitgesloten, dat bepaalde documenten enkel, als zogenaamde „toevallige vondst”, zijn verkregen doordat ambtenaren vooraf op ontoelaatbare wijze waren geïnformeerd, dat wil zeggen: op de hoogte waren gesteld van een onderwerp dat buiten het voorwerp van het onderzoek viel. Aangezien het voor rekwirantes onmogelijk was om een dergelijk causaal verband te bewijzen, en hen deze omstandigheid ook niet valt aan te rekenen, dient de bewijslast te worden omgedraaid, zodat de Commissie moet bewijzen dat deze documenten inderdaad toevallige vondsten waren.


(1)  Arrest Hof van 17 oktober 1989, Dow Benelux/Commissie, 85/87, Jurispr. blz. 3137.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/10


Hogere voorziening ingesteld op 20 november 2013 door Telefónica SA tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 9 september 2013 in zaak T-430/11, Telefónica/Commissie

(Zaak C-588/13 P)

2014/C 24/18

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Telefónica SA (vertegenwoordigers: J. Ruiz Calzado, M. Núñez Müller en J. Domínguez Pérez, abogados)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de bestreden beschikking vernietigen;

het verzoek tot nietigverklaring in zaak T-430/11 ontvankelijk verklaren en de zaak terugwijzen naar het Gerecht om uitspraak te doen over de grond van de zaak;

de Commissie verwijzen in alle kosten van de procedures betreffende de ontvankelijkheid in beide instanties

Middelen en voornaamste argumenten

1)

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 263, vierde alinea, in fine, VWEU. Het Gerecht dwaalt met betrekking tot het recht door te stellen dat besluiten betreffende staatssteunregelingen als het litigieuze besluit, uitvoeringsmaatregelen behoeven in de zin van de nieuwe Verdragsbepaling.

2)

Het Gerecht heeft het Unierecht geschonden bij de uitlegging van de rechtspraak over het begrip daadwerkelijk begunstigde om te beoordelen of beroepen tegen besluiten waarbij een steunregeling onrechtmatig en onverenigbaar is verklaard, ontvankelijk zijn. Meer in het bijzonder:

geeft het Gerecht een verkeerde uitlegging aan de rechtspraak over het begrip daadwerkelijk begunstigde en geeft het de feiten onjuist weer wanneer het deze rechtspraak toepast op transacties die rekwirante na 21 december 2007 heeft verricht;

geeft het Gerecht tevens blijk van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van het in de rechtspraak ontwikkelde begrip daadwerkelijk begunstigde wat vóór 21 december 2007 verrichte transacties betreft.

3)

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door een beschikking te geven die in strijd is met het recht op effectieve rechterlijke bescherming. In de bestreden beschikking wordt uitgegaan van een puur theoretische benadering van dat recht, zodat rekwirante geen geschikte toegang tot de rechter heeft en misbruik moet maken van het prejudiciële verwijzingsrecht om op te komen tegen het litigieuze besluit.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 20 november 2013 — Idexx Laboratoires Italia Srl/Agenzia delle Entrate

(Zaak C-590/13)

2014/C 24/19

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Idexx Laboratoires Italia Srl

Verwerende partij: Agenzia delle Entrate

Prejudiciële vragen

1)

Zijn de beginselen die het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest van 8 mei 2008 in de gevoegde zaken C-95/07 en C-96/07 heeft geformuleerd, volgens welke de artikelen 18, lid 1, sub d, en 22 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) (1) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/680/EEG (2), zich verzetten tegen een praktijk van rectificatie van aangiften en naheffing van belasting over de toegevoegde waarde waarbij niet-nakoming van, enerzijds, de verplichtingen die voortvloeien uit formaliteiten die door de nationale regeling zijn voorgeschreven krachtens dat artikel 18, lid 1, sub d, en, anderzijds, de verplichtingen betreffende het voeren van boekhouding en het indienen van aangiften die voortvloeien uit dat artikel 22, lid 2 respectievelijk lid 4, wordt bestraft met verval van het recht op aftrek bij toepassing van de verleggingsregeling, ook van toepassing in geval van volledige niet-nakoming van de verplichtingen die in deze regeling zijn voorgeschreven wanneer er geen twijfel is dat een persoon gehouden is de belasting te betalen en recht heeft op aftrek?

2)

Verwijzen de uitdrukkingen „obblighi sostanziali”, [„materiële voorwaarden”,] „substantive requirements” en „exigences de fond” die het Hof van Justitie in de verschillende taalversies van het arrest van 8 mei 2008 in de gevoegde zaken C-95/07 en C-96/07 in verband met de zogenoemde verleggingsregeling voor de btw heeft gebruikt, naar de noodzaak de btw te betalen of de belastingschuld over te nemen, of naar de materiële voorwaarden voor de onderwerping van de belastingplichtige aan de belasting en het recht op aftrek met het oog op behoud van het beginsel van de neutraliteit van deze uniforme Europese belasting, zoals inherentie, belastbaarheid en volledige aftrekbaarheid?


(1)  Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).

(2)  Richtlijn 91/680/EEG van de Raad van 16 december 1991 tot aanvulling van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en tot wijziging, met het oog op de afschaffing van de fiscale grenzen, van richtlijn 77/388/EEG (PB L 376, blz. 1).


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/11


Beroep ingesteld op 20 november 2013 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-591/13)

2014/C 24/20

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: W. Mölls en W. Roels, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

vaststellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door bepalingen vast te stellen en te handhaven op grond waarvan de belastingheffing over stille reserves die bij vervreemding onder bezwarende titel van bepaalde investeringsgoederen zijn gerealiseerd, door „overdracht” op nieuw aangeschafte of vervaardigde investeringsgoederen wordt uitgesteld tot aan de verkoop ervan, voor zover laatstgenoemde goederen behoren tot het investeringsvermogen van een binnenlandse vaste inrichting van de belastingplichtige, terwijl een dergelijk uitstel niet mogelijk is voor zover diezelfde goederen behoren tot het investeringsvermogen van een zich in een andere lidstaat of een andere staat van de Europese Economische Ruimte bevindende vaste inrichting van de belastingplichtige, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 49 VWEU en artikel 31 van de EER-Overeenkomst (1).

de Bondsrepubliek Duitsland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Krachtens de Duitse regeling wordt bij vervreemding van bepaalde tot het ondernemingsvermogen behorende investeringsgoederen de daaruit voortvloeiende winst niet meteen belast, wanneer de belastingplichtige binnen een bepaald tijdvak wederom bepaalde, tot het ondernemingsvermogen behorende, investeringsgoederen aanschaft of vervaardigt. In dit geval wordt de belastingheffing over de genoemde vervreemdingswinst uit de oorspronkelijke goederen door middel van een „overdracht” van de oorspronkelijke stille reserves tot aan de vervreemding van de nieuw aangeschafte of vervaardigde goederen uitgesteld. Dit uitstel kan echter enkel worden verleend wanneer de nieuw aangeschafte of vervaardigde goederen behoren tot het investeringsvermogen van een binnenlandse vaste inrichting, doch niet wanneer de desbetreffende vaste inrichting zich in een andere lidstaat of een andere staat van de Europese Economische Ruimte bevindt. Volgens de Commissie is dit in strijd met de vrijheid van vestiging.


(1)  Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, PB 1994, L 1, blz. 3.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Suceava (Roemenië) op 22 november 2013 — Casa Județeană de Pensii Botoșani/Polixeni Guletsou

(Zaak C-598/13)

2014/C 24/21

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Suceava

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Casa Județeană de Pensii Botoșani

Verwerende partij: Polixeni Guletsou

Prejudiciële vraag

Moeten de bepalingen van artikel 7, lid 2, sub c, van verordening (EEG) nr. 1408/71 (1) aldus worden uitgelegd dat een bilaterale overeenkomst die twee lidstaten hebben gesloten vóór de datum van inwerkingtreding van de verordening, op grond waarvan de verplichting inzake socialezekerheidsuitkeringen van een Staat jegens de burgers van de andere Staat die de status van politieke vluchtelingen hadden op het grondgebied van de eerste Staat en zijn teruggekeerd op het grondgebied van de tweede Staat, vervalt in ruil voor betaling door de eerste Staat van een forfaitair bedrag voor de betaling van de pensioenen en de dekking van het tijdvak tijdens welke in de eerste lidstaat premies sociale zekerheid zijn gestort, binnen de werkingssfeer ervan valt?


(1)  Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkende en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2).


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 22 november 2013 — Vereniging Somalische Vereniging Amsterdam en Omgeving (Somvao), andere partij: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

(Zaak C-599/13)

2014/C 24/22

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Vereniging Somalische Vereniging Amsterdam en Omgeving (Somvao)

Andere partij: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

Prejudiciële vragen

1)

Biedt artikel 4 van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 (1) van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, dan wel artikel 53 ter, tweede lid, aanhef en onder c, van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (2) van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, zoals gewijzigd bij verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006 (3) van de Raad van 13 december 2006, een rechtsgrondslag voor een wijziging ten nadele en terugvordering van een reeds vastgestelde subsidie, verstrekt uit het Europees Vluchtelingenfonds, door de nationale autoriteiten bij de subsidieontvanger?

2)

Vormt artikel 25, tweede lid, van beschikking 2004/904/EG (4) van de Raad van 2 december 2004 tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2005-2010 een rechtsgrondslag voor een wijziging ten nadele en terugvordering van een reeds vastgestelde subsidie, verstrekt uit het Europees Vluchtelingenfonds, door de nationale autoriteiten bij de subsidieontvanger, zonder dat daartoe een bevoegdheidsattributie naar nationaal recht noodzakelijk is?


(1)  PB L 312, blz. 1.

(2)  PB L 248, blz. 1.

(3)  PB L 390, blz. 1.

(4)  PB L 381, blz. 52.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/12


Hogere voorziening ingesteld op 22 november 2013 door Galp Energia España, SA, Petróleos de Portugal (Petrogal), SA, Galp Energia, SGPS, SA tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 september 2013 in zaak T-462/07, Galp Energia España, SA, Petróleos de Portugal (Petrogal), SA, Galp Energia, SGPS, SA/Europese Commissie

(Zaak C-603/13 P)

2014/C 24/23

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Galp Energia España, SA, Petróleos de Portugal (Petrogal), SA, Galp Energia, SGPS, SA (vertegenwoordiger: M. Slotboom, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het arrest conform de in deze hogere voorziening aangevoerde middelen vernietigen, en/of de artikelen 1, 2 en 3 van de beschikking nietig verklaren voor zover deze betrekking heeft op rekwirantes, en/of artikel 2 van de beschikking nietig verklaren voor zover daarbij aan rekwirantes een boete is opgelegd, of de bij artikel 2 van de beschikking aan rekwirantes opgelegde boete te verminderen,

het arrest vernietigen en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor afdoening ten gronde, met inachtneming van de eventuele aanwijzingen van het Hof;

de Commissie verwijzen in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante stelt dat het bestreden arrest om de volgende redenen moet worden vernietigd:

 

Het Gerecht heeft artikel 81, lid 1, EG onjuist toegepast, bewijsmateriaal verkeerd opgevat, procedureregels met betrekking tot de beoordeling van bewijsmateriaal niet nageleefd en het door artikel 48 van het Handvest van de grondrechten gewaarborgde algemene beginsel van het vermoeden van onschuld miskend, door te oordelen dat de Commissie niet op onrechtmatige wijze heeft vastgesteld dat partijen „tot 2002” hebben deelgenomen aan prijscoördinatie. Bovendien heeft het Gerecht verzuimd zijn oordeel voldoende te motiveren.

 

Het Gerecht heeft artikel 81, lid 1, EG onjuist toegepast, bewijsmateriaal verkeerd opgevat, procedureregels met betrekking tot de beoordeling van bewijsmateriaal niet nageleefd, en het beginsel „ne ultra petita”, het recht op een eerlijk proces en het recht van verdediging (het recht om te worden gehoord) geschonden, door te oordelen dat partijen verantwoordelijk kunnen worden gehouden met betrekking tot het toezichtmechanisme en het compensatiemechanisme en dat er derhalve geen noodzaak is om het uitgangsbedrag van de geldboete te variëren.

 

Het Gerecht heeft het fundamentele recht van partijen geschonden om binnen een redelijke termijn te worden gehoord.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/13


Hogere voorziening ingesteld op 25 november 2013 door Aloys F. Dornbracht GmbH & Co. KG tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 16 september 2013 in zaak T-386/10, Aloys F. Dornbracht GmbH & Co. KG/Europese Commissie

(Zaak C-604/13 P)

2014/C 24/24

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Aloys F. Dornbracht GmbH & Co. KG (vertegenwoordigers: H. Janssen en T. Kapp, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Raad van de Europese Unie

Conclusies

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie (Vierde kamer) van 16 september 2013 in zaak T-386/10 volledig vernietigen en besluit C(2010) 4185 definitief van 23 juni 2010 in zaak COMP/39.092 — Badkamersanitair nietig verklaren voor zover dit betrekking heeft op rekwirante;

subsidiair, het bedrag van de bij het litigieuze besluit aan rekwirante opgelegde geldboete passend verlagen;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van haar hogere voorziening voert rekwirante de volgende middelen aan:

 

Ten eerste heeft het Gerecht artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003 (1), het nauwkeurigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel geschonden, voor zover het artikel 23, lid 2, tweede volzin, van verordening nr. 1/2003 als maximaal percentage heeft uitgelegd en derhalve is voorbijgegaan aan de onrechtmatigheid van de vaststelling van het bedrag van de geldboete door de Commissie en zichzelf niet in staat heeft geacht om het bedrag van de geldboete op rechtmatige wijze te verlagen.

 

Ten tweede heeft het Gerecht artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003 geschonden, daar het is voorbijgegaan aan de onrechtmatigheid van de richtsnoeren van 2006 wat de niet-inaanmerkingneming van de duur en de ernst van inbreuken door „één-product”-ondernemingen betreft.

 

Ten derde heeft het Gerecht miskend dat verweerster haar beoordelingsvrijheid krachtens punt 37 van de richtsnoeren van 2006 aldus had moeten uitoefenen dat zij voor „één-product”-ondernemingen het bedrag van de geldboete onder de grens van 10 % had moeten vaststellen.

 

Verder heeft het Gerecht het verbod van terugwerkende kracht geschonden door te oordelen dat de berekening van de geldboete door verweerster aan de hand van de richtsnoeren van 2006 rechtmatig was.

 

Bovendien heeft het Gerecht blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen bij de berekening van het bedrag van de aan verzoekster opgelegde geldboete, gelet op de geografische omvang, de deelname aan slechts één van de drie productsubgroepen en de zeer kleine rol die verzoekster heeft gespeeld.

 

Ten slotte heeft het Gerecht het beginsel van de redelijke procesduur geschonden.


(1)  PB 2003, L 1, blz. 1.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/13


Hogere voorziening ingesteld op 25 november 2013 door Compañía Española de Petróleos (CEPSA), S.A. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 september 2013 in zaak T-497/07, CEPSA/Commissie

(Zaak C-608/13 P)

2014/C 24/25

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Compañía Española de Petróleos (CEPSA), S.A. (vertegenwoordigers: O. Armengol i Gasull en J. M. Rodríguez Cárcamo, abogados)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

de hogere voorziening toe te wijzen en de zaak niet terug te wijzen naar het Gerecht, maar zelf af te doen;

het bestreden arrest te vernietigen voor zover in punt 1 van het dictum het beroep tot nietigverklaring van CEPSA wordt verworpen en in punt 3 van het dictum CEPSA wordt verwezen in de kosten, maar punt 2 van het dictum te handhaven, in welk punt de vordering van de Commissie wordt afgewezen, en dus beschikking C(2007) 4441 def. van 3 oktober 2007 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] [zaak COMP/38.710 — Bitumen (Spanje)] te wijzigen en de hoogte van de geldboete te verlagen met het door het Hof redelijk geachte bedrag;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

1)

Onjuiste rechtsopvatting (artikel 263, tweede alinea, VWEU juncto artikel 3 van verordening nr. 1 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (1)): wanneer de op een mededingingszaak betrekking hebbende mededeling van punten van bezwaar niet conform de taalregeling is geschied, is er volgens rekwirante sprake van schending van een wezenlijk vormvoorschrift, zodat het uiteindelijke besluit in die zaak nietig moet worden verklaard, ook al wordt daardoor geen afbreuk gedaan aan de rechten van de verdediging van de onderneming. Aangezien in het bestreden arrest de litigieuze beschikking niet nietig is verklaard, zoals door rekwirante was gevorderd, heeft het Gerecht inbreuk gemaakt op artikel 263, tweede alinea, VWEU juncto artikel 3 van verordening nr. 1 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap.

2)

Ernstige verdraaiing van de feiten: volgens het arrest heeft rekwirante uit vrije wil geaccepteerd dat de mededeling van punten van bezwaar haar werd toegezonden in een andere taal dan de hare en werd door de toezending van de mededeling van punten van bezwaar in die taal geen afbreuk gedaan aan haar recht van verdediging.

3)

Onjuiste rechtsopvatting (schending van het evenredigheidsbeginsel): in het arrest is geen rekening gehouden met het feit dat de productie en distributie van penetratiebitumen maar een heel klein deel van de totale omzet was van rekwirante, die als een groep van ondernemingen is aangemerkt. Toepassing van het moeder/dochter-vermoeden sluit niet uit dat het evenredigheidsbeginsel wordt toegepast overeenkomstig ’s Hofs vaste rechtspraak (arrest Parker Pen (2)).

4)

Onjuiste rechtsopvatting [artikel 31 van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (3), waaraan artikel 261 VWEU ten grondslag ligt]: het Gerecht wilde niet nagaan of de vertraging die plaatsvond bij het wijzen van het bestreden arrest schending opleverde van de redelijke termijn, waardoor er sprake is van schending van artikel 31 van verordening nr. 1/2003, waaraan artikel 261 VWEU ten grondslag ligt.

5)

Onjuiste rechtsopvatting (artikel 41, lid 1, en artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (4)): het Gerecht was het niet eens met het betoog van CEPSA dat haar zaak niet binnen een redelijke termijn was behandeld ondanks het feit dat zij daar recht op had volgens artikel 41, lid 1, en artikel 47, tweede alinea, van het Handvest en artikel 6, lid 1, EVRM. De onderhavige procedure duurt al langer dan 11 jaar. De procedure voor de Commissie heeft 5 jaar geduurd, en voor het Gerecht is er tussen de afsluiting van de schriftelijke behandeling en de opening van de mondelinge behandeling meer dan 4 jaar verstreken.

6)

Onjuiste rechtsopvatting (artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht): het Gerecht verwees rekwirante in alle uit het beroep tot nietigverklaring voortvloeiende kosten, hoewel de vordering van de Commissie ook werd afgewezen in het dictum van het arrest van het Gerecht. Het bestreden arrest is dus niet in overeenstemming met de in artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering opgenomen regeling met betrekking tot de verwijzing in de kosten.


(1)  PB 17 van 6.10.1958, blz. 385.

(2)  Arrest van het Gerecht van 14 juli 1994, Parker Pen/Commissie, T-77/92, Jurispr. blz. II-549, punten 94 en 95.

(3)  PB 2003, L 1, blz. 1.

(4)  PB 2000, C 364, blz. 1.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/14


Hogere voorziening ingesteld op 27 november 2013 door Masco Corp., Hansgrohe AG, Hansgrohe Deutschland Vertriebs GmbH, Hansgrohe Handelsgesellschaft mbH, Hansgrohe SA/NV, Hansgrohe BV, Hansgrohe SARL, Hansgrohe SRL, Hüppe GmbH, Hüppe Gesellschaft mbH, Hüppe Belgium SA (NV), Hüppe BV tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 16 september 2013 in zaak T-378/18, Masco Corp. e.a./Europese Commissie

(Zaak C-614/13 P)

2014/C 24/26

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Masco Corp., Hansgrohe AG, Hansgrohe Deutschland Vertriebs GmbH, Hansgrohe Handelsgesellschaft mbH, Hansgrohe SA/NV, Hansgrohe BV, Hansgrohe SARL, Hansgrohe SRL, Hüppe GmbH, Hüppe Ges. mbH, Hüppe Belgium SA (NV), Hüppe BV (vertegenwoordigers: D. Schroeder, Rechtsanwalt, S. Heinz, Rechtsanwältin, J. Temple Lang, Solicitor)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirantes verzoeken het Hof:

het arrest van het Gerecht in zaak T-378/10 te vernietigen voor zover hun vordering tot nietigverklaring van artikel 1 van het besluit van de Commissie van 23 juni 2010 in zaak COMP/39.092 — Badkamersanitair daarbij is afgewezen voor zover in dat artikel was geconcludeerd dat zij hadden deelgenomen aan een voortdurende overeenkomst of een voortdurend onderling afgestemd feitelijk gedrag „in de sector badkamersanitair”;

het besluit van de Commissie van 23 juni 2010 in zaak COMP/39.092 — Badkamersanitair nietig te verklaren voor zover daarin is geconcludeerd dat zij hebben deelgenomen aan een voortdurende overeenkomst of een voortdurend onderling afgestemd feitelijk gedrag „in de sector badkamersanitair”:

de Commissie te verwijzen in de gerechtelijke en andere kosten en uitgaven die rekwirantes die in deze zaak zijn opgekomen; en

alle andere maatregelen te treffen die het Hof zal vermenen te behoren.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening bevat twee middelen.

Als eerste middel wordt aangevoerd dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het bewijsmateriaal kennelijk onjuist op te vatten en de juridische maatstaf om uit te maken of rekwirantes hebben deelgenomen aan één enkele complexe inbreuk met betrekking tot keramische producten, onjuist toe te passen.

Als tweede middel wordt aangevoerd dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door zijn beslissing niet naar behoren te motiveren.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/15


Hogere voorziening ingesteld op 27 november 2013 door Productos Asfálticos (PROAS), S.A. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 september 2013 in zaak T-495/07, PROAS/Commissie

(Zaak C-616/13 P)

2014/C 24/27

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Productos Asfálticos (PROAS), S.A. (vertegenwoordiger: C. Fernández Vicién, abogada)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren.

het arrest van het Gerecht van 16 september 2013 vernietigen.

het in eerste aanleg ingestelde beroep toewijzen en de beschikking van de Commissie van 3 oktober 2007 in zaak COMP/F/38.710 — Bitumen (Spanje) nietig verklaren of, subsidiair, de aan de verzoekende partij opgelegde geldboete verlagen.

subsidiair, de zaak voor een nieuwe behandeling terugverwijzen naar het Gerecht.

in ieder geval de Commissie verwijzen in alle kosten van deze procedure en in die van de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

1)

Schending door het Gerecht van het beginsel van effectieve bescherming , doordat het de door Productos Asfálticos, S.A. aangevoerde middelen betreffende het bepalen van het bedrag van de sanctie niet heeft onderzocht in het kader van de toetsing met volledige rechtsmacht. Die schending bestaat in:

een onjuiste opvatting door het Gerecht van de door Proas tot staving van haar beroep tot nietigverklaring voor het Gerecht aangevoerde middelen;

geen afzonderlijk onderzoek door het Gerecht van de evenredigheid en de motivering van de opgelegde sanctie wat de gevolgen van de schending betreft;

geen onderzoek door het Gerecht van de naleving door de Commissie van het beginsel van gelijke behandeling en het rechtszekerheidsbeginsel in verband met haar antecedenten, en

geen daadwerkelijk onderzoek van het specifieke gewicht van Proas in de schending en een onterechte afwijzing van de verzoeken om procedurele maatregelen.

2)

Schending door het Gerecht van het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling, alsook van het recht van verweer van Proas , doordat het de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 (1) worden opgelegd, onjuist heeft uitgelegd.

het Gerecht heeft de Commissie gemachtigd haar eigen richtsnoeren te schenden, doordat het haar heeft toegestaan bij de vaststelling van de geldboete geen rekening te houden met de beperkte gevolgen van een schending, en

het Gerecht heeft het recht van verweer van Proa geschonden, doordat het haar niet de mogelijkheid heeft geboden het weerlegbare vermoeden te weerleggen dat kartels altijd gevolgen hebben.

3)

Schending door het Gerecht van de beginselen van behoorlijk bestuur en van eerbiediging van een redelijke termijn.

4)

Schending door het Gerecht van de op de kosten toepasselijke beginselen.


(1)  Verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962: Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag (PB 13, blz. 204).


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/16


Hogere voorziening ingesteld op 27 november 2013 door Repsol Lubricantes y Especialidades e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 september 2013 in zaak T-496/07, Repsol Lubricantes y Especialidades e.a./Commissie

(Zaak C-617/13 P)

2014/C 24/28

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirantes: Repsol Lubricantes y Especialidades SA, Repsol Petróleo SA en Repsol SA (vertegenwoordigers: L. Ortiz Blanco, J.L. Buendía Sierra, M. Muñoz de Juan, Á. Givaja Sanz en A. Lamadrid de Pablo, abogados)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirantes verzoeken het Hof:

1)

het bestreden arrest te vernietigen voor zover:

Repsol Petróleo SA en Repsol YPF SA (thans Repsol SA) hoofdelijk en gezamenlijk aansprakelijk zijn gesteld;

bij de berekening van de geldboete de periode 1998-2002 ten onrechte in aanmerking is genomen;

het Gerecht het door de Commissie vastgestelde basisbedrag van de geldboete ten onrechte heeft overgenomen, zonder dat het zijn bevoegdheid tot volledige rechterlijke toetsing heeft uitgeoefend, en het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden;

2)

de litigieuze beschikking in diezelfde zin nietig te verklaren;

3)

de geldboete krachtens zijn volle rechtsmacht te verlagen tot het bedrag dat het passend oordeelt;

4)

vast te stellen dat de procedure voor het Gerecht buitensporig en ongerechtvaardigd lang heeft geduurd, wat indruist tegen het recht op effectieve rechterlijke bescherming en op een eerlijke behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn (artikel 47 van het Handvest en artikel 6 EVRM);

5)

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1)

Repsol betoogt ten eerste dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting wat de methode betreft die het in het bestreden arrest heeft toegepast bij de beoordeling van de bewijzen ter ondersteuning van het argument dat dochteronderneming Repsol Lubricantes y Especialidades SA over volledige en daadwerkelijke commerciële autonomie beschikt of, subsidiair, dat het bestreden arrest onvoldoende is gemotiveerd.

2)

Repsol stelt ten tweede dat het Gerecht in het bestreden arrest de mededeling inzake medewerking van 2002 onjuist heeft uitgelegd.

3)

Repsol stelt ten derde dat het Gerecht in het bestreden arrest artikel 261 VWEU en het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden, doordat het niet heeft voldaan aan zijn verplichting de sancties op inbreuken op het mededingingsrecht aan een volledige rechterlijke toetsing te onderwerpen.

4)

Repsol betoogt ten slotte dat het Gerecht artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (1) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens heeft geschonden voor zover het zijn arrest niet binnen een redelijke termijn heeft gewezen.


(1)  PB 2000, C 364, blz. 1.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/16


Hogere voorziening ingesteld op 27 november 2013 door Castel Frères SAS tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 13 september 2013 in zaak T-320/10, Fürstlich Castell’sches Domänenamt Albrecht Fürst zu Castell-Castell/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-622/13 P)

2014/C 24/29

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Castel Frères SAS (vertegenwoordigers: A. von Mühlendahl, H. Hartwig, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Fürstlich Castell’sches Domänenamt Albrecht Fürst zu Castell-Castell

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 13 september 2013 in zaak T-320/10 vernietigen,

het beroep tot vernietiging van de beslissing van de tweede raad van beroep van het BHIM van 4 mei 2010 in zaak R 962/2009-2 door Fürstlich Castell’sches Domänenamt Albrecht Fürst zu Castell-Castell verwerpen,

het Bureau en de andere partij verwijzen in de kosten van de procedures voor het Gerecht en het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante stelt dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door rekwirantes vordering om het beroep bij het Gerecht niet-ontvankelijk te verklaren op grond dat sprake was van rechtsmisbruik door de andere partij, af te wijzen. Rekwirantes vordering is gebaseerd op een onjuiste opvatting van de bewijzen. De vordering is ook gebaseerd op een onjuiste uitlegging van de rol van rechtsmisbruik in procedures voor de instellingen van de Europese Unie. De vordering is ook gebaseerd op een gebrek aan motivering van de beslissing, omdat het Gerecht niet heeft gemotiveerd waarom rekwirantes vordering is afgewezen.

Rekwirante stelt voorts dat het Gerecht artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 (1) heeft geschonden door onjuiste juridische criteria te hanteren bij de vaststelling dat rekwirantes merk ten onrechte was ingeschreven.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk, PB L 78, blz. 1


Gerecht

25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/18


Arrest van het Gerecht van 5 december 2013 — Grebenshikova/BHIM — Volvo Trademark (SOLVO)

(Zaak T-394/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk SOLVO - Ouder gemeenschapswoordmerk VOLVO - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Geen overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2014/C 24/30

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Elena Grebenshikova (Sint-Petersburg, Rusland) (vertegenwoordiger: M. Björkenfeldt, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Volvo Trademark Holding AB (Göteborg, Zweden) (vertegenwoordigers: aanvankelijk T. Dolde, V. von Bomhard en A. Renck, advocaten, vervolgens V. von Bomhard, A. Renck en I. Fowler, solicitor)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 9 juni 2010 (zaak R 861/2010-1) inzake een oppositieprocedure tussen Volvo Trademark Holding AB en Elena Grebenshikova

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 9 juni 2010 in zaak R 861/2010-1 wordt vernietigd.

2)

Het BHIM zal behalve zijn eigen kosten twee derde van de kosten van Elena Grebenshikova dragen.

3)

Volvo Trademark Holding AB zal behalve haar eigen kosten één derde van de kosten van Grebenshikova dragen.


(1)  PB C 301 van 6.11.2010.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/18


Arrest van het Gerecht van 4 december 2013 — ETF/Schuerings

(Zaak T-107/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Overeenkomst voor onbepaalde tijd - Besluit tot beëindiging - Bevoegdheid van Gerecht voor ambtenarenzaken - Artikelen 2 en 47 RAP - Zorgplicht - Begrip dienstbelang - Verbod om ultra petita te beslissen - Rechten van verdediging)

2014/C 24/31

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Europese Stichting voor Opleiding (ETF) (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)

Andere partij in de procedure: Gisela Schuerings (vertegenwoordiger: N. Lhoëst, advocaat)

Interveniërende partijen aan de zijde van de rekwirerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en D. Martin, gemachtigden); Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Salvatore, vervolgens T. Jabłoński, gemachtigden); Europees Milieuagentschap (EEA) (vertegenwoordiger: O. Cornu, gemachtigde); Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) (vertegenwoordiger: P. Goudou, gemachtigde); Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA) (vertegenwoordiger: E. Maurage, gemachtigde); Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (CdT) (vertegenwoordigers: J. Rikkert en M. Garnier, gemachtigden); Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) (vertegenwoordiger: M. Sprenger, gemachtigde); Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordiger: M. Heikkilä, gemachtigde), en Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) (vertegenwoordiger: D. Detken, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 9 december 2010, Schuerings/ETF (F-87/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 9 december 2010, Schuerings/ETF (F-87/08), wordt vernietigd, voor zover daarbij nietig is verklaard het besluit van de Europese Stichting voor Opleiding (ETF) van 23 oktober 2007 om de overeenkomst van tijdelijk functionaris voor onbepaalde tijd van G. Schuerings te beëindigen en voor zover daarbij dientengevolge als prematuur is afgewezen haar verzoek om vergoeding van de geleden materiële schade.

2)

De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige.

3)

De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken.

4)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 139 van 7.5.2011.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/19


Arrest van het Gerecht van 4 december 2013 — ETF/Michel

(Zaak T-108/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Overeenkomst voor onbepaalde tijd - Besluit tot beëindiging - Bevoegdheid van Gerecht voor ambtenarenzaken - Artikelen 2 en 47 RAP - Zorgplicht - Begrip dienstbelang - Verbod om ultra petita te beslissen - Rechten van verdediging)

2014/C 24/32

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Europese Stichting voor Opleiding (ETF) (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)

Andere partij in de procedure: Gustave Michel rechtsopvolger van Monique Vandeuren (vertegenwoordiger: N. Lhoëst, advocaat)

Interveniërende partijen aan de zijde van de rekwirerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en D. Martin, gemachtigden); Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (CdT) (vertegenwoordigers: J. Rikkert en M. Garnier, gemachtigden); Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (vertegenwoordiger: M. Heikkilä, gemachtigde); Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Salvatore, vervolgens T. Jabłoński, gemachtigden); Europees Milieuagentschap (EEA) (vertegenwoordiger: O. Cornu, gemachtigde); Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) (vertegenwoordiger: P. Goudou, gemachtigde), en Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) (vertegenwoordiger: D. Detken, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 9 december 2010, Vandeuren/ETF (F-88/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 9 december 2010, Vandeuren/ETF (F-88/08), wordt vernietigd, voor zover daarbij nietig is verklaard het besluit van de Europese Stichting voor Opleiding (ETF) van 23 oktober 2007 om de overeenkomst van tijdelijk functionaris voor onbepaalde tijd van M. Vandeuren te beëindigen en voor zover daarbij dientengevolge als prematuur is afgewezen haar verzoek om vergoeding van de geleden materiële schade.

2)

De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige.

3)

De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken.

4)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 139 van 7.5.2011.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/19


Arrest van het Gerecht van 3 december 2013 — JAS/Commissie

(Zaak T-573/11) (1)

(Douane-unie - Invoer van spijkerbroeken - Fraude - Navordering van invoerrechten - Artikel 13 van verordening (EEG) nr. 1430/79 - Artikel 239 douanewetboek - Verzoek om kwijtschelding van invoerrechten - Bestaan van bijzondere situatie - Billijkheidsclausule - Besluit van Commissie)

2014/C 24/33

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: JAS Jet Air Service France (JAS) (Mesnil-Amelot, Frankrijk) (vertegenwoordigers: T. Gallois en E. Dereviankine, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B.-R. Killmann, L. Keppenne en C. Soulay, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 5 augustus 2011 waarbij wordt vastgesteld dat de kwijtschelding van invoerrechten niet is gerechtvaardigd in een bijzonder geval (dossier REM 01/2008).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

JAS Jet Air Service France (JAS) zal haar eigen kosten dragen alsook die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/20


Arrest van het Gerecht van 5 december 2013 — Olive Line International/BHIM — Carapelli Firenze (Maestro de Oliva)

(Zaak T-4/12) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van Europese Gemeenschap - Beeldmerk Maestro de Oliva - Ouder nationaal woordmerk MAESTRO - Normaal gebruik van ouder merk - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, en artikel 15, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2014/C 24/34

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Olive Line International, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: M. Aznar Alonso, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: O. Mondéjar Ortuño, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Carapelli Firenze SpA (Tavarnelle Val di Pesa, Italië)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 21 september 2011 (zaak R 1612/2010-2) inzake een oppositieprocedure tussen Carapelli Firenze, SpA en Olive Line International, SL

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Olive Line International, SL wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 89 van 24.3.2012.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/20


Arrest van het Gerecht van 6 december 2013 — Premiere Polish/BHIM — Donau Kanol (ECOFORCE)

(Zaak T-361/12) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ECOFORCE - Ouder gemeenschapsbeeldmerk ECO FORTE - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2014/C 24/35

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Premiere Polish Co., Ltd (Cheltenham, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: C. Jones en M. Carter, solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: I. Harrington, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Donau Kanol GmbH & Co. KG (Ried im Traunkreis, Oostenrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 8 juni 2012 (zaak R 851/2011-4) inzake een oppositieprocedure tussen Donau Kanol GmbH & Co. KG en Premiere Polish Co. Ltd

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Premiere Polish Co. Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 319 van 20.10.2012.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/20


Arrest van het Gerecht van 6 december 2013 — Banco Bilbao Vizcaya Argentaria/BHIM (VALORES DE FUTURO)

(Zaak T-428/12) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk VALORES DE FUTURO - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2014/C 24/36

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, SA (Bilbao, Spanje) (vertegenwoordigers: J. de Oliveira Vaz Miranda Sousa en N. González-Alberto Rodríguez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: V. Melgar, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 4 juli 2012 (zaak R 2299/2011-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken VALORES DE FUTURO als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 366 van 24.11.2012.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/21


Beschikking van de president van het Gerecht van 27 november 2013 — Oikonomopoulos/Commissie

(Zaak T-483/13 R)

(Kort geding - Onderzoek ingesteld door OLAF - Beroep tot schadevergoeding - Beweerdelijk door verzoeker geleden financiële en morele schade - Verzoek om voorlopige maatregelen - Niet-ontvankelijkheid - Geen spoedeisendheid)

2014/C 24/37

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Athanassios Oikonomopoulos (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis en I. Zarzoura, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Baquero Cruz en A. Sauka, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om voorlopige maatregelen, ingesteld in het kader van een beroep tot vergoeding van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden bij zijn beroepsactiviteiten en in zijn reputatie als gevolg van bepaalde beweerdelijk illegale handelingen van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) in het kader van een door zijn functionarissen uitgevoerd onderzoek.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/21


Beroep ingesteld op 27 september 2013 — Izsák en Dabis/Commissie

(Zaak T-529/13)

2014/C 24/38

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partijen: Balázs-Árpád Izsák (Marosvásárhely, Roemenië) en Attila Dabis (Budapest, Hongarije) (vertegenwoordiger: J. Tordáné Petneházy, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

besluit C(2013) 4975 definitief van de Europese Commissie van 25 juli 2013 houdende afwijzing van het verzoek om registratie van het Europese burgerinitiatief „Cohesion policy for the equality of the regions and sustainability of the regional cultures” nietig te verklaren;

de Commissie te verplichten dat initiatief te registreren en alle andere wettelijk vereiste maatregelen te treffen;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen de volgende middelen aan.

1)

Schending van artikel 4, lid 2, van verordening (EU) nr. 211/2011 (1)

Met hun eerste middel betogen de verzoekende partijen dat het door hen voorgestelde burgerinitiatief aan alle voorwaarden voor registratie voldoet. Zij stellen voorts dat de bewering van de Commissie dat dat initiatief kennelijk buiten het kader van haar bevoegdheden valt om een voorstel voor een rechtshandeling van de Unie ter uitvoering van de Verdragen in te dienen, ongegrond is. Volgens de verzoekende partijen valt het voorgestelde initiatief binnen het bevoegdheidsgebied als bedoeld in artikel 4, lid 2, sub c, VWEU (economische, sociale en territoriale samenhang).

2)

Schending van artikel 174, derde alinea, VWEU

Met hun tweede middel betogen de verzoekende partijen dat de in artikel 174, derde alinea, VWEU opgenomen lijst van handicaps op grond waarvan verplicht bijzondere aandacht aan een regio dient te worden besteed, anders dan de Commissie stelt, niet exhaustief, maar indicatief is.

3)

Schending van artikel 174 VWEU en verordening (EG) nr. 1059/2003 (2)

De verzoekende partijen zijn verder van mening dat regio’s die bijzondere nationale, linguïstische en culturele omstandigheden kennen, hoe dan ook behoren tot de categorie van de in artikel 174 VWEU bedoelde regio’s waarop het cohesiebeleid van de Unie van toepassing is, aangezien de cultuur uit hoofde van het afgeleide Unierecht een belangrijke factor is in de territoriale, sociale en economische samenhang. Dat wordt volgens hen bevestigd door artikel 3, lid 5, en punt 10 van de considerans van verordening nr. 1059/2003.

4)

Schending van artikel 4, lid 1, van verordening nr. 211/2011 en artikel 167 VWEU

De verzoekende partijen betogen dat de initiatiefnemers, anders dan de Commissie stelt, niet hoeven aan te geven wat de rechtsgrondslag is voor het wetgevingsinitiatief, maar overeenkomstig artikel 4, lid 1, van verordening nr. 211/2011 de bepalingen van de Verdragen dienen te vermelden die volgens hen relevant zijn voor de voorgestelde maatregelen. Bovendien draagt de Unie volgens artikel 167 VWEU bij tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten onder eerbiediging van de nationale en regionale verscheidenheid daarvan.

5)

Schending van artikel 19, lid 1, VWEU

De verzoekende partijen menen dat de Commissie in het bestreden besluit ten onrechte het standpunt inneemt dat de instellingen van de Unie weliswaar verplicht zijn de culturele en linguïstische diversiteit te eerbiedigen en minderheden niet mogen discrimineren, maar dat die bepalingen niet de rechtsgrondslag kunnen vormen voor enig optreden door die instellingen. Zij stellen in het bijzonder dat dat standpunt in strijd is met artikel 19, lid 1, VWEU.

6)

Schending van artikel 174, tweede alinea, VWEU

Volgens de verzoekende partijen vat de Commissie het voorgestelde initiatief onjuist op voor zover zij stelt dat de verbetering van de situatie van nationale minderheden niet kan worden geacht ertoe bij te dragen dat de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio’s en de achterstand van bepaalde regio’s kleiner worden, zoals artikel 174, tweede alinea, VWEU verlangt. De verzoekende partijen betogen dat de initiatiefnemers niet hebben voorgesteld de situatie van de nationale minderheden te verbeteren, maar ervoor te zorgen dat het cohesiebeleid van de Unie niet kan worden gebruikt om de nationale, linguïstische en culturele kenmerken van die regio’s weg te nemen of af te zwakken, en dat de economische maatregelen en doelstellingen van de Unie geen instrumenten — zij het ook indirect — kunnen worden voor het voeren van een beleid dat tegen de minderheden is gericht.


(1)  Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief (PB L 65, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154, blz. 1).


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/22


Beroep ingesteld op 16 oktober 2013 — Hongarije/Commissie

(Zaak T-554/13)

2014/C 24/39

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Hongarije (vertegenwoordigers: M. Z. Fehér en K. Szíjjártó als gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht om:

nietigverklaring van uitvoeringsbesluit C(2013) 5029 definitief van de Commissie van 6 augustus 2013 inzake de gedeeltelijke terugbetaling van de nationale financiële steun die aan de producentenorganisaties is toegekend voor de in 2010 in Hongarije uitgevoerde operationele programma’s;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep betoogt verzoeker dat de Commissie de grenzen van haar bevoegdheden heeft overschreden en de relevante bepalingen van het Unierecht heeft geschonden door het bedrag vast te stellen van de gedeeltelijke terugbetaling aan Hongarije van de nationale financiële steun die in 2010 aan de producentenorganisaties in de sector groenten en fruit is toegekend.

Volgens verzoeker voorziet het Unierecht niet in de mogelijkheid dat de Commissie in haar besluit inzake de gedeeltelijke communautaire terugbetaling van nationale financiële steun die op grond van artikel 103sexies van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1) aan de in de sector groenten en fruit actieve producentenorganisaties is toegekend, enkel terugbetaling toestaat van de bedragen die Hongarije in zijn verzoek om toestemming voor toekenning van de nationale steun heeft opgegeven als „geraamde” of „verwachte” bedragen.

Verzoeker stelt dat de toestemming van de Commissie voor het verlenen van de nationale steun overeenkomstig artikel 103sexies van verordening nr. 1234/2007 de toekenning van de steun betreft en dat de Commissie daarmee geen plafond voor de toekenbare steun heeft willen invoeren. Deze limiet is ondubbelzinnig vastgesteld in verordening nr. 1234/2007, die bepaalt dat de nationale steun maximaal 80 % van de financiële bijdragen aan de actiefondsen van de leden of de producentenorganisaties mag bedragen. De Commissie kan evenmin, wanneer zij die gedeeltelijke terugbetaling toestaat, op grond van de regels inzake de gedeeltelijke communautaire terugbetaling van de nationale steun bepalen dat het bedrag dat de lidstaat in zijn verzoek om toestemming aan de Commissie heeft opgegeven als het totale bedrag van de steun of als het bedrag van de voor bepaalde producentenorganisaties uitgetrokken steun, als maximum geldt, met name wanneer de Hongaarse regering in dat verzoek de betrokken bedragen als louter verwachte of geraamde bedragen heeft omschreven.

Voorts meent verzoeker dat de Commissie het recht heeft om na te gaan of de daadwerkelijk toegekende steun niet hoger is dan het eerdergenoemde plafond van 80 % en of de aangevraagde terugbetaling niet meer bedraagt dan 60 % van de toegekende steun, maar niet het recht heeft om de in het verzoek om toestemming aangegeven bedragen als bovengrens voor de terugbetaling vast te stellen, met name wanneer dit verzoek het voorlopige of geraamde karakter van de gegevens benadrukt. Wanneer het bedrag van de aan een producentenorganisatie toegekende nationale steun om bepaalde redenen in de loop van het jaar wijzigt, wordt gedeeltelijke communautaire terugbetaling toegekend voor het daadwerkelijk betaalde bedrag, op voorwaarde dat is voldaan aan de door het Unierecht ter zake opgelegde voorwaarden.


(1)  Verordening van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (PB L 299, blz. 1).


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/23


Beroep ingesteld op 24 oktober 2013 — FSA/BHIM — Motokit Veículos e Acessórios (FSA K-FORCE)

(Zaak T-558/13)

2014/C 24/40

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: FSA Srl (Busnago, Italië) (vertegenwoordigers: M. Locatelli en M. Cartella, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Motokit Veículos e Acessórios, SA (Vagos, Portugal)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 5 augustus 2013 in zaak R 436/2012-2 vernietigen;

gelasten dat het woordmerk FSA K-FORCE wordt ingeschreven;

verweerder en interveniënte verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: gemeenschapswoordmerk FSA K-FORCE, ingeschreven onder nr. 9 191 909

Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: artikel 53, lid 1, sub a, juncto artikel 8, lid 1, sub b, van de gemeenschapsmerkenverordening

Beslissing van de nietigheidsafdeling: nietigverklaring van het gemeenschapsmerk

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 53, lid 1, sub a, juncto artikel 8, lid 1, sub b, en van artikel 75 van de gemeenschapsmerkenverordening


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/23


Beroep ingesteld op 25 oktober 2013 — Giovanni Cosmetics/BHIM — Vasconcelos & Gonçalves (GIOVANNI GALLI)

(Zaak T-559/13)

2014/C 24/41

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Giovanni Cosmetics, Inc. (Rancho Dominguez, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: J. van den Berg en M. Meddens-Bakker, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Vasconcelos & Gonçalves, SA (Lissabon, Portugal)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 13 augustus 2013 in zaak R 1189/2012-2 vernietigen;

gelasten dat gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 232 471 wordt afgewezen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met het woordelement „GIOVANNI GALLI” voor waren en diensten van de klassen 3, 14 en 18 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 232 471

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapswoordmerk „GIOVANNI”, ingeschreven onder nr. 2 404 283 voor waren van klasse 3

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van de gemeenschapsmerkenverordening


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/24


Beroep ingesteld op 29 oktober 2013 — Sharp/BHIM (BIG PAD)

(Zaak T-567/13)

2014/C 24/42

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sharp KK (Osaka, Japan) (vertegenwoordigers: G. Macias Bonilla, G. Marín Raigal, P. López Ronda en E. Armero, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 5 augustus 2013 in zaak R 2131/2012-2;

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met de woordelementen „BIG PAD” voor waren en diensten van klasse 9 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 10 887 231

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van de gemeenschapsmerkenverordening


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/24


Beroep ingesteld op 28 oktober 2013 — Bimbo/BHIM — Cafe’ do Brasil (KIMBO)

(Zaak T-568/13)

2014/C 24/43

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bimbo, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: N. Fernández Fernández-Pacheco, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Cafe’ do Brasil SpA (Melito di Napoli, Italië)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 28 augustus 2013 in de zaken R 636/2012-4 en R 608/2012-4;

verwijzing van interveniënte in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „KIMBO” voor waren en diensten van de klassen 11, 21, 30, 32 en 43 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 3 420 973

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Spaanse merken nrs. 291 655, 451 559 en 2 244 563

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van de gemeenschapsmerkenverordening


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/25


Beroep ingesteld op 28 oktober 2013 — Bimbo/BHIM — Cafe’ do Brasil (Caffè KIMBO Espresso Napoletano)

(Zaak T-569/13)

2014/C 24/44

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bimbo, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: N. Fernández Fernández-Pacheco, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Cafe’ do Brasil SpA (Melito di Napoli, Italië)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 29 augustus 2013 in zaak R 1561/2012-4;

verwijzing van interveniënte in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk in rood, goud, wit en zwart, met de woordelementen „Caffè KIMBO Espresso Napoletano” voor een reeks waren en diensten van de klassen 30, 32 en 43 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 4 037 933

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Spaans woordmerk „BIMBO”, ingeschreven onder nr. 291 655 voor waren van klasse 30, en ouder bekend Spaans merk „BIMBO” voor waren van klasse 30

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van de gemeenschapsmerkenverordening


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/25


Beroep ingesteld op 30 oktober 2013 — Verus/BHIM — Joie International (MIRUS)

(Zaak T-576/13)

2014/C 24/45

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Verus Eood (Sofia, Bulgarije) (vertegenwoordiger: C. Röhl, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Joie International Co. Ltd (Hong Kong, China)

Conclusies

beslissing R 715/2012-5 van de vijfde kamer van beroep van 23 augustus 2013 aldus wijzigen dat de oppositie in haar geheel wordt toegewezen en gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9599416 wordt afgewezen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Joie International Co. Ltd

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „MIRUS” voor waren van klasse 12 – gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 599 416.

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Duits woordmerk „MIRUS” voor waren van de klassen 12, 25 en 28

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de bestreden beslissing en afwijzing van de oppositie

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/26


Beroep ingesteld op 30 oktober 2013 — Zehnder/BHIM — UAB „Amalva” (komfovent)

(Zaak T-577/13)

2014/C 24/46

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Zehnder Verkaufs- und Verwaltungs-AG (Gränichen, Zwitserland) (vertegenwoordiger: J. Krenzel, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: UAB „Amalva” (Vilnius, Litouwen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 29 augustus 2013 in zaak R 255/2012-4;

verwijzing van de andere partij in de procedure in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: beeldmerk in zwart en wit met het woordelement „komfovent” voor waren van klasse 11 — gemeenschapsmerk nr. 4 635 272

Houder van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: artikel 53, lid 1, sub a, juncto artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009

Beslissing van de nietigheidsafdeling: nietigverklaring van het bestreden gemeenschapsmerk

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de bestreden beslissing en afwijzing van de vordering tot nietigverklaring

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 8, lid 1, sub b, en 75 van verordening nr. 207/2009


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/26


Beroep ingesteld op 4 november 2013 — Royal County of Berkshire Polo Club/BHIM — Lifestyle Equities (Royal County of Berkshire POLO CLUB)

(Zaak T-581/13)

2014/C 24/47

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: The Royal County of Berkshire Polo Club Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: J. Maitland-Walker, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Lifestyle Equities CV (Amsterdam, Nederland)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 25 juli 2013 in zaak R 1374/2012-2;

vergoeding van verzoekster voor de kosten van de onderhavige procedure en voor de kosten van de procedure voor de kamer van beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met de woordelementen „Royal County of Berkshire POLO CLUB” voor waren en diensten van de klassen 9, 14, 16, 18, 25 en 28 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 642 621

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsmerken nrs. 8 456 469, 5 482 484, 532 895 en 364 257

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beslissing

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/27


Beroep ingesteld op 8 november 2013 — H.P. Gauff Ingenieure/BHIM — Gauff (Gauff JBG Ingenieure)

(Zaak T-585/13)

2014/C 24/48

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: H.P. Gauff Ingenieure GmbH & Co. KG — JBG (Nürnberg, Duitsland) (vertegenwoordiger: G. Schneider-Rothhaar, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Gauff GmbH & Co. Engineering KG (Nürnberg, Duitsland)

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 5 september 2013 in zaak R 596/2013-1;

terugverwijzing van de zaak naar het BHIM, waarbij herstel in de vorige toestand wordt gelast;

verwijzing van het BHIM in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten van de procedure voor de kamer van beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „Gauff JBG Ingenieure” voor waren en diensten van de klassen 9, 11, 19, 36, 37, 39, 40, 41 en 42 ‒ gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 992 967

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Gauff GmbH & Co. Engineering KG

Oppositiemerk of -teken: Duits woordmerk en gemeenschapswoordmerk „Gauff” en Duits beeldmerk en gemeenschapsbeeldmerk „GAUFF” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 36, 37, 39, 40, 41, 42 en 44

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: afwijzing van het verzoek tot herstel in de vorige toestand en niet-ontvankelijkverklaring van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 81 van verordening nr. 207/2009.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/27


Beroep ingesteld op 8 november 2013 — H.P. Gauff Ingenieure/BHIM — Gauff (Gauff THE ENGINEERS WITH THE BROADER VIEW)

(Zaak T-586/13)

2014/C 24/49

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: H.P. Gauff Ingenieure GmbH & Co. KG — JBG (Neurenberg, Duitsland) (vertegenwoordiger: G. Schneider-Rothhaar, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Gauff GmbH & Co. Engineering KG (Neurenberg, Duitsland)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 5 september 2013 (zaak R 118/2013-1) te vernietigen;

de zaak terug te verwijzen naar het BHIM met de aanbeveling herstel in de vorige toestand toe te kennen;

het BHIM te verwijzen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten die zijn opgekomen in de procedure voor de kamer van beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met de woordelementen „Gauff THE ENGINEERS WITH THE BROADER VIEW” voor waren en diensten van de klassen 11, 19, 36, 37, 39, 40, 41 en 42 ‒ gemeenschapsmerkaanvraag nr. 10 028 082

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Gauff GmbH & Co. Engineering KG

Oppositiemerk of -teken: Duits woordmerk en gemeenschapswoordmerk „Gauff” alsook het Duitse beeldmerk en het gemeenschapsbeeldmerk met het woordelement „GAUFF” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 36, 37, 39, 40, 41, 42 en 44

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: afwijzing van het verzoek tot herstel in de vorige toestand en niet-ontvankelijkverklaring van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 81 van verordening nr. 207/2009


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/28


Beroep ingesteld op 4 november 2013 — Schwerdt/BHIM — Iberamigo (cat&clean)

(Zaak T-587/13)

2014/C 24/50

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Miriam Schwerdt (Porta-Westfalica, Duitsland) (vertegenwoordiger: K. Kruse, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Iberamigo, SA (Rubi, Spanje)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

beslissing nr. R 1799/2012-4 van verweerders kamer van beroep van 3 september 2013 te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk in verschillende kleuren met de afbeelding van een kat en met de woordelementen „cat & clean” voor waren van klasse 31 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 612 301

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Iberamigo, SA

Oppositiemerk of -teken: Spaans woordmerk „CLEAN CAT” voor waren van klasse 31

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 alsook van de artikelen 29 e.v. van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/28


Beroep ingesteld op 7 november 2013 — Deutsche Rockwool Mineralwoll/BHIM — A. Weber (JETROC)

(Zaak T-588/13)

2014/C 24/51

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Deutsche Rockwool Mineralwoll GmbH & Co. OHG (Gladbeck, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Krenzel, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: A. Weber SA (Rouhling, Frankrijk)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 28 augustus 2013 in zaak R 257/2013-2;

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: woordmerk „JETROC” voor waren van de klassen 1, 17 en 19 — internationale inschrijving nr. 940 180 met aanduiding van de Europese Unie

Houder van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: gevaar voor verwarring zoals bedoeld in artikel 53, lid 1, sub a, juncto artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/29


Beroep ingesteld op 11 november 2013 — Ratioparts-Ersatzteile/BHIM — Norwood Industries (NORTHWOOD professional forest equipment)

(Zaak T-592/13)

2014/C 24/52

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Ratioparts-Ersatzteile-Vertriebs GmbH (Euskirchen, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Koch, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Norwood Industries (Kilworthy, Canada)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van 28 augustus 2013 (zaak R 356/2013-2) aldus wijzigen dat oppositie B1771461 in haar geheel wordt afgewezen; en

opposante verwijzen in de kosten van de oppositieprocedure en verweerster in beroep verwijzen in de kosten van het beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „NORTHWOOD professional forest equipment” voor waren en diensten van de klassen 8, 9, 20, 25 en 35 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 412 776

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Norwood Industries

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapswoordmerk „NORWOOD” voor waren van klasse 7

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/29


Beroep ingesteld op 14 november 2013 — Sanctuary Brands/BHIM — Richter International (TAILORBYRD)

(Zaak T-594/13)

2014/C 24/53

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sanctuary Brands LLC (New Canaan, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: B. Brandreth, barrister)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Richter International Ltd (Scarborough, Canada)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 7 augustus 2013 in zaak R 1625/2012-1 vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „TAILORBYRD” voor waren van klasse 25 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 325 507

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: niet-ingeschreven beeldmerk met het woordelement „TAILORBYRD”, niet-ingeschreven woordmerk en handelsnaam „TAILORBYRD” en vennootschapsnaam „Tailorbyrd, LLC”, in het Verenigd Koninkrijk in het economisch verkeer gebruikt voor „kledingstukken, overhemden”

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/30


Beroep ingesteld op 18 november 2013 — Calida/BHIM — Quanzhou Green Garments (dadida)

(Zaak T-597/13)

2014/C 24/54

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Calida Holding AG (Sursee, Zwitserland) (vertegenwoordigers: R. Kaase en H. Dirksmeier, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Quanzhou Green Garments Co. Ltd (Quanzhou, China)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 16 september 2013 in zaak R 1190/2012-4;

verwijzing van verweerder in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: internationale inschrijving, met werking in de Europese Unie, nr. 979 903 voor het beeldmerk met het woordelement „dadida” voor waren van klasse 25

Houder van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: relatieve gronden bedoeld in artikel 53, lid 1, sub a, juncto artikel 8, lid 1, sub b, van de gemeenschapsmerkenverordening

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van de gemeenschapsmerkenverordening


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/30


Beroep ingesteld op 15 november 2013 — Sanctuary Brands/BHIM — Richter International (TAILORBYRD)

(Zaak T-598/13)

2014/C 24/55

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sanctuary Brands LLC (New Canaan, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: B. Brandreth, barrister)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Richter International Ltd (Scarborough, Canada)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 7 augustus 2013 in zaak R 1115/2012-1 te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met het woordelement „TAILORBYRD” voor waren van klasse 25 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 325 549

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: niet-ingeschreven beeldmerk met het woordelement „TAILORBYRD”, niet-ingeschreven woordmerk en handelsnaam „TAILORBYRD” en vennootschapsnaam „Tailorbyrd, LLC”, die in de handel in het Verenigd Koninkrijk wordt gebruikt voor „kledij, overhemden”

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/31


Beroep ingesteld op 12 november 2013 — Wilo/BHIM (Pioneering for You)

(Zaak T-601/13)

2014/C 24/56

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Wilo SE (Dortmund, Duitsland) (vertegenwoordiger: B. Schneiders, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 11 september 2013 in zaak R 555/2013-4, te vernietigen;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „Pioneering for You” voor waren en diensten van de klassen 7, 9, 11, 37 en 42 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 11 065 588

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/31


Beroep ingesteld op 14 november 2013 — Léon Van Parys/Commissie

(Zaak T-603/13)

2014/C 24/57

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Firma Léon Van Parys NV (Antwerpen, België) (vertegenwoordigers: P. Vlaemminck, B. Van Vooren en R. Verbeke, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de brief van de Commissie waarbij zij bijkomende informatie vraagt aan de Belgische Administratie der Douane en Accijnzen op grond van artikel 907 van verordening (EEG) 2454/93; evenals de brief van de Europese Commissie van 16 september 2013 waarbij zij de Firma Léon Van Parys informeert betreffende dit verzoek en de schorsing van de behandelingstermijn op grond van artikel 907 van verordening (EEG) 2454/93, nietig te verklaren;

voor recht te zeggen dat artikel 909 van verordening (EEG) 2454/93 ten volle zijn uitwerking heeft gehad ten voordele van verzoekster na het arrest van het Gerecht T-324/10 van 19 maart 2013 inzake dossier REM/REC 07/07;

de Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1)

Eerste middel, ontleend aan de schending door de Commissie van artikelen 907 en 909 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 (1), alsook artikel 266, lid 1, VWEU. Verzoekster voert aan dat de beschikkingstermijn van negen maanden op grond van de eerstgenoemde artikelen was verlopen en dat de Commissie bijgevolg niet langer de bevoegdheid had te beschikken over het verzoek tot kwijtschelding. Bijgevolg is de Commissie niet langer bevoegd voor zover zij handelingen stelt die voorbijgaan aan het zuivere in regel stellen van haar deels met het arrest van het Gerecht van 19 maart 2013, Firma Léon Van Parys/Commissie, T-324/10, nietig verklaarde beslissing.

2)

Tweede middel, ontleend aan een schending van artikel 907 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 en van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, en met name artikel 41 betreffende het recht op behoorlijk bestuur. Verzoekster voert aan dat de Commissie onwettig gebruikmaakt van de mogelijkheid om informatie te verzoeken en aldus deze termijn van negen maanden te schorsen teneinde een toekomstige toepassing van artikel 909 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 te ontwijken of minstens uit te stellen. Daarbij maakt het tevens een schending van het beginsel van behoorlijk bestuur uit om — met betrekking tot een kwestie waar in principe een termijn van negen maanden geldt — zich als Commissie het recht aan te meten om in 2013 een volledig onderzoek op te starten inzake een verzoek tot kwijtschelding dat eind 2007 werd ingediend en dat betrekking heeft op invoeren uit het jaar 1999.


(1)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1).


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/32


Beroep ingesteld op 20 november 2013 — Levi Strauss/BHIM — L&O Hunting Group (101)

(Zaak T-604/13)

2014/C 24/58

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Levi Strauss & Co. (San Francisco, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: V. von Bomhard en J. Schmitt, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: L&O Hunting Group GmbH (Isny im Allgäu, Duitsland)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 6 september 2013 in zaak R 1538/2012-2 te vernietigen;

verweerder en interveniënte, mocht zij interveniëren, te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „101” voor waren van de klassen 13, 25 en 28 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 446 634

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsmerkinschrijving nr. 26 708 van het woordmerk „501” voor waren van de klassen 16, 18 en 25

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 8, leden 1, sub b, en 5, van verordening nr. 207/2009


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/32


Beroep ingesteld op 21 november 2013 — Alma — The Soul of Italian Wine/BHIM — Miguel Torres (SOTTO IL SOLE ITALIANO SOTTO il SOLE)

(Zaak T-605/13)

2014/C 24/59

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Alma — The Soul of Italian Wine LLLP (Bal Harbor, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: F. Terrano, lawyer)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Miguel Torres, SA (Vilafranca del Penedès, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 10 september 2013 in zaak R 18/2013-2 vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met de woordelementen „SOTTO IL SOLE ITALIANO SOTTO il SOLE” — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 784 539

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsmerken nrs. 462 523 en 6 373 971 en Spaanse merken nrs. 152 231, 715 524 en 2 796 505

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep en afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag in haar geheel

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 8, lid 1, sub b, en 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/33


Beroep ingesteld op 22 november 2013 — easyGroup IP Licensing/BHIM — TUI (easyAir-tours)

(Zaak T-608/13)

2014/C 24/60

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: easyGroup IP Licensing Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: J. Day, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: TUI AG (Hannover, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 5 september 2013 in zaak R 1029/2012-1 vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met de woordelementen „easyAir-tours” voor waren en diensten van de klassen 16, 36, 39 en 43 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 220 849

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: internationale merken waarin de Europese Unie wordt aangewezen, communautair en nationaal beeldmerk met onder meer het woordelement „airtours”

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/33


Beroep ingesteld op 22 november 2013 — BlackRock/BHIM (SO WHAT DO I DO WITH MY MONEY)

(Zaak T-609/13)

2014/C 24/61

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: BlackRock, Inc. (New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, barrister, K. Gilbert en M. Blair, solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 11 september 2013 in zaak R 572/2013-4 te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „SO WHAT DO I DO WITH MY MONEY” voor diensten van de klassen 35 en 36 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 11 144 748

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag in zijn geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/33


Beroep ingesteld op 21 november 2013 — Ecolab USA/BHIM (GREASECUTTER)

(Zaak T-610/13)

2014/C 24/62

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ecolab USA (St. Paul, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: G. Hasselblatt en V. Töbelmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 5 september 2012 (zaak R 1704/2012-2) voor zover daarbij de aanduiding van de Europese Unie voor het onder nr. 1103198 ingeschreven internationaal merk is afgewezen;

verwijzing van verweerder in zijn eigen kosten en verzoeksters kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „GREASECUTTER” voor waren van de klassen 3 en 5 — internationale inschrijving nr. W 1103198

Beslissing van de onderzoeker: weigering van Unierechtelijke bescherming voor de internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/34


Beroep ingesteld op 21 november 2013 — Australian Gold/BHIM — Effect Management & Holding (HOT)

(Zaak T-611/13)

2014/C 24/63

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Australian Gold LLC (Indianapolis, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: A. von Mühlendahl en H. Hartwig, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij voor de kamer van beroep: Effect Management & Holding GmbH (Vöcklabruck, Oostenrijk)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 10 september 2013 in zaak R 1881/2012-4 te vernietigen;

verweerder en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep, mocht deze partij interveniëren, te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: beeldmerk met het woordelement „HOT” voor waren van de klassen 3, 5, 16 en 25 — internationale inschrijving met aanwijzing van de Europese Unie nr. 797 277

Houder van het gemeenschapsmerk: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: de vordering is gebaseerd op de gronden van artikel 52, lid 1, sub a, juncto artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009

Beslissing van de nietigheidsafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 52 lid 1, sub a, juncto de artikelen 7, lid 1, sub a, b en c, en 8, lid 3, van verordening nr. 207/2009


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/34


Beroep ingesteld op 20 november 2013 — AIC/BHIM — ACV Manufacturing (Warmtewisselaars)

(Zaak T-615/13)

2014/C 24/64

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: AIC S.A. (Gdynia, Polen) (vertegenwoordiger: J. Radłowski, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: ACV Manufacturing (Seneffe, België)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 10 september 2013 in zaak R 291/2012-3 te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure en in de kosten die zijn opgekomen voor de kamer van beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmodel waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: model voor een als „warmtewisselaars” omschreven product — ingeschreven gemeenschapsmodel nr. 1 618 703-0001

Houder van het gemeenschapsmodel: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmodel vordert: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: aangevoerd werd dat het model niet voldeed aan de eisen van artikel 4, leden 1 en 2, juncto de artikelen 5 en 6, inzonderheid artikel 8, leden 1 en 2, van verordening nr. 6/2002

Beslissing van de nietigheidsafdeling: nietigverklaring van het litigieuze aangevraagde gemeenschapsmodel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 25, lid 1, sub b, juncto artikel 4, lid 2, van verordening nr. 6/2002


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/35


Beroep ingesteld op 20 november 2013 — AIC/BHIM — ACV Manufacturing (inzetstukken voor warmtewisselaars)

(Zaak T-616/13)

2014/C 24/65

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: AIC S.A. (Gdynia, Polen) (vertegenwoordiger: J. Radłowski, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: ACV Manufacturing (Seneffe, België)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 10 september 2013 in zaak R 293/2012-3;

verwijzing van verweerder in de kosten van de onderhavige procedure en van de procedure voor de kamer van beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmodel waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: het model voor de waar omschreven als „inzetstukken voor warmtewisselaars” — gemeenschapsmodel nr. 1 137 152-0001

Houder van het gemeenschapsmodel: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmodel vordert: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: het model zou niet voldaan aan de vereisten van artikel 4, leden 1 en 2, junctis de artikelen 5 en 6 en in het bijzonder artikel 8, leden 1 en 2, van de gemeenschapsmodellenverordening

Beslissing van de nietigheidsafdeling: nietigverklaring van het bestreden gemeenschapsmodel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 25, lid 1, sub b, juncto artikel 4, lid 2, van de gemeenschapsmodellenverordening


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/35


Beroep ingesteld op 20 november 2013 — AIC/BHIM — ACV Manufacturing (inzetstukken voor warmtewisselaars)

(Zaak T-617/13)

2014/C 24/66

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: AIC S.A. (Gdynia, Polen) (vertegenwoordiger: J. Radłowski, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: ACV Manufacturing (Seneffe, België)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 10 september 2013 in zaak R 688/2012-3;

verwijzing van verweerder in de kosten van de onderhavige procedure en van de procedure voor de kamer van beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmodel waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: model voor de waar omschreven als „inzetstukken voor warmtewisselaars” — gemeenschapsmodel nr. 1 137 152-0002

Houder van het gemeenschapsmodel: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmodel vordert: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: het model zou niet voldaan aan de vereisten van artikel 4, leden 1 en 2, junctis de artikelen 5 en 6 en inzonderheid artikel 8, leden 1 en 2, van de gemeenschapsmodellenverordening

Beslissing van de nietigheidsafdeling: nietigverklaring van het bestreden gemeenschapsmodel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 25, lid 1, sub b, juncto artikel 4, lid 2, van de gemeenschapsmodellenverordening


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/36


Hogere voorziening ingesteld op 26 november 2013 door Carla Faita tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 16 september 2013 in zaak F-92/11, Faita/EESC

(Zaak T-619/13 P)

2014/C 24/67

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Carla Faita (Brussel, België) (vertegenwoordigers: D. Abreu Caldas, M. Abreu Caldas en J.-N. Louis, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC)

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

vast te stellen en te verklaren:

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 16 september 2013 in zaak F-92/11 (Faita/EESC) wordt vernietigd;

het EESC wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 15 000 EUR aan de rekwirerende partij ter vergoeding van de immateriële schade die zij als gevolg van de niet-nakoming van de zorgplicht van het TABG heeft geleden;

het EESC wordt verwezen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij twee middelen aan.

1)

Eerste middel, ontleend aan een verkeerde rechtsopvatting met betrekking tot het doel van de precontentieuze procedure en het beginsel van behoorlijk bestuur, daar het GVA niet het feit heeft bestraft dat de afwijzing van de klacht een motivering bevatte die woord voor woord gelijk was aan die van de afwijzing van het verzoek waartegen de klacht was ingediend, en dit ondanks het feit dat de klacht andere argumenten bevatte dan het verzoek (betreffende de punten 44 en 65 tot en met 67 van het bestreden arrest).

2)

Tweede middel, ontleend aan schending van de rechten van de verdediging, aangezien de rekwirerende partij niet de gelegenheid heeft gehad om tijdens de procedure voor het GVA het woord te voeren toen het oordeelde dat het TABG zich in zijn besluit tot afwijzing van het verzoek van de rekwirerende partij impliciet zou hebben gebaseerd op een vijfde grond, alsmede aan een verkeerde rechtsopvatting, aangezien het GVA bij zijn controle van de wettigheid van de uitvoering van artikel 24 van het Ambtenarenstatuut de voorwaarden van artikel 12 bis, lid 3, van het Ambtenarenstatuut zou hebben onderzocht (betreffende de punten 94 en volgende van het bestreden arrest).


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/36


Beroep ingesteld op 22 november 2013 — Marchi Industriale/ECHA

(Zaak T-620/13)

2014/C 24/68

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Marchi Industriale SpA (Florence, Italië) (vertegenwoordigers: M. Baldassarri en F. Donati, advocaten)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht besluit nr. SME/2013/3747 van het Europees Agentschap voor chemische stoffen nietig en dus ongeldig te verklaren, waardoor alle gevolgen van dit besluit vervallen, met inbegrip van de nietigverklaring van de uitgereikte facturen voor de terugvordering van de hogere belastingen en voor de sancties die zij verschuldigd zou zijn.

Middelen en voornaamste argumenten

De onderhavige procedure is gericht tegen het besluit van het Europees Agentschap voor chemische stoffen waarbij is overwogen dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden om te worden beschouwd als een kleine of middelgrote onderneming in de zin van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 790/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 396, blz. 1), en waarbij de daarin beschreven voordelen haar zijn geweigerd en de verschuldigde belastingen en rechten zijn opgelegd.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1)

Eerste middel: ontbreken van een motivering, voor zover verweerder de omstandige en onderbouwde argumenten waarmee verzoekster de criteria bestrijdt die zijn gehanteerd voor de berekening van de omvang van het bedrijf, naast zich neer heeft gelegd.

2)

Tweede middel: onjuist gebruik van de gegevens van de vennootschap Essemar SpA, waarin Marchi Industriali deelneemt.

In dat verband voert verzoekster aan dat tussen haar en Esseco Group Srl, anders dan verweerder stelt, geen enkele band bestaat, ook niet indirect, en zij hoe dan ook niet kan worden beschouwd als een „partneronderneming”. Esseco Group houdt weliswaar 50,0005 % van de aandelen in het maatschappelijk kapitaal van Essemar, maar het resterende deel van het maatschappelijk kapitaal van Essemar, gelijk aan 49,9995 %, wordt gehouden door verzoekster. Hoewel Esseco Group formeel de meerderheid van het maatschappelijk kapitaal van Essemar houdt, heeft zij niet de meerderheid van de stemrechten in deze vennootschap. Er is dus geen bijzondere band tussen Esseco Group en verzoekster in de zin van artikel 3, lid 2, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124, blz. 36).


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/37


Beroep ingesteld op 27 november 2013 — Unión de Almacenistas de Hierros de España/Commissie

(Zaak T-623/13)

2014/C 24/69

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Unión de Almacenistas de Hierros de España (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: A. Creus Carreras en A. Valiente Martín, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit van de Commissie van 18 september 2013 nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure, en,

als maatregel tot organisatie van de procesgang, de Commissie gelasten aan het Gerecht de documenten over te leggen waartoe zij de toegang heeft geweigerd, om het Gerecht in staat te stellen het desbetreffende onderzoek uit te voeren en de juistheid van het in het verzoekschrift gestelde te controleren.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van de expliciete afwijzing van haar verzoek om toegang te krijgen tot bepaalde documenten. Op de impliciete afwijzing van dat verzoek heeft zaak T-419/13, Unión de Almacenistas de Hierros de España/Commissie, betrekking.

De middelen en voornaamste argumenten zijn vergelijkbaar met die welke reeds in die zaak zijn aangevoerd.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/37


Beroep ingesteld op 4 december 2013 — Serco Belgium e.a./Commissie

(Zaak T-644/13)

2014/C 24/70

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Serco Belgium (Brussel, België); SA Bull NV (Auderghem, België); en Unisys Belgium (Brussel) (vertegenwoordigers: V. Ost en M. Vanderstraeten, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de beschikking van de Europese Commissie van 30 oktober 2013, aan verzoeksters meegedeeld bij brief van 31 oktober 2013, waarbij de offerte van het OPTIMUS consortium, ingediend in het kader van aanbesteding DIGIT/R2/PO/2012/026 — ITIC-SM (IT-servicemanagement voor de geïntegreerde en geconsolideerde IT-desktopomgeving van de Europese Commissie) (PB 2012/S 69-112095) is afgewezen en de opdracht is gegund aan het GISIS consortium, nietig verklaren; en

verweerster verwijzen in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters één middel aan

De offerte van verzoeksters was afgewezen vanwege het extreem lage aantal punten dat door de Commissie was toegekend voor de gunnings-subcriteria inzake het aantal werknemers. De Commissie was, kort gezegd, van mening dat het door verzoeksters voorgestelde aantal werknemers te laag was en derhalve ontoereikend om de vereiste kwaliteit van de dienstverlening te waarborgen;

In hun middel stellen verzoeksters dat hun offerte was afgewezen op basis van onwettige gunningscriteria. De gunnings-subcriteria inzake het aantal werknemers zijn er niet op gericht de economisch voordeligste aanbieding vast te stellen, aangezien:

de door de inschrijvers verstrekte antwoorden op deze criteria geven, zoals de Commissie uitdrukkelijk toegeeft, geen aanleiding tot (contractuele) vereisten. Verzoeksters betogen dat het in strijd is met het EU-recht om inschrijvers te beoordelen aan de hand van niet-bindende verklaringen;

deze subcriteria houden geen verband met de kwaliteit van de offerte (het niveau van de dienstverlening die zal worden verstrekt) maar veeleer met de intrinsieke bekwaamheid van de inschrijvers om een voldoende aantal personeelsleden in dienst te nemen om te kunnen voldoen aan de door het service level agreement (SLA) (overeenkomst inzake dienstverleningsniveau) opgelegde prestatievereisten. Deze subcriteria vormden derhalve selectiecriteria;

aangezien er geen optimaal aantal personeelsleden was genoemd en geen precieze indicatie was gegeven omtrent de vraag hoe de Commissie het aangegeven aantal personeelsleden zou beoordelen, en aangezien de essentie van het integratie- en consolidatieproject van de Commissie er, zoals blijkt uit de aanbestedingsspecificaties, in is gelegen, de hoge kwaliteitsstandaard die contractueel kan worden opgelegd op de meest efficiënte wijze te bereiken, leidden deze subcriteria tot een onvoorspelbaar resultaat;

hoe dan ook, indien de Commissie twijfels had omtrent de vraag of de inschrijvers in staat zouden zijn om te presteren in overeenstemming met de aangeboden voorwaarden (vanwege het vermeend onvoldoende aantal personeelsleden), had zij hierover om opheldering moeten verzoeken alvorens over te gaan tot afwijzing van een offerte die 47 miljoen EUR goedkoper was dan de succesvolle offerte.


Gerecht voor ambtenarenzaken

25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/39


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 3 december 2013 — CT/Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur

(Zaak F-36/13) (1)

(Openbare dienst - Tijdelijk functionaris - Overeenkomst voor onbepaalde tijd - Beëindiging - Inbreuk op waardigheid van ambt - Verbreking van vertrouwensband)

2014/C 24/71

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: CT (Brussel, België) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (vertegenwoordigers: H. Monet en B. Wägenbaur, gemachtigde en advocaat)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoekers aanstellingsovereenkomst te beëindigen op basis van artikel 47, sub c-i, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden (RAP)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

CT zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur.


(1)  PB C 207 van 20.7.2013, blz. 58.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/39


Beroep ingesteld op 17 september 2013 — ZZ/REA

(Zaak F-88/13)

2014/C 24/72

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: F. Frabetti, advocaat)

Verwerende partij: Uitvoerend Agentschap Onderzoek (REA)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van verzoeksters verzoek betreffende de gelijkstelling van haar moeder met een kind ten laste in de zin van artikel 2, lid 4, van bijlage VII bij het Statuut

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van PMO.1, waarvan kennis is gegeven op 28 november 2012, tot afwijzing van verzoeksters verzoek van 20 juli 2012 betreffende de gelijkstelling van haar moeder met een kind ten laste in de zin van artikel 2, lid 4, van bijlage VII bij het Statuut voor de periode van 1 november 2012 tot 31 oktober 2013;

toekenning aan verzoekster van een vergoeding van 1 000 EUR, onder voorbehoud van een wijziging en/of vermeerdering, ter vergoeding van de immateriële schade die zij heeft geleden door het hinderlijke en kwetsende karakter van de besluiten tot afwijzing van haar verzoek en van de precontentieuze klacht;

verwijzing van het Agentschap in de kosten van de procedure.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/39


Beroep ingesteld op 18 september 2013 — ZZ/Commissie

(Zaak F-89/13)

2014/C 24/73

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: L. Mansullo, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van de drie inhoudingen van het bedrag van 504,67 EUR op verzoekers invaliditeitsuitkering over de maanden januari tot en met maart 2013

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van de besluiten, vervat in verzoekers pensioenafrekening over de maanden januari tot en met maart 2013, om de invaliditeitsuitkering waarop hij voor die maanden recht had met 504,67 EUR te verminderen;

voor zover nodig, nietigverklaring van het in welke vorm dan ook genomen besluit tot afwijzing van de klacht van 13 april 2013 die tegen bovengenoemde besluiten was ingesteld;

nietigverklaring van enig besluit vervat in de nota van 22 april 2013, die rechtsboven op de eerste pagina de vermelding „Ref. Ares(2013)790217 — 23/04/2013” bevat;

veroordeling van de Commissie tot betaling aan verzoeker van de volgende bedragen: (1) 504,67 EUR, vermeerderd met 10 % rente per jaar en met jaarlijkse kapitalisatie, vanaf 1 februari 2013 en tot en met de dag waarop de betaling daadwerkelijk zal hebben plaatsgevonden; (2) 504,67 EUR, vermeerderd met 10 % rente per jaar en met jaarlijkse kapitalisatie, vanaf 1 maart 2013 en tot en met de dag waarop de betaling daadwerkelijk zal hebben plaatsgevonden; (3) 504,67 EUR, vermeerderd met 10 % rente per jaar en met jaarlijkse kapitalisatie, vanaf 1 april 2013 en tot en met de dag waarop de betaling daadwerkelijk zal hebben plaatsgevonden;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/40


Beroep ingesteld op 18 september 2013 — ZZ/Commissie

(Zaak F-90/13)

2014/C 24/74

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: (vertegenwoordiger: L. Mansullo, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van verzoekers verzoek om vergoeding van de schade die hij zou hebben geleden door de schending van zijn recht op geheimhouding als gevolg van de verzending, door de verwerende partij, van een brief over zijn situatie aan een advocaat die hem niet vertegenwoordigde

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van de in welke vorm dan ook tot stand gekomen afwijzing van het verzoek van 26 oktober 2012, dat verzoeker aan de Commissie heeft gezonden en door haar regelmatig is ontvangen;

nietigverklaring van de in welke vorm dan ook tot stand gekomen afwijzing van het verzoek van 4 juli 2012, dat verzoeker aan de Commissie heeft gezonden en door haar regelmatig is ontvangen;

nietigverklaring van de in welke vorm dan ook tot stand gekomen afwijzing van de klacht van 26 september 2012 tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek van 9 maart 2012, die verzoeker aan de Commissie heeft gezonden en door haar regelmatig is ontvangen;

nietigverklaring van de nota van 12 november 2012, die rechtsboven op de enige pagina de vermelding „HR.D.2/MB/ac/Ares(2012)1332162” bevat;

nietigverklaring van de nota van 27 september 2012, die rechtsboven op de eerste van de twee pagina’s de vermelding „Ref Ares (2012) 1131229-27/09/2012” bevat;

nietigverklaring van de in welke vorm dan ook tot stand gekomen afwijzing van de klacht van 10 maart 2013;

nietigverklaring van de in welke vorm dan ook tot stand gekomen afwijzing van de klacht van 2 januari 2013;

voor zover nodig, nietigverklaring van de nota van 29 april 2013, die rechtsboven op de eerste van de drie pagina’s de vermelding „Ref. Ares(2013)977767 — 29/0412013” bevat;

veroordeling van de Commissie tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 10 000 EUR, vermeerderd met 10 % rente per jaar en met jaarlijkse kapitalisatie, en wel vanaf 28 februari 2013 en tot de daadwerkelijke betaling van dat bedrag;

veroordeling van de Commissie tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 25 000 EUR, vermeerderd met 10 % per jaar en met jaarlijkse kapitalisatie, en wel vanaf 5 november 2012 en tot de daadwerkelijke betaling van dat bedrag;

verwijzing van de Europese Commissie in de kosten van de procedure.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/40


Beroep ingesteld op 9 oktober 2013 — ZZ/Commissie

(Zaak F-102/13)

2014/C 24/75

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. Orlandi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om de extra vóór indiensttreding verworven pensioenrechten te berekenen op basis van de nieuwe AUB, welk besluit betrekking heeft op de overdracht van verzoeksters pensioenrechten aan de pensioenregeling van de Unie en waarbij toepassing wordt gegeven aan de nieuwe AUB van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Ambtenarenstatuut

Conclusies van de verzoekende partij

vaststelling dat artikel 9 van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut onwettig en derhalve niet van toepassing is;

nietigverklaring van het besluit om de pensioenrechten die verzoekster vóór haar indiensttreding heeft verworven in het kader van de overdracht daarvan aan de pensioenregeling van de instellingen van de Europese Unie te berekenen krachtens de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut van 3 maart 2011;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/41


Beroep ingesteld op 25 oktober 2013 — ZZ/Commissie

(Zaak F-107/13)

2014/C 24/76

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: É. Boigelot, R. Murru, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie om verzoeker krachtens artikel 9, lid 2, van bijlage IX bij het Statuut een tuchtmaatregel op te leggen alsmede verzoek om vergoeding van de immateriële schade die hij zou hebben geleden en verzoek om terugbetaling van de reeds ingehouden bedragen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 14 maart 2013 waarbij verzoeker de sanctie is opgelegd om zijn netto maandpensioen gedurende twee jaar met een derde te verminderen;

veroordeling van de verwerende partij tot vergoeding van de schade die verzoeker heeft geleden en welke op een totaalbedrag van 10 000 EUR wordt vastgesteld, onder voorbehoud van een vermeerdering in de loop van de procedure;

verwijzing van de Commissie in alle kosten.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/41


Beroep ingesteld op 28 oktober 2013 — ZZ/Raad

(Zaak F-108/13)

2014/C 24/77

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: J.-N. Louis en D. Abreu Caldas, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van verzoekers salarisafrekening over de maanden januari, februari en maart 2013, opgesteld krachtens het besluit van de Raad van 20 december 2012, waarbij deze de vaststelling heeft geweigerd van het voorstel van de Commissie voor een verordening om de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie alsmede de aanpassingscoëfficiënten welke op die bezoldigingen en pensioenen van toepassing zijn met ingang van 1 juli 2012 aan te passen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van verzoekers salarisafrekeningen die sinds 15 januari 2013 zijn opgesteld;

veroordeling van de Raad tot betaling aan verzoeker van de achterstallige bezoldiging waarop hij sinds 1 juli 2012 recht heeft, vermeerderd met vertragingsrente, welke vanaf de datum waarop deze achterstallige bezoldiging verschuldigd werd moet worden berekend tegen de rentevoet die de ECB voor de basisherfinancieringstransacties heeft vastgesteld, vermeerderd met twee punten;

veroordeling van de Raad tot betaling aan verzoeker van het symbolisch bedrag van 1 EUR ter vergoeding van de immateriële schade die hij als gevolg van de herhaalde dienstfouten van de Raad en het TABG heeft geleden;

verwijzing van de Raad in de kosten van de procedure.


25.1.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/41


Beroep ingesteld op 11 november 2013 — ZZ/Commissie

(Zaak F-110/13)

2014/C 24/78

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: S. Rodrigues, A. Tymen en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie om verzoeker niet te plaatsen op de lijst van kandidaten die in 2013 mogen deelnemen aan het opleidingsprogramma „certification”

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 19 april 2013 om verzoeker niet te plaatsen op de lijst van kandidaten die in 2013 mogen deelnemen aan het opleidingsprogramma „certification” (IA No 13-2013);

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 30 juli 2013 tot afwijzing van verzoekers klacht;

toekenning van een schadevergoeding van 10 000 EUR aan verzoeker;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.