ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2013.373.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 373

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

56e jaargang
20 december 2013


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

II   Mededelingen

 

INTERINSTITUTIONELE AKKOORDEN

 

Europees Parlement
Raad
Europese Commissie

2013/C 373/01

Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer

1

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2013/C 373/02

Verklaringen van de Commissie (kaderprogramma)

12

2013/C 373/03

Verklaringen van de Commissie (regels voor deelneming)

16

2013/C 373/04

Verklaring van de Commissie over artikel 5, lid 7, van het specifieke programma

18

2013/C 373/05

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.7057 — Suntory/Glaxosmithkline (Ribena & Lucozade Soft Drinks Business)) ( 1 )

19

2013/C 373/06

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.7044 — Blackstone/Cambourne/Goldman Sachs/Rothesay) ( 1 )

19

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Raad

2013/C 373/07

Kennisgeving aan de personen op wie de beperkende maatregelen van Besluit 2011/72/GBVB van de Raad en van Verordening (EU) nr. 101/2011 van de Raad, betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Tunesië, van toepassing zijn

20

 

Europese Commissie

2013/C 373/08

Wisselkoersen van de euro

22

2013/C 373/09

Besluit van de Commissie van 12 december 2013 tot oprichting van de Europese Onderzoeksraad

23

 

V   Adviezen

 

BESTUURLIJKE PROCEDURES

 

Europese Commissie

2013/C 373/10

Oproep tot het indienen van voorstellen — EACEA 24/13 — ICI-Samenwerkingsprogramma op het gebied van onderwijs — Samenwerking op het gebied van hoger onderwijs en opleiding tussen de Europese Unie en Australië, de Europese Unie en Japan, en de Europese Unie en de Republiek Korea — Oproep tot het indienen van voorstellen 2013 voor gezamenlijke mobiliteitsprojecten (JMP) en projecten voor gezamenlijke graden (JDP)

27

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2013/C 373/11

Bericht van het vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen

30

2013/C 373/12

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.7078 — Santander Customer Finance/El Corte Inglés/Financier El Corte Inglés) ( 1 )

31

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


II Mededelingen

INTERINSTITUTIONELE AKKOORDEN

Europees Parlement Raad Europese Commissie

20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 373/1


INTERINSTITUTIONEEL AKKOORD

van 2 december 2013

tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer

2013/C 373/01

HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE EUROPESE COMMISSIE,

hierna „de instellingen” genoemd,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

1.

Dit akkoord, dat overeenkomstig artikel 295 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is aangenomen, heeft ten doel uitvoering te geven aan de begrotingsdiscipline en het verloop van de jaarlijkse begrotingsprocedure en de samenwerking tussen de instellingen in begrotingszaken te verbeteren, alsmede een goed financieel beheer te waarborgen.

2.

De begrotingsdiscipline in het kader van dit akkoord geldt voor alle uitgaven. Het akkoord verbindt voor zijn gehele geldigheidsduur alle instellingen.

3.

Dit akkoord houdt geen wijziging in van de respectieve begrotingsbevoegdheden van de instellingen, zoals vastgelegd in de Verdragen, in Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (1) („de MFK-verordening”) en in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (2) („het financieel reglement”).

4.

Elke wijziging van dit akkoord behoeft de onderlinge overeenstemming van alle instellingen.

5.

Dit akkoord bestaat uit drie delen:

Deel I bevat aanvullende bepalingen bij het meerjarig financieel kader (MFK), alsmede bepalingen betreffende bijzondere instrumenten die niet in het MFK zijn opgenomen;

Deel II betreft de interinstitutionele samenwerking tijdens de begrotingsprocedure;

Deel III bevat bepalingen betreffende een goed financieel beheer van de middelen van de Unie.

6.

Dit akkoord treedt in werking op 23 december 2013 en vervangt het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (3).

DEEL I

MFK EN BIJZONDERE INSTRUMENTEN

A.   Bepalingen betreffende het MFK

7.

In afzonderlijke tabellen worden indicatief gegevens verschaft over de operaties die niet in de algemene begroting van de Unie zijn opgenomen en over de vermoedelijke ontwikkeling van de verschillende categorieën eigen middelen van de Unie. Deze gegevens worden jaarlijks bijgewerkt, samen met de documenten die bij de ontwerpbegroting worden gevoegd.

8.

Behalve in de sub-rubriek „economische, sociale en territoriale samenhang” zorgen de instellingen er tijdens de begrotingsprocedure en op het ogenblik van de goedkeuring van de begroting met het oog op een goed financieel beheer zoveel mogelijk voor dat onder de maxima van de verschillende rubrieken van het MFK toereikende marges beschikbaar blijven.

Actualisering van de prognoses voor betalingskredieten na 2020

9.

De Commissie actualiseert de prognoses voor de betalingskredieten na 2020 in 2017. Bij die actualisering wordt rekening gehouden met alle relevante informatie, met name de daadwerkelijke uitvoering van de begrotingskredieten voor vastleggingen en de begrotingskredieten voor betalingen alsmede met de prognoses voor de uitvoering. Tevens worden de regels beoordeeld die zijn vastgesteld om een geordende ontwikkeling van de betalingskredieten ten opzichte van de vastleggingskredieten en de groeiprognoses voor het bruto nationaal inkomen (bni) van de Unie te waarborgen.

B.   Bepalingen betreffende de bijzondere instrumenten die niet in het MFK zijn opgenomen

Reserve voor noodhulp

10.

Wanneer de Commissie van oordeel is dat de reserve voor noodhulp moet worden aangesproken, legt zij het Europees Parlement en de Raad een voorstel tot overschrijving uit de reserve naar de overeenkomstige begrotingsonderdelen voor.

Voorstellen van de Commissie tot overschrijving uit de reserve worden echter voorafgegaan door een onderzoek van de mogelijkheden tot herschikking van kredieten.

Indien er geen eensgezindheid bestaat, wordt een trialoogprocedure ingeleid.

De overschrijvingen uit de reserve geschieden overeenkomstig het financieel reglement.

Solidariteitsfonds van de Europese Unie

11.

Wanneer is voldaan aan de in de betrokken basishandeling gestelde voorwaarden inzake de beschikbaarstelling van middelen uit het solidariteitsfonds van de Europese Unie, stelt de Commissie voor middelen uit het fonds beschikbaar te stellen. Wanneer er mogelijkheden zijn tot herschikking van de kredieten in de rubriek die aanvullende uitgaven vergt, houdt de Commissie daarmee rekening wanneer zij overeenkomstig het financieel reglement het nodige voorstel doet door middel van het passende begrotingsinstrument. Het besluit om middelen uit het solidariteitsfonds beschikbaar te stellen, wordt door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk genomen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen en het Europees Parlement met een meerderheid van de stemmen van zijn leden en van drie vijfde van het aantal uitgebrachte stemmen.

Indien er geen eensgezindheid bestaat, wordt een trialoogprocedure ingeleid.

Flexibiliteitsinstrument

12.

De Commissie doet het voorstel om van het flexibiliteitinstrument gebruik te maken nadat zij alle mogelijkheden heeft onderzocht om kredieten te herschikken binnen de rubriek die aanvullende uitgaven vergt.

In het voorstel worden de te dekken behoeften en het bedrag vermeld. Het kan voor het betrokken begrotingsjaar in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure worden ingediend.

Het besluit om van het flexibiliteitsinstrument gebruik te maken, wordt door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk genomen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen en het Europees Parlement met een meerderheid van de stemmen van zijn leden en van drie vijfde van het aantal uitgebrachte stemmen.

Overeenstemming wordt bereikt in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure.

Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering

13.

Wanneer is voldaan aan de in de betrokken basishandeling gestelde voorwaarden inzake de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, stelt de Commissie voor middelen uit het fonds beschikbaar te stellen. Het besluit om middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering beschikbaar te stellen, wordt door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk genomen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen en het Europees Parlement met een meerderheid van de stemmen van zijn leden en van drie vijfde van het aantal uitgebrachte stemmen.

Tegelijk met haar voorstel voor een besluit om middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering beschikbaar te stellen, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel tot overschrijving naar de betrokken begrotingsonderdelen in.

Indien er geen eensgezindheid bestaat, wordt een trialoogprocedure ingeleid.

Overschrijvingen betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering geschieden overeenkomstig het financieel reglement.

Marge voor onvoorziene uitgaven

14.

De Commissie stelt gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven, of van een deel ervan voor, nadat zij alle andere financiële mogelijkheden grondig heeft onderzocht. Dat voorstel kan alleen worden gedaan met betrekking tot een ontwerp van gewijzigde of jaarlijkse begroting voor de vaststelling waarvan een dergelijk voorstel noodzakelijk zou zijn. Samen met haar voorstel tot gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven stelt de Commissie een herschikking binnen de bestaande begroting voor, ten belope van een door haar onderzoek onderbouwd significant bedrag.

Het besluit om van de marge voor onvoorziene uitgaven gebruik te maken, wordt door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk genomen, op het tijdstip van hun goedkeuring van de gewijzigde of algemene begroting van de Unie waarvan de aanneming door de marge voor onvoorziene uitgaven wordt gefaciliteerd. Het Europees Parlement en de Raad nemen hun besluit volgens de in artikel 314 VWEU vastgestelde stemprocedure voor de goedkeuring van de algemene begroting van de Unie.

DEEL II

VERBETERING VAN DE INTERINSTITUTIONELE SAMENWERKING IN BEGROTINGSZAKEN

A.   Procedure voor interinstitutionele samenwerking

15.

Het precieze verloop van de interinstitutionele samenwerking tijdens de begrotingsprocedure wordt beschreven in de bijlage.

Budgettaire transparantie

16.

De Commissie stelt een jaarverslag op dat de algemene begroting van de Unie vergezelt en alle beschikbare niet-vertrouwelijke informatie bestrijkt betreffende:

de activa en passiva van de Unie, waaronder die welke voortkomen uit leningen die de Unie in overeenstemming met de haar bij de Verdragen toegekende bevoegdheden heeft opgenomen en verstrekt;

de ontvangsten, uitgaven, activa en passiva van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF), het Europees stabiliteitsmechanisme (ESM), en andere mogelijke toekomstige mechanismen, trustfondsen inbegrepen;

de uitgaven van de lidstaten in het kader van de nauwere samenwerking, voor zover die niet in de algemene begroting van de Unie zijn opgenomen.

B.   Opneming van financiële bepalingen in wetgevingshandelingen

17.

Wetgevingshandelingen betreffende meerjarenprogramma's die volgens de gewone wetgevingsprocedure zijn vastgesteld, bevatten een bepaling waarin de wetgever de financiële middelen van het programma voor de gehele looptijd ervan vaststelt.

Dit bedrag vormt voor het Europees Parlement en de Raad het voornaamste referentiebedrag in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure.

Het Europees Parlement en de Raad, en de Commissie wanneer zij de ontwerpbegroting opstelt, verbinden zich ertoe voor de gehele looptijd van het betrokken programma niet meer dan 10 % van dit bedrag af te wijken, behalve in het geval van nieuwe objectieve en duurzame omstandigheden die uitdrukkelijk en nauwkeurig moeten worden gerechtvaardigd, waarbij rekening moet worden gehouden met de resultaten die bij de tenuitvoerlegging van het programma zijn verwezenlijkt, met name op de grondslag van evaluaties. Uit dergelijke afwijkingen voortvloeiende verhogingen blijven onder het voor de betrokken rubriek geldende maximum, onverminderd de mogelijkheid gebruik te maken van de in de MFK-verordening of in dit akkoord genoemde instrumenten.

Dit punt geldt niet voor kredieten in het kader van het cohesiebeleid die volgens de gewone wetgevingsprocedure zijn vastgesteld, van tevoren door de lidstaten zijn toegewezen en die de financiële middelen voor de gehele duur van een programma regelen, noch voor de in artikel 16 van de MFK-verordening bedoelde grootschalige projecten.

18.

Wetgevingshandelingen betreffende meerjarenprogramma's die niet volgens de gewone wetgevingsprocedure worden vastgesteld, bevatten geen „noodzakelijk geacht bedrag”.

Indien de Raad een financieel referentiebedrag wenst op te nemen, dient dat bedrag slechts ter illustratie van de wil van de wetgever en laat dat de in het VWEU vastgestelde begrotingsbevoegdheden van het Europees Parlement en de Raad onverlet. In alle wetgevingshandelingen waarin een dergelijk financieel referentiebedrag is genoemd, wordt daartoe een bepaling opgenomen.

Indien overeenkomstig de overlegprocedure waarin de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 4 maart 1975 (4) voorziet, over het betrokken financieel referentiebedrag overeenstemming is bereikt, wordt dit bedrag als een referentiebedrag in de zin van punt 17 van dit akkoord beschouwd.

C.   Uitgaven betreffende visserijovereenkomsten

19.

Voor uitgaven in het kader van visserijovereenkomsten gelden de volgende bijzondere regels:

De Commissie verbindt zich ertoe het Europees Parlement regelmatig van de voorbereiding en het verloop van de onderhandelingen, met inbegrip van de gevolgen ervan voor de begroting, op de hoogte te houden.

In het kader van de wetgevingsprocedure betreffende de visserijovereenkomsten verbinden de instellingen zich ertoe alles in het werk te stellen opdat alle procedures zo spoedig mogelijk worden afgewikkeld.

Bedragen die in de begroting zijn voorzien voor nieuwe visserijovereenkomsten of voor de verlenging van visserijovereenkomsten die in werking treden na 1 januari van het betrokken begrotingsjaar, worden opgevoerd in de reserve.

Indien de kredieten betreffende visserijovereenkomsten, met inbegrip van de reserve, ontoereikend blijken, verstrekt de Commissie het Europees Parlement en de Raad de nodige gegevens voor een gedachtewisseling in de vorm van een — eventueel vereenvoudigde — trialoog over de oorzaken van deze situatie alsmede over de maatregelen die volgens gevestigde procedures kunnen worden genomen. De Commissie stelt zo nodig passende maatregelen voor.

Elk kwartaal verstrekt de Commissie het Europees Parlement en de Raad gedetailleerde gegevens over de tenuitvoerlegging van de geldende visserijovereenkomsten en een financiële prognose voor de rest van het jaar.

20.

Vertegenwoordigers van het Europees Parlement kunnen als waarnemer deelnemen aan bilaterale of multilaterale conferenties waar over internationale visserijovereenkomsten wordt onderhandeld, rekening houdend met de bevoegdheden van het Europees Parlement op het gebied van visserijovereenkomsten en overeenkomstig de punten 25 en 26 van het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie (5).

21.

Onverminderd de voorgeschreven procedure voor onderhandelingen over visserijovereenkomsten verbinden het Europees Parlement en de Raad zich ertoe in het kader van de begrotingssamenwerking tijdig een akkoord over adequate financiering van visserijovereenkomsten te bereiken.

D.   Uitgaven met betrekking tot de crisisreserve in de landbouwsector

22.

De kredieten voor de reserve voor crisissituaties in de landbouwsector waarin is voorzien in artikel 25 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6) worden rechtstreeks in de algemene begroting van de Unie opgenomen. Het bedrag van de reserve dat niet voor crisismaatregelen beschikbaar is gesteld, wordt overgeheveld naar de rechtstreekse betalingen.

Uitgaven betreffende maatregelen voor crises die zich tussen 16 oktober en het einde van het begrotingsjaar voordoen, kunnen volgens de in de derde alinea vervatte voorschriften uit de reserve van het volgende begrotingsjaar worden gefinancierd.

Wanneer de Commissie van oordeel is dat de reserve moet worden aangesproken, overeenkomstig de desbetreffende wetgevingshandeling, legt zij het Europees Parlement en de Raad een voorstel voor tot overschrijving uit de reserve naar de begrotingsonderdelen waaruit de door haar noodzakelijk geachte maatregelen worden gefinancierd. Voorstellen van de Commissie tot overschrijving uit de reserve worden voorafgegaan door een onderzoek van de mogelijkheden tot herschikking van kredieten.

Overschrijvingen uit de reserve geschieden overeenkomstig het financieel reglement.

Indien er geen eensgezindheid bestaat, wordt een trialoogprocedure ingeleid.

E.   Financiering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB)

23.

Het totale bedrag van de werkingsuitgaven van het GBVB wordt volledig in een begrotingshoofdstuk opgenomen, met als titel GBVB. Dit bedrag dekt de voorspelbare reële behoeften, zoals geraamd in het kader van de opstelling van de ontwerpbegroting op basis van jaarlijks door de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (hierna „de hoge vertegenwoordiger” genoemd) gemaakte prognoses, met een redelijke marge voor onvoorziene acties. Er mogen geen middelen in een reserve worden opgenomen.

24.

Ten aanzien van de uitgaven van het GBVB die overeenkomstig artikel 41 van het Verdrag betreffende de Europese Unie ten laste van de algemene begroting van de Unie komen, trachten de instellingen elk jaar in het bemiddelingscomité en op basis van de door de Commissie opgestelde ontwerpbegroting overeenstemming te bereiken over de ten laste van de algemene begroting van de Unie te brengen werkingsuitgaven en de verdeling ervan over de in de vierde alinea van dit punt voorgestelde artikelen van het GBVB-hoofdstuk van de begroting. Wordt geen overeenstemming bereikt, dan nemen het Europees Parlement en de Raad in de begroting het bedrag op dat in de voorgaande begroting was opgevoerd of, indien het lager is, het bedrag dat in de ontwerpbegroting wordt voorgesteld.

Het totale bedrag van de werkingsuitgaven van het GBVB wordt over de in de vierde alinea voorgestelde artikelen van het GBVB-hoofdstuk van de begroting verdeeld. Elk artikel heeft betrekking op reeds vastgestelde instrumenten, op instrumenten die zijn voorzien maar nog niet zijn vastgesteld en op alle andere toekomstige, d.w.z. niet-voorziene, instrumenten die door de Raad in de loop van het betrokken begrotingsjaar zullen worden vastgesteld.

Daar de Commissie overeenkomstig het financieel reglement de bevoegdheid heeft autonoom kredietoverschrijvingen tussen artikelen binnen het GBVB-hoofdstuk van de begroting, te verrichten, wordt derhalve de voor een snelle uitvoering van GBVB-optredens vereiste flexibiliteit gewaarborgd. Mocht het bedrag van de GBVB-hoofdstuk van de begroting gedurende het begrotingsjaar ontoereikend zijn om de noodzakelijke uitgaven te dekken, dan komen het Europees Parlement en de Raad op voorstel van de Commissie, met inachtneming van artikel 3 van de MFK-verordening en punt 10 van dit akkoord, overeen met spoed een oplossing te vinden.

Binnen het GBVB-hoofdstuk van de begroting zouden de artikelen waaronder de GBVB-optredens worden ondergebracht, als volgt kunnen luiden:

de belangrijkste missies bedoeld in artikel 49, lid 1, onder g), van het financieel reglement,

crisisbeheersingsoperaties, preventie, oplossing en stabilisering van conflictsituaties en het toezien op en de tenuitvoerlegging van vredes- en veiligheidsprocessen,

non-proliferatie en ontwapening,

spoedeisende maatregelen,

voorbereidende en controlemaatregelen,

speciale vertegenwoordigers van de Europese Unie.

25.

De hoge vertegenwoordiger raadpleegt het Europees Parlement jaarlijks over een uiterlijk op 15 juni van het betrokken jaar te verstrekken prospectief document dat de voornaamste aspecten en de fundamentele keuzen van het GBVB behelst, met inbegrip van de financiële gevolgen ervan voor de algemene begroting van de Unie, een beoordeling van de in jaar n-1 aangevangen maatregelen, alsmede een beoordeling van de coördinatie tussen en de complementariteit van het GBVB en andere externe financiële instrumenten van de Unie. Bovendien houdt de hoge vertegenwoordiger het Europees Parlement regelmatig op de hoogte door middel van gezamenlijke overlegvergaderingen die ten minste vijf keer per jaar in het kader van de gewone politieke dialoog over het GBVB plaatsvinden en die uiterlijk in het bemiddelingscomité worden overeengekomen. Over de deelneming aan deze vergaderingen wordt om beurten besloten door het Europees Parlement en de Raad, rekening houdend met de doelstelling en de aard van de tijdens die vergaderingen uit te wisselen informatie.

De Commissie wordt uitgenodigd om aan deze bijeenkomsten deel te nemen.

Wanneer de Raad een besluit op het gebied van het GBVB vaststelt dat uitgaven meebrengt, legt de hoge vertegenwoordiger het Europees Parlement onverwijld en in elk geval binnen vijf werkdagen daarna een schatting van de geraamde kosten („financieel memorandum”) voor, met name de kosten inzake tijdsduur, personeel, gebruik van gebouwen en andere infrastructuur, vervoermiddelen, opleidingsvereisten en veiligheidsregelingen.

De Commissie licht het Europees Parlement en de Raad eenmaal per kwartaal in over de uitvoering van de GBVB-optredens en over de financiële prognoses voor de rest van het begrotingsjaar.

F.   Betrokkenheid van de instellingen ten aanzien van ontwikkelingsbeleidskwesties en het Europees Ontwikkelingsfonds

26.

De Commissie zet een informele dialoog met het Europees Parlement op over ontwikkelingsbeleidskwesties, ongeacht de financieringsbron. De wijze waarop het Europees Parlement toezicht uitoefent op het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), zal op vrijwillige basis in overeenstemming worden gebracht met de desbetreffende, in het kader van de algemene begroting van de Unie, en met name ten aanzien van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking, bestaande rechten van toezicht, volgens nadere regelingen die in de informele dialoog worden vastgesteld.

Het Europees Parlement en de Raad nemen er nota van dat de Commissie, met het oog op, onder andere, versterking van het democratische toezicht op het ontwikkelingsbeleid, voornemens is voor te stellen het EOF vanaf 2021 in de begroting op te nemen.

G.   Samenwerking van de instellingen tijdens de begrotingsprocedure inzake administratieve uitgaven

27.

De besparingen ten gevolge van het in de bijlage bij de MFK-verordening opgenomen maximum voor rubriek 5 worden evenredig over alle instellingen en andere organen van de Unie verdeeld op basis van hun respectieve aandeel in de administratieve begrotingen.

Iedere instelling, ieder orgaan of agentschap c.q. bureau dient ramingen van de uitgaven bij de jaarlijkse begrotingsprocedure in te dienen conform de in de eerste alinea bedoelde richtsnoeren.

Om de extra capaciteit ingevolge de verhoging van de arbeidstijd tot 40 uur per week te neutraliseren, komen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie overeen hun personeel ten opzichte van het personeelsbestand op 1 januari 2013 geleidelijk met 5 % te verminderen (7). Deze vermindering geldt voor alle instellingen, organen, agentschappen en bureaus en moet tussen 2013 en 2017 worden uitgevoerd. Deze vermindering laat de begrotingsrechten van het Europees Parlement en de Raad onverlet.

DEEL III

GOED FINANCIEEL BEHEER VAN DE MIDDELEN VAN DE UNIE

A.   Gezamenlijk beheer

28.

De Commissie zorgt ervoor dat het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer op hun verzoek alle informatie en documentatie ontvangen die nodig wordt geacht voor de uitoefening van de bevoegdheden van het Europees Parlement, de Raad of de Rekenkamer uit hoofde van het VWEU en die verband houdt met middelen van Unie die via internationale organisaties in het kader van de met deze organisaties gesloten verificatieovereenkomsten zijn uitgegeven.

Evaluatieverslag

29.

In het evaluatieverslag waarin is voorzien bij artikel 318 VWEU maakt de Commissie een onderscheid tussen het intern beleid, dat op de Europa 2020-strategie is toegespitst, en het externe beleid en maakt zij meer gebruik van informatie over prestaties, waaronder prestatiecontroleresultaten, om de financiën van de Unie te toetsen aan de behaalde resultaten.

Financiële programmering

30.

De Commissie dient tweemaal per jaar — de eerste maal in april of mei (samen met de documenten die de ontwerpbegroting vergezellen) en de tweede maal in december of januari (na de vaststelling van de algemene begroting van de Unie) — een volledige financiële programmering in voor de rubrieken 1 (behalve de sub-rubriek voor „economische, sociale en territoriale samenhang”), 2 (slechts voor „milieu” en „visserij”), 3 en 4 van het MFK. In deze per rubriek, beleidsgebied en begrotingsonderdeel opgestelde programmering dient te worden gedifferentieerd naar:

a)

de geldende wetgeving, waarbinnen een onderscheid wordt gemaakt tussen meerjarenprogramma's en jaarlijkse acties:

voor de meerjarenprogramma's dient de Commissie aan te geven volgens welke procedure zij zijn aangenomen (gewone of bijzondere wetgevingsprocedure), de looptijd, het totale referentiebedrag van de financiële middelen en het voor administratieve uitgaven bestemde aandeel daarvan;

voor jaarlijkse acties (met betrekking tot voorbereidende acties en proefprojecten, agentschappen/bureaus) en voor op grond van de prerogatieven van de Commissie gefinancierde activiteiten dient de Commissie meerjarige ramingen te verstrekken en de marges aan te geven die resteren onder de in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (8) toegestane maxima;

b)

hangende wetgevingsvoorstellen: lopende Commissievoorstellen, volgens de laatste stand van zaken.

De Commissie dient na te gaan hoe er een kruisverwijzing tot stand kan worden gebracht tussen de financiële programmering en de betreffende wetgevingsprogrammering, opdat de ramingen nauwkeuriger en betrouwbaarder kunnen worden. Voor elk wetgevingsvoorstel dient de Commissie te vermelden of dit in het april- of het decemberprogramma is opgenomen. Het Europees Parlement en de Raad dienen met name in kennis te worden gesteld van:

a)

alle nieuwe wetgevingshandelingen die zijn aangenomen en alle hangende voorstellen die zijn ingediend, maar die niet zijn opgenomen in het april- of het decemberprogramma (met de desbetreffende bedragen);

b)

de in het jaarlijkse wetgevingsprogramma van de Commissie beoogde wetgeving, met vermelding of de acties al dan niet financiële gevolgen zullen hebben.

Indien nodig dient de Commissie melding te maken van de herprogrammering die de nieuwe wetgevingsvoorstellen noodzakelijk maken.

B.   Agentschappen en Europese scholen

31.

Voordat zij een voorstel voor de oprichting van een nieuw agentschap indient, dient de Commissie een degelijke, volledige en objectieve effectbeoordeling te verrichten, waarin onder meer rekening wordt gehouden met de kritische massa aan personeel en vaardigheden, kosten-batenaspecten, subsidiariteit en proportionaliteit, het effect op nationale en uniale werkzaamheden en de budgettaire gevolgen voor de desbetreffende uitgavenrubriek. Het Europees Parlement en de Raad verbinden zich ertoe, onverminderd de wetgevingsprocedures voor de oprichting van agentschappen, in het kader van de begrotingssamenwerking op grond van de desbetreffende informatie tijdig tot een akkoord te komen over de financiering van het voorgestelde agentschap.

De volgende procedurestappen worden daarbij gevolgd:

ten eerste legt de Commissie stelselmatig elk voorstel tot oprichting van een nieuw agentschap voor aan de eerste trialoogvergadering na de aanneming van het voorstel, waarbij zij tevens het financieel memorandum bij de ontwerprechtshandeling waarin de oprichting van het agentschap wordt voorgesteld, overlegt en de gevolgen van het voorstel voor de resterende periode van de financiële programmering uiteenzet;

ten tweede staat de Commissie de wetgever gedurende het wetgevingsproces bij in het beoordelen van de financiële gevolgen van de voorgestelde wijzigingen. Die financiële gevolgen dienen in overweging te worden genomen tijdens de desbetreffende wetgevingstrialogen;

ten derde dient de Commissie vóór de afsluiting van het wetgevingsproces een bijgewerkt financieel memorandum in waarin rekening is gehouden met mogelijke wijzigingen door de wetgever; dit financieel memorandum wordt op de agenda van de laatste wetgevingstrialoog geplaatst en wordt formeel bekrachtigd door de wetgever. Het wordt ook op de agenda van een volgende (in spoedeisende gevallen vereenvoudigde) budgettaire trialoogvergadering geplaatst met het oog op het bereiken van overeenstemming over de financiering;

ten vierde wordt de overeenstemming die in het kader van een trialoog is bereikt, rekening houdend met de begrotingsraming door de Commissie met betrekking tot de inhoud van het wetgevingsproces, bevestigd in een gezamenlijke verklaring. Die overeenstemming dient goedgekeurd te worden door het Europees Parlement en de Raad conform hun eigen reglement van orde.

Dezelfde procedure wordt gevolgd voor alle wijzigingen van een rechtshandeling betreffende een agentschap die gevolgen zouden hebben voor de middelen van het betrokken agentschap.

Indien de taken van een agentschap ingrijpend worden gewijzigd zonder dat de rechtshandeling tot oprichting van dat agentschap wordt gewijzigd, stelt de Commissie het Europees Parlement en de Raad hiervan in kennis middels een herzien financieel memorandum, zodat het Europees Parlement en de Raad tijdig overeenstemming kunnen bereiken over de financiering van het agentschap.

32.

De toepasselijke bepalingen van de gemeenschappelijke aanpak die is gehecht aan de op 19 juli 2012 ondertekende gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over de gedecentraliseerde agentschappen, moeten bij de begrotingsprocedure ter dege in aanmerking worden genomen.

33.

Wanneer de raad van bestuur van een Europese school overweegt een nieuwe Europese school op te richten, wordt mutatis mutandis een soortgelijke procedure gevolgd om de budgettaire gevolgen voor de algemene begroting van de Unie vast te stellen.

Gedaan te Brussel, 9 december 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

J. BERNATONIS

Voor de Commissie

J. LEWANDOWSKI

Lid van de Commissie

Gedaan te Straatsburg, 10 december 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ


(1)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 20 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(2)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(3)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(4)  PB C 89 van 22.4.1975, blz. 1.

(5)  PB L 304 van 20.11.2010, blz. 47.

(6)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(7)  De Raad en de Commissie hebben reeds een eerste vermindering met 1 % op het personeel toegepast ten opzichte van hun personeelsbestand op 1 januari 2013.

(8)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).


BIJLAGE

Interinstitutionele samenwerking tijdens de begrotingsprocedure

Deel A.   Tijdschema voor de begrotingsprocedure

1.

De instellingen stellen tijdig vóór de aanvang van de begrotingsprocedure een pragmatisch tijdschema vast op basis van de huidige praktijk.

Deel B.   Prioriteiten voor de begrotingsprocedure

2.

Tijdig vóór de aanneming van de ontwerpbegroting door de Commissie wordt een trialoog belegd om de mogelijke begrotingsprioriteiten voor het komende begrotingsjaar te bespreken.

Deel C.   Opstelling van de ontwerpbegroting en actualisering van de ramingen

3.

De instellingen, behalve de Commissie, wordt verzocht hun raming vóór eind maart vast te stellen.

4.

De Commissie dient ieder jaar een ontwerpbegroting in, die de werkelijke financieringsbehoeften van de Unie weerspiegelt.

Zij houdt rekening met:

a)

door de lidstaten verstrekte prognoses met betrekking tot de Structuurfondsen;

b)

de mogelijkheid tot besteding van de kredieten, waarbij zij ernaar streeft een strikte verhouding tussen de kredieten voor vastleggingen en de kredieten voor betalingen te waarborgen;

c)

de mogelijkheden om nieuwe beleidsmaatregelen uit te voeren door middel van proefprojecten, nieuwe voorbereidende acties, of beide, of om tot hun einde gekomen meerjarenacties voort te zetten, na de voorwaarden voor het verkrijgen van een basishandeling in de zin van het financieel reglement te hebben beoordeeld (definitie van een basishandeling, noodzaak van een basishandeling voor besteding en uitzonderingen);

d)

de noodzaak om te zorgen voor een ontwikkeling van de uitgaven ten opzichte van het voorgaande begrotingsjaar die met de eisen van de begrotingsdiscipline in overeenstemming is.

5.

De instellingen vermijden zoveel mogelijk om in de begroting begrotingsonderdelen voor beleidsuitgaven van onbetekenende bedragen op te nemen.

6.

Het Europees Parlement en de Raad verbinden zich er ook toe rekening te houden met de evaluatie van de mogelijkheden voor de uitvoering van de begroting die de Commissie in haar ontwerpen alsook in het raam van de uitvoering van de lopende begroting heeft verricht.

7.

Ter wille van een goed financieel beheer en gelet op de gevolgen van de in de titels en hoofdstukken van de begrotingsnomenclatuur aangebrachte wezenlijke veranderingen aangaande de plicht van de diensten van de Commissie inzake beheersverslagen, verbinden het Europees Parlement en de Raad zich ertoe alle wezenlijke veranderingen tijdens de bemiddelingsprocedure met de Commissie te bespreken.

8.

Ter wille van loyale en deugdelijke samenwerking zeggen het Europees Parlement en de Raad toe gedurende de volledige begrotingsprocedure en met name gedurende de bemiddelingsprocedure geregelde en actieve contacten op alle niveaus onderhouden door middel van hun respectieve onderhandelaars. Het Europees Parlement en de Raad verbinden zich ertoe tijdig en permanent op formeel en informeel niveau relevante informatie en documenten uit te wisselen en gedurende de bemiddelingsperiode in samenwerking met de Commissie technische of informele bijeenkomsten te houden. De Commissie zorgt voor tijdige en gelijke toegang tot informatie en documenten voor het Europees Parlement en de Raad.

9.

Tot de bijeenkomst van het bemiddelingscomité kan de Commissie overeenkomstig artikel 314, lid 2, VWEU indien nodig de ontwerpbegroting wijzigen, onder meer door middel van een nota van wijzigingen waarin de ramingen van de landbouwuitgaven worden geactualiseerd. De Commissie verstrekt het Europees Parlement en de Raad ter overweging informatie over deze actualiseringen, zodra die beschikbaar is. Zij verstrekt het Europees Parlement en de Raad alle bewijsstukken die deze noodzakelijk acht.

Deel D.   Begrotingsprocedure vóór de bemiddelingsprocedure

10.

Tijdig vóór de lezing in de Raad wordt een trialoog belegd om de instellingen de gelegenheid te geven van gedachten te wisselen over de ontwerpbegroting.

11.

Om de Commissie in staat te stellen tijdig de uitvoerbaarheid te onderzoeken van de door het Europees Parlement en de Raad overwogen wijzigingen waarbij nieuwe voorbereidende acties of proefprojecten in het leven worden geroepen of bestaande worden verlengd, geven het Europees Parlement en de Raad de Commissie kennis van hun voornemens dienaangaande, opdat een eerste bespreking daarvan reeds kan plaatsvinden tijdens die trialoog.

12.

Een trialoog kan worden belegd voor de plenaire stemming in het Europees Parlement.

Deel E.   Bemiddelingsprocedure

13.

Indien het Europees Parlement amendementen vaststelt op het standpunt van de Raad, neemt de voorzitter van de Raad tijdens dezelfde plenaire vergadering nota van de verschillende opvattingen van beide instellingen en stemt hij ermee in dat de voorzitter van het Europees Parlement onverwijld het bemiddelingscomité bijeenroept. De brief waarbij het bemiddelingscomité wordt bijeengeroepen, wordt verzonden uiterlijk op de eerste werkdag van de week volgend op het einde van de vergaderperiode van het Europees Parlement waarin de plenaire stemming heeft plaatsgevonden; de bemiddelingsperiode begint de daaropvolgende dag. De termijn van 21 dagen wordt berekend overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad (1).

14.

Mocht de Raad niet met alle door het Europees Parlement aangenomen amendementen kunnen instemmen, dan bevestigt hij dit in een brief die wordt verzonden vóór de eerste in de bemiddelingsperiode geplande vergadering. In dat geval gaat het bemiddelingscomité volgens de in de onderstaande alinea's vastgestelde procedure te werk.

15.

Het voorzitterschap van het bemiddelingscomité wordt gezamenlijk bekleed door vertegenwoordigers van het Europees Parlement en van de Raad. De vergaderingen van het bemiddelingscomité worden voorgezeten door de medevoorzitter van de instelling waar de bijeenkomst plaatsvindt. Iedere instelling wijst, overeenkomstig haar eigen reglement van orde, haar deelnemers aan iedere bijeenkomst aan en stelt haar mandaat voor de onderhandelingen vast. Het Europees Parlement en de Raad worden op een passend niveau vertegenwoordigd in het bemiddelingscomité, zodanig dat elke delegatie haar respectieve instelling politiek kan binden en er werkelijk vooruitgang kan worden geboekt met het oog op een definitief akkoord.

16.

De Commissie neemt overeenkomstig artikel 314, lid 5, tweede alinea, VWEU aan de werkzaamheden van het bemiddelingscomité deel en neemt alle nodige initiatieven om de standpunten van het Europees Parlement en de Raad nader tot elkaar te brengen.

17.

De trialogen vinden gedurende de gehele bemiddelingsprocedure plaats, op verschillende niveaus van vertegenwoordiging, om de nog niet afgedane problemen op te lossen en het bereiken van overeenstemming in het bemiddelingscomité voor te bereiden.

18.

De bijeenkomsten van het bemiddelingscomité en de trialogen vinden beurtelings plaats in de gebouwen van het Europees Parlement en die van de Raad, opdat de voorzieningen, waaronder de tolkenfaciliteiten, gelijkelijk worden gebruikt.

19.

De data voor de bijeenkomsten van het bemiddelingscomité en de trialogen worden van tevoren overeengekomen door de instellingen.

20.

Het bemiddelingscomité beschikt over een gemeenschappelijk dossier (de basisdocumentatie) waarin de verschillende fasen van de begrotingsprocedure worden vergeleken (2). Deze documenten bevatten bedragen per begrotingsonderdeel, totaalbedragen per rubriek van het MFK en een geconsolideerd document met bedragen en opmerkingen betreffende alle begrotingsonderdelen die in technische zin nog niet als afgesloten worden beschouwd. Onverminderd het uiteindelijke besluit van het bemiddelingscomité wordt een speciaal document opgesteld met de lijst van alle begrotingsonderdelen die in technische zin als afgesloten worden beschouwd (3). Deze documenten worden ingedeeld volgens de begrotingsnomenclatuur.

Er worden ook andere documenten toegevoegd aan de basisdocumentatie ten behoeve van het bemiddelingscomité, waaronder een uitvoerbaarheidsnota van de Commissie over het standpunt van de Raad en de amendementen van het Europees Parlement en alle brieven van andere instellingen over het standpunt van de Raad of de amendementen van het Europees Parlement.

21.

Met het oog op een akkoord aan het einde van de bemiddelingsperiode worden in de trialoogvergaderingen de volgende aspecten behandeld:

afbakening van het terrein voor de onderhandelingen over de te bespreken begrotingsvraagstukken;

goedkeuring van de lijst van in technische zin afgesloten begrotingsonderdelen, onder voorbehoud van een definitief akkoord over de volledige begroting voor het begrotingsjaar;

bespreking van de ingevolge het eerste streepje geselecteerde vraagstukken met het oog op mogelijke akkoorden die door het bemiddelingscomité moeten worden goedgekeurd;

behandeling van thematische vraagstukken, onder meer per rubriek van het MFK.

Tijdens of onmiddellijk na iedere trialoogvergadering worden gezamenlijk de voorlopige conclusies opgesteld en wordt er overeenstemming over de agenda voor de volgende vergadering bereikt. De instelling waar de trialoogvergadering plaatsvindt, stelt deze conclusies op schrift en zij worden geacht na 24 uur voorlopig te zijn goedgekeurd, onverminderd het definitieve besluit van het bemiddelingscomité.

22.

Ter vergadering beschikt het bemiddelingscomité over de conclusies van de trialogen en over een document met de begrotingsonderdelen waarover tijdens die trialogen, met het oog op mogelijke bekrachtiging, voorlopige overeenstemming is bereikt.

23.

Het in artikel 314, lid 5, VWEU bedoelde gemeenschappelijk ontwerp wordt opgesteld door de secretariaten van het Europees Parlement en de Raad, met steun van de Commissie. Het ontwerp bestaat uit een begeleidende nota van de voorzitters van de twee delegaties aan de voorzitter van het Europees Parlement en de voorzitter van Raad, waarin staat vermeld op welke datum het bemiddelingscomité een akkoord heeft bereikt, en uit bijlagen, die de volgende gegevens bevatten:

bedragen per begrotingsonderdeel voor alle begrotingsposten en samenvattende cijfers per rubriek van het MFK;

een geconsolideerd document, met bedragen en de definitieve tekst voor alle onderdelen die tijdens de bemiddelingsprocedure zijn gewijzigd;

de lijst van onderdelen die niet zijn gewijzigd ten opzichte van de ontwerpbegroting of het standpunt van de Raad.

Het bemiddelingscomité kan tevens zijn goedkeuring hechten aan conclusies en eventuele gezamenlijke verklaringen met betrekking tot de begroting.

24.

Het gemeenschappelijk ontwerp wordt vertaald in de officiële talen van de instellingen van de Unie (door de diensten van het Europees Parlement) en ter goedkeuring voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad binnen een termijn van 14 dagen, te rekenen vanaf de datum waarop overeenstemming is bereikt over het conform punt 23 opgestelde gemeenschappelijk ontwerp.

Nadat het gemeenschappelijk ontwerp is goedgekeurd, wordt aan de begroting in juridisch-taalkundig opzicht de laatste hand gelegd, waarbij de bijlagen van het gemeenschappelijk ontwerp worden ingevoegd in de begrotingsonderdelen die tijdens de bemiddelingsprocedure niet zijn gewijzigd.

25.

De instelling waar de (trialoog- of bemiddelings)vergaderingen plaatsvinden, stelt tolkenfaciliteiten ter beschikking voor alle talen van de talenregeling zoals die geldt voor de vergaderingen van het bemiddelingscomité, alsmede vertolking op ad-hocbasis voor de trialogen.

De reproductie en de distributie van de vergaderdocumenten worden verzorgd door de instelling waar de vergadering plaatsvindt.

De diensten van de drie instellingen werken samen bij het op schrift stellen van de resultaten van de onderhandelingen ten behoeve van de voltooiing van het gemeenschappelijk ontwerp.

Deel F.   Gewijzigde begrotingen

Algemene beginselen

26.

Aangezien gewijzigde begrotingen vaak betrekking hebben op specifieke en soms dringende kwesties, komen de instellingen overeen de onderstaande beginselen toe te passen om in een gepaste interinstitutionele samenwerking te kunnen voorzien met het oog op een soepel en vlot verlopend besluitvormingsproces voor gewijzigde begrotingen, en daarbij indien mogelijk te vermijden dat een bemiddelingsvergadering moet worden bijeengeroepen.

27.

De instellingen streven ernaar het aantal gewijzigde begrotingen zoveel mogelijk te beperken.

Tijdschema

28.

De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad vooraf in kennis van de mogelijke data van aanneming van ontwerpen van gewijzigde begroting, wat de uiteindelijke datum van aanneming onverlet laat.

29.

Overeenkomstig zijn eigen reglement van orde streven het Europees Parlement en de Raad ernaar het door de Commissie ingediende ontwerp van gewijzigde begroting spoedig na de aanneming door de Commissie te behandelen.

30.

Om de procedure te bespoedigen, stemmen het Europees Parlement en de Raad de planning van hun respectieve werkzaamheden zoveel mogelijk op elkaar af, teneinde de procedure samenhangend en convergerend te laten verlopen. Daarom trachten zij zo snel mogelijk een indicatief tijdschema vast te stellen voor de diverse stappen die leiden tot de uiteindelijke vaststelling van de gewijzigde begroting.

Het Europees Parlement en de Raad houden rekening met de relatieve urgentie van de gewijzigde begroting en de noodzaak om deze tijdig goed te keuren, wil deze nog dienstig zijn in het betrokken begrotingsjaar.

Samenwerking tijdens de lezingen

31.

De instellingen werken te goeder trouw samen gedurende de gehele procedure en doen er alles aan om de vaststelling van gewijzigde begrotingen in een vroeg stadium van de procedure mogelijk te maken.

In voorkomend geval en indien er een potentieel verschil van inzicht is, kan het Europees Parlement of de Raad, alvorens elk hun definitieve standpunt in te nemen over de gewijzigde begroting, of ook de Commissie, op enig moment voorstellen een specifieke trialoog te beleggen om de verschillen van inzicht te bespreken en te trachten een compromis te bereiken.

32.

Alle door de Commissie ingediende en nog niet definitief goedgekeurde ontwerpen van gewijzigde begroting worden stelselmatig op de agenda van de in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure geplande trialoogvergaderingen gezet. De Commissie licht de ontwerpen van gewijzigde begroting toe en het Europees Parlement en de Raad maken, voor zover mogelijk, hun respectieve standpunt bekend vóór de trialoog.

33.

Indien tijdens de trialoog een compromis wordt bereikt, verbinden het Europees Parlement en de Raad zich ertoe bij de bespreking van de gewijzigde begroting overeenkomstig het VWEU en hun reglement van orde rekening te houden met de resultaten van de trialoog.

Samenwerking na de lezingen

34.

Als het Europees Parlement het standpunt van de Raad zonder amendementen goedkeurt, is de gewijzigde begroting vastgesteld overeenkomstig het VWEU.

35.

Als het Europees Parlement met een meerderheid van zijn leden amendementen aanneemt, is artikel 314, lid 4, onder c), VWEU van toepassing. Vóór de bijeenkomst van het bemiddelingscomité wordt echter een trialoogvergadering belegd.

indien tijdens de trialoog overeenstemming wordt bereikt en mits het Europees Parlement en de Raad de resultaten van de trialoog aanvaarden, wordt de bemiddeling afgesloten met een briefwisseling, zonder bijeenkomst van het bemiddelingscomité;

indien tijdens de trialoog geen overeenstemming wordt bereikt, komt het bemiddelingscomité bijeen, dat zijn werkzaamheden organiseert met inachtneming van de omstandigheden, teneinde het besluitvormingsproces, voor zover mogelijk, af te ronden binnen de in artikel 314, lid 5, VWEU genoemde termijn van eenentwintig dagen. Het bemiddelingscomité kan zijn conclusies vaststellen in een briefwisseling.

Deel G.   „Reste à liquider” (RAL)

36.

Aangezien voor een geordende ontwikkeling van de totale kredieten voor betalingen ten opzichte van de kredieten voor vastleggingen moet worden gezorgd teneinde een abnormale verschuiving van RAL van het ene jaar naar het andere te vermijden, komen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie overeen nauw toe te zien op het niveau van de RAL, zodat het risico kan worden beperkt dat de uitvoering van de programma's van de Unie aan het einde van de looptijd van het MFK wordt belemmerd door een gebrek aan betalingskredieten.

Om in alle hoofdstukken een houdbaar beheer en profiel van de betalingen te waarborgen, worden in alle rubrieken de doorhalingsregels, en met name de regels inzake automatische doorhalingen, strikt toegepast.

Tijdens de begrotingsprocedure komen de instellingen regelmatig bijeen teneinde de stand van zaken en de vooruitzichten betreffende de uitvoering van de begroting in het lopende jaar en in de toekomstige jaren gezamenlijk te beoordelen. Dat gebeurt in de vorm van specifieke interinstitutionele bijeenkomsten op het passende niveau, voorafgaand waaraan de Commissie per fonds en per lidstaat een gedetailleerde stand van zaken zal geven met betrekking tot de uitvoering van betalingen, ontvangen terugbetalingsverzoeken en herziene prognoses. Teneinde ervoor te zorgen dat de Unie al haar financiële verplichtingen die voortvloeien uit bestaande en toekomstige verbintenissen in de periode 2014-2020 kan voldoen overeenkomstig artikel 323 VWEU, analyseren en bespreken het Europees Parlement en de Raad met name de ramingen van de Commissie inzake het vereiste niveau van de betalingskredieten.


(1)  Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden (PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1).

(2)  Deze fasen omvatten: de begroting van het lopende begrotingsjaar (met inbegrip van gewijzigde begrotingen); de oorspronkelijke ontwerpbegroting; het standpunt van de Raad met betrekking tot de ontwerpbegroting; de amendementen van het Europees Parlement op het standpunt van de Raad alsmede de door de Commissie ingediende nota's van wijzigingen (indien nog niet door alle instellingen volledig goedgekeurd).

(3)  Een in technische zin afgesloten begrotingsonderdeel is een onderdeel waarover geen verschil van mening bestaat tussen het Europees Parlement en de Raad en waarvoor geen nota van wijzigingen is ingediend.


MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 373/12


Verklaringen van de Commissie (kaderprogramma)

2013/C 373/02

VERKLARING VAN DE COMMISSIE

Inzake het kaderprogramma Horizon 2020 stelt de Europese Commissie voor om bij het nemen van beslissingen over EU-financiering van onderzoek aan menselijke embryonale stamcellen met hetzelfde ethische kader als dat van het zevende kaderprogramma voort te werken.

De Europese Commissie stelt de continuering van dit ethische kader voor omdat het, zo leert de ervaring, voor een gebied van wetenschap dat veelbelovend is de ontwikkeling van een verantwoorde benadering mogelijk heeft gemaakt die bevredigend blijkt te werken in de context van een onderzoeksprogramma waaraan onderzoekers uit veel landen met zeer uiteenlopende regelgevingen deelnemen.

1.

Het besluit betreffende het kaderprogramma Horizon 2020 sluit expliciet drie onderzoeksgebieden van communautaire financiering uit:

Onderzoeksactiviteiten die gericht zijn op het klonen van mensen voor voortplantingsdoeleinden;

onderzoek gericht op het veranderen van het genetisch erfgoed van mensen, dat ertoe kan leiden dat die veranderingen erfelijk worden;

onderzoek bedoeld om menselijke embryo's te produceren enkel voor onderzoeksdoeleinden of om stamcellen te verkrijgen, onder meer door middel van somatische celkerntransplantatie.

2.

Er worden geen activiteiten gefinancierd die in alle lidstaten verboden zijn. Er worden geen activiteiten gefinancierd in een lidstaat waar een dergelijke activiteit verboden is.

3.

Het besluit inzake Horizon 2020 en de bepalingen betreffende het ethische kader waaraan de communautaire financiering van onderzoek aan menselijke embryonale stamcellen onderworpen is, houden allerminst een waardeoordeel in over het regelgevings- of ethische kader waaraan dergelijk onderzoek in de lidstaten is onderworpen.

4.

Door te vragen voorstellen in te dienen, verzoekt de Europese Commissie niet uitdrukkelijk gebruik te maken van menselijke embryonale stamcellen. Het eventuele gebruik van, zowel volwassen als embryonale, menselijke stamcellen hangt af van het oordeel van de wetenschappers met het oog op de doelstellingen die zij willen bereiken. In de praktijk wordt veruit het grootste deel van de communautaire financiële middelen voor stamcellenonderzoek besteed aan het gebruik van volwassen stamcellen. Er is geen reden waarom dit in Horizon 2020 substantieel zou veranderen.

5.

Elk project waarin het gebruik van menselijke embryonale stamcellen wordt voorgesteld, moet door een wetenschappelijke evaluatie komen waarbij de noodzaak van het gebruik van dergelijke stamcellen voor het bereiken van de wetenschappelijke doelstellingen door onafhankelijke wetenschappelijke deskundigen wordt beoordeeld.

6.

Voorstellen die door de wetenschappelijke evaluatie komen, worden vervolgens onderworpen aan een door de Europese Commissie georganiseerde stringente ethische evaluatie. Bij deze ethische evaluatie wordt rekening gehouden met de beginselen die zijn weergegeven in het EU-Handvest van de grondrechten en relevante internationale overeenkomsten, zoals het op 4 april 1997 in Oviedo ondertekende Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde van de Raad van Europa en de aanvullende protocollen ervan en de door de UNESCO aangenomen Universele Verklaring inzake het menselijk genoom en de mensenrechten. De ethische evaluatie dient ook om na te gaan of de voorstellen de regels respecteren van de landen waar het onderzoek zal worden uitgevoerd.

7.

In speciale gevallen kan tijdens de levensduur van het project een ethische evaluatie worden uitgevoerd.

8.

Voor elk project waarin het gebruik van menselijke embryonale stamcellen wordt voorgesteld, moet voor de start van het project de goedkeuring worden gevraagd van de relevante nationale of lokale ethische commissie. Alle nationale regels en procedures moeten worden gerespecteerd, inclusief inzake onderwerpen als ouderlijke toestemming, afwezigheid van financiële stimulans, enz. Er wordt gecontroleerd of bij het project melding wordt gemaakt van door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het onderzoek zal worden uitgevoerd te nemen toestemmings- en toezichtsmaatregelen.

9.

Een voorstel dat door de wetenschappelijke evaluatie, de nationale of lokale ethische evaluaties en de Europese ethische evaluatie komt, wordt per geval ter goedkeuring voorgelegd aan de lidstaten, die overeenkomstig de onderzoeksprocedure bijeenkomen in de hoedanigheid van regelgevend comité. Er wordt geen project waarbij menselijke embryonale stamcellen worden gebruikt, gefinancierd dat niet de goedkeuring van de lidstaten krijgt.

10.

De Europese Commissie blijft, en dit moet uiteindelijk de patiënten in alle landen ten goede komen, eraan werken om de resultaten van door de Gemeenschap gefinancierd stamcellenonderzoek op grote schaal toegankelijk te maken voor alle onderzoekers.

11.

De Europese Commissie zal acties en initiatieven ondersteunen die bijdragen tot een coördinatie en rationalisatie van MES-onderzoek binnen een verantwoordelijke ethische benadering. Met name zal de Commissie een Europees register van menselijke embryonale stamcellijnen blijven ondersteunen. Ondersteuning van een dergelijk register zal een monitoring van bestaande menselijke embryonale stamcellen in Europa mogelijk maken, bijdragen tot het maximaliseren van het gebruik ervan door wetenschappers en kan onnodige afleidingen van nieuwe stamcellijnen helpen voorkomen.

12.

De Europese Commissie zal blijven vasthouden aan de huidige praktijk, en zal aan het Comité handelend volgens de onderzoeksprocedure geen voorstellen voorleggen voor projecten die onderzoeksactiviteiten inhouden waarbij menselijke embryo’s worden vernietigd, ook niet wanneer het daarbij gaat om het verkrijgen van stamcellen. Dat deze onderzoeksfase niet wordt gefinancierd, betekent niet dat de Gemeenschap geen verdere onderzoeksfasen kan financieren die gepaard gaat met het gebruik van menselijke embryonale stamcellen.

Verklaring betreffende energie

„De Commissie erkent de essentiële rol die energie-efficiëntie bij het eindgebruik en hernieuwbare energie in de toekomst zullen spelen, het belang van betere netwerken en opslag bij het maximaliseren van het potentieel ervan, en de nood aan maatregelen voor marktintroductie om capaciteit op te bouwen, het beheer te verbeteren en marktobstakels te verwijderen zodat oplossingen op het vlak van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie ten uitvoer kunnen worden gelegd.

De Commissie zal ernaar streven ervoor te zorgen dat ten minste 85 % van het budget voor de energie-uitdaging in het kader van Horizon 2020 wordt besteed aan niet-fossiele brandstoffen, en dat hierbinnen ten minste 15 % van het algemene budget voor de energie-uitdaging wordt besteed aan marktacceptatiemaatregelen voor bestaande technologieën op het vlak van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie in het kader van het programma „Intelligente energie voor Europa III”. Dit programma zal worden uitgevoerd door middel van een specifieke bestuursstructuur en zal eveneens steun omvatten voor de tenuitvoerlegging van het beleid inzake duurzame energie, capaciteitsopbouw en de mobilisering van financiering voor investeringen, zoals tot op heden het geval is geweest.

Het overblijvende deel zal worden toegewezen aan op fossiele brandstoffen gebaseerde technologieën en ontwikkelingsmogelijkheden, die als onmisbaar worden beschouwd om de visie voor 2050 en de overgang naar een duurzaam energiesysteem te kunnen verwezenlijken.

Er zal toezicht worden gehouden op de vorderingen bij de verwezenlijking van deze doelstellingen en de Commissie zal regelmatig verslag uitbrengen over de geboekte vooruitgang.”

Verklaring betreffende artikel 6, lid 5

„Het is de bedoeling van de Commissie om, onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure, in de context van de gestructureerde dialoog met het Europees Parlement een jaarlijks verslag te presenteren over de uitvoering van de in bijlage II van Horizon 2020 opgenomen verdeling van de begroting op basis van prioriteiten en specifieke doelstellingen binnen deze prioriteiten, met inbegrip van iedere toepassing van artikel 6, lid 5.”

Verklaring betreffende artikel 12

„Op verzoek zal de Commissie de aangenomen werkprogramma's presenteren aan de bevoegde commissie van het Europees Parlement.”

Verklaring betreffende de excellentiekeur

„Op het niveau van de Unie kunnen dankzij EU-brede concurrentie de beste voorstellen worden geselecteerd, hetgeen de kwaliteit ten goede komt en toonaangevend onderzoek en innovatie zichtbaar maakt.

De Commissie is van oordeel dat positief beoordeelde projectvoorstellen in het kader van de Europese Onderzoeksraad, Marie Sklodowska-Curie, maatregelen voor teamvorming, fase 2 van het mkb-instrument of gezamenlijke projectvoorstellen die om budgettaire redenen niet gefinancierd konden worden, toch voldoen aan het criterium topkwaliteit in het kader van Horizon 2020.

Indien de deelnemers dit goedkeuren, kan deze informatie worden verstrekt aan de bevoegde autoriteiten.

De Commissie is bijgevolg ingenomen met alle initiatieven om dergelijke projecten te financieren uit nationale, regionale of particuliere bronnen. In deze context is eveneens een belangrijke rol weggelegd voor het cohesiebeleid, dat moet voorzien in capaciteitsopbouw.”

Verklaring betreffende het verspreiden van topkwaliteit en het verbreden van deelname

„De Commissie verbindt zich ertoe de maatregelen voor het overbruggen van de kloof op het gebied van onderzoek en innovatie in Europa op te stellen en uit te voeren in het kader van de nieuwe rubriek „topkwaliteit verspreiden en deelname verbreden”. Er zullen niet minder middelen worden uitgetrokken voor deze maatregelen dan er in het kader van het zevende kaderprogramma zijn besteed aan acties op het vlak van „het verbreden van de deelname”.

De nieuwe activiteiten van COST in de context van „het verbreden van de deelname” dienen te worden gefinancierd uit het budget dat is uitgetrokken voor „topkwaliteit verspreiden en deelname verbreden”. De activiteiten van COST die hier niet onder vallen, en die wat budget betreft van dezelfde orde van grootte moeten zijn, moeten worden gefinancierd uit het budget dat is toegewezen aan „6. Europa in een veranderende wereld — inclusieve, innovatieve en reflectieve samenlevingen”.

Het grootste deel van de activiteiten met betrekking tot de beleidsondersteuningsfaciliteit en de transnationale netwerken van nationale contactpunten dient eveneens te worden ondersteund door het budget dat is uitgetrokken voor „6. Europa in een veranderende wereld — inclusieve, innovatieve en reflectieve samenlevingen”.”

Verklaring betreffende het mkb-instrument

„Steun voor het mkb is bijzonder belangrijk in het kader van Horizon 2020 en neemt een prominente plaats in bij de verwezenlijking van de doelstelling om innovatie, economische groei en het scheppen van banen te stimuleren. Daarom zal de Commissie zorgen voor een hoge mate van zichtbaarheid voor mkb-steun in het kader van Horizon 2020, met name door middel van het mkb-instrument in de werkprogramma's, richtsnoeren en communicatieactiviteiten. Alle mogelijke inspanningen zullen worden geleverd om ervoor te zorgen dat het eenvoudig en duidelijk is voor het mkb om de mogelijkheden die hem worden geboden in het kader van „Maatschappelijke uitdagingen” en „Leiderschap op het gebied van ontsluitende en industriële technologieën” te identificeren en te benutten.

Het mkb-instrument zal ten uitvoer worden gelegd via een centrale beheerstructuur die verantwoordelijk is voor de evaluatie en het beheer van de projecten, met inbegrip van het gebruik van gemeenschappelijke IT-systemen en bedrijfsprocessen.

Het mkb-instrument zal de meest ambitieuze innovatieprojecten van mkb-bedrijven aantrekken. Het zal voornamelijk door middel van een bottom-upbenadering uitvoering krijgen via voortdurende open oproepen die toegespitst zijn op de noden van het mkb, zoals vastgesteld in de specifieke doelstelling „Innovatie en mkb”, terwijl rekening wordt gehouden met de prioriteiten en doelstellingen van „Leiderschap op het gebied van ontsluitende en industriële technologieën” en maatschappelijke uitdagingen en er ruimte wordt gelaten voor horizontale uitdagingen en voorstellen in het kader van „Leiderschap op het gebied van ontsluitende en industriële technologieën”, zodat de „bottom-up”-strategie wordt ondersteund. Deze oproep kan om de twee jaar worden herzien of hernieuwd om rekening te kunnen houden met de tweejaarlijkse strategische programma's. In voorkomend geval kunnen oproepen met betrekking tot specifieke onderwerpen van strategisch belang worden georganiseerd naast de hierboven beschreven oproep. Deze oproepen zullen het concept en de procedures van het mkb-instrument gebruiken, alsook het enkel contactpunt voor aanvragers en de bijhorende begeleiding door mentoren en coaches.”


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 373/16


Verklaringen van de Commissie (regels voor deelneming)

2013/C 373/03

Verklaring betreffende het sneltraject voor innovatie (Fast track to Innovation, FTI)

„De Commissie is voornemens het FTI op passende wijze zichtbaar te maken binnen de onderzoeks- en innovatiegemeenschap door middel van bewustmakings- en communicatieactiviteiten voorafgaand aan de oproep voor het proefproject in 2015.

De Commissie is niet voornemens de duur van de FTI-acties vooraf te beperken. Bij de evaluatie van de „impact” van een voorstel wordt voldoende rekening gehouden met factoren als tijdsgevoeligheid en de internationale concurrentiesituatie, teneinde te komen tot flexibiliteit naargelang de diverse specifieke kenmerken binnen de verschillende gebieden van de toegepaste wetenschap.

In aanvulling op de grondige beoordeling die in het kader van de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020 wordt uitgevoerd, zal het proefproject FTI worden onderworpen aan doorlopend toezicht op alle praktische aspecten met betrekking tot de indiening, evaluatie, selectie en budgettering van voorstellen in het kader van de FTI-oproep, te beginnen met de eerste sluitingsdatum in 2015.

Om ervoor te zorgen dat het proefproject doeltreffend kan zijn en er een behoorlijke evaluatie kan worden uitgevoerd, kan het aantal projecten waarvoor ondersteuning geboden moet worden, oplopen tot 100.”

Verklaring betreffende de richtsnoeren inzake de criteria voor de toepassing van de „bonus”

„Voor wat aanvullende vergoedingen betreft, is de Commissie voornemens onverwijld richtsnoeren te verstrekken inzake de criteria voor de invoering hiervan, na de goedkeuring van de regels van Horizon 2020 voor deelneming en verspreiding.”

Verklaring betreffende artikel 42 van de regels voor deelneming

„De Commissie is voornemens termijnen voor de bescherming van de resultaten vast te leggen in de modelsubsidieovereenkomst, met inachtneming van de KP7-termijnen.”

Verklaring betreffende direct costing voor grote onderzoeksinfrastructuren

„Als reactie op de verzoeken van belanghebbenden streeft de Commissie ernaar duidelijkheid te verschaffen over de directekostenmethode (direct costing) voor grote onderzoeksinfrastructuren, op de in deze verklaring beschreven wijze.

De richtsnoeren inzake direct costing voor grote onderzoeksinfrastructuren in Horizon 2020 zullen van toepassing zijn op de kosten van grote onderzoeksinfrastructuren met een totale waarde van ten minste 20 miljoen euro voor een bepaalde begunstigde, berekend als de som van de historische waarden van de activa van de afzonderlijke onderzoeksinfrastructuren zoals opgenomen in de laatste afgesloten balans van die begunstigde vóór de datum van ondertekening van de subsidieovereenkomst, of zoals bepaald op basis van de huur- en leasekosten van de onderzoeksinfrastructuren.

Onder deze drempel zullen de richtsnoeren inzake direct costing voor grote onderzoeksinfrastructuren in Horizon 2020 niet van toepassing zijn. Afzonderlijke kostenposten kunnen als subsidiabele directe kosten worden gedeclareerd in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van de subsidieovereenkomst.

Over het algemeen zullen alle kosten die zowel aan de algemene subsidiabiliteitscriteria voldoen als direct verband houden met de uitvoering van de actie en derhalve direct aan de actie kunnen worden toegeschreven, als directe kosten kunnen worden gedeclareerd.

Voor een grote onderzoeksinfrastructuur die voor een project wordt gebruikt, zal dit gewoonlijk het geval zijn voor de geactiveerde kosten en voor de operationele kosten.

„Geactiveerde kosten” zijn kosten die worden gemaakt om de grote onderzoeksinfrastructuur op te zetten en/of te vernieuwen, evenals bepaalde kosten van specifieke reparaties en onderhoud van de grote onderzoeksinfrastructuur, tezamen met onderdelen of essentiële geïntegreerde componenten.

„Operationele kosten” zijn de specifieke kosten die de begunstigde maakt om de grote onderzoeksinfrastructuur te exploiteren.

Bepaalde kosten kunnen echter niet als directe kosten worden gedeclareerd, maar worden geacht te zijn terugbetaald middels het forfaitaire tarief voor indirecte kosten, bijvoorbeeld huur, lease of kosten wegens waardevermindering van administratieve gebouwen en zetels.

Indien de kosten slechts gedeeltelijk zijn voortgevloeid uit de activiteiten van het project, kan uitsluitend het gedeelte dat direct met het project in verband kan worden gebracht als een directe kostenpost worden gedeclareerd.

Hiertoe moet de werkelijke waarde van de projectkosten op accurate wijze worden bepaald met behulp van het meetsysteem van de begunstigde (d.w.z. dat het werkelijke verbruik en/of gebruik voor het project moet worden getoond). Dit zal het geval zijn als hiervoor de factuur van de leverancier wordt gebruikt.

In het algemeen wordt de meting van de kosten in verband gebracht met de tijd die aan het project is besteed, die overeen moet komen met het werkelijke aantal uren/dagen/maanden dat aan het gebruik van de onderzoeksinfrastructuur voor het project is besteed. Het totale aantal productieve uren/dagen/maanden moet overeenkomen met het volledige potentieel van het gebruik (volledige capaciteit) van de onderzoeksinfrastructuur. De berekening van de volledige capaciteit zal de gehele periode omvatten tijdens welke de onderzoeksinfrastructuur wel bruikbaar is, maar niet wordt gebruikt. Bij de berekening van de volledige capaciteit zal echter terdege rekening worden gehouden met daadwerkelijke belemmeringen, zoals de openingsuren van de entiteit, reparatie- en onderhoudstijd (inclusief kalibratie en tests).

Indien een kostenpost direct in verband kan worden gebracht met de onderzoeksinfrastructuur, maar vanwege technische beperkingen niet direct met het project, kan de meting van deze kosten door middel van eenheden van werkelijk gebruik voor het project, ondersteund door accurate technische specificaties en actuele gegevens en vastgesteld op basis van het analytische systeem voor kostenberekening van de begunstigde, een aanvaardbaar alternatief vormen.

De kosten en het directe verband tussen de kosten en het project moeten worden gestaafd met passende bewijsstukken om een toereikend controlespoor mogelijk te maken.

De begunstigde kan het directe verband aantonen met overtuigend alternatief bewijs.

De diensten van de Commissie zullen aanbevelingen doen met betrekking tot de beste praktijken voor het leggen van direct verband en bewijsstukken (bijvoorbeeld: voor geactiveerde kosten: boekhoudkundige overzichten die vergezeld gaan van het afschrijvingsbeleid van de begunstigde, als onderdeel van zijn gebruikelijke boekhoudkundige beginselen, waarin de berekening wordt getoond van het potentiële gebruik en de economische levensduur van het activum, alsmede bewijs van het werkelijke gebruik ervan voor het project; voor operationele kosten: specifieke, duidelijk uitgesplitste factuur met betrekking tot de grote onderzoeksinfrastructuur, het contract, de projectperiode, enz.).

Op verzoek van een begunstigde met grote onderzoeksinfrastructuren, en met inachtneming van de beschikbare middelen en het kosteneffectiviteitsbeginsel, is de Commissie bereid op eenvoudige en transparante wijze een ex-antebeoordeling van de directekostenmethode van de begunstigde uit te voeren, teneinde de rechtszekerheid te garanderen. Deze ex-antebeoordelingen zullen tijdens controles achteraf volledig in aanmerking worden genomen.

Daarnaast zal de Commissie een groep oprichten, bestaande uit vertegenwoordigers van relevante belanghebbendenorganisaties, die het gebruik van de richtsnoeren zal evalueren.

De Commissie bevestigt dat zij de richtsnoeren inzake direct costing voor grote onderzoeksinfrastructuren onmiddellijk zal vaststellen zodra de Horizon 2020-regelgeving is goedgekeurd.”

Verklaring betreffende de artikelen 3 en 4

„Met het oog op een passend evenwicht tussen de verschillende belangen is de Commissie voornemens in de subsidieovereenkomst te verwijzen naar bepalingen van nationaal recht inzake toegang van het publiek tot documenten en inzake vertrouwelijkheid.”

Verklaring betreffende artikel 28 (regels voor deelneming)

(Optie van een terugbetalingstarief van 100 % voor rechtspersonen zonder winstoogmerk voor innovatieacties)

„De Commissie wijst erop dat zelfs entiteiten zonder winstoogmerk economische activiteiten kunnen uitvoeren die dicht bij de markt staan en waarvan de subsidiëring kan leiden tot verstoringen van de interne markt. De Commissie zal derhalve vooraf beoordelen of subsidiabele activiteiten een economische aard hebben, of dubbele subsidiëring van economische activiteiten op doeltreffende wijze wordt voorkomen, en of het financieringspercentage voor economische subsidiabele activiteiten negatieve gevolgen heeft voor de concurrentie op de interne markt waartegen de positieve gevolgen niet opwegen.”


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 373/18


Verklaring van de Commissie over artikel 5, lid 7, van het specifieke programma

2013/C 373/04

„De Commissie betreurt ten zeerste de opneming van lid 7 in artikel 5, waarbij de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 wordt ingevoerd voor de toekenning van financiële bijstand van de Unie aan de projecten of delen van projecten die geselecteerd zijn naar aanleiding van elke oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van de werkprogramma's als bedoeld in artikel 5 van het specifieke programma tot uitvoering van „Horizon 2020”. De Commissie wijst erop dat zij deze procedure in geen enkele van de sectoriële MFK-besluiten heeft voorgesteld. Het doel was de MFK-programma's te vereenvoudigen ten voordele van de ontvangers van EU-financiering. De goedkeuring van subsidiebesluiten zonder toetsing door het comité zou de procedure versnellen, de termijn voor subsidietoekenning ten gunste van de ontvangers verkorten en onnodige administratieve lasten en kosten vermijden. Voorts wijst de Commissie erop dat het nemen van subsidiebesluiten deel uitmaakt van haar institutionele voorrecht met betrekking tot de uitvoering van de begroting en daarom niet via de comitéprocedure moet worden vastgesteld.

De Commissie is ook van mening dat de opneming niet kan dienen als een precedent voor andere financieringsinstrumenten.”


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 373/19


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak COMP/M.7057 — Suntory/Glaxosmithkline (Ribena & Lucozade Soft Drinks Business))

(Voor de EER relevante tekst)

2013/C 373/05

Op 27 november 2013 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector,

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/en/index.htm) onder documentnummer 32013M7057. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 373/19


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak COMP/M.7044 — Blackstone/Cambourne/Goldman Sachs/Rothesay)

(Voor de EER relevante tekst)

2013/C 373/06

Op 29 november 2013 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector,

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/en/index.htm) onder documentnummer 32013M7044. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Raad

20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 373/20


Kennisgeving aan de personen op wie de beperkende maatregelen van Besluit 2011/72/GBVB van de Raad en van Verordening (EU) nr. 101/2011 van de Raad, betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Tunesië, van toepassing zijn

2013/C 373/07

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

De volgende informatie wordt ter kennis gebracht van de personen die worden genoemd in de bijlage bij Besluit 2011/72/GBVB van de Raad (1) en in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 101/2011 van de Raad (2) betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Tunesië.

De Raad is voornemens de motiveringen voor de personen die worden genoemd in de bijlage bij Besluit 2011/72/GBVB van de Raad en in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 101/2011 van de Raad, behalve voor de vermeldingen in de punten 1, 4, 5, 25 en 46, als volgt te wijzigen:

„Persoon tegen wie een gerechtelijk onderzoek door de Tunesische autoriteiten loopt wegens medeplichtigheid bij oneigenlijk gebruik van overheidsgeld door een openbaar ambtsdrager, medeplichtigheid aan misbruik van bevoegdheid door een openbaar ambtsdrager om een ongerechtvaardigd voordeel voor een derde te verkrijgen en de overheid verlies toe te brengen, en medeplichtigheid bij het uitoefenen van onrechtmatige invloed op een openbaar ambtsdrager teneinde direct of indirect een voordeel voor een derde te verkrijgen.”

De Raad is voornemens de motivering voor de persoon die wordt genoemd in vermelding nr. 1 van de bijlage bij Besluit 2011/72/GBVB van de Raad en in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 101/2011 van de Raad als volgt te wijzigen:

„Persoon tegen wie een gerechtelijk onderzoek door de Tunesische autoriteiten loopt wegens oneigenlijk gebruik van overheidsgeld door een openbaar ambtsdrager, misbruik van bevoegdheid door een openbaar ambtsdrager om een ongerechtvaardigd voordeel voor een derde te verkrijgen en de overheid verlies toe te brengen, en het uitoefenen van onrechtmatige invloed op een openbaar ambtsdrager teneinde direct of indirect een voordeel voor een derde te verkrijgen.”

De betrokken personen kunnen, onder overlegging van bewijsstukken, uiterlijk 7 januari 2014 op onderstaand adres opmerkingen bij de Raad indienen:

Raad van de Europese Unie

Secretariaat-generaal

DG C 1C

Wetstraat 175

1048 Brussel

BELGIË

E-mail: sanctions@consilium.europa.eu

Met ingekomen opmerkingen zal rekening worden gehouden in het kader van de regelmatige toetsing door de Raad, overeenkomstig artikel 5 van Besluit 2011/72/GBVB en artikel 12, lid 4, van Verordening (EU) nr. 101/2011.


(1)  PB L 28 van 2.2.2011, blz. 62.

(2)  PB L 31 van 5.2.2011, blz. 1.


Europese Commissie

20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 373/22


Wisselkoersen van de euro (1)

19 december 2013

2013/C 373/08

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,3667

JPY

Japanse yen

142,55

DKK

Deense kroon

7,4600

GBP

Pond sterling

0,83490

SEK

Zweedse kroon

8,9539

CHF

Zwitserse frank

1,2261

ISK

IJslandse kroon

 

NOK

Noorse kroon

8,3830

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

27,657

HUF

Hongaarse forint

299,38

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,7028

PLN

Poolse zloty

4,1739

RON

Roemeense leu

4,4813

TRY

Turkse lira

2,8338

AUD

Australische dollar

1,5445

CAD

Canadese dollar

1,4650

HKD

Hongkongse dollar

10,5964

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,6715

SGD

Singaporese dollar

1,7313

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 449,92

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

14,1911

CNY

Chinese yuan renminbi

8,3011

HRK

Kroatische kuna

7,6358

IDR

Indonesische roepia

16 525,38

MYR

Maleisische ringgit

4,4770

PHP

Filipijnse peso

60,793

RUB

Russische roebel

44,9955

THB

Thaise baht

44,370

BRL

Braziliaanse real

3,2112

MXN

Mexicaanse peso

17,7312

INR

Indiase roepie

85,2490


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 373/23


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 12 december 2013

tot oprichting van de Europese Onderzoeksraad

2013/C 373/09

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Besluit 2013/743/EU van de Raad van 3 december 2013 betreffende het specifieke programma tot uitvoering van „Horizon 2020” — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) (1), en met name artikel 6, leden 1 en 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om continuïteit met de uit hoofde van Beschikking 2006/972/EG van de Raad (2) uitgevoerde acties en activiteiten te verzekeren, moet de Europese Onderzoeksraad (European Research Council of „ERC”) die moet worden opgericht uit hoofde van Besluit 2013/743/EU de bij Besluit 2007/134/EG van de Commissie (3) opgerichte ERC vervangen en opvolgen.

(2)

Artikel 6, lid 2, van Besluit 2013/743/EU schrijft voor dat de ERC wordt samengesteld uit een onafhankelijke Wetenschappelijke Raad en een specifieke uitvoeringsstructuur. De specifieke uitvoeringsstructuur dient te worden opgericht als een externe structuur in de vorm van een uitvoerend agentschap, in te stellen bij een afzonderlijk besluit in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad (4).

(3)

De Wetenschappelijke Raad moet zijn samengesteld uit wetenschappers, ingenieurs en geleerden met een uitstekende reputatie. De leden moeten onafhankelijk zijn van externe belangen en bij de aanstelling moet worden gezorgd dat de continuïteit van de werkzaamheden van de Wetenschappelijke Raad wordt gewaarborgd.

(4)

Om te zorgen voor de tijdige uitvoering van het specifiek programma, heeft de bij Besluit 2007/134/EG opgerichte Wetenschappelijke Raad van de ERC reeds voorlopige standpunten vastgesteld in afwachting van de overeenkomstig artikel 7 van Besluit 2013/743/EU goed te keuren maatregelen. Die voorlopige standpunten moeten door de bij dit besluit opgerichte Wetenschappelijke Raad worden aanvaard of afgewezen.

(5)

De nodige bepalingen voor het functioneren van de Wetenschappelijke Raad moeten worden vastgesteld.

(6)

Er moeten bepalingen worden vastgesteld om te zorgen voor een vlotte samenwerking tussen de Wetenschappelijke Raad en de specifieke uitvoeringsstructuur van de ERC.

(7)

De Wetenschappelijke Raad moet toegang krijgen tot de voor zijn werkzaamheden noodzakelijke documenten en gegevens in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (5).

(8)

Besluit 2013/743/EU voorziet in een vergoeding aan de leden van de Wetenschappelijke Raad voor de taken die zij verrichten; daartoe dienen regels te worden vastgesteld.

(9)

Besluit 2007/134/EG moet worden ingetrokken,

BESLUIT:

Artikel 1

Oprichting van de Europese Onderzoeksraad

De Europese Onderzoeksraad (European Research Council of „ERC”) wordt hierbij opgericht voor de termijn vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020. Hij vervangt de bij Besluit 2007/134/EG van de Commissie opgerichte Europese Onderzoeksraad en is er de opvolger van.

Artikel 2

Leden van de Wetenschappelijke Raad

1.   De Wetenschappelijke Raad bestaat uit de voorzitter van de ERC en 21 andere leden. De 21 in de lijst in bijlage 1 vermelde personen worden hierbij benoemd voor de daarin vastgestelde ambtstermijn.

2.   De leden voeren hun taken uit onafhankelijk van enige externe invloed. Zij informeren de Commissie te gelegener tijd over alle belangenconflicten die hun objectiviteit in gevaar kunnen brengen.

3.   Leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar, die eenmaal kan worden verlengd. Een lid kan voor een kortere periode dan de maximumtermijn worden aangesteld om een gespreide ledenwisseling mogelijk te maken. De leden blijven in functie totdat zij worden vervangen of hun termijn afloopt.

4.   In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Commissie, om de integriteit of continuïteit van de Wetenschappelijke Raad te verzekeren, de termijn van een lid op eigen initiatief beëindigen.

Artikel 3

Werking van de Wetenschappelijke Raad

1.   De Wetenschappelijke Raad stelt zijn reglement van orde vast, alsmede een gedragscode betreffende vertrouwelijkheid, belangenconflicten en verwerking van persoonsgegevens, in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001.

2.   De Wetenschappelijke Raad houdt plenaire vergaderingen zo vaak als zijn werkzaamheden dit vereisen. Een beknopt verslag van de plenaire vergaderingen wordt gepubliceerd op de ERC-website.

3.   De voorzitter van de Wetenschappelijke Raad kan beslissen om overeenkomstig het reglement van orde van de Wetenschappelijke Raad besloten vergaderingen te houden.

4.   De Wetenschappelijke Raad mag uit zijn leden permanente comités, werkgroepen en andere structuren oprichten die specifieke taken van de Wetenschappelijke Raad behandelen.

5.   De bij dit besluit opgerichte Wetenschappelijke Raad beslist meteen na de oprichting ervan om de voorlopige standpunten van de bij Besluit 2007/134/EG opgerichte Wetenschappelijke Raad over de overeenkomstig artikel 7 van Besluit 2013/743/EU goed te keuren maatregelen te aanvaarden dan wel af te wijzen.

Artikel 4

Samenwerking binnen de Europese Onderzoeksraad

De Wetenschappelijke Raad en de specifieke uitvoeringsstructuur zorgen voor samenhang tussen de strategische en de operationele aspecten van alle activiteiten van de ERC. De ERC-voorzitter, de vicevoorzitters van de Wetenschappelijke Raad en de directeur van de specifieke uitvoeringsstructuur houden regelmatige coördinatievergaderingen om te zorgen voor een doeltreffende samenwerking.

Artikel 5

Toegang tot documenten en gegevens

1.   De Commissie en de specifieke uitvoeringsstructuur verstrekken de Wetenschappelijke Raad in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 de documenten, gegevens en bijstand die hij nodig heeft om zijn werkzaamheden autonoom en onafhankelijk te kunnen verrichten.

2.   De leden van de Wetenschappelijke Raad gebruiken de overeenkomstig lid 1 aan hen verstrekte documenten en gegevens uitsluitend voor doeleinden en taken waarvoor zij zijn verleend en zij zijn gebonden aan een verplichting tot vertrouwelijkheid.

3.   Er worden door de Wetenschappelijke Raad passende organisatorische en technische maatregelen vastgesteld om te zorgen voor de beveiliging en vertrouwelijkheid van de documenten en gegevens teneinde niet gemachtigde openbaarmaking of toegang, toevallige of onwettige vernietiging en verlies of beschadiging van gegevens en documenten te voorkomen.

4.   De leden van de Wetenschappelijke Raad besteden behoorlijke zorg aan de legitimiteit, adequaatheid, relevantie, accuraatheid, noodzakelijkheid en de beperking in de tijd van het verzamelen, het verwerken en het opslaan van persoonsgegevens.

5.   Als geen toegang tot documenten en gegevens of toegang tot persoonsgegevens kan worden verleend omwille van redenen die verband houden met de bescherming van persoonsgegevens, vertrouwelijkheid, beveiliging of openbaar belang, verstrekken de Commissie en de specifieke uitvoeringsstructuur de Wetenschappelijke Raad een schriftelijke uiteenzetting van die redenen alsook alle informatie over het onderwerp in kwestie die zij in het kader van de voorschriften mogelijk achten.

Artikel 6

Vergoeding van de andere leden van de Wetenschappelijke Raad dan de ERC-voorzitter

De regels inzake het honorarium voor de taken die worden verricht door andere leden van de Wetenschappelijke Raad dan de ERC-voorzitter en de vergoeding van hun reis- en verblijfkosten zijn opgenomen in bijlage II.

Artikel 7

Intrekking

Besluit 2007/134/EG wordt ingetrokken. Verwijzingen naar het ingetrokken besluit worden gelezen als verwijzingen naar dit besluit.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2014.

Gedaan te Brussel, 12 december 2013.

Voor de Commissie

Máire GEOGHEGAN-QUINN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965.

(2)  Beschikking 2006/972/EG van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma Ideeën tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 400 van 30.12.2006, blz. 243).

(3)  Besluit 2007/134/EG van de Commissie van 2 februari 2007 tot oprichting van de Europese Onderzoeksraad (PB L 57 van 24.2.2007, blz. 14).

(4)  Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002, tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).


BIJLAGE I

Leden van de Wetenschappelijke Raad

Naam en instelling

Einde van de ambtstermijn

Klaus BOCK, Deense Nationale Onderzoekstichting

31 december 2016

Nicholas CANNY, Nationale Universiteit van Ierland, Galway

31 december 2014

Sierd A.P.L. CLOETINGH, Universiteit Utrecht

31 december 2015

Tomasz DIETL, Poolse Academie van Wetenschappen

31 december 2014

Daniel DOLEV, Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem

31 december 2014

Athene DONALD, Universiteit van Cambridge

31 december 2016

Barbara ENSOLI, Istituto Superiore di Sanità, Rome

31 december 2016

Pavel EXNER, Tsjechische Academie van Wetenschappen

31 december 2014

Nuria Sebastian GALLES, Universiteit van Pompeu Fabra, Barcelona

31 december 2016

Reinhard GENZEL, Max Planck Instituut voor Extraterrestrische fysica

31 december 2016

Carl-Henrik HELDIN, Ludwig Instituut voor Kankeronderzoek, Uppsala

31 december 2014

Timothy HUNT, Cancer Research UK, South Mimms

31 december 2014

Matthias KLEINER, Technische Universiteit van Dortmund

31 december 2016

Éva KONDOROSI, Hongaarse Academie van Wetenschappen

31 december 2016

Mart SAARMA, Universiteit van Helsinki

31 december 2014

Nils Christian STENSETH, Universiteit van Oslo

31 december 2017

Martin STOKHOF, Vrije Universiteit van Amsterdam

31 december 2017

Anna TRAMONTANO, Universiteit „La Sapienza”, Rome

31 december 2014

Isabelle VERNOS, Centre Regulació Genómica, Barcelona

31 december 2014

Reinhilde VEUGELERS, Katholieke Universiteit Leuven

31 december 2016

Michel WIEVIORKA, Centrum voor Sociologische Analyse en Interventie, Parijs

31 december 2017


BIJLAGE II

Regels inzake de vergoeding van de andere leden van de Wetenschappelijke Raad dan de voorzitter, als bedoeld in artikel 6

1.

Het honorarium voor de andere leden van de Wetenschappelijke Raad dan de ERC-voorzitter, alsook hun reis- en verblijfkosten die verband houden met de uitvoering van hun taken, worden betaald door de specifieke uitvoeringsstructuur op basis van een contract dat de voorwaarden in de punten 2 tot en met 5 bevat.

2.

Het honorarium van de vicevoorzitters van de Wetenschappelijke Raad bedraagt 3 500 EUR voor volledige aanwezigheid op een plenaire vergadering en 1 750 EUR voor gedeeltelijke aanwezigheid.

3.

Het honorarium van de andere in punt 1 bedoelde leden bedraagt 2 000 EUR voor volledige aanwezigheid op een plenaire vergadering en 1 000 EUR voor gedeeltelijke aanwezigheid.

4.

De toestemming voor de betaling wordt gegeven door de directeur van de specifieke uitvoeringsstructuur of diens plaatsvervanger op basis van een presentielijst die gevalideerd wordt door de ERC-voorzitter en de directeur van de specifieke uitvoeringsstructuur of hun plaatsvervangers. De presentielijst vermeldt van elk lid of het de hele vergadering heeft bijgewoond („volledige aanwezigheid”) of slechts een gedeelte ervan („gedeeltelijke aanwezigheid”).

5.

Voor andere vergaderingen dan plenaire vergaderingen vergoedt de specifieke uitvoeringsstructuur in voorkomend geval de reis- en verblijfkosten van de leden van de Wetenschappelijke Raad die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van hun activiteiten, in overeenstemming met hun contract en met de regels van de Commissie betreffende de vergoeding van externe deskundigen (1).

6.

De honoraria en reis- en verblijfskosten worden betaald uit het bij Besluit 2013/743/EU ingestelde specifiek programma.


(1)  Besluit C(2007) 5858 van de Commissie.


V Adviezen

BESTUURLIJKE PROCEDURES

Europese Commissie

20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 373/27


OPROEP TOT HET INDIENEN VAN VOORSTELLEN — EACEA 24/13

ICI-Samenwerkingsprogramma op het gebied van onderwijs

Samenwerking op het gebied van hoger onderwijs en opleiding tussen de Europese Unie en Australië, de Europese Unie en Japan, en de Europese Unie en de Republiek Korea

Oproep tot het indienen van voorstellen 2013 voor gezamenlijke mobiliteitsprojecten (JMP) en projecten voor gezamenlijke graden (JDP)

2013/C 373/10

1.   Doelstellingen en beschrijving

De algemene doelstelling is het begrip en de onderlinge verstandhouding tussen de volkeren van de EU en de partnerlanden te verbeteren, kennis van elkaars talen, culturen en instellingen te verspreiden en de kwaliteit van het hoger onderwijs en beroepsopleidingen te stimuleren door middel van evenwichtige partnerschappen tussen instellingen voor hoger onderwijs en beroepsopleiding in Europa en de partnerlanden.

2.   Subsidiabele aanvragen

Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend door consortia van instellingen voor hoger onderwijs en/of post-secundair instellingen voor beroepsopleiding.

Voor subsidie komen alleen aanvragers in aanmerking die gevestigd zijn in een van de partnerlanden en in een van de 28 lidstaten van de Europese Unie.

3.   Subsidiabele acties

Er zijn twee typen acties die in het kader van deze oproep voor subsidiëring in aanmerking komen, te weten gezamenlijke mobiliteitsprojecten en projecten voor gezamenlijke graden.

Gezamenlijke mobiliteitsprojecten (JMP) worden gesteund om consortia van instellingen voor hoger onderwijs en/of hogere beroepsopleiding in de EU en in partnerlanden in staat te stellen gezamenlijke studie- en opleidingsprogramma’s uit te voeren en de uitwisseling van studenten en universitair docenten te bevorderen. De steun omvat een eenmalige beheersubsidie alsook beurzen voor studenten en leden van het wetenschappelijk en administratief personeel. Een consortium dat een aanvraag indient voor een ICI-ECP gezamenlijk mobiliteitsproject, moet ten minste bestaan uit 2 instellingen voor hoger onderwijs of hogere beroepsopleiding uit 2 verschillende EU-lidstaten en ten minste 2 van dergelijke instellingen uit het partnerland. De duur van gezamenlijke mobiliteitsprojecten bedraagt ten hoogste 36 maanden. Er zal speciale aandacht worden gegeven aan projecten die stages omvatten.

Projecten voor gezamenlijke graden (JDP) worden gesteund om programma’s voor het behalen van tweeledige/dubbele of gezamenlijke graden op te zetten en uit te voeren. De steun omvat een eenmalige subsidie voor ontwikkeling en beheer alsook beurzen voor studenten en leden van het wetenschappelijk en administratief personeel. Een consortium dat een aanvraag indient voor een ICI-ECP-project voor gezamenlijke graden, moet ten minste bestaan uit 2 instellingen voor hoger onderwijs uit 2 verschillende EU-lidstaten en ten minste 2 instellingen uit het partnerland. De duur van projecten voor gezamenlijke graden bedraagt ten hoogste 48 maanden. Er zal speciale aandacht worden gegeven aan aanvragen voor projecten voor gezamenlijke graden.

De activiteiten moeten in oktober 2014 van start gaan.

4.   Gunningscriteria

A.

Het belang van het project voor de betrekkingen van de EU met de partnerlanden en de bijdrage aan kwaliteit en uitmuntendheid (20 %) worden bepaald door:

a)

de relevantie van het voorstel in het licht van de doelstellingen van de oproep en de betrekkingen van de EU met het partnerland;

b)

de bijdrage van het project aan kwaliteit, uitmuntendheid en vernieuwing van onderwijs op het betrokken terrein.

B.

De kwaliteit van de opzet van het project (80 %) wordt bepaald door:

c)

partnerschapsbeheer en samenwerking tussen partners;

d)

het mobiliteitsprogramma voor studenten;

e)

regelingen voor overdracht en erkenning van studiepunten;

f)

de opvang van studenten en docenten, dienstverlening aan studenten, voorzieningen voor het leren van de taal en kennismaking met de cultuur;

g)

het mobiliteitsprogramma voor universitair docenten;

h)

het beoordelingsplan;

i)

het verspreidingsplan;

j)

het duurzaamheidsplan.

5.   Begroting

Het beschikbare EU-budget bedraagt ongeveer 2,2 miljoen EUR. De partnerlanden zullen vergelijkbare subsidies verstrekken overeenkomstig de regels die voor elk afzonderlijk land gelden (1).

De maximale subsidie van de EU zal 350 000 EUR bedragen voor een vierjarig JDP project met twee of meer instellingen uit de EU, 190 000 EUR voor een driejarig JMP project met twee instellingen uit de EU en 197 500 EUR voor een driejarig JMPproject met drie of meer instellingen uit de EU.

6.   Uiterste datum van indiening

De aanvragen moeten worden ingediend bij zowel de EU als de uitvoerende instellingen in Australië (Australian Government — Department of Education), Japan (Japan Student Services Organisation — JASSO), en de Republiek Korea (National Research Foundation of Korea — NRF).

De aanvragen namens de projectleider in de EU moeten uiterlijk op 15 mei 2014 worden gezonden naar het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur. Aanvragen waarvan de poststempel na deze datum valt, worden niet in behandeling genomen. Aanvragen moeten naar het volgende adres worden gezonden:

Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur

EU-ICI ECP Call for proposals 24/13

BOUR 02/17

Bourgetlaan 1

1049 Brussel

BELGIË

EU-aanvragen namens de projectleider in de EU moeten worden ingediend met behulp van het daartoe bestemde formulier, volledig ingevuld en gedateerd, en ondertekend door de door de aanvragende organisatie gemachtigde persoon.

Australische aanvragen en bewijsstukken moeten aangetekend worden gezonden naar:

The Director, Strategic Policy, Europe & Americas

International and Infrastructure Group

Department Education

GPO Box 9880

Canberra ACT 2601

AUSTRALIA

Japanse aanvragen en bewijsstukken moeten aangetekend worden gezonden naar:

Tetsuya Yamamoto

Director

Student Exchange Support Division

Student Exchange Department

Japan Student Services Organisation (JASSO)

2-2-1 Aomi, Koto-ku

Tokyo 135-8630

JAPAN

Koreaanse aanvragen: https://ernd.nrf.re.kr/index.do

7.   Meer informatie

De desbetreffende richtsnoeren en aanvraagformulieren zijn beschikbaar op de volgende website:

http://eacea.ec.europa.eu/bilateral_cooperation/eu_ici_ecp/index_en.php

De aanvragen moeten met behulp van het verstrekte formulier worden ingediend en moeten vergezeld gaan van alle vereiste bijlagen en informatie.


(1)  Voor gezamenlijke projecten wordt slechts subsidie verstrekt indien voldoende budget beschikbaar is in het betrokken partnerland.


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 373/30


Bericht van het vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen

2013/C 373/11

In aansluiting op het bericht van het naderend vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen (1), waarna geen naar behoren gemotiveerd verzoek om een nieuw onderzoek werd ingediend, deelt de Commissie mede dat onderstaande antidumpingmaatregel binnenkort zal vervallen.

Dit bericht wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 (2) betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap.

Producten

Land(en) van oorsprong of van uitvoer

Maatregelen

Referentie

Vervaldatum (3)

Touw van synthetische vezels

India

Antidumping-recht

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1242/2010 van de Raad (PB L 338 van 22.12.2010, blz. 10)

23.12.2013


(1)  PB C 85 van 23.3.2013, blz. 14.

(2)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(3)  De maatregel vervalt te middernacht op de in deze kolom vermelde datum.


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 373/31


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak COMP/M.7078 — Santander Customer Finance/El Corte Inglés/Financier El Corte Inglés)

(Voor de EER relevante tekst)

2013/C 373/12

1.

Op 13 december 2013 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat de ondernemingen Santander Customer Finance SA („SCF”, Spanje), die tot de Santander-groep behoort, en El Corte Inglés SA („ECI”, Spanje) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de EG-concentratieverordening gezamenlijke zeggenschap verkrijgen over Financiera El Corte Inglés E.F.C. SA („FECI”, Spanje) door de verwerving van aandelen.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

voor SCF: diensten op het gebied van consumentenkrediet, namelijk de uitgifte van kaarten en leningen, die in verkooppunten (via handelaren en winkels) en direct aan klanten in de EER worden aangeboden,

voor ECI: kleinhandel in warenhuizen in Spanje en Portugal,

voor FECI: een gespecialiseerde kredietinstelling, die klanten persoonlijke leningen aanbiedt en financiering via particuliere betaalkaarten voor de aankoop van goederen en diensten in de warenhuizen van de ECI-groep en in de winkels van bepaalde kleinhandelaren.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de EG-concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per faxbericht (+32 22964301), per e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer COMP/M.7078 — Santander Customer Finance/El Corte Inglés/Financier El Corte Inglés, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (de „EG-concentratieverordening”).