ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2013.026.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 26

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

56e jaargang
26 januari 2013


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2013/C 026/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 9 van 12.1.2013

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2013/C 026/02

Zaak C-457/10 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 december 2012 — AstraZeneca AB, AstraZeneca plc/Europese Commissie, European Federation of Pharmaceutical Industries and Associations (EFPIA) (Hogere voorziening — Mededinging — Misbruik van machtspositie — Markt voor geneesmiddelen tegen maagzweren — Misbruik van procedures voor verlenen van aanvullende beschermingscertificaten voor geneesmiddelen en van vergunningprocedures voor in handel brengen van geneesmiddelen — Misleidende verklaringen — Intrekking van vergunningen voor op markt brengen — Hindernissen voor in handel brengen van generieke geneesmiddelen en voor parallelimport)

2

2013/C 026/03

Zaak C-552/10 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 november 2012 — Usha Martin Ltd/Raad van de Europese Unie, Europese Commissie (Hogere voorziening — Dumping — Verordening (EG) nr. 121/2006 — Invoer van stalen kabels uit onder meer India — Besluit 2006/38/EG — Verordening (EG) nr. 384/96 — Artikel 8, lid 9 — In kader van antidumpingprocedures aangeboden verbintenissen)

2

2013/C 026/04

Zaak C-566/10 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 27 november 2012 — Italiaanse Republiek/Europese Commissie, Republiek Litouwen, Helleense Republiek (Hogere voorziening — Regeling van taalgebruik — Aankondigingen van algemene vergelijkende onderzoeken voor aanwerving van administrateurs en assistenten — Volledige bekendmaking in drie officiële talen — Taal van examen — Keuze van tweede taal uit drie officiële talen)

3

2013/C 026/05

Zaak C-600/10: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 november 2012 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland (Niet-nakoming — Vrij verkeer van kapitaal — Belastingheffing op dividenden en interessen die aan pensioenfondsen en pensioenkassen worden uitbetaald — Behandeling van dividenden en interessen die aan niet-ingezeten instellingen worden uitbetaald — Aftrek van exploitatiekosten die rechtstreeks verband houden met ontvangst van inkomsten in vorm van dividenden en interessen — Bewijslast)

3

2013/C 026/06

Zaak C-89/11 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 november 2012 — E.ON Energie AG/Europese Commissie (Hogere voorziening — Beroep tot nietigverklaring van beschikking van Commissie tot vaststelling van geldboete wegens verbreking van verzegeling — Bewijslast — Onjuiste opvatting van bewijzen — Motiveringsplicht — Bedrag van geldboete — Volledige rechtsmacht — Evenredigheidsbeginsel)

4

2013/C 026/07

Zaak C-116/11: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy Poznań — Polen) — Bank Handlowy w Warszawie SA, PPHU ADAX/Ryszard Adamiak/Christianapol sp. z o.o. (Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 1346/2000 — Insolventieprocedures — Begrip beëindiging van de procedure — Mogelijkheid voor rechter bij wie secundaire insolventieprocedure aanhangig is om insolventie van schuldenaar te beoordelen — Mogelijkheid om liquidatieprocedure te openen als secundaire insolventieprocedure wanneer hoofdprocedure sauvegarde-procedure is)

4

2013/C 026/08

Gevoegde zaken C-124/11, C-125/11 en C-143/11: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 december 2012 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Bundesrepublik Deutschland/Karen Dittrich (C-124/11), Bundesrepublik Deutschland/Robert Klinke (C-125/11) en Jörg-Detlef Müller/Bundesrepublik Deutschland (C-143/11) (Gelijke behandeling in arbeid en beroep — Nationale regeling — Toelage voor ambtenaren in geval van ziekte — Richtlijn 2000/78/EG — Artikel 3 — Werkingssfeer — Begrip beloning)

5

2013/C 026/09

Zaak C-136/11: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Schienen-Control Kommission — Oostenrijk) — Westbahn Management GmbH/ÖBB Infrastruktur AG (Vervoer — Spoorwegvervoer — Verplichting van spoorweginfrastructuurbeheerder tot verstrekking aan spoorwegondernemingen van alle realtimegegevens betreffende treinverkeer, met name gegevens inzake eventuele vertragingen van aansluitende treindiensten)

5

2013/C 026/10

Zaak C-139/11: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Barcelona — Spanje) — Joan Cuadrench Moré/Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV (Luchtvervoer — Compensatie en bijstand aan luchtreizigers — Instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vlucht — Termijn voor instellen van vorderingen)

6

2013/C 026/11

Zaak C-152/11: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 6 december 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht München — Duitsland) — Johann Odar/Baxter Deutschland GmbH (Gelijke behandeling in arbeid en beroep — Richtlijn 2000/78/EG — Verbod van discriminatie op grond van leeftijd of handicap — Ontslagvergoeding — Sociaal plan waarin ontslagvergoeding is verlaagd voor gehandicapte werknemers)

6

2013/C 026/12

Gevoegde zaken C-182/11 en C-183/11: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 29 november 2012 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Econord Spa/Comune di Cagno (C-182/11), Comune di Varese, Comune di Solbiate (C-183/11), Comune di Varese (Overheidsopdrachten voor diensten — Richtlijn 2004/18/EG — Aanbestedende dienst die op juridisch van hem onderscheiden opdrachtnemer toezicht uitoefent zoals op zijn eigen diensten — Geen verplichting om aanbestedingsprocedure te organiseren overeenkomstig Unierechtelijke voorschriften (zogenaamde in house-opdracht) — Opdrachtnemende entiteit waarop meerdere territoriale overheden gezamenlijk toezicht uitoefenen — Voorwaarden voor toepassing van in house-opdracht)

7

2013/C 026/13

Zaak C-219/11: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Brain Products GmbH/BioSemi VOF, Antonius Pieter Kuiper, Robert Jan Gerard Honsbeek, Alexander Coenraad Metting van Rijn (Prejudiciële verwijzing — Medische hulpmiddelen — Richtlijn 93/42/EEG — Werkingssfeer — Uitlegging van begrip medisch hulpmiddel — Product dat voor niet-medisch gebruik wordt verkocht — Onderzoek van fysiologisch proces — Vrij verkeer van goederen)

7

2013/C 026/14

Zaak C-257/11: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 29 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel București — Roemenië) — SC Gran Via Moinești Srl/Agenția Națională de Administrare Fiscală (ANAF), Administrația Finanțelor Publice București (Richtlijn 2006/112/EG — Belasting over toegevoegde waarde — Artikelen 167, 168 en 185 — Recht op aftrek — Herziening van aftrek — Aankoop van stuk grond en daarop opgetrokken gebouwen met doel om deze gebouwen te slopen en op dit stuk grond woningbouwproject te realiseren)

8

2013/C 026/15

Zaak C-262/11: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 29 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad — Bulgarije) — Kremikovtzi AD/Ministar na ikonomikata, energetikata i turizma i zamestnik-ministar na ikonomikata, energetikata i turizma (Toetreding van Republiek Bulgarije tot Europese Unie — Associatieovereenkomst EG-Bulgarije — IJzer- en staalsector — Staatssteun voor herstructurering verleend vóór toetreding — Voorwaarden — Levensvatbaarheid van steunontvangers aan einde van herstructureringsperiode — Insolventverklaring van steunontvanger na toetreding — Respectieve bevoegdheden van nationale autoriteiten en Europese Commissie — Nationaal besluit waarbij bestaan van publiekrechtelijke schuldvordering wordt vastgesteld ter zake van onrechtmatig geworden steun — Besluit EU-BG nr. 3/2006 — Bijlage V bij Toetredingsakte — Steun die van toepassing is na toetreding — Verordening (EG) nr. 659/1999 — Bestaande steun)

8

2013/C 026/16

Zaak C-277/11: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Ireland — Ierland) — M. M./Minister for Justice, Equality and Law Reform, Ireland, Attorney General (Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk Europees asielstelsel — Richtlijn 2004/83/EG — Minimumnormen voor toekenning van vluchtelingenstatus of subsidiaire-beschermingsstatus — Artikel 4, lid 1, tweede zin — Samenwerking van lidstaat met verzoeker om relevante elementen van zijn verzoek te beoordelen — Strekking — Rechtmatigheid van nationale procedure voor behandeling van verzoek om subsidiaire bescherming na afwijzing van verzoek om erkenning van vluchtelingenstatus — Eerbiediging van grondrechten — Recht om te worden gehoord)

9

2013/C 026/17

Zaak C-285/11: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 december 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna — Bulgarije) — BONIK (EOOD)/Direktor na Direktsia Obzhalvane I upravlenie na izpalnenieto — Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite (Btw — Richtlijn 2006/112/EG — Recht op aftrek — Weigering)

10

2013/C 026/18

Gevoegde zaken C-320/11, C-330/11, C-382/11 en C-383/11: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 22 november 2012 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna — Bulgarije) — DIGITALNET OOD (C-320/11 en C-383/11), Tsifrova kompania OOD (C-330/11), M SAT CABLE AD (C-382/11)/Nachalnik na Mitnicheski punkt — Varna Zapad pri Mitnitsa Varna (Gemeenschappelijk douanetarief — Tariefindeling — Gecombineerde nomenclatuur — Toestellen uitgerust met ingebouwde modem voor toegang tot internet, functie voor interactieve informatie-uitwisseling en mogelijkheid tot ontvangst van televisiesignalen)

10

2013/C 026/19

Gevoegde zaken C-356/11 en C-357/11: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 6 december 2012 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — O., S./Maahanmuuttovirasto (C-356/11), en Maahanmuuttovirasto/L. (C-357/11) (Burgerschap van Unie — Artikel 20 VWEU — Richtlijn 2003/86/EG — Recht op gezinshereniging — Jonge kinderen, burgers van Unie, die met hun moeders, onderdanen van derde landen, wonen op grondgebied van lidstaat waarvan deze kinderen nationaliteit hebben — Permanent verblijfsrecht in deze lidstaat van moeders aan wie uitsluitend gezag over burgers van Unie is toegekend — Samengestelde gezinnen na nieuw huwelijk van moeders met onderdanen van derde landen en geboorte van kinderen, eveneens onderdanen van derde landen, uit deze huwelijken — Verzoeken om gezinshereniging in lidstaat van herkomst van burgers van Unie — Weigering van verblijfsrecht aan nieuwe echtgenoten wegens onvoldoende middelen van bestaan — Recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven — Inaanmerkingneming belang kinderen)

11

2013/C 026/20

Zaak C-385/11: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 22 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social de Barcelona — Spanje) — Isabel Elbal Moreno/Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) en Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS) (Artikel 157 VWEU — Richtlijn 79/7/EEG — Richtlijn 97/81/EG — Raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid — Richtlijn 2006/54/EG — Premiegebonden ouderdomspensioen — Gelijke behandeling van mannelijke en vrouwelijke werknemers — Indirecte discriminatie op grond van geslacht)

12

2013/C 026/21

Zaak C-410/11: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Barcelona — Spanje) — Pedro Espada Sánchez, Alejandra Oviedo Gonzales, Lucía Espada Oviedo, Pedro Espada Oviedo/Iberia Líneas Aéreas de España SA (Luchtvervoer — Verdrag van Montreal — Artikel 22, lid 2 — Aansprakelijkheid van vervoerders voor bagage — Beperkingen bij vernieling, verlies, beschadiging of vertraging van bagage — Aan meerdere passagiers gemeenschappelijke bagage — Aangifte door slechts één van hen)

12

2013/C 026/22

Zaak C-416/11 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 29 november 2012 — Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland/Europese Commissie (Hogere voorziening — Richtlijn 92/43/EEG — Instandhouding van natuurlijke habitats — Lijst van gebieden van communautair belang voor mediterrane biogeografische regio — Opneming op lijst van door Koninkrijk Spanje voorgesteld gebied — Gebied waarvan wordt gesteld dat het deel van Britse territoriale wateren van Gibraltar en diepzeegebied omvat — Beroep tot nietigverklaring — Zuiver bevestigende handeling)

13

2013/C 026/23

Zaak C-430/11: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 december 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Rovigo — Italië) — Strafzaak tegen Md Sagor (Ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid — Richtlijn 2008/115/EG — Gemeenschappelijke normen en procedures op gebied van terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal in lidstaat verblijven — Nationale wettelijke regeling die voorziet in geldboete die kan worden vervangen door uitwijzing of huisarrest)

13

2013/C 026/24

Zaak C-441/11 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 6 december 2012 — Europese Commissie/Verhuizingen Coppens NV (Hogere voorziening — Mededinging — Kartels — Artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst — Markt voor internationale verhuisdiensten in België — Kartel dat bestaat uit drie afzonderlijke overeenkomsten — Eén enkele voortgezette inbreuk — Ontbreken van bewijs dat deelnemer aan afzonderlijke overeenkomst kennis had van overige afzonderlijke overeenkomsten — Gedeeltelijke of volledige nietigverklaring van de beschikking van de Commissie — Artikelen 263 VWEU en 264 VWEU)

14

2013/C 026/25

Zaak C-562/11: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 6 december 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Société d’Exportation de Produits Agricoles SA (SEPA)/Hauptzollamt Hamburg-Jonas (Landbouw — Verordening (EEG) nr. 3665/87 — Artikel 11 — Restituties bij uitvoer — Verzoek om restitutie voor uitvoer die geen recht geeft op restitutie — Administratieve sanctie)

14

2013/C 026/26

Zaak C-119/12: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Josef Probst/mr.nexnet GmbH (Elektronische communicatie — Richtlijn 2002/58/EG — Artikel 6, leden 2 en 5 — Verwerking van persoonsgegevens — Verkeersgegevens nodig voor opmaken en innen van facturen — Inning van vorderingen door derde vennootschap — Personen handelend onder gezag van aanbieders van openbare communicatienetwerken en elektronische-communicatiediensten)

15

2013/C 026/27

Zaak C-370/12: Arrest van het Hof (voltallige zitting) van 27 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court — Ierland) — Thomas Pringle/Government of Ireland, Ireland en The Attorney General (Stabiliteitsmechanisme voor lidstaten die de euro als munt hebben — Besluit 2011/199/EU — Wijziging van artikel 136 VWEU — Geldigheid — Artikel 48, lid 6, VEU — Vereenvoudigde herzieningsprocedure — ESM-verdrag — Economisch en monetair beleid — Bevoegdheid van lidstaten)

15

2013/C 026/28

Zaak C-446/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 3 oktober 2012 — W.P. Willems, andere partij: Burgemeester van Nuth

16

2013/C 026/29

Zaak C-447/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 5 oktober 2012 — H. J. Kooistra, andere partij: Burgemeester van Skarsterlân

16

2013/C 026/30

Zaak C-448/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 8 oktober 2012 — M. Roest, andere partij: Burgemeester van Amsterdam

17

2013/C 026/31

Zaak C-449/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 8 oktober 2012 — L.J.A. van Luijk, andere partij: Burgemeester van Den Haag

18

2013/C 026/32

Zaak C-452/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Krefeld (Duitsland) op 9 oktober 2012 — NIPPONKOA Insurance Co. (Europe) Ltd/Inter-Zuid Transport BV

18

2013/C 026/33

Zaak C-456/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 10 oktober 2012 — Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel en O, andere partij: B

19

2013/C 026/34

Zaak C-457/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 10 oktober 2012 — S en Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, andere partij: G

19

2013/C 026/35

Zaak C-469/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien (Oostenrijk) op 22 oktober 2012 — Krejci Lager & Umschlagbetriebs GmbH/Olbrich Transport und Logistik GmbH

19

2013/C 026/36

Zaak C-473/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof (België) op 22 oktober 2012 — Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars (BIV)/Geoffrey Englebert, Immo 9 BVBA, Grégory Francotte

20

2013/C 026/37

Zaak C-474/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 22 oktober 2012 — Schiebel Aircraft GmbH

20

2013/C 026/38

Zaak C-475/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék (voorheen Fővárosi Bíróság) (Hongarije) op 22 oktober 2012 — UPC DTH Sàrl/Nemzeti Média- és Hírközlési Hatóság Elnökhelyettese

20

2013/C 026/39

Zaak C-477/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundespatentgericht (Duitsland) op 24 oktober 2012 — Rechtsanwälte Hogan Lovells International LLP/Bayer CropScience K.K.

21

2013/C 026/40

Zaak C-478/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Feldkirch (Oostenrijk) op 24 oktober 2012 — Armin Maletic, Marianne Maletic/lastminute.com GmbH en TUI Österreich GmbH

22

2013/C 026/41

Zaak C-480/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 25 oktober 2012 — Minister van Financiën, andere partij: X BV

22

2013/C 026/42

Zaak C-483/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Grondwettelijk Hof (België) op 29 oktober 2012 — Pelckmans Turnhout NV tegen Walter Van Gastel Balen NV e.a.

22

2013/C 026/43

Zaak C-484/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank ’s-Gravenhage (Nederland) op 31 oktober 2012 — Georgetown University tegen Octrooicentrum Nederland, handelend onder de naam NL Octrooicentrum

23

2013/C 026/44

Zaak C-485/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (Nederland) op 31 oktober 2012 — Maatschap T. van Oosterom en A. van Oosterom-Boelhouwer tegen Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

23

2013/C 026/45

Zaak C-486/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (Nederland) op 31 oktober 2012 — X, andere partij: Heffingsambtenaar van de gemeente Z

24

2013/C 026/46

Zaak C-487/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Contencioso-Administrativo no 1 de Ourense (Spanje) op 2 november 2012 — Vueling Airlines S.A./Instituto Galego de Consumo de la Xunta de Galicia

24

2013/C 026/47

Zaak C-492/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 5 november 2012 — Conseil national de l’ordre des médecins/Ministère des affaires sociales et de la santé

24

2013/C 026/48

Zaak C-494/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het First-tier Tribunal (Tax Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 5 november 2012 — Dixons Retail Plc/Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

25

2013/C 026/49

Zaak C-497/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia (Italië) op 7 november 2012 — Davide Gullotta, Farmacia di Gullotta Davide & C. Sas/Ministero della Salute, Azienda Sanitaria Provinciale di Catania

25

2013/C 026/50

Zaak C-498/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Tivoli (Italië) op 7 november 2012 — Antonella Pedone/Maria Adele Corrao

26

2013/C 026/51

Zaak C-499/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Tivoli (Italië) op 7 november 2012 — Elisabetta Gentile/Ufficio Finanziario della Direzione Ufficio Territoriale di Tivoli e.a.

26

2013/C 026/52

Zaak C-500/12: Beroep ingesteld op 6 november 2012 — Europese Commissie/Republiek Polen

26

2013/C 026/53

Zaak C-501/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 8 november 2012 — Thomas Specht/Land Berlin

27

2013/C 026/54

Zaak C-502/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 8 november 2012 — Jens Schombera/Land Berlin

28

2013/C 026/55

Zaak C-503/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 8 november 2012 — Alexander Wieland/Land Berlin

28

2013/C 026/56

Zaak C-504/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 8 november 2012 — Uwe Schönefeld/Land Berlin

29

2013/C 026/57

Zaak C-505/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 8 november 2012 — Antje Wilke/Land Berlin

30

2013/C 026/58

Zaak C-506/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 8 november 2012 — Gerd Schini/Land Berlin

31

2013/C 026/59

Zaak C-507/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court of the United Kingdom (Verenigd Koninkrijk) op 8 november 2012 — Jessy Saint Prix/Secretary of State for Work and Pensions

32

2013/C 026/60

Zaak C-511/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Central Administrativo Norte (Portugal) op 12 november 2012 — Joaquim Fernando Macedo Maia, e.a./Fundo de Garantia Salarial, IP

32

2013/C 026/61

Zaak C-512/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 13 november 2012 — Octapharma France/Agence nationale de sécurité du médicament et des produits de santé (ANSM), Ministère des affaires sociales et de la santé

32

2013/C 026/62

Zaak C-515/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas (Litouwen) op 14 november 2012 — UAB 4finance/Valstybinė vartotojų teisių apsaugos tarnyba, Valstybinė mokesčių inspekcija prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos

33

2013/C 026/63

Zaak C-516/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 15 november 2012 — CTP/Regione Campania, Provincia di Napoli

34

2013/C 026/64

Zaak C-517/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 15 november 2012 — CTP/Regione Campania

34

2013/C 026/65

Zaak C-518/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 15 november 2012 — CTP/Regione Campania, Provincia di Napoli

34

2013/C 026/66

Zaak C-520/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 16 november 2012 door Diadikasia Symvouloi Epicheiriseon AE tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 13 september 2012 in zaak T-369/11, Diadikasia Symvouloi Epicheiriseon AE/Europese Commissie, Delegatie van de Europese Unie in Turkije, Central Finance & Contracts Unit (CFCU)

35

2013/C 026/67

Zaak C-525/12: Beroep ingesteld op 19 november 2012 — Europese Commissie/Duitsland

35

2013/C 026/68

Zaak C-527/12: Beroep ingesteld op 20 november 2012 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

36

2013/C 026/69

Zaak C-530/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 november 2012 door het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 13 september 2012 in zaak T-404/10, National Lottery Commission/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

36

2013/C 026/70

Zaak C-532/12: Beroep ingesteld op 23 november 2012 — Europese Commissie/Groothertogdom Luxemburg

37

2013/C 026/71

Zaak C-538/12: Beroep ingesteld op 26 november 2012 — Europese Commissie/Republiek Slovenië

38

2013/C 026/72

Zaak C-547/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 november 2012 door de Helleense Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 10 oktober 2012 in zaak T-158/09, Griekenland/Commissie

38

 

Gerecht

2013/C 026/73

Zaak T-491/07: Arrest van het Gerecht van 29 november 2012 — CB/Commissie (Mededinging — Besluit van ondernemersvereniging — Markt voor uitgifte van betaalkaarten in Frankrijk — Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Tariefmaatregelen die gelden voor nieuwkomers — Toetredingsrecht en zogenaamde reguleringsmechanisme voor acquiringfunctie en mechanisme om slapende leden te wekken — Relevante markt — Doel van maatregelen in kwestie — Doelbewuste beperking van mededinging — Artikel 81, lid 3, EG — Kennelijke beoordelingsfouten — Beginsel van behoorlijk bestuur — Evenredigheid — Rechtszekerheid)

39

2013/C 026/74

Zaak T-42/09: Arrest van het Gerecht van 7 december 2012 — A. Loacker/BHIM — Editrice Quadratum (QUADRATUM) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk QUADRATUM — Ouder gemeenschapswoordmerk LOACKER QUADRATINI — Relatieve weigeringsgrond — Geen verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009] — Artikel 73 van verordening nr. 40/94 (thans artikel 75 van verordening nr. 207/2009) — Artikel 74 van verordening nr. 40/94 (thans artikel 76 van verordening nr. 207/2009))

39

2013/C 026/75

Zaak T-167/10: Arrest van het Gerecht van 6 december 2012 — Evropaïki Dynamiki/Commissie (Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Aanvragen van offertes — Weigering van toegang — Beroep tot nietigverklaring — Beroepstermijn — Aanvang — Ontvankelijkheid — Uitzondering betreffende bescherming van economisch beleid van Europese Unie — Uitzondering betreffende bescherming van handelsbelangen van derde — Uitzondering betreffende bescherming van openbaar belang wat betreft openbare veiligheid — Motiveringsplicht)

40

2013/C 026/76

Zaak T-390/10 P: Arrest van het Gerecht van 6 december 2012 — Füller-Tomlinson/Parlement (Hogere voorziening — Openbare dienst — Tijdelijke functionarissen — Sociale zekerheid — Beroepsziekte — Vaststelling van door beroep veroorzaakte percentage van invaliditeit — Toepassing van Europese schaal voor medische beoordeling van aantastingen van fysieke en psychische integriteit — Verkeerde opvatting van feiten — Redelijke termijn)

40

2013/C 026/77

Zaken T-537/10 en T-538/10: Arrest van het Gerecht van 29 november 2012 — Adamowski/BHIM — Fagumit (FAGUMIT) (Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapswoordmerk Fagumit en gemeenschapsbeeldmerk FAGUMIT — Ouder nationaal beeldmerk FAGUMIT — Relatieve nietigheidsgrond — Artikelen 8, lid 3, en 165, lid 4, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

40

2013/C 026/78

Zaak T-590/10: Arrest van het Gerecht van 29 november 2012 — Thesing en Bloomberg Finance/ECB (Toegang tot documenten — Besluit 2004/258/EG — Documenten betreffende staatsschuld en overheidstekort van lidstaat — Weigering van toegang — Uitzondering inzake economisch beleid van Unie of lidstaat — Gedeeltelijke weigering van toegang)

41

2013/C 026/79

Zaak T-15/11: Arrest van het Gerecht van 11 december 2012 — Sina Bank/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Beroep tot nietigverklaring — Motiveringsplicht)

41

2013/C 026/80

Zaak T-143/11: Arrest van het Gerecht van 5 december 2012 — Consorzio vino Chianti Classico/BHIM — FFR (F.F.R.) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk F.F.R. — Oudere nationale beeldmerken CHIANTI CLASSICO — Relatieve weigeringsgrond — Geen verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009)

42

2013/C 026/81

Zaak T-171/11: Arrest van het Gerecht van 29 november 2012 — Hopf/BHIM (Clampflex) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Clampflex — Absolute weigeringsgronden — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 — Motiveringsplicht — Artikel 75 van verordening nr. 207/2009)

42

2013/C 026/82

Zaak T-421/11: Arrest van het Gerecht van 5 december 2012 — Qualitest/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Beroep tot nietigverklaring — Motiveringsplicht — Kennelijke beoordelingsfout)

43

2013/C 026/83

Zaak T-630/11 P: Arrest van het Gerecht van 6 december 2012 — Strobl/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Aanwerving — Algemeen vergelijkend onderzoek — Kandidaten die vóór inwerkingtreding van nieuwe Statuut op lijst van geschikte kandidaten zijn geplaatst — Kennisgeving van vacature — Aanstelling — Indeling in rang volgens nieuwe, minder gunstige regels — Artikel 12 van bijlage XIII bij Statuut — Verkeerde rechtsopvatting — Motiveringsplicht van Gerecht voor ambtenarenzaken)

43

2013/C 026/84

Zaak T-22/12: Arrest van het Gerecht van 11 december 2012 — Fomanu/BHIM (Qualität hat Zukunft) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Qualität hat Zukunft — Absolute weigeringsgronden — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

44

2013/C 026/85

Zaak T-29/12: Arrest van het Gerecht van 28 november 2012 — Bauer/BHIM — BenQ Materials (Daxon) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Daxon — Ouder gemeenschapswoordmerk DALTON — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

44

2013/C 026/86

Zaak T-17/10: Beschikking van het Gerecht van 27 november 2012 — Steinberg/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Documenten in verband met financieringsbesluiten betreffende subsidies aan Israëlische en Palestijnse non-gouvernementele organisaties in kader van programma Partnerschap voor de Vrede en Europees instrument voor democratie en mensenrechten — Gedeeltelijke weigering om toegang te verlenen — Uitzondering voor bescherming van openbaar belang op gebied van openbare veiligheid — Motiveringsplicht — Beroep gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk rechtens ongegrond)

44

2013/C 026/87

Zaak T-302/10: Beschikking van het Gerecht van 23 november 2012 — Crocs/BHIM — Holey Soles Holdings en PHI (Afbeeldingen van schoeisel) (Gemeenschapsmerk — Vordering tot nietigverklaring — Intrekking van vordering tot nietigverklaring — Afdoening zonder beslissing)

45

2013/C 026/88

Zaak T-541/10: Beschikking van het Gerecht van 27 november 2012 — ADEDY e.a./Raad (Beroep tot nietigverklaring — Aan lidstaat gerichte besluiten om buitensporigtekortsituatie te verhelpen — Niet rechtstreeks geraakt — Niet-ontvankelijkheid)

45

2013/C 026/89

Zaak T-215/11: Beschikking van het Gerecht van 27 november 2012 — ADEDY e.a./Raad (Beroep tot nietigverklaring — Besluit gericht tot lidstaat om buitensporigtekortsituatie te verhelpen — Niet rechtstreeks geraakt — Niet-ontvankelijkheid)

45

2013/C 026/90

Zaak T-278/11: Beschikking van het Gerecht van 13 november 2012 — ClientEarth e.a./Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Impliciete weigering van toegang — Beroepstermijn — Tardief ingesteld beroep — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

46

2013/C 026/91

Zaak T-466/11: Beschikking van het Gerecht van 19 oktober 2012 — Ellinika Nafpigeia en Hoern/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Scheepsbouw — Steun aan scheepswerf door Griekse autoriteiten — Uitvoeringsmaatregelen voor besluit van Commissie waarin onverenigbaarheid van steun wordt vastgesteld en terugvordering wordt gelast — Niet-ontvankelijkheid)

46

2013/C 026/92

Zaak T-491/11 P: Beschikking van het Gerecht van 20 november 2012 — Marcuccio/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Duur van procedure strekkende tot erkenning van blijvende gedeeltelijke invaliditeit — Schade die rekwirant zou hebben geleden — Weigering om vermijdbare kosten te vergoeden — Beroep in eerste aanleg kennelijk rechtens ongegrond verklaard — Artikel 94, sub a, van Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken)

47

2013/C 026/93

Zaak T-548/11: Beschikking van het Gerecht van 26 november 2012 — MIP Metro/BHIM — Real Seguros (real,- QUALITY) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Verval van oudere nationale merken — Afdoening zonder beslissing)

47

2013/C 026/94

Zaak T-549/11: Beschikking van het Gerecht van 26 november 2012 — MIP Metro/BHIM — Real Seguros (real,- BIO) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Verval van oudere nationale merken — Afdoening zonder beslissing)

47

2013/C 026/95

Zaak T-616/11 P: Beschikking van het Gerecht van 8 november 2012 — Marcuccio/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Beroep in eerste aanleg kennelijk rechtens ongegrond verklaard — Schade die rekwirant zou hebben geleden — Vergoeding van vermijdbare kosten — Artikel 94, sub a, van Reglement voor de procesvoering van Gerecht voor ambtenarenzaken)

48

2013/C 026/96

Zaak T-672/11: Beschikking van het Gerecht van 27 november 2012 — H-Holding/Parlement (Beroep wegens nalaten — Beroep tot schadevergoeding — Beroep ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk rechtens ongegrond)

48

2013/C 026/97

Zaak T-120/12: Beschikking van het Gerecht van 20 november 2012 — Shahid Beheshti University/Raad (Beroep tot nietigverklaring — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen tegen Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Beroepstermijn — Te laat ingesteld beroep — Niet-ontvankelijkheid)

48

2013/C 026/98

Zaak T-138/12: Beschikking van het Gerecht van 20 november 2012 — Geipel/BHIM — Reeh (BEST BODY NUTRITION) (Gemeenschapsmerk — Oppositie — Intrekking van oppositie — Afdoening zonder beslissing)

49

2013/C 026/99

Zaak T-164/12 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 29 november 2012 — Alstom/Commissie (Kort geding — Mededinging — Besluit van Commissie houdende toezending van documenten aan nationale rechterlijke instantie — Vertrouwelijkheid — Recht op effectieve rechterlijke bescherming — Verzoek om voorlopige maatregelen — Fumus boni juris — Spoedeisendheid — Belangenafweging)

49

2013/C 026/00

Zaak T-341/12 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 16 november 2012 — Evonik Degussa/Commissie (Kort geding — Mededinging — Bekendmaking van besluit waarin Commissie schending van kartelverbod vaststelt — Afwijzing van verzoek om vertrouwelijke behandeling van aan Commissie verstrekte inlichtingen op grond van haar clementiemededinging — Belangenafweging — Spoedeisendheid — Fumus boni juris)

49

2013/C 026/01

Zaak T-343/12: Beschikking van het Gerecht van 21 november 2012 — Grupo T Diffusión/BHIM — ABR Producción Contemporánea (Lamp) (Gemeenschapsmerk — Vordering tot nietigverklaring — Intrekking van vordering tot nietigverklaring — Afdoening zonder beslissing)

50

2013/C 026/02

Zaak T-453/12: Beroep ingesteld op 12 oktober 2012 — Zoo Sport/BHIM — K-2 (ZOOSPORT)

50

2013/C 026/03

Zaak T-470/12: Beroep ingesteld op 22 oktober 2012 — Sothys Auriac/BHIM — Grand Hotel Primavera (BEAUTY GARDEN)

51

2013/C 026/04

Zaak T-473/12: Beroep ingesteld op 1 november 2012 — Aer Lingus/Commissie

51

2013/C 026/05

Zaak T-480/12: Beroep ingesteld op 5 november 2012 — Coca-Cola/BHIM — Mitico (Master)

52

2013/C 026/06

Zaak T-482/12: Beroep ingesteld op 29 oktober 2012 — Internationaler Hilfsfonds/Commissie

53

2013/C 026/07

Zaak T-483/12: Beroep ingesteld op 5 november 2012 — Nestlé Unternehmungen Deutschland/BHIM — Lotte (LOTTE)

53

2013/C 026/08

Zaak T-484/12: Beroep ingesteld op 6 november 2012 — CeWe Color/BHIM (SMILECARD)

53

2013/C 026/09

Zaak T-485/12: Beroep ingesteld op 9 november 2012 — Grupo Bimbo/BHIM (SANISSIMO)

54

2013/C 026/10

Zaak T-487/12: Beroep ingesteld op 9 november 2012 — Eckes-Granini/BHIM — Panini (PANINI)

54

2013/C 026/11

Zaak T-489/12: Beroep ingesteld op 8 november 2012 — Planet/Commissie

55

2013/C 026/12

Zaak T-490/12: Beroep ingesteld op 6 november 2012 — Arnoldo Mondadori Editore/BHIM — Grazia Equity (GRAZIA)

55

2013/C 026/13

Zaak T-493/12: Beroep ingesteld op 14 november 2012 — Sanofi/BHIM — GP Pharm (GEPRAL)

56

2013/C 026/14

Zaak T-494/12: Beroep ingesteld op 14 november 2012 — Biscuits Poult/BHIM — Banketbakkerij Merba (koekjes)

56

2013/C 026/15

Zaak T-495/12: Beroep ingesteld op 16 november 2012 — European Drinks/BHIM — Alexandrion Grup Romania (Dracula Bite)

57

2013/C 026/16

Zaak T-496/12: Beroep ingesteld op 16 november 2012 — European Drinks/BHIM — Alexandrion Grup Romania (DRACULA BITE)

57

2013/C 026/17

Zaak T-497/12: Beroep ingesteld op 16 november 2012 — European Drinks/BHIM — Alexandrion Grup Romania (DRACULA BITE)

58

2013/C 026/18

Zaak T-498/12: Beroep ingesteld op 16 november 2012 — Koinopraxia Touristiki Loutrakiou/Commissie

58

2013/C 026/19

Zaak T-499/12: Beroep ingesteld op 13 november 2012 — HSH Investment Holdings Coinvest-C en HSH Investment Holdings FSO/Commissie

59

2013/C 026/20

Zaak T-500/12: Beroep ingesteld op 15 november 2012 — Ryanair/Commissie

60

2013/C 026/21

Zaak T-501/12: Beroep ingesteld op 19 november 2012 — Farmaceutisk Laboratorium Ferring/BHIM — Tillotts Pharma (OCTASA)

61

2013/C 026/22

Zaak T-502/12: Beroep ingesteld op 19 november 2012 — Ferring/BHIM — Tillots Pharma (OCTASA)

62

2013/C 026/23

Zaak T-503/12: Beroep ingesteld op 16 november 2012 — Verenigd Koninkrijk/Commissie

62

2013/C 026/24

Zaak T-504/12: Beroep ingesteld op 19 november 2012 — Murnauer Markenvertrieb/BHIM (NOTFALL CREME)

63

2013/C 026/25

Zaak T-505/12: Beroep ingesteld op 19 november 2012 — Compagnie des montres Longines, Francillon/BHIM — Cheng (B)

63

2013/C 026/26

Zaak T-508/12: Beroep ingesteld op 19 november 2012 — Automobile Association/BHIM — Duncan Petersen Publishing (opbergmappen)

64

2013/C 026/27

Zaak T-509/12: Beroep ingesteld op 16 november 2012 — Advance Magazine Publishers/BHIM — Nanso Group (TEEN VOGUE)

64

2013/C 026/28

Zaak T-510/12: Beroep ingesteld op 21 november 2012 — Conrad Electronic/BHIM — Sky IP International (EuroSky)

65

2013/C 026/29

Zaak T-513/12: Beroep ingesteld op 22 november 2012 — NCL/BHIM (NORWEGIAN GETAWAY)

65

2013/C 026/30

Zaak T-514/12: Beroep ingesteld op 22 november 2012 — NCL/BHIM (NORWEGIAN BREAKAWAY)

66

2013/C 026/31

Zaak T-515/12: Beroep ingesteld op 22 november 2012 — El Corte Inglés/BHIM — English Cut (The English Cut)

66

2013/C 026/32

Zaak T-519/12: Beroep ingesteld op 27 november 2012 — mobile.international/BHIM — Commissie (PL mobile.eu)

67

2013/C 026/33

Zaak T-527/12: Beroep ingesteld op 6 december 2012 — DeMaCo Holland/Commissie

68

2013/C 026/34

Zaak T-468/09: Beschikking van het Gerecht van 3 december 2012 — JSK International Architekten und Ingenieure/ECB

68

2013/C 026/35

Zaak T-100/10: Beschikking van het Gerecht van 28 november 2012 — Nordzucker/Commissie

69

2013/C 026/36

Zaak T-364/11: Beschikking van het Gerecht van 4 december 2012 — Arla Foods/BHIM — Artax (Lactofree)

69

2013/C 026/37

Zaak T-590/11: Beschikking van het Gerecht van 14 november 2012 — S & S Szlegiel Szlegiel i Wiśniewski/BHIM — Scotch & Soda (SODA)

69

2013/C 026/38

Zaak T-77/12: Beschikking van het Gerecht van 4 december 2012 — Wahl/BHIM — Tenacta Group (bellissima)

69

2013/C 026/39

Zaak T-200/12: Beschikking van het Gerecht van 12 november 2012 — Shannon Free Airport Development/Commissie

69

2013/C 026/40

Zaak T-230/12: Beschikking van het Gerecht van 21 november 2012 — Axa Belgium/Commissie

69

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2013/C 026/41

Zaak F-103/12: Beroep ingesteld op 27 september 2012 — ZZ/Europol

70

2013/C 026/42

Zaak F-104/12: Beroep ingesteld op 27 september 2012 — ZZ/Europol

70

2013/C 026/43

Zaak F-105/12: Beroep ingesteld op 27 september 2012 — ZZ/Europol

70

2013/C 026/44

Zaak F-113/12: Beroep ingesteld op 9 oktober 2012 — ZZ/Commissie

71

2013/C 026/45

Zaak F-114/12: Beroep ingesteld op 10 oktober 2012 — ZZ/Commissie

71

2013/C 026/46

Zaak F-115/12: Beroep ingesteld op 15 oktober 2012 — ZZ/Commissie

71

2013/C 026/47

Zaak F-122/12: Beroep ingesteld op 22 oktober 2012 — ZZ/Raad

72

2013/C 026/48

Zaak F-124/12: Beroep ingesteld op 22 oktober 2012 — ZZ/EWDD

72

2013/C 026/49

Zaak F-125/12: Beroep ingesteld op 3 november 2012 — ZZ/BHIM

72

2013/C 026/50

Zaak F-128/12: Beroep ingesteld op 29 oktober 2012 — ZZ/Parlement

73

2013/C 026/51

Zaak F-129/12: Beroep ingesteld op 31 oktober 2012 — CH/Parlement

73

2013/C 026/52

Zaak F-132/12: Beroep ingesteld op 7 november 2012 — ZZ e.a./Commissie

73

2013/C 026/53

Zaak F-134/12: Beroep ingesteld op 9 november 2012 — ZZ/Raad

74

2013/C 026/54

Zaak F-135/12: Beroep ingesteld op 9 november 2012 — ZZ/REA

74

2013/C 026/55

Zaak F-136/12: Beroep ingesteld op 9 november 2012 — ZZ/Raad

75

2013/C 026/56

Zaak F-137/12: Beroep ingesteld op 14 november 2012 — ZZ/Commissie

75

2013/C 026/57

Zaak F-138/12: Beroep ingesteld op 14 november 2012 — ZZ/Commissie

75

2013/C 026/58

Zaak F-139/12: Beroep ingesteld op 14 november 2012 — ZZ/Commissie

76

2013/C 026/59

Zaak F-140/12: Beroep ingesteld op 16 november 2012 — ZZ/Commissie

76

2013/C 026/60

Zaak F-141/12: Beroep ingesteld op 16 november 2012 — ZZ/Commissie

76

2013/C 026/61

Zaak F-142/12: Beroep ingesteld op 16 november 2012 — ZZ/Commissie

77

2013/C 026/62

Zaak F-143/12: Beroep ingesteld op 21 november 2012 — ZZ/Commissie

77

2013/C 026/63

Zaak F-144/12: Beroep ingesteld op 21 november 2012 — ZZ/Commissie

77

2013/C 026/64

Zaak F-146/12: Beroep ingesteld op 28 november 2012 — ZZ/Commissie

78

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/1


2013/C 26/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 9 van 12.1.2013

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 399 van 22.12.2012

PB C 389 van 15.12.2012

PB C 379 van 8.12.2012

PB C 373 van 1.12.2012

PB C 366 van 24.11.2012

PB C 355 van 17.11.2012

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/2


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 december 2012 — AstraZeneca AB, AstraZeneca plc/Europese Commissie, European Federation of Pharmaceutical Industries and Associations (EFPIA)

(Zaak C-457/10 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Misbruik van machtspositie - Markt voor geneesmiddelen tegen maagzweren - Misbruik van procedures voor verlenen van aanvullende beschermingscertificaten voor geneesmiddelen en van vergunningprocedures voor in handel brengen van geneesmiddelen - Misleidende verklaringen - Intrekking van vergunningen voor op markt brengen - Hindernissen voor in handel brengen van generieke geneesmiddelen en voor parallelimport)

2013/C 26/02

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: AstraZeneca AB, AstraZeneca plc (vertegenwoordigers: M. Brealey QC, M. Hoskins QC, D. Jowell, Barrister en F. Murphy, Solicitor)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre, É. Gippini Fournier en J. Bourke, gemachtigden), European Federation of Pharmaceutical Industries and Associations (EFPIA) (vertegenwoordiger: M. Van Kerckhove, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer — uitgebreid) van 1 juli 2010, AstraZeneca/Commissie (T-321/05), houdende gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 15 juni 2005 inzake een procedure op grond van artikel 82 van het EG-Verdrag en artikel 54 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/A.37.507/F3 — AstraZeneca), waarbij een geldboete van 60 miljoen EUR aan rekwirantes is opgelegd wegens het misbruik dat zij van het octrooisysteem en de procedures voor het in de handel brengen van farmaceutische producten hebben gemaakt om te voorkomen dat concurrerende generieke producten op de markt zouden komen of om dit af te remmen — Bepaling van de markt — Uitlegging van artikel 19 van verordening (EEG) nr. 1768/92 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen

Dictum

1)

De principale en de incidentele hogere voorziening worden afgewezen.

2)

AstraZeneca AB en AstraZeneca plc worden verwezen in de kosten van de principale hogere voorziening.

3)

De European Federation of Pharmaceutical Industries and Associations (EFPIA) wordt verwezen in de kosten van haar incidentele hogere voorziening en draagt haar eigen kosten in verband met de principale hogere voorziening.

4)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten in verband met haar incidentele hogere voorziening.


(1)  PB C 301 van 06.11.2010.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/2


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 november 2012 — Usha Martin Ltd/Raad van de Europese Unie, Europese Commissie

(Zaak C-552/10 P) (1)

(Hogere voorziening - Dumping - Verordening (EG) nr. 121/2006 - Invoer van stalen kabels uit onder meer India - Besluit 2006/38/EG - Verordening (EG) nr. 384/96 - Artikel 8, lid 9 - In kader van antidumpingprocedures aangeboden verbintenissen)

2013/C 26/03

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Usha Martin Ltd (vertegenwoordigers: V. Akritidis en E. Petritsi, dikigoroï, en F. Crespo, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen, gemachtigde, G. Berrisch, Rechtsanwalt, en N. Chesaites, barrister), Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Scharf en S. Thomas, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 9 september 2010, Usha Martin/Raad en Commissie (T-119/06), waarbij het Gerecht een beroep heeft verworpen strekkende tot nietigverklaring van enerzijds besluit 2006/38/EG van de Commissie van 22 december 2005 tot wijziging van besluit 1999/572/EG tot aanvaarding van de verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van stalen kabels uit onder meer India (PB 2006, L 22, blz. 54), en anderzijds verordening (EG) nr. 121/2006 van de Raad van 23 januari 2006 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1858/2005 houdende instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van stalen kabels van oorsprong uit onder meer India (PB L 22, blz. 1)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Usha Martin Ltd wordt verwezen in de kosten van de onderhavige procedure.


(1)  PB C 55 van 19.2.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 27 november 2012 — Italiaanse Republiek/Europese Commissie, Republiek Litouwen, Helleense Republiek

(Zaak C-566/10 P) (1)

(Hogere voorziening - Regeling van taalgebruik - Aankondigingen van algemene vergelijkende onderzoeken voor aanwerving van administrateurs en assistenten - Volledige bekendmaking in drie officiële talen - Taal van examen - Keuze van tweede taal uit drie officiële talen)

2013/C 26/04

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, P. Gentili, avvocato dello Stato)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en J. Baquero Cruz, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, avvocato), Republiek Litouwen, Helleense Republiek (vertegenwoordigers: A. Samoni-Rantou, S. Vodina en G. Papagianni, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 13 september 2010, Italië/Commissie (gevoegde zaken T-166/07 en T-285/07), houdende afwijzing van een vordering tot nietigverklaring van de kennisgevingen van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/94/07 (PB 2007, C 45 A, blz. 3), EPSO/AST/37/07 (PB 2007, C 45 A, blz. 15) en EPSO/AD/95/07 (PB 2007, C 103 A, blz. 7)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 13 september 2010, Italië/Commissie (T-166/07 en T-285/07), wordt vernietigd.

2)

De aankondigingen van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/94/07 voor de vorming van een aanwervingsreserve van administrateurs (AD 5) voor het werkgebied informatie, communicatie en media, EPSO/AST/37/07 voor de vorming van een aanwervingsreserve van assistenten (AST 3) voor het werkgebied communicatie en informatie en EPSO/AD/95/07 voor de vorming van een aanwervingsreserve (AD 5) voor het werkgebied informatie (bibliotheek/documentatie) worden nietig verklaard.

3)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten die de Italiaanse Republiek en haarzelf in beide instanties zijn opgekomen.

4)

De Helleense Republiek en de Republiek Litouwen dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 63 van 26.02.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/3


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 november 2012 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-600/10) (1)

(Niet-nakoming - Vrij verkeer van kapitaal - Belastingheffing op dividenden en interessen die aan pensioenfondsen en pensioenkassen worden uitbetaald - Behandeling van dividenden en interessen die aan niet-ingezeten instellingen worden uitbetaald - Aftrek van exploitatiekosten die rechtstreeks verband houden met ontvangst van inkomsten in vorm van dividenden en interessen - Bewijslast)

2013/C 26/05

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en W. Mölls, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze en J. Möller, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en N. Rouam, gemachtigden), Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: C. Wissels en C. Schillemans, gemachtigden), Republiek Finland (vertegenwoordiger: M. Pere, gemachtigde), Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: A. Falk en S. Johannesson, gemachtigden), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: H. Walker, gemachtigde, bijgestaan door G. Facenna, barrister)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 63 VWEU en artikel 40 EER-Overeenkomst — Nationale wettelijke regeling betreffende de belastingheffing op aan pensioenfondsen en pensioenkassen uitbetaalde dividenden en interesten, op grond waarvan bepaalde fiscale voordelen alleen gelden voor dividenden en interesten die aan ingezeten instellingen worden betaald

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en die van de Bondsrepubliek Duitsland.

3)

De Franse Republiek, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 80 van 12.3.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/4


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 november 2012 — E.ON Energie AG/Europese Commissie

(Zaak C-89/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Beroep tot nietigverklaring van beschikking van Commissie tot vaststelling van geldboete wegens verbreking van verzegeling - Bewijslast - Onjuiste opvatting van bewijzen - Motiveringsplicht - Bedrag van geldboete - Volledige rechtsmacht - Evenredigheidsbeginsel)

2013/C 26/06

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: E.ON Energie AG (vertegenwoordigers: A. Röhling, F. Dietrich en R. Pfromm, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet, V. Bottka en R. Sauer, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 15 december 2010 — E.ON Energie/Commissie (T-141/08) waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2008) 377 def. van de Commissie van 30 januari 2008 betreffende de vaststelling van een geldboete op grond van artikel 23, lid 1, sub e, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad wegens verbreking van verzegeling — Schending van de algemene rechtsbeginselen zoals het vermoeden van onschuld, het beginsel „in dubio pro reo” en het evenredigheidsbeginsel, alsmede van de regels inzake de bewijslast en de bewijsvoering — Schending van de motiveringsplicht

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

E.ON Energie AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 152 van 21.05.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy Poznań — Polen) — Bank Handlowy w Warszawie SA, PPHU „ADAX”/Ryszard Adamiak/Christianapol sp. z o.o.

(Zaak C-116/11) (1)

(Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EG) nr. 1346/2000 - Insolventieprocedures - Begrip „beëindiging van de procedure” - Mogelijkheid voor rechter bij wie secundaire insolventieprocedure aanhangig is om insolventie van schuldenaar te beoordelen - Mogelijkheid om liquidatieprocedure te openen als secundaire insolventieprocedure wanneer hoofdprocedure sauvegarde-procedure is)

2013/C 26/07

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy Poznań

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Bank Handlowy w Warszawie SA, PPHU „ADAX”/Ryszard Adamiak

Verwerende partij: Christianapol sp. z o.o.

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Sąd Rejonowy Poznań — Uitlegging van de artikelen 4, leden 1 en 2, sub j, en 27 van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (PB L 160, blz. 1) — Secundaire insolventieprocedures — Recht van bevoegde rechter om een dergelijke procedure te openen, teneinde de insolventie van de schuldenaar te onderzoeken

Dictum

1)

Artikel 4, lid 2, sub j, van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 788/2008 van de Raad van 24 juli 2008, moet aldus worden uitgelegd dat het aan het nationale recht van de lidstaat waar de insolventieprocedure is geopend, staat om te beslissen op welk tijdstip deze procedure wordt beëindigd.

2)

Artikel 27 van verordening nr. 1346/2000, zoals gewijzigd bij verordening nr. 788/2008, moet aldus worden uitgelegd dat op grond van dat artikel een secundaire insolventieprocedure kan worden geopend in de lidstaat waar de schuldenaar een vestiging heeft, wanneer met de hoofdprocedure een saneringsdoel wordt nagestreefd. De tot opening van een secundaire procedure bevoegde rechter moet rekening houden met de doelstellingen van de hoofdprocedure en de opzet van de verordening, met inachtneming van het beginsel van loyale samenwerking.

3)

Artikel 27 van verordening nr. 1346/2000, zoals gewijzigd bij verordening nr. 788/2008, moet aldus worden uitgelegd dat de rechter aan wie een verzoek om opening van een secundaire insolventieprocedure is voorgelegd, niet de insolventie van de schuldenaar mag behandelen tegen wie in een andere lidstaat een hoofdprocedure is geopend, ook al wordt met deze hoofdprocedure een saneringsdoel nagestreefd.


(1)  PB C 152 van 21.5.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 december 2012 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Bundesrepublik Deutschland/Karen Dittrich (C-124/11), Bundesrepublik Deutschland/Robert Klinke (C-125/11) en Jörg-Detlef Müller/Bundesrepublik Deutschland (C-143/11)

(Gevoegde zaken C-124/11, C-125/11 en C-143/11) (1)

(Gelijke behandeling in arbeid en beroep - Nationale regeling - Toelage voor ambtenaren in geval van ziekte - Richtlijn 2000/78/EG - Artikel 3 - Werkingssfeer - Begrip „beloning”)

2013/C 26/08

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in de hoofdgedingen

Verzoekende partijen: Bundesrepublik Deutschland (C-124/11 en C-125/11), Jörg-Detlef Müller (C-143/11)

Verwerende partijen: Karen Dittrich (C-124/11), Robert Klinke (C-125/11), Bundesrepublik Deutschland (C-143/11)

Voorwerp

Verzoeken om een prejudiciële beslissing — Bundesverwaltungsgericht — Uitlegging van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16) — Nationale regeling waarin wordt voorzien in een toelage voor ambtenaren in geval van ziekte, en die geregistreerde partners uitsluit als gezinsleden die de toelage kunnen ontvangen — Gelijke behandeling van werknemers die een levenspartner hebben ten opzichte van getrouwde werknemers — Werkingssfeer van richtlijn 2000/78/EG — Begrip „beloning”

Dictum

Artikel 3, lid 1, sub c, en lid 3, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, moet in die zin worden uitgelegd dat een in geval van ziekte aan ambtenaren betaalde toelage, zoals die welke aan de ambtenaren van de Bundesrepublik Deutschland wordt toegekend uit hoofde van het Bundesbeamtengesetz (wet op de federale ambtenaren), binnen de werkingssfeer van deze richtlijn valt indien deze toelage wordt gefinancierd door de staat als publiekrechtelijke werkgever, hetgeen ter beoordeling van de nationale rechter staat.


(1)  PB C 269 van 10.09.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/5


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Schienen-Control Kommission — Oostenrijk) — Westbahn Management GmbH/ÖBB Infrastruktur AG

(Zaak C-136/11) (1)

(Vervoer - Spoorwegvervoer - Verplichting van spoorweginfrastructuurbeheerder tot verstrekking aan spoorwegondernemingen van alle realtimegegevens betreffende treinverkeer, met name gegevens inzake eventuele vertragingen van aansluitende treindiensten)

2013/C 26/09

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Schienen-Control Kommission

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Westbahn Management GmbH

Verwerende partij: ÖBB Infrastruktur AG

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Schienen-Control Kommission — Uitlegging van artikel 8, lid 2, en van deel II van bijlage II bij verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer (PB L 315, blz. 14), en van artikel 5 en bijlage II bij richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PB L 75, blz. 29) — Verplichting van de spoorweginfrastructuurbeheerder om alle realtimegegevens van het treinverkeer ter beschikking van de spoorwegondernemingen te stellen, en meer bepaald de eventuele vertragingen van de aansluitende treinen

Dictum

1)

Artikel 8, lid 2, juncto bijlage II, deel II, van verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer, moet aldus worden uitgelegd dat de informatie over de belangrijkste aansluitende diensten, naast de normale vertrektijden, ook de vertragingen of het uitvallen van deze aansluitende treinen dient te omvatten, ongeacht de spoorwegonderneming die deze diensten verstrekt.

2)

Artikel 8, lid 2, juncto bijlage II, deel II, van verordening nr. 1371/2007 en artikel 5 juncto bijlage II van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering, dienen aldus te worden uitgelegd dat de infrastructuurbeheerder de spoorwegondernemingen zonder discriminatie de realtimegegevens betreffende de treinen van andere spoorwegondernemingen ter beschikking moet stellen, wanneer het bij deze treinen gaat om de belangrijkste aansluitende diensten in de zin van bijlage II, deel II, van verordening nr. 1371/2007.


(1)  PB C 173 van 11.6.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Barcelona — Spanje) — Joan Cuadrench Moré/Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV

(Zaak C-139/11) (1)

(Luchtvervoer - Compensatie en bijstand aan luchtreizigers - Instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vlucht - Termijn voor instellen van vorderingen)

2013/C 26/10

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Provincial de Barcelona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Joan Cuadrench Moré

Verwerende partij: Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Audiencia Provincial de Barcelona — Uitlegging van de artikelen 5 en 6 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46, blz. 1) — Ontbreken van termijnen voor het instellen van vorderingen — Artikel 35 van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (verdrag van Montreal), goedgekeurd bij besluit van de Raad van 5 april 2001 (PB L 194, blz. 38) — Toepasselijk recht

Dictum

Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 moet aldus worden uitgelegd dat de termijn waarbinnen vorderingen tot betaling van de in de artikelen 5 en 7 van deze verordening bedoelde compensatie moeten worden ingesteld, wordt bepaald overeenkomstig de voorschriften van de verschillende lidstaten betreffende de verjaring van vorderingen.


(1)  PB C 179 van 18.06.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/6


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 6 december 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht München — Duitsland) — Johann Odar/Baxter Deutschland GmbH

(Zaak C-152/11) (1)

(Gelijke behandeling in arbeid en beroep - Richtlijn 2000/78/EG - Verbod van discriminatie op grond van leeftijd of handicap - Ontslagvergoeding - Sociaal plan waarin ontslagvergoeding is verlaagd voor gehandicapte werknemers)

2013/C 26/11

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Arbeitsgericht München

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Johann Odar

Verwerende partij: Baxter Deutschland GmbH

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Arbeitsgericht München — Uitlegging van de artikelen 1, 6, lid 1, tweede alinea, sub a, en 16 van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16) — Nationale wettelijke regeling op basis waarvan werknemers die de pensioengerechtigde leeftijd naderen van uitkeringen van een sociaal plan kunnen worden uitgesloten — Verbod van elke discriminatie op grond van leeftijd of handicap

Dictum

1)

De artikelen 2, lid 2, en 6, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een ondernemings- of sectorale regeling inzake sociale zekerheid die bepaalt dat de vergoeding voor medewerkers van die onderneming die ouder zijn dan 54 jaar en om bedrijfseconomische redenen worden ontslagen, wordt berekend op basis van de vroegst mogelijke pensioendatum, zodat de vergoeding lager is dan het volgens de standaardformule berekende bedrag, dat in het bijzonder gebaseerd is op het aantal dienstjaren bij de onderneming, met dien verstande dat zij ten minste de helft daarvan bedraagt.

2)

Artikel 2, lid 2, van richtlijn 2000/78 moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een ondernemings- of sectorale regeling inzake sociale zekerheid die bepaalt dat de vergoeding voor medewerkers van die onderneming die ouder zijn dan 54 jaar en om bedrijfseconomische redenen worden ontslagen, wordt berekend op basis van de vroegst mogelijke pensioendatum, zodat de vergoeding lager is dan het volgens de standaardformule berekende bedrag, dat in het bijzonder gebaseerd is op het aantal dienstjaren bij de onderneming, met dien verstande dat zij ten minste de helft daarvan bedraagt, en dat bij die andere berekeningswijze rekening wordt gehouden met de mogelijkheid wegens een handicap vervroegd met pensioen te gaan.


(1)  PB C 204 van 9.7.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/7


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 29 november 2012 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Econord Spa/Comune di Cagno (C-182/11), Comune di Varese, Comune di Solbiate (C-183/11), Comune di Varese

(Gevoegde zaken C-182/11 en C-183/11) (1)

(Overheidsopdrachten voor diensten - Richtlijn 2004/18/EG - Aanbestedende dienst die op juridisch van hem onderscheiden opdrachtnemer toezicht uitoefent zoals op zijn eigen diensten - Geen verplichting om aanbestedingsprocedure te organiseren overeenkomstig Unierechtelijke voorschriften (zogenaamde „in house”-opdracht) - Opdrachtnemende entiteit waarop meerdere territoriale overheden gezamenlijk toezicht uitoefenen - Voorwaarden voor toepassing van „in house”-opdracht)

2013/C 26/12

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Econord Spa

Verwerende partijen: Comune di Cagno (C-182/11), Comune di Varese, Comune di Solbiate (C 183/11), Comune di Varese

Voorwerp

Verzoeken om een prejudiciële beslissing — Consiglio di Stato — Uitlegging van de artikelen 49 en 56 VWEU — Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening — Gunning zonder aanbesteding — Concessie zonder formele aanbestedingsprocedure van de stadsreinigingsdienst door twee overheidsinstanties aan een naamloze vennootschap waarin de concessieverlenende overheidsinstanties een deelneming in het kapitaal bezitten — Geen effectief toezicht door één van deze overheidsinstanties op de concessiehoudende vennootschap

Dictum

Wanneer meerdere overheidsinstanties in hun hoedanigheid van aanbestedende dienst samen een entiteit oprichten voor het verrichten van hun openbare dienstverleningstaak of wanneer een overheidsinstantie een deelneming verwerft in een dergelijke entiteit, is voldaan aan de in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde voorwaarde dat deze autoriteiten, om te worden vrijgesteld van hun verplichting om een openbare aanbestedingsprocedure te organiseren overeenkomstig de voorschriften van het Unierecht, op deze entiteit gezamenlijk toezicht uitoefenen zoals op hun eigen diensten, wanneer al deze autoriteiten deelnemen in het kapitaal van die entiteit alsook deel uitmaken van de bestuursorganen ervan.


(1)  PB C 211 van 16.7.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/7


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Brain Products GmbH/BioSemi VOF, Antonius Pieter Kuiper, Robert Jan Gerard Honsbeek, Alexander Coenraad Metting van Rijn

(Zaak C-219/11) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Medische hulpmiddelen - Richtlijn 93/42/EEG - Werkingssfeer - Uitlegging van begrip „medisch hulpmiddel” - Product dat voor niet-medisch gebruik wordt verkocht - Onderzoek van fysiologisch proces - Vrij verkeer van goederen)

2013/C 26/13

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Brain Products GmbH

Verwerende partijen: BioSemi VOF, Antonius Pieter Kuiper, Robert Jan Gerard Honsbeek, Alexander Coenraad Metting van Rijn

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesgerichtshof — Uitlegging van artikel 1, lid 2, sub a, derde streepje, van richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (PB L 169, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 (PB L 247, blz. 21) — Uitlegging van het begrip „medisch hulpmiddel” — Toepassing van de richtlijn op een voor niet-medisch gebruik verkocht product dat bestemd is voor de diagnose van een fysiologisch proces

Dictum

Artikel 1, lid 2, sub a, derde streepje, van richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007, moet aldus worden uitgelegd dat een product dat door de fabrikant ervan is ontworpen om bij de mens te worden aangewend voor het onderzoek van een fysiologisch proces, slechts onder het begrip „medisch hulpmiddel” valt indien het bestemd is voor een medisch doel.


(1)  PB C 232 van 6.8.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 29 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel București — Roemenië) — SC Gran Via Moinești Srl/Agenția Națională de Administrare Fiscală (ANAF), Administrația Finanțelor Publice București

(Zaak C-257/11) (1)

(Richtlijn 2006/112/EG - Belasting over toegevoegde waarde - Artikelen 167, 168 en 185 - Recht op aftrek - Herziening van aftrek - Aankoop van stuk grond en daarop opgetrokken gebouwen met doel om deze gebouwen te slopen en op dit stuk grond woningbouwproject te realiseren)

2013/C 26/14

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel București

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SC Gran Via Moinești Srl

Verwerende partijen: Agenția Națională de Administrare Fiscală (ANAF), Administrația Finanțelor Publice București

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Curtea de Apel București — Uitlegging van de artikelen 167, 168 en 185, lid 2, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) — Recht op aftrek van de btw over de aankoop van voor de sloop bestemde gebouwen met het doel om een onroerendgoedproject te realiseren — Aan de realisatie van het onroerendgoedproject voorafgaande economische activiteit bestaande in de eerste, ter realisatie van dat project gedane investeringsuitgaven — Herziening van de btw-aftrek

Dictum

1)

De artikelen 167 en 168 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moeten aldus worden uitgelegd dat een vennootschap die een stuk grond en de daarop opgetrokken gebouwen heeft gekocht met het doel om deze gebouwen te slopen en vervolgens woningen op dat stuk grond te bouwen, in omstandigheden als die van het hoofdgeding gerechtigd is de belasting over de toegevoegde waarde over de aankoop van die gebouwen af te trekken.

2)

Artikel 185 van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat de sloop van gebouwen die zijn aangekocht samen met de grond waarop zij zijn opgetrokken, met het doel om in de plaats daarvan woningen te bouwen, in omstandigheden als die van het hoofdgeding niet tot een verplichting leidt om de oorspronkelijk toegepaste aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde over de aankoop van die gebouwen te herzien.


(1)  PB C 238 van 13.8.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/8


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 29 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad — Bulgarije) — Kremikovtzi AD/Ministar na ikonomikata, energetikata i turizma i zamestnik-ministar na ikonomikata, energetikata i turizma

(Zaak C-262/11) (1)

(Toetreding van Republiek Bulgarije tot Europese Unie - Associatieovereenkomst EG-Bulgarije - IJzer- en staalsector - Staatssteun voor herstructurering verleend vóór toetreding - Voorwaarden - Levensvatbaarheid van steunontvangers aan einde van herstructureringsperiode - Insolventverklaring van steunontvanger na toetreding - Respectieve bevoegdheden van nationale autoriteiten en Europese Commissie - Nationaal besluit waarbij bestaan van publiekrechtelijke schuldvordering wordt vastgesteld ter zake van onrechtmatig geworden steun - Besluit EU-BG nr. 3/2006 - Bijlage V bij Toetredingsakte - Steun die van toepassing is na toetreding - Verordening (EG) nr. 659/1999 - Bestaande steun)

2013/C 26/15

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Sofia-grad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Kremikovtzi AD

Verwerende partij: Ministar na ikonomikata, energetikata i turizma i zamestnik-ministar na ikonomikata, energetikata i turizma

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Administrativen sad Sofia-grad — Uitlegging van de Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Bulgarije, anderzijds (PB L 358, blz. 1), en van bijlage V, lid 1, van de Akte betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB 2005, L 157, blz. 203), alsook van artikel 9, lid 4, van Protocol nr. 2 betreffende producten die vallen onder het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), van artikel 3 van het aanvullend protocol bij de Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Bulgarije, anderzijds (PB L 317, blz. 25), en van artikel 14 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1) — Staatssteun voor herstructurering die vóór de toetreding van Bulgarije tot de Europese Unie is verleend aan staalondernemingen in het kader van een herstructureringsprogramma — Besluit waarbij het bestaan van een publiekrechtelijke schuldvordering wordt vastgesteld ter zake van de staatssteun die na de faillietverklaring van de steunontvanger onrechtmatig is geworden — Respectieve bevoegdheden van de nationale autoriteiten en de Europese Commissie om te beslissen over de onverenigbaarheid van staatssteun met de gemeenschappelijke markt en om de terugbetaling ervan te vorderen als onrechtmatige steun

Dictum

Een procedure tot terugvordering van staatssteun die vóór de toetreding van de Republiek Bulgarije tot de Europese Unie aan Kremikovtzi AD is verleend op basis van steunmaatregelen die na deze toetreding niet „van toepassing” waren in de zin van bijlage V bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Bulgarije en Roemenië en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, moet, indien niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 9, lid 4, van protocol nr. 2 bij de Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Bulgarije, anderzijds, namens de Gemeenschap gesloten en goedgekeurd bij besluit 94/908/EG, EGKS, Euratom van de Raad en van de Commissie van 19 december 1994, gegrond zijn op artikel 3 van het aanvullend protocol bij deze Europa-Overeenkomst, zoals gewijzigd bij besluit nr. 3/2006 van de Associatieraad EU-Bulgarije van 29 december 2006. In dit verband kunnen de bevoegde nationale autoriteiten van de Republiek Bulgarije volgens de derde alinea van dat artikel een beschikking geven tot terugvordering van staatssteun die niet voldoet aan deze voorwaarden. Een beschikking van de Europese Commissie op grond van artikel 3, tweede alinea, van dat aanvullend protocol is geen voorafgaande voorwaarde voor de terugvordering door deze autoriteiten van zulke steun.


(1)  PB C 232 van 6.8.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/9


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Ireland — Ierland) — M. M./Minister for Justice, Equality and Law Reform, Ireland, Attorney General

(Zaak C-277/11) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk Europees asielstelsel - Richtlijn 2004/83/EG - Minimumnormen voor toekenning van vluchtelingenstatus of subsidiaire-beschermingsstatus - Artikel 4, lid 1, tweede zin - Samenwerking van lidstaat met verzoeker om relevante elementen van zijn verzoek te beoordelen - Strekking - Rechtmatigheid van nationale procedure voor behandeling van verzoek om subsidiaire bescherming na afwijzing van verzoek om erkenning van vluchtelingenstatus - Eerbiediging van grondrechten - Recht om te worden gehoord)

2013/C 26/16

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Ireland

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: M. M.

Verwerende partijen: Minister for Justice, Equality and Law Reform, Ireland, Attorney General

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — High Court of Ireland — Uitlegging van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (PB L 304, blz. 12) — Verzoek om subsidiaire bescherming ingevolge de weigering om de vluchtelingenstatus te verlenen — Voorstel tot weigering van het verzoek om subsidiaire bescherming — Verplichting om het resultaat van de beoordeling van zijn verzoek aan verzoeker mee te delen voordat een eindbeslissing wordt genomen

Dictum

De in artikel 4, lid 1, tweede zin, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, neergelegde plicht tot samenwerking van de betrokken lidstaat met de asielzoeker kan niet aldus worden uitgelegd dat, indien een vreemdeling om de subsidiaire-beschermingsstatus verzoekt na een weigering om hem de vluchtelingenstatus te verlenen en indien de bevoegde nationale autoriteit voornemens is ook dit tweede verzoek af te wijzen, die autoriteit om die reden, alvorens een beslissing te nemen, betrokkene dient mee te delen dat zij voornemens is zijn verzoek af te wijzen en op welke gronden, zodat die verzoeker de mogelijkheid heeft om zijn standpunt dienaangaande kenbaar te maken.

Wanneer het daarentegen een regeling betreft zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling, die wordt gekenmerkt door twee afzonderlijke en opeenvolgende procedures voor de behandeling van het verzoek om toekenning van de vluchtelingenstatus, respectievelijk het verzoek om subsidiaire bescherming, dient de verwijzende rechter er zorg voor te dragen dat in het kader van elk van deze procedures de grondrechten van de verzoeker worden geëerbiedigd en meer bepaald zijn recht om te worden gehoord, dit wil zeggen dat hij in staat moet worden gesteld naar behoren zijn opmerkingen kenbaar te maken alvorens een beslissing wordt genomen waarbij de verlangde bescherming wordt geweigerd. In een dergelijk stelsel houdt de omstandigheid dat de betrokkene reeds naar behoren is gehoord in het kader van de behandeling van zijn verzoek om toekenning van de vluchtelingenstatus, niet in dat dit vormvoorschrift niet meer behoeft te worden nageleefd in het kader van de procedure inzake het verzoek om subsidiaire bescherming.


(1)  PB C 226 van 30.7.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/10


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 december 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna — Bulgarije) — BONIK (EOOD)/Direktor na Direktsia „Obzhalvane I upravlenie na izpalnenieto” — Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

(Zaak C-285/11) (1)

(Btw - Richtlijn 2006/112/EG - Recht op aftrek - Weigering)

2013/C 26/17

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad — Varna

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: BONIK (EOOD)

Verwerende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane I upravlenie na izpalnenieto” — Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Administrativen sad — Varna — Uitlegging van de artikelen 14, 62, 63, 167, 168 en 178, sub a en b, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) — Formaliteiten van lidstaten inzake recht op btw-aftrek — Tot voorkoming van bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking genomen maatregelen — Weigering van recht op btw-aftrek voor een belastingplichtige die intracommunautaire leveringen ontvangt, op grond dat niet is aangetoond dat de leveringen tussen de vorige leveranciers werkelijk plaatsvonden ondanks het bestaan van bewijzen dat de directe leverancier van de belastingplichtige hem heeft geleverd

Dictum

De artikelen 2, 9, 14, 62, 63, 167, 168 en 178 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde dienen aldus te worden uitgelegd dat zij zich in omstandigheden als die in het hoofdgeding ertegen verzetten dat een belastingplichtige het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde over een goederenlevering wordt geweigerd op grond dat, gelet op fraude of onregelmatigheden in een eerder of een later stadium van deze levering, deze levering wordt geacht niet daadwerkelijk te zijn verricht, zonder dat aan de hand van objectieve gegevens is aangetoond dat deze belastingplichtige wist of had moeten weten dat de handeling waarvoor aanspraak op het recht van aftrek wordt gemaakt, deel uitmaakte van fraude ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde die is gepleegd in een eerder of later stadium in de toeleveringsketen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.


(1)  PB C 238 van 13.8.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/10


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 22 november 2012 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna — Bulgarije) — DIGITALNET OOD (C-320/11 en C-383/11), Tsifrova kompania OOD (C-330/11), M SAT CABLE AD (C-382/11)/Nachalnik na Mitnicheski punkt — Varna Zapad pri Mitnitsa Varna

(Gevoegde zaken C-320/11, C-330/11, C-382/11 en C-383/11) (1)

(Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefindeling - Gecombineerde nomenclatuur - Toestellen uitgerust met ingebouwde modem voor toegang tot internet, functie voor interactieve informatie-uitwisseling en mogelijkheid tot ontvangst van televisiesignalen)

2013/C 26/18

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad — Varna

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: DIGITALNET OOD (C-320/11 en C-383/11), Tsifrova kompania OOD (C-330/11), M SAT CABLE AD (C-382/11)

Verwerende partij: Nachalnik na Mitnicheski punkt — Varna Zapad pri Mitnitsa Varna

Voorwerp

Verzoeken om een prejudiciële beslissing — Administrativen sad — Varna — Uitlegging van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1031/2008 van de Commissie van 19 september 2008 tot wijziging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 291, blz. 1) — Postonderverdeling nr. 8528 71 13 van de gecombineerde nomenclatuur (toestellen gestuurd door een microprocessor, uitgerust met een ingebouwde modem voor toegang tot het internet, een functie voor interactieve informatie-uitwisseling en de mogelijkheid tot ontvangst van televisiesignalen [„settopboxen met communicatiefunctie”]) of nr. 8521 90 00 (Andere video-opname- en videoweergaveapparaten, ook indien met ingebouwde videotuner) — Toestel dat televisiesignalen kan ontvangen of als modem voor toegang tot het internet met een functie voor interactieve informatie-uitwisseling kan dienen — Betekenis van de begrippen „internet”, „modem” en „modulatie en demodulatie” in de zin van de toelichtingen op de gecombineerde nomenclatuur

Dictum

1)

De gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordeningen (EG) van de Commissie nr. 1214/2007 van 20 september 2007, nr. 1031/2008 van 19 september 2008 en nr. 948/2009 van 30 september 2009, moet aldus worden uitgelegd dat een modem voor toegang tot het internet in het kader van de indeling van een goed onder postonderverdeling 8528 71 13 moet worden begrepen als een toestel dat alleen en zonder gebruikmaking van een ander toestel of mechanisme toegang tot het internet kan verschaffen en interactiviteit en tweerichtingscommunicatie tot stand kan brengen. Enkel de geschiktheid van het toestel om toegang tot het internet te verschaffen en niet de daartoe aangewende techniek is relevant voor de indeling onder die postonderverdeling.

2)

Deze gecombineerde nomenclatuur moet aldus worden uitgelegd dat de ontvangst van televisiesignalen en de aanwezigheid van een modem die toegang tot het internet mogelijk maakt twee gelijkwaardige functies zijn waarover de toestellen moeten beschikken om onder postonderverdeling 8528 71 13 te worden ingedeeld. Indien één van deze functies ontbreekt, moeten de toestellen worden ingedeeld onder postonderverdeling 8528 71 19.

3)

Artikel 78, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, moet aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteiten de controle achteraf van de goederen en de daaruit voortvloeiende wijziging van de tariefindeling ervan op basis van geschreven stukken kunnen verrichten, zonder dat zij de goederen aan een fysieke controle hoeven te onderwerpen.


(1)  PB C 252 van 27.8.2011.

PB C 298 van 8.10.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/11


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 6 december 2012 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — O., S./Maahanmuuttovirasto (C-356/11), en Maahanmuuttovirasto/L. (C-357/11)

(Gevoegde zaken C-356/11 en C-357/11) (1)

(Burgerschap van Unie - Artikel 20 VWEU - Richtlijn 2003/86/EG - Recht op gezinshereniging - Jonge kinderen, burgers van Unie, die met hun moeders, onderdanen van derde landen, wonen op grondgebied van lidstaat waarvan deze kinderen nationaliteit hebben - Permanent verblijfsrecht in deze lidstaat van moeders aan wie uitsluitend gezag over burgers van Unie is toegekend - Samengestelde gezinnen na nieuw huwelijk van moeders met onderdanen van derde landen en geboorte van kinderen, eveneens onderdanen van derde landen, uit deze huwelijken - Verzoeken om gezinshereniging in lidstaat van herkomst van burgers van Unie - Weigering van verblijfsrecht aan nieuwe echtgenoten wegens onvoldoende middelen van bestaan - Recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven - Inaanmerkingneming belang kinderen)

2013/C 26/19

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: O., S. (C-356/11), Maahanmuuttovirasto (C-357/11)

Verwerende partijen: Maahanmuuttovirasto (C-356/11), L. (C-357/11)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Korkein hallinto-oikeus — Uitlegging van artikel 20 VWEU — Recht om vrij te reizen en te verblijven op het grondgebied van de lidstaten — Recht op gezinshereniging — Verblijfsvergunning in een lidstaat voor een onderdaan van een derde staat die zonder permanente verblijfsvergunning in de lidstaat woont, in een situatie waarin de echtgenote van de betrokkene, die de nationaliteit van een derde staat heeft, legaal in deze lidstaat verblijft en een kind heeft dat de nationaliteit van die lidstaat heeft, en de betrokkene niet de vader van het kind is en daarvoor evenmin de ouderlijke verantwoordelijkheid heeft — Situatie waarin de echtgenoten ook een gemeenschappelijk kind hebben dat de nationaliteit van een derde staat heeft en dat met hen en met het kind van de echtgenote in de betrokken lidstaat woont

Dictum

Artikel 20 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat een lidstaat een onderdaan van een derde land een uit hoofde van gezinshereniging aangevraagde verblijfstitel weigert, ofschoon deze onderdaan wenst te wonen bij zijn echtgenote, die eveneens onderdaan is van een derde land, rechtmatig in deze lidstaat verblijft en moeder is van een uit een eerste huwelijk geboren kind dat burger van de Unie is, en bij het kind dat uit hun eigen huwelijk is geboren en dat eveneens onderdaan van een derde land is, voor zover die weigering er niet toe leidt dat de betrokken burger van de Unie het effectieve genot van de voornaamste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten wordt ontzegd. Het is aan de verwijzende rechter, te onderzoeken of dit laatste het geval is.

Verzoeken om verblijfstitels uit hoofde van gezinshereniging zoals aan de orde in de hoofdgedingen vallen onder richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging. Artikel 7, lid 1, sub c, van deze laatste moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten weliswaar het bewijs kunnen verlangen dat de gezinshereniger over stabiele, regelmatige en voldoende inkomsten beschikt om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, maar deze bevoegdheid moet worden uitgeoefend tegen de achtergrond van de artikelen 7 en 24, leden 2 en 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, op grond waarvan de lidstaten de betrokken verzoeken om gezinshereniging moeten onderzoeken in het belang van de betrokken kinderen en teneinde het gezinsleven te begunstigen en daarbij moeten vermijden dat afbreuk wordt gedaan aan het doel van deze richtlijn en aan het nuttig effect ervan. Het is aan de verwijzende rechter om na te gaan of deze vereisten bij de in de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde weigeringen van verblijfstitels in acht zijn genomen.


(1)  PB C 269 van 10.9.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/12


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 22 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social de Barcelona — Spanje) — Isabel Elbal Moreno/Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) en Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS)

(Zaak C-385/11) (1)

(Artikel 157 VWEU - Richtlijn 79/7/EEG - Richtlijn 97/81/EG - Raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid - Richtlijn 2006/54/EG - Premiegebonden ouderdomspensioen - Gelijke behandeling van mannelijke en vrouwelijke werknemers - Indirecte discriminatie op grond van geslacht)

2013/C 26/20

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Social de Barcelona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Isabel Elbal Moreno

Verwerende partijen: Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) en Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Juzgado de lo Social de Barcelona — Uitlegging van clausule 4, punt 1, van de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, gehecht aan richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 (PB 1998, L 14, blz. 9), van artikel 4 van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (PB 1979, L 6, blz. 24) en van artikel 4 van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) (PB L 204, blz. 23) — Begrip arbeidsvoorwaarde — Premiegebonden ouderdomspensioen berekend op basis van het Spaanse wettelijke stelsel, en premies betaald door en voor rekening van de werknemer — Discriminatie van deeltijdwerkers

Dictum

Artikel 4 van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid moet aldus worden uitgelegd dat het zich in omstandigheden als die in het hoofdgeding verzet tegen een regeling van een lidstaat die van deeltijdwerkers, in overgrote meerderheid vrouwen, een proportioneel langere periode van premiebetaling verlangt dan van voltijdwerkers om eventueel in aanmerking te komen voor een premiegebonden ouderdomspensioen waarvan het bedrag naar rato van het deeltijdpercentage is verlaagd.


(1)  PB C 290 van 1.10.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/12


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Barcelona — Spanje) — Pedro Espada Sánchez, Alejandra Oviedo Gonzales, Lucía Espada Oviedo, Pedro Espada Oviedo/Iberia Líneas Aéreas de España SA

(Zaak C-410/11) (1)

(Luchtvervoer - Verdrag van Montreal - Artikel 22, lid 2 - Aansprakelijkheid van vervoerders voor bagage - Beperkingen bij vernieling, verlies, beschadiging of vertraging van bagage - Aan meerdere passagiers gemeenschappelijke bagage - Aangifte door slechts één van hen)

2013/C 26/21

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Provincial de Barcelona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Pedro Espada Sánchez, Alejandra Oviedo Gonzales, Lucía Espada Oviedo, Pedro Espada Oviedo

Verwerende partij: Iberia Líneas Aéreas de España SA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Audiencia Provincial de Barcelona — Uitlegging van de artikelen 3, lid 3, en 22, lid 2, van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) (besluit 2001/539/EG van de Raad, PB L 194, blz. 38) — Aansprakelijkheid van luchtvervoerders met betrekking tot het luchtvervoer van passagiers en hun bagage — Aansprakelijkheidsbeperking bij vernieling, verlies, beschadiging of vertraging van de bagage

Dictum

Artikel 22, lid 2, van het op 28 mei 1999 te Montreal gesloten Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, dat op 9 december 1999 door de Europese Gemeenschap is ondertekend en in haar naam is goedgekeurd bij besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 3, van dit verdrag, moet aldus worden uitgelegd dat het recht op schadevergoeding in geval van verlies van bagage eveneens toekomt aan een passagier die deze schadevergoeding vordert voor verlies van bagage die is aangegeven op naam van een andere passagier en dat de beperking van de aansprakelijkheid van de vervoerder voor het verlies van bagage eveneens geldt ten aanzien van eerstgenoemde passagier, wanneer deze verloren bagage effectief voorwerpen van deze passagier bevatte.


(1)  PB C 290 van 1 oktober 2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/13


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 29 november 2012 — Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland/Europese Commissie

(Zaak C-416/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Richtlijn 92/43/EEG - Instandhouding van natuurlijke habitats - Lijst van gebieden van communautair belang voor mediterrane biogeografische regio - Opneming op lijst van door Koninkrijk Spanje voorgesteld gebied - Gebied waarvan wordt gesteld dat het deel van Britse territoriale wateren van Gibraltar en diepzeegebied omvat - Beroep tot nietigverklaring - Zuiver bevestigende handeling)

2013/C 26/22

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: S. Ossowski, gemachtigde, bijgestaan door D. Wyatt, QC, en V. Wakefield, Barrister)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Recchia en K. Mifsud-Bonnici, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van de Commissie: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: N. Díaz Abad en A. Rubio González, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht (Zevende kamer) van 24 mei 2011 in zaak T-115/10, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland/Europese Commissie, waarbij het Gerecht niet-ontvankelijk heeft verklaard een beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit 2010/45/EU van de Commissie van 22 december 2009 tot vaststelling, op grond van richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van een derde bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de mediterrane biogeografische regio [kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 10406], voor zover daarin is voorzien in de handhaving op de lijst van een door Spanje voorgesteld gebied „Estrecho Oriental” (ES6120032), waarvan wordt gesteld dat het een deel van de Britse territoriale wateren van Gibraltar en een diepzeegebied omvat

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten.

3)

Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 298 van 8.10.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/13


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 december 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Rovigo — Italië) — Strafzaak tegen Md Sagor

(Zaak C-430/11) (1)

(Ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid - Richtlijn 2008/115/EG - Gemeenschappelijke normen en procedures op gebied van terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal in lidstaat verblijven - Nationale wettelijke regeling die voorziet in geldboete die kan worden vervangen door uitwijzing of huisarrest)

2013/C 26/23

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Rovigo

Partij in de strafzaak

Md Sagor

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale di Rovigo — Uitlegging van de artikelen 2, 4, 6, 7, 8, 15 en 16 van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348, blz. 98), en van artikel 4, lid 3, VEU — Nationale wettelijke regeling die in een geldboete van 5 000 tot 10 000 EUR voorziet voor vreemdelingen die het nationale grondgebied illegaal zijn binnengekomen of daarop illegaal verblijven — Toelaatbaarheid van het strafbare feit van illegaal verblijf — Toelaatbaarheid van de onmiddellijke uitwijzing voor een periode van ten minste vijf jaar of een vrijheidsstraf („permanenza domiciliare”) ter vervanging van de geldboete — Verplichtingen van de lidstaten tijdens de termijn voor omzetting van een richtlijn in nationaal recht

Dictum

Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, moet aldus worden uitgelegd dat zij:

zich niet verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij het illegale verblijf van onderdanen van derde landen wordt bestraft met een geldboete die kan worden vervangen door uitwijzing, en

zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die de mogelijkheid biedt om het illegale verblijf van onderdanen van derde landen te bestraffen met de oplegging van huisarrest, maar niet garandeert dat de uitvoering van die straf een einde neemt zodra het mogelijk is om de betrokkene fysiek uit die lidstaat te verwijderen.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/14


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 6 december 2012 — Europese Commissie/Verhuizingen Coppens NV

(Zaak C-441/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Kartels - Artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst - Markt voor internationale verhuisdiensten in België - Kartel dat bestaat uit drie afzonderlijke overeenkomsten - Eén enkele voortgezette inbreuk - Ontbreken van bewijs dat deelnemer aan afzonderlijke overeenkomst kennis had van overige afzonderlijke overeenkomsten - Gedeeltelijke of volledige nietigverklaring van de beschikking van de Commissie - Artikelen 263 VWEU en 264 VWEU)

2013/C 26/24

Procestaal: Nederlands

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet, S. Noë en F. Ronkes Agerbeek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Verhuizingen Coppens NV (vertegenwoordigers: J. Stuyck en I. Buelens, advocaten)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 juni 2011, Verhuizingen Coppens/Commissie (T-210/08), waarbij het Gerecht de artikelen 1, sub i, en 2, sub k, van beschikking C(2008) 926 def. van de Commissie van 11 maart 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/38.543 — Internationale verhuisdiensten) nietig heeft verklaard

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 16 juni 2011, Verhuizingen Coppens/Commissie (T-210/08) wordt vernietigd.

2)

Artikel 1, sub i, van beschikking C(2008) 926 def. van de Commissie van 11 maart 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/38.543 — Internationale verhuisdiensten) wordt nietig verklaard voor zover de Europese Commissie met die bepaling niet alleen heeft vastgesteld dat Verhuizingen Coppens NV van 13 oktober 1992 tot 29 juli 2003 heeft deelgenomen aan de overeenkomst inzake een systeem van fictieve bestekken, de zogenoemde „schaduwbestekken”, maar die onderneming ook aansprakelijk stelt voor de overeenkomst over een systeem van financiële compensatie voor verworpen offertes of voor het niet indienen van offertes, de zogenoemde „commissies”, en de aansprakelijkheid voor de enkele voortgezette inbreuk bij haar legt.

3)

De in artikel 2, sub k, van voornoemde beschikking C(2008) 926 def. aan Verhuizingen Coppens NV opgelegde geldboete wordt vastgesteld op 35 000 EUR.

4)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten in de procedure in eerste aanleg en in de hogere voorziening, alsook in twee derde van de kosten van Coppens in die twee procedures.

5)

Coppens draagt één derde van haar eigen kosten in de procedure in eerste aanleg en in de hogere voorziening.


(1)  PB C 331 van 12.11.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/14


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 6 december 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Société d’Exportation de Produits Agricoles SA (SEPA)/Hauptzollamt Hamburg-Jonas

(Zaak C-562/11) (1)

(Landbouw - Verordening (EEG) nr. 3665/87 - Artikel 11 - Restituties bij uitvoer - Verzoek om restitutie voor uitvoer die geen recht geeft op restitutie - Administratieve sanctie)

2013/C 26/25

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Société d’Exportation de Produits Agricoles SA (SEPA)

Verwerende partij: Hauptzollamt Hamburg-Jonas

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesfinanzhof — Uitlegging van verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (PB L 351, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 495/97 van de Commissie van 18 maart 1997 (PB L 77, blz. 12), en met name van artikel 11, lid 1, ervan — Verzoek om een restitutie bij uitvoer in een situatie waarin niet in een restitutie is voorzien — Mogelijkheid om de aanvrager sancties op te leggen

Dictum

Artikel 11, lid 1, van verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2945/94 van de Commissie van 2 december 1994 en bij verordening (EG) nr. 495/97 van de Commissie van 18 maart 1997, moet aldus worden uitgelegd dat de in de eerste alinea, sub a, van dat lid 1 bedoelde vermindering, onverminderd de in de derde alinea van dat lid 1 bepaalde vrijstellingen, met name moet worden toegepast wanneer blijkt dat de goederen waarvoor een uitvoerrestitutie is aangevraagd niet van gezonde handelskwaliteit waren, ook al was de exporteur te goeder trouw en heeft hij de aard en herkomst van die goederen correct beschreven.


(1)  PB C 39 van 11.2.2012.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/15


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Josef Probst/mr.nexnet GmbH

(Zaak C-119/12) (1)

(Elektronische communicatie - Richtlijn 2002/58/EG - Artikel 6, leden 2 en 5 - Verwerking van persoonsgegevens - Verkeersgegevens nodig voor opmaken en innen van facturen - Inning van vorderingen door derde vennootschap - Personen handelend onder gezag van aanbieders van openbare communicatienetwerken en elektronische-communicatiediensten)

2013/C 26/26

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Josef Probst

Verwerende partij: mr.nexnet GmbH

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesgerichtshof — Uitlegging van artikel 6, leden 2 en 5, van richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201, blz. 37) — Doorzending van verkeersgegevens betreffende abonnees en gebruikers, die verwerkt en opgeslagen worden door de aanbieder van een openbaar communicatienetwerk — Nationale regeling op grond waarvan dergelijke gegevens mogen worden doorgezonden aan de cessionaris van een vordering ter zake van de vergoeding voor telecommunicatiediensten, waarbij tegelijkertijd contractbepalingen zijn overeengekomen die de vertrouwelijke behandeling van de doorgezonden gegevens waarborgen, alsook de mogelijkheid voor de andere contractpartij om de eerbiediging van de bescherming van deze gegevens te controleren

Dictum

Artikel 6, leden 2 en 5, van richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie), moet aldus worden uitgelegd dat een aanbieder van openbare communicatienetwerken en openbaar beschikbare elektronische-communicatiediensten verkeersgegevens mag doorzenden aan de cessionaris van zijn vorderingen betreffende verstrekking van telecommunicatiediensten met het oog op de inning daarvan, en dat die cessionaris die gegevens mag verwerken op voorwaarde dat hij, in de eerste plaats, handelt onder het gezag van de dienstenaanbieder voor de verwerking van die gegevens en, in de tweede plaats, enkel de verkeersgegevens verwerkt die noodzakelijk zijn voor de inning van de gecedeerde vorderingen.

Ongeacht de kwalificatie van de cessieovereenkomst wordt de cessionaris geacht te handelen onder het gezag van de dienstenaanbieder in de zin van artikel 6, lid 5, van richtlijn 2002/58, wanneer hij voor de verwerking van verkeersgegevens handelt in uitsluitende opdracht en onder toezicht van die aanbieder. In het bijzonder moet hun overeenkomst bepalingen bevatten die de wettige verwerking van de verkeersgegevens door de cessionaris waarborgen en de dienstenaanbieder de mogelijkheid bieden zich op elk ogenblik ervan te vergewissen dat de betrokken cessionaris die bepalingen naleeft.


(1)  PB C 174 van 16.6.2012.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/15


Arrest van het Hof (voltallige zitting) van 27 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court — Ierland) — Thomas Pringle/Government of Ireland, Ireland en The Attorney General

(Zaak C-370/12) (1)

(Stabiliteitsmechanisme voor lidstaten die de euro als munt hebben - Besluit 2011/199/EU - Wijziging van artikel 136 VWEU - Geldigheid - Artikel 48, lid 6, VEU - Vereenvoudigde herzieningsprocedure - ESM-verdrag - Economisch en monetair beleid - Bevoegdheid van lidstaten)

2013/C 26/27

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Supreme Court

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Thomas Pringle

Verwerende partijen: Government of Ireland, Ireland en The Attorney General

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Supreme Court — Geldigheid van besluit 2011/199/EU van de Europese Raad van 25 maart 2011 tot wijziging van artikel 136 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking tot een stabiliteitsmechanisme voor de lidstaten die de euro als munt hebben (PB L 91, blz. 1) — Bevoegdheden van de Unie — Recht van een lidstaat van de eurozone om een internationale overeenkomst zoals het Verdrag tot instelling van het Europees stabiliteitsmechanisme te sluiten

Dictum

1)

Bij het onderzoek van de eerste vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van besluit 2011/199/EU van de Europese Raad van 25 maart 2011 tot wijziging van artikel 136 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking tot een stabiliteitsmechanisme voor de lidstaten die de euro als munt hebben.

2)

De artikelen 4, lid 3, VEU, 13 VEU en de artikelen 2, lid 3, VWEU, 3, lid 1, sub c, en lid 2, VWEU, 119 VWEU tot en met 123 VWEU en 125 VWEU tot en met 127 VWEU alsmede het algemene beginsel van effectieve rechterlijke bescherming verzetten zich er niet tegen dat de lidstaten die de euro als munt hebben, een overeenkomst sluiten als het op 2 februari 2012 te Brussel gesloten Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, het Groothertogdom Luxemburg, Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Portugese Republiek, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek en de Republiek Finland, noch dat die lidstaten dit verdrag ratificeren.

3)

Voor het recht van een lidstaat om genoemd verdrag te sluiten en te ratificeren is niet vereist dat besluit 2011/199 in werking is getreden.


(1)  PB C 303 van 6.10.2012.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 3 oktober 2012 — W.P. Willems, andere partij: Burgemeester van Nuth

(Zaak C-446/12)

2013/C 26/28

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: W. P. Willems

Andere partij: Burgemeester van Nuth

Prejudiciële vragen

1)

Is artikel 1, tweede lid, van verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PB L 385, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 2252/2004 (PB L 142, blz. 1), geldig in het licht van de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden?

2)

Indien het antwoord op vraag 1) inhoudt dat artikel 1, tweede lid, van verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PB L 385, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 2252/2004 (PB L 142, blz. 1), geldig is, moet artikel 4, derde lid, van de verordening, in het licht van de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 8, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 7, aanhef en onder f, van de Privacyrichtlijn (1) gelezen in verbinding met artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van die richtlijn zo worden uitgelegd dat ter uitvoering van deze verordening door de lidstaten wettelijk dient te worden gewaarborgd dat de op grond van deze verordening verzamelde en opgeslagen biometrische gegevens niet voor andere doeleinden mogen worden verzameld, verwerkt en gebruikt dan voor de afgifte van het document?


(1)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 5 oktober 2012 — H. J. Kooistra, andere partij: Burgemeester van Skarsterlân

(Zaak C-447/12)

2013/C 26/29

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: H.J. Kooistra

Andere partij: Burgemeester van Skarsterlân

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 1, derde lid, van verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PB L 385, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2009, aldus worden begrepen dat de verordening niet van toepassing is op door de lidstaten aan hun onderdanen afgegeven identiteitskaarten, zoals de NIK [Nederlandse identiteitskaart], ongeacht hun geldigheidsduur en ongeacht de mogelijkheden om deze als reisdocument te gebruiken?

2)

Indien uit het antwoord op vraag 1) volgt dat verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PB L 385, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 2252/2004 (PB L 142, blz. 1), wel van toepassing is op identiteitskaarten zoals de Nederlandse identiteitskaart, gelet op de mogelijkheden om deze als reisdocument te gebruiken, is artikel 1, tweede lid, van die verordening geldig in het licht van de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden?

3)

Indien het antwoord op vraag 2) inhoudt dat artikel 1, tweede lid, van verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PB L 385, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 2252/2004 (PB L 142, blz. 1), geldig is, moet artikel 4, derde lid, van de verordening, in het licht van de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 8, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 7, aanhef en onder f, van de Privacyrichtlijn (1) gelezen in verbinding met artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van die richtlijn zo worden uitgelegd dat ter uitvoering van deze verordening door de lidstaten wettelijk dient te worden gewaarborgd dat de op grond van deze verordening verzamelde en opgeslagen biometrische gegevens niet voor andere doeleinden mogen worden verzameld, verwerkt en gebruikt dan voor de afgifte van het document?


(1)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 8 oktober 2012 — M. Roest, andere partij: Burgemeester van Amsterdam

(Zaak C-448/12)

2013/C 26/30

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: M. Roest

Andere partij: Burgemeester van Amsterdam

Prejudiciële vragen

1)

Is artikel 1, tweede lid, van verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PB L 385, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 2252/2004 (PB L 142, blz. 1), geldig in het licht van de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden?

2)

Indien het antwoord op vraag 1) inhoudt dat artikel 1, tweede lid, van verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PB L 385, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 2252/2004 (PB L 142, blz. 1), geldig is, moet artikel 4, derde lid, van de verordening, in het licht van de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 8, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 7, aanhef en onder f, van de Privacyrichtlijn (1) gelezen in verbinding met artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van die richtlijn zo worden uitgelegd dat ter uitvoering van deze verordening door de lidstaten wettelijk dient te worden gewaarborgd dat de op grond van deze verordening verzamelde en opgeslagen biometrische gegevens niet voor andere doeleinden mogen worden verzameld, verwerkt en gebruikt dan voor de afgifte van het document?


(1)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 8 oktober 2012 — L.J.A. van Luijk, andere partij: Burgemeester van Den Haag

(Zaak C-449/12)

2013/C 26/31

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: L.J.A. van Luijk

Andere partij: Burgemeester van Den Haag

Prejudiciële vragen

1)

Is artikel 1, tweede lid, van verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PB L 385, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 2252/2004 (PB L 142, blz. 1), geldig in het licht van de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden?

2)

Indien het antwoord op vraag 1) inhoudt dat artikel 1, tweede lid, van verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PB L 385, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 2252/2004 (PB L 142, blz. 1), geldig is, moet artikel 4, derde lid, van de verordening, in het licht van de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 8, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 7, aanhef en onder f, van de Privacyrichtlijn (1) gelezen in verbinding met artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van die richtlijn zo worden uitgelegd dat ter uitvoering van deze verordening door de lidstaten wettelijk dient te worden gewaarborgd dat de op grond van deze verordening verzamelde en opgeslagen biometrische gegevens niet voor andere doeleinden mogen worden verzameld, verwerkt en gebruikt dan voor de afgifte van het document?


(1)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Krefeld (Duitsland) op 9 oktober 2012 — NIPPONKOA Insurance Co. (Europe) Ltd/Inter-Zuid Transport BV

(Zaak C-452/12)

2013/C 26/32

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Krefeld

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: NIPPONKOA Insurance Co. (Europe) Ltd

Verwerende partij: Inter-Zuid Transport BV

Prejudiciële vragen

1)

Staat artikel 71 van verordening (EG) nr. 44/2001 (1) van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, in de weg aan een volledig autonome uitlegging van een verdrag, of moeten bij de toepassing van een verdrag mede de doelstellingen en beginselen van de verordening in de beschouwing worden betrokken?

2)

Staat artikel 71 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, in de weg aan een uitlegging van een verdrag waarbij een in een lidstaat gegeven beslissing op een vordering strekkende tot verkrijging van een declaratoir vonnis niet in de weg staat aan een op een later tijdstip in een andere lidstaat ingediende schadevordering, voor zover dit verdrag in zoverre ook een uitlegging mogelijk maakt die beantwoordt aan artikel 27 van verordening nr. 44/2001?


(1)  PB L 12, blz. 1.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 10 oktober 2012 — Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel en O, andere partij: B

(Zaak C-456/12)

2013/C 26/33

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel en O

Andere partij: B

Prejudiciële vragen

[…]

1)

Dient richtlijn 2004/38/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG wat betreft de voorwaarden voor het recht op verblijf voor familieleden met de nationaliteit van een derde land van een burger van de Unie analoog te worden toegepast, zoals in de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, C-370/90, Surinder Singh (2) en C-291/05, Eind (3), als een burger van de Unie naar de lidstaat van zijn nationaliteit terugkeert, nadat hij in het kader van artikel 21, eerste lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, alsmede als ontvanger van diensten in de zin van artikel 56 van dit Verdrag, in een andere lidstaat heeft verbleven?

2)

Zo ja, geldt als vereiste dat het verblijf van de burger van de Unie in een andere lidstaat een bepaalde minimale duur heeft gehad, wil na terugkeer van de burger van de Unie naar de lidstaat van zijn nationaliteit aan zijn familielid met de nationaliteit van een derde land in die lidstaat een verblijfsrecht toekomen?

3)

Zo ja, kan dan ook aan dit vereiste worden voldaan, indien geen sprake is geweest van aaneengesloten verblijf, maar van een bepaalde frequentie van verblijf, zoals tijdens wekelijks verblijf in het weekend of tijdens regelmatige bezoeken?

[…]

4)

Zijn als gevolg van tijdsverloop tussen de terugkeer van de burger van de Unie naar de lidstaat van zijn nationaliteit en de overkomst van het familielid uit een derde land naar die lidstaat, in de omstandigheden als in het geding, de mogelijke aanspraken van het familielid met de nationaliteit van een derde land op een verblijfsrecht ontleend aan het Unierecht vervallen?


(1)  PB L 158, blz. 77.

(2)  Arrest van 7 juli 1992, Jurispr. blz. I-4265.

(3)  Arrest van 11 december 2007, Jurispr. blz. I-10719.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 10 oktober 2012 — S en Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, andere partij: G

(Zaak C-457/12)

2013/C 26/34

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: S en Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel

Andere partij: G

Prejudiciële vragen

1)

[…]

Kan een familielid met de nationaliteit van een derde land van een burger van de Unie die woont in de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit, maar werkt in een andere lidstaat voor een in die andere lidstaat gevestigde werkgever, in omstandigheden als in het geding, een verblijfsrecht aan het Unierecht ontlenen?

2)

[…]

Kan een familielid met de nationaliteit van een derde land van een burger van de Unie die woont in de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit, maar in het kader van zijn werkzaamheden voor een in diezelfde lidstaat gevestigde werkgever naar een andere lidstaat heen en weer reist, in omstandigheden als in het geding, een verblijfsrecht aan het Unierecht ontlenen?


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien (Oostenrijk) op 22 oktober 2012 — Krejci Lager & Umschlagbetriebs GmbH/Olbrich Transport und Logistik GmbH

(Zaak C-469/12)

2013/C 26/35

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Handelsgericht Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Krejci Lager & Umschlagbetriebs GmbH

Verwerende partij: Olbrich Transport und Logistik GmbH

Prejudiciële vraag

Is een overeenkomst over de opslag van goederen een overeenkomst die een „verstrekking van diensten” betreft in de zin van artikel 5, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 44/2001 (1) van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken?


(1)  PB 2001, L 12, blz. 1.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof (België) op 22 oktober 2012 — Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars (BIV)/Geoffrey Englebert, Immo 9 BVBA, Grégory Francotte

(Zaak C-473/12)

2013/C 26/36

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Grondwettelijk Hof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars (BIV)

Verwerende partijen: Geoffrey Englebert, Immo 9 BVBA, Grégory Francotte

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 13, lid 1, sub g, in fine, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (1) aldus te worden geïnterpreteerd dat het de lidstaten vrij staat al dan niet in een uitzondering te voorzien op de in artikel 11, lid 1, bedoelde onmiddellijke informatieplicht, indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen of zijn de lidstaten ter zake aan beperkingen onderworpen?

2)

Vallen de beroepsactiviteiten van privédetectives, die door het interne recht worden geregeld en worden uitgeoefend ten dienste van overheden die ertoe zijn gemachtigd elke inbreuk op de bepalingen tot bescherming van een beroepstitel en tot organisatie van een beroep aan te klagen bij de gerechtelijke overheden, naar gelang van de omstandigheden, onder de uitzondering bedoeld in artikel 13, lid 1, sub d en g, in fine, van de voormelde richtlijn?

3)

Is, indien het antwoord op de tweede vraag ontkennend zou zijn, artikel 13, lid 1, sub d en g, in fine, van de voormelde richtlijn verenigbaar met artikel 6, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, meer bepaald met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie?


(1)  PB L 281, blz. 31.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 22 oktober 2012 — Schiebel Aircraft GmbH

(Zaak C-474/12)

2013/C 26/37

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Schiebel Aircraft GmbH

Betrokken instantie: Bundesminister für Wirtschaft, Familie und Jugend

Prejudiciële vraag

Staat het Unierecht, inzonderheid de artikelen 18, 45 en 49 juncto artikel 346, lid 1, sub b, VWEU, in de weg aan een nationale bepaling van een lidstaat, zoals de in het hoofdgeding toe te passen regeling, krachtens welke de leden van de tot wettelijke vertegenwoordiging bevoegde organen, of de besturende en vertegenwoordigingsbevoegde vennoten, van handelsvennootschappen die willen handelen in militaire wapens en militaire munitie en willen bemiddelen bij de aan- en verkoop van militaire wapens en militaire munitie, het Oostenrijkse staatsburgerschap dienen te bezitten, en het staatsburgerschap van een andere lidstaat van de EER niet voldoende is?


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék (voorheen Fővárosi Bíróság) (Hongarije) op 22 oktober 2012 — UPC DTH Sàrl/Nemzeti Média- és Hírközlési Hatóság Elnökhelyettese

(Zaak C-475/12)

2013/C 26/38

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Törvényszék (voorheen Fővárosi Bíróság)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: UPC DTH Sàrl

Verwerende partij: Nemzeti Média- és Hírközlési Hatóság Elnökhelyettese

Prejudiciële vragen

1)

Kan artikel 2, sub c, van de kaderrichtlijn, te weten richtlijn 2002/21/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140/EG (2) van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009, aldus worden uitgelegd dat de dienst in het kader waarvan de aanbieder ervan onder bezwarende titel voorwaardelijk toegang verleent tot een via satelliet overgebracht programmapakket dat radio- en televisieprogrammadiensten omvat, moet worden aangemerkt als een elektronische-communicatiedienst?

2)

Kan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat het beginsel van het vrij verrichten van diensten tussen de lidstaten op de in de eerste vraag beschreven dienst toepassing vindt wanneer het gaat om een dienst die vanuit Luxemburg op het grondgebied van Hongarije wordt verricht?

3)

Kan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat in het geval van een in de eerste vraag beschreven dienst, het land van bestemming, waarop de dienst is gericht, het recht heeft om de verlening van dergelijke diensten te beperken door te bepalen dat de [aanbieder van de] dienst verplicht is zich te registreren in de lidstaat en er een filiaal of een zelfstandige juridische entiteit op te richten, en door de aanbieding van dergelijke diensten slechts toe te staan na de oprichting van een filiaal of een zelfstandige juridische entiteit?

4)

Kan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat de administratieve procedures betreffende de in de eerste vraag beschreven diensten, ongeacht de lidstaat waarin de dienstverlenende onderneming werkzaam is of is geregistreerd, zijn onderworpen aan het bestuurlijke gezag van de lidstaat die, gelet op de plaats waar de dienst wordt verricht, bevoegd is?

5)

Kan artikel 2, sub c, van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 (kaderrichtlijn) aldus worden uitgelegd dat de in de eerste vraag beschreven dienst moet worden aangemerkt als een elektronische-communicatiedienst, of moet deze dienst worden aangemerkt als een dienst voor voorwaardelijke toegang die wordt verricht door middel van een in artikel 2, sub f, van de kaderrichtlijn gedefinieerd systeem voor voorwaardelijke toegang?

6)

Kunnen, gelet op het voorgaande, de relevante bepalingen aldus worden uitgelegd dat de aanbieder van de in de eerste vraag beschreven dienst overeenkomstig het gemeenschapsrecht moet worden aangemerkt als een aanbieder van een elektronische-communicatiedienst?


(1)  Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (PB L 108, blz. 33).

(2)  Richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 tot wijziging van richtlijn 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten, richtlijn 2002/19/EG inzake de toegang tot en interconnectie van elektronischecommunicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten, en richtlijn 2002/20/EG betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (PB L 337, blz. 37).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundespatentgericht (Duitsland) op 24 oktober 2012 — Rechtsanwälte Hogan Lovells International LLP/Bayer CropScience K.K.

(Zaak C-477/12)

2013/C 26/39

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundespatentgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Rechtsanwälte Hogan Lovells International LLP

Verwerende partij: Bayer CropScience K.K.

Prejudiciële vraag

Komt voor de toepassing van artikel 3, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 1610/96 (1) uitsluitend een vergunning voor het op de markt brengen op grond van artikel 4 van richtlijn 91/414/EEG of artikel 8, lid 1, van die richtlijn in aanmerking, of kan een certificaat ook worden afgegeven op basis van een vergunning voor het op de markt brengen als bedoeld in artikel 8, lid 4, van voornoemde richtlijn?


(1)  Verordening (EG) nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen (PB L 198, blz. 30).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Feldkirch (Oostenrijk) op 24 oktober 2012 — Armin Maletic, Marianne Maletic/lastminute.com GmbH en TUI Österreich GmbH

(Zaak C-478/12)

2013/C 26/40

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesgericht Feldkirch

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Armin Maletic, Marianne Maletic

Verwerende partijen: lastminute.com GmbH, TUI Österreich GmbH

Prejudiciële vraag

Moet artikel 16, lid 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1), op grond waarvan de bevoegde rechtbank die is van de woonplaats van de consument, aldus worden uitgelegd dat wanneer de andere partij (in casu een reis bureau waarvan de zetel zich in het buitenland bevindt) gebruik maakt van een contractpartner (in casu een reis organisator waarvan de zetel zich in het binnenland bevindt), in het geval van rechtsvorderingen waarbij beide betrokken zijn artikel 16, lid 1, van deze verordening ook van toepassing is op de binnenlandse contractpartner?


(1)  PB 2001, L 12, blz. 1.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 25 oktober 2012 — Minister van Financiën, andere partij: X BV

(Zaak C-480/12)

2013/C 26/41

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Minister van Financiën

Andere partij: X BV

Prejudiciële vragen

1)

a)

Moeten de artikelen 203 en 204 van het CDW (1) [Communautair douanewetboek] in samenhang gelezen met artikel 859 (in het bijzonder onder 2, letter c), van het UCDW (2) [Uitvoeringsverordening communautair douanewetboek] zo worden uitgelegd dat het (enkele) overschrijden van de overeenkomstig artikel 356, lid 1, van het UCDW vastgestelde vervoerstermijn niet leidt tot een douaneschuld wegens een onttrekking aan het douanetoezicht in de zin van artikel 203 van het CDW, maar tot een douaneschuld op grond van artikel 204 van het CDW?

b)

Is voor bevestigende beantwoording van vraag 1) a. vereist dat de betrokkenen aan de douaneautoriteiten inlichtingen verstrekken met betrekking tot de oorzaken van de termijnoverschrijding of ten minste tegenover de douaneautoriteiten verklaren waar de goederen zijn verbleven in de periode die is verstreken tussen de overeenkomstig artikel 356 van het CDW vastgestelde termijn en het tijdstip van daadwerkelijk aanbrengen bij het douanekantoor van bestemming?

2)

Moet de Zesde richtlijn (3), in het bijzonder artikel 7 van die richtlijn, zo worden uitgelegd dat btw wordt verschuldigd indien een douaneschuld uitsluitend op grond van artikel 204 van het CDW ontstaat?


(1)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1).

(2)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1).

(3)  Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid- Staten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Grondwettelijk Hof (België) op 29 oktober 2012 — Pelckmans Turnhout NV tegen Walter Van Gastel Balen NV e.a.

(Zaak C-483/12)

2013/C 26/42

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Grondwettelijk Hof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Pelckmans Turnhout NV

Verweersters: Walter Van Gastel Balen NV, Walter Van Gastel NV, Walter Van Gastel Lifestyle NV, Walter Van Gastel Schoten NV

Prejudiciële vraag

Dient het gelijkheidsbeginsel, neergelegd in artikel 6, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in samenhang gelezen met de artikelen 15 en 16 van het voormelde Handvest en met de artikelen 34 tot 36, 56 en 57 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aldus te worden geïnterpreteerd dat het zich verzet tegen een regeling zoals neergelegd in de artikelen 8, 9, 16 en 17 van de wet van 10 november 2006 betreffende de openingsuren in handel, ambacht en dienstverlening, doordat de daarin opgenomen verplichting tot het voeren van een wekelijkse sluitingsdag:

i)

niet van toepassing is op handelaren die gevestigd zijn in treinstations of in vestigingseenheden van maatschappijen voor openbaar vervoer, evenmin voor verkopen in luchthavens en havenzones die openstaan voor het internationaal reizigersverkeer en ook niet voor verkopen in tankstations of vestigingseenheden gelegen op het domein van autosnelwegen, doch wel op handelaren die op andere locaties zijn gevestigd,

ii)

niet van toepassing is op handelaren die actief zijn in de verkoop van producten zoals kranten, tijdschriften, tabak en rookwaren, telefoonkaarten en producten van de Nationale Loterij, de verkoop van dragers van audiovisuele werken en videospelen, de verkoop van consumptie-ijs, doch wel op de handelaren die andere producten aanbieden,

iii)

enkel van toepassing is op de kleinhandel, te weten de ondernemingen die zich richten op verkopen aan de consument, terwijl ze niet van toepassing is op andere handelaren,

iv)

minstens een aanzienlijk grotere beperking met zich meebrengt voor de handelaren die hun activiteit voeren door middel van een fysiek verkooppunt, met rechtstreeks contact met de consument, dan voor de handelaren die hun activiteit voeren via een internetwinkel of mogelijk via andere manieren van verkoop op afstand?


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank ’s-Gravenhage (Nederland) op 31 oktober 2012 — Georgetown University tegen Octrooicentrum Nederland, handelend onder de naam NL Octrooicentrum

(Zaak C-484/12)

2013/C 26/43

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank ’s-Gravenhage

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Georgetown University

Verweerder: Octrooicentrum Nederland, handelend onder de naam NL Octrooicentrum

Prejudiciële vragen

1)

Verzet verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (1), meer in het bijzonder artikel 3, aanhef en onder c daarvan, zich ertegen dat, in de situatie dat een van kracht zijnd basisoctrooi meerdere producten beschermt, aan de houder van het basisoctrooi een certificaat wordt afgegeven voor ieder van de beschermde producten?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, hoe dient artikel 3, aanhef en onder c, van de verordening te worden uitgelegd in de situatie dat een van kracht zijnd basisoctrooi meerdere producten beschermt en op de aanvraagdatum van een certificaat voor één van de door het basisoctrooi beschermde producten (A), weliswaar nog geen certificaten waren verkregen voor andere producten (B, C) beschermd door hetzelfde basisoctrooi, doch op die aanvragen voor de producten (B, C) certificaten zijn afgegeven voordat op de aanvrage voor een certificaat voor het eerstgenoemde product (A) is beslist?

3)

Is het voor de beantwoording van de vorige vraag van belang of de aanvrage voor één van de door het basisoctrooi beschermde producten (A) op dezelfde datum is ingediend als de aanvragen voor andere producten (B, C) beschermd door hetzelfde basisoctrooi?

4)

Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, kan een certificaat worden afgegeven voor een door een van kracht zijnd basisoctrooi beschermd product, indien reeds eerder voor een ander door hetzelfde basisoctrooi beschermd product een certificaat is afgegeven, maar van dit laatste certificaat door de aanvrager afstand wordt gedaan met het oogmerk een nieuw certificaat te kunnen verkrijgen op basis van hetzelfde basisoctrooi?

5)

Indien het voor beantwoording van de vorige vraag relevant is of de afstand terugwerkende kracht heeft, wordt de vraag of afstand terugwerkende kracht heeft beheerst door artikel 14, aanhef en onder b, van de verordening of door het nationale recht? Indien de vraag of afstand terugwerkende kracht heeft wordt beheerst door artikel 14, aanhef en onder b, van de verordening, dient die bepaling zo te worden uitgelegd dat afstand terugwerkende kracht heeft?


(1)  PB L 152, blz. 1.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (Nederland) op 31 oktober 2012 — Maatschap T. van Oosterom en A. van Oosterom-Boelhouwer tegen Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

(Zaak C-485/12)

2013/C 26/44

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

College van Beroep voor het Bedrijfsleven

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Maatschap T. van Oosterom en A. van Oosterom-Boelhouwer

Verweerder: Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

Prejudiciële vraag

Moet artikel 32 van verordening (EG) nr. 796/2004 (1) aldus worden uitgelegd dat steeds een fysieke veldinspectie zal moeten plaatsvinden, alvorens op basis van in verband met de beoordeling van een aangifte gemaakte luchtfoto's besloten kan worden dat de door een landbouwer ingediende aangifte onjuist is?


(1)  Verordening van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PB L 141, blz. 18).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (Nederland) op 31 oktober 2012 — X, andere partij: Heffingsambtenaar van de gemeente Z

(Zaak C-486/12)

2013/C 26/45

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: X

Andere partij: Heffingsambtenaar van de gemeente Z

Prejudiciële vragen

1)

Wordt voldaan aan de in artikel 12, aanhef, onderdeel a, aanhef, tweede gedachtestreepje, van de richtlijn (1) bedoelde verstrekking van de gegevens, die zijn verwerkt, door het verlenen van inzage (op de voet van artikel 79, lid 2, van de Wet GBA [Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens])?

2)

Staat artikel 12, aanhef, onderdeel a, aanhef, van de richtlijn in de weg aan de heffing van leges ter zake van de verstrekking van persoonsgegevens, die zijn verwerkt, door middel van een afschrift uit de GBA?

3)

Zo vraag 2) ontkennend moet worden beantwoord: Is de heffing van onderhavige leges bovenmatig als bedoeld in artikel 12, aanhef, onderdeel a, aanhef, van de richtlijn?


(1)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Contencioso-Administrativo no 1 de Ourense (Spanje) op 2 november 2012 — Vueling Airlines S.A./Instituto Galego de Consumo de la Xunta de Galicia

(Zaak C-487/12)

2013/C 26/46

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado Contencioso-Administrativo no 1 de Ourense

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vueling Airlines S.A.

Verwerende partij: Instituto Galego de Consumo de la Xunta de Galicia

Prejudiciële vraag

Dient artikel 22, lid 1, van verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad (1) van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap aldus te worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale bepaling (artikel 97 van de Ley 48/1960 de Navegación Aérea) die luchtvaartmaatschappijen voor passagiersvervoer verplicht om passagiers in ieder geval het recht toe te kennen om een koffer in te checken zonder extra kosten of toeslag bovenop de basisprijs van het geboekte ticket?


(1)  PB L 293, blz. 3.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 5 november 2012 — Conseil national de l’ordre des médecins/Ministère des affaires sociales et de la santé

(Zaak C-492/12)

2013/C 26/47

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Conseil national de l’ordre des médecins

Verwerende partij: Ministère des affaires sociales et de la santé

Prejudiciële vragen

1)

Verzet de omstandigheid dat het beroep van beoefenaar der tandheelkunde krachtens artikel 36 van richtlijn 2005/36/EG (1) een specifiek beroep is, zich tegen de instelling van een kwalificerende opleiding van de derde universitaire cyclus die gemeenschappelijk is voor studenten geneeskunde en tandheelkunde?

2)

Sluiten de bepalingen van de richtlijn over de met geneeskunde verbonden specialismen uit dat disciplines zoals opgesomd in punt 3 van de onderhavige beslissing (2) worden opgenomen in een opleiding tandheelkunde?


(1)  Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255, blz. 22).

(2)  Te weten een theoretische opleiding in de mondchirurgie die met name bestaat uit onderricht in de chirurgie van tandwortel en omliggend weefsel en al dan niet door het gebit veroorzaakte kaakcystes, in de preprothesische chirurgie en de dentale implantologie, studie van de pathologie van goedaardige tumoren, van pathologieën betreffende de speekselklieren en orthodontische chirurgie en orthognatische behandeling, en een praktische stage van minstens drie semesters op een in tandheelkunde gespecialiseerde dienst en drie semesters op een in kaak- en gezichtschirurgie gespecialiseerde dienst.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het First-tier Tribunal (Tax Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 5 november 2012 — Dixons Retail Plc/Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

(Zaak C-494/12)

2013/C 26/48

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

First-tier Tribunal (Tax Chamber)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Dixons Retail Plc

Verwerende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 14, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG (1) van de Raad van 28 november 2006 aldus worden uitgelegd dat het ook van toepassing is wanneer de fysieke overdracht van goederen op bedrieglijke wijze wordt verkregen, met name wanneer de verkrijger betaalt met een kaart waarvan hij weet dat hij ze niet mag gebruiken?

2)

Is er sprake van „overdracht of overgang van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken” in de zin van artikel 14, lid 1, wanneer de fysieke overdracht van goederen wordt verkregen door het bedrieglijke gebruik van een kaart?

3)

Moet artikel 73 aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is wanneer de overdrager van de goederen betaling ontvangt op basis van een overeenkomst met een derde waarin is bepaald dat bij kaarttransacties dergelijke betalingen worden verricht, ook al weet de verkrijger van de goederen dat hij niet gerechtigd is de kaart te gebruiken?

4)

Wanneer een derde op basis van een overeenkomst tussen hem en de overdrager van de goederen een betaling verricht op grond van het feit dat de verkrijger van de goederen de overdrager heeft betaald met een kaart die hij niet mocht gebruiken, is de van die derde ontvangen betaling dan een tegenprestatie „voor deze handelingen” in de zin van artikel 73?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1)


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia (Italië) op 7 november 2012 — Davide Gullotta, Farmacia di Gullotta Davide & C. Sas/Ministero della Salute, Azienda Sanitaria Provinciale di Catania

(Zaak C-497/12)

2013/C 26/49

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Davide Gullotta, Farmacia di Gullotta Davide & C. Sas

Verwerende partijen: Ministero della Salute, Azienda Sanitaria Provinciale di Catania

Prejudiciële vragen

1)

Verzetten de beginselen van de vrijheid van vestiging, non-discriminatie en bescherming van de mededinging die in de artikelen 49 e.v. VWEU zijn neergelegd, zich tegen een nationale regeling op grond waarvan een bevoegde apotheker, die is ingeschreven bij de beroepsorde maar geen houder is van een vestigingsvergunning voor een apotheek, in zijn parafarmaceutische verkooppunt het publiek ook geen medicijnen mag verkopen die op een zogenoemd „wit recept” verkrijgbaar zijn (dat wil zeggen niet door de nationale gezondheidsdienst worden vergoed, maar geheel ten laste van de burger komen), zodat ook in dit segment een verbod geldt bepaalde klassen farmaceutische producten te verkopen en het aantal verkooppunten op het nationale grondgebied is gecontingenteerd?

2)

Moet artikel 15 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat het daarin neergelegde beginsel zonder beperkingen mede van toepassing is op het beroep van apotheker en het openbaar belang van dit beroep geen rechtvaardiging vormt voor uiteenlopende regelingen voor apothekers die een apotheek drijven en apothekers die een parafarmaceutisch verkooppunt drijven met het oog op de verkoop van de hierboven onder 1 bedoelde geneesmiddelen?

3)

Moeten de artikelen 102 en 106 [VWEU] en aldus worden uitgelegd dat het verbod van misbruik van machtspositie zonder beperkingen van toepassing is op het beroep van apotheker, nu een apotheker die een traditionele apotheek drijft en geneesmiddelen verkoopt op grond van een overeenkomst met de SSN profiteert van het verbod om geneesmiddelen klasse C te verkopen voor apothekers die een parafarmaceutisch verkooppunt drijven, zonder dat dit gerechtvaardigd wordt door de onmiskenbare bijzondere kenmerken van het apothekersberoep in verband met het openbaar belang dat gemoeid is met de bescherming van de volksgezondheid?


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Tivoli (Italië) op 7 november 2012 — Antonella Pedone/Maria Adele Corrao

(Zaak C-498/12)

2013/C 26/50

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Tivoli

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Antonella Pedone

Verwerende partij: Maria Adele Corrao

Prejudiciële vragen

1)

Is artikel 130 van DPR nr. 115 van 30 mei 2002 inzake de verrekening van de rechtsbijstand in de Italiaanse rechtsorde — voor zover hierbij wordt bepaald dat de aan de advocaat, aan de persoon die de rechter bijstaat en aan de deskundige van de partij verschuldigde bedragen worden gehalveerd — verenigbaar met artikel 47, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dat bepaalt dat rechtsbijstand wordt verleend aan degenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voor zover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen?

2)

Is artikel 130 van DPR nr. 115 van 30 mei 2002 inzake de verrekening van de rechtsbijstand in de Italiaanse rechtsorde — voor zover hierbij wordt bepaald dat de aan de advocaat, aan de persoon die de rechter bijstaat en aan de deskundige van de partij verschuldigde bedragen worden gehalveerd — verenigbaar met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, zoals opgenomen in de communautaire rechtsorde in de zin van artikel 52, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en van artikel 6 [VWEU]?


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Tivoli (Italië) op 7 november 2012 — Elisabetta Gentile/Ufficio Finanziario della Direzione Ufficio Territoriale di Tivoli e.a.

(Zaak C-499/12)

2013/C 26/51

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Tivoli

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Elisabetta Gentile

Verwerende partijen: Ufficio Finanziario della Direzione — Ufficio Territoriale di Tivoli, Fabrizio Penna, Gianfranco Di Nicola

Prejudiciële vraag

Is artikel 130 van DPR nr. 115 van 30 mei 2002 inzake de verrekening van de rechtsbijstand in de Italiaanse rechtsorde — voor zover hierbij wordt bepaald dat de aan de advocaat, aan de persoon die de rechter bijstaat en aan de deskundige van de partij verschuldigde bedragen worden gehalveerd — verenigbaar met artikel 47, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dat bepaalt dat rechtsbijstand wordt verleend aan degenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voor zover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen?


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/26


Beroep ingesteld op 6 november 2012 — Europese Commissie/Republiek Polen

(Zaak C-500/12)

2013/C 26/52

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Hottiaux en H. Støvlbæk, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Polen, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2011/18/EU van de Commissie van 1 maart 2011 tot wijziging van de bijlagen II, V en VI bij richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 2 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is;

de Republiek Polen verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn is verstreken op 31 december 2011.


(1)  PB L 57, blz. 21.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 8 november 2012 — Thomas Specht/Land Berlin

(Zaak C-501/12)

2013/C 26/53

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Thomas Specht

Verwerende partij: Land Berlin

Prejudiciële vragen

1)

Dient het primaire en/of het afgeleide Europese recht, in het bijzonder richtlijn 2000/78/EG (1), aldus te worden uitgelegd dat het daarin vervatte algemene verbod van ongerechtvaardigde discriminatie op grond van leeftijd ook van toepassing is op nationale bepalingen betreffende de bezoldiging van deelstaatambtenaren?

2)

Ingeval vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: Volgt uit de uitlegging van dit primaire en/of afgeleide Europese recht dat een nationale bepaling volgens welke de hoogte van het basissalaris van een ambtenaar bij het ontstaan van de ambtenarenbetrekking in grote mate afhankelijk is van diens leeftijd en daarna vooral stijgt naarmate van de duur van de ambtenarenbetrekking, een rechtstreekse of indirecte discriminatie op grond van leeftijd oplevert?

3)

Ingeval ook vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: Staat de uitlegging van dit primaire en/of afgeleide Europese recht eraan in de weg dat een dergelijke nationale bepaling volgens de wetgever wordt gerechtvaardigd door het doel, beroepservaring te belonen?

4)

Ingeval ook vraag 3 bevestigend wordt beantwoord: Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht, zolang geen niet-discriminerende bezoldigingsregeling is ingevoerd, een ander rechtsgevolg toe dan de gediscrimineerden met terugwerkende kracht te bezoldigen volgens de hoogste salaristrap van hun salarisgroep?

Vloeit het rechtsgevolg van de inbreuk op het discriminatieverbod dan voort uit het primaire en/of het afgeleide Europese recht, in het bijzonder richtlijn 2000/78/EG, zelf of vloeit de vordering slechts voort uit de in het recht van de Unie geldende aansprakelijkheid van de overheid voor onjuiste omzetting van Europese voorschriften in het nationale recht?

5)

Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht in de weg aan een nationale maatregel die het recht op (na)betaling of schadevergoeding afhankelijk stelt van de omstandigheid dat de ambtenaar dit recht onverwijld geldend heeft gemaakt?

6)

Ingeval de vragen 1 tot en met 3 bevestigend worden beantwoord: Volgt uit de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht dat een overgangswet volgens welke de zittende ambtenaren uitsluitend volgens het bedrag van hun overeenkomstig het oude (discriminerende) bezoldigingsrecht op de peildatum voor de overgang verworven basissalaris in een trap van het nieuwe stelsel worden ingedeeld, en de overgang naar de hogere trappen vervolgens los van het absolute tijdvak van ervaring van de ambtenaar, maar slechts volgens de sinds de inwerkingtreding van de overgangswet vervulde tijdvakken van ervaring wordt bepaald, een — tot aan het bereiken van de hoogste salaristrap voortdurende — bestendiging van de bestaande discriminatie op grond van leeftijd oplevert?

7)

Ingeval ook vraag 6 bevestigend wordt beantwoord: Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht eraan in de weg dat dit onbeperkt voortdurend verschil in behandeling door de wetgever aldus wordt gerechtvaardigd dat de overgangswet niet (slechts) de op de peildatum voor de overgang verworven rechten, maar (ook) het volgens het oude bezoldigingsrecht te verwachten levensinkomen in elke salarisgroep beoogt te beschermen?

Kan de voortdurende discriminatie van de zittende ambtenaren worden gerechtvaardigd door de overweging dat de alternatieve regeling (ook de zittende ambtenaren individueel volgens de tijdvakken van ervaring in te delen) meer bestuurlijke rompslomp meebrengt?

8)

Ingeval ontkennend wordt geantwoord op de mogelijkheid van de in vraag 7 genoemde rechtvaardigingen: Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht, zolang ook voor de zittende ambtenaren geen niet-discriminerende bezoldigingsregeling is ingevoerd, een ander rechtsgevolg toe dan de zittende ambtenaren met terugwerkende kracht en doorlopend te bezoldigen volgens de hoogste salaristrap van hun salarisgroep?

Vloeit het rechtsgevolg van de inbreuk op het discriminatieverbod dan voort uit het primaire en/of het afgeleide Europese recht, in het bijzonder richtlijn 2000/78/EG, zelf of vloeit de vordering slechts voort uit de in het recht van de Unie geldende aansprakelijkheid van de overheid voor onjuiste omzetting van Europese voorschriften in het nationale recht?


(1)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 8 november 2012 — Jens Schombera/Land Berlin

(Zaak C-502/12)

2013/C 26/54

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jens Schombera

Verwerende partij: Land Berlin

Prejudiciële vragen

1)

Dient het primaire en/of het afgeleide Europese recht, in het bijzonder richtlijn 2000/78/EG (1), aldus te worden uitgelegd dat het daarin vervatte algemene verbod van ongerechtvaardigde discriminatie op grond van leeftijd ook van toepassing is op nationale bepalingen betreffende de bezoldiging van deelstaatambtenaren?

2)

Ingeval vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: Volgt uit de uitlegging van dit primaire en/of afgeleide Europese recht dat een nationale bepaling volgens welke de hoogte van het basissalaris van een ambtenaar bij het ontstaan van de ambtenarenbetrekking in grote mate afhankelijk is van diens leeftijd en daarna vooral stijgt naarmate van de duur van de ambtenarenbetrekking, een rechtstreekse of indirecte discriminatie op grond van leeftijd oplevert?

3)

Ingeval ook vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: Staat de uitlegging van dit primaire en/of afgeleide Europese recht eraan in de weg dat een dergelijke nationale bepaling volgens de wetgever wordt gerechtvaardigd door het doel, beroepservaring te belonen?

4)

Ingeval ook vraag 3 bevestigend wordt beantwoord: Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht, zolang geen niet-discriminerende bezoldigingsregeling is ingevoerd, een ander rechtsgevolg toe dan de gediscrimineerden met terugwerkende kracht te bezoldigen volgens de hoogste salaristrap van hun salarisgroep?

Vloeit het rechtsgevolg van de inbreuk op het discriminatieverbod dan voort uit het primaire en/of het afgeleide Europese recht, in het bijzonder richtlijn 2000/78/EG, zelf of vloeit de vordering slechts voort uit de in het recht van de Unie geldende aansprakelijkheid van de overheid voor onjuiste omzetting van Europese voorschriften in het nationale recht?

5)

Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht in de weg aan een nationale maatregel die het recht op (na)betaling of schadevergoeding afhankelijk stelt van de omstandigheid dat de ambtenaar dit recht onverwijld geldend heeft gemaakt?


(1)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 8 november 2012 — Alexander Wieland/Land Berlin

(Zaak C-503/12)

2013/C 26/55

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Alexander Wieland

Verwerende partij: Land Berlin

Prejudiciële vragen

1)

Dient het primaire en/of het afgeleide Europese recht, in het bijzonder richtlijn 2000/78/EG (1), aldus te worden uitgelegd dat het daarin vervatte algemene verbod van ongerechtvaardigde discriminatie op grond van leeftijd ook van toepassing is op nationale bepalingen betreffende de bezoldiging van deelstaatambtenaren?

2)

Ingeval vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: Volgt uit de uitlegging van dit primaire en/of afgeleide Europese recht dat een nationale bepaling volgens welke de hoogte van het basissalaris van een ambtenaar bij het ontstaan van de ambtenarenbetrekking in grote mate afhankelijk is van diens leeftijd en daarna vooral stijgt naarmate van de duur van de ambtenarenbetrekking, een rechtstreekse of indirecte discriminatie op grond van leeftijd oplevert?

3)

Ingeval ook vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: Staat de uitlegging van dit primaire en/of afgeleide Europese recht eraan in de weg dat een dergelijke nationale bepaling volgens de wetgever wordt gerechtvaardigd door het doel, beroepservaring te belonen?

4)

Ingeval ook vraag 3 bevestigend wordt beantwoord: Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht, zolang geen niet-discriminerende bezoldigingsregeling is ingevoerd, een ander rechtsgevolg toe dan de gediscrimineerden met terugwerkende kracht te bezoldigen volgens de hoogste salaristrap van hun salarisgroep?

Vloeit het rechtsgevolg van de inbreuk op het discriminatieverbod dan voort uit het primaire en/of het afgeleide Europese recht, in het bijzonder richtlijn 2000/78/EG, zelf of vloeit de vordering slechts voort uit de in het recht van de Unie geldende aansprakelijkheid van de overheid voor onjuiste omzetting van Europese voorschriften in het nationale recht?

5)

Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht in de weg aan een nationale maatregel die het recht op (na)betaling of schadevergoeding afhankelijk stelt van de omstandigheid dat de ambtenaar dit recht onverwijld geldend heeft gemaakt?

6)

Ingeval de vragen 1 tot en met 3 bevestigend worden beantwoord: Volgt uit de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht dat een overgangswet volgens welke de zittende ambtenaren uitsluitend volgens het bedrag van hun overeenkomstig het oude (discriminerende) bezoldigingsrecht op de peildatum voor de overgang verworven basissalaris in een trap van het nieuwe stelsel worden ingedeeld, en de overgang naar de hogere trappen vervolgens los van het absolute tijdvak van ervaring van de ambtenaar, maar slechts volgens de sinds de inwerkingtreding van de overgangswet vervulde tijdvakken van ervaring wordt bepaald, een — tot aan het bereiken van de hoogste salaristrap voortdurende — bestendiging van de bestaande discriminatie op grond van leeftijd oplevert?

7)

Ingeval ook vraag 6 bevestigend wordt beantwoord: Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht eraan in de weg dat dit onbeperkt voortdurend verschil in behandeling door de wetgever aldus wordt gerechtvaardigd dat de overgangswet niet (slechts) de op de peildatum voor de overgang verworven rechten, maar (ook) het volgens het oude bezoldigingsrecht te verwachten levensinkomen in elke salarisgroep beoogt te beschermen?

Kan de voortdurende discriminatie van de zittende ambtenaren worden gerechtvaardigd door de overweging dat de alternatieve regeling (ook de zittende ambtenaren individueel volgens de tijdvakken van ervaring in te delen) meer bestuurlijke rompslomp meebrengt?

8)

Ingeval ontkennend wordt geantwoord op de mogelijkheid van de in vraag 7 genoemde rechtvaardigingen: Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht, zolang ook voor de zittende ambtenaren geen niet-discriminerende bezoldigingsregeling is ingevoerd, een ander rechtsgevolg toe dan de zittende ambtenaren met terugwerkende kracht en doorlopend te bezoldigen volgens de hoogste salaristrap van hun salarisgroep?

Vloeit het rechtsgevolg van de inbreuk op het discriminatieverbod dan voort uit het primaire en/of het afgeleide Europese recht, in het bijzonder richtlijn 2000/78/EG, zelf of vloeit de vordering slechts voort uit de in het recht van de Unie geldende aansprakelijkheid van de overheid voor onjuiste omzetting van Europese voorschriften in het nationale recht?


(1)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 8 november 2012 — Uwe Schönefeld/Land Berlin

(Zaak C-504/12)

2013/C 26/56

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Uwe Schönefeld

Verwerende partij: Land Berlin

Prejudiciële vragen

1)

Dient het primaire en/of het afgeleide Europese recht, in het bijzonder richtlijn 2000/78/EG (1), aldus te worden uitgelegd dat het daarin vervatte algemene verbod van ongerechtvaardigde discriminatie op grond van leeftijd ook van toepassing is op nationale bepalingen betreffende de bezoldiging van deelstaatambtenaren?

2)

Ingeval vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: Volgt uit de uitlegging van dit primaire en/of afgeleide Europese recht dat een nationale bepaling volgens welke de hoogte van het basissalaris van een ambtenaar bij het ontstaan van de ambtenarenbetrekking in grote mate afhankelijk is van diens leeftijd en daarna vooral stijgt naarmate van de duur van de ambtenarenbetrekking, een rechtstreekse of indirecte discriminatie op grond van leeftijd oplevert?

3)

Ingeval ook vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: Staat de uitlegging van dit primaire en/of afgeleide Europese recht eraan in de weg dat een dergelijke nationale bepaling volgens de wetgever wordt gerechtvaardigd door het doel, beroepservaring te belonen?

4)

Ingeval bovenstaande vragen bevestigend worden beantwoord: Volgt uit de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht dat een overgangswet volgens welke de zittende ambtenaren uitsluitend volgens het bedrag van hun overeenkomstig het oude (discriminerende) bezoldigingsrecht op de peildatum voor de overgang verworven basissalaris in een trap van het nieuwe stelsel worden ingedeeld, en de overgang naar de hogere trappen vervolgens los van het absolute tijdvak van ervaring van de ambtenaar, maar slechts volgens de sinds de inwerkingtreding van de overgangswet vervulde tijdvakken van ervaring wordt bepaald, een — tot aan het bereiken van de hoogste salaristrap voortdurende — bestendiging van de bestaande discriminatie op grond van leeftijd oplevert?

5)

Ingeval ook vraag 4 bevestigend wordt beantwoord: Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht eraan in de weg dat dit onbeperkt voortdurend verschil in behandeling door de wetgever aldus wordt gerechtvaardigd dat de overgangswet niet (slechts) de op de peildatum voor de overgang verworven rechten, maar (ook) het volgens het oude bezoldigingsrecht te verwachten levensinkomen in elke salarisgroep beoogt te beschermen?

Kan de voortdurende discriminatie van de zittende ambtenaren worden gerechtvaardigd door de overweging dat de alternatieve regeling (ook de zittende ambtenaren individueel volgens de tijdvakken van ervaring in te delen) meer bestuurlijke rompslomp meebrengt?

6)

Ingeval ontkennend wordt geantwoord op de mogelijkheid van de in vraag 5 genoemde rechtvaardigingen: Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht, zolang ook voor de zittende ambtenaren geen niet-discriminerende bezoldigingsregeling is ingevoerd, een ander rechtsgevolg toe dan de zittende ambtenaren met terugwerkende kracht en doorlopend te bezoldigen volgens de hoogste salaristrap van hun salarisgroep?

Vloeit het rechtsgevolg van de inbreuk op het discriminatieverbod dan voort uit het primaire en/of het afgeleide Europese recht, in het bijzonder richtlijn 2000/78/EG, zelf of vloeit de vordering slechts voort uit de in het recht van de Unie geldende aansprakelijkheid van de overheid voor onjuiste omzetting van Europese voorschriften in het nationale recht?


(1)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 8 november 2012 — Antje Wilke/Land Berlin

(Zaak C-505/12)

2013/C 26/57

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Antje Wilke

Verwerende partij: Land Berlin

Prejudiciële vragen

1)

Dient het primaire en/of het afgeleide Europese recht, in het bijzonder richtlijn 2000/78/EG (1), aldus te worden uitgelegd dat het daarin vervatte algemene verbod van ongerechtvaardigde discriminatie op grond van leeftijd ook van toepassing is op nationale bepalingen betreffende de bezoldiging van deelstaatambtenaren?

2)

Ingeval vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: Volgt uit de uitlegging van dit primaire en/of afgeleide Europese recht dat een nationale bepaling volgens welke de hoogte van het basissalaris van een ambtenaar bij het ontstaan van de ambtenarenbetrekking in grote mate afhankelijk is van diens leeftijd en daarna vooral stijgt naarmate van de duur van de ambtenarenbetrekking, een rechtstreekse of indirecte discriminatie op grond van leeftijd oplevert?

3)

Ingeval ook vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: Staat de uitlegging van dit primaire en/of afgeleide Europese recht eraan in de weg dat een dergelijke nationale bepaling volgens de wetgever wordt gerechtvaardigd door het doel, beroepservaring te belonen?

4)

Ingeval ook vraag 3 bevestigend wordt beantwoord: Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht, zolang geen niet-discriminerende bezoldigingsregeling is ingevoerd, een ander rechtsgevolg toe dan de gediscrimineerden met terugwerkende kracht te bezoldigen volgens de hoogste salaristrap van hun salarisgroep?

Vloeit het rechtsgevolg van de inbreuk op het discriminatieverbod dan voort uit het primaire en/of het afgeleide Europese recht, in het bijzonder richtlijn 2000/78/EG, zelf of vloeit de vordering slechts voort uit de in het recht van de Unie geldende aansprakelijkheid van de overheid voor onjuiste omzetting van Europese voorschriften in het nationale recht?

5)

Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht in de weg aan een nationale maatregel die het recht op (na)betaling of schadevergoeding afhankelijk stelt van de omstandigheid dat de ambtenaar dit recht onverwijld geldend heeft gemaakt?

6)

Ingeval de vragen 1 tot en met 3 bevestigend worden beantwoord: Volgt uit de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht dat een overgangswet volgens welke de zittende ambtenaren uitsluitend volgens het bedrag van hun overeenkomstig het oude (discriminerende) bezoldigingsrecht op de peildatum voor de overgang verworven basissalaris in een trap van het nieuwe stelsel worden ingedeeld, en de overgang naar de hogere trappen vervolgens los van het absolute tijdvak van ervaring van de ambtenaar, maar slechts volgens de sinds de inwerkingtreding van de overgangswet vervulde tijdvakken van ervaring wordt bepaald, een — tot aan het bereiken van de hoogste salaristrap voortdurende — bestendiging van de bestaande discriminatie op grond van leeftijd oplevert?

7)

Ingeval ook vraag 6 bevestigend wordt beantwoord: Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht eraan in de weg dat dit onbeperkt voortdurend verschil in behandeling door de wetgever aldus wordt gerechtvaardigd dat de overgangswet niet (slechts) de op de peildatum voor de overgang verworven rechten, maar (ook) het volgens het oude bezoldigingsrecht te verwachten levensinkomen in elke salarisgroep beoogt te beschermen?

Kan de voortdurende discriminatie van de zittende ambtenaren worden gerechtvaardigd door de overweging dat de alternatieve regeling (ook de zittende ambtenaren individueel volgens de tijdvakken van ervaring in te delen) meer bestuurlijke rompslomp meebrengt?

8)

Ingeval ontkennend wordt geantwoord op de mogelijkheid van de in vraag 7 genoemde rechtvaardigingen: Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht, zolang ook voor de zittende ambtenaren geen niet-discriminerende bezoldigingsregeling is ingevoerd, een ander rechtsgevolg toe dan de zittende ambtenaren met terugwerkende kracht en doorlopend te bezoldigen volgens de hoogste salaristrap van hun salarisgroep?

Vloeit het rechtsgevolg van de inbreuk op het discriminatieverbod dan voort uit het primaire en/of het afgeleide Europese recht, in het bijzonder richtlijn 2000/78/EG, zelf of vloeit de vordering slechts voort uit de in het recht van de Unie geldende aansprakelijkheid van de overheid voor onjuiste omzetting van Europese voorschriften in het nationale recht?


(1)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 8 november 2012 — Gerd Schini/Land Berlin

(Zaak C-506/12)

2013/C 26/58

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gerd Schini

Verwerende partij: Land Berlin

Prejudiciële vragen

1)

Dient het primaire en/of het afgeleide Europese recht, in het bijzonder richtlijn 2000/78/EG (1), aldus te worden uitgelegd dat het daarin vervatte algemene verbod van ongerechtvaardigde discriminatie op grond van leeftijd ook van toepassing is op nationale bepalingen betreffende de bezoldiging van deelstaatambtenaren?

2)

Ingeval vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: Volgt uit de uitlegging van dit primaire en/of afgeleide Europese recht dat een nationale bepaling volgens welke de hoogte van het basissalaris van een ambtenaar bij het ontstaan van de ambtenarenbetrekking in grote mate afhankelijk is van diens leeftijd en daarna vooral stijgt naarmate van de duur van de ambtenarenbetrekking, een rechtstreekse of indirecte discriminatie op grond van leeftijd oplevert?

3)

Ingeval ook vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: Staat de uitlegging van dit primaire en/of afgeleide Europese recht eraan in de weg dat een dergelijke nationale bepaling volgens de wetgever wordt gerechtvaardigd door het doel, beroepservaring te belonen?

4)

Ingeval ook vraag 3 bevestigend wordt beantwoord: Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht, zolang geen niet-discriminerende bezoldigingsregeling is ingevoerd, een ander rechtsgevolg toe dan de gediscrimineerden met terugwerkende kracht te bezoldigen volgens de hoogste salaristrap van hun salarisgroep?

Vloeit het rechtsgevolg van de inbreuk op het discriminatieverbod dan voort uit het primaire en/of het afgeleide Europese recht, in het bijzonder richtlijn 2000/78/EG, zelf of vloeit de vordering slechts voort uit de in het recht van de Unie geldende aansprakelijkheid van de overheid voor onjuiste omzetting van Europese voorschriften in het nationale recht?

5)

Staat de uitlegging van het primaire en/of het afgeleide Europese recht in de weg aan een nationale maatregel die het recht op (na)betaling of schadevergoeding afhankelijk stelt van de omstandigheid dat de ambtenaar dit recht onverwijld geldend heeft gemaakt?


(1)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court of the United Kingdom (Verenigd Koninkrijk) op 8 november 2012 — Jessy Saint Prix/Secretary of State for Work and Pensions

(Zaak C-507/12)

2013/C 26/59

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Supreme Court of the United Kingdom

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jessy Saint Prix

Verwerende partij: Secretary of State for Work and Pensions

Prejudiciële vragen

1)

Moet het krachtens artikel 7 van de richtlijn inzake burgerschap (1) aan een „werknemer” verleende verblijfsrecht aldus worden uitgelegd dat het uitsluitend van toepassing is op diegenen (i) die een bestaande arbeidsverhouding hebben, (ii) die (althans in bepaalde omstandigheden) op zoek zijn naar werk, of (iii) die onder de uitbreidingen van artikel 7, lid 3, vallen of moet dit artikel aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen de erkenning van andere personen die voor de toepassing van dit artikel „werknemers” blijven?

2)

i)

Indien laatstgenoemde uitlegging wordt gevolgd, is het dan bij uitbreiding van toepassing op een vrouw die redelijkerwijze stopt met werken of stopt met zoeken naar werk wegens de fysieke ongemakken in een gevorderd stadium van de zwangerschap (en tijdens de periode kort na de bevalling)?

ii)

Zo ja, valt zij dan binnen de werkingssfeer van de definitie die het nationale recht geeft van het tijdstip waarop zij dit redelijkerwijze kan doen?


(1)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158, blz. 77)


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Central Administrativo Norte (Portugal) op 12 november 2012 — Joaquim Fernando Macedo Maia, e.a./Fundo de Garantia Salarial, IP

(Zaak C-511/12)

2013/C 26/60

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Central Administrativo Norte

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Joaquim Fernando Macedo Maia, António Pereira Teixeira, António Joaquim Moreira David, Joaquim Albino Moreira David

Verwerende partij: Fundo de Garantia Salarial, IP

Prejudiciële vraag

Dient het Unierecht in het specifieke kader van de waarborging van loonaanspraken bij insolventie van de werkgever, met name de artikelen 4 en 10 van richtlijn 80/987/EEG (1), aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationaalrechtelijke bepaling die enkel aanspraken waarborgt die opeisbaar zijn geworden in de zes maanden vóór de indiening van de vordering tot insolventverklaring van de werkgever, ook wanneer de werknemers tegen hun werkgever een vordering hebben ingesteld bij de arbeidsrechtbank met het oog op de gerechtelijke vaststelling en de gedwongen invordering van de verschuldigde bedragen?


(1)  Richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (PB L 283, blz. 23).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 13 november 2012 — Octapharma France/Agence nationale de sécurité du médicament et des produits de santé (ANSM), Ministère des affaires sociales et de la santé

(Zaak C-512/12)

2013/C 26/61

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Octapharma France

Verwerende partijen: Agence nationale de sécurité du médicament et des produits de santé (ANSM), Ministère des affaires sociales et de la santé

Prejudiciële vragen

1)

Kan voor transfusie bestemd plasma dat is bereid uit volledig bloed en door middel van een industrieel procedé wordt vervaardigd, tegelijkertijd vallen onder de bepalingen van richtlijn 2001/83/EG van 6 november 2001 (1) [, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27/EG van 31 maart 2004  (2),] en van richtlijn 2002/98/EG van 27 januari 2003 (3), en dit niet alleen met betrekking tot het inzamelen en testen van dit plasma, maar ook met betrekking tot het bewerken, opslaan en distribueren ervan; kan in dat verband de regel van artikel 2, lid 2, van richtlijn 2001/83/EG van 6 november 2001 aldus worden uitgelegd dat de communautaire regeling voor geneesmiddelen slechts als enige wordt toegepast op een product dat ook binnen de werkingssfeer van een andere communautaire regeling valt, indien deze andere regeling minder streng is dan de regeling voor geneesmiddelen?

2)

Moet artikel 4, lid 2, van richtlijn 2002/98/EG van 27 januari 2003, in voorkomend geval tegen de achtergrond van artikel 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat op basis van deze bepaling nationale voorschriften kunnen worden gehandhaafd of ingevoerd die voor plasma dat door middel van een industrieel procedé wordt vervaardigd, voorzien in een strengere regeling dan die welke geldt voor geneesmiddelen, en daarom rechtvaardigen dat alle of een gedeelte van de bepalingen van richtlijn 2001/83/EG van 6 november 2001 buiten toepassing worden gelaten, in het bijzonder de bepalingen op grond waarvan de enige voorwaarde voor de verkoop van geneesmiddelen de voorafgaande afgifte van een vergunning voor het in de handel brengen is, en, zo ja, welke voorwaarden gelden in dat verband en in welke mate is dat het geval?


(1)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311, blz. 67).

(2)  Richtlijn 2004/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot wijziging van richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 136, blz. 34).

(3)  Richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het inzamelen, testen, bewerken, opslaan en distribueren van bloed en bloedbestanddelen van menselijke oorsprong en tot wijziging van richtlijn 2001/83/EG van de Raad (PB L 33, blz. 30).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/33


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas (Litouwen) op 14 november 2012 — UAB 4finance/Valstybinė vartotojų teisių apsaugos tarnyba, Valstybinė mokesčių inspekcija prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos

(Zaak C-515/12)

2013/C 26/62

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: UAB 4finance

Verwerende partijen: Valstybinė vartotojų teisių apsaugos tarnyba, Valstybinė mokesčių inspekcija prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos

Prejudiciële vragen

1)

Moet punt 14 van bijlage I bij richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 (1) van het Europees Parlement en de Raad aldus worden uitgelegd, dat het opzetten, beheren of promoten van een piramidaal bevorderingssysteem enkel moet worden beschouwd als een onder alle omstandigheden misleidende handelspraktijk indien de consument een betaling moet verrichten om een vergoeding te ontvangen wegens het doen toetreden van andere consumenten tot het systeem, en niet wegens de verkoop of het verbruik van goederen?

2)

Indien het noodzakelijk is dat de consument een betaling verricht om een vergoeding te kunnen ontvangen, beïnvloedt de hoogte van het door de consument betaalde bedrag om een vergoeding te kunnen ontvangen wegens het doen toetreden van andere consumenten tot het systeem, en niet wegens de verkoop of het verbruik van goederen, de kwalificatie van het piramidale bevorderingssysteem als misleidende handelspraktijk in de zin van punt 14 van bijlage I bij de richtlijn? Kunnen louter symbolische bijdragen betaald door consumenten om hun identificatie mogelijk te maken, worden beschouwd als een bijdrage voor de kans op een vergoeding in de zin van artikel 14 van bijlage I bij de richtlijn?

3)

Moet punt 14 van bijlage I bij de richtlijn aldus worden uitgelegd dat, om een piramidaal bevorderingssysteem als een misleidende handelspraktijk te kunnen beschouwen, enkel van belang is dat de vergoeding wordt betaald aan de reeds ingeschreven consument wegens het doen toetreden van andere consumenten tot het systeem, en niet wegens de verkoop of het verbruik van goederen, of is eveneens van belang in hoeverre de aan de deelnemers van dat systeem toegekende vergoeding voor het doen toetreden van nieuwe consumenten wordt gefinancierd door bijdragen van nieuwe leden? Moet, in casu, de aan de reeds ingeschreven deelnemers van het piramidale bevorderingssysteem toegekende vergoeding geheel of grotendeels zijn gefinancierd uit de bijdragen van nieuw toegetreden leden tot dit systeem?


(1)  PB L 149, blz. 22.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/34


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 15 november 2012 — CTP/Regione Campania, Provincia di Napoli

(Zaak C-516/12)

2013/C 26/63

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: CTP — Compagnia Trasporti Pubblici SpA

Verwerende partijen: Regione Campania, Provincia di Napoli

Prejudiciële vraag

Ontstaat het recht op compensatie in de zin van artikel 4 van verordening (EEG) nr. 1191/69 (1) enkel indien de bevoegde autoriteiten een aanvraag om opheffing van de dienstverplichting die economische nadelen ten laste van een vervoersonderneming meebrengt afwijzen, of is dit voorschrift enkel van toepassing op dienstverplichtingen die krachtens de verordening moeten worden opgeheven en niet mogen worden gehandhaafd?


(1)  Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad van 26 juni 1969 betreffende het optreden van de lidstaten ten aanzien van met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (PB L 156, blz. 1).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/34


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 15 november 2012 — CTP/Regione Campania

(Zaak C-517/12)

2013/C 26/64

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: CTP — Compagnia Trasporti Pubblici SpA

Verwerende partij: Regione Campania

Prejudiciële vraag

Ontstaat het recht op compensatie in de zin van artikel 4 van verordening (EEG) nr. 1191/69 (1) enkel indien de bevoegde autoriteiten een aanvraag om opheffing van de dienstverplichting die economische nadelen ten laste van een vervoersonderneming meebrengt afwijzen, of is dit voorschrift enkel van toepassing op dienstverplichtingen die krachtens de verordening moeten worden opgeheven en niet mogen worden gehandhaafd?


(1)  Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad van 26 juni 1969 betreffende het optreden van de lidstaten ten aanzien van met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (PB L 156, blz. 1).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/34


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 15 november 2012 — CTP/Regione Campania, Provincia di Napoli

(Zaak C-518/12)

2013/C 26/65

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: CTP — Compagnia Trasporti Pubblici SpA

Verwerende partijen: Regione Campania, Provincia di Napoli

Prejudiciële vraag

Ontstaat het recht op compensatie in de zin van artikel 4 van verordening (EEG) nr. 1191/69 (1) enkel indien de bevoegde autoriteiten een aanvraag om opheffing van de dienstverplichting die economische nadelen ten laste van een vervoersonderneming meebrengt afwijzen, of is dit voorschrift enkel van toepassing op dienstverplichtingen die krachtens de verordening moeten worden opgeheven en niet mogen worden gehandhaafd?


(1)  Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad van 26 juni 1969 betreffende het optreden van de lidstaten ten aanzien van met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (PB L 156, blz. 1).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/35


Hogere voorziening ingesteld op 16 november 2012 door Diadikasia Symvouloi Epicheiriseon AE tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 13 september 2012 in zaak T-369/11, Diadikasia Symvouloi Epicheiriseon AE/Europese Commissie, Delegatie van de Europese Unie in Turkije, Central Finance & Contracts Unit (CFCU)

(Zaak C-520/12 P)

2013/C 26/66

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Diadikasia Symvouloi Epicheiriseon AE (vertegenwoordiger: A. Krystallidis, dikigoros)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Delegatie van de Europese Unie in Turkije, Central Finance & Contracts Unit (CFCU)

Conclusies

de beschikking waartegen hogere voorziening is ingesteld vernietigen

rekwirantes beroep bij het Gerecht ontvankelijk verklaren

de zaak aanhouden en vergoeding toekennen van de schade die rekwirante heeft geleden als gevolg van verweersters onwettige besluit van 5 april 2011, uitgevaardigd door de EU-Delegatie in Turkije en door rekwirante ontvangen op 6 april 2011, waarbij de gunning van de opdracht „Uitbreiding van het Europees/Turks netwerk van zakencentra naar Sivas, Antakya, Batman en Van” (Europese steun/128621/D/SER/TR) aan het consortium DIADIKASIA BUSINESS CONSULTANTS S.A. (GR) — WYG INTERNATIONAL LTD (UK) — DELEEUW INTERNATIONAL LTD (TR) — CYBERPARK (TR) is ingetrokken vanwege beweerdelijk valse verklaringen, gelet op het horizontale belang van rekwirante bij de betrokken zaak

de Commissie verwijzen in de kosten van de eerste aanleg en de hogere voorziening

Middelen en voornaamste argumenten

In het eerste middel betoogt rekwirante dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”), door eraan voorbij te gaan dat het begrip „instelling” in bovengenoemd artikel niet alleen verwijst naar de instellingen van de Europese Unie, maar ook naar de personeelsleden van de EU, aangezien die op gelijke voet gehouden zijn tot vergoeding van de schade die particulieren lijden als gevolg van EU-handelingen.

In het tweede middel betoogt rekwirante dat het Gerecht de motiveringsplicht heeft geschonden alsook artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de artikelen 6 (recht op een eerlijk proces) en 13 (recht op effectieve rechtsbescherming) van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden („EVRM”), als beginselen van Unierecht, door rekwirantes beroep niet-ontvankelijk te verklaren zonder rekening te houden met haar opmerkingen aangaande de exceptie van niet-ontvankelijkheid van verweerster waarin wordt verwezen naar de relevante rechtspraak inzake schade veroorzaakt door de EU-ambtenaren (zaken 9/69, 4/69 en 60/81), en zonder rekening te houden met de uitlegging van artikel 263 VWEU overeenkomstig bovengenoemde rechtspraak. Voorts gaat de beschikking niet in op rekwirantes argumenten betreffende de ernstige schending door verweerster van de fundamentele Europese beginselen van rechtszekerheid en gewettigd vertrouwen, van het recht om te worden gehoord en van artikel 4 van de Europese Code van Goed Administratief Gedrag.

In het derde middel betoogt rekwirante dat het Gerecht de door haar in eerste aanleg voorgelegde bewijsmiddelen verkeerd heeft voorgesteld en onjuist heeft opgevat, door te oordelen dat „alleen CFCU de hoedanigheid had van aanbestedende dienst […] die kon besluiten tot gunning van de betrokken opdracht […] en de Commissie enkel bevoegd was om vast te stellen of al dan niet was voldaan aan de voorwaarden voor EU-financiering”, op basis van door rekwirante aan het Hof overgelegde documenten, die in feite bewijzen dat de CFCU functioneert onder het toezicht van de Europese Commissie en binnen de door die instelling gestelde grenzen. Derhalve zijn de overwegingen in de bestreden beschikking onjuist en geven zij blijk van een onjuiste opvatting van de bewijselementen die ter beschikking van het Gerecht stonden.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/35


Beroep ingesteld op 19 november 2012 — Europese Commissie/Duitsland

(Zaak C-525/12)

2013/C 26/67

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Manhaeve en G. Wilms, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

vaststellen dat de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (kaderrichtlijn water) (1) en met name krachtens de artikelen 2, punt 38, en 9 van die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen, door aan het begrip „waterdiensten” een uitlegging te geven die bepaalde diensten uitsluit van de toepassing daarvan.

de Bondsrepubliek Duitsland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie is van mening dat waterdiensten mede betrekking hebben op de onttrekking, opstuwing, opslag, behandeling en distributie van oppervlakte- of grondwater ten behoeve van energieopwekking uit waterkracht, scheepvaart en bescherming tegen overstromingen. Bovendien behoort ook het eigen verbruik tot de waterdiensten.

De toepassing van het begrip „waterdiensten” door verweerster is in strijd met artikel 9 van de kaderrichtlijn water (hierna: „KRW”). Zij sluit waterdiensten zoals opstuwingen die worden uitgevoerd voor energieopwekking uit waterkracht, scheepvaart en bescherming tegen overstromingen, uit van de werkingssfeer van waterdiensten in de zin van de richtlijn. Een dergelijke strikte uitlegging is niet in overeenstemming met de KRW, ondermijnt de werking van artikel 9 KRW en brengt derhalve de verwezenlijking van de doelstellingen van de richtlijn in gevaar.

Het is juist dat de lidstaten beschikken over een bepaalde beoordelingsmarge om op basis van artikel 9 KRW waterdiensten uit te sluiten van kostenterugwinning. Zij kunnen om te beginnen de sociale effecten, de milieueffecten en de economische effecten van de kostenterugwinning alsmede de geografische en klimatologische omstandigheden in acht nemen. Bovendien kan een lidstaat overeenkomstig artikel 9, lid 4, KRW besluiten om de bepalingen van artikel 9, lid 1, tweede alinea, KRW met betrekking tot het waterprijsbeleid en de kostenterugwinning voor waterdiensten niet toe te passen. Voorwaarde hiervoor is dat het moet gaan om een bestaande praktijk in de lidstaat en het bereiken van het doel van deze richtlijn niet in het gedrang komt.

De volledige uitsluiting van belangrijke waterdiensten, zoals dit geschiedt door verweerster, valt evenwel ver buiten deze beoordelingsmarge.


(1)  PB L 327, blz. 1.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/36


Beroep ingesteld op 20 november 2012 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-527/12)

2013/C 26/68

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Maxian Rusche, F. Erlbacher, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

vaststellen dat de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens artikel 288 VWEU, artikel 108, lid 2 VWEU, het doeltreffendheidsbeginsel, artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (1) en de artikelen 1, 2 en 3 van besluit 2011/471/EU van de Commissie van 14 december 2010 betreffende steunmaatregel C 38/05 (ex NN 52/04) van Duitsland ten faveure van de Biria-groep (2) op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen, doordat zij niet alle noodzakelijke maatregelen heeft genomen om door terugvordering van de verleende steun de onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van het besluit van de Commissie mogelijk te maken;

de Bondsrepubliek Duitsland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Bondsrepubliek Duitsland is de krachtens artikel 288 VWEU, artikel 108, lid 2 VWEU, het doeltreffendheidsbeginsel, artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag en de artikelen 1, 2 en 3 van besluit 2011/471/EU van de Commissie van 14 december 2010 betreffende steunmaatregel C 38/05 (ex NN 52/04) van Duitsland ten faveure van de Biria-groep op haar rustende verplichtingen niet nagekomen, doordat zij niet alle noodzakelijke maatregelen heeft genomen om door terugvordering van de verleende steun de onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van het besluit van de Commissie mogelijk te maken.

De Commissie is van mening dat het door de Bondsrepubliek Duitsland voor de terugvordering gekozen middel, namelijk het geldend maken van een civielrechtelijke aanspraak en de daarop aansluitende vordering voor de Duitse civiele rechter, niet geschikt is om de onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van het besluit van de Commissie mogelijk te maken. Subsidiair voert de Commissie aan dat de Bondsrepubliek Duitsland op de dag van instelling van het beroep haar voorlopige titel uit het verstekvonnis niet had gebruikt om het besluit van de Commissie ten uitvoer te leggen.


(1)  PB L 83, blz. 1.

(2)  PB L 195, blz. 55.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/36


Hogere voorziening ingesteld op 21 november 2012 door het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 13 september 2012 in zaak T-404/10, National Lottery Commission/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-530/12 P)

2013/C 26/69

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: P. Bullock en F. Mattina, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: National Lottery Commission

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

de National Lottery Commission (verzoekster voor het Gerecht) verwijzen in de kosten die het Bureau zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Bureau voert drie middelen aan, te weten (i) schending van artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 (1), (ii) schending van het recht van het BHIM om te worden gehoord en (iii) kennelijke innerlijke tegenspraak en onjuiste voorstelling van de feiten in het bestreden arrest.

Het eerste middel bevat twee onderdelen. Enerzijds heeft het Gerecht artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie in samenhang met artikel 53, lid 2, van verordening nr. 207/2009 en regel 37 van verordening nr. 2868/95 (2) in het arrest Elio Fiorucci, geschonden voor zover het Gerecht steunde op bepalingen van nationaal recht, te weten artikel 2704 van het Italiaanse burgerlijk wetboek, dat door partijen niet was aangevoerd en derhalve geen deel uitmaakte van het geschil voor de kamer van beroep. Anderzijds heeft het Gerecht artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 geschonden voor zover het steunde op nationale rechtspraak, te weten arrest nr. 13912 van de Corte Suprema di Cassazione van 14 juni 2007 (waarnaar wordt verwezen in punt 32 van het bestreden arrest), dat door partijen niet was aangevoerd en geen deel uitmaakte van het geschil voor de kamer van beroep.

Het tweede middel betreft schending van het recht van het BHIM om te worden gehoord, voor zover het Bureau niet in de gelegenheid was gesteld om opmerkingen te formuleren over procedurele en inhoudelijke aspecten van het arrest van de Corte Suprema di Cassazione. Het valt niet uit te sluiten dat de redenering en het oordeel van het Gerecht anders zouden zijn geweest indien het Bureau opmerkingen had kunnen formuleren.

Volgens het derde middel geven de redenering en het oordeel van het Gerecht blijk van kennelijke innerlijke tegenspraak en van onjuiste voorstelling van de feiten. Het Bureau is van mening dat het Gerecht de analyse van de kamer van beroep en de eigen argumenten van de National Lottery Commission onjuist heeft opgevat en voorgesteld en dat het ten onrechte niet heeft geoordeeld dat de kamer van beroep aan de juiste rechtsregel naar Italiaans recht had getoetst door te stellen dat de National Lottery Commission niet het bewijs had geleverd dat de datum van de poststempel op de overeenkomst van 1986 niet beslissend was.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB L 303, blz. 1).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/37


Beroep ingesteld op 23 november 2012 — Europese Commissie/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-532/12)

2013/C 26/70

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Hetsch, O. Beynet, A. Tokár, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg

Conclusies

vaststellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk waren om richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (1), om te zetten, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 72, lid 1, van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Groothertogdom Luxemburg krachtens artikel 260, lid 3, VWEU een dwangsom van 8 320 EUR per dag opleggen, vanaf de dag waarop het arrest in deze zaak zal zijn gewezen;

het Groothertogdom Luxemburg verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2009/81/EG is op 21 augustus 2011 verstreken.


(1)  PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/38


Beroep ingesteld op 26 november 2012 — Europese Commissie/Republiek Slovenië

(Zaak C-538/12)

2013/C 26/71

Procestaal: Sloveens

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Hetsch, A. Tokár en D. Kukovec)

Verwerende partij: Republiek Slovenië

Conclusies

De Commissie verzoekt het Hof:

vast te stellen dat de Republiek Slovenië, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn voor de omzetting van richtlijn 2009/81/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van richtlijnen 2004/17/EG (2) en 2004/18/EG (3), althans na te laten de Commissie van die maatregelen in kennis te stellen, de krachtens artikel 72, lid 11, van die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Republiek Slovenië krachtens artikel 260, lid 3, VWEU te veroordelen tot betaling van een dwangsom van 7 038,72 EUR per dag vanaf de dag van de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak;

de Republiek Slovenië te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 21 augustus 2011 verstreken.


(1)  PB L 216, blz. 76.

(2)  PB L 134, blz. 1.

(3)  PB L 134, blz. 114.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/38


Hogere voorziening ingesteld op 28 november 2012 door de Helleense Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 10 oktober 2012 in zaak T-158/09, Griekenland/Commissie

(Zaak C-547/12 P)

2013/C 26/72

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: I. Chalkias en S. Papaïoannou, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de hogere voorziening toewijzen en het arrest van het Gerecht van de Europese Unie vernietigen voor zover daarin is geoordeeld dat in zaak nr. 4, Magrizos II (EL/1995/017) de Commissie de Griekse autoriteiten terecht nalatigheid heeft verweten ter zake van het achterwege blijven van de terugvordering van de betrokken bedragen;

het eerste middel van het beroep, waarmee werd verzocht om nietigverklaring van de beschikking van de Commissie, aanvaarden aangezien in die zaak niet was voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 32 van verordening nr. 1290/2005 en om de Commissie in staat te stellen het bedrag van 276 347,86 EUR ten laste van de Helleense Republiek te brengen;

de Commissie verwijzen in de kosten van de Helleense Republiek.

Middelen en voornaamste argumenten

In zaak nr. 4, Magrizos II (EL/1995/017) heeft het Gerecht van de Europese Unie de feiten onjuist uitgelegd door de inhoud van de bewijselementen van het dossier kennelijk te verdraaien, wat heeft geleid tot de onjuiste conclusie dat in die zaak was voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 32 van verordening nr. 1290/2005 en om de Europese Commissie in staat te stellen het bedrag van 276 347,86 EUR ten laste van de Helleense Republiek te brengen.


Gerecht

26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/39


Arrest van het Gerecht van 29 november 2012 — CB/Commissie

(Zaak T-491/07) (1)

(Mededinging - Besluit van ondernemersvereniging - Markt voor uitgifte van betaalkaarten in Frankrijk - Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Tariefmaatregelen die gelden voor „nieuwkomers” - Toetredingsrecht en zogenaamde „reguleringsmechanisme voor acquiringfunctie” en „mechanisme om slapende leden te wekken” - Relevante markt - Doel van maatregelen in kwestie - Doelbewuste beperking van mededinging - Artikel 81, lid 3, EG - Kennelijke beoordelingsfouten - Beginsel van behoorlijk bestuur - Evenredigheid - Rechtszekerheid)

2013/C 26/73

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Groupement des cartes bancaires (CB) (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Georges, J. Ruiz Calzado en É. Barbier de La Serre, vervolgens J. Ruiz Calzado en F. Pradelles, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Arbault, O. Beynet en V. Bottka, vervolgens O. Beynet, V. Bottka en B. Mongin, gemachtigden)

Interveniëntes aan de zijde van verzoekende partij: BNP Paribas (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: O. de Juvigny en D. Berg, advocaten), BPCE, voorheen Caisse nationale des caisses d’épargne et de prévoyance (CNCEP) (Parijs) (vertegenwoordigers: B. Bär-Bouyssière en A. de Beaugrenier, advocaten), en Société générale (Parijs) (vertegenwoordigers: A. Barav en D. Reymond, advocaten)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van beschikking C(2007) 5060 def. van de Commissie van 17 oktober 2007 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] (COMP/D1/38606 — Groupement des cartes bancaires „CB”)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Groupement des cartes bancaires „CB” draagt haar eigen kosten en die van de Europese Commissie.

3)

BPCE, BNP Paribas en Société générale dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 64 van 8.3.2008.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/39


Arrest van het Gerecht van 7 december 2012 — A. Loacker/BHIM — Editrice Quadratum (QUADRATUM)

(Zaak T-42/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk QUADRATUM - Ouder gemeenschapswoordmerk LOACKER QUADRATINI - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009] - Artikel 73 van verordening nr. 40/94 (thans artikel 75 van verordening nr. 207/2009) - Artikel 74 van verordening nr. 40/94 (thans artikel 76 van verordening nr. 207/2009))

2013/C 26/74

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: A. Loacker SpA (Auna di Sotto, Italië) (vertegenwoordigers: V. Bilardo, C. Bacchini en M. Mazzitelli, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Sempio, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Editrice Quadratum SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: P. Pezzoi, P. Perani en G. Ghisletti, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 23 oktober 2008 (zaak R 34/2008-1) inzake een oppositieprocedure tussen A. Loacker SpA en Editrice Quadratum SpA

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

A. Loacker SpA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 69 van 21.3.2009.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/40


Arrest van het Gerecht van 6 december 2012 — Evropaïki Dynamiki/Commissie

(Zaak T-167/10) (1)

(Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Aanvragen van offertes - Weigering van toegang - Beroep tot nietigverklaring - Beroepstermijn - Aanvang - Ontvankelijkheid - Uitzondering betreffende bescherming van economisch beleid van Europese Unie - Uitzondering betreffende bescherming van handelsbelangen van derde - Uitzondering betreffende bescherming van openbaar belang wat betreft openbare veiligheid - Motiveringsplicht)

2013/C 26/75

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis en M. Dermitzakis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Manhaeve en C. ten Dam, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 27 januari 2010, waarbij toegang is geweigerd tot de aanvragen van offertes met betrekking tot perceel 3 A van aanbestedingsprocedure DIGIT/PO/2005/113 — ESP-DESIS (PB 2005/S 252 248566), en nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 11 maart 2010 waarbij toegang is geweigerd tot de aanvragen van offertes met betrekking tot alle andere percelen van voornoemde aanbestedingsprocedure en tot alle percelen van aanbestedingsprocedures DI/0005 ESP (PB 2001/S 53 036539), ADMIN/DI/2/PO/2003/192 ESP DIMA (PB 2003/S 249 221337) en van kaderovereenkomst BUDG/0101.

Dictum

1)

Het besluit van de Europese Commissie van 27 januari 2010 waarbij toegang is geweigerd tot de aanvragen van offertes met betrekking tot perceel 3 A van aanbestedingsprocedure DIGIT/PO/2005/113 — ESP-DESIS wordt nietig verklaard.

2)

Het besluit van de Commissie van 11 maart 2010 waarbij toegang is geweigerd tot de aanvragen van offertes met betrekking tot alle andere percelen van voornoemde aanbestedingsprocedure en tot alle percelen van aanbestedingsprocedures DI/0005 ESP, ADMIN/DI/2/PO/2003/192 ESP DIMA en van kaderovereenkomst BUDG/0101, wordt nietig verklaard.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten en de kosten van Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE dragen.


(1)  PB C 161 van 19.6.2010.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/40


Arrest van het Gerecht van 6 december 2012 — Füller-Tomlinson/Parlement

(Zaak T-390/10 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Sociale zekerheid - Beroepsziekte - Vaststelling van door beroep veroorzaakte percentage van invaliditeit - Toepassing van Europese schaal voor medische beoordeling van aantastingen van fysieke en psychische integriteit - Verkeerde opvatting van feiten - Redelijke termijn)

2013/C 26/76

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Paulette Füller-Tomlinson (Brussel, België) (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europees Parlement (vertegenwoordigers: K. Zejdová en S. Seyr, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 1 juli 2010, Füller-Tomlinson/Parlement (F-97/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Füller-Tomlinson draagt haar eigen kosten alsook die welke het Europees Parlement in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 301 van 6.11.2010.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/40


Arrest van het Gerecht van 29 november 2012 — Adamowski/BHIM — Fagumit (FAGUMIT)

(Zaken T-537/10 en T-538/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk „Fagumit” en gemeenschapsbeeldmerk „FAGUMIT” - Ouder nationaal beeldmerk „FAGUMIT” - Relatieve nietigheidsgrond - Artikelen 8, lid 3, en 165, lid 4, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2013/C 26/77

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: U. Adamowski (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: D. von Schultz, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Andere partij voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Fabryka Węży Gumowych i Tworzyw Sztucznych Fagumit sp. z o.o. (Fagumit) (Wolbrom, Polen) (vertegenwoordigers: M. Krekora, T. Targosz en P. Podrecki, advocaten)

Voorwerp

Twee beroepen tegen twee beslissingen van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 3 september 2010 (zaken R 1002/2009-1 en R 1003/2009-1) inzake twee nietigheidsprocedures tussen Fabryka Węży Gumowych i Tworzyw Sztucznych Fagumit sp. z o.o. en Ursula Adamowski

Dictum

1)

De zaken T-537/10 en T-538/10 worden gevoegd voor het onderhavige arrest.

2)

De beroepen worden verworpen.

3)

Ursula Adamowski draagt haar eigen kosten alsook die welke het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) en Fabryka Węży Gumowych i Tworzyw Sztucznych Fagumit sp. z o.o. hebben gemaakt in de loop van de procedure voor het Gerecht.


(1)  PB C 30 van 29.1.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/41


Arrest van het Gerecht van 29 november 2012 — Thesing en Bloomberg Finance/ECB

(Zaak T-590/10) (1)

(Toegang tot documenten - Besluit 2004/258/EG - Documenten betreffende staatsschuld en overheidstekort van lidstaat - Weigering van toegang - Uitzondering inzake economisch beleid van Unie of lidstaat - Gedeeltelijke weigering van toegang)

2013/C 26/78

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Gabi Thesing (Londen, Verenigd Koninkrijk) en Bloomberg Finance LP (Wilmington, Delaware, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Stephens, R. Lands, solicitors, en T. Pitt-Payne, QC)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (ECB) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Sáinz de Vieuña Barroso, M. López Torres en S. Lambrinoc, vervolgens M. López Torres en S. Lambrinoc, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van het bij brief van 21 oktober 2010 van de president van de ECB aan Thesing meegedeelde besluit van de directie van de ECB houdende afwijzing van het door Thesing ingediende verzoek om toegang tot twee documenten betreffende het overheidstekort en de staatsschuld van de Helleense Republiek

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Gabi Thesing en Bloomberg Finance LP dragen hun eigen kosten alsmede die van de Europese Centrale Bank (ECB).


(1)  PB C 72 van 5.3.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/41


Arrest van het Gerecht van 11 december 2012 — Sina Bank/Raad

(Zaak T-15/11) (1)

(Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Beroep tot nietigverklaring - Motiveringsplicht)

2013/C 26/79

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sina Bank (Teheran, Iran) (vertegenwoordigers: B. Mettetal en C. Wucher-North, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop en G. Marhic, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van de verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Erlbacher en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds, nietigverklaring van, ten eerste, bijlage VIII bij verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EG) nr. 423/2007 (PB L 281, blz. 1), voor zover deze verzoekster betreft, en ten tweede, het schrijven van 28 oktober 2010„houdende besluit” van de Raad ten aanzien van verzoekster alsmede, anderzijds, verkrijging van de verklaring dat op verzoekster niet van toepassing is, ten eerste, bijlage II bij besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB (PB L 195, blz. 39), zoals gewijzigd bij besluit 2010/644/GBVB van de Raad van 25 oktober 2010 tot wijziging van besluit 2010/413 (PB L 281, blz. 81), voor zover dit verzoekster betreft, ten tweede, artikel 16, lid 2, van verordening nr. 961/2010 en, ten derde, artikel 20, lid 1, sub b, van besluit 2010/413

Dictum

1)

Bijlage II bij besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB, zoals gewijzigd bij besluit 2010/644/GBVB van de Raad van 25 oktober 2010 tot wijziging van besluit 2010/413, en bijlage VIII bij verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EG) nr. 423/2007, worden nietig verklaard, voor zover zij Sina Bank betreffen.

2)

De gevolgen van bijlage II bij besluit 2010/413, zoals gewijzigd bij besluit 2010/644, blijven ten aanzien van Sina Bank gehandhaafd totdat de nietigverklaring van bijlage VIII bij verordening nr. 961/2010 effect sorteert.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

De Raad zal twee derde van de kosten van Sina Bank en twee derde van zijn eigen kosten dragen.

5)

Sina Bank zal één derde van haar eigen kosten en één derde van de kosten van de Raad dragen.

6)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 72 van 5.3.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/42


Arrest van het Gerecht van 5 december 2012 — Consorzio vino Chianti Classico/BHIM — FFR (F.F.R.)

(Zaak T-143/11) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk „F.F.R.” - Oudere nationale beeldmerken „CHIANTI CLASSICO” - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2013/C 26/80

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Consorzio vino Chianti Classico (Radda in Chianti, Italië) (vertegenwoordigers: S. Corona, G. Ciccone en A. Loffredo, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Melgar en G. Mannucci, vervolgens V. Melgar en D. Walicka, gemachtigden)

Andere partij voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Fédération française de rugby (FFR) (Marcoussis, Frankrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 10 januari 2011 (zaak R 43/2010-4) betreffende een oppositieprocedure tussen het Consorzio vino Chianti Classico en de Fédération Française de rugby (FFR)

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 10 januari 2011 (zaak R 43/2010-4) wordt vernietigd voor zover de kamer van beroep de oppositie heeft afgewezen voor zover zij was gebaseerd op artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het Consorzio vino Chianti Classico en het BHIM dragen elk de eigen kosten die zij hebben gemaakt in de procedure voor het Gerecht.


(1)  PB C 152 van 21 mei 2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/42


Arrest van het Gerecht van 29 november 2012 — Hopf/BHIM (Clampflex)

(Zaak T-171/11) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Clampflex - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009)

2013/C 26/81

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Hans-Jürgen Hopf (Zirndorf, Duitsland) (vertegenwoordiger: V. Mensing, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: K. Klüpfel, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 19 januari 2011 (zaak R 1514/2010-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken Clampflex als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 19 januari 2011 (zaak R 1514/2010-4) wordt vernietigd voor de waren „spuiten”.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Hans-Jürgen Hopf draagt zijn eigen kosten en de helft van de kosten van het BHIM. Het BHIM draagt de andere helft van zijn eigen kosten.


(1)  PB C 145 van 14.5.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/43


Arrest van het Gerecht van 5 december 2012 — Qualitest/Raad

(Zaak T-421/11) (1)

(Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Beroep tot nietigverklaring - Motiveringsplicht - Kennelijke beoordelingsfout)

2013/C 26/82

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Qualitest FZE (Dubai, Verenigde Arabische Emiraten) (vertegenwoordigers: L. Catrain González, advocaat, E. Wright en H. Zhu, barristers)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: G. Marhic en R. Liudvinaviciute-Cordeiro, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Boelaert en T. Scharf, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van besluit 2011/299/GBVB van de Raad van 23 mei 2011 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 136, blz. 65), van uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2011 van de Raad van 23 mei 2011 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 961/2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 136, blz. 26), en van verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010 (PB L 88, blz. 1)

Dictum

1)

De volgende handelingen worden nietig verklaard, voor zover zij Qualitest FZE betreffen:

besluit 2011/299/GBVB van de Raad van 23 mei 2011 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran;

uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2011 van de Raad van 23 mei 2011 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 961/2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran;

verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010.

2)

De gevolgen van besluit 2011/299 blijven, wat Qualitest betreft, gehandhaafd totdat de nietigverklaring van uitvoeringsverordening nr. 503/2011 en verordening nr. 267/2012 van kracht wordt.

3)

De Raad van de Europese Unie draagt haar eigen kosten en die van Qualitest.

4)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 282 van 24.9.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/43


Arrest van het Gerecht van 6 december 2012 — Strobl/Commissie

(Zaak T-630/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Aanwerving - Algemeen vergelijkend onderzoek - Kandidaten die vóór inwerkingtreding van nieuwe Statuut op lijst van geschikte kandidaten zijn geplaatst - Kennisgeving van vacature - Aanstelling - Indeling in rang volgens nieuwe, minder gunstige regels - Artikel 12 van bijlage XIII bij Statuut - Verkeerde rechtsopvatting - Motiveringsplicht van Gerecht voor ambtenarenzaken)

2013/C 26/83

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Peter Strobl (Besozzo, Italië) (vertegenwoordiger: H.-J. Rüber, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall, gemachtigde, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat) en Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Herrmann en A. Jensen, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 29 september 2011, Strobl/Commissie (F-56/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Strobl draagt zijn eigen kosten alsook die welke de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.

3)

De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 49 van 18.2.2012.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/44


Arrest van het Gerecht van 11 december 2012 — Fomanu/BHIM (Qualität hat Zukunft)

(Zaak T-22/12) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Qualität hat Zukunft - Absolute weigeringsgronden - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2013/C 26/84

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Fomanu AG (Neustadt an der Waldnaab, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Raible, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: K. Klüpfel, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 27 oktober 2011 (zaak R 1518/2011-1) betreffende een aanvraag tot inschrijving van woordteken Qualität hat Zukunft als gemeenschapsmerk.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Fomanu AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 80 van 17.3.2012.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/44


Arrest van het Gerecht van 28 november 2012 — Bauer/BHIM — BenQ Materials (Daxon)

(Zaak T-29/12) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Daxon - Ouder gemeenschapswoordmerk DALTON - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)

2013/C 26/85

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Erika Bauer (Schaufling, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Merz, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: K. Klüpfel, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: BenQ Materials Corp. (Gueshan Toayuan, Taiwan)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 9 november 2011 (zaak R 2191/2010-2) betreffende een oppositieprocedure tussen Erika Bauer en BenQ Materials Corp.

Dictum

1)

Alva Management GmbH wordt toegestaan in de plaats van Erika Bauer te treden als verzoekende partij.

2)

Het beroep wordt verworpen.

3)

Alva Management wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 80 van 17.3.2012.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/44


Beschikking van het Gerecht van 27 november 2012 — Steinberg/Commissie

(Zaak T-17/10) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten in verband met financieringsbesluiten betreffende subsidies aan Israëlische en Palestijnse non-gouvernementele organisaties in kader van programma „Partnerschap voor de Vrede” en Europees instrument voor democratie en mensenrechten - Gedeeltelijke weigering om toegang te verlenen - Uitzondering voor bescherming van openbaar belang op gebied van openbare veiligheid - Motiveringsplicht - Beroep gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk rechtens ongegrond)

2013/C 26/86

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Gerald Steinberg (Jeruzalem, Israël) (vertegenwoordiger: T. Asserson, solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Tufvesson en C. ten Dam, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van besluit SG.E.3/MV/psi D(2009) 3914 van de Commissie van 15 mei 2009 houdende gedeeltelijke weigering om verzoeker toegang te verlenen tot bepaalde documenten in verband met financieringsbesluiten betreffende subsidies aan Israëlische en Palestijnse non-gouvernementele organisaties in het kader van het programma „Partnerschap voor de Vrede” en het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR).

Dictum

1)

Het beroep wordt gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk rechtens ongegrond verklaard.

2)

Gerald Steinberg wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 80 van 27.3.2010.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/45


Beschikking van het Gerecht van 23 november 2012 — Crocs/BHIM — Holey Soles Holdings en PHI (Afbeeldingen van schoeisel)

(Zaak T-302/10) (1)

(Gemeenschapsmerk - Vordering tot nietigverklaring - Intrekking van vordering tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing)

2013/C 26/87

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Crocs, Inc. (Niwot, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: I.R. Craig, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Hanne, gemachtigde)

Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Holey Soles Holdings Ltd (Vancouver, Canada); en Partenaire Hospitalier International (La Haie Foissière, Frankrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 26 maart 2010 (zaak R 9/2008-3) houdende een nietigheidsprocedure tussen Holey Shoes Holdings Ltd en Partenaire Hospitalier International en Crocs, Inc.

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten en die van verweerder.


(1)  PB C 260 van 25.9.2010.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/45


Beschikking van het Gerecht van 27 november 2012 — ADEDY e.a./Raad

(Zaak T-541/10) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Aan lidstaat gerichte besluiten om buitensporigtekortsituatie te verhelpen - Niet rechtstreeks geraakt - Niet-ontvankelijkheid)

2013/C 26/88

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partijen: Anotati Dioikisi Enoseon Dimosion Ypallilon (ADEDY) (Athene, Griekenland); Spyridon Papaspyros (Athene); en Ilias Iliopoulos (Athene) (vertegenwoordiger: M.-M. Tsipra, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: T. Middleton, A. De Gregorio Merino en E. Chatziioakeimidou, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Smulders, J.-P. Keppenne en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2010/320/EU van de Raad van 10 mei 2010 gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen (PB L 145, blz. 6, rectificatie PB 2011, L 209, blz. 63), en besluit 2010/486/EU van de Raad van 7 september 2010 tot wijziging van besluit 2010/320/EU (PB L 241, blz. 12)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Anotati Dioikisi Enoseon Dimosion Ypallilon (ADEDY), Spyridon Papaspyros en Ilias Iliopoulos dragen hun eigen kosten, alsook de kosten van de Raad van de Europese Unie.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 30 van 29.1.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/45


Beschikking van het Gerecht van 27 november 2012 — ADEDY e.a./Raad

(Zaak T-215/11) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Besluit gericht tot lidstaat om buitensporigtekortsituatie te verhelpen - Niet rechtstreeks geraakt - Niet-ontvankelijkheid)

2013/C 26/89

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partijen: Anotati Dioikisi Enoseon Dimosion Ypallilon (ADEDY) (Athene, Griekenland), Spyridon Papaspyros (Athene) en Ilias Iliopoulos (Athene) (vertegenwoordiger: M.-M. Tsipra, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: G. Maganza, M. Vitsentzatos en A. de Gregorio Merino, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Smulders, J.-P. Keppenne en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van besluit 2011/57/EU van de Raad van 20 december 2010 houdende wijziging van besluit 2010/320/EU (PB L 241, blz. 12) gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen (PB L 26, blz. 15)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Anotati Dioikisi Enoseon Dimosion Ypallilon (ADEDY), Spyridon Papaspyros en Ilias Iliopoulos dragen hun eigen kosten alsook de kosten van de Raad van de Europese Unie.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 186 van 25.6.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/46


Beschikking van het Gerecht van 13 november 2012 — ClientEarth e.a./Commissie

(Zaak T-278/11) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Impliciete weigering van toegang - Beroepstermijn - Tardief ingesteld beroep - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2013/C 26/90

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: ClientEarth (Londen, Verenigd Koninkrijk), Friends of the Earth Europe (Amsterdam, Nederland), Stichting FERN (Leiden, Nederland) en Stichting Corporate Europe Observatory (Amsterdam) (vertegenwoordiger: P. Kirch, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Herrmann en C. ten Dam, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van het impliciete besluit van de Commissie dat zou zijn vastgesteld op 22 april 2011 en waarbij toegang is geweigerd tot bepaalde documenten inzake de vrijwillige certificeringsregelingen waarvoor is verzocht om erkenning overeenkomstig artikel 18 van richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG (PB L 140, blz. 16)

Dictum

1)

Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in drie vierde van de kosten van ClientEarth, Friends of the Earth Europe, Stichting FERN en Corporate Europe Observatory, die één vierde van hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 219 van 23 juli 2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/46


Beschikking van het Gerecht van 19 oktober 2012 — Ellinika Nafpigeia en Hoern/Commissie

(Zaak T-466/11) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Scheepsbouw - Steun aan scheepswerf door Griekse autoriteiten - Uitvoeringsmaatregelen voor besluit van Commissie waarin onverenigbaarheid van steun wordt vastgesteld en terugvordering wordt gelast - Niet-ontvankelijkheid)

2013/C 26/91

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partijen: Ellinika Nafpigeia AE (Skaramagka, Griekenland); en 2. Hoern Beteiligungs GmbH (Kiel, Duitsland) (vertegenwoordigers: K. Chrysogonos en A. Mitsis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Stromsky en M. Konstantinidis, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van brief C(2010) 8274 def. van de Commissie van 1 december 2010 inzake „Steunmaatregel CR 16/2004 — uitvoering van het negatieve besluit en terugvordering van de aan de vennootschap [Ellinika Nafpigeia AE] verleende steun — beroep door Griekenland op artikel 346, lid 1, sub b, VWEU en procedure van artikel 348, lid 1, VWEU”, zoals vervolledigd door de documenten en andere elementen van het dossier waarvan verzoekers in juni 2011 gedeeltelijk kennis hebben gekregen.

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Op het verzoek tot tussenkomst van Nafpigikes kai viomichanikes epicheiriseis Elefsinas hoeft niet te worden beslist.

3)

Ellinika Nafpigeia AE en 2. Hoern Beteiligungs GmbH worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

4)

Nafpigikes kai viomichanikes epicheiriseis Elefsinas, verzoekster tot tussenkomst, wordt verwezen in haar eigen kosten.


(1)  PB C 331 van 12.11.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/47


Beschikking van het Gerecht van 20 november 2012 — Marcuccio/Commissie

(Zaak T-491/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Duur van procedure strekkende tot erkenning van blijvende gedeeltelijke invaliditeit - Schade die rekwirant zou hebben geleden - Weigering om vermijdbare kosten te vergoeden - Beroep in eerste aanleg kennelijk rechtens ongegrond verklaard - Artikel 94, sub a, van Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken)

2013/C 26/92

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en C. Berardis-Kayser, gemachtigden, bijgestaan door A. Del Ferro, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 30 juni 2011, Marcuccio/Commissie (F-14/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die beschikking

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Marcuccio draagt zijn eigen kosten alsook die welke de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 331 van 12.11.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/47


Beschikking van het Gerecht van 26 november 2012 — MIP Metro/BHIM — Real Seguros (real,- QUALITY)

(Zaak T-548/11) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Verval van oudere nationale merken - Afdoening zonder beslissing)

2013/C 26/93

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: J.-C. Plate en R. Kaase, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Real Seguros, SA (Porto, Portugal)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 17 augustus 2011 (zaak R 114/2011-4) inzake een oppositieprocedure tussen Real Seguros, SA en MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten van de procedure voor het Gerecht dragen.


(1)  PB C 6 van 7.1.2012.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/47


Beschikking van het Gerecht van 26 november 2012 — MIP Metro/BHIM — Real Seguros (real,- BIO)

(Zaak T-549/11) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Verval van oudere nationale merken - Afdoening zonder beslissing)

2013/C 26/94

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: J.-C. Plate en R. Kaase, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Real Seguros, SA (Porto, Portugal)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 17 augustus 2011 (zaak R 115/2011-4) inzake een oppositieprocedure tussen Real Seguros, SA en MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten van de procedure voor het Gerecht dragen.


(1)  PB C 6 van 7.1.2012.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/48


Beschikking van het Gerecht van 8 november 2012 — Marcuccio/Commissie

(Zaak T-616/11 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Beroep in eerste aanleg kennelijk rechtens ongegrond verklaard - Schade die rekwirant zou hebben geleden - Vergoeding van vermijdbare kosten - Artikel 94, sub a, van Reglement voor de procesvoering van Gerecht voor ambtenarenzaken)

2013/C 26/95

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en C. Berardis-Kayser, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 8 september 2011, Marcuccio/Commissie (F-69/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die beschikking

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Marcuccio draagt zijn eigen kosten alsook die welke de Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/48


Beschikking van het Gerecht van 27 november 2012 — H-Holding/Parlement

(Zaak T-672/11) (1)

(Beroep wegens nalaten - Beroep tot schadevergoeding - Beroep ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk rechtens ongegrond)

2013/C 26/96

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: H-Holding AG (Cham, Zwitserland) (vertegenwoordiger: R. Závodný, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: U. Rösslein en P. Schonard, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot vaststelling dat het Parlement, na haar verzoekschrift van 24 augustus 2011, ten onrechte heeft nagelaten een inbreukprocedure tegen de Tsjechische Republiek in te stellen en OLAF te verzoeken een onderzoek te openen tegen een Tsjechische politieke partij, en tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden wegens dit verzuim van het Parlement

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

H-Holding AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 235 van 4.8.2012.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/48


Beschikking van het Gerecht van 20 november 2012 — Shahid Beheshti University/Raad

(Zaak T-120/12) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Beroepstermijn - Te laat ingesteld beroep - Niet-ontvankelijkheid)

2013/C 26/97

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Shahid Beheshti University (Teheran, Iran) (vertegenwoordiger: J.-M. Thouvenin, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: R. Liudvinaviciute-Cordeiro en A. Varnav, gemachtigden)

Voorwerp

Vordering tot nietigverklaring van besluit 2011/299/GBVB van de Raad van 23 mei 2011 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 136, blz. 65), van uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2011 van de Raad van 23 mei 2011 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 961/2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 136, blz. 26), van besluit 2011/783/GBVB van de Raad van 1 december 2011 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 319, blz. 71) en van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1245/2011 van de Raad van 1 december 2011 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 961/2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 319, blz. 11), voor zover deze handelingen betrekking hebben op verzoekster alsook van het in de brief van de Raad aan verzoekster van 5 december 2011 vervatte besluit

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Shahid Beheshti University draagt haar eigen kosten dragen, en die van de Raad van de Europese Unie.


(1)  PB C 165 van 9.6.2012.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/49


Beschikking van het Gerecht van 20 november 2012 — Geipel/BHIM — Reeh (BEST BODY NUTRITION)

(Zaak T-138/12) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositie - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing)

2013/C 26/98

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Yves Geipel (Auerbach, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Sachs, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: G. Marken en R. Pethke, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Jörg Reeh (Buxtehude, Duitsland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 12 januari 2012 (zaak R 2433/2010-1) inzake een oppositieprocedure tussen Jörg Reeh en Yves Geipel

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in de kosten van verweerder.


(1)  PB C 157 van 2.6.2012.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/49


Beschikking van de president van het Gerecht van 29 november 2012 — Alstom/Commissie

(Zaak T-164/12 R)

(Kort geding - Mededinging - Besluit van Commissie houdende toezending van documenten aan nationale rechterlijke instantie - Vertrouwelijkheid - Recht op effectieve rechterlijke bescherming - Verzoek om voorlopige maatregelen - Fumus boni juris - Spoedeisendheid - Belangenafweging)

2013/C 26/99

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Alstom (Levallois-Perret, Frankrijk) (vertegenwoordigers: J. Derenne, advocaat, N. Heaton, P. Chaplin en M. Farley, solicitors)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Antoniadis, N. Khan en P. Van Nuffel, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: National Grid Electricity Transmission plc (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: A. Magnus, C. Bryant en E. Coulson, solicitors, J. Turner en D. Beard, QC)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van de Commissie van 26 januari 2012, vervat in brieven D/2012/006840 en D/2012/006863 van de directeur-generaal van het directoraat-generaal Concurrentie van de Commissie, betreffende de toezending van bepaalde documenten aan de High Court of Justice (England & Wales) [hof van justitie (Engeland en Wales)] met het oog op het gebruik ervan als bewijs in het kader van een tegen verzoekster ingesteld beroep en een verzoek om in het kader van de procedure in kort geding de vertrouwelijke behandeling te gelasten van zakengeheimen die voorkomen in het antwoord van verzoekster van 30 juni 2006 op de mededeling van punten van bezwaar in zaak COMP/F/38.899 — Gasgeïsoleerd schakelmateriaal

Dictum

1)

De tenuitvoerlegging van het besluit van de Commissie van 26 januari 2012 wordt opgeschort voor zover het de toezending aan de High Court of Justice (England & Wales) van de vertrouwelijke versie van het antwoord van Alstom van 30 juni 2006 op de mededeling van punten van bezwaar in zaak COMP/F/38.899 — Gasgeïsoleerd schakelmateriaal betreft.

2)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen voor het overige.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/49


Beschikking van de president van het Gerecht van 16 november 2012 — Evonik Degussa/Commissie

(Zaak T-341/12 R)

(Kort geding - Mededinging - Bekendmaking van besluit waarin Commissie schending van kartelverbod vaststelt - Afwijzing van verzoek om vertrouwelijke behandeling van aan Commissie verstrekte inlichtingen op grond van haar clementiemededinging - Belangenafweging - Spoedeisendheid - Fumus boni juris)

2013/C 26/100

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Evonik Degussa GmbH (Essen, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Steinle, M. Holm-Hadulla en C. von Köckritz, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Giolito, M. Kellerbauer en G. Meessen, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van besluit C(2012) 3534 definitief van de Commissie van 24 mei 2012 houdende afwijzing van het door verzoekster gedane verzoek om vertrouwelijke behandeling (Zaak COMP/38.620 — Waterstofperoxide en perboraat) en verzoek om voorlopige maatregelen dat ertoe strekt om de voortzetting te gelasten van de vertrouwelijke behandeling die was toegekend voor bepaalde gegevens over de verzoekende partij bij gelegenheid van de publicatie van een gedetailleerdere versie van beschikking 2006/903/EG van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-overeenkomst (Zaak COMP/38.620 — Waterstofperoxide en perboraat) (PB L 353, blz. 54)

Dictum

1)

De tenuitvoerlegging van besluit C(2012) 3534 definitief van de Commissie van 24 mei 2012 houdende afwijzing van het verzoek om vertrouwelijke behandeling dat door Evonik Degussa GmbH is gedaan krachtens artikel 8 van besluit 2011/695/EU van de voorzitter van de Europese Commissie van 13 oktober 2011 betreffende de functie en het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures (Zaak COMP/38.620 — Waterstofperoxide en perboraat), wordt opgeschort.

2)

De Commissie wordt gelast zich te onthouden van publicatie op haar website of op enige andere plaats of het voor derden toegankelijk maken van een versie van beschikking 2006/903/EG van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-overeenkomst ten aanzien van Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Chemicals Holding AB, EKA Chemicals AB, Degussa AG, Edison SpA, FMC Corporation, FMC Foret SA, Kemira Oyj, L’Air Liquide SA, Chemoxal SA, Snia SpA, Caffaro Srl, Solvay SA/NV, Solvay Solexis SpA, Total SA, Elf Aquitaine SA en Arkema SA (Zaak COMP/F/C.38.620 — Waterstofperoxide en perboraat), die wat de verzoekende partij betreft gedetailleerder is dan de versie die in september 2007 is bekendgemaakt op de website van haar directoraat-generaal Concurrentie.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/50


Beschikking van het Gerecht van 21 november 2012 — Grupo T Diffusión/BHIM — ABR Producción Contemporánea (Lamp)

(Zaak T-343/12) (1)

(Gemeenschapsmerk - Vordering tot nietigverklaring - Intrekking van vordering tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing)

2013/C 26/101

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Grupo T Diffusión, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Lasala Grimalt, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: ABR Producción Contemporánea, SL (Barcelona, Spanje)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 1 juni 2012 (zaak R 1622/2010-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen ABR Producción Contemporánea, SL en Grupo T Diffusión, SA

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Elke partij draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 287 van 22.9.2012.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/50


Beroep ingesteld op 12 oktober 2012 — Zoo Sport/BHIM — K-2 (ZOOSPORT)

(Zaak T-453/12)

2013/C 26/102

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Zoo Sport Ltd (Leeds, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: I. Rungg, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: K-2 Corp. (Seattle, Verenigde Staten)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 9 augustus 2012 in zaak R 1119/2011-4 aldus wijzigen dat de oppositie in haar geheel wordt afgewezen; en

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „ZOOSPORT” voor waren en diensten van de klassen 18, 25 en 35 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 8909251

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapswoordmerk nr. 5233119 „ZOOT” voor waren van de klassen 9 en 25; gemeenschapsbeeldmerk in zwart en wit nr. 4719316 „SPORTS ZOOT SPORTS” voor waren en diensten van de klassen 25, 35, 36 en 41

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie voor een deel van de betrokken waren en diensten

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beslissing

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/51


Beroep ingesteld op 22 oktober 2012 — Sothys Auriac/BHIM — Grand Hotel Primavera (BEAUTY GARDEN)

(Zaak T-470/12)

2013/C 26/103

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Sothys Auriac (Auriac, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Berthet, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Grand Hotel Primavera SA (Borgo Maggiore, San Marino)

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk verklaren;

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 12 juli 2012 in zaak R 1419/2011-1 vernietigen;

het BHIM verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: woordmerk „BEAUTY GARDEN” voor waren van de klassen 3, 5, 29, 30 en 32 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 3 456 134

Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: Grand Hotel Primavera SA

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: nationaal beeldmerk dat het woordelement „BEAUTY GARDEN” bevat voor waren van de klassen 3 en 5

Beslissing van de nietigheidsafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de vordering

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke verwerping van het beroep en gedeeltelijke vernietiging en herziening van de beslissing van de nietigheidsafdeling door de kamer van beroep

Aangevoerde middelen:

schending van artikel 76, lid 1, en artikel 75 van verordening nr. 207/2009

schending van het algemene beginsel van motivering van de beslissingen van het BHIM en het beginsel van hoor en wederhoor


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/51


Beroep ingesteld op 1 november 2012 — Aer Lingus/Commissie

(Zaak T-473/12)

2013/C 26/104

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Aer Lingus Ltd (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: K. Bacon, D. Scannell, Barristers, en A. Burnside, Solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig (of gedeeltelijk nietig) te verklaren het besluit van de Commissie van 25 juli 2012 betreffende staattsteun SA.29064 (2011/C, ex 2011/NN) — verschillen in tarieven voor de Ierse belasting voor luchtvaartpassagiers

verweerster in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1)

Eerste middel, ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting van verweerster doordat deze in het bestreden besluit heeft geconcludeerd dat het lagere tarief onrechtmatige staatssteun vormde. Inzonderheid heeft de Commissie het hogere tarief ten onrechte als het „normale” tarief beschouwd om te bepalen of het lagere tarief een selectief voordeel opleverde. Daar het hogere tarief ongeldig was volgens rechtstreeks werkende bepalingen van Unierecht, kon het niet worden beschouwd als het „normale” standaardtarief in dit verband. Om dezelfde redenen heeft de Commissie ten onrechte geoordeeld dat de luchtvaartmaatschappijen waarvoor het lagere tarief gold een voordeel genoten van 8 EUR per passagier.

2)

Tweede middel, ontleend aan het argument dat ook al kon de Commissie het lagere tarief aanmerken als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, het bevel om de steun terug te vorderen van de maatschappijen die aan het lagere tarief onderworpen waren, in omstandigheden waarin het hogere tarief tegelijkertijd moest worden terugbetaald, in strijd was met het beginsel van rechtszekerheid, het doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van goed bestuur. Door terugvordering van de steun te gelasten is het bestreden besluit dus in strijd met artikel 14 van verordening (EG) nr. 659/99 van de Raad. (1)

3)

Derde middel, ontleend aan dwaling ten aanzien van het recht en ten aanzien van de feiten door te oordelen dat de aan het lagere tarief onderworpen maatschappijen steun ten bedrage van 8 EUR per passagier hebben ontvangen en door terugvordering van de steun op die grondslag te vorderen, in omstandigheden waarin de Commissie heeft toegegeven dat de last van de belasting heeft kunnen rusten op de passagiers, die derhalve primair het voordeel van het lagere tarief genoten.

4)

Vierde middel, ontleend aan het argument dat aangezien het bedrag van 8 EUR per passagier niet achteraf kan worden teruggevorderd van de passagiers die aan het lagere tarief onderworpen waren, terugvordering onder deze omstandigheden neerkomt op extra belasting van de betrokken luchtvaartmaatschappijen en daarmee ertoe leidt dat die maatschappijen onrechtmatig worden gestraft in plaats van dat de situatie van voor de toekenning van de beweerde steun wordt hersteld. Dit is onevenredig en in strijd met het beginsel van gelijke behandeling, hetgeen een verdere inbreuk op artikel 14 van verordening nr. 659/99 vormt.

5)

Vijfde middel, ontleend aan het argument dat verweerster geen of ontoereikende redenen heeft opgegeven voor de terugvordering van de steun en voor de vaststelling dat de steun 8 EUR per passagier bedroeg.


(1)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/52


Beroep ingesteld op 5 november 2012 — Coca-Cola/BHIM — Mitico (Master)

(Zaak T-480/12)

2013/C 26/105

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: The Coca-Cola Company (Atlanta, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, barrister, D. Stone en L. Ritchie, solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Modern Industrial & Trading Investment Co. Ltd (Mitico) (Damascus, Syrië)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 29 augustus 2012 in zaak R 2156/2011-2 te vernietigen;

verweerder en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep te verwijzen in hun eigen kosten en in die verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „Master” voor waren van de klassen 29, 30 en 32 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9091612

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: inschrijving nr. 8792475 van het gemeenschapsbeeldmerk „Coca-Cola”; inschrijving nr. 3021086 van het gemeenschapsbeeldmerk „Coca-Cola”; inschrijving nr. 2117828 van het gemeenschapsbeeldmerk „Coca-Cola”; inschrijving nr. 2107118 van het gemeenschapsbeeldmerk „Coca-Cola”; inschrijving nr. 2428468 in het Verenigd Koninkrijk van het beeldmerk „C”

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, en artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 van de Raad


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/53


Beroep ingesteld op 29 oktober 2012 — Internationaler Hilfsfonds/Commissie

(Zaak T-482/12)

2013/C 26/106

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Internationaler Hilfsfonds eV (Rosbach, Duitsland) (vertegenwoordiger: H.-H. Heyland, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

het stilzwijgend gegeven besluit van verweerster tot afwijzing van verzoekster confirmatief verzoek van 4 oktober 2012, nietig te verklaren;

subsidiair, het besluit van verweerster van 28 augustus 2012 gedeeltelijk nietig te verklaren wegens niet-naleving van de in het arrest van het Gerecht van 22 mei 2012 in zaak T-300/10 opgelegde verplichtingen;

verweerster te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster in wezen aan dat de Commissie in haar besluit de in het arrest van het Gerecht van 22 mei 2012 in zaak T-300/10 (Internationaler Hilfsfonds/Commissie, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie) opgelegde verplichtingen deels niet heeft nageleefd.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/53


Beroep ingesteld op 5 november 2012 — Nestlé Unternehmungen Deutschland/BHIM — Lotte (LOTTE)

(Zaak T-483/12)

2013/C 26/107

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Nestlé Unternehmungen Deutschland GmbH (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Jaeger-Lenz, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Lotte Co. Ltd (Tokio, Japan)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 3 september 2012 in zaak R 2103/2010-4 vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Lotte Co. Ltd

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met het woordelement „LOTTE” en de afbeelding van een koala in een boom, die een kleine koala vasthoudt, voor waren van klasse 30 — gemeenschapsmerkaanvraagnr. 6 158 463

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: nationale beeldmerken met de woordelementen „KOALA BÄREN” en „KOALA” en de afbeelding van een koala die een kleine koala vasthoudt, voor waren van klasse 30

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: toewijzing van het beroep en vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling

Aangevoerde middelen: schending van artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009, regel 22, lid 2, van verordening nr. 2868/95 en artikel 15, lid 1, van verordening nr. 207/2009


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/53


Beroep ingesteld op 6 november 2012 — CeWe Color/BHIM (SMILECARD)

(Zaak T-484/12)

2013/C 26/108

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: CeWe Color AG & Co. OHG (Oldenburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: U. Sander, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 3 september 2012 in zaak R 2279/2011-4 vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „SMILECARD” voor waren en diensten van de klassen 9, 16 en 40 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 861 691

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/54


Beroep ingesteld op 9 november 2012 — Grupo Bimbo/BHIM (SANISSIMO)

(Zaak T-485/12)

2013/C 26/109

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Grupo Bimbo, SAB de CV (Mexico, Mexico) (vertegenwoordiger: N. Fernández Fernández-Pacheco, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht om op grond van het ingediende verzoekschrift en de daarbij gevoegde stukken vast te stellen dat het beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 29 augustus 2012 in zaak R 1218/2011-2 tijdig en conform de voorgeschreven vormvereisten is ingesteld en gegrond is, en na behandeling van de zaak deze beslissing te vernietigen en het Bureau uitdrukkelijk te verwijzen in de kosten, en aldus toe te staan dat het onder nr. 9 274 119 aangevraagde gemeenschapsmerk „SANISSIMO” wordt ingeschreven

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „SANISSIMO” voor waren van de klassen 29 en 30 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 274 119

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen:

schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009

schending van artikel 7, lid 3, van verordening nr. 207/2009


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/54


Beroep ingesteld op 9 november 2012 — Eckes-Granini/BHIM — Panini (PANINI)

(Zaak T-487/12)

2013/C 26/110

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Eckes-Granini Group GmbH (Nieder-Olm, Duitsland) (vertegenwoordiger: W. Berlit, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Panini SpA (Modena, Italië)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 6 september 2012 in zaak R 2393/2011-2 vernietigen; en

het BHIM verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „PANINI” voor waren van klasse 32 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 8721987

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekste

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapswoordmerk nr. 121780 „GRANINI” voor onder meer waren van klasse 32; Duits woordmerk nr. 30315871 „GRANINI” voor onder meer waren van klasse 32

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/55


Beroep ingesteld op 8 november 2012 — Planet/Commissie

(Zaak T-489/12)

2013/C 26/111

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Planet AE Anonymi Etaireia parochis symvouleftikon ypiresion (naamloze vennootschap die consultancydiensten verstrekt) (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: V. Christianos, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

verklaren dat de Europese Commissie, door verzoeksters personeelskosten voor de hoogste bestuurders niet te aanvaarden, de overeenkomsten ONTOGOV, FIT en RACWeb heeft geschonden en voorts dat verzoeksters personeelskosten voor de hoogste bestuurders die aan de Commissie zijn voorgelegd voor de voornoemde overeenkomsten met een totaal bedrag van 547 653,42 EUR voor terugbetaling in aanmerking komen en niet door verzoekster aan de Commissie hoeven te worden terugbetaald;

de Commissie verwijzen in verzoeksters kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep betreft de aansprakelijkheid van de Commissie die volgt uit de volgende overeenkomsten: a) nr. 507237 voor de uitvoering van het project „Ontology enabled E-Gov Service Configuration” (ONTOGOV), b) nr. 27090 voor de uitvoering van het project „Fostering self-adaptive e-government service improvement using semantic technologies” (FIT) en c) nr. 45101 voor de uitvoering van het project „Risk Assessment for Customs in Western Balkans” (RACWeb), krachtens de artikelen 272 en 340, lid 1, VWEU. In het bijzonder voert verzoekster aan dat, hoewel zij volledig, juist en succesvol haar eigen contractuele verplichtingen is nagekomen, de Commissie in strijd met de voornoemde overeenkomsten en met de bepalingen inzake de procedure van boekhoudkundige controle, verzoeksters personeelskosten die betrekking hadden op haar hoogste bestuurders, niet heeft aanvaard.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1)

Verzoekster heeft haar eigen contractuele verplichtingen helemaal niet geschonden wat de personeelskosten betreft, aangezien a) verzoeksters personeelskosten voor de drie hoogste bestuurders volgens de bepalingen van de bedoelde overeenkomsten aan alle voorwaarden voor terugbetaling voldoen, en b) de overeenkomsten de deelname van hoge bestuurders aan gefinancierde projecten niet verbieden.

2)

De Commissie heeft in het kader van de procedure van boekhoudkundige controle haar eigen contractuele verplichtingen geschonden, aangezien a) de boekhoudkundige controle van de Commissie is verricht in strijd met de Griekse en de internationale beginselen voor boekhoudkundige controle en b) het verzoek van de Commissie om overlegging van documenten die Planet helemaal niet hoeft te bewaren, een schending vormt van de betrokken overeenkomsten en een poging om a posteriori de contractuele verplichtingen van Planet eenzijdig te wijzigen en c) de resultaten van de betrokken boekhoudkundige controle niet overeenstemmen met de resultaten van een eerder door de Commissie verrichte boekhoudkundige controle bij Planet.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/55


Beroep ingesteld op 6 november 2012 — Arnoldo Mondadori Editore/BHIM — Grazia Equity (GRAZIA)

(Zaak T-490/12)

2013/C 26/112

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Arnoldo Mondadori Editore SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: G. Dragotti en R. Valenti, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij voor de kamer van beroep: Grazia Equity GmbH (Stuttgart, Duitsland)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 6 september 2012 in de zaak R 1958/2010-4 te vernietigen, en

het BHIM te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „GRAZIA” voor diensten van de klassen 35 en 36 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 6840466

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: het in Italië onder nr. 906507 ingeschreven beeldmerk „GRAZIA” voor waren en diensten van de klassen 3, 9, 16, 18, 25 en 38; het onder nr. 1714146 ingeschreven gemeenschapsbeeldmerk „GRAZIA” voor waren en diensten van de klassen 3, 9, 16, 18 en 38; het in Italië onder nr. 1049965 ingeschreven woordmerk „GRAZIA” voor waren van klasse 16; Italiaanse merkinschrijving nr. 1050165 en internationale merkinschrijvingen nrs. 276829, 276833 en 817006 van bovengenoemde merken voor waren en diensten van de klassen 9, 16 of 38

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening nr. 207/2009 van de Raad.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/56


Beroep ingesteld op 14 november 2012 — Sanofi/BHIM — GP Pharm (GEPRAL)

(Zaak T-493/12)

2013/C 26/113

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sanofi (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Hertz-Eichenrode, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: GP Pharm, SA (Sant Quinti de Mediona, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 5 september 2012 in zaak R 201/2012-2 vernietigen; en

het BHIM verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „GEPRAL” voor waren van klasse 5 — internationale inschrijving nr. 1010832 waarin de Europese Unie wordt aangewezen

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: internationaal woordmerk nr. 418607 „DELPRAL” met werking in Oostenrijk voor waren van klasse 5

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: toewijzing van het beroep en goedkeuring van de internationale inschrijving in haar geheel

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/56


Beroep ingesteld op 14 november 2012 — Biscuits Poult/BHIM — Banketbakkerij Merba (koekjes)

(Zaak T-494/12)

2013/C 26/114

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Biscuits Poult (Montauban, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Chapoullié, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij voor de kamer van beroep: Banketbakkerij Merba BV (Oosterhout, België)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 2 augustus 2012 in zaak R 914/2011-3 te vernietigen of op zijn minst te herzien;

de beslissing van de nietigheidsafdeling waarbij het onder nr. 001114292-0001 ingeschreven model geldig is verklaard, te bevestigen;

het onder referentie ICD 000007120 geregistreerde verzoek om nietigverklaring af te wijzen, en

Banketbakkerij Merba BV te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmodel waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: model van een koekje met een zachte kern voor koekjes van klasse 01-01 — gemeenschapsmodel nr. 001114292-0001

Houder van het gemeenschapsmodel: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmodel vordert: Banketbakkerij Merba BV

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: schending van de artikelen 4 tot en met 9 van verordening nr. 6/2002

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van het verzoek om nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: toewijzing van het beroep en nietigverklaring van het gemeenschapsmodel

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 4, lid 2, en 6 van verordening nr. 6/2002


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/57


Beroep ingesteld op 16 november 2012 — European Drinks/BHIM — Alexandrion Grup Romania (Dracula Bite)

(Zaak T-495/12)

2013/C 26/115

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: European Drinks SA (Ștei, Roemenië) (vertegenwoordiger: V. von Bomhard, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: SC Alexandrion Grup Romania Srl (Pleasa, Roemenië)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 6 september 2012 in zaak R 680/2011-4 vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: de andere partij voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: het kleurbeeldmerk „Dracula Bite”, voor waren en diensten ven de klassen 33, 35 en 39 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 7588247

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Roemeense merkinschrijving nr. 34847 van het beeldmerk „Dracula”, voor waren en diensten van de klassen 33 en 35

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/57


Beroep ingesteld op 16 november 2012 — European Drinks/BHIM — Alexandrion Grup Romania (DRACULA BITE)

(Zaak T-496/12)

2013/C 26/116

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: European Drinks SA (Ștei, Roemenië) (vertegenwoordiger: V. von Bomhard, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: SC Alexandrion Grup Romania Srl (Pleasa, Roemenië)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 6 september 2012 in zaak R 682/2011-4 vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: de andere partij voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: het beeldmerk „DRACULA BITE”, voor waren en diensten ven de klassen 33, 35 en 39 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 7588288

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Roemeense merkinschrijving nr. 34847 van het beeldmerk „Dracula”, voor waren en diensten van de klassen 33 en 35

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/58


Beroep ingesteld op 16 november 2012 — European Drinks/BHIM — Alexandrion Grup Romania (DRACULA BITE)

(Zaak T-497/12)

2013/C 26/117

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: European Drinks SA (Ștei, Roemenië) (vertegenwoordiger: V. von Bomhard, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: SC Alexandrion Grup Romania Srl (Pleasa, Roemenië)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 6 september 2012 in zaak R 679/2011-4 vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: de andere partij voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: het beeldmerk „DRACULA BITE”, voor waren en diensten ven de klassen 33, 35 en 39 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 7588321

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Roemeense merkinschrijving nr. 34847 van het beeldmerk „Dracula”, voor waren en diensten van de klassen 33 en 35

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/58


Beroep ingesteld op 16 november 2012 — Koinopraxia Touristiki Loutrakiou/Commissie

(Zaak T-498/12)

2013/C 26/118

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Koinopraxia Touristiki Loutrakiou AE OTA — Loutraki AE — Club Hotel Loutraki Kazino Touristikes kai Xenodocheiakes Epicheiriseis AE (Loutraki, Griekenland) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bevestigende besluit van de Commissie van 18 september 2012 — Ares (2012)1082114 — waarbij verzoeksters verzoek om toegang tot bepaalde documenten is afgewezen, nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar beroep verzoekt verzoekster krachtens artikel 263 VWEU om de nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 18 september 2012 houdende definitieve afwijzing van verzoeksters confirmatieve verzoek om toegang tot de brief van de Griekse autoriteiten van 16 mei 2012 betreffende de berekening van het bedrag van de onwettige staatssteun die moet worden teruggevorderd in de zin van het besluit van het directoraat-generaal concurrentie van de Europese Commissie van 24 mei 2011 (1).

Ter ondersteuning van haar beroep, voert verzoekster de volgende middelen aan:

 

Eerste middel: schending door het bestuur van de plicht de weigeringsbeslissingen te motiveren aangezien het bestuur zich in haar antwoord heeft beperkt tot een algemene verwijzing naar de in verordening nr. 1049/2001 opgenomen uitzonderingen, zonder enige bijkomende toelichting of daadwerkelijke motivering van de beslissing.

 

Tweede middel: schending van het transparantiebeginsel ten gevolge van de schending van voornoemde verordening nr. 1049/2001 en van verordening nr. 659/1999 (2), aangezien het bestreden besluit het publiek niet een zo ruim mogelijke toegang tot de documenten verleent, door de in verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzonderingen niet strikt uit te leggen en niet strikt toe te passen.

 

Derde middel: schending van artikel 108, lid 2, VWEU alsmede van de artikelen 6 en 20 van verordening nr. 659/1999 ten gevolge van de schending van verzoeksters rechten van verdediging en, bij uitbreiding, van het beginsel van behoorlijk bestuur.


(1)  Besluit C(2011) 3504 def. van de Commissie van 24 mei 2011 betreffende de door Griekenland aan bepaalde Griekse casino’s verleende staatssteun [C 16/10 (ex NN 22/10, ex CP 318/09)] (PB L 285, blz. 25).

(2)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/59


Beroep ingesteld op 13 november 2012 — HSH Investment Holdings Coinvest-C en HSH Investment Holdings FSO/Commissie

(Zaak T-499/12)

2013/C 26/119

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: HSH Investment Holdings Coinvest-C Sàrl (Luxemburg, Luxemburg) en HSH Investment Holdings FSO Sàrl (Luxemburg) (vertegenwoordigers: H. Niemeyer en H. Ehlers, Rechtsanwälte)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van verweerster van 20 september 2011 in zaak C 29/2009 (ex N 264/2009) — HSH Nordbank AG — nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de proceskosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters tegen de verplichtingen ten laste van de minderheidsaandeelhouders de volgende middelen aan:

1)

Eerste middel: Geen afzonderlijke steunmaatregelen ten gunste van de minderheidsaandeelhouders

Verzoeksters voeren aan dat de Commissie het begrip steunmaatregelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU onjuist heeft toegepast, doordat zij verzoeksters ten onrechte als ontvangers van steun heeft aangemerkt. Een meerwaarde van de aandelen van de minderheidsaandeelhouders was louter het economische gevolg van de aan de HSH Nordbank verleende steun en geen indirecte steun aan de minderheidsaandeelhouders.

2)

Tweede middel: Ontoereikende motivering van de vaststelling dat verzoeksters een voordeel hebben ontvangen

Verzoeksters voeren met dit middel aan dat de Commissie de motiveringsplicht van artikel 296, lid 2, VWEU heeft geschonden, doordat zij niet voldoende heeft uitgelegd waarom verzoeksters indirecte steun van de staat zouden hebben ontvangen en waarom de waarde van HSH Nordbank onjuist zou zijn vastgesteld. Bovendien heeft de Commissie de hoogte van de beweerde steun ten gunste van de minderheidsaandeelhouders niet berekend en de beoordeling van deze steun verward met de beoordeling van de lastenverdeling.

3)

Derde middel: Onjuiste feitenvaststelling bij de beoordeling of verzoeksters een financieel voordeel hebben ontvangen

In het kader van dit middel voeren verzoeksters aan dat de Commissie de feiten onjuist heeft vastgesteld. Volgens verzoeksters heeft de vennootschap die de waarde van HSH Nordbank beoordeelde HSH Nordbank en daarmee de uitgifteprijs van de nieuwe gewone aandelen niet te hoog gewaardeerd, maar de waardering in overeenstemming met erkende waarderingsmethoden verricht.

4)

Vierde middel: Niet-inaanmerkingneming van de door verzoeksters reeds geleverde bijdragen aan de lastenverdeling

Verzoeksters voeren aan dat de Commissie de uit artikel 107, lid 3, sub b, VWEU en de herstructureringsmededeling (1) voortvloeiende vereisten betreffende de lastenverdeling onjuist heeft toegepast, doordat zij bij haar beoordeling of verzoeksters voldoende bij de lastenverdeling zijn betrokken geen rekening heeft gehouden met de door hen reeds geleverde bijdragen.

5)

Vijfde middel: Schending van artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 (2) en van het rechtszekerheidsbeginsel door de onrechtmatige beëindiging van de formele onderzoeksprocedure

Met dit middel voeren verzoeksters aan dat de Commissie artikel 7, lid 1, van verordening nr. 659/1999 en het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden door de formele onderzoeksprocedure betreffende verzoeksters te beëindigen zonder vaststelling van een van de besluiten vermeld in artikel 7 van verordening nr. 659/1999.

6)

Zesde middel: Schending van artikel 7, lid 4, van verordening nr. 659/1999, artikel 107, lid 3, sub b, VWEU en de herstructureringsmededeling door ongepaste voorwaarden op te leggen

In het kader van dit middel voeren verzoeksters aan dat de Commissie artikel 7, lid 4, van verordening nr. 659/1999 en de herstructureringsmededeling heeft geschonden door het opleggen van voorwaarden die geen verband hielden met de herstructurering van de HSH Nordbank, maar de verkapte goedkeuring van een voorwaardelijke indirecte steunmaatregel vormden.

7)

Zevende middel: Schending van het evenredigheidsbeginsel door overmatige belasting van verzoeksters

Verzoeksters voeren aan dat de Commissie het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden door hen in het kader van de lastenverdeling overmatig te belasten.

8)

Achtste middel: Schending van het gelijkheidsbeginsel door discriminatie van verzoeksters

Verzoekster voeren met dit middel aan dat de Commissie het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door hen in haar besluit voorwaarden op te leggen die zij niet in andere, vergelijkbare zaken heeft opgelegd.

Voorts voeren verzoeksters tegen het bestreden besluit de volgende middelen aan:

1)

Eerste middel: Schending van artikel 107, lid 3, sub b, VWEU en van de mededeling besmette activa (3) door een onjuiste berekening van het onverenigbare steunelement

In het kader van dit middel voeren verzoeksters aan dat de Commissie artikel 107, lid 3, sub b, VWEU en de mededeling besmette activa heeft geschonden door het zogenoemde onverenigbare steunelement, verbonden met de waarborg ten gunste van HSH Nordbank, onjuist te berekenen.

2)

Tweede middel: Ontoereikende motivering van de vaststelling van de reële waarde in het economisch verkeer

Met dit middel voeren verzoeksters aan dat de Commissie ontoereikend heeft gemotiveerd op welke wijze de reële waarde in het economisch verkeer van de door de waarborg gedekte portfolio is vastgesteld.

3)

Derde middel: Schending van artikel 107, lid 3, sub b, VWEU en de mededeling besmette activa door een onjuiste berekening van het terug te vorderen bedrag

Verzoeksters voeren aan dat de Commissie artikel 107, lid 3, sub b, VWEU en de mededeling besmette activa heeft geschonden door het terug te vorderen bedrag onjuist te berekenen.

4)

Vierde middel: Schending van het gelijkheidsbeginsel bij de berekening van het terug te vorderen bedrag

In de onderhavige context wordt in de vierde plaats aangevoerd dat de Commissie het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door HSH Nordbank bij de berekening van het terug te vorderen bedrag minder gunstig te behandelen dan andere, vergelijkbare gevallen.

5)

Vijfde middel: Schending van artikel 107, lid 3, sub b, VWEU en het evenredigheidsbeginsel door goedkeuring afhankelijk te maken van een buitensporige verkleining van de balans

Ten slotte betogen verzoeksters dat de Commissie artikel 107, lid 3, sub b, VWEU en het evenredigheidsbeginsel ook heeft geschonden door haar toestemming afhankelijk te maken van een buitensporige verkleining van de balans van HSH Nordbank.


(1)  Mededeling van de Commissie betreffende het herstel van de levensvatbaarheid en de beoordeling van de herstructureringsmaatregelen in de financiële sector in de huidige crisis met inachtneming van de staatssteunregels (PB 2009, C 195, blz. 9).

(2)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88] van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).

(3)  Mededeling van de Commissie betreffende de behandeling van aan een bijzondere waardevermindering onderhevige activa in de communautaire banksector (PB 2009, C 72, blz. 1).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/60


Beroep ingesteld op 15 november 2012 — Ryanair/Commissie

(Zaak T-500/12)

2013/C 26/120

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ryanair Ltd (Dublin, Ierland) (vertegenwoordigers: B. Kennelly, Barrister, E. Vahida en I. Metaxas-Maragkidis, lawyers)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren artikel 1 van het besluit van de Commissie van 25 juli 2012 betreffende staattsteun SA.29064 (2011/C, ex 2011/NN), waarbij is vastgesteld dat de verschillen in tarieven voor de Ierse air travel tax (Ierse luchtvaartbelasting, „ATT”) tussen 30 maart 2009 en 1 maart 2011 met artikel 107, lid 1, VWEU strijdige staatssteun vormden;

de artikelen 4, 5 en 6 van voormeld besluit nietig te verklaren;

verweerster te verwijzen in de kosten, die van verzoekster daaronder begrepen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1)

Eerste middel, ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting doordat de Commissie heeft geoordeeld dat het ATT-tarief van 10 EUR het „normale” of juiste „standaard”tarief was, ook al was dit hogere tarief op de relevante tijdstippen onrechtmatig wegens strijd met het recht van de Unie.

2)

Tweede middel, ontleend aan kennelijk onjuiste beoordelingen door de Commissie bij de bepaling van de met de ATT toegekende voordelen, door te constateren dat Ryanair en Aer Arann zich in dezelfde positie bevonden vanuit het oogpunt van de door de ATT toegekende economische voordelen en mededingingsvoordelen, door de bijzondere gevolgen voor de mededinging van de ATT voor RyanAir en Air Lingus volledig buiten beschouwing te laten, door het beweerde voordeel voor Ryanair ten opzichte van andere, niet-Ierse vervoerders onjuist te beoordelen en de schade die Ryanair is toegebracht door de gunstige gevolgen van de ATT voor de concurrenten van Ryanair buiten beschouwing te laten.

3)

Derde middel, ontleend aan kennelijk onjuiste beoordelingen door de Commissie met betrekking tot het terugvorderingsbesluit, door Ierland niet de benodigde vrijheid te laten bij de beoordeling in hoeverre de staatssteun de mededinging heeft verstoord en dus om de vroegere situatie te herstellen, door niet te onderzoeken in hoeverre de betrokken luchtvaartmaatschappijen de ATT op hun passagiers kunnen afwentelen en door buiten beschouwing te laten dat de mededinging zal worden verstoord door het terugvorderingsbesluit, gecombineerd met het recht van de beweerdelijk „steunontvangende” maatschappijen op teruggaaf krachtens Unierecht en Iers recht.

4)

Vierde middel, ontleend aan het verzuim van de Commissie Ryanair in kennis te stellen van het terugvorderingsbesluit overeenkomstig artikel 6 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad (1) en artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

5)

Vijfde middel, ontleend aan niet-nakoming door de Commissie van haar motiveringsplicht, door niet aan te geven waarom, uitgaande van vaste rechtspraak, het tarief van 10 EUR tegelijkertijd in strijd met het Unierecht en het „normale” en „rechtmatige” standaardtarief kon zijn en door na te laten de gevolgen van de betrokken maatregel voor de economie en de mededinging te onderzoeken.


(1)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/61


Beroep ingesteld op 19 november 2012 — Farmaceutisk Laboratorium Ferring/BHIM — Tillotts Pharma (OCTASA)

(Zaak T-501/12)

2013/C 26/121

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Farmaceutisk Laboratorium Ferring A/S (Kopenhagen, Denemarken) (vertegenwoordigers: I. Fowler, Solicitor, A. Renck en J. Fuhrmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Tillotts Pharma AG (Ziefen, Zwitserland)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 6 september 2012 in zaak R 1214/2011-4 te vernietigen; en

verweerder te verwijzen in de kosten, of — voor het geval de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in het geding intervenieert aan de zijde van verweerder — verweerder en interveniënte gezamenlijk te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: Woordmerk „OCTASA” voor waren van klasse 5 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 8169881

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Oostenrijkse merkinschrijving nr. 102370 voor het woordmerk „PENTASA”, voor onder andere waren van klasse 5; Hongaarse merkinschrijving nr. 136836 voor het woordmerk „PENTASA”, voor waren van klasse 5; Italiaanse merkinschrijving nr. 40977 C/81 voor het woordmerk „PENTASA”, voor onder andere waren van klasse 5; Poolse merkinschrijving nr. 71634 voor het woordmerk „PENTASA”, voor waren van klasse 5; Slowaakse merkinschrijving nr. 175482 voor het woordmerk „PENTASA”, voor waren van klasse 5; Zweedse merkinschrijving nr. 173377 voor het woordmerk „PENTASA”, voor onder andere waren van klasse 5; Franse merkinschrijving nr. 1699236 voor het woordmerk „PENTASA”, voor onder andere waren van klasse 5; Ierse merkinschrijving nr. 107207 voor het woordmerk „PENTASA”, voor waren van klasse 5; Tsjechische merkinschrijving nr. 182567 voor het woordmerk „PENTASA”, voor waren van klasse 5

Beslissing van de oppositieafdeling: Afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: Verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: Schending van artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening nr. 207/2009 van de Raad.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/62


Beroep ingesteld op 19 november 2012 — Ferring/BHIM — Tillots Pharma (OCTASA)

(Zaak T-502/12)

2013/C 26/122

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ferring BV (Haarlem, Nederland) (vertegenwoordigers: I. Fowler, Solicitor, A. Renck en J. Fuhrmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Tillotts Pharma AG (Ziefen, Zwitserland)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 6 september 2012 in zaak R 1216/2011-4 te vernietigen; en

verweerder te verwijzen in de kosten, of — voor het geval de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in het geding intervenieert aan de zijde van verweerder — verweerder en interveniënte gezamenlijk te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: Woordmerk „OCTASA” voor waren van klasse 5 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 8169881

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Benelux-merkinschrijving nr. 377513 voor het woordmerk „PENTASA”, onder andere voor waren van klasse 5; Duitse merkinschrijving nr. 1181393 voor het woordmerk „PENTASA”, voor waren van klasse 5; Portugese merkinschrijving nr. 218845 voor het woordmerk „PENTASA”, voor waren van klasse 5; Deense merkinschrijving nr. VR 02.430 1980 voor het woordmerk „PENTASA”, voor waren van klasse 5; Finse merkinschrijving nr. 94367 voor het woordmerk „PENTASA”, voor waren van klasse 5; merkinschrijving nr. 1131049 in het Verenigd Koninkrijk voor het woordmerk „PENTASA”, voor waren van klasse 5; Spaanse merkinschrijving nr. 1766091 voor het woordmerk „PENTASA”, voor waren van klasse 5; Internationale merkinschrijving nr. 605880 voor het woordmerk „PENTASA”, voor waren van klasse 5; Benelux-merkinschrijving nr. 430245 voor het woordmerk „OCTOSTIM”, voor waren van klasse 5; Duitse merkinschrijving nr. 2024737 voor het woordmerk „OCTOSTIM”, voor waren van klasse 5; Finse merkinschrijving nr. 95782 voor het woordmerk „OCTOSTIM”, voor waren van klasse 5; Franse merkinschrijving nr. 1537576 voor het woordmerk „OCTOSTIM”, voor waren van klasse 5; merkinschrijving nr. 1262052 in het Verenigd Koninkrijk voor het woordmerk „OCTOSTIM”, voor waren van klasse 5; Griekse merkinschrijving nr. 129507-A voor het woordmerk „OCTOSTIM”, voor waren van klasse 5; Ierse merkinschrijving nr. 175341 voor het woordmerk „OCTOSTIM”, voor waren van klasse 5; Portugese merkinschrijving nr. 246194 voor het woordmerk „OCTOSTIM”, voor waren van klasse 5; Deense merkinschrijving nr. VR 198601124 voor het woordmerk „OCTOSTIM”, voor waren van klasse 5; Zweedse merkinschrijving nr. 2000103 voor het woordmerk „OCTOSTIM”, voor waren van klasse 5

Beslissing van de oppositieafdeling: Afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: Verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen:

Schending van artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening nr. 207/2009 van de Raad

Schending van regel 80, lid 2, van verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/62


Beroep ingesteld op 16 november 2012 — Verenigd Koninkrijk/Commissie

(Zaak T-503/12)

2013/C 26/123

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: D. Wyatt, QC, V. Wakefield, Barrister, en C. Murrell, gemachtigde)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

uitvoeringsbesluit 2012/500/EU van de Commissie van 6 september 2012 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht, nietig verklaren voor zover het betrekking heeft op vier in de bijlage opgenomen vermeldingen betreffende een forfaitaire correctie van 5 % van de uitgaven die in Noord-Ierland zijn verricht in begrotingsjaar 2008 (waarbij het gaat om een correctie van 277 231,60 EUR en 13 671 558,90 EUR) en in begrotingsjaar 2009 (waarbij het gaat om een correctie van 270 398,26 EUR en 15 844 193,29 EUR) (PB L 244, blz. 11), en

verweerster verwijzen in verzoekers kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan.

1)

Eerste middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting van het recht en de feiten en heeft overwegingen die relevant zijn voor de omvang van de mogelijke schade voor de EU-fondsen, niet in aanmerking genomen bij de beoordeling van het risico dat de in de bestreden jaren 2007 en 2008 gedane uitgaven voor die fondsen inhouden en dat met name voortvloeit uit bij de bepaling van subsidiabele gebieden in 2005 gemaakte fouten die van invloed waren op de oorspronkelijke toewijzing van toeslagrechten.

2)

Tweede middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting van het recht en de feiten door ten onrechte te concluderen dat het Northern Ireland Department of Agriculture and Rural Development („DARD”, ministerie van Landbouw en Plattelandsontwikkeling van Noord-Ierland) bepalingen inzake kortingen, terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen en opzettelijke niet-naleving niet of niet juist heeft toegepast, waardoor de Commissie blijk heeft gegeven van overschatting en/of geen rekening heeft gehouden met overwegingen die relevant zijn voor de omvang van de mogelijke schade voor de EU-fondsen. In het bijzonder heeft de Commissie:

ten onrechte de vermeende „systematische” herberekening van toeslagrechten door het DARD bekritiseerd;

ten onrechte betoogd dat in 2005 gemaakte fouten concrete gevolgen konden hebben voor de historische component van de waarde van de toeslagrechten;

niet de juiste berekeningsmethode voor te veel betaalde bedragen gehanteerd;

ten aanzien van boetes niet de juiste aanpak gekozen door met name:

niet de juiste berekeningsmethode voor boetes te hanteren, en

ten onrechte te stellen dat voor elk jaar een boete moet worden opgelegd in gevallen waarin er sprake was van een boete voor 2005, maar niet voor de daaropvolgende aanvraagjaren, in casu 2007 en 2008, waarin het te veel betaalde het gevolg was van dezelfde fout als die waarvoor in 2005 een boete werd opgelegd;

bij opzettelijke niet-naleving niet de juiste aanpak gekozen.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/63


Beroep ingesteld op 19 november 2012 — Murnauer Markenvertrieb/BHIM (NOTFALL CREME)

(Zaak T-504/12)

2013/C 26/124

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Murnauer Markenvertrieb GmbH (Trebur, Duitsland) (vertegenwoordigers: F. Traub en H. Daniel, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 20 september 2012 in zaak R 271/2012-4 vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk dat het woordelement „NOTFALL CREME” bevat voor waren van de klassen 3 en 5 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 10 107 134

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, en artikel 83 van verordening nr. 207/2009


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/63


Beroep ingesteld op 19 november 2012 — Compagnie des montres Longines, Francillon/BHIM — Cheng (B)

(Zaak T-505/12)

2013/C 26/125

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Compagnie des montres Longines, Francillon SA (Saint-Imier, Zwitserland) (vertegenwoordiger: P. González-Bueno Catalán de Ocón, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij voor de kamer van beroep: Xiuxiu Cheng (Boedapest, Hongarije)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 14 september 2012 in zaak R 193/2012-5 te vernietigen, en

verweerder en de andere partij voor de kamer van beroep te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: het onder nr. 8483562 aangevraagde zwart-witte gemeenschapsbeeldmerk met het woordelement „B” voor waren van de klassen 9 en 25

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: het onder nr. 401319 ingeschreven internationale beeldmerk dat uitgestrekte vleugels met in het midden een geometrische tekening afbeeldt, voor waren van de klassen 7, 9 en 14

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening nr. 207/2009 van de Raad


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/64


Beroep ingesteld op 19 november 2012 — Automobile Association/BHIM — Duncan Petersen Publishing (opbergmappen)

(Zaak T-508/12)

2013/C 26/126

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: The Automobile Association Ltd (St. Helier, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: N. Walker, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij voor de kamer van beroep: Duncan Petersen Publishing Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 12 september 2012 in zaak R 172/2011-3 te vernietigen en de zaak voor heroverweging terug te verwijzen naar het BHIM, en

het BHIM te verwijzen in verzoeksters kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmodel waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: het onder nr. 1121404-0001 voor het product „opbergmappen” ingeschreven gemeenschapsmodel

Houder van het gemeenschapsmodel: de andere partij voor de kamer van beroep

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmodel vordert: verzoekster

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: verzoekster heeft op grond van de artikelen 4 tot en met 9 van verordening nr. 6/2002 van de Raad verzocht om nietigverklaring van het ingeschreven gemeenschapsmodel.

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van het verzoek om nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen:

schending van artikel 8 van verordening nr. 6/2002 van de Raad;

schending van artikel 8, lid 2, juncto artikel 62 van verordening nr. 6/2002 van de Raad, en

schending van artikel 25, lid 1, sub a, juncto artikel 3, sub a, van verordening nr. 6/2002 van de Raad.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/64


Beroep ingesteld op 16 november 2012 — Advance Magazine Publishers/BHIM — Nanso Group (TEEN VOGUE)

(Zaak T-509/12)

2013/C 26/127

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Advance Magazine Publishers, Inc. (New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: C. Aikens, Barrister)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Nanso Group Oy (Nokia, Finland)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 17 september 2012 in zaak R 147/2011-4 vernietigen en de oppositie afwijzen, en

verweerder verwijzen in de door verzoekster gemaakte kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „TEEN VOGUE” voor onder andere waren van klasse 25 — Gemeenschapsmerkaanvraag nr. 3529476

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: Zweedse merkinschrijving nr. 126124 van het woordmerk „VOGUE” voor waren van klasse 25; Zweedse merkinschrijving nr. 43934 van het beeldteken „Vogue” voor waren van klasse 25; Finse merkinschrijving nr. T 199 803 628 van het woordmerk „VOGUE” voor waren van klasse 25; geregistreerde extra handelsnaam „VO Gue”

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie voor alle betrokken waren

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/65


Beroep ingesteld op 21 november 2012 — Conrad Electronic/BHIM — Sky IP International (EuroSky)

(Zaak T-510/12)

2013/C 26/128

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Conrad Electronic SE (Hirschau, Duitsland) (vertegenwoordigers: P. Mes, C. Graf von der Groeben, G. Rother, J. Bühling, J. Künzel, D. Jestaedt, M. Bergermann, J. Vogtmeier en A. Kramer, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Sky IP International Ltd (Isleworth, Verenigd Koninkrijk)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 20 september 2012 in zaak R 1183/2011-4 vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure, de kosten van de procedure voor de kamer van beroep daaronder begrepen.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „EuroSky” voor waren van klasse 9 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 4 539 896

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Sky IP International Ltd

Oppositiemerk of -teken: nationale en communautaire woord- en beeldmerken „SKY” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 18, 25, 28, 35, 36, 38, 41, 42, 43 en 45

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/65


Beroep ingesteld op 22 november 2012 — NCL/BHIM (NORWEGIAN GETAWAY)

(Zaak T-513/12)

2013/C 26/129

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: NCL Corporation Ltd (Miami, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: N. Grüger, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 12 september 2012 in zaak R 1014/2012-4 vernietigen en de zaak terugverwijzen naar de kamer van beroep;

subsidiair, de bestreden beslissing vernietigen wat betreft de diensten van klasse 39: „regelen van cruises, dienstverlening op cruiseschepen, organiseren van cruises” en de zaak terugverwijzen naar de kamer van beroep;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „NORWEGIAN GETAWAY” voor diensten van klasse 39 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 10281939

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, juncto artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/66


Beroep ingesteld op 22 november 2012 — NCL/BHIM (NORWEGIAN BREAKAWAY)

(Zaak T-514/12)

2013/C 26/130

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: NCL Corporation Ltd (Miami, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: N. Grüger, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 12 september 2012 in zaak R 1017/2012-4 vernietigen en de zaak terugverwijzen naar de kamer van beroep;

subsidiair, de bestreden beslissing vernietigen wat betreft de diensten van klasse 39: „regelen van cruises, dienstverlening op cruiseschepen, organiseren van cruises” en de zaak terugverwijzen naar de kamer van beroep;

verweerder Bureau verwijzen in de kosten van de procedure

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „NORWEGIAN BREAKAWAY” voor diensten van klasse 39 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 10281905

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, juncto artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/66


Beroep ingesteld op 22 november 2012 — El Corte Inglés/BHIM — English Cut (The English Cut)

(Zaak T-515/12)

2013/C 26/131

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: El Corte Inglés, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Seijo Veiguela, J. Rivas Zurdo en I. Munilla Muñoz, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij voor de kamer van beroep: The English Cut, SL (Málaga, Spanje)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 6 september 2012 in zaak R 1673/2011-1 te vernietigen en vast te stellen dat overeenkomstig artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 opposantes beroep bij het BHIM had moeten worden toegewezen en de beslissing van de oppositieafdeling tot volledige toewijzing van de onder nr. 8 868 747 ingediende aanvraag voor het gemeenschapswoordmerk „The English Cut” had moeten worden herzien

de tegenpartij of tegenpartijen die zich tegen dit beroep verzetten, te verwijzen in de kosten

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: The English Cut, SL

Betrokken gemeenschapsmerk: het onder nr. 8 868 747 aangevraagde gemeenschapswoordmerk „The English Cut” voor waren van klasse 25

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: de nationale en communautaire woord- en beeldmerken „El Corte Inglés” voor waren van de klassen 25 en 35

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen:

schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009

schending van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/67


Beroep ingesteld op 27 november 2012 — mobile.international/BHIM — Commissie (PL mobile.eu)

(Zaak T-519/12)

2013/C 26/132

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: mobile.international GmbH (Kleinmachnow, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Lührig, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Europese Commissie

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 6 september 2012 in zaak R 1401/2011-1 voor volgende waren en diensten vernietigen;

klasse 9

:

Wetenschappelijke, zeevaartkundige, landmeetkundige, fotografische, cinematografische, optische toestellen en instrumenten, en weeg-, meet-, sein-, controle- (inspectie-), hulpverlenings- (reddings-) en onderwijstoestellen en -instrumenten; apparaten voor het opnemen, het overbrengen en het weergeven van geluid of beeld; magnetische gegevensdragers, schijfvormige geluidsdragers; verkoopautomaten en mechanismen voor apparaten met vooruitbetaling;rekenmachines, gegevensverwerkende apparatuur en computers, computerrandapparatuur en computerprogramma's (voor zover begrepen in klasse 9); al deze waren enkel met betrekking tot de online aan- en verkoop van voertuigen, aanhangwagens en toebehoren voor voertuigen.

klasse 16

:

Papier, karton en hieruit vervaardigde producten (voor zover begrepen in klasse 16); drukwerken; foto’s; schrijfbehoeften; schrijfmachines en kantoorartikelen (uitgezonderd meubelen); leermiddelen en onderwijsmateriaal, voor zover begrepen in klasse 16; plastic materialen voor verpakking, te weten enveloppen, zakjes, zakken en folies; al deze waren enkel met betrekking tot de online aan- en verkoop van voertuigen, aanhangwagens en toebehoren voor voertuigen.

klasse 35

:

Reclame; zakelijke administratie; diensten op het gebied van beheer van commerciële zaken; administratieve diensten; al deze diensten enkel met betrekking tot de online aan- en verkoop van voertuigen, aanhangwagens en toebehoren voor voertuigen.

klasse 36

:

Verzekeringen; het afsluiten van verzekeringen; financiële zaken; kredietmakelaardij; monetaire zaken; financieel beheer; al deze diensten enkel met betrekking tot de online aan- en verkoop van voertuigen, aanhangwagens en toebehoren voor voertuigen.

klasse 38

:

Telecommunicatie en met name Internetdiensten;het verzamelen, verstrekken en verzenden van berichten, informatie, beelden en teksten; bemiddeling bij elektronische advertenties; al deze diensten enkel met betrekking tot de online aan- en verkoop van voertuigen, aanhangwagens en toebehoren voor voertuigen.

klasse 42

:

Wetenschappelijke en technologische diensten en onderzoekswerkzaamheden en hierop betrekking hebbende ontwerpersdiensten; ontwerpen en ontwikkelen van computers en van software; verhuur van computersoftware; verstrekking van zoekmachines voor internet; al deze diensten enkel met betrekking tot de online aan- en verkoop van voertuigen, aanhangwagens en toebehoren voor voertuigen.

subsidiair, de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 6 september 2012 in zaak R 1401/2011-1 voor de diensten van de klassen 35, 38 en 42 in deze mate vernietigen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: beeldmerk met woordelement „PL mobile.eu” voor waren en diensten van klassen 9, 16, 35, 36, 38 en 42 — gemeenschapsmerk nr. 8307779

Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: Europese Commissie

Motivering van de vordering tot nietigverklaring: het gemeenschapsmerk bevat een heraldische nabootsing van het embleem van de Europese Unie.

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: de beslissing van de nietigheidsafdeling wordt vernietigd en het Gemeenschapsmerk nietig verklaard

Aangevoerde middelen:

schending van art. 7, lid 1, sub h, van verordening nr. 207/2009 juncto artikel 6 van het Verdrag van Parijs,

schending van art. 7, lid 1, sub g, van verordening nr. 207/2009,

schending van het vertrouwensbeginsel.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/68


Beroep ingesteld op 6 december 2012 — DeMaCo Holland/Commissie

(Zaak T-527/12)

2013/C 26/133

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: DeMaCo Holland BV (Langedijk, Nederland) (vertegenwoordigers: L. Linders en S. Bishop, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de vordering van verzoeker ontvankelijk en gegrond te verklaren; en

dienvolgens Euratom te veroordelen tot onmiddellijke staking van elk gebruik van het herontwerp waarvan de rechten aan verzoekende partij toebehoren en Euratom tevens te veroordelen tot betaling aan verzoeker van een schadevergoeding, provisioneel begroot op 100 000 EUR, op basis van haar buitencontractuele fout;

alsook tot de eventuele kosten die onderhavige procedure met zich zou meebrengen.

Middelen en voornaamste argumenten

Het beroep van verzoekende partij strekt tot vergoeding van de schade geleden ingevolge de buitencontractuele fout van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, vertegenwoordigd door de Europese Commissie, doordat deze gebruik heeft gemaakt van de technische tekeningen die in eigendom zijn van verzoekende partij en deze tekeningen heeft doorgegeven met het oog op gebruik in een openbare aanbesteding door de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie (Fusion for Energy).

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij aan dat verwerende partij onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van het de technische tekeningen van verzoekende partij.

De technische tekeningen uitsluitend gecreëerd door verzoekende partij — dat elk contractueel kader tussen partijen overstijgt — werden zonder haar toestemming door verwerende partij gebruikt. Bovendien heeft verwerende partij het gebruik van de technische tekeningen door derden, namelijk Fusion For Energy vergemakkelijkt.

Het bewust onrechtmatig gebruik door verwerende partij van de technische tekeningen van verzoekende partij vormt een onrechtmatige daad en houdt een schending in van de auteursrechten van verzoekende partij.

Hierdoor heeft verwerende partij zichzelf een ongeoorloofd economisch voordeel verschaft op basis van de financiële en intellectuele inspanningen van verzoekende partij, wat in strijd is met de eerlijke handelsgebruiken en de eerlijke mededinging.

De geleden schade bestaat uit de gederfde winst voor verzoekende partij ten gevolge van de uitgeschreven aanbesteding door Fusion For Energy, wat mogelijk werd gemaakt door tussenkomst van verwerende partij, en een vergoeding voor het miskennen van de intellectuele rechten van verzoekende partij.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/68


Beschikking van het Gerecht van 3 december 2012 — JSK International Architekten und Ingenieure/ECB

(Zaak T-468/09) (1)

2013/C 26/134

Procestaal: Duits

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 24 van 30.1.2010.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/69


Beschikking van het Gerecht van 28 november 2012 — Nordzucker/Commissie

(Zaak T-100/10) (1)

2013/C 26/135

Procestaal: Duits

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 113 van 1.5.2010.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/69


Beschikking van het Gerecht van 4 december 2012 — Arla Foods/BHIM — Artax (Lactofree)

(Zaak T-364/11) (1)

2013/C 26/136

Procestaal: Duits

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 282 van 24.9.2011.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/69


Beschikking van het Gerecht van 14 november 2012 — S & S Szlegiel Szlegiel i Wiśniewski/BHIM — Scotch & Soda (SODA)

(Zaak T-590/11) (1)

2013/C 26/137

Procestaal: Engels

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 25 van 28.1.2012.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/69


Beschikking van het Gerecht van 4 december 2012 — Wahl/BHIM — Tenacta Group (bellissima)

(Zaak T-77/12) (1)

2013/C 26/138

Procestaal: Duits

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 109 van 14.4.2012.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/69


Beschikking van het Gerecht van 12 november 2012 — Shannon Free Airport Development/Commissie

(Zaak T-200/12) (1)

2013/C 26/139

Procestaal: Engels

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 258 van 25.8.2012.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/69


Beschikking van het Gerecht van 21 november 2012 — Axa Belgium/Commissie

(Zaak T-230/12) (1)

2013/C 26/140

Procestaal: Frans

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 243 van 11.8.2012.


Gerecht voor ambtenarenzaken

26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/70


Beroep ingesteld op 27 september 2012 — ZZ/Europol

(Zaak F-103/12)

2013/C 26/141

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: W. J. Dammingh en N. D. Dane, advocaten)

Verwerende partij: Europese Politiedienst (Europol)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van Europol, genomen ter uitvoering van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 29 juni 2010 in de zaak Doyle/Europol, F-37/09, waarbij Europol de verzoekende partij een forfaitair bedrag heeft toegekend ter compensatie van de schade die zij heeft geleden als gevolg van het besluit dat bij dat arrest nietig is verklaard

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 28 november 2011 waarbij Europol de verzoekende partij een bedrag van 3 000 EUR heeft toegekend ter compensatie van de schade die zij heeft geleden en ter volledige uitvoering van een eerder arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken alsmede van het besluit van 29 juni 2012 waarbij de klacht is afgewezen die de verzoekende partij tegen het besluit van 28 november 2011 heeft ingediend;

verwijzing van Europol in de kosten, daaronder begrepen het salaris van de vertegenwoordiger.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/70


Beroep ingesteld op 27 september 2012 — ZZ/Europol

(Zaak F-104/12)

2013/C 26/142

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: W. J. Dammingh en N. D. Dane, advocaten)

Verwerende partij: Europese Politiedienst (Europol)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van Europol, genomen ter uitvoering van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 29 juni 2010 in de zaak Hanschmann/Europol, F-27/09, waarbij Europol de verzoekende partij een forfaitair bedrag heeft toegekend ter compensatie van de schade die zij heeft geleden als gevolg van het besluit dat bij dat arrest nietig is verklaard

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 28 november 2011 waarbij de verwerende partij de verzoekende partij een bedrag van 13 000 EUR toekent ter compensatie van de schade die zij heeft geleden en ter volledige uitvoering van een eerder arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken alsmede van het besluit van 29 juni 2012 waarbij de klacht is afgewezen die de verzoekende partij tegen het besluit van 28 november 2011 heeft ingediend;

verwijzing van Europol in de kosten, daaronder begrepen het salaris van de vertegenwoordiger.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/70


Beroep ingesteld op 27 september 2012 — ZZ/Europol

(Zaak F-105/12)

2013/C 26/143

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: W. J. Dammingh en N. D. Dane, advocaten)

Verwerende partij: Europese Politiedienst (Europol)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van Europol, genomen ter uitvoering van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 29 juni 2010 in de zaak Knöll/Europol, F-44/09, waarbij Europol de verzoekende partij een forfaitair bedrag heeft toegekend ter compensatie van de schade die zij heeft geleden als gevolg van het besluit dat bij dat arrest nietig is verklaard

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 28 november 2011 waarbij de verwerende partij de verzoekende partij een bedrag van 20 000 EUR toekent ter compensatie van de schade die zij heeft geleden en ter volledige uitvoering van een eerder arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken alsmede van het besluit van 29 juni 2012 waarbij de klacht is afgewezen die de verzoekende partij tegen het besluit van 28 november 2011 heeft ingediend;

verwijzing van Europol in de kosten, daaronder begrepen het salaris van de vertegenwoordiger.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/71


Beroep ingesteld op 9 oktober 2012 — ZZ/Commissie

(Zaak F-113/12)

2013/C 26/144

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: L. Levi, A. Tymen, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om de verzoekende partij niet te plaatsen op de reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/204/10

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 20 januari 2012 om de verzoekende partij niet te plaatsen op de reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/204/10;

nietigverklaring van het besluit van 6 juli 2012 tot afwijzing van de klacht van de verzoekende partij;

verwijzing van de verwerende partij in alle kosten.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/71


Beroep ingesteld op 10 oktober 2012 — ZZ/Commissie

(Zaak F-114/12)

2013/C 26/145

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: P. K. Rosiak, radca prawny)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende weigering om verzoekster de ontheemdingstoelage toe te kennen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 11 juli 2012 houdende weigering om verzoekster in Italië de ontheemdingstoelage toe te kennen, en

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/71


Beroep ingesteld op 15 oktober 2012 — ZZ/Commissie

(Zaak F-115/12)

2013/C 26/146

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het stilzwijgend besluit tot afwijzing van het verzoek om vergoeding van de schade die de verzoekende partij zou hebben geleden door de verzending, door de Commissie, van een brief betreffende de invordering van een bedrag van 4 875 EUR dat betrekking heeft op de kosten waarin het Gerecht van eerste aanleg de verzoekende partij in zaak T-241/03 heeft verwezen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het in welke vorm dan ook genomen besluit tot afwijzing van het verzoek van 19 juli 2011;

nietigverklaring van het in welke vorm dan ook genomen besluit tot afwijzing van de klacht van 19 februari 2012 tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek van 19 juli 2011;

voor zover nodig, nietigverklaring van de in het Frans gestelde nota van 12 juni 2012, waarvan de eerste van de vijf pagina’s rechtsboven de referentie „Ref. Ares(2012)704847 — 13/06/2012” bevat;

veroordeling van de Commissie tot betaling aan de verzoekende partij van het bedrag van 5 500 EUR, vermeerderd met een rente van 10 % per jaar en met jaarlijkse kapitalisatie, en wel vanaf 20 juli 2011 en tot aan de daadwerkelijke betaling van dat bedrag;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/72


Beroep ingesteld op 22 oktober 2012 — ZZ/Raad

(Zaak F-122/12)

2013/C 26/147

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: J. Lecuyer, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de Raad om verzoeker te ontslaan en vergoeding van zijn materiële en immateriële schade

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van de Raad om verzoeker te ontslaan en, voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van zijn klacht tegen dat besluit;

veroordeling van de Raad tot betaling van het voorlopige bedrag van 160 181,85 EUR aan verzoeker ter vergoeding van zijn materiële schade;

veroordeling van de Raad tot betaling van het voorlopige bedrag van 25 000 EUR aan verzoeker ter vergoeding van zijn immateriële schade;

verwijzing van de Raad in de kosten.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/72


Beroep ingesteld op 22 oktober 2012 — ZZ/EWDD

(Zaak F-124/12)

2013/C 26/148

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: D. Abreu Caldas, S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsverslaving

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om verzoekers overeenkomst van tijdelijk functionaris niet te verlengen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het TAOBG om verzoekers overeenkomst van tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, sub a, RAP niet te verlengen;

voor zover nodig, nietigverklaring van de afwijzing van zijn klacht strekkende tot verlenging van zijn overeenkomst;

verwijzing van het EWDD in de kosten.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/72


Beroep ingesteld op 3 november 2012 — ZZ/BHIM

(Zaak F-125/12)

2013/C 26/149

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: H. Tettenborn, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Verzoek om nietigverklaring van verzoekers beoordelingsrapport over 2011 en van het besluit tot vaststelling van de doelstellingen alsmede verzoek om schadevergoeding

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van verzoekers beoordelingsrapport (Appraisal Report) over 2011 in de versie van 1 februari 2012 alsmede van de e-mails van de verwerende partij van 2 februari 2012, 14.51 uur, en 2 februari 2012, 15.49 uur, voor zover deze voor de periode van 1 oktober 2011 tot en met 30 september 2012 de door het BHIM voor verzoeker vastgestelde doelstellingen bevatten;

veroordeling van het BHIM tot betaling van een passende schadevergoeding aan verzoeker, waarbij de hoogte van de door hem geleden materiële en immateriële schade aan het oordeel van het Gerecht wordt overgelaten;

verwijzing van het BHIM in de kosten.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/73


Beroep ingesteld op 29 oktober 2012 — ZZ/Parlement

(Zaak F-128/12)

2013/C 26/150

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: A. Salerno en B. Cortese, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om krachtens artikel 85, tweede alinea, van het Statuut over te gaan tot terugvordering van alle toelagen voor een kind ten laste die verzoeker ten onrechte heeft ontvangen en niet alleen van die welke hij gedurende de laatste vijf jaren ten onrechte heeft ontvangen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het TABG van 9 december 2011 voor zover daarbij krachtens artikel 85, tweede alinea, van het Statuut terugvordering wordt verlangd van alle bedragen die sinds september 1999 ten onrechte zijn ontvangen en niet alleen van die welke gedurende de laatste vijf jaren zijn ontvangen, op grond dat het TABG van mening is dat de verzoekende partij de administratie bewust heeft misleid;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van de klacht;

verwijzing van het Parlement in de kosten.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/73


Beroep ingesteld op 31 oktober 2012 — CH/Parlement

(Zaak F-129/12)

2013/C 26/151

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: CH (vertegenwoordigers: L. Levi, C. Bernard-Glanz, A. Tymen, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om de verzoekende partij te ontslaan en van het besluit tot afwijzing van haar verzoek om bijstand strekkende tot erkenning van het bestaan van psychisch geweld alsmede verzoek om schadevergoeding

Conclusies van de verzoekende partij

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

het besluit van 19 januari 2012 om de verzoekende partij te ontslaan nietig verklaren;

het besluit van 20 maart 2012 tot afwijzing van het verzoek om bijstand van de verzoekende partij van 22 december 2011 nietig verklaren;

voor zover nodig, het op 24 juli 2012 ontvangen besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 20 juli 2012 tot afwijzing van de klacht die de verzoekende partij op 30 maart 2012 heeft ingediend tegen het besluit om haar te ontslaan, nietig verklaren;

voor zover nodig, het op 11 oktober 2012 ontvangen besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 8 oktober 2012 tot afwijzing van de klacht die de verzoekende partij op 22 juni 2012 heeft ingediend tegen het besluit tot afwijzing van haar verzoek om bijstand, nietig verklaren;

de verwerende partij veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van 120 000 EUR;

het Parlement verwijzen in alle kosten.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/73


Beroep ingesteld op 7 november 2012 — ZZ e.a./Commissie

(Zaak F-132/12)

2013/C 26/152

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: ZZ e.a. (vertegenwoordigers: F. Di Gianni, G. Coppo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van het krachtens artikel 90, lid 1, van het Ambtenarenstatuut ingediende verzoek om verkrijging van een vergoeding voor de immateriële schade die verzoekers hebben geleden als gevolg van de moord op een lid van hun familie, een ambtenaar van de Commissie, en zijn echtgenote

Conclusies van de verzoekende partijen

het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van 26 juli 2012, waarvan op 31 juli 2012 kennis is gegeven, nietig verklaren;

de Commissie veroordelen tot betaling van het bedrag van 463 050 EUR aan elke nabestaande van de vermoorde ambtenaar ter vergoeding van de door hen geleden immateriële schade;

de Commissie veroordelen tot betaling van het bedrag van 308 700 EUR aan de eerste verzoeker ter vergoeding van de door hem geleden immateriële schade;

de Commissie veroordelen tot betaling van het bedrag van 308 700 EUR aan de tweede verzoeker ter vergoeding van de door hem geleden immateriële schade;

de Commissie veroordelen tot betaling van het bedrag van 154 350 EUR aan de derde verzoeker ter vergoeding van de door hem geleden immateriële schade;

de Commissie veroordelen tot betaling van het bedrag van 154 350 EUR aan de vierde verzoeker ter vergoeding van de door hem geleden immateriële schade;

de Commissie veroordelen tot betaling van het bedrag van 574 000 EUR aan de nabestaanden van de vermoorde ambtenaar voor de immateriële schade die zij hebben geleden door zijn lijden;

de Commissie veroordelen tot betaling van de inmiddels ontstane vertragingsrente;

de verwerende partij verwijzen in de kosten.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/74


Beroep ingesteld op 9 november 2012 — ZZ/Raad

(Zaak F-134/12)

2013/C 26/153

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: A. Coolen, J.-N. Louis, E. Marchal, D. Abreu Caldas en S. Orlandi, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van, ten eerste, besluit 2011/866/EU van de Raad van 19 december 2011 betreffende het besluit om het voorstel van de Commissie voor een verordening houdende aanpassing van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie niet aan te nemen en, ten tweede, verzoekers salarisafrekeningen van januari, februari en maart 2012 die krachtens dat besluit zijn opgesteld

Conclusies van de verzoekende partij

de onwettigheid vaststellen van het besluit (2011/866/EU) van de Raad van 19 december 2011 betreffende het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2011 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen;

nietig verklaren de afwijzing van de klacht van 30 juli 2012 tegen de salarisafrekeningen van januari, februari en maart 2012, welke zijn opgesteld krachtens besluit 2011/866/EU van de Raad van 19 december 2011;

de Raad veroordelen tot betaling aan verzoeker van de achterstallige bezoldigingen en het pensioen waarop hij sinds 1 juli 2011 recht heeft, vermeerderd met vertragingsrente welke vanaf de datum waarop die achterstallige betalingen verschuldigd werden moet worden berekend tegen de rentevoet die de ECB voor de basisherfinancieringstransacties heeft vastgesteld, vermeerderd met twee punten;

de Raad veroordelen tot betaling aan verzoeker van het symbolisch bedrag van 1 EUR ter vergoeding van de immateriële schade die hij heeft geleden door de dienstfout die met de vaststelling van het besluit (2011/866/EU) van de Raad van 19 december 2011 is begaan;

de Raad verwijzen in de kosten van de procedure.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/74


Beroep ingesteld op 9 november 2012 — ZZ/REA

(Zaak F-135/12)

2013/C 26/154

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: S. Rodrigues, A. Blot, A. Tymen, advocaten)

Verwerende partij: Uitvoerend Agentschap Onderzoek

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om de verzoekende partij niet te plaatsen op de reservelijst van selectieprocedure REA/2011/TA/PO/AD5

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 21 februari 2012 om de verzoekende partij niet te plaatsen op de reservelijst van selectieprocedure REA/2011/TA/PO/AD5;

nietigverklaring van het besluit van 10 augustus 2012 tot afwijzing van de klacht van de verzoekende partij;

verwijzing van de verwerende partij in alle kosten.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/75


Beroep ingesteld op 9 november 2012 — ZZ/Raad

(Zaak F-136/12)

2013/C 26/155

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: M. Velardo, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van, ten eerste, besluit 2011/866/EU van de Raad van 19 december 2011 betreffende het besluit om het voorstel van de Commissie voor een verordening houdende aanpassing van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie niet aan te nemen en, ten tweede, verzoekers salarisafrekeningen van januari, februari en maart 2012 die krachtens dat besluit zijn opgesteld

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van de besluiten van de Raad die worden weergegeven in de salarisafrekeningen van de maanden januari 2012 en volgende alsmede van de salarisafrekeningen van 2011, voor zover daarbij geen toepassing wordt gegeven aan het door de Commissie voorgestelde aanpassingspercentage van 1,7 %;

veroordeling van de Raad tot betaling aan verzoeker van het verschil tussen de bedragen van de bezoldigingen die tot aan de datum van de beslissing in deze zaak zijn betaald krachtens het besluit van de Raad van 19 december 2011 en de bedragen die hem hadden moeten worden betaald indien de aanpassing correct was berekend, vermeerderd met rente tegen het tarief dat de Europese Centrale Bank voor de betrokken periodes voor de basisherfinancieringstransacties heeft vastgesteld, vermeerderd met drieënhalve punt, en wel vanaf de datum waarop de betrokken bedragen verschuldigd werden;

verwijzing van de Raad in de kosten van de procedure.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/75


Beroep ingesteld op 14 november 2012 — ZZ/Commissie

(Zaak F-137/12)

2013/C 26/156

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van EPSO om de verzoekende partij niet op te nemen op de lijst van personen die in het kader van de certificeringsprocedure zijn geslaagd voor de afsluitende examens en verzoek om schadevergoeding

Conclusies van de verzoekende partij

het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

het bestreden besluit nietig verklaren;

de Commissie veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van 10 000 EUR aan de verzoekende partij;

de Commissie verwijzen in de kosten.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/75


Beroep ingesteld op 14 november 2012 — ZZ/Commissie

(Zaak F-138/12)

2013/C 26/157

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van EPSO om de verzoekende partij niet te plaatsen op de lijst van personen die in het kader van de certificeringsprocedure zijn geslaagd voor de afsluitende examens en verzoek om schadevergoeding

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van EPSO om de verzoekende partij niet te plaatsen op de lijst van personen die in het kader van de certificeringsprocedure zijn geslaagd voor de afsluitende examens;

veroordeling van de Commissie tot betaling van een schadevergoeding van 10 000 EUR aan de verzoekende partij;

verwijzing van de Commissie in de kosten.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/76


Beroep ingesteld op 14 november 2012 — ZZ/Commissie

(Zaak F-139/12)

2013/C 26/158

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van EPSO om verzoeker niet op te nemen op de lijst van personen die in het kader van de certificeringsprocedure zijn geslaagd voor de afsluitende examens en verzoek om schadevergoeding

Conclusies van de verzoekende partij

het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

het bestreden besluit nietig verklaren;

de Commissie veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van 10 000 EUR aan verzoeker;

de Commissie verwijzen in de kosten.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/76


Beroep ingesteld op 16 november 2012 — ZZ/Commissie

(Zaak F-140/12)

2013/C 26/159

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: R. Duta, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van de afwijzing van het door verzoeker bij de Commissie ingediende bevestigende verzoek om toegang te verkrijgen tot een aantal vragen die zijn gesteld in het kader van de voorselectieprocedure van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/230 231/12

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van de Commissie tot afwijzing van het door verzoeker ingediende bevestigende verzoek om toegang tot documenten te verkrijgen;

voor zover nodig en met name voor zover wordt vastgesteld dat zij het karakter van een besluit hebben, nietigverklaring van de besluiten van EPSO van 20 juli 2012 waarbij verzoeker de inzage wordt geweigerd in zeven vragen uit de voorselectiefase van extern vergelijkend onderzoek EPSO/AD/230-231;

verwijzing van de Commissie in de kosten.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/76


Beroep ingesteld op 16 november 2012 — ZZ/Commissie

(Zaak F-141/12)

2013/C 26/160

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van EPSO om de verzoekende partij niet te plaatsen op de lijst van personen die in het kader van de certificeringsprocedure zijn geslaagd voor de afsluitende examens en verzoek om schadevergoeding

Conclusies van de verzoekende partij

het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

het bestreden besluit nietig verklaren;

de Commissie veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van 10 000 EUR aan de verzoekende partij;

de Commissie verwijzen in de kosten.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/77


Beroep ingesteld op 16 november 2012 — ZZ/Commissie

(Zaak F-142/12)

2013/C 26/161

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: B. Cambier en A. Paternostre, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie waarbij wordt beslist over het door verzoeker op grond van artikel 73 van het Statuut ingediende verzoek om te erkennen dat zijn ziekte een beroepsziekte is, waarbij wordt vastgesteld dat zijn percentage blijvende gedeeltelijke invaliditeit 20 % bedraagt en de datum van stabilisatie van het letsel op 25 februari 2010 wordt bepaald, en vergoeding van zijn materiële en immateriële schade

Conclusies van de verzoekende partij

vaststellen dat de Commissie aansprakelijk is voor miskenning van de redelijke termijn en voor verschillende fouten die zij of haar organen hebben gemaakt bij het onderzoek van het door verzoeker op grond van artikel 73 van het Statuut ingediende verzoek om te erkennen dat zijn ziekte een beroepsziekte is, en dientengevolge;

de besluiten van het TABG van 11 januari en 7 augustus 2012 nietig verklaren;

de Commissie veroordelen tot betaling aan verzoeker en aan zijn gezin van een bedrag van 100 000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade die verzoeker specifiek, los van zijn ziekte heeft geleden;

verklaren dat de Commissie aansprakelijk is voor verschillende door haar en haar organen gemaakte fouten, die hebben bijgedragen tot het ontstaan, het in stand houden en de verslechtering van verzoekers gezondheidstoestand en haar derhalve veroordelen tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 1 798 650 EUR ter vergoeding van zijn materiële schade alsmede van het bedrag van 145 850 EUR ter vergoeding van zijn immateriële schade en diverse kosten, welk bedrag moet worden verminderd met het bedrag van 268 679,44 EUR dat verzoeker krachtens artikel 73 van het Statuut reeds is uitgekeerd;

de Commissie veroordelen tot betaling van 12 % rente over alle bovengenoemde bedragen en wel vanaf november 2004, de datum waarop een beslissing had kunnen worden genomen over het verzoek dat verzoeker op basis van artikel 73 van het Statuut heeft ingediend;

de Commissie verwijzen in de kosten.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/77


Beroep ingesteld op 21 november 2012 — ZZ/Commissie

(Zaak F-143/12)

2013/C 26/162

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: L. Levi, A. Tymen, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van EPSO om de verzoekende partij niet te plaatsen op de lijst van personen die in het kader van de certificeringsprocedure zijn geslaagd voor de afsluitende examens en verzoek om schadevergoeding

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van EPSO van 16 december 2011 om de verzoekende partij niet te plaatsen op de lijst van ambtenaren die in het kader van de certificeringsronde 2010-2011 een certificaat hebben ontvangen;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van EPSO van 16 augustus 2012 tot afwijzing van de klacht van de verzoekende partij;

toekenning van een schadevergoeding van 5 000 EUR;

verwijzing van de Commissie in alle kosten.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/77


Beroep ingesteld op 21 november 2012 — ZZ/Commissie

(Zaak F-144/12)

2013/C 26/163

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis, E. Marchal en D. Abreu Caldas, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot overdracht van de pensioenrechten van de verzoekende partij aan de pensioenregeling van de Unie, waarbij toepassing wordt gegeven aan de nieuwe algemene uitvoeringsbepalingen van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Ambtenarenstatuut

Conclusies van de verzoekende partij

artikel 9 van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut onwettig verklaren;

het besluit van 3 februari 2012 om voor de overdracht van de pensioenrechten van de verzoekende partij de parameters toe te passen bedoeld in de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut van 3 maart 2011, nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.


26.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 26/78


Beroep ingesteld op 28 november 2012 — ZZ/Commissie

(Zaak F-146/12)

2013/C 26/164

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis, E. Marchal en D. Abreu Caldas, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot overdracht van de pensioenrechten van de verzoekende partij aan de pensioenregeling van de Unie, waarbij toepassing wordt gegeven aan de nieuwe algemene uitvoeringsbepalingen van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Ambtenarenstatuut

Conclusies van de verzoekende partij

artikel 9 van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut onwettig verklaren;

het besluit van 3 februari 2012 om voor de overdracht van de pensioenrechten van de verzoekende partij de parameters toe te passen bedoeld in de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut van 3 maart 2011, nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.