ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2013.139.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 139

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

56e jaargang
17 mei 2013


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Comité van de Regio's

 

100e plenaire zitting van 11 en 12 april 2013

2013/C 139/01

Resolutie van het Comité van de Regio's — De toekomstige wereldwijde aanpak om armoede uit te roeien en de wereld een duurzame toekomst te geven

1

 

ADVIEZEN

 

Comité van de Regio's

 

100e plenaire zitting van 11 en 12 april 2013

2013/C 139/02

Advies van het Comité van de Regio's — Synergieën tussen particuliere en overheidsinvesteringen op lokaal en regionaal niveau

4

2013/C 139/03

Advies van het Comité van de Regio's — Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel

11

2013/C 139/04

Advies van het Comité van de Regio's — Communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden

17

2013/C 139/05

Advies van het Comité van de Regio's — Duurzame verandering ondersteunen in samenlevingen in een overgangssituatie

22

2013/C 139/06

Advies van het Comité van de Regio's — Uitbreidingsstrategie en belangrijkste uitdagingen 2012-2013

27

2013/C 139/07

Advies van het Comité van de Regio's — Het aanboren van het potentieel van cloud computing in Europa

35

2013/C 139/08

Advies van het Comité van de Regio's — Decentralisatie in de Europese Unie en de plaats van lokale en regionale autonomie in de EU-beleidsvorming en -uitvoering

39

2013/C 139/09

Advies van het Comité van de Regio's — Intensivering en betere concentratie van internationale samenwerking van de EU op het gebied van onderzoek en innovatie

46

2013/C 139/10

Advies van het Comité van de Regio's — Een andere kijk op onderwijs

51

 

III   Voorbereidende handelingen

 

COMITÉ VAN DE REGIO'S

 

100e plenaire zitting van 11 en 12 april 2013

2013/C 139/11

Advies van het Comité van de Regio's — Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen

59

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Comité van de Regio's

100e plenaire zitting van 11 en 12 april 2013

17.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/1


Resolutie van het Comité van de Regio's — De toekomstige wereldwijde aanpak om armoede uit te roeien en de wereld een duurzame toekomst te geven

2013/C 139/01

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

is ingenomen met de mededeling „Een waardig leven voor iedereen: Armoede uitroeien en de wereld een duurzame toekomst geven” en onderschrijft ten volle de doelstelling om een overkoepelend kader te scheppen voor een wereldwijd ontwikkelingsbeleid waarbij sociaaleconomische ontwikkeling en duurzaamheid op milieugebied worden geïntegreerd, alsook rechtvaardigheid, gelijkheid en billijkheid, vrede en veiligheid op de agenda worden geplaatst;

2.

wijst op de voordelen van een duurzaam ontwikkelingsmodel, dat tal van kansen biedt om de groei te stimuleren, nieuwe banen te scheppen, de economie te vergroenen, diensten voor menselijke ontwikkeling te verbeteren, de welvaart te vergroten, sociale uitsluiting te verminderen en het milieu schoner en gezonder te maken;

3.

is van mening dat nog heel wat werk aan de winkel is, ondanks de aanzienlijke vorderingen die zijn gemaakt in de verwezenlijking van de Millenniumdoelstellingen. Ook in tijden van economische recessie is 85% van de Europese burgers van mening dat Europa ontwikkelingslanden moet blijven steunen (1). Om de Millenniumdoelstellingen tegen 2015 te halen dringt het Comité erop aan de inspanningen aan te houden en steunt het tevens de daarmee samenhangende werkzaamheden tot vaststelling van wereldwijde doelstellingen voor duurzame ontwikkeling. Ook bevestigt het andermaal zijn steun voor het voorstel om 2015 uit te roepen tot Europees Jaar voor ontwikkeling, waarmee de follow-up van de Millenniumdoelstellingen moet worden verzekerd;

4.

deelt de opvatting dat de Millenniumverklaring relevant blijft en ervan getuigt dat problemen kunnen worden opgelost als de inspanningen worden gebundeld en op de passende niveaus worden gecoördineerd. Het is van cruciaal belang alle relevante stakeholders en met name subnationale overheden in zowel ontwikkelings- als donorlanden te betrekken bij de uitstippeling en tenuitvoerlegging van de maatregelen en programma's die nodig zijn om de resultaten te verbeteren en bij te dragen aan duurzame ontwikkeling en inclusieve groei;

5.

is het er dan ook mee eens dat het toekomstige kader op de solide basis van de huidige doelstellingen moet voortbouwen en toegespitst moet blijven op het uitroeien van de vele uiteenlopende oorzaken van extreme armoede. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de tekortkomingen van de Millenniumdoelstellingen en de grondige veranderingen die zich het laatste decennium wereldwijd hebben voorgedaan, met name het stijgende belang van:

(i)

nieuwe stakeholders als opkomende landen, de particuliere sector, stichtingen, middenveldorganisaties en vooral subnationale overheden (2), alsook

(ii)

toenemende wereldwijde uitdagingen, o.m. wat veiligheid, achteruitgang van het milieu, klimaatverandering en energiebehoeften betreft;

6.

is het ermee eens dat in de toekomst slechts een beperkt aantal doelstellingen mag worden vastgesteld, die evenwel wereldwijd moeten gelden. Voorts moeten alle bestuursniveaus er zich bij betrokken kunnen voelen. Opgemerkt zij dat deze doelstellingen, om begrijpelijk te zijn voor een zo ruim mogelijk publiek, eenvoudig, duidelijk en meetbaar moeten zijn;

7.

merkt evenwel op dat de aard van de armoedeproblemen erg verschilt van land tot land, en is er dan ook van overtuigd dat gemeenschappelijke doelstellingen niet beletten dat er ook behoefte is aan specifieke maatregelen en middelen, afhankelijk van de specifieke context van een zone, land, regio of subnationaal gebied;

8.

is van mening dat een belangrijke reden waarom de Millenniumdoelstellingen deels niet gehaald worden ligt in de sociale verschillen en ongelijkheden in tal van ontwikkelingslanden ten gevolge van zowel het gebrek aan democratie en politieke verantwoordelijkheid als de wijdverspreide corruptie. De instabiliteit en onveiligheid in sommige landen verhinderen de verwezenlijking van de Millenniumdoelstellingen. De EU moet daarom via haar ontwikkelingsbeleid actief werk maken van de bevordering van haar fundamentele waarden inzake democratie, mensenrechten en de rechtsstaat. Subnationale overheden spelen in dit verband een belangrijke rol bij het identificeren en aanpakken van de lacunes in de tenuitvoerlegging van de mensenrechten, de bevordering van democratie en de bestrijding van corruptie;

9.

onderstreept de noodzaak een wereldwijd partnerschap voor ontwikkeling tot stand te brengen, waarbij alle partijen betrokken worden, de mensen centraal staan, en een participatieve en bottom-up benadering wordt gehanteerd. Het roept de EU op het goede voorbeeld te geven en een eensluidend en samenhangend standpunt in te nemen waarbij ruimte is voor de inbreng en deelname van alle bestuursniveaus;

10.

onderstreept dat het de subnationale overheden zijn die de burgers voorzien van tal van voor de Millenniumdoelstellingen essentiële diensten als gezondheidszorg, sanitaire voorzieningen, onderwijs, vervoer, energiesystemen en water- en afvalbeheer en dat zij bijgevolg een aanzienlijke impact hebben op de resultaten van het toekomstige kader;

11.

wijst erop dat moderne diplomatie, met het oog op vrede en veiligheid, geen zaak is van nationale regeringen alléén en dat, gelet op de noodzaak van dialoog, samenwerking en coördinatie, stedendiplomatie een cruciale en steeds grotere rol speelt. Dankzij dit instrument kunnen lokale overheden sociale samenhang, een duurzaam milieu, conflictpreventie en -bemiddeling, alsook wederopbouw en herstel na conflicten bevorderen;

12.

maakt zich zorgen over het feit dat de Europese Unie volgens recente OESO-cijfers haar algemene ontwikkelingshulp in 2012 heeft teruggeschroefd (met 2,3 miljard euro of 4,3% ten opzichte van het vorige jaar). Ook al blijft de EU de grootste donor ter wereld en is de steunvermindering deels te wijten aan de economische crisis in sommige lidstaten, toch roept het CvdR de EU en de lidstaten op hun inspanningen voort te zetten zodat de EU in 2015 de VN-verbintenis kan nakomen om 0,7% van het BNI voor ontwikkelingshulp uit te trekken – door de recente bezuinigingen staat het percentage nu op 0,43% en slechts een paar lidstaten halen de doelstelling van 0,7%;

13.

wijst erop dat subnationale overheden steeds vaker een autonoom en actief beleid inzake ontwikkelingssamenwerking voeren. Hoewel ze algemeen een aanzienlijk grotere dan alleen financiële bijdrage leveren, hebben sommige van hen zich reeds tot doel gesteld om 0,7% van hun middelen in te zetten voor samenwerking met ontwikkelingslanden. Sommige hebben ook eigen financieringsmechanismen opgezet om op specifieke behoeften in te spelen;

14.

verheugt zich erover dat „de rol van lokale overheden, als bruggenbouwers tussen burgers en besturen die op brede democratische basis betrokkenheid bij de nationale ontwikkelingsagenda's verzekeren” internationaal wordt erkend in de Busan-verklaring, alsook meer recentelijk in het slotdocument van Rio+20 waar deze overheden worden beschreven als ontwikkelaars van strategieën, besluitvormers en uitvoerders van beleidsmaatregelen op het gebied van duurzame ontwikkeling;

15.

herhaalt de boodschap die het heeft geformuleerd in zijn advies over de bijdrage van de lokale en regionale overheden van de EU aan de VN-conferentie over duurzame ontwikkeling 2012 (Rio+20) (CdR 187/2011), nl. dat de werkzaamheden in het kader van Agenda 21 nieuw leven zouden moeten worden ingeblazen en verder zouden moeten worden uitgebouwd. De door de Conferentie van Rio in 1992 ingevoerde Lokale Agenda 21 is een goed voorbeeld van een proces dat aan de basis op gang wordt gebracht en dat blijvend vruchten heeft afgeworpen, te weten: concrete maatregelen, meer inzicht in duurzaamheidsvraagstukken onder actoren in de samenleving en een grotere betrokkenheid van burgers bij die vraagstukken;

16.

wijst erop dat het CvdR actief heeft bijgedragen aan de Rio+20-conferentie, bij de voorbereiding ervan en als lid van de EU-delegatie bij de conferentie, waarbij het de resultaten van initiatieven als het Burgemeestersconvenant en de Europese groene hoofdsteden voor het voetlicht heeft gebracht. Bij die gelegenheid heeft het ook een Memorandum van Overeenstemming ondertekend met het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) teneinde meer synergie tussen de verschillende niveaus tot stand te brengen en de tenuitvoerlegging van de Rio+20-verklaring te verbeteren. Het zal als waarnemer in de EU-delegatie aan de relevante conferenties van de partijen blijven deelnemen;

17.

herhaalt zijn standpunt dat subnationale overheden, evenals nationale regeringen en VN-instanties, als relevante gouvernementele actoren volledige erkenning moeten krijgen in het institutionele kader voor duurzame ontwikkeling. In dit verband zou binnen UNEP of het intergouvernementeel politiek forum op hoog niveau inzake duurzame ontwikkeling een permanent comité voor subnationale en lokale besturen moeten worden opgericht;

18.

wijst erop dat de Europese Commissie, die de rol van deze overheden erkent, in haar streven om de doeltreffendheid van de ontwikkelingssteun te vergroten, in 2008 voor het eerst heeft aangedrongen op een holistische aanpak voor lokale overheden als actoren op het gebied van ontwikkeling op wereldwijd, Europees en nationaal niveau. In dit verband verdienen de inspanningen van de Commissie alle lof, evenals haar voornemen om in het voorjaar van 2013 in een specifieke mededeling over de rol van lokale overheden in de ontwikkelingssamenwerking rekenschap te geven van deze strategische herziening van haar betrekkingen met deze overheden;

19.

zou graag zien dat toekomstige strategieën, met name in de EU, rekening houden met het potentieel van multilaterale decentrale samenwerking, met inbegrip van instrumenten als het portaal voor decentrale samenwerking, om activiteiten en goede praktijken in kaart te brengen en informatie-uitwisseling te bevorderen, zodat vaardigheden en capaciteiten worden afgestemd op de behoeften. Ook moet worden geluisterd naar de Congressen van decentrale samenwerking voor politieke dialoog, en naar specifieke representatieve politieke assemblees van nabuurlanden als ARLEM voor het Middellandse Zeegebied en CORLEAP voor het oosten;

20.

verbindt zich ertoe initiatieven ter bevordering en betere integratie van Europese programma's te blijven ondersteunen. Daarbij zij gedacht aan het Burgemeestersconvenant en de Europese groene hoofdsteden, soortgelijke programma's in andere delen van de wereld en internationale programma's als het nieuwe UNEP-initiatief inzake bronnenefficiënte steden, of het recentelijk gelanceerde partnerschap EU-China voor een duurzaam stadsbeleid, alsook de Lokale Agenda 21 op wereldniveau, en met name in de betrekkingen van het CvdR met kandidaat-lidstaten en nabuurlanden;

21.

is ingenomen met de erkenning door de Europese Commissie van de doelstelling „duurzame en veerkrachtige steden” als motor van inclusieve en duurzame groei en zou graag zien dat de duurzaamheid van steden als concreet doel in de toekomstige doelstellingen voor duurzame ontwikkeling wordt opgenomen. De EU moet zich blijven inzetten voor duurzaam leven in de stad, hetgeen van cruciaal belang is, en moet steden en subnationale overheden steunen in hun inspanningen om, met behulp van de nodige vaardigheden en middelen, zich aan de klimaatverandering aan te passen, hun veerkracht, reactievermogen en preventiecapaciteit te vergroten, daar deze overheden immers bij rampen van natuurlijke of menselijke oorsprong vaak de eerstelijnshulp bieden;

22.

geeft de voorzitter van het Comité van de Regio's opdracht deze resolutie toe te sturen aan de voorzitter van het Europees Parlement, de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Europese Commissie, het Ierse voorzitterschap van de EU en het toekomstige Litouwse voorzitterschap van de Raad.

Brussel, 12 april 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  Speciale Eurobarometer 392, oktober 2012.

(2)  In deze resolutie wordt de uitdrukking „subnationale overheden” gehanteerd, omdat die gangbaar is bij de VN (waarbij het woord „regio” bij de VN meer de betekenis van een regio op wereldschaal heeft). In de context van de EU komt deze uitdrukking neer op „lokale en regionale overheden”.


ADVIEZEN

Comité van de Regio's

100e plenaire zitting van 11 en 12 april 2013

17.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/4


Advies van het Comité van de Regio's — Synergieën tussen particuliere en overheidsinvesteringen op lokaal en regionaal niveau

2013/C 139/02

HETHET COMITÉ VAN DE REGIO'S

is het ermee eens dat de combinatie van subsidies en innovatieve financiële instrumenten een innovatieve manier kan zijn om de algemene kosten en risico's van projecten/investeringen te verminderen. Het roept lokale en regionale overheden dan ook op om creatief na te denken over manieren waarop deze verschillende „werktuigen” kunnen worden aangewend om cruciale investeringen in de praktijk zo goed mogelijk te ondersteunen;

benadrukt de cruciale rol van de EIB, de EU-financieringsinstelling voor de lange termijn, bij het ondersteunen van PPP's in de EU en het inbrengen van kennis en ervaring bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van een aantal InFI's op EU-niveau, in samenwerking met de Europese Commissie;

is ingenomen met de in 2012 goedgekeurde kapitaalverhoging van 10 miljard euro, waardoor de EIB tot 60 miljard euro extra zal kunnen lenen;

verwelkomt de nieuwe „kaderleningen” en „structurele programmaleningen” die de EIB heeft ingevoerd. Deze instrumenten zouden voor de financiering van lokale en regionale overheden wel eens van doorslaggevend belang kunnen zijn, aangezien ze het mogelijk maken een investeringsportfolio te financieren en zo de beperking qua projectomvang op te vangen;

erkent dat er zich kinderziektes hebben voorgedaan bij het opnemen van InFI's in de programma's van de structuurfondsen en stelt vast dat voor deze beperkte opname een aantal factoren verantwoordelijk zijn, waaronder een gebrek aan bekendheid met en inzicht in de mogelijkheden, de noodzaak van een cultuuromslag bij beheersinstanties (waarbij het zwaartepunt van subsidies naar financiële instrumenten wordt verschoven) en bekommernissen inzake de ingewikkeldheid van het regelgevingskader, met inbegrip van de staatssteunwetgeving;

vindt het een goede zaak dat in de periode 2014-2020 InFI's worden uitgebreid tot alle soorten projecten, alle thematische doelstellingen en investeringsprioriteiten in partnerschapsovereenkomsten en operationele programma's, en alle GSK-fondsen;

wijst erop dat lokale en regionale overheden steeds meer geïnteresseerd zijn om met de EIB multiregionale fondsen te ontwikkelen in de context van macroregionale strategieën;

is van mening dat het initiatief inzake projectobligaties na evaluatie van de proefperiode zou moeten worden verlengd tot 2020, alsook uitgebreid tot andere sectoren dan de trans-Europese netwerken;

raadt de Commissie aan de toepasselijkheid van staatssteunregels op InFI's te verduidelijken.

Rapporteur

Rhodri Glyn THOMAS (UK/EA), lid van de Nationale Vergadering van Wales

Referentiedocument

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Inleiding

1.

is van mening dat er zich – ondanks het groeiende optimisme over het feit dat in de eurozone de ergste crisis achter de rug lijkt – in dit verband belangrijke uitdagingen blijven stellen en dat er hindernissen blijven bestaan bij de aanzwengeling van het economische herstel overal in de EU, met name op het vlak van de beschikbaarheid van openbare en particuliere middelen om cruciale investeringen te financieren.

2.

Aan de EU komt een sleutelrol toe in de pogingen om het vertrouwen in de economie te herstellen: ze dient de flankerende voorwaarden te bewerkstelligen waardoor de beperkte beschikbare openbare en particuliere middelen mee kunnen worden gemobiliseerd om cruciale investeringen op lokaal en regionaal niveau te stimuleren, terwijl ook het aanhoudende tekort aan financiering en krediet voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) moet worden aangepakt, omdat anders de ambities om Europa 2020 en het pact voor groei en banen te realiseren, op niets zullen uitdraaien.

3.

Zoals in zijn op 31 januari 2013 goedgekeurde advies (1) (Meer synergie tussen de EU-begroting en de (sub)nationale begrotingen) wijst het CvdR op de centrale rol en verantwoordelijkheden van lokale en regionale overheden bij de inspanningen voor het Europese herstel: ze zijn immers goed voor een significant gedeelte van de overheidsuitgaven in Europa (16,7 % van het bbp en 34 % van alle overheidsuitgaven in 2011, terwijl ze datzelfde jaar twee derde van de directe investeringen voor hun rekening namen (2)). Vaak zijn deze uitgaven bestemd voor sectoren die centraal staan in de Europa 2020-strategie (zoals economische zaken, onderwijs, milieu, huisvesting en gemeentelijke faciliteiten).

4.

Publiek-private partnerschappen (PPP's) (3) en innovatieve financiële instrumenten (InFI's) (4) winnen steeds meer aan belangstelling en betekenis als een mogelijk mechanisme om essentiële investeringen te helpen losweken.

5.

Het CvdR is dan ook ingenomen met de rol die de Europese Commissie momenteel vervult bij het bevorderen van het gebruik van PPP's en InFI's: hiertoe biedt ze een beleidskader waarin het gebruik van dergelijke instrumenten wordt ondersteund en aangemoedigd, terwijl ze ook op de EU-begroting een beroep doet om voor meer beschikbare „openbare” middelen op lokaal en regionaal niveau te zorgen.

6.

Het CvdR benadrukt de centrale rol van de Europese Investeringsbank (EIB) en de sector openbare banken – die overal in de EU opmars maakt – bij het ondersteunen van een samenhangend en omvattend „beleidsgestuurd” investeringsklimaat.

7.

Ondanks hun relatief beperkte omvang vervullen de EU-begroting en de EIB een cruciale hefboomfunctie bij het aanmoedigen van investeringen overal in de EU. Dit gebeurt met name – maar niet uitsluitend – via de fondsen van het „gemeenschappelijk strategisch kader” (GSK), die op lokaal en regionaal niveau ten nutte worden gemaakt (in veel gevallen door lokale en regionale overheden) en die een voor de economie belangrijk multiplicatoreffect sorteren.

8.

De Commissie heeft de ambitie om in de periode 2014-2020 het hefboomeffect van investeringen via de structuurfondsen te verdubbelen tot 4,2 euro per door de EU geïnvesteerde euro, terwijl er al eerste indicaties zijn dat het EFRO-aandeel binnen de InFI's zou kunnen stijgen van 5 % tot 15 %.

9.

Positief is dat bij GSK-fondsen de „revolverende” aanpak wordt voortgezet, waarbij met overblijvende middelen op lokaal en regionaal niveau fondsen kunnen worden gecreëerd. Het CvdR roept dan ook op na te denken over een manier om de „revolverende” aanpak daadwerkelijk uit te werken voor InFI's die lopen via centraal beheerde, via de EU-begroting ondersteunde programma's (bv. Cosme en Horizon 2020).

10.

Positief is ook het grotere politieke belang dat InFI's in het MFK voor 2014-2020 en de begeleidende voorstellen wordt toebedeeld. Het CvdR moedigt lokale en regionale overheden (en lidstaten) aan om dit ondersteunende regulerende kader te perfectioneren, met name via aangescherpte en duidelijkere regels voor GSK-fondsen die in gemeenschappelijk beheer door lokale en regionale overheden ten uitvoer worden gelegd.

11.

Het CvdR is het eens met de bevindingen in het verslag dat het CEPS op verzoek van het Europees Parlement heeft opgesteld (5). In dit verslag wordt gesteld dat InFI's niet mogen worden gezien als een wondermiddel voor alle soorten maatregelen op lokaal en regionaal niveau, aangezien ze enkel geschikt zijn voor projecten die financieel iets kunnen opbrengen. InFI's kunnen dus volgens het CEPS niet in de plaats van subsidies worden gebruikt, maar eerder als een manier om de EU-begroting verder te laten reiken.

12.

Het CvdR is het er ook mee eens dat de combinatie (of „vermenging”) van subsidies en InFI's een innovatieve manier kan zijn om de algemene kosten en risico's van projecten/investeringen te verminderen. Het roept lokale en regionale overheden dan ook op om creatief na te denken over manieren waarop deze verschillende „werktuigen” kunnen worden aangewend om cruciale investeringen in de praktijk zo goed mogelijk te ondersteunen.

PPP's en InFI's: basisidee, verantwoording en voordelen

13.

Het basisidee voor PPP's en InFI's is terug te vinden in een aantal factoren, terwijl ze natuurlijk ook een sleutelrol zouden kunnen spelen bij de ondersteuning van het economische herstel in de EU. De grondgedachte achter PPP's is het potentieel om gedeelde winsten en gemeenschappelijke doelstellingen te bereiken, op een manier die niet mogelijk of wenselijk zou zijn zonder het bijeenbrengen van publieke en private belangen. De logica achter InFI's is het aanbieden van meer gestructureerde steun, door regelingen met vaste voorschriften en doelstellingen in te voeren, waardoor men zich op specifieke begunstigden/doelgroepen kan richten (bv. microfinanciering voor kmo's; O&O-projecten; projecten voor stadsontwikkeling).

14.

Marktfalen is een belangrijke beweegreden voor overheidsinterventie: het is een manier om risico's te verlichten, de betrokkenheid van de particuliere sector te stimuleren en investeringen mogelijk te maken die anders niet zouden plaatsvinden. Deze grondgedachte is bijvoorbeeld duidelijk aanwezig in InFI's die erop gericht zijn kmo's toegang tot microfinanciering te verschaffen.

15.

Toch moet er zeker op worden gewezen dat marktfalen niet de enige of noodzakelijke beweegreden voor een dergelijk optreden is. De basisreden hiervoor kan terug te vinden zijn in een bredere doelstelling van het overheidsbeleid, zoals de aandacht voor langetermijndoelstellingen eerder dan kortetermijnwinst, waarbij wordt ingezet op doelstellingen op het vlak van milieu (bv. schone energie) of sociaal beleid (bv. bestrijding van armoede en sociale uitsluiting). Dergelijke investeringen kunnen echter ook tot nieuwe markten en nieuwe economische activiteit leiden (bv. ontwikkeling van een sector voor hernieuwbare energie, stadsvernieuwing).

16.

Het CvdR verzoekt de Commissie om in het wet- en regelgevingskader voor PPP's/InFI's deze beweegredenen van het overheidsbeleid duidelijker naar voren te laten komen, alsook explicieter te zijn m.b.t. de toepasselijkheid van staatssteunregels en wetgeving inzake overheidsopdrachten, die de deelname van lokale en regionale overheden aan zulke initiatieven in de weg zouden kunnen staan. Als er duidelijk een doelstelling van het overheidsbeleid wordt nagestreefd, zouden EU-mededingingsregels een dergelijk optreden niet mogen belemmeren of ontmoedigen.

17.

De openbare sector, die democratische verantwoording verschuldigd is, heeft in principe een langetermijnvisie op de duurzaamheid van investeringen en is er vooral op gericht te verzekeren dat belangrijke openbare doelstellingen en waarden worden gerespecteerd, terwijl voor de particuliere sector het investeringsrisico wordt verminderd door een relatief veilig investeringsklimaat te bieden. Partners uit de particuliere sector zorgen voor vers geld, zakelijk bewustzijn en ervaring, alsook vaardigheden op het vlak van innovatie en ondernemerschap.

18.

Voor particuliere investeerders, met inbegrip van pensioenfondsen, is één van de mogelijke voordelen van PPP's/InFI's dat het investeringsrisico lager lijkt door de betrokkenheid van de openbare sector. Dit is zeker het geval in het huidige economische klimaat, gelet op de grote onzekerheid op de financiële markten. Bovendien kan via EIB/EU-financiering het waargenomen risico nog verder worden teruggebracht, dankzij „externe” verificatie van de kwaliteit van de geplande investeringen.

19.

Het CvdR roept de Commissie op om verder te onderzoeken hoe op EU-niveau actie kan worden ondernomen om investeringen van pensioenfondsen ook buiten het EU-herstelplan te mobiliseren.

20.

Gelet op de onverantwoordelijke financiële investeringen die tot de financiële crisis van 2008 hebben geleid, en op het elan waarmee de jongste drie/vier jaar is getracht de Europese financiële sector te hervormen, wordt er duidelijk erkend dat het nodig is duurzame investeringen op lange termijn te verkiezen en de misbruiken en excessen uit het verleden te vermijden.

21.

Bijgevolg is het absoluut noodzakelijk dat in PPP's de doelstellingen van het overheidsbeleid en het algemene belang worden gerespecteerd. Aan de andere kant zijn PPP's zonder particuliere investeerders onmogelijk en dienen er voor PPP's en InFI's regels te worden ontwikkeld op een manier die de deelname van particuliere partners stimuleert.

22.

Er bestaat een sterke tendens in de richting van nieuwe eigendomsmodellen, waarbij wordt getracht beleidsgestuurde investeringen ten voordele van de burgers ten uitvoer te leggen op lokaal en regionaal niveau. Tegelijkertijd is er aandacht voor de noodzaak om voor opbrengsten te zorgen die in verhouding staan tot de kosten, alsook duurzaamheid en leefbaarheid op lange termijn te bewerkstelligen, eerder dan tot elke prijs zo veel mogelijk kortetermijnwinsten te genereren. In de EU wordt hierbij voortgebouwd op een stevige traditie van openbare banken, die goed zijn voor meer dan 20 % van de banksector in de EU (bv. KFW en het netwerk van regionale banken in Duitsland, de Caisse des Dépôts in Frankrijk en de Cassa Depositi e Prestiti in Italië) (6).

23.

In dit verband dient te worden gewezen op het opkomende Scandinavische model van agentschappen die lokale en regionale overheden financieren: BNV (Nederland), KommuneKredit (Denemarken), Kommunalbank (Noorwegen), Kommuninvest (Zweden) en Kuntarahoitus/Municipality Finance (Finland). Deze agentschappen vertonen erg grote verschillen wat betreft de betrokkenheid van de centrale regering, en dus ook het niveau van toezicht door die regering en het aanvaarde risiconiveau (7). Toch bieden ze een interessant alternatief voor de financiering van investeringen van lokale en regionale overheden, ook in partnerschap met de particuliere sector. Zo is in Finland 16 % van Kuntarahoitus/Municipality Finance in handen van de staat, terwijl openbare pensioenfondsen en gemeenten er voor resp. 31 % en 52 % eigenaar van zijn. In Wales ontspint zich momenteel een discussie over de mogelijkheid om een Welshe openbare investeringsbank op te richten.

Rol van de Europese Investeringsbank

24.

De EIB – de EU-financieringsinstelling voor de lange termijn (en 's werelds grootste multilaterale verstrekker en ontvanger van leningen, actief in meer dan 150 niet-EU-landen) – speelt een cruciale rol bij het ondersteunen van PPP's in de EU en het inbrengen van kennis en ervaring bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van een aantal InFI's op EU-niveau, in samenwerking met de Europese Commissie (o.m. Jeremie, Jessica, Elena en RDFF, alsook programma's voor technische bijstand zoals Jaspers en Jasmine).

25.

Belangrijk bij de EIB zijn haar investeringsgebaseerde aanpak, de flexibiliteit om maatwerksteun en -leningen te bieden via individuele pakketten, en de mogelijkheid om overheden professioneel advies en technische expertise te verstrekken en haar klanten goede voorwaarden te bieden, dankzij haar AAA-rating op de internationale financiële markten.

26.

De EIB heeft een breed aanbod aan hulp en voorziet in verschillende soorten regelingen, zoals rechtstreekse leningen aan projecten (boven de 25 miljoen euro), intermediaire leningen via lokale banken, durfkapitaal en regelingen voor microfinanciering. Haar investeringen zijn beleidsgebaseerd, waarbij in het bijzonder aandacht is voor de overkoepelende EU-prioriteiten inzake de ontwikkeling van kmo's, de aanpak van sociaaleconomische ongelijkheden en investeringen in de natuurlijke/stedelijke omgeving, de kenniseconomie, steun aan trans-Europese netwerken en duurzame energievoorziening in de EU.

27.

Hoewel meer dan 90 % van de EIB-activiteiten op Europa gericht zijn, speelt de EU een belangrijke rol in de tenuitvoerlegging van de financiële aspecten van het buitenlands en ontwikkelingsbeleid van de EU. Het CvdR kan dit alleen maar toejuichen.

28.

Sinds het einde van de jaren '90 is EIB-financiering steeds belangrijker geworden, zoals blijkt uit de toename aan leningen in het afgelopen decennium, met name tijdens de financiële crisis van de laatste vier/vijf jaar.

29.

Halverwege het voorbije decennium was het jaarlijks geleende bedrag gestegen tot 45 miljard euro (tegenover 10 miljard ecu in 1998). In het piekjaar 2011 was er een uitschieter van 79 miljard euro ter compensatie van de daling van particuliere investeringen tijdens de crisis. Tegen het einde van 2011 was de totale waarde van de lopende, uitstaande leningen met meer dan een derde gestegen, tot 395 miljard euro. De EIB heeft een sleutelrol gespeeld in het beschikbaar maken van kapitaal overal in de EU en het ondersteunen van investeringen in een aantal eurolanden in moeilijkheden, waaronder Griekenland, Portugal en Spanje.

30.

Het is een goede zaak dat in 2012 tot een kapitaalverhoging van 10 miljard euro is besloten, waardoor de EIB tot 60 miljard euro extra zal kunnen lenen.

31.

Het is van groot belang dat de EU over een dergelijke troef beschikt, waarmee flexibel en snel kan worden ingespeeld op veranderende omstandigheden en nieuwe steunprogramma's dienovereenkomstig kunnen worden aangepast en ontwikkeld. Belangrijk is dat er in het huidige economische klimaat een EU-instelling bestaat die beleidsgebaseerde investeringen doet, om centrale EU-doelstellingen te verwezenlijken, op basis van een benadering waarin het vermijden van verlies belangrijker is dan het boeken van zo groot mogelijke winsten.

32.

Het CvdR prijst de Commissie en de EIB voor de ontwikkeling van een reeks InFI's in de periode 2007-2013 en de stevige verankering van het beginsel dat EU-financiering een duidelijke rol te spelen heeft en een duidelijke meerwaarde biedt via deze InFI's, die een aanvulling vormen op en verdergaan dan de traditionele subsidies. Eind 2011 waren 592 InFI's tot stand gebracht, in alle lidstaten behalve Ierland en Luxemburg.

33.

Positief zijn de nieuwe „kaderleningen” en „structurele programmaleningen” die de EIB heeft ingevoerd. Deze instrumenten zouden voor de financiering van lokale en regionale overheden wel eens van doorslaggevend belang kunnen zijn, aangezien ze het mogelijk maken een investeringsportfolio te financieren en zo de beperking qua projectomvang op te vangen (normaal dient een minimumbedrag van 25 miljoen euro te worden geleend).

34.

Het CvdR verzoekt de Commissie te onderzoeken of deze benadering tot de EU-begroting kan worden uitgebreid, via financiële instrumenten waarmee het mogelijk wordt om een groep kleine projecten te „effectiseren” (o.a. met het oog op de uitgifte van projectobligaties, waarmee de Europese Raad al heeft ingestemd in zijn conclusies van juni 2012, waarbij tevens werd gewezen op een proeffase tijdens de huidige financieringsperiode en op de „financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen” als voorbeeld van een gebied waarop een en ander in de periode 2014-2020 zou kunnen worden toegepast).

35.

Positief zijn ook de stappen die worden ondernomen om een sterke en nauwe band te verzekeren tussen de EIB en het CvdR, gelet op de steeds belangrijkere rol van de EIB bij de ondersteuning van investeringen in de economie op lokaal en regionaal niveau.

Knelpunten bij het gebruik van PPP's en InFI's

36.

Het klopt dat er zich kinderziektes hebben voorgedaan bij het opnemen van InFI's in de programma's van de structuurfondsen in de periode 2007-2013, zoals aangegeven in het externe evaluatieverslag dat de Commissie had besteld inzake de vooruitgang bij de financiering en tenuitvoerlegging van financieringsinstrumenten die via de structuurfondsen worden gecofinancierd.

37.

Voor deze beperkte opname zijn een aantal factoren verantwoordelijk, waaronder een gebrek aan bekendheid met en inzicht in de mogelijkheden, de noodzaak van een cultuuromslag bij beheersinstanties (waarbij het zwaartepunt van subsidies naar financiële instrumenten wordt verschoven, maar die ook het omgaan met risico's betreft), de vermeende complexiteit van instrumenten en procedures om eraan deel te nemen, alsook bekommernissen inzake de ingewikkeldheid van het regelgevingskader, met inbegrip van de staatssteunwetgeving.

38.

Steden en stedelijke overheden zijn in het bijzonder bezorgd over de ontwikkeling van de Jessica-instrumenten in de programmeringsperiode 2007-2013, met name over de spanningen tussen de programmabeheersinstanties en de stedelijke overheden. Daarom is het een goede zaak dat in de ontwerpregelingen voor 2014-2020 subregionale programma's en „geïntegreerde territoriale investeringen” duidelijker en omvattender geformuleerd worden, zodat steden en stedelijke gebieden beter in staat zijn Jessica-initiatieven ten uitvoer te leggen.

39.

Bij het verzamelen van ervaringen werd ook soms geopperd dat de EIB een krachtigere rol zou moeten spelen door in zijn investeringsportfolio ook „meer risicovolle” projecten/initiatieven te steunen.

40.

Het is belangrijk dat nieuwe en opkomende technologieën worden ondersteund, waarbij ook beleidsprioriteiten worden nagestreefd zoals de ontwikkeling van sleuteltechnologieën in de EU (bv. in the fotonicasector). Het CvdR roept de Commissie en de EIB op om ervoor te zorgen dat in de PPP's en InFI's in de periode 2014-2020 voldoende aandacht zal worden besteed aan nieuwe en opkomende technologieën, dit binnen een perspectief van langeretermijninvesteringen voor Europa.

Vereenvoudiging, stroomlijning en uitbreiding van instrumenten op EU-niveau (met inbegrip van de GSK-fondsen)

41.

Tijdens de periode 2007-2013 werd een groot aantal verschillende thematische instrumenten ontwikkeld, ad hoc en op een verwarrende wijze, aangezien verschillende directoraten-generaal getracht hebben nieuwe financieringsmethoden ingang te doen vinden.

42.

Het CvdR is dan ook ingenomen met de inspanningen van de Commissie om de reeks beschikbare InFI's voor 2014-2020 te stroomlijnen en te vereenvoudigen.

43.

Positief is dat in de periode 2014-2020 InFI's worden uitgebreid (8) (op grond van art. 32-40 van de ontwerpverordening houdende gemeenschappelijke bepalingen) tot alle soorten projecten, alle thematische doelstellingen en investeringsprioriteiten in partnerschapsovereenkomsten en operationele programma's, en alle GSK-fondsen. Het CvdR hoopt dat deze bepalingen wijdverspreid zullen worden opgenomen, ook in plattelandsontwikkelings- en maritieme programma's.

44.

Bijzonder welkom is het schrappen van het verbod op projectfinanciering via meer dan één kanaal, net als de mogelijkheid om verschillende financiële instrumenten te combineren. Hierdoor zou het eenvoudiger moeten worden om lokale en regionale projecten te financieren.

45.

Het CvdR verwelkomt ook het voorstel om in het Horizon 2020-programma de steun voor innovatieve kmo's in Cosme (9) met het RDFF-programma voor kmo's te laten samensmelten, zodat er voor 2014-2020 een mogelijke O&O-investeringshefboom van meer dan 100 miljard euro kan worden verwacht. Dit komt overeen met ongeveer 10 % van de kloof die moet worden gedicht om de 3 % bbp-doelstelling van de Europa 2020-strategie te halen.

46.

Aangezien lokale en regionale niveaus zich beter bewust zouden moeten zijn van de mogelijkheden tot EIB-steun, verzoekt het CvdR de lokale en regionale overheden, net als de instanties die GSK-programma's beheren, om naar de EIB toe een proactievere rol te spelen. Tegelijk roept het CvdR de Commissie en de EIB op om nog meer bewustmakingsactiviteiten op touw te zetten om bestaande en nieuwe mogelijkheden bekendheid te geven.

47.

Het CvdR stelt voor in 2013 en 2014 samen een reeks gemeenschappelijke conferenties te organiseren, bijvoorbeeld in het kader van de Open Days. Bij dergelijke evenementen is het belangrijk organisaties als de Europese vereniging van staatsbanken te betrekken, alsook KFW, de commerciële banksector en bedrijfsnetwerkorganisaties.

48.

Het is vaak moeilijk voor begunstigden, met name voor kmo's (en in het bijzonder micro-ondernemingen), om hun weg te vinden in het ingewikkelde aanbod van instrumenten ter ondersteuning van investeringen.

49.

Aangezien voor de meeste kmo's de plaatselijke bank het aanspreekpunt is voor advies en financiering, moeten financieringsinstrumenten via leningen (ook instrumenten die via de EIB- en de EU-begroting worden ondersteund) daadwerkelijk voor bedrijven toegankelijk worden. Bij de ontwikkeling van InFI's zou dan ook strikter het beginsel „denk eerst klein” moeten worden toegepast.

50.

Landen met een sterke sector openbare banken en een cultuur van beleidsgebaseerde investeringen (bv. Duitsland) worden gekenmerkt door een duidelijker verband tussen de ontwikkelingen in het EU-beleid, nieuwe instrumenten en hun integratie in de bestaande portfolio van diensten die op lokaal en regionaal niveau aan kmo's worden aangeboden.

51.

Het CvdR roept de lidstaten en de lokale en regionale overheden dan ook op, met name in de context van de lopende hervorming van de EU-structuren voor economisch bestuur, om stelselmatiger na te gaan hoe financiële en bankinstellingen op EU-, nationaal en subnationaal niveau doeltreffender kunnen samenwerken om hun steun toe te spitsen op kmo's en spelers die binnen de EU-economie een creatieve/innovatieve waarde toevoegen.

52.

Lokale en regionale overheden, o.m. in de Scandinavische landen, zijn steeds meer geïnteresseerd om met de EIB multiregionale fondsen te ontwikkelen in de context van macroregionale strategieën. Dankzij het samenvoegen van fondsen – i.p.v. afzonderlijke en geïsoleerde regionale fondsen – kunnen risico's beter worden gespreid en kan het hefboom- en multiplicatoreffect van de betrokken fondsen worden verhoogd.

Initiatief inzake projectobligaties

53.

Het is goed dat de EIB betrokken is in het initiatief voor projectobligaties, dat erop gericht is aanjagers van particuliere projecten te helpen bij de uitgifte van obligaties om infrastructuurprojecten te financieren en op de kapitaalmarkt financiële middelen aan te trekken van institutionele beleggers, met inbegrip van pensioenfondsen.

54.

Na de door het Europees Parlement gevraagde evaluatie van de proefperiode zou het initiatief inzake projectobligaties tot 2020 moeten worden verlengd, en moeten worden uitgebreid tot andere sectoren dan de trans-Europese netwerken.

55.

Op EU-niveau moeten goede praktijkvoorbeelden worden uitgewisseld om de nadruk te leggen op de mogelijkheid om lokale en regionale overheden aan een beoordeling door ratingbureaus te onderwerpen, zodat ze over een lagere risicostatus beschikken op het moment dat ze particuliere middelen trachten aan te trekken.

56.

Net als in eerdere adviezen verzoekt het CvdR de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om, zoals in het Verenigd Koninkrijk en de VS, „particuliere obligaties” en „obligaties met sociale impact” in te voeren, als extra innovatieve financiële instrumenten waarmee de EU-doelstellingen kunnen worden ondersteund.

57.

Positief is de stroomlijning van evaluaties vooraf, die tot doel hebben bij projecten waarin de betrokken financiële instrumenten worden gebruikt, de logica van het overheidsoptreden te onderbouwen.

58.

Het CvdR raadt de Commissie aan de toepasselijkheid van staatssteunregels op InFI's te verduidelijken, bv. door kant-en-klare standaardmodellen voor dergelijke gevallen te ontwikkelen. De Commissie en de EIB zouden op dit vlak ook hun technische bijstand aan lokale en regionale overheden kunnen uitbreiden.

Subsidiariteit en proportionaliteit

59.

Aangezien dit advies geen antwoord is op een wetgevings- of beleidsvoorstel van de Commissie, zijn subsidiariteit en proportionaliteit hier minder belangrijke thema's.

60.

Wel is het belangrijk om ervoor te zorgen dat bij het optreden op EU-niveau de beginselen inzake additionaliteit en toegevoegde waarde worden gerespecteerd. Het is een goede zaak dat in het nieuwe Financieel Reglement van de EU dit beginsel wordt verankerd in de regels die op financiële instrumenten van toepassing zijn.

Brussel, 11 april 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  CdR 1778/2012 final.

(2)  DEXIA Crédit local and CEMR (2012), Subnational public finance in the European Union, July 2012.

(3)  In dit verslag wordt de term PPP gebruikt om te verwijzen naar gemeenschappelijke investeringsprojecten waarin openbare en particuliere spelers en middelen betrokken zijn. Deze betekenis kadert in een „projectgebaseerde” aanpak, waarbij een publiek-privaat consortium in één project investeert.

(4)  „Innovatief financieel instrument” (InFI) verwijst in dit advies naar regelingen of instrumenten zoals Jeremie of Jessica, die in het leven geroepen zijn ter ondersteuning van een reeks individuele projecten/acties, en die ten uitvoer worden gelegd via een „holdingfonds”, eerder dan ter ondersteuning van één individueel project. „Innovatief financieel instrument” wordt hier verkozen boven „financieringsinstrument” (FI), een term die ook erg gangbaar is in EU-documenten en academische publicaties over dit onderwerp.

(5)  CEPS Special Report 68, oktober 2012, blz. 1.

(6)  Public Financial Institutions in Europe, maart 2011, European Association of Public Banks (EAPB).

(7)  De Noorse Kommunalbank staat volledig onder het toezicht van de centrale overheid, die er ook voor 100 % eigenaar van is. De Nederlandse BNV is voor 50 % in handen van de staat en voor 50 % in handen van lokale en regionale overheden.

(8)  Zie art. 32-40 van de ontwerpverordening houdende algemene bepalingen voor de vijf fondsen die binnen het GSK vallen, nl. het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds, het Elfpo en het EMVF.

(9)  Viel vroeger onder het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP) met twee InFI's: de faciliteit voor snelgroeiende, innovatieve mkb-bedrijven (FSIM) en de MKB-garantiefaciliteit


17.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/11


Advies van het Comité van de Regio's — Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel

2013/C 139/03

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

benadrukt dat het industriebeleid een van de pijlers van de Europese integratie moet zijn: industriebeleid zou evenveel beleidsprioriteit moeten krijgen als cohesie, infrastructuurvoorzieningen of landbouw.;

is ervan overtuigd dat de Commissie alle mogelijkheden in het Verdrag van Lissabon op het gebied van industriebeleid moet aangrijpen, zoals omschreven in artikel 173 van het VWEU;

staat achter het voorstel van het Europees Parlement om een stuurgroep op te richten die de bevoegdheden op Europees, nationaal en regionaal niveau, alsook de middelen die momenteel over alle niveaus en sectoren verspreid zijn, opnieuw te bundelen;

wijst erop dat de ontwikkelingsstrategie van veel lokale en regionale overheden nu al draait om economische, sociale en milieu-innovatie. Die lokale overheden beschikken over de netwerken en de ervaring die nodig zijn om de ecosystemen voor innovatie in het leven te roepen zonder welke kleine en middelgrote ondernemingen zich niet kunnen ontwikkelen;

stelt voor om projectobligaties uit te geven voor de financiering van kleine en middelgrote ondernemingen. Door die uitgifte van projectobligaties kunnen de fondsen voor investeringen in regio's overvloedig worden voorzien van middelen ten gunste van kleine en middelgrote ondernemingen en bedrijven met een middelgroot kapitaal en kan de Europese industrie worden geholpen met risicokapitaal waarvoor gebruik wordt gemaakt van regionale fondsen;

suggereert dat de regionale innovatieplannen zouden moeten evolueren naar regionale plannen voor innovatie en industriële ontwikkeling.

Rapporteur

Claude GEWERC (FR/PSE), lid van de regioraad van Picardië

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel

(COM(2012) 582 final)

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

is ingenomen met de Mededeling van de Commissie waarin duidelijk wordt benadrukt hoe groot het belang van industrie is.

Algemene opmerkingen

2.

Het Comité van de Regio’s (hierna: CvdR) stelt vast dat de industrie - goed voor 80 % van de uitvoer en de particuliere investeringen in O&O - voor Europa nog steeds zijn speerpuntsector is in de mondialisering en een sterk doorwerkingseffect behoudt op de hele economie. Dit laatste geldt vooral voor de werkgelegenheid (35 miljoen banen) en voor de invloed ervan op de dienstensector.

3.

Dat neemt niet weg dat de industriële productiecapaciteiten in Europa de laatste tijd teruglopen, dat de ongelijkheden binnen de EU toenemen en dat de bedrijfsverplaatsingen en het concurrentievermogen van de Europese ondernemingen steeds meer zorg baren.

4.

De EU is ontstaan uit de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Door de huidige economische en financiële crisis wordt steeds duidelijker dat de welvaart en het voortbestaan van de EU afhangen van haar vermogen om haar industrie een solide ondergrond te blijven geven. Met het oog daarop moet een nieuw industrieel model worden gepromoot waaraan innovatie ten grondslag ligt, alsook meer investeringen in nieuwe technologie en dat de EU tot een eenheid smeedt en de positie van de EU in de wereld weer kracht bijzet. Als bakermat van de industriële revolutie beschikt Europa over alle economische, culturele, wetenschappelijke en politieke troeven zonder welke industriële vernieuwing ondenkbaar is: een grote markt van ruim 500 miljoen consumenten, geschoolde en gekwalificeerde werknemers, de op één na belangrijkste wereldmunt, succesvolle ondernemingen in bijna alle sectoren en politieke stabiliteit.

5.

Gezien het voorgaande heeft de EU alle redenen om van het industriebeleid een van de pijlers van de Europese integratie te maken. Dat beleid moet worden aangeduid als een echte beleidsprioriteit waarvoor blijk wordt gegeven van evenveel beleidsinzet als voor cohesie, infrastructuurvoorzieningen of de landbouw.

6.

De wil daartoe wordt steeds vaker openlijk beleden, maar wordt niet altijd gedeeld door de lidstaten, getuige de door de Europese Raad voorgestelde onevenwichtige bezuinigingen in het kader van de onderhandelingen over het volgende meerjarig financieel kader in sectoren die van bijzonder belang zijn voor de industrie, zoals onderzoek en innovatie (Horizon 2020) en trans-Europese infrastructuur (de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen).

7.

De Commissie moet elke mogelijkheid in het Verdrag van Lissabon op het gebied van industriebeleid aangrijpen, zoals omschreven in artikel 173 VWEU, met name via de optie om „initiatieven [te] nemen om deze coördinatie [van het industriebeleid door de lidstaten] te bevorderen, met name initiatieven om richtsnoeren en indicatoren vast te stellen, de uitwisseling van beste praktijken te regelen en de nodige elementen met het oog op periodieke controle en evaluatie te verzamelen”.

8.

Het CvdR onderschrijft daarom het voorstel van het Europees Parlement om een stuurgroep op te richten die de bevoegdheden op Europees, nationaal en regionaal niveau, alsook de middelen die momenteel over alle niveaus en sectoren verspreid zijn, opnieuw te bundelen.

9.

De Commissie somt zes prioritaire actiegebieden op (geavanceerde fabricagetechnologieën; sleuteltechnologieën; producten op biobasis; duurzaam industrie- en bouwbeleid en duurzame grondstoffen; schone voertuigen; slimme netwerken): door die acties moeten de randvoorwaarden voor de industrie zoveel worden verbeterd dat haar aandeel in het bbp van de EU oploopt tot 20 %. Verder gaat de Commissie in haar Mededeling uit van vier pijlers.

Het Comité van de Regio's

10.

vindt ook dat het hoog tijd is voor maatregelen ten gunste van de industrie en stemt er dan ook mee in dat de Commissie om die reden haar voorstellen voor maatregelen op de middellange en lange termijn heeft aangevuld met voorstellen die sneller effect zullen sorteren.

11.

De moeilijkheden waarop de industrie in veel lidstaten stuit, zijn van structurele aard en vragen om diepgaande veranderingen in de opzet, governance en financiering van het industriebeleid. Er moet dus meer vaart worden gezet achter die veranderingen en de institutionele en financiële middelen die daartoe worden ingezet, moeten toereikend zijn voor het daarmee nagestreefde doel.

12.

Het CvdR deelt de overtuiging dat de totstandbrenging van basisvoorwaarden die gunstig zijn voor de industrie en investeringen in bedrijven en hun ecosystemen onontbeerlijk zijn voor de verbetering van het industriële concurrentievermogen en de waarborging van duurzame groei. Cruciaal voor het concurrentievermogen van Europese ondernemingen is immers de toename van de productiviteit via een doeltreffend en duurzaam beheer van de - met name personele - middelen, dankzij levenslang leren, innovatie, internationalisering, het delen van verantwoordelijkheden en winstdeling met de werknemers, en niet zozeer de exclusieve aandacht voor de arbeidskosten.

13.

Net als de Commissie heeft het CvdR oog voor de gevolgen van de financiële crisis voor de financiering van de reële economie, maar „een reeks maatregelen” is volgens hem geen afdoende oplossing voor een aan het systeem inherent gebrek aan evenwicht.

14.

Het CvdR wijst op het belang van de „vereiste vaardigheden” voor de ontwikkeling en modernisering van de Europese industrie.

15.

Er moet dringend worden geijverd voor de menselijke, sociale en territoriale dimensie van de industriële reconversie.

16.

De uitbreiding van de eengemaakte markt is tot dusverre niet gelijk op gegaan met een versteviging van de basis voor de industrie van de EU. Verbazing wekt dat de Commissie muntpariteit niet heeft opgenomen in de lijst van voorwaarden voor toegang tot de markten.

17.

Bevordering van ondernemerschap is een goede zaak, maar er zou evenveel belang moeten worden gehecht aan de bevordering van en erkenning voor de diverse beroepen die in de industrie worden uitgeoefend.

18.

Het CvdR verzoekt de Commissie haar analytisch vermogen en de instrumenten voor steunverlening aan ondernemingen te verfijnen, en wel door te overwegen om, net als de Commissie voor de agro-voedingsmiddelenindustrie heeft gedaan, een nieuwe categorie onderneming in te voeren, tussen het mkb en de grote ondernemingen in, met een personeelsbestand van 250 à 750 werknemers en met een omzet van maximaal 200 miljoen euro. Deze categorie zou passende steunpercentages kunnen genieten die hoger zijn dan die voor de grote ondernemingen en lager dan die voor het mkb.

19.

Jammer is dat de territoriale dimensie van industriebeleid slechts terloops ter sprake wordt gebracht. Immers, waar anders dan in de regio's wonen en leven onze medeburgers en waar anders dan in de regio's komen zij tot ontplooiing en vinden zij nieuwe leefwijzen uit? Bovendien zijn juist in de regio's de infrastructuur en platforms voorhanden die uitwisselingen mogelijk maken en worden er in de regio's netwerken en samenwerkingsverbanden opgezet en vertrouwensrelaties tussen mensen opgebouwd.

20.

De pijlers voor een versterkt industriebeleid zijn: investeringen in innovatie en verbetering van de voorwaarden voor toegang tot markten, (menselijk) kapitaal en vaardigheden.

A.   BEVORDERING VAN INVESTERINGEN IN NIEUWE TECNOLOGIE EN INNOVATIE

21.

De ontwikkelingsstrategie van veel lokale en regionale overheden draait nu al om economische, sociale en milieu-innovatie. Die lokale overheden beschikken over de netwerken en de ervaring die nodig zijn om de ecosystemen voor innovatie in het leven te roepen zonder welke kleine en middelgrote ondernemingen zich niet kunnen ontwikkelen.

22.

Geavanceerde technologie voor schone productie en duurzame grondstoffen moet uiteraard gepaard gaan met een vorm van industriële ecologie die in het teken staat van recyclage en zuinig omgaan met energie.

23.

Ook bedrijven in de bouw en de productie van duurzame grondstoffen kennen een vergaande lokale verankering en vervullen een voorbeeld- en oriënterende functie voor overheidsinvesteringen.

24.

Elektrische en hybride voertuigen hebben met name ook een toekomst als mobiliteit anders wordt benaderd. Er moet worden toegewerkt naar een nieuwe vorm van intermodaal vervoer, vooral rond stations. Daarnaast kunnen elektrische voertuigen nog op andere manieren worden gebruikt. Belangrijk is vooral dat er nieuwe oplossingen worden gevonden voor problemen met de mobiliteit in en rond steden.

25.

Die nieuwe benadering van mobiliteit is bij uitstek een onderwerp waar een sectorale aanpak kan worden gecombineerd met op cohesie gerichte maatregelen, wat samenloopt in een nauw verband tussen duurzame ruimtelijke ordening en de ontwikkeling van de industrie.

26.

Het CvdR verzoekt de Commissie de thans voor juni 2013 aangekondigde publicatie van het Europees actieplan voor de staalindustrie te vervroegen.

27.

Overigens zijn onze regio's - of het nu gaat om de digitale economie of de vergrijzing van de bevolking - van nature uitermate geschikt als plaats waar experimenten kunnen worden gedaan en waar particuliere en overheidsinitiatieven convergeren.

28.

Op al deze gebieden is het sterke punt van Europa dat het is ingesteld op „samen leven” en op complexiteit. Die troef zal de komende jaren – ook internationaal – moeten worden uitgespeeld als het gaat om economische ontwikkeling.

Het Comité van de Regio's

29.

stemt in met de door de Commissie voorgestelde strategie voor slimme specialisering per regio en benadrukt dat deze strategie van toepassing is op alle sectoren van de industrie: de omschakeling van die sectoren op het hele grondgebied van de EU moet erdoor worden begeleid.

30.

Er moet een lans worden gebroken voor projecten waarvoor territoriale publiekprivate partnerschappen (ppp's) worden gesloten, omdat de partners in die samenwerking dan de kans krijgen om bij te dragen aan de grote strategische keuzen van de EU.

31.

Voor die aanpak zou moeten worden gekozen als onderdeel van een algeheel streven naar samenwerking tussen regio's van de EU: op die manier wordt de opkomst bevorderd van een op innovatie gericht Europa dat daarvoor steunt op zijn regio's.

32.

Het CvdR blijft bij zijn voorstel inzake territoriale pacten als middel om de diverse niveaus van de samenwerking voor een project te organiseren. Ook stelt het voor dat over zo'n territoriaal pact één enkel programmeringdocument wordt opgesteld waardoor nationaal en lokaal beleid op het niveau van de regio’s op één lijn wordt gebracht met het sectoraal en cohesiebeleid van de EU.

33.

Voor investeringen in verband met die gemeenschappelijke programmeringdocumenten zou een speciaal budget voor leningen van de EIB in het leven moeten worden geroepen. De EIB zou zich op die manier kunnen opwerpen als instantie die bevordert dat nieuwe territoriale ecosystemen voor economische en sociale innovatie worden opgezet. Dit kan een bevoorrecht middel worden om bedrijven ertoe aan te zetten om voor innoverende oplossingen te kiezen, om ondernemingen demonstratiemodellen aan te reiken en om te bevorderen dat consortia worden opgericht op gebieden waar behoefte is aan een nieuw partnerschap tussen ondernemingen. Ppp's, ofwel ecosystemen waarmee een tweeledig doel wordt nagestreefd: verbetering van het concurrentievermogen van ondernemingen en van de doeltreffendheid van de openbare-dienstverlening (wat dus neerkomt op de rationalisering van de uitgaven van de overheid).

B.   TOEGANG TOT MARKTEN

34.

De Commissie maakt van de toegang tot goederenmarkten een speerpunt van het industriebeleid. Haar voorstellen in dit verband betreffen zowel de uitbreiding van de markten op het gebied van beveiliging, defensie en geneesmiddelen als onderwerpen die gerelateerd zijn aan normen, de industriële eigendom of de ontwikkeling van ondernemerschap.

Het Comité van de Regio's

35.

hecht net als de Commissie belang aan de uitvaardiging van Europese normen die in de EU worden toegepast, maar waarvoor de EU ook opkomt op de wereldmarkt. Door dat laatste moet worden voorkomen dat Europese ondernemingen worden benadeeld door de innovaties waartoe zij overgaan, bv. op milieugebied. Het tegendeel zou moeten gebeuren: die innovaties zouden geleidelijk veld moeten winnen op de wereldmarkt. De EU zou zichzelf moeten voorzien van de middelen die nodig zijn om hierover te onderhandelen en haar normen op het gebied van milieu, industriële veiligheid, preventie van arbeidsrisico's en minimale sociale en arbeidsvoorwaarden aan de rest van de wereld op te leggen, zodat Europese producten onder gelijke voorwaarden kunnen concurreren op de wereldmarkt.

36.

Ook staat het CvdR zonder meer achter de wens van de Commissie om het euvel te verhelpen van de fiscale en sociale verschillen waardoor Europese regio's elkaars concurrent worden zonder dat hierdoor een dynamiek ontstaat die leidt tot nieuwe rijkdommen voor de EU.

37.

De Commissie wijst terecht op strategische gebieden die een grondige verandering teweeg kunnen brengen in consumptiepatronen, de organisatie van de productie, de verhouding industrie-dienstensector, sectoren en bedrijfstakken zoals wij die nu kennen, en een soort netwerkvorming op de markt van onze industrieproducties. Ons bedrijfsleven moet op die nieuwe situatie worden voorbereid. Die grote uitdaging aangaan, betekent dat meer zal moeten worden samengewerkt, dat er consortia zullen moeten worden opgericht en dat er in sommige gevallen ppp's moeten worden aangegaan. Er moet op die aanpassingen aan de nieuwe eisen (die voor een deel dankzij ons zijn ontstaan) worden vooruitgelopen en ondernemingen moeten daarin worden begeleid. Doel is niet alleen op de eengemaakte markt, maar ook op de wereldmarkt een rol te spelen. Europa moet ervoor zorgen dat zijn handelsinstrumentarium zijn technologische capaciteiten evenaart.

38.

Dit handelsinstrumentarium moet een van de dimensies worden van platforms voor wederzijdse uitwisseling tussen regio's.

C.   TOEGANG TOT FINANCIERING EN KAPITAALMARKTEN

39.

In Europa vertegenwoordigt het beroep dat op de kapitaalmarkten wordt gedaan voor leningen om bedrijven te financieren, slechts 7 % van het bbp (tegen 35 % in de VS), de verschillen tussen lidstaten daargelaten.

40.

Dit maakt Europa kwetsbaar. Die kwetsbaarheid moet minder groot worden gemaakt door middel van overheidssteun en een reeks maatregelen om de toegang tot de kapitaalmarkten te vergemakkelijken.

Het Comité van de Regio's

41.

stelt vast dat monetaire aangelegenheden en financieringen om een globale benadering vragen. De productiecycli van de industrie duren naar verhouding langer en leveren een vrij laag rendement op. Daarom is de industrie niet erg aantrekkelijk voor beleggers die uit zijn op onmiddellijke hoge rendementen. Investeringen om snel veel winst te behalen, kunnen de langetermijnontwikkeling van een bedrijf in gevaar brengen.

42.

Daarom pleit het CvdR ervoor om de financiering van de industrie weer in het middelpunt van de financiële en monetaire structuur van de EU te plaatsen.

43.

Verder stelt het voor om projectobligaties uit te geven voor de financiering van kleine en middelgrote ondernemingen. Door die uitgifte van projectobligaties kunnen de fondsen voor investeringen in regio's overvloedig worden voorzien van middelen ten gunste van kleine en middelgrote ondernemingen en bedrijven met een middelgroot kapitaal en kan de Europese industrie worden geholpen met risicokapitaal waarvoor gebruik wordt gemaakt van regionale fondsen.

44.

Het CvdR herhaalt zijn oproep om „particuliere obligaties” in te voeren en te promoten teneinde de lokale ontwikkeling te bevorderen. Dankzij particuliere obligaties zouden door de EU gesteunde projecten extra financiering kunnen genieten die van burgers of andere openbare middelen afkomstig is, in ruil voor een gegarandeerde, evenwaardige tegenprestatie.

45.

De Commissie zou voorstellen moeten uitwerken voor financiële instrumenten ter bevordering van de samenwerking tussen industriële bedrijven en op het grondgebied van de EU.

46.

Het CvdR herhaalt zijn afwijzing van het voorstel van de Commissie om regionale steun aan ondernemingen in de sectoren staalindustrie en synthetische vezels a priori onverenigbaar te verklaren met de interne markt.

47.

In de huidige economische en sociale crisis zijn overheidsinvesteringen van fundamenteel belang voor een algemene groeistrategie. Het CvdR steunt in dit verband de algemene hervorming van de staatssteunregeling, gericht op meer eenvoud, transparantie en flexibiliteit. Deze nieuwe tendens in het staatssteunbeleid van de Commissie moet ook berusten op een meer economische benadering waarbij rekening wordt gehouden met de vraag in hoeverre de intracommunautaire handel daadwerkelijk door de staatssteun wordt getroffen en in hoeverre de mededinging op de interne markt daadwerkelijk wordt verstoord. Ook houdt die tendens gelijke tred met de eis om meer rekening te houden met de kwaliteit van de overheidsuitgaven en met name met de specifieke opname in de Europese regels voor het macro-economisch toezicht van de overheidsinvesteringen in infrastructuur of innovatie, afgezet tegen de uitgaven voor exploitatiekosten van de overheid.

48.

Het CvdR stelt voor de invoering te overwegen van een subcategorie in het kader van de Basel II-overeenkomsten, om banken te verplichten tot investeringen in koolstofarme economie, investeringen ter begeleiding van technologische overgang en sociaal verantwoorde investeringen.

D.   DE SLEUTELROL MOET WORDEN GESPEELD DOOR MENSEN

49.

De Commissie herinnert aan de voorrang die aan banengroei wordt gegeven en stelt vast dat een concurrerend en doeltreffend industriebeleid moet worden gegrondvest op een dynamische arbeidsmarkt en beroepsmobiliteit. Beroepsmobiliteit is een onmisbare variabele voor de aanpassingen die dit proces vergt.

50.

In een tijd van economische teruggang kan interne flexibiliteit een probaat middel zijn om de werkgelegenheid in stand te houden en de aanpassingskosten te beperken.

51.

Landen waar de arbeidsmarkten zich nog het beste tegen de crisis hebben verweerd, hebben een uitstekend werkende sociale dialoog gemeen. Daarom roept het CvdR op tot een ruimere inbreng van de sociale partners in het industriebeleid en stemt het in met het voorstel van het Europees Parlement voor een richtlijn houdende verbetering van de voorlichting en raadpleging van werknemers, anticipatie en beheer van herstructurering.

52.

De Commissie stelt voor om in vaardigheden en beroepsopleiding ter begeleiding van de structurele veranderingen te investeren en prognoses te maken van de toekomstige vraag naar banen en vaardigheden.

Het Comité van de Regio's

53.

deelt de overtuiging dat het voor het welslagen van de industriële reconversie in de EU beslist noodzakelijk is om de vaardigheden onder beheer te houden en dat het beheer daarvan tegelijkertijd een instrument van contracyclisch beleid is.

54.

De struikelblokken op de weg naar een dergelijk beheer zijn: het gebrek aan belangstelling onder jongeren voor beroepen in de industrie, het feit dat onderwijs en beroepsopleiding onvoldoende in de juiste richting worden gestuurd en dat daarmee onvoldoende wordt ingespeeld op de nieuwe ontwikkelingen, het ontbreken van een Europese aanpak en van een forum waar over de vooruitzichten en strategie van de industrie kan worden gediscussieerd en de omstandigheid dat vraagstukken waarover een sociale en territoriale dialoog zou moeten worden gevoerd, naar deskundigengroepen worden verwezen.

55.

De noodzakelijke veranderingen moeten niet worden gezien als „ongelukken”, maar als onontbeerlijk voor de industriële overgang waarmee de EU wordt geconfronteerd.

56.

Een anticiperend beheer van vaardigheden en veranderingen zou moeten worden gezien als onlosmakelijk onderdeel van de industriële strategie op alle niveaus.

57.

Om meer kleine en middelgrote bedrijven zover te krijgen dat zij naar landen buiten de EU gaan uitvoeren, zijn meer ICT- en taalvaardigheden nodig. De Commissie zou in kaart moeten brengen hoe groot de hiaten van de kleinste bedrijven op deze gebieden zijn.

58.

Lokale overheden spelen een rol in de coördinatie van de dynamiek werkgelegenheid/opleiding, industriële overgang.

59.

Het CvdR herhaalt voorstander te zijn van handhaving van het Fonds voor de aanpassing aan de mondialisering, omdat dit fonds het vermogen van de lidstaten en regio’s om de gevolgen van de crisis de baas te blijven, kan helpen vergroten en omdat daarmee ten behoeve van werknemers die door herstructureringen worden geraakt, een actief arbeidsmarktbeleid kan worden gevoerd. In aanvulling op het Fonds voor de aanpassing aan de mondialisering zou het nuttig zijn te voorzien in een fonds voor aanpassing aan de industriële reconversie, met als doel om de evolutie van de vaardigheden te bevorderen en als stimulans te dienen voor de industriële overgang. Om te beginnen kan worden overwogen om een bepaald aantal uitgaven in het kader van de structuurfondsen en Horizon 2020 op aanpassing aan de reconversie te richten. De sociale actoren in het bedrijfsleven, de lidstaten en de regio's moeten overigens herstructureringen zo vroeg mogelijk en proactief benaderen om deze te vermijden of in ieder geval hun negatieve impact op de werkgelegenheid te reduceren dan wel de aanpassingen aanbrengen die als gevolg van overcapaciteit nodig zijn en andere noodzakelijke bijstellingen doorvoeren.

60.

De EU zou lokale evenementen moeten organiseren om de industrie aantrekkelijk te maken voor jongeren.

E.   GOVERNANCE

Het Comité van de Regio's

61.

is voorstander van een betere coördinatie van het beleid dat de EU en de lidstaten ten behoeve van de industrie voeren.

62.

De sociale en territoriale dialoog moet de kern gaan uitmaken van de ontwikkeling van dat beleid op alle niveaus.

63.

Te dien einde moet er een netwerk van middelen worden opgezet als stof voor het democratisch debat over de toekomst van de industrie.

64.

Het is een goede zaak dat de regio's bij de toepassing van de strategie voor slimme specialisering worden betrokken.

65.

De regionale innovatieplannen zouden moeten evolueren naar regionale plannen voor innovatie en industriële ontwikkeling.

Brussel, 11 april 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


17.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/17


Advies van het Comité van de Regio's — Communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden

2013/C 139/04

HET COMTE VAN DE REGIO'S

weet dat reddings- en herstructureringssteun niet is bedoeld om bedrijven zonder toekomst op de markt te houden. Dat zou strijden met de beginselen van een „sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen”, en op kosten gaan van de vrije mededinging, de consument en de belastingbetaler. Maar die steun kan echter nuttig zijn wanneer ernaar wordt gestreefd om structureel rendabele ondernemingen door een periode van instabiliteit te helpen, banen en industriële know how te behouden, het economisch weefsel van een zone te handhaven;

stelt voor om minimumdrempels in te voeren voor de aanmelding van reddings- en herstructureringssteun;

stelt voor dat de periode van zes maanden voor reddingssteun één keer met nogmaals zes maanden kan worden verlengd;

is voorstander van het vaststellen van specifieke tegenprestaties voor uitzonderlijke bijdragen van openbare lichamen, zoals een verbod op het uitkeren van dividenden tijdens de herstructureringsperiode;

pleit voor analoge toepassing op nationale, regionale en lokale steun van de duurzaamheidsclausule van artikel 57 van de Algemene verordening inzake de Structuurfondsen: steun kan worden teruggevorderd wanneer een investering binnen vijf jaar (drie jaar voor een kmo) wordt stopgezet;

het maximumbedrag wanneer aan één en hetzelfde bedrijf zowel reddings- als herstructureringssteun wordt verleend werd in 2007 op 10 miljoen € vastgesteld. Rekening houdend met de inflatie en andere relevante factoren ( o.a. de impact op het BBP en de werkloosheid) moet het volgens het Comité tot 15 miljoen € worden opgetrokken.

Rapporteur

Christophe ROUILLON (FR/PSE), Burgermeester van Coulaines

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie:

„Communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden” (PB C 244 van 1 oktober 2004, blz. 2)

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITE VAN DE REGIO'S,

Algemene opmerkingen

1.

benadrukt dat de herziening van de richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden deel uitmaakt van de algemene modernisering van het staatssteunbeleid van de Unie. Bijgevolg zijn de eisen die het Comité in zijn advies over de algemene hervorming (1) formuleerde ook in dit advies pertinent. Het gaat daarbij vooral om duidelijke vereenvoudiging van de regelgeving; verbetering van de toepassingsmodaliteiten en versnelling, of zelfs verlichting, van procedures en concentratie op gevallen die een zware impact op de interne markt hebben.

2.

Het vestigt de aandacht op het belang van reddings- en herstructureringssteun voor ondernemingen in moeilijkheden voor de territoriale lichamen. Daarbij moet niet alleen worden gedacht aan hetgeen met deze steun wordt bijgedragen aan territoriale, economische en sociale cohesie maar ook aan het feit dat die lichamen de grootste verleners van die steun zijn.

3.

Weliswaar zijn de steunvoorschriften voorwerp van exclusieve bevoegdheid van de Unie waardoor het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing is, maar toch is het dienstig om de lichamen gegeven de economische en sociale realiteit, ten behoeve van de democratische legitimatie en overeenkomstig de regels van multilevel governance bij de herziening van de richtsnoeren te betrekken.

4.

Die lichamen participeren namelijk, in de mate waarin zij verantwoordelijk zijn voor het beleid inzake werkgelegenheid en steun aan ondernemingen die zich herstructureren, actief aan de activiteiten betreffende onderwijs, beroepsopleiding, loopbaanbeveiliging en stimulering van werkgelegenheidsmogelijkheden die tegemoetkomen aan de vereisten aangaande anticipatie op en begeleiding van herstructureringen.

5.

Bijval verdient het Besluit van de Commissie van 28 september 2012 om de looptijd van de richtsnoeren van 2004 voor een tweede maal te verlengen en in het voorjaar 2013 over te gaan tot een tweede raadpleging over de herziening ervan. Verlenging en raadpleging zouden er immers in moeten resulteren dat de beginselen van de algemene hervorming van de steunbepalingen beter tot hun recht komen en dat alle stakeholders nauwer bij de herziening worden betrokken. Het was namelijk zo dat de eerste raadpleging, uitgevoerd in een zeer kort tijdsbestek (december 2010 - februari 2011) (2), slechts reacties van 19 lidstaten en 9 organisaties had opgeleverd, en dat geen enkel territoriaal lichaam had gereageerd. Daarom wil het Comité formeel worden geraadpleegd om zodoende aan de tweede, voor het voorjaar 2013 geplande, raadpleging deel te nemen ten einde een gemeenschappelijk standpunt van de Europese territoriale lichamen naar voren te brengen.

6.

Verder gaat het ervan uit dat de verlenging van de looptijd van de huidige richtsnoeren het mogelijk maakt om lessen te trekken uit de impact van de crisis op het reddings- en herstructureringssteunbeleid voor ondernemingen in moeilijkheden. Het is er overigens over verbaasd dat de Commissie in haar verslag over het Scorebord Staatssteun – editie 2012 (3) geen specifieke aandacht besteed aan deze tak van het steunbeleid en dat de analyse van de gevolgen van de crisis voor het staatssteunbeleid tot de financiële sector beperkt is gebleven. Ter herinnering: de Commissie maakt een onderscheid tussen steun die geen crisissteun is (in 2011 64,3 miljard € – 0,5 % van het BBP van de EU) en steun aan de financiële sector (in 2011 714,7 miljard € – 5,7 % van het BBP van de EU).

7.

Het Comité is overigens van mening dat steunverlening aan bedrijven in moeilijkheden zeker niet tot crisistijden mag worden beperkt. De richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun hebben sinds 1994, in een ander economisch klimaat, hun waarde bewezen als Europees kader waarbinnen op nauwkeurig geformuleerde voorwaarden steun kan worden verleend voor het behoud van werkgelegenheid en de economische, sociale en territoriale samenhang. De doelstellingen van die richtsnoeren (daterend van 1994 en verlengd in 1999 en 2004) blijven dus relevant.

8.

Daarom herhaalt het zijn reeds in 2004 (4) geformuleerde standpunt dat het verkeerd is om staatssteun in verhouding tot het BBP kwantitatief en ongedifferentieerd te reduceren (punt 3 van de huidige richtsnoeren).

9.

Het Comité benadrukt het dat er expliciet middelen moeten worden bestemd voor herstructureringen om de ontwikkeling van innovatieve en concurrerende ondernemingsactiviteiten te bevorderen. Ook het CvdR weet dat reddings- en herstructureringssteun niet is bedoeld om bedrijven zonder toekomst op de markt te houden. Dat zou strijden met de beginselen van een „sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen”, en op kosten gaan van de vrije mededinging, de consument en de belastingbetaler. Maar die steun kan echter nuttig zijn wanneer ernaar wordt gestreefd om structureel rendabele ondernemingen door een periode van instabiliteit te helpen, banen en industriële know how te behouden, het economisch weefsel van een zone te handhaven, in voorkomende gevallen de openbare dienstverlening overeind te houden of zelfs een concurrentiële marktstructuur te behouden om monopolies en oligopolies te vermijden en bedrijven die van strategisch belang voor de Unie zijn bij te staan wanneer zij een moeilijke overgangsperiode in de mondiale concurrentiestrijd doormaken.

10.

De voorschriften voor reddings- en herstructureringssteun vormen een wezenlijk onderdeel van het instrumentarium van de Unie om de uitdagingen van de mondialisering aan te gaan. Het Comité herhaalt voorstander te zijn van het handhaven van het Fonds voor de aanpassing aan de mondialisering. Dat fonds kan namelijk helpen om de capaciteit van de lidstaten en regio's op te voeren om de gevolgen van de crisis de baas te blijven en een actief arbeidsmarktbeleid te voeren voor werknemers die door herstructureringen worden geraakt.

11.

Wel moeten de sociale actoren in het bedrijfsleven, de lidstaten en de regio's herstructureringen zo vroeg mogelijk en proactief benaderen om, zo mogelijk, hun negatieve impact op de werkgelegenheid te reduceren dan wel de aanpassingen aan te brengen die als gevolg van overcapaciteit nodig zijn en andere noodzakelijke bijstellingen door te voeren.

12.

Verder zou het Comité graag zien dat de Task force Interservices van de Commissie actief blijft ten aanzien van herstructureringen. De Commissie heeft met nadruk gewezen op de efficiëntie die de Task force demonstreerde in zaken betreffende de automobielindustrie. Daar toonde de dienst zich actief door met name advies te geven over doelmatiger gebruik van middelen (de Task force verschafte technische bijstand, verkortte de wachttijden, zorgde voor follow up en stelde rapporten op).

13.

Daarom is het wenselijk dat de Task force van een formelere en meer solide rechtsbasis wordt voorzien zodat deze zijn taken wettig en doeltreffend kan uitvoeren.

14.

De Task force zou het startpunt kunnen zijn voor de opbouw van een platform voor uitwisseling, coördinatie, of zelfs onderhandelingen tussen de Commissie en belanghebbenden (vooral de sociale partners op verschillende niveaus) om dit soort steunkwesties redelijk en realistisch te behandelen.

15.

Het Comité herhaalt in dit verband dat er nieuwe manieren van governance moeten komen die overeenkomen met de ontwikkeling van het industriebeleid.

16.

Zouden er bij de Commissie procedures worden ontwikkeld voor hoorzittingen met stakeholders i.v.m. staatssteun zodat deze uiting kunnen geven aan hun bezorgdheden betreffende herstructureringen, dan moeten concurrenten die nadelen van de steunverlening zouden kunnen ondervinden ook worden gehoord.

17.

De Commissie wordt verder verzocht om een openbaar on line toegankelijke data-base op te zetten met uitgebreide informatie over alle EU-, nationale en regionale steun. Dat zou de transparantie van de uitvoering van steunmaatregelen ten goede kunnen komen en verder worden er twee doelstellingen mee gediend: vermindering van administratieve rompslomp en meer politieke verantwoordingsplicht ter zake van staatssteun.

De definities en het toepassingsgebied van de richtsnoeren (deel 2)

18.

Het Comité is voorstander van handhaving van de huidige definitie van ondernemingen in moeilijkheden (punten 10 en 11), want die heeft sinds 1994 haar waarde bewezen en ook kan op basis van die definitie steun zo vroeg mogelijk worden uitgekeerd waardoor het steunbedrag lager ligt dan in het geval van bedrijven waarvan de levensvatbaarheid op middellange termijn in gevaar is.

19.

Er moet wel verduidelijking worden aangebracht over de interactie tussen de regels voor staatssteun betreffende de DAEB en de richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden. Het valt namelijk te betreuren dat in de kaderregeling van de EU inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (2011) (5) het volgende wordt opgemerkt „Steun voor in moeilijkheden verkerende verrichters van diensten van algemeen economisch belang wordt beoordeeld op grond van de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden.” (punt 9). Concreet betekent deze passage dat een bedrijf in moeilijkheden dat in leven zou kunnen worden gehouden middels compensaties voor de verlening van DAEB zich moet onderwerpen aan de regelingen inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden. Maar dat is een administratief zwaar stelsel en impliceert een verzoek om staatssteun. Daarom wordt aanbevolen om voor te stellen om het geciteerde punt 9 te wijzigen.

20.

Voorts is het er niet mee eens dat het toepassingsgebied van de richtsnoeren beperkt zou worden tot bedrijven die voorwerp van een formele insolventieprocedure zijn. Er kleven namelijk forse juridische risico's aan de redding van een insolvabele onderneming, en een geslaagde reddingspoging, zeker als het om kleine of middelgrote ondernemingen (kmo's) gaat, vormt een uitzondering. Verder is het in ieder geval het meest doeltreffende om moeilijkheden van bedrijven vóór het opstarten van collectieve procedures aan te pakken.

21.

Het Comité vindt dat het huidige onderscheid tussen reddings- en herstructureringssteun (punten 15 en 16) ongewijzigd kan worden gehandhaafd.

22.

Verder stelt het voor om minimumdrempels in te voeren voor de aanmelding van reddings- en herstructureringssteun. Daarmee zouden steunmaatregelen zonder mededingingsbeperkend effect a priori van het toetsingsproces worden uitgesloten. Ook zou dat een belangrijke bijdrage vormen tot de verlichting van de administratieve lasten van de Commissie, de lidstaten en de territoriale lichamen. De drempels zouden bijv. kunnen worden vastgesteld op een garantiebedrag van 200 000 € voor kmo's en 500 000 € voor grotere bedrijven. Mocht dit niet lukken, zou reddings- en herstructureringssteun voor kmo's kunnen worden ingeschreven in het toepassingsgebied van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Dit zou de autoriteiten de mogelijkheid bieden om snel in te grijpen bij moeilijkheden in dergelijke ondernemingen, die wegens hun geringe omvang de mededinging en het handelsverkeer op de interne markt weinig of niet beïnvloeden.

Reddingssteun

23.

De maximumperiode voor reddingssteun, momenteel zes maanden (punt 25) zou moeten worden verlengd. De ervaring heeft namelijk geleerd dat die periode vaak te kort is gegeven de ingewikkeldheid van het opstellen van een doorstartplan, met name wanneer dat in het kader van een overname wordt opgesteld. Verder heeft de Commissie soms meerdere maanden nodig om zo'n plan te onderzoeken. Soms verstrijkt er een jaar tussen de aanmelding van de steun en de desbetreffende beschikking. Het Comité stelt daarom voor dat de periode van zes maanden één keer met nogmaals zes maanden kan worden verlengd.

Compenserende maatregelen

24.

De Commissie zou meer oog moeten hebben voor de negatieve effecten van deze maatregelen (tegenprestaties) in de vorm van overdracht van activa. Momenteel is het namelijk zo dat een bedrijf dat steun ontvangt zich gedwongen kan zien om activa over te dragen die cruciaal zijn voor zijn toekomstige ontwikkeling. Ook kunnen die tegenprestaties de mededinging aantasten omdat het aanbod op de relevante markt erdoor kan worden beperkt. Daarom wil het Comité dat er van geval tot geval wordt onderzocht of de mededinging daadwerkelijk wordt scheefgetrokken. Het Comité stelt voor dat de tegenprestaties in de vorm van overdracht van activa geconcentreerd worden op marktsegmenten die met overcapaciteit te maken hebben.

25.

Voorts zou met betrekking tot tegenprestaties beter gebruik moeten worden gemaakt van gedragsverplichtingen aangaande de beheers- of strategische keuzes van de onderneming zoals een verbod op uitgaven voor expansie of overnames, reclame, enz.

26.

Daarnaast is het Comité voorstander van het vaststellen van specifieke tegenprestaties voor uitzonderlijke bijdragen van openbare lichamen, zoals een verbod op het uitkeren van dividenden tijdens de herstructureringsperiode. Het gaat daarbij niet alleen om een morele verplichting. Ook moet worden vermeden dat de kosten van de herstructurering door staats- in plaats van door particulier kapitaal worden gefinancierd.

27.

Verder pleit het voor analoge toepassing op nationale, regionale en lokale steun van de duurzaamheidsclausule van artikel 57 van de Algemene verordening inzake de Structuurfondsen: steun kan worden teruggevorderd wanneer een investering binnen vijf jaar (drie jaar voor een kmo) wordt stopgezet. Een bedrijf waartegen als gevolg van delokalisering een terugbetalingsprocedure werd opgestart kan geen steun uit de structuurfondsen meer ontvangen.

28.

Daarbij moeten de bijdragen van onderaannemers en werknemers van het bedrijf ook als bijdrage van het bedrijf zelf gelden. Zij vormen namelijk totaal iets anders dan steun en getuigen van het vertrouwen dat deze actoren in de levensvatbaarheid van hun bedrijf hebben.

De bijdrage van de onderneming

29.

Het Comité steunt het beginsel dat de bijdrage van de onderneming onontbeerlijk is om een bedrijf verantwoordelijkheidsgevoel te geven. De huidige percentages (punt 44) zijn echter voor middelgrote bedrijven (minstens 40 %) en grote bedrijven (minstens 50 %) in moeilijkheden nauwelijks haalbaar en ook wordt er op die manier geen rekening gehouden met de specifieke financiële situatie in de respectieve sectoren. De Commissie wordt daarom aanbevolen om die percentages te verlagen tot minstens 20 resp. 30 % zodat er beoordelingsruimte ontstaat waarmee op de situatie van het betrokken bedrijf kan worden ingespeeld.

Het maximumbedrag wanneer aan één en hetzelfde bedrijf zowel reddings- als herstructureringssteun wordt verleend

30.

Dat bedrag werd in 2007 op 10 miljoen € vastgesteld. Rekening houdend met de inflatie en andere relevante factoren (o.a. de impact op het BBP en de werkloosheid) moet het volgens het Comité tot 15 miljoen € worden opgetrokken.

Simulatie

31.

De in de huidige bijlage bij de richtsnoeren opgenomen simulatie lijkt niet geëigend voor de geboden zeer snelle reactieperiodes. Gegeven het uiterst korte tijdsbestek voor de voorbereiding van een redding en/of herstructurering kan aan een wetenschappelijke simulatie van de verschillende mogelijke scenario's geen voorrang worden verleend boven de snelle oplossingen die worden verwacht door klanten, leveranciers, financiële partners en werknemers. Daarom wordt voorgesteld om de bijlage te schrappen.

Brussel, 11 april 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  CdR 1528/2012

(2)  http://ec.europa.eu/competition/consultations/2010_restructuring_aid/index.html

(3)  COM(2012) 778 final, 21.12.2012

(4)  CdR 518/2004 fin

(5)  PB C 8 van 11.1.2012, blz. 15-22.


17.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/22


Advies van het Comité van de Regio's — Duurzame verandering ondersteunen in samenlevingen in een overgangssituatie

2013/C 139/05

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

deelt de mening van de Europese Commissie dat de EU zich via een alomvattende, gerichte en op de lange termijn afgestemde aanpak dient in te zetten voor ondersteuning van hervormingen in overgangslanden, teneinde de situatie in deze landen te stabiliseren en er daadwerkelijke, duurzame veranderingen en hecht verankerde democratische structuren tot stand te brengen;

wijst erop dat de lokale en regionale overheden, op grond van hun grote ervaring bij het formuleren en uitvoeren van beleid op het gebied van primaire openbare diensten, een sleutelrol dienen te spelen in het proces van duurzame veranderingen in samenlevingen die een proces van overgang doormaken;

stelt vast dat de lokale en regionale overheden in de partnerlanden in het algemeen hun potentieel niet volledig kunnen benutten vanwege bepaalde belemmeringen, zoals: een gebrek aan eigen middelen en beperkte fiscale mogelijkheden; tekortschietende lokale democratie, transparantie en burgerparticipatie; onvoldoende kennis van de mogelijkheden van financiële steun die lokale en regionale overheden via EU-programma's kunnen worden toegekend, en onvoldoende capaciteit om deel te nemen aan programma's en projecten van de EU;

wijst op de mogelijkheden van de door het Comité van de Regio's gecreëerde instrumenten voor de bevordering van het EU-beleid in de buurlanden, nl. de platformen voor samenwerking tussen lokale en regionale overheden: Arlem en Corleap;

stelt voor om ook de decentrale overheden uit de betrokken partnerlanden aan de Taiex-programma's te laten deelnemen;

is voornemens steun te verlenen aan de scholing van vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden uit de overgangslanden ter verbetering van de lokale capaciteitsopbouw, waarover het in gesprek zal gaan met de Europese Stichting voor Opleiding en andere belanghebbenden;

herinnert eraan dat het nauw met de Europese Commissie samenwerkt aan een atlas van decentrale samenwerking en dat het over dat thema jaarlijks een conferentie organiseert.

Rapporteur

Maciej KOBYLINSKI (PL/PSE), burgemeester van Słupsk

Referentiedocument

Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Duurzame verandering ondersteunen in samenlevingen in een overgangssituatie

JOIN(2012) 27 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Algemene opmerkingen

1.

neemt met voldoening kennis van de gezamenlijke mededeling van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger, getiteld „Duurzame verandering ondersteunen in samenlevingen in een overgangssituatie”, waarin een analyse wordt gegeven van de steun die tot nu toe is verleend, en voorstellen worden gedaan voor een verbetering van de EU-steunverlening aan partnerlanden in een overgangssituatie, d.w.z. landen die daadwerkelijke politieke, maatschappelijke en economische hervormingen doorvoeren.

2.

Het Comité van de Regio's (CvdR) deelt de mening van de Commissie dat de EU zich via een alomvattende, gerichte en op de lange termijn afgestemde aanpak dient in te zetten voor ondersteuning van hervormingen in overgangslanden, teneinde de situatie in deze landen te stabiliseren en er daadwerkelijke, duurzame veranderingen en hecht verankerde democratische structuren tot stand te brengen. Dit is vooral zo belangrijk omdat overgangsprocessen niet altijd onmiddellijk succesvol zijn en bij mislukking kunnen leiden tot een crisis, waardoor de stabiliteit in de betrokken landen of de hele regio wordt bedreigd.

3.

Gebeurtenissen die zich afspelen in de onmiddellijke nabijheid van de EU, zoals in 2011 de hevige maatschappelijke onlusten en politieke veranderingen in de Arabische landen, hebben directe gevolgen voor de lidstaten van de EU. Daarom hebben buurlanden van de EU die zich in overgangssituatie bevinden, extra aandacht nodig en vereisen ze de bijzondere en volledige betrokkenheid van de lidstaten en instellingen van de EU op de verschillende niveaus.

4.

Het is een goede zaak dat de Commissie zich meer gaat richten op een individuele aanpak en de steuninstrumenten doelgerichter wil afstemmen op de samenlevingen in een overgangssituatie, waarbij rekening wordt gehouden met hun concrete behoeften, specifieke omstandigheden en politieke, economische en culturele kenmerken.

5.

De lokale en regionale overheden zullen moeten worden betrokken bij de maatregelen ter ondersteuning van duurzame veranderingen in samenlevingen die een proces van overgang doormaken.

6.

In zijn advies 732/2012 heeft het CvdR erop gewezen dat vertrouwen in het politieke systeem en zijn vertegenwoordigers een voorwaarde is voor het creëren van een eigen lokale inbreng en het stimuleren van democratie op lokaal niveau. Een decentrale structuur zorgt voor meer legitieme en effectieve instellingen en is de meest aangewezen manier om bestuurders en burgers nader tot elkaar te brengen. Als besluitvormingsprocessen worden gekenmerkt door openheid en respect voor het subsidiariteitsbeginsel, vinden democratische beginselen gemakkelijker ingang bij de burgers, wat de weg effent voor een pluralistische en tolerante samenleving.

7.

Niet-gouvernementele partners en decentrale overheden leveren een essentiële bijdrage aan een efficiënte uitvoering van het beleid ter bevordering van democratisch openbaar bestuur, mensenrechten, economische welvaart en sociaal welzijn en ook van vrede en stabiliteit door het verlenen van steun aan duurzame maatschappelijke, economische en politieke hervormingen alsmede aan hervormingen op het gebied van milieubescherming en regionale integratie.

8.

In het proces van uitwisseling van ervaring en het nader tot elkaar brengen van verschillende overgangsmodellen wordt een belangrijke rol gespeeld door de lokale en regionale overheden, die over waardevolle kennis en ervaring beschikken op gebieden die cruciaal zijn voor de partnerlanden, zoals de uitvoering van grensoverschrijdende samenwerkingsprojecten. De lokale en regionale overheden dienen dan ook erkend te worden als sleutelactoren op het gebied van het uitbreidings-, nabuurschaps- en ontwikkelingsbeleid.

9.

Het CvdR blijft achter de belangrijkste standpunten uit zijn advies over de „Herziening van het Europese nabuurschapsbeleid” (CdR 198/2011) (1) staan.

10.

Het voorstel om de dialoog en coördinatie met andere niet-gouvernementele partners, waaronder ook de lokale overheden, te versterken, verdient bijval.

Ondersteuning bij het creëren van de juiste voorwaarden voor een succesvol overgangsproces

11.

Het is verheugend te constateren dat er erkenning is voor de sleutelrol van het maatschappelijk middenveld en voor de brede maatschappelijke steun en betrokkenheid t.a.v. de hervormingsprocessen, een geslaagd overgangsproces en de politieke dialoog, waarin zowel lokale en regionale overheden als ngo's een essentiële rol spelen.

12.

Op grond van hun grote ervaring bij het formuleren en uitvoeren van beleid op het gebied van primaire openbare diensten - zoals gezondheidszorg, onderwijs, afvalbeheer, waterhuishouding, het plaatselijke bedrijfsleven, vervoer & infrastructuur, milieu & natuurlijke rijkdommen en landbouw – dienen de lokale en regionale overheden een sleutelrol te spelen in het proces van duurzame veranderingen in samenlevingen die een proces van overgang doormaken.

13.

De lokale en regionale overheden dragen een even grote verantwoordelijkheid als de centrale overheden als het gaat om de ontwikkeling en bescherming van echte democratie, burgerschapsvorming, transparantie en respect voor mensenrechten.

14.

Het CvdR herinnert aan de aanbevelingen die het in 2011 heeft geformuleerd in zijn verklaring en zijn resolutie (2) over de zuidelijke buurlanden (de landen van het Middellandse Zeegebied). Deze komen erop neer dat het lokale en het regionale niveau bij het optreden van de EU in deze regio betrokken moeten worden, omdat democratische opbouw en overgang naar een democratie zaken zijn die beginnen aan de basis en niet van bovenaf kunnen worden opgelegd. Verantwoordelijkheidszin op lokaal niveau en betrokkenheid bij activiteiten die de plaatselijke gemeenschap betreffen - van steden en lokale bestuursorganen tot het maatschappelijk middenveld – zijn van cruciale betekenis voor het behoud van een stabiele democratie en voor de hechte verankering ervan in de samenleving.

15.

Er zal meer nadruk moeten worden gelegd op het tot stand brengen van een goed bestuur alsmede van het versterken van het openbaar bestuur op subnationaal niveau en van de multilevel governance. Een multilevel governance zoals het CvdR voor ogen staat, komt neer op een gecoördineerd optreden van de EU, de lidstaten en de lokale overheden, op basis van partnerschap en gericht op de uitstippeling en tenuitvoerlegging van EU-beleid (3). Om ook in de nabuurlanden van de EU die een proces van overgang doormaken, een goede multilevel governance in te voeren, moeten de lokale en regionale overheden in die landen directe toegang krijgen tot de financiële middelen in het kader van EU-programma's.

16.

Als goede voorbeelden van een geslaagde overgang naar een ander systeem en een andere politieke, maatschappelijke en algehele economische structuur kunnen veelal de lokale en regionale overheden in de EU-lidstaten van Midden- en Oost-Europa dienen. Datgene wat deze landen hebben weten te bereiken, maar ook de problemen waarmee sommige van hen te kampen hebben gehad, kunnen hier tot lering strekken en helpen om geschikte modellen te ontwikkelen voor de hervormingen die van de landen in een overgangssituatie worden gevraagd. Benadrukt dient dan ook te worden dat de lokale en regionale overheden in de landen die in 2004 en 2007 zijn toegetreden tot de EU, in aanmerking moeten worden genomen als onmisbare actoren in het proces van uitwisseling van ervaringen met de partnerlanden.

17.

De lokale en regionale overheden dienen te worden betrokken bij de werkzaamheden die op nationaal en internationaal niveau worden verricht en die bedoeld zijn om een beleid uit te stippelen en ten uitvoer te leggen ter ondersteuning van duurzame veranderingen in samenlevingen die een proces van overgang doormaken.

18.

Ook op het gebied van buitenlandse betrekkingen zijn de lokale en regionale overheden van belang, want de rol die ze hier spelen, en ook moeten spelen, is aanzienlijk.

19.

De decentrale overheden in de landen die een proces van overgang doormaken, koesteren bepaalde behoeften en verlangens die ze onder de aandacht zouden willen brengen van de nationale overheden en de Europese en internationale instellingen. De Commissie zou er goed aan doen om deze subnationale bestuursniveaus te betrekken bij de discussies met de nationale regeringen in de overgangslanden.

20.

De lokale en regionale overheden in de partnerlanden kunnen in het algemeen hun potentieel niet volledig benutten vanwege bepaalde belemmeringen, zoals: een gebrek aan eigen middelen en beperkte fiscale mogelijkheden; tekortschietende lokale democratie, transparantie en burgerparticipatie; onvoldoende kennis van de mogelijkheden van financiële steun die lokale en regionale overheden via EU-programma's kunnen worden toegekend, en onvoldoende capaciteit om deel te nemen aan programma's en projecten van de EU. Het is duidelijk dat deze belemmeringen per land een kleinere of grotere rol spelen. Om ze uit de weg te ruimen zijn ondersteunende maatregelen nodig, zoals: hervorming van het openbaar bestuur, o.a. op lokaal en regionaal niveau; verdere ontwikkeling van de burgerparticipatie bij de vorming van beleid en partnerschappen op lokaal niveau; uitwisseling van ervaringen en ontwikkeling van de samenwerking met zusterorganisaties in de EU op gebieden die van belang zijn voor de lokale en regionale overheden, en capaciteitsopbouw om deelname aan programma's en projecten van de EU mogelijk te maken.

21.

Een EU die zich richt op een verbetering van de administratieve capaciteit in de landen die onder het Europese Nabuurschapsbeleid (ENB) vallen - wat voor de meeste van deze landen een kwestie van vitaal belang is - zal het lokale en regionale bestuur bij dit beleid moeten betrekken. Van wezenlijk belang hier is de ontwikkeling van het potentieel en de verbetering van het opleidingsniveau van de lokale en regionale overheden in de landen die een proces van overgang doormaken, omdat politici en lokale bestuurders door een vergroting van hun vaardigheden en kennis kunnen bijdragen tot een effectieve, open en transparante governance.

22.

Door samen te werken met de lokale en regionale overheden in de toetredings- en nabuurschapslanden heeft het CvdR de mogelijkheid om bij te dragen tot de verwezenlijking van genoemde doelstellingen. Bij deze samenwerking is er een belangrijke rol weggelegd voor de werkgroepen en gemengde raadgevende comités alsmede voor de Corleap en de Arlem.

Steuninstrumenten

23.

Het CvdR is verheugd dat ernaar wordt gestreefd om het stelsel van stimulansen en beperkingen te verbeteren door nauwkeurigere en adequatere voorwaarden te formuleren.

24.

De stimulansen en voorwaarden voor de uitbreidingslanden en de landen die meedoen aan het nabuurschapsbeleid, alsook de verdeling van financiering en steun moeten nauwer verband houden met de vooruitgang die wordt geboekt in het proces van hervormingen, waaronder decentralisatie en het op het hiertoe aangewezen besluitvormingsniveau bij de governance betrekken van de lokale en regionale overheden.

25.

Gewezen zij op de mogelijkheden van de door het CvdR gecreëerde instrumenten voor de bevordering van het EU-beleid in de buurlanden, nl. de platformen voor samenwerking tussen lokale en regionale overheden: de Euromediterrane vergadering van lokale en regionale overheden (Arlem) en de Conferentie van lokale en regionale overheden van het Oostelijk Partnerschap (Corleap).

26.

De Arlem draagt er op veel gebieden in aanzienlijke mate toe bij dat de samenwerking tussen de EU en de landen uit het Middellandse Zeegebied wordt verdiept, met name op het vlak van stedelijke ontwikkeling, lokaal waterbeheer, hernieuwbare energie en het beleid voor kleine en middelgrote ondernemingen. Daardoor zijn de burgers zich bewuster geworden van het belang van samenwerking in het Middellandse Zeegebied en heeft de samenwerking een concrete invulling gekregen.

27.

Ook de Corleap beschikt over een groot potentieel. Haar voornaamste prioriteiten zijn hervorming van het openbaar bestuur, fiscale decentralisatie en territoriale samenwerking: allemaal bijzonder belangrijke zaken voor de landen in een overgangssituatie, die op alle niveaus een bestendig, efficiënt en betrouwbaar bestuur aan het opbouwen zijn.

28.

Tot tevredenheid van het CvdR wordt gewezen op het belang van de Faciliteit voor het maatschappelijk middenveld, die een essentieel aspect vormt van de nieuwe mechanismen voor de landen die meedoen aan het nabuurschapsbeleid.

29.

De EU moet zich sterk blijven maken voor de rol en positie van de nationale verenigingen van lokale overheden in de partnerlanden, die de gemeenschappelijke spreekbuis vormen van het lokaal bestuur. Door de verenigingen van lokale en regionale overheden in de overgangslanden te institutionaliseren en hun potentieel te ontwikkelen kunnen lokale democratie en multilevel governance worden versterkt.

30.

In de partnerlanden die het meest dringend behoefte hebben aan steun, zouden binnen de EU-delegaties contactpunten voor de lokale en regionale overheden moeten worden opgericht.

31.

Veel Europese lokale en regionale overheden voeren al jarenlang samen met hun zusterorganisaties uit de partnerlanden projecten uit op het vlak van decentrale samenwerking. Om die samenwerking te vergemakkelijken en de gegevens van alle door de lokale en regionale overheden uit de EU gefinancierde projecten op één plaats te concentreren, en tegelijkertijd de aandacht te vestigen op mogelijke nieuwe projecten, functioneert sinds december 2011 het Portaal voor decentrale ontwikkelingssamenwerking, dat gezamenlijk door de Commissie en het CvdR is ontwikkeld.

32.

Goede voorbeelden van praktische en doelgerichte instrumenten zijn partnerschapssamenwerking en de Taiex-programma's, waarvan de EU op grote schaal gebruik maakt om de banden met de partnerlanden aan te halen.

33.

Ook de decentrale overheden uit de betrokken partnerlanden zouden aan de Taiex-programma's moeten kunnen deelnemen. Belangrijk is dat er meer partnerschapssamenwerkingen en Taiex-projecten tussen lokale en regionale overheden uit de EU en de partnerlanden komen. Dit zal bijdragen aan een beter bestuur in de partnerlanden en zowel in de EU als in de nabuurschapslanden het besef vergroten dat multilevelgovernancestructuren van groot belang zijn.

34.

Het CvdR is voornemens steun te verlenen aan de scholing van vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden uit de overgangslanden ter verbetering van de lokale capaciteitsopbouw. Het zal hierover in gesprek gaan met de Europese Stichting voor Opleiding en andere belanghebbenden.

35.

Het CvdR zal nagaan of de overgangslanden kunnen worden betrokken bij programma's die vergelijkbaar zijn met de Lokale bestuursfaciliteit, dat momenteel een Taiex-programma is voor kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, bedoeld om hun kennis over de EU en Europese procedures te vergroten.

De rol van samenwerking op lokaal en regionaal niveau

36.

Meer inspanningen moeten worden geleverd om de decentrale overheden uit de EU en de partnerlanden te betrekken bij de dialoog met deze landen.

37.

Erkend moet worden dat de lokale en regionale overheden uit de EU en de partnerlanden een doorslaggevende rol spelen bij de uitwerking van beleid en strategieën voor het ondersteunen van duurzame verandering in samenlevingen in een overgangssituatie.

38.

Alle vormen van uitwisseling tussen lokale en regionale overheden in de EU en de partnerlanden dienen te worden ondersteund: stedenbanden, technische samenwerking en capaciteitsopbouw. De overgangslanden zouden gebruik moeten kunnen maken van EU-instrumenten die erop gericht zijn om duurzame partnerschappen te creëren tussen lokale en regionale overheden.

39.

Het CvdR wijst, net als in zijn advies 198/2011 (4), op het belang en de bijzondere waarde van sociale contacten tussen de decentrale overheden uit de EU en haar buurlanden. Het is essentieel dat de tertiaire sector en maatschappelijke organisaties bij die contacten worden betrokken, ter aanvulling van de formele samenwerking tussen de lokale en regionale overheden. Dit belangrijke aspect van het nabuurschapsbeleid vraagt om specifieke instrumenten.

40.

Dankzij de samenwerking met lokale en regionale overheden uit de uitbreidings- en nabuurschapslanden (bijv. in het kader van werkgroepen en gemengd raadgevende comités of van de Corleap en de Arlem), draagt het CvdR actief bij aan het ondersteunen van duurzame verandering in samenlevingen in een overgangssituatie en helpt het de in de mededeling geformuleerde doelstellingen te verwezenlijken.

41.

Het CvdR werkt nauw samen met de Commissie aan een atlas van decentrale samenwerking en organiseert over dat thema jaarlijks een conferentie.

Brussel, 11 april 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  CvdR-advies over de „Herziening van het Europese nabuurschapsbeleid” van 14-15 december 2011 (CIVEX-V-023).

(2)  Verklaring van het Comité van de Regio's van 7 maart 2011 over de situatie in het zuidelijke Middellandse Zeegebied en Resolutie van het Comité van de Regio's van 12 mei 2011 over „Het opvangen van de impact en gevolgen van de revoluties in het Middellandse Zeegebied”.

(3)  „Witboek van het Comité van de Regio's over multilevel governance” – Initiatiefadvies van het CvdR van 17-18 juni 2009 (CONST-IV-020).

(4)  Advies van het Comité van de Regio's over de „Herziening van het Europese nabuurschapsbeleid” van 14-15 december 2011 (CIVEX-V-023).


17.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/27


Advies van het Comité van de Regio's — Uitbreidingsstrategie en belangrijkste uitdagingen 2012-2013

2013/C 139/06

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

beklemtoont dat het er bij het uitbreidingsbeleid om gaat, de versplintering van het continent te vermijden en bij te dragen tot vreedzame eenwording. Politiek gezien heeft de uitbreiding bijgedragen tot de oplossing van grote problemen en tot meer democratie, respect voor mensenrechten en stabiliteit in de EU. Economisch gezien heeft het proces van uitbreiding bijgedragen tot meer welvaart en concurrentievermogen, waardoor de Unie beter op de uitdagingen van de globalisering heeft kunnen reageren;

wenst duidelijk te vermelden dat een succesvol uitbreidingsproces een van de belangrijkste beleidsprioriteiten van het Comité van de Regio's is. Voor het CvdR is de rol van de lokale en regionale overheden in dit proces van fundamenteel belang;

tracht de lokale en regionale overheden in de kandidaat-lidstaten actief te helpen om zich op hun toekomstige verantwoordelijkheden in de EU voor te bereiden, om hun rol erkend te krijgen en om overleg en samenwerking tussen hen en hun tegenhangers in de EU te bevorderen;

is van mening dat de EU de kandidaat-lidstaten ertoe zou moeten aanzetten om te waarborgen dat de gedelegeerde bevoegdheden een weerspiegeling zijn van de verantwoordelijkheden die de decentrale overheden verondersteld worden te krijgen als het acquis communautaire op lokaal en regionaal niveau wordt geïmplementeerd, en dat er tegelijkertijd voor deze verantwoordelijkheden evenredige financiële steun beschikbaar zou moeten worden gesteld, anders zullen de lokale en regionale overheden niet bij machte zijn om de hervormingen naar behoren door te voeren;

wijst er daarom op dat de toetredingslanden hun governancemodellen moeten blijven ontwikkelen;

wijst op de zeer positieve ervaringen die zijn opgedaan met de Local Administration Facility (LAF), een programma dat wordt uitgevoerd in samenwerking met het TAIEX-bureau van DG Uitbreiding van de Europese Commissie en bijdraagt tot meer begrip voor de doelstellingen van de EU op regionaal en lokaal niveau.

Rapporteur

Luc VAN DEN BRANDE (BE/EVP), voorzitter van het Verbindingsbureau Vlaanderen-Europa

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2012-2013

COM(2012) 600 final

I.   BELEIDSAANVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO’S,

De politieke context en het belang van de uitbreiding voor de lokale en regionale overheden en het CvdR

1.

onderstreept dat dit advies moet worden gezien in de context van de historische betrokkenheid van het Comité van de Regio's bij het uitbreidingsproces. Het zal bijdragen tot de formulering van het politieke standpunt van het CvdR over de strategie van uitbreiding van de EU met de landen van de Westelijke Balkan (Kroatië, Montenegro, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Servië, Albanië, Bosnië & Herzegovina en Kosovo (1)), Turkije en IJsland;

2.

beklemtoont dat het er bij het uitbreidingsbeleid om gaat, de versplintering van het continent te vermijden en bij te dragen tot vreedzame eenwording. Politiek gezien heeft de uitbreiding bijgedragen tot de oplossing van grote problemen en tot meer democratie, respect voor mensenrechten en stabiliteit in de EU. Economisch gezien heeft het proces van uitbreiding bijgedragen tot meer welvaart en concurrentievermogen, waardoor de Unie beter op de uitdagingen van de globalisering heeft kunnen reageren;

3.

wijst op de noodzaak van een gedecentraliseerd informatie- en communicatiebeleid over het uitbreidingsproces, dat met name bedoeld is ter versterking van zowel de civiele als de politieke dialoog tussen de Europese Unie en genoemde landen;

4.

wenst duidelijk te vermelden dat een succesvol uitbreidingsproces een van de belangrijkste beleidsprioriteiten van het Comité van de Regio's is. Voor het CvdR is de rol van de lokale en regionale overheden in dit proces van fundamenteel belang;

5.

onderlijnt dat het perspectief van toetreding tot de Unie politieke en economische hervormingen op gang brengt in de kandidaat-lidstaten en nieuwe opportuniteiten creëert voor de burgers in deze landen, die zeker in deze tijden van crisis noodzakelijk zijn;

6.

wijst er op dat het uitbreidingsbeleid geloofwaardig moet blijven en gesteund moet worden door de publieke opinie, zowel in de Europese Unie als in de (potentiële) kandidaat-lidstaten. Om duurzame banden te smeden tussen de EU en haar burgers dienen zowel in de uitbreidingslanden als in de huidige lidstaten de burgers bij het proces te worden betrokken. Steun voor de Europese integratie in de uitbreidingslanden is van essentieel belang. De Europese instellingen mogen deze steun niet als vanzelfsprekend beschouwen, maar zullen moeten proberen deze ten nutte te maken om de publieke legitimiteit van de EU te verbeteren;

7.

is er zich van bewust dat de politieke en sociale hervormingen die momenteel in de toetredingslanden worden doorgevoerd, niet met dwang kunnen worden opgelegd, doch alleen met respect voor verscheidenheid en daadwerkelijke decentralisering;

8.

tracht de lokale en regionale overheden in de kandidaat-lidstaten actief te helpen om zich op hun toekomstige verantwoordelijkheden in de EU voor te bereiden, om hun rol erkend te krijgen en om overleg en samenwerking tussen hen en hun tegenhangers in de EU te bevorderen;

9.

wenst met zijn strategie op het gebied van externe betrekkingen de politieke dialoog en de economische en/of culturele samenwerking tussen de lokale en regionale overheden uit de officiële en potentiële kandidaat-lidstaten en die uit de EU te bevorderen. Het CvdR fungeert in het EU-kader als een belangrijk trefpunt en een nuttig forum voor al deze actoren;

10.

stelt vast dat de Europese Commissie in haar voortgangsrapporten slechts in beperkte mate aandacht besteedt aan hervormingen die gericht zijn op de totstandbrenging van een nieuw wettelijk kader voor de regionale en lokale overheden in deze landen. De EU zou de kandidaat-lidstaten ertoe moeten aanzetten om te waarborgen dat de gedelegeerde bevoegdheden een weerspiegeling zijn van de verantwoordelijkheden die de decentrale overheden verondersteld worden te krijgen als het acquis communautaire op lokaal en regionaal niveau wordt geïmplementeerd. Tegelijkertijd zou voor deze verantwoordelijkheden evenredige financiële steun beschikbaar moeten worden gesteld, anders zullen de lokale en regionale overheden niet bij machte zijn om de hervormingen naar behoren door te voeren;

11.

is van mening dat de integratie van nieuwe lidstaten in de EU pas een succes kan worden, indien deze er in slagen om de huidige wet- en regelgeving van de EU op alle politieke en administratieve niveaus over te nemen (alsmede van de wijze waarop de bepalingen in praktijk worden gebracht), waarbij men zich rekenschap dient te geven van de sleutelrol die de gemeenten en regio's vervullen bij het beheer van de programma's en de fondsen. Daarom mag de rol van de regionale en lokale overheden niet beperkt blijven tot het ten uitvoer leggen van maatregelen en besluiten die tot stand komen op nationaal niveau, noch tot het verspreiden van informatie over het uitbreidingsproces onder de burgers;

12.

onderstreept dat multi-level governance, zijnde een benadering die gebaseerd is op het subsidiariteitsbeginsel en neerkomt op een partnerschap tussen en betrokkenheid van alle bestuurslagen, een belangrijk element is, zodat bij een evaluatie van het uitbreidingsproces altijd moet worden nagegaan of deze vorm van governance er wel bij vaart. Dit geldt niet alleen voor het toekomstige cohesie- en regionale beleid, maar ook voor de ontwikkeling van de interne markt, het toekomstige milieu-, klimaat- en energiebeleid, het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid en gemeenschappelijk maritiem beleid, het programma van Stockholm, het nabuurschapsbeleid en zeker ook de via de territoriale pacten in partnerschap te verwezenlijken Europa 2020-strategie met haar zeven vlaggenschipinitiatieven;

Algemene aandachtspunten

13.

sluit zich aan bij de versterkte focus die de Europese Commissie in de uitbreidingsstrategie 2012-2013 legt op good governance criteria, zoals de rechtsstaat, een onafhankelijk rechtssysteem, een efficiënte overheidsadministratie, de strijd tegen corruptie en georganiseerde misdaad, de ontwikkeling van een maatschappelijk middenveld en vrije media;

14.

is ingenomen met de grondige en omvattende analyse van de Commissie, maar zou graag meer concrete aanbevelingen willen zien als het gaat om de wijze waarop tekortkomingen bij de omzetting van het acquis kunnen worden aangepakt;

15.

benadrukt eens te meer hoe belangrijk de rol van de lokale en regionale vertegenwoordigers in het uitbreidingsproces is en dringt er bij de toetredingslanden op aan, hun inspanningen op het gebied van decentralisering en regionalisering voort te zetten. Dit is ook bevorderlijk voor een gedecentraliseerd informatie- en communicatiebeleid alsmede voor de civiele en politieke dialoog tussen de Europese Unie en de bevolkingen van de toetredingslanden;

16.

wijst er daarom op dat de toetredingslanden hun governancemodellen moeten blijven ontwikkelen, vooral door het inruimen van meer bevoegdheden voor de regionale en lokale overheden en door ware samenwerkingsverbanden tussen verschillende bestuursniveaus én tussen verschillende landen en regio's te promoten;

17.

acht capaciteitsopbouw voor de regionale en lokale overheden op wetgevend, financieel en administratief gebied noodzakelijk, zodat deze optimaal gebruik kunnen maken van de huidige pretoetredingssteun en erop voorbereid zijn om het aquis communautaire op een duurzame wijze in praktijk te brengen;

18.

betreurt dat de Commissie ondanks herhaalde oproepen van het CvdR in haar uitbreidingsrapport nog niet is gekomen met een volledige evaluatie van de stand van zaken wat betreft de implementatie van de beginselen van het governancemodel. Omdat in het acquis geen hoofdstuk is gewijd aan de decentralisering in de landen die wensen lid te worden van de EU, wordt voorgesteld om in dit verband een serie parameters te ontwikkelen die als richtsnoer kunnen dienen voor landen die hervormingen doorvoeren;

19.

betreurt evenzeer dat in het uitbreidingsproces de sociale dimensie onvoldoende aanwezig is, en verzoekt de Commissie om naast economische hervormingen ook aandacht te schenken aan de noodzakelijke sociale hervormingen in de kandidaat-lidstaten;

20.

herhaalt zijn aanbeveling aan de Commissie om in haar toekomstige rapporten over de uitbreidingsstrategie dieper in te gaan op de situatie t.a.v. het lokaal en regionaal zelfbestuur in de toetredingslanden en deze landen duidelijker te wijzen op de noodzaak van hervormingen in de richting van regionalisering en decentralisering en hen aan te moedigen daartoe onafhankelijke subnationale bestuurslagen in te voeren;

21.

wijst op de zeer positieve ervaringen die zijn opgedaan met de Local Administration Facility (LAF), een programma dat wordt uitgevoerd in samenwerking met het TAIEX-bureau van DG Uitbreiding van de Europese Commissie en bijdraagt tot meer begrip voor de doelstellingen van de EU op regionaal en lokaal niveau;

22.

hecht veel belang aan de naleving van het beginsel van goede nabuurbetrekkingen tussen de EU-lidstaten, de kandidaat-lidstaten en andere landen alsmede aan de ontwikkeling van grensoverschrijdende en regionale samenwerking tussen deze landen;

23.

is van mening dat de bescherming van minderheden en eerbiediging van de mensenrechten, twee van de pijlers waarop de Europese Unie rust, fundamentele uitgangspunten dienen te blijven in het uitbreidingsproces;

24.

onderstreept in dit verband het belang van samenwerking met de Raad van Europa en met name het hiertoe behorende Congres van lokale en regionale overheden, zulks op basis van alle relevante teksten, zoals het Europees Handvest inzake plaatselijke autonomie;

Landenspecifieke beleidsaanbevelingen

Kroatië

25.

is ingenomen met Kroatiës toetreding tot de EU per 1 juli 2013, zoals bepaald in het Toetredingsverdrag;

26.

constateert met voldoening dat de parlementsverkiezingen van december 2011 hebben plaatsgevonden in een geest van pluralisme en op een efficiënte en transparante manier werden georganiseerd, maar stipt aan dat er nog altijd behoefte is aan verbeteringen wat het goede beheer van het kiezersregister betreft, zulks met het oog op de lokale verkiezingen en de verkiezing van Kroatische afgevaardigden voor het Europees Parlement (gepland voor het voorjaar van 2013);

27.

herinnert Kroatië aan zijn engagement om de hangende bilaterale en regionale problemen aan te pakken in een geest van goede nabuurschapsbetrekkingen en door juridisch bindende internationale akkoorden, o.a. met betrekking tot statenopvolgingskwesties, ten uitvoer te leggen;

28.

benadrukt dat nog meer aandacht moet worden besteed aan de administratieve capaciteit die nodig is om de hervorming van overheidsdiensten door te voeren en hierop toezicht uit te oefenen, in het bijzonder op lokaal niveau; de rol van de lokale en regionale overheden bij het toekomstige beheer van de structuurfondsen zal nog beter uit de verf moeten komen;

29.

is verheugd met de vooruitgang die is geboekt m.b.t. het decentraliseringsproces, maar stelt anderzijds wel vast dit proces te zeer door de centrale overheid wordt gecontroleerd;

30.

dringt er bij de Commissie op aan om, ook na Kroatiës toetreding tot de EU, de ontwikkelingen op subnationaal niveau en de vorderingen met de decentralisering op te volgen, te evalueren en te steunen;

31.

wijst erop dat preventieve maatregelen in de strijd tegen corruptie op plaatselijk niveau speciale aandacht verdienen, vooral m.b.t. de afhandeling van openbare-aanbestedingsprocedures;

32.

stelt vast dat er nog een aantal uitdagingen overblijven als het gaat om verkleining van de gezondheidskloof en van regionale verschillen alsmede op het punt van inclusieve plattelandsontwikkeling;

IJsland

33.

heeft waardering voor de stabiele politieke instellingen in IJsland en voor de hoge kwaliteit van het lokale zelfbestuur, dat ingebed is in de rijke democratische traditie van het land. De lokale democratie is onlangs nog versterkt door een nieuwe, in januari 2012 goedgekeurde wet, waarin wordt voorzien in nog meer overleg tussen regering en gemeenten;

34.

constateert met voldoening dat er verschillende belangrijke maatregelen zijn genomen om in de context van de economische crisis van 2008 de financiële positie van het lokale bestuur te verbeteren, maar wijst erop dat er ondanks deze positieve ontwikkelingen op lokaal en regionaal niveau behoefte blijft aan een verdere verbetering van de capaciteit bij de formulering en coördinatie van het economische beleid. Ook de toewijzing van middelen van het centrale aan het lokale niveau zal beter moeten worden gecoördineerd;

35.

is verheugd dat de nieuwe grondwet op 20 oktober 2012 in de vorm van een raadgevend referendum is voorgelegd aan de bevolking en dat twee derde van de kiezers vóór hebben gestemd. Voor de eerste keer is in de grondwet een hoofdstuk opgenomen over lokaal bestuur;

36.

is zeer te spreken over de oprichting van een Gemengd Raadgevend Comité met het CvdR, zulks in het verlengde van de geslaagde samenwerking met de IJslandse vereniging van lokale overheden, en is vast van plan om steun te blijven verlenen aan de capaciteitsopbouw op lokaal niveau, o.a. in het kader van het LAF-programma;

37.

zou het op prijs stellen als de toetredingsonderhandelingen met IJsland binnen een redelijke termijn worden afgerond en de resultaten ervan worden voorgelegd aan de IJslandse bevolking, zodat deze hierover een besluit kan nemen op basis van accurate informatie over het uiteindelijk tussen IJsland en de EU gesloten toetredingsakkoord;

De Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

38.

is verheugd over de voortzetting van het decentraliseringsproces - een van de hoekstenen van het in Ohrid gesloten kaderverdrag - alsmede over de goedkeuring van het programma voor de implementatie van decentralisering en lokaal zelfbestuur in de periode 2011-2014, incl. bijbehorend actieplan;

39.

is van mening dat meer vaart moet worden gezet achter de verwezenlijking van de decentralisatiedoelstellingen, en dat de financiële soliditeit van de gemeenten de belangrijkste uitdaging blijft. Alhoewel het aandeel BTW dat aan de gemeenten wordt overgedragen, verhoogd werd tot 4%, is dit onvoldoende om de gedelegeerde taken naar behoren te kunnen vervullen;

40.

wijst erop dat er maar weinig instrumenten voorhanden zijn om de aanzienlijke verschillen op het gebied van openbare dienstverlening te verkleinen en dat in het bijzonder kleinere en plattelandsgemeenten hier een achterstand hebben;

41.

is bezorgd over het ontbreken van de noodzakelijke administratieve en bestuurlijke capaciteit om het acquis uit te voeren. Dat laat zich o.m. voelen m.b.t. de uitvoering en de handhaving van de milieuwetgeving zowel op nationaal als op lokaal niveau. Op het gebied van waterbescherming is er nauwelijks vooruitgang geboekt;

42.

stelt vast dat er maar weinig voortgang is geboekt op het gebied van regionaal beleid en coördinatie van de structuurinstrumenten. De IPA-programma's zullen beter moeten worden beheerd om een volledige en tijdige benutting van de EU-fondsen te verzekeren;

43.

zou willen wijzen op de noodzaak om vast te houden aan goede nabuurschapsbetrekkingen en om en wederzijds aanvaardbare oplossing te vinden voor de naamskwestie;

44.

pleit voor samenwerking van de overheden op de verschillende plaatselijke niveaus met middenveldorganisaties, die versterkt dienen te worden en minder afhankelijk moeten worden van politieke invloeden;

45.

is bezorgd over de politieke en etnische polarisatie in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, waardoor de stabiliteit van het land en het voor politieke hervormingen vereiste momentum in gevaar dreigen te komen;

Turkije

46.

stelt vast dat de periode van raadpleging met het oog op de nieuwe grondwet een discussie met plaatselijke maatschappelijke organisaties en burgers heeft aangezwengeld, wat een goede zaak is, maar is wel bezorgd over het gebrek aan transparantie als het gaat om de invloed van deze discussie op de nieuwe grondwet en de vraag welke delen op het internet zijn gepubliceerd, een omstandigheid die het de Turkse burgers, evenals internationale spelers (zoals het CvdR), heel lastig heeft gemaakt om zich op de hoogte te stellen van de laatste ontwikkelingen;

47.

betreurt het dat er maar weinig voortgang is geboekt met het delegeren van bevoegdheden naar de provincies en lokale bestuursorganen, en is verontrust door bepaalde berichten over intimidatie of politiek gemotiveerde strafrechterlijke vervolging van gekozen lokale bestuurders en burgemeesters. In de meeste steden is niet op een effectieve manier gebruik gemaakt van de stadsraden (bedoeld om de burgers aan te moedigen actief te zijn in het lokale bestuur). Bovendien is het feit dat er in 2011 decreten zijn uitgevaardigd om de bevoegdheden op terreinen als ruimtelijke ordening en stadsvernieuwing te hercentraliseren, een teken dat het proces van decentralisering niet echt serieus wordt genomen. Hoewel de Turkse regering zich een tijdlang heeft beziggehouden met een hervorming van de overheidsdiensten, is dit niet ten goede gekomen aan de lokale en regionale overheden, zeker niet in het zuidoosten van het land;

48.

betreurt dat nog steeds niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit het aanvullend protocol bij de associatieovereenkomst tussen de EU en Turkije, en dringt er bij Turkije op aan over te gaan tot de volledige en non-discriminatoire tenuitvoerlegging hiervan. Een verdere vertraging kan gevolgen hebben voor het toetredingsproces;

49.

is verheugd over de veranderde opstelling van de Raad van Europa tegenover de mogelijke opening van de onderhandelingen over hoofdstuk 22 („Regionaal beleid en coördinatie van structurele middelen”) en hoopt dat dit positieve signaal kan worden vertaald in een normalisering van het proces van onderhandelingen tussen Turkije en de Europese Unie;

50.

constateert met teleurstelling dat er op alle overheidsniveaus nog altijd aanzienlijke tekortkomingen zijn als het gaat om godsdienstvrijheid, vrouwenrechten, rechten van minderheden – vooral van de Koerden – gelijkheid tussen man en vrouw, vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, hetgeen de invoering van hervormingsgeoriënteerde wetgeving overschaduwt;

51.

moedigt de dialoog aan die op gang is gekomen tussen de Turkse regering en vertegenwoordigers van de Turkse Koerden;

52.

neemt met tevredenheid akte van de uitvoering van de positieve agenda in overeenstemming met het Negotiating Framework en de relevante Conclusies van de Raad en de Europese Raad;

53.

uit zijn ongenoegen over het uitblijven van een engagement van Turkije en de andere bij het conflict betrokken partijen om in het kader van de Verenigde Naties en de resoluties van de VN-Veiligheidsraad alsook de beginselen en waarden waarop de EU gegrondvest is, een aanvaardbare oplossing te geven aan de wederrechtelijke bezetting van het gebied in Noord-Cyprus, en roept de Turkse regering op om de onderhandelingen onder auspiciën van de secretaris-generaal van de VN concreet te ondersteunen alsook actie te ondernemen met het oog op een alomvattende regeling van de Cypruskwestie. Zij dient daartoe haar gewapende troepen onmiddellijk uit Cyprus terug te trekken, verder werk te maken van een regeling van de kwestie van de kolonisten en in te stemmen met de teruggave van het gebarricadeerde gebied rondom Famagusta aan de rechtmatige bewoners daarvan, overeenkomstig Resolutie 550 (1984) van de VN-Veiligheidsraad;

54.

stelt vast dat enerzijds hervormingsgeoriënteerde wetgeving wordt ingevoerd, maar dat dit anderzijds overschaduwd wordt door inbreuken op o.m. de persvrijheid en de vrije meningsuiting;

55.

is verheugd dat in Turkije de functie van een onafhankelijke ombudsman is gecreëerd, waaraan op een adequate manier uitvoering zal moeten worden gegeven;

56.

benadrukt dat er op lokaal niveau betere mechanismen ter verbetering van de transparantie, de verantwoordingsplicht en de participatie dienen te komen, en spoort aan om de strijd tegen de corruptie, vooral op gemeentelijk niveau, voort te zetten;

57.

wenst te beklemtonen dat voortzetting van de samenwerking op decentraal niveau gunstig is voor zowel Turkije als de EU, en acht het derhalve van groot belang dat de CvdR-werkgroep Turkije wordt gepromoveerd tot een Gemengd Raadgevend Comité;

Montenegro

58.

is verheugd over het van kracht worden van de wet op de territoriale organisatie van Montenegro en over de wijziging van de wet op het lokale zelfbestuur, die de transparantie, efficiëntie en verantwoordingsplicht op lokaal niveau moeten verbeteren;

59.

wijst erop dat Montenegro zijn administratieve capaciteit in het kader van de bestaande IPA-structuren dient te versterken en adequate voorzieningen moet treffen om de absorptiecapaciteit van de pre-toetredingsfondsen te vergroten;

60.

constateert dat het ondergekwalificeerde personeel één van de grootste problemen op lokaal vlak is, waardoor het mogelijk is dat verantwoordelijkheden die op basis van het decentraliseringsproces worden doorgegeven, niet kunnen worden opgenomen;

61.

betreurt het dat er geen sprake is van vooruitgang op het gebied van sociale bescherming, dat het opnemen van vluchtelingen, IDP's (in eigen land ontheemden) en etnische minderheden in steden een probleem blijft, en dat er t.a.v. de administratieve en fiscale decentralisatie van de sociale dienstverlening ook maar weinig vorderingen zijn geboekt;

62.

beveelt aan om meer inspanningen te verrichten ter voorkoming en bestrijding van de corruptie op de terreinen waar dit probleem speelt, te weten: lokaal zelfbestuur, ruimtelijke ordening, overheidsopdrachten, privatisering, onderwijs en gezondheidszorg;

63.

constateert met voldoening dat er in 2012 een Gemengd Raadgevend Comité van het CvdR met Montenegro is opgericht, en ziet vol verwachting uit naar een toekomstige samenwerking met de Montenegrijnse subnationale overheden, waar beide partijen mee gediend zijn;

Servië

64.

stelt met genoegen vast dat de Servische grondwet de burgers het recht op provinciale autonomie en lokaal zelfbestuur waarborgt, maar betreurt anderzijds dat er een grote kloof gaapt tussen de principes die in de wetten zijn ingeschreven, en de uitvoering in de praktijk;

65.

betreurt dat maatregelen van de centrale regering (verminderen van de bijdragen aan de lokale besturen) het de lokale besturen nog moeilijker maken om hun opdrachten uit te voeren;

66.

wijst er op dat de wetgeving inzake de financiering van gemeenten meer duidelijkheid behoeft en op een adequate wijze zal moeten worden uitgevoerd om de voorspelbaarheid ervan te waarborgen;

67.

betreurt het dat de Nationale Raad voor Decentralisatie nog altijd geen activiteiten ontplooit en dat er onvoldoende overleg is geweest met de plaatselijke overheden bij het nemen van besluiten over de ontwikkeling van nieuwe wetgeving of wijzigingen op bestaande wetten als daar gevolgen aan verbonden zijn voor het lokale niveau;

68.

stelt vast dat de administratieve en bestuurlijke capaciteit op lokaal niveau zwak ontwikkeld is, en dat er nog altijd grote verschillen tussen de gemeentes onderling zijn, en betreurt het dat de wet inzake overheidsambtenaren niet van toepassing is op lokale beambten;

69.

is ingenomen met de vooruitgang op het gebied van regionaal beleid en coördinatie van de structuurinstrumenten, erkent dat Servië de voorbereidende stadia voor het gedecentraliseerde beheer van de pre-toetredingsinstrumenten op vier onderdelen heeft doorlopen, en wijst erop dat gezorgd moet worden voor een adequate uitvoeringscapaciteit, vooral met het oog op de voorbereiding van een degelijk pakket projecten die gebaseerd zijn op de hier toepasselijke strategieën;

70.

verheugt zich over de belangrijke rol die het middenveld speelt in het maatschappelijke, economische en politieke leven van het land alsook bij de bevordering van de democratische waarden, en onderstreept het belang ervan zowel op lokaal niveau als in het kader van het besluitvormingsproces;

Albanië

71.

is verheugd over de vooruitgang die is geboekt door Albanië om de politieke criteria voor het lidmaatschap van de EU te vervullen. Het is een goede zaak dat er verbetering is gekomen in de politieke dialoog tussen de regering en de oppositie. Een succesvol verloop van de parlementsverkiezingen in 2013 is cruciaal voor een goede werking van de fundamentele democratische instellingen. De Albanese autoriteiten zouden zich meer moeten inspannen voor de bevordering en uitvoering van de noodzakelijke hervormingsmaatregelen in het kader van het toetredingsproces, m.n. op het gebied van mensenrechten, gelijkberechtiging van vrouwen, bescherming van minderheden, vermogensrechten, bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad en het voeren van een constructief migratiebeleid;

72.

kan zich vinden in de analyse van de Commissie dat er „geen voortgang” is geboekt m.b.t. de territoriale administratieve hervorming. De in 2009 aangenomen wet Ruimtelijke ordening is slechts mondjesmaat ten uitvoer gelegd. De kloof tussen de regio's op het gebied van „sociaaleconomisch ontwikkelingspotentieel” blijkt steeds groter te worden. Hier zal dringend iets aan gedaan moeten worden;

73.

stelt vast dat de kleine lokale bestuurskernen in veel gevallen economisch niet leefbaar zijn. De lokale besluitvorming is niet transparant en middenveldorganisaties en andere betrokkenen worden niet geconsulteerd;

74.

stelt vast dat de lokale overheden in 2011 hun financiële situatie, met name wat de inning van belastingen betreft, niet hebben zien verbeteren, en wijst daarnaast op de noodzaak van capaciteitsopbouw voor de regionale en lokale overheden bij het beheren van hun begrotingsinkomsten, het toezicht houden op de operationele systemen en het controle uitoefenen op het instrument voor pretoetredingssteun (IPA);

75.

is tevreden met de benoeming van een Ombudsman en verzoekt de Albanese overheid voldoende middelen ter beschikking te stellen van deze instelling;

76.

wijst erop dat er bemoedigende tekenen zijn dat de diepe politieke verdeeldheid, die de politieke hervormingen jarenlang in de weg heeft gestaan, lijkt af te nemen; spoort de twee organisaties die de belangen van de subnationale overheden behartigen (de Albanese Vereniging van Gemeenten en de Albanese Vereniging van Lokale Overheden), er daarom toe aan hun samenwerking op alle belangrijke terreinen te intensiveren, teneinde te voorkomen dat de lokale en regionale belangen in het land onder de tafel worden geschoven;

77.

onderstreept dat ondanks de bescheiden vooruitgang die is geboekt op het gebied van regionaal beleid en coördinatie van de structuurinstrumenten, er nog altijd veel werk aan de winkel is;

Bosnië en Herzegovina

78.

erkent dat Bosnië en Herzegovina nog altijd een land is met een „internationaal bestuurs- en veiligheidssysteem”, wat erop neerkomt dat de centrale binnenlandse instellingen niet vrijuit het politieke en wetgevende proces kunnen bepalen, laat staan de lokale en regionale overheden;

79.

wijst erop dat de huidige politieke situatie in Bosnië en Herzegovina negatief doorwerkt op het vermogen van het land om met één stem te spreken over zaken die de EU aanbelangen, en stelt bovendien vast dat door de politieke en institutionele impasse Bosnië en Herzegovina zijn verbintenissen m.b.t. het lokale zelfbestuur en de regionale autonomie niet kan nakomen, hetgeen betekent dat „de functionering van het lokale zelfbestuur ernstig geschaad is” en dat dit „elke vorm van decentralisering in het land in de weg staat”. De toenemende fragmentatie van het land en van gemeenten op etnische gronden, versterkt het gebrek aan vertrouwen in de lokale besturen;

80.

betreurt dat de ingewikkelde bestuursstructuur en de institutionele problemen betekenen dat wetgeving niet naar behoren gestandaardiseerd is op het niveau van de Bosnische lagere overheden, waardoor belangrijke kwesties als de strijd tegen mensenhandel niet kunnen worden aangepakt;

81.

pleit voor een coördinatiemechanisme tussen de verschillende bestuursniveaus ter omzetting, uitvoering en handhaving van de Europese wetgeving, waardoor het land in staat wordt gesteld om met één stem te spreken over Europese aangelegenheden en doeltreffend gebruik te maken van de pre-toetredingsfondsen;

82.

neemt kennis van het feit dat de Europese Commissie in haar rapport lovende woorden heeft voor de wetgeving inzake entiteiten, die grotendeels in overeenstemming met het Europees Handvest inzake Lokale Autonomie wordt bevonden, wat op zich een positieve zaak is, maar moet vaststellen dat Bosnië en Herzegovina niet is overgegaan tot de ondertekening van het Aanvullend Protocol bij het Europees Handvest inzake Lokale Autonomie betreffende het recht van burgers om mee te praten over de activiteiten van lokale overheden;

83.

steunt de decentralisatie van het rechtssysteem, maar betreurt dat er maar weinig voortgang is geboekt op het gebied van de hervorming van de overheidsdiensten, waar het actuele probleem schijnt te liggen in de gebrekkige coördinatie tussen de verschillende administratieve niveaus en het enge maatschappelijke draagvlak voor de hervormingen;

84.

begroet met instemming alle initiatieven die beogen de mensenrechten en fundamentele vrijheden te beschermen, en is met name verheugd over het amendement op de grondwet van het kanton Sarajevo - zulks in overeenstemming met de uitspraak van de Grote kamer van het Europees Hof voor de rechten van de mens in de zaak Sejdic-Finci - waardoor niet-erkende en erkende etnische minderheden de mogelijkheid krijgen hun eigen fractie in de volksvertegenwoordiging te vormen, en dringt er bij alle bestuurslagen in Bosnië en Herzegovina op aan om soortgelijke amendementen goed te keuren;

85.

is tevreden dat de lokale verkiezingen van oktober 2012 goed waren voorbereid en op een ordentelijke wijze en in overeenstemming met de normen van de Raad van Europa en de internationale gemeenschap op het gebied van democratische verkiezingen zijn verlopen, ook al is het electorale proces op lokaal niveau door en door gepolitiseerd;

86.

stelt met voldoening vast dat de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld nog steeds wordt gesteund door de faciliteit voor het maatschappelijk middenveld – een door de EU in 2008 opgezette organisatie ter ondersteuning van maatschappelijke organisaties – in de vorm van het project „Versterking van de Lokale Democratie”;

Kosovo

87.

begroet de aanzienlijke vooruitgang die de laatste jaren is geboekt op het gebied van decentralisering en heeft waardering voor de inspanningen van het ministerie van Lokaal Bestuur om te zorgen voor een efficiënter toezicht op de plaatselijke bestuursstructuren, maar is van mening dat er nog meer inspanningen zijn geboden om het bestuur op gemeentelijk niveau te versterken;

88.

stelt met tevredenheid vast dat Kosovo over een geavanceerd lokaal bestuurssysteem beschikt, dat aan de burgers de mogelijkheid biedt om aan het lokale besluitvormingsproces deel te nemen, hetgeen tot uiting komt in het feit dat de burgers in Kosovo in het algemeen tevreden zijn over hun lokale besturen en over de wijze waarop deze hun bevoegdheden uitoefenen;

89.

vraagt dat Kosovo duidelijk aantoont dat het werk maakt van de strijd tegen corruptie en de tegen de georganiseerde misdaad;

90.

beveelt aan om op lokaal niveau gebruik te maken van empirisch onderbouwde planningsprocessen in het geval van bestuurlijke en budgettaire kwesties. De gemeentelijke overheden hebben behoefte aan op de eigen specifieke situatie toegesneden begeleiding om hun administratieve capaciteit te versterken;

91.

erkent dat de onlangs opgerichte gemeenten met een Servische meerderheid op grond van hun geringe omvang geconfronteerd worden met een aantal specifieke uitdagingen en meer steun nodig hebben van de centrale overheid om te kunnen overleven;

92.

doet een beroep op alle partijen om te zoeken naar constructieve oplossingen voor de speciale uitdagingen waarmee het proces van decentralisatie in het noorden van Kosovo te maken heeft, zodat een hoogwaardige dienstverlening aan de bevolking kan worden gewaarborgd;

93.

benadrukt dat Kosovo bij afsluiting van een stabilisatie- en associatieovereenkomst het democratische principe van goed bestuur zou dienen te respecteren en dit in praktijk zou moeten brengen via adequaat functionerende en effectiever opererende uitvoeringsorganen op alle bestuurlijke niveaus.

Brussel, 11 april 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  Deze verwijzing laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet en is in overeenstemming met Resolutie 1244/1999 van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.


17.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/35


Advies van het Comité van de Regio's — Het aanboren van het potentieel van cloud computing in Europa

2013/C 139/07

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

is ingenomen met de mededeling van de Commissie over het aanboren van het potentieel van cloud computing en kan zich vinden in het pleidooi van de Commissie voor innovatieve technologische oplossingen. Het is het eens met de Commissie dat cloud computing meer is dan alleen een technologische vooruitgang: ook de arbeidsmarkt profiteert ervan, er komt meer ruimte voor gelijke kansen en bovendien kan cloud computing nieuwe banen opleveren.

wijst erop dat een van de grootste hinderpalen voor het gebruik van cloud computing in de openbare en particuliere sector de onzekerheid is over de wetten en regels die in acht moeten worden genomen als men voor een cloudoplossing kiest (nationale en Europese wetgeving inzake persoonsgegevens, sociale en gezondheidswetgeving, boekhoudregels enz.). Ook wat de beveiliging van gegevens betreft zijn er problemen en risico's die moeten worden aangepakt.

steunt de drie kernacties die de Commissie voorstelt, maar deze moeten wel worden aangevuld met concrete maatregelen voor de verhoging van het kennisniveau van de gebruikers. Op die manier kan zij namelijk een grotere vraag op de markt bewerkstelligen en aldus de Europese concurrentiepositie helpen versterken, de verschillen in risiconiveaus tussen consumenten en dienstverleners verminderen en ervoor zorgen dat zij in evenredige mate de vruchten plukken van deze nieuwe technologie. Bij deze concrete maatregelen zou de nadruk ook moeten liggen op het bevorderen van IT-onderwijs en van een IT-cultuur.

is van mening dat de Commissie met behulp van de mogelijkheden die de normalisering biedt maatregelen zou moeten nemen om ervoor te zorgen dat al bestaande of nog in ontwikkeling zijnde clouds op nationaal, regionaal en eventueel lokaal niveau aan elkaar kunnen worden gekoppeld en interoperabel kunnen worden gemaakt In dit verband is vooral de onderlinge compatibiliteit van de eerder genoemde overheidsregisters van groot belang.

Rapporteur

Gábor BIHARY (HU/PSE) Lid van de centrale stadsraad van Boedapest

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - „Het aanboren van het potentieel van cloud computing in Europa”

COM(2012) 529 final

I.   ALGEMENE OPMERKINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

is ingenomen met de mededeling van de Commissie over het aanboren van het potentieel van cloud computing en kan zich vinden in het pleidooi van de Commissie voor innovatieve technologische oplossingen. Het is het eens met de Commissie dat cloud computing meer is dan alleen een technologische vooruitgang: ook de arbeidsmarkt profiteert ervan, er komt meer ruimte voor gelijke kansen en bovendien kan cloud computing nieuwe banen opleveren.

2.

De aandacht dient uit te gaan naar de mogelijke impact van deze nieuwe technologie op kansarme regio's en sociale groepen en dus ook naar de mogelijke kwalijke effecten ervan op de sociale en territoriale samenhang. Lokale spelers zouden bijvoorbeeld minder voordeel kunnen hebben van beter toegankelijke markten dan mondiale spelers.

3.

Een van de grootste hinderpalen voor het gebruik van cloud computing in de openbare en particuliere sector is de onzekerheid over de wetten en regels die in acht moeten worden genomen als men voor een cloudoplossing kiest (nationale en Europese wetgeving inzake persoonsgegevens, sociale en gezondheidswetgeving, boekhoudregels enz.). Ook wat de beveiliging van gegevens betreft zijn er problemen en risico's die moeten worden aangepakt.

4.

In haar maatregelen voor de overheidssector en haar voorstel voor een Europees cloud-partnerschap maakt de Commissie helaas geen gewag van lokale en regionale overheden. De activiteiten van een groot aantal van deze overheden zouden echter leerrijk kunnen blijken en wat de strategie betreft navolgenswaardige voorbeelden kunnen vormen. Ook verzuimt de Commissie erop te wijzen dat sommige territoriale overheden als dienstverleners bijdragen aan de aanleg en de werking van de infrastructuur voor cloud computing.

5.

Wil Europa werkelijk vooruitgang boeken op het gebied van cloud computing, dan is een gecoördineerde aanpak door alle bestuursniveaus cruciaal.

6.

Willen Europese bedrijven de rol kunnen spelen die hun is toegedacht ter uitvoering van de strategie waarmee Europa zich een toonaangevende positie moet zien te verwerven, dan dienen er gezien de internationale concurrentie absoluut steunregelingen te komen.

7.

De invoering van cloud computing moet in het teken van duurzaamheid staan. Met een betere benutting van de capaciteit van computers is namelijk een efficiënter gebruik van hulpbronnen mogelijk. De strategie moet echter ook actieve maatregelen omvatten voor indirecte gevolgen, zoals de toename van het aandeel duurzame energie in de totale voor cloud computing benodigde energie.

8.

Er is nog een lange weg te gaan om een „supercloud” tot stand te brengen en het volledige potentieel ervan aan te boren. Belangrijk daarvoor is de verdere ontwikkeling van het onderwijs en de digitale cultuur, zodat consumenten beter beslagen ten ijs komen.

9.

Het baart het CvdR zorgen dat de Commissie te weinig aandacht besteedt aan het verband tussen de voorgestelde strategie en zaken als beveiliging van gegevens, regeling van auteursrechten, en toegankelijkheid en portabiliteit van gegevens.

10.

Als eenmaal de vereiste maatregelen voor de digitale strategie zijn genomen zou cloud computing in een stroomversnelling kunnen terechtkomen. Consumenten maken nu al gebruik van cloud computing-diensten, die conform het door de eindgebruikers gewenste economische model worden aangeboden. Wie echter op onoordeelkundige wijze en zonder goede vaardigheden te hebben aangeleerd van deze technologie gebruikmaakt, zal in de problemen komen doordat de bescherming van zijn of haar gegevens te wensen overlaat.

11.

De drie kernacties die de Commissie voorstelt verdienen bijval, maar moeten wel worden aangevuld met concrete maatregelen voor de verhoging van het kennisniveau van de gebruikers. Op die manier kan zij namelijk een grotere vraag op de markt bewerkstelligen en aldus de Europese concurrentiepositie helpen versterken, de verschillen in risiconiveaus tussen consumenten en dienstverleners verminderen en ervoor zorgen dat zij in evenredige mate de vruchten plukken van deze nieuwe technologie. Bij deze concrete maatregelen zou de nadruk ook moeten liggen op het bevorderen van IT-onderwijs en van een IT-cultuur.

II.   SPECIFIEKE OPMERKINGEN EN VOORSTELLEN

De wirwar van normen ontwarren

12.

Het Comité van de Regio's stemt in met het voorstel van de Commissie voor normalisering, al is het jammer dat dit qua regelgeving en organisatie geen goede onderbouwing krijgt.

13.

De voorgestelde normalisering dient gepaard te gaan met concrete maatregelen om, bijvoorbeeld als het op de onderlinge koppeling van overheidsregisters aankomt, identificatie in de cloud mogelijk te maken.

14.

De Commissie houdt waarschijnlijk niet goed rekening met al bestaande diensten in de overheidssector en op de vrije markt en evenmin met de infrastructuur van diensten die hierdoor van de grond zijn gekomen.

15.

Het gebrek aan vertrouwen in cloud computing wordt mede veroorzaakt doordat de portabiliteit van gegevens niet is geregeld, met alle problemen van dien.

16.

Er moet duidelijker worden vastgesteld wie de certificeringsorganen officieel machtigt en hoe dit in zijn werk gaat. Ook moet worden bepaald of de certificeringsregels door de lidstaten of de EU moeten worden uitgewerkt.

Veilige en billijke contractvoorwaarden

17.

Het is een goede zaak dat de Commissie voor de contracten tussen dienstverleners en gebruikers bepaalde voorwaarden wil vastleggen. Hierbij wil zij onder meer aan dienstverleners beperkingen opleggen, zodat zij geen misbruik kunnen maken van hun eventuele dominante marktpositie.

18.

Om redenen van gebruiksgemak vragen gebruikers om toepassingen waarbij zij zich slechts één keer hoeven aan te melden. Daarbij mag de veiligheid echter niet in het gedrang raken, zeker niet als er financiële transacties worden verricht. Deze zaken moeten binnen afzienbare tijd geregeld worden.

19.

Veel van de gevaren van cyberspace kunnen worden geëlimineerd met behulp van een systeem waarmee gebruikers duidelijk de identiteit kunnen vaststellen van degenen die in die virtuele ruimte actief zijn.

20.

Hoewel audiovisuele cultuuruitingen inmiddels heel goed via de cloud kunnen worden verspreid, zijn auteursrechten en het kopiëren van content nog altijd niet goed geregeld.

21.

Evenals de Commissie zou het Comité graag zien dat er voor de bescherming van gegevens gemeenschappelijke richtsnoeren komen. Per slot van rekening draait het hierbij om een zaak van groot belang voor het gebruik van cloud computing. Het is niettemin jammer dat de Commissie geen aandacht besteedt aan online betalingen en factureringen, terwijl dat toch zaken zijn die bij het commerciële gebruik van cloud computing onvermijdelijk aan bod komen.

22.

De scenario's die een evaluatie van cloud computing-diensten mogelijk moeten maken zouden meer moeten worden uitgewerkt, en deze evaluatie zou in servicecontracten moeten worden opgenomen.

Europees cloud-partnerschap, internationale dialoog

23.

Het idee van een Europees cloud-partnerschap kan op instemming van het Comité rekenen.

24.

De internationale dialoog over cloud-diensten is een goede zaak. Gezien de dynamische ontwikkeling van deze sector is het bovendien belangrijk dat de al dan niet nog in de maak zijnde strategieën internationaal in zowel juridisch als technologisch opzicht op elkaar worden afgestemd.

25.

Als cloud computing-servers zich buiten de EU bevinden, kan dat risico's met zich meebrengen voor de bescherming van persoonsgegevens.

26.

Met behulp van de mogelijkheden die de normalisering biedt zou de Commissie maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat al bestaande of nog in ontwikkeling zijnde clouds op nationaal, regionaal en eventueel lokaal niveau aan elkaar kunnen worden gekoppeld en interoperabel kunnen worden gemaakt In dit verband is vooral de onderlinge compatibiliteit van de eerder genoemde overheidsregisters van groot belang.

27.

Overleg met normalisatie-instellingen die zich ook met cloud computing bezighouden (zoals ISO en ETSI) is belangrijk

Verbetering van de kennis van gebruikers

28.

De Commissie hecht terecht belang aan de aanpassing van overheidsdiensten aan de eisen van de 21e eeuw, maar er moet wel vaart worden gezet achter de vereiste maatregelen om de digitale kloof te dichten.

29.

De digitale kloof kan alleen met gericht onderwijs worden verkleind. In een kennismaatschappij is een vertrouwde omgang met technologie namelijk de basis voor de verwerving van kennis en de verspreiding van nieuwe technologie.

30.

De Europese burgers van de 21e eeuw dienen in staat te zijn om de technologie waar zij mee te maken hebben efficiënt te gebruiken. Om dat te bereiken zouden bijvoorbeeld de mogelijkheden van het Europees Computer Rijbewijs verder uitgewerkt kunnen worden.

31.

Met behulp van cloud computing is het nu al mogelijk om op grotere schaal van e-learning gebruik te maken. Om op dit gebied voor vooruitgang te kunnen zorgen dienen problemen met regelgeving en auteursrechten te worden aangepakt.

III.   ANDERE OPMERKINGEN EN VOORSTELLEN

32.

De Commissie zou de overheidssector moeten steunen bij het vaststellen van de beginselen voor het plaatsen van opdrachten. In regio's met een ontwikkelingsachterstand zou deze steun echter niet beperkt moeten blijven tot de ontwerpfase, maar noodzakelijkerwijs ook van toepassing moeten zijn op het gebruik.

33.

Het potentieel van cloud computing kan niet worden aangeboord zonder dat tegelijkertijd de interne communicatiemarkt wordt ontwikkeld. Dit laatste vereist Europese maatregelen voor de tarifering van dataroamingdiensten.

34.

Er moet een opsomming komen van de administratieve diensten die absoluut deel dienen uit te maken van de Europese cloud (bijvoorbeeld op het gebied van identificatie).

Brussel, 11 april 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


17.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/39


Advies van het Comité van de Regio's — Decentralisatie in de Europese Unie en de plaats van lokale en regionale autonomie in de EU-beleidsvorming en -uitvoering

2013/C 139/08

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

verstaat onder decentralisatie alle maatregelen op politiek niveau waarmee de rol van de subnationale territoriale lichamen in het nationale en Europese besluitvormingsproces worden versterkt en die resulteren in een overheveling van bevoegdheden van het centrale bestuursniveau naar de lokale en regionale organen;

is ervan overtuigd dat efficiënt lokaal en regionaal bestuur en doeltreffende decentralisatie dienen te stoelen op de beginselen subsidiariteit, evenredigheid en Multi-Level-Governance;

is van mening dat subsidiariteit als politiek en juridisch beginsel de cruciale drijfveer achter decentralisatie is, omdat dank zij dat beginsel bevoegdheden zich op het niveau situeren waarop zij het meest doeltreffend kunnen worden uitgeoefend;

constateert met veel belangstelling dat de crisis in talrijke landen als katalysator voor hervormingen is aangegrepen. In sommige landen hebben de territoriale lichamen met herstructureringen te maken gehad en is momenteel ook de institutionele organisatie van de zeggenschapsstructuren fors gewijzigd;

wijst erop dat een samenhangend decentralisatieproces alleen soelaas biedt wanneer de overdracht van bevoegdheden naar de subnationale territoriale lichamen met toewijzing van de passende financiële middelen gepaard gaat;

wijst er ook dat op dat regio's die zich voor het grootste deel met eigen middelen financieren verantwoordelijker met geld omspringen en bijgevolg een solidere begroting kennen. De lidstaten worden er dan ook toe opgeroepen om die eigen middelen zoveel mogelijk voorrang te geven boven financiële transfers;

benadrukt het positieve verband tussen decentralisatie en een succesvol en duurzaam Europees regionaal beleid;

benadrukt ook een visie op Europa zeker ook op het regionaal en lokaal niveau betrekking moet hebben. De legitimatie van de EU stoelt immers ook op onder meer de legitimatie van het subnationale niveau;

vindt ten slotte dat alle bestuurslagen zich gezamenlijk inspannen om de Europese staatsschuldcrisis duurzaam op te lossen. Het Comité verzoekt om betrokkenheid op voet van gelijkheid van de regionale en lokale territoriale lichamen bij het opstellen van Europese en nationale hervormingsplannen.

Rapporteur

Franz SCHAUSBERGER (AT/EVP), vertegenwoordiger van de deelstaat Salzburg bij het Comité van de Regio's

Referentiedocument

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITE VAN DE REGIO'S

Voordelen van decentralisatie

1.

verstaat onder decentralisatie alle maatregelen op politiek niveau waarmee de rol van de subnationale territoriale lichamen in het nationale en Europese besluitvormingsproces worden versterkt en die resulteren in een overheveling van bevoegdheden van het centrale bestuursniveau naar de lokale en regionale organen.

2.

Het erkent dat de lidstaten niet verplicht zijn om te kiezen voor een bepaalde institutionele structuur of decentralisatie dan wel voor overdracht of deling van bevoegdheden binnen de respectieve bestuursmodellen, maar het wijst er wel op dat de Unie regionaal en/of lokaal zelfbestuur uitdrukkelijk erkent, zoals met name blijkt uit artikel 4, lid 2, van het VEU.

3.

Het vestigt er de aandacht op dat decentrale tenuitvoerlegging op veel beleidsterreinen substantieel efficiënter is, op zowel qua kosten als qua kwaliteit en burgernabijheid van de dienstverlening.

4.

Verder benadrukt het hoe belangrijk het is dat de Europese burger zich met zijn regio en stad kan identificeren. Die regio's en steden vormen namelijk een cruciaal tegengewicht tegen het steeds meer internationale en daarmee anonieme karakter van arbeidsmarkten en economische betrekkingen.

5.

Voorts is het Comité ervan overtuigd dat decentralisatie en de betrokken regionale en lokale organen er in doorslaggevende mate toe bijdragen dat de economische en maatschappelijke verschillen tussen de Europese regio's worden weggewerkt met als positief effect dat de negatieve gevolgen van de vlucht vanuit arme zones naar stedelijke gebieden kunnen worden gereduceerd. Hetzelfde geldt voor de arbeidsmarkt verlammende vlucht van de ene lidstaat naar de andere.

6.

Het verwijst hier met dank naar de waardevolle bijdrage en deskundigeninbreng van het Congres van de lokale en regionale autoriteiten van de Raad van Europa (CLRAE) en de reacties van verscheidene belangengroeperingen op de raadpleging door het Comité.

De wezenlijke verantwoordelijkheid van het CvdR bij het toezicht op decentralisatie

7.

Het Comité bevestigt dat het als vertegenwoordiger van de subnationale (d.w.z. lokale en regionale) territoriale lichamen in het wetgevings- en besluitvormingsproces van de Unie de taak heeft om over de naleving van het subsidiariteitsbeginsel te waken en er alle belang bij heeft om de stand van decentralisatie in de EU en in de toetredingslanden regelmatig onder de loep te nemen.

8.

Het wijst erop dat het in zijn onlangs uitgebracht advies over de ontwikkeling van een Europese cultuur van Multi-Level-Governance als vervolg op zijn witboek zijn voornemen heeft kenbaar gemaakt om het decentralisatieproces in de lidstaten en in de toetredingslanden nauwlettend te volgen.

9.

Het voelt zich daarin gesteund door de Raad van Europese gemeenten en regio's (CEMR) en het CLRAE die daar ook aan werken. Het Comité zal in zijn werk gebruik maken van de resultaten van de werkzaamheden van beide organisaties.

10.

Voorts herinnert het eraan dat het zijn laatste advies over deze materie op 7 juli 2005 heeft uitgebracht en dat er zich sindsdien belangrijke institutionele, politieke en juridische ontwikkelingen op het gebied van decentralisatie in de EU hebben voorgedaan.

De ontwikkeling van decentralisatie in Europa sinds het advies van 2005

11.

Geconstateerd kan worden dat bij het Verdrag van Lissabon (2009) het subsidiariteitsbeginsel is versterkt, de Verdagsrechtelijke status van regio's en gemeenten een feit is en de positie van het Comité is versterkt. Daardoor zullen meer lidstaten worden gestimuleerd om institutionele hervormingen voor meer decentralisatie en versterking van het lokale en regionale bestuur door te voeren of te plannen.

12.

Ook kan in het algemeen worden vastgesteld dat de decentralisatie in de meeste staten is toegenomen. Het Comité is echter wel zeer bezorgd over de huidige trends in bepaalde lidstaten waar fors wordt gesneden in de financiële autonomie van de LRA of het lokale zelfbeschikkingsrecht.

13.

Maar ook dient te worden beseft dat sinds het begin van de financiële en economische crisis (2009) en de begrotingscrisis (2010) het decentralisatieproces averij heeft opgelopen en dat de betrekkingen tussen de lidstaten en de Europese instellingen zijn veranderd, en daaronder heeft ook het subnationale bestuursniveau te lijden.

14.

Wel is het verheugend om te constateren dat – niet in de laatste plaats dank zij initiatieven van het CvdR – het concept van Multi-Level-Governance zijn weg in de Europese politieke discussie heeft gevonden, en dat kan eventuele aantastingen van de decentralisatietendensen tegengaan.

15.

Het Comité wijst er evenwel op dat in sommige lidstaten die in 2004 zijn toegetreden het decentralisatieproces nog niet volledig is afgerond en daarom is het zich ervan bewust dat sommige van deze landen en ook die van het Oostelijke partnerschap met forse uitdagingen te maken hebben om een bloeiende maatschappelijke en economische ontwikkeling tot stand te brengen.

16.

Ook vestigt het er de aandacht op dat de jongste uitbreidingsronden hebben aangetoond dat te weinig betrokkenheid van de LRA bij het integratieproces de nationale regeringen en de EU-instellingen met flinke problemen opzadelt waar het om uitvoering van EU-beleid en doorvoering van de noodzakelijke hervormingen gaat, die uiteindelijk ook de burgers aangaan.

17.

Verheugend is dat sinds de totstandkoming van het Handvest voor gemeentelijk zelfbestuur van de Raad van Europa (1985) de overgrote meerderheid van die Raad en alle EU-lidstaten dat document hebben geratificeerd. Daardoor kan de lokale autonomie alleen maar worden versterkt en dat op basis van democratie, burgernabijheid en decentralisatie.

18.

Tevens verheugend zijn het initiatief van de Raad van Europa voor een Europees Handvest voor regionale democratie en het ontwerp van het Congres (2008) om de hoekstenen van de regionale democratie in Europa vast te leggen. Het valt evenwel ten zeerste te betreuren dat het initiatief door veel Europese landen werd verworpen, maar het Comité is ermee ingenomen dat de voor lokale en regionale autonomie verantwoordelijke ministers in 2009 in ieder geval een reeks aanbevelingen voor regionale democratie hebben geformuleerd.

Decentralisatie en de financiële crisis

19.

Het Comité constateert met veel waakzaamheid dat in de openbare discussie, in samenhang met de gevolgen van de huidige financiële en economische crisis, meer aandacht wordt besteed aan de bevoegdheidsverdeling en met name de kwestie van fiscale decentralisatie op nationaal en Europees niveau. Vaak is daarbij ten onrechte het uitgangspunt dat het gedrag van de subnationale niveaus in de weg staat aan het bereiken van de nationale begrotingsdoelstellingen, en dat terwijl de lidstaten schuld hebben aan de crisis.

20.

Het stelt verder met bezorgdheid vast dat de in 2009 uitgebroken financiële crisis is uitgegroeid tot een staatsschuldcrisis die een forse bedreiging voor de reële economie in de regio's en steden vormt en ook een negatieve weerslag heeft op de sociale stelsels van de lidstaten.

21.

Het Comité van de Regio's is bezorgd over de toestand van de lokale autonomie in sommige Europese landen, die het gevolg is van de hervormingen die worden doorgevoerd om het lokale bestuur efficiënter en duurzamer te maken. De economische criteria die in de huidige economische en financiële crisis overheersen, hebben in veel lidstaten de democratische fundamenten van de lokale autonomie aangetast en richten daar grote schade aan.

22.

Het Comité keert zich fel tegen het feit dat de economische en schuldencrisis en de in heel Europa noodzakelijke bezuinigingen in sommige lidstaten als smoes worden gebruikt voor verdere centralisatie van bevoegdheden, decentralisatie zonder de vereiste financiële middelen en voor vereenvoudiging, inkrimping of zelfs afschaffing van subnationale structuren, hetgeen uiteindelijk resulteert in een verzwakking van de regionale en lokale democratie. Het gaat hier om een tendens die stoelt op de verkeerde veronderstelling dat de openbare dienstverlening goedkoper wordt wanneer die in handen van de centrale staat komt.

23.

Veeleer dient erop te worden gewezen dat lokale besturen, als instanties die het dichtst bij de burger staan, de behoeften van de burgers kennen en zich in de beste positie bevinden om deze behoeften in tijden van crisis te definiëren en eraan tegemoet te komen.

24.

Het wijst dus een dergelijk beleid zonder meer af, omdat het strijdig is met het Europese subsidiariteitsbeginsel, krachtens hetwelk besluiten van politieke en regelgevende aard op het niveau moeten worden genomen dat het meest geschikt is om de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken en dat zo dicht mogelijk bij de burgers ligt.

25.

Het Comité constateert parallelle ontwikkelingen in de landen die zich op toetreding voorbereiden en in de landen van het Europees nabuurschapsbeleid.

26.

Ook moet het vaststellen dat samenvoeging van gemeenten zeer vaak op grond van economische argumenten in verband met de financiële en schuldencrisis als besparingsmiddel wordt gepresenteerd, maar dat daarvoor de nodige studies en analyses soms ontbreken. Wel is het zo dat in sommige regio's samenvoeging vanwege bijv. demografische ontwikkelingen een nuttig middel kan zijn.

27.

Het vindt dat bij zulke overwegingen de ermee verbonden eventuele vermindering van burgernabijheid en aantasting van de lokale democratie niet buiten beschouwing mogen worden gelaten en dat prioriteit moet worden verleend aan mogelijkheden voor grensoverschrijdende samenwerking en samenwerking tussen de LRA als middel om kosten terug te dringen. Opheffing van gemeenten middels samenvoeging moet met grote zorgvuldigheid worden overwogen. Wel is het zo dat samenvoeging vanwege bijv. demografische ontwikkelingen een nuttig middel kan zijn. Wat de samenwerking van de lokale overheden betreft, staat het Comité bezorgd tegenover de plannen van de Commissie om met eisen te komen die verdergaan dan in de rechtspraak van het HvJ zijn terug te vinden. Daardoor wordt de gezamenlijke taakuitoefening alleen maar moeilijker gemaakt.

28.

Het Comité wijst in dit verband op het belang van jumelage van gemeenten, Europese netwerken van steden en regio's, bilaterale en multilaterale Europese programma's voor territoriale samenwerking, alsook op de positieve betekenis van de Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), waarmee het voor regio's en gemeenten substantieel gemakkelijker wordt om samen te werken op relevante beleidsgebieden als diensten van algemeen belang, vervoer en milieubescherming.

De huidige situatie betreffende decentralisatie in Europa  (1)

29.

het comité concludeert uit recente verslagen dat 3 van de 27 lidstaten formeel een federale structuur kennen, 1 lidstaat quasi-federaal is, en de overige lidstaten kunnen worden gekwalificeerd als eenheidsstaten in allerlei varianten. verder hebben sommige lidstaten ondanks hun formele eenheidsstructuur een heterogene territoriale organisatie (een asymmetrisch systeem) en daarnaast kennen 11 lidstaten maar 1 subnationaal niveau, 9 kennen 2 dergelijke niveaus en 7 kennen er 3.

30.

het constateert met veel belangstelling dat de crisis in talrijke landen als katalysator voor hervormingen is aangegrepen. in sommige landen hebben de territoriale lichamen met herstructureringen te maken gehad en is momenteel ook de institutionele organisatie van de zeggenschapsstructuren fors gewijzigd. daarbij gaan die wijzigingen niet altijd in de richting van meer decentralisatie.

31.

het verwijst in dit verband naar een door het Comité aanbestede studie voor een momentopname van de stand van zaken betreffende decentralisatie en bevoegdheidsverdeling in de lidstaten.

Beginselen voor de organisatie van de lokale en regionale autonomie

32.

Het Comité is ervan overtuigd dat efficiënt lokaal en regionaal bestuur en doeltreffende decentralisatie dienen te stoelen op de beginselen subsidiariteit, evenredigheid en Multi-Level-Governance.

33.

Verder is het van het grootste belang dat lokaal en regionaal wordt geregeerd en bestuurd door democratisch gekozen en zeer representatieve instellingen die hun burgers verantwoording schuldig zijn. Zodoende komt de meerwaarde van de lokale en regionale democratie voor de band tussen politiek en de burgers (nabijheid!) tot uiting. Immers, goed regeren en transparantie versterken de legitimatie en de verantwoordelijkheid van de lokale en regionale instanties en het vertrouwen in hen.

34.

Ook is het absoluut noodzakelijk dat besluiten over hervormingen richting decentralisatie van bevoegdheden en geld stroken met de concrete voorstellingen en behoeften van de lokale en regionale gemeenschappen en hun burgers. Mochten de te nemen maatregelen genoeg gewicht hebben, dan zou er, indien de grondwet van de lidstaten het toelaat, ook een referendum kunnen worden gehouden.

35.

Het Comité constateert met genoegen dat de Europese integratie een doorslaggevende bijdrage tot de decentralisatie naar het regionale en lokale niveau heeft geleverd. Ook kan de momenteel in de toetredingslanden en in die van het Oostelijk partnerschap plaatsvindende of besproken decentralisatie er veel toe doen dat deze landen zich sneller en gemakkelijker aan de communautaire verworvenheden aanpassen en later de verplichtingen van een EU-lidstaat beter kunnen vervullen.

36.

Verder vestigt het er de aandacht op dat de lokale en regionale democratie indirect in de EU-Verdragen wordt erkend (artikel 10 van het VEU, artikel 20, lid 2, van het VWEU en artikel 40 van het Handvest van grondrechten van de Unie. Dat demonstreert dat de EU, onafhankelijk van de neutraliteit die zij in beginsel jegens het nationale institutionele bestel dient te betrachten, genoemde democratie als een van de hoekstenen van haar legitimatie beschouwt.

37.

De lidstaten die daarin nog niet hebben voorzien, worden er in dit verband toe opgeroepen om het subnationale bestuur een zo passend mogelijk rechtskader (zo mogelijk constitutioneel) te bieden.

38.

Verder wijst het Comité erop dat het niet uit is op zuiver statistische regionale entiteiten, maar op subnationale politieke en administratieve autonomie. Met dat laatste kunnen maatregelen en regelingen van de Unie namelijk veel beter ten uitvoer worden gelegd.

39.

Ook deelt het het standpunt van o.a. het CLRAE dat het aantal gedecentraliseerde entiteiten in Europa ook een weerspiegeling van de geografische omvang van een land dient te vormen en vestigt het in dit verband de aandacht op het zog. Manifest van Salerno van Arco Latino (2012), dat waardevolle aanbevelingen bevat voor de toekomstige ontwikkeling van subnationaal bestuur.

40.

Het Comité pleit ervoor dat decentralisatie in de zin van de EU-slogan „Eenheid in verscheidenheid” cruciaal voor de bevordering van culturele diversiteit is en daarom door de Europese instellingen moet worden gesteund. Deze ondersteuning moet bij territoriale lichamen het gevoel versterken dat ze op Europees niveau meetellen.

41.

Het benadrukt in dit verband de duidelijke voordelen van decentraal bestuur. Daar bestaat bijv. meer zicht op de behoeften en wensen van de burgers, medewerking aan beleid dat kan bijdragen tot duurzame en concurrerende groei, een solide bedrijfsvoering, lokale en regionale investeringen en versterking van de lokale en regionale autonomie en democratie.

42.

Voorts benadrukt het andermaal dat, overeenkomstig de beginselen van goed regeren en betere wetgeving, de regionale en lokale lichamen en de voor de uitvoering van EU-beleid op subnationaal niveau bevoegde actoren zo vroeg mogelijk nog nauwer en efficiënter bij ontwerp en tenuitvoerlegging van EU-beleid moeten worden betrokken.

43.

Het acht in dit verband de daadwerkelijke uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst tussen de Commissie en het CvdR een belangrijk en onontbeerlijk middel daartoe.

44.

Het Comité roept daarom de lidstaten die regionale lichamen met wetgevende bevoegdheden kennen er nogmaals toe op om ervoor te zorgen dat die lichamen inderdaad betrokken worden bij de totstandkoming van EU-besluiten waardoor zij worden geraakt. Dat zou niet alleen moeten gelden voor regionale parlementen, die in het kader van het vroege-waarschuwingsmechanisme ter zake van subsidiariteit moeten optreden, maar ook voor de regionale regeringen, die mee zouden moeten werken aan de formulering van nationale standpunten in de Raad of aan de samenstelling van nationale delegaties.

Multi-Level-Governance en het verband tussen doeltreffende regionale en lokale autonomie en de correcte naleving van het subsidiariteitsbeginsel

45.

Er zij eraan herinnerd dat met Multi-Level-Governance wordt gezorgd voor samenwerking tussen alle regerings- en bestuursniveaus bij de uitoefening van bevoegdheden en de besluitvorming. Op die manier gaan subsidiariteit en Multi-Level-Governance hand in hand met sterke lokale en regionale autonomie.

46.

Het Comité brengt ook in herinnering dat in het Verdrag van Lissabon voor het eerst expliciet is vastgelegd dat het subsidiariteitsbeginsel betrekking heeft op het geheel van regeren en bestuur, dus op het Europese, nationale, lokale en regionale niveau. De beginselen subsidiariteit en evenredigheid zijn de voorwaarden voor het functioneren van Multi-Level-Governance in de praktijk.

47.

Voorts is het van mening dat subsidiariteit als politiek en juridisch beginsel de cruciale drijfveer achter decentralisatie is, omdat dank zij dat beginsel bevoegdheden zich op het niveau situeren waarop zij het meest doeltreffend kunnen worden uitgeoefend.

48.

Daarnaast is het voornemens om de samenwerking voort te zetten met het CLRAE van de Raad van Europa waar het gaat om het toezicht op de toepassing van het Handvest over gemeentelijk zelfbestuur en de actuele stand van zaken betreffende de lokale en regionale democratie in de lidstaten en kandidaatlanden.

49.

Het bevestigt zijn plan om een EU-handvest aangaande Multi-Level-Governance op te stellen, resp. de desbetreffende werkzaamheden voort te zetten. (2)

Decentralisatie en financiën

50.

Het Comité constateert met voldoening dat volgens het meest recente verslag van de Commissie over de openbare financiën in de EMU (3) de tendens richting fiscale decentralisatie in de lidstaten groeiende is met een toenemend aandeel van uitgaven en opbrengsten van lokaal of regionaal belang. De Commissie wijst erop dat eigen middelen in de zin van autonoom geheven subnationale belastingen of retributies efficiëntere financieringsinstrumenten vormen dan overdrachten door de centrale overheid. Verder constateert zij dat in nog niet de helft van de gevallen subnationale belastingen en heffingen werden gebruikt en dat dit sinds 1995 niet meer is toegenomen.

51.

Ook wijst het erop dat een samenhangend decentralisatieproces alleen soelaas biedt wanneer de overdracht van bevoegdheden naar de subnationale territoriale lichamen met toewijzing van de passende en adequate financiële middelen gepaard gaat en herinnert het eraan dat dienaangaande zowel het Handvest over gemeentelijk zelfbestuur als het referentiekader voor regionale democratie van de Raad van Europa verplichtingen voor en maatregelen door de betrokken lidstaten bevatten.

52.

Het Comité staat in dit verband kritisch tegenover de jongste ontwikkelingen in sommige lidstaten waar de attributie van bevoegdheden niet met de nodige financiële middelen of een eigen heffingsbevoegdheid gepaard gaat. Gevolg daarvan is inefficiënt regionaal of lokaal zelfbestuur en dat wordt dan weer gebruikt als argument voor centralisatiemaatregelen.

53.

Het wijst er ook op dat decentralisatie op zich niet tot overmatige uitgaven van de subnationale territoriale lichamen leidt. Wel bestaat het risico dat decentralisatiemaatregelen slecht ten uivoer worden gelegd wanneer zij niet door fiscale decentralisatie worden geflankeerd.

54.

Het verwijst nogmaals naar het Commissieverslag over de openbare financiën in de EMU waaruit blijkt dat regio's die zich voor het grootste deel met eigen middelen financieren verantwoordelijker met geld omspringen en bijgevolg een solidere begroting kennen. De lidstaten worden er dan ook toe opgeroepen om die eigen middelen zoveel mogelijk voorrang te geven boven financiële transfers.

55.

Verder stelt het Comité met zorg vast dat talrijke regio's en gemeenten wegens riskante financiële speculaties in ernstige financiële moeilijkheden zijn geraakt. Het stelt dan ook voor om aan de juiste instrumenten en strategieën te werken om hier wat aan te doen.

56.

Inzake de door de EU gecofinancierde projecten die gericht zijn op doelstellingen zoals de doelen van de Europa 2020-strategie, roept het Comité de Commissie op om het rechtskader beter te verduidelijken en zo een evenwicht te bewerkstelligen tussen de cofinancieringsbehoeften van regionale en lokale overheden en de berekening van hun overheidstekort.

57.

Het benadrukt het positieve verband tussen decentralisatie en een succesvol en duurzaam Europees regionaal beleid en wijst hier op studies die aantonen dat vooral cohesiebeleid betere resultaten oplevert in gedecentraliseerde lidstaten.

58.

Ook vestigt het er de aandacht op dat vooral in centraal gestructureerde staten, waar alle regio's voor doelstelling-I-steun in aanmerking komen, het cohesiebeleid inefficiënt wordt uitgevoerd. De centrale autoriteiten zijn daar namelijk vaak niet vertrouwd met de regionale problemen en uitdagingen van individuele projecten. Het Comité zet er zich daarom voor in dat in de toekomst specifieke fondsen in de lidstaten mede door de subnationale autoriteiten zullen worden beheerd.

Decentralisatie en het streven naar onafhankelijkheid

59.

Het Comité is ervan overtuigd dat de juiste decentralisatie doorslaggevend kan bijdragen tot tevredenheid van de burgers in de regio's en lokale overheden en daarmee een land kan sterken.

60.

Het geeft daarbij in overweging dat het langdurig weigeren om een serieuze dialoog tussen de bestuurslagen aan te gaan en het consequent negeren van regionale wensen en verzoeken om bevoegdheden en de nodige financiële middelen te decentraliseren de hang naar zelfstandigheid en in bijzondere gevallen naar afsplitsing in de hand kunnen werken. Het Comité herhaalt in dit verband dat het consistent en samenhangend toepassen en aanvaarden op Europees niveau van de subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginselen het beste kader vormt om wat te doen aan de op diverse niveaus levende terechte bezorgdheden.

61.

Het Comité constateert met veel aandacht dat er de laatste tijd in een aantal regio's van de lidstaten en toetredingslanden sprake is van een toenemend onafhankelijkheidsstreven en kijkt daarbij naar de oorzaken, die in historisch, politiek en economisch opzicht zeer uiteenlopen.

62.

Het beveelt aan om in dit verband de oorzaken te onderzoeken om de beweegredenen te bespreken en duidelijke en vreedzame oplossingen te vinden voor alle betrokkenen.

63.

Duidelijk is dat de ontwikkeling van een regio richting onafhankelijkheid krachtens artikel 4, lid 2, van het VEU in essentie als een interne aangelegenheid van de desbetreffende staat moet worden beschouwd.

64.

Het Comité wijst erop dat een onafhankelijk geworden regio die tot de EU wil toetreden zich officieel bij de Raad als kandidaat moet melden en net als elk ander land dat bij de EU wil horen de in artikel 49 van het VEU omschreven toetredingsprocedure dient te doorlopen.

Visies op een toekomstig Europa

65.

Het Comité neemt met veel belangstelling deel aan de onlangs opgestarte discussie over verscheidene visies op het toekomstige Europa, verwacht dat het subnationale bestuur daarbij van meet af aan zal worden betrokken en beschouwt dit alles als een grote uitdaging voor zijn eigen werkzaamheden.

66.

Het benadrukt dat een visie op Europa zeker ook op het regionaal en lokaal niveau betrekking moet hebben. De legitimatie van de EU stoelt immers ook op onder meer de legitimatie van het subnationale niveau.

67.

Over deze materie moet een conventie worden georganiseerd en het Comité zal zijn denkbeelden over de toekomstige vorm van Europa inbrengen. Het denkt dat er in de nieuwe Verdragen nog meer ruimte moet komen voor erkenning van de lokale en regionale democratie.

68.

Aanbevolen wordt om te overwegen, in hoeverre decentralisatie met een functionerend lokaal en eventueel regionaal zelfbestuur één van de voorwaarden voor het EU-lidmaatschap kan worden.

Aanbevelingen

69.

Het Comité beveelt aan om de dialoog tussen de Europese instellingen en de regionale en lokale territoriale lichamen te versterken met het oog op directe samenwerking tussen regio's, steden en gemeenten en de Europese instellingen.

70.

Ook moeten alle bestuurslagen synergie ontwikkelen om de Europese staatsschuldcrisis duurzaam op te lossen. Het Comité verzoekt om betrokkenheid op voet van gelijkheid van de regionale en lokale territoriale lichamen bij het opstellen van Europese en nationale hervormingsplannen.

71.

Het roept de lidstaten ertoe op, iedere territoriale reorganisatie of toekomstige hervorming van lokaal bestuur door te voeren met zorgvuldigheid, op doordachte en goed geplande wijze en met respect voor het Handvest over gemeentelijk zelfbestuur en het Europees referentiekader voor regionale democratie. Die beginselen moeten de lokale autonomie garanderen en versterken op basis van de principes van democratie, nabijheid en decentralisering.

72.

Het beveelt aan om goede regionale en gemeentelijke praktijkvoorbeelden meer ruimte te geven en vooral in centraal georganiseerde landen de publieke discussie over decentralisatie te stimuleren en de voordelen van decentralisatie middels voorbeelden van succes te tonen.

73.

Het verzoekt de Commissie gerichte programma's voor opleiding van regionale en lokale administraties betreffende het opstellen van passende steunprojecten nog meer te steunen en er nog meer op te letten dat EU-steun op basis van objectieve criteria en niet op grond van politieke willekeur wordt verdeeld.

74.

Het verzoekt de Commissie andermaal om in haar jaarlijks voortgangsverslag telkens een hoofdstuk op te nemen over de stand van zaken betreffende de regionale en lokale autonomie in de toetredingslanden.

75.

Het Comité is verheugd dat het verslag 2012 van de Commissie over de openbare financiën in de EMU voor het eerst een hoofdstuk bevat over fiscale decentralisatie, over de staat van de regionale en lokale financiën en over de lopende hervormingen op het gebied van fiscale decentralisatie in de lidstaten en het verzoekt de Commissie om voortaan ieder jaar met zo'n hoofdstuk te komen.

76.

Ten slotte stelt het Comité voor, de reeds genoemde studie over de stand van zaken betreffende decentralisatie en bevoegdheidsverdeling in de lidstaten aan te vullen met de relatie tussen decentralisatie van bevoegdheden enerzijds en de toedeling van financiële middelen middels fiscale decentralisatie anderzijds, en benadrukt het het nut van dit instrument voor het toezicht op de correcte naleving van het subsidiariteitsbeginsel.

Brussel, 12 april 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  Dit hoofdstuk bevat informatie uit het jongste verslag over de subnationale openbare financiën in de Unie, dat werd opgesteld door de CEMR en Dexia Crédit Local, en het verslag van de Commissie over de openbare financiën in de EMU.

(2)  Zie de adviezen CdR 89/2009 fin en 273/2011 fin.

(3)  http://ec.europa.eu/economy_finance/publications/european_economy/2012/public-finances-in-emu-2012_en.htm (Engels).


17.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/46


Advies van het Comité van de Regio's — Intensivering en betere concentratie van internationale samenwerking van de EU op het gebied van onderzoek en innovatie

2013/C 139/09

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

wijst erop dat er voor lokale en regionale overheden een sleutelrol is weggelegd in de Europese Onderzoeksruimte (EOR). Regio's en steden brengen op hun grondgebied de belangrijkste spelers van de innovatiedriehoek samen: een mix van universiteiten en hogescholen, onderzoekers en diverse economische en industriële sectoren in verschillende innovatieve waardeketens en waardenetwerken. Zij leveren een doorslaggevende bijdrage aan het uitwerken van regionale onderzoeks- en innovatiestrategieën en het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor een innovatief klimaat;

waardeert de specifieke verwijzing in de mededeling naar de regionale en internationale dimensie van instrumenten in het programma „Capaciteiten” van het zevende kaderprogramma (KP7), en pleit voor zichtbaarheid van internationale samenwerking op het gebied van onderzoek in de volgende programmeringsperiode; daarbij dient rekening te worden gehouden met de goede ervaring met het programma Kennisregio’s en een link te worden gelegd naar toekomstige ERA-NET-initiatieven;

merkt op dat internationale samenwerking gebaseerd moet zijn op gemeenschappelijke beginselen inzake integriteit van onderzoek, genderdimensie, sociaal verantwoord ondernemen, open toegang en intellectuele eigendom, en dat ook aandacht moet worden besteed aan aspecten als klimaat en milieu, en dus aan „duurzame ontwikkeling”;

onderschrijft dat onderzoeksinfrastructuren, ook elektronische infrastructuren, van regionaal belang zijn en aanzienlijke (potentiële) voordelen hebben. Zij leveren de voorzieningen (hoogwaardige computer- en communicatiediensten, op afstand toegankelijke systemen en bestanden) die noodzakelijk zijn voor wereldwijde samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie, ongeacht land en geografische ligging.

Rapporteur

Markku MARKKULA (FI/EVP), lid van de gemeenteraad van Espoo

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Intensivering en betere concentratie van internationale samenwerking van de EU op het gebied van onderzoek en innovatie: een strategische benadering

COM(2012) 497 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Relevantie voor de lokale en regionale overheden en voor het Comité van de Regio's (CvdR)

1.

wijst erop dat er voor lokale en regionale overheden een sleutelrol is weggelegd in de Europese Onderzoeksruimte (EOR). Regio's en steden brengen op hun grondgebied de belangrijkste spelers van de innovatiedriehoek samen: een mix van universiteiten en hogescholen, onderzoekers en diverse economische en industriële sectoren in verschillende innovatieve waardeketens en waardenetwerken. Zij leveren een doorslaggevende bijdrage aan het uitwerken van regionale onderzoeks- en innovatiestrategieën en het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor een innovatief klimaat. Ze spelen een belangrijke rol bij het scheppen van een klimaat op regionaal niveau dat aanzet tot innovatiebereidheid en een ondernemingsgezind ontdekkingsproces. Bovendien hebben regionale en lokale overheden vaak wetgevende bevoegdheden en beheren zij financiële middelen voor onderzoek, innovatie en internationalisering.

2.

Lokale en regionale overheden zijn belangrijke stakeholders in internationale samenwerking en bij het coördineren van onderzoek en innovatie (O&I). Hun beleid heeft een aanzienlijke impact op de ontwikkeling van onderzoeksinfrastructuren en de totstandbrenging van een innovatief klimaat (universiteiten, technologiecentra, starterscentra, wetenschapsparken en een risicokapitaalvriendelijk milieu) dat wetenschappers en innovatoren kan aantrekken en de materiële en operationele voorwaarden voor een krachtige ontwikkeling van menselijk kapitaal kan scheppen.

Algemene opmerkingen

3.

Deze mededeling is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, omdat ervan uitgegaan wordt dat de lidstaten zelf, in het kader van hun nationale constitutionele bestel, niet volledig in staat zijn om de doelstellingen van de voorgestelde maatregelen te realiseren en dat actie op EU-niveau duidelijk voordeel kan hebben. Om de impact van onderzoek en innovatie op internationaal niveau te maximaliseren en tegelijkertijd geldverspilling door versnippering van activiteiten te voorkomen, moet de Unie het open karaker van Horizon 2020 aanvullen met doelgerichte maatregelen die ervoor zorgen dat O&I een optimale omvang en reikwijdte hebben.

4.

Het CvdR ziet in dat kennis en innovatie steeds internationaler worden en zich afspelen binnen mondiale waardenetwerken, en erkent het belang van een samengaan van „internationaal denken” en „lokaal handelen”.

5.

In de Europa 2020-strategie wordt gewezen op het belang van onderzoek en innovatie voor het realiseren van slimme, duurzame en inclusieve groei. De Innovatie-Unie onderstreept, als onderdeel van de Europa 2020-strategie, het belang van internationale samenwerking voor het benutten van het innovatiepotentieel van Europa.

6.

Internationale samenwerking is essentieel voor de totstandbrenging van de EOR en haar vijf sleutelterreinen.

7.

Het CvdR waardeert de specifieke verwijzing in de mededeling naar de regionale en internationale dimensie van instrumenten in het programma „Capaciteiten” van het zevende kaderprogramma (KP7), en pleit voor zichtbaarheid van internationale samenwerking op het gebied van onderzoek in de volgende programmeringsperiode; daarbij dient rekening te worden gehouden met de goede ervaring met het programma Kennisregio’s en een link te worden gelegd naar toekomstige ERA-NET-initiatieven.

8.

Het pleit eveneens voor een ambitieuze begroting voor Horizon 2020 en herinnert eraan dat synergie met andere financiële instrumenten op het gebied van internationalisering geboden is. Het is van groot belang dat de juiste instrumenten van Horizon 2020 worden gebruikt voor samenwerking met derde landen.

9.

Het is lovenswaardig dat de Commissie serieuze inspanningen heeft geleverd om een duidelijk, compact en compleet kader op te stellen als uitgangspunt voor een meer strategische benadering van internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie in Europa.

10.

De mededeling bevat een goed gestructureerd en beknopt overzicht van instrumenten en (mogelijke) partners voor internationale samenwerking op het gebied van onderzoek.

11.

Internationale samenwerking moet altijd toegevoegde waarde hebben voor de EU.

12.

Internationale samenwerking moet gebaseerd zijn op gemeenschappelijke beginselen inzake integriteit van onderzoek, genderdimensie, sociaal verantwoord ondernemen, open toegang en intellectuele eigendom. Ook moet aandacht worden besteed aan aspecten als klimaat en milieu, en dus aan „duurzame ontwikkeling”.

13.

Het CvdR constateert dat de mededeling drie overkoepelende thema's van regionaal belang bevat, nl. wetenschapsdiplomatie, slimme specialisatie en onderzoeksinfrastructuur.

Onderzoek, ontwikkeling en innovatie (OO&I) moeten toegevoegde waarde hebben

14.

De vele initiatieven van lidstaten en regio's die zonder coördinatie met andere lidstaten tot stand komen, resulteren soms in initiatieven die onderling niet samenhangen en niet leiden tot het ontstaan van voldoende kritische massa. Daarom is het van belang dat zowel de Europese onderzoeks- en innovatieagenda en de nationale en regionale innovatiestrategieën op elkaar aansluiten.

15.

Er bestaat behoefte aan het verder op elkaar afstemmen van de activiteiten van afzonderlijke lidstaten met het oog op internationale samenwerking, en in verband hiermee kan samenwerking met regio's van extra toegevoegde waarde zijn. Regio's en steden hebben er zelf belang bij om concrete steun te bieden aan de EOR en kunnen door hun verbindende functie in een triple-helix setting de juiste randvoorwaarden helpen creëren voor het aantrekken van internationale investeringen in onderzoek en van buitenlandse toponderzoekers.

16.

Een Europa als wereldspeler vraagt om een concentratie op onderzoek en innovatieve oplossingen die bijdragen aan de maatschappelijke uitdagingen. Het CvdR onderstreept daarbij het belang van een marktgerichte en vraaggestuurde benadering en de cruciale taak van het MKB bij het omzetten van (internationaal) wetenschappelijk onderzoek in toepassingen en marktintroductie.

17.

Het CvdR wijst op de rol die Europese nationale regeringen en lokale en regionale overheden geacht worden te spelen teneinde van Europa één grote geïntegreerde realiteit te maken, die kan concurreren in een geglobaliseerde wereld en in dialoog kan treden met meer geïndustrialiseerde landen (zoals de VS en Japan), nieuwe opkomende economieën (zoals de BRIC-landen), buurlanden en ontwikkelingslanden.

18.

Het CvdR zou graag zien dat het begrip „regio” meer expliciet wordt gedefinieerd in de mededeling, eventueel als een „supranationale” of „subnationale” entiteit.

19.

Regio's bevinden zich in een bevoorrechte positie om onderzoek en innovatie te koppelen aan horizontaal en thematisch beleid: zij beheren hun grondgebied, dragen zorg voor milieu en veiligheid, stellen plannen op en verlenen diensten – hier kan toegevoegde waarde worden gecreëerd door middel van nieuwe ideeën, benaderingen en innovatieve technologieoplossingen.

Globalisering van industrie en OO&I: instrumenten en hun regionale belang

20.

Wereldwijde concurrentie is niet alleen een zaak van landen, maar ook van grote regionale systemen die districten, industriële onderzoeksclusters, bedrijvennetwerken en bedrijvenparken omvatten: de regionale dimensie moet internationaal concurreren en samenwerken met soortgelijke systemen in andere delen van de wereld.

21.

Horizon 2020 kan een goede gelegenheid zijn om eens opnieuw na te denken over de rol en het aandeel van regionale overheden in de totstandbrenging van een Europees systeem dat de wereldwijde concurrentie aankan.

22.

Wanneer het om internationale samenwerking op het gebied vanOO&I gaat verdient het concept „multi-level governance” alle steun; regionale en lokale overheden kunnen daarbij, samen met de lidstaten en de Unie, een belangrijke rol spelen.

23.

Regionale netwerken zijn van groot belang voor de samenwerking tussen regio's en lokale overheden op het gebied van interregionale en internationale OO&I. Regionale netwerken geven regionale en lokale spelers het platform om de noodzakelijke kritische massa aan ideeën, competenties en financiële middelen te verwerven voor deelname aan initiatieven op het gebied van OO&I en voor internationale grootschalige projecten. Netwerken zijn krachtige instrumenten om middelen, expertise, kennis en verschillende vaardigheden bijeen te brengen. OO&I-actoren met goede onderlinge contacten en hun belangengroeperingen kunnen het pad effenen voor internationale samenwerking; internationale contacten worden immers steeds belangrijker, alhoewel ook de plaatselijke realiteit steeds meer aan belang wint.

Strategisch Forum voor internationale samenwerking (SFIC)

24.

Het Strategisch Forum voor internationale samenwerking heeft toegevoegde waarde omdat het gebruik van nationale, Europese en internationale middelen geoptimaliseerd wordt en overlapping van activiteiten wordt voorkomen.

25.

Het is een goede zaak dat het SFIC een overzichtelijk beeld tracht te schetsen van de internationale samenwerking die de lidstaten, als onderdeel van hun eigen beleid en programma's, ontplooien.

26.

Lokale en regionale overheden kunnen een bijdrage leveren aan het SFIC wanneer zij over institutionele bevoegdheden en middelen beschikken om initiatieven te nemen en op internationaal niveau samen te werken. Diverse EU-regio's zijn erg actief en hebben overeenkomsten gesloten, vertegenwoordigingen in het buitenland gevestigd en activiteiten medegefinancierd. European Business and Technology Centres in het buitenland zijn een voorbeeld van initiatieven buiten de EU waarbij lokale en regionale spelers actief zijn betrokken.

27.

Aangezien Europese regio's vaak samenwerken met landen buiten de EU, ongeacht of hiervoor EU-middelen beschikbaar zijn of niet, met als doel de krachten te bundelen en hetzelfde doel na te streven, zou moeten worden nagegaan of een en ander binnen het SFIC kan worden gecoördineerd.

28.

Met het oog op subsidiariteit zijn de lokale en regionale overheden de aangewezen instanties om onderzoekspartners en innovatieve bedrijven aan te wijzen die, vanuit een bottom-uplogica, besluiten of het zinvol is om aanwezig te zijn in bepaalde landen of regio's en samen te werken met lokale actoren.

29.

Coördinatie van de nationale/federale/regionale/lokale bijdragen aan internationale activiteiten is weliswaar belangrijk, maar de eindverantwoordelijkheid moet bij de lidstaten blijven liggen (of bij de regio's die het beleid initiëren en uitvoeren). Indien er sprake is van gemeenschappelijke prioriteiten ten aanzien van derde landen/regio's, heeft de coördinatie van gezamenlijke Europese initiatieven uiteraard toegevoegde waarde.

30.

Een strategische aanpak met meerjarige stappenplannen is belangrijk, maar mag niet te rigide zijn: flexibiliteit is noodzakelijk om lidstaten of regio's de kans te geven verantwoorde aanpassingen door te voeren in de toewijzing van nationale/federale/regionale middelen.

Systemen voor informatieverzameling

31.

Het CvdR wil op de hoogte worden gehouden van, en indien mogelijk worden betrokken bij, het voorgestelde systeem voor informatieverzameling, dat kan worden gebruikt als een bron van informatie voor strategisch onderzoek en innovatieagenda's in het kader van slimme specialisatie.

32.

Het CvdR erkent dat wereldwijde wetenschappelijke specialisatie en de bijbehorende kwaliteit kansen scheppen voor internationale samenwerking op basis van complementariteit, en prijst de inspanningen in de mededeling om de sterke en zwakke punten van wetenschap op supranationaal niveau in kaart te brengen.

33.

Het zou een goede zaak zijn als deze inventarisatie ook op subnationaal niveau zou worden uitgevoerd, eventueel op basis van bestaande informatiesystemen. Belangrijk zijn ook uitwisselingen met internationale partners voor wat betreft de configuratie en het gebruik van informatiesystemen zoals bijvoorbeeld het Europese ERA-Watch en Noord-Amerikaanse initiatieven als STAR-Metrics, COMETS en ORCID.

34.

Dergelijke informatiesystemen kunnen comparatieve (technologische) voordelen in kaart helpen brengen en input leveren voor het uitwerken van slimme-specialisatiestrategieën met betrekking tot synergie, complementariteit en partnerschap; voor regio's die geïnteresseerd zijn in samenwerking met andere regio's of landen buiten de EU kan deze informatie belangrijke input leveren voor het opzetten van slimme-specialisatiestrategieën.

35.

Onderling verbonden Europese netwerken, die fungeren als een netwerkgemeenschap en constant betere prestaties leveren dankzij peer reviews, bench learning, permanente benchmarking en het in kaart brengen van Europese innovatie, kunnen hieraan een belangrijke bijdrage leveren.

Andere overkoepelende thema's van regionaal belang

36.

Het is een goed idee om de aandacht toe te spitsen op thema's waarbij internationale samenwerking een verschil maakt, vooral binnen de wereldwijde onderzoeksinfrastructuur. Andere belangrijke onderwerpen voor de internationale O&I-activiteiten van de EU zijn wetenschapsdiplomatie en slimme specialisatie.

37.

Wereldwijde samenwerkingsmodellen gebaseerd op open innovatie, internet en sociale netwerksites, clusters, gemeenschappelijke internationale activiteiten, gemeenschappelijke technologieplatforms, „levende laboratoria” en samenwerkingsinitiatieven van gemeenschappen zijn fantastische instrumenten voor open en op samenwerking gebaseerde internationale activiteiten.

Onderzoeksinfrastructuren

38.

Het CvdR beaamt dat internationale samenwerking hoe dan ook noodzakelijk is voor de ontwikkeling van strategische onderzoeksinfrastructuren. Het opzetten van samenhangende (fysieke en niet-fysieke) infrastructuren voor het vergroten van het innovatiepotentieel van gebieden binnen een wereldwijde context is cruciaal.

39.

Onderzoeksinfrastructuren, ook elektronische infrastructuren, zijn inderdaad van regionaal belang en hebben aanzienlijke (potentiële) voordelen. Zij leveren de voorzieningen (hoogwaardige computer- en communicatiediensten, op afstand toegankelijke systemen en bestanden) die noodzakelijk zijn voor wereldwijde samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie, ongeacht land en geografische ligging.

40.

Wereldwijde elektronische infrastructuren zijn een essentieel onderdeel van een digitale Europese onderzoeksregio die openstaat voor de rest van de wereld: hiermee kan een bijdrage worden geleverd aan het aanpakken van wereldwijde onderzoeksuitdagingen.

41.

Het CvdR zou graag zien dat de lokale en regionale overheden worden betrokken bij het uitwerken van een stappenplan voor het Europees Strategieforum voor onderzoeksinfrastructuren (ESFRI).

Wetenschapsdiplomatie

42.

Internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en ontwikkeling is een belangrijk „soft power”-instrument en een mechanisme voor het verbeteren van de betrekkingen met belangrijke landen en regio's.

43.

Het CvdR wijst op de rol van wetenschapsdiplomatie, die vooral maar niet uitsluitend neerkomt op het waarborgen van de lokale en regionale dimensie van het nieuwe Europese nabuurschapsbeleid. Biregionale partnerschappen met ontwikkelingslanden op het gebied van wetenschap en technologie (W&T) kunnen een aanvulling zijn op het externe beleid van de EU en de instrumenten die zij daarvoor tot haar beschikking heeft doordat partnerschappen voor duurzame ontwikkeling worden opgezet waarmee wereldwijde uitdagingen kunnen worden aangegaan.

44.

Internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie met geïndustrialiseerde landen en opkomende economieën kunnen zakelijke kansen scheppen en nieuwe markten openen voor bedrijven en lokale en regionale spelers. De ERA-Watch databank met zijn landenspecifieke informatie over internationale W&T-samenwerking kan regio's helpen bepalen op welke terreinen zij wensen samen te werken met regio's buiten de EU en in welke gevallen samenwerking op dit gebied nuttig kan zijn voor beide partijen.

Specialisatie

45.

Zoals eerder gezegd kan wetenschappelijke specialisatie kansen scheppen voor internationale samenwerking op basis van complementariteit.

46.

De internationale dimensie van slimme specialisatiestrategieën (S3) is van cruciaal belang als drijvende kracht achter verdere investeringen en kansen voor zowel Europese regio's als derde landen.

Wereldwijde maatschappelijke uitdagingen

47.

Wereldwijde samenwerking op het gebied van wetenschap en innovatie is belangrijk en Horizon 2020 kan bijdragen tot een doeltreffende wetenschappelijke aanpak van wereldwijde uitdagingen.

48.

Regio's kunnen een belangrijke rol spelen bij het aangaan van maatschappelijke uitdagingen door middel van beleidsmaatregelen, gecoördineerde programma's en gezamenlijke activiteiten die in synergie met nationale en Europese externe beleidsinstrumenten worden uitgevoerd.

49.

Tot slot wil het CvdR nog wijzen op het belang van regio's en lokale autoriteiten als cruciale spelers in effectieve en efficiënte onderzoeks- en innovatiesystemen waar clusters en de beste Europese expertise (lokale universiteiten, industrie, midden- en kleinbedrijf, regionale onderzoeks- en ontwikkelingsagentschappen enz.) fungeren als drijvende kracht achter vraag- en kansgestuurde innovatie, waarbij concrete problemen worden opgelost en grote internationale maatschappelijke kwesties worden aangepakt.

Brussel, 12 april 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


17.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/51


Advies van het Comité van de Regio's — Een andere kijk op onderwijs

2013/C 139/10

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

steunt het pleidooi om de inspanningen ter ontwikkeling van transversale vaardigheden, met name ondernemersvaardigheden, op te voeren;

acht het van levensgroot belang dat er bruggen worden geslagen tussen formele, niet-formele en informele leervormen. Te vaak is het voortgezet onderwijs gericht op kennisverwerving in plaats van op het versterken van inzichtelijke vermogens, het aanleren van sleutelcompetenties en het ontwikkelen van vaardigheden die nodig zijn om zich te kunnen redden en zijn plek te vinden in de samenleving van vandaag;

acht het in het huidige economische klimaat van essentieel belang dat de juiste combinatie wordt gevonden van publieke en private investeringen in onderwijs en opleiding. Het is niet alleen belangrijk, maar essentieel dat er een beleid wordt gevoerd waarbij niemand wordt uitgesloten;

benadrukt dat de specifieke onderwijsbehoeften en continu veranderende leerplannen op het gebied van meertaligheid en mediageletterdheid de nodige investeringen in onderwijsinstrumenten, bredere partnerschappen en constante waakzaamheid vergen. ICT heeft onafzienbare mogelijkheden voor verbetering van de leerresultaten geschapen;

is ingenomen met het voornemen van de Commissie om zich met de stakeholders, in een gecoördineerde impuls voor hervorming, te blijven inzetten om met de voorgestelde strategie „Een andere kijk op onderwijs” vooruitgang te boeken. Het CvdR wil in dit verband graag met de Commissie en andere betrokken partners blijven samenwerken.

Rapporteur

Fiona O'LOUGHLIŃ (IE/ALDE), lid van de graafschapsraad van Kildare en van de regioraad Mid-East

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaaleconomische resultaten

COM(2012) 669 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

Algemene context

1.

is ingenomen met de mededeling „Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaaleconomische resultaten  (1)”, die een tijdige en waardevolle bijdrage levert aan de lancering van een nieuw proces voor het ontwikkelen van moderne en doeltreffende onderwijs- en opleidingsstelsels.

2.

In het kader van „Een andere kijk op onderwijs”, dat een bredere benadering verdient dan in de mededeling wordt aangegeven, mogen ook de doelstellingen van actief burgerschap, persoonlijke ontwikkeling en welzijn niet uit het oog worden verloren, hoewel het een goede zaak is om vaardigheden te helpen ontwikkelen die de inzetbaarheid en de groei ten goede komen, evenals vaardigheden die nodig zijn om het hoofd te kunnen bieden aan de problemen van de 21e eeuw, zoals klimaatverandering, vergrijzing en migratie.

3.

Het CvdR beklemtoont dat deze mededeling de beleidsprioriteiten inzake onderwijs en beroepsopleiding voor de komende jaren uitstippelt (waarbij ook persoonlijke ontwikkeling als onlosmakelijk onderdeel van het onderwijs voor jongeren moet worden beschouwd) en de lidstaten oproept zich opnieuw te richten op:

—   KWALITEIT: vaardigheden moeten worden afgestemd op de arbeidsmarkt;

—   TOEGANKELIJKHEID: welke hervormingen zijn nodig om het onderwijs en het levenslang leren efficiënter en inclusiever te maken?

—   FINANCIERING: er moet méér uit onderwijs en beroepsopleiding worden gehaald, zodat zij gaan fungeren als hefboom voor groei en werkgelegenheid voor jongeren; welke middelen zijn nodig om hervormingen in die zin mogelijk te maken en wie kan daartoe bijdragen? Dit sluit aan bij de landenspecifieke aanbevelingen aan de lidstaten in het kader van het Europees Semester.

4.

Het CvdR waardeert de inspanningen van de Commissie om een nieuwe en betere kijk op onderwijs in ondernemerschap en beroepsopleiding te ontwikkelen alsook haar oproep om te blijven investeren in onderwijs en opleiding om de uitdagingen als gevolg van de globalisering van de economie en de verschuivingen in de vraag naar vaardigheden het hoofd te bieden en zo groei te creëren en voor banen te zorgen.

5.

Het CvdR benadrukt dat de Commissie in haar mededeling wel pleit voor een totaal andere aanpak van onderwijs, met meer aandacht voor leerresultaten: de kennis, vaardigheden en competenties die studenten aanleren. Centraal in het onderwijs staan leermotivatie en inhoud, d.w.z. het scheppen van de juiste voorwaarden voor levenslang leren.

6.

De periode dat onderwijs wordt gevolgd, zegt weinig over de kwaliteit van het leerproces. Veel belangrijker dan de duur van het gevolgde onderwijs zijn de stimulerende en relevante inhoud ervan en de leermethoden en leeromgeving, die motiverend en efficiënt dienen te zijn. Verder wijst het CvdR erop dat taal- en rekenvaardigheden, waaronder elementaire financiële kennis en digitale geletterdheid, nog altijd aanzienlijk verbeterd moeten worden en dat ondernemersvaardigheden en ondernemingszin nog ontwikkeld en versterkt moeten worden. Het is duidelijk dat er snel aandacht moet worden besteed aan de uurroosters in de Europese onderwijscurricula en de zwaarte ervan, en dat moet worden nagegaan op welke manier de leerlingen het beste kunnen presteren.

7.

Het CvdR onderschrijft de uitspraak van de OESO in het kader van de op 21 mei 2012 gelanceerde Skills Strategy dat vaardigheden de mondiale munteenheid van de 21e eeuw zijn geworden. De waarde van deze „munteenheid” wordt bepaald door de gebruiksmogelijkheden en het ontwikkelingspotentieel ervan. Als niet voldoende wordt geïnvesteerd in vaardigheden zullen mensen buiten de boot vallen, zal technologische vooruitgang niet worden vertaald in economische groei en zullen landen niet langer het hoofd boven water kunnen houden in een steeds meer op kennis gebaseerde mondiale samenleving. De waarde daalt naarmate de eisen van arbeidsmarkten veranderen en mensen de vaardigheden die zij niet gebruiken, verliezen of nalaten nieuwe vaardigheden te verwerven via bij- of nascholing.

8.

Het CvdR wijst erop dat vaardigheden niet automatisch worden omgezet in banen en groei. De OESO pleit in haar strategie voor het bevorderen van gelijkheid qua onderwijsmogelijkheden. Op allerlei gebieden van het leven neemt de ongelijkheid toe en onderwijs en training kunnen deze kloof helpen overbruggen. Het zorgen voor meer gelijkheid bij de ontwikkeling van vaardigheden is daarom niet alleen rechtvaardig uit maatschappelijk oogpunt, maar ook verstandig uit economisch oogpunt. Bovendien heeft onderzoek lang geleden al aangetoond dat gelijkheid en kwaliteit op onderwijsgebied elkaar niet uitsluiten; integendeel, het zijn juist de onderwijsstelsels binnen de OESO die kwaliteit en gelijkheid combineren, die de beste resultaten laten zien.

9.

Het is een goede zaak dat onderwijs en opleiding hier vanuit een breder perspectief worden bekeken en het is belangrijk erop te wijzen dat gebruik moet worden gemaakt van beleidsgegevens en goede praktijken bij het uitwerken van de maatregelen en hervormingen die nodig zijn om het systeem efficiënter en flexibeler te maken en beter af te stemmen op de praktijk. Ook moet worden onderstreept dat onderwijs en opleiding een algemene taak hebben en een rol spelen in het tegengaan van sociale uitsluiting. Dit verdient steun op alle niveaus: Europees, nationaal, regionaal en lokaal.

Ontwikkeling Van Vaardigheden Voor De 21e Eeuw

10.

Het CvdR vindt net als de Commissie dat de inspanningen ter ontwikkeling van transversale vaardigheden, met name ondernemersvaardigheden, opgevoerd moeten worden. Hoewel ernaar wordt gestreefd om aan de grote vraag naar vaardigheden op het gebied van exacte wetenschap, technologie, ingenieurwetenschappen en wiskunde (STEM) en onderzoek en ontwikkeling te voldoen, moet de eerste stap zijn dat iedereen over basisvaardigheden beschikt, waaronder digitale geletterdheid en elementaire financiële kennis. In de Europese onderwijscurricula dient verder absoluut aandacht te worden besteed aan het bijbrengen van ondernemingsvaardigheden, die vaak heel veel te maken hebben met emotionele intelligentie.

11.

Op alle leerniveaus zou veel meer gebruik moeten worden gemaakt van het leren in team-, groeps- en netwerkverband, omdat het beroepsleven maar voor een klein deel bestaat uit werk dat iemand alleen verricht, en uit problemen die door mensen in hun eentje worden opgelost. Bij alle activiteiten is het zo dat een goede teamgeest altijd gebaseerd is op een succesvol samenspel tussen de elkaar aanvullende kennisvermogens, vaardigheden en persoonlijkheden van verschillende mensen.

12.

Beroepsonderwijs en -opleiding moeten inderdaad een belangrijk en onlosmakelijk deel vormen van het onderwijsstelsel, met name van het duale stelsel waarvan beroepspraktijkvorming een component is. Landen met een sterk ontwikkeld duaal stelsel presteren doorgaans beter op het vlak van jeugdwerkgelegenheid. Toch maakt in meer dan de helft van de lidstaten minder dan 50 % van de studenten hiervan gebruik. Lidstaten moeten daarom streven naar excellentie in beroepsonderwijs en -opleiding en het aanbod afstemmen op de behoeften van de lokale arbeidsmarkt; nauwe betrokkenheid van het bedrijfsleven is in dit verband belangrijk. Korte tweejarige opleidingen in vaardigheden waaraan een tekort is kunnen bijvoorbeeld de kloof tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt dichten en de werkgelegenheid gunstig beïnvloeden. Het CvdR beklemtoont dat bij de ontwikkeling van hoogwaardige duale beroepsonderwijs- en –opleidingsstelsels rekening moet worden gehouden met de nationale en/of regionale omstandigheden en behoeften. Ook stelt het CvdR voor om proefprojecten op te starten om onderwijsstelsels in landen waar het duale stelsel onderontwikkeld is, aan te sporen praktijkstages te bevorderen en voor een betere aansluiting tussen beroepsopleiding en werkomgeving te zorgen.

13.

Het CvdR is verheugd over het feit dat de noodzaak van een strategie voor onderwijs in ondernemerschap op institutioneel niveau door de Raad van de ministers van Onderwijs van 15 februari 2013 is erkend en verwacht dat concrete acties van de lidstaten niet lang zullen uitblijven.

14.

Het CvdR onderschrijft het belang van de ontwikkeling en implementatie van onderwijs in ondernemerschap in heel Europa. Daarbij moet bijzondere aandacht uitgaan naar het wegwerken van de ongelijkheden en substantiële verschillen in de ontwikkeling van dit onderwijs, zoals bleek uit een enquête uit 2008 over ondernemerschap in het hoger onderwijs en werd bevestigd tijdens een symposium op hoog niveau in Boedapest in 2011.

15.

De toegang van studenten tot onderwijs in ondernemerschap verschilt en wordt vaak bepaald door de onderwijsinstellingen zelf. Docenten en leerkrachten spelen een belangrijke rol in het doorgeven van informatie, maar er blijkt niet voldoende kennis aanwezig over wat onderwijs in ondernemerschap inhoudt en hoe het moet worden gegeven – en daar moet wat aan worden gedaan voor zover dat in de schoolomgeving mogelijk is. De lidstaten zouden samen met de hogeronderwijsinstellingen en de relevante bedrijfsondersteunende instanties moeten afspreken dat de onderwijspakketten in het basis-, beroeps- en hoger onderwijs ook elementen van onderwijs in ondernemerschap bevatten.

16.

Van belang is het Europese kader voor sleutelcompetenties, en onderwijs in ondernemerschap is hiervan een erg belangrijk onderdeel. Het CvdR stelt dan ook voor dat de nodige aandacht wordt besteed aan het trainen van leerkrachten in ondernemerschapsvaardigheden, en dat ook het „informele leerproces” via contacten tussen ondernemers en leerlingen sterk gestimuleerd wordt.

17.

Lokale en regionale onderwijsaanbieders en het onderwijsstelsel zouden moeten voorzien in een meer doelgericht aanbod (formeel en niet-formeel leren), zodat specifieke doelgroepen kunnen worden opgeleid als ondernemer of hun bedrijf kunnen ontwikkelen. De goede praktijkvoorbeelden van de „Ondernemende regio's van Europa” (ORE's) kunnen in dit opzicht een waardevolle inspiratiebron zijn. De onderscheiding „Ondernemende regio van Europa” van het Comité van de Regio's is een voorbeeld dat goed aantoont dat regio's tegen een lage kostprijs toekomstgerichte strategieën kunnen ontwikkelen waarin specifiek de nadruk wordt gelegd op het bevorderen van ondernemersvaardigheden, vooral bij jongeren. Op deze manier kan worden bijgedragen tot de totstandkoming van een nieuwe generatie ondernemers en banen.

18.

Terwijl beheersing van een buitenlandse taal in hoge mate bepalend is voor het leren en voor professionele mobiliteit, alsook voor inzetbaarheid in binnen- en buitenland, stelt de mededeling vast dat de „resultaten van het leren van buitenlandse talen in Europa schamel zijn”: slechts vier van de tien leerlingen bereiken het niveau van ‘onafhankelijk gebruiker’ voor de eerste buitenlandse taal, hetgeen inhoudt dat ze een eenvoudig gesprek kunnen voeren. Gebrekkige taalvaardigheid is een grote belemmering voor het vrije verkeer van werknemers en voor het internationale concurrentievermogen van bedrijven in de EU. Deze kwestie is van groot belang, met name in gebieden waar Europese burgers dicht aan de grens met een buurland met een andere taal wonen. Het leren van talen op jonge leeftijd wordt veel doeltreffender geacht; tegelijkertijd zijn contacten vanaf jonge leeftijd voorwaarde voor de bevordering van wederzijds begrip en de ontwikkeling van een gevoel van Europees burgerschap.

19.

Het CvdR is zich bewust van de vooruitgang die tot dusver is geboekt, maar ziet nog steeds onbenutte kansen voor een grotere rol van onderwijs en opleiding bij de bevordering van sociale en territoriale cohesie teneinde een bijdrage te leveren aan de welvaart van Europa, bijv. door gebruik te maken van de nieuwe mogelijkheden die door ICT en open leermiddelen (OER's) en open innovatie-activiteiten worden geboden.

20.

In het huidig economisch klimaat is het van essentieel belang dat de juiste combinatie wordt gevonden van publieke en private investeringen in onderwijs en opleiding. Maar er moet wel worden gewaakt voor mogelijke ongewenste neveneffecten hiervan, zoals een verminderde toegankelijkheid van onderwijs en opleiding voor sociaaleconomisch kansarme groepen. Het is niet alleen belangrijk, maar essentieel dat er een beleid wordt gevoerd waarbij niemand wordt uitgesloten.

21.

Bijzondere aandacht gaat uit naar de bestrijding van de jeugdwerkloosheid, met vier gebieden die essentieel zijn voor de aanpak van dit vraagstuk en waarop de lidstaten zich meer inspanningen zouden moeten getroosten:

ontwikkeling van algemeen en vervolgonderwijs en beroepsonderwijs en -opleidingen van wereldklasse om het voor levenslang leren vereiste academische kennisniveau en de kwaliteit van de vaardigheden te verbeteren;

bevordering van op werk gebaseerd leren, inclusief hoogwaardige stages, leercontracten en duale leermodellen om de overgang van leren naar werken te vergemakkelijken;

bevordering van partnerschappen tussen openbare en particuliere instellingen (om te zorgen voor geschikte leerplannen en kwalificaties);

bevordering van mobiliteit – met het oog op het leerproces van alle jongeren, zodat ze hier allemaal onder gelijke omstandigheden en onafhankelijk van de plaats waar ze wonen toegang toe hebben.

22.

Het CvdR is in dit verband ingenomen met het in december 2012 goedgekeurde jeugdwerkgelegenheidspakket, dat de jongerengarantieregeling omvat, en het voorstel van de Europese Raad voor een Jeugdwerkgelegenheidsinitiatief, waarbij 6 miljard EUR (2014-2020) wordt uitgetrokken voor regio's waar de jeugdwerkloosheid meer dan 25 % bedraagt. Het dringt er bij de Europese Commissie en de lidstaten op aan met de regio's samen te werken om ervoor te zorgen dat het Jeugdwerkgelegenheidsinitiatief echt complementair is en een aanvulling vormt op bestaande regionale en nationale initiatieven ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid en dat het concreet uitvoering geeft aan de jongerengarantieregeling.

23.

Het herhaalt daarom dat de lidstaten en, indien relevant, de regionale regeringen, ondanks de begrotingsdruk geen wissel moeten trekken op de toekomst door te bezuinigen in sectoren (zoals onderwijs en opleiding) die het fundament zijn van de groei van morgen (2). Het Europees Semester kan worden gebruikt om ervoor te zorgen dat ingrepen geen gevolgen hebben voor die sectoren die cruciaal zijn voor de uitvoering van de Europa 2020-strategie. Lidstaten die momenteel te kampen hebben met zware besparingen, mogen niet in de steek worden gelaten.

Het stimuleren van open en flexibel leren

24.

Het CvdR acht het van levensgroot belang dat er bruggen worden geslagen tussen formele, niet-formele en informele leervormen. Het voortgezet onderwijs is veelal gericht op kennisverwerving in plaats van op het versterken van inzichtelijke vermogens, het aanleren van sleutelcompetenties en het ontwikkelen van vaardigheden die nodig zijn om zich te kunnen redden en zijn plek te vinden in de samenleving van vandaag. Het CvdR herinnert eraan dat de lidstaten bevoegd zijn voor het opstellen en vormgeven van concrete leerplannen en voor de ontwikkeling en financiering van onderwijsstelsels.

25.

Sleutelcompetenties als creatief denken, communicatie, informatieverwerking en goed zelfstandig, maar ook in een team kunnen werken dienen een centrale plaats in te nemen in de discussies over de hervorming van het onderwijs. Deze sleutelcompetenties vormen een aanvulling op de acht sleutelcompetenties voor een leven lang leren en vergemakkelijken de verwerving ervan (3).

26.

De eisen die aan docenten worden gesteld, veranderen in rap tempo. Voor docenten, opleiders van docenten en leidinggevenden in het onderwijs zou een nieuw vaardighedenpakket moeten worden opgesteld. Op dit vlak gebeurt er nog te weinig. Er zou dringend meer moeten worden nagedacht over de vraag hoe leermethodes kunnen worden gemoderniseerd, leerkrachten op de hoogte kunnen blijven van de ontwikkelingen binnen hun vakgebied en hoe uitmuntende onderwijspraktijken kunnen worden opgespoord en bevorderd, met inachtneming van het feit dat de ontwikkeling van een competentiekader voor docenten tot de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten behoort.

27.

Ontwikkeling van de juiste basisvaardigheden is cruciaal. Belangrijk is dus er van meet af aan voor te zorgen dat de docenten zich vooral richten op het verwerven van deze basisvaardigheden en dat de lokale gemeenschap betrokken is bij en zich actief inzet voor sociale integratie van bijvoorbeeld sociaal kansarme jongeren en jongeren met een andere culturele of scholingsachtergrond. Tegelijkertijd zijn goede banden met het bedrijfsleven belangrijk en moet, zo nodig, psycho-pedagogische begeleiding worden aangeboden.

28.

De specifieke onderwijsbehoeften en continu veranderende leerplannen op het gebied van meertaligheid en mediageletterdheid vergen de nodige investeringen in onderwijsinstrumenten, bredere partnerschappen en constante waakzaamheid. ICT heeft onafzienbare mogelijkheden voor verbetering van de leerresultaten geschapen. In bepaalde gevallen zouden verschillende hulpmiddelen op het gebied van onderwijs en leren, zoals simulatoren en games, tot veel betere leerresultaten kunnen leiden dan mogelijk is als alleen de leerkracht aan het woord is en gebruik wordt gemaakt van traditionele aanschouwelijke methoden. Het CvdR dringt erop aan dat de lokale en regionale overheden contacten aanknopen en samenwerkingsverbanden aangaan met het lokale bedrijfsleven en de instellingen voor hoger onderwijs, de lokale gemeenschap in de discussie betrekken om een beeld te krijgen van de lokale behoeften en de kans voor stagiairs te vergroten om een baan te vinden, en leerkrachten bijscholingsmogelijkheden aanbieden in het kader van levenslang leren.

29.

De huidige ontwikkeling van de Europese dimensie in sport draagt daadwerkelijk bij aan de strategische doelstellingen van de EU, met name de in de Europa 2020-strategie omschreven doelstellingen; verder schept zij kansen voor het creëren van duurzame arbeidsplaatsen, vooral voor jongeren.

30.

Ook het sociale, maatschappelijke en onderwijsaspect van sport is belangrijk voor een beter leervermogen en grotere geestelijke capaciteiten, een beter lichamelijk welzijn van personen, de verbetering van de algehele levenskwaliteit van mensen en de bevordering van de harmonieuze integratie in de samenleving door het stimuleren van waarden als tolerantie, eerlijk spel en samenwerking.

31.

Hoewel alles ervoor pleit om de aandacht opnieuw te richten op de ontwikkeling van transversale vaardigheden, lijkt de tendens in de huidige onderwijspraktijk net omgekeerd. De invoering van een gestandaardiseerde toetsingsprocedure in de EU en de verdere ontwikkeling en ingebruikneming van onderwijsprocessen, leersimulatoren, leerplatforms e.d. vormen volgens het CvdR de grootste uitdagingen voor een hervorming van het onderwijsstelsel waarin de nadruk ligt op het ontwikkelen van vaardigheden voor de arbeidsmarkt. Het is hoog tijd dat hier de nodige aandacht aan wordt besteed. De productontwikkeling en aanschaf van de benodigde apparatuur vergt vaak aanzienlijke investeringen, maar als een en ander planmatig en op de juiste wijze plaatsvindt, zal het zeker rendement opleveren.

32.

Positief is ook de grotere aandacht voor leerresultaten. Belangrijk is wel dat er voldoende ruimte blijft voor flexibiliteit en autonomie bij de overdraagbaarheid en wederzijdse erkenning van kwalificaties in de regio's en lidstaten van de EU. Het CvdR kijkt met belangstelling uit naar de snelle invoering van een Europese ruimte van vaardigheden en kwalificaties, maar wijst erop dat bijv. het Europees kwalificatiekader geen recht op erkenning omvat. Het CvdR waarschuwt in dit verband voor verwarring tussen instrumenten die voor erkenning en andere die voor transparantie beogen te zorgen. Dit dreigt het geval te zijn met de door de Commissie nagestreefde probleemloze grensoverschrijdende erkenning van vaardigheden en kwalificaties.

33.

Het CvdR herhaalt zijn overtuiging dat de EU niet alleen de deelname aan onderwijs en opleidingen moet verhogen, maar ook bredere lagen van de bevolking aan moet trekken, met inbegrip van kansarme en kwetsbare groepen (4), en daartoe de middelen beschikbaar moet stellen.

Bevordering van samenwerking

34.

Een horizontaal overeengekomen en duurzame strategie is van belang tijdens het uitvoeringsproces en zal ook voor de vereiste synergie zorgen tussen alle relevante vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie, met name de Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen, Jeugd in beweging, de Innovatie-Unie en de Digitale Agenda voor Europa.

35.

De lokale en regionale overheden hebben een groot aandeel in de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, en het is dan ook belangrijk dat de nationale hervormingsprogramma's worden uitgevoerd in partnerschap met verschillende bestuursniveaus teneinde de beloften van Europa 2020 waar te maken. De lokale en regionale overheden zijn de meest aangewezen instanties om een substantiële bijdrage te leveren aan de verwezenlijking van deze doelstellingen door voor gunstige omstandigheden te helpen zorgen, een goede communicatie en verspreiding van informatie via hun netwerken te waarborgen en de nodige gegevens voor toekomstige strategische planning en ontwikkeling te verstrekken.

36.

Ondersteunende randvoorwaarden zijn met name van belang voor achtergestelde en kwetsbare groepen. Er is behoefte aan samenhangende langetermijnacties waarbij lokale en regionale overheden zijn betrokken, zodat ook de scholen in geografisch en sociaal benadeelde gebieden worden bereikt teneinde de leskwaliteit en de leerresultaten te verbeteren en jongeren enthousiast te maken.

37.

Lokale en regionale overheden zijn in belangrijke mate verantwoordelijk voor het onderwijs- en beroepsopleidingsbeleid en spelen een belangrijke rol op het gebied van het jeugd- en werkgelegenheidsbeleid. Wat de ontwikkeling van transversale vaardigheden betreft is het van belang dat binnen het reguliere onderwijs de mentaliteit en vaardigheden worden bevorderd die jonge mensen nodig hebben om als zelfstandige aan de slag te gaan door het ontwikkelen van persoonlijke eigenschappen als creativiteit, verantwoordelijkheidsgevoel, de bereidheid om risico's te nemen, probleemoplossend vermogen en teamgeest.

38.

Het CvdR is voorstander van een tweeledige benadering: prioriteiten voor de lidstaten en tegelijk coördinatie en bijdragen op EU-niveau, zoals de Commissie in haar mededeling voorstelt. Tevens moeten er op nationaal, regionaal en Europees niveau passende en evenwichtige acties en maatregelen worden genomen, waarbij het subsidiariteitsbeginsel op formeel, informeel en non-formeel niveau in acht wordt genomen en ook scholen, gezinnen en gemeenschappen worden betrokken via partnerschappen, niet alleen tussen scholen en bedrijven, maar ook tussen ngo's en andere types maatschappelijke organisaties.

39.

Lokale en regionale overheden vervullen een centrale rol in onderwijs en opleiding en hebben een grote meerwaarde als partij en schakel tussen onderwijs en werk. De kloof tussen regio's, waaronder die in perifere en ultraperifere gebieden, moet worden gedicht en de activiteiten van regionale en perifere onderwijs- en opleidingsinstituten moeten worden uitgebreid. Regionale overheden, onderwijs- en opleidingscentra, andere onderwijsinstellingen en belangrijke betrokkenen uit het economisch en maatschappelijk leven zouden moeten samenwerken en doelstellingen, maatregelen en prioriteiten voor de hele regio op het gebied van de ontwikkeling van menselijk potentieel moeten vaststellen. Er moeten meer stimulansen komen voor onderwijs- en opleidingsinstituten en hun personeel om activiteiten te ondernemen ten behoeve van regionale en lokale ontwikkeling en ondernemerschap.

40.

Het CvdR herinnert eraan dat het subnationale niveau over de meest accurate en actuele informatie over de regionale arbeidsmarkt beschikt. Lokale en regionale overheden kunnen tevens een belangrijke rol spelen bij het in kaart brengen van hiaten in het aanbod van vaardigheden, het aanbieden van geschikte programma's voor omscholing en beroepsopleiding en het bevorderen van investeringen waarmee lokale behoeften worden vervuld.

41.

De kans op succes neemt toe als deze samenwerkingsverbanden worden gezien als een virtueuze cirkel waar de verstrekte opleiding niet voorbijgaat aan de concrete behoeften van het bedrijfsleven en/of de handel. De opleidingsinstituten werken nauw samen met de particuliere sector, wat synergie oplevert en feedbackmechanismen. De toegenomen vaardigheden van de opgeleide studenten/volwassenen worden opnieuw geïnvesteerd in de opwaardering van de regio. Verbetering van het niveau van ondernemerschap op de lange termijn is mogelijk door bij jonge studenten te werken aan een „ondernemershouding”.

42.

Dankzij ruime ervaring met samenwerking en creativiteit zullen jongeren een breed scala aan belangrijke vaardigheden ontwikkelen om ondernemer te worden.

43.

De ontwikkeling van programma's voor beroepsopleidingen die gericht zijn op een daadwerkelijk vlotte overstap van beroeps- naar universitair onderwijs, verdient alle steun. Het CvdR steunt maatregelen om het beleid voor beroepsopleidingen af te stemmen op regionale en lokale strategieën voor economische ontwikkeling (te weten slimme specialisatie, jong ondernemerschap) en maatregelen om partnerschappen uit te werken tussen onderwijs, bedrijfsleven en onderzoek.

44.

In sommige lidstaten wordt beroepsonderwijs gestigmatiseerd en beschouwd als inferieur aan een universitaire opleiding. Eventuele toekomstige acties moeten dit aspect aanpakken. Het in de jaren '90 in Poitiers ontwikkelde persoonlijke leersysteem is nog een stap in de juiste richting: mensen worden benaderd als individuen en er wordt een op hun behoeften toegesneden leerplan uitgewerkt. Daarnaast heeft het opstellen van plannen voor leren in team- en gemeenschapsverband steeds meer aan belang gewonnen. De relevantie van hoger onderwijs, maar ook van beroepsopleidingen, voor de arbeidsmarkt moet versterkt worden. Werkgevers en arbeidsmarktorganen moeten meer betrokken worden bij de opzet en uitvoering van programma's. Kortom, leerlingen moeten inzien dat beroepsonderwijs voordelen heeft ten opzichte van andere vormen van onderwijs, bijv. omdat het de kans biedt tot permanente vaardigheidsontwikkeling, zodat het volgen van een beroepsopleiding niet betekent dat zij hun kansen om zich verder te ontwikkelen verspelen of niet volledig benutten.

45.

Deze inspanningen moeten in samenwerking met de lokale en regionale overheden worden geleverd, want juist op die bestuursniveaus worden trends op het vlak van vaardigheden en banen vaak het eerst waargenomen. Het CvdR is vastbesloten mee te helpen om het beleid inzake beroepsonderwijs en -opleiding aan te passen aan de regionale en lokale strategieën voor economische ontwikkeling, met name voor slimme specialisatie.

46.

Het potentieel van Europa op het gebied van de ontwikkeling van ondersteunende IT- en ICT-diensten in de publieke en private sector moet volledig worden benut; dat geldt ook voor onderwijs en opleiding op dit vlak. Door de EU gesteunde publiek-private partnerschappen tussen lokale en regionale overheden en kleine en middelgrote bedrijven die openbare ICT-diensten ontwikkelen, kunnen als hoeksteen dienen om lokale vaardigheden en kennis in de hele EU uit te breiden. De mogelijkheden voor verdere ontwikkeling op dit gebied moeten worden benut door regionale centra voor ICT, virtuele campusprojecten of multimediale opleidingscentra op te zetten.

47.

Het onderwijs afstemmen op de ontwikkeling van vaardigheden is een lovenswaardig streven. Maar we moeten ervoor waken dat investeringen in onderwijs uitsluitend worden gezien als een manier om de economische productiviteit in Europa te verhogen. Dat kan nl. een negatieve invloed hebben op de geestelijke gezondheid van jongeren, die als economische proto-eenheden worden gezien en alleen worden beoordeeld op basis van hun vermogen om een economische bijdrage te leveren aan de samenleving. Daarom moet vooral ook evenveel worden geïnvesteerd in de creativiteit, sociale vaardigheden, transversale vaardigheden, culturele ontwikkeling en kinesthetische vaardigheden. De publieke en private voordelen van onderwijs reiken verder dan het economisch belang. Een hoger opleidingsniveau wordt bijvoorbeeld in verband gebracht met een hogere levensverwachting, een hogere opkomst bij verkiezingen en een positievere houding tegenover gelijke rechten voor etnische minderheden.

48.

Overeenkomstig het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel moeten concrete maatregelen of acties die in Europees verband worden voorgesteld of goedgekeurd, gericht zijn op terreinen met een sterke Europese dimensie of waarbij transnationale aspecten zijn betrokken die niet adequaat kunnen worden geregeld door de lidstaten en/of de regionale en lokale overheden alleen.

49.

Er zijn slimme, doeltreffende en innovatieve financierings- en bestedingsvormen voor onderwijs en opleiding nodig om beter te kunnen inspelen op de toekomstige vraag, zowel voor nieuwe als bestaande banen (vervangingen), naar arbeidskrachten die over veel vaardigheden beschikken, teneinde groei en werkgelegenheid onder jongeren te bevorderen. Om het beleid verder te kunnen ontwikkelen en programma's goed te kunnen uitvoeren zou een beroep moeten worden gedaan op de democratisch gekozen plaatselijke organen. Met behulp van plaatselijke deskundigen en bestuurders met een democratische verantwoordingsplicht kunnen de bestuurlijke mechanismen binnen de partnerschappen tussen universiteiten, ondernemingen en lokale overheden worden verbeterd. Hierdoor wordt het mogelijk om op lokaal niveau prioriteiten te stellen en controle uit te oefenen, hetgeen direct aansluit op het subsidiariteitsbeginsel.

50.

Grote voordelen heeft het creëren van sterke lokale partnerschappen aan de hand van een totaalvisie waarbij verschillende financieringsmogelijkheden in één lokale of regionale strategie worden ingebed. Die strategie zou verschillende beleidsopties voor uitvoering op lokaal en regionaal niveau in aanmerking kunnen nemen:

ontwikkeling van kennis voor strategische interventie met als doel het aanpassingsvermogen, de behoeften en de kwaliteit van de plaatselijke arbeidskrachten te definiëren en permanent te monitoren (bijv. d.m.v. een waarnemingscentrum voor vaardigheden);

samenwerking met het bedrijfsleven om beroepsopleidingen op te zetten die aan de marktbehoeften zijn aangepast, en om opleidingen af te stemmen op het commerciële klimaat;

samenwerking met plaatselijke (onderwijs- en opleidings-) functionarissen, bijv. om lokale onderwijs- en opleidingscentra en plaatselijke arbeidsbureaus ertoe aan te zetten nieuwe lesmethoden in te voeren (e-learning), mediageletterdheid en meertaligheid te bevorderen en voor kansarmen gelijke arbeidsmogelijkheden te creëren;

samenwerking met bedrijfsleven en onderwijssectoren (van basisonderwijs tot en met hoger onderwijs) om te komen tot een doorlopend taalverwervingsproces. De keuze voor de talen kan ook gebaseerd worden op behoeften die lokale en regionale overheden in overleg met het bedrijfsleven signaleren;

buiten de regio zoeken naar ondersteuning door de krachten te bundelen met regio's met dezelfde problemen en door gebruik te maken van EU-fondsen.

Een dergelijke strategie moet stevig verankerd zijn in drie overkoepelende doelstellingen voor onderwijs en opleiding: streven naar excellentie, waarborgen van universele toegang en beperken van het aantal mensen dat voortijdig stopt met een opleiding.

51.

Lokale en regionale belanghebbenden, zoals onderwijs- en opleidingsinstellingen, zouden stelselmatig en constant moeten worden betrokken bij het platform voor slimme specialisatie en bij de uitwerking van geïntegreerde lokale en regionale ontwikkelingsplannen.

52.

Het CvdR benadrukt het doorslaggevende belang van activiteiten op lokaal en regionaal niveau en kijkt uit naar meer concrete voorstellen van de Commissie over de manier waarop de kloof tussen enerzijds het potentieel van ICT en open onderwijsmiddelen (OER's) en anderzijds bestaande onderwijs- en opleidingsstelsels daadwerkelijk kan worden gedicht. Open onderwijsmiddelen kunnen inderdaad een goede aanvulling zijn van de conventionele leermiddelen, maar het is nog steeds niet duidelijk hoe de inhoudelijke kwaliteit van open leermiddelen voortdurend en afdoende kan worden gewaarborgd, zodat het gebruik ervan in het onderwijs ook echt toegevoegde waarde heeft.

53.

Het CvdR vindt dat de belangrijke rol die lokale en regionale overheden spelen als werkgever, dienstenaanbieder, regelgevende instantie, facilitator van groei en cohesie en als coördinator van strategische partnerschappen tussen onderwijsinstellingen, ondernemersbureaus en bedrijven in de regio veel sterker moet worden benadrukt. Lokale en regionale overheden zijn steeds meer betrokken bij het onderwijsbeleid, maar er bestaat geen standaardaanpak voor het garanderen van betere onderwijsprestaties. Hoewel er tegenwoordig voldoende kennis voorhanden is om besluiten op te baseren (vooral de kwaliteit van leerkrachten, de onafhankelijkheid van de instelling, inclusiviteit en middelen), zijn de mogelijkheden waarover lokale en regionale overheden beschikken afhankelijk van hun sociaaleconomische kenmerken, hun autonomie ten opzichte van de nationale overheid, en hun prestaties (en reputatie) in het verleden op het gebied van onderwijs en opleiding.

54.

De lokale en regionale overheden staan rechtstreeks in contact met de mensen in het veld en hebben aldus het beste inzicht in de reële situatie. Daarom zijn ze bij uitstek in staat bij te dragen aan beleidsontwikkeling en programma-uitvoering onder volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel.

55.

Het CvdR is ingenomen met het voornemen van de Commissie om zich met de stakeholders, in een gecoördineerde impuls voor hervorming, te blijven inzetten om met de voorgestelde strategie „Een andere kijk op onderwijs” vooruitgang te boeken. Het CvdR wil in dit verband graag met de Commissie en andere betrokken partners blijven samenwerken. Die samenwerking zou alle terreinen moeten beslaan waarop de lokale en regionale overheden specifieke bevoegdheden hebben, waaronder, maar niet uitsluitend, de aanpassing van het beleid inzake beroepsonderwijs en -opleiding aan regionale en lokale strategieën voor economische ontwikkeling (zoals al in de mededeling is vermeld).

Brussel, 12 april 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO


(1)  COM(2012) 669 final.

(2)  CdR 290/2011.

(3)  Communicatie in de moedertaal; communicatie in vreemde talen; wiskundige competentie en basiscompetentie op het gebied van exacte wetenschappen en technologie; digitale competenties; leercompetenties; sociale en burgerschapscompetenties; ontwikkeling van initiatief en ondernemerschap; cultureel bewustzijn en culturele expressie.

(4)  CdR290/2011.


III Voorbereidende handelingen

COMITÉ VAN DE REGIO'S

100e plenaire zitting van 11 en 12 april 2013

17.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 139/59


Advies van het Comité van de Regio's — Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen

2013/C 139/11

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

wijst er opnieuw op dat een Europese aanpak voor de meest behoeftigen in de Europese Unie onontbeerlijk is. Zo kan worden gerealiseerd wat de Europese Unie zich in de Europa 2020-strategie als doelstelling heeft gesteld, nl. tegen 2020 het aantal mensen dat het slachtoffer is van armoede en sociale uitsluiting, met minstens 20 miljoen terugdringen;

acht het noodzakelijk om de rechtsgrond voor het programma (art. 174 VWEU) aan te passen. Het CvdR stelt evenwel voor om vanaf 2014 een dubbele rechtsgrond te hanteren en een en ander mede te baseren op art. 39 VWEU, waardoor de continuïteit gehandhaafd wordt en de band met de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid behouden blijft;

stelt zich achter het voornemen van de Commissie om verder te gaan dan de basisdoelstelling van het bestaande Europese hulpprogramma voor de meest behoeftigen, ervan uitgaande dat, als de voedselhulp aan de meest behoeftigen wordt gecombineerd met maatregelen op het gebied van dakloosheid en kinderarmoede en er wordt gezorgd voor een coördinatie met het ESF, dit mogelijkheden schept voor een multifunctionele aanpak en tevens de kans biedt om te voorkomen dat er zich t.a.v. de verschillende elementaire behoeften tekortkomingen voordoen;

kant zich tegen het beginsel van een vrijwillige deelname van de lidstaten, aangezien lokale en regionale overheden zich hierdoor de toegang tot het fonds ontzegd zouden kunnen zien, zonder enige vorm van participatieve of democratische inspraak op Europees of nationaal niveau en zonder dat de uitdagingen op het vlak van de strijd tegen armoede en uitsluiting op subnationaal niveau in overweging worden genomen;

is van mening dat in cohesieregio's en regio's die te lijden hebben van de economische crisis, het programma volledig met communautaire middelen gefinancierd dient te worden, wat valt te motiveren als een uiting van onderlinge verbondenheid tussen de Europese burgers, regio's en volkeren;

wijst erop dat het nu voorgestelde financieringsniveau, dat aanzienlijk onder het huidige ligt (30 % minder dan in het voorstel van de Commissie en zelfs 40 % minder dan in dat van de Raad), te laag is. De financiering dient minstens op het huidige niveau gehandhaafd te blijven.

Rapporteur

Ossi MARTIKAINEN (FI/ALDE), voorzitter van de gemeenteraad van Lapinlahti

Referentiedocument

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen

COM(2012) 617 final/2

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

wijst er opnieuw op dat een Europese aanpak voor de meest behoeftigen in de Europese Unie onontbeerlijk is. Zo kan worden gerealiseerd wat de Europese Unie zich in de Europa 2020-strategie als doelstelling heeft gesteld, nl. tegen 2020 het aantal mensen dat het slachtoffer is van armoede en sociale uitsluiting, met minstens 20 miljoen terugdringen. De tijd dringt om deze doelstelling te halen: in 2011 liepen 119,6 miljoen personen het risico om het slachtoffer te worden van armoede of sociale uitsluiting, een toename van 6 miljoen ten opzichte van 2009. Omdat verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen aldus steeds verder weg komt te liggen, is het des te onbegrijpelijker dat de Europese Raad op 7 en 8 februari 2013 heeft voorgesteld om de Europese steun aan de meest behoeftigen met 1 miljard euro te verminderen.

2.

Het is inderdaad noodzakelijk om de rechtsgrond voor het programma (art. 174 VWEU) aan te passen. Het CvdR stelt evenwel voor om vanaf 2014 een dubbele rechtsgrond te hanteren en een en ander mede te baseren op art. 39 VWEU, waardoor de continuïteit gehandhaafd wordt en de band met de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid behouden blijft.

3.

Er zij gewezen op het belang van het subsidiariteitsbeginsel bij de uitstippeling van een doeltreffende strategie voor steun aan de meest behoeftigen.

4.

Het Commissievoorstel sluit niet voldoende aan op de Europa 2020-strategie, omdat er in het voorstel niet wordt verwezen naar het aantal personen voor wie armoede dreigt, hoewel dit toch één van de drie indicatoren is die in de Europa 2020-strategie worden gebruikt om te meten in hoeverre de doelstelling van sociale insluiting en armoedebestrijding is bereikt.

5.

De Commissie doet terecht en begrijpelijkerwijze voorstellen voor 1) een nieuwe rechtsgrondslag die een uitweg biedt voor de door het Hof van Justitie gesignaleerde strijdigheid met het EU-recht als er sprake is van aankoop van levensmiddelen voor hulpverlening op de markt, en 2) een nieuw omvangrijker programma waarmee een kader wordt geschapen voor de continuering van steunmaatregelen en tegelijkertijd de duurzaamheid en doeltreffendheid ervan worden verbeterd.

6.

Als de voedselhulp aan de meest behoeftigen wordt gecombineerd met maatregelen op het gebied van dakloosheid en kinderarmoede en er wordt gezorgd voor een coördinatie met het ESF, schept dit mogelijkheden voor een multifunctionele aanpak en biedt dit tevens de kans om te voorkomen dat er zich t.a.v. de verschillende elementaire behoeften tekortkomingen voordoen.

7.

Positief is het voornemen van de Commissie om verder te gaan dan de basisdoelstelling van het bestaande Europese hulpprogramma voor de meest behoeftigen. Het CvdR is echter zeer bezorgd dat de langer geworden lijst met armoedekwesties die via het nieuwe fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen moeten worden aangepakt, ertoe zou kunnen leiden dat het fonds uiteindelijk een verwaterde impact heeft, te meer daar het standpunt van de Europese Raad erop lijkt te wijzen dat hiervoor misschien tot 30 % minder middelen zullen worden uitgetrokken (3,5 miljard euro voor het Europees hulpprogramma voor de meest behoeftigen in 2007-2013 tegenover slechts 2,5 miljard euro in 2014-2020).

8.

De administratieve procedures in het kader van het ESF zijn door de actoren aan de basis veelal als omslachtig ervaren en het verdient dan ook aanbeveling om bij het nieuwe instrument ter leniging van de elementaire behoeften van de meest behoeftige burgers al te gedetailleerde regels te vermijden.

9.

Onder andere i.v.m. de aanhoudende economische crisis is het beter dat het instrument voor hulp aan de meest behoeftigen niet wordt gefinancierd via het ESF, maar de beschikking krijgt over eigen, meer duurzame financiële middelen door toewijzing van de benodigde bedragen uit rubriek 2 van het meerjarig financieel kader.

10.

Het is een goede zaak dat in het voorstel van de Commissie de regionale en lokale overheden de mogelijkheid wordt geboden, een actieve rol te spelen bij het verdelen van de hulpgoederen aan degenen die hier behoefte aan hebben. Daardoor kunnen ook de administratieve lasten en procedures op nationaal en EU-niveau worden beperkt, omdat het regionale en lokale bestuur voor zijn activititen gebruik kan maken van goed ontwikkelde, op nationale en Europese wetgeving gebaseerde werkwijzen en controlevoorschriften.

11.

Er zij herinnerd aan de strategie Gezondheid 21 – gezondheid voor iedereen in de 21e eeuw van de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO), waarin wordt gehamerd op de dringende noodzaak om ongelijke kansen op sociaal en economisch gebied te verminderen ter verbetering van de gezondheid van de gehele bevolking. Bovendien verlangt de WGO een serie maatregelen voor bijzonder hulpbehoevende en door ziekte getroffen mensen, een oplossing voor tekortkomingen in de medische dienstverlening en een aanpak van ongelijkheden op maatschappelijk en gezondheidsvlak (punt II van de inleiding van de WGO-verklaring over Gezondheid 21, zoals goedgekeurd tijdens haar 51e zitting).

12.

Hoewel het voedselhulpprogramma voor de meest behoeftige burgers in zijn nieuwe vorm aansluit op andere instrumenten ter bevordering van sociale integratie en solidariteit, zijn er indertijd gegronde redenen geweest om dit programma onderdeel te maken van het GLB, omdat dit in essentie bedoeld is om de burgers van de Gemeenschap te verzekeren van voldoende en betaalbare levensmiddelen (art. 39, lid 1, onder (e)) en de continuïteit van de voorziening veilig te stellen (art. 39, lid 1, onder (d)).

13.

Daarom is het zaak dat het ook in het kader van de nieuwe programma's mogelijk moet blijven, eventuele overschotten (interventievoorraden) te gebruiken. Het gebruik van deze overschotten mag echter niet worden afgetrokken van de middelen uit het fonds.

14.

De voorgestelde verordening zal de Commissie, de nationale autoriteiten en de regionale en lokale overheden een aantal duidelijke regels moeten bieden en de mogelijkheid moeten verschaffen om op te treden tegen gesignaleerde misstanden, omdat het hier gaat om een emotioneel beladen beleidsonderdeel waarbij de legitimiteit van de EU en het vertrouwen van de burgers in sterkere mate dan gewoonlijk op het spel staan en er per lidstaat en per regio verschillende opvattingen bestaan over de noodzaak, de efficiëntie en de resultaten ervan.

15.

Het CvdR kant zich tegen het beginsel van een vrijwillige deelname van de lidstaten, aangezien lokale en regionale overheden zich hierdoor de toegang tot het fonds ontzegd zouden kunnen zien, zonder enige vorm van participatieve of democratische inspraak op Europees of nationaal niveau en zonder dat de uitdagingen op het vlak van de strijd tegen armoede en uitsluiting op subnationaal niveau in overweging worden genomen.

16.

In cohesieregio's en regio's die te lijden hebben van de economische crisis, dient het programma volledig met communautaire middelen gefinancierd te worden.

17.

De betrokken instellingen zouden zich er rekenschap van moeten geven dat cofinanciering ertoe kan leiden dat het instrument niet in gebruik wordt genomen, ook al vraagt de sociaaleconomische situatie in tal van regio's hierom.

18.

Het CvdR dringt er hier, net als in zijn vorige advies, bij de Commissie op aan om voortdurend na te gaan in hoeverre de voor dit initiatief uitgetrokken middelen volstaan. Het is de vraag of het eerder vastgestelde financieringsniveau (500 miljoen euro per jaar) wel voldoende is. Om verschillende redenen is de behoefte aan extra middelen alleen maar groter geworden. Het nu voorgestelde financieringsniveau, dat aanzienlijk lager ligt dan het huidige (30 % lager in het voorstel van de Commissie en zelfs 40 % lager in dat van de Raad), is dan ook te laag. De financiering dient minstens op het huidige niveau gehandhaafd te blijven.

Gedetailleerde motiveringen en beleidsaanbevelingen van het Comité van de Regio's

19.

Toereikende, gevarieerde en gezonde voeding is een in de meeste internationale verdragen en verklaringen op het gebied van mensenrechten vastgelegd grondrecht, dat voor alle burgers en inwoners van de Europese Unie op alle niveaus verzekerd dient te worden.

20.

De oorzaken die meespelen bij het gebrek aan voedsel waardoor de meest behoeftigen in de samenleving worden getroffen, zijn velerlei maar staan ook vaak met elkaar in verband, zoals:

de demografische ontwikkeling, de wereldwijde veranderingen op de markt voor agrarische producten en de evolutie van het landbouw- en handelsbeleid;

de op bepaalde punten gebrekkig functionerende interne markt voor agrarische producten en de ondoorzichtigheid van de waardeketen van de levensmiddelensector;

de verkleining van de grondoppervlakte die geschikt is voor voedselproductie, en het overmatige gebruik van grond voor de verbouw van energiegewassen;

bepaalde door de EU genomen maatregelen en door haar opgeworpen bureaucratische hindernissen die de productie van landbouwproducten voor eigen gebruik of een beperkte vermarkting ervan in de weg staan;

de structurele veranderingen in tal van plattelandsgebieden;

de gevolgen van de economische crisis voor de werkgelegenheid en de koopkracht;

de werkloosheid en de hiermee verbonden verspreiding van armoede onder gezinnen en kinderen;

de instabiele situatie in naburige regio's van de EU;

21.

Om een oplossing te vinden voor deze omvangrijke en complexe problemen is er ook behoefte aan efficiënte communautaire beleidsmaatregelen en financieringsbronnen.

22.

Het nemen van maatregelen die erop gericht zijn dat de burgers van de EU de beschikking hebben over een toereikende en gevarieerde voeding, dient ook in de toekomst een van de centrale taken van het GLB te blijven. Het landbouwbeleid dient zodanig te worden hervormd dat de prijsvorming van levensmiddelen op de markt transparant tot stand komt en de agrarische basisproductie in alle regio's van de EU op een rendabele wijze kan worden voortgezet.

23.

Hoewel de veranderde marktsituatie en de recente ontwikkeling van de landbouwoogsten en de consumptiepatronen ervoor gezorgd hebben dat de landbouwoverschotten kleiner zijn geworden, zullen deze toch blijven bestaan en gebruikt kunnen worden als voedselhulp voor behoeftige burgers, wat in belangrijke mate zou bijdragen tot de legitimiteit van de Unie.

24.

Voortbordurend op datgene wat in par. 12 te berde is gebracht, dient erop gewezen te worden dat het GLB van meet af aan een van de hoekstenen van het communautaire beleid is geweest en dat dit ook in de toekomst zo zal moeten blijven. Als het GLB zou worden opgenomen in de rechtsgrondslag voor het nieuwe instrument (tweevoudige rechtsgrondslag), zou dit kunnen waarborgen dat de hulp aan de meest behoeftigen in de samenleving nog lange tijd gecontinueerd kan worden, niettegenstaande het feit dat de huidige uitdagingen de financiering van andere EU-beleidsterreinen, zoals op het gebied van sociale samenhang, voor langere tijd onder druk kunnen zetten.

25.

De sociaaleconomische situatie van Europese regio's kan ook binnen één dezelfde lidstaat verschillen en het voorgestelde programma is dan ook, in het belang van de Europese samenhang en solidariteit, nodig als een aanvulling op de maatregelen die de afzonderlijke lidstaten en hun regionale en lokale overheden nemen. In dit opzicht is het voorgestelde programma hecht verankerd in de ideële grondslag van de Europese Unie en de fundamentele doelstelling van Europese integratie.

26.

Het streven om in het kader van het nieuwe fonds de verschillende doelstellingen ter preventie van armoede en marginalisering met elkaar te combineren is nodig, omdat dakloosheid, gebrekkige voeding en sociale achterstelling van gezinnen met kinderen elkaar versterken. Er zij echter aan herinnerd dat in de programma's die vooraf zijn gegaan aan het nieuwe instrument, de nadruk heeft gelegen op levensmiddelen, waaraan de laatste tijd in veel gebieden opnieuw een tekort is ontstaan, wat een groot en steeds hardnekkiger probleem aan het worden is. Het CvdR roept de lidstaten en regio's dan ook op om bij de uitvoering van de programma's de nadruk te leggen op voedselhulp en op deze manier de burgers ook indirect te helpen met maatregelen en programma's ter terugdringing van dakloosheid en sociale uitsluiting.

27.

Als nadere motivering voor datgene wat in de paragrafen 16 t/m 18 wordt voorgesteld, kan worden aangevoerd dat:

in het geval van de ergst getroffen regio's een integrale financiering van het op behoeftige burgers gerichte programma via de algemene begroting van de EU valt te motiveren als een uiting van onderlinge verbondenheid tussen de Europese burgers, regio's en volkeren;

de cofinanciering van het voorgestelde instrument van twee kanten kan worden bekeken. Aan de ene kant kan cofinanciering in bepaalde gevallen zorgen voor een efficiëntere uitvoering van de programma's en een grotere betrokkenheid van de nationale en regionale overheden hierbij; aan de andere kant kan ze soms ook leiden tot een verminderde interesse in een deelname aan de programma's, waardoor veel regio's de zo broodnodige kansen aan zich voorbij zien gaan. Het CvdR benadrukt dat in de heersende economische situatie het risico op dit laatste groter is, zodat de betrokken instellingen worden opgeroepen om het medefinancieringspercentage van 85 % in heroverweging te nemen;

een verlaging van het beschikbare bedrag met 30 à 40 % t.o.v. het huidige niveau, kortzichtig is, omdat bij de evaluatie van het voedselprogramma voor de meest behoeftigen waarvan de afgelopen jaren gebruik is gemaakt, en in de verslagen van de stakeholderbijeenkomsten een bedrag in de orde van grootte van 680 miljoen euro per jaar als noodzaak wordt genoemd, wat neer zou komen op een bijna even groot benodigd extra bedrag als wat nu aan besparing wordt voorgesteld.

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGSVOORSTELLEN

Wijzigingsvoorstel 1

Preambule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 175, derde alinea,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 175, derde alinea, en artikel 39, lid 1,

Motivering

De motivering is vervat in de paragrafen 2 en 12 uit het eerste gedeelte van het advies („Beleidsaanbevelingen”).

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Met het oog op de vaststelling van een passend financieel kader moet de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een jaarlijkse verdeling van de totale middelen over de lidstaten vaststellen aan de hand van een objectieve en doorzichtige methode die rekening houdt met de verschillen op het gebied van armoede en materiële deprivatie.

Met het oog op de vaststelling van een passend financieel kader moet de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een jaarlijkse verdeling van de totale middelen over de lidstaten vaststellen aan de hand van een objectieve en doorzichtige methode die rekening houdt met de verschillen op het gebied van armoede en materiële deprivatie, met inbegrip van de relatieve armoedegrens.

Motivering

Relatieve armoede is een indicator die in de Europa 2020-strategie is opgenomen en door Eurostat wordt gebruikt: daarom moet deze indicator ook in het kader van dit fonds worden gehanteerd.

Wijzigingsvoorstel 3

Nieuwe overweging na overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Om zo doeltreffend en adequaat mogelijk te beantwoorden aan de behoeften van de minstbedeelden, en in overeenstemming met het Gemeenschappelijk Strategisch Kader, moet het partnerschapsbeginsel in alle procedurele stadia van het fonds worden toegepast.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging 35

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De frequentie van audits van concrete acties moet evenredig zijn aan de omvang van de steun die de Unie uit het Fonds verstrekt. Met name moeten minder audits worden uitgevoerd wanneer de totale subsidiabele uitgaven voor een concrete actie 100 000 EUR niet overschrijden. Desondanks moet het mogelijk zijn te allen tijde een audit uit te voeren wanneer er aanwijzingen zijn dat er sprake is van onregelmatigheden of fraude, dan wel als onderdeel van een auditsteekproef. Om ervoor te zorgen dat de omvang van de auditing door de Commissie evenredig is aan het risico, moet de Commissie haar auditwerkzaamheden kunnen verminderen voor operationele programma's die geen grote tekortkomingen te zien geven of waarvoor op de auditautoriteit kan worden vertrouwd. Bovendien moet de reikwijdte van de audits ten volle rekening houden met het doel en de kenmerken van de doelgroepen van het Fonds.

De frequentie van audits van concrete acties moet evenredig zijn aan de omvang van de steun die de Unie uit het Fonds verstrekt. Met name moeten minder audits worden uitgevoerd wanneer de totale subsidiabele uitgaven voor een concrete actie 100 000 EUR niet overschrijden. Desondanks moet het mogelijk zijn te allen tijde een audit uit te voeren wanneer er aanwijzingen zijn dat er sprake is van onregelmatigheden of fraude, dan wel als onderdeel van een auditsteekproef. Om ervoor te zorgen dat de omvang van de auditing door de Commissie evenredig is aan het risico, moet de Commissie haar auditwerkzaamheden kunnen verminderen voor operationele programma's die geen grote tekortkomingen te zien geven of waarvoor op de auditautoriteit kan worden vertrouwd. Bovendien moet de reikwijdte van de audits ten volle rekening houden met het doel en de kenmerken van de doelgroepen van het Fonds. Bij de beoordeling van de noodzaak van audits zou per geval ook rekening moeten worden gehouden met de goed ontwikkelde auditprocedures en bevoegdheden waarvan de betrokken regionale en lokale overheden eventueel al gebruik kunnen maken bij hun beleidsmaatregelen en de bijbehorende ondersteunende acties. Tegelijkertijd zou de vraag moeten worden gesteld of de activiteiten van partnerorganisaties die hier taken uitvoeren, ook in aanmerking komen voor overheidssubsidies en onder de desbetreffende auditprocedures vallen, en of de omvang van hun activiteiten en hun ervaring in aanmerking moeten worden genomen.

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 4, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Het Fonds ondersteunt nationale regelingen op grond waarvan levensmiddelen en basisconsumptiegoederen voor persoonlijk gebruik van dak- of thuislozen of van kinderen via door de lidstaten geselecteerde partnerorganisaties worden verdeeld onder de meest behoeftigen.

Het Fonds ondersteunt nationale regelingen op grond waarvan, met de actieve medewerking van de lokale en regionale overheden, gezonde en zo gevarieerd mogelijke levensmiddelen en basisconsumptiegoederen voor persoonlijk gebruik van dak- of thuislozen of van kinderen via door de lidstaten geselecteerde partnerorganisaties worden verdeeld onder de meest behoeftigen.

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 5, lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De tenuitvoerlegging van de steun uit het Fonds gebeurt in nauwe samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten.

De tenuitvoerlegging verdeling van de steun uit het Fonds gebeurt in nauwe samenwerking tussen de Commissie, de lidstaten, de lokale en regionale overheden en de desbetreffende partnerorganisaties om ervoor te zorgen dat de steun zoveel mogelijk effect sorteert.

Motivering

In het effectbeoordelingsverslag bij het wetgevingsvoorstel worden in bijlage 2 (blz. iii) de drie verschillende beheerssystemen genoemd die in de EU-lidstaten van toepassing zijn t.a.v. de EU-regeling voor voedselverstrekking aan de meest hulpbehoevenden. In sommige gevallen zijn de lokale en regionale overheden rechtstreeks hierbij betrokken, evenals partnerorganisaties die dichter bij de doelgroep staan.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 5, lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden zorgen de Commissie en de lidstaten voor coördinatie met het Europees Sociaal Fonds en met andere beleidsmaatregelen en instrumenten van de Unie.

Overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden zorgen de Commissie en de lidstaten voor coördinatie met het Europees Sociaal Fonds en met andere beleidsmaatregelen en instrumenten van de Unie, o.a. via acties in het kader van het EU-gezondheidsbeleid, zoals het derde meerjarenprogramma van de Europese Unie voor gezondheid (2014-2020).

Motivering

In zijn advies CdR 67/2012 over het actieprogramma voor gezondheid benadrukt het Comité van de Regio's „dat een duurzaam gezondheidsbeleid ook rekening moet houden met gezondheidsbevorderende en ziektevoorkomende factoren, zoals sociale omstandigheden, leefgewoonten, cultuur, onderwijs, toestand van het milieu en maatschappelijke context.”

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 5, lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Commissie en de lidstaten zien, met name door toezicht, rapportage en evaluatie, toe op de doeltreffendheid van het Fonds.

De Commissie en de lidstaten zien, met name door toezicht, rapportage en evaluatie alsmede door een in het kader van effectbeoordelingen plaatsvindende intensieve en regelmatige raadpleging van de regionale en lokale overheden en partnerorganisaties die de maatregelen in de praktijk uitvoeren, toe op de doeltreffendheid van het fonds.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 5, nieuw lid na lid 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

De Europese typologie van dakloosheid en sociale uitsluiting (ETHOS) zou één van de criteria kunnen zijn voor de toewijzing van middelen uit het fonds.

Motivering

Dakloosheid en uitsluiting van de woningmarkt worden per lidstaat verschillend gepercipieerd en aangepakt. De ETHOS-typologie is uitgewerkt op basis van een grondige analyse van de huidige nationale definities en de realiteit waarmee de desbetreffende organisaties dagelijks te maken hebben.

Wijzigingsvoorstel 10

Artikel 5, nieuw lid na lid 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

De Commissie, de lidstaten en de partnerorganisaties zullen in elk stadium van de distributieketen, m.i.v. de voedseluitdeling en de voorlichting van de doelgroep, meestrijden tegen voedselverspilling.

Motivering

De EU dient het tegengaan van voedselverspilling tot één van haar prioriteiten te maken, zoals het Europees Parlement heeft geëist in zijn resolutie van 19 januari 2012. De Commissie schat dat de voedselverspilling over de gehele voedselvoorzieningsketen op ongeveer 190 kg per jaar per Europeaan uitkomt. Hieraan zou iets kunnen worden gedaan met o.m. de volgende maatregelen: nadere voorlichting geven over bepaalde gezondheidsvermeldingen die het gevolg zijn van communautaire regelgeving en op landbouw- en voedingsproducten worden vermeld, zoals “ten minste houdbaar tot”, “houdbaarheidsdatum” en “te gebruiken tot”; de Europese regelgeving betreffende de normen voor het in de handel brengen van landbouwproducten (vooral in de sectoren fruit en groenten) herzien om het aanbod van niet naar grootte gesorteerde vruchten en groenten te bevorderen; van grootwinkelbedrijven eisen dat ze niet-verkochte levensmiddelen wegschenken.

Wijzigingsvoorstel 11

Artikel 6, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Voor vastlegging ten laste van het Fonds is voor de periode 2014 tot en met 2020 een totaalbedrag van 2 500 000 000 EUR, uitgedrukt in prijzen van 2011, beschikbaar, dat over de betrokken jaren wordt verdeeld overeenkomstig bijlage II.

Voor vastlegging ten laste van het Fonds is voor de periode 2014 tot en met 2020 een totaalbedrag van 2 500 000 000 3 500 000 000 EUR, uitgedrukt in prijzen van 2011, beschikbaar, dat over de betrokken jaren wordt verdeeld overeenkomstig bijlage II.

Wijzigingsvoorstel 12

Artikel 6, lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een besluit vast houdende de jaarlijkse verdeling van de totale middelen over de lidstaten, overeenkomstig artikel 84, lid 5, van Verordening (EU) nr. … (VGB), onverminderd lid 4 van dit artikel, aan de hand van de volgende door Eurostat vastgestelde indicatoren:

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een besluit vast houdende de jaarlijkse verdeling van de totale middelen over de lidstaten, overeenkomstig artikel 84, lid 5, van Verordening (EU) nr. … (VGB), onverminderd lid 4 van dit artikel, aan de hand van de volgende door Eurostat vastgestelde indicatoren:

 

(a)

de relatieve armoedegrens, d.i. het percentage van de bevolking dat deel uitmaakt van een huishouden dat niet beschikt over een inkomen dat minstens gelijk is aan 60 % van het nationaal mediaan inkomen;

a)

de bevolking die te kampen heeft met ernstige materiële deprivatie;

(a b)

de bevolking die te kampen heeft met ernstige materiële deprivatie;

b)

de bevolking die behoort tot een huishouden met een zeer lage arbeidsintensiteit.

(b c)

de bevolking die behoort tot een huishouden met een zeer lage arbeidsintensiteit.

Motivering

Wijzigingsvoorstel 13

Nieuw artikel na artikel 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Nationaal monitoringcomité:

1.

De lidstaten richten een nationaal monitoringcomité op om een doeltreffende uitvoering van het operationeel programma te verzekeren.

2.

Dit comité moet o.m. worden samengesteld uit lokale en regionale overheden en welzijnsorganisaties die op het vlak van armoedebestrijding actief zijn. Organisaties die de belangen behartigen van de meest behoeftigen of betrokken zijn bij de hulpvoorziening aan laatstgenoemden dienen als partners bij de werkzaamheden van het comité te worden betrokken.

Wijzigingsvoorstel 14

Artikel 15, nieuw lid na lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

De Commissie maakt voor maart 2018 een tussentijdse evaluatie van het fonds en legt deze voor aan het Europees Parlement, de Raad en het Comité van de Regio's.

Wijzigingsvoorstel 15

Artikel 17, lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Tijdens de uitvoering van een concrete actie lichten de begunstigden en partnerorganisaties het publiek voor over de uit het Fonds ontvangen steun door ten minste één affiche met informatie over de concrete actie (minimaal in A3-formaat), inclusief over de financiële steun van de Unie, uit te hangen op een voor het publiek goed zichtbare plek, op iedere plaats waar levensmiddelen, goederen en eventuele begeleidende maatregelen worden verstrekt, tenzij dit wegens de omstandigheden waarin de verdeling plaatsvindt niet mogelijk is.

Begunstigden en partnerorganisaties die een website hebben, geven daarop een korte beschrijving van de concrete actie, met inbegrip van het doel en de resultaten ervan, en leggen daarbij de nadruk op de financiële steun van de Unie.

Tijdens de uitvoering van een concrete actie lichten de begunstigden en partnerorganisaties het publiek voor over de uit het Fonds ontvangen steun door ten minste één affiche met informatie over de concrete actie (minimaal in A3-formaat), inclusief over de financiële steun van de Unie, uit te hangen op een voor het publiek goed zichtbare plek, op iedere plaats waar levensmiddelen, goederen en eventuele begeleidende maatregelen worden verstrekt, tenzij dit wegens de omstandigheden waarin de verdeling plaatsvindt niet mogelijk is. voor het verdelen van levensmiddelen en andere goederen op een wijze die aansluit op de omstandigheden waaronder de verdeling plaatsvindt, en de eigen werkwijze, bijv. via aanplakbiljetten of folders waarin de actie wordt toegelicht, de van de Europese Unie verkregen subsidie wordt vermeld en wordt aangegeven hoe toegang kan worden verkregen tot andere, hetzelfde doel nastrevende activiteiten. Daarbij dient gebruikt te worden gemaakt van instrumenten die informatie, begeleiding en arbeidsmarkt- en maatschappelijke integratie met elkaar combineren, waardoor de armoedespiraal kan worden doorbroken.

Begunstigden en partnerorganisaties die een website hebben, geven daarop een korte beschrijving van de concrete actie, met inbegrip van het doel en de resultaten ervan, en leggen daarbij de nadruk op de financiële steun van de Unie.

Motivering

Dit wijzigingsvoorstel beoogt de oorspronkelijke tekst te verbeteren door erop te wijzen dat niet alleen informatie moet worden verstrekt, maar dat er ook andere maatregelen moeten worden genomen om het doel te helpen verwezenlijken. Zo kan er ook van andere instrumenten gebruik worden gemaakt om de omstandigheden binnen de structuren voor openbare dienstverlening te verbeteren. De verdeling van voedsel en goederen moet worden aangegrepen om diegenen die hun middelen ter bevordering van sociale inclusie en werkgelegenheid hebben zien afnemen, actief bij een en ander te betrekken.

Wijzigingsvoorstel 16

Artikel 21, lid 3, eerste alinea

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De levensmiddelen en de goederen voor dak- of thuislozen of voor kinderen kunnen door de partnerorganisaties zelf worden aangekocht.

De levensmiddelen en de goederen voor de eindbegunstigden dak- of thuislozen of voor kinderen kunnen door de partnerorganisaties zelf worden aangekocht.

Motivering

Het fonds is bedoeld voor de meest behoeftigen. Deze categorie omvat een bredere groep hulpbehoeftigen dan alleen dak- en thuislozen en kinderen. O.a. artikel 2, lid 1 en 7, artikel 3 en artikel 21, lid 4, verwijzen uitdrukkelijk naar de doelgroep „meest behoeftigen”. Dit wijzigingsvoorstel dient om de coherentie in de verordening te vergroten.

Wijzigingsvoorstel 17

Artikel 24, lid 1 a)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(a)

de kosten van de aankoop van levensmiddelen of basisconsumptiegoederen voor persoonlijk gebruik van dak- of thuislozen of van kinderen;

(a)

de kosten van de aankoop van levensmiddelen of basisconsumptiegoederen voor persoonlijk gebruik van dak- of thuislozen of van kinderen de eindbegunstigden;

Motivering

Zie motivering bij wzg. 16.

Wijzigingsvoorstel 18

Artikel 24, lid 1 b)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(b)

wanneer een publiekrechtelijke instantie levensmiddelen of basisconsumptiegoederen voor persoonlijk gebruik van dak- of thuislozen of van kinderen aankoopt en verstrekt aan partnerorganisaties, de kosten van het vervoer van de levensmiddelen of goederen naar de opslagplaatsen van de partnerorganisaties ter hoogte van een vast tarief van 1 % van de onder a) bedoelde kosten;

(b)

wanneer een publiekrechtelijke instantie levensmiddelen of basisconsumptiegoederen voor persoonlijk gebruik van dak- of thuislozen of van kinderen de eindbegunstigden aankoopt en verstrekt aan partnerorganisaties, de kosten van het vervoer van de levensmiddelen of goederen naar de opslagplaatsen van de partnerorganisaties ter hoogte van een vast tarief van 1 % van de onder a) bedoelde kosten;

Motivering

Zie motivering bij wzg. 16.

Brussel, 11 april 2013

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Ramón Luis VALCÁRCEL SISO