ISSN 1977-0995 doi:10.3000/19770995.C_2012.391.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 391 |
|
![]() |
||
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
55e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
ADVIEZEN |
|
|
Comité van de Regio's |
|
|
97e plenaire zitting van 8, 9 en 10 oktober 2012 |
|
2012/C 391/01 |
||
2012/C 391/02 |
||
2012/C 391/03 |
Advies van het Comité van de Regio's — De strategie van de Europese Unie voor het Oostzeegebied |
|
2012/C 391/04 |
Advies van het Comité van de Regio's — Stappenplan energie 2050 |
|
2012/C 391/05 |
||
2012/C 391/06 |
||
|
III Voorbereidende handelingen |
|
|
COMITÉ VAN DE REGIO'S |
|
|
97e plenaire zitting van 8, 9 en 10 oktober 2012 |
|
2012/C 391/07 |
Advies van het Comité van de Regio's — Het nieuwe meerjarige financiële kader na 2013 |
|
2012/C 391/08 |
||
2012/C 391/09 |
Advies van het Comité van de Regio's — Pakket overheidsopdrachten |
|
2012/C 391/10 |
Advies van het Comité van de Regio's — Het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) |
|
2012/C 391/11 |
||
2012/C 391/12 |
||
2012/C 391/13 |
Advies van het Comité van de Regio's — Het pakket gegevensbescherming |
|
2012/C 391/14 |
Advies van het Comité van de Regio's — Pakket voor de bescherming van de legale economie |
|
NL |
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
ADVIEZEN
Comité van de Regio's
97e plenaire zitting van 8, 9 en 10 oktober 2012
18.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 391/1 |
Advies van het Comité van de Regio's — Ontwikkeling van een maritieme strategie voor het gebied van de Atlantische Oceaan
2012/C 391/01
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
— |
is ingenomen met het voorstel om een maritieme strategie voor het gebied van de Atlantische Oceaan te ontwikkelen en een Atlantisch actieplan voor de periode 2014-2020 uit te werken; |
— |
kan echter alleen instemmen met een Atlantische strategie als deze breder georiënteerd is, dat wil zeggen als deze een volwaardige territoriale dimensie heeft, duidelijke koppelingen tussen land en zee ontwikkelt en belangrijke doelstellingen van ander EU-beleid helpt verwezenlijken, en roept de Europese Commissie daarom op de strategie de nieuwe naam "Een geïntegreerde strategie voor het gebied van de Atlantische Oceaan" te geven; |
— |
erkent dat projecten in het kader van het Atlantische actieplan gefinancierd moeten worden uit bestaande fondsen van de EU (binnen en buiten het gemeenschappelijk strategisch kader), van nationale, regionale en lokale overheden en van het bedrijfsleven; |
— |
is tegen het voornemen om het Atlantisch Forum af te schaffen zodra het actieplan is goedgekeurd; het Forum zou juist tot 2020 moeten blijven bestaan om toezicht te houden op de uitvoering, de voortgang bij te houden en de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie aan te jagen; |
— |
vindt dat de governancestructuur van de Atlantische strategie moet zorgen voor een zo groot mogelijke bijdrage van de vele belanghebbenden en potentiële actoren en dat bij de uitwerking, uitvoering, evaluatie en herziening van het actieplan een op multilevel governance gebaseerde aanpak geboden is. |
Rapporteur |
Paul O'DONOGHUE (IE/ALDE), lid van de graafschapsraad van Kerry en het regionale bestuur van South West |
Referentiedocument |
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Ontwikkeling van een maritieme strategie voor het gebied van de Atlantische Oceaan COM(2011) 782 final |
I. ALGEMENE OPMERKINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
1. |
is ingenomen met het voorstel om een maritieme strategie voor het gebied van de Atlantische Oceaan te ontwikkelen en een Atlantisch actieplan voor de periode 2014-2020 uit te werken. |
2. |
Het heeft het Atlantisch gebied tot op heden parten gespeeld dat er geen gezamenlijke strategische visie voor zijn toekomstige ontwikkeling is. Dit voorstel biedt een goede kans op een strategische visie, die moet draaien om territoriale cohesie en welvaart. |
3. |
Het idee van een Europese strategie verdient bijval, aangezien de problemen en kansen van het Atlantisch gebied over landsgrenzen heen reiken en een meer holistische en geïntegreerde aanpak vereisen. Wat haar resultaten en uitvoering betreft moet de strategie echter wel voor toegevoegde waarde zorgen. |
4. |
Het CvdR begrijpt dat het onder het geïntegreerd maritiem beleid vallend voorstel van de Europese Commissie betrekking heeft op een ‧zeebekkenstrategie‧ (en dus niet op een ‧macroregionale strategie‧). Het kan echter alleen instemmen met een Atlantische strategie als deze breder georiënteerd is , dat wil zeggen als deze een volwaardige territoriale dimensie heeft, duidelijke koppelingen tussen land en zee ontwikkelt en belangrijke doelstellingen van ander EU-beleid helpt verwezenlijken. |
5. |
Het CvdR roept de Europese Commissie daarom op de strategie de nieuwe naam "Een geïntegreerde strategie voor het gebied van de Atlantische Oceaan" te geven en vindt dat er op basis van de ervaringen in het Atlantische gebied (bv. de Noordzeeregio) ook soortgelijke strategieën voor andere Europese maritieme gebieden ontwikkeld dienen te worden. |
6. |
Het Comité erkent dat de ultraperifere regio's van de Atlantische Oceaan specifieke vereisten hebben en is van mening dat de strategie mogelijkheden kan bieden voor een grotere doeltreffendheid en coherentie van het EU-beleidskader in die regio's. |
7. |
De Atlantische strategie en het bijbehorende actieplan moeten vooral gericht zijn op werkgelegenheid, duurzame groei en investeringen , en tegelijkertijd bijdragen tot verbetering van het mariene milieu. |
8. |
Wat de geografische reikwijdte van de strategie betreft zijn kunstmatig opgelegde beperkingen af te raden. Er zou juist sprake dienen te zijn van pragmatisme: de grenzen van het gebied moet de mogelijkheid worden gegund om met enige flexibiliteit te werk te gaan. In het noorden zou bovendien IJsland ook deel van de strategie moeten kunnen uitmaken. |
9. |
Het CvdR is bang dat bij de uitwerking van de Atlantische strategie voorbij wordt gegaan aan de waardevolle inzichten die zijn opgedaan bij de ontwikkeling van macroregionale en andere transnationale strategieën (1). Deze inzichten betreffen vooral zaken als bestuur, beleidsontwikkeling, communicatie en verantwoordelijkheidsgevoel, doelen en evaluatie. |
10. |
Op het Atlantisch Forum rust de zware verantwoordelijkheid om de verwachtingen van de belanghebbenden recht te doen, iedereen de kans te geven om aan de uitwerking van het actieplan mee te werken en de programmering en uitvoering van prioritaire maatregelen en projecten van solide kaders te voorzien. |
II. UITDAGINGEN EN KANSEN
11. |
Het CvdR kan zich wel vinden in de uitdagingen en kansen die de Commissie noemt, maar is van mening dat het actieplan vooral gericht moet zijn op het behalen van tastbare resultaten. Ook moeten er uitdagingen mee worden aangegaan waarbij een op samenwerking gebaseerde aanpak meer doeltreffende reacties zal opleveren. |
12. |
De onderwerpen in het actieplan moeten beter worden afgestemd op de Europa 2020-strategie en de bijbehorende vlaggenschipinitiatieven, maar ook aansluiten op de onderwerpen binnen het gemeenschappelijk strategisch kader (GSK) en de voorgestelde hervormingen van de GSK-fondsen. |
13. |
Het CvdR kan zich in grote lijnen vinden in de doelstellingen die de Atlantic Arc Commission (CPMR) (2) voorstelt: (1) toegankelijkheid en vervoer in het Atlantisch gebied; (2) economie en maritieme industrieën; (3) klimaat en milieu; (4) onderzoek en innovatie; en (5) aantrekkelijkheid van territoria. |
14. |
De visserij, schaaldierenvangst, aquacultuur en verwerkings- en afzetketen van zeevruchten zijn van groot belang in de Atlantische regio en bieden aan veel mensen werk. Een strategie voor groei en werkgelegenheid in deze regio dient ook gericht te zijn op consolidatie en versterking van deze beroepssector. |
15. |
Het actieplan moet voorzien in de behoefte aan een planmatige aanpak van het mariene milieu in het Atlantisch gebied. Dat vereist coördinatie van de mariene ruimtelijke ordening, beheer van het mariene milieu en een betere onderlinge afstemming van plannen voor de zee en het vasteland. |
16. |
De kuststrook van de regio's in het Atlantisch gebied oefent een grote aantrekkingskracht uit: er vestigen zich nieuwe bewoners en er vinden seizoensgebonden activiteiten plaats, vooral op het gebied van de pleziervaart, recreatie, toerisme en sport. De betrokken gebieden moeten zich instellen op deze toestroom van mensen, waardoor onder meer het bodemgebruik, de economie en het milieu onder druk kunnen komen te staan. |
17. |
De strategie moet voortbouwen op eerdere of nog lopende door de EU gefinancierde projecten in het Atlantisch gebied, waarbij moet worden nagegaan wat tot dusverre gefinancierd is en wat als basis kan dienst doen voor het actieplan. Dit kan implicaties hebben voor sommige programma's, in die zin dat de schaal van projecten vergroot moet worden om een groter en tastbaarder effect te bereiken. |
18. |
Het actieplan zou ook een externe dimensie moeten krijgen, zodat samen met belanghebbenden aan de overkant van de Atlantische Oceaan strategische doelstellingen kunnen worden vastgesteld. |
III. FINANCIERING VAN DE ATLANTISCHE STRATEGIE
19. |
Projecten in het kader van het Atlantische actieplan moeten gefinancierd worden uit bestaande fondsen van de EU (binnen en buiten het gemeenschappelijk strategisch kader), van nationale, regionale en lokale overheden en van het bedrijfsleven. Dat roept de vraag op hoe er voor de uitvoering van de strategie precies financiële steun kan worden aangeboord , vooral omdat de uitwerking van het actieplan en die van de verschillende EU-financieringsprogramma's met elkaar samenvallen. |
20. |
Om resultaten te kunnen opleveren moet het actieplan goed gecoördineerd worden met beschikbare financieringsbronnen. In het licht daarvan is het des te noodzakelijker dat de strategie een meer geïntegreerde territoriale koers krijgt en dat het actieplan op een directere manier aansluit op de Europa 2020-doelstellingen en voldoet aan de regels van de verschillende EU-fondsen. |
Financiering binnen het gemeenschappelijk strategisch kader
21. |
Het Atlantisch Forum zou overleg moeten plegen met de beheersautoriteiten in de vijf lidstaten om ervoor te zorgen dat de prioriteiten van de Atlantische strategie goed doorwerken in de nationale partnerschapsovereenkomsten en dat de operationele programma's en het actieplan voldoende op elkaar aansluiten. Het gevaar is echter dat een strategie die valt onder het geïntegreerd maritiem beleid maar weinig ruimte laat voor coördinatie met de programma's die via het gemeenschappelijk strategisch kader worden gefinancierd, met uitzondering van het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij. |
22. |
Bij de uitwerking van het actieplan moet er daarom op worden gelet dat het strookt met de beginselen en doelstellingen van de fondsen, vooral de fondsen die binnen het gemeenschappelijk kader vallen. |
23. |
Het is geen goed idee om binnen elk operationeel programma middelen voor het Atlantische actieplan te oormerken, aangezien ook al wordt voorgesteld dat de betreffende autoriteiten bij de besteding van de middelen strikt thematisch te werk gaan. |
24. |
Tijdens de programmering zou het Atlantisch Forum echter met deze autoriteiten moeten samenwerken om na te gaan hoe het actieplan kan worden gefinancierd, namelijk door duidelijke afstemming op de thematische prioriteiten van de betrokken programma's en met behulp van specifieke criteria voor de selectie van projecten. |
25. |
Sommige elementen van de GSK-regelingen bieden mogelijkheden om de belangrijkste doelstellingen van de Atlantische strategie uit te (helpen) voeren, met name de meerfondsenaanpak . Als op de juiste manier voor samenhang tussen de strategie en sommige van de geïntegreerde benaderingen in het GSK (zoals de stedelijke dimensie, geïntegreerde territoriale investeringen, gemeenschappelijke actieplannen) wordt gezorgd, kunnen de ervaringen en de expertise van lokale overheden worden gebruikt om de voornaamste Atlantische doelstellingen te verwezenlijken. |
26. |
De jaarlijkse verslagen over de uitvoering van de programma's zouden ook een evaluatie moeten bevatten van de manier waarop GKS-programma's bijdragen aan de verwezenlijking van de Atlantische strategie en de uitvoering van het actieplan. |
Territoriale samenwerkingsprogramma's
27. |
Toekomstige territoriale samenwerkingsprogramma's zullen van cruciaal belang zijn om belangrijke onderdelen van de Atlantische strategie uit te voeren. In het gebied dat de voorgestelde strategie zou moeten bestrijken lopen momenteel ruim tien territoriale samenwerkingsprogramma's (van grensoverschrijdende, transnationale en interregionale aard). |
28. |
Het is een goed idee om het (transnationale) programma voor het Atlantisch gebied voort te zetten en het budget hiervoor te verhogen met het oog op de ambities van de Atlantische strategie. Bovendien is het programma voor het Atlantisch gebied het juiste instrument om specifieke oproepen te doen voor "strategische initiatieven" (vlaggenschipprojecten) in het kader van de Atlantische strategie en om het uitvoeringsplatform te financieren (zie de paragrafen 40 en 41). |
29. |
Het Atlantisch Forum zou ervoor moeten zorgen dat het INTERACT-programma gebruikt wordt voor bewustmakingsmaatregelen en de beheersautoriteiten voor bestaande territoriale samenwerkingsprogramma's in een vroeg stadium moeten betrekken bij de opstelling van het Atlantisch actieplan. |
30. |
Dit zou van pas komen:
|
Financiering uit andere EU-programma's
31. |
Er zou wel eens niet genoeg samenhang met andere EU-programma's kunnen zijn, waardoor er in de programmeringsperiode 2014-2020 niet genoeg rekening wordt gehouden met de doelstellingen van de Atlantische strategie en met wat er nodig is om het bijbehorende actieplan te financieren. |
32. |
Neem de nieuwe "geïntegreerde projecten" in het kader van het LIFE+-programma (2014-2020). Dit zijn langetermijnprojecten voor relatief grote gebieden die een betere uitvoering van het milieu- en klimaatbeleid tot doel hebben, maar projecten voor het mariene milieu maken er geen deel van uit (3). Dat is een gemiste kans om werk te maken van belangrijke doelstellingen van het geïntegreerd maritiem beleid en de Atlantische strategie. |
33. |
Het is ook jammer dat het Atlantisch gebied over het hoofd is gezien bij het in kaart brengen van de kernonderdelen van de trans-Europese netwerken. Voor de aanpak van fundamentele problemen die te maken hebben met toegankelijkheid en perifere ligging (op het gebied van vervoer, energie en ICT) in het Atlantisch gebied zou prioriteit moeten worden gegeven aan de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen ("Connecting Europe"). |
34. |
Hoe zouden de andere beschikbare EU-fondsen volgens het Atlantisch Forum doelgerichter kunnen worden ingezet en hoe kunnen meer middelen worden gemobiliseerd om de strategie uit te voeren? Het actieplan zou bijvoorbeeld kunnen zorgen voor samenwerking tussen onderzoekers in het Atlantisch gebied om de steunverlening via het Horizon 2020-programma zo groot mogelijk te maken. |
Andere financieringsbronnen
35. |
Er wordt verontrustend weinig nadruk gelegd op de noodzaak om financiers uit de particuliere sector aan te trekken en deze sector in te schakelen voor de uitvoering van de strategie. Dit is een probleem dat het Atlantisch Forum tijdens de raadpleging en via op maat gesneden communicatiecampagnes moet aanpakken. |
36. |
Gezien de crisis waarin de nationale begrotingen momenteel verkeren moet het Atlantisch gebied internationale investeerders aantrekken om maximaal profijt te trekken van de kansen die zich aandienen (in sectoren als duurzame mariene energiebronnen, visserijproducten en aquacultuur, scheepvaart en havenontwikkeling). De marketing van het Atlantisch gebied als een gebied om in te investeren en zaken te doen moet een belangrijk onderdeel van het actieplan zijn. |
37. |
Het Atlantisch Forum zou verder samen met de Europese Commissie en de Europese investeringsbank moeten bekijken of een speciaal financieel instrument in het leven kan worden geroepen om de weg te helpen banen voor projecten die voor banken aanvaardbaar zijn. Dit zou kunnen gebeuren door subsidies te combineren met leningen, equity- en risicogarantie-instrumenten en door de uitvoering van de projecten beter te stroomlijnen. |
IV. GOVERNANCE EN UITVOERING VAN DE STRATEGIE
38. |
De Atlantische strategie heeft alleen kans van slagen als zij goed wordt ingebed in beleids- en bestuursstructuren. Een en ander vereist:
|
Governance-aspecten
39. |
De governancestructuur van de Atlantische strategie moet zorgen voor een zo groot mogelijke bijdrage van de vele belanghebbenden en potentiële actoren. Bij de uitwerking, uitvoering, evaluatie en herziening van het actieplan is een op multilevel governance gebaseerde aanpak geboden. |
40. |
Als de lidstaten op het hoogste niveau echter geen blijk geven van sterke politieke wil en als zij de coördinatie tussen de beleidsterreinen in kwestie veronachtzamen, loopt de Atlantische strategie uit op een teleurstelling en worden haar doelstellingen niet verwezenlijkt. Ook het actieplan wordt geen succes als lokale en regionale belanghebbenden er niet nauw bij betrokken worden en zich niet vereenzelvigen met de strategie. |
41. |
Het CvdR is tegen het voornemen om het Atlantisch Forum af te schaffen zodra het actieplan is goedgekeurd. Het Forum zou juist tot 2020 moeten blijven bestaan om toezicht te houden op de uitvoering (via een uitvoeringsplatform - zie de paragrafen 27 en 41), de voortgang bij te houden en de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie aan te jagen. |
42. |
Voor de Atlantische strategie zou het volgende governancemodel moeten worden ontwikkeld: (a) het Atlantisch Forum , dat politiek overzicht houdt op EU-niveau en een uitvoeringsplatform omvat dat een aanspreekpunt is voor de strategie, capaciteitsopbouw initieert, de uitwerking van projecten in goede banen helpt leiden en de uitvoering van het actieplan actief ondersteunt en regelt; (b) nationale en regionale coördinatiepunten , die zorgen voor de samenhang van het beleid en belanghebbenden en potentiële projectondersteuners bij de uitvoering van de Atlantische strategie proberen te betrekken. |
Uitvoeringsaspecten
43. |
Het Atlantisch gebied is in geografisch opzicht een complex geheel, met uiteenlopende kenmerken, culturen en perspectieven. Wil de strategie kans van slagen hebben, dan moet de samenwerking in het Atlantisch gebied worden uitgebreid en geïntensiveerd. Het CvdR verwacht dat de Atlantische strategie (a) als algemeen referentiekader zal fungeren om dit mogelijk te maken, maar om een sterker samenwerkingsethos te kweken moet zij (b) ook een maatregel voor capaciteitsopbouw omvatten. |
44. |
Als het Atlantisch actieplan is goedgekeurd zou er een informatie- en communicatiemodule aan moeten worden toegevoegd om het zichtbaarder te maken, begrip te kweken voor de doelstellingen, de participatiegraad te verhogen (vooral van het bedrijfsleven) en mettertijd de resultaten van de strategie te verbeteren. |
45. |
De EGTC-verordening zou van pas kunnen komen als middel om de uitvoering van de strategie te versoepelen. |
46. |
Voor de Atlantische strategie zou een uit vertegenwoordigers van verschillende Commissiediensten bestaande taskforce moeten worden opgericht om ervoor te zorgen dat er samenhang is tussen de beleidsterreinen in kwestie en dat de doelstellingen van de strategie aansluiten op EU-programma’s en financieringsmogelijkheden. Gezien de horizontale opzet van de strategie zou deze taskforce door het secretariaat-generaal moeten worden voorgezeten. |
V. ATLANTISCH ACTIEPLAN-PROCES
47. |
Er moet vaart worden gezet achter de goedkeuring van het actieplan en het Atlantisch Forum (leiding en stuurcomités) zou vaker bijeen moeten komen, zodat tussenstappen voor de uitvoering worden vastgesteld en tijdig actie wordt ondernomen. |
48. |
Het CvdR kijkt uit naar de verwachte discussienota, die later in 2012 de basis moet vormen voor een bredere en meer gestructureerde mobilisatie en raadpleging van belanghebbenden. De Commissie zou snel meer engagement moeten tentoonspreiden zodat belanghebbenden, inclusief lokale en regionale overheden, zich voldoende verantwoordelijk voelen voor het actieplan. Ook zou zij ervoor moeten zorgen dat het hele planproces een duidelijk bottom up-karakter heeft en op de burger is gericht. |
49. |
Het CvdR is bang dat de voorgestelde thematische seminars (een per lidstaat) niet zullen volstaan om de belanghebbenden bij de zaak te betrekken en hun een gevoel van verantwoordelijkheid voor de strategie te geven. Het pleit voor meer aan de strategie gerelateerde activiteiten om overeenstemming over een strategische visie te bereiken, bestuurlijke aspecten te bespreken en doelstellingen en verifieerbare indicatoren voor succes vast te stellen. De implicaties hiervan voor de financiering moeten duidelijk worden gemaakt. Verder zou de Commissie haar nationale vertegenwoordigingen moeten mobiliseren om een bredere deelname aan het actieplan mogelijk te maken. |
50. |
Het voorgestelde tijdschema voor de goedkeuring van het actieplan zou moeten worden vervroegd , zodat het aansluit op de desbetreffende prioriteiten van het financieringsprogramma 2014-2020. |
51. |
Bij de uitwerking van de Atlantische strategie is eerst overeenstemming nodig over een strategische visie voor het Atlantisch gebied , die dan het referentiekader zal vormen voor het Atlantisch actieplan 2014-2020. Dit actieplan moet:
|
52. |
De evaluatie die de Europese Commissie in 2013 zal maken van de toegevoegde waarde van de macroregionale aanpak zou ook betrekking moeten hebben op de Atlantische strategie en de uitwerking van het bijbehorende actieplan, zoals de Europese Raad heeft verzocht. |
53. |
Het Atlantisch Forum zou het actieplan moeten goedkeuren. Het Ierse voorzitterschap zou prioriteit moeten geven aan de goedkeuring van het actieplan door de Europese Raad, waarbij de nadruk moet liggen op de resultaten, geloofwaardig toezicht, continue evaluatie en een geplande tussentijdse evaluatie. |
Brussel, 9 oktober 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Ramón Luis VALCÁRCEL SISO
(1) Met name het Verslag over de uitvoering van de strategie van de Europese Unie voor het Oostzeegebied, juni 2011 (COM(2011) 381 final).
(2) Position and proposals of the Atlantic Arc Commission on the EC Communication establishing a Strategy for the Atlantic, op 22 maart 2012 goedgekeurd door het politiek bureau
(3) Zie het ontwerpadvies over een verordening inzake het programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE), CdR 86/2012.
18.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 391/7 |
Advies van het Comité van de Regio's — Witboek — Een agenda voor adequate, veilige en duurzame pensioenen
2012/C 391/02
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
— |
wijst erop dat alle belangrijke spelers, waaronder lokale en regionale overheden, die het merendeel van de ambtenaren een aanvullende pensioenvoorziening aanbieden, deel dienen te nemen aan het overleg over de hervorming van het nationale pensioenstelsel; |
— |
onderstreept dat bepaalde aspecten van het EU-pensioenbeleid en de Europa 2020-strategie elkaar versterken. Als de werkgelegenheidsdoelstelling van de Europa 2020-strategie wordt gehaald, zal dat bijdragen tot de algemene houdbaarheid van de socialezekerheids- en pensioenstelsels. Adequate pensioenuitkeringen zijn op hun beurt weer een absolute voorwaarde voor het verwezenlijken van de doelstelling van de Europa 2020-strategie om de armoede te verminderen, aangezien ouderen in Europa nog altijd een sociaaleconomisch kwetsbare groep vormen; |
— |
meent dat, gezien de grote verschillen in werkgelegenheidsgraad tussen vrouwen en mannen in de leeftijdscategorie 55-64 jaar, extra aandacht dient uit te gaan naar de genderaspecten van langer werken en actief ouder worden, bijvoorbeeld in de vorm van maatregelen om werk en gezinstaken beter te kunnen combineren. |
Rapporteur |
Paul LINDQUIST (SE/EVP), burgemeester van Lidingö |
Referentiedocument |
Witboek – Een agenda voor adequate, veilige en duurzame pensioenen COM(2012) 55 final |
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
Inleiding
1. |
is verheugd over de ambitie van de Commissie om de ernstige uitdagingen waarmee de pensioenstelsels van veel lidstaten geconfronteerd worden, aan te pakken. |
2. |
Het is van het grootste belang dat voor betaalbare en adequate pensioenen wordt gezorgd, niet alleen voor onze groeivooruitzichten, maar ook voor het algemeen belang en het welzijn van de burgers. |
3. |
Een fundamentele voorwaarde voor veilige en adequate pensioenen is dat de pensioenstelsels ook op langere termijn betaalbaar zijn. |
4. |
Het CvdR benadrukt dat het algemene ouderdomspensioen een belangrijke rol zal blijven spelen bij het verschaffen van een adequaat pensioen aan iedere gepensioneerde. |
5. |
Een pensioenstelsel dat gebaseerd is op een adequaat levensinkomen draagt bij tot duurzame pensioenen. |
6. |
Het CvdR wijst erop dat de pensioenstelsels zich over een lange periode hebben ontwikkeld, uitgaande van de specifieke omstandigheden in iedere lidstaat. De opzet van het algemene ouderdomspensioenstelsel is dan ook een zaak van de individuele lidstaten. |
7. |
Alle belangrijke spelers, waaronder lokale en regionale overheden, die het merendeel van de ambtenaren een aanvullende pensioenvoorziening aanbieden, dienen deel te nemen aan het overleg over de hervorming van het nationale pensioenstelsel. |
8. |
In meerdere lidstaten berust de verantwoordelijkheid voor de vormgeving van bedrijfspensioenregelingen vooral bij de sociale partners. In deze gevallen is het vanzelfsprekend dat eventuele veranderingen door de partners worden doorgevoerd. |
9. |
Het Witboek berust op artikel 153 VWEU. Het zijn in de eerste plaats de lidstaten zelf die verantwoordelijk zijn voor de opzet van hun pensioenstelsel. De EU dient het optreden van de lidstaten op het gebied van sociale bescherming echter te ondersteunen en aan te vullen. Het Witboek bevat geen concrete wetgevingsvoorstellen en wordt dan ook geacht geen problemen m.b.t. het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel op te leveren. Wel wijst het CvdR erop dat ieder eventueel toekomstig wetgevingsvoorstel op pensioengebied uit oogpunt van het subsidiariteitsbeginsel zorgvuldig geanalyseerd moet worden. |
10. |
Het CvdR onderstreept dat bepaalde aspecten van het EU-pensioenbeleid en de Europa 2020-strategie elkaar versterken. Als de werkgelegenheidsdoelstelling van de Europa 2020-strategie wordt gehaald, zal dat bijdragen tot de algemene houdbaarheid van de socialezekerheids- en pensioenstelsels. Adequate pensioenuitkeringen zijn op hun beurt weer een absolute voorwaarde voor het verwezenlijken van de doelstelling van de Europa 2020-strategie om de armoede te verminderen, aangezien ouderen in Europa nog altijd een sociaaleconomisch kwetsbare groep vormen (1). Naast een hervorming van de pensioenstelsels is er ook een serie flankerende maatregelen voor de arbeidsmarkt nodig om ook in de toekomst voor toereikende pensioenen te kunnen zorgen. |
Evenwicht tussen arbeidsleven en pensioen
11. |
Het CvdR steunt de doelstelling van de Commissie om de pensioenleeftijd waar aangewezen in lijn met de stijging van de levensverwachting te verhogen. Dit kan ertoe bijdragen onze pensioenstelsels betaalbaar te houden. Concreet kunnen hier in de lidstaten verschillende regelingen voor nodig zijn. |
12. |
Een flexibele pensioenleeftijd kan betekenen dat meer mensen later stoppen met werken dan met een vaste pensioenleeftijd mogelijk zou zijn. Op die manier kunnen mensen dus, al naar gelang hun persoonlijke omstandigheden, langer blijven werken. |
13. |
Het CvdR acht het van belang dat de deelname van oudere werknemers (55-64 jaar) op de arbeidsmarkt wordt vergroot. Een forse stijging van de werkgelegenheidsgraad (2) zou zowel de economische groei als de duurzaamheid van het pensioenstelsel sterk ten goede komen. |
14. |
De werkgelegenheidsgraad van vrouwen, jongeren en immigranten kan nog flink opgetrokken worden. Het is belangrijk dat de werkgelegenheid in alle leeftijdscategorieën wordt verhoogd. Ook moeten de voorwaarden voor een vroegere toetreding tot de arbeidsmarkt voor jongeren en immigranten worden verbeterd. |
15. |
Het CvdR dringt bij de lidstaten en de werkgevers aan op maatregelen om het oudere werknemers gemakkelijker te maken aan het werk te blijven en om hen daartoe aan te sporen. |
16. |
Gefaseerde pensionering, d.w.z. een geleidelijke overgang van voltijds werken naar voltijds pensioen, zou - waar mogelijk - op grotere schaal moeten worden toegepast. |
17. |
De kans op verminderde arbeidsgeschiktheid als gevolg van langdurige gezondheidsproblemen of functiebeperkingen stijgt aanzienlijk met de leeftijd (3). Het is dan ook van groot belang dat er doeltreffende maatregelen op het gebied van herscholing en van afstemming van vraag en aanbod worden genomen die mensen in staat stellen tijdens hun gehele werkzame leven van loopbaan of werk te veranderen, en dat een leven lang leren alsook actief en gezond ouder worden door de samenleving worden gesteund. |
18. |
De overheid en de sociale partners moeten verdere maatregelen uitwerken en doorvoeren om oudere werknemers aan het werk te houden, zodat de kloof tussen de wettelijke pensioenleeftijd en de leeftijd waarop mensen in de praktijk met pensioen gaan, kleiner wordt en uiteindelijk zelfs wordt gedicht. |
Aanvullende pensioenen
19. |
Bedrijfspensioenregelingen kunnen een belangrijke aanvulling op het algemene ouderdomspensioen vormen. De EU dient een impuls te geven aan de verspreiding van succesvolle voorbeelden om zo de ontwikkeling van bedrijfspensioenregelingen in de lidstaten te bevorderen en haar steun aan pensioenstelsels die op meerdere pijlers berusten te vergroten. |
20. |
Het CvdR dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan meer aandacht te schenken aan werknemers in kleine en middelgrote ondernemingen en aan laaggeschoolde en atypische of structureel precaire werknemers, die vaak niet in dezelfde mate als anderen onder een bedrijfspensioenregeling vallen. |
21. |
Een bedrijfspensioenregeling is iets anders dan individueel pensioensparen. Er bestaan ook grote verschillen tussen bedrijfspensioenregelingen en andere verzekeringsproducten. Nadere solvabiliteitsvoorschriften kunnen leiden tot hogere kosten voor bedrijfspensioenregelingen zonder dat de pensioenvoorwaarden voor de werknemers er beter op worden. |
22. |
Het CvdR is van mening dat het algemene ouderdomspensioen, mogelijk gecombineerd met een bedrijfspensioen, toereikend moet zijn om de burger in staat te stellen na pensionering een adequate levensstandaard te behouden, maar vindt dat ook individueel sparen en de derde pensioenpijler moeten worden aangemoedigd. |
23. |
Er zou iets kunnen worden gedaan aan de factoren die een verhoging van de arbeidsparticipatie in de weg staan. Leeftijdsafhankelijke pensioenpremies, zoals in bedrijfspensioenregelingen met vaststaande uitkeringsniveaus, maken het relatief duur om oudere werknemers in dienst te nemen en te houden. |
24. |
Bij veel bedrijfspensioenregelingen kunnen werknemers pas rechten opbouwen nadat ze een bepaalde tijd in dienst zijn geweest, terwijl veel jongere werknemers van werkgever veranderen en vrij vaak ook in een ander land gaan werken. Het is belangrijk dat deze werknemers aanspraak kunnen maken op het pensioen dat zij hebben opgebouwd. |
25. |
Het CvdR staat in principe positief tegenover het recht om pensioenrechten over te dragen en kijkt uit naar de Commissievoorstellen. Het gaat hier echter om een bijzonder ingewikkelde kwestie. Er moet rekening worden gehouden met de verscheidenheid van de pensioenen in de lidstaten. Er mag vooral geen afbreuk worden gedaan aan de bereidheid van de werkgever om de pensioenen te financieren. Bovendien dient er meer aandacht te worden besteed aan de fiscale gevolgen, de wettelijke bepalingen betreffende boedelverdeling en andere zaken. |
26. |
Het CvdR maakt zich zorgen over de transparantie en de hoogte van de kosten bij de verschillende vormen van particuliere pensioenvoorzieningen, en zou daarom graag zien dat er een vergelijkende studie wordt verricht om ervoor te zorgen dat in de gehele EU de beste praktijken worden toegepast. |
Gendergelijkheid
27. |
Het CvdR prijst de Commissie omdat zij gehoor heeft gegeven aan een aanbeveling (4) van het Comité om meer aandacht aan de gendergelijkheidsdimensie te schenken. Deze kwestie is van bijzonder belang voor de lokale en regionale overheden, aangezien het grootste deel van het personeelsbestand op veel terreinen van de publieke sector uit vrouwen bestaat (5). |
28. |
Het CvdR steunt de aanbeveling van de Commissie aan de lidstaten om voor mannen en vrouwen dezelfde pensioenleeftijd in te voeren, om zo de verschillen tussen beide geslachten te verkleinen en vrouwen een beter pensioen te geven. |
29. |
Gezien de grote verschillen in werkgelegenheidsgraad tussen vrouwen en mannen in de leeftijdscategorie 55-64 jaar dient extra aandacht uit te gaan naar de genderaspecten van langer werken en actief ouder worden, bijvoorbeeld in de vorm van maatregelen om werk en gezinstaken beter te kunnen combineren. |
30. |
Het CvdR wijst erop dat het gebrek aan alternatieve zorgfaciliteiten in veel lidstaten vooral voor vrouwen een extra belasting met zich meebrengt, wat vaak leidt tot vervroegde pensionering. |
31. |
Wil de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen verhoogd kunnen worden, dan moeten er meer mogelijkheden voor hoogwaardige kinderopvang en ouderenzorg komen. Het is zaak dat de lokale en regionale overheden beschikken over voldoende middelen om zich van deze taak te kunnen kwijten. |
32. |
In sommige lidstaten lijden vrouwen meer dan mannen aan chronische ziekten of aandoeningen en geven zij vaker aan dat zij met een verminderd arbeidsvermogen kampen, terwijl de situatie in andere lidstaten juist omgekeerd is. De lokale en regionale overheden dienen daarom een bijzondere verantwoordelijkheid te dragen om voor goede werkomstandigheden voor hun personeel te zorgen. |
33. |
De mogelijkheid om deeltijd te werken, bijvoorbeeld in geval van jonge kinderen, kan voor velen – niet in de laatste plaats vrouwen – een belangrijke voorwaarde zijn om deel te blijven nemen aan de arbeidsmarkt. Wel moet ervoor gezorgd worden dat mensen niet vast komen te zitten in een deeltijdverband wanneer zij dat niet willen, omdat hun toekomstige pensioen hierdoor negatief beïnvloed wordt. |
34. |
Om te voorkomen dat ouderschapsverlof waar wettelijk recht op is, ten koste gaat van de pensioenopbouw zouden lidstaten aangespoord kunnen worden om na te gaan of het mogelijk is ook tijdens het ouderschapsverlof pensioenrechten op te bouwen. Hetzelfde zou ook kunnen gelden in geval van militaire dienst. |
Informatie
35. |
Hervormingen moeten tot doel hebben om een pensioenstelsel in het leven te roepen dat op de lange termijn zorgt voor stabiliteit. Hervormingen hebben alleen kans van slagen indien ze als rechtvaardig worden beschouwd, hetgeen impliceert dat mensen goed op de hoogte zijn van de werkelijke problemen en alle mogelijke oplossingen. |
36. |
Volledige informatie, zodat burgers gemakkelijker een besluit over pensioenplanning kunnen nemen, is belangrijk. Bovendien zullen steeds meer burgers als gevolg van het vrije verkeer binnen de EU pensioenrechten in verschillende landen opbouwen; ook daarom is behoefte aan complete informatie. |
37. |
Het CvdR verzoekt de Commissie dan ook te overwegen een gemeenschappelijk internetplatform te ontwikkelen waarop alle informatie over pensioenen wordt gegeven. |
Overige aspecten
38. |
Het CvdR benadrukt dat adequate pensioenstelsels belangrijk zijn voor het welzijn van de burgers van de EU en van doorslaggevend belang om een te grote financiële druk op lokale en regionale overheden te voorkomen. |
39. |
Het CvdR dringt er bij de Commissie op aan dat toekomstige initiatieven vergezeld gaan van passende effectbeoordelingen, waarin m.n. wordt gekeken naar de gevolgen voor de lokale en regionale overheden. |
40. |
De Commissie zou moeten nagaan of er in dezen behoefte is aan coördinatie (via de open coördinatiemethode) om het vrije personenverkeer en de houdbaarheid van de pensioensstelsels te bevorderen. |
Brussel, 10 oktober 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Ramón Luis VALCÁRCEL SISO
(1) CdR 319/2010 fin.
(2) Volgens Eurostat, in het Witboek geciteerd, ligt de werkgelegenheidsgraad in meerdere landen onder de 40 %.
(3) Applica, CESEP en Alphametrics (2007), "Men and women with disabilities in the EU: Statistical analysis of the LFS ad hoc module and the EU-SILC".
(4) CdR 319/2010 fin.
(5) Eurostat (2008): "The Life of Men and Women in Europe – a statistical portrait".
18.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 391/11 |
Advies van het Comité van de Regio's — De strategie van de Europese Unie voor het Oostzeegebied
2012/C 391/03
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
— |
benadrukt dat de Oostzeestrategie als eerste integrale macroregiostrategie van de EU een goede basis biedt om uit te testen in hoeverre een specifiek op een groter geografisch gebied gerichte aanpak geschikt is om in de praktijk het concurrentievermogen van de EU te versterken en een slimme, duurzame en inclusieve groei te bevorderen; |
— |
acht het een goede zaak dat de doelstellingen van de Oostzeestrategie – redding van de zee, verbinding van de regio en vergroting van de welvaart – beter zullen worden afgestemd op die van de Europa 2020-strategie; |
— |
wijst erop dat het om de economische samenhang en het concurrentievermogen te versterken nodig is dat onderzoekers, innovatoren en actoren uit het bedrijfsleven hun activiteiten nauwer op elkaar gaan afstemmen. Regio's en universiteiten zouden dan ook overal in de macroregio moeten samenwerken om het Oostzeegebied tot een toonbeeld van een op slimme specialisatie berustende netwerkstructuur te maken; |
— |
is van mening dat de aandacht moet blijven uitgaan naar steun voor initiatieven voor duurzame ontwikkeling en naar de ontwikkeling van maatregelen om de werkgelegenheid te bevorderen, de kwalificaties van werknemers te verbeteren en voor meer welvaart en inclusie te zorgen; |
— |
onderstreept dat, hoewel het hier in de eerste plaats om een interne strategie van de EU gaat, het toch van buitengewoon groot belang is dat er wordt samengewerkt met derde landen en dan vooral met Rusland, wil de strategie kans van slagen hebben; |
— |
wijst erop dat in het kader van de zich steeds intensiverende samenwerking tussen de EU en Rusland in het Oostzeegebied optimaal moet worden geprofiteerd van de structuren die zijn gelegd in verband met de noordelijke dimensie; |
— |
betreurt het dat de rol van gemeenten en regio's bij de tenuitvoerlegging van de strategie onderbelicht blijft. Daarom zou zowel in de strategie als in een nieuwe versie van het actieplan expliciet moeten worden gesteld dat het principe van multilevel governance leidraad bij de uitvoering ervan moet zijn; |
— |
acht het absoluut noodzakelijk dat de politiek verantwoordelijken zich duidelijk engageren en zich opwerpen als gangmakers, zodat er in alle deelnemende landen voortgang kan worden geboekt bij de tenuitvoerlegging van de strategie; |
— |
vindt dat er duidelijkheid moet komen omtrent de bijdrage van de nationale structuurfondsprogramma's aan de verwezenlijking van de Oostzeestrategie, waarbij rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen de regio's in één en dezelfde lidstaat en hun specifieke ontwikkelingsbehoeften. |
Rapporteur |
Pauliina HAIJANEN (FI/EVP), lid van het bestuurscollege van de gemeente Laitila |
Referentiedocument |
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's betreffende de strategie van de Europese Unie voor het Oostzeegebied COM(2012) 128 final |
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
1. |
is ingenomen met de op 23 maart 2012 gepubliceerde mededeling van de Europese Commissie en kan zich vinden in de hierin voorgestelde acties: verbetering van de strategische aandachtspunten; afstemming van beleid en financiering;zverduidelijking van de verantwoordelijkheden van verschillende actoren, en bevordering van de communicatie. |
2. |
Met haar Oostzeestrategie streeft de EU naar een betere coördinatie en samenhang van het beleid tussen de regio's in het gebied om oplossingen te vinden voor de gemeenschappelijke problemen in de macroregio en om de welvaart in het gebied duurzaam te vergroten. In de strategie komen kwesties aan de orde die de afzonderlijke regio's en lidstaten niet in hun eentje kunnen oplossen. Centrale doelstelling is bevordering van de samenwerking en beleidscoördinatie tussen lidstaten, regio's en gemeenten in het Oostzeegebied, de EU en de plaatselijke samenwerkingsverbanden, financiële instellingen en ngo's. |
3. |
Het Comité heeft in zijn advies over "De bijdrage van lokale en regionale overheden aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie" (CdR 72/2011 fin) aandacht gevraagd voor de mogelijkheden van de Oostzeeregio om te functioneren als een wegbereider voor Europa. |
4. |
Als eerste integrale macroregiostrategie van de EU biedt de Oostzeestrategie een goede basis om uit te testen in hoeverre een specifiek op een groter geografisch gebied gerichte aanpak geschikt is om in de praktijk het concurrentievermogen van de EU te versterken en een slimme, duurzame en inclusieve groei te bevorderen. De ervaringen die hier zijn opgedaan, zouden m.n. in de discussie die met het oog op de volgende programmeerperiode over het Europese cohesiebeleid wordt gevoerd, actief moeten worden meegenomen. |
5. |
Het Comité verwijst naar het standpunt van de Commissie op grond waarvan er in het kader van de uitvoering van macroregiostrategieën geen nieuwe regelgeving wordt ontwikkeld, geen nieuwe instellingen worden opgericht en niet wordt voorzien in aanvullende financiering. Maar daarnaast zou er ook een "drieweg JA" moeten zijn: ja voor een gezamenlijk overeengekomen toepassing en monitoring van de op dit moment in de macroregio geldende regels; ja voor het opzetten (onder de verantwoordelijkheid van EU-organen) van een platform, netwerk of territoriaal cluster van regionale en lokale overheden en lidstaten, waarbij ook de stakeholders moeten worden betrokken; ja voor een onderling overeengekomen gebruik van de huidige EU-financieringsinstrumenten ter ontwikkeling en implementatie van macroregiostrategieën. |
De raakvlakken van een macroregionale aanpak met de doelstellingen van de Europa 2020-strategie
6. |
Het is een goede zaak dat de doelstellingen van de Oostzeestrategie beter zullen worden afgestemd op die van de Europa 2020-strategie. De drie in de mededeling genoemde algemene doelstellingen – redding van de zee, verbinding van de regio en vergroting van de welvaart – sluiten goed aan op de doelstellingen van de Europa 2020-strategie m.b.t. slimme, duurzame en inclusieve groei. Verder is het voor de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie van primair belang dat de samenwerking op het gebied van innovatieve activiteiten wordt opgevoerd. |
7. |
De wijze waarop de in de Europa 2020-strategie voorgestelde vlaggenschipinitiatieven concreet gestalte krijgen, is belangrijk voor de tenuitvoerlegging van de Oostzeestrategie. Van deze vlaggenschipinitiatieven zijn in het bijzonder "De Digitale Agenda" en "De Innovatie-unie" van belang. In het bijgewerkte actieplan zou meer aandacht moeten worden besteed aan de wijze waarop de doelstellingen van deze twee vlaggenschipinitiatieven in het Oostzeegebied beter kunnen worden verwezenlijkt. De Oostzeestrategie van de EU en de in het Oostzeegebied functionerende samenwerkingsverbanden bieden een uitstekende basis voor de ontwikkeling van regionale strategieën op het gebied van onderzoek en innovatie waarbij slimme specialisatie centraal staat. |
8. |
Zowel de lidstaten als de lokale en regionale actoren zouden zich moeten afvragen hoe de aangepaste doelstelling van de Oostzeestrategie betreffende vergroting van de welvaart via concrete samenwerkingsprojecten in de praktijk kan worden verwezenlijkt. De maatregelen ter verhoging van het werkgelegenheids- en vaardighedenniveau en ter vergroting van de welvaart en participatie zullen in het vervolg duidelijk moeten worden omschreven in het actieplan. Op dit ogenblik bevat het actieplan nog maar heel weinig koppelingen naar de betreffende vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie. |
9. |
De in de Europa 2020-strategie genoemde prioriteit "inclusieve groei: voor een economie met veel werkgelegenheid en economische, sociale en territoriale cohesie" zou bij de tenuitvoerlegging van de Oostzeestrategie in aanmerking moeten worden genomen, omdat er nog altijd aanzienlijke verschillen in welvaart en economische prestaties zijn tussen de regio's in het Oostzeegebied. De bevordering van maatregelen ter verbetering van de toestand van het milieu en van de vlaggenschipinitiatieven die duurzame ontwikkeling ondersteunen, verdient onverminderd aandacht. |
10. |
In de toekomst zal het met het oog op de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen nog belangrijker worden om aandacht te besteden aan de synergie tussen de verschillende financieringsprogramma's. Wat betreft het toekomstige programma voor de financiering van onderzoek en innovatie, Horizon 2020, is het belangrijk dat er sprake is van nauwe en geïntegreerde coördinatie met de financiële instrumenten van het cohesiebeleid waarover de lidstaten in het Oostzeegebied beschikken, zodat het regionale perspectief sterker wordt benadrukt en de regio's worden aangemoedigd om hun inspanningen op het gebied van onderzoek en innovatie op te voeren. |
11. |
De Oostzeestrategie van de EU heeft het lokale en regionale niveau nieuwe mogelijkheden geschonken om het regionale concurrentievermogen te versterken en slimme regionale specialisatie te bevorderen. Regio's en universiteiten zouden dan ook overal in de macroregio moeten samenwerken om het Oostzeegebied tot een toonbeeld van een op slimme specialisatie berustende netwerkstructuur te maken, waarbij men zich concentreert op de voor elke afzonderlijke regio relevante kernproblemen en waarbij het regionale beleid dankzij de netwerkvorming wordt verrijkt met de resultaten van toponderzoek en de nodige kritische massa krijgt. Cruciaal hierbij is de verdere ontwikkeling en versterking van de Triple Helix- en Quadruple Helix-innovatiesystemen, zulks in samenwerking met de academische wereld, de openbare sector, het bedrijfsleven en de burgers in de Oostzeeregio. |
12. |
De lidstaten in het Oostzeegebied zouden er goed aan doen om onderzoekscentra aan te moedigen, zich bezig te houden met onderzoeksthema's die slimme specialisatie in de eigen regio bevorderen, en hun knowhow in te brengen in een netwerksamenwerking die het hele Oostzeegebied beslaat. Ook derde landen die aan het Oostzeegebied grenzen, zouden moeten worden aangemoedigd om mee te doen met de samenwerking tussen onderzoekers, bijv. als het gaat om milieu- en energiekwesties m.b.t. het gemeenschappelijke bekken. |
13. |
Om de economische samenhang en het concurrentievermogen te versterken is het nodig dat onderzoekers, innovatoren en actoren uit het bedrijfsleven hun activiteiten nauwer op elkaar gaan afstemmen. Er zal voor gezorgd moeten worden dat het bedrijfsleven en ondernemers en ook universiteiten actiever worden betrokken bij de uitvoering van de strategie. |
14. |
Lidstaten en derde landen zullen meer moeten gaan samenwerken op het gebied van innovatie en clustervorming, terwijl ook de samenwerking t.a.v. marketing in het Oostzeegebied moet worden bevorderd om meer externe investeerders en toeristen aan te trekken. Dit soort initiatieven zullen, samen met de uitgesproken milieudimensie van de strategie, in aanzienlijke mate bijdragen tot de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen in het Oostzeegebied. |
15. |
Een en ander komt erop neer dat de landen in het Oostzeegebied genoemde kwesties in hun eigen nationale hervormingsprogramma's (NHP's) moeten aanpakken en dat de lokale en regionale overheden nauw betrokken dienen te worden bij de voorbereidende werkzaamheden. |
16. |
De centrale doelstelling van de Oostzeestrategie is het terugdringen van de verontreiniging in de ergst vervuilde zee van de Europese Unie en het verbeteren van de staat waarin zij verkeert, waardoor kan worden gezorgd voor een harmonische sociaaleconomische ontwikkeling in de Oostzeestaten binnen en buiten de EU. |
De externe dimensie van de strategie en het belang van samenwerking
17. |
Hoewel het hier in de eerste plaats om een interne strategie van de EU gaat, is het toch van buitengewoon groot belang dat er wordt samengewerkt met derde landen en dan vooral met Rusland, wil de strategie kans van slagen hebben. |
18. |
In 2011 heeft Rusland op federaal niveau zijn goedkeuring gehecht aan een strategie betreffende het aan het Oostzeegebied grenzende noordwestelijke deel van het land (Strategy on social and economic development of the North-West Federal District until 2020). In deze strategie voor Noordwest-Rusland worden doelstellingen geformuleerd op het gebied van economie, infrastructuur en logistiek. Hopelijk zal deze strategie leiden tot een nauwere strategische samenwerking tussen de Oostzeeregio van de EU en Rusland, vooral op het gebied van milieu, economie, vervoer, energie, toerisme en reddingsoperaties. |
19. |
Van de structuren die zijn gelegd in verband met de noordelijke dimensie, zou optimaal moeten worden geprofiteerd in het kader van de zich steeds intensiverende samenwerking tussen de EU en Rusland in het Oostzeegebied. In het beleid inzake de Noordelijke dimensie wordt het gehele noordelijke deel van Europa als één geheel beschouwd, waarbij wordt getracht de verschillende samenwerkingsverbanden in het Oostzee- en Barentszzeegebied te coördineren. |
20. |
Het Comité stelt met genoegen vast dat er in de praktijk op lokaal en regionaal niveau een begin is gemaakt met initiatieven die bedoeld zijn om de concrete samenwerking met vooral Sint-Petersburg en het omringende Leningraddistrict tot ontwikkeling te brengen. Een goed voorbeeld van een dergelijke bottom-upaanpak is het zog. Turku-proces: een gezamenlijk initiatief van de stad Turku, de provincie Zuidwest-Finland, de stad Hamburg en de stad Sint-Petersburg. |
Multilevel governance en de rol van gemeenten en regio's bij de tenuitvoerlegging van de strategie
21. |
Het is verheugend dat de Commissie in haar mededeling bij het specificeren van de taken en verantwoordelijkheden van de belanghebbenden (nationale contactpunten, coördinatoren van prioritaire gebieden en hoofden van horizontale acties en van vlaggenschipprojecten) rekening houdt met de in het CvdR-advies over de strategie voor het Oostzeegebied (CdR 255/2009 fin) geformuleerde standpunten aangaande het bevorderen van een flexibele maar tegelijk doelgerichte uitvoering en governance van de strategie. |
22. |
De voorstellen die de Commissie doet om de governancestructuur van de strategie transparanter en efficiënter te maken, zijn een stap in de goede richting, maar het valt te betreuren dat de rol van gemeenten en regio's bij de tenuitvoerlegging van de strategie onderbelicht blijft. Daarom zou zowel in de strategie als in een nieuwe versie van het actieplan expliciet moeten worden gesteld dat het principe van multilevel governance leidraad bij de uitvoering ervan moet zijn. |
23. |
Of macroregionale strategieën in de verschillende delen van Europa kans van slagen hebben, hangt grotendeels af van de mate waarin de lokale en regionale actoren zich engageren en inzetten voor de realisering van de doelstellingen. Cruciaal is ook in hoeverre de particuliere sector ertoe kan worden bewogen om mee te doen. Verder is het absoluut noodzakelijk dat de politiek verantwoordelijken zich duidelijk engageren en zich opwerpen als gangmakers, zodat er in alle deelnemende landen voortgang kan worden geboekt bij de tenuitvoerlegging van de strategie. |
24. |
De noodzaak om de actoren op lokaal en regionaal niveau op grotere schaal te betrekken bij de tenuitvoerlegging van de Oostzeestrategie is onverminderd actueel. Hiermee zal rekening moeten worden gehouden als er een nieuwe versie van het actieplan wordt opgesteld en als de rol van de voornaamste actoren nader wordt gepreciseerd. Zo zijn veel van de coördinerende instanties op prioritaire gebieden op dit moment vakdepartementen of andere organen van de centrale overheid. Met name de nationale contactpunten zouden regelmatig contact moeten onderhouden met de lokale en regionale overheden en met de verschillende organisaties. |
De financiering en het monitoring- en evaluatiesysteem
25. |
Hoewel de Oostzeestrategie pas is goedgekeurd op een moment dat de huidige programmeerperiode reeds van start was gegaan, is men er toch in geslaagd om via de structuurfondsprogramma's tal van projecten ter ondersteuning van de strategie te realiseren. De in het Oostzeegebied uit te voeren programma's voor Europese territoriale samenwerking zijn tot nu toe vooral ter ondersteuning van de maatregelen op lokaal en regionaal niveau het belangrijkste financieringsinstrument geweest. |
26. |
Voor grensoverschrijdende projecten waarbij veel verschillende actoren betrokken zijn, staan maar weinig financieringsinstrumenten ter beschikking. Wat de benutting van de verschillende financieringsbronnen betreft is het probleem dat de beslissingen over financiering van de verschillende betrokken partners niet gelijktijdig plaatsvinden, waardoor de uitvoering van de projecten aanzienlijke vertraging oploopt. Bij deze beslissingen is maar weinig sprake van coördinatie, terwijl een aantal partners helemaal geen steun krijgt, waardoor de lancering van projecten wordt bemoeilijkt. |
27. |
Het is een belangrijke stap dat de Commissie de lidstaten in haar ontwerpverordening van oktober 2011 verplicht om bij het opstellen en uitvoeren van de nieuwe structuurfondsprogramma's rekening te houden met een mogelijke macroregiostrategie. Met name het nieuwe programma voor samenwerking tussen de Oostzeestaten zal in overeenstemming moeten zijn met de prioriteiten van de Oostzeestrategie van de EU. De programmeringswerkzaamheden voor de volgende periode zullen direct in het begin van 2014 van start moeten gaan om te voorkomen dat de voorzetting van de projecten onnodig vertraging oploopt. |
28. |
Er zal duidelijkheid moeten komen omtrent de bijdrage van de nationale structuurfondsprogramma's aan de verwezenlijking van de Oostzeestrategie, waarbij rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen de regio's in één en dezelfde lidstaat en hun specifieke ontwikkelingsbehoeften. Met name de bevordering van slimme regionale specialisatie bij activiteiten in het kader van de programma's biedt enorme mogelijkheden voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de strategie. Evenzo zullen de partnerschapsovereenkomsten tussen de lidstaten en de Commissie dienen te refereren aan de Oostzeestrategie van de EU. |
29. |
Het is belangrijk dat er ter bevordering van de samenwerking bij projecten wordt gezorgd voor startkapitaal, zoals door de Commissie in haar mededeling voorgesteld, want op deze wijze kunnen zowel lokale en regionale actoren als vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en zijn organisaties nauwer worden betrokken bij de projectwerkzaamheden. |
30. |
In de toekomst zal de financiering gericht moeten worden op activiteiten die de strategie direct helpen verwezenlijken en zullen er mogelijkheden moeten worden geschapen om de verschillende financieringsbronnen met elkaar te verenigen. Naast financiering door de overheid dient ook het gebruik van de door verschillende financieringsinstellingen geboden diensten te worden bevorderd en de rol van het bedrijfsleven bij de financiering te worden benadrukt. Wat betreft de nationale projecten die worden gefinancierd via de structuurfondsprogramma's, is het belangrijk dat er technieken worden ontwikkeld die het mogelijk maken meer internationale samenwerkingsactiviteiten onder te brengen in de projecten. |
31. |
De door de Commissie in haar mededeling voorgestelde indicatoren voor het monitoren van de tenuitvoerlegging van de strategie vinden instemming bij het Comité, al zal het monitoring- en evaluatiesysteem wel zo simpel mogelijk moeten worden gehouden en gebaseerd moeten zijn op indicatoren die een realistisch beeld geven van de met samenwerkingsprojecten in het kader van de strategie behaalde resultaten. Van zijn kant is het Comité bereid om mee te discussiëren over de ontwikkeling en selectie van deze indicatoren. |
Verbeteren van de doorgifte van informatie en betrekken van de actoren bij de activiteiten
32. |
Bij de tenuitvoerlegging van de macroregionale strategieën is het nodig dat de besluitvorming transparant geschiedt, dat er uitgebreid gegevens worden uitgewisseld en dat er op alle niveaus gemeenschappelijke werkwijzen worden ontwikkeld. Met name de doorgifte van informatie, zowel tussen de lidstaten in het Oostzeegebied als binnen de landen zelf, zal moeten worden verbeterd. Hierdoor wordt bevorderd dat er op bredere schaal betrokkenheid bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie ontstaat. |
33. |
Als er meer informatie over de strategie wordt doorgegeven, zal er ook bij het grote publiek meer bekendheid worden gegeven aan de activiteiten van de EU in het algemeen. De internetpagina's die inmiddels aan de strategie zijn gewijd, en de openbare hoorzittingen waarbij wordt gesproken over aanpassingen van het actieplan, zijn in dit opzicht veelbelovende eerste stappen. |
34. |
Er zullen door de Commissie systematisch gegevensbestanden over financieringsprogramma's moeten worden aangelegd en gepubliceerd, zodat er zowel op nationaal als op lokaal niveau gericht advies over financiering kan worden gegeven. De uitdaging van dit moment is dat de projectverantwoordelijken moeilijk aan informatie kunnen komen. Kennis over relevante financieringsinstrumenten dient op adequate wijze te worden doorgegeven om te voorkomen dat de betrokkenen moeite hebben om de instrumenten te kiezen die aansluiten op hun eigen behoeften. |
Tot besluit
35. |
De Oostzeestrategie van de EU heeft de lidstaten, regio's en gemeenten nieuwe mogelijkheden geboden ter versterking van het concurrentievermogen en innovaties op regionaal niveau en ter bevordering van slimme regionale specialisatie. Dankzij de strategie zijn de regionale en lokale actoren ook meer geïnteresseerd en betrokken geraakt bij de samenwerking in het Oostzeegebied en zijn er nieuwe en betere vormen van samenwerking ontwikkeld. |
36. |
Het Comité zal de tenuitvoerlegging van de Oostzeestrategie actief blijven monitoren op basis van het herziene actieplan dat eind 2012 wordt gepubliceerd, en zijn bevindingen en conclusies, m.n. met het oog op de invulling van de volgende EU-programmeerperiode (2014-2020), naar voren brengen in de bredere discussie over macroregionale strategieën. |
Brussel, 10 oktober 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Ramón Luis VALCÁRCEL SISO
18.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 391/16 |
Advies van het Comité van de Regio's — Stappenplan energie 2050
2012/C 391/04
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
— |
pleit voor de juiste erkenning van de rol van lokale en regionale overheden, die met voldoende middelen en capaciteit en ook met passende bestuursinstrumenten moeten worden ondersteund. Deze overheden hebben immers een belangrijke taak, hetzij als rechtstreekse partners bij lokale projecten voor duurzame energie, hetzij bij de planning van nieuwe infrastructuur, de vergunningverlening, bij investeringen, openbare aanbestedingen, en bij de opwekking van energie en bij het beperken van het energieverbruik; |
— |
wijst op de prioriteit die moet worden gegeven aan de integratie van distributienetwerken voor op lokaal niveau opgewekte duurzame energie van diverse decentrale bronnen (zoals windenergie, waterkrachtenergie, aardwarmte, zonne-energie en biomassa). Dit zal resulteren in slimmere energietransport en -distributie-infrastructuur (smart grids) die als basis kan dienen voor echte concurrentie, waarvan de eindverbruikers uiteindelijk de vruchten zullen plukken; |
— |
benadrukt dat er geschikte opslagtechnologie voor alle spanningsniveaus vereist is die – zoals pompaccumulatie – de optie bieden op grote schaal overschotten op te slaan en later terug te laten vloeien. Dit is nodig om aan de groeiende behoefte aan flexibiliteit in het energiesysteem te voldoen. Dit betekent dat er strategische instrumenten voor technologisch onderzoek en stimulering moeten worden uitgewerkt en ingezet; |
— |
vindt dat er meer zou moeten worden gewezen op de rol die informatie- en communicatietechnologieën (ICT) op strategische terreinen, zoals smart cities, waaronder maatregelen voor duurzame mobiliteit vallen, slimme distributienetwerken (smart grids) en duurzaam bouwen, spelen als wegbereider van innovaties, als informatieverspreider en als oplossing voor de problematiek inzake energieverbruik; |
— |
is van oordeel dat er dringend maatregelen moeten worden genomen om de interne energiemarkt, die kan bijdragen tot een betaalbare energievoorziening, uiterlijk 2014 te voltooien, om uiterlijk 2015 een einde te maken aan de energie-isolatie van lidstaten, om een faire middelenvereffening onder de regio's te bewerkstelligen en om de randvoorwaarden voor de Europese energie-economie zodanig te stabiliseren en te verbeteren, dat de extra kosten van de energieomschakeling kunnen worden beperkt. |
Rapporteur |
Ugo CAPPELLACCI (IT/EVP), voorzitter van de autonome regio Sardinië |
Referentiedocument |
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Stappenplan Energie 2050 COM(2011) 885 final |
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,
A. Een Europese strategie voor de omvorming van de energiesystemen
1. |
is het ermee eens dat er dringend een Europese langetermijnstrategie moet worden vastgesteld voor de energiesector waarmee concreet kan worden bijgedragen aan de verwezenlijking van de doelstelling van een koolstofarme economie in de Europese Unie in 2050. De aanpassing van het energiesysteem is een verantwoordelijkheid ten aanzien van de komende generaties, maar ook een reële kans voor Europa om te zorgen voor groei, ontwikkeling, werkgelegenheid, meer concurrentiekracht en een grotere energieonafhankelijkheid. |
2. |
Het Comité van de Regio's is ingenomen met het Stappenplan Energie 2050, maar vindt dat dit onvoldoende is uitgewerkt en te onduidelijk is om als leidraad te fungeren bij de keuzes die lidstaten, lokale en regionale overheden en investeerders nu en ook na 2020 moeten maken met het oog op een nieuw energiemodel. Verder biedt het te weinig houvast voor planning en moet het nu worden gevolgd door concrete maatregelen. Zo moet het bijvoorbeeld mogelijk zijn om eventueel een verbod op nationale subsidies voor fossiele brandstoffen in te stellen. |
3. |
In het stappenplan ontbreekt een evaluatie van de beginsituatie wat betreft de doelstellingen van de energiestrategie 2020 voor dit decennium. Die zou eerst moeten worden gemaakt om de doelstellingen en het beleidskader voor 2030, genoemd in de laatste conclusie van het stappenplan, vast te stellen. Het Comité dringt er ook op aan om in het proces van omvorming van het energiesysteem tussenstadia in te bouwen in 2030 en 2040 – dit in aansluiting op de emissiereductiedoelstellingen zoals die zijn vastgelegd in de routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050 (1). Een gefaseerd traject zou kunnen betekenen dat er gebruik wordt gemaakt van overgangsbrandstoffen/energiebronnen die de omvorming stapsgewijs kunnen ondersteunen en tegelijkertijd de energiezekerheid en -onafhankelijkheid kunnen waarborgen. Ook zouden daarmee gemakkelijker concrete resultaten kunnen worden neergezet en zou de voortgang kunnen worden gevolgd en geëvalueerd. |
4. |
Het Comité acht de in het document voorgestelde technologieneutrale aanpak niet de juiste weg en vindt dat daar dus nog eens goed over zou moeten worden nagedacht, zodat er, op basis van de bestaande ervaringen met en kennis van hernieuwbare energiebronnen en innovatieve technologieën, op de lange termijn prioriteit kan worden gegeven aan methoden, technologieën en brandstoffen die zonder meer tot resultaten leiden en op duurzame en veilige wijze kunnen worden ingezet. Bovendien mag bij een duurzame omvorming van het energiesysteem niet worden voorbijgegaan aan de veranderingen met betrekking tot de beschikbaarheid van energiebronnen als gevolg van de huidige economische crisis en de mogelijke effecten daarvan voor de samenleving en het milieu. |
5. |
Het Comité is ervan overtuigd dat het milieubeleid en het sociaal beleid nauw met elkaar verweven zijn en dat daarom op de middellange en lange termijn moet worden gezorgd voor een eerlijke toegang voor iedereen tot veilige, duurzame en betaalbare energie, met zo min mogelijk milieugevolgen. Daarbij moet ook worden verzekerd dat iedereen toegang heeft tot middelen om zijn of haar huishoudelijk verbruik te beperken en om, tegen een redelijke prijs, lokaal hernieuwbare energie op te wekken. |
6. |
De lokale en regionale overheden zouden moeten worden betrokken bij het uitstippelen van het beleid inzake bijvoorbeeld een koolstofarme energie in termen van energie-efficiëntie, beperking van het energieverbruik, productie en nieuwe technologieën. Ook zou het stappenplan moeten worden herzien en aangepast aan de mogelijkheden en behoeften van de decentrale overheden en zou de belangrijke rol van deze overheden zich moeten vertalen in de beschikbaarstelling van voldoende middelen, capaciteit en bestuursinstrumenten. |
B. Beoordeling van de territoriale effecten en de maatschappelijke gevolgen
7. |
Afhankelijk van het energieprofiel en de beschikbaarheid van bronnen zullen de inspanningen en de gevolgen van de omvorming van de energiesystemen voor elke regio weer anders zijn. Om de eventuele economische, financiële en administratieve kosten van een Europese energiemaatregel te kunnen rechtvaardigen zou er een uitgebreide effectbeoordeling moeten worden uitgevoerd waarbij voldoende rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden op lokaal en regionaal niveau, en met name de aspecten in verband met energie-isolatie. |
8. |
Het is inderdaad zo dat de structurele verandering van de energiesystemen resulteert in de aanleg van nieuwe infrastructuur en/of modernisering van bestaande infrastructuur. Toch wijst het Comité erop dat de kosten van deze aanpassingen niet gelijkelijk over de verschillende Europese regio's worden verdeeld, met alle gevolgen van dien voor de sociale cohesie. |
9. |
Het Comité pleit voor de uitwerking van instrumenten waarmee de economische, sociale en milieutechnische effecten van de omvorming van de energiesystemen op decentraal niveau in kaart kunnen worden gebracht. Daarom zij nogmaals gewezen op het belang van een betere kwaliteit en een grotere reikwijdte van de meest gangbare macro-economische indicatoren voor de effectbeoordeling van beleidsmaatregelen, en van, enerzijds, het ter sprake brengen van de energieproblematiek vanuit het standpunt van duurzaamheid, en, anderzijds, de invoering van een sociale en milieudimensie waarmee de verschillen in sociale cohesie, de toegang tot betaalbare basisgoederen en -diensten, gezondheidssituatie, armoede (waaronder ook energiearmoede), natuurlijke hulpbronnen en de kwaliteit van leven in het algemeen kunnen worden weergegeven. |
C. Rol van de lokale en regionale overheden
10. |
Om de mondiale energiedoelstellingen te kunnen verwezenlijken moeten er op lokaal niveau initiatieven worden ontplooid. Daarbij is het belangrijk om te weten dat met de formulering van territoriale mijlpalen in diverse steden en regio's, als uiting van multilevel governance in de omvorming van het energiesysteem, reeds effect is gesorteerd. |
11. |
Het Comité onderstreept het belang van grensoverschrijdende samenwerking en solidariteit in het nieuwe energiesysteem en dus van coördinatie op Europees niveau. Op alle bestuursniveaus moet er een inspanning worden geleverd. Dit vereist nauwe samenwerking met de lokale en regionale overheden. Ook moeten de verschillende taken en interactiemechanismen helder worden gedefinieerd. |
12. |
Het Comité pleit voor de juiste erkenning van de rol van lokale en regionale overheden, die met voldoende middelen en capaciteit en ook met passende bestuursinstrumenten moeten worden ondersteund. Deze overheden hebben immers een belangrijke taak, hetzij als rechtstreekse partners bij lokale projecten voor duurzame energie, hetzij bij de planning van nieuwe infrastructuur, de vergunningverlening, bij investeringen, openbare aanbestedingen, en bij de opwekking van energie en bij het beperken van het energieverbruik. Bovendien zijn de wijdvertakte informatiecapaciteit van de lokale en regionale overheden en hun bemiddeling onontbeerlijk voor de sociale dialoog en de in het kader van het stappenplan voor de omvorming bepleite betrokkenheid van de sociale partners. Dit betekent dus dat ze niet alleen onomwonden moeten worden erkend, maar ook op doeltreffende wijze moeten worden gesteund. |
13. |
Er moet steun worden blijven gegeven aan reeds bestaande energiebesparende maatregelen en praktijken op lokaal niveau, door de betrokkenheid daarbij in allerlei samenwerkingsvormen, bijvoorbeeld via het Burgemeestersconvenant of andere interregionale, nationale of internationale structuren, te vergroten en door hun rol als aanjager van verandering en economische ontwikkeling in steden en regio's en als initiatiefnemer van informatie- en samenwerkingsnetwerken te ondersteunen. |
D. Energie-efficiëntie, energiebesparing en hernieuwbare energie
14. |
Het is inderdaad een prioriteit dat er via bewustmaking, educatie en een gedragsverandering bij de burgers, maar ook via steun aan de ontwikkeling van nieuwe technologieën waarmee kan worden gezorgd voor een efficiënter gebruik van de hulpbronnen en een grotere economische groei, een betere concurrentiepositie en meer werkgelegenheid, wordt aangezet tot energiebesparing, zodat de vraag naar energie daalt. In het streven naar een zo verstandig mogelijk energiegebruik, een decentraal energiesysteem en een grotere inbreng van burgers in de besluitvorming over energiesoorten en -gebruik moeten de lidstaten ook systemen voor eigen gebruik promoten. Vanuit het oogpunt van ontkoppeling van economische groei van energieverbruik kan consumptievermindering die voortvloeit uit efficiëntere processen en energiebesparing als een teken van ontwikkeling worden gezien, en niet van recessie, en gunstig zijn voor de economie. |
15. |
Het Comité blijft erbij dat energie-efficiëntie een van de doorslaggevende maatregelen is om de voor 2050 vastgelegde emissiereductiedoelstellingen te verwezenlijken. Het is het ermee eens dat er ambitieuzere energie-efficiëntiemaatregelen moeten worden vastgesteld en dat er strategieën moeten worden uitgestippeld die kunnen zorgen voor een optimale kostenefficiency. Verder komen er in dit verband dwingende Europese streefcijfers van pas. Daarnaast benadrukt het Comité dat er dringend tot actie moet worden overgegaan op terreinen waar er direct een aanzienlijke bijdrage kan worden geleverd aan besparingsmaatregelen, zoals de energieprestaties van gebouwen en duurzamere mobiliteit. |
16. |
In ieder geval moet er omwille van de duurzaamheid voor de nodige samenhang worden gezorgd bij de vaststelling en uitvoering van dringende en noodzakelijke ingrepen om het energiesysteem om te vormen. Daarbij moet vooral worden gekeken of vooruitgang op het ene gebied geen negatieve weerslag heeft op andere gebieden. |
17. |
Het is voorstander van waardecreatie voor energiebesparing door middel van duurzame marktmechanismen, zoals dat is onderzocht in het Energie-efficiëntieplan 2011 (2). |
18. |
Het is goed dat wordt benadrukt dat in alle scenario's voor een koolstofarme economie al in 2030 wordt voorzien in een verhoging van het aandeel hernieuwbare energiebronnen, en dat die in 2050 de boventoon zullen voeren ten opzichte van andere technologieën. Helaas wordt er echter in geen enkel scenario van het stappenplan aandacht besteed aan oplossingen bestaande uit een combinatie van hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie, waarmee de duurzaamheid van de omvorming naar een scenario voor het energiestelsel zonder fossiele brandstoffen kan worden vergroot en naar een koolstofvrije energiesector kan worden toegewerkt. Hoewel hernieuwbare energie in het stappenplan als cruciaal wordt bestempeld voor de sector verwarming en koeling, is het bovendien betreurenswaardig dat er geen grondig onderzoek is gedaan naar de prioritaire rol die deze sector met zijn aanzienlijke impact op het hele energieverbruik zou moeten spelen (i) in het traject naar een koolstofvrij energiestelsel in 2050 en dus ook (ii) bij de uitwerking van energiebeleid nu en in de toekomst. |
19. |
Gewezen zij op de opmerkingen in advies CdR 7/2011 van 30 juni/1 juli 2011 over de Prioriteiten voor energie-infrastructuurprojecten voor 2020 en verder en op de prioriteit die moet worden gegeven aan de netten voor energietransport en de integratie van distributienetwerken voor op lokaal niveau opgewekte duurzame energie van diverse decentrale bronnen (zoals onder meer windenergie, waterkrachtenergie, aardwarmte, zonne-energie en biomassa). Dit zal resulteren in slimmere energietransport en –distributie-infrastructuur (smart grids) die als basis kan dienen voor echte concurrentie, waarvan de eindverbruikers uiteindelijk de vruchten zullen plukken. Om te voldoen aan de groeiende behoefte aan flexibiliteit in het energiesysteem is geschikte opslagtechnologie voor alle spanningsniveaus vereist die – zoals pompaccumulatie – de optie bieden op grote schaal overschotten op te slaan en later terug te laten vloeien. Hiervoor moeten strategische instrumenten voor technologisch onderzoek en stimulering worden uitgewerkt en ingezet. |
E. Conventionele (gas, kolen, olie) en niet-conventionele energiebronnen, en kernenergie
20. |
Het Comité onderschrijft de noodzaak van een gediversifieerde energievoorziening om de energievoorziening te kunnen veiligstellen. Het is belangrijk dat er precieze richtsnoeren worden aangereikt voor een overgangsfase waarin de conventionele energiebronnen (gas, kolen, olie) via efficiënte CO2-testen en duurzame maatregelen – met speciale aandacht voor het afvangen en opslaan van CO2 – een ondersteunende rol kunnen spelen in het traject naar een koolstofarm energiesysteem, terwijl er wordt gewerkt aan de voor de omvorming noodzakelijke technologieën, infrastructuur en gedragspatronen. |
21. |
Het Comité acht het zorgwekkend dat er in de strategie zo veel belang wordt gehecht aan commercieel nog niet beschikbare technologieën, en pleit ervoor dat er op Europees niveau eerst een studie wordt opgesteld en een discussie wordt gevoerd over het gebruik van niet-conventionele gasbronnen, zoals schaliegas, en van technologieën die risicofactoren met zich meebrengen die nog niet volledig zijn onderzocht of gecontroleerd en grensoverschrijdende effecten kunnen hebben. Dit is nodig om de mogelijke sociale en milieueffecten op de korte en lange termijn overeenkomstig de huidige wetgeving en met het oog op de eventuele vereiste regelgeving voor schaliegas in kaart te brengen. Het Comité juicht het dan ook toe dat de Commissie het onderzoek naar technologieën die kunnen bijdragen tot koolstofarme energieomzettingsprocessen, wil stimuleren en stelt voor de levenscyclusanalyse op te nemen als evaluatiecriterium in de besluitvorming. |
22. |
Het Comité is kritisch over het in het stappenplan vermelde causale verband tussen decarbonisatie en kernenergie en over de veronderstelling dat kernenergie zou bijdragen tot lagere systeemkosten en elektriciteitsprijzen, terwijl tegelijkertijd wordt erkend dat "de kosten voor de veiligheid en de kosten voor de ontmanteling van bestaande centrales en de verwijdering van afvalstoffen […] naar verwacht [zullen] stijgen". Daarom bepleit het uitvoerig te kijken naar langetermijnscenario's op basis van niet-conventionele, hernieuwbare energiebronnen en naar het feit dat de toenemende bezorgdheid van de burgers over de veiligheid van kernenergie kan leiden tot minder particuliere investeringen in deze sector en dat er daardoor meer overheidssteun nodig is in de vorm van subsidies of hogere elektriciteitsprijzen, waardoor de armste bevolkingsgroepen in de samenleving het zwaarst zullen worden getroffen. |
F. Investeringen en toegang tot financiering
23. |
Door een referentiekader voor investeringen vast te stellen kan, in ieder geval tot 2030, de effectiviteit van het stappenplan worden verhoogd en kunnen zowel voor de particuliere spelers als de institutionele actoren de voorwaarden voor meer marktzekerheid worden geschapen, zeker als er ook wordt verwezen naar nationale investeringsdoelstellingen die rekening houden met de actieplannen van de lokale en regionale overheden. Meer zekerheid op het gebied van investeringen zou bovendien kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de 2020-doelstellingen, vooral als het gaat om energie-efficiëntie en -besparing – een terrein waarop nog de nodige inspanningen moeten worden geleverd. Het referentiekader zou ook worden verbeterd als de competenties van de branches op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie op Europees niveau in kaart zouden worden gebracht, zodat er gerichte investeringen kunnen worden gedaan, de groei kan worden aangezwengeld en de positie van de Europese bedrijven in deze branches kan worden versterkt. |
24. |
Er moet vooral duidelijk worden gemaakt hoe de stimuleringsmaatregelen voor decentrale investeringen in duurzame energie (beperking van het energieverbruik en opwekking van hernieuwbare energie), die bijdragen tot een efficiënt gebruik van bronnen en de ontwikkeling van een groene economie en groene banen op lokaal en regionaal niveau, worden gefinancierd. Ook moet er een aanvullend financieringsinstrument worden vastgesteld dat decentraal wordt beheerd en de tenuitvoerlegging van actieplannen voor duurzame energie (SEAP) moet vereenvoudigen. Tot slot moet er (economisch en via regelgeving) steun worden verleend aan kleine decentrale producenten van hernieuwbare energie, waaronder ook lokale en regionale overheden, zodat die op de energienetten kunnen worden aangesloten. |
25. |
Het Comité beveelt aan om de positieve ervaringen van het programma "Intelligente energie – Europa" voort te zetten en uit te breiden en duidelijk vast te stellen hoe er gebruik kan worden gemaakt van een aanzienlijk deel van de in het kader van het cohesiebeleid beschikbare middelen. Het is ook van belang dat er in de structuurfondsen middelen worden toegekend voor het faciliteren van lokale samenwerking bij de decentrale ontwikkeling van koolstofarme en energie-efficiënte technologieën en dat er in het Europees Sociaal Fonds geld wordt vrijgemaakt voor het creëren van menselijk kapitaal dat technische ondersteuning op het gebied van energie (zowel in de vorm van oplossingen als technologieën en partnerschappen voor de tenuitvoerlegging) weet te organiseren, te beheren en te leveren. |
26. |
Lokale overheden zouden voor duurzame energie gemakkelijk toegang moeten kunnen blijven krijgen tot middelen van de Europese Investeringsbank (EIB). Daarbij zou voorrang moeten worden verleend aan projecten die energie-efficiëntie en duurzame energie integreren met het oog op een duurzame ruimtelijke ontwikkeling, waarbij procedures worden vereenvoudigd en kleinere overheden gemakkelijker toegang krijgen tot de middelen. |
27. |
Om de energie-infrastructuur effectief te financieren volstaan nationale maatregelen niet. Er moet dus meer financiële steun komen voor projecten in de energiesector, met name ter verspreiding van oplossingen die van het gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, onder meer voor de verwarming en koeling van gebouwen. |
28. |
Er zou een strategie moeten worden uitgewerkt ter ondersteuning van de vorming van regionale clusters en partnerschappen en ter verbetering van de samenwerking tussen de al bestaande clusters en partnerschappen. In sommige gevallen is gebleken dat dit waardevolle instrumenten zijn voor de ontwikkeling van groene energiemarkten, het bewerkstelligen van energie-efficiëntie en voor het mobiliseren van investeringen, het creëren van vakbekwaamheid en het scheppen van arbeidsplaatsen. |
G. Onderzoek, innovatie en toepassingen
29. |
Het Comité is het ermee eens dat er een stimulans moet worden gegeven aan een krachtige Europese inspanning op het gebied van innovatie en onderzoek. Het is er namelijk van overtuigd dat de ontwikkeling van innovatieve, efficiëntere en goedkopere technologieën kan helpen om meer zekerheid te creëren in de sector en om kapitaal aan te trekken, ook via een weloverwogen toekenning van middelen binnen het nieuwe programma "Horizon 2020". |
30. |
Het Comité wijst er met klem op dat de doelstellingen en prioriteiten van het nieuwe onderzoeksprogramma Horizon 2020 moeten aansluiten bij die van het Stappenplan Energie 2050. |
31. |
Het vindt dat innovatie en onderzoek op het gebied van kleinschalige energieproductie meer moet worden gestimuleerd, zoals het gebruik van de waterkracht die wordt geleverd door kleinere waterlopen, het gebruik van windenergie voor individuele of kleine groepen huishoudens, de lokale opwekking van zonne-energie en de opwekking van warmte uit warmwaterbronnen, indien aanwezig. |
32. |
Het Comité dringt erop aan dat er in onderzoek en ontwikkeling meer aandacht komt voor het enorme potentieel van oceaanenergie (golven en getijden) voor de opwekking van veilige, zekere en duurzame energie. |
33. |
Het Comité stelt voor om op basis van bestaande goede praktijken in diverse regio's reproduceerbare mechanismen te ontwikkelen ter ondersteuning van de vorming van innovatieclusters, territoriale innovatieplatforms voor energie en andere publiek-private partnerschappen tussen decentrale overheden, universiteiten en bedrijven. Zulke partnerschappen zouden een belangrijk instrument kunnen vormen voor regionale ontwikkeling en de groei van lokale economieën en ervoor kunnen zorgen dat innovaties en technologieën beter worden aangepast aan het lokale niveau en daar ook toegankelijker en rendabeler worden. |
34. |
Het Comité denkt dat het land- en bosbouwbeleid in sterke mate door het stappenplan zal worden beïnvloed en dat daarom steun moet worden verleend aan onderzoeksactiviteiten die deze sectoren in staat stellen om zich aan te passen en zich te richten op meer duurzaamheid. |
35. |
Er zou meer moeten worden gewezen op de rol die informatie- en communicatietechnologieën (ICT) op strategische terreinen, zoals smart cities, waaronder maatregelen voor duurzame mobiliteit vallen, slimme distributienetwerken (smart grids) en duurzaam bouwen, spelen als wegbereider van innovaties, als informatieverspreider en als oplossing voor de problematiek inzake energieverbruik. |
36. |
Het belang van onderzoek en opleiding van vakpersoneel dient te worden benadrukt, vooral door de lidstaten, zodat later over voldoende gekwalificeerd personeel en adequate studieprogramma's kan worden beschikt om doeltreffende technologieën van de toekomst te ontwikkelen, innovaties in te voeren en strategische plannen om te zetten. |
H. De interne en de wereldmarkt
37. |
Er moeten dringend maatregelen worden genomen om de interne energiemarkt, die kan bijdragen tot een betaalbare energievoorziening, uiterlijk 2014 te voltooien, om uiterlijk 2015 een einde te maken aan de energie-isolatie van lidstaten, om een faire middelenvereffening onder de regio's te bewerkstelligen en om de randvoorwaarden voor de Europese energie-economie zodanig te stabiliseren en te verbeteren, dat de extra kosten van de energieomschakeling kunnen worden beperkt. |
38. |
Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de regeling voor de handel in emissierechten. De gratis toewijzing van emissierechten aan bedrijven die internationaal opereren, moet fundamenteel worden gewijzigd. De huidige toewijzingsmechanismen ondergraven namelijk het doel van de regeling, omdat de prijs van certificaten te laag ligt. Verder moet worden beseft dat die bedrijven onderhevig kunnen zijn aan het weglekeffect naar derde landen (carbon leakage), met alle gevolgen van dien voor hun concurrentiepositie. |
Brussel, 10 oktober 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Ramón Luis VALCÁRCEL SISO
(1) COM(2011) 112 final.
(2) COM(2011) 109 final.
18.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 391/21 |
Advies van het Comité van de Regio's — Aanpassing aan de klimaatveranderingen en regionale oplossingen: het geval van de kustgebieden
2012/C 391/05
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
— |
is ervan overtuigd dat het in economisch en sociaal opzicht hoog tijd is de aanpassing aan de klimaatverandering in de kustgebieden te bevorderen in weerwil van de aanslepende crisis van de overheidsschuld in enkele landen van de eurozone, mede omdat niet-optreden meer kosten met zich meebrengt; de toekomstige Europese aanpassingsstrategie zal evenwel voldoende gedetailleerd moeten zijn om rekening te houden met de regionale verschillen; |
— |
erkent dat het geïntegreerde beheersprogramma voor kustgebieden (ICZM) van cruciaal belang is om de integratie van maatregelen in kustgebieden te vergemakkelijken, met name voor kwesties die nog niet helemaal geregeld zijn m.b.t. bijvoorbeeld erosie, aanpassing aan de klimaatverandering en groene infrastructuur, alsook om regionale samenwerking tussen lokale actoren aan te moedigen via initiatieven als bv. het Sardinia Charter in het Middellandse Zeebekken; |
— |
wijst erop dat, als werk zou worden gemaakt van instrumenten waarmee zowel de kosten als de voordelen van aanpassing kunnen worden ingeschat, dit een efficiënte impuls zou kunnen geven aan lokale en regionale beleidsprocessen die ten grondslag liggen aan planning en optreden in het veld en aldus de voorwaarden zouden worden geschapen om kostenefficiënte strategieën vast te stellen; |
— |
herhaalt dat het opportuun zou zijn dat het regelmatig zou worden geraadpleegd over de Europese en internationale onderhandelingen m.b.t. het klimaat en hoopt dan ook 1) te worden betrokken bij een Europese werkgroep inzake aanpassing die zich specifiek buigt over gebieden met permanente handicaps, waaronder ook handicaps die zijn bepaald door de gevolgen van de klimaatverandering en bijgevolg betrekking hebben op kustgebieden, eilanden, bergstreken en ultraperifere regio's, alsook 2) als waarnemer aanvaard te worden bij het Comité inzake adaptatie. |
Rapporteur |
Ugo CAPPELLACCI (IT/EVP), voorzitter van de raad van de autonome regio Sardinië |
Referentiedocument |
Raadpleging door het Cypriotische voorzitterschap |
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
A. Aanpassing aan de klimaatveranderingen en lokale dimensie ervan
1. |
wijst erop dat met het oog op aanpassing aan de klimaatverandering en vaststelling van mogelijke aanpassingsmaatregelen (adaptation assessment) (1) (2) proactieve betrokkenheid van lokale en regionale overheden nodig is bij zowel planning als tenuitvoerlegging van de maatregelen. Het Comité bevestigt (3) derhalve dat territoriale overheden een cruciale rol spelen bij de aanpak van de gevolgen van klimaatveranderingen. Het verheugt zich erover dat deze rol op Europees (4) en internationaal (5) niveau erkend wordt en zou graag zien dat dit ook expliciet in de toekomstige Europese aanpassingsstrategie gebeurt. |
2. |
De klimaatverandering en de gevolgen ervan behoren tot de belangrijkste uitdagingen waarmee lokale en regionale overheden in de Europese Unie de komende jaren geconfronteerd zullen worden. De eerste prioriteit is daarbij dat de nodige maatregelen worden genomen om de gemiddelde temperatuursstijging op aarde zo veel mogelijk te beperken (mitigatie) maar ook dat de verschillende niveaus zich voorbereiden op de veranderingen die onontkoombaar zijn (aanpassing). |
3. |
Het Comité onderschrijft de conclusies van de Rio+20-conferentie waarin wordt gesteld dat aanpassing aan de klimaatverandering een onmiddellijke en dringende wereldwijde prioriteit is en dat de strategieën ter beperking van de risico's op natuurrampen en ter aanpassing aan de klimaatveranderingen beter geïntegreerd en gecoördineerd moeten worden (6). De last die met deze wereldwijde prioriteit gepaard gaat, doet zich evenwel vooral gevoelen op lokaal niveau en hangen samen met de verantwoordelijkheid van territoriale overheden voor de beheersing en preventie van rampen die schade berokkenen aan het milieu, de economie, de sociale structuur en de culturele identiteit van de getroffen bevolkingen. |
4. |
De aanpassing op lokaal niveau mag niet worden beschouwd als een tijdelijke oplossing voor een eenmalig probleem maar wel als een geleidelijk en duurzaam aanpassingsproces dankzij verschillende gecombineerde stimuli. In het wetgevingsvoorstel van de Commissie voor de periode 2014-2020 wordt dan ook terecht gesteld dat de aanpassing aan de klimaatverandering een essentieel onderdeel moet vormen van de partnerschapsovereenkomsten en de operationele programma's in het kader van de vijf fondsen van het gemeenschappelijk strategisch kader, aansluitend bij de beginselen van duurzame ontwikkeling, evenals van milieubescherming, efficiënt gebruik van hulpbronnen, afzwakking van de gevolgen van de klimaatverandering, herstelvermogen bij rampen, risicopreventie en risicobeheer (7) |
5. |
De impact van de klimaatveranderingen loopt uiteen in ruimte en in tijd, en gemeenschappelijke aanpassingsmaatregelen zijn zelden doeltreffend. Gemeenschappelijke strategieën en door verschillende lidstaten overeengekomen no regrets-maatregelen moeten daarom worden aangevuld met strategieën die gebaseerd zijn op evaluaties die op lokaal en regionaal niveau zijn verricht en naar soort actie, reikwijdte (proportie) en kosten/baten zijn gespecificeerd. |
6. |
De kosten van de gevolgen van de klimaatverandering zijn erg hoog en de regionale overheden nemen voor de periode 1998-2015 ongeveer een derde van de Europese uitgaven (8) voor kustbeschermende maatregelen voor hun rekening. Het Comité bevestigt (9) dan ook dat de financiering van de aanpassing een kritieke en cruciale factor voor de tenuitvoerlegging op lokaal niveau blijft. |
B. Belang en specificiteit van de aanpassing in kustgebieden
7. |
Kustgebieden (10) , die reeds onder zware druk staan door de concentratie van economische activiteiten, infrastructuur en stedelijke centra, zijn bijzonder gevoelig voor klimaatveranderingen. Van de kustgebieden die niet meer dan 10 km van de zee verwijderd zijn, bevindt 12 % zich minder dan 5 meter boven het zeeniveau en is dus zeer gevoelig voor overstromingen, terwijl 20 % van de kusten met ernstige erosieproblemen te kampen heeft en volgens ramingen ongeveer 15 km2 landoppervlakte per jaar verliest (11); erosie wordt op haar beurt beschouwd als de voornaamste oorzaak (65 % van alle oorzaken) van het verdwijnen van kustecosystemen in de periode 2000 – 2006 (12), terwijl uit sommige ramingen blijkt dat de wetlands in de Europese Unie tegen 2100 ten opzichte van 1995 met 35 % kunnen afnemen (13). |
8. |
De regionale verschillen zijn van wezenlijk belang voor het soort impact. In de Oostzee kan de mariene fauna te lijden krijgen onder de verwachte stijging van de watertemperatuur. De gebieden aan de Noordzee en aan de Atlantische Oceaan zijn meer blootgesteld aan overstromingsgevaar wegens de stijging van het gemiddelde zeeniveau. In het Middellandse Zeegebied is er voornamelijk gevaar van erosie en zoetwaterschaarste door de toenemende zoutintrusie en de langere droogteperioden. Erosie is ook in het gebied rond de Zwarte Zee een probleem, terwijl de perifere gebieden over het algemeen gevoelig zijn voor alle gevolgen van de klimaatverandering, gaande van overstromingen en droogtes tot extreme natuurfenomenen als cyclonen (14). De impact van de klimaatverandering hangt voorts niet alleen af van de kwetsbaarheid en het reactievermogen van de ecosystemen, maar ook van de structuur van de menselijke systemen wat betreft bv. de organisatie van de gezondheidsstelsels of de mechanismen voor beperking van (of waarschuwing voor) het gevaar op natuurrampen, met inbegrip van tsunami's. |
9. |
Op Europees niveau neemt het probleem grote afmetingen aan, met 447 kustgebieden die over 22 lidstaten verspreid zijn en 6 belangrijke zeebekkens. In deze gebieden leeft 41 % van de Europese bevolking, een percentage dat overeenkomt met 41 % van de actieve bevolking in de Europese Unie (15). 35 % van het bruto binnenlands product (BBP) van de 22 lidstaten met kustgebieden (hetgeen overeenkomt met 3500 miljard euro) wordt binnen een gebied op minder dan 50 km van de kustlijn gegenereerd, en de waarde van de economische goederen die zich op minder dan 500 m van die kustlijn bevinden, zou volgens ramingen van de grootteorde van 500 tot 1 000 miljard euro zijn (16). Een en ander beklemtoont het belang van kustgebieden vanuit productief oogpunt, alsook hun economische en sociale waarde voor de ontwikkeling en de samenhang van een gebied. Deze waarden moeten behouden blijven of verder kracht worden bijgezet binnen het proces van aanpassing aan de klimaatverandering. |
10. |
Het is dus in economisch en sociaal opzicht hoog tijd de aanpassing aan de klimaatverandering in de kustgebieden te bevorderen in weerwil van de aanslepende crisis van de overheidsschuld in enkele landen van de eurozone, mede omdat niet-optreden meer kosten met zich meebrengt. Uit recente studies (17) blijkt dat zonder extra beschermende maatregelen (ten opzichte van 1995) de gemiddelde schade op Europees niveau jaarlijks zal oplopen tot 11,7 miljard euro in de periode 2041-2070 en 17,4 miljard euro in de periode 2071-2100. In dezelfde referentieperiodes kan het aantal mensen dat jaarlijks aan overstromingsgevaar wordt blootgesteld stijgen tot resp. circa 40 000 en 80 000 personen. De jaarlijkse aanpassingskosten worden daarentegen op ongeveer 1 miljard euro geraamd in de periode 2041-2070 en 0,7 miljard euro in de periode 2071-2100. Hiermee wordt duidelijk dat de voordelen van de aanpassing de kosten van niet-optreden ver overstijgen. In dezelfde studie wordt voorts gesuggereerd dat aanpassing ook los van zich daadwerkelijk voordoende klimaatveranderingen noodzakelijk is met het oog op de sociaaleconomische ontwikkeling van de kustgebieden en dus de grotere duurzaamheid van de te beschermen goederen en investeringen. |
11. |
De kosten van zowel de schade als de aanpassing lopen in de verschillende lidstaten naargelang van het BBP aanzienlijk uiteen. Met name op eilanden gaan maatregelen door de specifieke geografische situatie met hogere kosten gepaard. |
12. |
Kustgebieden vormen belangrijke natuurlijke habitats en dragen bij tot behoud van de biodiversiteit (18) , het landschap, delicate ecosystemen als bv. wetlands, en het gebruik van diensten van ecosystemen waarvan de aantrekkingskracht en de economische duurzaamheid van deze gebieden afhangt, evenals hun culturele identiteit. In dit verband zij opgemerkt dat het NATURA 2000-netwerk een aanzienlijk deel van de kust- (19) en mariene gebieden beschermt. |
13. |
Er zij gewezen op het complexe en multidisciplinaire karakter van de aanpassing in kustgebieden. Deze gebieden vormen immers een schakelgebied tussen grondgebonden systemen (stadscentra, industrie, landbouw, bossen en waterstromen) en mariene systemen (visserij, aquacultuur, havenactiviteiten, maritiem transport, toerisme). Voorts hebben zij beheersbevoegdheden (bv. m.b.t. overstromingsgevaar, drinkwatervoorziening of landgebruik) die vaak over verschillende governance-niveaus verdeeld zijn (20). |
C. Europese aanpak, subsidiariteit en evenredigheid
14. |
Het is een goede zaak dat de Commissie voornemens is een geïntegreerde Europese strategie en gemeenschappelijke aanpassingsinstrumenten vast te stellen. Zonder het subsidiariteitsbeginsel op de helling te zetten kan een Europese aanpak van de aanpassing aan de huidige en toekomstige klimaatveranderingen de maatregelen van de lidstaten of de territoriale overheden een meerwaarde opleveren, mede gezien het feit dat de gevolgen van de klimaatverandering een grensoverschrijdend karakter hebben. |
15. |
De toekomstige Europese aanpassingsstrategie zal evenwel voldoende gedetailleerd moeten zijn om rekening te houden met de regionale verschillen wat betreft 1) soort impact; 2) hoogte van het risico en impact op de lange termijn, 3) economische omstandigheden (bv. goederen en hulpmiddelen die risico lopen); 4) sociale structuur (bv. bevolkingsdichtheid en capaciteit van de menselijke systemen); en 5) structurele kenmerken (bv. perifere ligging of aanwezigheid van handicaps die leiden tot een hoge gevoeligheid voor klimaatveranderingen zoals bv. bij kustgebieden, eilanden alsook bergstreken (21) en ultraperifere regio's). |
16. |
Voorts is het wenselijk dat in de toekomstige strategie aanpassingsmaatregelen worden vastgesteld die samen met de financieringsinstrumenten voldoende flexibel zijn om in te spelen op enerzijds de regionale verschillen en anderzijds de voortdurende ontwikkeling van het aanpassingsproces. Deze maatregelen moeten voorts ook worden afgestemd op de matigingsmaatregelen zodat de aanpassing niet verkeerd uitpakt en niet resulteert in een verhoging van de broeikasgasuitstoot of de kwetsbaarheid. |
17. |
De rol van Europa in de specifieke aanpassing van kustgebieden moet toegespitst zijn op initiatieven die betrekking hebben op: 1) coördinatie en samenwerking tussen de verschillende niveaus van governance ingeval de impact of de maatregelen een grensoverschrijdende dimensie hebben; 2) opleiding; 3) kennisverwerving om lacunes aan te vullen, waarmee in het geval van kustgebieden vaak een complexe dynamiek en multidisciplinaire benaderingen gemoeid zijn; 4) verspreiding van kennis, goede praktijken en succesverhalen; 5) technische en financiële ondersteuning voor de uitstippeling en tenuitvoerlegging van geïntegreerde regionale en lokale aanpassingsstrategieën; 6) onderzoek naar en ontwikkeling van innovatieve aanpassingstechnologieën; 7) vaststelling en technische en financiële ondersteuning van programma's voor grensoverschrijdende samenwerking inzake aanpassing op het niveau van de macroregio's. |
18. |
De Commissie moet een doorslaggevende rol spelen bij het coördineren en evalueren van de talrijke met Europese middelen gefinancierde onderzoeks- en investeringsprojecten, teneinde overlappingen te voorkomen, synergieën te versterken en de verspreiding en toepassing op ruime schaal van de beste oplossingen en instrumenten te bevorderen. Daarbij moet de Commissie ervoor zorgen dat gemeenschappelijke activiteiten van buurlanden resp. kustgebieden op elkaar worden afgestemd en dat gemeenschappelijke onderzoeks- en investeringsprojecten ten uitvoer worden gelegd. |
19. |
Het Comité dringt er andermaal (22) op aan meer samenhang tussen de Europese beleidslijnen en met name met het milieubeleid te bewerkstelligen. Zo wijst het erop dat de tenuitvoerlegging van de Habitatrichtlijn (92/43/CEE) en de Vogelrichtlijn (79/409/CEE) op de helling zou kunnen worden gezet door aanpassingsmaatregelen, met name wanneer deze de infrastructuur betreffen. In deze context is het van belang te voorzien in doeltreffende en transparante mechanismen voor lokaal overleg om eventuele herstel- en/of compensatiemaatregelen vast te stellen voor gebieden van communautair belang die negatieve gevolgen of schade zullen ondervinden van de aanpassingsmaatregelen. |
20. |
Het geïntegreerde beheersprogramma voor kustgebieden (ICZM) is van cruciaal belang om de integratie van maatregelen in kustgebieden te vergemakkelijken, met name voor kwesties die nog niet helemaal geregeld zijn m.b.t. bijvoorbeeld erosie, aanpassing aan de klimaatverandering en groene infrastructuur, alsook om regionale samenwerking tussen lokale actoren aan te moedigen via initiatieven als bv. het Sardinia Charter in het Middellandse Zeebekken (23). De herziening van de Aanbeveling van 2002 is dan ook een goede zaak omdat aldus rekening wordt gehouden met het duidelijkere Europese beleidskader dat de laatste jaren voor het beheer van de mariene en kustgebieden is vastgesteld (24). In dit verband valt te hopen dat deze gelegenheid zal worden aangegrepen om het ICZM-instrument meer op de aanpassingsprocessen af te stemmen. |
21. |
Het vooruitzicht dat de Europese financiële steun in het komende financiële meerjarenkader 2014-2020 aanzienlijk zal toenemen en dat ten minste 20 % van de totale middelen voor milieuacties zal worden bestemd, strekt tot voldoening. Toch moet ook inzake financieringsbevoegdheden een billijke en realistische verhouding tussen de verschillende governance-niveaus worden verzekerd, mede gezien de huidige economische problemen van de territoriale overheden, en moet met inachtneming van de beginselen van het aanvullend en additioneel karakter van de structuurfondsen, het identificeren van alternatieve middelen vergemakkelijkt worden. |
22. |
Het Comité stelt in dit verband opnieuw voor (25) een deel van de opbrengsten van de Europese regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten ter beschikking te stellen van de lokale en regionale overheden om aanpassings- (en matigings-)maatregelen ten uitvoer te leggen. Hopelijk zal de Commissie voorts met aanbevelingen komen om de particuliere sector, bv. verzekeringsmaatschappijen, te betrekken bij het evalueren en het delen van risico's, en bij de bewustmaking van de burgers. |
D. Voorwaarden om de uitdagingen te kunnen aangaan en aanpassingsoplossingen voor te stellen
23. |
Het is van belang dat het aanpassingsproces niet alleen vanuit kostenoogpunt wordt bekeken maar dat het ook en bovenal als een kans wordt gezien en dat de voordelen ten opzichte van een "niet-optreden" worden erkend. Het Comité hamert erop (26) dat het moet worden beschouwd als een van de mogelijke instrumenten ter ontwikkeling van concurrerende en groene regionale economieën. Voorwaarde is wel dat de lokale besturen zich bewust zijn van de risico's en gevolgen van de klimaatverandering, dat zij bevoegd zijn voor de te nemen maatregelen en dat zij bekwaam zijn om lokaal de beleidslijnen en maatregelen ten uitvoer te leggen en beschikbare financieringsmogelijkheden aan te boren. |
24. |
Hoewel een aantal regio's actief de klimaatverandering aanpakt, bestaat algemeen toch het gevaar dat men zich onvoldoende bewust is van de draagwijdte van het probleem. Er zouden dus informatiecampagnes moeten worden opgezet om het oorzakelijk verband duidelijk te maken tussen klimaatveranderingen en problemen in het veld, bv. de waterschaarste, inkrimping van de kustlijn, hittegolven, overstromingen en grondverschuivingen. Tegelijkertijd kunnen daarbij informatie en concrete of deugdelijk bevonden voorbeelden worden gegeven van toepassing van instrumenten die voor aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering ter beschikking staan (27); |
25. |
Het is van wezenlijk belang dat het Europees Sociaal Fonds wordt ingeschakeld om op territoriaal niveau de nodige capaciteit en flexibiliteit te verzekeren met als doel om de aanpassing in zowel de openbare als de particuliere sector in goede banen te leiden. Het is zaak de lokale governance te versterken teneinde de aanpassingsstrategieën te integreren in het sectorale beleid dat onder lokale bevoegdheid valt, en om de ontwikkeling van een passende territoriale wetgeving te bevorderen. Tevens moeten de vaardigheden van de particuliere ontwerp- en bouwsector afgestemd worden op de nieuwe behoeften die de geïntegreerde en multidisciplinaire beleidsmaatregelen met zich meebrengen (28). |
26. |
De Commissie zou op basis van de ervaringen die met individuele projecten zijn opgedaan, werk moeten maken van een preciezere invulling en verdere ontwikkeling van 1) inventariseringsinstrumenten teneinde over nuttige geografisch-gebonden gegevens en informatie te beschikken om de besluitvormingsprocessen op lokaal en regionaal niveau te onderbouwen; 2) een duidelijk en gemeenschappelijk referentiekader voor het inschatten van de kwetsbaarheid, de gevolgen en de risico's; en 3) richtsnoeren voor de vaststelling van lokale aanpassingsstrategieën in kustgebieden waarbij rekening wordt gehouden met het noodzakelijke interdisciplinaire karakter van de maatregelen en de aspecten van multilevel governance in die gebieden. |
27. |
Het is met name wenselijk dat er voor kustgebieden kwetsbaarheidsindicatoren en daarop gebaseerde instrumenten voor de analyse van de kwetsbaarheid worden ontwikkeld. Deze indicatoren kunnen, samen met prognoses van het verloop van de veranderingen en aanwijzingen van het aanpassingsvermogen, er tevens voor zorgen dat gemakkelijker kan worden opgespoord en vastgesteld welke maatregelen prioritair zijn voor een bepaald gebied, zodat de middelen ook daar worden geconcentreerd waar er het meeste behoefte aan is. |
28. |
Het is een goede zaak dat er informatieplatforms als CLIMATE-ADAPT in het leven worden geroepen. De toegankelijkheid ervan moet evenwel, in aansluiting op de beginselen van het gemeenschappelijk milieu-informatiesysteem (SEIS) (29), voor de eindgebruikers worden verbeterd door bv. de bedoelde informatie in genoeg talen te vertalen. Het zou ook dienstig zijn als er binnen dit platform een afdeling gewijd zou worden aan de financiering van de aanpassing op lokaal en regionaal niveau, alsook een databank van de desbetreffende investeringen. |
29. |
Er moet meer worden ingezet op onderzoek, dat beter moet worden afgestemd op de behoeften van het territoriale beleid, bv. via de uitstippeling van aanpassingsstrategieën en kostenefficiënte maatregelen die toegesneden zijn op de specifieke lokale of regionale situatie. Voorts moet het gemakkelijker worden gemaakt mechanismen voor dialoog en/of samenwerking tussen wetenschap, politiek en, waar mogelijk, maatschappelijk middenveld in het leven te roepen, of waar ze al bestaan, te versterken, bv. via gezamenlijke deelname aan Europese projecten. |
30. |
Het Comité bevestigt (30) dat het voor kustgebieden van cruciaal belang is de getroffen maatregelen te coördineren, alsook gericht onderzoek te verrichten om de gevolgen in aangrenzende of grensoverschrijdende gebieden te evalueren, zodat het probleem niet gewoonweg van het ene gebied naar het andere doorgeschoven wordt. Een participatieve aanpak bij de vaststelling van de maatregelen en samenwerking tussen alle relevante actoren zouden er makkelijker voor kunnen zorgen dat de ten uitvoer gelegde maatregelen vanuit territoriaal oogpunt de nodige samenhang vertonen. |
31. |
De kosten van de aanpassing en het onbegrip t.a.v. de kansen en voordelen die de aanpassing kan bieden, vormen een belangrijk obstakel voor de uitstippeling van lokale strategieën en a fortiori voor de tenuitvoerlegging ervan. Als werk zou worden gemaakt van instrumenten waarmee zowel de kosten als de voordelen van aanpassing kunnen worden ingeschat, zou dit een efficiënte impuls kunnen geven aan lokale en regionale beleidsprocessen die ten grondslag liggen aan planning en optreden in het veld en zouden aldus de voorwaarden worden geschapen om kostenefficiënte strategieën vast te stellen. |
32. |
Ook als er niets schort aan vaardigheden, bewustwording en wetenschappelijke ondersteuning, belemmert het gebrek aan financiële middelen op lokaal en regionaal niveau doeltreffende acties. Er moet daarom worden voorzien in directe financieringsmogelijkheden voor lokale acties via partnerschapsinstrumenten als bv. LIFE+ en Horizon 2020, marktinstrumenten als de betaling voor diensten van ecosystemen of opbrengsten van de regeling voor de handel in emissierechten, alsook fiscale prikkels. |
33. |
Het is zaak een tegenwicht te vinden voor de geringe flexibiliteit van de aanpassingsmaatregelen door bv. de voorkeur te geven aan omkeerbare strategieën, via "zachte" in plaats van "harde" maatregelen (bv. een doeltreffender waarschuwingssysteem i.p.v. grote marginale werken), of door de ontwikkeling van "groene infrastructuur" te bevorderen, waarbij het nagestreefde herstel van natuurlijke habitats ten grondslag ligt aan de ecosysteemgerichte benadering van de aanpassing. |
34. |
In dit verband zij opgemerkt dat ICZM verplicht geworden is voor de lidstaten in het Middellandse Zeebekken door de inwerkingtreding in maart 2011 van het ICZM-Protocol van het Verdrag van Barcelona, en dat in het Protocol specifiek wordt verwezen naar het gebruik van een ecosysteemgerichte benadering om een duurzame ontwikkeling van de kustgebieden (31) te verzekeren. Ook in de EU-strategie voor biodiversiteit (32) wordt ervan uitgegaan dat ecosysteemgerichte benaderingen kostenefficiënte alternatieven zijn voor mogelijke aanpassings- en matigingstechnologieën. Er wordt dan ook vol spanning uitgekeken naar de bijdrage die de toekomstige Europese strategie voor groene infrastructuur kan leveren aan het aanpassingsproces in de kustgebieden. |
E. Institutionele bijdrage van lokale en regionale overheden en internationale samenwerking
35. |
De Commissie zou de vertegenwoordigers van de lokale en regionale overheden vooraf moeten raadplegen om er zeker van te zijn dat het voorstel voor een Europese aanpassingsstrategie strookt met het evenredigheidsbeginsel en voldoende aandacht schenkt aan en gedetailleerd is uitgewerkt voor het lokale niveau, met name waar het om bijzonder kwetsbare gebieden zoals kuststreken, eilanden of berggebieden gaat. |
36. |
Het Comité denkt een actieve rol te kunnen spelen in de ontwikkeling van informatieplatforms als bv. CLIMATE-ADAPT of OURCOAST, met name om ertoe bij te dragen dat deze platforms zich inhoudelijk toespitsen op de specifieke lokale behoeften en situatie, en om bijgevolg ook de voordelen daarvan voor de lokale en regionale overheden te vergroten. |
37. |
Het Comité herhaalt (33) dat het opportuun zou zijn dat het regelmatig zou worden geraadpleegd over de Europese en internationale onderhandelingen m.b.t. het klimaat en hoopt dan ook 1) te worden betrokken bij een Europese werkgroep inzake aanpassing die zich specifiek buigt over gebieden met permanente handicaps, waaronder ook handicaps die zijn bepaald door de gevolgen van de klimaatverandering en bijgevolg betrekking hebben op kustgebieden, eilanden, bergstreken en ultraperifere regio's, alsook 2) als waarnemer aanvaard te worden bij het Comité inzake adaptatie (34). |
38. |
Er is behoefte aan meer solidariteit en interactie tussen de regio's zodat gebruik kan worden gemaakt van de kennis en ervaring die lokale en regionale overheden m.b.t. het aanpassingsproces hebben opgedaan, op zowel Europees als internationaal niveau. Het Comité is dan ook ingenomen met initiatieven waarbij gemeenschappelijke verplichtingen voor de lokale besturen worden vastgesteld, zoals het Durban Adaptation Charter dat innoverende partnerschappen bevordert, of de Territoriale benadering van de klimaatverandering (35), of andere initiatieven die gericht zijn op netwerkvorming, samenwerking en uitwisseling van milieuvriendelijke technologieën, zoals het centrum en netwerk voor klimaattechnologie (36). |
Brussel, 10 oktober 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Ramón Luis VALCÁRCEL SISO
(1) IPCC, 2012: Managing the Risks of Extreme Events and Disasters to Advance Climate Change Adaptation. Speciaal verslag van de werkgroepen I en II van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC).
(2) Het identificeren van mogelijkheden om zich aan de klimaatverandering aan te passen en de beoordeling daarvan wat betreft beschikbaarheid, voordelen, kosten, doeltreffendheid en haalbaarheid. In humane systemen, het proces van aanpassing aan het actuele of verwachte klimaat en zijn gevolgen, teneinde de schade te beperken of geboden kansen te baat te nemen. In natuurlijke systemen, het proces van aanpassing aan het actuele klimaat en zijn gevolgen; menselijk optreden kan aanpassing aan het verwachte klimaat vergemakkelijken (definities in het Glossarium van het in noot 1 vermelde document).
(3) CdR 118/2007 fin, CdR 72/2009 fin.
(4) COM(2007) 354 final; COM(2009) 147 final; Memorandum van overeenstemming tussen het Comité van de Regio's en UNEP, 21 juni 2012.
(5) Akkoorden van Cancún, 2010: http://cancun.unfccc.int/.
(6) The Future We Want: op de top van Rio+20 goedgekeurd document, 19 juni 2012.
(7) COM(2011) 615 final/2 van 14 maart 2012.
(8) Policy Research Corporation (2009), The economics of climate change adaptation in EU coastal areas.
(9) CdR 72/2009 fin
(10) Kustgebieden worden gedefinieerd als territoriale eenheden van het derde niveau (NUTS3) die aan een zee grenzen en waarvan minstens de helft van de bevolking op minder dan 50 kilometer van de zee leeft. Ook Hamburg, dat niet aan deze criteria voldoet, is een kustgebied, omdat wordt aangenomen dat de aanwezigheid van de zee er van diepgaande invloed is.
(11) EMA-gegevens en Eurosion-project in Policy Research Corporation (2009), The economics of climate change adaptation in EU coastal areas.
(12) EMA (2010), 10 berichten voor 2010 – Kustecosystemen.
(13) Brown S., Nicholls R.J., Vafeidis A., Hinkel J., en Watkiss P. (2011). Volgens ramingen van de European Science Foundation is het verlies aan wetlands ten gevolge van de klimaatveranderingen van de grootteorde van 17 % langs de Atlantische kust, 31 à 100 % langs de kusten van de Middellandse Zee en 84 à 98 % langs de kusten van de Oostzee (bron: Europese Commissie, DG ENV (2012), LIFE en kustbeheer).
(14) Policy Research Corporation (2009), The economics of climate change adaptation in EU coastal areas.
(15) Regionaal Jaarboek Eurostat 2011, hoofdstuk 13 – kustgebieden.
(16) Policy Research Corporation (2009), The economics of climate change adaptation in EU coastal areas.
(17) ClimateCost (the Full Costs of Climate Change): http://www.climatecost.cc/home.html. In Brown S., Nicholls R.J., Vafeidis A., Hinkel J., en Watkiss P. (2011). De gegevens hebben betrekking op een "stabilisatie"-scenario ENSEMBLES E1 (van der Linden en Mitchell, 2009: Lowe et al., 2009a), waarbij wordt uitgegaan van een stijging van het zeeniveau met 18 cm tegen 2050 en 26 cm tegen 2080, en van een temperatuursstijging van minder dan 2 °C ten opzichte van de pre-industriële niveaus. Dit betekent dat de huidige ten uitvoer gelegde wereldwijde maatregelen om de klimaatverandering te temperen worden verondersteld doeltreffend te zijn. Een dergelijk scenario leidt tot de gunstigste kosten/batenverhouding.
(18) In de bijlagen bij de Habitatrichtlijn worden 50 kusthabitattypes en 150 soorten (naast vogels) opgesomd die de voorkeur geven aan kustecosystemen (bron: EMA (2010), 10 berichten voor 2010 – Kustecosystemen).
(19) EMA (2010), 10 berichten voor 2010 – Kustecosystemen.
(20) Policy Research Corporation (2009), The economics of climate change adaptation in EU coastal areas.
(21) CdR 89/2012 fin
(22) CdR 118/2007 fin
(23) Overeengekomen in Alghero, Sardinië, in juli 2008. In het handvest worden de beginselen en doelstellingen vastgelegd voor een netwerk van dialoog en gemeenschappelijke ICZM-initiatieven in het Middellandse Zeegebied (ICZM Mediterranean Dialogue).
(24) Met name het geïntegreerd maritiem beleid (COM(2007) 575) en de Kaderrichtlijn mariene strategie (2008/56/EC).
(25) CdR 269/2011 fin; CdR 5/2011 fin; CdR 245/2010 fin; CdR 72/2009 fin.
(26) CdR 118/2007 fin
(27) Een voorbeeld in het kader van de wereldwijde campagne ‘Making Cities Resilient – My City is Getting Ready’ www.unisdr.org/campaign is de brochure ‘How To Make Cities More Resilient’, die in het bijzonder gericht is op lokale besturen en een gestructureerde inleiding biedt inzake risicobeperking en reactievermogen, alsook een overzicht geeft van goede praktijkvoorbeelden en de thans beschikbare instrumenten.
(28) CdR 72/2009 fin
(29) Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Naar een gemeenschappelijk milieu-informatiesysteem (SEIS), COM(2008) 46 final.
(30) CdR 118/2007 fin
(31) EMA (2010), 10 berichten voor 2010 – Kustecosystemen.
(32) COM(2011) 244 final.
(33) CdR 269/2011 fin.
(34) Het Comité inzake adaptatie (Adaptation Committee) is in het leven geroepen in het kader van de overeenkomsten van Cancún om de partijen bij het UNFCCC technische ondersteuning, leiding, uitwisseling van kennis en goede praktijken en synergie te verzekeren.
(35) Territorial Approach to Climate Change – TACC.
(36) Climate Technology Centre and Network: http://unfccc.int/ttclear/jsp/CTCN.jsp.
18.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 391/27 |
Advies van het Comité van de Regio's — Regiospecifieke aanpak van de klimaatverandering in de EU, met berggebieden als voorbeeld
2012/C 391/06
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
— |
merkt op dat berggebieden bijzonder gevoelig zijn voor klimaatveranderingen en dat ervoor moet worden gezorgd dat de aanpassing aan de klimaatverandering beter wordt geïntegreerd in een ruimer project dat gericht is op een grotere individuele en collectieve veerkracht, waarbij rekening wordt gehouden met alle heikele punten op milieu-, energie- en sociaal gebied, die sowieso met elkaar verweven zijn; |
— |
wijst erop dat de Europese Unie van plan is om in 2013 een aanpassingsstrategie goed te keuren en is van mening dat deze algemene strategie ook een regionale en lokale dimensie moet hebben, zoals in artikel 174 VWEU is aangegeven, met inbegrip van een expliciet hoofdstuk over berggebieden; |
— |
beklemtoont dat de kwetsbaarheid van de berggebieden de volgende decennia naar verwachting nog zal toenemen en daarom moet meer werk worden gemaakt van wetenschappelijk onderzoek en een goed systeem voor informatie-uitwisseling. Maatregelen moeten worden getroffen om de toegang tot en de levering van diensten van algemeen belang in bijzonder kwetsbare gebieden te verbeteren; |
— |
onderstreept dat tal van berggebieden reeds zijn begonnen aanpassingsstrategieën uit te stippelen; de doelstellingen moeten daarom dringend gecoördineerd worden en de resultaten moeten worden bekeken. Het is zaak de milieu-initiatieven te harmoniseren omdat zij thans verspreid zijn over verschillende verenigingen, onderzoeksinstanties en besturen van berggebieden. |
Rapporteur |
Luciano CAVERI (ALDE/IT), lid van de regioraad van Valle d'Aosta |
Referentiedocument |
Initiatiefadvies |
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,
Algemene opmerkingen
1. |
merkt op dat uit de steeds meer uitgebreide wetenschappelijke literatuur en tal van politieke documenten en wetenschappelijke projecten van de Europese Unie de laatste jaren blijkt dat berggebieden bijzonder gevoelig zijn voor klimaatveranderingen, daar dit beperkte grondgebied op een aantal omgevingen slaat die verschillen qua hoogte, blootstelling en invloed van atmosferische stromingen. Ook het IPCC (Intergouvernementeel Panel over klimaatverandering) deelt berggebieden in bij de regio's met het hoogste klimaatrisico (hot spot). Voorts wordt in punt 4 van hoofdstuk 13 van Agenda 21 (Rio-wereldtop 1992), dat specifiek aan berggebieden is gewijd, bevestigd dat "deze gebieden het gevoeligst zijn voor klimaatveranderingen". In het vooruitzicht van de Rio+20-conferentie van juni 2012 heeft een en ander nog niets aan actualiteit ingeboet. In Europa zijn bergen de meest bosrijke gebieden en om die reden belangrijk voor de opslag van CO2. Ook vangen zij enigszins de luchtverontreiniging op en dragen zij bij aan een betere luchtkwaliteit. Verder bevatten bergen belangrijke watervoorraden en hebben zij een landschappelijk belang, hoewel ze tegelijkertijd gevoelig zijn voor klimaatschommelingen. Samen met streken lang de zeekust oefenen berggebieden dankzij hun klimaat, biodiversiteit, gevarieerde landschap, watervoorraden, cultuur, gebouwen, tradities en gebruiken de grootste aantrekkingskracht uit op toeristen. |
2. |
Het CvdR benadrukt dat de klimaatverandering gevolgen heeft voor alle regio's in de Europese Unie, en zelfs voor de hele wereld, maar dat de concrete effecten in een bepaald gebied en dus ook de noodzakelijke voorbereidingen en reacties daarop van een hele reeks factoren afhangen. Bij alle maatregelen in reactie op de klimaatverandering moet dan ook rekening worden gehouden met de specifieke situatie van de verschillende gebieden. De bij het CvdR vertegenwoordigde lokale en regionale overheden spelen daarom als partners een cruciale rol bij de ontwikkeling en uitvoering van passende oplossingen. |
3. |
Er zij nogmaals op gewezen dat klimaatverandering en de gevolgen daarvan de komende jaren tot de belangrijkste uitdagingen zullen behoren van de lokale en regionale overheden in de Europese Unie. Daarbij is de voornaamste prioriteit dat de noodzakelijke stappen worden gezet om de gemiddelde temperatuursstijging op aarde zo veel mogelijk een halt proberen toe te roepen (mitigatie) en dat er tegelijkertijd op verschillende niveaus voorbereidingen worden getroffen voor deze onvermijdelijke veranderingen (aanpassing). |
4. |
Berggebieden bieden een rijkdom aan biodiversiteit die evenwel door de snelle klimaatverandering bedreigd wordt. Van alle Natura 2000-plaatsen bevindt 43 % zich in berggebieden en 118 van de 1 148 soorten die in de bijlagen II en IV van de Habitat-richtlijn zijn opgesomd, houden verband met een bergomgeving (1). |
5. |
Klimaatveranderingen die zich in laaggelegen zones nauwelijks laten gevoelen, worden in berggebieden versterkt waargenomen. Berggebieden zijn aldus van belang voor een vroegtijdige diagnose van de klimaatontwikkeling op macroschaal. Voorts vormen ze een bijzondere waarnemingsbron voor het wetenschappelijk onderzoek en een proefbank voor de uitstippeling en evaluatie van aanpassingsmaatregelen. |
6. |
De klimaatveranderingen die zich reeds voordoen hebben o.m. de volgende gevolgen: verhoging van het hydrogeologisch risico (overstromingen, aardverschuivingen) en grotere kwetsbaarheid van personen en infrastructuur, beperkte beschikbaarheid van water met name in de zomer (ook in nabijgelegen niet-bergachtige gebieden), verandering van het hydrografische regime van rivieren (in het Alpengebied worden er in de winter meer overstromingen en in de zomer meer droogtes verwacht), inkrimping van gletsjers (sinds 1850 hebben de Alpengletsjers ongeveer twee derde van hun volume verloren; deze tendens zet zich sinds 1985 duidelijk versneld door), vermindering van de permafrost, kortere duur van sneeuwlagen in gebieden op minder dan 1 500 m hoogte, verandering in de frequentie van lawines, bedreiging van de biodiversiteit en migraties van planten en dieren, veranderingen in de economie van winter- en zomertoerisme en van de productie van hydro-elektrische energie, onzekerheden voor de landbouwproductie en schade aan de bosbouw. De gevoeligheid van het bergmilieu voor deze snelle klimaatveranderingen maakt van berggebieden een zone met "permanente handicaps". De laatste 150 jaar is in de Alpen een dubbel zo grote temperatuurstijging (+ 1,5 °C) waargenomen ten opzichte van het mondiale gemiddelde van + 0,7 °C (2). Het Europees Milieuagentschap heeft in 2009 de kwetsbaarheid van de waterreserves in de Alpen onderzocht (3). |
7. |
Tradities en teelten in berggebieden zijn gebaseerd op een belangrijk concept, nl. het bewustzijn dat het milieu grenzen heeft en kansen biedt. Daar de onmiskenbare natuurlijke beperkingen van het gebied aan de lijve worden ondervonden zijn t.z.t. precieze criteria vastgesteld wat duurzaamheid en rationeel gebruik van hulpbronnen betreft. Deze basiswaarden kunnen met behulp van nieuwe technologieën worden geïntegreerd in een moderne visie. Daarbij kunnen kennis en ontwikkelingsmodellen worden gegenereerd die niet alleen voor berggebieden maar ook voor perifere gebieden nuttig kunnen zijn, en in veel gevallen universele waarde hebben (zie bv. het model voor het ruraal/stedelijk partnerschap RURBAN –TCUM/EU DG REGIO). |
8. |
De klimaatverandering vormt voor ons aanpassingsvermogen de grootste uitdaging waarmee de menselijke soort ooit is geconfronteerd. Toch is dit slechts een gedeeltelijke indicator van een ruimere milieucrisis en crisis voor het mensdom, die tevens betrekking heeft op:
|
9. |
Deze problemen leiden naargelang van het geografische gebied tot diverse economische en sociale reacties. Daarom is het betreurenswaardig dat in het PESETA-project (2009) van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Europese Unie - één van de zeldzame projecten waarbij de gevolgen van de klimaatveranderingen voor de Europese economie worden geanalyseerd - geen aandacht wordt geschonken aan berggebieden. |
10. |
In het witboek over de aanpassing aan de klimaatverandering (COM(2009) 147 final) erkent de Europese Commissie de regionale diversiteit van de klimaatgevolgen alsook het feit dat een aanpassingsstrategie sowieso slechts effect kan sorteren als er op alle governance-niveaus wordt samengewerkt. Aanpassing is een dynamisch proces van lange adem, waarbij politieke besluitvormers, onderzoekers, technici, ondernemers en lokale bestuurders de handen moeten ineenslaan. |
11. |
In het voorjaar van 2012 is een openbare raadpleging gelanceerd ter voorbereiding van de voor 2013 geplande Europese aanpassingsstrategie en is het CLIMATE-ADAPT-platform opgezet, dat een nuttig instrument is voor het in kaart brengen van goede praktijken en voor de planning op regionaal en stedelijk niveau; het platform bevat ook een onderdeel dat aan berggebieden is gewijd. |
Doelstellingen
12. |
Het is zaak ervoor te zorgen dat de aanpassing aan de klimaatverandering beter wordt geïntegreerd in een ruimer project dat gericht is op een grotere individuele en collectieve veerkracht, waarbij rekening wordt gehouden met alle heikele punten op milieu-, energie- en sociaal gebied, die sowieso met elkaar verweven zijn. |
13. |
De Europese Unie is van plan om in 2013 een aanpassingsstrategie goed te keuren. Volgens het CvdR is het van cruciaal belang dat een dergelijke algemene strategie ook een regionale en lokale dimensie heeft, zoals in artikel 174 VWEU is aangegeven. Het CvdR hoopt dat deze Europese aanpassingsstrategie een expliciet hoofdstuk over berggebieden zal bevatten. |
14. |
Daarnaast moet in de aanpassingsstrategie een specifiek hoofdstuk worden opgenomen over de ultraperifere regio's, waarvan de specifieke kenmerken en beperkingen worden erkend in artikel 349 VWEU. |
15. |
De volgende decennia zal de kwetsbaarheid van de berggebieden naar verwachting nog toenemen en daarom moet meer werk worden gemaakt van wetenschappelijk onderzoek en een goed systeem voor informatie-uitwisseling. Het is van belang dat er in de begroting van de Europese Unie voor de periode 2014-2020 expliciet wordt voorzien in middelen voor de aanpassing aan de klimaatveranderingen. |
16. |
Gelet op de nieuwe problemen ten gevolge van de klimaatveranderingen moeten maatregelen worden getroffen om de toegang tot en de levering van diensten van algemeen belang in bijzonder kwetsbare gebieden te verbeteren. |
17. |
Het beperken van de gevolgen van de klimaatverandering moet hogere prioriteit krijgen dan de aanpassing eraan. Dat moet ook blijken uit de middelen die daarvoor worden uitgetrokken. Tenzij we erin slagen de broeikasgasemissies wereldwijd drastisch terug te dringen tot op het niveau dat is vastgesteld door het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, zal het onmogelijk zijn een toekomstige wereldwijde temperatuurstijging en een klimaatverandering te voorkomen, evenmin als extreme weersomstandigheden die gevolgen zullen hebben voor lokale gemeenschappen. |
18. |
Er moeten goed geïntegreerde maatregelen worden vastgesteld met het oog op een oplossing van de huidige problemen en de beheersing van problemen die zich in de toekomst zullen stellen in sectoren waarvoor reeds EU-programma's bestaan. Het moet duidelijk zijn dat overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel een beroep moet worden gedaan op het systeem van Europese lokale democratie voor keuzes die moeten worden gemaakt met het oog op:
|
19. |
Tal van berggebieden zijn reeds begonnen aanpassingsstrategieën uit te stippelen; de doelstellingen moeten daarom dringend gecoördineerd worden en de resultaten moeten worden bekeken. Het is zaak de milieu-initiatieven te harmoniseren omdat zij thans verspreid zijn over verschillende verenigingen, onderzoeksinstanties en besturen van berggebieden. |
20. |
monitoring van de behaalde resultaten, door de vaststelling van effectiviteitsindicatoren voor maatregelen en geleverde prestaties en één enkele gegevensbank voor informatie over projecten en het energieregister. |
21. |
Ten slotte zij opgemerkt dat de oorzaken en gevolgen van de klimaatverandering wereldwijd op alle niveaus en in de meest verscheiden geografische gebieden moeten worden aangepakt. Vaak worden met name de armste gebieden op aarde het eerst getroffen door de klimaatverandering en hebben zij specifieke hulp nodig. De middelen van de Europese Unie en de lidstaten moeten worden aangewend voor bestrijding van en aanpassing aan de verandering conform de prioriteiten die zijn vastgesteld in overeengekomen strategieën en internationale verdragen. Zij moeten worden ingezet op het niveau waarop ze het meeste effect zullen sorteren. Lokale en regionale overheden moeten dan ook worden betrokken bij de uitwerking van acties voor bestrijding van en aanpassing aan de klimaatverandering, zodat maximaal profijt kan worden gehaald uit hun deskundigheid, ervaring en nabijheid tot de burgers. |
Brussel, 10 oktober 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Ramón Luis VALCÁRCEL SISO
(1) Europees Milieuagentschap (EEA), "Europe's ecological backbone: Recognising the true value of our mountains", verslag 6/2010.
(2) JRC/WHO, "Impacts of Europe's changing climate", verslag 4/2008: http://www.eea.europa.eu/publications/eea_report_2008_4.
(3) EEA, "Regional climate change and adaptation. The Alps facing the challenge of changing water resources", verslag 8/2009.
III Voorbereidende handelingen
COMITÉ VAN DE REGIO'S
97e plenaire zitting van 8, 9 en 10 oktober 2012
18.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 391/31 |
Advies van het Comité van de Regio's — Het nieuwe meerjarige financiële kader na 2013
2012/C 391/07
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
— |
waarschuwt tegen ieder voorstel om het MFK later dan begin 2013 goed te keuren; |
— |
wijst erop dat overheidsinvesteringen in de lidstaten voor een zeer groot deel afhankelijk zijn van de structuurfondsen en herinnert aan de verbintenissen die de lidstaten in het kader van het Pact voor groei en banen tijdens de Europese Raad van 28 en 29 juni 2012 zijn aangegaan; |
— |
spreekt, op basis van het voorstel van de Commissie van 9 juli 2012, zijn steun uit voor het verzoek van het Europees Parlement dat de volgende begroting minimaal 1,14 % van het BNI van de EU bedraagt, m.i.v. de toetreding van Kroatië; |
— |
betreurt dat veruit de meeste onderwerpen die onder het onderhandelingspakket van de Raad vallen, kwesties betreffen die moeten worden goedgekeurd via medebeslissing en niet via de goedkeuringsprocedure; |
— |
is er niet over te spreken dat de toewijzingsmethode voor de nationale toewijzingen en de maximumsteunpercentages voor het cohesiebeleid en het beleid voor plattelandsontwikkeling deel uitmaken van het onderhandelingspakket van de Raad; is van mening dat het hier gaat om een gebied van medebeslissing en een gebied waarop het CvdR verplicht geraadpleegd moet worden en behoudt zich het recht voor beroep in te stellen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie indien de Europese Commissie geen wetgevingsvoorstel indient waarover het CvdR zich dient uit te spreken; |
— |
is ingenomen met de huidige onderhandelingsmethode bij de Raad waarbij uitgaven en inkomsten gezamenlijk in het onderhandelingspakket worden behandeld, alsook met de twee nieuwe door de Commissie voorgestelde bronnen van eigen middelen, nl. op basis van de btw en de nieuwe belasting op financiële transacties; |
— |
onderschrijft ten volle het voorstel van de Raad om het cohesiebeleid in een subrubriek in plaats van een submaximum om te zetten, herhaalt zijn verzoek om de daarvoor toegekende middelen te verhogen (of ten minste op hetzelfde peil te houden als in 2007-2013) en steunt het voorstel om een nieuwe categorie van "overgangsregio's" in te voeren; |
— |
verheugt zich over het voorstel van de Raad om de programma's Galileo, ITER en GMES in rubriek 1 op te nemen en herhaalt zijn verzoek om het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering ook in het MFK te integreren. |
Algemeen rapporteur |
Mercedes BRESSO (IT/PSE), lid van de regioraad van Piemonte |
Referentiedocumenten |
Voorstel voor een verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 COM(2012) 388 final Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Een vereenvoudigingsagenda voor het MFK 2014-2020 COM(2012) 42 final |
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
1. |
stelt vast dat de Commissie op 6 juli 2012 met een gewijzigd voorstel is gekomen voor een verordening van de Raad betreffende het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 en dat daarbij rekening is gehouden met zowel de toetreding van Kroatië als met recentere statistieken (2007-2009) ter onderbouwing van de berekeningen. |
2. |
Het is er tevens mee ingenomen dat het Europees Parlement tijdens zijn plenaire zitting van 13 juni 2012 een resolutie over dit meerjarig financieel kader en de eigen middelen van de EU heeft goedgekeurd en daarbij de nadruk heeft gelegd op het feit dat de EU-begroting voor 94 % daadwerkelijk een investeringsbegroting is en dat de administratieve uitgaven in verhouding bijzonder laag zijn. Deze investeringen zorgen immers voor een multiplicator- en hefboomeffect via particuliere en publieke cofinancieringen op lokaal, regionaal en nationaal niveau. De EU-begroting speelt dan ook als vaste meerjarige publieke hulpbron een onvervangbare rol bij de stimulering van de groei en de werkgelegenheid. |
Lopende interinstitutionele onderhandelingen
3. |
Uiterst zorgwekkend zijn wel de huidige ontwikkelingen binnen de onderhandelingen in de Raad over het totaalbedrag van het meerjarig financieel kader (MFK), de inhoud van de maatregelen en de middelen; hierdoor zou het voortbestaan van de fondsen in gevaar kunnen komen voor de drie categorieën binnen het cohesiebeleid. Het CvdR hoopt derhalve dat de onderhandelingen vóór de buitengewone EU-top van 22/23 november 2012 een positieve uitkomst zullen opleveren. Daarmee zouden patstellingen tussen de twee medewetgevers en dus vertraging die schadelijk zou zijn voor de Europese Unie en voor een tijdige implementatie van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei worden voorkomen. |
4. |
Er is een duidelijke kloof tussen de verbintenissen die de lidstaten in het kader van het Pact voor groei en banen tijdens de Europese Raad van 28 en 29 juni 2012 zijn aangegaan, en sommige standpunten die tijdens de onderhandelingen worden ingenomen. |
5. |
Gezien de ernst van de economische en sociale crisis waardoor de EU wordt getroffen moet er des te dringender werk worden gemaakt van de programmering 2014. Alleen zo kunnen immers Europese fondsen worden ingeschakeld die nodig zijn voor investeringen in de lidstaten, de regio's en de steden. |
6. |
De omvang van de EU-begroting is afgenomen ten opzichte van de nationale begrotingen terwijl de Unie er met het Verdrag van Lissabon meer bevoegdheden en taken heeft bij gekregen, met name op de terreinen extern optreden (art. 27, lid 3, VEU), klimaatverandering (art. 191 VWEU), energie (art. 194 VWEU), sport (art. 165 VWEU), ruimtevaart (art. 189 VWEU), toerisme (art. 195 VWEU) en civiele bescherming (art. 196 VWEU). |
7. |
Overheidsinvesteringen in de lidstaten zijn voor een zeer groot deel afhankelijk van de structuurfondsen, die in 13 lidstaten ruim 30 % en in zes lidstaten ruim 60 % van de overheidsinvesteringen vertegenwoordigen. |
8. |
De verdragen (artikel 312 VWEU) bevatten weliswaar specifieke voorzieningen ingeval het MFK niet zou worden goedgekeurd voordat eind 2013 de rechtsgrondslagen van alle meerjarige EU-uitgavenprogramma's - behoudens de eerste pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) – komen te vervallen. In het Verdrag is specifiek bepaald dat de takken van de begrotingsautoriteit van rechtswege verplicht zijn om de onderhandelingen voort te zetten. Wel wijst het CvdR erop dat de twee opties (ofwel nieuwe sectorprogramma's goedkeuren zonder MFK-verordening, ofwel de looptijd van de bestaande programma's verlengen) allebei extreem moeilijk liggen. |
9. |
Het CvdR waarschuwt tegen ieder voorstel om het MFK later dan begin 2013 goed te keuren, daar programmering en toekenning van middelen van het gemeenschappelijk strategisch kader na 2014 aldus onmogelijk zouden worden. Dat zou een negatieve impact hebben op de economische, sociale en territoriale samenhang van Europa. Wordt de MFK-goedkeuring uitgesteld tot later dan begin 2013, dan komt bovendien de door Commissie, Parlement en Raad tot dusverre geplande programmeringsperiode 2014-2020 in gevaar en dient met name de aanvankelijk door het CvdR bepleite optie inzake een programmeringsperiode van 5+5 jaar na een overgangsperiode van één of twee jaar, te worden herzien. |
10. |
Het CvdR herhaalt zijn eerdere standpunt dat de EU moet kunnen beschikken over een geloofwaardige begroting, die minstens 1 % van haar BNI bedraagt, waarmee de belangrijkste doelen van Europa verwezenlijkt kunnen worden, in overeenstemming met de Europa 2020-strategie en de behoeften van de lokale en regionale overheden. De Raad heeft in 2000 het plafond voor de eigen middelen verlaagd naar 1,29 % van het BNI voor vastleggingen en 1,23 % voor betalingen. Sindsdien is de kloof tussen het plafond voor de eigen middelen en de MFK-plafonds constant groter geworden. Deze kloof bedroeg gemiddeld 25 %. Bovendien worden met het MFK alleen uitgavenplafonds vastgesteld en is de EU-begroting altijd ver beneden deze plafonds gebleven, zowel wat vastleggingen als betalingen betreft. Daarom spreekt het, op basis van het voorstel van de Commissie van 6 juli 2012, zijn steun uit voor het verzoek van het Europees Parlement dat de volgende begroting minimaal 1,14 % van het BNI van de EU bedraagt, m.i.v. de toetreding van Kroatië. |
11. |
Het voorstel om het voedselhulpprogramma voor behoeftigen af te schaffen, is gelukkig uit het onderhandelingspakket van 18 september 2012 verdwenen. Wel betreurt het CvdR de onduidelijkheid over de budgettering van dit programma, die zijns inziens in rubriek 2 van het MFK zou moeten blijven. |
12. |
Het CvdR is op bepaalde punten ingenomen met het discussiedocument van het Cypriotische voorzitterschap van 30 augustus 2012, maar spreekt zijn bezorgdheid uit over de voorstellen m.b.t. het cohesiebeleid, met name over de criteria, omvang en dekking van de "vangnetten" voor regio's en lidstaten. Het verwerpt de onevenredige aanpassingen voor meer ontwikkelde en overgangsregio's. |
Gebieden van medebeslissing
13. |
Helaas betreffen veruit de meeste onderwerpen die onder het onderhandelingspakket van de Raad (versie van 19 juni 2012) vallen, en met name de punten 21 tot 47 en 53 tot 78, kwesties die moeten worden goedgekeurd via medebeslissing en niet via de goedkeuringsprocedure. Het Europees Parlement moet dan ook ten volle bij de lopende onderhandelingen worden betrokken. |
14. |
Het is geen goede zaak dat de toewijzingsmethode voor de nationale toewijzingen en de maximumsteunpercentages voor het cohesiebeleid en het beleid voor plattelandsontwikkeling deel uitmaken van het onderhandelingspakket van de Raad (punten 30 tot 45) maar niet terug te vinden zijn in de ontwerpverordening met gemeenschappelijke bepalingen voor de vijf fondsen die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen. Het CvdR is verwonderd over punt 35 van het onderhandelingspakket van 18 september 2012, waarmee de Europa 2020-strategie ook een taak krijgt op het gebied van de verdeling van de structuurfondsen tussen de lidstaten. In dit verband rijst de vraag of de doelstellingen van de Europa 2020-strategie wel echt de ontwikkelingsbehoeften van de regio's weerspiegelen en kan men bovendien de nodige kanttekeningen plaatsen bij beheer en methodiek, temeer daar deze verdelingstaak zeker niet gepland was toen de doelstellingen in 2010 zijn afgesproken. |
15. |
Een en ander betreft, overeenkomstig artikel 177 VWEU, niet alleen een gebied van medebeslissing maar ook een gebied waarop het CvdR verplicht geraadpleegd moet worden. Ter vrijwaring van de prerogatieven die hem bij artikel 263, derde alinea, VWEU zijn toegekend zal het Comité dan ook de juridische achtergrond van deze kwestie verder onderzoeken en behoudt het zich het recht voor beroep in te stellen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie indien de Europese Commissie geen wetgevingsvoorstel indient waarover het CvdR zich dient uit te spreken. |
16. |
In aansluiting op de adviezen die het sinds begin 2012 over verschillende wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie heeft goedgekeurd, wijst het CvdR andermaal op de volgende punten:
|
17. |
Het CvdR pleit er nogmaals voor om de middelen die zijn toegewezen voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" te verdelen per samenwerkingsprogramma en niet per lidstaat. Het dringt er dan ook aan om punt 40 van het onderhandelingspakket van 18 september 2012 te herzien, want zoals het er nu naar uitziet zullen de onderhandelingen – over alleen de verdeling van de middelen tussen grensoverschrijdende en transnationale samenwerking – ertoe leiden dat interregionale samenwerking het slechts zal moeten doen met wat er nog overblijft. |
18. |
Het CvdR is het eens met het voorstel om vaker leningen te gebruiken in plaats van niet-terugvorderbare subsidies, teneinde ontvangers tot een actievere rol aan te zetten. Wanneer de leningen zijn terugbetaald, moeten de middelen in kwestie vervolgens weer beschikbaar worden gesteld via revolving funds. |
Nieuwe eigen middelen
19. |
Het zou een goede zaak zijn het huidige stelsel van eigen middelen te hervormen omdat zo de directe afdrachten van de lidstaten aan de EU-begroting kunnen worden verminderd en tegelijk kan worden gezorgd voor een verhoging van de eigen middelen van de EU, die hiermee toekomstige uitdagingen kan aangaan (1), en omdat zo kan worden overgegaan tot het noodzakelijk geachte verwerpen van de huidige financiële correcties en afwijkingen. Zoals ook het Europees Parlement heeft verklaard moet het nieuwe meerjarig financieel kader, ter wille van transparantie, evenwicht en duurzaamheid, absoluut kunnen steunen op een overeenkomst over nieuwe eigen middelen. |
20. |
Het Comité is ingenomen met de huidige onderhandelingsmethode bij de Raad waarbij uitgaven en inkomsten gezamenlijk in het onderhandelingspakket worden behandeld, alsook met de twee nieuwe door de Commissie voorgestelde bronnen van eigen middelen, nl. op basis van de btw en de nieuwe belasting op financiële transacties. |
21. |
Sommige lidstaten mogen in dit verband hun bevolkingen, ondernemingen en lokale en regionale overheden niet benadelen door te weigeren de nieuwe belasting op financiële transacties in te voeren. Een dergelijke weigering zou immers leiden tot versterkte samenwerking en het ontstaan van een begrotingsunie met twee snelheden. |
22. |
Juridisch kan een belasting op financiële transacties in versterkte samenwerking als grondslag dienen voor een nieuw soort eigen middelen voor de EU en zouden de deelnemende landen een deel van de ontvangen middelen aan de EU-begroting kunnen afdragen. Deze overdracht moet evenwel leiden tot een gelijkwaardige vermindering van hun bijdrage aan de begroting op basis van het BNI, zonder te raken aan de regels die van toepassing zijn op de berekening van de nationale bijdragen van de niet-deelnemende landen. |
23. |
Het Comité pleit andermaal voor een vereenvoudiging van het bijzonder ingewikkelde systeem van kortingen en correcties en voor de vervanging van het huidige systeem van rabatten door een algemeen correctiemechanisme. |
Macro-economische conditionaliteit
24. |
Het Comité verbaast zich erover dat de zogenoemde "technische" aanpassing van de verordening van de Raad door de Europese Commissie ook betrekking heeft op een dermate cruciaal onderdeel als de uitbreiding van de macro-economische conditionaliteit, die oorspronkelijk alleen het Cohesiefonds betrof, tot alle vijf de fondsen die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen (zie artikel 8 van het gewijzigd voorstel voor een verordening). |
25. |
Het verzet zich met klem tegen iedere vorm van macro-economische conditionaliteit en acht de door sommige lidstaten gevraagde eventuele uitbreiding tot alle begrotingsonderdelen niet relevant. |
26. |
Er zij aan herinnerd dat een en ander een gebied van medebeslissing betreft waarover moet worden beslist in het kader van de verordening met gemeenschappelijke bepalingen voor de vijf fondsen die onder het GSK vallen. |
Structuur, looptijd en flexibiliteit van het meerjarig financieel kader
27. |
De Raad stelt volkomen terecht voor het cohesiebeleid in een subrubriek in plaats van een submaximum om te zetten. Het CvdR dringt er evenwel op aan de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, die van een andere aard is, niet in deze subrubriek op te nemen. Voorts blijft het betreuren dat de kans niet is aangegrepen om alle EU-financieringen voor territoriale ontwikkeling (d.w.z. de vijf fondsen die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen) in één rubriek onder te brengen. |
28. |
Binnen elke rubriek moet er voldoende flexibiliteit zijn en moet in een flexibiliteitsreserve worden voorzien waarin de middelen of marges waarvan halverwege de looptijd geen gebruik is gemaakt, kunnen worden ondergebracht in plaats van aan de lidstaten te worden teruggegeven. Zo'n flexibiliteitsreserve zou met name dienst kunnen doen als middel voor macro-economische en financiële ingrepen om te anticiperen op asymmetrische schokken binnen de EU. |
29. |
Het Comité wijst er andermaal op dat het onderhavige voorstel in 2016 voorziet in een "evaluatie" van de tenuitvoerlegging van het meerjarig financieel kader, en bevestigt dat het in plaats daarvan wenselijk zou zijn in 2017 een volledige tussentijdse herziening te verrichten (waarvan de voorgestelde evaluatie deel zou uitmaken). |
Plafonnering van vastleggingen en betalingen
30. |
Wat de bedragen van de belangrijkste MFK-subrubrieken betreft, herhaalt het CvdR
|
Programma's buiten het meerjarig financieel kader
31. |
Het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering moet behouden blijven en in het MFK worden geïntegreerd. Zoals het Europees Parlement dringt het CvdR er evenwel op aan om dit niet-programmeerbare fonds boven het maximum van de desbetreffende rubriek in de begroting op te nemen. Evenzo is het ertegen gekant het toepassingsgebied ervan uit te breiden tot de compensatie van de gevolgen van bilaterale of multilaterale handelsovereenkomsten m.b.t. landbouwactiviteiten (punt 95, ibid.). |
32. |
Het CvdR verheugt zich over het voorstel van de Raad om de programma's Galileo, ITER en GMES in rubriek 1 van het meerjarig financieel kader op te nemen (bijlage I, ibid.), zoals het ook had gevraagd in zijn advies over het nieuwe meerjarig financieel kader voor de periode na 2013. |
33. |
De bedragen die met de bovengenoemde reservemechanismen overeenkomen, moeten eveneens naar het MFK worden overgedragen. |
Vereenvoudigingsprogramma
34. |
Aan de vraag naar de door de lidstaten en het Europees Parlement verlangde hogere kwaliteit van uitgaven kan op dit ogenblik niet op bevredigende wijze tegemoet worden gekomen omdat een en ander gepaard gaat met nieuwe extra controle- en auditprocedures, complexere procedures, al te veel nadruk op prestaties en kwantitatieve absorptie ten nadele van de kwaliteit van de strategieën, wat uiteindelijk leidt tot meer centralisatie en aldus de lagere bestuursniveaus ten opzichte van de hogere benadeelt. |
35. |
De door de Commissie aangekondigde mededeling over de kwaliteit van de overheidsuitgaven zou een differentieerde verrekening van de overheidsuitgaven voor investeringen in het kader van het Stabiliteitspact mogelijk moeten maken. |
36. |
Het CvdR is er niet voor te vinden dat de Commissie excessief gebruik maakt van gedelegeerde handelingen, bijv. die welke voor de indicatieve maatregelen van het gemeenschappelijk strategisch kader worden voorgesteld. Daardoor zal het CvdR van de Europese raadplegings- en besluitvormingsprocedure worden uitgesloten, terwijl het juist kan gaan om kwesties die voor de territoriale gemeenschappen van belang zijn. |
37. |
De Commissie stelt daarentegen volkomen terecht dat er alleen van een doeltreffende vereenvoudiging op Europees niveau sprake kan zijn als er tegelijkertijd ook inspanningen in die zin op nationaal en subnationaal niveau worden geleverd, waarbij vooral het nationale niveau van belang is. |
38. |
De rationalisering van de programma's die in het kader van het meerjarig financieel kader wordt voorgesteld, is een goede zaak, met name wat de vermindering van het aantal voorgestelde financiële programma's en de samenvoeging van programma's en subprogramma's op verschillende gebieden betreft. |
39. |
De Europese Investeringsbank dient nauwer betrokken te worden bij de tenuitvoerlegging van projecten die gefinancierd worden door de structuurfondsen. |
II. AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN
Wijzigingsvoorstel 1
COM(2012) 388 final
Overweging 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
Speciale instrumenten zoals de reserve voor noodhulp, het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, het flexibiliteitsinstrument, het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, de reserve voor crises in de landbouwsector en de marge voor onvoorziene uitgaven, zijn noodzakelijk om de Unie in staat te stellen op specifieke onvoorziene omstandigheden te reageren, of om de financiering van duidelijk omschreven uitgaven mogelijk te maken die niet konden worden gefinancierd binnen de grenzen van de beschikbare maxima voor één of meer uitgavenrubrieken zoals in het financieel kader vastgesteld. Er moeten daarom specifieke bepalingen worden vastgesteld die voorzien in de mogelijkheid om vastleggingskredieten in de begroting op te nemen welke de in het financieel kader vastgestelde maxima overschrijden wanneer het noodzakelijk is speciale instrumenten in te zetten. |
Speciale instrumenten zoals de reserve voor noodhulp, het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, het flexibiliteitsinstrument en de marge voor onvoorziene uitgaven, zijn noodzakelijk om de Unie in staat te stellen op specifieke onvoorziene omstandigheden te reageren, of om de financiering van duidelijk omschreven uitgaven mogelijk te maken die niet konden worden gefinancierd binnen de grenzen van de beschikbare maxima voor één of meer uitgavenrubrieken zoals in het financieel kader vastgesteld.Er moeten daarom specifieke bepalingen worden vastgesteld die voorzien in de mogelijkheid om vastleggingskredieten in de begroting op te nemen welke de in het financieel kader vastgestelde maxima overschrijden wanneer het noodzakelijk is speciale instrumenten in te zetten. |
Motivering
Deze twee financiële instrumenten moeten worden geschrapt daar het Fonds voor aanpassing aan de globalisering in het MFK moet worden geïntegreerd en een echte verordening te verkiezen is boven de oprichting van een reserve voor crises in de landbouwsector.
Wijzigingsvoorstel 2
COM(2012) 388 final
Artikel 8
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
Wanneer een met macro-economische voorwaarden gekoppeld aan de coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten verband houdende schorsing van vastleggingen betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij wordt opgeheven, besluit de Raad op voorstel van de Commissie en met inachtneming van het desbetreffende basisbesluit tot overschrijving van de geschorste vastleggingskredieten naar een volgend jaar. Kredieten die zijn geschorst voor jaar n, kunnen na jaar n+2 niet opnieuw op de begroting worden opgevoerd. |
Wanneer een met macro-economische voorwaarden gekoppeld aan de coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten verband houdende schorsing van vastleggingen betreffende het Cohesiefonds wordt opgeheven, besluit de Raad op voorstel van de Commissie en met inachtneming van het desbetreffende basisbesluit tot overschrijving van de geschorste vastleggingskredieten naar een volgend jaar. Kredieten die zijn geschorst voor jaar n, kunnen na jaar n+2 niet opnieuw op de begroting worden opgevoerd. |
Motivering
De bepalingen betreffende de macro-economische voorwaarden blijven alleen voor het Cohesiefonds gelden, zoals van meet af aan ook het geval was.
Brussel, 9 oktober 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Ramón Luis VALCÁRCEL SISO
(1) Paragraaf 65 van het CvdR-advies over "Het nieuwe meerjarig financieel kader na 2013", dat tijdens de 93e zitting (14/15 december 2011) is goedgekeurd.
18.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 391/37 |
Advies van het Comité van de Regio's — Programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (2014-2020)
2012/C 391/08
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
— |
is ingenomen met het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (2014-2020), waarmee de Europese Commissie zich ertoe verbindt om concurrentievermogen als een fundamentele en prioritaire factor ter waarborging van permanente economische groei en toename van de werkgelegenheid in de EU te erkennen; |
— |
wijst op de talrijke bestaande initiatieven van lokale en regionale overheden in alle lidstaten, zoals de lokale centra voor kleine bedrijven, de door lokale en regionale overheden toegekende microkredieten of het gratis advies van deskundigen over het opzetten van kleine bedrijven, dat vaak de basis vormt voor het succes van een micro-onderneming in de opstartfase; |
— |
vestigt de aandacht op de behoeften van jonge ondernemers, voor wie het ondernemerschap vaak de enige kans is op een beroepscarrière en die bereid zijn om, dikwijls op de hele Europese markt, het daarmee verbonden risico te nemen. Daardoor zullen zij ook op de wereldmarkt de concurrentie aankunnen; |
— |
benadrukt dat het aanpakken van de tekortkomingen van de interne markt, als gevolg waarvan Europese kmo's minder goed in staat zijn om de concurrentie aan te gaan met hun evenknieën in andere delen van de wereld, de enige manier is om wereldwijd te kunnen concurreren. Kmo's moeten meer worden betrokken bij de tenuitvoerlegging van EU-projecten en hun positie in de relaties met grote ondernemingen (die vaak de hoofduitvoerders van deze projecten zijn) moet worden verbeterd. Daarom is het van belang dat kleine en middelgrote ondernemingen netwerken vormen. |
Rapporteur |
Witold KROCHMAL (PL/EA), wethouder van Wołów |
Referentiedocument |
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (2014-2020) COM(2011) 834 final |
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
1. |
is ingenomen met het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (2014-2020), waarmee de Europese Commissie zich ertoe verbindt om concurrentievermogen als een fundamentele en prioritaire factor ter waarborging van permanente economische groei en toename van de werkgelegenheid in de EU te erkennen. |
2. |
Het Comité ziet dit voorstel als een aanvulling op eerdere initiatieven van de Commissie in het kader van de Europa 2020-strategie. Het behelst een erkenning van de rol die kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) vervullen in het economisch bestel van de EU en een vaststelling van de tekortkomingen en turbulente ontwikkelingen in het ondernemingsklimaat voor kmo's, waardoor de ontwikkeling van bedrijven en de groei van hun concurrentievermogen kunnen worden vertraagd of zelfs ingedamd. |
3. |
Het Comité beklemtoont dat zijn standpunt wordt ondersteund door de enquête onder de lokale en regionale overheden van de EU over kmo-vriendelijke regio's en steden (1), die werd uitgevoerd door het Europa 2020-monitoringplatform van het Comité. |
4. |
Het Comité is zich ervan bewust dat de lidstaten en regio's in belangrijke mate verantwoordelijk zijn voor het wegnemen van markttekortkomingen, ofschoon de EU op sommige gebieden kan helpen door goede praktijken onder de aandacht te brengen, door te zorgen voor een efficiënte werking van de eengemaakte markt en door het ondernemingsklimaat te verbeteren, zodat het bedrijfsleven, waaronder ook kmo's, wereldwijd duurzaam kan concurreren. Dit impliceert het streven naar een koolstofarme economie en een efficiënt gebruik van hulpbronnen. |
5. |
Dit programma kan in aanzienlijke mate bijdragen aan verbetering van het vertrouwen in het Europese bedrijfsleven zowel op de Europese markten als op de wereldmarkt. Meer vertrouwen in de markten leidt tot toenemende belangstelling voor het ondernemerschap en een expansiever beleid van bestaande ondernemingen, waaronder kmo's, die de belangrijkste bron zijn van economische groei (58 % van de omzet in de EU) en werkgelegenheid (67 % van de werkgelegenheid in de particuliere sector) en in de periode 2002-2010 goed waren voor 85 % van de nieuwe arbeidsplaatsen in de particuliere sector. |
6. |
Het is een goede zaak dat in het programma wordt gewezen op het belang van het toerisme – een branche met een specifiek karakter waarin binnen de EU een groot aantal kmo's actief is en die een enorm aantal mensen werk biedt. |
7. |
Of het nu om startende of bestaande ondernemingen gaat of om bedrijven die worden gereorganiseerd, het is belangrijk dat er in verschillende ontwikkelingsfasen steun wordt verleend aan bedrijven en kmo's, aangezien dat leidt tot een groter concurrentievermogen van het bedrijfsleven op de interne en externe markten. |
8. |
Het Comité erkent dat bevordering en ontwikkeling van een ondernemingscultuur en -ethiek in de EU-samenleving een van de sleutelfactoren is voor het welslagen van het programma. Daarom is het ingenomen met het feit dat er op nationaal, regionaal en lokaal niveau kan worden deelgenomen aan de European Enterprise Award en andere vergelijkbare projecten. |
9. |
Het Comité wijst erop dat elk jaar drie Europese regio's een label voor "Europese Ondernemende Regio" krijgen uitgereikt, ter erkenning van de gunstige voorwaarden die ze voor kmo's creëren. |
10. |
Het Comité is van mening dat de bevordering van ondernemerschap al op school hoort te beginnen, door het bijbrengen van ondernemingszin en het stimuleren van economische zelfstandigheid, zodat studenten, als ze de arbeidsmarkt moeten betreden, een bewuste keuze kunnen maken van het werk dat ze willen doen. Om ervoor te zorgen dat schoolverlaters en afgestudeerden met de opgedane vaardigheden voor zichzelf kunnen beginnen en er naar alle waarschijnlijkheid vraag zal zijn naar de door hen geleverde diensten, mag het onderwijs niet voorbijgaan aan de behoeften van de markt. |
11. |
Het Comité pleit ervoor om in het beroepsonderwijs rekening te houden met trends en ontwikkelingen in het bedrijfsleven, aangezien voortdurende bijscholing voor ondernemers essentieel is voor het concurrentievermogen. |
12. |
Gewezen zij op de behoeften van jonge ondernemers, voor wie het ondernemerschap vaak de enige kans is op een beroepscarrière en die bereid zijn om, dikwijls op de hele Europese markt, het daarmee verbonden risico te nemen. Daardoor zullen zij ook op de wereldmarkt de concurrentie aankunnen. |
13. |
Voorts zij gewezen op de talrijke bestaande initiatieven van lokale en regionale overheden in alle lidstaten, zoals de lokale centra voor kleine bedrijven, de door lokale en regionale overheden toegekende microkredieten of het gratis advies van deskundigen over het opzetten van kleine bedrijven, dat vaak de basis vormt voor het succes van een micro-onderneming in de opstartfase. |
14. |
Tevens zij gewezen op de positie van vrouwelijke ondernemers en andere specifieke doelgroepen, met inbegrip van o.a. immigranten en ondernemers uit het buitenland, voor wie, rekening houdend met het bestaande EU-beleid op dit gebied, een speciaal initiatief moet worden geformuleerd ter verbetering van hun concurrentievermogen. |
15. |
Het Comité roept lokale en regionale overheden op om het programma ten uitvoer te leggen. Het dringt er met name op aan om de bureaucratische rompslomp en de belemmeringen bij het aanboren van externe financiering weg te nemen of te verminderen, om de documenten die bij aanbestedingen moeten worden ingediend, te vereenvoudigen, en door de voorwaarde om bankgaranties voor te leggen bij kleine opdrachten te schrappen. |
Verbetering van het concurrentievermogen van EU-ondernemingen
16. |
De enige manier om wereldwijd te kunnen concurreren, is het aanpakken van de tekortkomingen van de interne markt, als gevolg waarvan Europese kmo's minder goed in staat zijn om de concurrentie aan te gaan met hun evenknieën in andere delen van de wereld. Kmo's moeten meer worden betrokken bij de tenuitvoerlegging van EU-projecten en hun positie in de relaties met grote ondernemingen (die vaak de hoofduitvoerders van deze projecten zijn) moet worden verbeterd. Daarom is het van belang dat kleine en middelgrote ondernemingen netwerken vormen. |
17. |
Het Comité wijst erop dat de EU samen met de lidstaten moet zorgen voor een efficiënt functionerende eengemaakte markt en het ondernemingsklimaat moet verbeteren door de problemen weg te nemen of te verminderen die kmo's ondervinden bij de toegang tot financiering, door wat te doen aan hun beperkte capaciteit om uit te breiden naar markten buiten het land van herkomst (zowel binnen als buiten de eengemaakte markt), en door de overmatige fiscale belasting en de regeldruk te verlichten. Deze eisen moeten worden nageleefd, terwijl er ook moet worden gezorgd voor toegang tot kennis en nieuwe innovatieve technologieën en voor samenwerking met lokale vakscholen, universiteiten en hogescholen, die op hun beurt in hun programma's rekening moeten houden met het feit dat kmo's de motor zijn van de Europese economie. |
18. |
Het programma zou meer belang moeten hechten aan een grotere betrokkenheid van kleine en middelgrote ondernemingen bij de activiteiten, projecten en programma's van de EU op het gebied van onderzoek en innovatie, ook in de vorm van publiek-private partnerschappen. Door ondernemingen meer te betrekken bij onderzoeksprojecten neemt de knowhow binnen die ondernemingen toe, en dat komt ook hun internationale concurrentiepositie ten goede. In het voorstel voor een kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, Horizon 2020, wordt in het bijzonder aangedrongen op een grotere inbreng van kmo's in onderzoeksprojecten. Door hen meer bij onderzoek te betrekken worden informatie en kennis toegankelijk gemaakt voor kmo's, die in sommige gevallen tot de wereldtop behoren. |
19. |
Alleen met zo'n aanpak zullen ondernemingen en kmo's zich kunnen ontwikkelen op een manier waarbij de verplichtingen inzake een koolstofarme economie die zich, ter verwezenlijking van de klimaat- en energiedoelstellingen, bedient van de nieuwste milieutechnologieën in acht worden genomen. |
20. |
Het Comité is ingenomen met het voorgestelde programmabudget van 2,522 miljard euro. Het merkt tegelijkertijd op dat het bedrag van 1,4 miljard euro voor financiële instrumenten, waarmee ondernemingen en kmo's rechtstreeks moeten worden ondersteund, slechts 56 % uitmaakt van het totale budget voor het hele programma. Indien de vraag naar financiële instrumenten hoger is dan redelijkerwijs mag worden verwacht, dan moet, overeenkomstig de bepalingen in artikel 16 van de ontwerpverordening, het besluit over aanpassingen in de toe te kennen percentages worden genomen door het Comité waarin alle landen vertegenwoordigd zijn die van het programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kmo's (COSME) profiteren. De rest van het budget – bedoeld voor maatregelen ter ondersteuning van een gunstig kmo-klimaat – moet ervoor zorgen dat er doeltreffend en efficiënt gebruik wordt gemaakt van de middelen die voor de periode 2014-2020 voor het hele programma worden toegekend. |
21. |
Het is billijk dat 1,7 % van het programmabudget wordt gebruikt voor administratieve uitgaven. Op die manier wordt namelijk gegarandeerd dat het programma op de juiste wijze wordt uitgevoerd zonder dat er een al te zware wissel wordt getrokken op het budget. |
22. |
Het Comité is van mening dat de middelen uit het programmabudget niet in de plaats mogen komen van initiatieven op nationaal, regionaal en lokaal niveau, maar deze horen te verbeteren en te versterken door er een EU-dimensie aan te geven middels efficiënte coördinatie en de aanpak van grensoverschrijdende hinderpalen voor samenwerking tussen particuliere actoren of overheidsorganen. Die samenwerking moet worden aangemoedigd door middel van horizontale netwerkvorming in plaats van verticale centralisering. |
23. |
De geboden steun dient volledig te worden gerechtvaardigd door de gestelde doelstellingen en zou door cumulatieve en multiplicatoreffecten en de benutting van de nagestreefde resultaten een positieve uitwerking moeten hebben in heel Europa. |
24. |
Het Comité benadrukt dat concurrentievermogen in grote mate afhangt van productiviteit, innovatie en efficiëntie, waarmee een blijvende inkomstengroei wordt gegenereerd, van de mate waarin ondernemingen optimaal gebruik kunnen maken van de geboden kansen, zoals die van de Europese eengemaakte markt, en van institutionele oplossingen, waarmee de juiste omstandigheden moeten worden gecreëerd voor een duurzame groei van bedrijven. Daarom moet er prioriteit worden verleend aan projecten die de factoren met de meeste invloed op het duurzame concurrentievermogen van ondernemingen en kmo's versterken. |
25. |
Deelname van derde landen aan het programma op grond van protocollen bij associatieovereenkomsten of van andere verdragen moet als een kans worden gezien om het werkterrein van ondernemingen die binnen de EU opereren, uit te breiden en om ervaring op te doen met de manier waarop ondernemingen buiten de EU-markt functioneren. Ook andere derde landen zouden aan het programma moeten kunnen deelnemen. Voor de financiering daarvan dient echter een beroep te worden gedaan op andere programma's voor samenwerking tussen de EU-lidstaten en derde landen. |
26. |
Het Comité wijst op de betekenis van de ontwikkeling van het ondernemersonderwijs, ook door voortdurende scholing, en benadrukt dat dit zich meer zou moeten richten op het bijbrengen van ondernemersvaardigheden en van een mentaliteit waarmee de uitdagingen van de moderne wereldmarkt kunnen worden aangegaan en die tegelijkertijd recht doet aan de traditionele beginselen van de Europese ondernemingsethiek, alsook op de invoering van MVO. |
27. |
De inspanningen ter bevordering van ondernemingszin en van een positieve houding ten aanzien van ondernemerschap dienen zich ook te richten op beginnende zelfstandigen die de arbeidsmarkt betreden, zoals vrouwen die deze moeite nemen en dit risico aangaan. |
28. |
De maatregelen ter verbetering van de toegang voor kmo's tot financiering (zoals de eigenvermogensfaciliteit en leningsgaranties) zouden een aanvulling moeten zijn op de financiële instrumenten die tot dusver worden aangewend in het kader van het cohesiebeleid, en zouden aan andere nauwkeurig vastgestelde middelen uit de lidstaten moeten kunnen worden gekoppeld. |
29. |
Het Comité staat positief tegenover de mogelijkheid om grensoverschrijdende kredieten en leningen te verstrekken. Hierdoor kunnen kmo's gebruikmaken van het enorme potentieel van de eengemaakte markt, hetgeen het concurrentievermogen en de duurzaamheid van bedrijfseconomische initiatieven, in bijvoorbeeld de toerismebranche, zou moeten versterken. |
30. |
Het Comité wijst met name op de rol van de Equity Facility for Growth (EFG), die zich richt op fondsen die durfkapitaal bieden, en benadrukt dat de beheerders van het programma met een juiste risicobeoordeling ervoor moeten zorgen dat zo veel mogelijk kmo's worden geholpen, dus ook bedrijven die op grond van de normale procedures bij banken weinig kans maken op ondersteuning, maar kunnen bijdragen tot een versterking van het algehele potentieel van de kmo-sector en tot een aanzienlijke vermindering van de werkloosheid. |
31. |
Het Comité blijft sceptisch over de hoogte van het LGF en roept de Commissie op om duidelijk aan te geven welke criteria er zijn gehanteerd bij het bepalen van deze hoogte, temeer daar er in het KCI-programma geen bovengrenzen zijn vastgelegd. Leningen voor startende ondernemers, investeringen of overdrachten zijn vaak aanzienlijk hoger dan de gestelde limieten en het is zorgwekkend dat dit ertoe leidt dat in het kader van het Horizon-programma hogere leningen worden verstrekt, ook al zijn die slechts bedoeld voor innovatieprojecten. |
32. |
Het Comité roept daarom op om terug te keren naar het vroegere kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie, waarin geen sprake was van dergelijke plafonds. |
33. |
Het Comité acht het legitiem dat er op individuele basis onderhandelingen worden gevoerd met instanties die zich inzetten voor het verkrijgen van middelen voor schuldfinanciering, zowel wat betreft de hoogte van het bedrag, die afhankelijk is van het bedrag van het gegarandeerde portefeuillerisico, als de looptijd van de lening. |
34. |
Het pleit voor doorlopend risicobeperkend toezicht op zowel de financiële instrumenten die gericht zijn op durfkapitaal, als de middelen die bestemd zijn voor dekking van de kmo-schuldfinancieringsportefeuilles. |
Beheer van het programma
35. |
Het Comité acht het billijk dat het indirecte beheer van het programma wordt overgedragen aan het Europees Investeringsfonds (EIF) en andere uitvoerende agentschappen, en de Commissie wordt belast met het permanente toezicht. Door het beheer op die manier te organiseren kan er worden geprofiteerd van de positieve ervaringen die het EIF gedurende meer dan tien jaar heeft opgebouwd als ondersteunende instantie van kmo's. |
36. |
Het Comité adviseert ook om gebruik te maken van de ervaringen van de Europese Investeringsbank (EIB) en het Enterprise Europe Network, dat de nodige expertise in huis heeft op het gebied van internationalisering van kmo's, ook buiten de EU. |
37. |
Om het programma op adequate wijze uit te voeren en de doeltreffendheid ervan te waarborgen moet er nauw worden samengewerkt met lokale en regionale overheden en de organen die het programma beheren, zodat er informatie over alle uitvoeringsterreinen van het programma kan worden uitgewisseld. |
38. |
Van essentieel belang zijn de ervaringen van kmo's met internationalisering over de EU-buitengrenzen heen en informatieoverdracht op dit gebied. Hiermee zouden kmo's moeten worden geholpen om de transactiekosten in verband met hun grensoverschrijdende activiteiten te verminderen. Dit is een terrein dat door deskundigen van EU-instellingen in samenwerking met nationale en regionale overheden zou moeten worden ontgonnen. |
39. |
Het Comité wijst er ook op dat er voorlichtingscentra voor kmo's kunnen worden opgericht. Het zal echter niet dicteren hoe dergelijke organen eruit moeten zien of hoe ze precies te werk moeten gaan. Dit is iets wat in het kader van de multilaterale samenwerkingsovereenkomsten tussen lidstaten en regio's moet worden opgelost. |
40. |
Het directe beheer van het programma zou hoofdzakelijk op regionaal niveau moeten plaatsvinden met steun van en toezicht door de nationale overheden. Op dit beheersniveau moet een monitoringsysteem worden ontwikkeld voor de risico's die optreden bij de uitvoering van projecten. |
41. |
Ook zou monitoring van projecten een onderdeel moeten zijn van de uitvoeringsevaluatie op basis van de in bijlage I van het voorstel genoemde indicatoren voor het bereiken van middellangetermijndoelstellingen. Deze monitoring dient tevens betrekking te hebben op informatie over de uitvoering van programmamaatregelen op het gebied van klimaatbescherming en op andere EU-beleidsterreinen. |
42. |
Bovengenoemde monitoringactiviteiten moeten samenvallen en overeenstemmen met de controleactiviteiten van de Commissie. Haar vertegenwoordigers zullen naast de medewerkers van de Rekenkamer en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) ter plekke audits, controles en inspecties uitvoeren. |
43. |
De auditstrategie zou voor de objectieve beoordeling van de uitvoering van het programma moeten dienen zonder de begunstigden van het programma te belasten. In de controlesystemen dient rekening te worden houden met de fase waarin de uitvoering van de projecten zich bevindt, zodat ze het uitvoeringstempo niet negatief beïnvloeden en niet te veel extra kosten met zich meebrengen. |
Huidige bedreigingen voor het programma
44. |
Door de huidige begrotingssituatie in veel landen nemen nationale regeringen hun toevlucht tot de meest eenvoudige methode om hun overheidsinkomsten te vergroten, nl. verhoging van de verschillende afdrachten. Daardoor stijgen de arbeidskosten, met als gevolg dat kmo's failliet gaan of hun heil gaan zoeken in de informele economie. Het Comité roept daarom op tot bescherming van de kmo's, omdat de zojuist genoemde aanpak de uitweg uit de economische crisis vertraagt en de toegevoegde waarde van het programma feitelijk teniet kan doen. Kmo's vormen een doeltreffend instrument in de strijd tegen werkloosheid. |
45. |
Ook administratieve lasten in verband met het starten van een onderneming en fiscale lasten tijdens de bedrijfsvoering kunnen de ontwikkeling van het concurrentievermogen van bedrijven en kmo's in veel EU-landen afremmen. Daarom roept het CvdR op om voor 2020 de nettoregeldruk in alle EU-wetgeving in kwestie met 25 % te verminderen. Voor de actoren in de kmo-sector zou het goed zijn als een breder scala aan belemmeringen zou worden beslecht. |
46. |
Het Comité is van mening dat in het programma extra bonussen zouden moeten worden voorgesteld voor landen en regio's met het meest kmo-vriendelijke bestel, dat kleine en middelgrote ondernemingen in staat stelt om zich te ontwikkelen, hun concurrentievermogen te verbeteren en hun activiteiten uit te breiden naar externe markten. Het stimuleren van een positieve houding heeft tot doel om in de verschillende landen en regio's de juiste ontwikkelingen in gang te zetten. |
47. |
De Commissie zou zich meer moeten inspannen voor een betere informatievoorziening over de marktontwikkeling in landen met snel groeiende economieën, over de daar geldende investeringsvoorwaarden en rechtssystemen en over de daar heersende lokale gewoonten op het gebied van economische activiteiten. |
48. |
Het Comité pleit voor toegankelijke, dat wil zeggen gedetailleerde, snel beschikbare en betaalbare informatie over externe markten voor kmo's. Behalve de voorlichtingscentra voor kmo's dienen ook de diplomatieke vertegenwoordigingen van de EU in de desbetreffende gebieden daarbij een belangrijke rol te spelen. |
49. |
Bevordering van de ondernemersgeest onder EU-burgers vereist aanpassingen in lesprogramma's en het onderwijssysteem. Dit is een kwestie van lange adem waardoor het risico bestaat dat de voorgenomen doelstellingen voor de langere en middellange termijn niet worden gehaald. |
50. |
Het Comité wijst op de mogelijke overregulering van kmo-activiteiten op Europees, nationaal en lokaal niveau, hetgeen de procedures voor die activiteiten en voor steunaanvragen in het kader van de verschillende programma's nodeloos kan bemoeilijken, met alle gevolgen van dien voor de concurrentiepositie van kmo's. Er moet prioriteit worden gegeven aan de aanpak van de regeldruk en de belemmeringen in verband met het opzetten en uitvoeren van economische activiteiten. |
II. AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN
Wijzigingsvoorstel 1
COM(2011) 834 final
Overweging (1)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
||||
Wijzigingsvoorstel 2
COM(2011) 834 final
Overweging (6)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
Concurrentievermogen en duurzaamheid moeten niet als aparte doelstellingen worden gezien. Concurrentievermogen moet juist worden gezien als iets wat afhangt van duurzaamheid. Volgens het Verslag over het Europese concurrentievermogen 2010 is duurzaam concurrentievermogen het vermogen van bedrijven om blijvend concurrerend te worden op een manier die strookt met duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen.
Wijzigingsvoorstel 3
COM(2011) 834 final
Overweging (18)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
||||
Wijzigingsvoorstel 4
COM(2011) 834 final
Overweging (20)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Wijzigingsvoorstel 5
COM(2011) 834 final
Overweging (24)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Wijzigingsvoorstel 6
COM(2011) 834 final
Artikel 2, lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
Artikel 2 Algemene doelstellingen |
Artikel 2 Algemene doelstellingen |
||||
1. Het programma draagt bij aan de volgende algemene doelstellingen, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de specifieke behoeften van kmo's op Europees en wereldniveau. |
1. Het programma draagt bij aan de volgende algemene doelstellingen, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de specifieke behoeften van kmo's op Europees en wereldniveau. |
||||
|
|
||||
|
|
Motivering
Concurrentievermogen en duurzaamheid moeten niet als aparte doelstellingen worden gezien, aangezien concurrentievermogen op de lange termijn afhangt van duurzaamheid. Beleid moet worden gebaseerd op een langetermijnstrategie.
In het beleidsinititatief "Small Business Act voor Europa" wordt gesteld dat het noodzakelijk is een cultuur te creëren waarin de rol van ondernemers wordt verdedigd en mensen worden gestimuleerd om een eigen bedrijf op te zetten en waarin de sterke punten en het vermogen van ondernemers om de uitdagingen aan te gaan belicht en erkend worden.
Wijzigingsvoorstel 7
COM(2011) 834 final
Artikel 2, lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
Artikel 2 Algemene doelstellingen |
Artikel 2 Algemene doelstellingen |
||||
2. De verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstellingen wordt gemeten met de volgende indicatoren: |
2. De verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstellingen wordt gemeten met de volgende indicatoren: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Wijzigingsvoorstel 8
COM(2011) 834 final
Artikel 3, lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
Artikel 3 Specifieke doelstellingen |
Artikel 3 Specifieke doelstellingen |
||||
1. De specifieke doelstellingen van het programma zijn: |
1. De specifieke doelstellingen van het programma zijn: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Wijzigingsvoorstel 9
COM(2011) 834 final
Artikel 6, lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
Artikel 6 Acties ter verbetering van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-ondernemingen raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-ondernemingen |
Artikel 6 Acties ter verbetering van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-ondernemingen |
1. De Commissie ondersteunt acties ter verbetering en versterking van het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-ondernemingen, in het bijzonder kmo's, om de doeltreffendheid, coherentie en consistentie van nationale beleidsprogramma's ter bevordering van het concurrentievermogen, de duurzaamheid en de groei van ondernemingen in Europa te verbeteren. |
1. De Commissie ondersteunt acties ter verbetering van het concurrentievermogen van EU-ondernemingen, in het bijzonder kmo's, om de doeltreffendheid, coherentie en consistentie van nationale beleidsprogramma's ter bevordering van het concurrentievermogen, de duurzaamheid en de groei van ondernemingen in Europa te verbeteren. |
Wijzigingsvoorstel 10
COM(2011) 834 final
Artikel 6, lid 2, sub a)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
Artikel 6 Acties ter verbetering van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-ondernemingen |
Artikel 6 Acties ter verbetering van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-ondernemingen |
||||
… |
… |
||||
2. De Commissie kan acties ondersteunen die bedoeld zijn om nieuwe concurrentievermogenstrategieën te ontwikkelen. Dergelijke acties kunnen het volgende omvatten: |
2. De Commissie kan acties ondersteunen die bedoeld zijn om nieuwe concurrentievermogenstrategieën te ontwikkelen. Dergelijke acties kunnen het volgende omvatten: |
||||
|
|
Motivering
Als een van de eerste maatregelen ter ondersteuning van de inspanningen van kmo's moeten deze ondernemingen overtuigd worden van de voordelen van samenwerking om concrete acties uit te werken die anders niet haalbaar zouden zijn of minder rendement voor de afzonderlijke bedrijven zouden opleveren. Samenwerking tussen ondernemingen blijkt een van de meest doeltreffende maatregelen te zijn, die onmiddellijk effect sorteert.
Wijzigingsvoorstel 11
COM(2011) 834 final
Artikel 6, lid 2, sub c)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
Artikel 6 Acties ter verbetering van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-ondernemingen |
Artikel 6 Acties ter verbetering van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-ondernemingen |
||||
… |
… |
||||
|
|
Wijzigingsvoorstel 12
COM(2011) 834 final
Artikel 6, lid 2, sub d)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||
Artikel 6 Acties ter verbetering van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-ondernemingen |
Artikel 6 Acties ter verbetering van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-ondernemingen |
||
… |
… |
||
|
|
Motivering
Gezien de belangrijke rol ervan in de strategische doelstellingen voor de toeristische sector wordt voorgesteld dit soort maatregelen mee te nemen in overeenstemming met de Europa 2020-strategie, die slimme groei als een van de prioriteiten heeft, d.w.z. ontwikkeling van een op kennis en innovatie gebaseerde economie.
Wijzigingsvoorstel 13
COM(2011) 834 final
Artikel 8, lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
Artikel 8 Acties ter verbetering van de toegang tot financiering voor kmo's |
Artikel 8 Acties ter verbetering van de toegang tot financiering voor kmo's |
1. De Commissie ondersteunt acties die bedoeld zijn om de toegang tot financiering voor kmo's in hun start- en groeifase te verbeteren en die een aanvulling zijn op het gebruik van financiële instrumenten voor kmo's door de lidstaten op nationaal en regionaal niveau. Om complementariteit te verzekeren, zullen deze acties nauw worden gecoördineerd met acties die in het kader van het cohesiebeleid en op nationaal niveau worden ondernomen. Dergelijke acties zijn bedoeld om het aanbod van zowel aandelenfinanciering als schuldfinanciering te stimuleren. |
1. De Commissie ondersteunt acties die bedoeld zijn om de toegang tot financiering voor kmo's in hun start- en groeifase te verbeteren en die een aanvulling zijn op het gebruik van financiële instrumenten voor kmo's door de lidstaten op nationaal en regionaal niveau. Om complementariteit te verzekeren, zullen deze acties nauw worden gecoördineerd met acties die in het kader van het cohesiebeleid en op nationaal niveau worden ondernomen. Dergelijke acties zijn bedoeld om het aanbod van zowel aandelenfinanciering als schuldfinanciering te stimuleren. |
Wijzigingsvoorstel 14
COM(2011) 834 final
Artikel 8, lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
Artikel 8 Acties ter verbetering van de toegang tot financiering voor kmo's |
Artikel 8 Acties ter verbetering van de toegang tot financiering voor kmo's |
2. Als onderdeel van de in lid 1 bedoelde acties ontwikkelt de Commissie maatregelen, afhankelijk van de vraag op de markt, ter verbetering van grensoverschrijdende en meerlandenfinanciering, om zo kmo's te helpen hun activiteiten in overeenstemming met de EU-wetgeving te internationaliseren. |
2. Als onderdeel van de in lid 1 bedoelde acties ontwikkelt de Commissie maatregelen, afhankelijk van de vraag op de markt, ter verbetering van grensoverschrijdende en meerlandenfinanciering, om zo kmo's te helpen hun activiteiten in overeenstemming met de EU-wetgeving te internationaliseren. |
Wijzigingsvoorstel 15
COM(2011) 834 final
Bijlage II – Titel De leninggarantiefaciliteit (LGF)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
Bijlage II – Titel De leninggarantiefaciliteit (LGF) |
Wijzigingsvoorstel 16
COM(2011) 834 final
Bijlage II (3)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
Bijlage II (3) |
Bijlage II (3) |
||||
|
|
Motivering
De nieuwe bovengrens heeft weinig zin. Er zijn namelijk niet of nauwelijks projecten die onder deze grens kunnen blijven. Het oude systeem zonder bovengrens moet daarom gehandhaafd worden.
Brussel, 9 oktober 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Ramón Luis VALCÁRCEL SISO
(1) http://portal.cor.europa.eu/europe2020/news/Pages/InvitationtoparticipateintheSurveyonSME-friendlyRegionsandCities.aspx.
(2) COM (2010) 2020 final.
(3) COM(2010) 352 final.
18.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 391/49 |
Advies van het Comité van de Regio's — Pakket overheidsopdrachten
2012/C 391/09
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
— |
vindt dat in de regelgeving voor aanbestedingen meer aandacht zou moeten worden besteed aan het uitgangspunt dat een aanbestedende dienst "waar voor zijn geld" moet krijgen. De belangrijkste reden voor een aanbestedende dienst om een aanbesteding uit te schrijven is de gewenste levering van een product, dienst of werk. De regelgeving moet ervoor zorgen dat zowel de burgers als de aanbieders en afnemers tevreden zijn met het resultaat van de aanbesteding. Eenvoudige en begrijpelijke regels vergemakkelijken uiteraard ook de grensoverschrijdende handel; |
— |
betreurt dat ook sommige nieuwe voorstellen moeilijk te begrijpen en buitengewoon gedetailleerd zijn, en dat er een aantal nieuwe bepalingen is bijgekomen. Er is ook een aantal bepalingen bijgekomen ter vereenvoudiging van aanbestedingen, maar andere nieuwe regels zorgen juist voor méér administratieve rompslomp voor de aanbestedende diensten, terwijl rechtszekerheid onontbeerlijk is om overheidsopdrachten in alle rust te kunnen gunnen; |
— |
is van mening dat het mogelijk is om eenvoudiger maar toch doeltreffende regels voor aanbestedingen op te stellen, hetgeen met name blijkt uit de overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement, GPA) van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), die eenvoudiger is dan soortgelijke EU-regelgeving. De Commissie zou de drempel voor aanbestedingen aanzienlijk moeten verhogen. Aangezien slechts een zeer klein percentage van de overheidsopdrachten aan buitenlandse inschrijvers wordt gegund en gezien de administratieve rompslomp die de regelgeving met zich brengt voor aanbestedende diensten en aannemers, is het onnodig om zo'n lage drempel te hanteren; |
— |
wijst erop dat het voorstel in strijd is met het recht van de lidstaten om zelf hun interne aangelegenheden te regelen. Het is belangrijk dat het evenredigheidsbeginsel in acht wordt genomen. Een voorgestelde EU-maatregel moet enerzijds noodzakelijk zijn om het doel te bereiken en anderzijds doeltreffender zijn dan een soortgelijke maatregel op nationaal niveau. In dit geval wijst niets erop dat de voorgestelde regeling doeltreffender is dan wanneer elke lidstaat dit zelf, overeenkomstig de nationale wetgeving, regelt. |
Rapporteur |
Catarina SEGERSTEN LARSSON (SE/EVP), lid van de Provinciale Staten van Värmland |
||||
Referentiedocumenten |
Advies over het pakket overheidsopdrachten, bestaande uit:
|
I. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
1. |
In het Groenboek van de Commissie betreffende overheidsopdrachten ("De modernisering van het EU-beleid inzake overheidsopdrachten - Naar een meer efficiënte Europese aanbestedingsmarkt", COM(2011) 15 final) werd een groot aantal kwesties aan de orde gesteld die verband houden met overheidsopdrachten. |
2. |
Het Comité van de Regio's bracht in mei 2011 advies uit over het Groenboek en benadrukte in dit advies dat kleine en middelgrote ondernemingen moeten kunnen meedingen naar overheidsopdrachten, dat de huidige regels veel te gedetailleerd zijn en dat er milieuvriendelijk, sociaal verantwoord en innovatief moet kunnen worden aanbesteed. Voorts wilde het Comité het onderscheid tussen "A"- en "B"-diensten in stand houden, een Europees aanbestedingspaspoort invoeren, het toepassingsgebied van de procedure van gunning door onderhandelingen uitbreiden en de regels voor raamovereenkomsten verbeteren. |
II. VOORSTEL VAN DE EUROPESE COMMISSIE TOT WIJZIGING VAN DE RICHTLIJN BETREFFENDE HET GUNNEN VAN OVERHEIDSOPDRACHTEN EN DE RICHTLIJN BETREFFENDE HET GUNNEN VAN OPDRACHTEN IN DE SECTOREN WATER- EN ENERGIEVOORZIENING, VERVOER EN POSTDIENSTEN
3. |
Het voorstel voor herziening van de aanbestedingsrichtlijnen bevat in vergelijking met de bestaande richtlijnen een groot aantal nieuwe en gedetailleerde bepalingen. Een aantal voorstellen beoogt de procedure te vereenvoudigen voor kleine en middelgrote ondernemingen. Voor bepaalde vormen van samenwerking tussen overheden wordt een uitzondering gemaakt. Er wordt meer nadruk gelegd op het milieu, op sociale aspecten en innovaties en op e-handel. Wat ook nieuw is, is het voorstel om voortaan geen onderscheid meer te maken tussen "A"- en "B"-diensten en een nieuw systeem voor de aanbesteding van sociale diensten in te voeren. Ook worden regels voorgesteld voor toezicht op overheidsopdrachten, evenals voor adviesverlening. |
4. |
Toen de bestaande aanbestedingsrichtlijnen werden opgesteld, heeft het Comité van de Regio's zich ook al gebogen over de behoefte aan een beduidend eenvoudiger regelgeving. Het huidige systeem leidt tot een hoop problemen en juridisch getouwtrek, omdat de regelgeving ingewikkeld en onduidelijk is. Het getuigt ook van wantrouwen jegens aanbestedende diensten. Het Comité betreurt bovendien dat vooral de procedure van de openbare aanbesteding aandacht krijgt, en niet het resultaat in termen van het algemeen belang. |
5. |
In de regelgeving voor aanbestedingen zou meer aandacht moeten worden besteed aan het uitgangspunt dat een aanbestedende dienst "waar voor zijn geld" moet krijgen. De belangrijkste reden voor een aanbestedende dienst om een aanbesteding uit te schrijven is de gewenste levering van een product, dienst of werk. De regelgeving moet ervoor zorgen dat zowel de burgers als de aanbieders en afnemers tevreden zijn met het resultaat van de aanbesteding. Eenvoudige en begrijpelijke regels vergemakkelijken uiteraard ook de grensoverschrijdende handel. |
6. |
Helaas zijn ook sommige nieuwe voorstellen moeilijk te begrijpen en buitengewoon gedetailleerd. Bovendien is er een aantal nieuwe bepalingen bijgekomen. Er is ook een aantal bepalingen bijgekomen ter vereenvoudiging van aanbestedingen, maar andere nieuwe regels zorgen juist voor méér administratieve rompslomp voor de aanbestedende diensten, terwijl rechtszekerheid onontbeerlijk is om overheidsopdrachten in alle rust te kunnen gunnen. |
7. |
Krachtens artikel 5, lid 4, VEU mogen de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. De voorgestelde mate van detaillering druist in tegen het voornemen om de aanbestedingsregels te vereenvoudigen en legt de aanbestedende diensten, en dan met name de kleine lokale en regionale overheden, onaanvaardbare administratieve lasten op. |
8. |
De regelgeving zou er een stuk handzamer op zijn geworden als het aantal regels was beperkt en vereenvoudigd en, waar nodig, was aangevuld met richtsnoeren op basis van de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Deze kunnen voortdurend worden bijgewerkt zonder dat de richtlijn moet worden aangepast. |
9. |
Dat het mogelijk is om eenvoudiger maar toch doeltreffende regels voor aanbestedingen op te stellen, blijkt met name uit de overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement, GPA) van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), die eenvoudiger is dan soortgelijke EU-regelgeving. De Commissie zou de drempel voor aanbestedingen aanzienlijk moeten verhogen. Aangezien slechts een zeer klein percentage van de overheidsopdrachten aan buitenlandse inschrijvers wordt gegund en gezien de administratieve rompslomp die de regelgeving met zich brengt voor aanbestedende diensten en aannemers, is het onnodig om zo'n lage drempel te hanteren. De recente WTO-overeenkomst inzake overheidsopdrachten (GPA) vervangt de overeenkomst uit 1994. Het Comité van de Regio's roept de Commissie op nu al onderhandelingen aan te vatten over de herziening van de overeenkomst van december 2011 en daarbij opnieuw over de drempel te onderhandelen, teneinde deze aanzienlijk op te trekken. |
10. |
Het is buitengewoon belangrijk dat er regels zijn die het voor kleine en middelgrote ondernemingen eenvoudiger maken om in te schrijven op overheidsopdrachten, en dat de mogelijkheden voor onderaanbesteding worden uiteengezet. Ook hier komen eenvoudige regels van pas, omdat deze bedrijven niet over juridische kennis met betrekking tot aanbestedingen of andere expertise beschikken. Zij zijn deskundig op het gebied van de goederen of diensten die zij aanbieden, niet op het gebied van de aanbestedingsregelgeving. Er wordt een aantal regels voorgesteld die het deze ondernemingen een stuk eenvoudiger maken, zoals op het gebied van certificaten en de invoering van een Europees aanbestedingspaspoort. Dat is een goede zaak. Het Comité van de Regio's begrijpt echter niet waarom opdrachten verplicht in percelen zouden moeten worden verdeeld en waarom aanbestedende diensten zouden moeten toelichten waarom zij dat niet doen. |
11. |
"Opdrachten die worden gegund aan gecontroleerde entiteiten, of samenwerking voor de gezamenlijke uitvoering van de taken van algemeen belang van de deelnemende aanbestedende diensten moeten worden vrijgesteld van de toepassing van de aanbestedingsregels indien is voldaan aan de in de richtlijn neergelegde voorwaarden", zo luidt het voorstel. De voorgestelde regeling van vrijstellingen voor intragroepssamenwerking en voor de samenwerking tussen aanbestedende diensten is echter te restrictief geformuleerd, zal in de praktijk niet uitvoerbaar zijn en er dus toe leiden dat de richtlijn wellicht botst met de interne bestuursrechtelijke regelingen van de lidstaten. |
12. |
Het Comité van de Regio's stelde in zijn reactie op het Groenboek voor dat voor de procedure van gunning door onderhandeling dezelfde voorwaarden zouden moeten gelden als in de nutssector en het Comité blijft bij dit standpunt. Er is geen reden om aan te nemen dat diensten in de "klassieke" sector minder goed kunnen onderhandelen dan entiteiten die actief zijn in de nutssector. De aanbestedende diensten kopen niet alleen standaardgoederen in, maar ook veel ingewikkelde producten als IT-systemen en medische apparatuur, en voor deze aankopen is de procedure van gunning door onderhandelingen geschikt, evenals voor allerlei vormen van gecompliceerde dienstverlening. |
13. |
Kleine en middelgrote ondernemingen zouden de mogelijkheid moeten krijgen om gebruik te maken van de procedure van gunning door onderhandelingen, omdat deze procedure meer flexibiliteit biedt. Bovendien is het voor deze ondernemingen vaak moeilijk om hun inschrijving aan te vullen of aan te passen. Op dit vlak zouden de regels wat minder rigide kunnen zijn. |
14. |
De aanbesteding van informatie- en communicatietechnologie (ICT-systemen) is een geval apart, omdat aanvullende overeenkomsten, bijv. voor extra licenties en nieuwe modules, niet altijd zonder overwegende bezwaren van zowel technische als financiële aard aan een openbare aanbesteding kunnen worden onderworpen. |
15. |
Voor lokale en regionale aanbestedende diensten wordt een enigszins eenvoudiger systeem voorgesteld met een oproep tot mededinging via een periodieke indicatieve aankondiging, overeenkomstig de WTO-regels. Indien van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, hoeft vóór de aanvang van de aanbestedingsprocedure geen aparte aankondiging van een aanbesteding bekend te worden gemaakt. Dat is een goed voorstel, dat e.e.a. voor zowel overheidsdiensten als bedrijven een stuk gemakkelijker maakt. |
16. |
In zijn advies over het Groenboek suggereerde het Comité van de Regio's dat voor raamovereenkomsten dezelfde bepalingen dienen te gelden als in de Richtlijn Nutsbedrijven, als opstap naar flexibeler regelgeving. Het is teleurstellend dat de Commissie in plaats daarvan voorstelt de Richtlijn Nutsbedrijven aan te passen en de bepalingen hiervan net zo gedetailleerd te maken als die welke betrekking hebben op de "klassieke" sector. Ook moet duidelijk worden gesteld dat wanneer het om goederen en diensten gaat die aan individuele behoeften voldoen, zoals hulpmiddelen voor gehandicapten, in de overeenkomst moet kunnen worden vastgelegd dat de burger zelf een keuze mag maken uit de aannemers die in de raamovereenkomst worden genoemd. |
17. |
Het Comité van de Regio's vindt elektronische aanbestedingen een goede zaak en is blij met het initiatief van de Commissie op dit vlak. Elektronische aanbestedingen vereenvoudigen de procedure voor zowel kopers als verkopers. De voorgestelde periode van twee jaar voordat het verplicht wordt om elektronisch in te schrijven op aanbestedingen is echter veel te kort, met name voor kleine ondernemingen. De aanbestedende dienst moet hierover beslissen. Niet in alle branches en alle lidstaten zijn bedrijven even vergevorderd op dit vlak en het zijn de aanbestedende diensten zelf die hier het beste zicht op hebben. Het is onbegrijpelijk waarom aparte regels en een kortere termijn zouden gelden voor het invoeren van deze verplichting voor aankoopcentrales, met name in het geval van lokale en regionale aankoopcentrales. |
18. |
Het Comité wil ook beklemtonen dat het absoluut noodzakelijk is dat de Commissie de CPV-codes herziet. Het is nl. moeilijk om er wegwijs in te worden; bovendien is het systeem ambigu en soms ook onlogisch. Elektronische aanbestedingen verlopen soepeler met een goed functionerend systeem van CPV-codes. |
19. |
Het Comité van de Regio's is van mening dat het huidige onderscheid tussen "A"- en "B"-diensten absoluut in stand moet worden gehouden en dat de voorgestelde artikelen 74-76 over sociale en andere specifieke diensten moeten worden geschrapt. Deze diensten hebben erg weinig grensoverschrijdend belang. Het voorgestelde model voor sociale diensten weegt niet op tegen de nadelen die de afschaffing van de speciale regeling voor B-diensten met zich meebrengt. Er moet niet alleen een uitzondering worden gemaakt voor sociale diensten en diensten in de gezondheidszorg, maar ook voor bijv. juridische dienstverlening, waarbij persoonlijk vertrouwen een belangrijke rol speelt en moeilijk op de gebruikelijke wijze kan worden geconcurreerd. Ook maaltijdvoorziening en beroepsopleidingsdiensten zijn vaak een vorm van sociale dienstverlening. Dat geldt eveneens voor schoonmaakwerk en andere vormen van dienstverlening aan ouderen en mensen met een handicap. |
20. |
Het Comité is van mening dat overheidsdiensten een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het bereiken van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, zeker wat betreft de vlaggenschipinitiatieven ‧Innovatie-Unie‧ en ‧Efficiënt gebruik van hulpbronnen‧, door gebruik te maken van hun kopersmacht. |
21. |
Het Comité van de Regio's juicht het toe dat in het voorstel voor een richtlijn meer nadruk wordt gelegd op de mogelijkheid om milieu- en sociale eisen te stellen, zelfs wanneer dat ten koste lijkt te gaan van de toepasbaarheid van de regels. Een voorbeeld hiervan is artikel 67 inzake levenscycluskosten. Het is belangrijk dat de aanbestedende dienst beslist of, en zo ja, welke eisen er worden gesteld, omdat goederen en diensten van heel verschillende aard kunnen zijn, en dat beleidsdoelstellingen kunnen worden vastgesteld op basis van de beleidskeuzes op lokaal en regionaal niveau. Het maakt een groot verschil of je cement aanbesteedt of een MRI-scanner. Het Comité van de Regio's merkt echter op dat er een objectief verband met het voorwerp van de opdracht moet bestaan om ondoorzichtige en willekeurige gunningsbesluiten te vermijden en eerlijke concurrentie tussen ondernemingen te garanderen. |
22. |
Het Comité van de Regio's vindt dat het voor de aanbestedende dienst mogelijk moet zijn om tegen de "laagste kosten" aan te besteden of de "economisch voordeligste inschrijving" te kiezen. Voor een groot aantal basisproducten, zoals benzine, is de prijs het enige echte criterium. Dat geldt echter ook voor sommige complexe producten, zoals bepaalde geneesmiddelen, waarvan de kwaliteit al getest is bij de aanvraag van een verkoopvergunning. Aanbesteden tegen de laagste prijs hoeft niet te betekenen dat er geen kwaliteitseisen worden gesteld. Bij dit soort aanbestedingen staan de kwaliteitseisen voorop; pas als aan de gestelde eisen is voldaan, wordt naar de prijs gekeken en wordt het scherpste bod aanvaard. Aanbesteden tegen de laagste prijs is ook gunstig voor kleine ondernemingen, omdat deze vaak lage administratieve kosten hebben en tegen zeer competitieve prijzen kunnen inschrijven. Concurrentie op sociale of milieuaspecten kan er daarentegen toe leiden dat veel kleine ondernemingen van de markt worden uitgesloten. Het is verwarrend dat in het voorstel wordt gesproken over "laagste kostprijs" in plaats van over "laagste prijs". Het begrip "laagste kostprijs" hangt meer samen met het economisch meest voordelige aanbod en geeft aan dat ook rekening wordt gehouden met andere zaken dan de prijs. Omwille van de duidelijkheid is het beter om de terminologie van de bestaande richtlijnen aan te houden. |
23. |
De Commissie stelt ook nieuwe bepalingen voor die de betrekkingen met onderaannemers en wijziging van de overeenkomst tijdens de looptijd regelen. Het Comité van de Regio's vindt echter dat dit niet thuishoort in een richtlijn, nu niet en ook in de toekomst niet. Dat is iets voor het nationale verbintenissenrecht. Toch kan het nuttig zijn om dit soort kwesties in een interpretatief document te behandelen. |
24. |
De Commissie stelt een aantal verstrekkende bepalingen voor met betrekking tot nationale toezichtsinstanties en steun bij aanbestedingen. Daarover werd echter met geen woord gerept in het groenboek. Volgens artikel 2 van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid dient de Commissie brede raadplegingen te houden alvorens een wetgevingshandeling voor te stellen. Bij dergelijke raadplegingen kan, indien nodig, de lokale en regionale dimensie van de geplande maatregelen worden bekeken, vooral in zeer dringende gevallen. De oprichting van nationale toezichtsinstanties is werkelijk van groot belang voor het lokale en regionale niveau, vooral in lidstaten waar decentrale overheden wetgevende macht hebben. |
25. |
Het voorstel is in strijd met het recht van de lidstaten om zelf hun interne aangelegenheden te regelen en met het subsidiariteitsbeginsel. Het is belangrijk dat het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel in acht worden genomen. Een voorgestelde EU-maatregel moet enerzijds noodzakelijk zijn om het doel te bereiken en anderzijds doeltreffender zijn dan een soortgelijke maatregel op nationaal niveau. In dit geval wijst niets erop dat de voorgestelde regeling doeltreffender is dan wanneer elke lidstaat dit zelf, overeenkomstig de nationale wetgeving, regelt. Bestaande structuren van overheden en de rechterlijke macht zouden in staat moeten zijn om de nieuwe handhavingstaken uit te voeren, waardoor het dus niet nodig is om in alle lidstaten aparte nieuwe toezichthoudende instanties op te zetten. Bovendien worden in het Commissievoorstel bepaalde taken gecombineerd op een wijze die de traditionele bevoegdheidsverdeling tussen overheden en gerechtelijke instanties niet in acht neemt. |
III. AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN
Wijzigingsvoorstel 1
COM(2011) 896 final
Overweging 14
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
Er dient op te worden gewezen dat de aanbestedingsregels geen betrekking hebben op de verschillende vormen van samenwerking tussen overheidsdiensten.
Wijzigingsvoorstel 2
COM(2011) 896 final
Overweging 46
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
In de inleiding bij het wetsvoorstel wordt omschreven wat er onder "onvoorzienbare omstandigheden" wordt verstaan, maar daarbij mag niet worden verwezen naar de beschikbare middelen van de aanbestedende diensten en de vraag hoe deze zich verhouden tot de totale voorzienbare waarde van het project. Deze zaken vallen niet onder de bevoegdheid van de Commissie. Organisatorische en personeelsgerelateerde aspecten van de aanbestedende dienst mogen evenmin als criterium mee in beschouwing worden genomen in de evaluatie van de uitkomst van de aanbestedingsprocedure. Lokale aanbestedende diensten mogen zelf bepalen hoe zij hun personeelsmiddelen inzetten en welke werkwijzen zij hanteren, ongeacht de gunningsprocedure voor overheidsopdrachten. Een dergelijk evaluatiemechanisme is in strijd met het EU-recht en moet daarom uit de inleiding worden geschrapt.
Wijzigingsvoorstel 3
COM(2011) 895 final
Artikel 1
COM(2011) 896 final
Artikel 1
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||
Artikel 1 |
Artikel 1 |
||
Onderwerp en toepassingsgebied |
Onderwerp en toepassingsgebied |
||
1. Bij deze richtlijn worden regels vastgesteld betreffende procedures voor aanbesteding door aanbestedende diensten met betrekking tot overheidsopdrachten en prijsvragen waarvan de geraamde waarde niet minder bedraagt dan de in de artikel 4 vastgestelde drempels. |
1. Bij deze richtlijn worden regels vastgesteld betreffende procedures voor aanbesteding door aanbestedende diensten met betrekking tot overheidsopdrachten en prijsvragen waarvan de geraamde waarde niet minder bedraagt dan de in de artikel 4 vastgestelde drempels. |
||
2. Aanbesteding in de zin van deze richtlijn is de aankoop of de verkrijging in een andere vorm van werken, leveringen of diensten door een of meer aanbestedende diensten van door deze aanbestedende diensten gekozen ondernemers, ongeacht of de werken, leveringen of diensten een openbare bestemming hebben of niet. |
2. Aanbesteding in de zin van deze richtlijn is de aankoop of de verkrijging in een andere vorm van werken, leveringen of diensten door een of meer aanbestedende diensten van door deze aanbestedende diensten gekozen ondernemers |
||
Een geheel van werken, leveringen en/of diensten, zelfs indien aangekocht in verschillende opdrachten, vormt één enkele aanbesteding in de zin van deze richtlijn indien de opdrachten deel uitmaken van één enkel project. |
. |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
Motivering
De verkrijging van werken, leveringen of diensten zonder openbare bestemming valt niet onder de aanbestedingsrichtlijnen.
Een specifieke gunning moet de basis van een aanbesteding zijn en niet een specifiek project, omdat een project ook onderdelen kan bevatten die buiten het toepassingsgebied van de richtlijn vallen.
De bepalingen inzake de betrekkingen tussen overheidsinstanties moeten worden verplaatst van artikel 11 (in COM(2011) 896) en artikel 21 (in COM(2011) 895) naar artikel 1, omdat zij buiten het toepassingsgebied vallen.
In het arrest van het Hof van Justitie (Teckal C-107/98) wordt gesproken over activiteiten die "in hoofdzaak" worden uitgeoefend door de betrokken rechtspersoon, en niet voor 90 procent. Restrictieve interpretatie van de rechtspraak van het Hof dient te worden vermeden.
Als gevolg van de voorgestelde wijzigingen dienen artikel 11 (in COM(2011) 896) en artikel 21 (in COM(2011) 895) te worden geschrapt.
Wijzigingsvoorstel 4
COM(2011) 896 final
Artikel 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
Artikel 4 |
Artikel 4 |
||||
Drempelbedragen |
Drempelbedragen |
||||
Deze richtlijn is van toepassing op opdrachten waarvan de geraamde waarde exclusief belasting over de toegevoegde waarde (BTW) gelijk is aan of groter dan de volgende drempelbedragen: |
Deze richtlijn is van toepassing op opdrachten waarvan de geraamde waarde exclusief belasting over de toegevoegde waarde (BTW) gelijk is aan of groter dan de volgende drempelbedragen: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Motivering
De huidige drempel van ongeveer 1 500 000 kroon voor goederen en diensten heeft tot gevolg dat er bijna geen grensoverschrijdende handel bestaat. Slechts 1,4 % van de in 2009 afgesloten contracten oversteeg de landsgrenzen. Het valt aan te bevelen dat de drempel voor goederen en diensten wordt opgetrokken en dat de tekst in artikel 4, lid 1, onder d) wordt geschrapt. Bij de volgende heronderhandeling van de WTO-overeenkomst zou de Commissie de daadwerkelijke verhoging van de drempelbedragen voor overheidsopdrachten op zijn minst als een hoge prioriteit moeten beschouwen. Aangezien een erg klein deel van de overheidsopdrachten grensoverschrijdend is en de regelgeving voor overheden en leveranciers een administratieve last betekent, is het niet nodig dergelijke lage drempelwaarden te hanteren.
Wijzigingsvoorstel 5
COM(2011) 895 final
Artikel 19
COM(2011) 896 final
Artikel 10
Specifieke uitsluitingen voor overheidsopdrachten voor diensten
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
Specifieke uitsluitingen voor overheidsopdrachten voor diensten |
Specifieke uitsluitingen voor overheidsopdrachten voor diensten |
||||
(…) |
(…) |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
[…] |
||||
|
|
Motivering
(c bis): |
Bij diensten als de vertegenwoordiging in rechte en andere juridische diensten is de link met de nationale wetgeving groot en daarom hebben deze diensten in de regel geen grensoverschrijdende dimensie. Los daarvan is er bij deze diensten sprake van een bijzondere vertrouwensrelatie, die in het kader van een aanbestedingsprocedure niet geobjectiveerd kan worden. |
(c ter): |
In het geval van burgerbescherming en reddingsdiensten mogen criteria als economische rentabiliteit geen rol spelen. |
(d): |
De vrijstelling voor alleenrecht zoals vastgelegd in artikel 18 van Richtlijn 2004/18/EG en artikel 24 en 25 van Richtlijn 2004/17/EG moet worden gehandhaafd, evenals de bepaling inzake de vrijstelling voor verrichtingen om de aanbestedende diensten van geld of kapitaal te voorzien (artikel 16, onder d). Er is behoefte aan deze bepalingen in de lidstaten. |
(g): |
De Europese Verdragen kennen de lidstaten uitdrukkelijk het recht toe om een alleenrecht over te dragen. Dat moet tot uiting komen in de aanbestedingsregelgeving. |
Wijzigingsvoorstel 6
COM(2011) 896 final
Artikel 15
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Motivering
Ter verduidelijking van de uitzondering die de overdracht van taken en bevoegdheden vormt op de aanbestedingsregels.
Wijzigingsvoorstel 7
COM(2011) 895 final
Artikel 21
COM(2011) 896 final
Artikel 11
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
Betrekkingen tussen overheden |
|||||
1. Een opdracht die door een aanbestedende dienst wordt gegund aan een andere rechtspersoon, valt buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn wanneer aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan: |
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
Een aanbestedende dienst wordt geacht op een rechtspersoon toezicht zoals op zijn eigen diensten uit te oefenen in de zin van de eerste alinea, onder a), wanneer hij zowel op strategische doelstellingen als belangrijke beslissingen van de gecontroleerde rechtspersoon een beslissende invloed uitoefent. |
|||||
2. Lid 1 is eveneens van toepassing wanneer een gecontroleerde entiteit die een aanbestedende dienst is, een opdracht gunt aan haar controlerende entiteit of aan een andere rechtspersoon die door dezelfde aanbestedende dienst wordt gecontroleerd, mits er geen privé-deelneming is in de rechtspersoon aan wie de overheidsopdracht wordt gegund. |
|
||||
3. Een aanbestedende dienst die geen toezicht over een rechtspersoon uitoefent in de zin van lid 1, kan niettemin zonder de bepalingen van deze richtlijn toe te passen een opdracht gunnen aan een rechtspersoon die hij gezamenlijk met andere aanbestedende diensten controleert, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan: |
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
Voor de toepassing van punt a) worden aanbestedende diensten geacht gezamenlijk toezicht uit te oefenen over een rechtspersoon wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan: |
|||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
4. Een overeenkomst tussen twee of meer aanbestedende diensten wordt niet geacht een overheidsopdracht te zijn in de zin van artikel 2, lid 6, van deze richtlijn wanneer aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan: |
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
5. De in de leden 1 tot en met 4 bedoelde afwezigheid van privé-deelneming wordt gecontroleerd bij de gunning van de opdracht of bij de sluiting van de overeenkomst. |
|
||||
De uitsluitingen waarin de leden 1 tot en met 4 voorzien, zijn niet langer van toepassing wanneer een privé-deelneming plaatsvindt, hetgeen als gevolg heeft dat de lopende opdrachten voor mededinging moeten worden opengesteld door middel van gewone aanbestedingsprocedures. |
Motivering
Als gevolg van wijzigingsvoorstel 3 dienen de artikelen 21 en 11 te worden geschrapt.
Wijzigingsvoorstel 8
COM(2011) 895 final
Artikel 31
COM(2011) 896 final
Artikel 17
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
Voorbehouden opdrachten |
Voorbehouden opdrachten |
De lidstaten kunnen het recht om deel te nemen aan aanbestedingsprocedures voorbehouden aan beschutte werkplaatsen en aan ondernemers die de maatschappelijke en professionele integratie van gehandicapte en achtergestelde werknemers tot doel hebben, of de uitvoering van deze opdrachten voorbehouden in het kader van programma’s voor beschermde arbeid, mits meer dan 30 % van de werknemers van deze werkplaatsen, ondernemingen of programma's gehandicapte of achtergestelde werknemers zijn. |
De lidstaten kunnen het recht om deel te nemen aan aanbestedingsprocedures voorbehouden aan beschutte werkplaatsen en aan ondernemers die de maatschappelijke en professionele integratie van gehandicapte en achtergestelde werknemers tot doel hebben, of de uitvoering van deze opdrachten voorbehouden in het kader van programma’s voor beschermde arbeid, mits meer dan 30 % van de , ondernemingen of programma's gehandicapte of achtergestelde werknemers zijn. |
In de oproep tot mededinging wordt naar deze bepaling verwezen. |
In de oproep tot mededinging wordt naar deze bepaling verwezen. |
Motivering
Deze bepaling is nieuw en daarom moet worden gedefinieerd welke groepen hieronder vallen en met name in hoeverre het toepassingsgebied van dit artikel ruimer is dan dat van het huidige artikel 19.
Wijzigingsvoorstel 9
COM(2011) 895 final
Artikel 34
COM(2011) 896 final
Artikel 19, lid 7
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
De lidstaten zorgen ervoor dat uiterlijk twee jaar na de in artikel 92, lid 1, bepaalde datum alle aanbestedingsprocedures uit hoofde van deze richtlijn worden verricht met gebruik van elektronische communicatiemiddelen, met name door elektronische inschrijving, overeenkomstig de voorschriften van dit artikel. |
De lidstaten alle aanbestedingsprocedures uit hoofde van deze richtlijn worden verricht met gebruik van elektronische communicatiemiddelen, met name door elektronische inschrijving, overeenkomstig de voorschriften van dit artikel. |
Motivering
Gezien het feit dat de voorwaarden zowel voor aanbestedende diensten, vooral op lokaal niveau, als voor aannemers in allerlei branches zeer uiteenlopen, is het beter dat de lidstaten actief bijdragen tot het gebruik van elektronische aanbestedingen in plaats van te eisen dat deze op korte termijn worden ingevoerd.
Wijzigingsvoorstel 10
COM(2011) 896 final
Artikel 24
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
Keuze van de procedures |
Keuze van de procedures |
||||
1. Wanneer zij overheidsopdrachten voor werken, leveringen of diensten gunnen, passen aanbestedende diensten de nationale procedures toe die in overeenstemming met deze richtlijn zijn gebracht, mits onverminderd artikel 30 een oproep tot mededinging overeenkomstig deze richtlijn is bekendgemaakt. |
1. Wanneer zij overheidsopdrachten voor werken, leveringen of diensten gunnen, passen aanbestedende diensten de nationale procedures toe die in overeenstemming met deze richtlijn zijn gebracht, mits onverminderd artikel 30 een oproep tot mededinging overeenkomstig deze richtlijn is bekendgemaakt. |
||||
De lidstaten bepalen dat aanbestedende diensten openbare of niet-openbare procedures kunnen toepassen, zoals geregeld bij deze richtlijn. |
De lidstaten bepalen dat aanbestedende diensten openbare of niet-openbare procedures kunnen toepassen, zoals geregeld bij deze richtlijn. |
||||
De lidstaten kunnen bepalen dat aanbestedende diensten innovatiepartnerschappen kunnen toepassen zoals geregeld bij deze richtlijn. |
De lidstaten bepalen dat aanbestedende diensten innovatiepartnerschappen kunnen toepassen zoals geregeld bij deze richtlijn. |
||||
Zij kunnen ook bepalen dat aanbestedende diensten een procedure van gunning door onderhandelingen of een concurrentiegerichte dialoog kunnen toepassen in de volgende gevallen: |
|||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
De lidstaten kunnen besluiten de procedure van gunning door onderhandelingen, de concurrentiegerichte dialoog of het innovatiepartnerschap niet in nationale wetgeving om te zetten. |
Motivering
Het CvdR vindt dat voor gunning door onderhandelingen in de "klassieke" sector dezelfde voorwaarden moeten gelden als in de nutssector. Dat geldt ook voor de concurrentiegerichte dialoog. Er is geen reden om aan te nemen dat deze procedure minder geschikt zou zijn voor diensten in de klassieke sector dan voor instanties die actief zijn in de nutssector. De aanbestedende dienst moet op basis van de aanbesteding in kwestie beslissen welke procedure dient te worden gevolgd.
Het is ook belangrijk om duidelijk aan te geven dat het aan de aanbestedende dienst en niet aan het nationale of EU-niveau is om per geval de meest geschikte procedure te kiezen. De EU en het nationale niveau moeten de aanbestedende diensten alle procedures ter beschikking stellen. Gebeurt dat niet, dan zouden er in elke lidstaat weer andere regels en procedures worden gehanteerd, met als gevolg dat de concurrentie verstoord raakt en er ongelijke mededingingsvoorwaarden ontstaan.
Wijzigingsvoorstel 11
COM(2011) 896 final
Artikel 30, lid 2, onder (a)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
Samen met artikel 84 (Overheidstoezicht) leidt deze verslagleggingsplicht tot onnodige bureaucratische rompslomp. Nieuwe administratieve verplichtingen moeten in het kader van de vereenvoudiging en flexibilisering van het EU-aanbestedingsrecht dringend worden vermeden. Daarom moet deze zin worden geschrapt.
Wijzigingsvoorstel 12
COM(2011) 895 final
Artikel 44, onder (d) (i) en onder e)
COM(2011) 896 final
Artikel 30, lid 2, onder (c) (i) en onder (d)
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Motivering
Het artikel dient te worden aangevuld met "geldige redenen" voor gevallen waarin een aanbestedende dienst een gebouw wil laten optrekken, bijv. een school, op een bepaalde plaats en de eigenaar van het perceel zijn grond alleen wil verkopen als hij het gebouw mag bouwen.
"Overmacht" betekent een aanscherping ten opzichte van de huidige formulering in artikel 31, lid 1, onder c) van Richtlijn 2004/18/EG. De huidige formulering moet worden gehandhaafd. Het moet mogelijk zijn om gebruik te maken van de procedure van gunning door onderhandelingen zonder mededinging voor de aankoop van leveringen en diensten die een aanbestedende dienst op grond van andere rechtsvoorschriften moet verschaffen, bijv. maaltijdvoorziening voor ouderen of de levering van hartkleppen aan ziekenhuizen, zolang er geen uitspraak is gedaan in de rechtszaak waarin beroep werd aangetekend tegen de gunning van de opdracht.
Wijzigingsvoorstel 13
COM(2011) 895 final
Artikel 45
COM(2011) 896 final
Artikel 31
Raamovereenkomsten
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
1. Aanbestedende diensten kunnen raamovereenkomsten sluiten, mits zij de in deze richtlijn voorgeschreven procedures toepassen. |
1. Aanbestedende diensten kunnen raamovereenkomsten sluiten, mits zij de in deze richtlijn voorgeschreven procedures toepassen. |
Een raamovereenkomst is een overeenkomst tussen een of meer aanbestedende diensten en een of meer ondernemers met het doel gedurende een bepaalde periode de voorwaarden inzake te gunnen opdrachten vast te leggen, met name wat betreft de prijs en, in voorkomend geval, de beoogde hoeveelheid. |
Een raamovereenkomst is een overeenkomst tussen een of meer aanbestedende diensten en een of meer ondernemers met het doel gedurende een bepaalde periode de voorwaarden inzake te gunnen opdrachten vast te leggen, met name wat betreft de prijs en, in voorkomend geval, de beoogde hoeveelheid. |
De looptijd van een raamovereenkomst mag niet langer zijn dan vier jaar, behalve in uitzonderingsgevallen die behoorlijk gemotiveerd zijn met name op grond van het voorwerp van de raamovereenkomst. |
|
2. Opdrachten die gebaseerd zijn op een raamovereenkomst, worden gegund volgens de procedures waarin dit lid en de leden 3 en 4 voorzien. |
2. Opdrachten die gebaseerd zijn op een raamovereenkomst, worden gegund volgens de procedures waarin dit lid en de leden 3 en 4 voorzien. |
De procedures kunnen alleen worden toegepast tussen de aanbestedende diensten die duidelijk daarvoor zijn aangewezen in de oproep tot mededinging of in de uitnodiging tot bevestiging van belangstelling, en de ondernemers die oorspronkelijk partij waren bij de raamovereenkomst. |
|
In opdrachten die op een raamovereenkomst zijn gebaseerd, mogen in geen geval wezenlijke wijzigingen worden aangebracht met betrekking tot in de raamovereenkomst gestelde voorwaarden, met name in het in lid 3 bedoelde geval. |
In opdrachten die op een raamovereenkomst zijn gebaseerd, mogen in geen geval wezenlijke wijzigingen worden aangebracht met betrekking tot in de raamovereenkomst gestelde voorwaarden, met name in het in lid 3 bedoelde geval. |
Aanbestedende diensten mogen geen oneigenlijk gebruik van raamovereenkomsten maken of mogen deze niet gebruiken om de mededinging te hinderen, te beperken of te vervalsen. |
Motivering
Het Comité van de Regio's vindt dat er voor raamovereenkomsten in principe een regeling moet worden getroffen zoals in de bestaande richtlijn 2004/17/EG, aangezien er geen redenen bestaan om bijv. de looptijd van dit soort overeenkomsten vast te stellen als dat voor andere soorten overeenkomsten ook niet wordt gedaan. Net zoals bij dynamische aankoopsystemen moet het mogelijk zijn om tijdens de looptijd met nieuwe partijen in zee te gaan, omdat zowel de aanbieders als de afnemers daarbij gebaat zijn. De laatste passage is onnodig omdat dit voortvloeit uit de beginselen.
Wijzigingsvoorstel 14
COM(2011) 895 final
Artikel 45, lid 4
COM(2011) 896 final
Artikel 31, lid 4
Raamovereenkomsten
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
4. Wanneer een raamovereenkomst met meer dan één ondernemer wordt gesloten, kan dit geschieden op een van de twee volgende wijzen: |
4. Wanneer een raamovereenkomst met meer dan één ondernemer wordt gesloten, kan dit geschieden op volgende wijze: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
Motivering
De voorgestelde richtlijn biedt geen verdere duidelijkheid rond het gebruik van raamovereenkomsten. Dit geldt met name voor het gebruik van en de keuze tussen rechtstreekse gunning en het opnieuw openstellen van de opdracht voor mededinging. Met het oog op de flexibiliteit zou het mogelijk moeten zijn om te kiezen voor een combinatie van de twee varianten, zodat men zich bij kleinere opdrachten direct kan verlaten op de vastgelegde voorwaarden, terwijl men bij grote opdrachten in het kader van dezelfde raamovereenkomst deze opnieuw voor mededinging kan openstellen.
Wijzigingsvoorstel 15
COM(2011) 896 final
Artikel 37
Occasionele gezamenlijke aanbestedingen
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
1. Een of meer aanbestedende diensten kunnen overeenkomen bepaalde specifieke aanbestedingen gezamenlijk te verrichten. |
1. Een of meer aanbestedende diensten kunnen overeenkomen bepaalde specifieke aanbestedingen gezamenlijk te verrichten. |
2. Wanneer één aanbestedende dienst de betrokken aanbestedingsprocedures alleen vervult in alle stadia gaande van de bekendmaking van de oproep tot mededinging tot de voltooiing van de daaruit voortvloeiende opdracht of opdrachten, is deze aanbestedende dienst als enige verantwoordelijk voor de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn. |
2. Wanneer één aanbestedende dienst de betrokken aanbestedingsprocedures alleen vervult in alle stadia gaande van de bekendmaking van de oproep tot mededinging tot de voltooiing van de daaruit voortvloeiende opdracht of opdrachten, is deze aanbestedende dienst als enige verantwoordelijk voor de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn. |
Wanneer de aanbestedingsprocedures en de uitvoering van de daaruit voortvloeiende opdrachten door meer dan één van de deelnemende aanbestedende diensten worden waargenomen, blijft elke aanbestedende dienst echter verantwoordelijk voor de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn met betrekking tot de stadia waarvoor hij zorgt. |
Wanneer de aanbestedingsprocedures en de uitvoering van de daaruit voortvloeiende opdrachten door meer dan één van de deelnemende aanbestedende diensten worden waargenomen, blijft elke aanbestedende dienst echter verantwoordelijk voor de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn met betrekking tot de stadia waarvoor hij zorgt. |
|
|
Motivering
Door deze aanvulling wordt verzekerd dat gemeenschappelijke aanbestedingen niet onnodig worden bemoeilijkt. Wat voor inkoopcentrales geldt (zie art. 35, lid 5) zou ook moeten gelden voor occasionele samenwerking.
Wijzigingsvoorstel 16
COM(2011) 895 final
Artikel 54
COM(2011) 896 final
Artikel 40
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
1. De technische specificaties als omschreven in punt 1 van bijlage VIII maken deel uit van de aanbestedingsdocumenten. Zij bepalen welke kenmerken worden voorgeschreven voor werken, leveringen of diensten. |
1. De technische specificaties als omschreven in punt 1 van bijlage VIII maken deel uit van de aanbestedingsdocumenten. Zij bepalen welke kenmerken worden voorgeschreven voor werken, leveringen of diensten. |
Deze kenmerken kunnen eveneens betrekking hebben op specifieke processen voor de productie of verrichting van de gevraagde werken, leveringen of diensten of op elk ander stadium van de levenscyclus als bedoeld in artikel 2, punt 22. |
Deze kenmerken kunnen eveneens betrekking hebben op specifieke processen voor de productie of verrichting van de gevraagde werken, leveringen of diensten of op elk ander stadium van de levenscyclus als bedoeld in artikel 2, punt 22. |
De technische specificaties bepalen ook of de overdracht van intellectuele-eigendomsrechten vereist zal zijn. |
De technische specificaties bepalen ook of de overdracht van intellectuele-eigendomsrechten vereist zal zijn. |
Voor alle aanbestedingen waarvan het voorwerp bedoeld is voor gebruik door personen, hetzij door het ruime publiek hetzij door het personeel van de aanbestedende dienst, moeten deze technische specificaties, uitgezonderd in naar behoren gemotiveerde gevallen, zodanig worden opgesteld dat rekening wordt gehouden met criteria inzake toegankelijkheid voor personen met een handicap of de geschiktheid van het ontwerp voor alle gebruikers. |
|
Wanneer bij wetgevende handeling van de Unie verplichte normen inzake toegankelijkheid worden aangenomen, moet bij de vaststelling van technische specificaties wat toegankelijkheidscriteria betreft daarnaar worden verwezen. |
Wanneer bij wetgevende handeling van de Unie verplichte normen inzake toegankelijkheid worden aangenomen, moet bij de vaststelling van technische specificaties wat toegankelijkheidscriteria betreft daarnaar worden verwezen. |
Motivering
Gezien de grote verscheidenheid aan aanbestedingen gaat de voorgestelde tekst veel te ver. Bovendien gaat het hier om het soort bepaling dat vaak wordt aangetroffen in nationale bouwvoorschriften. De tekst van artikel 23, lid 1, van Richtlijn 2004/18/EG en artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2004/17/EG moet dan ook worden gehandhaafd.
Wijzigingsvoorstel 17
COM(2011) 896 final
Artikel 44
Verdeling van opdrachten in percelen
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
1. Overheidsopdrachten kunnen worden onderverdeeld in homogene of heterogene percelen. Voor opdrachten met een waarde die gelijk is aan of hoger dan de in artikel 4 bepaalde drempels maar overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 niet lager dan 500 000 euro, verschaft de aanbestedende dienst, wanneer hij het niet passend acht de opdracht in percelen te verdelen, in de aankondiging van de opdracht of in de uitnodiging tot bevestiging van belangstelling een specifieke toelichting over zijn motieven daarvoor. |
1. Overheidsopdrachten kunnen worden onderverdeeld in homogene of heterogene percelen. |
Aanbestedende diensten geven in de aankondiging van de opdracht of de uitnodiging tot bevestiging van belangstelling aan of de inschrijvingen beperkt zijn tot één perceel dan wel tot een aantal percelen. |
|
Motivering
Dit veroorzaakt onnodig veel administratieve rompslomp voor aanbestedende diensten en daarom dient deze passage te worden geschrapt.
Wijzigingsvoorstel 18
COM(2011) 896 final
Artikel 54, lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
Artikel 54 |
Artikel 54 |
2. Aanbestedende diensten kunnen besluiten een opdracht niet te gunnen aan de inschrijver die de beste inschrijving heeft ingediend, wanneer zij hebben vastgesteld dat de inschrijving niet of niet op gelijkwaardige wijze voldoet aan verplichtingen uit hoofde van wetgeving van de Unie op het gebied van sociaal, arbeids- of milieurecht of uit hoofde van de in bijlage XI vermelde bepalingen van internationaal sociaal en milieurecht. |
2. Aanbestedende diensten kunnen besluiten een opdracht niet te gunnen aan de inschrijver die de beste inschrijving heeft ingediend, wanneer zij hebben vastgesteld dat de inschrijving niet of niet op gelijkwaardige wijze voldoet aan verplichtingen uit hoofde van wetgeving van de Unie op het gebied van sociaal, arbeids- of milieurecht of uit hoofde van de in bijlage XI vermelde bepalingen van internationaal sociaal en milieurecht. |
Motivering
Inschrijvers moeten niet alleen de EU-regelgeving maar ook de nationale wetgeving in acht nemen.
Wijzigingsvoorstel 19
COM(2011) 896 final
Artikel 55, lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
Artikel 55 |
Artikel 55 |
Voor de toepassing van de in de eerste alinea, onder d), bedoelde uitsluitingsgrond voorzien de aanbestedende diensten in een methode voor de beoordeling van contractuele prestaties op basis van objectieve en meetbare criteria die op een systematische, consistente en transparante wijze worden gehanteerd. Elke prestatiebeoordeling wordt bekendgemaakt aan de desbetreffende ondernemer, die de gelegenheid krijgt bezwaar te maken tegen de bevindingen en bescherming in rechte kan verkrijgen. |
Motivering
De laatste alinea van artikel 55, lid 3, is onbegrijpelijk en leidt daardoor tot minder rechtszekerheid, en bijgevolg wellicht ook tot een groter aantal klachten. Bovendien krijgen aanbestedende diensten hierdoor nieuwe plichten opgelegd, hetgeen in strijd is met de beoogde vermindering van de bureaucratische rompslomp. Deze alinea dient dan ook te worden geschrapt.
Wijzigingsvoorstel 20
COM(2011) 895 final
Artikel 76
COM(2011) 896 final
Artikel 66
Gunningscriteria voor opdrachten
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
1. Onverminderd nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de vergoeding van bepaalde diensten zijn de criteria op basis waarvan aanbestedende diensten een opdracht gunnen: |
1. nverminderd nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de vergoeding van bepaalde diensten zijn de criteria op basis waarvan aanbestedende diensten een opdracht gunnen: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
De kosten kunnen naar keuze van de aanbestedende dienst worden beoordeeld op basis van de prijs alleen of op basis van kosteneffectiviteit, zoals een beoordeling van de levenscycluskosten, onder de in artikel 67 bepaalde voorwaarden. |
|||||
2. De in lid 1, onder a), bedoelde economisch meest voordelige inschrijving wordt uit het oogpunt van de aanbestedende dienst vastgesteld op basis van criteria die verband houden met het voorwerp van de betrokken opdracht. Deze criteria omvatten naast de in lid 1, onder b), bedoelde prijs of kosten andere criteria die verband houden met het voorwerp van de betrokken opdracht, zoals: |
2. De in lid 1, onder a), bedoelde economisch meest voordelige inschrijving wordt uit het oogpunt van de aanbestedende dienst vastgesteld op basis van criteria die verband houden met het voorwerp van de betrokken opdracht. Deze criteria omvatten naast de prijs andere criteria die verband houden met het voorwerp van de betrokken opdracht, zoals: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Motivering
Het is goed dat de aanbestedende dienst kan kiezen tussen de economisch meest voordelige aanbieding en de laagste prijs. Maar dan moet wel het begrip uit de bestaande richtlijn worden gebruikt, nl. "laagste prijs". "Laagste kostprijs" impliceert immers dat nog met iets anders dan de prijs rekening moet worden gehouden, omdat "kostprijs" ruimer is dan "prijs". Economisch meest voordelige aanbieding is het criterium dat moet worden gehanteerd indien naar andere parameters wordt gekeken, bijv. naar levenscycluskosten.
In sommige gevallen geeft de aanbestedende dienst al in de aanbestedingsstukken aan welke prijs zal worden betaald. Het moet volstrekt duidelijk zijn dat dat tot de mogelijkheden behoort.
De reden om het criterium van korte circuits op te nemen is omdat dit de aanbestedende diensten meerwaarde geeft voor bepaalde producten en diensten. Deze meerwaarde komt voort uit het feit dat producten en diensten dankzij korte circuits sneller ter plaatse kunnen zijn en er makkelijker en soepeler kan worden ingespeeld op de vereisten. Bovendien draagt dit criterium ook substantieel bij tot een verbetering qua milieunormen (kortere transport- en opslagtermijnen, minder uitstoot), hetgeen uiteindelijk zowel de aanbestedende diensten als het publiek ten goede komt. Aanbestedende diensten kunnen daarom in hun gunningscriteria parameters opnemen die in bepaalde categorieën tot ruimere mogelijkheden kunnen leiden wat het aanbod van een bepaalde economische operator betreft, waardoor de vereisten van de openbare aanbesteding nog beter kunnen worden vervuld.
Ook moet nadrukkelijk worden aangegeven dat sociale criteria een rol kunnen spelen; zo heeft de inschrijver bijv. een streepje voor wanneer het bedrijf in kwestie een gelijkekansenbeleid voor zijn werknemers voert of wanneer het langdurig werklozen in dienst neemt.
Wijzigingsvoorstel 21
COM(2011) 896 final
Artikel 66, lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
Artikel 66 |
Artikel 66 |
3. De lidstaten kunnen bepalen dat de gunning van bepaalde soorten opdrachten wordt gebaseerd op de economisch meest voordelige aanbieding als bedoeld in lid 1, onder a), en lid 2. |
|
Motivering
Het doel van deze modernisering is aanbestedende diensten en inschrijvers zoveel mogelijk flexibiliteit te bieden. Aanbestedende diensten moeten zelf kunnen beslissen of zij een opdracht gunnen op basis van de economisch meest voordelige inschrijving of op basis van de laagste prijs. De lidstaten mogen niet voor de lokale overheden beslissen wat nodig is. Als een opdracht niet meer op basis van de laagste prijs kan worden gegund, nemen de concurrentiekansen voor kleine ondernemingen aanzienlijk af. Daarom moet lid 3 van artikel 66 worden geschrapt.
Wijzigingsvoorstel 22
COM(2011) 895 final
Artikel 76, lid 4
COM(2011) 896 final
Artikel 66, lid 4
Gunningscriteria voor opdrachten
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
4. Gunningscriteria verlenen de aanbestedende dienst geen onbeperkte keuzevrijheid. Zij zorgen ervoor dat daadwerkelijke mededinging mogelijk blijft en worden onderworpen aan voorschriften waarmee de door de inschrijvers verstrekte informatie daadwerkelijk kan worden gecontroleerd. Aanbestedende diensten controleren op basis van de door de inschrijvers verstrekte informatie en bewijsmiddelen daadwerkelijk of de inschrijvingen aan de gunningscriteria voldoen. |
|
Motivering
Deze bepaling is onnodig, voegt niets toe en kan daarom beter worden geschrapt. De inhoud van de bepaling komt al aan de orde in de algemene beginselen.
Wijzigingsvoorstel 23
COM(2011) 896 final
Artikel 73, onder (a)
Ontwerpadvies |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
|
Motivering
Dit wijzigingsvoorstel vloeit voort uit het schrappen van art. 11, lid 5, van COM(2011) 896 final en art. 21, lid 5, van COM(2011) 895 final (overeenkomstig wijzigingsvoorstel 7). Deze situatie kan na de gunning van de opdracht niet meer voorkomen.
Wijzigingsvoorstel 24
COM(2011) 895 final
Artikel 77
COM(2011) 896 final
Artikel 67
Berekening van levenscycluskosten
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
3. Ingeval als onderdeel van een wetgevingshandeling van de Unie, inclusief bij gedelegeerde handelingen uit hoofde van sectorspecifieke regelgeving, een gemeenschappelijke methodologie voor de berekening van levenscycluskosten wordt vastgesteld, is deze van toepassing wanneer de levenscycluskosten deel uitmaken van de in artikel 66, lid 1, bedoelde gunningscriteria. |
|
Een lijst van dergelijke wetgevings- en gedelegeerde handelingen is opgenomen in bijlage XV. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de bijwerking van deze lijst wanneer wijzigingen noodzakelijk zijn ten gevolge van de vaststelling van nieuwe wetgeving of de intrekking of wijziging van deze wetgeving. |
Motivering
Het Comité van de Regio's staat achter het doel van Europa 2020 en hecht waarde aan een duurzame, sociaal verantwoorde en innovatieondersteunende aanbestedingsprocedure. Het is ook positief dat de Commissie de aanbestedende diensten ertoe aanspoort om rekening te houden met levenscycluskosten. Er is al veel gedaan op dit vlak, maar er is nog een lange weg te gaan. Het Comité is van mening dat de verplichting om voor de berekening van levenscycluskosten een gemeenschappelijke methodologie te gebruiken in de gegeven omstandigheden een brug te ver is.
Wijzigingsvoorstel 25
COM(2011) 895 final
Artikel 79
COM(2011) 896 final
Artikel 69
Abnormaal lage inschrijvingen
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
1. De aanbestedende dienst verzoekt ondernemers om toelichting over de gevraagde prijs of kosten wanneer aan alle volgende voorwaarden is voldaan: |
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
2. Wanneer inschrijvingen om andere redenen abnormaal laag lijken, kunnen aanbestedende diensten ook om toelichting verzoeken. |
4. Wanneer inschrijvingen om andere redenen abnormaal laag lijken, kunnen aanbestedende diensten ook om toelichting verzoeken. |
||||
3. De in de leden 1 en 2 bedoelde toelichting kan in het bijzonder betrekking hebben op: |
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
4. De aanbestedende dienst controleert de verstrekte informatie in overleg met de inschrijver. Hij kan de inschrijving alleen afwijzen wanneer het lage niveau van de aangerekende prijzen of kosten niet uit het bewijsmateriaal blijkt rekening houdend met de in lid 3 bedoelde elementen. |
|
||||
Aanbestedende diensten wijzen de inschrijving af wanneer zij hebben vastgesteld dat de inschrijving abnormaal laag is omdat zij niet voldoet aan verplichtingen gelden uit hoofde van wetgeving van de Unie op het gebied van sociaal, arbeids- of milieurecht of uit hoofde van de in bijlage XI vermelde bepalingen van internationaal sociaal en milieurecht. |
|||||
5. Wanneer een aanbestedende dienst constateert dat een inschrijving abnormaal laag is doordat de inschrijver overheidssteun heeft gekregen, kan de inschrijving alleen op die grond worden afgewezen na overleg met de inschrijver wanneer deze niet binnen een door de aanbestedende dienst gestelde toereikende termijn kan aantonen dat de betrokken steun verenigbaar met de interne markt is in de zin van artikel 107 van het Verdrag. Wanneer de aanbestedende dienst in een dergelijke situatie een inschrijving afwijst, stelt hij de Commissie daarvan in kennis. |
|
||||
6. De lidstaten stellen overeenkomstig artikel 88 andere lidstaten desgevraagd informatie ter beschikking over de bewijzen en stukken die met betrekking tot de in lid 3 bedoelde gegevens worden overgelegd. |
|
Motivering
Het Comité van de Regio's geeft de voorkeur aan de formulering die wordt gebruikt in artikel 55 van de bestaande Richtlijn 2004/18/EG voor abnormaal lage inschrijvingen, omdat de voorgestelde tekst tot administratieve lasten voor zowel de aanbestedende diensten als aannemers leidt. De voorgestelde tekst vermindert ook de speelruimte van de aanbestedende diensten op dit terrein, wat niet de bedoeling kan zijn.
Wijzigingsvoorstel 26
COM(2011) 895 final
Artikel 81
COM(2011) 896 final
Artikel 71
Onderaanneming
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
1. In de aanbestedingsdocumenten kan de aanbestedende dienst de inschrijver verzoeken, of hij kan daartoe door een lidstaat worden verplicht, in zijn inschrijving aan te geven welk gedeelte van de opdracht hij eventueel voornemens is aan derden in onderaanneming te geven en welke onderaannemers hij voorstelt. |
|
2. De lidstaten kunnen bepalen dat de aanbestedende dienst verschuldigde betalingen op verzoek van de onderaannemer en wanneer de aard van de opdracht dit mogelijk maakt, rechtstreeks aan de onderaannemer overmaakt voor werken, leveringen of diensten aan de hoofdaannemer. In dat geval voeren de lidstaten passende mechanismen in waardoor de hoofdaannemer zich kan verzetten tegen onverschuldigde betalingen. Regelingen betreffende deze wijze van betaling worden in de aanbestedingsdocumenten omschreven. |
|
3. De leden 1 en 2 laten de vraag naar de aansprakelijkheid van de hoofdondernemer onverlet. |
|
Motivering
De betrekkingen tussen aannemers en onderaannemers horen thuis in het mededingingsrecht en in het nationale verbintenissenrecht en daar mag door deze richtlijn geen verandering in worden gebracht.
Bovendien leidt deze bepaling tot juridische verwarring omdat een onderaannemer die tegen betaling werk verricht voor de aanbestedende dienst, een ondernemer is en geen onderaannemer. Bovendien kunnen deze bepalingen de mogelijkheid van de aanbestedende dienst om met de betaling te wachten totdat de opdracht overeenkomstig het contract is uitgevoerd, beperken.
Wijzigingsvoorstel 27
COM(2011) 895 final
Artikel 82
COM(2011) 896 final
Artikel 72
Wijziging van opdrachten gedurende de termijn
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
1. Een wezenlijke wijziging van de bepalingen van een opdracht voor werken, leveringen of diensten tijdens de looptijd ervan vormt een nieuwe gunning in de zin van deze richtlijn en vereist een nieuwe gunningsprocedure overeenkomstig deze richtlijn. |
|
||||
2. Een wijziging van een opdracht tijdens de looptijd ervan wordt geacht wezenlijk te zijn in de zin van lid 1 wanneer de opdracht hierdoor wezenlijk verschilt van de aanvankelijk gesloten opdracht. Onverminderd de leden 3 en 4 wordt een wijziging in elk geval geacht wezenlijk te zijn wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan: |
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
3. De vervanging van de ondernemer wordt geacht een wezenlijke wijziging te zijn in de zin van lid 1. |
|
||||
De eerste alinea geldt echter niet in het geval van rechtsopvolging onder algemene of gedeeltelijke titel in de positie van de aanvankelijke ondernemer, ten gevolge van herstructurering van de onderneming of insolventie, door een andere ondernemer die voldoet aan de aanvankelijk vastgestelde criteria voor kwalitatieve selectie, mits dit geen andere wezenlijke wijzigingen in de opdracht meebrengt en niet is bedoeld om de toepassing van deze richtlijn te omzeilen. |
|||||
4. Wanneer de waarde van de wijziging in geld kan worden uitgedrukt, wordt de wijziging niet geacht wezenlijk te zijn in de zin van lid 1 wanneer de waarde ervan de in artikel 4 vastgestelde drempels niet overschrijdt en wanneer deze minder dan 5 % van de prijs van de aanvankelijke opdracht bedraagt, mits de wijziging de algemene aard van de opdracht niet wijzigt. Wanneer een aantal opeenvolgende wijzigingen plaatsvinden, wordt de waarde beoordeeld op basis van de cumulatieve waarde van de opeenvolgende wijzigingen. |
|
||||
5. Wijzigingen van een opdracht worden niet geacht wezenlijk te zijn in de zin van lid 1 wanneer door de aanbestedingsdocumenten is voorzien in duidelijke, precieze en ondubbelzinnige herzieningsclausules of -opties. Deze clausules omschrijven de omvang en de aard van mogelijke wijzigingen of keuzemogelijkheden alsmede de voorwaarden waaronder deze kunnen worden gebruikt. Zij voorzien niet in wijzigingen of keuzemogelijkheden die de algemene aard van de gunningsprocedure kunnen veranderen. |
|
||||
6. In afwijking van lid 1 vereist een wezenlijke wijziging geen nieuwe aanbestedingsprocedure wanneer aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan: |
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
Aanbestedende diensten maken deze wijzigingen bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze aankondigingen bevatten de in bijlage VI, deel G, bedoelde informatie en worden bekendgemaakt overeenkomstig artikel 49. |
|||||
7. De aanbestedende diensten maken geen gebruik van wijzigingen in de opdracht in de volgende gevallen: |
|
||||
|
|
||||
|
|
Motivering
De huidige richtijnen bevatten procedurele regels voor het verloop van aanbestedingen. Zij bevatten geen bepalingen over de wijziging van opdrachten gedurende de termijn en die bepalingen moeten ook niet worden opgenomen in de nieuwe richtlijnen, omdat dit onnodig veel administratieve rompslomp voor aanbestedende diensten veroorzaakt en de flexibiliteit vermindert. Indien de Commissie informatie wil verstrekken over de jurisprudentie van het Hof op dit gebied, dan is een interpretatieve mededeling hiervoor een beter instrument.
Wijzigingsvoorstel 28
COM(2011) 896 final
Artikel 83
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
Artikel 83 |
Artikel 83 |
Overeenkomstig Richtlijn 89/665/EEG van de Raad zorgen de lidstaten voor een correcte tenuitvoerlegging van deze richtlijn door doeltreffende, beschikbare en transparante mechanismen ter aanvulling van het bestaande stelsel van beroepsmogelijkheden tegen beslissingen van aanbestedende diensten. |
Motivering
Het is overbodig om er in een richtlijn op te wijzen dat de richtlijn correct moet worden uitgevoerd. Het bestaande stelsel van beroepsmogelijkheden tegen beslissingen van aanbestedende diensten is voldoende. Als men de regelgeving eenvoudiger en flexibeler wil maken, moeten er geen nieuwe, overbodige structuren in het leven worden geroepen.
Wijzigingsvoorstel 29
COM(2011) 895 final
Artikel 93
COM(2011) 896 final
Artikel 84
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
Overheidstoezicht |
Overheidstoezicht |
||||
1. De lidstaten wijzen één onafhankelijke instantie aan die belast is met toezicht op en coördinatie van uitvoeringsactiviteiten (hierna "de toezichtsinstantie"). De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van de aangewezen instantie. |
|
||||
Alle aanbestedende diensten zijn onderworpen aan dit toezicht. |
|||||
2. De bevoegde instanties die bij de uitvoeringsactiviteiten betrokken zijn, worden zo georganiseerd dat bevoegdheidsconflicten worden vermeden. Het stelsel van overheidstoezicht is transparant. Met dat doel worden richtsnoeren en adviezen alsmede een jaarverslag over de tenuitvoerlegging en toepassing van de in deze richtlijn vastgestelde regels bekendgemaakt. |
|
||||
Het jaarverslag bevat de volgende informatie: |
|||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
3. De toezichtsinstantie is belast met de volgende taken: |
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
De onder e) bedoelde taken laten de uitoefening van het recht van hoger beroep overeenkomstig nationaal recht of overeenkomstig de bij Richtlijn 89/665/EEG ingevoerde regeling onverlet. |
|||||
De lidstaten machtigen de toezichtsinstantie om in beroepsprocedures tegen beslissingen van aanbestedende diensten krachtens nationaal recht bevoegde gerechtelijke instanties aan te zoeken wanneer deze een schending heeft vastgesteld tijdens haar activiteiten van toezicht en juridisch advies. |
|||||
4. Onverminderd de algemene procedures en werkmethoden die de Commissie heeft vastgesteld voor haar mededelingen aan en contacten met de lidstaten, treedt de toezichtsinstantie op als specifiek contactpunt voor de Commissie wanneer deze overeenkomstig artikel 17 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie toeziet op de toepassing van het Europese recht en op de uitvoering van de begroting van de Unie. Zij brengt aan de Commissie verslag uit over elke schending van deze richtlijn in procedures voor de gunning van direct of indirect door de Unie gefinancierde opdrachten. |
|
||||
De Commissie kan de toezichtsinstantie in het bijzonder aanzoeken voor de behandeling van individuele gevallen wanneer de opdracht nog niet is gegund of het nog mogelijk is een beroepsprocedure in te stellen. Zij kan deze instantie ook belasten met de controleactiviteiten die noodzakelijk zijn ter uitvoering van de maatregelen waartoe lidstaten zich hebben verbonden om door de Commissie aangewezen schendingen van Europese aanbestedingsregels en beginselen te verhelpen. |
|||||
De Commissie kan de toezichtsinstantie verzoeken beweerde inbreuken op de aanbestedingsregels van de Unie te onderzoeken met betrekking tot door de begroting van de Unie medegefinancierde projecten. Zij kan de toezichtsinstantie belasten met de begeleiding van bepaalde gevallen om ervoor te zorgen dat ten aanzien van inbreuken op de aanbestedingsregels van de Unie met betrekking tot medegefinancierde projecten passende maatregelen worden genomen door de bevoegde nationale autoriteiten, die verplicht zijn de instructies van de toezichtsinstantie te volgen. |
|||||
5. De onderzoeks- en handhavingsactiviteiten die de toezichtsinstantie verricht om te verzekeren dat de beslissingen van de aanbestedende diensten voldoen aan deze richtlijn en de algemene beginselen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, komen niet in de plaats van en doen niet af aan de institutionele rol van de Commissie als behoeder van het Verdrag. Wanneer de Commissie een individueel geval voor behandeling verwijst, behoudt zij voorts het recht om op te treden in overeenstemming met de haar krachtens het Verdrag verleende bevoegdheden. |
|
||||
6. De aanbestedende diensten verstrekken de nationale toezichtsinstantie de volledige tekst van alle gegunde opdrachten met een waarde die gelijk is aan of hoger dan: |
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
7. Onverminderd nationale wetgeving betreffende toegang tot informatie en in overeenstemming met nationale en EU-wetgeving betreffende gegevensbescherming geeft de toezichtsinstantie op schriftelijk verzoek kosteloze, onbeperkte, volledige en rechtstreekse toegang tot de in lid 6 bedoelde opdrachten. Toegang tot bepaalde delen van de opdrachten kan worden geweigerd wanneer de vrijgeving daarvan de handhaving van de wet in de weg zou staan of anderszins in strijd zou zijn met het openbare belang, schade zou berokkenen aan de rechtmatige commerciële belangen van bepaalde publieke of particulier ondernemers of afbreuk zou kunnen doen aan de eerlijke mededinging tussen ondernemers. |
|
||||
Toegang tot de onderdelen die voor vrijgeving in aanmerking komen, wordt binnen een redelijke termijn verleend en niet later dan 45 dagen vanaf de datum van het verzoek. |
|||||
De verzoekers die om toegang vragen, hoeven geen direct of indirect belang met betrekking tot de desbetreffende opdracht aan te tonen. De ontvanger van de informatie mag deze publiek maken. |
|||||
8. Het in lid 2 genoemde verslag bevat eveneens een overzicht van alle activiteiten die de toezichtsinstantie overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 uitoefent. |
|
Motivering
De eis om nationale toezichtsinstanties op te richten en deze instanties de tekst van alle gegunde opdrachten te verstrekken is duidelijk in strijd met het subsidiariteitsbeginsel. De lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor de organisatie van hun openbaar bestuur. Het nationale toezicht op de naleving van de aanbestedingsregels is een taak van de nationale rechtbanken, toezichthouders en auditors. Bovendien leiden deze regels tot meer administratieve rompslomp voor de aanbestedende diensten.
Wijzigingsvoorstel 30
COM(2011) 896 final
Artikel 85, eerste alinea
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
Artikel 85 |
Artikel 85 |
||||
Aanbestedende diensten stellen over elke opdracht en raamovereenkomst en telkens wanneer een dynamisch aankoopsysteem wordt ingevoerd, een proces-verbaal op, dat ten minste het volgende bevat: |
|||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Motivering
De hier bedoelde documentatieplicht legt een onevenredig grote last op de schouders van lokale overheden en leidt bovendien nergens toe. Doel van deze herziening is nu juist het verminderen van het aantal overbodige administratieve verplichtingen, en niet de invoering van nog meer bureaucratie.
Wijzigingsvoorstel 31
COM(2011) 896 final
Artikel 85, laatste twee alinea's
Individuele verslagen over procedures voor de gunning van opdrachten
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
Artikel 85 Individuele verslagen over procedures voor de gunning van opdrachten |
Artikel 85 Individuele verslagen over procedures voor de gunning van opdrachten |
De aanbestedende diensten documenteren het verloop van alle gunningsprocedures, ongeacht of deze al dan niet elektronisch worden verricht. Hiertoe bewaren zij documenten voor alle stadia in de aanbestedingsprocedure, met inbegrip van de communicatie met ondernemers en interne beraadslaging, de voorbereiding van de inschrijvingen, eventuele dialoog of onderhandeling, selectie en gunning van de opdracht. |
. |
Het proces-verbaal, of de hoofdpunten ervan, worden desgevraagd aan de Commissie of de nationale toezichtsinstantie meegedeeld. |
Motivering
Het Comité van de Regio's vindt dat het systeem met processen-verbaal, zoals omschreven in artikel 43 van Richtlijn 2004/18/EG, de voorkeur verdient boven de hier voorgestelde regeling en de administratieve last op de schouders van de aanbestedende diensten verlicht.
Wijzigingsvoorstel 32
COM(2011) 895 final
Artikel 95
COM(2011) 896 final
Artikel 86
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
Nationale verslaglegging en lijsten van aanbestedende diensten |
|||||
1. De overeenkomstig artikel 84 opgerichte of aangewezen instanties zenden de Commissie uiterlijk op 31 oktober van het volgende jaar op basis van een standaardformulier een uitvoerings- en statistisch verslag over het jaar. |
|
||||
2. Het in lid 1 bedoelde verslag bevat ten minste de volgende informatie: |
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 89 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I om na kennisgevingen door lidstaten de lijst van aanbestedende diensten bij te werken, wanneer deze wijzigingen noodzakelijk zijn om aanbestedende diensten juist te identificeren. |
|
||||
De Commissie kan op gezette tijdstippen in het Publicatieblad van de Europese Unie een lijst van de krachtens lid 2, onder a), doorgegeven publiekrechtelijke diensten ter informatie bekendmaken. |
|||||
4. De lidstaten stellen de Commissie informatie ter beschikking over hun institutionele organisatie met betrekking tot de uitvoering, controle en naleving van deze richtlijn, alsmede over nationale initiatieven om voorlichting en bijstand te verlenen bij de uitvoering van de aanbestedingsregels van de Unie of een antwoord te formuleren op de uitdagingen die zich bij de uitvoering van deze regels aandienen. |
|
||||
5. De Commissie stelt het standaardformulier vast voor het opmaken van het in lid 1 bedoelde jaarlijkse uitvoerings- en statistisch verslag. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 91 bedoelde raadplegingsprocedure. |
|
Motivering
De voorgestelde bepaling dient te worden geschrapt. Deze bepaling leidt tot een hoop administratie voor zowel de instantie die al deze lijsten moet opstellen als voor de aanbestedende diensten die de informatie moeten verstrekken.
Wijzigingsvoorstel 33
COM(2011) 895 final
Artikel 96
COM(2011) 896 final
Artikel 87
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
Bijstand voor aanbestedende diensten en ondernemers |
|
1. De lidstaten stellen structuren voor technische ondersteuning ter beschikking om aanbestedende diensten juridisch en economisch advies, voorlichting en bijstand te verlenen bij de voorbereiding en uitvoering van aanbestedingsprocedures. De lidstaten zorgen er eveneens voor dat elke aanbestedende dienst bekwame bijstand en adviesverlening over individuele aangelegenheden kan verkrijgen. |
|
2. Teneinde de toegang van ondernemers, en met name kmo's, tot aanbestedingen te verbeteren en het correcte begrip van de bepalingen van deze richtlijn te bevorderen, zorgen de lidstaten ervoor dat passende bijstand kan worden verkregen, ook met elektronische middelen of met gebruik van bestaande netwerken voor beroepsondersteuning. |
|
3. Specifieke administratieve ondersteuning wordt ter beschikking gesteld van ondernemers die voornemens zijn deel te nemen aan een aanbestedingsprocedure in een andere lidstaat. Deze ondersteuning heeft ten minste betrekking op de administratieve verplichtingen in de betrokken lidstaat en op mogelijke verplichtingen op het gebied van elektronische aanbestedingen. |
|
De lidstaten zorgen ervoor dat belangstellende ondernemers een vlotte toegang krijgen tot passende informatie over verplichtingen met betrekking tot belastingen, milieubescherming en sociaal- of arbeidsrechtelijke verplichtingen die gelden in de lidstaat, regio of plaats waar de werken moeten worden uitgevoerd of de diensten moeten worden verricht en die bij de uitvoering van de opdracht van toepassing zullen zijn op de ter plaatse uit te voeren werken of te leveren diensten. |
|
4. Voor de toepassing van de leden 1, 2 en 3 kunnen de lidstaten een of meerdere instanties of administratieve structuren aanwijzen. De lidstaten zorgen voor een passende coördinatie tussen deze instanties en structuren. |
|
Motivering
De organisatie van bijstand voor aanbestedende diensten op nationaal niveau is een zaak van de lidstaten en daarom dient dit artikel te worden geschrapt. Als de regelgeving eenvoudiger zou zijn, dan zou de behoefte aan uitleg van de aanbestedingsregels waarschijnlijk ook kleiner zijn.
Wijzigingsvoorstel 34
COM(2011) 896 final
Artikel 88, lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
Artikel 88 |
Artikel 88 |
3. Voor de toepassing van dit artikel wijzen de lidstaten een of meerdere contactpunten aan en delen zij de contactgegevens daarvan mee aan de overige lidstaten, de toezichtsinstanties en de Commissie. De lidstaten publiceren de lijst van contactpunten en werken deze regelmatig bij. De toezichtsinstantie wordt belast met de coördinatie van deze contactpunten. |
3. Voor de toepassing van dit artikel wijzen de lidstaten een of meerdere contactpunten aan en delen zij de contactgegevens daarvan mee aan de overige lidstaten en de Commissie. De lidstaten publiceren de lijst van contactpunten en werken deze regelmatig bij. |
Motivering
Artikel 88 moet worden gehandhaafd, zij het zonder vermelding van de nieuwe toezichtsinstanties. Doel van deze herziening is nu juist het verminderen van het aantal overbodige administratieve verplichtingen, en niet de invoering van nog meer bureaucratie.
Brussel, 9 oktober 2012
De voorzitter van het Comité van de Regio's
Ramón Luis VALCÁRCEL SISO
18.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 391/84 |
Advies van het Comité van de Regio's — Het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV)
2012/C 391/10
HET COMITE VAN DE REGIO'S
— |
staat achter de oprichting van het nieuwe Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV), dat gericht is op de tenuitvoerlegging van het GVB, en wijst erop dat het van groot belang is dat de nodige middelen worden vrijgemaakt om de door het GVB opgelegde koers te kunnen volgen; |
— |
is ingenomen met het feit dat het nieuwe EFMZV het merendeel van de financiële instrumenten van het GVB en het geïntegreerd maritiem beleid (GMB), die voorheen over verschillende fondsen verdeeld waren, samenvoegt; dat is nl. een welkome vereenvoudiging; |
— |
pleit ervoor dat het EFMZV prioritair gericht blijft op de visserij, en zich niet gaat toeleggen op de vervanging van de visserij door andere activiteiten, iets waarop het overigens al herhaaldelijk heeft gewezen; zaak is juist het beroep van visser weer aantrekkelijker te maken; |
— |
is verontrust over de inkrimping van het budget voor gegevensverzameling, net nu er extra middelen nodig zijn; de beschikbaarheid van volledige en voor beheersdoeleinden verwerkte gegevens zou enerzijds ten grondslag moeten liggen aan het GVB en anderzijds moeten worden uitgeroepen tot begrotingsprioriteit van het EFMZV; |
— |
is ten zeerste gekant tegen de afschaffing van de maatregelen voor de aanpassing van de vloot; de nieuwe GVB-doelstellingen en m.n. het geleidelijke streven naar de MDO, zullen immers tot gevolg hebben dat vaartuigen aan de vloot moeten worden onttrokken en dat steun moet worden verleend voor het tijdelijk stopzetten van de activiteiten; |
— |
wijst erop dat mocht de teruggooi geleidelijk worden beperkt, de vaartuigen moeten worden aangepast en gemoderniseerd en een aantal passende investeringen nodig zijn in de havens; |
— |
verbaast zich erover dat geen middelen worden uitgetrokken voor de uitwerking van de meerjarenplannen; |
— |
verzoekt om daadkrachtige steun voor technologische innovatie en investeringen die zijn gericht op een sterkere selectiviteit van het vistuig; |
— |
meent dat uitfasering van de opslagsteun een verkeerde keuze is. |
Rapporteur |
Pierre MAILLE (FR/PSE), voorzitter van de Algemene Raad van de Finistère |
Referentiedocument |
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij [tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad, Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad, en Verordening (EU) nr. xxxx/2011 van de Raad inzake het geïntegreerd maritiem beleid] COM(2011) 804 final |
I. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,
1. |
is ingenomen met het voornemen van de Commissie om het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) in stand te houden; visserij is immers voor tal van EU-regio's belangrijk. |
2. |
Het Comité staat achter de oprichting van het nieuwe Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV), dat gericht is op de tenuitvoerlegging van het GVB. Het is daarbij van groot belang dat de nodige middelen worden vrijgemaakt om de door het GVB opgelegde koers te kunnen volgen. |
3. |
Het GVB moet op de eerste plaats trachten om via een ecosysteemgerichte aanpak opnieuw tot een duurzaam economisch visserijklimaat te komen. Dat houdt in dat wordt gestreefd naar de maximale duurzame opbrengst (MDO). Daarnaast moet het GVB de voedselbevoorrading van de Europese consumenten veiligstellen, die in de richting moet gaan van zelfvoorziening. |
4. |
Het is een goede zaak dat het nieuwe EFMZV het merendeel van de financiële instrumenten van het GVB en het geïntegreerd maritiem beleid (GMB), die voorheen over verschillende fondsen verdeeld waren, samenvoegt. Dat is een welkome vereenvoudiging. |
5. |
Ook de integratie van het GMB in het EFMZV is een pluspunt. Economische activiteiten, milieubewustzijn, kennisverwerving, gegevensverzameling, toezicht en controle zijn immers kwesties die niet los van elkaar kunnen worden gezien. |
6. |
Wel zou het Comité graag zien dat nauwkeurig wordt aangegeven hoe het directe beheer van het GMB moet verlopen: zo zijn nadere details nodig over de bestemming van de middelen en de begunstigde instanties. |
7. |
Het voorgestelde gemeenschappelijk strategisch kader voor de cohesiefondsen (EFRO, ESF, Cohesiefonds, ELFPO en EFMZV) maakt een gedeeld beheer mogelijk, wat neerkomt op vereenvoudiging en betere coherentie. |
8. |
Het EU-budget moet omvangrijk genoeg zijn om een efficiënt cohesiebeleid mogelijk te maken en tegemoet te komen aan de ambities van de Europa 2020-strategie. |
9. |
Het is een goede zaak dat de lidstaten en de regio's voor de financiering van maatregelen voor de visserij en de ontwikkeling van visserijgemeenschappen een beroep kunnen doen op het EFRO, het Cohesiefonds, het ESF en het EFMZV. |
10. |
Overeenkomstig de beginselen van multilevel governance en met inachtneming van de nationale bevoegdhedenverdeling moeten de lokale en regionale overheden in elke lidstaat ten volle worden betrokken bij de onderhandelingen over en de uitwerking, uitvoering en herziening van de verschillende strategische documenten, o.m. inzake het geïntegreerd maritiem beleid. |
11. |
Het Comité verwerpt de voorstellen om het cohesiebeleid te koppelen aan de naleving van het stabiliteits- en groeipact: met de macro-economische criteria worden immers heel andere doelstellingen nagestreefd dan met het cohesiebeleid. |
12. |
Het voorafstellen van randvoorwaarden draagt wel de goedkeuring van het Comité weg: het gaat immers om de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om de GVB-doelstellingen te kunnen behalen; hierbij wordt rekening gehouden met ervaringen uit het verleden. |
13. |
Er moet worden nagegaan wat de gevolgen zijn van de nieuwe criteria voor de verdeling van de middelen over de lidstaten; deze verschillen nl. van de voorheen gehanteerde EVF-criteria. |
14. |
Het Comité herinnert aan zijn advies over de hervorming van het GVB, waarin het zich verzet tegen het voorstel om de lidstaten te verplichten overdraagbare visserijconcessies in te voeren, en waarin het pleit voor een geleidelijke vermindering van de teruggooi. |
15. |
Positief is dat de Commissie aandacht besteedt aan verbetering van kennis en gegevensverzameling; het Comité wil in dit verband de nadruk leggen op het belang van samenwerking tussen vissers en wetenschappers. De beschikbaarheid van volledige en voor beheersdoeleinden verwerkte gegevens zou enerzijds ten grondslag moeten liggen aan het GVB en anderzijds moeten worden uitgeroepen tot begrotingsprioriteit van het EFMZV. |
16. |
Het Comité is ten zeerste gekant tegen de afschaffing van de maatregelen voor de aanpassing van de vloot; de nieuwe GVB-doelstellingen en m.n. het geleidelijke streven naar de MDO, zullen immers tot gevolg hebben dat vaartuigen aan de vloot moeten worden onttrokken en dat steun moet worden verleend voor het tijdelijk stopzetten van de activiteiten. Dit moet op zijn minst voor bepaalde visserijtakken mogelijk worden gemaakt door een strikt kader, m.n. voor de visserijrechten; eventueel kan de steun geleidelijk aan worden verminderd, afhankelijk van de evolutie van de bestanden. |
17. |
Het beroep van visser moet weer aantrekkelijker worden. Dat kan door de arbeidsvoorwaarden en de veiligheid en gezondheid aan boord te verbeteren en de nodige investeringen te doen, waarbij het mogelijk moet zijn per vaartuig meerdere maatregelen te treffen. |
18. |
Het Comité neemt kennis van het feit dat de invoering van overdraagbare visserijconcessies facultatief is. Ter aanvulling op de invoering van dergelijke systemen dienen adviesraden, uitwisselingen van ervaringen en overgangsmaatregelen uit het EFMZV te worden gefinancierd. |
19. |
Het Comité verbaast zich erover dat geen middelen worden uitgetrokken voor de uitwerking van de meerjarenplannen, toch een van de belangrijkste instrumenten die bij de basisverordening betreffende het GVB in het leven zijn geroepen met het oog op een goed beheer van de bestanden en het mariene milieu. |
20. |
Het Comité staat achter het verminderen van de teruggooi en ongewenste vangsten en verzoekt om daadkrachtige steun voor technologische innovatie en investeringen die zijn gericht op een sterkere selectiviteit van het vistuig. |
21. |
De technologische ontwikkeling maakt het mogelijk eenzelfde vaartuig steun te verlenen om zowel de selectiviteit te verbeteren, de impact op het mariene milieu te beperken en de veiligheid van de bemanning te vergroten, op voorwaarde dat de betrokken uitrusting niet overbodig is en een vooruitgang vormt die de visserij-inspanning niet verhoogt. |
22. |
Ook is het zinvol dat vissers steun krijgen als ze bijdragen tot de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en de mariene ecosystemen. Deze steun moet hun in staat stellen om een bijdrage te leveren aan beheersmaatregelen voor de visserij, m.n. in de Natura 2000-gebieden en de beschermde mariene gebieden, zoals tijdelijke stopzetting, het invoeren van vergunningen, enz. Aangezien de bescherming van het mariene milieu niet alleen een zaak is van de vissers, kan het niet de bedoeling zijn dat het EFMZV rechtstreeks financiële steun verleent voor het beheer van deze gebieden of de milieumonitoring. |
23. |
De visserijsector moet zijn steentje bijdragen aan de strijd tegen de klimaatopwarming en verontreiniging. Het EFMZV moet steun verlenen aan onderzoeks- en innovatieprojecten die gericht zijn op het verbeteren van de energie-efficiëntie en het terugdringen van de CO2-uitstoot, m.n. tegen de achtergrond van brandstofprijzen die nadelig zijn voor het concurrentievermogen. Het moet dus mogelijk zijn steun te verlenen aan het vervangen van de motoren van vaartuigen en ervoor te zorgen dat de visserij mee de vruchten plukt van de technologische vooruitgang op dit gebied. |
24. |
Wordt er bepaald dat de teruggooi geleidelijk wordt beperkt, dan moeten de vaartuigen worden aangepast en gemoderniseerd en zijn een aantal passende investeringen nodig in de havens. |
25. |
Er moeten innoverende inspanningen worden gedaan om de verschillende teruggegooide soorten in kaart te brengen, zodat maatregelen kunnen worden genomen om de teruggooi te beperken en de soorten op een gepaste manier te exploiteren. |
26. |
Het Comité verheugt zich over de inzet van de Commissie voor de lokale ontwikkeling van de visserijgemeenschappen. Wel is het zaak erop toe te zien dat het EFMZV prioritair gericht blijft op de visserij, en zich niet gaat toeleggen op de vervanging van de visserij door andere activiteiten, iets waarop al herhaaldelijk is gewezen. Er moet worden uitgegaan van een evenwichtiger aanpak, waarbij diversificatie niet wordt losgekoppeld van het behoud van directe en indirecte werkgelegenheid en aandacht wordt besteed aan de noodzakelijke verjonging. Zo moet in de verordening met name worden voorzien in steun voor jongeren om visserijactiviteiten op te starten, naar analogie van de regelingen voor de landbouwsector, zeker nu de geplande invoering van overdraagbare visserijconcessies de toegang tot het beroep nog moeilijker dreigt te maken. |
27. |
Voor het welslagen van de lokale ontwikkeling zijn de inzet en actieve medewerking nodig van de lokale betrokkenen, de lokale bestuurders en overheden, beroepsorganisaties, vissersverenigingen, enz. Met het oog op de oprichting van dergelijke partnerschappen zouden er meer plaatselijke visserijgroepen (FLAG's) moeten komen of zouden de in het kader van het ELFPO opgerichte lokale actiegroepen (LAG's) moeten worden uitgebreid tot de visserij. Het bestuur van de plaatselijke visserijgroepen moet uitgaan van de lokale en regionale overheden, die een belangrijke stem in het kapittel moeten krijgen bij de afbakening van de strategische doelstellingen voor lokale ontwikkeling, de uitvoering daarvan en het beheer van de middelen. |
28. |
Het Comité pleit voor meer steun voor de vishandel en de verwerkende bedrijven om opwaardering van de producten aan te moedigen en de structuur van de downstreamketen te versterken: er moeten stimulansen komen voor technologische innovatie en verhoging van de productiviteit; dergelijke steun hoeft niet noodzakelijk eenmalig te zijn. |
29. |
De Commissie zou meer ambitie aan de dag moeten leggen bij het streven naar de invoering van een Europees keurmerk voor producten uit zee. De consument moet Europese visserijproducten kunnen herkennen en zich bewust zijn van de inspanningen om de biodiversiteit te respecteren en de door het GVB opgelegde gezondheidsvoorschriften na te leven. |
30. |
De GMO-maatregelen moeten de GVB-doelstellingen dichterbij brengen. Het Comité zou dan ook graag zien dat marktinstrumenten worden ingesteld om de impact van de overgang naar de MDO af te zwakken en de lokale afzetmarkten voor Europese visserijproducten in stand te houden. |
31. |
Uitfasering van de opslagsteun is in de ogen van het Comité een verkeerde keuze, gezien de grote onzekerheid op het vlak van productie en afzet waar beroepsvissers mee te maken krijgen. |
32. |
De Commissie stelt een groot aantal belangrijke stimulerende maatregelen voor de aquacultuur voor, die de goedkeuring van het Comité kunnen wegdragen. Het gaat o.m. om de vestiging van jongeren, innovatie, investeringen, beheers-, verzorgings- en adviesdiensten, verzekeringen, enz. |
33. |
Er moet streng worden toegezien op de naleving van de milieuvoorschriften, de kennis over de input in de aquacultuur en de berekening van de impact op het milieu. |
34. |
De aquacultuur moet een nettoproducent van viseiwit blijven en mag niet leiden tot overbevissing van de soorten die bestemd zijn voor de voeding van kweekvissen, waardoor het evenwicht in de voedselketen zou worden verstoord en de biodiversiteit in gevaar zou komen. |
35. |
Het Comité staat achter de steun voor de productie van zeewier, of dit nu bedoeld is als voedsel of niet. |
36. |
Voor het Comité staat het vast dat de ultraperifere regio's het moeilijker hebben dan de rest van Europa. Afzetsteun volstaat dan ook niet om de hogere kosten te dekken waarmee de visserij- en aquacultuursector in deze gebieden te maken heeft. |
37. |
Daarnaast dringt het Comité erop aan dat het EFMZV daadwerkelijk rekening houdt met de behoefte van de ultraperifere regio's aan een sterker ontwikkelde visserij door steun aan de vernieuwing van de vloot mogelijk te maken. |
38. |
De invoering van steunmaatregelen voor het plaatsen van visconcentratievoorzieningen is van groot belang voor de ontwikkeling van een duurzame kustvisserij in de ultraperifere gebieden. |
39. |
Het Comité stelt voor een regionale adviesraad op te richten voor de ultraperifere gebieden, naar analogie van de raden die al bestaan op het Europese vasteland. |
40. |
Het Comité vraagt aandacht voor de noodzaak van doeltreffendere controles, zodat alle partijen de GVB-voorschriften naleven. Dit houdt ook in dat het budget voor controles wordt opgetrokken en dat er naar nieuwe, doeltreffendere controlemethodes wordt gezocht, anders dreigt de regeling haar geloofwaardigheid te verliezen. |
41. |
De inkrimping van het budget voor gegevensverzameling is verontrustend, nu er juist bijkomende middelen nodig zijn omdat het streven naar de MDO voor alle bestanden extra gegevens vereist; over heel wat bestanden is immers nog te weinig bekend. Het Comité stelt dan ook voor de desbetreffende bijdrage van het EFMZV op te trekken tot 80 % van de subsidiabele uitgaven. |
42. |
De regionale adviesraden moeten terdege en op vaste basis worden ondersteund, m.n. bij het voorstellen van wetenschappelijke studies of beheersmaatregelen die zijn afgestemd op de verschillende visserijtakken, zodat de regionalisatiedoelstellingen ten volle kunnen worden gerealiseerd. |
43. |
Het Comité acht het van zeer groot belang dat de Europese burgers en consumenten worden voorgelicht over het beleid van de EU en het gebruik van de financiële middelen. Het staat dan ook achter het voorstel voor de oprichting van websites met informatie over de resultaten, de opgestarte acties en de begunstigden van het EFMZV; een en ander zou de transparantie immers ten goede komen. |
44. |
Potentiële begunstigden moeten uitvoerig worden geïnformeerd over de nieuwe mechanismen van het EFMZV, zodat er op de juiste manier gebruik zal worden gemaakt van het fonds. |
45. |
Het gebruik van gedelegeerde handelingen door de Commissie zou te ver gaan; het Comité is veeleer voorstander van een toepassingverordening waarin de meeste, of zelfs alle uitvoeringsvoorschriften worden vastgelegd. |
46. |
Het tijdschema voor de goedkeuring van de diverse besluiten die betrekking hebben op het EFMZV, brengt een aantal problemen mee:
|
47. |
In het licht van het bovenstaande is het Comité van mening dat het huidige voorstel voor een verordening betreffende het EFMZV nog ingrijpend moet worden gewijzigd voor het kan worden goedgekeurd. |
II. AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN
Wijzigingsvoorstel 1
Overweging 9
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
In de basisverordening voor het GVB wordt bepaald dat de MDO indien mogelijk in 2015 moet worden behaald. Die nuancering moet hier worden overgenomen.
Wijzigingsvoorstel 2
Overweging 37
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
De lidstaten moeten zelf kunnen beslissen of zij overdraagbare visserijconcessies willen invoeren.
Wijzigingsvoorstel 3
Overweging 38
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
De lidstaten moeten zelf kunnen beslissen of zij overdraagbare visserijconcessies willen invoeren.
Steun voor de vestiging van jonge vissers is noodzakelijk om de verjonging van de sector mogelijk te maken en nieuwe, beter opgeleide zeelieden aan te trekken die zich bewust zijn van het belang van een visserijbeheer dat beter rekening houdt met de hulpbronnen.
Wijzigingsvoorstel 4
Overweging 39
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
Plannen voor de aanpassing van de visserij-inspanning die gepaard gaan met steun voor de buitenbedrijfstelling van vaartuigen, mogen niet worden stopgezet. De steun voor de buitenbedrijfstelling van vaartuigen maakt het mogelijk om de visserijcapaciteit in moeilijke situaties (schaarste van de bestanden …) te beperken, teneinde te voorkomen dat wordt uitgeweken naar gezonde visserijtakken. Er moet dus worden vastgehouden aan deze steun, waarbij echter wel de nodige aandacht moet uitgaan naar een daadwerkelijke beperking van de visserij-inspanning door de steun te koppelen aan een intrekking van visserijconcessies.
Wijzigingsvoorstel 5
Overweging 41
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel |
||||
|
|
||||
|
|
Motivering
Het is belangrijk de rol van meren en rivieren als milieucorridors te versterken, onder meer door hindernissen in rivieren weg te nemen en er zo voor te zorgen dat migrerende vissoorten hun volledige levenscyclus kunnen voltooien.
Wijzigingsvoorstel 6
Overweging 62
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
|
Motivering
De uitfasering van de opslagsteun is in de ogen van het Comité een verkeerde keuze, aangezien de vaartuigen volgens art. 15 van de basisverordening van het GVB geleidelijk zullen worden verplicht om alle vangsten, met inbegrip van de bijvangst, aan te landen. Opslagsteun kan nuttig zijn met het oog op het beheer van de aangelande volumes.
Wijzigingsvoorstel 7
Artikel 3
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
Artikel 3 Definities |
Artikel 3 Definities |
1. Voor de toepassing van de onderhavige verordening en onverminderd lid 2 gelden de definities van artikel 5 van de [GVB verordening] , artikel 5 van de [verordening inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten], artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en artikel 2 van de [verordening inzake gemeenschappelijke bepalingen]. |
1. Voor de toepassing van de onderhavige verordening en onverminderd lid 2 gelden de definities van artikel 5 van de [GVB verordening] , artikel 5 van de [verordening inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten], artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en artikel 2 van de [verordening inzake gemeenschappelijke bepalingen]. |
2. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: |
2. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: |
(1) "gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur" (CISE - Common Information Sharing Environment): een gedecentraliseerd opgezet netwerk van systemen voor de uitwisseling van informatie tussen gebruikers uit verschillende sectoren met als doel het situationele bewustzijn inzake activiteiten op zee te verbeteren; |
(1) "gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur" (CISE - Common Information Sharing Environment): een gedecentraliseerd opgezet netwerk van systemen voor de uitwisseling van informatie tussen gebruikers uit verschillende sectoren met als doel het situationele bewustzijn inzake activiteiten op zee te verbeteren; |
(2) "sectoroverschrijdende concrete acties": initiatieven die verschillende sectoren en/of sectorale beleidsgebieden zoals bedoeld in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ten goede komen en die niet hun volledige rendement halen indien ze ten uitvoer worden gelegd aan de hand van maatregelen binnen de grenzen van één bepaald beleidsgebied; |
(2) "sectoroverschrijdende concrete acties": initiatieven die verschillende sectoren en/of sectorale beleidsgebieden zoals bedoeld in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ten goede komen en die niet hun volledige rendement halen indien ze ten uitvoer worden gelegd aan de hand van maatregelen binnen de grenzen van één bepaald beleidsgebied; |
(3) "elektronisch registratie- en meldsysteem" (ERS - electronic recording and reporting system): een systeem voor de elektronische registratie en melding van gegevens zoals bedoeld in de artikelen 15, 24 en 63 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad; |
(3) "elektronisch registratie- en meldsysteem" (ERS - electronic recording and reporting system): een systeem voor de elektronische registratie en melding van gegevens zoals bedoeld in de artikelen 15, 24 en 63 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad; |
(4) "Europees marien observatie- en datanetwerk": een netwerk waarin nationale programma's voor mariene observatie en data worden geïntegreerd tot een gemeenschappelijk en toegankelijk Europees instrument; |
(4) "Europees marien observatie- en datanetwerk": een netwerk waarin nationale programma's voor mariene observatie en data worden geïntegreerd tot een gemeenschappelijk en toegankelijk Europees instrument; |
(5) "visserijgebied": een door de lidstaat als zodanig aangemerkt gebied aan de kust van een zee of een meer of met vijvers of een riviermonding, en met een belangrijke werkgelegenheid in de visserijsector of de aquacultuursector; |
(5) "visserijgebied": een door de lidstaat als zodanig aangemerkt gebied aan de kust van een zee of een meer of met vijvers of een riviermonding, en met een belangrijke werkgelegenheid in de visserijsector of de aquacultuursector; |
(6) "visser": een door de lidstaat als zodanig erkend persoon die de beroepsvisserij uitoefent aan boord van een in bedrijf zijnd vissersvaartuig of een door de lidstaat als zodanig erkend persoon die beroepsmatig mariene organismen oogst zonder vaartuig; |
(6) "visser": een door de lidstaat als zodanig erkend persoon die de beroepsvisserij uitoefent aan boord van een in bedrijf zijnd vissersvaartuig of een door de lidstaat als zodanig erkend persoon die beroepsmatig mariene organismen oogst zonder vaartuig; |
(7) "geïntegreerd maritiem beleid" (GMB): een EU beleid dat erop gericht is een gecoördineerde en coherente besluitvorming tot stand te brengen teneinde middels coherente beleidslijnen op het gebied van maritieme zaken en middels ter zake relevante internationale samenwerking te komen tot een optimale duurzame ontwikkeling, economische groei en sociale cohesie in de lidstaten, met name in de kust-, eiland- en ultraperifere gebieden van de Unie en in de maritieme sectoren; |
(7) "geïntegreerd maritiem beleid" (GMB): een EU beleid dat erop gericht is een gecoördineerde en coherente besluitvorming tot stand te brengen teneinde middels coherente beleidslijnen op het gebied van maritieme zaken en middels ter zake relevante internationale samenwerking te komen tot een optimale duurzame ontwikkeling, economische groei en sociale cohesie in de lidstaten, met name in de kust-, eiland- en ultraperifere gebieden van de Unie en in de maritieme sectoren; |
(8) "geïntegreerde maritieme bewaking": een EU initiatief om de bewaking van de Europese zeeën efficiënter en doeltreffender te maken middels sector- en grensoverschrijdende informatie-uitwisseling en samenwerking; |
(8) "geïntegreerde maritieme bewaking": een EU initiatief om de bewaking van de Europese zeeën efficiënter en doeltreffender te maken middels sector- en grensoverschrijdende informatie-uitwisseling en samenwerking; |
(9) "onregelmatigheid": een onregelmatigheid zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2988/95 van de Raad; |
(9) "onregelmatigheid": een onregelmatigheid zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2988/95 van de Raad; |
(10) "binnenvisserij": visserij voor commerciële doeleinden die wordt verricht hetzij door vaartuigen die uitsluitend actief zijn in de binnenwateren hetzij met andere voorzieningen die voor het vissen op het ijs worden gebruikt; |
(10) "binnenvisserij": visserij voor commerciële doeleinden die wordt verricht hetzij door vaartuigen die uitsluitend actief zijn in de binnenwateren hetzij met andere voorzieningen die voor het vissen op het ijs worden gebruikt; |
(11) "geïntegreerd beheer van kustgebieden": strategieën en maatregelen zoals omschreven in Aanbeveling 2002/413/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2002 betreffende de uitvoering van een geïntegreerd beheer van kustgebieden in Europa; |
(11) "geïntegreerd beheer van kustgebieden": strategieën en maatregelen zoals omschreven in Aanbeveling 2002/413/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2002 betreffende de uitvoering van een geïntegreerd beheer van kustgebieden in Europa; |
(12) "geïntegreerd maritiem bestuur": het gecoördineerde beheer van alle sectorale beleidsgebieden van de EU die gevolgen hebben voor de zeeën, oceanen en kustgebieden; |
(12) "geïntegreerd maritiem bestuur": het gecoördineerde beheer van alle sectorale beleidsgebieden van de EU die gevolgen hebben voor de zeeën, oceanen en kustgebieden; |
(13) "mariene regio's": geografische gebieden zoals omschreven in bijlage I bij Besluit 2004/585/EG van de Raad en de door de regionale organisaties voor visserijbeheer ingestelde gebieden; |
(13) "mariene regio's": geografische gebieden zoals omschreven in bijlage I bij Besluit 2004/585/EG van de Raad en de door de regionale organisaties voor visserijbeheer ingestelde gebieden; |
(14) "maritieme ruimtelijke ordening": een proces in het kader waarvan de openbare autoriteiten de verdeling van menselijke activiteiten in mariene gebieden in ruimte en tijd analyseren en organiseren om zo ecologische, economische en sociale doelstellingen te verwezenlijken; |
(14) "maritieme ruimtelijke ordening": een proces in het kader waarvan de openbare autoriteiten de verdeling van menselijke activiteiten in mariene gebieden in ruimte en tijd analyseren en organiseren om zo ecologische, economische en sociale doelstellingen te verwezenlijken; |
(15) "maatregel": een samenstel van concrete acties; |
(15) "maatregel": een samenstel van concrete acties; |
(16) "overheidsuitgaven": een bijdrage tot de financiering van een concrete actie uit de begroting van de lidstaten, van de regionale of plaatselijke overheden of van de Europese Unie, alsmede vergelijkbare uitgaven; elke bijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is uit de begroting van publiekrechtelijke instellingen of verenigingen van een of meer regionale of plaatselijke overheden of publiekrechtelijke instellingen die handelen overeenkomstig Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten wordt beschouwd als een overheidsbijdrage; |
(16) "overheidsuitgaven": een bijdrage tot de financiering van een concrete actie uit de begroting van de lidstaten, van de regionale of plaatselijke overheden of van de Europese Unie, alsmede vergelijkbare uitgaven; elke bijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is uit de begroting van publiekrechtelijke instellingen of verenigingen van een of meer regionale of plaatselijke overheden of publiekrechtelijke instellingen die handelen overeenkomstig Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten wordt beschouwd als een overheidsbijdrage; |
(17) "zeegebiedstrategie": een gestructureerd samenwerkingskader voor een bepaald geografisch gebied, dat wordt ontwikkeld door de Europese instellingen, de lidstaten, de regio's van de lidstaten en, in voorkomend geval, derde landen, met name wanneer het gaat om een met derde landen gedeeld zeegebied; in de strategie wordt rekening gehouden met de specifieke geografische, klimatologische, economische en politieke kenmerken van het betrokken zeegebied; |
(17) "zeegebiedstrategie": een gestructureerd samenwerkingskader voor een bepaald geografisch gebied, dat wordt ontwikkeld door de Europese instellingen, de lidstaten, de regio's van de lidstaten en, in voorkomend geval, derde landen, met name wanneer het gaat om een met derde landen gedeeld zeegebied; in de strategie wordt rekening gehouden met de specifieke geografische, klimatologische, economische en politieke kenmerken van het betrokken zeegebied; |
(18) "kleinschalige kustvisserij": de visserij door vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter die geen gebruikmaken van gesleept vistuig zoals bedoeld in tabel 3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 26/2004 van de Commissie van 30 december 2003 betreffende het communautaire gegevensbestand over de vissersvloot; |
(18) "kleinschalige kustvisserij": de visserij door vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter die geen gebruikmaken van gesleept vistuig zoals bedoeld in tabel 3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 26/2004 van de Commissie van 30 december 2003 betreffende het communautaire gegevensbestand over de vissersvloot; |
(19) "vaartuigen die uitsluitend in de binnenwateren actief zijn": vaartuigen voor de commerciële visserij in binnenwateren die niet in het EU gegevensbestand over de vissersvloot zijn opgenomen. |
(19) "vaartuigen die uitsluitend in de binnenwateren actief zijn": vaartuigen voor de commerciële visserij in binnenwateren die niet in het EU gegevensbestand over de vissersvloot zijn opgenomen |
|
: |
|
: |
|
: |
Wijzigingsvoorstel 8
Artikel 6, lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
(4) Bevordering van een duurzame en hulpbronefficiënte visserij door de nadruk te leggen op: |
(4) Bevordering van een duurzame en hulpbronefficiënte visserij door de nadruk te leggen op: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Motivering
Bij buitensporige uitputting van visbestanden is het soms nodig om een beroep te doen op visteeltactiviteiten.
Wijzigingsvoorstel 9
Artikel 13
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
De volgende concrete acties komen niet in aanmerking voor steun in het kader van het EFMZV: |
De volgende concrete acties komen niet in aanmerking voor steun in het kader van het EFMZV: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Motivering
De bouw van nieuwe vaartuigen in de ultraperifere gebieden moet in aanmerking komen voor steun; zij moeten immers hun vaartuigen aanpassen, zodat wordt voldaan aan de vereisten van een goed beheer van de bestanden en de gezondheidsvoorschriften.
Dankzij de buitenbedrijfstelling van vaartuigen kan de visserijcapaciteit in moeilijke situaties (schaarste van de bestanden …) worden beperkt, teneinde te voorkomen dat wordt uitgeweken naar gezonde visserijtakken. Er moet dus worden vastgehouden aan deze steun, waarbij echter wel de nodige aandacht moet uitgaan naar een daadwerkelijke beperking van de visserij-inspanning door een beter beheer van de visserijconcessies.
Door tijdelijke stopzetting te financieren wordt compensatie geboden aan vaartuigen die hun activiteiten moeten stopzetten omdat er sprake is van verontreiniging of omdat een biologische rustperiode is ingesteld voor bepaalde soorten (zoals al is gebeurd voor ansjovis). Blijft steunverlening uit, dan zullen de betrokken vaartuigen naar alle waarschijnlijkheid op andere soorten gaan vissen, zodat die bestanden in gevaar komen.
Wijzigingsvoorstel 10
Artikel 15
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
1. De gedeeld beheerde middelen die in het kader van het EFMZV beschikbaar zijn voor vastleggingen voor de periode 2014 – 2020, bedragen overeenkomstig de in bijlage II vastgestelde jaarlijkse verdeling 5 520 000 000 euro, uitgedrukt in huidige prijzen. |
1. De gedeeld beheerde middelen die in het kader van het EFMZV beschikbaar zijn voor vastleggingen voor de periode 2014 – 2020, bedragen overeenkomstig de in bijlage II vastgestelde jaarlijkse verdeling 5 520 000 000 euro, uitgedrukt in huidige prijzen. |
||||
2. Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt 4 535 000 000 euro toegewezen voor de duurzame ontwikkeling van de visserij, de aquacultuur en de aquacultuurgebieden, zoals bedoeld in respectievelijk hoofdstuk I, hoofdstuk II en hoofdstuk III van titel V. |
2. Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt 4 535 000 000 euro toegewezen voor de duurzame ontwikkeling van de visserij, de aquacultuur en de aquacultuurgebieden, zoals bedoeld in respectievelijk hoofdstuk I, hoofdstuk II hoofdstuk III van titel V. |
||||
3. Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt 477 000 000 euro toegewezen voor in artikel 78 bedoelde controle- en handhavingsmaatregelen. |
3. Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt 477 000 000 euro toegewezen voor in artikel 78 bedoelde controle- en handhavingsmaatregelen. |
||||
4. Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt 358 000 000 euro toegewezen voor in artikel 79 bedoelde maatregelen inzake gegevensverzameling. |
4. Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt 358 000 000 euro toegewezen voor in artikel 79 bedoelde maatregelen inzake gegevensverzameling. |
||||
5. De financiële middelen die worden toegewezen voor in titel V, hoofdstuk V, bedoelde compensatie ten bate van de ultraperifere gebieden, mogen jaarlijks niet meer bedragen dan: |
5. De financiële middelen die worden toegewezen voor in titel V, hoofdstuk V, bedoelde compensatie ten bate van de ultraperifere gebieden, mogen jaarlijks niet meer bedragen dan: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
6. Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt 45 000 000 euro toegewezen voor in artikel 72 bedoelde opslagsteun die wordt verleend vanaf begin 2014 tot eind 2018. |
6. Van het in lid 1 genoemde bedrag wordt 45 000 000 euro toegewezen voor in artikel 72 bedoelde opslagsteun die wordt verdeeld vanaf begin 2014 tot eind 2018. |
Motivering
De Commissie vergeet hier te verwijzen naar de financiering van de in titel V van de verordening vermelde maatregelen voor afzet en verwerking. Conform de GVB-basisverordening moet in het kader van de compensatiesteun rekening worden gehouden met alle ultraperifere gebieden. Er moet dan ook een specifiek bedrag worden vastgelegd voor Guadeloupe, Martinique en Mayotte.
Wijzigingsvoorstel 11
Artikel 26
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
De in dit hoofdstuk bedoelde steun draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 6, leden 2 en 4, bedoelde EU prioriteiten. |
De in dit hoofdstuk bedoelde steun draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 6, leden 2 en 4, bedoelde EU prioriteiten. |
Motivering
In lid 1 van artikel 6 wordt verwezen naar de bevordering van de werkgelegenheid en de territoriale cohesie. Deze doelstelling mag niet ontbreken in het hoofdstuk over duurzame ontwikkeling van visserijgebieden.
Wijzigingsvoorstel 12
Artikel 31
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
1. Om het menselijk kapitaal en de sociale dialoog te verbeteren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor: |
1. Om het menselijk kapitaal en de sociale dialoog te verbeteren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
2. De in lid 1 bedoelde steun wordt ook verleend aan de echtgenoten of, mits en voor zover erkend in het nationale recht, levenspartners van zelfstandige vissers, die, anders dan als werknemer of als vennoot, gewoonlijk en onder de in het nationale recht bepaalde voorwaarden deelnemen aan de uitoefening van de activiteit van de zelfstandige vissers of ondersteunende taken verrichten. |
2. De in lid 1 bedoelde steun wordt ook verleend aan de echtgenoten of, mits en voor zover erkend in het nationale recht, levenspartners van zelfstandige vissers, die werknemer of vennoot , gewoonlijk en onder de in het nationale recht bepaalde voorwaarden deelnemen aan de uitoefening van de activiteit van de zelfstandige vissers of ondersteunende taken verrichten. |
Wijzigingsvoorstel 13
Artikel 32
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
1. Om de diversifiëring en de werkgelegenheidcreatie buiten de visserijsector te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor: |
1. Om de diversifiëring en de werkgelegenheidcreatie te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
2. De in lid 1, onder a), bedoelde steun wordt verleend aan vissers die: |
2. De in lid 1, onder , bedoelde steun wordt verleend aan vissers die: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
3. De in lid 1, onder b), bedoelde steun wordt verleend aan kleinschalige kustvissers die eigenaar zijn van een EU vissersvaartuig dat als actief is geregistreerd en die in de twee jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag gedurende ten minste 60 dagen visserijactiviteiten op zee hebben verricht. De aan het vissersvaartuig gekoppelde visvergunning wordt definitief ingetrokken. |
3. De in lid 1, onder , bedoelde steun wordt verleend aan kleinschalige kustvissers die eigenaar zijn van een EU vissersvaartuig dat als actief is geregistreerd en die in de twee jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag gedurende ten minste 60 dagen visserijactiviteiten op zee hebben verricht. De aan het vissersvaartuig gekoppelde visvergunning wordt definitief ingetrokken. |
||||
4. Begunstigden van de in lid 1 bedoelde steun mogen gedurende vijf jaar na de ontvangst van de laatste steunbetaling beroepsmatig geen visserijactiviteiten uitoefenen. |
4. egunstigden van de in lid 1 bedoelde steun gedurende vijf jaar na de ontvangst van de laatste steunbetaling beroepsmatig geen visserijactiviteiten uitoefenen. |
||||
5. De in het kader van lid 1, onder b), subsidiabele kosten mogen niet meer bedragen dan de kosten van de aanpassing die het vaartuig heeft ondergaan om voor een ander doel dan visserij te worden ingezet. |
5. De in het kader van lid 1, onder , subsidiabele kosten mogen niet meer bedragen dan de kosten van de aanpassing die het vaartuig heeft ondergaan om voor een ander doel dan visserij te worden ingezet. |
||||
6. De in lid 1, onder a), bedoelde steun bedraagt niet meer dan 50 % van de begroting die in het bedrijfsplan voor elke concrete actie is geoormerkt, met dien verstande dat dit bedrag per concrete actie niet hoger mag zijn dan 500 000 euro. |
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
De in lid 1, onder ), bedoelde steun bedraagt niet meer dan 50 % van de begroting die in het bedrijfsplan voor elke concrete actie is geoormerkt, met dien verstande dat dit bedrag per concrete actie niet hoger mag zijn dan 500 000 euro. |
Motivering
Omschakelingssteun moet worden aangevuld met een slooppremie, zoals die ook uit het oude fonds (EVF) werd verleend. Als de desbetreffende visserijrechten daadwerkelijk worden ingetrokken zal dankzij deze maatregelen de algemene visserijcapaciteit afnemen.
Ook steun voor de vestiging van jonge vissers is noodzakelijk om de verjonging van de sector mogelijk te maken en nieuwe, beter opgeleide zeelieden aan te trekken die zich bewust zijn van het belang van een visserijbeheer dat rekening houdt met de hulpbronnen.
Wijzigingsvoorstel 14
Artikel 33
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
1. Om de arbeidsomstandigheden van de vissers aan boord te verbeteren, mag uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen aan boord of in afzonderlijke voorzieningen, op voorwaarde dat deze investeringen verder gaan dan wat op grond van het nationale of het EU-recht vereist is. |
1. Om de arbeidsomstandigheden van de vissers aan boord te verbeteren, mag uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen aan boord of in afzonderlijke voorzieningen, op voorwaarde dat deze investeringen verder gaan dan wat op grond van het EU-recht vereist is. |
2. De steun wordt verleend aan vissers of aan eigenaren van vissersvaartuigen. |
2. De steun wordt verleend aan vissers of aan eigenaren van vissersvaartuigen. |
3. Wanneer de concrete actie een investering aan boord behelst, wordt maximaal één keer per programmeringsperiode steun voor het betrokken vaartuig verleend. Wanneer de concrete actie een investering in afzonderlijke voorzieningen behelst, wordt maximaal één keer per programmeringsperiode steun aan de betrokken begunstigde verleend. |
3. |
4. De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 150 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de omschrijving van de soorten concrete acties die subsidiabel zijn krachtens lid 1. |
De Commissie wordt ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 150 gedelegeerde handelingen aan te nemen met betrekking tot de omschrijving van de soorten concrete acties die subsidiabel zijn krachtens lid 1. |
Motivering
Vissers die al moeten voldoen aan strenge nationale veiligheids- en gezondheidsvoorschriften zouden op deze manier steun mislopen. Met het oog op een gelijke behandeling van alle vissers is het logisch hier enkel naar het EU-recht te verwijzen.
Als we de veiligheid van de bemanning echt willen verbeteren, heeft het geen zin de steun uit het EFMZV te beperken tot één keer in de zeven jaar.
Wijzigingsvoorstel 15
Artikel 33 bis
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
1. 2. |
Motivering
Door tijdelijke stopzetting te financieren wordt compensatie geboden aan vaartuigen die hun activiteiten moeten stopzetten omdat er sprake is van verontreiniging of omdat een biologische rustperiode is ingesteld voor bepaalde soorten (zoals al is gebeurd voor ansjovis). Blijft steunverlening uit, dan zullen de betrokken vaartuigen naar alle waarschijnlijkheid op andere soorten gaan vissen. Een dergelijke maatregel heeft tijdens de looptijd van het EVF zijn nut al ruimschoots bewezen.
Wijzigingsvoorstel 16
Artikel 35
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
Met het oog op de doeltreffende tenuitvoerlegging van in de artikelen 17 en 21 van [GVB verordening] bedoelde instandhoudingsmaatregelen kan uit het EFMZV steun worden verleend voor: |
Met het oog op de doeltreffende tenuitvoerlegging van in de artikelen 17 en 21 van [GVB verordening] bedoelde instandhoudingsmaatregelen kan uit het EFMZV steun worden verleend voor: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
2. De in lid 1 bedoelde steun wordt slechts verleend aan overheidsinstanties. |
2. De in lid 1 bedoelde steun wordt slechts verleend aan overheidsinstanties. |
Motivering
De hier bedoelde steun moet al worden verleend tijdens de uitwerking van de meerjarenplannen en andere instandhoudingsmaatregelen (artt. 17 en 21 basisverordening); de adviesraden zijn een cruciale schakel in de regionalisatie en verdienen eveneens steun.
Wijzigingsvoorstel 17
Artikel 36
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
1. Om de impact van de visserij op het mariene milieu te beperken, de afschaffing van de teruggooi te bevorderen en de overgang te vergemakkelijken naar een exploitatie van de levende mariene biologische hulpbronnen op een niveau dat het mogelijk maakt de populaties van de gevangen soorten boven een peil te brengen en te houden dat de MSY kan opleveren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen in voorzieningen die: |
1. Om de impact van de visserij op het mariene milieu te beperken, de afschaffing van de teruggooi te bevorderen en de overgang te vergemakkelijken naar een exploitatie van de levende mariene biologische hulpbronnen op een niveau dat het mogelijk maakt de populaties van de gevangen soorten boven een peil te brengen en te houden dat de MSY kan opleveren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen in voorzieningen die: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
2. Gedurende de programmeringsperiode mag slechts één keer steun worden verleend voor een bepaald EU vissersvaartuig of voor een specifiek type vistuig. |
2. |
||||
3. Er mag slechts steun worden verleend voor vistuigen of in lid 1 bedoelde voorzieningen die aantoonbaar beter selecteren op grootte of een geringere impact op de niet doelsoorten hebben dan de standaard vistuigen of andere voorzieningen die zijn toegestaan op grond van het EU recht of het nationale recht van de lidstaten dat is vastgesteld in het kader van de regionalisering zoals bedoeld in [GVB verordening]. |
Er mag slechts steun worden verleend voor vistuigen of in lid 1 bedoelde voorzieningen die aantoonbaar beter selecteren op grootte of een geringere impact op de niet doelsoorten hebben dan de standaard vistuigen of andere voorzieningen die zijn toegestaan op grond van het EU recht of het nationale recht van de lidstaten dat is vastgesteld in het kader van de regionalisering zoals bedoeld in [GVB verordening]. |
||||
4. De steun wordt verleend aan: |
De steun wordt verleend aan: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Motivering
Om de ontwikkeling van de visserijtechnieken in een stroomversnelling te brengen, zodat de MDO zo snel mogelijk kan worden bereikt, moeten stimulansen worden verleend voor de modernisering van het vistuig en de vaartuigen en de tenuitvoerlegging van de in de GVB-basisverordening vastgelegde technische maatregelen. Als we de visserijtechnieken echt duurzaam willen maken, heeft het geen zin de steun uit het EFMZV te beperken tot één keer in de zeven jaar.
Wijzigingsvoorstel 18
Artikel 38
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
2. In dit artikel bedoelde concrete acties worden uitgevoerd door publiekrechtelijke instanties met medewerking van vissers, door de lidstaten erkende vissersorganisaties of niet-gouvernementele organisaties, in partnerschap met vissersorganisaties of plaatselijke visserijgroepen zoals bedoeld in artikel 62. |
2. In dit artikel bedoelde concrete acties worden uitgevoerd door publiekrechtelijke instanties met medewerking van vissers, door de lidstaten erkende vissersorganisaties of niet-gouvernementele organisaties, in partnerschap met vissersorganisaties of plaatselijke visserijgroepen zoals bedoeld in artikel 62. |
Motivering
In de artt. 52 e.v. van de GVB-basisverordening wordt bepaald dat de regionale adviesraden nauwer moeten worden betrokken bij de beheersmaatregelen; ook krijgen deze raden nu meer speelruimte voor het indienen van voorstellen. Het zou dus logisch zijn dat de regionale adviesraden ook EFMZV-steun krijgen.
Wijzigingsvoorstel 19
Artikel 39
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
2. De steunverlening mag niet bijdragen tot de vervanging of de modernisering van hoofd- of hulpmotoren. De steun wordt slechts verleend aan eigenaren van vissersvaartuigen en gedurende de programmeringsperiode mag slechts een keer steun worden verleend voor een bepaald vissersvaartuig. |
|
Motivering
Steun voor de vervanging van een motor moet mogelijk zijn; het is verbazingwekkend en zelfs tegenstrijdig dat de vernieuwing van motoren zou worden uitgesloten van EFMZV-steun. Als het erom gaat verontreinigende emissies terug te dringen of het brandstofverbruik te beperken, dan is de motor immers van primordiaal belang.
Wijzigingsvoorstel 20
Artikel 40
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
3. Gedurende de programmeringsperiode mag op grond van dit artikel slechts één keer steun worden verleend voor een bepaald vissersvaartuig of een bepaalde begunstigde. |
|
Motivering
Om innovatie te stimuleren en de kwaliteit van de producten daadwerkelijk te verbeteren, moeten de vaartuigen worden aangepast om een beter beheer van de hulpbronnen en het mariene milieu mogelijk te maken. Als we de visserijtechnieken echt duurzaam willen maken, heeft het geen zin de steun uit het EFMZV te beperken tot één keer in de zeven jaar.
Wijzigingsvoorstel 21
Artikel 41
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
4. Er mag geen steun worden verleend voor de aanleg van nieuwe havens, nieuwe aanlandingsplaatsen of nieuwe afslagen. |
|
Motivering
Financiering van dergelijke infrastructuur moet mogelijk zijn op plaatsen waar de uitrusting nog niet is aangepast aan de voor de hand liggende en onafwendbare ontwikkelingen.
Wijzigingsvoorstel 22
Artikel 42
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
Artikel 42 Binnenvisserij |
Artikel 42 Binnenvisserij |
||||
1. Om de impact van de binnenvisserij op het milieu te verminderen en de energie efficiency, de kwaliteit van de aangelande vis en de veiligheids- en arbeidsomstandigheden te verbeteren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor: |
1. Om de impact van de binnenvisserij op het milieu te verminderen en de energie efficiency, de kwaliteit van de aangelande vis en de veiligheids- en arbeidsomstandigheden te verbeteren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
2. Voor de toepassing van lid 1: |
2. Voor de toepassing van lid 1: |
||||
|
|
||||
|
|