ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2012.354.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 354

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

55e jaargang
17 november 2012


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2012/C 354/01

Besluit van de Commissie van 15 november 2012 inzake de kennisgeving aan derde landen van de mogelijkheid dat zij door de Commissie als niet-meewerkende derde landen worden geïdentificeerd op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen

1

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

17.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 354/1


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2012

inzake de kennisgeving aan derde landen van de mogelijkheid dat zij door de Commissie als niet-meewerkende derde landen worden geïdentificeerd op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen

2012/C 354/01

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (1), en met name artikel 32,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   INLEIDING

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1005/2008 (de IOO-verordening) is een EU-systeem tot stand gebracht om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

(2)

Hoofdstuk VI van de IOO-verordening heeft betrekking op de identificatie (ook wel „aanmerking” genoemd) van niet-meewerkende derde landen, de stappen met betrekking tot landen die zijn aangemerkt als niet-meewerkend derde land, de vaststelling van een lijst van niet-meewerkende derde landen, de schrapping van landen van de lijst van niet-meewerkende derde landen, de bekendmaking van de lijst van niet-meewerkende derde landen en noodmaatregelen.

(3)

Krachtens artikel 32 van de IOO-verordening dient de Commissie derde landen kennis te geven van de mogelijkheid dat zij als niet-meewerkend land worden geïdentificeerd. Deze kennisgeving is voorlopig. De kennisgeving aan derde landen van de mogelijkheid dat zij als niet-meewerkend land worden geïdentificeerd, vindt plaats op grond van de bij artikel 31 van de IOO-verordening vastgestelde criteria. De Commissie dient bovendien alle in artikel 32 vastgestelde stappen met betrekking tot deze landen te nemen. De Commissie moet in de kennisgeving met name melding maken van de essentiële feiten en overwegingen die ten grondslag liggen aan de identificatie, van de gelegenheid die aan die landen wordt geboden om een schriftelijk antwoord te bezorgen alsmede bewijsmateriaal dat de identificatie weerlegt, of, indien van toepassing, een actieplan met het oog op verbetering en de maatregelen die zijn genomen om de situatie te verhelpen. De Commissie dient de betrokken derde landen voldoende tijd te geven om op de kennisgeving te antwoorden, alsmede een redelijke termijn om de situatie te verhelpen.

(4)

Krachtens artikel 31 van de IOO-verordening kan de Commissie derde landen identificeren die naar haar mening niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij. Een derde land kan als niet-meewerkend derde land worden geïdentificeerd indien het zich niet kwijt van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat dient te vervullen wat betreft de te ondernemen actie om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

(5)

Niet-meewerkende landen worden geïdentificeerd op basis van de beoordeling van alle in artikel 31, lid 2, van de IOO-verordening bedoelde informatie.

(6)

Krachtens artikel 33 van de IOO-verordening kan de Raad een lijst van niet-meewerkende landen opstellen. Op die landen zijn onder meer de in artikel 38 van de IOO-verordening vastgestelde maatregelen van toepassing.

(7)

Op grond van artikel 20, lid 1, van de IOO-verordening moeten andere dan EU-vlaggenstaten de Commissie in kennis stellen van de regelingen die zij hebben ingesteld voor de tenuitvoerlegging, de controle en de handhaving van de door zijn vissersvaartuigen na te leven wet- en regelgeving en instandhoudings- en beheersmaatregelen.

(8)

Op grond van artikel 20, lid 4, van de IOO-verordening moet de Commissie administratief met derde landen samenwerken op gebieden in verband met de uitvoering van die verordening.

2.   PROCEDURE TEN AANZIEN VAN BELIZE

(9)

De kennisgeving van Belize als vlaggenstaat is met ingang van 17 maart 2010 door de Commissie aanvaard overeenkomstig artikel 20 van de IOO-verordening.

(10)

Van 8 tot 12 november 2010 heeft de Commissie met steun van het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA — European Fisheries Control Agency) een dienstbezoek aan Belize afgelegd in het kader van de in artikel 20, lid 4, van de IOO-verordening bedoelde administratieve samenwerking.

(11)

Doel van het dienstbezoek was informatie te verifiëren over de regelingen van Belize voor de tenuitvoerlegging, de controle en de handhaving van de door zijn vissersvaartuigen na te leven wet- en regelgeving en instandhoudings- en beheersmaatregelen, over de door Belize genomen maatregelen ter uitvoering van zijn verplichtingen in de strijd tegen de IOO-visserij, en over de uitvoering van de vangstcertificeringsregeling van de Unie.

(12)

Het slotverslag over het dienstbezoek is op 7 februari 2011 aan Belize toegezonden.

(13)

De Commissie heeft op 23 februari 2011 de opmerkingen van Belize over dit slotverslag ontvangen.

(14)

Tijdens een follow-upbezoek van 7 tot 10 juni 2011 is de Commissie nagegaan welke maatregelen naar aanleiding van het eerste bezoek waren genomen.

(15)

Belize heeft aanvullende schriftelijke opmerkingen ingediend op 4 april 2011, 12 juli 2011, 14 november 2011 en 27 januari 2012.

(16)

Belize is verdragsluitende partij bij de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn (IATTC), de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (ICCAT), de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (IOTC) en de Regionale Organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO). Het land neemt bovendien als niet-verdragsluitende partij deel aan de werkzaamheden van de Commissie voor de visserij in de westelijke en centrale Stille Oceaan (WCPFC). Belize heeft het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (UNCLOS) en de Overeenkomst van de Verenigde Naties over de visbestanden (UNFSA) geratificeerd. Het heeft zich akkoord verklaard met de uit 2003 daterende FAO-Overeenkomst die tot doel heeft te bevorderen dat vissersvaartuigen in volle zee de internationale maatregelen voor instandhouding en beheer van de visbestanden naleven (FAO-Nalevingsovereenkomst).

(17)

Om te beoordelen of Belize zijn internationale verplichtingen als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat (2) naleeft die zijn opgenomen in de in overweging 16 genoemde internationale overeenkomsten en zijn vastgesteld door de in de overwegingen 16 en 18 genoemde regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s), heeft de Commissie alle informatie die zij hiertoe vereist acht, verzameld en geanalyseerd.

(18)

De Commissie heeft gebruikgemaakt van informatie die is afgeleid uit beschikbare gegevens zoals gepubliceerd door ICCAT, WCPFC, IOTC, IATTC, de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) en de Visserijorganisatie voor het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (SEAFC), hetzij in de vorm van nalevingsverslagen, hetzij in de vorm van IOO-vaartuigenlijsten en openbaar beschikbare gegevens uit het United States Department of Commerce Report to Congress Pursuant to Section 403(a) of the Magnuson-Stevens Fisheries Conservation and Management Reauthorisation Act of 2006, January 2011 (het „National Marine Fisheries Service (NMFS) report”).

3.   MOGELIJKE IDENTIFICATIE VAN BELIZE ALS NIET-MEEWERKEND DERDE LAND

(19)

De Commissie heeft overeenkomstig artikel 31, lid 3, van de IOO-verordening de taken van Belize als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat geanalyseerd. De Commissie heeft bij deze beoordeling rekening gehouden met de in artikel 31, leden 4 tot en met 7, van de IOO-verordening opgenomen parameters.

3.1.   Herhaalde IOO-visserij door vaartuigen en herhaalde IOO-handelsstromen (artikel 31, lid 4, onder a), van de IOO-verordening)

(20)

De Commissie heeft op basis van informatie uit IOO-vaartuigenlijsten van ROVB’s geconstateerd dat een aantal op die lijsten voorkomende IOO-vaartuigen de vlag van Belize voerden nadat zij in de IOO-vaartuigenlijst van die ROVB’s waren opgenomen (3). Het gaat dan meer bepaald om de vaartuigen Goidau Ruey No 1, Orca, Reymar 6, Sunny Jane, Tching Ye No. 6 en Wen Teng No. 688.

(21)

Er wordt in dit verband op gewezen dat de vlaggenstaat op grond van artikel 18, leden 1 en 2, van UNFSA verantwoordelijk is voor zijn in volle zee actieve vaartuigen. Het feit dat in de IOO-lijsten van de betrokken ROVB’s IOO-vaartuigen voorkomen die de vlag van Belize voerden nadat deze vaartuigen in deze lijsten waren opgenomen, laat er volgens de Commissie geen misverstand over bestaan dat Belize zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen. Door de hierboven bedoelde vaartuigen op zijn naam te hebben, heeft Belize verzuimd zijn taken naar behoren ter harte te nemen, de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de betrokken ROVB’s in acht te nemen en te voorkomen dat zijn vaartuigen activiteiten verrichten die de doeltreffendheid van dergelijke maatregelen ondermijnen.

(22)

Op grond van artikel 19, leden 1 en 2, van UNFSA moet de vlaggenstaat erop toezien dat onder zijn vlag varende vaartuigen de instandhoudings- en beheersvoorschriften van de ROVB naleven. Vlaggenstaten dienen tevens met bekwame spoed onderzoeken te verrichten en juridische procedures te voeren. Bovendien moet de vlaggenstaat erop toezien dat adequate sancties worden opgelegd, dat herhaling van inbreuken wordt ontmoedigd en dat overtreders de uit hun onwettige activiteiten voortvloeiende voordelen worden ontnomen. Het feit dat in de IOO-lijsten van de betrokken ROVB’s IOO-vaartuigen voorkomen die de vlag van Belize voerden nadat deze vaartuigen in deze lijsten waren opgenomen, onderstreept in dit verband dat Belize zijn verplichtingen op grond van artikel 19, leden 1 en 2, van UNFSA niet is nagekomen. Het feit dat Belize zijn nalevings- en handhavingsverplichtingen niet nakomt, druist bovendien in tegen artikel III (8) van de FAO-nalevingsovereenkomst (waarin staat dat elke partij handhavingsmaatregelen moet nemen tegen onder zijn vlag varende vissersvaartuigen die de bepalingen van de FAO-nalevingsovereenkomst overtreden, onder meer door in voorkomend geval vast te stellen dat overtreding van genoemde bepalingen als een overtreding van de nationale wetgeving wordt beschouwd). De sancties ten aanzien van dergelijke overtredingen dienen voldoende zwaar te zijn om ervoor te zorgen dat de bepalingen van de FAO-nalevingsovereenkomst worden nageleefd en dat overtreders de uit hun onwettige activiteiten voortvloeiende voordelen worden ontnomen.

(23)

Dat Belize zijn nalevings- en handhavingsverplichtignen op grond van artikel 19 van UNFSA niet is nagekomen, wordt bevestigd door de informatie die tijdens het dienstbezoek van 8 tot 12 november 2010 is verzameld. Toen kwam namelijk aan het licht dat de ter zake bevoegde autoriteiten van Belize niet gemachtigd waren om gegevens van de exploitanten op te eisen en een administratief onderzoek in te stellen naar exploitanten, geregistreerde eigenaren en economische eigenaren van onder de vlag van Belize varende vissersvaartuigen. Bovendien bleken er tijdens dat dienstbezoek fouten te zitten in het systeem van erkende waarnemers, die de activiteiten van de marktdeelnemers moeten verifiëren, met name op het gebied van aanlandingen buiten de exclusieve economische zone (EEZ) van Belize; sommige erkende waarnemers traden namelijk tegelijkertijd op als vertegenwoordiger van de economische eigenaren van onder de vlag van Belize varende vaartuigen. Het belang van doeltreffende maatregelen ten aanzien van de economische eigenaren wordt trouwens bevestigd door documentatie van FAO en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), waarin wordt onderstreept dat informatie over economische eigenaren zeer belangrijk is in de strijd tegen illegale activiteiten (4) en dat registers van vissersvaartuigen en economisch eigendom in dit verband noodzakelijk zijn (5).

(24)

Bovendien moeten de staten op grond van artikel 20 van UNSFA hetzij rechtstreeks hetzij via de ROVB’s samenwerken om de naleving en de handhaving van de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de ROVB’s te garanderen. In dat artikel zijn aan de hand van een aantal specifieke vereisten de verplichtingen van de staten vastgesteld op het gebied van onderzoek, samenwerking en bestraffing met betrekking tot IOO-visserijactiviteiten. In dat artikel is tevens bepaald dat staten een beroep mogen doen op ROVB-procedures om vaartuigen die met hun activiteiten de doeltreffendheid van de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de ROVB hebben ondermijnd, van dergelijke activiteiten te weerhouden totdat de vlaggenstaat adequate maatregelen neemt. Het feit dat in de IOO-lijsten van de betrokken ROVB’s IOO-vaartuigen voorkomen die de vlag van Belize voerden nadat deze vaartuigen in deze lijsten waren opgenomen, onderstreept in dit verband dat Belize zijn uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen op het gebied van internationale samenwerking in handhavingsaangelegenheden niet is nagekomen.

(25)

Er zij tevens op gewezen dat Belize overeenkomstig artikel 118 van UNCLOS verplicht is tot samenwerking inzake instandhouding en beheer van levende rijkdommen in gebieden in volle zee. Het feit dat in de IOO-lijsten van de betrokken ROVB’s IOO-vaartuigen voorkomen die de vlag van Belize voerden nadat deze vaartuigen in deze lijsten waren opgenomen en die nog steeds visserijactiviteiten verrichten, onderstreept dat Belize zich niet kwijt van zijn verplichtingen als vlaggenstaat. Feit is dat vaartuigen die aantoonbaar IOO-visserij bedrijven, de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen ondermijnen.

(26)

Het geval van niet-naleving door Belize ten aanzien van IOO-vaartuigen die voorkomen in de IOO-lijsten van ROVB’s en die de vlag van Belize voerden nadat deze vaartuigen in deze lijsten waren opgenomen, dient tevens te worden beschouwd als een inbreuk op artikel 217 van UNCLOS, waarin van de vlaggenstaten wordt geëist dat zij specifieke handhavingsmaatregelen nemen met het oog op de handhaving van de internationale voorschriften, het onderzoek van de vermoedelijke overtredingen en de adequate bestraffing van gepleegde inbreuken.

(27)

Het feit dat in de IOO-lijsten van de betrokken ROVB’s IOO-vaartuigen voorkomen die de vlag van Belize voerden nadat deze vaartuigen in deze lijsten waren opgenomen, wijst er tevens op dat Belize niet in staat is de aanbevelingen na te komen die zijn vastgesteld in het internationale actieplan van FAO om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (IOO-IAP). In punt 34 van IOO-IAP wordt de staten aanbevolen erop toe te zien dat vissersvaartuigen die het recht hebben hun vlag te voeren, geen IOO-visserij bedrijven of ondersteunen.

(28)

Daarnaast is het van belang erop te wijzen dat Belize wordt vermeld in het NMFS-rapport. Volgens dat rapport hebben de Franse autoriteiten in het IATTC-gebied twee onder de vlag van Belize varende vaartuigen waargenomen. De beschuldigingen van IOO-visserij door de twee vaartuigen zijn door Belize door middel van een toelichting weerlegd. Dit heeft echter niet belet dat Belize als een „country of interest” is geïdentificeerd door de autoriteiten van de Verenigde Staten (6).

(29)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, lid 3, en lid 4, onder a), van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Belize zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen ten aanzien van IOO-vaartuigen en IOO-visserij die wordt bedreven of ondersteund door vissersvaartuigen die zijn vlag voeren of door zijn onderdanen, en dat Belize onvoldoende maatregelen heeft genomen om gedocumenteerde en terugkerende IOO-visserij door vaartuigen die vroeger zijn vlag voerden, tegen te gaan.

3.2.   Niet-naleving van de verplichting tot samenwerking en handhaving (artikel 31, lid 5, onder b), c) en d), van de IOO-verordening)

(30)

De Commissie heeft geanalyseerd of Belize doeltreffende handhavingsmaatregelen heeft genomen ten aanzien van de voor IOO-visserij verantwoordelijke exploitanten, en met name of sancties zijn toegepast die streng genoeg waren om de overtreders de uit IOO-visserij voortvloeiende voordelen te ontnemen.

(31)

Beschikbaar bewijsmateriaal bevestigt dat Belize zijn uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen inzake het nemen van doeltreffende handhavingsmaatregelen niet is nagekomen. In dit verband mag niet uit het oog worden verloren dat in de IOO-lijsten van ROVB’s IOO-vaartuigen voorkomen die de vlag van Belize voerden nadat zij in deze lijsten waren opgenomen. Het bestaan van dergelijke IOO-vaartuigen onderstreept dat Belize zich niet heeft gekweten van zijn in artikel 18, leden 1 en 2, van UNFSA bedoelde verantwoordelijkheid ten aanzien van zijn vaartuigen die in volle zee actief zijn. Bovendien wordt hiermee duidelijk aangetoond dat Belize niet voldoet aan artikel 19, lid 1, van UNFSA, waarin regels inzake naleving en handhaving voor vlaggenstaten zijn vastgesteld. De handelswijze van Belize in dit verband is niet in overeenstemming met artikel 19, lid 2, van UNFSA, waarin onder meer is bepaald dat sancties zwaar genoeg moeten zijn om overtreders de uit hun onwettige activiteiten voortvloeiende voordelen te ontnemen.

(32)

Belize heeft met zijn hierboven beschreven handelswijze niet aangetoond te voldoen aan artikel 94, lid 2, onder b), van UNCLOS, waarin is bepaald dat een vlaggenstaat krachtens zijn interne recht jurisdictie moet uitoefenen ten aanzien van elk onder zijn vlag varend vaartuig en ten aanzien van de kapitein, de officieren en de bemanning van dat vaartuig. Het feit dat in de IOO-lijsten van ROVB’s IOO-vaartuigen voorkomen die de vlag van Belize voerden nadat zij in deze lijsten waren opgenomen, dient in dit verband te worden aangevoerd als bewijsmateriaal ter bevestiging van het onvermogen van Belize om volledige jurisdictie over zijn vissersvaartuigen uit te oefenen.

(33)

Evenmin is de handelswijze van Belize ten aanzien van doeltreffende handhavingsmaatregelen in overeenstemming met de aanbevelingen in punt 21 van IOO-IAP, waarin de staten wordt aanbevolen sancties voor IOO-visserij door vaartuigen en, voor zover mogelijk, onderdanen die onder hun jurisdictie vallen, vast te stellen die zwaar genoeg zijn om IOO-visserij doeltreffend te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen en om overtreders de uit die visserij voortvloeiende voordelen te ontnemen.

(34)

Wat betreft de voorgeschiedenis, de aard, de omstandigheden, de omvang en de ernst van de betrokken gebeurtenissen die duiden op IOO-visserij, heeft de Commissie rekening gehouden met de terugkerende en herhaalde IOO-visserijactiviteiten van onder de vlag van Belize varende vaartuigen tot 2012.

(35)

Wat de bestaande capaciteit van de autoriteiten van Belize betreft, zij erop gewezen dat Belize volgens de index voor menselijke ontwikkeling van de Verenigde Naties (7) als een land met een hoge menselijke ontwikkeling wordt beschouwd (93e van 187 landen). Dit wordt bevestigd door bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (8), waar Belize wordt ingedeeld bij de lagermiddeninkomenslanden. Gezien de positie van het land in deze lijsten wordt het niet als noodzakelijk beschouwd de bestaande capaciteit van de bevoegde autoriteiten van Belize te analyseren. Het ontwikkelingsniveau van Belize kan, zoals uit deze overweging blijkt, niet worden aangemerkt als een factor die afbreuk doet aan de capaciteit van de bevoegde autoriteiten om met andere landen samen te werken en handhavingsmaatregelen te nemen.

(36)

Onverminderd de analyse in overweging 35 blijkt uit de gegevens die zijn verzameld naar aanleiding van het dienstbezoek in november 2010, niet dat de autoriteiten van Belize over onvoldoende financiële middelen beschikken, maar wel dat hun het vereiste juridische en administratieve kader ontbreekt, net als de bevoegdheidsoverdracht die nodig is om hun taken te vervullen.

(37)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, lid 3, en lid 5, onder b), c) en d), van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Belize zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen op het gebied van samenwerking en handhaving.

3.3.   Niet-naleving van de verplichting tot tenuitvoerlegging van internationale regelgeving (artikel 31, lid 6, van de IOO-verordening)

(38)

Belize heeft UNCLOS en UNFSA geratificeerd. Het land heeft de FAO-Nalevingsovereenkomst aanvaard. Bovendien is Belize verdragsluitende partij bij IATTC, ICCAT, IOTC en SPRFMO. Het land neemt bovendien als niet-verdragsluitende partij deel aan de werkzaamheden van WCPFC. Tot eind 2011 was Belize ook een samenwerkende niet-verdragsluitende partij bij NEAFC. Die status als samenwerkende niet-verdragsluitende partij is echter niet verlengd voor 2012.

(39)

De Commissie heeft alle door haar als ter zake relevant beschouwde informatie geanalyseerd wat de status van Belize als verdragsluitende partij bij IOTC en ICCAT en als samenwerkende niet-verdragsluitende partij bij WCPFC betreft. Gezien de status van Belize als samenwerkende niet-verdragsluitende partij bij NEAFC tot eind 2011 heeft de Commissie ook de als relevant beschouwde informatie met betrekking tot die ROVB geanalyseerd.

(40)

Voorts heeft de Commissie een analyse gemaakt van de als relevant beschouwde informatie over het akkoord van Belize om de instandhoudings- en beheersmaatregelen toe te passen die zijn vastgesteld door IOTC, ICCAT, WCPFC en NEAFC.

(41)

Er zij aan herinnerd dat ICCAT in een brief aan Belize zijn bezorgdheid heeft geuit over tekortkomingen in de rapportage voor 2010 (9). Volgens die brief had Belize zich niet volledig en efficiënt gekweten van zijn taak om overeenkomstig ICCAT-aanbeveling 05-09 statistieken te verstrekken met het oog op het opstellen van een herstelprogramma voor Noord-Atlantische witte tonijn. In diezelfde brief attendeerde ICCAT Belize erop dat het land niet alle vereiste gegevens en verslagen had verstrekt, onder meer over betreffende Task II (groottemonsters), en dat het de nalevingstabellen te laat had ingediend.

(42)

In een andere brief, dit keer uit 2011 (10), sprak ICCAT nogmaals zijn bezorgdheid uit omdat Belize zijn taken op het gebied van statistische rapportage weer niet volledig en efficiënt had vervuld (ICCAT-aanbeveling 05-09). Bovendien was Belize te laat met het indienen van de vereiste gegevens en verslagen, zoals gegevens over grootoogtonijn in het kader van Task I (statistieken over de vloot), het interneactiesverslag voor vaartuigen langer dan 20 m en vaartuigenlijsten.

(43)

In een brief uit 2012 (11) gaf ICCAT eens te meer lucht aan zijn bezorgdheid over het onvermogen van Belize om zijn verplichtingen op grond van aanbeveling 09-05 volledig en efficiënt na te komen. Bovendien werd geconstateerd dat Belize zijn quotum Noord-Atlantische witte tonijn had overbevist. Belize werd verzocht een beheersplan voor de visserij op Noord-Atlantische witte tonijn in te dienen, met inbegrip van een tijdschema voor de compensatie van de overbeviste hoeveelheid.

(44)

De Commissie heeft ook door ICCAT beschikbaar gestelde informatie over de naleving van de ICCAT-voorschriften en rapportageverplichtingen door Belize geanalyseerd. Hiervoor heeft de Commissie gebruikgemaakt van de Compliance Summary Tables van ICCAT voor 2010 (12) en voor 2011 (13).

(45)

Met name heeft Belize volgens de beschikbare informatie verzuimd om in 2010 bij ICCAT het verslag in te dienen over interne acties voor vaartuigen langer dan 20 m op het gebied van instandhoudings- en beheersmaatregelen. Bovendien heeft het land in 2010 de gegevens over grootoogtonijn in het kader van Task I (vlootstatistieken) te laat ingediend, net als de interne acties en de vaartuigenlijst.

(46)

Daarnaast is tijdens het dienstbezoek aan Belize in november 2010 nog een aantal elementen aan het licht gekomen. Wat de operationaliteit van het volgsysteem voor vaartuigen (VMS) betreft, is in concrete gevallen geconstateerd dat het VMS-signaal tijdens visserijcampagnes wegviel of werd onderbroken. Het VMS-systeem werd op een veeleer passieve manier gebruikt en werd bovendien niet naar behoren ingezet om te controleren of de vangstactiviteiten in overeenstemming waren met de werkingssfeer van de visvergunningen. Wat de regeling voor de erkende waarnemers betreft, was in sommige situaties sprake van belangenconflicten, namelijk wanneer bepaalde waarnemers activiteiten van marktdeelnemers controleerden (meer bepaald aanlandingen buiten de EEZ van Belize) en tegelijkertijd optraden als vertegenwoordiger van economische eigenaren van onder de vlag van Belize varende vaartuigen.

(47)

Uit door WCPFC beschikbaar gestelde informatie (14) blijkt dat aan Belize is gevraagd ontbrekende gegevens te verstrekken, zoals alle beschikbare gegevens op operationeel niveau voor de periode 2009-2011 (bladzijden uit het logboek) en het aantal/type en de naam van de vissersvaartuigen die in het verdragsgebied van WCPFC actief zouden zijn als de status van Belize als samenwerkende niet-verdragsluitende partij zou worden verlengd (15).

(48)

Uit het ontwerpverslag over het schema voor de nalevingsmonitoring van WCPFC voor 2010 (16) blijkt dat Belize niet alle vereiste gegevens over het VMS-systeem heeft verstrekt. Aanvullende informatie is opgevraagd, met als doel na te gaan of de vaartuigen in gebieden in volle zee overeenkomstig de WCPFC-voorschriften met automatische lokalisatiecommunicatoren (ALC) zijn uitgerust en voldoen aan de VMS-voorschriften die door WCPFC zijn vastgesteld. Ook is aanvullende informatie gevraagd over de naleving van de instandhoudings- en beheersmaatregelen en de ALC-apparatuur als bedoeld in WCPFC-regeling 2007-2.

(49)

Andere elementen waarover WCPFC Belize om aanvullende informatie heeft verzocht, zijn: de huidige visserijinspanning van vaartuigen die op Noord-Atlantische witte tonijn vissen (WCPFC-regeling 2005-3 over deze soort), het aantal vaartuigen dat in de periode 2000-2004 op gestreepte marlijn heeft gevist (WCPFC-regeling 2006-4 over deze soort in het zuidwestelijke deel van de Stille Oceaan), de verschuiving van de visserijinspanning naar gebieden benoorden 20° ZB (WCPFC-regeling 2009-3 over zwaardvis in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan) en de toepassing van de verhouding 5 gewichtsprocenten vinnen (WCPFC-regeling 2009-4 over haaien). Wat de vangst- en inspanningsrapportage betreft, is aanvullende informatie gevraagd over de rapportage van de verhouding aantal vaartuigen/jaargrens (WCPFC-regeling 2005-02 over witte tonijn in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan). Geconstateerd is dat Belize de regels inzake de zesmaandelijkse rapportage van vangsten van witte tonijn in het noordelijke deel van de Stille Oceaan door de kleinschalige kustvloot niet in acht heeft genomen (WCPFC-regeling 2005-03 over witte tonijn in het noordelijke deel van de Stille Oceaan). Ook is aanvullende informatie opgevraagd over de rapportage van alle vangsten van witte tonijn benoorden de evenaar en alle op witte tonijn gerichte visserijinspanningen benoorden de evenaar, opgesplitst naar jaar en naar vistuigtype (WCPFC-regeling 2005-03 over witte tonijn in het noordelijke deel van de Stille Oceaan). Wat de sluitingen van de visserij in bepaalde gebieden en bepaalde perioden en de beperkingen inzake vistuig betreft, is Belize om aanvullende informatie verzocht over de monitoring van maatregelen ter vermindering van de impact van visserij op zeevogels (WCPFC-regeling 2007-04). Tot slot moest Belize aanvullende informatie verstrekken over het verbod van het gebruik van grootschalige drijfnetten in de gebieden van het verdragsgebied die in volle zee gelegen zijn (WCPFC-regeling 2008-04).

(50)

Volgens informatie over 2010 uit het nalevingsverslag van IOTC (17) is vastgesteld dat Belize de voorschriften niet heeft nageleefd aangezien het niet heeft deelgenomen aan de vergadering van het wetenschappelijk comité en zijn nationale verslag voor de 13e zitting van het wetenschappelijk comité niet heeft ingediend.

(51)

Bovendien heeft Belize in 2010 verschillende IOTC-resoluties niet of slechts gedeeltelijk in acht genomen. Wat resolutie 09/02 en eerdere resoluties over de beperking van de vangstcapaciteit betreft, is gerapporteerd dat 8 van de vaartuigen die in 2006 gericht op tropische tonijn visten, in 2007 ook gericht visten op witte tonijn en zwaardvis (wat neerkomt op een slechts gedeeltelijke naleving). Hierdoor werd dubbel geteld. Wat resolutie 07/02 over het IOTC-register van vaartuigen die in het IOTC-verdragsgebied mogen vissen betreft, voldeed sommige door Belize verstrekte informatie niet aan de normen van IOTC (gedeeltelijke naleving). Wat resolutie 09/03 betreft, inzake de vaststelling van een lijst vaartuigen die vermoedelijk IOO-visserij hebben bedreven in het IOTC-gebied, heeft Belize geen standpunt ingenomen ten aanzien van het verzoek van IOTC om twee vaartuigen die in de IOO-vaartuigenlijst van IOTC uit 2010 waren opgenomen, uit het register te schrappen (gedeeltelijke naleving). Wat resolutie 08/02 betreft, inzake een regionaal waarnemersprogramma voor het monitoren van overladingen door vaartuigen op zee, heeft Belize in 2010 twee overladingen in het kader van dat programma verricht, maar voor de overladingen op zee werd vastgesteld dat de regels van het regionaal waarnemersprogramma van IOTC voor het monitoren van overladingen op zee slechts gedeeltelijk zijn nageleefd. Wat de resoluties 01/02 en 05/07 over beheersnormen en controles van vissersvaartuigen betreft, heeft Belize geen informatie verstrekt over de tenuitvoerlegging in 2009. Wat resolutie 10/02 en de resoluties 05/05, 09/06 en 10/06 over verplichte statistische vereisten betreft, heeft Belize onvolledige informatie verstrekt over bijvangsten van haaien (gedeeltelijke naleving) en geen informatie over grootteverdeling, bijvangsten van zeeschildpadden en bijvangsten van zeevogels (niet-naleving). Wat de resoluties 01/06 en 03/03 over het statistischedocumentenprogramma van IOTC over grootoogtonijn betreft, heeft Belize bij de IOTC geen verslag uitgebracht over zijn beoordeling van exportgegevens en importgegevens (gedeeltelijke naleving).

(52)

Bovendien heeft Belize volgens het nalevingsverslag van IOTC voor 2011 (18) meerdere door het IOTC vastgestelde resoluties niet of slechts gedeeltelijk nageleefd. Met name wat IOTC-resolutie 07/02 over de lijst van toegestane vaartuigen met een lengte over alles van 24 m of meer betreft, ontbraken bepaalde verplichte gegevens en was geen informatie over operationele havens beschikbaar gesteld (gedeeltelijke naleving). Wat IOTC-resolutie 06/03 over de invoering van VMS op alle vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 m betreft, ontbrak informatie over technische mankementen (gedeeltelijke naleving). Wat de verplichte statistische vereisten en IOTC-resolutie 10/02 betreft, voldeden de vangst- en inspanningsgegevens niet aan de IOTC-norm. In plaats van geaggregeerde gegevens werden gegevens voor activiteiten van individuele vaartuigen ingediend (gedeeltelijke naleving). De grootteverdelingsgegevens kwamen evenmin overeen met de IOTC-norm. Ook hier werden in plaats van geaggregeerde gegevens gegevens voor activiteiten van individuele vaartuigen ingediend (gedeeltelijke naleving). Wat de tenuitvoerlegging van mitigatiemaatregelen en de bijvangst van niet-IOTC-soorten betreft, voldeed Belize alleen aan IOTC-resolutie 05/05 over de indiening van gegevens over haaien. Inzake waarnemers (IOTC-resolutie 11/04 over de regionale waarnemersregeling en de verplichte 5 % op zee voor vaartuigen langer dan 24 m) had Belize in het verleden al aangegeven over waarnemers te beschikken die op zijn vaartuigen zouden worden ingezet. Momenteel wordt echter gepland het programma pas in 2013 van start te laten gaan. Bijgevolg voldoet Belize niet aan de IOTC-vereisten. Belize voldoet op het gebied van waarnemers ook niet aan de rapportageverplichting in IOTC-resolutie 11/04. Wat het statistischedocumentenprogramma betreft, voldoet Belize niet aan IOTC-resolutie 01/06 omdat het geen informatie over het jaarverslag heeft verstrekt.

(53)

Tot eind 2011 was Belize samenwerkende niet-verdragsluitende partij bij NEAFC. Die status is echter niet verlengd voor 2012 omdat het land de NEAFC-voorschriften niet heeft nageleefd. Met name de rapportageverplichtingen werden met voeten getreden. Daarnaast waren er problemen met de naleving van de VMS-voorschriften. Voorts werden ook problemen met het inspectiesysteem geconstateerd. De EU-inspecteurs kregen niet de nodige informatie (waaronder VMS-gegevens en overladingsverslagen) aangeleverd. Dit alles heeft een negatieve impact gehad op de inspectieregeling voor het NEAFC-gebied. Vanwege de geconstateerde problemen is de aanvraag van Belize om verlenging van zijn status bij stemming afgewezen tijdens de 30e jaarlijkse vergadering van NEAFC (19).

(54)

Belize heeft de in de overwegingen 41 tot en met 45 bedoelde informatie niet aan ICCAT verstrekt en heeft daarmee aangetoond niet in staat te zijn zijn verplichtingen als vlaggenstaat conform UNCLOS en UNFSA na te komen.

(55)

De tekortkomingen die aan het licht zijn gekomen tijdens het dienstbezoek van de Commissie in november 2010 en die worden vermeld in overweging 46, onderstrepen het onvermogen van Belize om zijn verplichtingen als vlaggenstaat conform UNFSA na te komen.

(56)

Belize slaagt er niet in tijdig informatie te verstrekken over instandhoudings- en beheersmaatregelen, statistische aangelegenheden, vaartuigenlijsten en nalevingstabellen, en voldoet bijgevolg niet aan de artikelen 117 en 118 van UNCLOS, waarin is bepaald dat de staten ten aanzien van hun onderdanen maatregelen voor de instandhouding van de levende rijkdommen in volle zee moeten nemen en moeten samenwerken aan maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen in gebieden die in volle zee gelegen zijn.

(57)

Uit de in deel 3.3. van dit besluit uiteengezette elementen blijkt dat de handelswijze van Belize in strijd is met artikel 18, lid 3, van UNFSA.

(58)

Belize heeft geen informatie over overladingen aan ICCAT verstrekt en handelt bijgevolg in strijd met artikel 18, lid 3, onder a), van UNFSA, waarin is bepaald dat staten met vaartuigen die in volle zee vissen, controlemaatregelen moeten nemen om te garanderen dat die vaartuigen aan de ROVB-voorschriften voldoen.

(59)

Belize heeft geen informatie aan ICCAT verstrekt over jaarverslagen, Task I (vlootkenmerken), Task II (gegevens over groottemonsters), interneactiesverslagen voor vaartuigen langer dan 20 m, nalevingstabellen en vaartuigenlijsten, en handelt bijgevolg in strijd met de in artikel 18, lid 3, onder e), van UNFSA vastgestelde vereisten inzake registratie en tijdige rapportage.

(60)

Gezien de informatie die de Commissie tijdens haar dienstbezoek in november 2010 heeft verzameld over de capaciteit van de autoriteiten van Belize op het gebied van monitoring, controle en bewaking, dient te worden geconcludeerd dat Belize niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 18, lid 3, onder g), van UNFSA.

(61)

Bovendien blijkt, zoals wordt uiteengezet in de overwegingen 47 tot en met 52, uit informatie van WCPFC en IOTC dat Belize zijn uit artikel 117 van UNCLOS en artikel 18 van UNFSA voortvloeiende verplichtingen inzake beheers- en instandhoudingsmaatregelen niet nakomt.

(62)

Evenmin voldoet Belize aan artikel 18, lid 3, onder f), van UNFSA, en wel vanwege de door NEAFC geconstateerde tekortkomingen (geen rapportage aan NEAFC, fouten in de waarnemersregeling, onder meer op het gebied van VMS-gegevens en overladingen op zee) die ertoe hebben geleid dat Belize de verlenging van zijn status van samenwerkende niet-verdragsluitende partij voor 2012 is geweigerd.

(63)

Voorts bleek tijdens het dienstbezoek in november 2010 dat Belize voor de registratie van vaartuigen een internationaal register voor de koopvaardijvloot (International Merchant Marine Registry) bijhoudt dat niet garandeert dat onder de vlag van Belize varende vaartuigen een echte band hebben met het land. Het ontbreken van een dergelijke echte band tussen het land en de vaartuigen die in het register van dat land zijn opgenomen, vormt een inbreuk tegen de in artikel 91 van UNCLOS vastgestelde voorwaarden voor de nationaliteit van vaartuigen. Deze conclusie wordt bevestigd door de International Transport Workers’ Federation (ITF), die Belize als een goedkope-vlaggenstaat beschouwt (20).

(64)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, leden 3 en 6, van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Belize zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht dient te vervullen op het gebied van internationale voorschriften en regelingen en instandhoudings- en beheersmaatregelen.

3.4.   Specifieke beperkingen van ontwikkelingslanden

(65)

Zoals hierboven reeds is aangegeven, wordt Belize volgens de index voor menselijke ontwikkeling van de Verenigde Naties (21) als een land met een hoge menselijke ontwikkeling beschouwd (93e van 187 landen). Bovendien wordt Belize volgens Verordening (EG) nr. 1905/2006 ingedeeld bij de hogermiddeninkomenslanden.

(66)

Rekening houdend met die positie kan Belize dus niet worden beschouwd als een land met specifieke beperkingen die rechtstreeks zijn terug te voeren op zijn ontwikkelingsniveau. Er is geen bewijs gevonden voor de veronderstelling dat Belize zijn uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen niet kan nakomen omdat het land qua ontwikkeling achterop zou blijven. Evenmin is concreet bewijs voorhanden dat aantoont dat er een verband bestaat tussen de geconstateerde tekortkomingen op het gebied van monitoring, controle en bewaking van visserijactiviteiten en het gebrek aan voldoende capaciteit en infrastructuur.

(67)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, lid 7, van de IOO-verordening worden vastgesteld dat het niveau van ontwikkeling van Belize geen rem zet op de ontwikkelingsstatus en de globale prestatie van het land op het gebied van visserij.

4.   PROCEDURE TEN AANZIEN VAN HET KONINKRIJK CAMBODJA

(68)

De Commissie heeft van 18 tot en met 20 oktober 2011 een dienstbezoek aan het Koninkrijk Cambodja (Cambodja) afgelegd in het kader van de in artikel 20, lid 4, van de IOO-verordening bedoelde administratieve samenwerking.

(69)

Doel van het dienstbezoek was informatie te verifiëren over enerzijds de regelingen van Cambodja voor de tenuitvoerlegging, controle en handhaving van door de vaartuigen van dit land in acht te nemen wetten, regels en instandhouding- en beheersmaatregelen, en anderzijds de maatregelen die het land heeft genomen om zijn verplichtingen in de strijd tegen de IOO-visserij na te komen.

(70)

Cambodja heeft beloofd de Commissie een actieplan inzake de behandelde onderwerpen toe te zenden, samen met een volledige lijst vissersvaartuigen, met inbegrip van koelschepen en transportvaartuigen. De Commissie heeft na haar bezoek geen antwoord of follow-upbrief van Cambodja ontvangen.

(71)

Cambodja heeft geen internationale visserijovereenkomst ondertekend of geratificeerd, zoals UNCLOS, UNFSA of de FAO-Nalevingsovereenkomst, maar heeft wel het Verdrag van Genève van 1958 inzake de volle zee (22) geratificeerd en is partij bij het Verdrag van Genève van 1958 inzake de territoriale zee en de aansluitende zone (23); het land heeft het regionaal actieplan ter bevordering van verantwoorde visserijpraktijken en ter bestrijding van IOO-visserij in de Visserijcommissie voor de regio Azië-Stille Oceaan (Regional Plan of Action to promote responsible fishing practices including combating IUU fishing in the Asia-Pacific Fisheries Committee — RAP-APFIC) (24) goedgekeurd, net als de regionale richtsnoeren voor verantwoorde visserij in Zuidoost-Azië (RRVV-ZOA — Regional Guidelines for responsible fishing operations in Southeast Asia) (25) die zijn vastgesteld door SEAFDEC (Southeast Asian Fisheries Development Center) (26). Cambodja is aangesloten bij APFIC, een adviesinstantie die zich inzet voor begrip, bewustmaking en samenwerking op het gebied van visserijaangelegenheden in de regio Azië-Stille Oceaan. Het land is ook aangesloten bij SEAFDEC, een adviesinstantie ter bevordering van de ontwikkeling van duurzame visserij.

(72)

Om na te gaan of Cambodja heeft voldaan aan zijn internationale verplichtingen als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat, meende de Commissie uit te moeten gaan van UNCLOS als de primaire internationale rechtstekst, met name de artikelen 91, 94, 117 en 118 (met de verplichtingen van de staten en vastgesteld door de betrokken ROVB’s), samen met het in overweging 71 vermelde kader van APFIC en SEAFDEC. De UNCLOS-bepalingen over navigatie in volle zee (artikelen 86-115) worden erkend als internationaal gewoonterecht. In deze bepalingen zijn reeds eerder bestaande regels van internationaal gewoonterecht gecodificeerd en is de tekst van het Verdrag inzake de volle zee en het Verdrag inzake de territoriale zee en de aansluitende zone (beide verdragen waarbij Cambodja partij is en die door het land zijn geratificeerd) bijna letterlijk overgenomen. Daarom is het van geen belang of Cambodja UNCLOS al dan niet heeft geratificeerd. De Commissie heeft alle informatie die zij voor haar onderzoek nodig achtte, opgevraagd en geverifieerd.

(73)

De Commissie heeft gebruikgemaakt van openbaar beschikbare informatie uit het NMFS-rapport en van informatie afgeleid van beschikbare gegevens die zijn bekendgemaakt door ROVB’s, met name ICCAT, de Commissie voor de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (CCAMLR), WCPFC, NEAFC, NAFO en SEAFO, hetzij in de vorm van nalevingsverslagen, hetzij in de vorm van IOO-vaartuigenlijsten.

5.   MOGELIJKE IDENTIFICATIE VAN CAMBODJA ALS NIET-MEEWERKEND DERDE LAND

(74)

De Commissie heeft overeenkomstig artikel 31, lid 3, van de IOO-verordening de taken van Cambodja als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat geanalyseerd. De Commissie heeft bij deze beoordeling rekening gehouden met de in artikel 31, leden 4 tot en met 7, van de IOO-verordening opgenomen parameters.

5.1.   Herhaalde IOO-visserij door vaartuigen en herhaalde IOO-handelsstromen (artikel 31, lid 4, onder a), van de IOO-verordening)

(75)

De Commissie heeft op basis van informatie in IOO-vaartuigenlijsten van ROVB’s verschillende gevallen van IOO-activiteiten van onder de vlag van Cambodja varende (27) of met een Cambodjaanse visvergunning vissende vaartuigen opgespoord. Het vissersvaartuig Draco-1 (huidige naam: Xiong Nu Baru 33) is in januari 2010 (28) en in april 2010 (29) waargenomen tijdens illegale visserijactiviteiten in het CCAMLR-gebied terwijl het de vlag van Cambodja voerde. Het vissersvaartuig Trosky (huidige naam: Yangzi Hua 44) is in april 2010 (30) waargenomen tijdens illegale visserijactiviteiten in het CCAMLR-gebied terwijl het de vlag van Cambodja voerde.

(76)

Bovendien heeft de Commissie in het kader van werkzaamheden in verband met vermoedelijke IOO-visserijactiviteiten aan de hand van EU-vangstcertificaten feitelijk bewijsmateriaal verzameld over herhaalde inbreuken tegen de ICCAT-instandhoudings- en beheersmaatregelen door een Cambodjaans vaartuig; deze activiteiten zijn dan ook als IOO-visserijactiviteiten ingedeeld. Het ging in dat geval om een Cambodjaans transportvaartuig dat op zee vis in ontvangst nam van met zegennetten vissende vaartuigen. Overeenkomstig ICCAT-aanbeveling 06-11 mogen met zegennetten vissende vaartuigen op zee geen tonijnsoorten overladen in ICCAT-gebied. Bovendien was het Cambodjaanse transportvaartuig niet ingeschreven in het ICCAT-register van transportvaartuigen die in het ICCAT-gebied actief mogen zijn, zoals vastgesteld in deel 3 van ICCAT-aanbeveling 06-11.

(77)

In dit verband wordt erop gewezen dat de vlaggenstaat overeenkomstig artikel 94, lid 2, onder b), van UNCLOS krachtens zijn interne recht jurisdictie moet uitoefenen ten aanzien van elk onder zijn vlag varend vaartuig en ten aanzien van de kapitein, de officieren en de bemanning van dat vaartuig. Dit basisbeginsel wordt kracht bijgezet door punt 7.1 van RAP-APFIC en punt 8.2.2 van RRVV-ZOA. Zowel het feit dat in de vaartuigenlijsten van ROVB’s IOO-vaartuigen voorkomen die de vlag van Cambodja voerden nadat zij in deze lijsten waren opgenomen, als het feit dat vaartuigen van Cambodja bij het verrichten van IOO-activiteiten in ROVB-gebied zijn waargenomen, geeft volgens de Commissie duidelijk aan dat Cambodja zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen. Door een aantal IOO-vaartuigen op zijn naam te hebben, heeft Cambodja verzuimd zijn taken naar behoren ter harte te nemen, de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de betrokken ROVB’s in acht te nemen en te voorkomen dat zijn vaartuigen activiteiten verrichten die de doeltreffendheid van dergelijke maatregelen ondermijnen.

(78)

Het is de taak van de vlaggenstaat om ten aanzien van hun onderdanen zelf of in samenwerking met andere staten alle maatregelen te nemen die nodig zijn voor de instandhouding van de levende rijkdommen in volle zee. Dit basisbeginsel wordt kracht bijgezet door de punten 3.1 en 4.1 van RAP-APFIC en punt 8.1.4 van RRVV-ZOA. Overeenkomstig artikel 94 van UNCLOS, juncto punt 7.1 van RAP-APFIC en punt 8.2.7 van RRVV-ZOA moet de vlaggenstaat erop toezien dat onder zijn vlag varende vaartuigen de instandhoudings- en beheersvoorschriften van de ROVB naleven.

(79)

Het feit dat in de vaartuigenlijsten van ROVB’s IOO-vaartuigen voorkomen die de vlag van Cambodja voerden nadat zij in deze lijsten waren opgenomen, bewijst bovendien dat Cambodja de aanbevelingen van IOO-IAP niet ter harte neemt. In punt 34 van IOO-IAP wordt de staten aanbevolen erop toe te zien dat vissersvaartuigen die het recht hebben hun vlag te voeren, geen IOO-visserij bedrijven of ondersteunen. Dit beginsel is ook opgenomen in punt 7.1 van RAP-APFIC.

(80)

Daarnaast is het van belang erop te wijzen dat Cambodja wordt vermeld in het NMFS-rapport. Volgens het NMFS-rapport hebben verschillende onder Cambodjaanse vlag varende vaartuigen visserijactiviteiten verricht die indruisten tegen de instandhoudings- en beheersmaatregelen van CCAMLR (31). Cambodja wordt in het NMFS-rapport niet geïdentificeerd als een land met vaartuigen die IOO-visserij bedrijven, omdat bepaalde maatregelen genomen werden (schrapping uit het register) om de illegale visserijactiviteiten van die onder Cambodjaanse vlag varende vaartuigen aan te pakken. In het NMFS-rapport wordt wel bezorgdheid geuit over het feit dat IOO-visserijactiviteiten middels schrapping uit het register worden aangepakt in plaats van middels andere sancties; bijgevolg is Cambodja door de autoriteiten van de VS aangemerkt als „country of interest”.

(81)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, lid 3, en lid 4, onder a), van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Cambodja zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen ten aanzien van IOO-vaartuigen en IOO-visserij die wordt bedreven of ondersteund door vissersvaartuigen die zijn vlag voeren of door zijn onderdanen, en dat Cambodja onvoldoende maatregelen heeft genomen om gedocumenteerde en terugkerende IOO-visserij door vaartuigen die zijn vlag voeren, tegen te gaan.

5.2.   Niet-naleving van de verplichting tot samenwerking en handhaving (artikel 31, lid 5, onder b), c) en d), van de IOO-verordening)

(82)

De Commissie heeft geanalyseerd of Cambodja doeltreffende handhavingsmaatregelen heeft genomen ten aanzien van de voor IOO-visserij verantwoordelijke exploitanten, en met name of sancties zijn toegepast die streng genoeg waren om de overtreders de uit IOO-visserij voortvloeiende voordelen te ontnemen.

(83)

Beschikbaar bewijsmateriaal bevestigt dat Cambodja zijn uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen inzake het nemen van doeltreffende handhavingsmaatregelen niet is nagekomen. In dit verband wordt eraan herinnerd dat in de vaartuigenlijsten van ROVB’s IOO-vaartuigen voorkomen die de vlag van Cambodja voerden nadat in deze lijsten werden opgenomen of op het moment dat zij in deze lijsten werden opgenomen. Het bestaan van dergelijke IOO-vaartuigen onderstreept dat Cambodja zich niet heeft gekweten van zijn in artikel 94 van UNCLOS juncto punt 7.1 van RAP-APFIC en punt 8.2.7 van RRVV-ZOA bedoelde verantwoordelijkheid ten aanzien van zijn vaartuigen die in volle zee actief zijn.

(84)

Op het gebied van naleving en handhaving is tijdens het in overweging 68 bedoelde bezoek bovendien aan het licht gekomen dat Cambodja geen specifieke wetgeving heeft om op te treden tegen IOO-visserijactiviteiten. De enige maatregel bestaat erin dat vissersvaartuigen uit het register worden geschrapt. Deze maatregel gaat echter niet vergezeld van een onderzoek naar de illegale visserijactiviteiten van de betrokken vaartuigen, noch van sancties voor geconstateerde inbreuken. Met het schrappen van een vissersvaartuig uit het register wordt niet gegarandeerd dat de overtreders voor hun daden worden gestraft en dat hun de uit hun daden voortvloeiende voordelen worden ontnomen. Dit is des te belangrijker in het geval van Cambodja dat, zoals uitgelegd in overweging 96, over een internationale scheepsregistratiedienst beschikt die buiten Cambodja is gevestigd en die niet garandeert dat onder de vlag van Cambodja varende vaartuigen een echte band hebben met het land. Het ontradende effect van een eenvoudig bestuursrechtelijk besluit tot schrapping van een vissersvaartuig uit het register is beperkt als niet tegelijkertijd wordt gegarandeerd dat sancties kunnen worden opgelegd. Deze handelswijze staat evenmin garant voor de vlaggenstaatcontrole over vissersvaartuigen conform artikel 94 van UNCLOS. Voorts strookt de handelswijze van Cambodja op het gebied van naleving en handhaving niet met punt 18 van IOO-IAP, waarin staat dat gezien de UNCLOS-bepalingen elke staat zelf of in samenwerking maatregelen moet nemen om ervoor te zorgen dat de onderdanen die onder zijn jurisdictie ressorteren, geen IOO-visserij bedrijven of ondersteunen. De handelswijze van Cambodja in dit verband is niet in overeenstemming met de aanbevelingen in punt 21 van IOO-IAP, waarin de staten wordt aanbevolen sancties voor IOO-visserij door vaartuigen en, voor zover mogelijk, onderdanen die onder hun jurisdictie vallen, vast te stellen die zwaar genoeg zijn om IOO-visserij doeltreffend te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen en om overtreders de uit hun illegale activiteiten voortvloeiende voordelen te ontnemen. Dit beginsel wordt herhaald in punt 8.2.7 van RRVV-ZOA.

(85)

Wat betreft de voorgeschiedenis, de aard, de omstandigheden, de omvang en de ernst van de betrokken gebeurtenissen die duiden op IOO-visserij, heeft de Commissie rekening gehouden met de terugkerende en herhaalde IOO-visserijactiviteiten van onder de vlag van Cambodja varende vaartuigen tot 2012.

(86)

Wat de bestaande capaciteit bij de autoriteiten van Cambodja betreft, zij erop gewezen dat Cambodja volgens de index voor menselijke ontwikkeling van de Verenigde Naties (32) als een land met een gemiddelde menselijke ontwikkeling wordt beschouwd (139e van 187 landen). Anderzijds wordt Cambodja in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1905/2006 opgelijst in de categorie van de minst ontwikkelde landen. De beperkingen op het gebied van de juridische en administratieve capaciteit van de bevoegde autoriteiten kunnen dan ook worden beschouwd als een factor die het vermogen van Cambodja om zijn samenwerkings- en handhavingstaken te vervullen, ondermijnt. Niettemin hebben de tekortkomingen op het gebied van samenwerking en handhaving veeleer met het gebrek aan een adequaat rechtskader (dat gevolg geeft aan bepaalde handelingen) te maken dan met de bestaande capaciteit van de bevoegde autoriteiten.

(87)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, lid 3, en lid 5, onder b), c) en d), van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Cambodja zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen op het gebied van samenwerking en handhaving.

5.3.   Niet-naleving van de verplichting tot tenuitvoerlegging van internationale regelgeving (artikel 31, lid 6, van de IOO-verordening)

(88)

Cambodja heeft geen enkele specifiek op visserij gerichte internationale overeenkomst ondertekend of geratificeerd. Het land heeft wel het Verdrag van Genève van 1958 inzake de volle zee geratificeerd en is partij bij het Verdrag van Genève van 1958 inzake de territoriale zee en de aansluitende zone. Cambodja is lid van twee adviesinstanties: SEAFDEC (hiertoe heeft het RRVV-ZOA goedgekeurd) en APFIC (hiertoe heeft het RAP-APFIC goedgekeurd).

(89)

Cambodja heeft naar aanleiding van het dienstbezoek van de Commissie geen stappen gezet om RAP-APFIC of de aanbevelingen van RRVV-ZOA ten uitvoer te leggen.

(90)

De Commissie heeft door haar als relevant beschouwde informatie geanalyseerd op basis van beschikbare gegevens die door ROVB’s, met name ICCAT en CCAMLR, zijn bekendgemaakt.

(91)

Cambodja heeft een lange voorgeschiedenis van „letters of Identification” van ICCAT. De eerste kreeg Cambodja in 2006. De laatste in 2011 (33). In die laatste brief uit ICCAT nog steeds zijn bezorgdheid over mogelijke IOO-activiteiten van onder Cambodjaanse vlag varende vissersvaartuigen. Cambodja is niet ingegaan op het verzoek om aanvullende informatie in de letters of identification van ICCAT van 16 december 2009, 4 oktober 2010 en 18 januari 2011. Bij gebrek aan aanvullende informatie van Cambodja heeft ICCAT besloten de identificatie van Cambodja in 2012 te handhaven. Bovendien heeft ICCAT zijn ernstige bezorgdheid geuit over mogelijke overladingsactiviteiten door met zegennetten vissende Cambodjaanse vissersvaartuigen in de Golf van Guinee.

(92)

Tijdens zijn jaarlijkse vergadering in 2012 heeft ICCAT met het oog op een herziening van de status van Cambodja gedetailleerde informatie aan Cambodja gevraagd over vermeende overladingen in de Golf van Guinee, over eventuele maatregelen waarmee Cambodja daarop zou hebben gereageerd, over de monitoring-, controle- en bewakingsmaatregelen van Cambodja en over Cambodja’s procedure en regels voor vaartuigregistratie.

(93)

Het feit dat Cambodja de in de overwegingen 91 en 92 bedoelde informatie niet aan ICCAT heeft verstrekt, toont aan dat het land geen enkele vlaggenstaatverplichting op het gebied van beheers- en instandhoudingsmaatregelen van UNCLOS kan nakomen. Evenmin is Cambodja’s handelswijze in overeenstemming met de aanbevelingen van RAP-APFIC (punt 7.1) en RRVV-ZOA (punt 8.2.7).

(94)

Voorts heeft CCAMLR in 2010 verschillende waarnemingen van onder Cambodjaanse vlag varende vaartuigen gerapporteerd. Deze meldingen staan in circulaires die CCAMLR aan zijn leden heeft doorgestuurd (34) (COMM CIRC 10/11 inzake waarnemingen van de als IOO-vaartuigen opgelijste Typhoon-1 en Draco I, 10/45 inzake waarnemingen van de als IOO-vaartuigen opgelijste Draco I en Trosky).

(95)

Cambodja heeft met zijn in de vorige overweging beschreven handelswijze niet aangetoond te voldoen aan artikel 94, lid 2, onder b), van UNCLOS, waarin is bepaald dat een vlaggenstaat krachtens zijn interne recht jurisdictie moet uitoefenen ten aanzien van elk onder zijn vlag varend vaartuig en ten aanzien van de kapitein, de officieren en de bemanning van dat vaartuig. Het uit het register schrappen van een vaartuig is niet per se een toereikende maatregel van een vlaggenstaat, aangezien daarmee de IOO-activiteiten niet worden aangepakt, de IOO-visserijactiviteiten niet worden bestraft middels bij wet vastgestelde bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke sancties, en het de betrokken vissersvaartuigen vrij staat de internationaal vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen met voeten te blijven treden.

(96)

Bovendien bleek naar aanleiding van het in overweging 68 bedoelde dienstbezoek dat Cambodja over een internationale scheepsregistratiedienst beschikt die buiten Cambodja is gevestigd en die niet garandeert dat onder de vlag van Cambodja varende vaartuigen een echte band hebben met het land. Het ontbreken van een dergelijke echte band tussen het land en de vaartuigen die in het register van dat land zijn opgenomen, vormt een inbreuk tegen de in artikel 91 van UNCLOS vastgestelde voorwaarden voor de nationaliteit van vaartuigen. Deze conclusie wordt bevestigd door de ITF, die Cambodja als een goedkope-vlaggenstaat beschouwt (35).

(97)

Tot slot moet worden opgemerkt dat Cambodja, in strijd met de aanbevelingen in de punten 25, 26 en 27 van IOO-IAP, geen nationaal actiepan tegen IOO-visserij heeft ontwikkeld.

(98)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, leden 3 en 6, van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Cambodja zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht dient te vervullen op het gebied van internationale voorschriften en regelingen en instandhoudings- en beheersmaatregelen.

5.4.   Specifieke beperkingen van ontwikkelingslanden

(99)

Zoals hierboven reeds is aangegeven, wordt Cambodja volgens de index voor menselijke ontwikkeling van de Verenigde Naties (36) als een land met een gemiddelde menselijke ontwikkeling beschouwd (139e van 187 landen). Anderzijds wordt Cambodja in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1905/2006 opgelijst in de categorie van de minst ontwikkelde landen. Rekening houdend met deze positie van Cambodja heeft de Commissie geanalyseerd of de door haar verzamelde informatie eventueel terug te voeren is op de specifieke beperkingen waarmee Cambodja als ontwikkelingsland wordt geconfronteerd.

(100)

Hoewel in het algemeen specifieke capaciteitsbeperkingen kunnen bestaan op het gebied van controle en monitoring, kunnen de specifieke beperkingen waarmee Cambodja vanwege zijn ontwikkelingsniveau te maken heeft, niet aangevoerd worden als reden voor het ontbreken van specifieke bepalingen in het nationale rechtskader met betrekking tot internationale instrumenten om IOO-visserijactiviteiten te bestrijden, tegen te gaan en te beëindigen. Evenmin rechtvaardigen deze beperkingen dat Cambodja geen sanctiesysteem heeft vastgesteld voor inbreuken die tijdens visserijactiviteiten in volle zee worden gepleegd tegen internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen.

(101)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, lid 7, van de IOO-verordening worden vastgesteld dat het niveau van ontwikkeling van Cambodja mogelijk een rem zet op de ontwikkelingsstatus van het land. Gezien de aard van de geconstateerde tekortkomingen kan het ontwikkelingsniveau van Cambodja niet worden aangevoerd als allesdekkende vergoelijking of rechtvaardiging voor de globale prestatie van Cambodja als vlaggenstaat op het gebied van visserij en voor de ontoereikendheid van de door Cambodja genomen maatregelen om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

6.   PROCEDURE TEN AANZIEN VAN DE REPUBLIEK FIJI

(102)

De kennisgeving van de Republiek Fiji (Fiji) als vlaggenstaat is met ingang van 1 januari 2010 door de Commissie aanvaard overeenkomstig artikel 20 van de IOO-verordening.

(103)

Van 16 tot 20 januari 2012 heeft de Commissie met steun van EFCA een dienstbezoek aan Fiji afgelegd in het kader van de in artikel 20, lid 4, van de IOO-verordening bedoelde administratieve samenwerking.

(104)

Doel van het dienstbezoek was informatie te verifiëren over de regelingen van Fiji voor de tenuitvoerlegging, de controle en de handhaving van de door zijn vissersvaartuigen na te leven wet- en regelgeving en instandhoudings- en beheersmaatregelen, over de door Fiji genomen maatregelen ter uitvoering van zijn verplichtingen in de strijd tegen de IOO-visserij, en over de uitvoering van de vangstcertificeringsregeling van de Unie.

(105)

Het slotverslag over het dienstbezoek is op 9 februari 2012 aan Fiji toegezonden.

(106)

De Commissie heeft op 8 maart 2012 de opmerkingen van Fiji over dit slotverslag ontvangen.

(107)

Fiji is lid van WCPFC en heeft UNCLOS en UNFSA geratificeerd.

(108)

Om te beoordelen of Fiji zijn internationale verplichtingen als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat naleeft die zijn opgenomen in de in overweging 107 genoemde internationale overeenkomsten en zijn vastgesteld door de in overweging 107 genoemde ROVB’s, heeft de Commissie alle informatie die zij hiertoe vereist acht, verzameld en geanalyseerd.

(109)

De Commissie heeft gebruikgemaakt van informatie die is afgeleid van beschikbare, door WCPFC bekendgemaakte gegevens.

7.   MOGELIJKE IDENTIFICATIE VAN FIJI ALS NIET-MEEWERKEND DERDE LAND

(110)

De Commissie heeft overeenkomstig artikel 31, lid 3, van de IOO-verordening de taken van Fiji als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat geanalyseerd. De Commissie heeft bij deze beoordeling rekening gehouden met de in artikel 31, leden 4 tot en met 7, van de IOO-verordening opgenomen parameters.

7.1.   Herhaalde IOO-visserij door vaartuigen en herhaalde IOO-handelsstromen (artikel 31, lid 4, onder a), van de IOO-verordening)

(111)

Uit informatie die verkregen is op basis van vaartuigenlijsten van ROVB’s, blijken geen onder de vlag van Fiji varende IOO-vaartuigen in dergelijke voorlopige of definitieve lijsten te zijn opgenomen. Evenmin is bewijsmateriaal voorhanden dat wijst op het bestaan van onder de vlag van Fiji varende IOO-vaartuigen in het verleden, en dat de Commissie in staat zou stellen de prestatie van Fiji op het gebied van terugkerende IOO-visserijactiviteiten te analyseren.

(112)

Bij gebrek aan informatie en bewijsmateriaal zoals uiteengezet in de vorige overweging, wordt op grond van artikel 31, lid 3, en lid 4, onder a), van de IOO-verordening geconcludeerd dat het niet noodzakelijk is om een evaluatie te verrichten van de naleving door Fiji van maatregelen om de IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, noch van de taken die Fiji krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen ten aanzien van IOO-vaartuigen en IOO-visserij die wordt bedreven of ondersteund door vissersvaartuigen die zijn vlag voeren of door zijn onderdanen.

7.2.   Niet-naleving van de verplichting tot samenwerking en handhaving (artikel 31, lid 5, onder b) en d), van de IOO-verordening)

(113)

De Commissie heeft geanalyseerd of Fiji doeltreffende handhavingsmaatregelen heeft genomen ten aanzien van voor IOO-visserij verantwoordelijke exploitanten, en met name of sancties zijn toegepast die zwaar genoeg waren om de overtreders de uit IOO-visserij voortvloeiende voordelen te ontnemen.

(114)

Beschikbaar bewijsmateriaal bevestigt dat Fiji zijn uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen inzake het nemen van doeltreffende handhavingsmaatregelen niet is nagekomen. Tijdens het in overweging 103 bedoelde dienstbezoek heeft de Commissie geconstateerd dat Fiji in zijn nationale wetgeving over mariene ruimte en visserij („Marine Spaces Act” en „Fisheries Act”) geen specifieke maatregel heeft vastgesteld op het gebied van beheer en controle van onder de vlag van Fiji varende vaartuigen die vissen in wateren buiten de jurisdictie van Fiji.

(115)

Tijdens het in overweging 103 bedoelde dienstbezoek heeft de Commissie tevens geconstateerd dat het rechtsbestel van Fiji geen specifieke voorschriften en maatregelen omvat om IOO-inbreuken in volle zee te bestrijden en IOO-visserijactiviteiten te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen. Tevens is duidelijk dat in de wetgeving van Fiji geen maatregelen zijn vastgesteld om niet alleen onder de vlag van Fiji varende vaartuigen maar ook onderdanen van Fiji te bestraffen die zijn betrokken bij IOO-visserijactiviteiten buiten de wateren onder jurisdictie van Fiji.

(116)

Het ontbreken van specifieke rechtsbepalingen over IOO-inbreuken in volle zee toont duidelijk aan dat Fiji niet voldoet aan artikel 94, lid 2, onder b), van UNCLOS, waarin is bepaald dat een vlaggenstaat krachtens zijn interne recht jurisdictie moet uitoefenen ten aanzien van elk onder zijn vlag varend vaartuig en ten aanzien van de kapitein, de officieren en de bemanning van dat vaartuig. Voorts onderstreept het ontbreken van specifieke rechtsvoorschriften ter bestrijding van IOO-inbreuken in volle zee dat Fiji niet voldoet aan zijn verplichtingen ten aanzien van vaartuigen in volle zee zoals bedoeld in artikel 18, lid 1, van UNFSA. Bovendien vormt het ontbreken van een rechtskader voor handhaving en controle ten aanzien van activiteiten van vissersvaartuigen een inbreuk op artikel 217 van UNCLOS, waarin van de vlaggenstaten wordt geëist dat zij specifieke handhavingsmaatregelen nemen met het oog op de handhaving van de internationale voorschriften, het onderzoek van de vermoedelijke overtredingen en de adequate bestraffing van gepleegde inbreuken.

(117)

Voorts heeft Fiji niet aangetoond dat het voldoet aan de aanbevelingen in punt 18 van IOO-IAP, waarin staat dat gezien de UNCLOS-bepalingen elke staat zelf of in samenwerking maatregelen moet nemen om ervoor te zorgen dat de onderdanen die onder zijn jurisdictie ressorteren, geen IOO-visserij bedrijven of ondersteunen. Evenmin heeft Fiji aangetoond met andere staten samen te werken en zijn activiteiten met andere staten te coördineren teneinde IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen conform punt 28 van IOO-IAP.

(118)

Rekening houdend met de situatie als toegelicht in de overwegingen 113 tot en met 117 wordt geconcludeerd dat het in de wetgeving van Fiji vastgestelde sanctieniveau voor IOO-inbreuken niet in overeenstemming is met artikel 19, lid 2, van UNFSA, waarin is bepaald dat de sancties voor inbreuken zwaar genoeg moeten zijn om op doeltreffende wijze de handhaving te verzekeren, om inbreuken, waar deze ook worden gepleegd, te ontmoedigen, en om overtreders de uit hun onwettige activiteiten voortvloeiende voordelen te ontnemen. Evenmin is de handelswijze van Fiji ten aanzien van doeltreffende handhavingsmaatregelen in overeenstemming met de aanbevelingen in punt 21 van IOO-IAP, waarin de staten wordt aanbevolen sancties voor IOO-visserij door vaartuigen en, voor zover mogelijk, onderdanen die onder hun jurisdictie vallen, vast te stellen die zwaar genoeg zijn om IOO-visserij doeltreffend te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen en om overtreders de uit die visserij voortvloeiende voordelen te ontnemen.

(119)

In dit verband wordt erop gewezen dat FAO in 2007 Fiji heeft geholpen bij het opstellen van zijn nationaal plan om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (IOO-NAP) en er toen reeds met het oog op de naleving van instandhoudings- en beheersmaatregelen bij Fiji op heeft aangedrongen dat het land zijn visserijbeheerwetgeving zou consolideren en actualiseren en zijn handhavingsmechanismen zou versterken (37). Ondanks dat verzoek van FAO en de verbintenis die Fiji in zijn in 2009 vastgestelde IOO-NAP is aangegaan, is in de wetgeving van Fiji nog steeds geen rekening gehouden met de FAO-aanbevelingen.

(120)

Wat de bestaande capaciteit bij de autoriteiten van Fiji betreft, zij erop gewezen dat Fiji volgens de index voor menselijke ontwikkeling van de Verenigde Naties (38) als een land met een gemiddelde menselijke ontwikkeling wordt beschouwd (100e van 187 landen). Dit wordt bevestigd in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1905/2006, waar Fiji is ingedeeld bij de hogermiddeninkomenslanden.

(121)

Uit de informatie die naar aanleiding van het in overweging 103 bedoelde dienstbezoek is verzameld, kan niet worden geconcludeerd dat de in dit deel van het besluit toegelichte tekortkomingen hun oorsprong vinden in een gebrek aan financiële middelen: het onvermogen tot handhaving en samenwerking staat duidelijk in verband met het ontbreken van het vereiste administratieve en rechtskader.

(122)

Bovendien moet worden onderstreept dat de Unie in overeenstemming met de aanbevelingen in de punten 85 en 86 van IOO-IAP inzake bijzondere vereisten van ontwikkelingslanden, reeds een specifiek programma voor technische bijstand op het gebied van de bestrijding van IOO-visserij heeft gefinancierd (39). Ook Fiji heeft middelen uit dit programma ontvangen.

(123)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, lid 3, en lid 5, onder b) en d), van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Fiji zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen op het gebied van samenwerking en handhaving.

7.3.   Niet-naleving van de verplichting tot tenuitvoerlegging van internationale regelgeving (artikel 31, lid 6, van de IOO-verordening)

(124)

Fiji heeft UNCLOS en UNFSA geratificeerd. Het land is tevens partij bij WCPFC.

(125)

De Commissie heeft alle door haar als relevant beschouwde informatie over de status van Fiji als partij bij WCPFC geanalyseerd.

(126)

Voorts heeft de Commissie een analyse gemaakt van de als relevant beschouwde informatie over het akkoord van Fiji om de instandhoudings- en beheersmaatregelen die zijn vastgesteld door WCPFC, toe te passen.

(127)

Om na te gaan in hoeverre Fiji de door WCPFC vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen en rapportageverplichtingen in acht neemt, heeft de Commissie gebruikgemaakt van het ontwerpverslag over het schema voor de nalevingsmonitoring voor 2010 (40) en het ontwerpslotverslag over het schema voor de nalevingsmonitoring voor 2010 (41).

(128)

Volgens de beschikbare informatie heeft Fiji zich met name niet gehouden aan de verplichting om overeenkomstig instandhoudings- en beheersmaatregel (IBM) 2009-03 van WCPFC verslag uit te brengen over het aantal op zwaardvis vissende vaartuigen. Evenmin heeft het land overeenkomstig instandhoudings- en beheersmaatregel (IBM) 2008-01 van WCPFC vangstgegevens, inspanningsgegevens en groottesamenstellingsgegevens voor grootoogtonijn en geelvintonijn verstrekt. Ook de vereiste om overeenkomstig instandhoudings- en beheersmaatregel (IBM) 2008-03 van WCPFC te rapporteren over de uitvoering van de richtsnoeren en informatie-eisen van FAO inzake de impact van de visserij op zeeschildpadden, is door Fiji in acht genomen. Evenmin door Fiji nageleefd zijn de door WCPFC vastgestelde maatregel IBM 2007-01 en door die Commissie uitgevaardigde normen, specificaties en procedures voor VMS (punten 7.2.2, 7.2.4 en 7.2.3 van de VMS Standards Specifications Procedures (SSPs) van WCPFC). Tot slot heeft Fiji de eis inzake buitenlandse waarnemers uit het regionale waarnemersprogramma zoals vastgesteld in maatregel IBM 2007-01 van WCPFC, niet in acht genomen.

(129)

Fiji heeft de in overweging 128 bedoelde informatie niet verstrekt aan WCPFC en heeft daarmee aangetoond niet in staat te zijn zijn verplichtingen als vlaggenstaat conform UNCLOS en UNFSA na te komen.

(130)

Fiji slaagt er niet in om vangst- en inspanningsgegevens overeenkomstig de instandhoudings- en beheersmaatregelen van WCPFC te verstrekken, de correcte toepassing van de voorschriften inzake VMS-gebruik te garanderen en een regionaal waarnemersprogramma correct uit te voeren, en voldoet bijgevolg niet aan de artikelen 117 en 118 van UNCLOS, waarin is bepaald dat de staten ten aanzien van hun onderdanen maatregelen voor de instandhouding van de levende rijkdommen in volle zee moeten nemen en moeten samenwerken aan maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen in gebieden die in volle zee gelegen zijn.

(131)

Door de instandhoudings- en beheersmaatregelen van WCPFC niet ten uitvoer te leggen, pleegt Fiji een inbreuk tegen artikel 18, lid 3, van UNFSA.

(132)

Tevens pleegt het land een inbreuk tegen artikel 18, lid 3, onder e), van UNFSA omdat vaartuigposities en cijfers inzake de vangst en de inspanning van in volle zee vissende vaartuigen niet overeenkomstig de voorschriften van een relevante ROVB worden verzonden.

(133)

Door het regionale waarnemersprogramma van een relevante ROVB niet correct uit te voeren, handelt Fiji bovendien in strijd met artikel 18, lid 3, onder g), ii), van UNFSA.

(134)

Door bovendien de VMS-voorschriften van een relevante ROVB niet correct uit te voeren, handalt Fiji tevens in strijd met artikel 18, lid 3, onder g), iii), van UNFSA.

(135)

Tot slot zijn tijdens het in overweging 103 bedoelde dienstbezoek gegevens aan het licht gekomen die erop wijzen dat Fiji geen enkele regelgeving voor overladingen in volle zee heeft vastgesteld. Hierdoor voldoet Fiji niet aan artikel 18, onder h), van UNFSA.

(136)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, leden 3 en 6, van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Fiji zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht dient te vervullen op het gebied van internationale voorschriften en regelingen en instandhoudings- en beheersmaatregelen.

7.4.   Specifieke beperkingen van ontwikkelingslanden

(137)

Zoals hierboven reeds is aangegeven, wordt Fiji volgens de index voor menselijke ontwikkeling van de Verenigde Naties (42) als een land met een gemiddelde menselijke ontwikkeling beschouwd (100e van 187 landen). Dit wordt bevestigd in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1905/2006, waar Fiji is ingedeeld bij de hogeremiddeninkomenslanden.

(138)

Rekening houdend met die positie kan Fiji dus niet worden beschouwd als een land met specifieke beperkingen die rechtstreeks zijn terug te voeren op zijn ontwikkelingsniveau. Er is geen bewijs gevonden dat erop wijst dat Fiji zijn uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen niet kan nakomen omdat het land qua ontwikkeling achterop zou blijven. Evenmin is concreet bewijs voorhanden dat aantoont dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de geconstateerde tekortkomingen op het gebied van monitoring, controle en bewaking van visserijactiviteiten en het gebrek aan voldoende capaciteit en infrastructuur. Zoals blijkt uit de vorige overweging zijn er indicaties die erop wijzen dat de niet-naleving van internationale voorschriften rechtstreeks verband houdt met het ontbreken van adequate rechtsinstrumenten, met name in het nationale rechtskader ingebedde specifieke bepalingen die verwijzen naar maatregelen om IOO-visserijactiviteiten te bestrijden, tegen te gaan en te beëindigen.

(139)

Wat de capaciteit voor controle en beheer betreft, blijkt duidelijk dat de significante toename van de onder de vlag van Fiji varende vloot maatregelen vergt om de doeltreffendheid van de monitoring, controle en bewaking van visserijactiviteiten te versterken. FAO heeft hier overigens in oktober 2009 al op gewezen in zijn National Fisheries Sector Overview (43). Dit neemt niet weg dat Fiji een hogermiddeninkomensland is en dat niets wijst op een rechtstreeks verband tussen de prestatie van het land en ontwikkelingsgerelateerde beperkingen. In feite moet worden onderstreept dat Fiji in strijd met zijn internationale verplichtingen heeft gehandeld door een significante toename van zijn geregistreerde vissersvloot toe te staan zonder zijn controlesysteem aan te passen en zonder zijn rechtskader af te stemmen op het internationale rechtsbestel voor visserij.

(140)

Evenmin mag uit het oog worden verloren dat Fiji in 2012 reeds financiering van de Unie heeft ontvangen voor een specifieke maatregel op het gebied van technische bijstand ter bestrijding van IOO-visserij (44).

(141)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, lid 7, van de IOO-verordening worden vastgesteld dat het niveau van ontwikkeling van Fiji geen rem zet op de ontwikkelingsstatus en de globale prestatie van het land op het gebied van visserij.

8.   PROCEDURE TEN AANZIEN VAN DE REPUBLIEK GUINEE

(142)

De kennisgeving van de Republiek Guinee (Guinee) als vlaggenstaat is met ingang van 1 januari 2010 door de Commissie aanvaard overeenkomstig artikel 20 van de IOO-verordening.

(143)

Van 16 tot 20 mei 2011 heeft de Commissie met steun van het EFCA een dienstbezoek aan Guinee afgelegd in het kader van de in artikel 20, lid 4, van de IOO-verordening bedoelde administratieve samenwerking.

(144)

Doel van het dienstbezoek was door Guinee aan de Commissie meegedeelde informatie te verifiëren over de regelingen van Guinee voor de tenuitvoerlegging, de controle en de handhaving van de door zijn vissersvaartuigen na te leven wet- en regelgeving en instandhoudings- en beheersmaatregelen, over de door Guinee genomen maatregelen ter uitvoering van zijn verplichtingen in de strijd tegen de IOO-visserij, en over de uitvoering van de vangstcertificeringsregeling van de Unie.

(145)

Het slotverslag over het dienstbezoek is op 2 augustus 2011 aan Guinee toegezonden.

(146)

Tijdens een follow-upbezoek van 27 tot 30 september 2011 is de Commissie nagegaan welke maatregelen naar aanleiding van het eerste bezoek waren genomen.

(147)

De Commissie heeft op 15 november 2011 de opmerkingen van Fiji over dit slotverslag ontvangen.

(148)

Guinee heeft aanvullende schriftelijke opmerkingen ingediend op 21 november 2011, 1 december 2011, 26 maart 2012 en 22 mei 2012.

(149)

Guinee is verdragsluitende partij bij ICCAT en IOTC. Guinee heeft UNCLOS en UNFSA geratificeerd. Guinee is tevens lid van de Visserijcommissie voor het centraal-oostelijke deel van de Atlantische Oceaan (CECAF), een subregionale adviesinstantie op het gebied van visserij. Doel van CECAF is het duurzame gebruik van de levende mariene rijkdommen in het onder zijn bevoegdheid vallende gebied te bevorderen middels een goed wijze van beheer en ontwikkeling van de visserij en de visserijactiviteiten.

(150)

Om te beoordelen of Guinee zijn internationale verplichtingen als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat naleeft die zijn opgenomen in de in overweging 149 genoemde internationale overeenkomsten en zijn vastgesteld door de in de overwegingen 149 en 151 genoemde ROVB’s, heeft de Commissie alle informatie die zij hiertoe vereist acht, verzameld en geanalyseerd.

(151)

De Commissie heeft gebruikgemaakt van beschikbare informatie die hetzij in de vorm van nalevingsverslagen, hetzij in de vorm van IOO-vaartuigenlijsten is bekendgemaakt door ICCAT, NEAFC, NAFO en SEAFO, en van openbaar beschikbare gegevens uit het NMFS-rapport.

9.   MOGELIJKE IDENTIFICATIE VAN GUINEE ALS NIET-MEEWERKEND DERDE LAND

(152)

De Commissie heeft overeenkomstig artikel 31, lid 3, van de IOO-verordening de taken van Guinee als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat geanalyseerd. De Commissie heeft bij deze beoordeling rekening gehouden met de in artikel 31, leden 4 tot en met 7, van de IOO-verordening opgenomen parameters.

9.1.   Herhaalde IOO-visserij door vaartuigen en herhaalde IOO-handelsstromen (artikel 31, lid 4, onder a), van de IOO-verordening)

(153)

De Commissie heeft op basis van informatie uit IOO-vaartuigenlijsten van ROVB’s (45) geconstateerd dat in de betrokken IOO-lijsten twee onder de vlag van Guinee varende vaartuigen voorkomen (46). Het gaat om de vaartuigen DANIAA (vorige naam: CARLOS) en MAINE.

(154)

De Commissie heeft op basis van informatie uit IOO-vaartuigenlijsten van ROVB’s (47) geconstateerd dat één IOO-vaartuig in de relevante IOO-lijsten (RED, vorige naam KABOU) de vlag van Guinee voerde na in deze lijsten te zijn opgenomen (48).

(155)

Bovendien hebben drie met zegennetten vissende vaartuigen die de vlag van Guinee voerden, van 1 januari 2010 tot 1 juni 2011 in het ICCAT-gebied op tonijnsoorten gevist zonder te beschikken over een internationale visvergunning die was afgegeven door een bij ICCAT aangesloten vlaggenstaat. De enige visvergunningen waarover die vaartuigen in de betrokken periode beschikten, waren afgegeven door Togo (dat noch als verdragspartij, noch als samenwerkende partij bij ICCAT is aangesloten) voor in de EEZ van Togo uit te voeren visserijactiviteiten. Bovendien hebben deze vaartuigen ICCAT-aanbeveling 03-14 overtreden door in de periode van 1 januari 2010 tot 1 juni 2011 in het ICCAT-gebied te vissen zonder dat VMS-apparatuur aan boord was geïnstalleerd. Naar aanleiding van officiële verzoeken waarvan de Commissie de autoriteiten van Guinee overeenkomstig artikel 26 van de IOO-verordening in kennis heeft gesteld (op 14 maart 2011, 26 juli 2011 en 20 september 2011), hebben deze autoriteiten in april 2011 wegens de in deze overweging uiteengezette redenen een administratieve sanctie op die vaartuigen toegepast overeenkomstig de ter zake relevante rechtsbepalingen van Guinee. Bovendien is, blijkens beschikbare informatie, in juni 2011 VMS-apparatuur aan boord van deze vaartuigen geïnstalleerd. Daarnaast hebben de drie vaartuigen in de periode van 1 januari 2010 tot 29 mei 2011 in het ICCAT-gebied herhaaldelijk illegaal vis overgeladen naar een transportvaartuig dat niet was ingeschreven in het ICCAT-register van transportvaartuigen (49) die in het ICCAT-gebied actief mogen zijn, zoals bepaald in ICCAT-aanbeveling 06-11. Overeenkomstig die aanbeveling mogen met zegennetten vissende vaartuigen geen zeetonijnsoorten overladen in het ICCAT-gebied. De Commissie heeft vastgesteld dat in de periode januari 2010-mei 2011 herhaaldelijk overladingen op zee hebben plaatsgevonden in strijd met ICCAT-aanbeveling 06-11; meer dan 30 in die periode verrichte overladingen zijn gedocumenteerd.

(156)

Er wordt in dit verband op gewezen dat de vlaggenstaat op grond van artikel 18, leden 1 en 2, van UNFSA verantwoordelijk is voor zijn in volle zee actieve vaartuigen. Het feit dat in de IOO-vaartuigenlijsten van de betrokken ROVB’s IOO-vaartuigen voorkomen die momenteel de vlag van Guinee voeren of de vlag van Guinee voerden nadat deze vaartuigen in deze lijsten waren opgenomen, laat er volgens de Commissie geen misverstand over bestaan dat Guinee zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen. Door de hierboven bedoelde vaartuigen op zijn naam te hebben, heeft Guinee verzuimd zijn taken naar behoren ter harte te nemen, de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de betrokken ROVB in acht te nemen en te voorkomen dat zijn vaartuigen activiteiten verrichten die de doeltreffendheid van dergelijke maatregelen ondermijnen.

(157)

Op grond van artikel 19, leden 1 en 2, van UNFSA moet de vlaggenstaat erop toezien dat onder zijn vlag varende vaartuigen de instandhoudings- en beheersvoorschriften van de ROVB naleven. Vlaggenstaten dienen tevens met bekwame spoed onderzoeken te verrichten en juridische procedures te voeren. Bovendien moet de vlaggenstaat erop toezien dat adequate sancties worden opgelegd, dat herhaling van inbreuken wordt ontmoedigd en dat overtreders de uit hun illegale activiteiten voortvloeiende voordelen worden ontnomen. Het feit dat in de IOO-vaartuigenlijsten van de ROVB IOO-vaartuigen voorkomen die de vlag van Guinee voerden, onderstreept in dit verband dat Guinee zijn verplichtingen op grond van artikel 19, leden 1 en 2, van UNFSA niet is nagekomen.

(158)

Bovendien moeten de staten op grond van artikel 20 van UNSFA hetzij rechtstreeks hetzij via de ROVB’s samenwerken om de naleving en de handhaving van de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de ROVB’s te garanderen. In dat artikel zijn aan de hand van een aantal specifieke vereisten de verplichtingen van de staten vastgesteld op het gebied van onderzoek, samenwerking en bestraffing met betrekking tot IOO-visserijactiviteiten. In dat artikel is tevens bepaald dat staten een beroep mogen doen op ROVB-procedures om vaartuigen die met hun activiteiten de doeltreffendheid van de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de ROVB hebben ondermijnd, van dergelijke activiteiten te weerhouden totdat de vlaggenstaat adequate maatregelen neemt. Het feit dat in de IOO-vaartuigenlijsten van de betrokken ROVB’s IOO-vaartuigen voorkomen die momenteel de vlag van Guinee voeren of vroeger de vlag van Guinee voerden (nadat deze vaartuigen in deze lijsten waren opgenomen) en die nog steeds actief zijn, onderstreept in dit verband dat Guinee zijn uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen op het gebied van internationale samenwerking in handhavingsaangelegenheden niet nakomt.

(159)

Er zij tevens op gewezen dat de staten overeenkomstig artikel 118 van UNCLOS verplicht zijn tot samenwerking op het gebied van instandhouding en beheer van levende rijkdommen in gebieden in volle zee. Het feit dat in de IOO-vaartuigenlijsten van de betrokken ROVB’s IOO-vaartuigen voorkomen die momenteel de vlag van Guinee voeren of vroeger de vlag van Guinee voerden (nadat deze vaartuigen in deze lijsten waren opgenomen) en die nog steeds visserijactiviteiten verrichten, onderstreept dat Guinee zijn verplichtingen als vlaggenstaat niet is nagekomen. Feit is dat vaartuigen die aantoonbaar IOO-visserij bedrijven, de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen ondermijnen.

(160)

Het feit dat Guinee de voorschriften ten aanzien van onder de vlag van Guinee varende IOO-vaartuigen die in ROVB-lijsten voorkomen, niet in acht neemt, vormt bovendien een inbreuk op artikel 217 van UNCLOS, waarin van de vlaggenstaten wordt geëist dat zij specifieke handhavingsmaatregelen nemen met het oog op de handhaving van de internationale voorschriften, het onderzoek van de vermoedelijke overtredingen en de adequate bestraffing van gepleegde inbreuken.

(161)

Het feit dat in de IOO-vaartuigenlijsten van de betrokken ROVB’s IOO-vaartuigen voorkomen die momenteel de vlag van Guinee voeren of vroeger de vlag van Guinee voerden (nadat deze vaartuigen in deze lijsten waren opgenomen), bewijst tevens dat Guinee de in IOO-IAP opgenomen aanbevelingen niet nakomt. In punt 34 van IOO-IAP wordt de staten aanbevolen erop toe te zien dat vissersvaartuigen die het recht hebben hun vlag te voeren, geen IOO-visserij bedrijven of ondersteunen.

(162)

Het onvermogen van Guinee om als vlaggenstaat te voldoen aan zijn verplichtingen op het gebied van naleving en handhaving zoals vastgesteld in artikel 19 van UNFSA, wordt tevens bevestigd door de gegevens die de Commissie tijdens haar dienstbezoek van mei 2011 en overeenkomstig artikel 25 van de IOO-verordening heeft verzameld. Zoals wordt uiteengezet in de overwegingen 174 en 175, heeft de Commissie geconstateerd dat vissersvaartuigen die de vlag van Guinee voerden, herhaaldelijk IOO-visserij bedreven. Deze situatie heeft gevoerd tot de inleiding van procedures overeenkomstig de artikelen 26 en 27 van de IOO-verordening. Momenteel wordt in het kader van de in artikel 27 bedoelde procedure nagegaan of de IOO-visserij adequaat wordt bestraft op een manier die borg staat voor naleving, inbreuken ontmoedigt en overtreders de uit hun illegale activiteiten voortvloeiende voordelen ontneemt.

(163)

De Commissie heeft op basis van gegevens die zij tijdens haar dienstbezoek van mei 2011 heeft verzameld, aangetoond dat Guinee geen adequate maatregelen heeft genomen om herhaalde IOO-visserijactiviteiten van vissersvaartuigen die in zijn water actief zijn, te voorkomen, te achterhalen en te bestraffen. Uit beschikbare gegevens, met name uit waarnemersverslagen en vangstaangiften, blijkt dat hoewel voldoende informatie beschikbaar was om inbreuken van buitenlandse vissersvaartuigen die in Guineese wateren actief waren, te melden, de bevoegde Guineese autoriteiten geen procedures hebben ingeleid of sancties hebben opgelegd ten aanzien van de betrokken vaartuigen. Bovendien zijn er indicaties die erop wijzen dat de bepalingen van een overeenkomst tussen Guinee en een ander land niet naar behoren ten uitvoer worden gelegd door de Guineese autoriteiten.

(164)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, lid 3, en lid 4, onder a), van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Guinee zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat en kuststaat dient te vervullen ten aanzien van IOO-vaartuigen en IOO-visserij die wordt bedreven of ondersteund door vissersvaartuigen die zijn vlag voeren of in zijn maritieme wateren actief zijn, of door zijn onderdanen, en dat Guinee onvoldoende maatregelen heeft genomen om gedocumenteerde en terugkerende IOO-visserij door vaartuigen die zijn vlag voeren of in zijn maritieme wateren actief zijn, tegen te gaan.

9.2.   Niet-naleving van de verplichting tot samenwerking en handhaving (artikel 31, lid 5, van de IOO-verordening)

(165)

Wat de vraag betreft of Guinee efficiënt met de Commissie samenwerkt aan onderzoeken van IOO- en daaraan verwante activiteiten, blijkt uit de door de Commissie verzamelde informatie dat Guinee zijn uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen als vlaggenstaat niet is nagekomen.

(166)

Getuige hiervan: het in overweging 154 uiteengezette geval van de drie met zegennetten vissende vaartuigen die de vlag van Guinee voerden. Aangezien geen sprake was van samenwerking door de Guineese autoriteiten in het kader van artikel 26 van de IOO-verordening, heeft de Commissie in dit verband de procedure van artikel 27 van die verordening ingeleid ten aanzien van de betrokken exploitant.

(167)

De in de overwegingen 154 en 166 beschreven feiten wijzen erop dat Guinee geen handhavingsmaatregelen tegen die IOO-visserij heeft genomen ondanks de daartoe door de Commissie gedane verzoeken.

(168)

Uit de in de overwegingen 154 en 166 beschreven feiten blijkt dat Guinee niet heeft voldaan aan artikel 94, lid 2, onder b), van UNCLOS, waarin is bepaald dat een vlaggenstaat krachtens zijn interne recht jurisdictie moet uitoefenen ten aanzien van elk onder zijn vlag varend vaartuig en ten aanzien van de kapitein, de officieren en de bemanning van dat vaartuig. Bovendien voldoet Guinee niet aan de nalevings- en handhavingsplichten die het in zijn hoedanigheid van vlaggenstaat conform artikel 19 van UNFSA moet vervullen, aangezien het er geen blijk van heeft gegeven te handelen overeenkomstig de in dat artikel vastgestelde gedetailleerde voorschriften.

(169)

Evenmin heeft Guinee met andere staten samengewerkt of zijn activiteiten gecoördineerd teneinde IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen conform punt 28 van IOO-IAP. Guinee heeft ook geen rekening gehouden met de aanbevelingen in punt 24 van IOO-IAP, waarin aan vlaggenstaten wordt aanbevolen te zorgen voor omvattende en doeltreffende monitoring, controle en bewaking van de visserij, vanaf het begin van die visserij via de plaats van aanlanding tot de eindbestemming, en dat onder meer door een VMS-systeem ten uitvoer te leggen overeenkomstig de ter zake geldende nationale, regionale en internationale normen, inclusief de verplichting voor onder hun jurisdictie vallende vaartuigen om een VMS-systeem aan boord te hebben. Evenmin heeft Guinee rekening gehouden met de aanbevelingen in punt 45 van IOO-IAP, waarin aan vlaggenstaten wordt aanbevolen ervoor te zorgen dat elk vaartuig dat het recht heeft om hun vlag te voeren in wateren buiten hun soevereiniteit of jurisdictie, over een geldige visvergunning beschikt die is afgegeven door de betrokken vlaggenstaat.

(170)

De Commissie heeft geanalyseerd of Guinee doeltreffende handhavingsmaatregelen heeft genomen ten aanzien van de voor IOO-visserij verantwoordelijke exploitanten, en met name of sancties zijn toegepast die zwaar genoeg waren om de overtreders de uit IOO-visserij voortvloeiende voordelen te ontnemen.

(171)

Beschikbaar bewijsmateriaal bevestigt dat Guinee zijn uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen inzake het nemen van doeltreffende handhavingsmaatregelen niet is nagekomen. In dit verband wordt er nogmaals op gewezen dat in de IOO-vaartuigenlijsten van de betrokken ROVB’s vaartuigen voorkomen die momenteel de vlag van Guinee voeren of de vlag van Guinee voerden nadat deze vaartuigen in deze lijsten waren opgenomen. Het bestaan van dergelijke IOO-vaartuigen onderstreept dat Guinee zich niet heeft gekweten van zijn in artikel 18, leden 1 en 2, van UNFSA bedoelde verantwoordelijkheid ten aanzien van zijn vaartuigen die in volle zee actief zijn. Bovendien wordt hiermee duidelijk aangetoond dat Guinee niet voldoet aan artikel 19, lid 1, van UNFSA, waarin regels inzake naleving en handhaving voor vlaggenstaten zijn vastgesteld. De handelswijze van Guinee in dit verband is niet in overeenstemming met artikel 19, lid 2, van UNFSA, waarin onder meer is bepaald dat sancties zwaar genoeg moeten zijn om overtreders de uit hun onwettige activiteiten voortvloeiende voordelen te ontnemen.

(172)

Evenmin is de handelswijze van Guinee ten aanzien van doeltreffende handhavingsmaatregelen in overeenstemming met de aanbevelingen in punt 21 van IOO-IAP, waarin de staten wordt aanbevolen sancties voor IOO-visserij door vaartuigen en, voor zover mogelijk, onderdanen die onder hun jurisdictie vallen, vast te stellen die zwaar genoeg zijn om IOO-visserij doeltreffend te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen en om overtreders de uit die visserij voortvloeiende voordelen te ontnemen.

(173)

Tijdens haar dienstbezoek van mei 2011 heeft de Commissie geconstateerd dat de vigerende sancties voor inbreuken, zoals vastgesteld in het decreet van Guinee D/97/017/PRG/SGG van 19 februari 1977, aan herziening toe zijn. Guinee heeft zijn sanctiesysteem hervormd door op 1 maart 2012 een nieuw decreet tot intrekking van het vorige (zie vorige zin) aan te nemen en de sanctieniveaus te verhogen overeenkomstig artikel 19 van UNFSA. Tot dusverre is echter geen concrete informatie beschikbaar over de toepassing van dit nieuwe rechtskader.

(174)

In dit verband is op basis van overeenkomstig de hoofdstukken III en V van de IOO-verordening verzamelde gegevens aan het licht gekomen dat de drie in overweging 166 bedoelde vaartuigen die de vlag van Guinee voerden en van 1 januari 2010 tot 1 juni 2011 in strijd met ICCAT-aanbeveling 03-14 in het ICCAT-gebied actief waren zonder VMS-apparatuur aan boord, in 2010 ten minste 8 922 ton tonijnsoorten hebben gevangen (voornamelijk gestreepte tonijn). Deze situatie heeft gevoerd tot de inleiding van procedures overeenkomstig de artikelen 26 en 27 van de IOO-verordening. De in artikel 27 bedoelde procedure loopt momenteel.

(175)

Tevens op basis van overeenkomstig de hoofdstukken III en V van de IOO-verordening verzamelde gegevens is aan het licht gekomen dat de drie in overweging 166 bedoelde vaartuigen die de vlag van Guinee voerden, in de periode januari 2010-mei 2011 in strijd met ICCAT-aanbeveling 06-11 meer dan 14 200 ton tonijn hebben overgeladen in meer dan 30 overladingen. Deze situatie heeft gevoerd tot de inleiding van procedures overeenkomstig de artikelen 26 en 27 van de IOO-verordening. De in artikel 27 bedoelde procedure loopt momenteel.

(176)

Tijdens haar dienstbezoek van mei 2011 heeft de Commissie geconstateerd dat weliswaar voldoende informatie — met name uit waarnemersverslagen en vangstaangiften — beschikbaar was om inbreuken door in Guineese wateren actieve buitenlandse vaartuigen te melden, maar dat de bevoegde Guineese autoriteiten toch niet prompt maatregelen hebben genomen om procedures in te leiden en, waar nodig, sancties tegen de betrokken vaartuigen vast te stellen. Op grond van artikel 62 van UNCLOS moet de kuststaat de doelstelling van een optimale benutting van de levende rijkdommen in de EEZ bevorderen. Ook moeten onderdanen van andere staten die de EEZ bevissen, de instandhoudingsmaatregelen en andere in de wet- en regelgeving van de kuststaat vastgestelde voorwaarden in acht nemen. De bestuursrechtelijke methoden die in Guinee in dit verband worden gehanteerd, zijn niet in overeenstemming met de internationale verplichtingen die kuststaten op grond van UNCLOS in acht moeten nemen.

(177)

Overeenkomstig artikel 20 van UNFSA moeten staten prompt en met bekwame spoed samenwerken om de naleving en handhaving van instandhoudings- en beheersmaatregelen te garanderen en tegen vermeende inbreuken op te treden.

(178)

Uit de toelichting van de situatie in dit deel van het besluit wordt geconcludeerd dat de handhavingsprocedures die Guinee in zijn hoedanigheid van kuststaat heeft ingevoerd, niet in overeenstemming zijn met UNFSA. Reden daarvoor is dat het door Guinee gevolgde beleid niet voorziet in prompte internationale samenwerking op het gebied van handhaving en bijgevolg de doeltreffendheid van handhavingsmaatregelen ten aanzien van IOO-exploitanten ondermijnt.

(179)

Wat betreft de voorgeschiedenis, de aard, de omstandigheden, de omvang en de ernst van de betrokken gebeurtenissen die duiden op IOO-visserij, heeft de Commissie rekening gehouden met de terugkerende en herhaalde IOO-visserijactiviteiten van onder de vlag van Guinee varende vaartuigen tot 2012.

(180)

Wat de bestaande capaciteit van Guinee als ontwikkelingsland betreft, zij erop gewezen dat Guinee volgens de index voor menselijke ontwikkeling van de Verenigde Naties (50) als een land met een lage menselijke ontwikkeling wordt beschouwd (178e van 187 landen). Dit wordt bevestigd in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1905/2006, waar Guinee is ingedeeld bij de minst ontwikkelde landen. De beperkingen op het gebied van de juridische en administratieve capaciteit van de bevoegde autoriteiten kunnen worden beschouwd als een factor die het vermogen van Guinee om zijn samenwerkings- en handhavingstaken te vervullen, ondermijnt. Niettemin moet in aanmerking worden genomen dat de administratieve capaciteit van Guinee onlangs is versterkt dankzij financiële en technische steun die de Unie de afgelopen 3 jaar heeft verleend in het kader van de visserijpartnerschapsovereenkomst die in 2009 van kracht was (51) en dankzij een programma ter verlening van technische bijstand in de strijd tegen IOO-visserij (52).

(181)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, leden 3 en 5, van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Guinee zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen op het gebied van samenwerking en handhaving.

9.3.   Niet-naleving van de verplichting tot tenuitvoerlegging van internationale regelgeving (artikel 31, lid 6, van de IOO-verordening)

(182)

Guinee heeft UNCLOS en UNFSA geratificeerd. Het land is tevens partij bij IOTC en ICCAT.

(183)

De Commissie heeft alle door haar als relevant beschouwde informatie over de status van Guinee als partij bij IOTC en ICCAT geanalyseerd.

(184)

Voorts heeft de Commissie een analyse gemaakt van de als relevant beschouwde informatie over het akkoord van Guinee om de instandhoudings- en beheersmaatregelen die zijn vastgesteld door ICCAT en IOTC, toe te passen.

(185)

Er zij aan herinnerd dat ICCAT Guinee een brief heeft gestuurd over de tekortkomingen van het land op het gebied van de rapportage voor 2010 (53). In deze brief wordt Guinee erop gewezen dat het zijn verplichting om statistieken te verstrekken overeenkomstig ICCAT-aanbeveling 05-09, niet is nagekomen. In die brief wordt Guinee erop gewezen dat het de vereiste gegevens en informatie-elementen niet bij het ICCAT-secretariaat had ingediend; het ging dan met name om het jaarlijkse verslag, de nalevingstabellen, gegevens over Task I (vlootstatistieken) en Task II (grootte van de vangsten), beheersmaatregelen voor grootschalige met de beug op tonijn vissende vaartuigen en het interneactiesverslag voor vaartuigen langer dan 20 m. De ter zake relevante vereisten zijn vastgesteld in de ICCAT-resoluties en ICCAT-aanbevelingen die worden opgesomd in de overwegingen 188 en 190. Er dient tevens te worden opgemerkt dat ICCAT Guinee in 2009 heeft geïdentificeerd en dat deze identificatie in 2010 en 2011 is aangehouden.

(186)

De Commissie heeft ook door ICCAT beschikbaar gestelde informatie over de naleving van de ICCAT-voorschriften en rapportageverplichtingen door Guinee geanalyseerd. Hiervoor heeft de Commissie gebruikgemaakt van de Compliance Summary Tables van ICCAT voor 2010 (54) en voor 2011 (55).

(187)

Voor 2010 heeft Guinee geen jaarlijkse verslagen en statistieken, geen informatie over instandhoudings- en beheersmaatregelen en geen nalevingstabellen ingediend. Evenmin heeft Guinee bij ICCAT verslag uitgebracht over acties ten aanzien van een vaartuig op de IOO-lijst van ICCAT.

(188)

Volgens de beschikbare gegevens heeft Guinee in 2010 verzuimd informatie bij ICCAT in te dienen met betrekking tot: jaarlijkse (wetenschappelijke) verslagen (voor de ICCAT-conventie, resolutie 01-06 en referentie 04-17), jaarlijkse verslagen (ICCAT-commissie) (voor de ICCAT-conventie, resolutie 01-06 en referentie 04-17), import- en aanlandingsgegevens in het kader van handelsmaatregelen (voor aanbeveling 06-13), aangiften over overladingen (op zee) (voor aanbeveling 06-11), overladingsaangiften (voor aanbeveling 06-11), gegevens over niet-naleving (voor aanbeveling 08-09), interneactiesverslagen voor vaartuigen van 20 m (voor aanbeveling 02-22/09-08), de jaarlijkse lijst van op witte tonijn vissende vaartuigen (voor aanbeveling 98-08), de lijst van Middellandse-SWO-vaartuigen (zwaardvis) (voor aanbeveling 09-04/09-08), grootschalige met de beug op tonijn vissende vaartuigen, beheersnorm (voor aanbeveling 01-20), charteren van vaartuigen (voor aanbeveling 02-21), bij IOO-visserij betrokken vaartuigen (voor aanbeveling 09-10), verslagen over vermeende gevallen van IOO-visserij (voor aanbeveling 09-10), waarnemingen van vaartuigen (voor resolutie 94-09), verslagen over havencontroles (voor aanbeveling 97-10), gegevens uit ICCAT-programma’s inzake statistische documenten (voor de aanbevelingen 01-21 en 01-22), valideringszegels en -handtekeningen voor de vangstdocumenten voor blauwvintonijn (VDBT) (voor aanbeveling 08-12/09-11), contactpunten voor VDBT (voor aanbeveling 08-12/09-11), wetgeving inzake VDBT (voor aanbeveling 08-12/09-11), samenvatting inzake het merken van blauwvintonijn in het kader van VDBT (voor aanbeveling 08-12/09-11), vangstdocumenten voor blauwvintonijn (voor aanbeveling 08-12/09-11), jaarlijkse verslag VDBT (voor aanbeveling 08-12/09-11), naleving van de seizoenssluiting voor med-SWO (zwaardvis) (voor aanbeveling 09-04), interne procedure voor naleving gesloten gebieden/gesloten seizoen in de Golf van Guinee (voor aanbeveling 09-04), nalevingstabellen (voor aanbeveling 98-14), indiening van informatie over blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee (voor aanbevelingen 06-07, 08/05 and 09-11).

(189)

Voor 2011 heeft Guinee in 2010 verzuimd informatie in te dienen met betrekking tot: het jaarlijkse verslag, gegevens voor Task I (vlootkenmerken) en Task II (grootte van de vangsten), informatie over instandhoudings- en beheersmaatregelen betreffende vaartuigen langer dan 20 m, en nalevingstabellen. Evenmin heeft Guinee bij ICCAT verslag uitgebracht over acties ten aanzien van een vaartuig op de IOO-lijst van ICCAT.

(190)

Volgens de beschikbare gegevens heeft Guinee in 2011 verzuimd informatie bij ICCAT in te dienen met betrekking tot: jaarlijkse (wetenschappelijke) verslagen (voor de ICCAT-conventie, resolutie 01-06 en referentie 04-17), jaarlijkse verslagen (ICCAT-commissie) (voor de ICCAT-conventie, resolutie 01-06 en referentie 04-17), aangiften van overladingen (op zee) (voor aanbeveling 06-11), overladingsaangiften (voor aanbeveling 06-11), overladingsvaartuigen (transportvaartuigen) (voor aanbeveling 06-11), vaartuigen langer dan 20 m (voor aanbeveling 09-08), interneactiesverslagen voor vaartuigen van 20 m (voor aanbeveling 02-22/09-08), jaarlijkse lijst van op witte tonijn vissende vaartuigen (voor aanbeveling 98-08), grootschalige met de beug op tonijn vissende vaartuigen, beheersnorm (voor aanbeveling 01-20), charteren van vaartuigen (voor aanbeveling 02-21), alternatieve benadering van wetenschappelijke monitoring (voor aanbeveling 10-10), interne procedure voor naleving gesloten gebieden/gesloten seizoen in de Golf van Guinee (voor aanbeveling 09-04), nalevingstabellen (voor aanbeveling 98-14), indiening van informatie over blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee (voor aanbevelingen 06-07, 08/05 en 09-11).

(191)

Voorts is tijdens het dienstbezoek van de Commissie van mei 2011 nog een aantal andere elementen aan het licht gekomen. Aan boord van vaartuigen die in het ICCAT-gebied vissen moet (overeenkomstig ICCAT-aanbeveling 03-14) een VMS-systeem geïnstalleerd zijn. Tijdens het hierboven genoemde bezoek van de Commissie bleek echter dat het VMS-systeem in het Visserijcontrolecentrum van Guinee niet werkte. Aan de hand van concrete gevallen werd bovendien geconstateerd dat slechts historische gegevens beschikbaar waren voor 2010, en dat deze bovendien onvolledig waren. Vanwege technische problemen kon het VMS-systeem niet worden gebruikt voor het monitoren van de activiteiten van Guineese vaartuigen die in volle zee actief waren, noch voor het monitoren van de activiteiten van buitenlandse vaartuigen die in Guineese wateren actief waren.

(192)

Tijdens het dienstbezoek van de Commissie in mei 2011 werd ook aangetoond dat Guinee de overladingactiviteiten die op zee werden verricht door met zegennetten vissende vaartuigen die zijn vlag voerden en in het ICCAT-gebied actief waren, niet monitorde. In dit verband werden terugkerende inbreuken tegen ICCAT-aanbeveling 06-11 zelfs toegestaan door de Guineese autoriteiten, die 22 vangstcertificaten bleken te hebben gevalideerd waarin melding werd gemaakt van overladingen op zee door 3 met zegennetten vissende Guineese vaartuigen die in het ICCAT-gebied actief waren.

(193)

Tevens werd tijdens het dienstbezoek van de Commissie in mei 2011 aangetoond dat de operationele en financiële middelen voor het uitvoeren van bewakingsoperaties op zee onvoldoende waren om te garanderen dat de activiteiten van in hun wateren aanwezige buitenlandse vissersvaartuigen doeltreffend werden gemonitord. Bovendien bleek dat de Guineese autoriteiten meerdere bepalingen van de Guineese visserijwetgeving niet toepasten en handhaafden. Het ging dan met name om de verplichting na elke viscampagne visserijlogboeken mee te delen en de verplichting overladingen uitsluitend in havens te verrichten zoals vastgesteld in het Guineese „plan de pêche”. Het feit dat de Guineese autoriteiten hebben nagelaten deze bepalingen te handhaven, heeft afbreuk gedaan aan de doeltreffendheid van de geldende wet- en regelgeving.

(194)

Tijdens het dienstbezoek van de Commissie in mei 2011 heeft de Commissie ook geconstateerd dat Guinee in 2010 en in juni 2011 voor respectievelijk meer dan 60 en voor 56 buitenlandse vissersvaartuigen een visvergunning heeft afgegeven — ondanks de middelen voor monitoring, controle en bewaking en ondanks ter zake relevant wetenschappelijk advies voor het bepalen van de toegestane vangst van levende rijkdommen in zijn EEZ (sinds 2009 was geen directe beoordeling van de bestanden meer uitgevoerd). Het besluit van de Guineese autoriteiten om deze vergunningen af te geven, heeft afbreuk gedaan aan de doeltreffendheid van de geldende wet- en regelgeving.

(195)

De Commissie heeft ook door IOTC beschikbaar gestelde informatie over de naleving van de IOTC-voorschriften en rapportageverplichtingen door Guinee geanalyseerd. IOTC heeft in 2011 bij het algemene niveau van uitvoering van zijn instandhoudings- en beheersmaatregelen door Guinee de volgende op- en aanmerkingen gemaakt: „globale gebrekkige naleving van IOTC-maatregelen en reactie” en „geen uitvoeringsverslag en was niet aanwezig voor bespreking nalevingskwestie”. Met betrekking tot 2012 tekende IOTC bij de geconstateerde niet-naleving door Guinee het volgende aan: „globale gebrekkige naleving van IOTC maatregelen en reactie” (56).

(196)

In het nalevingsverslag (57) dat IOTC in 2011 met betrekking tot Guinee heeft opgesteld, worden tal van gevallen van niet-naleving naar voren gehaald op het gebied van: jaarlijkse verslagen, rapportage van de lijst van actieve, op tonijn en zwaardvis vissende vaartuigen (resolutie 09/02), monitoring van binnenlandse vaartuigen en rapportage van de lijst van actieve vaartuigen (resolutie 09/02), aanwezigheid van VMS/geen gegevens gemeld (resolutie 06/03), rapportage van gegevens over vangsten, bijvangsten en inspanning (resolutie 10/02), regionale waarnemersregeling/geen gegevens over de tenuitvoerlegging gemeld (resolutie 10/04), vangstregistratie door vissersvaartuigen/geen gegevens over de tenuitvoerlegging gemeld (resolutie 10/03), vermindering van de incidentele bijvangst van zeevogels in de visserij met de beug/geen gegevens gemeld (resolutie 10/06), niveau van deelname aan het werk van IOTC.

(197)

In het nalevingsverslag (58) dat IOTC in 2012 met betrekking tot Guinee heeft opgesteld, worden tal van gevallen van niet naleving naar voren gehaald op het gebied van: jaarlijkse verslagen, markeren van vaartuigen, markeren van vistuig en logboek aan boord/geen gegevens gemeld (resolutie 01/02), melding van juridische en administratieve maatregelen voor de tenuitvoerlegging van een gebiedssluiting (resolutie 10/01), rapportage van de lijst van actieve vaartuigen (resolutie 10/08), rapportage van de lijst van actieve, op tonijn en zwaardvis vissende vaartuigen (resolutie 09/02), monitoring van binnenlandse vaartuigen en rapportage van de lijst van actieve vaartuigen (resolutie 09/02), toepassing van VMS voor vaartuigen langer dan 15 m/geen gegevens gemeld (resolutie 06/03), statistische vereisten (resolutie 10/02), tenuitvoerlegging van mitigatiemaatregelen en bijvangst van niet-IOTC-soorten, regionale waarnemersregeling (geen gegevens gemeld over de tenuitvoerlegging (resolutie 10/04).

(198)

Guinee heeft de in de overwegingen 185 tot en met 197 bedoelde informatie niet verstrekt aan ICCAT en IOTC en heeft daarmee aangetoond niet in staat te zijn zijn verplichtingen als vlaggenstaat conform UNCLOS en UNFSA na te komen.

(199)

De tekortkomingen die aan het licht zijn gekomen tijdens het dienstbezoek van de Commissie in mei 2011 en die worden vermeld in de overwegingen 191 tot en met 194, onderstrepen het onvermogen van Guinee om zijn verplichtingen als vlaggenstaat conform UNFSA na te komen.

(200)

Guinee slaagt er niet in informatie te verstrekken op het gebied van instandhoudings- en beheersmaatregelen, quota, vangstbeperkingen, jaarlijkse verslagen en statistieken, en voldoet bijgevolg niet aan de artikelen 117 en 118 van UNCLOS, waarin is bepaald dat de staten ten aanzien van hun onderdanen maatregelen voor de instandhouding van de levende rijkdommen in volle zee moeten nemen en moeten samenwerken aan maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen in gebieden die in volle zee gelegen zijn.

(201)

De in dit deel van het besluit toegelichte handelswijze van Guinee is in strijd met artikel 18, lid 3, van UNFSA.

(202)

Guinee is er niet in geslaagd vaartuigen in volle zee overeenkomstig de ROVB-voorschriften te controleren en de naleving van de ICCAT-aanbevelingen door onder zijn vlag varende vaartuigen te garanderen, en handelt bijgevolg in strijd met artikel 18, lid 3, onder a), van UNFSA, waarin van de staten wier vaartuigen in volle zee vissen, wordt geëist dat zij controlemaatregelen nemen om te garanderen dat die vaartuigen aan de ROVB-voorschriften voldoen.

(203)

Guinee heeft geen informatie aan ICCAT verstrekt op het gebied van jaarverslagen, Task I (vlootkenmerken), interneactiesverslagen voor vaartuigen langer dan 20 m, nalevingstabellen en informatie inzake beheersmaatregelen voor grootschalige met de beug op tonijn vissende vaartuigen, en handelt bijgevolg in strijd met de in artikel 18, lid 3, onder e), van UNFSA vastgestelde vereisten inzake registratie en tijdige rapportage.

(204)

Bovendien heeft Guinee bij IOTC geen vangstgerelateerde gegevens gerapporteerd, noch gegevens over nationale waarnemersprogramma’s, de lijst van actieve vaartuigen en gegevens over vangsten, bijvangsten en inspanning, en voldoet het land bijgevolg niet aan artikel 18, lid 3, onder f) en i), en lid 4 van UNFSA.

(205)

Evenmin voldoet Guinee aan artikel 18, lid 3, onder g), van UNFSA, zoals blijkt uit de tijdens het dienstbezoek van mei 2011 verzamelde gegevens over de monitoring-, controle- en bewakingscapaciteit van de Guineese autoriteiten, het onvermogen van Guinee om bij IOTC te rapporteren over de tenuitvoerlegging van VMS en de geconstateerde gevallen van niet-naleving van de ICCAT-aanbeveling (resolutie 10/02) over VMS-bewaking van de in het ICCAT-gebied actieve vaartuigen.

(206)

De in dit deel van het besluit toegelichte handelswijze van Guinee is in strijd met de in UNCLOS vastgelegde eisen betreffende kuststaten.

(207)

Op grond van artikel 61 van UNCLOS moet de kuststaat de toegestane vangst van levende rijkdommen in de EEZ vaststellen. Rekening houdend met het beste wetenschappelijke advies moet de kuststaat er aan de hand van adequate instandhoudings- en beheersmaatregelen voor zorgen dat de in de EEZ aanwezige levende rijkdommen niet onder druk van overexploitatie komen te staan. Guinee heeft evenmin voldaan aan de in UNCLOS vastgestelde internationale verplichtingen voor kuststaten, zoals blijkt uit het ontbreken van een directe beoordeling van de visbestanden in Guinee sinds 2009, het onvermogen om de geldende voorschriften inzake de melding van visserijlogboeken en overladingen op zee in acht te nemen en het onvermogen om procedures in te leiden of sancties te treffen wanneer inbreuken worden geconstateerd.

(208)

Bovendien heeft Guinee op internationaal niveau niet doeltreffend samengewerkt in het kader van handhavingsacties op het gebied van instandhoudings- en beheersmaatregelen (zie overweging 175) en heeft het land de artikelen 61 en 62 van UNCLOS dus niet in acht genomen. Om dezelfde reden blijkt Guinee te hebben verzaakt aan zijn taak als kuststaat om de aanbevelingen in punt 51 van IOO-IAP in acht te nemen, waarin de kuststaten wordt geadviseerd maatregelen ten uitvoer te leggen om IOO-visserij in de EEZ te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen. Maatregelen die de kuststaten in dit verband in overweging dienen te nemen, zijn onder meer: doeltreffende monitoring, controle en bewaking van visserijactiviteiten in de EEZ, maatregelen om ervoor te zorgen dat overladingen op zee in wateren van de kuststaat worden toegestaan door de kuststaat of worden uitgevoerd overeenkomstig de ter zake geldende beheersvoorschriften, en maatregelen om de toegang tot de visserij in de wateren van de kuststaat te regelen op een manier die bijdraagt tot het voorkomen, tegengaan en beëindigen van IOO-visserij.

(209)

Tot slot moet worden opgemerkt dat Guinee, in strijd met de aanbevelingen in de punten 25, 26 en 27 van IOO-IAP, geen nationaal actiepan tegen IOO-visserij heeft ontwikkeld.

(210)

Tijdens haar dienstbezoek in mei 2011 heeft de Commissie geconstateerd dat een vaartuig krachtens de Guineese wetgeving tijdelijk onder Guineese vlag kan worden geregistreerd, met de mogelijkheid deze tijdelijke registratie een onbeperkt aantal keren telkens met zes maanden te verlengen. Deze mogelijkheid is niet gebonden aan de gebruikelijke voorwaarde (schrapping van de registratie onder de vorige vlag), noch aan de verplichting dat de economische eigenaar van het vaartuig wordt geïdentificeerd. Op dit punt is het wellicht nuttig erop te wijzen dat de Guineese overheid uitsluitend de identiteit van de Guineese vertegenwoordiger van het vaartuig in Guinee registreert. Het belang van doeltreffende maatregelen ten aanzien van de economische eigenaren wordt trouwens bevestigd door documentatie van FAO en de OESO, waarin wordt onderstreept dat informatie over economische eigenaren zeer belangrijk is in de strijd tegen illegale activiteiten (59) en dat registers van vissersvaartuigen en economisch eigendom in dit verband noodzakelijk zijn (60). Deze administratieve praktijk kan IOO-exploitanten ertoe aanzetten hun vaartuigen in Guinee te registreren en is derhalve niet in overeenstemming met artikel 94 van UNCLOS.

(211)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, leden 3 en 6, van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Guinee zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht dient te vervullen op het gebied van internationale voorschriften en regelingen en instandhoudings- en beheersmaatregelen.

9.4.   Specifieke beperkingen van ontwikkelingslanden

(212)

Zoals hierboven reeds is aangegeven, wordt Guinee volgens de index voor menselijke ontwikkeling van de Verenigde Naties (61) als een land met een lage menselijke ontwikkeling beschouwd (178e van 187 landen). Dit wordt bevestigd in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1905/2006, waar Guinee is ingedeeld bij de minst ontwikkelde landen. Rekening houdend met deze positie van Guinee heeft de Commissie geanalyseerd of de door haar verzamelde informatie eventueel terug te voeren is op de specifieke beperkingen waarmee Guinee als ontwikkelingsland wordt geconfronteerd.

(213)

De kennisgeving van Guinee als vlaggenstaat is met ingang van 1 januari 2010 door de Commissie aanvaard overeenkomstig artikel 20 van de IOO-verordening. Guinee heeft vervolgens overeenkomstig artikel 20, lid 1, van de IOO-verordening bevestigd nationale regelingen te hebben ingesteld voor de tenuitvoerlegging, de controle en de handhaving van de door zijn vissersvaartuigen na te leven wet- en regelgeving en instandhoudings- en beheersmaatregelen.

(214)

De Commissie heeft Guinee in kennis gesteld van de verschillende tekortkomingen die zij tijdens haar twee dienstbezoeken heeft geconstateerd. De Commissie heeft geprobeerd te komen tot samenwerking met de Guineese autoriteiten en tot vooruitgang op het gebied van corrigerende maatregelen ten aanzien van de door haar geconstateerde tekortkomingen. Tot dusverre heeft Guinee geen concrete corrigerende maatregelen genomen en geen vooruitgang op het gebied van de correctie van de geconstateerde tekortkomingen geboekt, behalve wat de recente herziening van zijn sanctiesysteem betreft (decreet van 1 maart 2012) die tot doel heeft sancties vast te stellen overeenkomstig de vereisten van artikel 19 van UNFSA.

(215)

Voorts is de administratieve capaciteit van Guinee onlangs versterkt dankzij de financiële en technische steun die de Unie de afgelopen jaren heeft verleend. Het ging dan met name om steun in het kader van de visserijpartnerschapsovereenkomst tussen de Unie en Guinee die in 2009 gedurende één jaar ten uitvoer is gelegd, en om technische bijstand ter bestrijding van IOO-visserij in 2012 (62).

(216)

De Commissie heeft rekening gehouden met de ontwikkelingsbeperkingen van Guinee en heeft Guinee voldoende tijd gegeven voor de tenuitvoerlegging van maatregelen om op een coherente, doeltreffende en niet-schadelijke manier de gevallen van niet-naleving van zijn uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen te verhelpen.

(217)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, lid 7, van de IOO-verordening worden vastgesteld dat het niveau van ontwikkeling van Guinee mogelijk een rem zet op de ontwikkelingsstatus van het land. Gezien de aard van de geconstateerde tekortkomingen, de door de Unie verleende steun en de ter rechtzetting van de situatie genomen maatregelen, kan het ontwikkelingsniveau van Guinee echter niet worden aangevoerd als allesdekkende vergoelijking of rechtvaardiging voor de globale prestatie van Guinee als vlaggenstaat of kuststaat op het gebied van visserij en voor de ontoereikendheid van de door Guinee genomen maatregelen om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

10.   PROCEDURE TEN AANZIEN VAN DE REPUBLIEK PANAMA

(218)

De kennisgeving van de Republiek Panama (Panama) als vlaggenstaat is met ingang van 3 februari 2010 door de Commissie aanvaard overeenkomstig artikel 20 van de IOO-verordening.

(219)

Van 21 tot 25 juni 2010 heeft de Commissie met steun van EFCA een dienstbezoek aan Panama afgelegd in het kader van de in artikel 20, lid 4, van de IOO-verordening bedoelde administratieve samenwerking.

(220)

Doel van het dienstbezoek was informatie te verifiëren over de regelingen van Panama voor de tenuitvoerlegging, de controle en de handhaving van de door zijn vissersvaartuigen na te leven wet- en regelgeving en instandhoudings- en beheersmaatregelen, over de door Panama genomen maatregelen ter uitvoering van zijn verplichtingen in de strijd tegen de IOO-visserij, en over de uitvoering van de vangstcertificeringsregeling van de Unie.

(221)

Het slotverslag over het dienstbezoek is op 29 november 2010 aan Panama toegezonden.

(222)

Tijdens een follow-upbezoek van 13 tot16 april 2011 is de Commissie nagegaan welke maatregelen naar aanleiding van het eerste bezoek waren genomen.

(223)

De Commissie heeft op 10 mei 2011 de opmerkingen van Panama over dit slotverslag ontvangen.

(224)

Panama heeft aanvullende schriftelijke opmerkingen ingediend op 15 april 2011, 12 november 2011 en 5 januari 2012. Het land heeft bovendien antwoorden gegeven tijdens vergaderingen die in Brussel zijn gehouden op 18 juli 2011, 21 september 2011, 13 oktober 2011, 14 oktober 2011, 23 november 2011, 6 maart 2012 en 20 juni 2012.

(225)

Panama is partij bij IATTC en ICCAT en is samenwerkende niet-verdragsluitende partij bij WCPFC. Panama heeft UNCLOS en UNFSA geratificeerd.

(226)

Om te beoordelen of Panama zijn internationale verplichtingen als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat naleeft die zijn opgenomen in de in overweging 225 genoemde internationale overeenkomsten en zijn vastgesteld door de in de overwegingen 225 en 227 genoemde ROVB’s, heeft de Commissie alle informatie die zij hiertoe vereist acht, verzameld en geanalyseerd.

(227)

De Commissie heeft gebruikgemaakt van beschikbare informatie die hetzij in de vorm van nalevingsverslagen, hetzij in de vorm van IOO-vaartuigenlijsten is bekendgemaakt door ICCAT, CCAMLR, WCPFC, NEAFC, NAFO en SEAFO, en van openbaar beschikbare gegevens uit het NMFS-rapport.

11.   MOGELIJKE IDENTIFICATIE VAN PANAMA ALS NIET-MEEWERKEND DERDE LAND

(228)

De Commissie heeft overeenkomstig artikel 31, lid 3, van de IOO-verordening de taken van Panama als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat geanalyseerd. De Commissie heeft bij deze beoordeling rekening gehouden met de in artikel 31, leden 4 tot en met 7, van de IOO-verordening opgenomen parameters.

11.1.   Herhaalde IOO-visserij door vaartuigen en herhaalde IOO-handelsstromen (artikel 31, lid 4, onder a), van de IOO-verordening)

(229)

De Commissie heeft op basis van informatie uit IOO-vaartuigenlijsten van ROVB’s (63) geconstateerd dat in de betrokken IOO-lijsten een aantal onder de vlag van Panama varende vaartuigen voorkomen (64). Het gaat dan met name om de volgende vaartuigen: Alboran II (vorige naam: White Enterprise), Challenge (vorige namen: Mila/Perseverance), Eros Dos (vorige naam: Furabolos), Heavy Sea (vorige namen: Duero/Keta), Iannis 1, Red (vorige naam: Kabou), Senta (vorige naam: Shin Takara Maru) en Yucatan Basin (vorige namen: Enxembre/Fonte Nova).

(230)

De Commissie heeft op basis van informatie uit IOO-vaartuigenlijsten van ROVB’s (65) geconstateerd dat een aantal op die lijsten voorkomende IOO-vaartuigen de vlag van Panama voerden nadat zij in die lijsten waren opgenomen (66). Het gaat dan met name om de volgende vaartuigen: Lila No 10, Melilla No 101, Melilla No 103, No. 101 Gloria (vorige naam: Golden Lake), Sima Qian Baru 22 (vorige namen: Corvus/Galaxy), Tching Ye No. 6, Xiong Nu Baru 33 (vorige namen: Draco-1, Liberty).

(231)

Er wordt in dit verband op gewezen dat de vlaggenstaat op grond van artikel 18, leden 1 en 2, van UNFSA verantwoordelijk is voor zijn in volle zee actieve vaartuigen. Het feit dat in de IOO-vaartuigenlijsten van de betrokken ROVB’s IOO-vaartuigen voorkomen die momenteel de vlag van Panama voeren of de vlag van Panama voerden nadat deze vaartuigen in deze lijsten waren opgenomen, laat er volgens de Commissie geen misverstand over bestaan dat Panama zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen. Door de hierboven bedoelde IOO-vaartuigen op zijn naam te hebben, heeft Panama verzuimd zijn taken naar behoren ter harte te nemen, de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de betrokken ROVB’s in acht te nemen en te voorkomen dat zijn vaartuigen activiteiten verrichten die de doeltreffendheid van dergelijke maatregelen ondermijnen.

(232)

In maart 2011 is één onder de vlag van Panama varend transportvaartuig in een lidstaat geïnspecteerd. Die inspectie leverde indicaties van vermeende IOO- en aanverwante activiteiten op. Het betrokken vaartuig beschikte niet over een geldige, door Panama afgegeven vergunning voor vervoer, overlading en ondersteuning van visserijactiviteiten. Het vaartuig had niet-toegestane overladingen verricht in de EEZ-wateren van de Republiek Guinee-Bissau (Guinee-Bissau) en had vis in ontvangst genomen die vaartuigen in wateren waarvoor de Republiek Liberia (Liberia) specifieke instandhoudings- en beheersmaatregelen had vastgesteld, hadden gevangen in strijd met die maatregelen. De economische eigendom van zowel de vaartuigen die in illegale omstandigheden in de wateren van Liberia visten als het transportvaartuig dat de betrokken visserijproducten in ontvangst had genomen, was in handen van dezelfde rechtspersoon. De Panamese autoriteiten werden op 21 maart 2011 door de autoriteiten van de betrokken lidstaten in kennis gesteld van de visserijtransportactiviteiten en antwoordden op 15 april 2011 dat zij geen geldige vergunning hadden afgegeven voor vervoer, overlading en ondersteuning van visserijactiviteiten en dat zij er niet van op de hoogte waren dat Guinee-Bissau, Guinee of Liberia overladingvergunningen voor dat transportvaartuig had afgegeven. Ondanks deze bevestigende verklaring is dat vaartuig in 2011 het hele jaar met zijn normale activiteiten in West-Afrika doorgegaan zonder dat is gerapporteerd dat Panama een specifieke maatregel daartegen zou hebben genomen.

(233)

Op grond van artikel 19, leden 1 en 2, van UNFSA moet de vlaggenstaat erop toezien dat onder zijn vlag varende vaartuigen de instandhoudings- en beheersvoorschriften van de ROVB naleven. Vlaggenstaten dienen tevens met bekwame spoed onderzoeken te verrichten en juridische procedures te voeren. Bovendien moet de vlaggenstaat erop toezien dat adequate sancties worden opgelegd, dat herhaling van inbreuken wordt ontmoedigd en dat overtreders de uit hun illegale activiteiten voortvloeiende voordelen worden ontnomen. Het feit dat in de IOO-vaartuigenlijsten van de ROVB’s IOO-vaartuigen voorkomen die de vlag van Panama voerden, onderstreept in dit verband dat Panama zijn verplichtingen op grond van artikel 19, leden 1 en 2, van UNFSA niet is nagekomen.

(234)

Dat Panama zijn nalevings- en handhavingsverplichtingen op grond van artikel 19 van UNFSA niet is nagekomen, wordt bevestigd door de informatie die tijdens het dienstbezoek van juni 2010 is verzameld. Naar aanleiding van dat dienstbezoek is gebleken dat de betrokken Panamese autoriteiten geen administratieve onderzoeken mochten voeren om essentieel bewijsmateriaal van natuurlijke of rechtspersonen te verkrijgen, dat de opgelegde boeten niet doeltreffend werden geïnd, en dat wanneer exploitanten of economische eigenaren niet in Panama gevestigd waren, maar onder de rechtsvorm van offshorebedrijven actief waren, de handhaving van sanctiebesluiten niet afdoende was gegarandeerd omdat er onvoldoende adequate mechanismen voor samenwerking tussen Panama en de betrokken derde landen bestonden. Het belang van doeltreffende maatregelen ten aanzien van de economische eigenaren wordt bevestigd door documentatie van FAO en de OESO, waarin wordt onderstreept dat informatie over economische eigenaren zeer belangrijk is in de strijd tegen illegale activiteiten (67) en dat registers van vissersvaartuigen en economisch eigendom in dit verband noodzakelijk zijn (68).

(235)

Bovendien moeten de staten op grond van artikel 20 van UNSFA hetzij rechtstreeks hetzij via de ROVB’s samenwerken om de naleving en de handhaving van de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de ROVB’s te garanderen. In dat artikel zijn aan de hand van een aantal specifieke vereisten de verplichtingen van de staten vastgesteld op het gebied van onderzoek, samenwerking en bestraffing met betrekking tot om IOO-visserijactiviteiten. In dat artikel is tevens bepaald dat staten een beroep mogen doen op ROVB-procedures om vaartuigen die met hun activiteiten de doeltreffendheid van de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de ROVB hebben ondermijnd, van dergelijke activiteiten te weerhouden totdat de vlaggenstaat adequate maatregelen neemt. Het feit dat een aantal IOO-vaartuigen die momenteel de vlag van Panama voeren of de vlag van Panama voerden nadat deze vaartuigen in de IOO-lijsten van de ROVB’s waren opgenomen, nog steeds actief is, onderstreept in dit verband dat Panama zijn uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen op het gebied van internationale samenwerking in handhavingsaangelegenheden niet is nagekomen.

(236)

Er zij tevens op gewezen dat de staten overeenkomstig artikel 118 van UNCLOS verplicht zijn tot samenwerking op het gebied van instandhouding en beheer van levende rijkdommen in gebieden in volle zee. Het feit dat een aantal IOO-vaartuigen die momenteel de vlag van Panama voeren of de vlag van Panama voerden nadat deze vaartuigen in de IOO-lijsten van de ROVB’s waren opgenomen, nog steeds visserijactiviteiten verrichten, onderstreept dat Panama zich niet kwijt van zijn verplichtingen als vlaggenstaat. Feit is dat vaartuigen die aantoonbaar IOO-visserij bedrijven, de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen ondermijnen.

(237)

Het feit dat Panama de voorschriften ten aanzien van onder de vlag van Panama varende IOO-vaartuigen die in ROVB-lijsten voorkomen, niet in acht neemt, vormt bovendien een inbreuk op artikel 217 van UNCLOS, waarin van de vlaggenstaten wordt geëist dat zij specifieke handhavingsmaatregelen nemen met het oog op de handhaving van de internationale voorschriften, het onderzoek van de vermoedelijke overtredingen en de adequate bestraffing van gepleegde inbreuken.

(238)

Het bestaan van een aantal IOO-vaartuigen die momenteel de vlag van Panama voeren of de vlag van Panama voerden nadat deze vaartuigen in de IOO-lijsten van de ROVB’s waren opgenomen, bewijst tevens dat Panama de in IOO-IAP opgenomen aanbevelingen niet is nagekomen. In punt 34 van IOO-IAP wordt de staten aanbevolen erop toe te zien dat vissersvaartuigen die het recht hebben hun vlag te voeren, geen IOO-visserij bedrijven of ondersteunen.

(239)

Tevens van belang is dat Panama in het NMFS-rapport wordt aangemerkt als een land met vaartuigen die IOO-visserijactiviteiten bedrijven. Volgens het NMFS-rapport hebben verschillende onder Panamese vlag varende vaartuigen visserijactiviteiten verricht die indruisten tegen de instandhoudings- en beheersmaatregelen van IATTC (69). Daarnaast werd in het NMFS-rapport gewezen op aanvullende informatie over illegale visserijactiviteiten die haaks staan op de IATTC-voorschriften, en op waarnemingen, in het CCAMLR-verdragsgebied, van onder Panamese vlag varende vaartuigen die op de IOO-vaartuigenlijst van CCAMLR staan (70). Deze informatie bevestigt de geconstateerde feiten met betrekking tot het onvermogen van Panama om op het gebied van IOO-visserij zijn verplichtingen als vlaggenstaat na te komen.

(240)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, lid 3, en lid 4, onder a), van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Panama zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen ten aanzien van IOO-vaartuigen en IOO-visserij die wordt bedreven of ondersteund door vissersvaartuigen die zijn vlag voeren of door zijn onderdanen, en dat Panama onvoldoende maatregelen heeft genomen om gedocumenteerde en terugkerende IOO-visserij door vaartuigen die zijn vlag voeren, tegen te gaan.

11.2.   Niet-naleving van de verplichting tot samenwerking en handhaving (artikel 31, lid 5, van de IOO-verordening)

(241)

Wat de vraag betreft of Panama efficiënt met de Commissie samenwerkt aan onderzoeken van IOO- en daaraan verwante activiteiten, blijkt uit de door de Commissie verzamelde informatie dat Panama zijn uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen als vlaggenstaat niet is nagekomen.

(242)

Met betrekking tot overweging 231 heeft de Commissie Panama op 28 oktober 2011 in kennis gesteld van een officieel verzoek om een onderzoek te verrichten, zoals bedoeld in artikel 26 van de IOO-verordening. Panama heeft op 21 november 2011 geantwoord dat het de zaak zou onderzoeken en heeft de eigenaar van het betrokken vaartuig 20 dagen de tijd gegeven om te antwoorden. De Commissie heeft de Panamese autoriteiten op 16 december 2011 aan haar verzoek herinnerd. Deze hebben op 11 januari 2012 geantwoord door eenvoudigweg een kopie van hun brief van 21 november 2011 in te dienen. Daarop hebben de Panamese autoriteiten zes weken extra de tijd gekregen om de Commissie een antwoord te bezorgen. Aangezien de autoriteiten niet prompt hebben geageerd of een antwoord hebben verstrekt, heeft de Commissie op 2 maart 2012 de in artikel 27 van de IOO-verordening bedoelde procedure ingeleid ten aanzien van de betrokken exploitant. Op 2 mei 2012 - dus vijf maanden na het eerste bericht van de Commissie - hebben de Panamese autoriteiten aan de Commissie meegedeeld dat zij een boete hadden opgelegd, deze bleek de begane inbreuken slechts ten dele te dekken, aangezien de exploitant slechts werd gestraft voor het feit dat hij niet beschikte over de juiste vergunning voor vervoer en overlading van visserijproducten op zee. De sanctie had dus geen betrekking op het in ontvangst nemen van visserijproducten die illegaal in Liberia waren gevangen in strijd met een toen geldend moratorium op industriële visserijactiviteiten. Aangezien de eigendom van de overladende vissersvaartuigen en het ontvangende transportvaartuig in handen was van dezelfde rechtspersoon, zou een vermoedelijk bona fide argument ter verklaring van het gedrag van de marktdeelnemer niet door de feiten worden gestaafd. De in artikel 27 bedoelde procedure loopt momenteel, maar uit de feiten blijkt dat Panama niet prompt, binnen een meer dan redelijk tijdsbestek, heeft gereageerd op verzoeken van de Commissie om IOO-visserij en daarmee verband houdende activiteiten te onderzoeken, bevindingen over dergelijke activiteiten mee te delen of vervolgactie ten aanzien van dergelijke activiteiten te ondernemen. Bovendien betroffen de verstrekte antwoorden niet alle geconstateerde IOO-activiteiten.

(243)

Panama heeft met zijn hierboven beschreven handelswijze niet aangetoond te voldoen aan artikel 94, lid 2, onder b), van UNCLOS, waarin is bepaald dat een vlaggenstaat krachtens zijn interne recht jurisdictie moet uitoefenen ten aanzien van elk onder zijn vlag varend vaartuig en ten aanzien van de kapitein, de officieren en de bemanning van dat vaartuig. Uit overweging 242 blijkt dat Panama niet in een positie verkeert waarin het op de hoogte kan zijn van de aard van de activiteiten van de onder zijn vlag varende vaartuigen. In dat geval wisten de Panamese autoriteiten niet dat het betrokken vaartuig jarenlang betrokken was bij het overladen en het vervoer van visserijproducten, hoewel dat activiteiten zijn waarvoor specifieke vergunningen moeten worden afgegeven en waarop specifieke voorschriften van toepassing zijn.

(244)

Uit overweging 242 blijkt dat Panama niet voldoet aan de aanbevelingen in punt 18 van IOO-IAP, waarin staat dat gezien de UNCLOS-bepalingen elke staat zelf of in samenwerking maatregelen moet nemen om ervoor te zorgen dat de onderdanen die onder zijn jurisdictie ressorteren, geen IOO-visserij bedrijven of ondersteunen. Evenmin heeft Panama aangetoond met andere staten samen te werken en zijn activiteiten met andere staten te coördineren teneinde IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen conform punt 28 van IOO-IAP. Panama heeft ook geen rekening gehouden met de aanbevelingen in punt 48 van IOO-IAP (waarin vlaggenstaten wordt aanbevolen ervoor te zorgen dat transport- en ondersteuningsvaartuigen geen IOO-visserij bedrijven of ondersteunen) en in punt 49 van IOO-IAP (waarin vlaggenstaten onder meer wordt aanbevolen ervoor te zorgen dat bij overladingen betrokken transport- en ondersteuningsvaartuigen vooraf toestemming van de vlaggenstaat krijgen om overladingsactiviteiten te verrichten).

(245)

De Commissie heeft geanalyseerd of Panama doeltreffende handhavingsmaatregelen heeft genomen ten aanzien van de voor IOO-visserij verantwoordelijke exploitanten, en met name of sancties zijn toegepast die zwaar genoeg waren om de overtreders de uit IOO-visserij voortvloeiende voordelen te ontnemen. Beschikbaar bewijsmateriaal bevestigt dat Panama zijn uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen inzake het nemen van doeltreffende handhavingsmaatregelen niet is nagekomen. In dit verband zij erop gewezen dat een aantal IOO-vaartuigen momenteel de vlag van Panama voert of de vlag van Panama voerde nadat deze vaartuigen in de IOO-lijsten van de ROVB’s waren opgenomen. Het bestaan van dergelijke IOO-vaartuigen onderstreept dat Panama zich niet heeft gekweten van zijn in artikel 18, leden 1 en 2, van UNFSA bedoelde verantwoordelijkheid ten aanzien van zijn vaartuigen die in volle zee actief zijn.

(246)

Bovendien wordt met de in de vorige overweging uiteengezette situatie duidelijk aangetoond dat Panama niet voldoet aan artikel 19, lid 1, van UNFSA, waarin regels inzake naleving en handhaving voor vlaggenstaten zijn vastgesteld. De handelswijze van Panama in dit verband is niet in overeenstemming met artikel 19, lid 2, van UNFSA, waarin onder meer is bepaald dat sancties zwaar genoeg moeten zijn om overtreders de uit hun onwettige activiteiten voortvloeiende voordelen te ontnemen. Evenmin is de handelswijze van Panama ten aanzien van doeltreffende handhavingsmaatregelen in overeenstemming met de aanbevelingen in punt 21 van IOO-IAP, waarin de staten wordt aanbevolen sancties voor IOO-visserij door vaartuigen en, voor zover mogelijk, onderdanen die onder hun jurisdictie vallen, vast te stellen die zwaar genoeg zijn om IOO-visserij doeltreffend te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen en om overtreders de uit die visserij voortvloeiende voordelen te ontnemen.

(247)

Wat betreft de voorgeschiedenis, de aard, de omstandigheden, de omvang en de ernst van de betrokken gebeurtenissen die duiden op IOO-visserij, heeft de Commissie rekening gehouden met de terugkerende en herhaalde IOO-visserijactiviteiten van onder de vlag van Panama varende vaartuigen tot 2012.

(248)

Wat de bestaande capaciteit bij de autoriteiten van Panama betreft, zij erop gewezen dat Panama volgens de index voor menselijke ontwikkeling van de Verenigde Naties (71) als een land met een hoge menselijke ontwikkeling wordt beschouwd (58e van 187 landen). Dit wordt bevestigd in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1905/2006, waar Panama is ingedeeld bij de hogermiddeninkomenslanden. Gezien de positie van het land in deze lijsten wordt het niet als noodzakelijk beschouwd de bestaande capaciteit van de bevoegde autoriteiten van Panama te analyseren. Het ontwikkelingsniveau van Panama kan, zoals uit deze overweging blijkt, niet worden aangemerkt als een factor die afbreuk doet aan de capaciteit van de bevoegde autoriteiten om met andere landen samen te werken en handhavingsmaatregelen te nemen.

(249)

Uit de tijdens het dienstbezoek van juni 2010 verzamelde informatie blijkt niet dat de autoriteiten van Panama over onvoldoende financiële middelen beschikken, maar wel dat hun het vereiste juridische en administratieve kader ontbreekt, net als de bevoegdheidsoverdracht die nodig is om hun taken te vervullen.

(250)

Bovendien moet worden onderstreept dat de Unie in overeenstemming met de aanbevelingen in de punten 85 en 86 van IOO-IAP inzake bijzondere vereisten van ontwikkelingslanden, reeds een specifiek programma voor technische bijstand op het gebied van de bestrijding van IOO-visserij heeft gefinancierd (72). Ook Panama heeft middelen uit dit programma ontvangen.

(251)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, leden 3 en 5, van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Panama zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen op het gebied van samenwerking en handhaving.

11.3.   Niet-naleving van de verplichting tot tenuitvoerlegging van internationale regelgeving (artikel 31, lid 6, van de IOO-verordening)

(252)

Panama heeft UNCLOS en UNFSA geratificeerd. Bovendien is Panama partij bij IATTC en ICCAT en samenwerkende niet-verdragsluitende partij bij WCPFC.

(253)

De Commissie heeft alle door haar als ter zake relevant beschouwde informatie geanalyseerd wat de status van Panama als verdragsluitende partij bij IATTC en ICCAT en als samenwerkende niet-verdragsluitende partij bij WCPFC betreft.

(254)

Voorts heeft de Commissie een analyse gemaakt van de als relevant beschouwde informatie over het akkoord van Panama om de instandhoudings- en beheersmaatregelen toe te passen die zijn vastgesteld door IATTC, ICCAT en WCPFC.

(255)

Er zij aan herinnerd dat ICCAT Panama een brief heeft gestuurd over tekortkomingen in de rapportage voor 2010 (73). In deze brief wordt Panama erop gewezen dat het zijn verplichting om statistieken te verstrekken overeenkomstig ICCAT-aanbeveling 05-09, niet is nagekomen. In dezelfde brief wijst ICCAT erop dat Panama niet alle vereiste gegevens en informatie heeft verstrekt. Het ging dan met name om het jaarlijkse verslag, gegevens over Task I (statistieken over vlootgegevens) die te laat waren verstuurd, gegevens over Task II (grootte van de vangsten) die te laat of niet waren verstuurd, nalevingstabellen die niet waren verstuurd en niet bij het ICCAT-secretariaat ingediende gegevens over beheersnormen aangaande grootschalige met de beug op tonijn vissende vaartuigen. De ter zake relevante vereisten zijn vastgesteld in de ICCAT-resoluties en ICCAT-aanbevelingen die worden opgesomd in de overwegingen 258 en 260. Er dient tevens te worden opgemerkt dat ICCAT Panama in 2009 heeft geïdentificeerd en dat deze identificatie in 2010 en 2011 is aangehouden.

(256)

De Commissie heeft ook door ICCAT beschikbaar gestelde informatie over de wijze waarop Panama de instandhoudings- en beheersvoorschriften en de rapportageverplichtingen van ICCAT heeft nageleefd. Hiervoor heeft de Commissie gebruikgemaakt van de Compliance Summary Tables van ICCAT voor 2010 (74) en voor 2011 (75).

(257)

Voor 2010 heeft Panama verzuimd de volgende informatie in te dienen: jaarlijkse verslagen en statistieken, informatie over instandhoudings- en beheersmaatregelen en informatie over quota en vangstbeperkingen.

(258)

Volgens de beschikbare gegevens heeft Panama in 2010 verzuimd informatie bij ICCAT in te dienen met betrekking tot: jaarlijkse (wetenschappelijke) verslagen (voor de ICCAT-conventie, resolutie 01-06 en referentie 04-17), jaarlijkse verslagen (ICCAT-commissie) (voor de ICCAT-conventie, resolutie 01-06 en referentie 04-17), indiening van import- en aanlandingsgegevens in het kader van handelsmaatregelen (voor aanbeveling 06-13), aangiften over overladingen (op zee) (voor aanbeveling 06-11), overladingsaangiften (voor aanbeveling 06-11), gegevens over niet-naleving (voor aanbeveling 08-09), interneactiesverslagen voor vaartuigen van 20 m (voor aanbeveling 02-22/09-08), de jaarlijkse lijst van op witte tonijn vissende vaartuigen (voor aanbeveling 98-08), overladingsvaartuigen - alleen informatie ingediend voor ontvangende vaartuigen (voor aanbeveling 06-11), de lijst van Med-SWO-vaartuigen (zwaardvis) (voor aanbeveling 09-04/09-08), grootschalige met de beug op tonijn vissende vaartuigen, beheersnorm (voor aanbeveling 01-20), charteren van vaartuigen (voor aanbeveling 02-21), bij IOO-visserij betrokken vaartuigen (voor aanbeveling 09-10), verslagen over vermeende IOO-visserij (voor aanbeveling 09-10), waarnemingen van vaartuigen (voor resolutie 94-09), verslagen over havencontroles (voor aanbeveling 97-10), gegevens uit ICCAT-programma’s inzake statistische documenten (voor de aanbevelingen 01-21 en 01-22), valideringszegels en -handtekeningen voor de vangstdocumenten voor blauwvintonijn (VDBT) (voor aanbeveling 08-12/09-11), contactpunten voor VDBT (voor aanbeveling 08-12/09-11), wetgeving inzake VDBT (voor aanbeveling 08-12/09-11), samenvatting inzake het merken van blauwvintonijn in het kader van VDBT (voor aanbeveling 08-12/09-11), vangstdocumenten voor blauwvintonijn (voor aanbeveling 08-12/09-11), het jaarlijkse verslag VDBT (voor aanbeveling 08-12/09-11), naleving van de seizoenssluiting voor med-SWO (zwaardvis) (voor aanbeveling 09-04), interne procedure voor naleving gesloten gebieden/gesloten seizoen in de Golf van Guinee (voor aanbeveling 09-04).

(259)

Voor 2011 heeft Panama verzuimd de volgende informatie in te dienen: een deel van de informatie over jaarlijkse verslagen en statistieken, informatie over instandhoudings- en beheersmaatregelen en informatie over quota en vangstbeperkingen.

(260)

Volgens de beschikbare informatie heeft Panama verzuimd informatie in te dienen met betrekking tot: jaarlijkse (wetenschappelijke) verslagen (voor de ICCAT conventie, resolutie 01-06 en referentie 04-17), jaarlijkse verslagen (ICCAT-commissie) (voor de ICCAT-conventie, resolutie 01-06 en referentie 04-17), nalevingstabellen (voor aanbeveling 98-14), interneactiesverslagen voor vaartuigen van 20 m (voor aanbeveling 09-08), grootschalige met de beug op tonijn vissende vaartuigen, beheersnorm (voor aanbeveling 01-20), beheersnorm (voor resolutie 01-20), gegevens uit de nationale waarnemersprogramma’s (voor aanbeveling 10-04).

(261)

Voorts is tijdens het dienstbezoek van de Commissie van juni 2010 aan Panama nog een aantal andere elementen aan het licht gekomen. Wat de operationele capaciteit van VMS betreft, bleken de Panamese autoriteiten niet te beschikken over de VMS-posities van vaartuigen die actief waren in het ICCAT-gebied. De posities van andere vaartuigen waren enkel beschikbaar via een online-systeem voor internettoegang, waar ze niet in een visuele karteringsapplicatie te raadplegen waren en alleen konden worden opgevraagd voor de twee maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop de vaartuigpositie werd gecontroleerd. Bovendien bleken er geen inspectieregelingen voor in volle zee werkende vaartuigen te zijn; evenmin bestonden er modellen, richtsnoeren en methoden ter ondersteuning van de inspectieactiviteiten, of operationele middelen om in de lucht en op zee inspectieactiviteiten uit te voeren. Voor inspecties van aanlandingen waren geen middelen beschikbaar die garandeerden garanderen dat toezicht werd uitgeoefend op aanlandingen in verschillende havens buiten de EEZ van Panama. Ook op het gebied na monitoring, controle en bewaking werden tekortkomingen geconstateerd. Uit een aantal tests op concrete gevallen kwam naar voren dat voor in het ICCAT-gebied werkende vaartuigen bepaalde gegevens niet beschikbaar waren. Wat de regelgeving voor overladingen betreft, lijkt door de Panamese autoriteiten beschikbaar gestelde informatie erop te wijzen dat Panama vanwege tekortkomingen in zijn capaciteit om overladingen te reglementeren, vijf in de Middellandse Zee actieve vaartuigen uit zijn register heeft geschrapt.

(262)

Uit door WCPFC beschikbaar gestelde informatie (76) blijkt dat Panama bepaalde op grond van de WCPFC-voorschriften vereiste gegevens niet heeft verstrekt. Panama heeft als gevolg daarvan een verzoek ontvangen om aanvullende gegevens over IOO-vaartuigen te verstrekken overeenkomstig punt 3 c) van instandhoudings- en beheersmaatregel 2009-11 van WCPFC, en om de delen I en II van de verslaglegging voor 2011 in te dienen.

(263)

Beschikbare IATTC-gerelateerde gegevens uit het NMFS-rapport (zie ook overweging 239) en gegevens van IATTC (77) zelf wijzen op inbreuken tegen de instandhoudings- en beheersmaatregelen door onder Panamese vlag varende vaartuigen.

(264)

Panama heeft de in de overwegingen 258 tot en met 260 bedoelde informatie niet verstrekt aan ICCAT en heeft daarmee aangetoond niet in staat te zijn zijn verplichtingen als vlaggenstaat conform UNCLOS en UNFSA na te komen.

(265)

De tekortkomingen die aan het licht zijn gekomen tijdens het dienstbezoek van de Commissie in juni 2010 en die worden vermeld in overweging 261, onderstrepen het onvermogen van Panama om zijn verplichtingen als vlaggenstaat conform UNFSA na te komen.

(266)

Panama slaagt er niet in informatie te verstrekken op het gebied van instandhoudings- en beheersmaatregelen, quota, vangstbeperkingen, jaarlijkse verslagen en statistieken, en voldoet bijgevolg niet aan de artikelen 117 en 118 van UNCLOS, waarin is bepaald dat de staten ten aanzien van hun onderdanen maatregelen voor de instandhouding van de levende rijkdommen in volle zee moeten nemen en moeten samenwerken aan maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen in gebieden die in volle zee gelegen zijn.

(267)

De in dit deel van het besluit toegelichte handelswijze van Guinee is in strijd met artikel 18, lid 3, van UNFSA.

(268)

Panama heeft vaartuigen in volle zee niet overeenkomstig de ROVB-voorschriften gecontroleerd en handelt bijgevolg in strijd met artikel 18, lid 3, onder a), van UNFSA, waarin is bepaald dat staten met vaartuigen die in volle zee vissen, controlemaatregelen moeten nemen om te garanderen dat die vaartuigen aan de ROVB-voorschriften voldoen.

(269)

Panama heeft geen informatie aan ICCAT verstrekt op het gebied van jaarverslagen, Task I (vlootkenmerken), interneactiesverslagen voor vaartuigen langer dan 20 m, nalevingstabellen en informatie inzake beheersmaatregelen voor grootschalige met de beug op tonijn vissende vaartuigen, en handelt bijgevolg in strijd met de in artikel 18, lid 3, onder e), van UNFSA vastgestelde vereisten inzake registratie en tijdige rapportage.

(270)

Aangezien Panama evenmin heeft gerapporteerd over vangstgerelateerde gegevens voor ICCAT, nationale waarnemersprogramma’s en aanlandingen, en bovendien niet beschikt over inspectieregelingen, over middelen om het toezicht op aanlandingen in niet-Panamese havens te garanderen en over marktstatistieken over import en aanlandingen, voldoet het land ook niet aan zijn verplichtingen op grond van artikel 18, lid 3, onder f), van UNFSA.

(271)

Gezien de informatie die de Commissie tijdens haar dienstbezoek in juni 2010 heeft verzameld over de capaciteit van de autoriteiten van Panama op het gebied van monitoring, controle en bewaking, dient te worden geconcludeerd dat Panama niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 18, lid 3, onder g), van UNFSA.

(272)

Omdat Panama het haveninspectieverslag voor 2010 niet bij ICCAT heeft ingediend, voldoet het niet aan zijn verplichtingen op grond van artikel 23 van UNFSA.

(273)

Bovendien blijkt, zoals wordt uiteengezet in de overwegingen 262 en 263, uit informatie van WCPFC en IATTC dat Panama zijn uit artikel 117 van UNCLOS en artikel 18 van UNFSA voortvloeiende verplichtingen inzake beheers- en instandhoudingsmaatregelen niet nakomt.

(274)

Tijdens het bezoek van juni 2010 is ook aan het licht gekomen dat de dienst voor scheepsregistratie van Panama er niet op toeziet dat vaartuigen die de vlag van Panama voeren, een echte band hebben met het land. Het ontbreken van een dergelijke echte band tussen het land en de vaartuigen die in het register van dat land zijn opgenomen, vormt een inbreuk tegen de in artikel 91 van UNCLOS vastgestelde voorwaarden voor de nationaliteit van vaartuigen. Deze conclusie wordt bevestigd door de ITF, die Panama als een goedkope-vlaggenstaat beschouwt (78).

(275)

Tot slot moet worden opgemerkt dat Panama, in strijd met de aanbevelingen in de punten 25, 26 en 27 van IOO-IAP, geen nationaal actiepan tegen IOO-visserij heeft ontwikkeld.

(276)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, leden 3 en 6, van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Panama zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht dient te vervullen op het gebied van internationale voorschriften en regelingen en instandhoudings- en beheersmaatregelen.

11.4.   Specifieke beperkingen van ontwikkelingslanden

(277)

Zoals hierboven reeds is aangegeven, wordt Panama volgens de index voor menselijke ontwikkeling van de Verenigde Naties (79) als een land met een hoge menselijke ontwikkeling beschouwd (58e van 187 landen). Bovendien wordt Panama overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1905/2006 ingedeeld bij de hogermiddeninkomenslanden.

(278)

Rekening houdend met die positie kan Panama dus niet worden beschouwd als een land met specifieke beperkingen die rechtstreeks zijn terug te voeren op zijn ontwikkelingsniveau. Er is geen bewijs gevonden voor de veronderstelling dat Panama zijn uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen niet kan nakomen omdat het land qua ontwikkeling achterop zou blijven. Evenmin is concreet bewijs voorhanden dat aantoont dat er een verband bestaat tussen de geconstateerde tekortkomingen op het gebied van monitoring, controle en bewaking van visserijactiviteiten en het gebrek aan voldoende capaciteit en infrastructuur.

(279)

Evenmin mag uit het oog worden verloren dat Panama reeds financiering van de Unie heeft ontvangen voor een specifieke maatregel op het gebied van technische bijstand ter bestrijding van IOO-visserij (80). Niets wijst erop dat Panama het verstrekte advies in aanmerking heeft genomen om de betrokken tekortkomingen te verhelpen, of dat het land de Unie heeft verzocht om follow-upmaatregelen met het oog op capaciteitsopbouw.

(280)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, lid 7, van de IOO-verordening worden vastgesteld dat het niveau van ontwikkeling van Panama geen rem zet op de ontwikkelingsstatus en de globale prestatie van het land op het gebied van visserij.

12.   PROCEDURE TEN AANZIEN VAN DE DEMOCRATISCHE SOCIALISTISCHE REPUBLIEK SRI LANKA

(281)

De kennisgeving van de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka (Sri Lanka) als vlaggenstaat is met ingang van 1 januari 2010 door de Commissie aanvaard overeenkomstig artikel 20 van de IOO-verordening.

(282)

Van 29 november tot 3 december 2010 heeft de Commissie met steun van EFCA een dienstbezoek aan Sri Lanka afgelegd in het kader van de in artikel 20, lid 4, van de IOO-verordening bedoelde administratieve samenwerking.

(283)

Doel van het dienstbezoek was informatie te verifiëren over de regelingen van Sri Lanka voor de tenuitvoerlegging, de controle en de handhaving van de door zijn vissersvaartuigen na te leven wet- en regelgeving en instandhoudings- en beheersmaatregelen, over de door Sri Lanka genomen maatregelen ter uitvoering van zijn verplichtingen in de strijd tegen de IOO-visserij, en over de uitvoering van de vangstcertificeringsregeling van de Unie.

(284)

Het slotverslag over het dienstbezoek is op 3 februari 2011 aan Sri Lanka toegezonden. Aangezien Sri Lanka de Commissie niet had meegedeeld dat in het Ministerie van Visserij en Aquatische Rijkdommen een andere directeur-generaal was aangesteld, heeft het verslag de geadresseerde niet bereikt en is het op 7 april 2011 nogmaals verstuurd.

(285)

De Commissie heeft op 12 mei 2011 de opmerkingen van Sri Lanka over dit slotverslag ontvangen.

(286)

Tijdens een follow-upbezoek van 5 tot 7 oktober 2011 is de Commissie nagegaan welke maatregelen naar aanleiding van het eerste bezoek waren genomen.

(287)

Sri Lanka heeft op 15 november 2011 aanvullende schriftelijke opmerkingen ingediend.

(288)

Sri Lanka is lid van IOTC. Het land heeft UNCLOS en UNFSA geratificeerd en is partij bij de FAO-overeenkomst inzake havenstaatmaatregelen.

(289)

Om te beoordelen of Sri Lanka zijn internationale verplichtingen als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat naleeft die zijn opgenomen in de in overweging 288 genoemde internationale overeenkomsten en zijn vastgesteld door IOTC, heeft de Commissie alle informatie die zij hiertoe vereist acht, verzameld en geanalyseerd.

(290)

De Commissie heeft gebruikgemaakt van informatie afgeleid uit de beschikbare, door IOTC gepubliceerde gegevens en van de gegevens die naar aanleiding van haar diensbezoek aan Sri Lanka zijn verzameld.

13.   MOGELIJKE IDENTIFICATIE VAN SRI LANKA ALS NIET-MEEWERKEND DERDE LAND

(291)

De Commissie heeft overeenkomstig artikel 31, lid 3, van de IOO-verordening de taken van Sri Lanka als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat geanalyseerd. De Commissie heeft bij deze beoordeling rekening gehouden met de in artikel 31, leden 4 tot en met 7, van de IOO-verordening opgenomen parameters.

13.1.   Herhaalde IOO-visserij door vaartuigen en herhaalde IOO-handelsstromen (artikel 31, lid 4, onder a), van de IOO-verordening)

(292)

Tijdens de dienstbezoeken en aan de hand van via IOTC verkregen informatie is gebleken dat Sri Lanka geen wetgeving heeft over de afgifte van vergunningen voor de visserij in volle zee (81). Dit betekent dat alle 3 307 vaartuigen die door Sri Lanka zijn ingeschreven in het IOTC-register van gemachtigde vaartuigen, illegaal vissen wanneer hun visserijactiviteiten plaatsvinden in het verdragsgebied van IOTC, buiten de EEZ van Sri Lanka. Er zij aan herinnerd dat een vlaggenstaat op grond van artikel 18, lid 3, onder b), ii), van UNFSA maatregelen moet nemen om zijn vaartuigen de visserij in volle zee te verbieden wanneer deze niet over een geldige visvergunning of -machtiging beschikken. Het feit dat Sri Lanka meer dan 3 000 vaartuigen in het IOTC-register van gemachtigde vaartuigen heeft geregistreerd zonder over wetgeving te beschikken om deze vaartuigen van een wettige vergunning te voorzien, toont duidelijk aan dat Sri Lanka zijn verantwoordelijkheid als vlaggenstaat niet ter harte neemt.

(293)

Bovendien heeft de Commissie op basis van informatie die zij van IOTC heeft verkregen (82), vastgesteld dat sommige onder de vlag van Sri Lanka varende vaartuigen door een aantal kuststaten zijn betrapt op illegale visserij in het IOTC-verdragsgebied en daarvoor zijn bestraft. Het gaat met name om de volgende vaartuigen: Lek Sauro, Madu Kumari 2, Anuska Putha 1, Sudeesa Marine 5, Rashmi, Chmale, Shehani Duwa, Dory II, Randika Putah 1 en Vissopa Matha in 2010, Sudharma, Speed Bird 7, Pradeepa 2, Kasun Putha 1, Win Marine 1, Speed Bird 3, Muthu Kumari en Little Moonshine in 2011 en Helga Siril in 2012.

(294)

Er wordt in dit verband op gewezen dat de vlaggenstaat op grond van artikel 18, leden 1 en 2, van UNFSA verantwoordelijk is voor zijn in volle zee actieve vaartuigen. De aanhoudende aanwezigheid van illegaal vissende, onder Sri Lankaanse vlag varende vaartuigen in het IOTC-verdragsgebied wijst er volgens de Commissie duidelijk op dat Sri Lanka zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen. Door de hierboven bedoelde vaartuigen, die zonder vergunning en dus illegaal vissen, op zijn naam te hebben, heeft Sri Lanka verzuimd zijn taken naar behoren ter harte te nemen, de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de betrokken ROVB in acht te nemen en te voorkomen dat zijn vaartuigen activiteiten verrichten die de doeltreffendheid van dergelijke maatregelen ondermijnen.

(295)

Op grond van artikel 19, leden 1 en 2, van UNFSA moet de vlaggenstaat erop toezien dat onder zijn vlag varende vaartuigen de instandhoudings- en beheersvoorschriften van de ROVB naleven. Vlaggenstaten dienen tevens met bekwame spoed onderzoeken te verrichten en juridische procedures te voeren. Bovendien moet de vlaggenstaat erop toezien dat adequate sancties worden opgelegd, dat herhaling van inbreuken wordt ontmoedigd en dat overtreders de uit hun illegale activiteiten voortvloeiende voordelen worden ontnomen. In dit verband wordt erop gewezen dat Sri Lanka over geen wetgeving beschikt om visvergunningen af te geven voor onder Sri Lankaanse vlag varende vaartuigen die buiten de EZZ van Sri Lanka actief zijn. Het feit dat Sri Lanka meer dan 3 000 vissersvaartuigen in het IOTC-register van gemachtigde vaartuigen heeft ingeschreven (hoewel het land niet over wetgeving inzake de afgifte van vergunningen voor de visserij in volle zee beschikt), bewijst duidelijk dat Sri Lanka zijn vaartuigen toestaat om in strijd met de IOTC-voorschriften in volle zee te vissen. Sri Lanka voldoet bijgevolg niet aan artikel 19, leden 1 en 2, van UNFSA.

(296)

Bovendien moeten de staten op grond van artikel 20 van UNSFA hetzij rechtstreeks hetzij via de ROVB’s samenwerken om de naleving en de handhaving van de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de ROVB’s te garanderen. In dat artikel zijn aan de hand van een aantal specifieke vereisten de verplichtingen van de staten vastgesteld op het gebied van onderzoek, samenwerking en bestraffing met betrekking tot om IOO-visserijactiviteiten. In dit verband zij erop gewezen dat in de ontwerplijst van IOO-vaartuigen voor de jaarvergadering van IOTC in maart 201113 Sri Lankaanse vaartuigen voorkwamen (83). IOTC heeft afgesproken om, ondanks een consensus, deze vaartuigen niet in de lijst op te nemen. Wel heeft IOTC Sri Lanka verzocht om maandelijks verslag uit te brengen over de lokatie van deze vaartuigen en over het uiteindelijke besluit van de Sri Lankaanse rechtbanken over elk van deze vaartuigen. Sri Lanka heeft bij IOTC slechts gedurende vier van de door IOTC opgelegde twaalf maanden verslag uitgebracht en heeft dus verzaakt aan zijn uit internationaal recht voortvloeiende plicht tot internationale samenwerking op het gebied van handhaving.

(297)

Er zij tevens op gewezen dat de staten overeenkomstig artikel 118 van UNCLOS verplicht zijn tot samenwerking op het gebied van instandhouding en beheer van levende rijkdommen in gebieden in volle zee. De aanwezigheid van een aantal illegaal vissende, onder Sri Lankaanse vlag varende vaartuigen in het IOTC-verdragsgebied toont duidelijk aan dat Sri Lanka zich niet van zijn taken als vlaggenstaat heeft gekweten. Vissersvaartuigen die betrapt worden op illegale visserij, ondermijnen immers de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen.

(298)

Het feit dat Sri Lanka de voorschriften ten aanzien van onder zijn vlag varende vaartuigen die illegaal in het IOTC-verdragsgebied vissen, niet in acht neemt, vormt bovendien een inbreuk op artikel 217 van UNCLOS, waarin van de vlaggenstaten wordt geëist dat zij specifieke handhavingsmaatregelen nemen met het oog op de handhaving van de internationale voorschriften, het onderzoek van de vermoedelijke overtredingen en de adequate bestraffing van gepleegde inbreuken.

(299)

De aanwezigheid van een aantal illegaal vissende, onder Sri Lankaanse vlag varende vaartuigen in het IOTC-verdragsgebied toont tevens duidelijk aan dat Sri Lanka zich niet houdt aan het advies in het kader van IOO-IAP. In punt 34 van IOO-IAP wordt de staten aanbevolen erop toe te zien dat vissersvaartuigen die het recht hebben hun vlag te voeren, geen IOO-visserij bedrijven of ondersteunen.

(300)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, lid 3, en lid 4, onder a), van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Sri Lanka zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen ten aanzien van IOO-vaartuigen en IOO-visserij die wordt bedreven of ondersteund door vissersvaartuigen die zijn vlag voeren of door zijn onderdanen, en dat Sri Lanka onvoldoende maatregelen heeft genomen om gedocumenteerde en terugkerende IOO-visserij door vaartuigen die zijn vlag voeren, tegen te gaan.

13.2.   Niet-naleving van de verplichting tot samenwerking en handhaving (artikel 31, lid 5, van de IOO-verordening)

(301)

Wat de vraag betreft of Sri Lanka efficiënt met de Commissie samenwerkt aan onderzoeken van IOO- en daaraan verwante activiteiten, blijkt uit de door de Commissie verzamelde informatie dat Sri Lanka zijn uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen als vlaggenstaat niet is nagekomen.

(302)

Zoals wordt vermeld in overweging 296, stonden 13 vaartuigen van Sri Lanka in de ontwerplijst van IOO-vaartuigen voor de jaarvergadering van IOTC in maart 2011. IOTC heeft afgesproken om, ondanks een consensus, deze vaartuigen niet in de lijst op te nemen. Wel heeft IOTC Sri Lanka verzocht om maandelijks verslag uit te brengen over de locatie van deze vaartuigen en over het uiteindelijke besluit van de Sri Lankaanse rechtbanken over elk van deze vaartuigen. Sri Lanka heeft bij IOTC echter slechts gedurende vier van de door IOTC opgelegde twaalf maanden verslag uitgebracht.

(303)

Sri Lanka heeft met zijn in de vorige overweging beschreven handelswijze niet aangetoond te voldoen aan artikel 94, lid 2, onder b), van UNCLOS, waarin is bepaald dat een vlaggenstaat krachtens zijn interne recht jurisdictie moet uitoefenen ten aanzien van elk onder zijn vlag varend vaartuig en ten aanzien van de kapitein, de officieren en de bemanning van dat vaartuig.

(304)

Voorts heeft Sri Lanka niet aangetoond dat het voldoet aan de aanbevelingen in punt 18 van IOO-IAP, waarin staat dat gezien de UNCLOS-bepalingen elke staat zelf of in samenwerking maatregelen moet nemen om ervoor te zorgen dat de onderdanen die onder zijn jurisdictie ressorteren, geen IOO-visserij bedrijven of ondersteunen. Evenmin heeft Sri Lanka aangetoond met andere staten samen te werken en zijn activiteiten met andere staten te coördineren teneinde IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen conform punt 28 van IOO-IAP.

(305)

De Commissie heeft geanalyseerd of Sri Lanka doeltreffende handhavingsmaatregelen heeft genomen ten aanzien van de voor IOO-visserij verantwoordelijke exploitanten, en met name of sancties zijn toegepast die zwaar genoeg waren om de overtreders de uit IOO-visserij voortvloeiende voordelen te ontnemen.

(306)

Beschikbaar bewijsmateriaal bevestigt dat Sri Lanka zijn uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen inzake het nemen van doeltreffende handhavingsmaatregelen niet is nagekomen. Uit verslagen van autoriteiten van bepaalde kuststaten over onderzoeken aan boord (84) van onder Sri Lankaanse vlag varende vaartuigen die illegaal aan het vissen waren buiten de EEZ van Sri Lanka, blijkt dat de naleving van voorschriften inzake het markeren van vaartuigen en inzake het aan boord hebben van documenten, waaronder logboeken, niet wordt afgedwongen door Sri Lanka. De aanwezigheid in het IOTC-verdragsgebied van Sri Lankaanse vaartuigen zonder de nodige markeringen en documenten aan boord wijst erop dat Sri Lanka zich niet heeft gekweten van zijn in artikel 18, leden 1, 2 en 3, van UNFSA bedoelde verantwoordelijkheid ten aanzien van zijn vaartuigen die in volle zee actief zijn.

(307)

De aanhoudende aanwezigheid van illegaal vissende, onder Sri Lankaanse vlag varende vaartuigen in het IOTC-verdragsgebied wijst er ook duidelijk op dat Sri Lanka niet voldoet aan artikel 19, lid 1, van UNFSA, waarin regels inzake naleving en handhaving voor vlaggenstaten zijn vastgesteld. De handelswijze van Sri Lanka in dit verband is niet in overeenstemming met artikel 19, lid 1, van UNFSA, waarin onder meer is bepaald dat sancties zwaar genoeg moeten zijn om overtreders de uit hun onwettige activiteiten voortvloeiende voordelen te ontnemen. Evenmin is de handelswijze van Sri Lanka ten aanzien van doeltreffende handhavingsmaatregelen in overeenstemming met de aanbevelingen in punt 21 van IOO-IAP, waarin de staten wordt aanbevolen sancties voor IOO-visserij door vaartuigen en, voor zover mogelijk, onderdanen die onder hun jurisdictie vallen, vast te stellen die zwaar genoeg zijn om IOO-visserij doeltreffend te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen en om overtreders de uit die visserij voortvloeiende voordelen te ontnemen.

(308)

Wat betreft de voorgeschiedenis, de aard, de omstandigheden, de omvang en de ernst van de betrokken gebeurtenissen die duiden op IOO-visserij, heeft de Commissie rekening gehouden met de terugkerende en herhaalde IOO-visserijactiviteiten van onder de vlag van Sri Lanka varende vaartuigen tot 2012.

(309)

Wat de bestaande capaciteit bij de autoriteiten van Sri Lanka betreft, zij erop gewezen dat Sri Lanka volgens de index voor menselijke ontwikkeling van de Verenigde Naties (85) als een land met een gemiddelde menselijke ontwikkeling wordt beschouwd (97e van 187 landen). Dit wordt bevestigd in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1905/2006, waar Sri Lanka is ingedeeld bij de hogermiddeninkomenslanden.

(310)

Uit de tijdens het eerste dienstbezoek verzamelde informatie blijkt niet dat de autoriteiten van Sri Lanka over onvoldoende financiële middelen beschikken, maar wel dat hun het vereiste juridische en administratieve kader ontbreekt, net als de personele middelen om de betrokken taken te vervullen.

(311)

Bovendien moet worden onderstreept dat de Unie in overeenstemming met de aanbevelingen in de punten 85 en 86 van IOO-IAP inzake bijzondere vereisten van ontwikkelingslanden, reeds een specifiek programma voor technische bijstand op het gebied van de bestrijding van IOO-visserij heeft gefinancierd (86).

(312)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, leden 3 en 5, van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Sri Lanka zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen op het gebied van samenwerking en handhaving.

13.3.   Niet-naleving van de verplichting tot tenuitvoerlegging van internationale regelgeving (artikel 31, lid 6, van de IOO-verordening)

(313)

Sri Lanka heeft UNCLOS en UNFSA geratificeerd. Daarnaast is Sri Lanka lid van IOTC.

(314)

De Commissie heeft alle door haar als relevant beschouwde informatie over de status van Sri Lanka als lid van IOTC geanalyseerd.

(315)

Voorts heeft de Commissie een analyse gemaakt van de als relevant beschouwde informatie over het akkoord van Sri Lanka om de instandhoudings- en beheersmaatregelen die zijn vastgesteld door IOTC, toe te passen.

(316)

Op 22 maart 2011 heeft IOTC in een brief aan Sri Lanka zijn bezorgdheid geuit (87) over het nalevingsverslag van Sri Lanka van 2011. De voornaamste problemen die in die brief werden vermeld, zijn: te late indiening van het tenuitvoerleggingsverslag, het niveau van naleving van VMS- en waarnemersregelingen door de Sri Lankaanse vaartuigen, incoherenties in het vlootontwikkelingsplan, het ontbreken van rapportage over bijvangsten van schildpadden en zeevogels, het ontbreken van informatie over aanlandingen door vaartuigen van derde landen in Sri Lankaanse havens en gebrekkige naleving van de vereisten inzake statistische rapportage.

(317)

Naast de in de vorige overweging toegelichte situatie heeft de Commissie een analyse gemaakt van door IOTC beschikbaar gestelde informatie over de wijze waarop Sri Lanka de instandhoudings- en beheerseisen en rapportagevereisten van IOTC in acht neemt. Hiertoe heeft de Commissie gebruikgemaakt van het IOTC-nalevingsverslag voor 2011 (88) en voor 2012 (89).

(318)

Wat het nalevingsverslag voor 2011 betreft, heeft Sri Lanka verzuimd de volgende informatie te verstrekken: jaarlijkse verslagen en statistieken, informatie over instandhoudings- en beheersmaatregelen en informatie over quota en vangstbeperkingen.

(319)

Volgens de beschikbare gegevens heeft Sri Lanka in 2010 verzuimd de volgende informatie bij IOTC in te dienen: het tenuitvoerleggingsverslag en het nationale verslag voor het wetenschappelijk comité, het vlootontwikkelingsplan, de lijst van actieve, in 2006 op tropische tonijn vissende vaartuigen, de lijst van actieve, in 2007 op zwaardvis en witte tonijn vissende vaartuigen (voor resolutie 09/02), een lijst van actieve vaartuigen (voor resolutie 10/08), de ontwerplijst van IOO-vaartuigen (hoewel 13 Sri Lankaanse vaartuigen op deze lijst stonden) (voor resolutie 09/03), bijvangsten van schildpadden en zeevogels (voor resolutie 10/02), het hercoderen van vangsten door vissersvaartuigen (voor resolutie 10/03) en aangewezen havens (voor resolutie 10/11).

(320)

Wat het nalevingsverslag voor 2012 betreft, heeft Sri Lanka verzuimd de volgende informatie te verstrekken: alle vereiste informatie over statistieken, informatie over instandhoudings- en beheersmaatregelen en informatie over quota en vangstbeperkingen.

(321)

Volgens de beschikbare informatie heeft Sri Lanka voor 2011 volledig of ten dele verzuimd gegevens te verstrekken op het gebied van: de invoering van VMS voor alle vaartuigen langer dan 15 m en een samenvatting van de VMS-aangiften (voor resoluties 06/03 en 10/01), het vlootontwikkelingsplan (voor resolutie 09/02), een lijst van actieve vaartuigen (voor resolutie 10/08), het verbod op de visserij van voshaaien van alle soorten en het verslag over zeeschildpadden (voor resoluties 10/12 en 09/06), regionale waarnemersregelingen (voor resolutie 11/04), een aangewezen bevoegde autoriteit en inspectieverslagen met betrekking tot haveninspecties (voor resolutie 10/11), vaartuigen en onderdanen die zijn geïdentificeerd als bij IOO-visserij betrokken partijen (voor resoluties 11/03 en 07/01).

(322)

Daarnaast is tijdens het eerste dienstbezoek aan Sri Lanka nog een aantal elementen aan het licht gekomen. Monitoring van Sri Lankaanse vissersvaartuigen die buiten de EEZ van Sri Lanka actief waren in het IOTC-verdragsgebied, was onmogelijk vanwege het ontbreken van VMS. Sri Lanka heeft geen wetgeving inzake het rapporteren van de vangst. Evenmin beschikt het land over richtsnoeren of methoden inzake aanlandingen door vaartuigen van derde landen, met name in het geval van weigeringen van aanlandingen die niet aan de vlaggenstaat van het vaartuig worden gemeld. Tijdens dit bezoek werden duidelijke tekortkomingen op het gebied van monitoring, controle en bewaking geconstateerd.

(323)

Sri Lanka heeft de in de overwegingen 316 tot en met 321 bedoelde informatie niet verstrekt aan IOTC en heeft daarmee aangetoond niet in staat te zijn zijn verplichtingen als vlaggenstaat conform UNCLOS en UNFSA na te komen.

(324)

De tekortkomingen die aan het licht zijn gekomen tijdens het eerste dienstbezoek en die worden vermeld in overweging 322, onderstrepen het onvermogen van Sri Lanka om zijn verplichtingen als vlaggenstaat conform UNFSA na te komen.

(325)

Sri Lanka slaagt er niet in informatie te verstrekken op het gebied van instandhoudings- en beheersmaatregelen, quota, vangstbeperkingen, jaarlijkse verslagen en statistieken, en voldoet bijgevolg niet aan de artikelen 117 en 118 van UNCLOS, waarin is bepaald dat de staten ten aanzien van hun onderdanen maatregelen voor de instandhouding van de levende rijkdommen in volle zee moeten nemen en moeten samenwerken aan maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen in gebieden die in volle zee gelegen zijn.

(326)

In strijd met artikel 18, lid 3, onder a), van UNFSA verricht Sri Lanka geen controles van vaartuigen in volle zee. Sri Lanka heeft een lijst van meer dan 3 000 gemachtigde vaartuigen voor inschrijving in het IOTC-register ingediend zonder te beschikken over de wetgeving die vereist is om voor deze vaartuigen wettige visvergunningen af te geven. Dit betekent dat het deel van de Sri Lankaanse vloot dat beschikte over een vergunning om langer dan één dag op zee door te brengen, illegaal viste in het IOTC-verdragsgebied buiten de EEZ van Sri Lanka.

(327)

Sri Lanka heeft geen wetgeving over de afgifte van vergunningen en de exploitatie van onder zijn vlag varende vaartuigen die in volle zee vissen en voldoet bijgevolg niet aan artikel 18, lid 3, onder b), van UNFSA.

(328)

Sri Lanka heeft verzuimd bepaalde gegevens bij IOTC in te dienen (het vlootontwikkelingsplan, de lijst van actieve vaartuigen en het verslag over zeeschildpadden) en handelt bijgevolg in strijd met de in artikel 18, lid 3, onder e), van UNFSA vastgestelde vereisten inzake registratie en tijdige rapportage.

(329)

Evenmin voldoet Sri Lanka aan artikel 18, lid 3, onder f), van UNFSA, vanwege het niet-naleving van de IOTC-voorschriften over VMS, het ontbreken van inspectieregelingen en het ontbreken van middelen om het toezicht op aanlandingen in Sri Lankaanse havens te garanderen.

(330)

Vanwege het ontbreken van waarnemersregelingen overeenkomstig de IOTC-voorschriften en vanwege de informatie die tijdens het eerste dienstbezoek is verzameld over de monitoring-, controle- en bewakingscapaciteit van de Sri Lankaanse autoriteiten, wordt geconcludeerd dat Sri Lanka niet voldoet aan artikel 18, lid 3, onder g), van UNFSA.

(331)

Uit de overwegingen 326 tot en met 330 blijkt duidelijk dat de handelswijze van Sri Lanka is strijd is met artikel 18, lid 3, van UNFSA.

(332)

Omdat Sri Lanka het haveninspectieprogramma niet bij IOTC heeft ingediend, voldoet het niet aan zijn verplichtingen op grond van artikel 23 van UNFSA.

(333)

Bovendien blijkt, zoals wordt uiteengezet in de overwegingen 316 tot en met 321, uit informatie van IOTC dat Sri Lanka zijn uit artikel 117 van UNCLOS en artikel 18 van UNFSA voortvloeiende verplichtingen inzake beheers- en instandhoudingsmaatregelen niet nakomt.

(334)

Tot slot moet worden opgemerkt dat Sri Lanka, in strijd met de aanbevelingen in de punten 25, 26 en 27 van IOO-IAP, geen nationaal actiepan tegen IOO-visserij heeft ontwikkeld.

(335)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, leden 3 en 6, van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Sri Lanka zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht dient te vervullen op het gebied van internationale voorschriften en regelingen en instandhoudings- en beheersmaatregelen.

13.4.   Specifieke beperkingen van ontwikkelingslanden

(336)

Zoals hierboven reeds is aangegeven, wordt Sri Lanka volgens de index voor menselijke ontwikkeling van de Verenigde Naties (90) als een land met een gemiddelde menselijke ontwikkeling beschouwd (97e van 187 landen). Dit wordt bevestigd in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1905/2006, waar Sri Lanka is ingedeeld bij de hogermiddeninkomenslanden.

(337)

Rekening houdend met die positie kan Sri Lanka dus niet worden beschouwd als een land met specifieke beperkingen die rechtstreeks zijn terug te voeren op zijn ontwikkelingsniveau. Er is geen bewijs gevonden voor de veronderstelling dat Sri Lanka zijn uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen niet kan nakomen omdat het land qua ontwikkeling achterop zou blijven. Evenmin is concreet bewijs voorhanden dat aantoont dat er een verband bestaat tussen de geconstateerde tekortkomingen op het gebied van monitoring, controle en bewaking van visserijactiviteiten en het gebrek aan voldoende capaciteit en infrastructuur. Om de in de vorige toegelichte redenen lijkt het onvermogen om de internationale voorschriften in acht te nemen, rechtstreeks verband te houden met het ontbreken van adequate rechtsinstrumenten en met een weigerachtige houding tegenover doeltreffend ingrijpen.

(338)

Evenmin mag uit het oog worden verloren dat Sri Lanka in 2012 reeds financiering van de Unie heeft ontvangen voor een specifieke maatregel op het gebied van technische bijstand ter bestrijding van IOO-visserij (91).

(339)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, lid 7, van de IOO-verordening worden vastgesteld dat het niveau van ontwikkeling van Sri Lanka geen rem zet op de ontwikkelingsstatus en de globale prestatie van het land op het gebied van visserij.

14.   PROCEDURE TEN AANZIEN VAN DE REPUBLIEK TOGO

(340)

Van 29 maart tot 1 april 2011 heeft de Commissie met steun van EFCA een dienstbezoek aan de Togolese Republiek (Togo) afgelegd in het kader van de in artikel 20, lid 4, van de IOO-verordening bedoelde administratieve samenwerking.

(341)

Doel van het dienstbezoek was informatie te verifiëren over de regelingen van Togo voor de tenuitvoerlegging, de controle en de handhaving van de door zijn vissersvaartuigen na te leven wet- en regelgeving en instandhoudings- en beheersmaatregelen, over de door Togo genomen maatregelen ter uitvoering van zijn verplichtingen in de strijd tegen de IOO-visserij, en over de uitvoering van de vangstcertificeringsregeling van de Unie.

(342)

Als follow-up van het bezoek heeft de Commissie Togo op 11 mei 2011 en 5 juli 2011 schriftelijk om verduidelijking van een aantal punten verzocht.

(343)

Togo heeft op 17 mei 2011, 14 juli 2011, 19 juli 2011 en 26 juli 2011 schriftelijke opmerkingen en informatie ingediend.

(344)

Togo is aan geen enkele ROVB verbonden als verdragsluitende partij of als samenwerkende niet-verdragsluitende partij. Togo is lid van twee subregionale adviesinstanties op het gebied van visserij, met name de Visserijcommissie voor het centraal-oostelijke deel van de Atlantische Oceaan (CECAF) en de Visserijcommissie voor het centraal-westelijke deel van de Golf van Guinee (FCWC). Doel van CECAF is het duurzame gebruik van de levende mariene rijkdommen in het onder zijn bevoegdheid vallende gebied te bevorderen middels een goede wijze van beheer en ontwikkeling van de visserij en de visserijactiviteiten. FCWC heeft tot doel de samenwerking tussen de verdragsluitende partijen te bevorderen teneinde via adequaat beheer te zorgen voor de instandhouding en de optimale benutting van de onder het FCWC-verdrag levende mariene rijkdommen, en teneinde de duurzame ontwikkeling van de op die rijkdommen gebaseerde visserij te stimuleren.

(345)

Togo heeft UNCLOS geratificeerd.

(346)

Om te beoordelen of Togo zijn internationale verplichtingen als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat naleeft die zijn opgenomen in de in de vorige overweging genoemde internationale overeenkomsten en zijn vastgesteld door de in de overweging 347 genoemde ROVB’s, heeft de Commissie alle informatie die zij hiertoe vereist acht, verzameld en geanalyseerd.

(347)

De Commissie heeft gebruikgemaakt van beschikbare informatie die hetzij in de vorm van nalevingsverslagen, hetzij in de vorm van IOO-vaartuigenlijsten is bekendgemaakt door ROVB’s (met name ICCAT, CCAMLR), WCPFC, NEAFC, NAFO en SEAFO), van openbaar beschikbare gegevens uit het NMFS-rapport, en van gegevens uit het door FCWC bekendgemaakte technische slotverslag inzake steun voor de tenuitvoerlegging van het regionale actieplan van FCWC inzake IOO-visserij („Support to the implementation of the FCWC regional plan of action on IUU fishing”).

15.   MOGELIJKE IDENTIFICATIE VAN TOGO ALS NIET-MEEWERKEND DERDE LAND

(348)

De Commissie heeft overeenkomstig artikel 31, lid 3, van de IOO-verordening de taken van Togo als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat geanalyseerd. De Commissie heeft bij deze beoordeling rekening gehouden met de in artikel 31, leden 4 tot en met 7, van de IOO-verordening opgenomen parameters.

15.1.   Herhaalde IOO-visserij door vaartuigen en herhaalde IOO-handelsstromen (artikel 31, lid 4, onder a), van de IOO-verordening)

(349)

De Commissie heeft op basis van informatie uit IOO-vaartuigenlijsten van ROVB’s geconstateerd dat een aantal op die lijsten voorkomende IOO-vaartuigen de vlag van Togo voerden nadat zij in de IOO-vaartuigenlijst van de ROVB’s waren opgenomen (92). Het gaat met name om de vaartuigen Aldabra (opgelijst terwijl het onder Togolese vlag voer), Amorinn, Cherne, Kuko (opgelijst terwijl het onder Togolese vlag voer), Lana, Limpopo, Murtosa (opgelijst terwijl het onder Togolese vlag voer), Pion, Seabull 22, Tchaw (opgelijst terwijl het onder Togolese vlag voer) en Xiong Nu Baru 33 (opgelijst terwijl het onder Togolese vlag voer).

(350)

Op grond van artikel 94, leden 1 en 2, van UNCLOS moet elke staat effectieve jurisdictie en controle uitoefenen ten aanzien van de vaartuigen die zijn vlag voeren. Het feit dat in de IOO-vaartuigenlijsten van de betrokken ROVB’s IOO-vaartuigen voorkomen die de vlag van Togo voerden nadat deze vaartuigen in deze lijsten waren opgenomen, laat er volgens de Commissie geen misverstand over bestaan dat Togo zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen. Door de hierboven bedoelde IOO-vaartuigen op zijn naam te hebben, heeft Togo verzuimd zijn taken naar behoren ter harte te nemen, de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de betrokken ROVB’s in acht te nemen en te voorkomen dat zijn vaartuigen activiteiten verrichten die de doeltreffendheid van dergelijke maatregelen ondermijnen.

(351)

Krachtens artikel 94 van UNCLOS moet een vlaggenstaat toezien op de naleving van de voorschriften door onder zijn vlag varende vaartuigen, en tevens krachtens zijn interne recht jurisdictie uitoefenen ten aanzien van elk onder zijn vlag varend vaartuig en ten aanzien van de kapitein, de officieren en de bemanning van dat vaartuig. Daarnaast moet de vlaggenstaat op grond van artikel 117 van UNCLOS ten aanzien van zijn onderdanen zelf of in samenwerking met andere staten alle maatregelen nemen die nodig zijn voor de instandhouding van de levende rijkdommen in volle zee. In dit verband bewijst het feit dat een aantal IOO-vaartuigen gedurende bepaalde tijd de vlag van Togo voerden nadat zij in de IOO-lijsten van de betrokken ROVB’s waren opgenomen, dat Togo zich niet heeft gekweten van zijn uit UNCLOS voortvloeiende verplichtingen.

(352)

Er zij tevens op gewezen dat de staten overeenkomstig artikel 118 van UNCLOS verplicht zijn tot samenwerking op het gebied van instandhouding en beheer van levende rijkdommen in gebieden in volle zee. Het feit dat in de IOO-vaartuigenlijsten van de betrokken ROVB’s een aantal vaartuigen voorkomt die de vlag van Togo voerden nadat deze vaartuigen in deze lijsten waren opgenomen en die nog steeds visserijactiviteiten verrichten, onderstreept dat Togo zich niet kwijt van zijn verplichtingen als vlaggenstaat. Feit is dat vaartuigen die aantoonbaar IOO-visserij bedrijven, de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen ondermijnen.

(353)

Het feit dat in de IOO-lijsten van ROVB’s een aantal vaartuigen voorkomt die de vlag van Togo voerden nadat deze vaartuigen in deze lijsten waren opgenomen, dient tevens te worden beschouwd als een inbreuk tegen artikel 217 van UNCLOS, waarin van de vlaggenstaten wordt geëist dat zij specifieke handhavingsmaatregelen nemen met het oog op de handhaving van de internationale voorschriften, het onderzoek van de vermoedelijke overtredingen en de adequate bestraffing van gepleegde inbreuken.

(354)

Het feit dat in de IOO-lijsten van ROVB’s IOO-vaartuigen voorkomen die de vlag van Togo voerden nadat zij in deze lijsten waren opgenomen, bewijst bovendien dat Togo het advies van IPOA-IUU niet ter harte neemt. In punt 34 van IOO-IAP wordt de staten aanbevolen erop toe te zien dat vissersvaartuigen die het recht hebben hun vlag te voeren, geen IOO-visserij bedrijven of ondersteunen.

(355)

Daarnaast is het van belang erop te wijzen dat Togo wordt vermeld in het NMFS-rapport. Volgens het NMFS-rapport hebben verschillende onder Togolese vlag varende vaartuigen visserijactiviteiten verricht die indruisten tegen de instandhoudings- en beheersmaatregelen van CCAMLR (93). Togo wordt in het NMFS-rapport niet geïdentificeerd als een land met vaartuigen die IOO-visserij bedrijven, omdat bepaalde maatregelen genomen werden (schrapping uit het register) om de illegale visserijactiviteiten van die onder Togolese vlag varende vaartuigen aan te pakken. Niettemin wordt in het NMFS-rapport de vraag gesteld of schrapping uit het register wel de juiste manier is om IOO-visserijactiviteiten en of niet beter kan worden geopteerd voor andere sancties.

(356)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, lid 3, en lid 4, onder a), van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Togo zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen ten aanzien van IOO-vaartuigen en IOO-visserij die wordt bedreven of ondersteund door vissersvaartuigen die zijn vlag voeren of door zijn onderdanen, en dat Togo onvoldoende maatregelen heeft genomen om gedocumenteerde en terugkerende IOO-visserij door vaartuigen die vroeger zijn vlag voerden, tegen te gaan.

15.2.   Niet-naleving van de verplichting tot samenwerking en handhaving (artikel 31, lid 5, van de IOO-verordening)

(357)

Wat de vraag betreft of Togo efficiënt met de Commissie samenwerkt aan onderzoeken van IOO- en daaraan verwante activiteiten, blijkt uit de door de Commissie verzamelde informatie dat Togo zijn uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen als vlaggenstaat niet is nagekomen.

(358)

De Commissie heeft Togo meermaals gevraagd de nodige corrigerende maatregelen te nemen ten aanzien van onder Togolese vlag varende vaartuigen die in het CCAMLR-verdragsgebied actief zijn en in de IOO-vaartuigenlijst van CCAMLR zijn opgenomen. Pas na drie keer schriftelijk daaraan door de Commissie te zijn herinnerd, heeft Togo certificaten tot schrapping uit het register voor negen van zijn IOO-vaartuigen opgesteld, met in de overwegingen verwijzingen naar de hier bedoelde brieven van de Commissie. Nog twee andere onder Togolese vlag varende IOO-vissersvaartuigen zijn uit het register geschrapt nadat de Commissie herhaaldelijk om verduidelijking van de status van deze vaartuigen had verzocht. Afgezien van deze schrappingen heeft Togo echter geen maatregelen genomen tegen de geconstateerde en terugkerende IOO-visserij.

(359)

Togo heeft met zijn in de vorige overweging beschreven handelswijze niet aangetoond te voldoen aan artikel 94, lid 2, onder b), van UNCLOS, waarin is bepaald dat een vlaggenstaat krachtens zijn interne recht jurisdictie moet uitoefenen ten aanzien van elk onder zijn vlag varend vaartuig en ten aanzien van de kapitein, de officieren en de bemanning van dat vaartuig.

(360)

De Commissie heeft geanalyseerd of Togo doeltreffende handhavingsmaatregelen heeft genomen ten aanzien van de voor IOO-visserij verantwoordelijke exploitanten, en met name of sancties zijn toegepast die zwaar genoeg waren om de overtreders de uit IOO-visserij voortvloeiende voordelen te ontnemen.

(361)

Beschikbaar bewijsmateriaal bevestigt dat Togo zijn uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen inzake het nemen van doeltreffende handhavingsmaatregelen niet is nagekomen. In dit verband mag niet uit het oog worden verloren dat in de IOO-lijsten van de betrokken ROVB’s een aanzienlijk aantal IOO-vaartuigen voorkomt die de vlag van Togo voerden nadat zij in deze lijsten waren opgenomen. Het bestaan van dergelijke IOO-vaartuigen onderstreept dat Togo zich niet heeft gekweten van zijn in artikel 94 van UNCLOS bedoelde verantwoordelijkheid ten aanzien van zijn vaartuigen die in volle zee actief zijn.

(362)

Op het gebied van naleving en handhaving is tijdens het dienstbezoek bovendien aan het licht gekomen dat Togo geen specifieke wetgeving heeft om op te treden tegen IOO-visserijactiviteiten. De enige maatregel bestaat erin dat vissersvaartuigen uit het register worden geschrapt. Deze maatregel gaat echter niet vergezeld van een onderzoek naar de illegale visserijactiviteiten van de betrokken vaartuigen, noch van sancties voor geconstateerde inbreuken. Met het schrappen van een vissersvaartuig uit het register wordt niet gegarandeerd dat de overtreders voor hun daden worden gestraft en dat hun de uit hun daden voortvloeiende voordelen worden ontnomen. Het ontradende effect van een eenvoudig bestuursrechtelijk besluit tot schrapping van een vissersvaartuig uit het register is beperkt als niet tegelijkertijd wordt gegarandeerd dat sancties kunnen worden opgelegd. Deze handelswijze staat niet garant voor de vlaggenstaatcontrole over vissersvaartuigen conform artikel 94 van UNCLOS. Voorts strookt de handelswijze van Togo op het gebied van naleving en handhaving niet met punt 18 van IOO-IAP, waarin staat dat gezien de UNCLOS-bepalingen elke staat zelf of in samenwerking maatregelen moet nemen om ervoor te zorgen dat de onderdanen die onder zijn jurisdictie ressorteren, geen IOO-visserij bedrijven of ondersteunen. De handelswijze van Togo in dit verband is niet in overeenstemming met de aanbevelingen in punt 21 van IOO-IAP, waarin de staten wordt aanbevolen sancties voor IOO-visserij door vaartuigen en, voor zover mogelijk, onderdanen die onder hun jurisdictie vallen, vast te stellen die zwaar genoeg zijn om IOO-visserij doeltreffend te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen en om overtreders de uit hun illegale activiteiten voortvloeiende voordelen te ontnemen.

(363)

De correspondentie tussen de Commissie en Togo en de besprekingen tijdens het dienstbezoek van de Commissie aan Togo bevestigen dat Togo zich niet van zijn handhavingstaken heeft gekweten. Togo heeft meermaals verklaard dat zijn wetgeving niet voorziet in sancties voor partijen die inbreuken op het gebied van IOO-visserij hebben gepleegd.

(364)

Wat betreft de voorgeschiedenis, de aard, de omstandigheden, de omvang en de ernst van de betrokken gebeurtenissen die duiden op IOO-visserij, heeft de Commissie rekening gehouden met de terugkerende en herhaalde IOO-visserijactiviteiten van onder de vlag van Togo varende vaartuigen tot 2012.

(365)

Wat de bestaande capaciteit bij de autoriteiten van Togo betreft, zij erop gewezen dat Togo volgens de index voor menselijke ontwikkeling van de Verenigde Naties (94) als een land met een lage menselijke ontwikkeling wordt beschouwd (162e van 187 landen). Dit wordt bevestigd in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1905/2006, waar Togo is ingedeeld bij de minst ontwikkelde landen. De beperkingen op het gebied van de juridische en administratieve capaciteit van de bevoegde autoriteiten kunnen worden beschouwd als een factor die het vermogen van Togo om zijn samenwerkings- en handhavingstaken te vervullen, ondermijnt. Niettemin hebben de tekortkomingen op het gebied van samenwerking en handhaving veeleer met het gebrek aan een adequaat rechtskader (dat gevolg geeft aan bepaalde handelingen) te maken dan met de bestaande capaciteit van de bevoegde autoriteiten.

(366)

Bovendien moet worden onderstreept dat de Unie in overeenstemming met de aanbevelingen in de punten 85 en 86 van het IOO-IAP inzake bijzondere vereisten van ontwikkelingslanden, Togo bij de toepassing van de IOO-verordening heeft geholpen middels een specifiek programma voor technische bijstand (95).

(367)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, leden 3 en 5, van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Togo zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen op het gebied van samenwerking en handhaving.

15.3.   Niet-naleving van de verplichting tot tenuitvoerlegging van internationale regelgeving (artikel 31, lid 6, van de IOO-verordening)

(368)

Togo heeft alleen UNCLOS geratificeerd en is aan geen enkele ROVB verbonden als verdragsluitende partij of als samenwerkende niet-verdragsluitende partij.

(369)

De Commissie heeft een analyse gemaakt van alle van FCWC en CCAMLR afkomstige gegevens over Togo die zij ter zake relevant achtte.

(370)

In dit verband wordt erop gewezen dat Togo lid is van FCWC, een subregionale adviesinstantie op het gebied van visserij. Tijdens de in december 2009 gehouden derde zitting van de ministerconferentie van FCWC is het licht op groen gezet voor het regionale FCWC-actieplan inzake IOO-visserij in de maritieme gebieden van de bij FCWC aangesloten staten (RAP-FCWC). De ministers hebben de voorzitter van de ministerconferentie en de secretaris-generaal van FCWC de opdracht gegeven om alle maatregelen te nemen die vereist zijn voor de uitvoering van het regionale plan (96). De eerste vergadering van de FCWC-werkgroep inzake de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij heeft in Ghana plaatsgevonden van 28 tot 30 april 2010. Bij die gelegenheid is een werkschema aanbevolen en afgesproken waarin de verwezenlijking van een aantal maatregelen wordt vooropgesteld (methoden voor de registratie van vaartuigen, samenwerking tussen FCWC-staten met het oog op bewustmaking, een overeenkomst over havenstaatmaatregelen en de vaststelling van een lijst van de industriële vaartuigen die per FCWC-staat over een vergunning beschikken (97).

(371)

Wat de in de vorige overweging toegelichte situatie betreft, blijkt uit de correspondentie tussen de Commissie en Togo en uit de gegevens die tijdens het dienstbezoek aan Togo zijn verzameld, dat Togo geen stappen heeft gezet om het RAP-FCWC en de aanbevelingen die tijdens de eerste vergadering van de IOO-werkgroep van FCWC zijn gedaan ten uitvoer te leggen.

(372)

Bovendien heeft CCAMLR in 2010 en 2011 verschillende waarnemingen gedaan van onder Togolese vlag varende IOO-vaartuigen en van IOO-vaartuigen die in de IOO-lijsten van ROVB’s voorkwamen en de vlag van Togo voerden na in die lijst te zijn opgenomen. Voorbeelden van dergelijke meldingen staan in de circulaires die CCAMLR zijn leden heeft toegezonden (98): document COMM CIRC 10/11 waarnemingen van als IOO-vaartuigen opgelijste Typhoon-1 en Draco I, document 10/23 waarnemingen van als IOO-vaartuigen opgelijste Typhoon-1 en Draco I, document 10/37 waarneming van als IOO-vaartuig opgelijste Bigaro, document 10/38 bijwerking van de lijst IOO-vaartuigen van niet-verdragsluitende partijen — Triton I (andere naam (Zeus) en andere vlag (Togo)), document 10/72 waarneming van als IOO-vaartuig opgelijste Bigaro, document 10/133 waarneming van als IOO-vaartuig opgelijste Kuko (ex-Typhoon 1), document 11/03 waarnemingen van als IOO-vaartuigen opgelijste Typhoon-1, Zeus en Bigaro en bijwerking van de lijst IOO-vaartuigen van niet-verdragsluitende partijen met betrekking tot Typhoon-1, Zeus en Bigaro.

(373)

CCAMLR heeft tevens rekening gehouden met informatie die erop zou wijzen dat Togo in 2010 de vlag heeft afgenomen van de vaartuigen Bigaro, Carmela, Typhoon-1, Chu Lim, Rex en Zeus (allemaal opgenomen in de lijst IOO-vaartuigen van niet-verdragsluitende partijen). Uit verschillende waarnemingen bleek echter dat een aantal van die vaartuigen nog steeds de Togolese vlag voerden (zie CCAMLR-document SCIC-10/4) (99).

(374)

Voorts is naar aanleiding van het dienstbezoek van de Commissie aan het licht gekomen dat de Togolese autoriteiten zowel het rechtskader als de monitoring- en bewakingscapaciteit ontbreekt die nodig is om hun taken als vlaggenstaat te vervullen.

(375)

Togo heeft met zijn in dit deel van het besluit beschreven handelswijze niet aangetoond te voldoen aan artikel 94, lid 2, onder b), van UNCLOS, waarin is bepaald dat een vlaggenstaat krachtens zijn interne recht jurisdictie moet uitoefenen ten aanzien van elk onder zijn vlag varend vaartuig en ten aanzien van de kapitein, de officieren en de bemanning van dat vaartuig. Het uit het register schrappen van een vaartuig is niet per se een toereikende maatregel van een vlaggenstaat, aangezien daarmee de IOO-activiteiten niet worden aangepakt, de IOO-visserijactiviteiten niet worden bestraft middels bij wet vastgestelde bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke sancties, en het de betrokken vissersvaartuigen vrij staat de internationaal vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen met voeten te blijven treden.

(376)

Bovendien bleek naar aanleiding van het dienstbezoek van de Commissie dat er in het kader van de procedure van Togo voor de registratie van vaartuigen geen rekening mee wordt gehouden of het betrokken vaartuig een voorgeschiedenis als IOO-vaartuig heeft. Deze administratieve praktijk kan IOO-exploitanten ertoe aanzetten hun vaartuigen in Togo te registreren en is derhalve niet in overeenstemming met artikel 94 van UNCLOS.

(377)

Tot slot moet worden opgemerkt dat Togo, in strijd met de aanbevelingen in de punten 25, 26 en 27 van IOO-IAP, geen nationaal actiepan tegen IOO-visserij heeft ontwikkeld.

(378)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, leden 3 en 6, van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Togo zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht dient te vervullen op het gebied van internationale voorschriften en regelingen en instandhoudings- en beheersmaatregelen.

15.4.   Specifieke beperkingen van ontwikkelingslanden

(379)

Zoals hierboven reeds is aangegeven, wordt Togo volgens de index voor menselijke ontwikkeling van de Verenigde Naties (100) als een land met een lage menselijke ontwikkeling beschouwd (162e van 187 landen). Dit wordt bevestigd in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1905/2006, waar Togo is ingedeeld bij de minst ontwikkelde landen. Rekening houdend met deze positie van Togo heeft de Commissie geanalyseerd of de door haar verzamelde informatie eventueel terug te voeren is op de specifieke beperkingen waarmee Togo als ontwikkelingsland wordt geconfronteerd.

(380)

Hoewel in het algemeen specifieke capaciteitsbeperkingen kunnen bestaan op het gebied van controle en monitoring, kunnen de specifieke beperkingen waarmee Togo vanwege zijn ontwikkelingsniveau te maken heeft, niet aangevoerd worden als reden voor het ontbreken van specifieke bepalingen in het nationale rechtskader met betrekking tot internationale instrumenten om IOO-visserijactiviteiten te bestrijden, tegen te gaan en te beëindigen. Evenmin rechtvaardigen deze beperkingen dat Togo geen sanctiesysteem heeft vastgesteld voor inbreuken die tijdens visserijactiviteiten in volle zee worden gepleegd tegen internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen.

(381)

Togo heeft de Unie om steun in de strijd tegen IOO-visserij verzocht. In dit verband heeft de Unie financiering verleend voor specifieke maatregelen op het gebied van technische bijstand (enerzijds voor de herziening en bijwerking van de visserijwet van 1998 en de bepalingen ter uitvoering daarvan (101), en anderzijds voor de strijd tegen IOO-visserij (102)).

(382)

Na het bezoek van de Commissie heeft Togo maatregelen aangekondigd voor onder zijn vlag varende vaartuigen die in bezit zijn van buitenlandse bedrijven. Tot dusverre is echter nog geen duidelijk rechtskader ingevoerd of opgelegd. Daarom wordt geconcludeerd dat Togo het gebrek aan administratieve capaciteit niet kan aanvoeren om zijn internationale verplichtingen te omzeilen, temeer daar de Commissie niet alleen rekening heeft gehouden met de ontwikkelingsgerelateerde beperkingen van Togo maar het land ook adequate steun heeft geboden.

(383)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, lid 7, van de IOO-verordening worden vastgesteld dat het niveau van ontwikkeling van Togo mogelijk een rem zet op de ontwikkelingsstatus van het land. Gezien de aard van de geconstateerde tekortkomingen, de door de Unie verleende steun en de ter rechtzetting van de situatie genomen maatregelen, kan het ontwikkelingsniveau van Togo echter niet worden aangevoerd als allesdekkende vergoelijking of rechtvaardiging voor de globale prestatie van Togo als vlaggenstaat of kuststaat op het gebied van visserij en voor de ontoereikendheid van de door Togo genomen maatregelen om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

16.   PROCEDURE TEN AANZIEN VAN DE REPUBLIEK VANUATU

(384)

Van 23 tot 25 januari 2012 heeft de Commissie met steun van EFCA een dienstbezoek aan de Republiek Vanuatu (Vanuatu) afgelegd in het kader van de in artikel 20, lid 4, van de IOO-verordening bedoelde administratieve samenwerking.

(385)

Doel van het dienstbezoek was informatie te verifiëren over de regelingen van Vanuatu voor de tenuitvoerlegging, de controle en de handhaving van de door zijn vissersvaartuigen na te leven wet- en regelgeving en instandhoudings- en beheersmaatregelen, over de door Vanuatu genomen maatregelen ter uitvoering van zijn verplichtingen in de strijd tegen de IOO-visserij, en over de uitvoering van de vangstcertificeringsregeling van de Unie.

(386)

Het slotverslag over het dienstbezoek is op 14 februari 2012 aan Vanuatu toegezonden.

(387)

De Commissie heeft op 11 mei 2012 de opmerkingen van Vanuatu over dit slotverslag ontvangen.

(388)

Vanuatu is verdragsluitende partij bij IATTC, ICCAT, WCPFC en IOTC. Het land is samenwerkende niet-verdragsluitende partij bij CCAMLR, heeft UNCLOS geratificeerd en heeft UNFSA ondertekend.

(389)

Om te beoordelen of Vanuatu zijn internationale verplichtingen als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat naleeft die zijn opgenomen in de in overweging 388 genoemde internationale overeenkomsten en zijn vastgesteld door de in overweging 388 genoemde ROVB’s, heeft de Commissie alle informatie die zij hiertoe vereist acht, verzameld en geanalyseerd.

(390)

De Commissie heeft gebruikgemaakt van informatie die is afgeleid van beschikbare, door ICCAT, IOTC en WCPFC bekendgemaakte gegevens.

17.   MOGELIJKE IDENTIFICATIE VAN VANUATU ALS NIET-MEEWERKEND DERDE LAND

(391)

De Commissie heeft overeenkomstig artikel 31, lid 3, van de IOO-verordening de taken van Vanuatu als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat geanalyseerd. De Commissie heeft bij deze beoordeling rekening gehouden met de in artikel 31, leden 4 tot en met 7, van de IOO-verordening opgenomen parameters.

17.1.   Herhaalde IOO-visserij door vaartuigen en herhaalde IOO-handelsstromen (artikel 31, lid 4, onder a), van de IOO-verordening)

(392)

De Commissie heeft op basis van informatie uit IOO-vaartuigenlijsten van ROVB’s geconstateerd dat in 2010 één onder de vlag van Vanuatu varend vaartuig is opgenomen op de IOO-vaartuigenlijst van IOTC (103). Het ging om vaartuig Jupiter No. 1. Vervolgens heeft IOTC tijdens haar 14e zitting besloten dat vaartuig van de IOO-lijst te halen omdat Vanuatu had beloofd het vaartuig uit zijn scheepsregister te schrappen en WCPFC op de hoogte te houden van de situatie inzake dat vaartuig (104).

(393)

Bovendien heeft de Commissie op basis van informatie uit de IOO-vaartuigenlijsten van de ROVB’s vastgesteld dat één vaartuig (met de naam Balena (105)), dat vroeger in Vanuatu was geregistreerd en betrokken was bij IOO-visserijactiviteiten in de wateren van Zuid-Afrika, in 2010 in de IOO-lijst van IOTC was opgenomen, maar vervolgens van die lijst was geschrapt nadat Vanuatu een sloopcertificaat voor dat vaartuig had overgelegd (106).

(394)

Dat vaartuig is in 2010 ook op de IOO-lijst van de Unie geplaatst (107), maar is er in 2011 weer afgehaald.

(395)

Er wordt in dit verband op gewezen dat de vlaggenstaat op grond van artikel 18, leden 1 en 2, van UNFSA verantwoordelijk is voor zijn in volle zee actieve vaartuigen. De aanwezigheid in het IOTC-verdragsgebied van illegaal vissende vaartuigen die onder de vlag van Vanuatu varen, bewijst volgens de Commissie dat Vanuatu heeft verzuimd zijn taken naar behoren ter harte te nemen, de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de betrokken ROVB’s in acht te nemen en te voorkomen dat zijn vaartuigen activiteiten verrichten die de doeltreffendheid van dergelijke maatregelen ondermijnen.

(396)

Op grond van artikel 19, leden 1 en 2, van UNFSA moet de vlaggenstaat erop toezien dat onder zijn vlag varende vaartuigen de instandhoudings- en beheersvoorschriften van de ROVB’s naleven. Vlaggenstaten dienen tevens met bekwame spoed onderzoeken te verrichten en juridische procedures te voeren. Bovendien moet de vlaggenstaat erop toezien dat adequate sancties worden opgelegd, dat herhaling van inbreuken wordt ontmoedigd en dat overtreders de uit hun illegale activiteiten voortvloeiende voordelen worden ontnomen. Het feit dat in de IOO-vaartuigenlijst van een ROVB IOO-vaartuigen voorkomen die de vlag van Vanuatu voerden, onderstreept in dit verband dat Vanuatu zijn verplichtingen op grond van artikel 19, leden 1 en 2, van UNFSA niet is nagekomen. Vanuatu lijkt zich uitsluitend ten doel te hebben gesteld corrigerende maatregelen in het kader van de ROVB te nemen in plaats van een samenhangend geheel van sancties voor de geconstateerde inbreuken vast te stellen.

(397)

Dat Vanuatu zijn nalevings- en handhavingsverplichtingen op grond van artikel 19 van UNFSA niet is nagekomen, wordt bevestigd door de informatie die tijdens het dienstbezoek van de Commissie is verzameld. Zoals wordt toegelicht in de overwegingen 402 en 403, werd tijdens dat bezoek aangetoond dat de autoriteiten van Vanuatu alle vereisten van artikel 19, leden 1 en 2, van UNFSA met voeten traden en op die manier afbreuk deden aan de verantwoordelijkheid die het land als vlaggenstaat heeft om op te treden tegen IOO-visserijactiviteiten die door zijn vlag voerende vaartuigen worden verricht.

(398)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, lid 3, en lid 4, onder a), van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Vanuatu zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen ten aanzien van IOO-vaartuigen en IOO-visserij die wordt bedreven of ondersteund door vissersvaartuigen die zijn vlag voeren of door zijn onderdanen, en dat Vanuatu onvoldoende maatregelen heeft genomen om gedocumenteerde en terugkerende IOO-visserij door vaartuigen die zijn vlag voeren, tegen te gaan.

17.2.   Niet-naleving van de verplichting tot samenwerking en handhaving (artikel 31, lid 5, onder b) en d), van de IOO-verordening)

(399)

De Commissie heeft geanalyseerd of Vanuatu doeltreffende handhavingsmaatregelen heeft genomen ten aanzien van de voor IOO-visserij verantwoordelijke exploitanten, en met name of sancties zijn toegepast die zwaar genoeg waren om de overtreders de uit IOO-visserij voortvloeiende voordelen te ontnemen.

(400)

Vanuatu heeft zich niet gehouden aan IOTC-resolutie 09/03 inzake de vaststelling van een lijst vaartuigen die vermoedelijk IOO-visserijactiviteiten hebben verricht in IOTC-gebied. Vanuatu heeft geen gevolg geven aan de door IOTC opgelegde eis om zich uit te spreken over de vraag of een aantal uit verschillende landen afkomstige IOO-vaartuigen al dan niet moet worden geschrapt van de IOO-vaartuigenlijst van IOTC voor 2011 (108).

(401)

Met de in de vorige overweging toegelichte handelswijze bewijst Vanuatu niet te hebben voldaan aan artikel 20 van UNFSA, waarin is bepaald welke voorschriften en procedures op het gebied van internationale samenwerking en handhaving staten moeten volgen teneinde ervoor te zorgen dat de subregionale en regionale instandhoudings- en beheersmaatregelen worden nageleefd.

(402)

Met betrekking tot de door Vanuatu ingevoerde handhavingsmaatregelen bleek tijdens het door de Commissie aan Vanuatu afgelegde dienstbezoek dat onder de vlag van Vanuatu varende vaartuigen met een vergunning om in internationale wateren te vissen, weliswaar moeten voldoen aan de internationale verplichtingen, maar dat het rechtsbestel van Vanuatu geen specifieke voorschriften en maatregelen omvat om IOO-inbreuken in volle zee te bestrijden en IOO-visserijactiviteiten te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen. Uit de tijdens dat dienstbezoek verzamelde informatie blijkt dat nooit sancties zijn toegepast tegen onder de vlag van Vanuatu varende vaartuigen die vissen buiten wateren onder de jurisdictie van Vanuatu. UNFSA - het voornaamste internationaal erkende rechtsinstrument voor het beheer van grensoverschrijdende bestanden en het beheer van visserijactiviteiten in internationale wateren — is weliswaar door Vanuatu ondertekend, maar het land heeft deze overeenkomst nog niet in zijn rechtsbestel omgezet.

(403)

Het ontbreken van specifieke rechtsbepalingen over IOO-inbreuken in volle zee toont duidelijk aan dat Vanuatu niet voldoet aan artikel 94, lid 2, onder b), van UNCLOS, waarin is bepaald dat een vlaggenstaat krachtens zijn interne recht jurisdictie moet uitoefenen ten aanzien van elk onder zijn vlag varend vaartuig en ten aanzien van de kapitein, de officieren en de bemanning van dat vaartuig. Voorts onderstreept het ontbreken van specifieke rechtsvoorschriften ter bestrijding van IOO-inbreuken in volle zee dat Vanuatu niet voldoet aan zijn verplichtingen ten aanzien van vaartuigen in volle zee zoals bedoeld in artikel 18, lid 1, van UNFSA.

(404)

Voorts heeft Vanuatu niet aangetoond dat het voldoet aan de aanbevelingen in punt 18 van IOO-IAP, waarin staat dat gezien de UNCLOS-bepalingen elke staat zelf of in samenwerking maatregelen moet nemen om ervoor te zorgen dat de onderdanen die onder zijn jurisdictie ressorteren, geen IOO-visserij bedrijven of ondersteunen. Bovendien heeft Vanuatu geen nationaal actieplan om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, vastgesteld. Evenmin heeft Vanuatu aangetoond met andere staten samen te werken en zijn activiteiten met andere staten te coördineren teneinde IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen conform punt 28 van IOO-IAP.

(405)

Eveneens werd aangetoond dat Vanuatu in zijn rechtsbestel geen administratieve sancties heeft opgenomen om exploitanten die illegale visserijactiviteiten uitvoeren, financieel te straffen. De strafrechtelijke sancties die Vanuatu bij wet heeft vastgesteld, zijn bovendien minimaal. Tijdens het dienstbezoek van de Commissie is gebleken dat in de wetgeving van Vanuatu weliswaar een globale maximumboete (100 000 000 VUV of ca. 830 000 EUR) is vastgesteld voor inbreuken tegen de voorwaarden die gelden voor internationale visvergunningen (109), maar dat die maximumboete nog nooit is toegepast voor illegale activiteiten in volle zee. Bovendien geldt die maximumboete niet voor een aantal van de ernstigste en frequentste inbreuken tegen internationale verplichtingen, zoals het niet-melden van vangstgegevens of het niet-inachtnemen van onderzoeken. De daarvoor geldende boeten zijn erg laag (maximaal 1 000 000 VUV of ca. 8 300 EUR) (110). Dit sanctieniveau is duidelijk ontoereikend en staat helemaal niet in verhouding tot de ernst van de inbreuken, tot de potentiële gevolgen van de inbreuken en tot de potentiële voordelen van degelijke illegale activiteiten.

(406)

Rekening houdend met de situatie als toegelicht in de vorige overweging, wordt geconcludeerd dat het in de wetgeving van Vanuatu vastgestelde sanctieniveau voor IOO-inbreuken niet in overeenstemming is met artikel 19, lid 2, van UNFSA, waarin is bepaald dat de sancties voor inbreuken zwaar genoeg moeten zijn om op doeltreffende wijze de handhaving te verzekeren, om inbreuken, waar deze ook worden gepleegd, te ontmoedigen, en om overtreders de uit hun onwettige activiteiten voortvloeiende voordelen te ontnemen. Evenmin is de handelswijze van Vanuatu ten aanzien van doeltreffende handhavingsmaatregelen in overeenstemming met de aanbevelingen in punt 21 van IOO-IAP, waarin de staten wordt aanbevolen sancties voor IOO-visserij door vaartuigen en, voor zover mogelijk, onderdanen die onder hun jurisdictie vallen, vast te stellen die zwaar genoeg zijn om IOO-visserij doeltreffend te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen en om overtreders de uit die visserij voortvloeiende voordelen te ontnemen.

(407)

Wat de bestaande capaciteit bij de autoriteiten van Vanuatu betreft, zij erop gewezen dat Vanuatu volgens de index voor menselijke ontwikkeling van de Verenigde Naties (111) als een land met een gemiddelde menselijke ontwikkeling wordt beschouwd (125e van 187 landen). Anderzijds wordt Vanuatu in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1905/2006 opgelijst in de categorie van de minst ontwikkelde landen.

(408)

Uit de informatie die naar aanleiding van het dienstbezoek van de Commissie is verzameld, kan niet worden geconcludeerd dat de toegelichte tekortkomingen hun oorsprong vinden in een gebrek aan financiële middelen: het onvermogen tot handhaving en samenwerking staat duidelijk in verband met het ontbreken van het vereiste administratieve en rechtskader.

(409)

Bovendien moet worden onderstreept dat de Unie in overeenstemming met de aanbevelingen in de punten 85 en 86 van het IOO-IAP inzake bijzondere vereisten van ontwikkelingslanden, reeds een specifiek programma voor technische bijstand op het gebied van de bestrijding van IOO-visserij heeft gefinancierd (112).

(410)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, lid 3, en lid 5, onder b) en d), van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Vanuatu zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen op het gebied van samenwerking en handhaving.

17.3.   Niet-naleving van de verplichting tot tenuitvoerlegging van internationale regelgeving (artikel 31, lid 6, van de IOO-verordening)

(411)

Vanuatu heeft UNCLOS en UNFSA geratificeerd. Voorts is Vanuatu verdragsluitende partij bij IATTC, WCPFC, IOTC en ICCAT en samenwerkende niet-verdragsluitende partij bij CCAMLR.

(412)

De Commissie heeft alle door haar als ter zake relevant beschouwde informatie geanalyseerd wat de status van Vanuatu als verdragsluitende partij bij IATTC, WCPFC, IOTC en ICCAT en als samenwerkende niet-verdragsluitende partij bij CCAMLR betreft.

(413)

Voorts heeft de Commissie een analyse gemaakt van de als relevant beschouwde informatie over het akkoord van Vanuatu om de instandhoudings- en beheersmaatregelen toe te passen die zijn vastgesteld door IATTC, WCPFC, IOTC en ICCAT.

(414)

Er zij aan herinnerd dat ICCAT Vanuatu een brief heeft gestuurd over tekortkomingen in de rapportage (113). In deze brief wordt Vanuatu erop gewezen dat het zijn verplichting om statistieken te verstrekken overeenkomstig ICCAT-aanbeveling 05-09, niet is nagekomen. Volgens dezelfde brief van ICCAT had Vanuatu niet alle vereiste gegevens en informatie verstrekt, zoals het jaarlijkse verslag, gegevens over Task I (vlootstatistieken), gegevens over Task II (grootte van de vangst), nalevingstabellen en een aantal overladingsaangiften of verslagen zoals bedoeld in ICCAT-aanbeveling 06-11.

(415)

De Commissie heeft door ICCAT beschikbaar gestelde informatie geanalyseerd over de wijze waarop Vanuatu de instandhoudings- en beheersvoorschriften en rapportageverplichtingen van ICCAT heeft nageleefd. Hiertoe heeft de Commissie gebruikgemaakt van de nalevingstabellen die als bijlage bij de verslagen van de ICCAT-commissie voor 2010 (114) en 2011 (115) zijn gevoegd.

(416)

Voor het jaar 2010 heeft Vanuatu verzuimd bepaalde gegevens in te dienen die vereist zijn in het kader van het jaarlijkse verslag (voor de ICCAT-conventie, resolutie 01-06 en referentie 04-17), evenals statistieken over vlootgegevens (Task I) en over gegevens inzake de grootte van de vangst (Task II) (voor ICCAT-aanbeveling 05-09.

(417)

Meer bepaald heeft Vanuatu, volgens de beschikbare informatie, in 2010 bij ICCAT geen informatie ingediend over: vlootgegevens, gegevens inzake de grootte van de vangst (voor ICCAT-aanbeveling 05-09), naleving (voor ICCAT-aanbeveling 08-09), interneactiesverslagen voor vaartuigen langer dan 20 m en de beheersnorm voor grootschalige met de beug op tonijn vissende vaartuigen (voor ICCAT-aanbeveling 02-22/09-08) (116).

(418)

Voor het jaar 2011 heeft Vanuatu verzuimd bepaalde gegevens bij ICCAT in te dienen die vereist zijn in het kader van het jaarlijkse verslag (voor ICCAT-aanbeveling 01-06 en referentie 04-17), evenals statistieken over vlootgegevens (Task I) en over gegevens inzake de grootte van de vangst (Task II) (voor ICCAT-aanbeveling 05-09. Evenmin heeft Vanuatu nalevingstabellen over quota en vangstbeperkingen (voor ICCAT-aanbeveling 98-14) en overladingsaangiften (voor ICCAT-aanbeveling 06-11) ingediend (117).

(419)

In het kader van WCPFC heeft Vanuatu een aantal door die regionale organisatie vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen (IBM’s) niet nageleefd. Om na te gaan in hoeverre Vanuatu de instandhoudings- en beheersvoorschriften en rapportageverplichtingen van WCPFC is nagekomen, heeft de Commissie gebruikgemaakt van het ontwerpverslag over het schema voor de nalevingsmonitoring dat die regionale organisatie in de aanloop naar zijn jaarvergadering 2012 heeft opgesteld (118).

(420)

Voor 2010 zijn voor Vanuatu gevallen van niet-naleving vastgesteld met betrekking tot: een IBM van WCPFC inzake haaien tot invoering van een gewichtsverhouding voor haaienvinnen (IBM 2009-4(7)), een IBM van WCPFC over in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan voorkomende witte tonijn, tot vaststelling van de verplichting tot rapportage van het aantal op die soort vissende vaartuigen (IBM 2005-02), een IBM van WCPFC inzake de vermindering van de impact van visserij op zeevogels die tot doel heeft interacties met en bijvangsten van zeevogels te rapporteren (IBM 2007-04 (9)), een aantal IBM’s van WCPFC voor grootoogtonijn en geelvintonijn tot vaststelling van de verplichting om per soort de aangelande en overgeladen vangsten te rapporteren, tot vaststelling van de uitvoering van maatregelen om de door zegennetvisserij veroorzaakte sterfte van grootoogtonijn te verminderen en tot vaststelling van de sluiting van in volle zee gelegen gebieden voor de zegennetvisserij (IBM’s 2008-01 (18), (22) en (43)), en een IBM van WCPFC over visaantrekkende voorzieningen (FAD’s) en het aan boord houden van vangsten, tot vaststelling van de verplichting om systematisch over de teruggooi te rapporteren, met verzending van een hard copy aan WCPFC (IBM’s 2009-02 (12) en (13)). Vanuatu heeft ook niet voldaan aan de IBM van WCPFC over drijfnetten, waarbij de verplichting wordt opgelegd tot indiening van een samenvatting van monitoring-, controle- en bewakingsmaatregelen betreffende het gebruik van grote drijfnetten in volle zee (IBM 2008-04 (5)).

(421)

In het kader van IOTC is vastgesteld dat Vanuatu een aantal door die regionale organisatie vastgestelde maatregelen niet heeft nageleefd. Om na te gaan in hoeverre Vanuatu de instandhoudings- en beheersvoorschriften en rapportageverplichtingen van IOTC is nagekomen, heeft de Commissie gebruikgemaakt van het nalevingsverslag dat is opgesteld tijdens de achtste zitting van het IOTC-nalevingscomité in 2011 (119).

(422)

Met betrekking tot 2011 heeft Vanuatu zich niet gehouden aan de verplichting verslag uit te brengen over de uitvoering van de instandhoudings- en beheersmaatregelen van IOTC. Vanuatu heeft niet deelgenomen aan de vergadering van het wetenschappelijke comité van IOTC, heeft zijn nationale verslag niet ingediend bij dat comité en heeft zijn nalevingsvragenlijst niet overgelegd. Bovendien heeft Vanuatu, wat de IOTC-resoluties over de controle van de vangstcapaciteit en de verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat betreft, verzuimd bepaalde verplichte gegevens in te dienen in het kader van IOTC-resolutie 07/02 over de registratie van vaartuigen die in het IOTC-gebied mogen vissen.

(423)

Bovendien is tijdens het dienstbezoek van de Commissie aan het licht gekomen dat Vanuatu de instandhoudings- en beheersmaatregelen van ROVB’s waaraan het deelneemt, op geen enkele wijze in zijn wetgeving heeft omgezet.

(424)

Ook is tijdens het dienstbezoek van de Commissie aan het licht gekomen dat, wat het beheer van de vissersvloot betreft, in de procedures voor vaartuigregistratie van Vanuatu geen rekening wordt gehouden met de vraag of vaartuigen die de vlag van Vanuatu aanvragen, in het verleden al dan niet bij IOO-activiteiten zijn betrokken. Vanuatu beschikt bovendien niet over specifieke voorschriften om ervoor te zorgen dat de onder zijn vlag geregistreerde vissersvaartuigen voldoen aan de bepalingen inzake capaciteitsbeheer van de ROVB’s waarbij het land als verdragsluitende of samenwerkende niet-verdragsluitende partij is aangesloten. Naar aanleiding van het dienstbezoek van de Commissie bleek ook dat Vanuatu geen maatregelen ten uitvoer heeft gelegd die borg moeten staan voor toezicht op aanlandingen door onder de vlag van Vanuatu varende vaartuigen in buitenlandse havens.

(425)

Vanuatu heeft de in de overwegingen 414 tot en met 423 bedoelde informatie niet verstrekt aan IOTC, WCPFC en ICCAT en heeft daarmee aangetoond niet in staat te zijn zijn verplichtingen als vlaggenstaat conform UNCLOS en UNFSA na te komen.

(426)

Vanuatu slaagt er niet in informatie te verstrekken op het gebied van instandhoudings- en beheersmaatregelen, quota, vangstbeperkingen, jaarlijkse verslagen en statistieken, en voldoet bijgevolg niet aan de artikelen 117 en 118 van UNCLOS, waarin is bepaald dat de staten ten aanzien van hun onderdanen maatregelen voor de instandhouding van de levende rijkdommen in volle zee moeten nemen en moeten samenwerken aan maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen in gebieden die in volle zee gelegen zijn.

(427)

De handelswijze van Vanuatu druist in tegen artikel 18, leden 1 en 2, van UNFSA, aangezien het land, zoals blijkt uit overweging 424, er niet voor zorgt dat het zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van onder zijn vlag varende vaartuigen ter harte kan nemen.

(428)

De handelswijze van Vanuatu druist tevens in tegen artikel 18, lid 3, van UNFSA.

(429)

Vanuatu heeft bij ICCAT geen gegevens over overladingen ingediend en voldoet bijgevolg niet aan de vereisten op het gebied van controle van zijn vaartuigen in volle zee overeenkomstig de voorschriften van de ROVB’s zoals uiteengezet in artikel 18, lid 3, onder a), van UNFSA.

(430)

Vanuatu heeft geen informatie aan ICCAT verstrekt op het gebied van jaarverslagen, Task I (vlootkenmerken), interneactiesverslagen voor vaartuigen langer dan 20 m, nalevingstabellen en beheersmaatregelen voor grootschalige met de beug op tonijn vissende vaartuigen, en handelt bijgevolg in strijd met de in artikel 18, lid 3, onder e), van UNFSA vastgestelde vereisten inzake registratie en tijdige rapportage.

(431)

Bovendien voldoet Vanuatu niet aan artikel 18, lid 3, onder f), van UNFSA aangezien het land geen vangstgerelateerde gegevens aan ICCAT, WCPFC en IOTC rapporteert, geen informatie aan ICCAT rapporteert over overladingen en niet over de nodige middelen beschikt om te zorgen voor toezicht op aanlandingen in buitenlandse havens, zoals geconstateerd tijdens het dienstbezoek van de Commissie.

(432)

Bovendien bleek tijdens het bezoek van de Commissie dat de dienst voor scheepregistratie van Vanuatu niet in Vanuatu gevestigd is en er niet op toeziet dat een echte band bestaat tussen Vanuatu en de onder zijn vlag varende vaartuigen. Het ontbreken van een dergelijke echte band tussen het land en de vaartuigen die in het register van dat land zijn opgenomen, vormt een inbreuk tegen de in artikel 91 van UNCLOS vastgestelde voorwaarden voor de nationaliteit van vaartuigen. Deze conclusie wordt bevestigd door de ITF, die Vanuatu als een goedkope-vlaggenstaat beschouwt (120).

(433)

Tot slot moet worden opgemerkt dat Vanuatu, in strijd met de aanbevelingen in de punten 25, 26 en 27 van IOO-IAP, geen nationaal actiepan tegen IOO-visserij heeft ontwikkeld.

(434)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, leden 3 en 6, van de IOO-verordening worden vastgesteld dat Vanuatu zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht dient te vervullen op het gebied van internationale voorschriften en regelingen en instandhoudings- en beheersmaatregelen.

17.4.   Specifieke beperkingen van ontwikkelingslanden

(435)

Zoals hierboven reeds is aangegeven, wordt Vanuatu volgens de index voor menselijke ontwikkeling van de Verenigde Naties (121) als een land met een gemiddelde menselijke ontwikkeling beschouwd (125e van 187 landen). Anderzijds wordt Vanuatu in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1905/2006 opgelijst in de categorie van de minst ontwikkelde landen. Rekening houdend met deze positie van Vanuatu heeft de Commissie geanalyseerd of de door haar verzamelde informatie eventueel terug te voeren is op de specifieke beperkingen waarmee Vanuatu als ontwikkelingsland wordt geconfronteerd.

(436)

Het onvermogen om de uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen na te leven houdt in de eerste plaats verband met het feit dat in het nationale rechtskader geen specifieke bepalingen zijn vastgesteld inzake maatregelen om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, en met het onbevredigende niveau van naleving van de ROVB-voorschriften. Het heeft er alle schijn van dat doeltreffende monitoring, controle en bewaking van visserijactiviteiten onmogelijk is zolang een dermate groot aantal onder de vlag van Vanuatu geregistreerde vaartuigen in volle zee actief is. De onbeperkte mogelijkheden om vaartuigen te registreren, staan in schril contrast met de middelen die Vanuatu uittrekt voor de ontwikkeling van monitoring-, controle- en bewakingsmaatregelen overeenkomstig de internationale verantwoordelijkheden van een vlaggenstaat. Vanuatu mag dan met ontwikkelingsgerelateerde beperkingen te kampen hebben, het beleid voor de ontwikkeling van de visserijsector dat het land erop nahoudt, spoort geenszins met de uitgetrokken middelen en de prioriteiten die het land voor visserijbeheer stelt.

(437)

Evenmin mag uit het oog worden verloren dat Vanuatu in 2012 reeds financiering van de Unie heeft ontvangen voor een specifieke maatregel op het gebied van technische bijstand ter bestrijding van IOO-visserij (122).

(438)

Gezien de in dit deel van het besluit opgenomen toelichting bij de situatie en gezien alle door de Commissie verzamelde feitelijke gegevens en alle door het land afgelegde verklaringen, kan op grond van artikel 31, lid 7, van de IOO-verordening worden vastgesteld dat het niveau van ontwikkeling van Vanuatu geen rem zet op de ontwikkelingsstatus en de globale prestatie van het land op het gebied van visserij.

18.   CONCLUSIE OVER DE MOGELIJKE IDENTIFICATIE VAN NIET-MEEWERKENDE DERDE LANDEN

(439)

Gezien de hierboven getrokken conclusies over het onvermogen van Belize, Cambodja, Fiji, Guinee, Panama, Sri Lanka, Togo en Vanuatu om zich te kwijten van de taken die zij krachtens internationaal recht als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat dienen te vervullen, en om maatregelen te nemen teneinde IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, moet aan deze landen overeenkomstig artikel 32 van de IOO-verordening kennis worden gegeven van de mogelijkheid dat zij door de Commissie worden geïdentificeerd als derde landen die niet meewerken aan de bestrijding van IOO-visserij.

(440)

Overeenkomstig artikel 32, lid 1, van de IOO-verordening moet de Commissie Belize, Cambodja, Fiji, Guinee, Panama, Sri Lanka, Togo en Vanuatu kennis geven van de mogelijkheid dat zij als niet-meewerkend derde land kunnen worden aangemerkt. Tevens dient de Commissie alle in artikel 32 van de IOO-verordening opgenomen stappen te zetten met betrekking tot Belize, Cambodja, Fiji, Guinee, Panama, Sri Lanka, Togo en Vanuatu. Met het oog op een degelijk beheer dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen deze landen schriftelijk kunnen reageren op de kennisgeving en de situatie kunnen corrigeren.

(441)

Bovendien dient te worden gesteld dat de kennisgeving aan Belize, Cambodja, Fiji, Guinee, Panama, Sri Lanka, Togo en Vanuatu van de mogelijkheid dat zij door de Commissie worden geïdentificeerd als landen die de Commissie met het oog op de toepassing van dit besluit als niet-meewerkend aanmerkt, noch uitsluit noch automatisch met zich brengt dat de Commissie of de Raad vervolgens stappen neemt om de landen als niet-meewerkende landen te identificeren en een lijst van deze landen vast te stellen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Enig artikel

Aan Belize, het Koninkrijk Cambodja, de Republiek Fiji, de Republiek Guinee, de Republiek Panama, de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka, de Republiek Togo en de Republiek Vanuatu wordt kennis gegeven van de mogelijkheid dat zij worden geïdentificeerd als derde landen die door de Commissie als niet-meewerkend worden beschouwd in de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij.

Gedaan te Brussel, 15 november 2012.

Voor de Commissie

Maria DAMANAKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.

(2)  Wat marktstaat- en aanverwante maatregelen betreft, zie het internationale actieplan van FAO om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, punten 65 tot en met 76, en de uit 1995 daterende gedragscode van FAO voor een verantwoorde visserij, artikel 11.2.

(3)  Zie deel B van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 468/2010 van de Commissie van 28 mei 2010 tot vaststelling van de EU-lijst van vaartuigen die illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij bedrijven (PB L 131 van 29.5.2010, blz. 22).

(4)  OESO, „Ownership and Control of Ships” Report, bron: http://www.oecd.org/dataoecd/53/9/17846120.pdf

(5)  FAO, „Comprehensive record of fishing vessels, refrigerated transport vessels, supply vessels and beneficial ownership”, Report of a Study by the FAO Department of Fisheries, maart 2010 (bron: ftp://ftp.fao.org/FI/DOCUMENT/global_record/eims_272369.pdf) en het internationale actieplan van FAO om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, punt 18.

(6)  NMFS-rapport, blz. 99.

(7)  Bron: http://hdr.undp.org/en/statistics/

(8)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.

(9)  ICCAT-brief van 4 maart 2010, ICCAT Circular No 672/4.3.2010.

(10)  ICCAT-brief van 18 januari 2011, ICCAT Circular No 558/18.1.2011.

(11)  ICCAT-brief van 21 februari 2012, ICCAT Circular No 658/21.2.2012.

(12)  ICCAT, Compliance Summary Tables, Doc. No COC-308/2010, 10.11.2010.

(13)  ICCAT, Compliance Summary Tables, Doc. No COC-308/2011.

(14)  Brief van WCPFC aan Belize van 8 oktober 2011.

(15)  Brief van WCPFC aan Belize van 8 oktober 2011.

(16)  WCPFC Draft Compliance Monitoring Scheme Report for 2010 — Belize, WCPFC-TCC7-2011/17-CMR/29.

(17)  IOTC Compliance Report for Belize, Compliance Committee Session 8, 2011), CoC13.

(18)  IOTC Compliance Report for Belize, Compliance Committee Session 9, 2012, COC09-02.

(19)  Report of the 30th Annual Meeting of the North-East Atlantic Fisheries Commission 7-11 november 2011, Volume 1.

(20)  Bron: http://www.itfglobal.org/flags-convenience/flags-convenien-183.cfm

(21)  Bron: http://hdr.undp.org/en/statistics/

(22)  Bron:

http://untreaty.un.org/ilc/texts/instruments/english/conventions/8_1_1958_high_seas.pdf

(23)  Bron:

http://untreaty.un.org/ilc/texts/instruments/english/conventions/8_1_1958_territorial_sea.pdf

(24)  Bron: http://www.apfic.org./, RAP PUBLICATION 2007/18.

(25)  Bron: http://www.seafdec.org/

(26)  Bron: http://www.seafdec.org/

(27)  Zie deel B van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 468/2010.

(28)  CCAMLR-document COM CIRC 10/11 van 2 februari 2010.

(29)  CCAMLR-document COM CIRC 10/45 van 20 april 2010.

(30)  CCAMLR-document COM CIRC 10/45 van 20 april 2010.

(31)  NMFS-rapport, blz. 101-102.

(32)  Bron: http://hdr.undp.org/en/statistics/

(33)  Report of the 22nd Regular Meeting of the ICCAT, Istanbul, Turkey — 11-19 november 2011, blz. 323.

(34)  Bron: CCAMLR-website http://www.ccamlr.org/

(35)  Bron: http://www.itfglobal.org/index.cfm

(36)  Bron: http://hdr.undp.org/en/statistics/

(37)  Draft NPOA IUU for the Republic of the Fiji Islands, Colin Brown, consultant for the FAO Sub-Regional Office for the Pacific Islands, Apia, Samoa, oktober 2007.

(38)  Bron: http://hdr.undp.org/en/statistics/

(39)  Accompanying developing countries in complying with the Implementation of Regulation (EC) No 1005/2008 on Illegal, Unreported and Unregulated (IUU) Fishing, EuropeAid/129609/C/SER/Multi.

(40)  WCPFC-TCC7-2011/17-CMR/07, 5 september 2011.

(41)  WCPFC8-2011-52, 30 maart 2012.

(42)  Bron: http://hdr.undp.org/en/statistics/

(43)  FAO National Fishery Sector Overview for Fiji, FID/CP/FIJ, oktober 2009 (ftp://ftp.fao.org/FI/DOCUMENT/fcp/en/FI_CP_FJ.pdf)

(44)  Accompanying developing countries in complying with the Implementation of Regulation (EC) No 1005/2008 on Illegal, Unreported and Unregulated (IUU) Fishing, EuropeAid/129609/C/SER/Multi.

(45)  De relevante ROVB’s zijn ICCAT, NEAFC, NAFO en SEAFO.

(46)  Zie deel B van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 468/2010.

(47)  De relevante ROVB’s zijn NEAFC, NAFO en SEAFO.

(48)  Zie Uitvoeringsverordening (EU) nr. 724/2011 van de Commissie (PB L 194 van 26.7.2011, blz. 14).

(49)  Niet geregistreerd in het ICCAT-register van transportvaartuigen http://www.iccat.es/en/vesselsrecord.asp

(50)  Bron: http://hdr.undp.org/en/statistics/

(51)  De Unie heeft geld ter beschikking gesteld voor het VMS-systeem en voor een patrouillevaartuig.

(52)  Accompanying developing countries in complying with the Implementation of Regulation (EC) No 1005/2008 on Illegal, Unreported and Unregulated (IUU) Fishing, EuropeAid/129609/C/SER/Multi.

(53)  ICCAT-brief van 4 maart 2010, ICCAT Circular No 567/4.3.2010.

(54)  ICCAT, Compliance Summary Tables, Doc. No COC-308/2010, 10.11.2010.

(55)  ICCAT, Draft Compliance Summary Tables, Doc. No COC-308/2011.

(56)  IOTC Compliance Report for Guinea (voorgelegd op 9.3.2012), IOTC-2012-CoC09-CR08E (blz. 4).

(57)  IOTC Compliance Report for Guinea, Compliance Committee Session 8, 2011).

(58)  IOTC Compliance Report for Guinea (voorgelegd op 9.3.2012), IOTC-2012-CoC09-CR08E.

(59)  OESO, „Ownership and Control of Ships” Report, te vinden op: http://www.oecd.org/dataoecd/53/9/17846120.pdf

(60)  FAO, „Comprehensive record of fishing vessels, refrigerated transport vessels, supply vessels and beneficial ownership”, Report of a Study by the FAO Department of Fisheries, maart 2010 (te vinden op: ftp://ftp.fao.org/FI/DOCUMENT/global_record/eims_272369.pdf) en IOO-IAP, punt 18.

(61)  Bron: http://hdr.undp.org/en/statistics/

(62)  Accompanying developing countries in complying with the Implementation of Regulation (EC) No 1005/2008 on Illegal, Unreported and Unregulated (IUU) Fishing, EuropeAid/129609/C/SER/Multi.

(63)  De relevante ROVB’s zijn NEAFC, NAFO, SEAFO, CCAMLR enWCPFC.

(64)  Zie deel B van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 468/2010.

(65)  De relevante ROVB’s zijn NEAFC, NAFO, SEAFO, CCAMLR, IATTC en ICCAT.

(66)  Zie deel B van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 468/2010.

(67)  OESO, „Ownership and Control of Ships” Report, bron: http://www.oecd.org/dataoecd/53/9/17846120.pdf

(68)  FAO, „Comprehensive record of fishing vessels, refrigerated transport vessels, supply vessels and beneficial ownership”, Report of a Study by the FAO Department of Fisheries, maart 2010 (te vinden op: ftp://ftp.fao.org/FI/DOCUMENT/global_record/eims_272369.pdf) en IOO-IAP, punt 18.

(69)  NMFS-rapport, blz. 98.

(70)  NMFS-rapport, blz. 99.

(71)  Bron: http://hdr.undp.org/en/statistics/

(72)  Accompanying developing countries in complying with the Implementation of Regulation (EC) No 1005/2008 on Illegal, Unreported and Unregulated (IUU) Fishing, EuropeAid/129609/C/SER/Multi.

(73)  ICCAT-brief van 4 maart 2010, ICCAT Circular No 561/4.3.2010.

(74)  ICCAT, Compliance Summary Tables, Doc. No COC-308/2010, 10.11.2010.

(75)  ICCAT, Draft Compliance Summary Tables, Doc. No COC-308/2011.

(76)  Brief van WCPFC aan Panama van 8 oktober 2011.

(77)  IATTC COMMITTEE FOR THE REVIEW OF IMPLEMENTATION OF MEASURES ADOPTED BY THE COMMISSION, 2ND MEETING, La Jolla, Californië (USA), 29-30 juni 2011, blz. 3 - 5.

(78)  Bron: http://www.itfglobal.org/flags-convenience/flags-convenien-183.cfm

(79)  Bron: http://hdr.undp.org/en/statistics/

(80)  Accompanying developing countries in complying with the Implementation of Regulation (EC) No 1005/2008 on Illegal, Unreported and Unregulated (IUU) Fishing, EuropeAid/129609/C/SER/Multi.

(81)  Bron: http://iotc.org/English/index.php

(82)  Bron: http://iotc.org/English/index.php

(83)  IOTC Circular 2011/18 van 28 februari 2011.

(84)  Bron: http://iotc.org/English/index.php

(85)  Bron: http://hdr.undp.org/en/statistics/

(86)  Accompanying developing countries in complying with the Implementation of Regulation (EC) No 1005/2008 on Illegal, Unreported and Unregulated (IUU) Fishing, EuropeAid/129609/C/SER/Multi.

(87)  Bron: http://www.iotc.org/English/meetings/comm/history/doc_meeting_CO9.php => Compliance Reports => Response to Letters of Feedback => Sri Lanka_16-05-11.

(88)  IOTC Compliance Report for Sri Lanka, Doc. No IOTC-2011-S15-CoC26rev1.

(89)  IOTC Compliance Report for Sri Lanka, Doc. No IOTC-2012-CoC09-CR25_Rev2.

(90)  Bron: http://hdr.undp.org/en/statistics/

(91)  Accompanying developing countries in complying with the Implementation of Regulation (EC) No 1005/2008 on Illegal, Unreported and Unregulated (IUU) Fishing, EuropeAid/129609/C/SER/Multi.

(92)  Zie deel B van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 468/2010.

(93)  NMFS-rapport, blz. 107-108.

(94)  Bron: http://hdr.undp.org/en/statistics/

(95)  Accompanying developing countries in complying with the Implementation of Regulation (EC) No 1005/2008 on Illegal, Unreported and Unregulated (IUU) Fishing, EuropeAid/129609/C/SER/Multi.

(96)  Bron: website http://www.fcwc-fish.org/

(97)  Bron: website http://www.fcwc-fish.org/

(98)  Bron: website http://www.ccamlr.org/

(99)  Bron: website http://www.ccamlr.org/

(100)  Bron: http://hdr.undp.org/en/statistics/

(101)  Review and update of the fisheries law regulation of 1998 and its implementing regulations in the Republic of Togo (ACP FISH II Programme). Bron: website http://www.fcwc-fish.org/

(102)  Accompanying developing countries in complying with the Implementation of Regulation (EC) No 1005/2008 on Illegal, Unreported and Unregulated (IUU) Fishing, EuropeAid/129609/C/SER/Multi.

(103)  Vaartuig Jupiter No.1, IOTC Circular 2010/17 van 15 februari 2010.

(104)  Report of the Fourteenth Session of the Indian Ocean Tuna Commission, Busan, IOTC-2010-S14-R[E].

(105)  Vaartuig Balena, IOTC Circular 2010/23 van 9 maart 2010.

(106)  Report of the 14th Session of the Indian Ocean Tuna Commission, Busan, IOTC-2010-S14-R[E].

(107)  Zie deel B van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 468/2010.

(108)  IOTC Compliance report for Vanuatu (Compliance Committee Session 8, 2011), IOTC-2011-S15-Coc43 en IOTC Circular 2010/23 van 9 maart 2010.

(109)  CAP 135 part 5, articles 14 and 15 of the Laws of the Republic of Vanuatu.

(110)  CAP 135 part 5, articles 16, 17 and 20 of the Laws of the Republic of Vanuatu.

(111)  Bron: http://hdr.undp.org/en/statistics/

(112)  Accompanying developing countries in complying with the Implementation of Regulation (EC) No 1005/2008 on Illegal, Unreported and Unregulated (IUU) Fishing, EuropeAid/129609/C/SER/Multi.

(113)  ICCAT letter of identification, 21 februari 2012.

(114)  ICCAT, Compliance Summary Tables, Doc. No COC-308/2010, 10.11.2010.

(115)  ICCAT, Draft Compliance Summary Tables, Doc. No COC-308/2011.

(116)  ICCAT letter of identification to Vanuatu N°166, 18 januari 2011.

(117)  ICCAT letter of identification to Vanuatu N°623, 21 februari 2012.

(118)  WCPFC-TCC7-2011/17-CMR/28, 12 October 2011.

(119)  IOTC Compliance report for Vanuatu (Compliance Committee Session 8, 2011) IOTC-2011-S15-Coc43.

(120)  Bron: http://www.itfglobal.org/flags-convenience/flags-convenien-183.cfm

(121)  Bron: http://hdr.undp.org/en/statistics/

(122)  Accompanying developing countries in complying with the Implementation of Regulation (EC) No 1005/2008 on Illegal, Unreported and Unregulated (IUU) Fishing, EuropeAid/129609/C/SER/Multi.