ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2013.252.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 252

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

56e jaargang
31 augustus 2013


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2013/C 252/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 245 van 24.8.2013

1

 

Hof van Justitie

2013/C 252/02

Eedaflegging door een nieuw lid van het Hof

2

2013/C 252/03

Besluiten genomen door het Hof tijdens zijn algemene vergadering van 9 juli 2013

2

2013/C 252/04

Lijsten om de samenstelling van de rechtsprekende formaties te bepalen

2

 

Gerecht

2013/C 252/05

Eedaflegging door een nieuwe rechter in het Gerecht

4

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2013/C 252/06

Zaak C-545/10: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 juli 2013 — Europese Commissie/Tsjechische Republiek (Niet-nakoming — Vervoer — Richtlijn 91/440/EEG — Ontwikkeling van spoorwegen in Gemeenschap — Artikel 10, lid 7 — Toezichthoudende instantie — Bevoegdheden — Richtlijn 2001/14/EG — Toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit — Artikel 4, lid 1 — Kaderregeling voor heffingen — Artikel 6, lid 2 — Stimulansen voor infrastructuurbeheerder om kosten van verschaffing van infrastructuur evenals hoogte van toegangsrechten te verminderen — Artikel 7, lid 3 — Vaststelling van heffingen voor minimumtoegangspakket en toegang via het spoor tot voorzieningen — Rechtstreeks uit exploitatie van treindienst voortvloeiende kosten — Artikel 11 — Prestatieregeling — Artikel 30, lid 5 — Toezichthouder — Bevoegdheden — Administratief beroep tegen besluiten van toezichthouder)

5

2013/C 252/07

Zaak C-576/10: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 juli 2013 — Europese Commissie/Koninkrijk der Nederlanden (Niet-nakoming — Richtlijn 2004/18/EG — Werkingssfeer ratione temporis — Concessieovereenkomst voor openbare werken — Verkoop van terrein door publiekrechtelijk lichaam — Door dat lichaam omschreven onroerendgoedproject voor herontwikkeling van openbare locaties)

5

2013/C 252/08

Zaak C-627/10: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 juli 2013 — Europese Commissie/Republiek Slovenië (Niet-nakoming — Vervoer — Richtlijn 91/440/EEG — Ontwikkeling van spoorwegen in Gemeenschap — Richtlijn 2001/14/EG — Toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit — Artikel 6, lid 3, en bijlage II van richtlijn 91/440 — Artikel 14, lid 2, van richtlijn 2001/14 — Infrastructuurbeheerder — Betrokkenheid bij opstelling van dienstregeling — Beheer van spoorwegverkeer — Artikel 6, leden 2 tot en met 5, van richtlijn 2001/14 — Ontbreken van stimulansen voor infrastructuurbeheerders om kosten van verschaffing van infrastructuur evenals hoogte van toegangsrechten te verminderen — Artikelen 7, lid 3, en 8, lid 1, van richtlijn 2001/14 — Rechtstreeks uit exploitatie van dienst voortvloeiende kosten — Artikel 11 van richtlijn 2001/14 — Prestatieregeling)

6

2013/C 252/09

Zaak C-409/11: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 juli 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — Gábor Csonka, Tibor Isztli, Dávid Juhász, János Kiss, Csaba Szontág/Magyar Állam (Deelneming aan verkeer van motorrijtuigen — Verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid — Richtlijn 72/166/EEG — Artikel 3, lid 1 — Richtlijn 84/5/EEG — Artikel 1, lid 4, eerste alinea — Insolventie van verzekeraar — Geen vergoeding door schadevergoedingsorgaan)

7

2013/C 252/10

Zaak C-412/11: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 juli 2013 — Europese Commissie/Groothertogdom Luxemburg (Niet-nakoming — Vervoer — Ontwikkeling van spoorwegen in Gemeenschap — Richtlijn 91/440/EEG — Artikel 6, lid 3, en bijlage II — Richtlijn 2001/14/EG — Artikel 14, lid 2 — Onafhankelijkheid van orgaan waaraan uitoefening van essentiële taken is toevertrouwd)

7

2013/C 252/11

Zaak C-429/11 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 juli 2013 — Gosselin Group NV/Europese Commissie, Stichting Administratiekantoor Portielje (Hogere voorziening — Mededinging — Mededingingsregelingen — Artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst — Markt van internationale verhuisdiensten in België — Rechtstreekse en indirecte vaststelling van prijzen, verdeling van markt en manipulatie van procedures van indiening van offertes — Kwalificatie — Mededingingsbeperking naar strekking — Motiveringsplicht — Richtsnoeren betreffende ongunstige beïnvloeding van handel tussen lidstaten — Rechtskracht — Verplichting tot afbakening van relevante markt — Omvang — Richtsnoeren voor berekening van geldboeten (2006) — Aandeel van waarde van verkopen — Zwaarte van inbreuk — Verzachtende omstandigheden — Motiveringsplicht — Verordening (EG) nr. 1/2003 — Artikel 25 — Verjaring — Voortgezette inbreuk)

8

2013/C 252/12

Zaak C-439/11 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 juli 2013 — Ziegler SA/Europese Commissie (Hogere voorziening — Mededinging — Mededingingsregelingen — Artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst — Markt van internationale verhuisdiensten in België — Richtsnoeren betreffende ongunstige beïnvloeding van handel tussen lidstaten — Rechtskracht — Verplichting tot afbakening van relevante markt — Omvang — Recht op eerlijk proces — Beginsel van behoorlijk bestuur — Objectieve onpartijdigheid van Commissie — Richtsnoeren voor berekening van geldboeten (2006) — Aandeel van waarde van verkopen — Motiveringsplicht — Verlaging van geldboete wegens onvermogen om te betalen of wegens bijzondere kenmerken van zaak — Gelijke behandeling)

8

2013/C 252/13

Zaak C-440/11 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 juli 2013 — Europese Commissie/Stichting Administratiekantoor Portielje, Gosselin Group NV (Hogere voorziening — Mededinging — Mededingingsregelingen — Artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst — Markt van internationale verhuisdiensten in België — Rechtstreekse en indirecte vaststelling van prijzen, verdeling van markt en manipulatie van procedures van indiening van offertes — Toerekenbaarheid van inbreuk opleverend gedrag aan entiteit die zeggenschap heeft over aandelen — Begrip onderneming — Vermoeden van daadwerkelijke uitoefening van beslissende invloed — Mededingingsbeperking naar strekking — Richtsnoeren betreffende ongunstige beïnvloeding van handel tussen lidstaten — Richtsnoeren voor berekening van geldboeten (2006) — Verzachtende omstandigheden)

9

2013/C 252/14

Zaak C-444/11 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 juli 2013 — Team Relocations NV, Amertranseuro International Holdings Ltd, Trans Euro Ltd, Team Relocations Ltd/Europese Commissie (Hogere voorziening — Mededinging — Mededingingsregelingen — Artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst — Markt van internationale verhuisdiensten in België — Rechtstreekse en indirecte vaststelling van prijzen, verdeling van markt en manipulatie van procedures van indiening van offertes — Eén enkele voortdurende inbreuk — Toerekenbaarheid — Richtsnoeren voor berekening van geldboeten (2006) — Waarde van verkopen — Begrip — Verhouding — Aanvullend bedrag — Verzachtende omstandigheden — Motiveringsplicht — Toerekenbaarheid van inbreuk opleverend gedrag aan moedermaatschappij — Verordening (EG) nr. 1/2003 — Artikel 23, lid 2 — Maximum van 10 % van omzet — Evenredigheid)

9

2013/C 252/15

Zaak C-521/11: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 juli 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Amazon.com International Sales Inc., Amazon EU Sàrl, Amazon.de GmbH, Amazon.com GmbH, in liquidatie, Amazon Logistik GmbH/Austro-Mechana Gesellschaft zur Wahrnehmung mechanisch-musikalischer Urheberrechte Gesellschaft mbH (Harmonisatie van wetgevingen — Intellectuele eigendom — Auteursrecht en naburige rechten — Uitsluitend reproductierecht — Richtlijn 2001/29/EG — Artikel 5, lid 2, sub b — Billijke compensatie — Oplegging zonder onderscheid, maar met eventueel recht op terugbetaling van vergoeding voor kopiëren voor privégebruik bestemd voor financiering van compensatie — Uitkering opbrengst deels aan rechthebbenden en deels aan sociale of culturele instellingen — Dubbele betaling van vergoeding voor kopiëren voor privégebruik bij grensoverschrijdende transactie)

10

2013/C 252/16

Zaak C-536/11: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 juni 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Wien — Oostenrijk) — Bundeswettbewerbsbehörde/Donau Chemie AG, Donauchem GmbH, DC Druck-Chemie Süd GmbH & Co KG, Brenntag Austria Holding GmbH, Brenntag CEE GmbH, ASK Chemicals GmbH, voorheen Ashland-Südchemie-Kernfest GmbH, ASK Chemicals Austria GmbH, voorheen Ashland Südchemie Hantos GmbH (Mededinging — Inzage in dossier — Gerechtelijke procedure inzake boeten wegens schending van artikel 101 VWEU — Derde ondernemingen die schadevordering willen indienen — Nationale regeling die inzage in dossier afhankelijk stelt van toestemming van alle partijen bij geding — Doeltreffendheidsbeginsel)

11

2013/C 252/17

Zaak C-601/11 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 11 juli 2013 — Franse Republiek/Europese Commissie, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Hogere voorziening — Beroep tot nietigverklaring — Bescherming tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën — Verordening (EG) nr. 746/2008 — Verordening die minder belastende toezicht- en uitroeiingsmaatregelen toestaat dan die waarin eerder was voorzien — Voorzorgsbeginsel — Beschermingsniveau voor menselijke gezondheid — Nieuwe gegevens die ander licht kunnen werpen op risico — Ontoereikende motivering — Onjuiste opvatting van feiten — Onjuiste rechtsopvatting)

11

2013/C 252/18

Zaak C-657/11: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 juli 2013 (verzoek van het Hof van Cassatie van België om een prejudiciële beslissing) — Belgian Electronic Sorting Technology NV/Bert Peelaers, Visys NV (Richtlijnen 84/450/EEG en 2006/114/EG — Misleidende reclame en vergelijkende reclame — Begrip reclame — Registratie en gebruik van domeinnaam — Gebruik van metatags in metadata van website)

12

2013/C 252/19

Zaak C-57/12: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 juli 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof — België) — Fédération des maisons de repos privées de Belgique (Femarbel) ASBL/Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad (Richtlijn 2006/123/EG — Materiële werkingssfeer — Diensten van gezondheidszorg — Sociale diensten — Centra voor dag- en nachtopvang die bejaarden hulp en verzorging verstrekken)

12

2013/C 252/20

Zaak C-273/12: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 juli 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Directeur général des douanes et droits indirects, Chef de l'agence de poursuites de la Direction nationale du renseignement et des enquêtes douanières/Harry Winston SARL (Communautair douanewetboek — Verordening (EEG) nr. 2913/92 — Artikel 206 — Ontstaan van douaneschuld — Diefstal van onder stelsel van douane-entrepots geplaatste goederen — Begrip Onherstelbaar verlies van goederen door overmacht — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 71 — Belasting over toegevoegde waarde — Belastbaar feit — Verschuldigd worden van belasting)

13

2013/C 252/21

Zaak C-285/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 mei 2013 door Bimbo, SA tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 20 maart 2013 in zaak T-277/12, Bimbo, SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

13

2013/C 252/22

Zaak C-286/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 mei 2013 door Dole Food Company, Inc., Dole Fresh Fruit Europe Ltd & Co. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 14 maart 2013 in zaak T-588/08, Dole Food Company, Inc., Dole Fresh Fruit Europe Ltd & Co./Europese Commissie

14

2013/C 252/23

Zaak C-287/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 mei 2013 door Bilbaína de Alquitranes, SA, Cindu Chemicals BV, Deza, a.s., Industrial Química del Nalón, SA, Koppers Denmark A/S, Koppers UK Ltd, Rütgers Germany GmbH, Rütgers Belgium NV en Rütgers Poland Sp. z o.o. tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer — Uitgebreid) van 7 maart 2013 in zaak T-93/10, Bilbaina de Alquitranes e.a./Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

15

2013/C 252/24

Zaak C-288/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 mei 2013 door Rütgers Germany GmbH, Rütgers Belgium NV, Deza, a.s., Industrial Química del Nalón, SA, Bilbaína de Alquitranes, SA tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer — Uitgebreid) van 7 maart 2013 in zaak T-94/10, Rütgers Germany GmbH e.a./Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

16

2013/C 252/25

Zaak C-289/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 mei 2013 door Cindu Chemicals BV, Deza, a.s., Koppers Denmark A/S, Koppers UK Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer — Uitgebreid) van 7 maart 2013 in zaak T-95/10, Cindu Chemicals BV e.a./Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

17

2013/C 252/26

Zaak C-290/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 mei 2013 door Rütgers Germany GmbH, Rütgers Belgium NV, Deza, a.s., Koppers Denmark A/S, Koppers UK Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer — Uitgebreid) van 7 maart 2013 in zaak T-96/10, Rütgers Germany GmbH e.a./Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

17

2013/C 252/27

Zaak C-293/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 mei 2013 door Fresh Del Monte Produce, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 14 maart 2013 in zaak T-587/08, Fresh Del Monte Produce, Inc./Europese Commissie

18

2013/C 252/28

Zaak C-294/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 mei 2013 door Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 14 maart 2013 in zaak T-587/08, Fresh Del Monte Produce, Inc./Europese Commissie

19

2013/C 252/29

Zaak C-303/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 3 juni 2013 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 20 maart 2013 in zaak T-92/11, Jørgen Andersen/Europese Commissie

19

2013/C 252/30

Zaak C-306/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (België) op 4 juni 2013 — LVP NV tegen Belgische Staat

20

2013/C 252/31

Zaak C-311/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Centrale Raad van Beroep (Nederland) op 7 juni 2013 — O. Tümer tegen Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

20

2013/C 252/32

Zaak C-315/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Mechelen (België) op 7 juni 2013 — Openbaar Ministerie tegen Edgard Jan De Clercq e.a.

21

2013/C 252/33

Zaak C-323/13: Beroep ingesteld op 13 juni 2013 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek

21

2013/C 252/34

Zaak C-339/13: Beroep ingesteld op 20 juni 2013 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek

21

2013/C 252/35

Zaak C-346/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Bergen (België) op 25 juni 2013 — Stad Bergen/KPN Group Belgium SA

22

2013/C 252/36

Zaak C-350/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāts (Letland) op 25 juni 2013 — Antonio Gramsci Shipping Corp. e.a./Aivars Lembergs

22

2013/C 252/37

Zaak C-354/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Retten i Kolding, Civilretten (Denemarken) op 27 juni 2013, FOA, namens Karsten Kaltoft/Billund Kommune

22

2013/C 252/38

Zaak C-374/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 1 juli 2013 door Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones, SL tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 25 april 2013 in zaak T-284/11, Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones, SL/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

23

2013/C 252/39

Zaak C-376/13: Beroep ingesteld op 2 juli 2013 — Europese Commissie/Republiek Bulgarije

23

2013/C 252/40

Zaak C-385/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 4 juli 2013 door de Italiaanse Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 19 april 2013 in de gevoegde zaken T-99/09 en T-308/09, Italiaanse Republiek/Europese Commissie

24

 

Gerecht

2013/C 252/41

Gevoegde zaken T-104/07 en T-339/08: Arrest van het Gerecht van 11 juli 2013 — BVGD/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen en misbruik van machtspositie — Markt voor ruwe diamanten — SOC-distributiestelsel — Beschikking houdende afwijzing van klacht — Geen communautair belang — Rechtsgrond — Procedurele rechten van klager — Toegang tot documenten — Verplichtingen inzake onderzoek van klacht — Uitsluiting van markt — Kennelijke beoordelingsfout)

27

2013/C 252/42

Gevoegde zaken T-108/07 en T-354/08: Arrest van het Gerecht van 11 juli 2013 — Spira/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen en misbruik van machtspositie — Markt van ruwe diamant — SOC-distributieregeling — Afwijzing van klacht — Geen gemeenschapsbelang — Procedurele rechten van klager — Toegang tot documenten — Verplichtingen inzake onderzoek van klacht — Gevolgen van uitsluiting van markt — Kennelijk onjuiste beoordeling)

27

2013/C 252/43

Zaak T-459/07: Arrest van het Gerecht van 11 juli 2013 — Hangzhou Duralamp Electronics/Raad (Dumping — Invoer van geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i’s) uit China, Vietnam, Pakistan en de Filipijnen — Verval van antidumpingrechten — Nieuw onderzoek — Soortgelijk product — Voor vaststelling van schade gebruikte gegevens — Referentieland — Belang van Gemeenschap — Artikelen 4, lid 1, en 5, lid 4, van verordening (EG) nr. 384/96 (thans artikelen 4, lid 1, en 5, lid 4, van verordening (EG) nr. 1225/2009) — Motiveringsplicht — Rechten van verdediging)

28

2013/C 252/44

Zaak T-469/07: Arrest van het Gerecht van 11 juli 2013 — Philips Lighting Poland en Philips Lighting/Raad (Dumping — Invoer van geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i’s) uit China, Vietnam, Pakistan en de Filipijnen — Verval van antidumpingrechten — Nieuw onderzoek — Artikelen 4, lid 1, 5, lid 4, en 9, lid 1, van verordening (EG) nr. 384/96 (thans artikelen 4, lid 1, 5, lid 4, en 9, lid 1, van verordening (EG) nr. 1225/2009) — Begrip bedrijfstak van de Gemeenschap — Vaststelling van schade — Motiveringsplicht)

28

2013/C 252/45

Zaak T-358/08: Arrest van het Gerecht van 11 juli 2013 — Spanje/Commissie (Cohesiefonds — Verordening (EG) nr. 1164/94 — Project voor sanering van Zaragoza — Gedeeltelijke intrekking van financiële bijstand — Overheidsopdrachten — Begrip werk — Artikel 14, leden 10 en 13, van richtlijn 93/38/EEG — Splitsing van opdrachten — Gewettigd vertrouwen — Motiveringsplicht — Termijn voor vaststelling van beschikking — Vaststelling van financiële correcties — Artikel H, lid 2, van bijlage II bij verordening nr. 1164/94 — Evenredigheid — Verjaring)

29

2013/C 252/46

Zaak T-321/10: Arrest van het Gerecht van 11 juli 2013 — SA.PAR./BHIM — Salini Costruttori (GRUPPO SALINI) (Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapswoordmerk GRUPPO SALINI — Kwade trouw — Artikel 52, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

29

2013/C 252/47

Zaak T-142/12: Arrest van het Gerecht van 11 juli 2013 — Aventis Pharmaceuticals/BHIM — Fasel (CULTRA) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk CULTRA — Oudere nationale woordmerken SCULPTRA — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

29

2013/C 252/48

Zaak T-197/12: Arrest van het Gerecht van 11 juli 2013 — Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones/BHIM — MIP Metro (METRO) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk METRO — Ouder gemeenschapsbeeldmerk GRUPOMETROPOLIS — Relatieve weigeringsgrond — Geen gevaar voor verwarring — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Recht op eerlijk proces — Artikel 6 van verdrag tot bescherming van rechten van mens en fundamentele vrijheden — Artikelen 75 en 76 van verordening nr. 207/2009)

30

2013/C 252/49

Zaak T-208/12: Arrest van het Gerecht van 11 juli 2013 — Think Schuhwerk/BHIM (Rode uiteinden van schoenveters) (Gemeenschapsmerk — Gemeenschapsmerkaanvraag — Rode uiteinden van schoenveters — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Verstekprocedure)

30

2013/C 252/50

Zaak T-238/11 P: Beschikking van het Gerecht van 8 juli 2013 — Marcuccio/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Invaliditeitsuitkering — Betaling van achterstanden — Vertragingsrente — Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)

31

2013/C 252/51

Zaak T-322/13: Beroep ingesteld op 14 juni 2013 — Tsujimoto/BHIM — Kenzo (KENZO)

31

2013/C 252/52

Zaak T-323/13: Beroep ingesteld op 14 juni 2013 — Pure Fishing/BHIM — Łabowicz (NANOFIL)

31

2013/C 252/53

Zaak T-324/13: Beroep ingesteld op 17 juni 2013 — Endoceutics/BHIM — Merck (FEMIVIA)

32

2013/C 252/54

Zaak T-327/13: Beroep ingesteld op 4 juni 2013 — Mallis en Malli/Commissie en Europese Centrale Bank

32

2013/C 252/55

Zaak T-328/13: Beroep ingesteld op 4 juni 2013 — Tameio Pronias Prosopikou Trapezis Kiprou/Commissie en Europese Centrale Bank

33

2013/C 252/56

Zaak T-329/13: Beroep ingesteld op 4 juni 2013 — Chatzithoma en Chatzithoma/Commissie en Europese Centrale Bank

33

2013/C 252/57

Zaak T-330/13: Beroep ingesteld op 4 juni 2013 — Chatziioannou/Commissie en Europese Centrale Bank

34

2013/C 252/58

Zaak T-331/13: Beroep ingesteld op 4 juni 2013 — Nikolaou/Commissie en Europese Centrale Bank

35

2013/C 252/59

Zaak T-332/13: Beroep ingesteld op 4 juni 2013 — Christodoulou en Stavrinou/Commissie en Europese Centrale Bank

35

2013/C 252/60

Zaak T-333/13: Beroep ingesteld op 17 juni 2013 — Westermann Lernspielverlag/BHIM — Diset (bambinoLÜK)

36

2013/C 252/61

Zaak T-336/13: Beroep ingesteld op 24 juni 2013 — Borghezio/Parlement

36

2013/C 252/62

Zaak T-338/13: Beroep ingesteld op 21 juni 2013 — Energa Power Trading/Commissie

37

2013/C 252/63

Zaak T-347/13: Beroep ingesteld op 1 juli 2013 — Hawe Hydraulik/BHIM — HaWi Energietechnik (HAWI)

37

2013/C 252/64

Zaak T-349/13: Beroep ingesteld op 1 juli 2013 — Orange Business Belgium/Europese Commissie

38

2013/C 252/65

Zaak T-350/13: Beroep ingesteld op 2 juli 2013 — Jordi Nogues/BHIM — Grupo Osborne (BADTORO)

38

2013/C 252/66

Zaak T-351/13: Beroep ingesteld op 2 juli 2013 — Crown Equipment (Suzhou) en Crown Gabelstapler/Raad

39

2013/C 252/67

Zaak T-352/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 2 juli 2013 door BX tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 24 april 2013 in zaak F-88/11 BX/Commissie

39

2013/C 252/68

Zaak T-358/13: Beroep ingesteld op 9 juli 2013 — Italië/Commissie

40

2013/C 252/69

Zaak T-359/13: Beroep ingesteld op 11 juli 2013 — Spain Doce 13/BHIM — Ovejero Jiménez en Becerra Guibert (VICTORIA DELEF)

41

2013/C 252/70

Zaak T-366/13: Beroep ingesteld op 12 juli 2013 — Frankrijk/Commissie

42

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2013/C 252/71

Zaak F-78/11: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 26 juni 2013 — BM/ECB (Openbare dienst — Personeel van ECB — Retroactieve verlenging van proeftijd — Besluit om overeenkomst gedurende proeftijd te beëindigen — Tuchtprocedure)

43

2013/C 252/72

Zaak F-81/11: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 19 juni 2013 — BY/AESA (Personeel van AESA — Tijdelijk functionaris — Ontvankelijkheid — Beroepstermijnen — Ongunstig beoordelingsrapport — Overplaatsing — Psychisch geweld — Misbruik van bevoegdheid)

43

2013/C 252/73

Zaak F-89/11: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 19 juni 2013 — Goetz/Comité van de Regio’s (Openbare dienst — Ambtenaren — Niet-contractuele aansprakelijkheid — Beroep tot schadevergoeding — Ontvankelijkheid — Aanvang van termijn om te handelen — Onderzoek van OLAF — Administratief onderzoek — Tuchtprocedure voor tuchtraad — Verplichting voor administratie om zorgvuldig te handelen — Duur van tuchtprocedure — Aansprakelijkheid wegens inleiding van tuchtprocedure die zonder sanctie is afgesloten)

43

2013/C 252/74

Zaak F-106/11: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 26 juni 2013 — BM/ECB (Openbare dienst — Personeel van ECB — Tuchtprocedure — Tuchtmaatregel — Schriftelijke berisping)

44

2013/C 252/75

Gevoegde zaken F-135/11, F-51/12, F-110/12: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 26 juni 2013 — BU/EMA (Openbare dienst — Tijdelijk functionaris — Niet-verlenging van overeenkomst voor bepaalde tijd — Bezwarend besluit — Verzoek in de zin van artikel 90, lid 1, Statuut — Verzoek om herkwalificatie van overeenkomst — Redelijke termijn — Klacht tegen afwijzing van klacht — Artikel 8 RAP — Zorgplicht)

44

2013/C 252/76

Zaak F-5/12: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 12 juni 2013 — Bogusz/Frontex (Openbare dienst — Tijdelijke functionarissen — Personeel van Frontex — Wijziging van in artikel 14 RAP voorziene voorwaarden voor verloop van proeftijd — Ontslag aan einde van proeftijd — Vaststelling van doelstellingen — Middel voor het eerst ter terechtzitting aangevoerd)

45

2013/C 252/77

Zaak F-8/12: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 19 juni 2013 — BY/AESA (Personeel van AESA — Tijdelijk functionaris — Ontslag wegens onvoldoende geschiktheid voor het ambt — Zorgplicht — Niet met beroepsproblemen verband houdende oorzaak — Psychisch geweld — Ziekte — Schadevergoeding)

45

2013/C 252/78

Zaak F-12/12: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 26 juni 2013 — Di Prospero/Commissie (Openbare dienst — Aanstelling — Geslaagd voor vergelijkend onderzoek na verzoek aan verzoekster om deel te nemen met het oog op uitvoering van arrest — Aanstelling in rang met terugwerkende kracht)

45

2013/C 252/79

Zaak F-21/12: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 26 juni 2013 — Achab/EESC (Openbare dienst — Ambtenaren — Bezoldiging — Ontheemdingstoelage — Voorwaarde van artikel 4, lid 1, sub a en b, van bijlage VII bij Statuut — Terugvordering van het onverschuldigd betaalde)

46

2013/C 252/80

Zaak F-40/12: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 19 juni 2013 — CF/AESA (Openbare dienst — Voormalig tijdelijk functionaris — Overeenkomst voor bepaalde tijd — Ontslag gedurende ziekteverlof — Artikel 16 RAP — Artikel 48, sub b, RAP — Psychisch geweld)

46

2013/C 252/81

Zaak F-56/12: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 26 juni 2013 Buschak/Commissie (Openbare dienst — Tijdelijk functionaris — Werkloosheidsuitkering — Bijdrage aan pensioenregeling — Te laat ingediende klacht)

47

2013/C 252/82

Zaak F-115/10: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Enkelvoudige kamer) van 18 juni 2013 — Biwer e.a./Commissie (Openbare dienst — Bezoldiging — Gezinstoelagen — Schooltoelage — Voorwaarden voor toekenning — Aftrek van soortgelijke toelage uit andere bron — Beroep kennelijk ongegrond)

47

2013/C 252/83

Zaak F-40/11: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Enkelvoudige kamer) van 3 mei 2013 — Marcuccio/Commissie (Openbare dienst — Sociale zekerheid — Voormalig, wegens invaliditeit gepensioneerd ambtenaar — Ongeval — Ontbreken van verzekering — Beroep zonder voorwerp geraakt — Afdoening zonder beslissing)

47

2013/C 252/84

Zaak F-71/11: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 8 mei 2013 — Z/Hof van Justitie (Openbare dienst — Afdoening zonder beslissing)

48

2013/C 252/85

Zaak F-98/11: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Enkelvoudige kamer) van 18 juni 2013 — Jargeac e.a./Commissie (Openbare dienst — Bezoldiging — Gezinstoelagen — Schooltoelage — Voorwaarden voor toekenning — Aftrek van soortgelijke toelage uit andere bron — Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)

48

2013/C 252/86

Zaak F-100/11: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 18 juni 2013 — Marcuccio/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Bezoldiging — Dagvergoeding — Voorwaarden voor toekenning — Daadwerkelijke vestiging in standplaats — Beroep kennelijk rechtens ongegrond — Gerechtskosten — Artikel 94 Reglement voor de procesvoering)

48

2013/C 252/87

Zaak F-102/11: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 30 mei 2013 Marcuccio/Commissie (Openbare dienst — Artikel 34, leden 1 en 6, Reglement voor de procesvoering — Verzoekschrift binnen beroepstermijn ingediend per fax — Handtekening op fax die verschilt van die op het originele, per post verzonden verzoekschrift — Te laat ingesteld beroep — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

49

2013/C 252/88

Zaak F-114/11: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Enkelvoudige kamer) van 18 juni 2013 — Rodrigues Regalo Corrêa/Parlement (Openbare dienst — Bezoldiging — Gezinstoelagen — Schooltoelage — Voorwaarden voor toekenning — Aftrek van soortgelijke toelage uit andere bron — Beroep kennelijk ongegrond)

49

2013/C 252/89

Zaak F-119/11: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Enkelvoudige kamer) van 4 juni 2013 — Marcuccio/Commissie (Openbare dienst — Artikel 34, lid 1, Reglement voor de procesvoering — Verzoekschrift binnen beroepstermijn ingediend per fax en ondertekend door middel van stempel of andere wijze van weergave van handtekening van advocaat — Te laat ingesteld beroep)

49

2013/C 252/90

Zaak F-141/11: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 30 mei 2013 Marcuccio/Commissie (Openbare dienst — Artikel 34, leden 1 en 6, Reglement voor de procesvoering — Verzoekschrift binnen beroepstermijn ingediend per fax — Handtekening van advocaat die verschilt van die op het originele, per post verzonden verzoekschrift — Te laat ingesteld beroep — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

50

2013/C 252/91

Zaak F-143/11: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Enkelvoudige kamer) van 18 juni 2013 — Marcuccio/Commissie (Openbare dienst — Afwijzing door TABG van verzoek om terugbetaling van in verband met procedure gemaakte kosten — Beroep tot nietigverklaring dat hetzelfde voorwerp heeft als verzoek om begroting van kosten — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

50

2013/C 252/92

Zaak F-144/11: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 24 juni 2013 — Mateo Pérez/Commissie (Openbare dienst — Algemeen vergelijkend onderzoek — Verzoek om nietigverklaring van rectificatie van aankondiging van vergelijkend onderzoek — Rectificatie die geen voorwaarden bevat op grond waarvan verzoeker wordt uitgesloten — Ontbreken van bezwarend besluit — Niet-toelating tot beoordelingstoetsen — Ontvankelijkheid — Beroepstermijnen — Termijnoverschrijding — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

50

2013/C 252/93

Zaak F-28/12: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 25 juni 2013 — Marcuccio/Commissie (Openbare dienst — Verzoek om schrapping van zin in medisch rapport — Ongeval of beroepsziekte — Stilzwijgende afwijzing van verzoek)

51

2013/C 252/94

Zaak F-87/12: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 8 mei 2013 Alsteens/Commissie (Openbare dienst — Tijdelijk functionaris — Verlenging van overeenkomst — Gedeeltelijke nietigverklaring — Herziening)

51

2013/C 252/95

Zaak F-89/12: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 4 juni 2013 — Marrone/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Aanstelling — Beginsel van gelijkwaardigheid van loopbanen — Indeling in rang krachtens nieuwe, minder gunstige regels — Verzoek om herindeling — Termijnoverschrijding — Nieuwe feiten — Geen — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

51

2013/C 252/96

Zaak F-115/12: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Enkelvoudige kamer) van 25 juni 2013 — Marcuccio/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Beroep tot schadevergoeding — Exceptie van parallel beroep — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

52

2013/C 252/97

Zaak F-150/12: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 24 juni 2013 — Weissenfels/Parlement

52

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/1


2013/C 252/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 245 van 24.8.2013

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 233 van 10.8.2013

PB C 226 van 3.8.2013

PB C 215 van 27.7.2013

PB C 207 van 20.7.2013

PB C 189 van 29.6.2013

PB C 178 van 22.6.2013

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


Hof van Justitie

31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/2


Eedaflegging door een nieuw lid van het Hof

2013/C 252/02

Na zijn benoeming tot rechter in het Hof van Justitie bij besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie van 1 juli 2013 (1), voor de periode van 1 juli 2013 tot 6 oktober 2015, heeft de heer Rodin voor het Hof de eed afgelegd op 4 juli 2013.


(1)  PB L 184 van 3 juli 2013, blz. 6.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/2


Besluiten genomen door het Hof tijdens zijn algemene vergadering van 9 juli 2013

2013/C 252/03

Het Hof heeft tijdens zijn vergadering van 9 juli 2013 beslist de heer Rodin toe te voegen aan de Eerste en Zesde kamer.

Bijgevolg zijn de Eerste en de Zesde kamer samengesteld als volgt:

 

Eerste kamer

 

A. Tizzano, kamerpresident,

 

M. Berger, A. Borg Barthet, E. Levits, J.-J. Kasel en A. Rodin, rechters.

 

Zesde kamer

 

M. Berger, kamerpresident,

 

A. Borg Barthet, E. Levits, J.-J. Kasel en A. Rodin, rechters.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/2


Lijsten om de samenstelling van de rechtsprekende formaties te bepalen

2013/C 252/04

Het Hof heeft tijdens zijn vergadering van 9 juli 2013 de volgende lijst opgesteld voor het bepalen van de samenstelling van de Grote kamer:

 

A. Rosas

 

A. Rodin

 

E. Juhász

 

C. Vajda

 

G. Arestis

 

J. L. da Cruz Vilaca

 

A. Borg Barthet

 

G. Fernlund

 

J. Malenovský

 

E. Jarašiūnas

 

U. Lõhmus

 

A. Prechal

 

E. Levits

 

M. Berger

 

A. Ó Caoimh

 

D. Šváby

 

J.-C. Bonichot

 

M. Safjan

 

A. Arabadjiev

 

J.-J. Kasel

 

C. Toader

Het Hof heeft tijdens zijn vergadering van 9 juli 2013 de volgende lijst opgesteld voor het bepalen van de samenstelling van Eerste kamer bestaande uit vijf rechters:

 

A. Borg Barthet

 

A. Rodin

 

E. Levits

 

M. Berger

 

J.-J. Kasel

Het Hof heeft tijdens zijn vergadering van 9 juli 2013 de volgende lijst opgesteld voor het bepalen van de samenstelling van de Zesde kamer bestaande uit drie rechters:

 

A. Borg Barthet

 

E. Levits

 

J.-J. Kasel

 

A. Rodin


Gerecht

31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/4


Eedaflegging door een nieuwe rechter in het Gerecht

2013/C 252/05

Na haar benoeming tot rechter in het Gerecht bij besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie van 1 juli 2013 (1), voor de periode van 1 juli 2013 tot 31 augustus 2013, heeft de mevrouw Tomljenović voor het Gerecht de eed afgelegd op 4 juli 2013.


(1)  PB L 184 van 3 juli 2013, blz. 5.


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/5


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 juli 2013 — Europese Commissie/Tsjechische Republiek

(Zaak C-545/10) (1)

(Niet-nakoming - Vervoer - Richtlijn 91/440/EEG - Ontwikkeling van spoorwegen in Gemeenschap - Artikel 10, lid 7 - Toezichthoudende instantie - Bevoegdheden - Richtlijn 2001/14/EG - Toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit - Artikel 4, lid 1 - Kaderregeling voor heffingen - Artikel 6, lid 2 - Stimulansen voor infrastructuurbeheerder om kosten van verschaffing van infrastructuur evenals hoogte van toegangsrechten te verminderen - Artikel 7, lid 3 - Vaststelling van heffingen voor minimumtoegangspakket en toegang via het spoor tot voorzieningen - Rechtstreeks uit exploitatie van treindienst voortvloeiende kosten - Artikel 11 - Prestatieregeling - Artikel 30, lid 5 - Toezichthouder - Bevoegdheden - Administratief beroep tegen besluiten van toezichthouder)

2013/C 252/06

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Šimerdová en H. Støvlbæk, gemachtigden)

Verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek en T. Müller, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van de verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: S. Centeno Huerta, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn alle bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om uitvoering te geven aan artikel 10, lid 7, van richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PB L 237, blz. 25), en aan de artikelen 4, lid 1, 6, lid 2, 7, lid 3, 11 en 30, lid 5, van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur (PB L 75, blz. 29)

Dictum

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om zich te voegen naar de artikelen 4, lid 1, 6, lid 2, 11 en 30, lid 5, van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, is de Tsjechische Republiek de krachtens die bepalingen op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie, de Tsjechische Republiek en het Koninkrijk Spanje zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 38 van 5.2.2011.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/5


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 juli 2013 — Europese Commissie/Koninkrijk der Nederlanden

(Zaak C-576/10) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2004/18/EG - Werkingssfeer ratione temporis - Concessieovereenkomst voor openbare werken - Verkoop van terrein door publiekrechtelijk lichaam - Door dat lichaam omschreven onroerendgoedproject voor herontwikkeling van openbare locaties)

2013/C 252/07

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. van Beek, A. Tokár en C. Zadra, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: C. Wissels en J. Langer, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van de verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze, J. Möller en A. Wiedmann, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 2 en titel III van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114) — Concessie van openbare werken — Regels — Gemeente Eindhoven

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.

3)

De Bondsrepubliek Duitsland draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 55 van 19.2.2011.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/6


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 juli 2013 — Europese Commissie/Republiek Slovenië

(Zaak C-627/10) (1)

(Niet-nakoming - Vervoer - Richtlijn 91/440/EEG - Ontwikkeling van spoorwegen in Gemeenschap - Richtlijn 2001/14/EG - Toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit - Artikel 6, lid 3, en bijlage II van richtlijn 91/440 - Artikel 14, lid 2, van richtlijn 2001/14 - Infrastructuurbeheerder - Betrokkenheid bij opstelling van dienstregeling - Beheer van spoorwegverkeer - Artikel 6, leden 2 tot en met 5, van richtlijn 2001/14 - Ontbreken van stimulansen voor infrastructuurbeheerders om kosten van verschaffing van infrastructuur evenals hoogte van toegangsrechten te verminderen - Artikelen 7, lid 3, en 8, lid 1, van richtlijn 2001/14 - Rechtstreeks uit exploitatie van dienst voortvloeiende kosten - Artikel 11 van richtlijn 2001/14 - Prestatieregeling)

2013/C 252/08

Procestaal: Sloveens

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk, D. Kukovec en M. Žebre, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Slovenië (vertegenwoordigers: N. Pintar Gosenca, A. Vran en J. Kampoš, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van de verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek en T. Müller, gemachtigden), Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: S. Centeno Huerta, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn alle bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 6, lid 3, en bijlage II van richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PB L 237, blz. 25), zoals gewijzigd, alsmede aan de artikelen 6, leden 2 tot en met 5, 7, lid 3, 8, lid 1, 11, 14, lid 2, en 30, lid 1, van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur (PB L 75, blz. 29)

Dictum

1)

Door niet de maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om zich te voegen naar:

artikel 6, lid 3, en bijlage II van richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, en artikel 14, lid 2, van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, en

de artikelen 6, leden 2 tot en met 5, 7, lid 3, 8, lid 1, en 11 van richtlijn 2001/14, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/49,

is de Republiek Slovenië de krachtens die bepalingen op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie, de Republiek Slovenië, de Tsjechische Republiek en het Koninkrijk Spanje zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 103 van 2.4.2011.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 juli 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék — Hongarije) — Gábor Csonka, Tibor Isztli, Dávid Juhász, János Kiss, Csaba Szontág/Magyar Állam

(Zaak C-409/11) (1)

(Deelneming aan verkeer van motorrijtuigen - Verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid - Richtlijn 72/166/EEG - Artikel 3, lid 1 - Richtlijn 84/5/EEG - Artikel 1, lid 4, eerste alinea - Insolventie van verzekeraar - Geen vergoeding door schadevergoedingsorgaan)

2013/C 252/09

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Gábor Csonka, Tibor Isztli, Dávid Juhász, János Kiss, Csaba Szontág

Verwerende partij: Magyar Állam

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Fővárosi Bíróság — Uitlegging van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 103, blz. 1) — Verplichting van de lidstaten om de noodzakelijke maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat alle verplichte wettelijke-aansprakelijkheidsverzekeringen het gehele grondgebied van de Gemeenschap dekken — Intrekking van de exploitatievergunning van een motorrijtuigenverzekeraar, waardoor particulieren die overeenkomsten met deze verzekeraar hebben gesloten, persoonlijk, met hun eigen vermogen, moeten instaan voor de schade die derden hebben geleden — Aansprakelijkheid van de staat in geval van onjuiste uitvoering van een richtlijn

Dictum

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005, gelezen in het licht van artikel 1, lid 4, van de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14, moet aldus worden uitgelegd dat tot de verplichtingen die de lidstaten krachtens deze bepaling hebben, niet de verplichting behoort om een orgaan in te stellen dat de schadeloosstelling van slachtoffers van verkeersongevallen waarborgt wanneer de voor de schade verantwoordelijke personen weliswaar een verzekering hadden afgesloten tegen hun wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kon geven, maar de verzekeraar insolvent is geworden.


(1)  PB C 347 van 26.11.2011


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 juli 2013 — Europese Commissie/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-412/11) (1)

(Niet-nakoming - Vervoer - Ontwikkeling van spoorwegen in Gemeenschap - Richtlijn 91/440/EEG - Artikel 6, lid 3, en bijlage II - Richtlijn 2001/14/EG - Artikel 14, lid 2 - Onafhankelijkheid van orgaan waaraan uitoefening van essentiële taken is toevertrouwd)

2013/C 252/10

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-P. Keppenne en H. Støvlbæk, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordiger: C. Schiltz, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn alle bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 6, lid 3, van en bijlage II bij richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PB L 237, blz. 25), zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/12/EG (PB L 75, blz. 1), en aan artikel 14, lid 2, van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PB L 75, blz. 29) — Verzuim om de onafhankelijkheid van essentiële taken te waarborgen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Europese Commissie wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 298 van 8.10.2011.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 juli 2013 — Gosselin Group NV/Europese Commissie, Stichting Administratiekantoor Portielje

(Zaak C-429/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregelingen - Artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst - Markt van internationale verhuisdiensten in België - Rechtstreekse en indirecte vaststelling van prijzen, verdeling van markt en manipulatie van procedures van indiening van offertes - Kwalificatie - Mededingingsbeperking naar strekking - Motiveringsplicht - Richtsnoeren betreffende ongunstige beïnvloeding van handel tussen lidstaten - Rechtskracht - Verplichting tot afbakening van relevante markt - Omvang - Richtsnoeren voor berekening van geldboeten (2006) - Aandeel van waarde van verkopen - Zwaarte van inbreuk - Verzachtende omstandigheden - Motiveringsplicht - Verordening (EG) nr. 1/2003 - Artikel 25 - Verjaring - Voortgezette inbreuk)

2013/C 252/11

Procestaal: Nederlands

Partijen

Rekwirante: Gosselin Group NV (vertegenwoordigers: F. Wijckmans, H. Burez en S. De Keer, advocaten)

Andere partij(en) in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet, F. Ronkes Agerbeek, gemachtigden), Stichting Administratiekantoor Portielje

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 juni 2011, Gosselin Group (T-208/08) en Stichting Administratiekantoor Portielje (T-209/08)/Commissie, waarbij het Gerecht in zaak T-208/08 beschikking C(2008) 926 definitief van de Commissie van 11 maart 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/38.543 — Internationale verhuisdiensten) nietig heeft verklaard voor zover daarbij wordt vastgesteld dat Gosselin Group NV heeft deelgenomen aan een inbreuk op artikel 81, lid 1, EG gedurende de periode van 30 oktober 1993 tot 14 november 1996, en in zaak T-209/08 beschikking C(2008) 926, zoals gewijzigd bij beschikking C(2009) 5810, nietig heeft verklaard voor zover zij betrekking heeft op Stichting Administratiekantoor Portielje

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Gosselin Group NV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 331 van 12.11.2011.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 juli 2013 — Ziegler SA/Europese Commissie

(Zaak C-439/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregelingen - Artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst - Markt van internationale verhuisdiensten in België - Richtsnoeren betreffende ongunstige beïnvloeding van handel tussen lidstaten - Rechtskracht - Verplichting tot afbakening van relevante markt - Omvang - Recht op eerlijk proces - Beginsel van behoorlijk bestuur - Objectieve onpartijdigheid van Commissie - Richtsnoeren voor berekening van geldboeten (2006) - Aandeel van waarde van verkopen - Motiveringsplicht - Verlaging van geldboete wegens onvermogen om te betalen of wegens bijzondere kenmerken van zaak - Gelijke behandeling)

2013/C 252/12

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Ziegler SA (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis, M. Favart en A. Bailleux, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet en N. von Lingen, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 juni 2011, Ziegler/Commissie (T-199/08), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep strekkende tot nietigverklaring van beschikking C(2008) 926 definitief van de Commissie van 11 maart 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.543 — Internationale verhuisdiensten) — Mededinging — Mededingingsregeling — Onjuiste rechtsopvattingen — Merkbare ongunstige beïnvloeding van handel tussen lidstaten — Geldboete — Schending van recht op eerlijk proces en van gelijkheidsbeginsel en non-discriminatiebeginsel

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Ziegler SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 347 van 26.11.2011.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/9


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 juli 2013 — Europese Commissie/Stichting Administratiekantoor Portielje, Gosselin Group NV

(Zaak C-440/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregelingen - Artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst - Markt van internationale verhuisdiensten in België - Rechtstreekse en indirecte vaststelling van prijzen, verdeling van markt en manipulatie van procedures van indiening van offertes - Toerekenbaarheid van inbreuk opleverend gedrag aan entiteit die zeggenschap heeft over aandelen - Begrip „onderneming” - Vermoeden van daadwerkelijke uitoefening van beslissende invloed - Mededingingsbeperking naar strekking - Richtsnoeren betreffende ongunstige beïnvloeding van handel tussen lidstaten - Richtsnoeren voor berekening van geldboeten (2006) - Verzachtende omstandigheden)

2013/C 252/13

Procestaal: Nederlands

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet, S. Noë en F. Ronkes Agerbeek, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Stichting Administratiekantoor Portielje (vertegenwoordigers: D. Van hove, F. Wijckmans, S. De Keer en H. Burez, advocaten), Gosselin Group NV

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 juni 2011, Gosselin Group en Stichting Administratiekantoor Portielje/Commissie (T-208/08 en T-209/08), waarbij het Gerecht in zaak T-208/08 beschikking C(2008) 926 defintief van de Commissie van 11 maart 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/38.543 — Internationale verhuisdiensten) nietig heeft verklaard voor zover daarbij wordt vastgesteld dat Gosselin Group NV heeft deelgenomen aan een inbreuk op artikel 81, lid 1, EG gedurende de periode van 30 oktober 1993 tot 14 november 1996, en in zaak T-209/08 beschikking C(2008) 926, zoals gewijzigd bij beschikking C(2009) 5810, nietig heeft verklaard voor zover zij betrekking heeft op Stichting Administratiekantoor Portielje

Dictum

1)

De punten 4 en 6 van het dictum van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 16 juni 2011, Gosselin Group en Stichting Administratiekantoor Portielje/Commissie (T-208/08 en T-209/08), worden vernietigd.

2)

Het beroep van Stichting Administratiekantoor Portielje in zaak T-209/08 wordt verworpen.

3)

Stichting Administratiekantoor Portielje wordt zowel verwezen in de kosten die op de procedure in eerste aanleg in zaak T-209/08 als in die welke op de hogere voorziening zijn gevallen.


(1)  PB C 331 van 12.11.2011.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/9


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 juli 2013 — Team Relocations NV, Amertranseuro International Holdings Ltd, Trans Euro Ltd, Team Relocations Ltd/Europese Commissie

(Zaak C-444/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregelingen - Artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst - Markt van internationale verhuisdiensten in België - Rechtstreekse en indirecte vaststelling van prijzen, verdeling van markt en manipulatie van procedures van indiening van offertes - Eén enkele voortdurende inbreuk - Toerekenbaarheid - Richtsnoeren voor berekening van geldboeten (2006) - Waarde van verkopen - Begrip - Verhouding - Aanvullend bedrag - Verzachtende omstandigheden - Motiveringsplicht - Toerekenbaarheid van inbreuk opleverend gedrag aan moedermaatschappij - Verordening (EG) nr. 1/2003 - Artikel 23, lid 2 - Maximum van 10 % van omzet - Evenredigheid)

2013/C 252/14

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Team Relocations NV (vertegenwoordigers: H. Gilliams, J. Bocken en L. Gyselen, advocaten), Amertranseuro International Holdings Ltd, Trans Euro Ltd, Team Relocations Ltd)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet, N. von Lingen en A. Antoniadis, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 juni 2011, Team Relocations NV e.a./Commissie (T-204/08 en T-212/08), waarbij het Gerecht heeft verworpen een beroep strekkende tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2008) 926 definitief van de Commissie van 11 maart 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/38.543 — Internationale verhuisdiensten), betreffende een mededingingsregeling op de Belgische markt van internationale verhuisdiensten, die bestond in rechtstreekse en indirecte vaststelling van de prijzen, verdeling van de markt en manipulatie van procedure van indiening van offertes, en tot nietigverklaring van de aan verzoekster opgelegde geldboete, of subsidiair, tot verlaging van die geldboete

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Team Relocations NV, Amertranseuro International Holdings Ltd, Trans Euro Ltd en Team Relocations Ltd worden hoofdelijk verwezen in de kosten.


(1)  PB C 347 van 26.11.2011.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/10


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 juli 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Amazon.com International Sales Inc., Amazon EU Sàrl, Amazon.de GmbH, Amazon.com GmbH, in liquidatie, Amazon Logistik GmbH/Austro-Mechana Gesellschaft zur Wahrnehmung mechanisch-musikalischer Urheberrechte Gesellschaft mbH

(Zaak C-521/11) (1)

(Harmonisatie van wetgevingen - Intellectuele eigendom - Auteursrecht en naburige rechten - Uitsluitend reproductierecht - Richtlijn 2001/29/EG - Artikel 5, lid 2, sub b - Billijke compensatie - Oplegging zonder onderscheid, maar met eventueel recht op terugbetaling van vergoeding voor kopiëren voor privégebruik bestemd voor financiering van compensatie - Uitkering opbrengst deels aan rechthebbenden en deels aan sociale of culturele instellingen - Dubbele betaling van vergoeding voor kopiëren voor privégebruik bij grensoverschrijdende transactie)

2013/C 252/15

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Amazon.com International Sales Inc., Amazon EU Sàrl, Amazon.de GmbH, Amazon.com GmbH, in liquidatie, Amazon Logistik GmbH

Verwerende partij: Austro-Mechana Gesellschaft zur Wahrnehmung mechanisch-musikalischer Urheberrechte Gesellschaft mbH

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberster Gerichtshof — Uitlegging van de artikelen 2 en 5 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10) — Reproductierecht — Uitlegging van het begrip „billijke compensatie” in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG — Wettelijke regeling van een lidstaat die voorziet in, enerzijds, de toepassing zonder onderscheid van de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik ten aanzien van alle informatiedragers en, anderzijds, de terugbetaling van die vergoeding bij uitvoer van de informatiedrager vóór de verkoop ervan aan een eindgebruiker of bij reproductie met toestemming van de rechthebbende

Dictum

1)

Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan zonder onderscheid een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik wordt opgelegd wanneer voor het eerst bedrijfsmatig en onder bezwarende titel dragers die geschikt zijn voor reproductie op zijn grondgebied in het verkeer worden gebracht, doch deze regeling eveneens voorziet in een recht op terugbetaling van de betaalde vergoeding ingeval deze dragers uiteindelijk worden gebruikt op een manier die niet onder de in deze bepaling bedoelde situatie valt, indien praktische moeilijkheden een dergelijk stelsel van financiering van de billijke compensatie rechtvaardigen en het recht op terugbetaling doeltreffend is en de teruggave van de betaalde vergoeding niet uiterst moeilijk maakt, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan in het licht van de omstandigheden van het nationale stelsel en de grenzen die door deze richtlijn zijn gesteld.

2)

Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling zich niet verzet tegen de invoering door een lidstaat van een weerlegbaar vermoeden van privégebruik van dragers die geschikt zijn voor reproductie wanneer deze dragers door levering aan natuurlijke personen in het verkeer worden gebracht, in het kader van een stelsel voor de financiering van de in die bepaling bedoelde billijke compensatie door middel van een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik ten laste van personen die deze dragers voor het eerst bedrijfsmatig en onder bezwarende titel op het grondgebied van de betrokken lidstaat in het verkeer brengen, indien praktische moeilijkheden bij de vaststelling of de betrokken dragers voor privédoeleinden worden gebruikt, een dergelijk vermoeden rechtvaardigen en voor zover dat vermoeden er niet toe leidt dat de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik wordt opgelegd in situaties waarin het uiteindelijke gebruik van de dragers kennelijk niet onder de in deze bepaling bedoelde situatie valt.

3)

Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het in die bepalingen bedoelde recht op een billijke compensatie, of de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik die bestemd is voor de financiering van die compensatie, niet kan worden uitgesloten op grond van het feit dat de helft van de opbrengst uit hoofde van die compensatie of vergoeding niet rechtstreeks aan de rechthebbenden van die compensatie wordt uitgekeerd, maar aan sociale en culturele instellingen ten behoeve van deze rechthebbenden, voor zover deze sociale en culturele instellingen zich daadwerkelijk inzetten voor deze rechthebbenden en de werkwijze van deze instellingen niet discriminerend is. Het staat aan de nationale rechter een en ander na te gaan.

4)

Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat de verplichting die een lidstaat oplegt om een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik te betalen die bestemd is voor de financiering van de in die bepaling bedoelde billijke compensatie wanneer bedrijfsmatig en onder bezwarende titel dragers in het verkeer worden gebracht die geschikt zijn voor reproductie, niet kan worden uitgesloten omdat in een andere lidstaat al een analoge vergoeding is betaald.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/11


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 juni 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Wien — Oostenrijk) — Bundeswettbewerbsbehörde/Donau Chemie AG, Donauchem GmbH, DC Druck-Chemie Süd GmbH & Co KG, Brenntag Austria Holding GmbH, Brenntag CEE GmbH, ASK Chemicals GmbH, voorheen Ashland-Südchemie-Kernfest GmbH, ASK Chemicals Austria GmbH, voorheen Ashland Südchemie Hantos GmbH

(Zaak C-536/11) (1)

(Mededinging - Inzage in dossier - Gerechtelijke procedure inzake boeten wegens schending van artikel 101 VWEU - Derde ondernemingen die schadevordering willen indienen - Nationale regeling die inzage in dossier afhankelijk stelt van toestemming van alle partijen bij geding - Doeltreffendheidsbeginsel)

2013/C 252/16

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bundeswettbewerbsbehörde

Verwerende partijen: Donau Chemie AG, Donauchem GmbH, DC Druck-Chemie Süd GmbH & Co KG, Brenntag Austria Holding GmbH, Brenntag CEE GmbH, ASK Chemicals GmbH, voorheen Ashland-Südchemie-Kernfest GmbH, ASK Chemicals Austria GmbH, voorheen Ashland Südchemie Hantos GmbH

in tegenwoordigheid van: Bundeskartellanwalt, Verband Druck & Medientechnik

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberlandesgericht Wien — Uitlegging van de bepalingen van Unierecht betreffende kartels — Inzage in het dossier — Nationale regeling die, in administratieve mededingingsprocedures, de toegang van derden tot het dossier afhankelijk stelt van de toestemming van alle partijen in de procedure, zonder mogelijkheid tot afweging van alle betrokken belangen, terwijl een dergelijke belangafweging wat de toegang tot het dossier betreft wel plaatsvindt in vergelijkbare civiele gedingen en strafgedingen

Dictum

Het Unierecht, inzonderheid het doeltreffendheidsbeginsel, verzet zich tegen een bepaling van nationaal recht op grond waarvan inzage in de stukken van het dossier van een nationale procedure over de toepassing van artikel 101 VWEU, waaronder de stukken die zijn overgelegd in het kader van een clementieprogramma, door derden die geen partij zijn bij deze procedure en voornemens zijn een schadevordering in te stellen tegen karteldeelnemers, enkel afhankelijk is gesteld van de toestemming van alle partijen bij deze procedure, zonder dat de nationale rechter de mogelijkheid is gelaten om de betrokken belangen te wegen.


(1)  PB C 13 van 14.1.2012.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/11


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 11 juli 2013 — Franse Republiek/Europese Commissie, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-601/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Beroep tot nietigverklaring - Bescherming tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën - Verordening (EG) nr. 746/2008 - Verordening die minder belastende toezicht- en uitroeiingsmaatregelen toestaat dan die waarin eerder was voorzien - Voorzorgsbeginsel - Beschermingsniveau voor menselijke gezondheid - Nieuwe gegevens die ander licht kunnen werpen op risico - Ontoereikende motivering - Onjuiste opvatting van feiten - Onjuiste rechtsopvatting)

2013/C 252/17

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Belliard, C. Candat en R. Loosli-Surrans alsook G. de Bergues en S. Menez, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Jimeno Fernández en D. Bianchi, gemachtigden), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer — uitgebreid) van 9 september 2011, Frankrijk/Commissie (T-257/07), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 746/2008 van de Commissie van 17 juni 2008 tot wijziging van bijlage VII bij verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 202, blz. 11), voor zover deze minder dwingende toezichts- en uitroeiingsmaatregelen toestaat dan die waarin eerder was voorzien voor koppels schapen en geiten — Ontoereikende motivering — Onjuiste opvatting van de feiten — Onjuiste juridische kwalificatie van de feiten — Schending van het voorzorgsbeginsel

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 80 van 17.3.2012.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/12


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 juli 2013 (verzoek van het Hof van Cassatie van België om een prejudiciële beslissing) — Belgian Electronic Sorting Technology NV/Bert Peelaers, Visys NV

(Zaak C-657/11) (1)

(Richtlijnen 84/450/EEG en 2006/114/EG - Misleidende reclame en vergelijkende reclame - Begrip „reclame” - Registratie en gebruik van domeinnaam - Gebruik van metatags in metadata van website)

2013/C 252/18

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie van België

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Belgian Electronic Sorting Technology NV

Verwerende partijen: Bert Peelaers, Visys NV

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van Cassatie van België — Uitlegging van artikel 2 van richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake misleidende reclame (PB L 250, blz. 17) en van artikel 2 van richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (PB L 376, blz. 21) — Begrip „reclame” — Registratie en gebruik van domeinnaam — Gebruik van metatags in metadata van website

Dictum

Artikel 2, punt 1, van richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005, en artikel 2, sub a, van richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame, moeten aldus worden uitgelegd dat, in een situatie zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, het gebruik van een domeinnaam en het gebruik van metatags in de metadata van een website onder het begrip „reclame” vallen zoals dit in deze bepalingen is gedefinieerd. De registratie van een domeinnaam als zodanig valt daarentegen niet onder dit begrip.


(1)  PB C 73 van 10.3.2012


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/12


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 juli 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof — België) — Fédération des maisons de repos privées de Belgique (Femarbel) ASBL/Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad

(Zaak C-57/12) (1)

(Richtlijn 2006/123/EG - Materiële werkingssfeer - Diensten van gezondheidszorg - Sociale diensten - Centra voor dag- en nachtopvang die bejaarden hulp en verzorging verstrekken)

2013/C 252/19

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Grondwettelijk Hof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Fédération des maisons de repos privées de Belgique (Femarbel) ASBL

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Grondwettelijk Hof — Uitlegging van artikel 2, lid 2, sub f en j, van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376, blz. 36) — Materiële werkingssfeer — Diensten van de gezondheidszorg — Sociale diensten — Insluiting van centra voor dagopvang die bejaarden ondersteuning en verzorging verstrekken die is aangepast aan hun verlies aan autonomie — Insluiting van centra voor nachtopvang die bejaarden hulp en zorg verstrekken waarvoor hun naastbestaanden niet constant kunnen instaan

Dictum

1)

Artikel 2, lid 2, sub f, van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt moet aldus worden uitgelegd dat de uitsluiting van diensten van de gezondheidszorg van de werkingssfeer van deze richtlijn elke activiteit omvat die beoogt de gezondheid van patiënten te beoordelen, te bewaren of te verbeteren, voor zover deze activiteit wordt uitgeoefend door gezondheidswerkers die overeenkomstig de wetgeving van de betrokken lidstaat als zodanig zijn erkend, en dit ongeacht de organisatie, de wijze van financiering en de publieke dan wel particuliere aard van de instelling waarin de zorg wordt verstrekt. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of de centra voor dagopvang en de centra voor nachtopvang, gelet op de aard van de in deze centra door gezondheidswerkers verrichte activiteiten en afhankelijk van de vraag of deze activiteiten een hoofdbestanddeel van de door deze centra aangeboden diensten vormen, van de werkingssfeer van deze richtlijn zijn uitgesloten.

2)

Artikel 2, lid 2, sub j, van richtlijn 2006/123 moet aldus worden uitgelegd dat de uitsluiting van sociale diensten van de werkingssfeer van deze richtlijn zich uitstrekt tot elke activiteit betreffende met name de hulp en bijstand aan bejaarden, voor zover deze wordt verstrekt door een particuliere dienstverrichter die door de staat is gemachtigd door middel van een besluit dat op duidelijke en transparante wijze een werkelijke verplichting oplegt om, onder eerbiediging van bepaalde specifieke uitoefeningsvoorwaarden, dergelijke diensten te verrichten. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of de centra voor dagopvang en de centra voor nachtopvang, gelet op de aard van de hulp- en bijstandsactiviteiten voor bejaarden die deze centra als hoofdactiviteit verrichten en hun status zoals die uit de toepasselijke Belgische regelgeving voortvloeit, van de werkingssfeer van deze richtlijn zijn uitgesloten.


(1)  PB C 118 van 21.4.2012


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/13


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 juli 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Directeur général des douanes et droits indirects, Chef de l'agence de poursuites de la Direction nationale du renseignement et des enquêtes douanières/Harry Winston SARL

(Zaak C-273/12) (1)

(Communautair douanewetboek - Verordening (EEG) nr. 2913/92 - Artikel 206 - Ontstaan van douaneschuld - Diefstal van onder stelsel van douane-entrepots geplaatste goederen - Begrip „Onherstelbaar verlies van goederen door overmacht” - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 71 - Belasting over toegevoegde waarde - Belastbaar feit - Verschuldigd worden van belasting)

2013/C 252/20

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Directeur général des douanes et droits indirects, Chef de l'agence de poursuites de la Direction nationale du renseignement et des enquêtes douanières

Verwerende partij: Harry Winston SARL

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Cour de cassation (Frankrijk) — Uitlegging van artikel 206 van verordening nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1) en artikel 71 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) — Onder het stelsel van douane-entrepots geplaatste goederen — Diefstal van goederen — Begrip „onherstelbaar verlies van goederen” — Overmacht — Ontstaan van een douaneschuld bij invoer — Feit waardoor belasting over de toegevoegde waarde verschuldigd wordt

Dictum

1)

Artikel 203, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006, moet aldus worden uitgelegd dat diefstal van onder het stelsel van douane-entrepots geplaatste goederen een onttrekking van deze goederen in de zin van die bepaling vormt waardoor een douaneschuld bij invoer ontstaat. Artikel 206 van die verordening kan enkel worden toegepast in gevallen waarin overeenkomstig de artikelen 202 en 204, lid 1, sub a, daarvan een douaneschuld kan ontstaan.

2)

Artikel 71, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat diefstal van onder het stelsel van douane-entrepots geplaatste goederen tot gevolg heeft dat het belastbare feit plaatsvindt en de belasting over de toegevoegde waarde verschuldigd wordt.


(1)  PB C 235 van 4.8.2012.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/13


Hogere voorziening ingesteld op 24 mei 2013 door Bimbo, SA tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 20 maart 2013 in zaak T-277/12, Bimbo, SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Zaak C-285/13 P)

2013/C 252/21

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Bimbo, SA (vertegenwoordiger: N. Fernández Fernández-Pacheco, abogado)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Café do Brasil SpA

Conclusies

Primair, gedeeltelijke vernietiging van het arrest van 20 maart 2013 waarbij de inschrijving van gemeenschapsmerk nr. 3 478 311„Caffé KIMBO & design” is geweigerd voor de volgende waren van klasse 30: „Koffie, thee, cacao, suiker, rijst, tapioca, sago, koffiesurrogaten; meel, suikerbakkerswaren, consumptie-ijs; honing, melassestroop; gist, rijsmiddelen; zout, mosterd; azijn, kruidensausen; relish; ijs” en bevestiging van dit arrest voor zover daarbij gemeenschapsmerkaanvraag nr. 3 478 311„Caffé KIMBO & design” is afgewezen voor „graanpreparaten, brood, banketbakkerswaren”.

Subsidiair, gedeeltelijke vernietiging van het arrest van het Gerecht van 20 maart 2013 waarbij de inschrijving van gemeenschapsmerkaanvraag nr. 3 478 311„Caffé KIMBO & design”fbeschikking C(2008) 5955 definitief van de Commissie van is geweigerd voor de volgende waren van klasse 30: „meel, suikerbakkerswaren, consumptie-ijs, gist en rijsmiddelen” en bevestiging van dit arrest voor zover daarbij gemeenschapsmerkaanvraag nr. 3 478 311„Caffé KIMBO & design” is afgewezen voor „graanpreparaten, brood, banketbakkerswaren”.

verweerders verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De onderhavige hogere voorziening is gebaseerd op de volgenden gronden:

Regel 19 van uitvoeringsverordening (EG) nr. 2868/95 (1).

Bij de beoordeling van het gevaar voor verwarring van gemeenschapsmerkaanvraag nr. 3 478 311„Caffé KIMBO & design” met het oudere Spaanse merk nr. 219 655 voor BIMBO, beide ingeschreven voor waren van klasse 30, is het oudere merk niet als een ingeschreven merk, maar als een algemeen bekend merk in aanmerking genomen.

Gesteld wordt dat rekwirante naar behoren heeft aangetoond dat een oudere inschrijving bestond die nog steeds van kracht was en is, ondanks het feit dat geen document werd overgelegd waaruit de vernieuwing van de aanvraag bleek.

artikel 8, leden 1, 2, 4 en 5, van verordening (EG) nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk (2); artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs

Bij de beoordeling van het gevaar voor verwarring van gemeenschapsmerkaanvraag nr. 3 478 311„Caffé KIMBO & design” met het oudere Spaanse merk nr. 219 655 voor BIMBO, beide ingeschreven voor waren van klasse 30, is het oudere merk niet als een bekend merk, maar als een algemeen bekend merk in aanmerking genomen.

Rekwirante heeft bewezen dat BIMBO een bekend merk is, onder verwijzing naar arrest T-357/11 van het Gerecht van 14 december 2012, waarin wordt verklaard dat BIMBO een bekend merk is.

Zowel als algemeen bekend merk, als als bekend merk, blijkt uit de vergelijking van de waren dat een groot gevaar voor verwarring bestaat, waarmee geen rekening werd gehouden, aangezien het Gerecht oordeelde dat zij voldoende verschilden om verwarring tussen waren met dezelfde aard, herkomst, bestemming en verkoopkanalen te vermijden.

Op grond van een meer accurate vergelijking had moeten worden beslist dat een groot gevaar voor verwarring bestaat en daaruit had bijgevolg de afwijzing voor alle waren van klasse 30, waaronder onmiskenbaar ook afwijzing voor „meel, suikerbakkerswaren, consumptie-ijs, gist en rijsmiddelen” moeten volgen.

Zowel als algemeen bekend merk, als als bekend merk, blijkt uit de vergelijking van de waren dat een groot gevaar voor verwarring bestaat. BIMBO heeft een merkbekendheid van 92 % en een marktaandeel van 60 % bewezen en verdient bijzondere bescherming. Bijgevolg had gemeenschapsmerkaanvraag nr. 3 478 311„Caffé KIMBO & design” in haar geheel moeten zijn afgewezen voor waren van klasse 30.

Door de inschrijving van gemeenschapsmerkaanvraag nr. 3 478 311„Caffé KIMBO & design” zal ongerechtvaardigd voordeel worden getrokken uit, en wordt afbreuk gedaan of zal afbreuk worden gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk.


(1)  Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB L 303, blz. 1)

(2)  Verordening (EG) nr. 207/209 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1)


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/14


Hogere voorziening ingesteld op 24 mei 2013 door Dole Food Company, Inc., Dole Fresh Fruit Europe Ltd & Co. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 14 maart 2013 in zaak T-588/08, Dole Food Company, Inc., Dole Fresh Fruit Europe Ltd & Co./Europese Commissie

(Zaak C-286/13 P)

2013/C 252/22

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Dole Food Company, Inc., Dole Fresh Fruit Europe Ltd & Co. (vertegenwoordiger: J.-F. Bellis, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirantes verzoeken het Hof

het bestreden arrest geheel of gedeeltelijk te vernietigen, voor zover het beroep van rekwirantes is verworpen;

de beschikking van de Commissie van 15 oktober 2008 geheel of gedeeltelijk nietig te verklaren, voor zover deze betrekking heeft op rekwirantes;

op grond van de volledige rechtsmacht waarover het krachtens artikel 261 VWEU beschikt, de aan rekwirantes opgelegde geldboete in te trekken of te verlagen;

subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor afdoening overeenkomstig het arrest van het Hof;

de Commissie te verwijzen in kosten van deze procedure en van de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het eerste middel, dat twee onderdelen bevat, betogen rekwirantes dat het Gerecht bij de beoordeling van de zaak een aantal procedurefouten heeft begaan:

het heeft de Commissie ten onrechte toegestaan om voor het eerst tijdens de gerechtelijke procedure bewijsmateriaal aan te voeren dat de vaststellingen in de beschikking tegenspreekt;

het heeft ten onrechte bewijzen geweerd die rekwirantes uit het dossier van de Commissie hebben gehaald om een nieuw argument dat de Commissie in dupliek had aangevoerd, te weerleggen;

het heeft ten onrechte de bijlage waarmee rekwirantes beoogden aan te tonen dat de Commissie hun tijdens de administratieve procedure afgelegde verklaringen uit hun context heeft gehaald, als bewijs geweerd;

het heeft het beginsel van „equality of arms” geschonden door bewijzen die rekwirantes tijdens de gerechtelijke procedure hebben aangevoerd, niet in aanmerking te nemen, en

het heeft de feiten niet correct vastgesteld.

Met hun tweede middel betogen rekwirantes dat het Gerecht feiten heeft verdraaid die cruciaal zijn voor een correcte beoordeling van het ten laste gelegde gedragingen in de juridische en economische context waarin deze zijn verricht.

Met het derde middel, dat vijf onderdelen bevat, stellen rekwirantes dat het Gerecht het bewijsmateriaal niet correct heeft beoordeeld:

het heeft de berekening van de marktaandelen op basis waarvan de Commissie de relevante marktstructuur heeft vastgesteld, zonder toereikende motivering aanvaard;

het is ten onrechte tot de conclusie gekomen dat de Commissie de inhoud van de gesprekken met een mededingingsbeperkende strekking die rekwirantes met andere ondernemingen hebben gevoerd, niet hoeft te specificeren;

het is ten onrechte tot de conclusie gekomen dat de Commissie de inhoud van deze gesprekken met een mededingingsbeperkende strekking die rekwirantes met andere ondernemingen hebben gevoerd, duidelijk heeft beschreven;

het is niet ingegaan op het argument van rekwirantes dat bepaalde werknemers geen betrouwbare informatie konden uitwisselen, en

het heeft een onjuiste juridische kwalificatie gegeven van de feiten, door vast te stellen dat de gesprekken een mededingingsbeperkende strekking hadden.

Met het vierde middel, dat twee onderdelen bevat, stellen rekwirantes dat het Gerecht bij de berekening van de geldboete verschillende vergissingen heeft begaan:

het heeft de geldboete ten onrechte berekend op basis van de verkopen van ondernemingen waaraan geen inbreuk ten laste is gelegd;

het heeft bij de berekening van de geldboete de verkoop van dezelfde producten tweemaal meegeteld.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/15


Hogere voorziening ingesteld op 27 mei 2013 door Bilbaína de Alquitranes, SA, Cindu Chemicals BV, Deza, a.s., Industrial Química del Nalón, SA, Koppers Denmark A/S, Koppers UK Ltd, Rütgers Germany GmbH, Rütgers Belgium NV en Rütgers Poland Sp. z o.o. tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer — Uitgebreid) van 7 maart 2013 in zaak T-93/10, Bilbaina de Alquitranes e.a./Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

(Zaak C-287/13 P)

2013/C 252/23

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Bilbaína de Alquitranes, SA, Cindu Chemicals BV, Deza, a.s., Industrial Química del Nalón, SA, Koppers Denmark A/S, Koppers UK Ltd, Rütgers Germany GmbH, Rütgers Belgium NV en Rütgers Poland Sp. z o.o. (vertegenwoordiger: K. Van Maldegem, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

Conclusies

het arrest van het Gerecht in zaak T-93/10 vernietigen,

besluit ED/68/2009 van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (hierna: bestreden besluit) waarbij pek, koolteer, hoge temperatuur, CAS-nummer 65996-93-2 („CTPHT”) is geïdentificeerd als een stof die moet worden opgenomen op de lijst van kandidaatstoffen overeenkomstig artikel 59 van verordening (EG) nr. 1907/2006 (hierna: „REACH”) (1) nietig verklaren, of

subsidiair, de zaak terugwijzen naar het Gerecht voor een uitspraak over rekwirantes’ vordering tot nietigverklaring, en

verweerder verwijzen in de kosten van deze procedure (waaronder de kosten bij het Gerecht).

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirantes stellen dat het Gerecht het gemeenschapsrecht heeft geschonden door hun vordering tot gedeeltelijke nietigverklaring van het bestreden besluit af te wijzen. Inzonderheid voeren zij aan dat het Gerecht de op hun situatie toepasselijke bepalingen op een aantal punten onjuist heeft uitgelegd. Dit had tot gevolg dat het Gerecht op een aantal punten blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder door te oordelen dat:

de zaak betrekking had op ingewikkelde wetenschappelijke en technische feiten en dat de identificatie van CTPHT als een stof met PBT- en zPzB-eigenschappen op basis van de bestanddelen ervan met een concentratie van minstens 0,1 %, niet kennelijk onjuist was,

de bestanddelen van CTPHT niet specifiek moeten worden geïdentificeerd als bestanddelen met PBT- of zPzB-eigenschappen door een afzonderlijk besluit van ECHA op basis van een daartoe verrichte uitgebreide beoordeling,

het beginsel van gelijke behandeling niet was geschonden.

Op deze gronden stellen rekwirantes dat het arrest van het Gerecht in zaak T-93/10 moet worden vernietigd en het bestreden besluit nietig moet worden verklaard.


(1)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1).


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/16


Hogere voorziening ingesteld op 27 mei 2013 door Rütgers Germany GmbH, Rütgers Belgium NV, Deza, a.s., Industrial Química del Nalón, SA, Bilbaína de Alquitranes, SA tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer — Uitgebreid) van 7 maart 2013 in zaak T-94/10, Rütgers Germany GmbH e.a./Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

(Zaak C-288/13 P)

2013/C 252/24

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Rütgers Germany GmbH, Rütgers Belgium NV, Deza, a.s., Industrial Química del Nalón, SA, Bilbaína de Alquitranes, SA (vertegenwoordiger: K. Van Maldegem, avocat)

Andere partij in de procedure: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

Conclusies

het arrest van het Gerecht in zaak T-94/10 vernietigen; en

besluit ED/68/2009 van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (hierna: „ECHA”) (hierna: bestreden besluit) waarbij antraceenolie is geïdentificeerd als een stof die moet worden opgenomen op de lijst van kandidaatstoffen overeenkomstig artikel 59 van verordening (EG) nr. 1907/2006 (hierna: „REACH”) (1) nietig verklaren, of

subsidiair, de zaak terugwijzen naar het Gerecht voor een uitspraak over rekwirantes’ vordering tot nietigverklaring, en

verweerder verwijzen in de kosten van deze procedure (waaronder de kosten bij het Gerecht).

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirantes stellen dat het Gerecht het gemeenschapsrecht heeft geschonden door hun vordering tot gedeeltelijke nietigverklaring van het bestreden besluit af te wijzen. Inzonderheid voeren zij aan dat het Gerecht de op hun situatie toepasselijke bepalingen op een aantal punten onjuist heeft uitgelegd. Dit had tot gevolg dat het Gerecht op een aantal punten blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder door te oordelen dat:

de zaak betrekking had op ingewikkelde wetenschappelijke en technische feiten en dat de identificatie van antraceenolie als een stof met PBT- en zPzB-eigenschappen op basis van de bestanddelen ervan met een concentratie van minstens 0,1 %, niet kennelijk onjuist was;

de bestanddelen niet specifiek moeten worden geïdentificeerd als bestanddelen met PBT- of zPzB-eigenschappen door een afzonderlijk besluit van ECHA op basis van een daartoe verrichte uitgebreide beoordeling;

artikel 59, lid 3, van, en bijlage XV bij REACH niet waren geschonden omdat geen informatie over alternatieve stoffen was opgenomen in het dossier overeenkomstig bijlage XV; en

het beginsel van gelijke behandeling niet was geschonden.

Op deze gronden stellen rekwirantes dat het arrest van het Gerecht in zaak T-94/10 moet worden vernietigd en het bestreden besluit nietig moet worden verklaard.


(1)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1).


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/17


Hogere voorziening ingesteld op 27 mei 2013 door Cindu Chemicals BV, Deza, a.s., Koppers Denmark A/S, Koppers UK Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer — Uitgebreid) van 7 maart 2013 in zaak T-95/10, Cindu Chemicals BV e.a./Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

(Zaak C-289/13 P)

2013/C 252/25

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Cindu Chemicals BV, Deza, a.s., Koppers Denmark A/S, Koppers UK Ltd (vertegenwoordiger: K. Van Maldegem, avocat)

Andere partijen in de procedure: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht in zaak T-95/10 vernietigen; en

besluit ED/68/2009 van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (hierna: „ECHA”) (hierna: bestreden besluit) waarbij antraceenolie (laag antraceengehalte) is geïdentificeerd als een stof die moet worden opgenomen op de lijst van kandidaatstoffen overeenkomstig artikel 59 van verordening (EG) nr. 1907/2006 (hierna: „REACH”) (1) nietig verklaren, of

subsidiair, de zaak terugwijzen naar het Gerecht voor een uitspraak over rekwirantes’ vordering tot nietigverklaring, en

verweerder verwijzen in de kosten van deze procedure (waaronder de kosten bij het Gerecht).

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirantes stellen dat het Gerecht het gemeenschapsrecht heeft geschonden door hun vordering tot gedeeltelijke nietigverklaring van het bestreden besluit af te wijzen. Inzonderheid voeren zij aan dat het Gerecht de op hun situatie toepasselijke bepalingen op een aantal punten onjuist heeft uitgelegd. Dit had tot gevolg dat het Gerecht op een aantal punten blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder door te oordelen dat:

de zaak betrekking had op ingewikkelde wetenschappelijke en technische feiten en dat de identificatie van antraceenolie (laag antraceengehalte) als een stof met PBT- en zPzB-eigenschappen op basis van de bestanddelen ervan met een concentratie van minstens 0,1 %, niet kennelijk onjuist was;

de bestanddelen niet specifiek moeten worden geïdentificeerd als bestanddelen met PBT- of zPzB-eigenschappen door een afzonderlijk besluit van ECHA op basis van een daartoe verrichte uitgebreide beoordeling;

artikel 59, lid 3, van, en bijlage XV bij REACH niet waren geschonden omdat geen informatie over alternatieve stoffen was opgenomen in het dossier overeenkomstig bijlage XV; en

het beginsel van gelijke behandeling niet was geschonden.

Op deze gronden stellen rekwirantes dat het arrest van het Gerecht in zaak T-95/10 moet worden vernietigd en het bestreden besluit nietig moet worden verklaard.


(1)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1).


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/17


Hogere voorziening ingesteld op 27 mei 2013 door Rütgers Germany GmbH, Rütgers Belgium NV, Deza, a.s., Koppers Denmark A/S, Koppers UK Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer — Uitgebreid) van 7 maart 2013 in zaak T-96/10, Rütgers Germany GmbH e.a./Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

(Zaak C-290/13 P)

2013/C 252/26

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Rütgers Germany GmbH, Rütgers Belgium NV, Deza, a.s., Koppers Denmark A/S, Koppers UK Ltd (vertegenwoordiger: K. Van Maldegem, avocat)

Andere partij in de procedure: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

Conclusies

het arrest van het Gerecht in zaak T-96/10 vernietigen; en

besluit ED/68/2009 van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (hierna: „ECHA”) (hierna: bestreden besluit) waarbij antraceenolie (pasta) is geïdentificeerd als een stof die moet worden opgenomen op de lijst van kandidaatstoffen overeenkomstig artikel 59 van verordening (EG) nr. 1907/2006 (hierna: „REACH”) (1) nietig verklaren, of

subsidiair, de zaak terugwijzen naar het Gerecht voor een uitspraak over rekwirantes’ vordering tot nietigverklaring; en

verweerder verwijzen in de kosten van deze procedure (waaronder de kosten bij het Gerecht).

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirantes stellen dat het Gerecht het gemeenschapsrecht heeft geschonden door hun vordering tot gedeeltelijke nietigverklaring van het bestreden besluit af te wijzen. Inzonderheid voeren zij aan dat het Gerecht de op hun situatie toepasselijke bepalingen op een aantal punten onjuist heeft uitgelegd. Dit had tot gevolg dat het Gerecht op een aantal punten blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder door te oordelen dat:

de zaak betrekking had op ingewikkelde wetenschappelijke en technische feiten en dat de identificatie van antraceenolie (pasta) als een stof met PBT- en zPzB-eigenschappen op basis van de bestanddelen ervan met een concentratie van minstens 0,1 %, niet kennelijk onjuist was;

de bestanddelen niet specifiek moeten worden geïdentificeerd als bestanddelen met PBT- of zPzB-eigenschappen door een afzonderlijk besluit van ECHA op basis van een daartoe verrichte uitgebreide beoordeling;

artikel 59, lid 3, van, en bijlage XV bij REACH niet waren geschonden omdat geen informatie over alternatieve stoffen was opgenomen in het dossier overeenkomstig bijlage XV, en

het beginsel van gelijke behandeling niet was geschonden.

Op deze gronden stellen rekwirantes dat het arrest van het Gerecht in zaak T-96/10 moet worden vernietigd en het bestreden besluit nietig moet worden verklaard.


(1)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1).


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/18


Hogere voorziening ingesteld op 27 mei 2013 door Fresh Del Monte Produce, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 14 maart 2013 in zaak T-587/08, Fresh Del Monte Produce, Inc./Europese Commissie

(Zaak C-293/13 P)

2013/C 252/27

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Fresh Del Monte Produce, Inc. (vertegenwoordigers: B. Meyring, Rechtsanwalt, L. Suhr, advocate, O. Van Ermengem, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Internationale Fruchtimport Gesellschaft Weichert GmbH & Co. KG, Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

het arrest van het Gerecht van 14 maart 2013 in zaak T-587/08 te vernietigen;

beschikking C(2008) 5955 definitief van de Commissie van 15 oktober 2008 (zaak COMP/39.188 — Bananen) nietig te verklaren, voor zover zij betrekking heeft op rekwirante;

de Commissie te verwijzen in de kosten van eerste aanleg en van de hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante betoogt om te beginnen dat de Commissie en het Gerecht artikel 81, lid 1, EG (thans artikel 101 VWEU) en artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 (1) hebben geschonden door Del Monte aansprakelijk te stellen voor de inbreuk. Een moedermaatschappij kan slechts aansprakelijk worden gesteld indien de dochteronderneming haar marktgedrag niet onafhankelijk kan bepalen, dat wil zeggen indien de dochteronderneming haar instructies in alle opzichten volgt. De Commissie en het Gerecht hebben Del Monte aansprakelijk gesteld voor het gedrag van Weichert, hoewel zij erkennen dat „Weichert niet steeds Del Montes instructies volgde” en dat „de prijsbeslissingen van Weichert mogelijkerwijs niet beantwoordden aan de verwachtingen van Del Monte”. Bovendien blijkt noch uit de beschikking noch uit het arrest dat Weichert daadwerkelijk instructies van Del Monte volgde. Rekwirante voegt hieraan toe dat het Gerecht slechts een aantal factoren heeft beoordeeld die Del Monte enige invloed zouden hebben verstrekt, maar dat het niet de in de rechtspraak vastgestelde criteria heeft toegepast om te bepalen wat deze invloed „doorslaggevend” maakte.

Subsidiair betoogt rekwirante dat het Gerecht bepaalde bewijselementen onjuist heeft opgevat, in het bijzonder wat zijn beoordeling van de partnerschapsovereenkomst van Weichert en de verklaringen van andere importeurs betreft.

Voorts betoogt rekwirante dat het Gerecht de bewijslast de facto heeft omgekeerd, door geen rekening te willen houden met afzonderlijke bewijselementen om de loutere reden dat daaruit niet bleek dat geen beslissende invloed werd uitgeoefend. Aldus heeft het Gerecht artikel 48 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (vermoeden van onschuld), artikel 6, lid 2, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het beginsel in dubio pro reo geschonden.

Ten slotte voert rekwirante aan dat het Gerecht artikel 81, lid 1, EG onjuist heeft toegepast door te oordelen dat Dole, Chiquita en Weichert aan één enkele voortdurende inbreuk hebben deelgenomen, hoewel Weichert niet wist dat Chiquita en Dole contacten met elkaar onderhielden.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/19


Hogere voorziening ingesteld op 27 mei 2013 door Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 14 maart 2013 in zaak T-587/08, Fresh Del Monte Produce, Inc./Europese Commissie

(Zaak C-294/13 P)

2013/C 252/28

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Biolan, M. Kellerbauer, P. J. O. Van Nuffel, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Fresh Del Monte Produce, Inc., Internationale Fruchtimport Gesellschaft Weichert GmbH & Co. KG

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

punt 1 van het dictum van het arrest van het Gerecht van 14 maart 2013 in zaak T-587/08, Fresh Del Monte Produce Inc./Commissie, te vernietigen;

de zaak definitief af te doen en de geldboete van Fresh Del Monte Produce Inc vast te stellen op 9 800 000 EUR;

Fresh Del Monte Produce Inc. te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening en in het deel van de kosten van de procedure voor het Gerecht dat het Hof passend acht.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie betoogt dat het Gerecht inbreuk heeft gemaakt op artikel 23 van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (1), gelezen in samenhang met de mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (2) en het beginsel van de daadwerkelijke toepassing van de artikelen 101 en 102 VWEU, door te oordelen dat informatie die op verzoek aan de Commissie is verstrekt, voor een verlaging van de geldboete in aanmerking moet worden genomen als vrijwillige medewerking die het onderzoek van de Commissie heeft vereenvoudigd.

Subsidiair stelt de Commissie dat het Gerecht artikel 23 van verordening nr. 1/2003 heeft geschonden en zijn motiveringsplicht niet is nagekomen door de geldboete van Del Monte te verlagen wegens de medewerking die Weichert tijdens de administratieve procedure heeft verleend, hoewel Del Monte en Weichert niet langer deel uitmaakten van één en dezelfde onderneming op het ogenblik waarop Weichert zou hebben meegewerkt.


(1)  PB L 1, blz. 1.

(2)  PB 2002, C 45, blz. 3.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/19


Hogere voorziening ingesteld op 3 juni 2013 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 20 maart 2013 in zaak T-92/11, Jørgen Andersen/Europese Commissie

(Zaak C-303/13 P)

2013/C 252/29

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Armati, T. Maxian Rusche, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Jørgen Andersen, Koninkrijk Denemarken, Danske Statsbaner (DSB)

Conclusies

het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 20 maart 2013, ter kennis gebracht van de Commissie op 22 maart 2013, in zaak T-92/11, Jørgen Andersen/Europese Commissie, vernietigen;

en

de vordering tot nietigverklaring van besluit 2011/3/EU (1) van de Commissie van 24 februari 2010 betreffende openbaredienstcontracten inzake vervoer tussen het Deense ministerie van Transport en Danske Statsbaner [zaak C 41/08 (ex NN 35/08)] afwijzen, en

verzoeker in eerste aanleg verwijzen in de kosten;

subsidiair,

oordelen dat het derde middel in eerste aanleg ongegrond is en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht om het eerste en het tweede middel in eerste aanleg te onderzoeken;

de beslissing omtrent de kosten van de procedure in eerste aanleg en van de procedure in hogere voorziening aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie voert één enkel middel aan: schending van de artikelen 108, leden 2 en 3, 288 en 297, lid 1, VWEU, door te oordelen dat de Commissie verordening (EG) nr. 1370/2007 (2) met terugwerkende kracht heeft toegepast.

De Commissie meent dat de beoordeling van de betrokken steun op basis van verordening (EG) nr. 1370/2007 niet tot gevolg had dat deze verordening met terugwerkende kracht werd toegepast, maar strookt met het beginsel van onmiddellijke toepassing, krachtens hetwelk een Unierechtelijke bepaling vanaf haar inwerkingtreding van toepassing is op de toekomstige gevolgen van een onder de oude regeling ontstane situatie.

In de rechtspraak van het Hof van Justitie wordt wat terugwerkende kracht betreft een onderscheid gemaakt tussen een definitieve rechtssituatie (waarop de nieuwe regeling niet van toepassing is) en onder de oude regeling ontstane tijdelijke situaties die nog steeds aan de gang zijn (waarop de nieuwe regeling van toepassing is).

De Commissie meent dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat door een lidstaat met schending van de aanmeldings- en stand still-verplichting toegekende staatssteun een definitieve rechtssituatie is, en geen tijdelijke situatie. Uit de regelingen en rechtspraak inzake terugvordering van onrechtmatige steun volgt dat de ontvanger van dergelijke steun niet kan worden geacht de steun definitief te hebben verworven totdat de Commissie deze steun goedkeurt en het goedkeuringsbesluit definitief is geworden. Gelet op het dwingende karakter van het toezicht op staatssteun door de Commissie krachtens artikel 108 VWEU kunnen ondernemingen die steun genieten, in beginsel slechts een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de steun hebben wanneer de steun met inachtneming van de procedure van dat artikel is toegekend.

Ten slotte merkt de Commissie ook op dat het bestreden arrest duidelijk en rechtstreeks in strijd is met oudere arresten van het Hof van Justitie over dezelfde kwestie.


(1)  PB L 7, blz. 1

(2)  Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB L 315, blz. 1)


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (België) op 4 juni 2013 — LVP NV tegen Belgische Staat

(Zaak C-306/13)

2013/C 252/30

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: LVP NV

Verweerder: Belgische Staat

Prejudiciële vraag

Schendt verordening (EG) nr. 1964/2005 van de Raad van 29 november 2005 inzake de invoertarieven van bananen (PB L 316, blz. 1), zoals toegepast door de Europese Unie in de periode van 1 januari 2006 tot en met 15 december 2009, artikel I; artikel XIII, lid 1; artikel XIII, lid 2, sub d; artikel XXVIII; en/of eender welk ander toepasselijk artikel van de GATT 1994, afzonderlijk of gezamenlijk genomen, doordat zij een invoertarief van € 176/ton instelde voor bananen (GN-code 0803 00 19), in tegenstrijd met de door de EG onderhandelde concessies voor bananen, alvorens hieromtrent een nieuwe onderhandelde overeenkomst werd bereikt in het kader van de WTO?


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Centrale Raad van Beroep (Nederland) op 7 juni 2013 — O. Tümer tegen Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(Zaak C-311/13)

2013/C 252/31

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Centrale Raad van Beroep

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: O. Tümer

Verweerder: Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Prejudiciële vraag

Moet, mede gelet op de in artikel 137, tweede lid, van het EG-Verdrag (thans artikel 153, tweede lid, VWEU) gelegen grondslag, de Insolventierichtlijn (1), in het bijzonder de artikelen 2, 3 en 4 van deze richtlijn, zo worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is een nationale regeling als artikel 3, derde lid en artikel 61 van de [Werkloosheidswet] op grond waarvan niet als werknemer wordt beschouwd de vreemdeling die onderdaan van een derde land is en die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en 1, van de Vreemdelingenwet 2000, ook in het geval als dat van appellant, die een insolventie-uitkering heeft aangevraagd, naar civielrecht als werknemer moet worden aangemerkt en aan de overige voorwaarden voor toekenning daarvan voldoet?


(1)  Richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (Gecodificeerde versie) (PB L 283, blz. 36).


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Mechelen (België) op 7 juni 2013 — Openbaar Ministerie tegen Edgard Jan De Clercq e.a.

(Zaak C-315/13)

2013/C 252/32

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Mechelen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Openbaar Ministerie

Verweerders: Edgard Jan De Clercq, Emiel Amede Rosa De Clercq, Nancy Genevieve Wilhelmina Rottiers, Ermelinda Jozef Martha Tampère, Thermotec NV

Prejudiciële vraag

Moeten de bepalingen van de artikelen 56 en 57 VWEU (voorheen artikelen 49 en 50 EG-Verdrag) en artikel 3, leden 1 en 10, van richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB 1997, L 18, blz. 1), al dan niet in samenhang gelezen met artikel 19 van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december betreffende diensten op de interne markt (PB L 376, blz. 36), zo worden geïnterpreteerd dat zij zich verzetten tegen artikel 141 van de Programmawet (I) van 27 december 2006 krachtens dewelke aan de persoon bij wie of voor wie door gedetacheerde werknemers of gedetacheerde stagiairs, rechtstreeks of via onderaanneming werkzaamheden verricht worden, de verplichting wordt opgelegd om via elektronische weg (of bij onmogelijkheid per fax of per brief) voorafgaand aan het begin van de tewerkstelling van deze personen, de identiteitsgegevens van deze personen die niet in de mogelijkheid zijn het ontvangstbewijs afgeleverd aan hun werkgever van zijn voorafgaande melding voor te leggen, te melden aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid juncto artikel 157 van de Programmawet (I) van 27 december 2006 en artikel 183, eerste lid, 1o Sociaal strafwetboek, die de niet-naleving hiervan bestraft met correctionele strafsancties?


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/21


Beroep ingesteld op 13 juni 2013 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek

(Zaak C-323/13)

2013/C 252/33

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Pignataro-Nolin en A. Alcover San Pedro, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Italiaanse Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 6, sub a, van richtlijn 1999/31/EG (1), gelezen in samenhang met artikel 1, lid 1, van richtlijn 1999/31/EG en de artikelen 4 en 13 van richtlijn 2008/98/EG (2), en krachtens artikel 16, lid 1, van laatstgenoemde richtlijn, omdat een deel van het stedelijk afval dat naar de stortplaatsen van het SubATO [sotto ambito territoriale ottimale; optimaal territoriaal deelgebied] van Rome, waaronder de stortplaats van Malagrotta, en van het SubATO Latina wordt gebracht, geen behandeling ondergaat waarbij de verschillende afvalfracties naar behoren worden geselecteerd en de organische fractie wordt gestabiliseerd, en omdat in Lazio — rekening houdend met de best beschikbare technieken — geen adequaat geïntegreerd netwerk van afvalbeheersinstallaties tot stand is gebracht;

Italiaanse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 1999/31/EG is op 16 juli 2001 verstreken.

De termijn voor omzetting van richtlijn 2008/98/EG is op 12 december 2010 verstreken.


(1)  Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312, blz. 3).


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/21


Beroep ingesteld op 20 juni 2013 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek

(Zaak C-339/13)

2013/C 252/34

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Bianchi en B. Schima, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vaststellen dat Italië de krachtens de artikelen 3 en 5, lid 2, van richtlijn 1999/74/EG (1) op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Italiaanse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor de omzetting van artikel 5 van richtlijn 1999/74/EG is op 10 januari 2012 verstreken.


(1)  Richtlijn 1999/74/EG van de Raad van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen (PB L 203, blz. 53).


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Bergen (België) op 25 juni 2013 — Stad Bergen/KPN Group Belgium SA

(Zaak C-346/13)

2013/C 252/35

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Hof van Beroep te Bergen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Stad Bergen

Verwerende partij: KPN Group Belgium SA

Prejudiciële vraag

Verbiedt artikel 13 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten [(„machtigingsrichtlijn”)] (1) de territoriale lichamen om, om budgettaire of andere redenen, belasting te heffen over de economische activiteit van telecommunicatiebedrijven in de vorm van op hun grondgebied geplaatste GSM-pylonen, -masten of -antennes ten behoeve van deze activiteit?


(1)  PB L 108, blz. 21.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāts (Letland) op 25 juni 2013 — Antonio Gramsci Shipping Corp. e.a./Aivars Lembergs

(Zaak C-350/13)

2013/C 252/36

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākās tiesas Senāts

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Antonio Gramsci Shipping Corp., Apollo Holdings Corp., Arctic Seal Shipping Co. Ltd, Atlantic Leader Shipping Co. Ltd, Cape Wind Trading Co. Ltd, Clipstone Navigation SA, Dawnlight Shipping Co. Ltd, Dzons Rids Shipping Co., Faroship Navigation Co. Ltd, Gaida Shipping Co., Gevostar Shipping Co. Ltd, Hose Marti Shipping Co., Imanta Shipping Co. Ltd, Kemeri Navigation Co., Klements Gotvalds Shipping Co., Latgale Shipping Co. Ltd, Limetree Shipping Co. Ltd, Majori Shipping Co. Ltd, Noella Marītime Co. Ltd, Razna Shipping Co., Sagewood Trading Inc., Samburga Shipping Co. Ltd, Saturn Trading Co., Taganroga Shipping Co., Talava Shipping Co. Ltd, Tangent Shipping Co. Ltd, Viktorio Shipping Co., Wilcox Holding Ltd, Zemgale Shipping Co. Ltd en Zoja Shipping Co. Ltd

Verwerende partij: Aivars Lembergs

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 34, punt 1, van de Brussel I-verordening (1) aldus worden uitgelegd dat in het kader van een procedure tot erkenning van een beslissing van een buitenlandse rechter de inbreuk op de rechten van personen die geen partij zijn in het hoofdgeding, een grond kan zijn om de in dat artikel opgenomen openbare-ordeclausule toe te passen en de erkenning van die beslissing te weigeren voor zover zij gevolgen heeft voor personen die geen partij zijn in het hoofdgeding?

2)

Zo ja, moet artikel 47 van het Handvest [van de grondrechten van de Europese Unie] aldus worden uitgelegd dat het daarin vervatte beginsel van een eerlijk proces zich niet ertegen verzet dat in een procedure betreffende voorlopige beschermingsmaatregelen de vermogensrechten van een persoon die geen partij was in de procedure, worden beperkt indien is bepaald dat iedere persoon voor wie de beslissing over de voorlopige beschermingsmaatregelen gevolgen heeft, steeds het recht heeft de rechter te verzoeken om wijziging of vernietiging van de beslissing, maar het aan de verzoekende partijen wordt overgelaten om de beslissing ter kennis te brengen van belanghebbenden?


(1)  Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Retten i Kolding, Civilretten (Denemarken) op 27 juni 2013, FOA, namens Karsten Kaltoft/Billund Kommune

(Zaak C-354/13)

2013/C 252/37

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Retten i Kolding, Civilretten

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: FOA namens Karsten Kaltoft

Verwerende partij: Billund Kommune

Prejudiciële vragen

1)

Is het in strijd met het EU-recht, zoals bijvoorbeeld artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het algemeen of in het bijzonder voor een werkgever in de overheidssector op de arbeidsmarkt te discrimineren op grond van zwaarlijvigheid?

2)

Is een eventueel Unierechtelijk verbod van discriminatie op grond van zwaarlijvigheid rechtstreeks van toepassing tussen een Deens staatsburger en zijn werkgever, een bestuursorgaan?

3)

Indien volgens het Hof een Unierechtelijk verbod van discriminatie op grond van zwaarlijvigheid op de arbeidsmarkt in het algemeen of in het bijzonder voor een werkgever in de overheidssector geldt, moet de beoordeling of in strijd met een eventueel verbod van discriminatie op grond van zwaarlijvigheid is gehandeld, in een bepaald geval dan uitgaan van een gedeelde bewijslast, zodat tot feitelijke toepassing van het verbod in gevallen waarin het bewijs van een dergelijke discriminatie is geleverd, de bewijslast bij de verwerende werkgever moet worden gelegd (zie punt 18 van de considerans van richtlijn 97/80/EG van de Raad van 15 december 1997 inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van het geslacht (1))?

4)

Kan zwaarlijvigheid worden beschouwd als een handicap die binnen de bescherming van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (2) valt, en, zo ja, welke criteria zijn in een bepaald geval beslissend ter beoordeling of de zwaarlijvigheid van een persoon concreet inhoudt dat de betrokkene is beschermd door het verbod op discriminatie op grond van een handicap in deze richtlijn?


(1)  PB L 14, blz. 6

(2)  PB L 303, blz. 16


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/23


Hogere voorziening ingesteld op 1 juli 2013 door Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones, SL tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 25 april 2013 in zaak T-284/11, Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones, SL/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-374/13 P)

2013/C 252/38

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones, SL (vertegenwoordiger: J. Carbonell Callicó, abogado)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 25 april 2013 in zaak T-284/11 vernietigen en bijgevolg de inschrijving van „METROINVEST” (aanvraagnr. 7 112 113) als gemeenschapsmerk ter onderscheiding van diensten van klasse 36 toestaan;

de andere partijen verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert één middel aan te weten:

schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009  (1)

Dit middel bevat evenwel vier onderdelen, te weten:

onjuiste beoordeling door het Gerecht en het BHIM wat de vergelijking van de tekens betreft;

niet-inaanmerkingneming door het Gerecht van de toepasselijke rechtspraak inzake de globale beoordeling van het verwarringsgevaar;

geen samenhang met andere beslissingen van het Bureau waarin dezelfde partijen en verwante merken zijn betrokken;

vreedzame co-existentie tussen andere merken die het woord METRO bevatten voor verschillende klassen, waaronder klasse 36.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/23


Beroep ingesteld op 2 juli 2013 — Europese Commissie/Republiek Bulgarije

(Zaak C-376/13)

2013/C 252/39

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Braun, G. Koleva, L. Malferrari)

Verwerende partij: Republiek Bulgarije

Conclusies

De Europese Commissie verzoekt het Hof:

vast te stellen dat de Republiek Bulgarije niet heeft voldaan aan de krachtens artikel 2, lid 1, van de mededingingsrichtlijn op haar rustende verplichtingen, doordat zij overeenkomstig § 5a, leden 1 en 2, van de overgangs- en slotbepalingen van de ZES (wet elektronische communicatie) het aantal ondernemingen waaraan radiofrequenties voor digitale terrestrische verspreiding kunnen worden toegewezen en waaraan een vergunning voor het aanbieden van de overeenkomstige elektronischecommunicatiedienst zal worden verleend, heeft beperkt tot twee (terwijl daarvoor vijf ondernemingen in aanmerking zouden kunnen komen);

vast te stellen dat de Republiek Bulgarije niet heeft voldaan aan de krachtens de artikelen 2, lid 2, en 4, lid 2, van de mededingingsrichtlijn, artikel 7, lid 3, van de machtigingsrichtlijn en artikel 9, lid 1, van de kaderrichtlijn op haar rustende verplichtingen, doordat zij overeenkomstig de artikelen 47a, leden 1 en 2, en 48, lid 3, ZES ondernemingen die tv-uitzendingen verzorgen, maar waarvan de programma’s niet in de Republiek Bulgarije worden uitgezonden, alsook de aan hen verbonden personen, verbiedt om deel te nemen aan aanbestedingen waarbij radiofrequenties voor digitale terrestrische verspreiding worden toegewezen en om de overeenkomstige [diensten] te verrichten;

vast te stellen dat de Republiek Bulgarije niet heeft voldaan aan de krachtens de artikelen 2, lid 2, en 4, lid 2, van de mededingingsrichtlijn, artikel 7, lid 3, van de machtigingsrichtlijn en artikel 9, lid 1, van de kaderrichtlijn op haar rustende verplichtingen, doordat zij overeenkomstig artikel 48, lid 5, ZES houders van radiofrequenties voor digitale terrestrische verspreiding verbiedt om elektronischecommunicatiediensten voor de uitzending van radio- en televisieprogramma’s aan te bieden.

de Republiek Bulgarije te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Europese Commissie voert aan dat de Republiek Bulgarije niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens de artikelen 2, leden 1 en 2, en 4, lid 2, van richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten („mededingingsrichtlijn”) (1), artikel 7, lid 3, van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten („machtigingsrichtlijn”) (2) en artikel 9, lid 1, van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten („kaderrichtlijn”) (3).

De Republiek Bulgarije heeft niet voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 2, lid 1, van de mededingingsrichtlijn, volgens hetwelk de lidstaten geen uitsluitende of bijzondere rechten voor het aanleggen en/of het beschikbaar stellen van elektronischecommunicatienetwerken, of voor het verrichten van openbare elektronischecommunicatiediensten, toekennen of handhaven. Bij wetgevingshandeling heeft de Republiek Bulgarije het aantal ondernemingen waaraan een vergunning voor het gebruik van radiofrequenties voor digitale terrestrische verspreiding zal worden verleend en die diensten als multiplexaanbieder in hun gebied zouden vervullen, beperkt tot twee (terwijl daarvoor vijf ondernemingen in aanmerking hadden kunnen komen). Dit is gebeurd op basis van onevenredige en niet-objectieve criteria. Aldus heeft de Republiek Bulgarije bijzondere rechten voor het verrichten van deze elektronischecommunicatiediensten in het leven geroepen.

De Republiek Bulgarije heeft niet voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens de artikelen 2, lid 2, en 4, lid 2, van de mededingingsrichtlijn, artikel 7, lid 3, van de machtigingsrichtlijn en artikel 9, lid 1, van de kaderrichtlijn. Die artikelen bepalen immers dat radiofrequenties voor elektronischecommunicatiediensten op grond van objectieve, doorzichtige, niet-discriminerende en evenredige criteria moeten worden toegewezen. De Republiek Bulgarije heeft criteria vastgesteld met betrekking tot de deelname aan aanbestedingen waarbij radiofrequenties voor digitale terrestrische verspreiding worden toegewezen. Die criteria waren echter niet geschikt om het nagestreefde doel te bereiken. Door criteria voor de toewijzing van radiofrequenties voor digitale terrestrische verspreiding op te stellen die niet geschikt zijn en derhalve heel wat ondernemingen ervan kunnen weerhouden om deel te nemen aan die aanbestedingen, heeft de Republiek Bulgarije niet voldaan aan de krachtens artikel 2, lid 2, van de mededingingsrichtlijn op haar rustende verplichting om ervoor te zorgen dat elke onderneming gerechtigd is elektronischecommunicatiediensten te verrichten.


(1)  PB L 249, blz. 21.

(2)  PB L 108, blz. 21.

(3)  PB L 108, blz. 33.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/24


Hogere voorziening ingesteld op 4 juli 2013 door de Italiaanse Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 19 april 2013 in de gevoegde zaken T-99/09 en T-308/09, Italiaanse Republiek/Europese Commissie

(Zaak C-385/13 P)

2013/C 252/40

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri en P. Gentile, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht van 19 april 2013, betekend aan de Italiaanse regering op 24 april 2013, in de gevoegde zaken T-99/09 en T-308/09;

ten gronde, nietigverklaring van de volgende handelingen:

brief nr. 000841 van de Europese Commissie, Directoraat-Generaal Regionaal Beleid, van 2 februari 2009, betreffende de „betaling door de Commissie van een ander bedrag dan het gevraagde”, waarin het volgende is beslist: „Bijgevolg is de datum vanaf welke de uitgaven in verband met maatregel 1.7 van ROP [regionaal operationeel programma] 2000-2006 volgens de Europese Commissie niet voor vergoeding in aanmerking komen, 29 juni 2007 en niet 17 mei 2006, zoals in bovengenoemde brief van 22 december 2008 is aangekondigd”;

brief nr. 001059 van de Europese Commissie, Directoraat-Generaal Regionaal Beleid, van 6 februari 2009, betreffende de „schorsing van de betalingen en verzoek om informatie betreffende de financiële correcties krachtens artikel 39 van verordening nr. 1260/99 — ROP Campanië”, waarin het volgende is beslist: „Bijgevolg is de datum vanaf welke de uitgaven in verband met maatregel 1.7 van ROP 2000-2006 volgens de Europese Commissie niet voor vergoeding in aanmerking komen, 29 juni 2007 en niet 17 mei 2006, zoals voorheen is aangegeven”;

brief nr. 012480 van de Europese Commissie, Directoraat-Generaal Regionaal Beleid, van 22 december 2008, betreffende ROP Campanië 2000-2006 (CCI nr. 1999 IT 16 1 PO 007) — Gevolgen van inbreukprocedure 2007/2195 voor het afvalbeheer in Campanië, waarin „de Commissie verzoekt om vanaf het volgende betalingsverzoek alle na 29 juni 2007 gemaakte uitgaven in verband met maatregel 1.7 in aftrek te brengen”.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert de Italiaanse Republiek de volgende acht middelen aan.

Eerste middel: schending van de artikelen 9, sub e, f, h, j, k, l, en m, 32, leden 3, eerste alinea, sub f, 4 en 5, en 31, lid 2, tweede alinea, van verordening nr. 1260/99. (1)

Een verzoek tot betaling van de bijdragen van een structuurfonds voor de in een maatregel geplande acties kan niet-ontvankelijk worden verklaard wegens de omstandigheid dat een inbreukprocedure hangende is indien tussen de inbreuk en de maatregel een specifiek en geen algemeen verband bestaat en de Commissie aantoont dat er een concreet gevaar is dat door het financieren van de maatregel uiteindelijk de inbreuk wordt gefinancierd. Een niet nader omschreven „voldoende rechtstreeks verband”, zoals het Gerecht heeft geoordeeld, volstaat daarvoor niet.

Tweede middel: schending van artikel 32, lid 3, sub f, tweede hypothese, van verordening nr. 1260/1999.

In casu ontbreekt ook dit verband omdat het Gerecht heeft opgemerkt dat uit de stukken bleek dat de ontoereikende gescheiden afvalinzameling in de inbreukprocedure was genoemd als een van de oorzaken van de ontoereikendheid van de stortplaatsen en dat in maatregel 1.7 steun aan gemeenten in het vooruitzicht werd gesteld om de gescheiden afvalinzameling te versterken. Het Gerecht heeft dus niet kunnen verduidelijken of het verband tussen inbreuk en maatregel erin bestond dat de financiering van de maatregel de inbreuk afzwakte of juist versterkte. Daarom had het elk verband moeten uitsluiten en het eerste middel van het inleidende beroepschrift moeten aanvaarden.

Derde middel: motiveringsgebrek.

Met het derde middel van het beroep in eerste aanleg heeft de Italiaanse regering nauwgezet aangetoond dat de inbreuk en de maatregel in geen enkel opzicht samenhangen. Door het eerste middel af te wijzen heeft het Gerecht het tegendeel beweerd zonder het door de Italiaanse regering voorgelegde bewijsmateriaal te onderzoeken. Zodoende heeft het zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd.

Vierde middel: schending van artikel 32, lid 3, sub f, van verordening nr. 1260/1999. Motiveringsgebrek.

De bovengenoemde schendingen tasten ook de delen van het arrest aan waarmee het Gerecht het tweede middel van het beroep in eerste aanleg heeft afgewezen.

Vijfde middel: motiveringsgebrek.

Ook de afwijzing van het derde middel van het inleidende beroepschrift is ontoereikend gemotiveerd. Met dit middel wees de Italiaanse regering erop dat de motiveringen van de bestreden handelingen gebaseerd waren op een nota van de Commissie van 20 oktober 2008, waarin zij feiten betwistte die in de inbreukprocedure niet aan de orde zijn gesteld. Het Gerecht is in het geheel niet ingegaan op deze stelling.

Zesde middel: schending van artikel 32, lid 3, sub f, tweede hypothese, van verordening nr. 1260/1999.

Hoe dan ook heeft het Gerecht bij zijn beslissing over het vierde middel in feite bevestigd dat de nota van 20 oktober 2008 betrekking had op feiten die geen verband hielden met de inbreukprocedure. Het had het derde middel dan ook moeten aanvaarden. Door dat middel af te wijzen heeft het artikel 32, lid 3, sub f, tweede hypothese, van verordening nr. 1260/1999 geschonden.

Zevende middel: schending van artikel 32, lid 3, sub f, eerste en tweede hypothese, en van artikel 39, leden 1 en 2, van verordening nr. 1260/1999.

Het Gerecht heeft ten onrechte het vierde middel van het inleidende beroepschrift afgewezen. Met dit middel klaagde verzoekster dat de Commissie de betalingen in feite had geschorst omdat zij er niet van overtuigd was dat de maatregel correct werd beheerd. Daarvoor zou echter de procedure moeten worden gevolgd die is neergelegd in artikel 39, leden 1 en 2, van de verordening, waarnaar in artikel 32, lid 3, sub f, eerste hypothese, wordt verwezen. Het Gerecht is er niet in geslaagd de stelling van de Italiaanse regering te weerleggen dat dat de reden was voor het optreden van de Commissie.

Achtste middel: schending van artikel 296, lid 2, VWEU.

Het Gerecht heeft ten onrechte uitgesloten dat de Commissie de bestreden handelingen ontoereikend heeft gemotiveerd. Gezien het wezenlijke belang van dit punt had de Commissie moeten uitleggen waarom er geen tegenstelling was tussen de klacht over de ontoereikende gescheiden afvalinzameling in de inbreukprocedure en de weigering de maatregel te financieren die bedoeld was om die gescheiden afvalinzameling uit te breiden.


(1)  Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen (PB L 161, blz. 1).


Gerecht

31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/27


Arrest van het Gerecht van 11 juli 2013 — BVGD/Commissie

(Gevoegde zaken T-104/07 en T-339/08) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen en misbruik van machtspositie - Markt voor ruwe diamanten - SOC-distributiestelsel - Beschikking houdende afwijzing van klacht - Geen communautair belang - Rechtsgrond - Procedurele rechten van klager - Toegang tot documenten - Verplichtingen inzake onderzoek van klacht - Uitsluiting van markt - Kennelijke beoordelingsfout)

2013/C 252/41

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Belgische Vereniging van handelaars in- en uitvoerders van geslepen diamant (BVGD) (Antwerpen, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Levi en C. Ronzi, alsook, in zaak T-104/07, G. Vandersanden, vervolgens L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Castillo de la Torre, R. Sauer en J. Bourke, vervolgens F. Castillo de la Torre en R. Sauer, gemachtigden, bijgestaan, in zaak T-104/07, aanvankelijk door S. Drakakakis, advocaat, en door T. Soames, solicitor, vervolgens door T. Soames, en, in zaak T-339/08, door T. Soames)

Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: De Beers (Luxemburg, Luxemburg) en De Beers UK Ltd, voorheen The Diamond Trading Co. Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk W. Allan en S. Horwitz, solicitors, vervolgens W. Allan, J. Ysewyn, advocaat, en N. Gràcia Malfeito, solicitor, en ten slotte N. Gràcia Malfeito, B. van de Walle de Ghelcke, J. Marchandise, advocaten, en P. Riedel, solicitor)

Voorwerp

Verzoeken om nietigverklaring van de beschikkingen van de Commissie van 26 januari 2007 (zaak COMP/39.221/B-2 — BVGD/De Beers) en van 5 juni 2008 (zaak COMP/39.221/E-2 — De Beers/DTC Supplier of Choice) houdende afwijzing van de door verzoekster tegen interveniëntes ingediende klacht waarmee zij betoogde dat deze laatste de artikelen 81 EG en 82 EG hadden geschonden op de markt voor ruwe diamant, doordat zij hadden gebruikgemaakt van distributieovereenkomsten die bekend staan onder de naam „Supplier of Choice” (SOC)

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

De Belgische Vereniging van handelaars in- en uitvoerders van geslepen diamant (BVGD) draagt haar eigen kosten en die van de Europese Commissie.

3)

De Beers en De Beers UK Ltd dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 129 van 9.6.2007.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/27


Arrest van het Gerecht van 11 juli 2013 — Spira/Commissie

(Gevoegde zaken T-108/07 en T-354/08) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen en misbruik van machtspositie - Markt van ruwe diamant - SOC-distributieregeling - Afwijzing van klacht - Geen gemeenschapsbelang - Procedurele rechten van klager - Toegang tot documenten - Verplichtingen inzake onderzoek van klacht - Gevolgen van uitsluiting van markt - Kennelijk onjuiste beoordeling)

2013/C 252/42

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Diamanthandel A. Spira BVBA (Antwerpen, België) (vertegenwoordigers: Y. van Gerven, F. Louis, A. Vallery en J. Bourgeois, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Castillo de la Torre, R. Sauer en J. Bourke, vervolgens F. Castillo de la Torre en R. Sauer gemachtigden, bijgestaan in zaak T-108/07, aanvankelijk door S. Drakakakis, advocaat, en T. Soames, solicitor, vervolgens door Soames en, in zaak T-354/08, door Soames)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: De Beers (Luxemburg, Luxemburg); en De Beers UK Ltd, voorheen The Diamond Trading Co. Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk W. Allan, S. Horwitz, solicitors, en J. Ysewyn, advocaat, vervolgens W. Allan, J. Ysewyn en N. Gràcia Malfeito, solicitor, en ten slotte N. Gràcia Malfeito, B. van de Walle de Ghelcke, J. Marchandise, advocaten, en P. Riedel, solicitor)

Voorwerp

Verzoeken om nietigverklaring van de beschikkingen van de Commissie van 26 januari 2007 (Zaak COMP/38.826/B-2 — Spira/De Beers/DTC Supplier of Choice) en 5 juni 2008 (Zaak COMP/38.826/E-2 — De Beers/DTC Supplier of Choice) tot afwijzing van de door verzoekster tegen interveniënten ingediende klacht wegens schending van de artikelen 81 en 82 EG op de markt voor ruwe diamant als gevolg van het gebruik door hen van zogenaamde „Supplier of Choice” (SOC) distributieovereenkomsten.

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen

2)

Diamanthandel A. Spira BVBA zal haar eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen.

3)

De Beers en De Beers UK Ltd zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 129 van 9.6.2007.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/28


Arrest van het Gerecht van 11 juli 2013 — Hangzhou Duralamp Electronics/Raad

(Zaak T-459/07) (1)

(Dumping - Invoer van geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i’s) uit China, Vietnam, Pakistan en de Filipijnen - Verval van antidumpingrechten - Nieuw onderzoek - Soortgelijk product - Voor vaststelling van schade gebruikte gegevens - Referentieland - Belang van Gemeenschap - Artikelen 4, lid 1, en 5, lid 4, van verordening (EG) nr. 384/96 (thans artikelen 4, lid 1, en 5, lid 4, van verordening (EG) nr. 1225/2009) - Motiveringsplicht - Rechten van verdediging)

2013/C 252/43

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hangzhou Duralamp Electronics Co., Ltd (Hangzhou, China) (vertegenwoordigers: M. Gambardella en V. Villante, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J.-P. Hix, gemachtigde, bijgestaan door G. Berrisch en G. Wolf, advocaten, vervolgens J.-P. Hix en B. Driessen, gemachtigden, bijgestaan door G. Berrisch)

Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. van Vliet en K. Talabér-Ritz, gemachtigden), en Osram GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: R. Bierwagen, advocaat)

Voorwerp

Nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1205/2007 van de Raad van 15 oktober 2007 tot instelling van een antidumpingrecht op geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i’s) van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 384/96, en tot uitbreiding van dat recht tot hetzelfde product dat vanuit de Socialistische Republiek Vietnam, de Islamitische Republiek Pakistan en de Republiek der Filipijnen wordt verzonden (PB L 272, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Hangzhou Duralamp Electronics Co., Ltd draagt naast haar eigen kosten, de kosten van de Raad van de Europese Unie en Osram GmbH.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 51 van 23.2.2008.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/28


Arrest van het Gerecht van 11 juli 2013 — Philips Lighting Poland en Philips Lighting/Raad

(Zaak T-469/07) (1)

(Dumping - Invoer van geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i’s) uit China, Vietnam, Pakistan en de Filipijnen - Verval van antidumpingrechten - Nieuw onderzoek - Artikelen 4, lid 1, 5, lid 4, en 9, lid 1, van verordening (EG) nr. 384/96 (thans artikelen 4, lid 1, 5, lid 4, en 9, lid 1, van verordening (EG) nr. 1225/2009) - Begrip bedrijfstak van de Gemeenschap - Vaststelling van schade - Motiveringsplicht)

2013/C 252/44

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Philips Lighting Poland S.A. (Piła, Polen), en Philips Lighting BV (Eindhoven, Nederland) (vertegenwoordigers: L. Catrain González, advocaat, en E. Wright, barrister)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J.-P. Hix, gemachtigde, bijgestaan door G. Berrisch en G. Wolf, advocaten, vervolgens J.-P. Hix en B. Driessen, gemachtigden, bijgestaan door G. Berrisch)

Interveniëntes aan de zijde van verzoekende partijen: Hangzhou Duralamp Electronics Co., Ltd (Hangzhou, China) (vertegenwoordigers: M. Gambardella en V. Villante, advocaten), en GE Hungary Ipari és Kereskedelmi Zrt. (GE Hungary Zrt) (Boedapest, Hongarije) (vertegenwoordiger: P. De Baere, advocaat)

Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. van Vliet en K. Talabér-Ritz, gemachtigden), en Osram GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: R. Bierwagen, advocaat)

Voorwerp

Nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1205/2007 van de Raad van 15 oktober 2007 tot instelling van een antidumpingrecht op geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i’s) van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 384/96, en tot uitbreiding van dat recht tot hetzelfde product dat vanuit de Socialistische Republiek Vietnam, de Islamitische Republiek Pakistan en de Republiek der Filipijnen wordt verzonden (PB L 272, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Philips Lighting Poland S.A. en Philips Lighting BV dragen hun eigen kosten, de kosten van de Raad van de Europese Unie, met uitzondering van de kosten die samenhangen met de interventies van Hangzhou Duralamp Electronics Co., Ltd en GE Hungary Ipari és Kereskedelmi Zrt (GE Hungary Zrt), en de kosten van Osram GmbH.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.

4)

Hangzhou Duralamp Electronics en GE Hungary dragen elk hun eigen kosten en de kosten van de Raad die samenhangen met hun interventie.


(1)  PB C 51 van 23.2.2008.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/29


Arrest van het Gerecht van 11 juli 2013 — Spanje/Commissie

(Zaak T-358/08) (1)

(Cohesiefonds - Verordening (EG) nr. 1164/94 - Project voor sanering van Zaragoza - Gedeeltelijke intrekking van financiële bijstand - Overheidsopdrachten - Begrip werk - Artikel 14, leden 10 en 13, van richtlijn 93/38/EEG - Splitsing van opdrachten - Gewettigd vertrouwen - Motiveringsplicht - Termijn voor vaststelling van beschikking - Vaststelling van financiële correcties - Artikel H, lid 2, van bijlage II bij verordening nr. 1164/94 - Evenredigheid - Verjaring)

2013/C 252/45

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Rodríguez Cárcamo, vervolgens A. Rubio González, abogados del Estado)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Valero Jordana en A. Steiblytė, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van beschikking C(2008) 3249 van de Commissie van 25 juni 2008 tot vermindering van de financiële bijstand uit het Cohesiefonds die bij beschikking C(96) 2095 van de Commissie van 26 juli 1996 was toegekend aan het Koninkrijk Spanje voor project nr. 96/11/61/018 — „Sanering van Zaragoza”

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 272 van 25 oktober 2008.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/29


Arrest van het Gerecht van 11 juli 2013 — SA.PAR./BHIM — Salini Costruttori (GRUPPO SALINI)

(Zaak T-321/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk GRUPPO SALINI - Kwade trouw - Artikel 52, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2013/C 252/46

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: SA.PAR. Srl (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: A. Masetti Zannini de Concina, M. Bussoletti en G. Petrocchi, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: G. Mannucci en P. Bullock, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Salini Costruttori SpA (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: C. Bellomunno en S. Troilo, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 21 april 2010 (zaak R 219/2009-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Salini Costruttori SpA en SA.PAR. Srl

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

SA.PAR. Srl wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 260 van 25.9.2010.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/29


Arrest van het Gerecht van 11 juli 2013 — Aventis Pharmaceuticals/BHIM — Fasel (CULTRA)

(Zaak T-142/12) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk CULTRA - Oudere nationale woordmerken SCULPTRA - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2013/C 252/47

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Aventis Pharmaceuticals, Inc. (Bridgewater, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: R. Gilbey, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: F. Mattina, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Fasel Srl (Bologna, Italië)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 26 januari 2012 (zaak R 2478/2010-1) inzake een oppositieprocedure tussen Aventis Pharmaceuticals, Inc. en Fasel Srl

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 26 januari 2012 (zaak R 2478/2010-1) wordt vernietigd.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het BHIM draagt zijn eigen kosten en die kosten die Aventis Pharmaceuticals, Inc. in de procedure voor het Gerecht en voor de kamer van beroep zijn opgekomen.


(1)  PB C 165 van 9.6.2012.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/30


Arrest van het Gerecht van 11 juli 2013 — Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones/BHIM — MIP Metro (METRO)

(Zaak T-197/12) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk METRO - Ouder gemeenschapsbeeldmerk GRUPOMETROPOLIS - Relatieve weigeringsgrond - Geen gevaar voor verwarring - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Recht op eerlijk proces - Artikel 6 van verdrag tot bescherming van rechten van mens en fundamentele vrijheden - Artikelen 75 en 76 van verordening nr. 207/2009)

2013/C 252/48

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones, SL (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Carbonell Callicó, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Poch, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: J.-C. Plate en R. Kaase, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 1 maart 2012 (zaak R 2440/2010-1), inzake een oppositieprocedure tussen Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones, SL en MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Metropolis Inmobiliarias y Restauraciones, SL wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 209 van 14.7.2012.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/30


Arrest van het Gerecht van 11 juli 2013 — Think Schuhwerk/BHIM (Rode uiteinden van schoenveters)

(Zaak T-208/12) (1)

(Gemeenschapsmerk - Gemeenschapsmerkaanvraag - Rode uiteinden van schoenveters - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Verstekprocedure)

2013/C 252/49

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Think Schuhwerk GmbH (Kopfing, Oostenrijk (vertegenwoordiger: M. Gail, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 23 februari 2012 (zaak R 1552/2011-1), inzake een aanvraag tot inschrijving als gemeenschapsmerk van een teken in de vorm van de rode uiteinden van schoenveters

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Think Schuhwerk GmbH draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 209 van 14.7.2012.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/31


Beschikking van het Gerecht van 8 juli 2013 — Marcuccio/Commissie

(Zaak T-238/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Invaliditeitsuitkering - Betaling van achterstanden - Vertragingsrente - Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)

2013/C 252/50

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirerende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en C. Berardis-Kayser, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 15 februari 2011, Marcuccio/Commissie (F-81/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Luigi Marcuccio draagt zijn eigen kosten alsmede de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 186 van 25.6.2011.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/31


Beroep ingesteld op 14 juni 2013 — Tsujimoto/BHIM — Kenzo (KENZO)

(Zaak T-322/13)

2013/C 252/51

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Kenzo Tsujimoto (Osaka, Japan) (vertegenwoordiger: A. Wenninger-Lenz, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Kenzo (Parijs, Frankrijk)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 25 maart 2013 (zaak R 1364/2012-2) vernietigen;

het BHIM verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoeker

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „KENZO” voor diensten van de klassen 35, 41 en 43 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 8 701 286

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapswoordmerk „KENZO” voor waren van de klassen 3, 18 en 25

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de litigieuze beslissing en volledige afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 76, lid 2, en 8, lid 5, van de gemeenschapsmerkenverordening


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/31


Beroep ingesteld op 14 juni 2013 — Pure Fishing/BHIM — Łabowicz (NANOFIL)

(Zaak T-323/13)

2013/C 252/52

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Pure Fishing, Inc. (Spirit Lake, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: J. Dickerson, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Edward Łabowicz (Kłodzko, Polen)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de kamer van beroep in zaak R 1241/2012-2 te vernietigen;

gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 611 872 toe te wijzen;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „NANOFIL” voor waren van klasse 28 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 611 872

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsbeeldmerk met het woordelement „NANO” voor waren van klasse 28

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/32


Beroep ingesteld op 17 juni 2013 — Endoceutics/BHIM — Merck (FEMIVIA)

(Zaak T-324/13)

2013/C 252/53

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Endoceutics, Inc. (Quebec, Canada) (vertegenwoordiger: M. Wahlin, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Merck KGaA (Darmstadt, Duitsland)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 15 april 2013 in zaak R 1021/2012-4 te vernietigen;

de oppositie van de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep af te wijzen en aanvraag nr. 9 386 343 tot inschrijving van het merk FEMIVIA als gemeenschapsmerk toe te wijzen;

de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep te verwijzen in verzoeksters kosten van de onderhavige procedure en van de procedure voor de kamer van beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „FEMIVIA” voor waren van klasse 5 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 386 343

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: het gemeenschapswoordmerk „FEMIBION” en de internationale inschrijving, waarin de Europese Unie wordt aangewezen, van het witzwarte beeldmerk met het woordelement „femibion” voor waren van de klassen 5, 29 en 30

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de bestreden beslissing en afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag in haar geheel

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/32


Beroep ingesteld op 4 juni 2013 — Mallis en Malli/Commissie en Europese Centrale Bank

(Zaak T-327/13)

2013/C 252/54

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partijen: Konstantinos Mallis (Larnaka, Cyprus) en Elli Malli (Larnaka, Cyprus) (vertegenwoordigers: E. Efstathiou, K. Efstathiou en K. Liasidou, advocaten)

Verwerende partijen: Europese Centrale Bank, Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

het besluit van de Eurogroep van 25 maart 2013 nietig te verklaren, dat definitief is geworden bij besluit [KDP (kanonistiki diokitiki praxi, regelgevingshandeling)] 104/2013 van de president van Central Bank of Cyprus, in zijn hoedanigheid van agent en/of vertegenwoordiger van het Europees Stelsel van centrale banken, van 29 maart 2013, waarbij is besloten tot de „verkoop van bepaalde producten” van Cyprus Popular Bank Public Co Ltd en dat in wezen een gemeenschappelijk besluit van de Europese Centrale bank en de Europese Commissie is;

subsidiair, te verklaren dat het bovengenoemde besluit van de Eurogroep in wezen, ongeacht de vorm ervan, een besluit van de Europese Centrale Bank en/of een gezamenlijk met de Europese Commissie genomen besluit is;

de Europese Centrale Bank en/of de Europese Commissie in de kosten van deze procedure te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen vier middelen aan.

1)

Met hun eerste middel stellen verzoekers dat het bestreden besluit nietig is aangezien de door het Verdrag betreffende de Europese Unie aan de Europese Centrale Bank en aan de Europese Commissie toegekende bevoegdheden daarmee zijn overschreden, zodat het besluit een handeling ultra vires van de twee organen is.

2)

Met hun tweede middel stellen verzoekers dat het bestreden besluit een schending vormt van het eigendomsrecht dat door artikel 1 van het aanvullend protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en door artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens wordt gewaarborgd, zoals bevestigd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

3)

Met hun derde middel stellen verzoekers dat het bestreden besluit kennelijk ongegrond is, een rechtsgrondslag ontbeert en in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

4)

Met hun vierde middel stellen verzoekers dat het bestreden besluit tevens in strijd is met de algemeen aanvaarde rechtsbeginselen die voortvloeien uit het recht van de Europese Unie en ook met het beginsel dat niemand zijn eigen nalatigheid kan inroepen om een voordeel te verkrijgen en/of onrechtmatig en/of onwettig optreden te rechtvaardigen.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/33


Beroep ingesteld op 4 juni 2013 — Tameio Pronias Prosopikou Trapezis Kiprou/Commissie en Europese Centrale Bank

(Zaak T-328/13)

2013/C 252/55

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Tameio Pronias Prosopikou Trapezis Kiprou (Lefkosia, Cyprus) (vertegenwoordigers: E. Efstathiou, K. Efstathiou en K. Liasidou, advocaten)

Verwerende partijen: Europese Centrale Bank, Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

het besluit van de Eurogroep van 25 maart 2013 nietig te verklaren, dat definitief is geworden bij besluit [KDP (kanonistiki diokitiki praxi, regelgevingshandeling)] 104/2013 van de president van Central Bank of Cyprus, in zijn hoedanigheid van agent en/of vertegenwoordiger van het Europees Stelsel van centrale banken, van 29 maart 2013, waarbij is besloten tot de „verkoop van bepaalde producten” van Cyprus Popular Bank Public Co Ltd en dat in wezen een gemeenschappelijk besluit van de Europese Centrale bank en de Europese Commissie is;

subsidiair, te verklaren dat het bovengenoemde besluit van de Eurogroep in wezen, ongeacht de vorm ervan, een besluit van de Europese Centrale Bank en/of een gezamenlijk met de Europese Commissie genomen besluit is;

de Europese Centrale Bank en/of de Europese Commissie in de kosten van deze procedure te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

Met haar eerste middel stelt verzoekster dat het bestreden besluit nietig is aangezien de door het Verdrag betreffende de Europese Unie aan de Europese Centrale Bank en aan de Europese Commissie toegekende bevoegdheden daarmee zijn overschreden, zodat het besluit een handeling ultra vires van de twee organen is.

Met haar tweede middel stelt verzoekster dat het bestreden besluit een schending vormt van het eigendomsrecht dat door artikel 1 van het aanvullend protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en door artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens wordt gewaarborgd, zoals bevestigd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Met haar derde middel stelt verzoekster dat het bestreden besluit kennelijk ongegrond is, een rechtsgrondslag ontbeert en in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

Met haar vierde middel stelt verzoekster dat het bestreden besluit tevens in strijd is met de algemeen aanvaarde rechtsbeginselen die voortvloeien uit het recht van de Europese Unie en ook met het beginsel dat niemand zijn eigen nalatigheid kan inroepen om een voordeel te verkrijgen en/of onrechtmatig en/of onwettig optreden te rechtvaardigen.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/33


Beroep ingesteld op 4 juni 2013 — Chatzithoma en Chatzithoma/Commissie en Europese Centrale Bank

(Zaak T-329/13)

2013/C 252/56

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partijen: Petros Chatzithoma (Lefkosia, Cyprus) en Elenitsa Chatzithoma (Lefkosia, Cyprus) (vertegenwoordigers: E. Efstathiou, K. Efstathiou en K. Liasidou, advocaten)

Verwerende partijen: Europese Centrale Bank, Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

het besluit van de Eurogroep van 25 maart 2013 nietig te verklaren, dat definitief is geworden bij besluit [KDP (kanonistiki diokitiki praxi, regelgevingshandeling)] 104/2013 van de president van Central Bank of Cyprus, in zijn hoedanigheid van agent en/of vertegenwoordiger van het Europees Stelsel van centrale banken, van 29 maart 2013, waarbij is besloten tot de „verkoop van bepaalde producten” van Cyprus Popular Bank Public Co Ltd en dat in wezen een gemeenschappelijk besluit van de Europese Centrale bank en de Europese Commissie is;

subsidiair, te verklaren dat het bovengenoemde besluit van de Eurogroep in wezen, ongeacht de vorm ervan, een besluit van de Europese Centrale Bank en/of een gezamenlijk met de Europese Commissie genomen besluit is;

de Europese Centrale Bank en/of de Europese Commissie in de kosten van deze procedure te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen vier middelen aan.

1)

Met hun eerste middel stellen verzoekers dat het bestreden besluit nietig is aangezien de door het Verdrag betreffende de Europese Unie aan de Europese Centrale Bank en aan de Europese Commissie toegekende bevoegdheden daarmee zijn overschreden, zodat het besluit een handeling ultra vires van de twee organen is.

2)

Met hun tweede middel stellen verzoekers dat het bestreden besluit een schending vormt van het eigendomsrecht dat door artikel 1 van het aanvullend protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en door artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens wordt gewaarborgd, zoals bevestigd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

3)

Met hun derde middel stellen verzoekers dat het bestreden besluit kennelijk ongegrond is, een rechtsgrondslag ontbeert en in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

4)

Met hun vierde middel stellen verzoekers dat het bestreden besluit tevens in strijd is met de algemeen aanvaarde rechtsbeginselen die voortvloeien uit het recht van de Europese Unie en ook met het beginsel dat niemand zijn eigen nalatigheid kan inroepen om een voordeel te verkrijgen en/of onrechtmatig en/of onwettig optreden te rechtvaardigen.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/34


Beroep ingesteld op 4 juni 2013 — Chatziioannou/Commissie en Europese Centrale Bank

(Zaak T-330/13)

2013/C 252/57

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Lella Chatziioannou (Lefkosia, Cyprus) (vertegenwoordigers: E. Efstathiou, K. Efstathiou en K. Liasidou, advocaten)

Verwerende partijen: Europese Centrale Bank, Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

het besluit van de Eurogroep van 25 maart 2013 nietig te verklaren, dat definitief is geworden bij besluit [KDP (kanonistiki diokitiki praxi, regelgevingshandeling)] 104/2013 van de president van Central Bank of Cyprus, in zijn hoedanigheid van agent en/of vertegenwoordiger van het Europees Stelsel van centrale banken, van 29 maart 2013, waarbij is besloten tot de „verkoop van bepaalde producten” van Cyprus Popular Bank Public Co Ltd en dat in wezen een gemeenschappelijk besluit van de Europese Centrale bank en de Europese Commissie is;

subsidiair, te verklaren dat het bovengenoemde besluit van de Eurogroep in wezen, ongeacht de vorm ervan, een besluit van de Europese Centrale Bank en/of een gezamenlijk met de Europese Commissie genomen besluit is;

de Europese Centrale Bank en/of de Europese Commissie in de kosten van deze procedure te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1)

Met haar eerste middel stelt verzoekster dat het bestreden besluit nietig is aangezien de door het Verdrag betreffende de Europese Unie aan de Europese Centrale Bank en aan de Europese Commissie toegekende bevoegdheden daarmee zijn overschreden, zodat het besluit een handeling ultra vires van de twee organen is.

2)

Met haar tweede middel stelt verzoekster dat het bestreden besluit een schending vormt van het eigendomsrecht dat door artikel 1 van het aanvullend protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en door artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens wordt gewaarborgd, zoals bevestigd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

3)

Met haar derde middel stelt verzoekster dat het bestreden besluit kennelijk ongegrond is, een rechtsgrondslag ontbeert en in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

4)

Met haar vierde middel stelt verzoekster dat het bestreden besluit tevens in strijd is met de algemeen aanvaarde rechtsbeginselen die voortvloeien uit het recht van de Europese Unie en ook met het beginsel dat niemand zijn eigen nalatigheid kan inroepen om een voordeel te verkrijgen en/of onrechtmatig en/of onwettig optreden te rechtvaardigen.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/35


Beroep ingesteld op 4 juni 2013 — Nikolaou/Commissie en Europese Centrale Bank

(Zaak T-331/13)

2013/C 252/58

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Marinos Nikolaou (Lefkosia, Cyprus) (vertegenwoordigers: E. Efstathiou, K. Efstathiou en K. Liasidou, advocaten)

Verwerende partijen: Europese Centrale Bank, Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

het besluit van de Eurogroep van 25 maart 2013 nietig te verklaren, dat definitief is geworden bij besluit [KDP (kanonistiki diokitiki praxi, regelgevingshandeling)] 104/2013 van de president van Central Bank of Cyprus, in zijn hoedanigheid van agent en/of vertegenwoordiger van het Europees Stelsel van centrale banken, van 29 maart 2013, waarbij is besloten tot de „verkoop van bepaalde producten” van Cyprus Popular Bank Public Co Ltd en dat in wezen een gemeenschappelijk besluit van de Europese Centrale bank en de Europese Commissie is;

subsidiair, te verklaren dat het bovengenoemde besluit van de Eurogroep in wezen, ongeacht de vorm ervan, een besluit van de Europese Centrale Bank en/of een gezamenlijk met de Europese Commissie genomen besluit is;

de Europese Centrale Bank en/of de Europese Commissie in de kosten van deze procedure te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

Met zijn eerste middel stelt verzoeker dat het bestreden besluit nietig is aangezien de door het Verdrag betreffende de Europese Unie aan de Europese Centrale Bank en aan de Europese Commissie toegekende bevoegdheden daarmee zijn overschreden, zodat het besluit een handeling ultra vires van de twee organen is.

Met zijn tweede middel stelt verzoeker dat het bestreden besluit een schending vormt van het eigendomsrecht dat door artikel 1 van het aanvullend protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en door artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens wordt gewaarborgd, zoals bevestigd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Met zijn derde middel stelt verzoeker dat het bestreden besluit kennelijk ongegrond is, een rechtsgrondslag ontbeert en in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

Met zijn vierde middel stelt verzoeker dat het bestreden besluit tevens in strijd is met de algemeen aanvaarde rechtsbeginselen die voortvloeien uit het recht van de Europese Unie en ook met het beginsel dat niemand zijn eigen nalatigheid kan inroepen om een voordeel te verkrijgen en/of onrechtmatig en/of onwettig optreden te rechtvaardigen.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/35


Beroep ingesteld op 4 juni 2013 — Christodoulou en Stavrinou/Commissie en Europese Centrale Bank

(Zaak T-332/13)

2013/C 252/59

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partijen: Chrysanthi Christodoulou (Pafos, Cyprus) en Maria Stavrinou (Larnaka, Cyprus) (vertegenwoordigers: E. Efstathiou, K. Efstathiou en K. Liasidou, advocaten)

Verwerende partijen: Europese Centrale Bank, Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

het besluit van de Eurogroep van 25 maart 2013 nietig te verklaren, dat definitief is geworden bij besluit [KDP (kanonistiki diokitiki praxi, regelgevingshandeling)] 104/2013 van de president van Central Bank of Cyprus, in zijn hoedanigheid van agent en/of vertegenwoordiger van het Europees Stelsel van centrale banken, van 29 maart 2013, waarbij is besloten tot de „verkoop van bepaalde producten” van Cyprus Popular Bank Public Co Ltd en dat in wezen een gemeenschappelijk besluit van de Europese Centrale bank en de Europese Commissie is;

subsidiair, te verklaren dat het bovengenoemde besluit van de Eurogroep in wezen, ongeacht de vorm ervan, een besluit van de Europese Centrale Bank en/of een gezamenlijk met de Europese Commissie genomen besluit is;

de Europese Centrale Bank en/of de Europese Commissie in de kosten van deze procedure te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen vier middelen aan.

1)

Met hun eerste middel stellen verzoeksters dat het bestreden besluit nietig is aangezien de door het Verdrag betreffende de Europese Unie aan de Europese Centrale Bank en aan de Europese Commissie toegekende bevoegdheden daarmee zijn overschreden, zodat het besluit een handeling ultra vires van de twee organen is.

2)

Met hun tweede middel stellen verzoeksters dat het bestreden besluit een schending vormt van het eigendomsrecht dat door artikel 1 van het aanvullend protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en door artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens wordt gewaarborgd, zoals bevestigd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

3)

Met hun derde middel stellen verzoeksters dat het bestreden besluit kennelijk ongegrond is, een rechtsgrondslag ontbeert en in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

4)

Met hun vierde middel stellen verzoeksters dat het bestreden besluit tevens in strijd is met de algemeen aanvaarde rechtsbeginselen die voortvloeien uit het recht van de Europese Unie en ook met het beginsel dat niemand zijn eigen nalatigheid kan inroepen om een voordeel te verkrijgen en/of onrechtmatig en/of onwettig optreden te rechtvaardigen.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/36


Beroep ingesteld op 17 juni 2013 — Westermann Lernspielverlag/BHIM — Diset (bambinoLÜK)

(Zaak T-333/13)

2013/C 252/60

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Westermann Lernspielverlag GmbH (Braunschweig, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Nordemann, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Diset, SA (Barcelona, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 3 april 2013 in zaak R 1323/2012-2 inzake oppositieprocedure B 1 724 593 (gemeenschapsmerkaanvraag nr. 009080359) tussen Diset, S.A. en Westermann Lernspielverlag GmbH vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „bambinoLÜK” voor waren van de klassen 9, 16 en 28 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 080 359

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsbeeldmerk „BAMBINO” voor waren van de klassen 16, 28 en 41

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke toewijzing van het beroep en toelating om het gemeenschapsmerk in te schrijven voor bepaalde waren van klasse 9

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/36


Beroep ingesteld op 24 juni 2013 — Borghezio/Parlement

(Zaak T-336/13)

2013/C 252/61

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Mario Borghezio (Turijn, Italië) (vertegenwoordiger: H. Laquai, advocaat)

Verwerende partij): Europees Parlement

Conclusies

het verzoek ontvankelijk en gegrond verklaren en bijgevolg de beslissing van het Europees Parlement, genomen in de vorm van een verklaring van de voorzitter van het Europees Parlement in de voltallige zitting van 10 juni 2013, volgens welke verzoeker sinds 3 juni 2013 als niet-fractiegebonden afgevaardigde zetelt en dus vanaf die datum is uitgesloten van de fractie „Europa van Vrijheid en Democratie”, nietig verklaren;

de kosten begroten naar recht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker — naast het feit dat hij aanvoert dat de beslissing om hem als niet-fractiegebonden afgevaardigde te laten zetelen rechtgevolgen teweegbrengt omdat verzoeker daardoor zijn parlementaire mandaat niet onder dezelfde voorwaarden kan uitoefenen als de afgevaardigden die wel tot een fractie behoren — twee middelen betreffende de zaak ten gronde aan. Verzoeker betoogt dat op het Parlement de verplichting rust om na te gaan of de statuten van de politieke fractie of een algemeen rechtsbeginsel niet ernstig en klaarblijkelijk zijn geschonden.

1)

Eerste middel: ernstige en duidelijke schending van de statuten van de fractie „Europa van Vrijheid en Democratie”, omdat de beslissing om verzoeker uit te sluiten van de fractie is genomen vóór de volgende vergadering van die fractie, in strijd met hetgeen in haar statuten is bepaald.

2)

Tweede middel: schending van verzoekers rechten van verweer, omdat verzoeker zijn verweermiddelen niet tijdens een vergadering van de fractie „Europa van Vrijheid en Democratie” heeft kunnen uiteenzetten.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/37


Beroep ingesteld op 21 juni 2013 — Energa Power Trading/Commissie

(Zaak T-338/13)

2013/C 252/62

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Energa Power Trading Promitheias kai Emporias Energeias AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

vast te stellen dat de Commissie de krachtens het Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen, doordat zij geen standpunt heeft ingenomen over de klacht van 9 december 2010 betreffende onrechtmatige staatssteun van de Griekse autoriteiten aan DEI, hoewel zij daartoe was aangemaand; en

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster één middel aan, te weten dat de Commissie heeft verzuimd om op te treden in verband met de vermeend onrechtmatige staatssteun ten gunste van DEI.

De Commissie heeft de fase van het inleidend onderzoek niet binnen een redelijke termijn afgesloten, doordat zij — hoewel zij daartoe was aangemaand — meer dan 28 maanden (of ten minste 26 maanden) lang geen standpunt (positief noch negatief) heeft ingenomen over verzoeksters klacht dat DEI onrechtmatige staatssteun zou hebben ontvangen. Aangezien die vertraging niet kan worden gerechtvaardigd door uitzonderlijke omstandigheden, heeft de Commissie nagelaten te handelen, hoewel zij op dit domein over een exclusieve bevoegdheid beschikt. Daarmee heeft zij de desbetreffende bepalingen van het Verdrag (te weten de artikelen 106, 107 en 265 VWEU) en van verordening nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag geschonden.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/37


Beroep ingesteld op 1 juli 2013 — Hawe Hydraulik/BHIM — HaWi Energietechnik (HAWI)

(Zaak T-347/13)

2013/C 252/63

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Hawe Hydraulik SE (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: G. Würtenberger en R. Kunze, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: HaWi Energietechnik AG (Eggenfelden, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 26 april 2013 in zaak R 1690/2012-4 inzake gemeenschapsmerkaanvraag nr. 6 558 589„HAWI” vernietigen;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: HaWi Energietechnik AG

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „HAWI” voor waren en diensten van de klassen 7, 9, 35, 37 en 42 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 6 558 589

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: beeldmerk met het woordelement „HAWE” voor waren van de klassen 7 en 9

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen:

schending van artikel 42, lid 2, juncto artikel 78, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009;

schending van het recht om te worden gehoord met betrekking tot de onjuiste beoordeling van de bewijswaarde van de plechtige verklaring;

schending van het recht om te worden gehoord met betrekking tot de onjuiste beoordeling van de bewijswaarde van de internetuittreksels;

schending van het recht om te worden gehoord met betrekking tot de beoordeling van de bewijzen van gebruik in hun geheel;

schending van het recht om te worden gehoord met betrekking tot de niet-inaanmerkingneming van bewijzen van gebruik;

schending van artikel 76, lid 2, van verordening nr. 207/2009.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/38


Beroep ingesteld op 1 juli 2013 — Orange Business Belgium/Europese Commissie

(Zaak T-349/13)

2013/C 252/64

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Orange Business Belgium SA (Brussel, België) (vertegenwoordiger: B. Schutyser, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Het besluit van het DG DIGIT van de Europese Commissie, dat aan verzoekster is betekend op 19 april 2013, waarbij verzoeksters offerte is afgewezen en de opdracht aan een andere inschrijver is gegund, nietig verklaren;

in voorkomend geval, zo de Commissie op het moment waarop het Gerecht zijn arrest wijst het contract Trans European Services for Telematics between Administrations — new generation („TESTA-ng”) reeds ondertekend zou hebben, nietigverklaring van dit contract; en

verweerster verwijzen in de kosten, met inbegrip van de kosten van verzoeksters rechtsbijstand.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1)

Eerste middel: schending door verweerster van het inschrijvingsbestek, van de artikelen 89, lid 1, en 100, lid 1, van Financieel Reglement 1605/2002 (1) (artikelen 102, lid 1, en 113, lid 1, van Financieel Reglement 966/2012), inzonderheid van de beginselen van transparantie, gelijkheid en non-discriminatie, aangezien (a) sommige van de bekendgemaakte beoordelingsregels niet waren toegepast, (b) sommige van de bekendgemaakte beoordelingsregels onjuist waren, en, in plaats daarvan andere, niet bekendgemaakte, beoordelingsregels waren toegepast, en (c) de methode voor de technische beoordeling niet voorafgaand aan de indiening van de offertes bekend was gemaakt.

2)

Tweede middel: schending van de beginselen van transparantie en gelijke behandeling van inschrijvers, neergelegd in artikel 89, lid 1, van Financieel Reglement 1605/2002 (artikel 102, lid 1, van Financieel Reglement 966/2012), waardoor het bestreden besluit nietig is, aangezien de offerte van een andere inschrijver, ondanks fundamentele afwijkingen van de technische vereisten van het inschrijvingsbestek, in orde werd bevonden.


(1)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248, blz. 1).


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/38


Beroep ingesteld op 2 juli 2013 — Jordi Nogues/BHIM — Grupo Osborne (BADTORO)

(Zaak T-350/13)

2013/C 252/65

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Jordi Nogues SL (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: J.R. Fernández Castellanos, M. J. Sanmartín Sanmartín en E. López Pares, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Grupo Osborne, SA (El Puerto de Santa María, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 16 april 2013 in zaak R 1446/2012-2 vernietigen;

het BHIM verwijzen in zijn eigen kosten en in de kosten van verzoekster

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met het woordelement „BADTORO” voor waren en diensten van de klassen 25, 34 en 35 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 565 581

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Grupo Osborne, SA

Oppositiemerk of -teken: nationaal beeldmerk met het woordelement „TORO”, nationaal woordmerk „EL TORO” en gemeenschapswoordmerk „TORO” voor waren en diensten van de klassen 25, 34 en 35

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen:

schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009

schending van het algemene beginsel van vergelijking in zijn geheel zonder gegronde reden.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/39


Beroep ingesteld op 2 juli 2013 — Crown Equipment (Suzhou) en Crown Gabelstapler/Raad

(Zaak T-351/13)

2013/C 252/66

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Crown Equipment (Suzhou) Co. Ltd (Suzhou, China) en Crown Gabelstapler GmbH & Co. KG (Roding, Duitsland) (vertegenwoordigers: K. Neuhaus, H.-J. Freund en B. Ecker, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Verzoeksters verzoeken het Gerecht:

het beroep ontvankelijk te verklaren;

uitvoeringsverordening (EU) nr. 372/2013 (1) van de Raad van 22 april 2013 tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1008/2011 van 10 oktober 2011 nietig te verklaren, voor zover zij verzoeksters betreft, en

verweerder te verwijzen in zijn eigen kosten en in die van verzoeksters.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters drie middelen aan.

1)

Eerste middel: schending van artikel 2, lid 7, van verordening (EG) nr. 1225/2009 (2) van de Raad of artikel 296, lid 2, VWEU, voor zover de Raad kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt of zijn motiveringsplicht heeft geschonden door Brazilië te kiezen als referentieland om de normale waarde vast te stellen. De Raad was, in het bijzonder gelet op de mate van concurrentie tussen binnenlandse producenten en de door invoer veroorzaakte concurrentie, ten onrechte van mening dat of heeft niet gemotiveerd waarom er voldoende concurrentie is op de Braziliaanse markt.

2)

Tweede middel: schending van artikel 2, lid 7, van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad of artikel 296, lid 2, VWEU, voor zover de Raad een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt of zijn motiveringsplicht heeft geschonden bij zijn afwijzing van een verzoek om de normale waarde te corrigeren teneinde rekening te houden met het effect van een invoerrecht van 14 % op het betrokken product in referentieland Brazilië.

3)

Derde middel: schending van artikel 9, lid 4, van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad, voor zover de Raad een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door bij de toepassing van de „regel van het laagste recht” de in de bestreden verordening vastgestelde dumpingmarge te vergelijken met de schademarge die in het oorspronkelijke onderzoek van 2005 werd vastgesteld, in plaats van een nieuwe schademarge vast te stellen.


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 372/2013 van de Raad van 22 april 2013 tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1008/2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op handpallettrucks en essentiële onderdelen daarvan, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, naar aanleiding van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 3, van verordening (EG) nr. 1225/2009 (PB L 112, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343, blz. 51).


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/39


Hogere voorziening ingesteld op 2 juli 2013 door BX tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 24 april 2013 in zaak F-88/11 BX/Commissie

(Zaak T-352/13 P)

2013/C 252/67

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirerende partij: BX (Washington, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: R. Rata, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 24 april 2013 in zaak F-88/11 te vernietigen;

het litigieuze besluit van de jury om rekwirants naam niet op te nemen op de reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/148/09-RO (PB 2009, C 14 A, blz. 1) nietig te verklaren; en

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van de hogere voorziening voert rekwirant zes middelen aan.

1)

Eerste middel, ontleend aan het feit dat het oordeel van het Gerecht voor ambtenarenzaken (in punt 33 van zijn arrest) dat rekwirant niet het vereiste bewijs had geleverd, in casu niet van toepassing is.

2)

Tweede middel, ontleend aan het feit dat het Gerecht voor ambtenarenzaken van een verkeerde rechtsopvatting is uitgegaan door te oordelen dat een kandidaat wiens aanvankelijke cijfer volgens de vooraf vastgestelde criteria onvoldoende was, geen aanspraak kan maken op een vergelijkende beoordeling (punt 41), aangezien:

volgens vaste rechtspraak elke kandidaat van een vergelijkend onderzoek EPSO recht heeft op een vergelijkende beoordeling, of zijn aanvankelijke beoordeling voldoende of onvoldoende is;

de jury haar verplichting tot een vergelijkende beoordeling niet alleen met betrekking tot rekwirant, maar met betrekking tot alle andere kandidaten van het mondelinge examen niet is nagekomen, aangezien de tijd voor de eindbeoordeling kennelijk ontoereikend was; en

het bestreden arrest niet berust op relevante, door rekwirant aangevoerde argumenten en geen rekening houdt met de onsamenhangendheden in het betoog van de verwerende partij.

3)

Derde middel, ontleend aan het feit dat het oordeel van het Gerecht voor ambtenarenzaken in punt 45 van het bestreden arrest, volgens hetwelk er geen sprake is van schending van het beginsel van gelijke behandeling, onjuist is.

4)

Vierde middel, ontleend aan schending van de regels betreffende de samenstelling van de jury, aangezien:

de samenstelling van die jury onevenwichtig was (artikel 3, vijfde streepje, van bijlage III bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie):

het Gerecht voor ambtenarenzaken een rechtsfout heeft gemaakt door te oordelen dat vaststaat dat de jury tijdens het mondelinge examen van rekwirant uit drie leden bestond (punt 49 van het bestreden arrest);

het Gerecht voor ambtenarenzaken ten onrechte de zaak Bartha/Commissie heeft aangehaald (punt 49) ter onderbouwing van zijn oordeel dat er geen sprake was van schending van het beginsel van een evenredige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de samenstelling van de jury.

de gelijktijdige aanwezigheid van vaste en plaatsvervangende leden in de jury van het mondelinge examen tot de onwettigheid van die procedure heeft geleid (punt 50);

het beginsel van een stabiele samenstelling van de jury is geschonden (punt 51).

5)

Vijfde middel, ontleend aan het feit dat het Gerecht voor ambtenarenzaken ten onrechte heeft geoordeeld dat de omstandigheden van de onderhavige zaak niet de toepassing van artikel 87, lid 2, van zijn Reglement voor de procesvoering rechtvaardigden (punt 81), aangezien de verwerende partij toegaf dat de afwijzing van rekwirants voorafgaande administratieve klachten gebaseerd was op een onjuiste motivering, zodat de verwerende partij de kosten dient te dragen.

6)

Zesde middel, ontleend aan het feit dat het verzoek om vergoeding van de immateriële schade gerechtvaardigd was.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/40


Beroep ingesteld op 9 juli 2013 — Italië/Commissie

(Zaak T-358/13)

2013/C 252/68

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: M. Salvatorelli, avvocato dello Stato, en G. Palmieri, gemachtigde)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

uitvoeringsbesluit 2013/209/EU van de Commissie van 26 april 2013 inzake de goedkeuring van de rekeningen van de betaalorganen van de lidstaten betreffende de door het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) gefinancierde uitgaven over het begrotingsjaar 2012, waarvan op 29 april 2013 onder nummer C(2013) 2444 kennisgeving is gedaan bij brief SG-Greffe (2013) D/5879, ingekomen bij de permanente vertegenwoordiging van Italië bij de Europese Unie op 29 april 2013, nietig te verklaren voor zover daarin, door het bedrag van 5 006 487,10 EUR voor de Regione Basilicata onder de „niet opnieuw te gebruiken bedragen” op te nemen, dit bedrag wordt afgetrokken van het Elfpo-uitgavenplafond van het programma voor plattelandsontwikkeling van de Regione Basilicata, en daarmee het gebruik ervan binnen het uitgavenplafond onmogelijk wordt gemaakt, hetgeen in wezen leidt tot de doorhaling ervan;

de Commissie van de Europese Unie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep komt de Italiaanse regering op tegen besluit 2013/209/EU van de Commissie van 26 april 2013 inzake de goedkeuring van de rekeningen van de betaalorganen van de lidstaten betreffende de door het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) gefinancierde uitgaven over het begrotingsjaar 2012, waarvan op 29 april 2013 onder nummer C(2013) 2444 kennisgeving is gedaan, voor zover daarin, door het bedrag van 5 006 487,10 EUR voor de Regione Basilicata onder de „niet opnieuw te gebruiken bedragen” op te nemen, dit bedrag wordt afgetrokken van het Elfpo-uitgavenplafond van het programma voor plattelandsontwikkeling van de Regione Basilicata, en daarmee het gebruik ervan binnen het uitgavenplafond onmogelijk wordt gemaakt, hetgeen in wezen leidt tot de doorhaling ervan.

Verzoekster voert dienaangaande aan dat de correctie het gevolg is van de veronderstelling van de diensten van de Commissie dat een aantal projecten die tijdens het vierde trimester van 2011 waren betaald, niet hadden mogen worden opgenomen in de driemaandelijkse kostendeclaratie aangezien zij niet in overeenstemming waren met het geldende programma voor plattelandsontwikkeling.

Het standpunt van de Commissie, dat uiteindelijk zijn neerslag vond in het bestreden uitvoeringsbesluit, is om een aantal redenen onjuist.

In de eerste plaats is het twijfelachtig of de verlaging die voortvloeit uit artikel 27 van verordening (EG) nr. 1290/2005 en wordt aangemerkt als „niet opnieuw te gebruiken bedrag”, had mogen worden opgenomen in het besluit inzake de goedkeuring van de rekeningen, aangezien daarin volgens artikel 29, lid 5, van deze verordening geen verlaagde of geschorste bedragen mogen worden meegerekend. Bovendien is het bedrag van de verlaging onjuist vastgesteld.

In de tweede plaats is de maatregel ontoereikend gemotiveerd en gaat hij mank aan het feit dat het daarbij gaat om een bedrag betreffende een uitgavenkwartaal, dat is verlaagd of geschorst door de Commissie op basis van artikel 29, lid 5, van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 209 van 11 augustus 2005, blz. 1).

Ten slotte komt de kwalificatie van het bedrag als niet opnieuw te gebruiken bedrag neer op de doorhaling ervan, waardoor het onmogelijk wordt het geld in te toekomst te gebruiken binnen het uitgavenplafond van het programma voor plattelandsontwikkeling van de Regione Basilicata, terwijl de geldende regeling van de Europese Unie uitsluit dat geschorste bedragen worden doorgehaald.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/41


Beroep ingesteld op 11 juli 2013 — Spain Doce 13/BHIM — Ovejero Jiménez en Becerra Guibert (VICTORIA DELEF)

(Zaak T-359/13)

2013/C 252/69

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Spain Doce 13, SL (Crevillente, Spanje) (vertegenwoordiger: S. Rizzo, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep: Gregorio Ovejero Jiménez en María Luisa Becerra Guibert (Alicante, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 10 april 2013 in zaak R 1046/2012-5 vernietigen voor zover gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 522 384 wordt afgewezen voor de volgende waren en diensten:

klasse 18: uit leder en kunstleder vervaardigde producten voor zover niet begrepen in andere klassen;

klasse 25: kledingstukken, schoeisel, hoofddeksels;

klasse 35: detailverkoop in winkels en groothandelverkoop van kledingstukken, schoeisel en accessoires;

het BHIM verwijzen in de kosten overeenkomstig artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „VICTORIA DELEF” voor waren en diensten van de klassen 18, 25 en 35 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 522 384

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Gregorio Ovejero Jiménez en María Luisa Becerra Guibert

Oppositiemerk of -teken: nationale beeldmerken met het woordelement „VICTORIA”, „Victoria” en „victoria” voor waren van klasse 25

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke toewijzing van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/42


Beroep ingesteld op 12 juli 2013 — Frankrijk/Commissie

(Zaak T-366/13)

2013/C 252/70

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Belliard, G. de Bergues, D. Colas en N. Rouam, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

besluit C(2013) 1926 final van 2 mei 2013 betreffende steunmaatregel SA.22843 2012, die door Frankrijk ten uitvoer is gelegd ten gunste van de Société Nationale Corse Méditerranée en de Compagnie Méridionale de Navigation, in zijn geheel nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert de nietigverklaring van besluit C(2013) 1926 final van de Commissie van 2 mei 2013, waarbij deze instelling allereerst de financiële compensaties die de Société Nationale Corse Méditerranée (SNCM) en de Compagnie Méridionale de Navigation (CMN) voor de jaren 2007-2013 in het kader van een openbaredienstovereenkomst hebben ontvangen voor diensten van zeevervoer tussen Marseille en Corsica, als staatssteun heeft aangemerkt. Voorts heeft de Commissie de compensaties die aan SNCM en CMN zijn uitgekeerd voor gedurende het hele jaar verleende vervoerdiensten (hierna: „basisdienst”) verenigbaar met de interne markt verklaard, maar de compensaties voor gedurende piekperiodes — te weten de kerst, februari, lente-herfst en/of zomer — verleende diensten (hierna: „aanvullende dienst”) onverenigbaar met de interne markt verklaard. Ten slotte heeft de Commissie de terugvordering gelast van de met de interne markt onverenigbaar verklaarde steun [steunzaak SA.22843 2012/C (ex 2012/NN)].

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1)

Met haar eerste middel, dat twee onderdelen bevat, voert verzoekster aan dat de Commissie het begrip staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU heeft geschonden door de aan SNCM en CMN uitgekeerde compensaties als staatssteun aan te merken, op grond dat niet ten volle was voldaan aan het eerste en het vierde criterium van het arrest Altmark Trans van het Hof van 24 juli 2003 (C-280/00, Jurispr. blz. I-7747).

Verzoekster betoogt met het eerste onderdeel van dit middel dat het bestreden besluit in strijd is met het begrip staatssteun, voor zover de Commissie van mening was dat slechts ten dele was voldaan aan het eerste criterium van het arrest Altmark. In dit verband stelt verzoekster:

ten eerste dat de Commissie, door een onderscheid te maken tussen de basisdienst en de aanvullende dienst, een feitelijke vergissing heeft begaan, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en is voorbijgegaan aan de ruime beoordelingsmarge waarover de lidstaten beschikken bij het definiëren van diensten van algemeen economisch belang;

ten tweede dat de diensten die vallen onder de tussen SNCM en CMN, enerzijds, en het Office des Transports de la Corse en de Collectivité territoriale de Corse, anderzijds, gesloten openbaredienstovereenkomst, in hun geheel genomen een dienst van algemeen economisch belang vormen en dat die overeenkomst voldoet aan het eerste criterium van het arrest Altmark;

ten derde dat, gesteld al dat de basisdienst en de aanvullende dienst van elkaar moeten worden onderscheiden, de aanvullende dienst — net als de basisdienst — een dienst van algemeen economisch belang vormt en beantwoordt aan het eerste criterium van het arrest Altmark, aangezien er een reële behoefte bestaat aan een openbare dienst omdat er in een situatie van vrije mededinging niet voldoende regelmatige vervoerdiensten zijn.

Met het tweede onderdeel van dit middel betoogt verzoekster dat het bestreden besluit in strijd is met het begrip staatssteun, voor zover de Commissie van mening was dat niet was voldaan aan het vierde criterium van het arrest Altmark. Verzoekster stelt dat dankzij de procedure tot sluiting van een openbaredienstovereenkomst een daadwerkelijke mededinging tot stand is kunnen komen en dat daardoor kon worden gekozen voor het aanbod dat voor de gemeenschap economisch het voordeligst was.

2)

Met haar tweede middel voert verzoekster subsidiair aan dat artikel 106, lid 2, VWEU is geschonden, voor zover de Commissie van mening was dat de compensaties die aan SNCM zijn uitgekeerd voor de aanvullende dienst, met de interne markt onverenigbare staatssteun uitmaakten, omdat die dienst geen dienst van algemeen economisch belang vormt.


Gerecht voor ambtenarenzaken

31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/43


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 26 juni 2013 — BM/ECB

(Zaak F-78/11) (1)

(Openbare dienst - Personeel van ECB - Retroactieve verlenging van proeftijd - Besluit om overeenkomst gedurende proeftijd te beëindigen - Tuchtprocedure)

2013/C 252/71

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: BM (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Embley, M. López Torres en E. Carlini, gemachtigden, vervolgens M. López Torres en E. Carlini, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de ECB om verzoekers overeenkomst tijdens de proeftijd te beëindigen wegens een tuchtrechtelijke fout die is bestraft met een berisping

Dictum

1)

Het besluit van de directie van de Europese Centrale Bank van 20 mei 2011 om de overeenkomst van BM op 31 oktober 2011 te beëindigen, wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Centrale Bank zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van BM.


(1)  PB C 319, 29.10.2011, blz. 30.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/43


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 19 juni 2013 — BY/AESA

(Zaak F-81/11) (1)

(Personeel van AESA - Tijdelijk functionaris - Ontvankelijkheid - Beroepstermijnen - Ongunstig beoordelingsrapport - Overplaatsing - Psychisch geweld - Misbruik van bevoegdheid)

2013/C 252/72

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: BY (Lasne, België) (vertegenwoordiger: B.-H. Vincent, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (AESA) (vertegenwoordigers: F. Manuhutu, gemachtigde, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoeker na een ongunstig beoordelingsrapport in het belang van de dienst over te plaatsen naar een niet-leidinggevende post en verzoek om betaling van een vergoeding voor de schade die verzoeker zou hebben geleden

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

BY draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.


(1)  PB C 340 van 19.11.2011, blz. 41.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/43


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 19 juni 2013 — Goetz/Comité van de Regio’s

(Zaak F-89/11) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Beroep tot schadevergoeding - Ontvankelijkheid - Aanvang van termijn om te handelen - Onderzoek van OLAF - Administratief onderzoek - Tuchtprocedure voor tuchtraad - Verplichting voor administratie om zorgvuldig te handelen - Duur van tuchtprocedure - Aansprakelijkheid wegens inleiding van tuchtprocedure die zonder sanctie is afgesloten)

2013/C 252/73

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Charles Dieter Goetz (Linkebeek, België) (vertegenwoordigers: N. Lhoëst en A.-A. Minet, advocaten)

Verwerende partij: Comité van de Regio’s (vertegenwoordigers: J. C. Cañoto Argüelles, gemachtigde, bijgestaan door B. Cambier, advocaat)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van het Comité van de Regio’s tot afwijzing van verzoekers krachtens artikel 90, lid 1, van het Statuut ingediende verzoek om vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij in het kader van een administratieve en tuchtprocedure zou hebben geleden

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Goetz draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van het Comité van de Regio’s van de Europese Unie.


(1)  PB C 347 van 26.11.2011, blz. 45.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/44


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 26 juni 2013 — BM/ECB

(Zaak F-106/11) (1)

(Openbare dienst - Personeel van ECB - Tuchtprocedure - Tuchtmaatregel - Schriftelijke berisping)

2013/C 252/74

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: BM (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (ECB) (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Embley, M. López Torres en E. Carlini, gemachtigden, vervolgens M. López Torres en E. Carlini, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de adjunct directeur-generaal Personeelszaken, Begroting en Organisatie van de ECB om verzoeker een berisping te geven

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

BM draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Centrale Bank.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012, blz. 68


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/44


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 26 juni 2013 — BU/EMA

(Gevoegde zaken F-135/11, F-51/12, F-110/12) (1)

(Openbare dienst - Tijdelijk functionaris - Niet-verlenging van overeenkomst voor bepaalde tijd - Bezwarend besluit - Verzoek in de zin van artikel 90, lid 1, Statuut - Verzoek om herkwalificatie van overeenkomst - Redelijke termijn - Klacht tegen afwijzing van klacht - Artikel 8 RAP - Zorgplicht)

2013/C 252/75

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: BU (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, J.-N. Louis en D. Abreu Caldas, advocaten)

Verwerende partij: Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) (vertegenwoordigers: in zaak F-135/11, aanvankelijk S. Vincenzo, vervolgens T. Jablonski en G. Gavrilidou, gemachtigden, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten, in zaak F-51/12, T. Jablonski en G. Gavrilidou, gemachtigden, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten, en in zaak F-110/12, T. Jablonski en Rampal Olmedo, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van het Europees Geneesmiddelenbureau om verzoekers overeenkomst van tijdelijk functionaris niet te verlengen

Dictum

1)

Het besluit van het Europees Geneesmiddelenbureau om de overeenkomst van BU niet te verlengen, waarvan is kennisgegeven bij brief van 30 mei 2011, wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep in zaak F-135/11 wordt verworpen voor het overige.

3)

De beroepen in de zaken F-51/12 en F-110/12 worden verworpen.

4)

Het Europees Geneesmiddelenbureau draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van BU in de zaken F-135/11 en F-51/12.

5)

BU draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van het Europees Geneesmiddelenbureau in zaak F-110/12.


(1)  PB C 65, van 3.3.2012, blz. 24; PB C 209 van 14.7.2012, blz. 14; PB C 379 van 8.12.2012, blz.34.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/45


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 12 juni 2013 — Bogusz/Frontex

(Zaak F-5/12) (1)

(Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Personeel van Frontex - Wijziging van in artikel 14 RAP voorziene voorwaarden voor verloop van proeftijd - Ontslag aan einde van proeftijd - Vaststelling van doelstellingen - Middel voor het eerst ter terechtzitting aangevoerd)

2013/C 252/76

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Slawomir Bogusz (Dobroszyce, Polen) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Vuorensola en H. Caniard, gemachtigden, bijgestaan door A. Duron en D. Waelbroeck, advocaten)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van Frontex om verzoeker een sanctie op te leggen en van het besluit om hem te ontslaan

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in één vierde van de kosten van Bogusz.

3)

Bogusz draagt drie vierde van zijn eigen kosten.


(1)  PB C 133 van 5.5.2012, blz. 29.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/45


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 19 juni 2013 — BY/AESA

(Zaak F-8/12) (1)

(Personeel van AESA - Tijdelijk functionaris - Ontslag wegens onvoldoende geschiktheid voor het ambt - Zorgplicht - Niet met beroepsproblemen verband houdende oorzaak - Psychisch geweld - Ziekte - Schadevergoeding)

2013/C 252/77

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: BY (Lasne, België) (vertegenwoordiger: B.-H. Vincent, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (AESA) (vertegenwoordigers: F. Manuhutu, gemachtigde, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit om verzoeker te ontslaan en verzoek om vergoeding van de schade die hij door dat ontslag en het gestelde psychisch geweld zou hebben geleden

Dictum

1)

Het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart wordt veroordeeld tot betaling aan BY van het bedrag overeenkomende met negen maanden netto-bezoldiging die hij vlak voor zijn ontslag ontving.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van BY.


(1)  PB C 65 van 3.3.2012, blz. 28.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/45


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 26 juni 2013 — Di Prospero/Commissie

(Zaak F-12/12) (1)

(Openbare dienst - Aanstelling - Geslaagd voor vergelijkend onderzoek na verzoek aan verzoekster om deel te nemen met het oog op uitvoering van arrest - Aanstelling in rang met terugwerkende kracht)

2013/C 252/78

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Rita Di Prospero (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues, A. Blot en C. Bernard-Glanz, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en B. Eggers, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van de Commissie tot afwijzing van verzoeksters verzoek om haar met terugwerkende kracht tot 1 januari 2010 in te delen in de rang AD 11 en verzoek om vergoeding van de schade die zij zou hebben geleden

Dictum

1)

Het besluit van de Europese Commissie van 18 oktober 2011 houdende weigering om Di Prospero met ingang van 1 januari 2010 aan te stellen in de rang AD 11 wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van Di Prospero.


(1)  PB C 138 van 12.5.2012, blz. 32.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/46


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 26 juni 2013 — Achab/EESC

(Zaak F-21/12) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Bezoldiging - Ontheemdingstoelage - Voorwaarde van artikel 4, lid 1, sub a en b, van bijlage VII bij Statuut - Terugvordering van het onverschuldigd betaalde)

2013/C 252/79

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Mohammed Achab (Brussel, België) (vertegenwoordiger: N. Lhoëst, advocaat)

Verwerende partij: Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) (vertegenwoordigers: M. Arsène en G. Boudot, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit tot intrekking van verzoekers ontheemdingstoelage en tot terugvordering met terugwerkende kracht van die toelage

Dictum

1)

Het besluit van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 9 juni 2011 wordt nietig verklaard voor zover daarbij de terugvordering wordt gelast van de ontheemdingstoelage die vanaf 1 juli 2010 aan Achab is betaald.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het Europees Economisch en Sociaal Comité draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de helft van de kosten van Achab.

4)

Achab draagt de helft van zijn eigen kosten.


(1)  PB C 133 van 5.5.2012, blz. 30.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/46


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 19 juni 2013 — CF/AESA

(Zaak F-40/12) (1)

(Openbare dienst - Voormalig tijdelijk functionaris - Overeenkomst voor bepaalde tijd - Ontslag gedurende ziekteverlof - Artikel 16 RAP - Artikel 48, sub b, RAP - Psychisch geweld)

2013/C 252/80

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: CF (Bierges, België) (vertegenwoordiger: A. Schwend, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (AESA) (vertegenwoordigers: F. Manuhutu, gemachtigde, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit om de verzoekende partij te ontslaan en verzoek om vergoeding van de schade die zij door dat ontslag en het gestelde psychisch geweld zou hebben geleden

Dictum

1)

Het op 24 mei 2011 genomen besluit waarbij het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart de overeenkomst van tijdelijk functionaris van CF heeft beëindigd, wordt nietig verklaard.

2)

Het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 88 189,76 EUR aan CF ter vergoeding van de materiële schade.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

Het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in drie vierde van de kosten van CF.

5)

CF draagt één vierde van haar eigen kosten.


(1)  PB C 184 van 23.6.2012, blz. 24.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/47


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 26 juni 2013 Buschak/Commissie

(Zaak F-56/12) (1)

(Openbare dienst - Tijdelijk functionaris - Werkloosheidsuitkering - Bijdrage aan pensioenregeling - Te laat ingediende klacht)

2013/C 252/81

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Willy Buschak (Dresden, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Menssen, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Eggers en D. Martin, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Commissie om na beëindiging van verzoekers overeenkomst van tijdelijk functionaris ten behoeve van hem, gedurende de periode dat hij werkloos was, geen bijdragen te betalen aan de nationale pensioenregeling of aan die van de Europese Unie, en verzoek om hem op te nemen in de pensioenregeling van de Europese Unie of zijn pensioenrechten aan de nationale regeling over te dragen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Buschak draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 243 van 11.8.2012, blz. 34.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/47


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Enkelvoudige kamer) van 18 juni 2013 — Biwer e.a./Commissie

(Zaak F-115/10) (1)

(Openbare dienst - Bezoldiging - Gezinstoelagen - Schooltoelage - Voorwaarden voor toekenning - Aftrek van soortgelijke toelage uit andere bron - Beroep kennelijk ongegrond)

2013/C 252/82

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Jacques Biwer e.a. (Bascharage, Luxemburg) (vertegenwoordiger: F. Frabetti, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en D. Martin, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Commissie om bepaalde financiële steun van een lidstaat aan studenten van het hoger onderwijs aan te merken als soortgelijke toelagen als de gezinstoelagen en die financiële steun in mindering te brengen op de schooltoelage verleend aan de ambtenaren die ouders van die studenten zijn

Dictum

1)

Het beroep van Biwer en de vijf andere verzoekers wier namen zijn opgenomen in de bijlage wordt kennelijk rechtens ongegrond verklaard.

2)

Biwer en de vijf andere verzoekers wier namen zijn opgenomen in de bijlage dragen hun eigen kosten en worden verwezen in de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 30 van 29.1.2011, blz. 66.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/47


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Enkelvoudige kamer) van 3 mei 2013 — Marcuccio/Commissie

(Zaak F-40/11) (1)

(Openbare dienst - Sociale zekerheid - Voormalig, wegens invaliditeit gepensioneerd ambtenaar - Ongeval - Ontbreken van verzekering - Beroep zonder voorwerp geraakt - Afdoening zonder beslissing)

2013/C 252/83

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en C. Berardis-Kayser, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit houdende vaststelling van de prestaties waarop verzoekers wegens zijn blijvende gedeeltelijke invaliditeit recht heeft

Dictum

1)

Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan over het beroep in zaak F-40/11, Marcuccio/Commissie.

2)

Marcuccio draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 186 van 25.6.2011, blz. 34.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/48


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 8 mei 2013 — Z/Hof van Justitie

(Zaak F-71/11) (1)

(Openbare dienst - Afdoening zonder beslissing)

2013/C 252/84

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Z (Luxemburg, Luxemburg)

Verwerende partij: Hof van Justitie van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. V. Placco, gemachtigde)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het beoordelingsrapport over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 alsmede verzoek om de verwerende partij te veroordelen tot betaling van een vergoeding voor de immateriële schade

Dictum

1)

Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan over het beroep in zaak F-71/11, Z/Hof van Justitie.

2)

De verzoekende partij zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van het Hof van Justitie van de Europese Unie.


(1)  PB C 355 van 3.12.2011, blz. 30.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/48


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Enkelvoudige kamer) van 18 juni 2013 — Jargeac e.a./Commissie

(Zaak F-98/11) (1)

(Openbare dienst - Bezoldiging - Gezinstoelagen - Schooltoelage - Voorwaarden voor toekenning - Aftrek van soortgelijke toelage uit andere bron - Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)

2013/C 252/85

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Bernard Jargeac e.a. (Hostert, Luxemburg) (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Moyse en A. Salerno, advocaten, vervolgens A. Salerno, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en D. Martin, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie om bepaalde financiële steun van een lidstaat aan studenten van het hoger onderwijs aan te merken als soortgelijke toelagen als de gezinstoelagen en die financiële steun in mindering te brengen op de schooltoelage verleend aan de ambtenaren die ouders van die studenten zijn alsmede nietigverklaring van het besluit om over te gaan tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde

Dictum

1)

Het door Finch ingestelde beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Het door Jargeac, Aliaga Artero, Charrière, Clarke, Domingues, Hughes, Lanneluc en Zein ingestelde beroep wordt kennelijk rechtens ongegrond verklaard.

3)

Jargeac en de andere acht (voormalige) ambtenaren wier namen zijn opgenomen in de bijlage dragen hun eigen kosten en worden verwezen in de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 347 van 26.11.2011, blz. 47.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/48


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 18 juni 2013 — Marcuccio/Commissie

(Zaak F-100/11) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Bezoldiging - Dagvergoeding - Voorwaarden voor toekenning - Daadwerkelijke vestiging in standplaats - Beroep kennelijk rechtens ongegrond - Gerechtskosten - Artikel 94 Reglement voor de procesvoering)

2013/C 252/86

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en J. Baquero Cruz, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende weigering om verzoeker in verband met het besluit om hem over te plaatsen van de delegatie in Angola naar het hoofdkantoor te Brussel de dagvergoeding toe te kennen

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk ongegrond verklaard.

2)

Marcuccio draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.

3)

Marcuccio wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 2 000 EUR aan het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012, blz. 67.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/49


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 30 mei 2013 Marcuccio/Commissie

(Zaak F-102/11) (1)

(Openbare dienst - Artikel 34, leden 1 en 6, Reglement voor de procesvoering - Verzoekschrift binnen beroepstermijn ingediend per fax - Handtekening op fax die verschilt van die op het originele, per post verzonden verzoekschrift - Te laat ingesteld beroep - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2013/C 252/87

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en J. Baquero Cruz, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van de Commissie houdende weigering om verzoeker voor de jaren 2005-2010 de jaarlijkse reiskosten van zijn plaats van tewerkstelling naar zijn plaats van herkomst te betalen

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Marcuccio draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 126 van 28.4.2012, blz. 27.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/49


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Enkelvoudige kamer) van 18 juni 2013 — Rodrigues Regalo Corrêa/Parlement

(Zaak F-114/11) (1)

(Openbare dienst - Bezoldiging - Gezinstoelagen - Schooltoelage - Voorwaarden voor toekenning - Aftrek van soortgelijke toelage uit andere bron - Beroep kennelijk ongegrond)

2013/C 252/88

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: João Manuel Rodrigues Regalo Corrêa (Kehlen, Luxemburg) (vertegenwoordiger: A. Salerno, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: M. Ecker en V. Montebello-Demogeot, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van het Parlement om bepaalde financiële steun van een lidstaat aan studenten van hoger onderwijs aan te merken als soortgelijke toelagen als de gezinstoelagen en deze steun in mindering te brengen op de aan verzoeker toegekende schooltoelage alsmede nietigverklaring van het besluit tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde

Dictum

1)

Het beroep van Rodrigues Regalo Corrêa wordt kennelijk rechtens ongegrond verklaard.

2)

Rodrigues Regalo Corrêa draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van het Europees Parlement.


(1)  PB C 6 van 7.1.2012, blz. 28.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/49


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Enkelvoudige kamer) van 4 juni 2013 — Marcuccio/Commissie

(Zaak F-119/11) (1)

(Openbare dienst - Artikel 34, lid 1, Reglement voor de procesvoering - Verzoekschrift binnen beroepstermijn ingediend per fax en ondertekend door middel van stempel of andere wijze van weergave van handtekening van advocaat - Te laat ingesteld beroep)

2013/C 252/89

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en J. Baquero Cruz, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van de Commissie tot afwijzing van verzoekers verzoek strekkende tot, enerzijds, vergoeding van de schade die hij zou hebben geleden als gevolg van het feit dat personeelsleden van de Commissie op 14, 16 en 19 maart 2002 zijn dienstwoning in Luanda zijn binnengekomen en, anderzijds, overhandiging van de kopieën van de foto’s die bij die gelegenheid zijn gemaakt en vernietiging van alle op die gebeurtenis betrekking hebbende stukken

Dictum

1)

Het beroep wordt deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard.

2)

Marcuccio zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012, blz. 71.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/50


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 30 mei 2013 Marcuccio/Commissie

(Zaak F-141/11) (1)

(Openbare dienst - Artikel 34, leden 1 en 6, Reglement voor de procesvoering - Verzoekschrift binnen beroepstermijn ingediend per fax - Handtekening van advocaat die verschilt van die op het originele, per post verzonden verzoekschrift - Te laat ingesteld beroep - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2013/C 252/90

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en J. Baquero Cruz, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van de Commissie houdende weigering om verzoeker de achterstallige bezoldiging over de maanden september tot en met december 2010 en januari 2011 te betalen

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Marcuccio draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 65 van 3.3.2012, blz. 25.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/50


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Enkelvoudige kamer) van 18 juni 2013 — Marcuccio/Commissie

(Zaak F-143/11) (1)

(Openbare dienst - Afwijzing door TABG van verzoek om terugbetaling van in verband met procedure gemaakte kosten - Beroep tot nietigverklaring dat hetzelfde voorwerp heeft als verzoek om begroting van kosten - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2013/C 252/91

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en J. Baquero Cruz, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van de Commissie om niet één vierde te betalen van de kosten die verzoeker in het kader van zaak F-81/09, Marcuccio/Commissie, heeft gemaakt, waartoe zij is veroordeeld bij het arrest van 15 februari 2011

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Marcuccio draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 65 van 3.3.2012, blz. 26.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/50


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 24 juni 2013 — Mateo Pérez/Commissie

(Zaak F-144/11) (1)

(Openbare dienst - Algemeen vergelijkend onderzoek - Verzoek om nietigverklaring van rectificatie van aankondiging van vergelijkend onderzoek - Rectificatie die geen voorwaarden bevat op grond waarvan verzoeker wordt uitgesloten - Ontbreken van bezwarend besluit - Niet-toelating tot beoordelingstoetsen - Ontvankelijkheid - Beroepstermijnen - Termijnoverschrijding - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2013/C 252/92

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Carlos Mateo Pérez (Alicante, Spanje) (vertegenwoordiger: I. Ruiz García, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en J. Baquero Cruz, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit om verzoeker niet toe te laten tot de selectietoetsen na de bekendmaking van een corrigendum van de aankondiging van vergelijkend onderzoek waarbij de onvoldoende voor proef d), situatiebeoordeling, ongedaan is gemaakt

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten alsmede de kosten die Mateo Pérez vanaf 14 maart 2012, de datum van neerlegging van het verweerschrift, heeft gemaakt.

3)

Mateo Pérez draagt zijn eigen kosten vóór 14 maart 2012.


(1)  PB C 65 van 3.3.2012, blz. 27.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/51


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 25 juni 2013 — Marcuccio/Commissie

(Zaak F-28/12) (1)

(Openbare dienst - Verzoek om schrapping van zin in medisch rapport - Ongeval of beroepsziekte - Stilzwijgende afwijzing van verzoek)

2013/C 252/93

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Gattinara, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het stilzwijgend besluit tot afwijzing van verzoekers verzoek strekkende tot schrapping van een zin in het medisch rapport van 28 februari 2008, toezending van het aldus gecorrigeerde rapport aan de door verzoeker gekozen arts en, meer algemeen, verwijdering uit het dossier betreffende verzoekers arbeidsongeval van alle informatie betreffende het feit, waarvan verzoeker volhoudt dat het onjuist is, dat het witte poeder waarmee verzoeker in contact is geweest uiteindelijk wit stof bleek te zijn afkomstig van een kopie van een dagblad waarop hij was geabonneerd

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Marcuccio draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.

3)

Marcuccio wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 2 000 EUR aan het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie.


(1)  PB C 174 van 16.6.2012, blz. 31.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/51


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 8 mei 2013 Alsteens/Commissie

(Zaak F-87/12) (1)

(Openbare dienst - Tijdelijk functionaris - Verlenging van overeenkomst - Gedeeltelijke nietigverklaring - Herziening)

2013/C 252/94

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Geoffroy Alsteens (Marcinelle, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, J.-N. Louis, É. Marchal, A. Coolen en D. Abreu Caldas, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en D. Martin, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Commissie om de periode van verlenging van verzoekers overeenkomst te beperken

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Alsteens draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 319, blz. 19 van 20.10.2012.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/51


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 4 juni 2013 — Marrone/Commissie

(Zaak F-89/12) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Aanstelling - Beginsel van gelijkwaardigheid van loopbanen - Indeling in rang krachtens nieuwe, minder gunstige regels - Verzoek om herindeling - Termijnoverschrijding - Nieuwe feiten - Geen - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2013/C 252/95

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Stefania Marrone (Wezembeek-Oppem, België) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues, A. Blot, en A. Tymen, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Berscheid, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Commissie om verzoekster niet opnieuw in te delen

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Marrone draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 331 van 27.10.2012, blz. 33.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/52


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Enkelvoudige kamer) van 25 juni 2013 — Marcuccio/Commissie

(Zaak F-115/12) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Beroep tot schadevergoeding - Exceptie van parallel beroep - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2013/C 252/96

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Gattinara, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het stilzwijgend besluit tot afwijzing van het verzoek om vergoeding van de schade die verzoeker zou hebben geleden door de verzending door de Commissie van de brief over de inhouding van het bedrag van 4 875 EUR in verband met de kosten waarin het Gerecht verzoeker in zaak T-241/03 had verwezen

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Marcuccio draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 26 van 26.1.2013, blz. 71.


31.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/52


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 24 juni 2013 — Weissenfels/Parlement

(Zaak F-150/12) (1)

2013/C 252/97

Procestaal: Duits

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 147 van 25.5.2013, blz. 36.