ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2011.364.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 364

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

54e jaargang
14 december 2011


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2011/C 364/01

Goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten krachtens de artikelen 107 en 108 VWEU — Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt ( 1 )

1

2011/C 364/02

Mededeling overeenkomstig artikel 12, lid 5, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad over de inlichtingen die door de douaneautoriteiten van de lidstaten zijn verstrekt over de indeling van goederen in de douanenomenclatuur

4

 

III   Voorbereidende handelingen

 

RAAD

 

Raad

2011/C 364/03

Aanbeveling van de Raad van 30 november 2011 betreffende de benoeming van een lid van de directie van de Europese Centrale Bank

6

 

EUROPESE CENTRALE BANK

 

Europese Centrale Bank

2011/C 364/04

Advies van de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank van 7 december 2011 inzake een Aanbeveling van de Raad betreffende de benoeming van een lid van de directie van de Europese Centrale Bank (CON/2011/100)

7

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2011/C 364/05

Wisselkoersen van de euro

8

2011/C 364/06

Kaderregeling inzake staatssteun aan de scheepsbouw

9

 

Rekenkamer

2011/C 364/07

Speciaal verslag nr. 12/2011 Hebben de EU-maatregelen bijgedragen tot de aanpassing van de capaciteit van de vissersvloten aan de beschikbare vangstmogelijkheden?

14

 

V   Adviezen

 

BESTUURLIJKE PROCEDURES

 

Europese Commissie

2011/C 364/08

Oproep tot het indienen van voorstellen 2011 — Programma Europa voor de burger (2007-2013) — Tenuitvoerlegging van de programma-acties: Actieve burgers voor Europa, Actieve civiele samenleving in Europa en Actief Europees gedenken

15

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2011/C 364/09

Bekendmaking overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad in zaak COMP/39.654 — Reuters Instrument Codes (RIC's) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 9391)  ( 1 )

21

 

ANDERE HANDELINGEN

 

Europese Commissie

2011/C 364/10

Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

25

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 364/1


Goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten krachtens de artikelen 107 en 108 VWEU

Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt

(Voor de EER relevante tekst)

2011/C 364/01

Datum waarop het besluit is genomen

10.11.2009

Referentienummer staatssteun

N 549/09

Lidstaat

Duitsland

Regio

Bayern

Benaming van de steunregeling en/of naam van de begunstigde

Verlängerung der Beihilferegelung zur Unterstützung der Filmproduktion in Bayern

Rechtsgrondslag

Richtlinien für die FilmFernsehFonds Bayern GmbH, Haushaltsgesetz des Freistaates Bayern

Type maatregel

Steunregeling

Doelstelling

Cultuurbevordering

Vorm van de steun

Terugvorderbare subsidie, Directe subsidie, Zachte lening

Begrotingsmiddelen

 

Voorziene jaarlijkse uitgaven: 13,5 miljoen EUR

 

Totaal van de voorziene steun: 54 miljoen EUR

Maximale steunintensiteit

70 %

Looptijd (periode)

1.1.2010-31.12.2013

Economische sectoren

Beperkt tot de media

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

FilmFernsehFonds Bayern GmbH

Andere informatie

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/state_aids_texts_nl.htm

Datum waarop het besluit is genomen

19.10.2011

Referentienummer staatssteun

N 330/10

Lidstaat

Frankrijk

Regio

Benaming van de steunregeling en/of naam van de begunstigde

Programme national «Très haut débit» — Volet B

Rechtsgrondslag

Loi no 2009-1572 du 17 décembre 2009 relative à la lutte contre la fracture numérique. Code général des collectivités territoriales (articles L 1425-1 et L 1425-2). Loi no 2010-237 du 9 mars 2010 de finances rectificative pour 2010. Code des postes et des communications électroniques (articles L 34-8 et L 34-8-3). Décision no 2010-1314 de l'ARCEP en date 14 décembre 2010 précisant les conditions d’accessibilité et d’ouverture des infrastructures et des réseaux éligibles à une aide du fonds d’aménagement numérique des territoires

Type maatregel

Steunregeling

Doelstelling

Sectorale ontwikkeling, Regionale ontwikkeling

Vorm van de steun

Directe subsidie

Begrotingsmiddelen

Totaal van de voorziene steun: 750 miljoen EUR

Maximale steunintensiteit

Looptijd (periode)

tot 1.1.2016

Economische sectoren

Beperkt tot de post- en telecommunicatiediensten

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Fonds national pour la societé numérique, collectivités territoriales

Andere informatie

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/state_aids_texts_nl.htm

Datum waarop het besluit is genomen

9.11.2011

Referentienummer staatssteun

SA.31722 (11/N)

Lidstaat

Hongarije

Regio

Benaming van de steunregeling en/of naam van de begunstigde

A sporttevékenység támogatásához kapcsolódó társaságiadó-, és illetékkedvezmény

Rechtsgrondslag

A sporttal összefüggő egyes törvények módosításáról szóló 2010. évi LXXXIII. törvény. A társasági adóról és az osztalékadóról szóló 1996. évi LXXXI. törvény. Az illetékekről szóló 1990. évi XCIII. törvény

Type maatregel

Steunregeling

Doelstelling

Sectorale ontwikkeling

Vorm van de steun

Belastingvoordeel

Begrotingsmiddelen

 

Voorziene jaarlijkse uitgaven: 21 200 miljoen HUF

 

Totaal van de voorziene steun: 127 200 miljoen HUF

Maximale steunintensiteit

70 %

Looptijd (periode)

tot 30.6.2017

Economische sectoren

Beperkt tot recreatie, cultuur en sport

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Nemzeti Fejlesztési Minisztérium és Nemzeti Erőforrás Minisztérium

Andere informatie

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/state_aids_texts_nl.htm


14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 364/4


Mededeling overeenkomstig artikel 12, lid 5, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad over de inlichtingen die door de douaneautoriteiten van de lidstaten zijn verstrekt over de indeling van goederen in de douanenomenclatuur

2011/C 364/02

Een bindende tariefinlichting is niet meer geldig vanaf vandaag als zij niet langer verenigbaar is met de interpretatie van de douanenomenclatuur als gevolg van de hierna genoemde internationale tariefmaatregelen:

Wijzigingen van de toelichtingen op het Geharmoniseerd Systeem en het Repertorium van indelingsadviezen, goedgekeurd door de Internationale Douaneraad (IDR document NC1649 — verslag van de 47e zitting van het Comité GS):

WIJZIGINGEN VAN DE TOELICHTINGEN OVEREENKOMSTIG DE PROCEDURE VAN ARTIKEL 8 VAN HET GS-VERDRAG EN INDELINGSADVIEZEN OPGESTELD DOOR HET COMITE GS VAN DE WERELDDOUANEORGANISATIE

(47e ZITTING VAN HET COMITÉ GS IN MAART 2011)

DOC. NC1649

Wijzigingen van de toelichtingen op de nomenclatuur die is opgenomen in de bijlage bij het GS-verdrag

Hoofdstuk 29

R/11


Indelingsadviezen vastgesteld door het Comité GS

2106.90/26-27

R/3

2208.90/4-6

R/2

4410.11/1

R/4

8517.62/20

R/5

8528.51/1

R/6

8543.70/5

R/7

In overeenstemming met artikel 17 van het Communautair douanewetboek, zijn bindende tariefinlichtingen niet meer geldig vanaf 1 januari 2012 wanneer zij niet langer verenigbaar zijn met de interpretatie van de douanenomenclatuur zoals deze voortvloeit uit de volgende internationale tariefmaatregelen:

Wijzigingen van de toelichtingen op de nomenclatuur van het Geharmoniseerde Systeem zoals goedgekeurd door de Internationale Douaneraad (document IDR nrs. NC1649, bijlage Q/4 verslag van de 47e zitting van het Comité voor het GS):

WIJZIGINGEN VAN DE TOELICHTINGEN OVEREENKOMSTIG DE PROCEDURE VAN ARTIKEL 8 VAN HET GS-VERDRAG OPGESTELD DOOR HET COMITE GS VAN DE WERELDDOUANEORGANISATIE

(47e ZITTING VAN HET COMITÉ GS IN MAART 2011)

DOC. NC1649

Wijzigingen op de Toelichtingen nomenclatuur als bijlage van de GS-Conventie in overeenstemming met de aanbeveling van 26 juni 2009 en opgesteld door het Comité GS op haar 47e zitting. Doc. NC1649

Toelichtingen

Q/4

Wijzigingen van de toelichtingen op de nomenclatuur van het Geharmoniseerde Systeem zoals goedgekeurd door de Internationale Douaneraad (document IDR nrs. NC1705, bijlage N verslag van de 48e zitting van het Comité voor het GS):

WIJZIGINGEN VAN DE TOELICHTINGEN OVEREENKOMSTIG DE PROCEDURE VAN ARTIKEL 8 VAN HET GS-VERDRAG OPGESTELD DOOR HET COMITE GS VAN DE WERELDDOUANEORGANISATIE

(48e ZITTING VAN HET COMITÉ GS IN SEPTEMBER 2011)

DOC. NC1705

Wijzigingen op de Toelichtingen nomenclatuur als bijlage van de GS-Conventie in overeenstemming met de aanbeveling van 26 juni 2009 en opgesteld door het Comité GS op haar 48e zitting. Doc. NC1705.

Toelichtingen

N

Nadere informatie over de inhoud van deze maatregelen kan worden verkregen bij het directoraat-generaal Belastingen en Douane-unie van de Europese Commissie (Wetstraat 200, 1049 Brussel, België) of worden verkregen van de internetsite van dit directoraat-generaal:

http://ec.europa.eu/comm/taxation_customs/customs/customs_duties/tariff_aspects/harmonised_system/index_en.htm


III Voorbereidende handelingen

RAAD

Raad

14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 364/6


AANBEVELING VAN DE RAAD

van 30 november 2011

betreffende de benoeming van een lid van de directie van de Europese Centrale Bank

2011/C 364/03

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 283, lid 2,

Gezien het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank, en met name artikel 11.2,

Aangezien de heer Lorenzo BINI SMAGHI heeft besloten om op het einde van 31 december 2011 ontslag te nemen, dient een nieuw lid van de directie van de Europese Centrale Bank te worden benoemd,

BEVEELT DE EUROPESE RAAD AAN:

De heer Benoît COEURÉ te benoemen tot lid van de directie van de Europese Centrale Bank voor een ambtstermijn van acht jaar.

Gedaan te Brussel, 30 november 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

J. VINCENT-ROSTOWSKI


EUROPESE CENTRALE BANK

Europese Centrale Bank

14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 364/7


ADVIES VAN DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 7 december 2011

inzake een Aanbeveling van de Raad betreffende de benoeming van een lid van de directie van de Europese Centrale Bank

(CON/2011/100)

2011/C 364/04

Inleiding en rechtsgrondslag

Op 1 december 2011 ontving de Europese Centrale Bank (ECB) een verzoek van de Voorzitter van de Europese Raad om een advies inzake een Aanbeveling van de Raad van 30 november 2011 (1) betreffende de benoeming van een lid van de directie van de Europese Centrale Bank.

De adviesbevoegdheid van de Raad van bestuur van de ECB is gebaseerd op artikel 283, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Algemene opmerkingen

1.

De Aanbeveling van de Raad die ter beslissing werd voorgelegd aan de Europese Raad en waarover de het Europees Parlement en Raad van bestuur van de ECB worden geraadpleegd, beveelt aan dat Benoît COEURÉ voor een ambtstermijn van acht jaar wordt benoemd tot lid van de directie van de ECB.

2.

De Raad van bestuur van de ECB is van mening dat de voorgestelde kandidaat een persoon is met een erkende reputatie en beroepservaring op monetair of bancair gebied, zoals artikel 283, lid 2 van het Verdrag vereist.

3.

De Raad van bestuur van de ECB heeft geen bezwaar tegen de Aanbeveling van de Raad Benoît COEURÉ te benoemen tot lid van de directie van de ECB.

Gedaan te Frankfurt am Main, 7 december 2011.

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 364/8


Wisselkoersen van de euro (1)

13 december 2011

2011/C 364/05

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,3181

JPY

Japanse yen

102,60

DKK

Deense kroon

7,4366

GBP

Pond sterling

0,84625

SEK

Zweedse kroon

9,0605

CHF

Zwitserse frank

1,2345

ISK

IJslandse kroon

 

NOK

Noorse kroon

7,7110

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

25,633

HUF

Hongaarse forint

304,39

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,6970

PLN

Poolse zloty

4,5608

RON

Roemeense leu

4,3485

TRY

Turkse lira

2,4641

AUD

Australische dollar

1,3016

CAD

Canadese dollar

1,3528

HKD

Hongkongse dollar

10,2548

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,7215

SGD

Singaporese dollar

1,7158

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 519,49

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

10,8795

CNY

Chinese yuan renminbi

8,3877

HRK

Kroatische kuna

7,4986

IDR

Indonesische roepia

12 005,28

MYR

Maleisische ringgit

4,1850

PHP

Filipijnse peso

57,795

RUB

Russische roebel

41,7115

THB

Thaise baht

41,138

BRL

Braziliaanse real

2,4292

MXN

Mexicaanse peso

18,1647

INR

Indiase roepie

70,1100


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 364/9


KADERREGELING INZAKE STAATSSTEUN AAN DE SCHEEPSBOUW

2011/C 364/06

1.   INLEIDING

1.

Sedert het begin van de jaren zeventig gelden voor staatssteun aan de scheepsbouw een aantal specifieke regelingen, die geleidelijk aan de horizontale bepalingen inzake staatssteun zijn aangepast. De thans geldende kaderregeling inzake staatssteun aan de scheepsbouw (1) vervalt op 31 december 2011. Overeenkomstig haar beleid om de staatssteunregels transparanter en eenvoudiger te maken, streeft de Commissie ernaar de verschillen tussen de regels voor de scheepsbouwsector en die voor andere industriële sectoren zoveel mogelijk op te heffen, door de algemene horizontale bepalingen uit te breiden tot de scheepsbouwsector (2).

2.

De Commissie erkent niettemin dat bepaalde aspecten de scheepsbouw van andere sectoren onderscheiden, zoals de korte productiereeksen, de grootte, waarde en complexiteit van de geproduceerde eenheden, en het feit dat prototypes doorgaans commercieel worden gebruikt.

3.

Gelet op deze bijzondere kenmerken acht de Commissie het gepast specifieke bepalingen te blijven toepassen ten aanzien van innovatiesteun voor de scheepsbouwsector en ervoor te zorgen dat deze steun de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, niet zodanig verandert dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

4.

Staatssteun voor innovatie moet ertoe leiden dat de begunstigde van de steun zijn gedrag wijzigt zodat hij zijn activiteiten op innovatiegebied uitbreidt, en er aldus innovatieprojecten of -activiteiten plaatsvinden die anders niet, of op beperktere schaal, zouden zijn uitgevoerd. Een stimulerend effect kan worden vastgesteld door middel van een contrafeitelijke analyse, waarbij het niveau van de geplande activiteiten mét en zonder steun wordt vergeleken. Daarom zijn in deze kaderregeling specifieke vereisten vastgelegd aan de hand waarvan de lidstaten kunnen garanderen dat er sprake is van een stimulerend effect.

5.

In samenspraak met de sector zijn informele regels inzake innovatiesteun voor de scheepsbouw ontwikkeld, met name met betrekking tot de subsidiabele kosten en de bevestiging van het innoverende karakter van het project, welke door de Commissie in haar besluitvormingspraktijk zijn toegepast. In het belang van de transparantie moeten die regels formeel in de regels inzake innovatiesteun worden opgenomen.

6.

Wat regionale steun betreft, zal de Commissie de horizontale richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013 (3) in 2013 herzien. De Commissie zal daarom tot die tijd dezelfde specifieke regels op het gebied van regionale steun in de scheepsbouwsector blijven toepassen als die welke momenteel in de kaderregeling van 2003 zijn vervat. Zij zal de situatie opnieuw beoordelen in de context van de herziening van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen.

7.

Wat exportkredieten betreft, wordt met deze kaderregeling beoogd de toepasselijke internationale verplichtingen in acht te nemen.

8.

Deze kaderregeling bevat dan ook specifieke bepalingen zowel met betrekking tot innovatiesteun en regionale steun aan de scheepsbouw als met betrekking tot exportkredieten. Daarnaast kan steun aan de scheepsbouwsector op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en in het kader van de horizontale staatssteuninstrumenten (4) als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd, tenzij in die instrumenten anders is bepaald.

9.

Overeenkomstig artikel 346 van het Verdrag en met inachtneming van artikel 348 van het Verdrag kan elke lidstaat de maatregelen nemen die hij noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid ten aanzien van de financiering met betrekking tot militaire schepen.

10.

De Commissie is voornemens de in deze kaderregeling vervatte beginselen van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 toe te passen. De Commissie overweegt om na die datum de bepalingen betreffende innovatiesteun in de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (5) op te nemen, en regionale steun ten behoeve van scheepsbouw in de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen te integreren.

2.   TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

11.

Uit hoofde van deze kaderregeling kan de Commissie haar goedkeuring hechten aan steun aan scheepswerven of, in het geval van exportkredieten, aan steun aan reders die voor het bouwen, het repareren of het verbouwen van schepen wordt verleend, alsmede aan innovatiesteun voor de bouw van drijvende en bewegende offshore-constructies.

12.

Voor de toepassing van deze kaderregeling wordt verstaan onder:

a)   „scheepsbouw”: de bouw in de Unie van zichzelf voortstuwende commerciële schepen;

b)   „scheepsreparatie”: de reparatie of modernisering in de Unie van zichzelf voortstuwende commerciële schepen;

c)   „scheepsverbouwing”: de verbouwing in de Unie van zichzelf voortstuwende commerciële schepen van 1 000 bt (6) of meer, voor zover de uitgevoerde werken een ingrijpende wijziging van het laadplan, de romp, het voortstuwingsmechanisme of de passagiersverblijven met zich brengen;

d)   „zichzelf voortstuwende commerciële schepen”: schepen die door hun permanente voortstuwing en besturing alle kenmerken van autonome bestuurbaarheid op zee en op de binnenwateren bezitten en tot één van de onderstaande categorieën behoren:

i)zeeschepen van 100 bt of meer en binnenschepen van overeenkomstige grootte voor het vervoer van passagiers en/of goederen;ii)zeeschepen van 100 bt of meer en binnenschepen van overeenkomstige grootte voor het verrichten van een speciale dienst (bijvoorbeeld baggerschepen en ijsbrekers);iii)sleepboten van 365 kW of meer;iv)niet-afgewerkte casco's van de in de punten i), ii) en iii) bedoelde schepen, die drijvend en mobiel zijn;

e)   „drijvende en bewegende offshore-constructies”: constructies voor de exploratie, exploitatie of productie van olie, gas of hernieuwbare energie die de kenmerken van een commercieel schip bezitten, doch zonder eigen voortstuwing, en die zijn bedoeld om meermaals te worden verplaatst terwijl zij in bedrijf zijn.

3.   SPECIFIEKE MAATREGELEN

3.1.   Regionale steun

13.

Regionale steun ten behoeve van scheepsbouw, scheepsreparatie of scheepsverbouwing kan met de interne markt verenigbaar worden geacht, wanneer deze met name aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

de steun wordt toegekend ten behoeve van investeringen in de aanpassing of modernisering van bestaande werven en is niet gekoppeld aan een financiële herstructurering van de betrokken werf of werven, met als doel de productiviteit van bestaande installaties te verbeteren;

b)

in de in artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag bedoelde gebieden die met de door de Commissie voor elke lidstaat goedgekeurde regionale-steunkaart in overeenstemming zijn, bedraagt de steunintensiteit niet meer dan 22,5 % brutosubsidie-equivalent;

c)

in de in artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag bedoelde gebieden die met de door de Commissie voor elke lidstaat goedgekeurde regionale-steunkaart in overeenstemming zijn, bedraagt de steunintensiteit niet meer dan 12,5 % brutosubsidie-equivalent of niet meer dan het toepasselijke plafond voor regionale steun, indien dat lager is;

d)

de steun is beperkt tot het steunen van in aanmerking komende uitgaven als gedefinieerd in de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013.

3.2.   Innovatiesteun

3.2.1.   Subsidiabele toepassingen

14.

Innovatiesteun voor scheepsbouw-, scheepsreparatie- of scheepsverbouwingswerven kan tot een bruto-intensiteit van ten hoogste 20 % verenigbaar worden geacht met de interne markt, mits de steun betrekking heeft op de industriële toepassing van innoverende producten en processen, dat wil zeggen producten en processen die in technologisch opzicht nieuw zijn of een wezenlijke verbetering inhouden ten opzichte van de huidige situatie in de scheepsbouwsector in de Unie, en die een risico op technologische of industriële mislukking inhouden. Innovatiesteun voor de uitrusting en modernisering van vissersvaartuigen wordt niet als met de interne markt verenigbaar beschouwd, tenzij de voorwaarden van artikel 25, leden 2 en 6, van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (7) of daarvoor in de plaats tredende bepalingen zijn vervuld. Er kan geen steun aan een scheepswerf worden verleend indien ten aanzien van hetzelfde vaartuig steun uit het Europese Visserijfonds of uit een daarvoor in de plaats tredend instrument dan wel andere overheidssteun wordt verleend.

15.

Innoverende producten en processen in de zin van punt 14 houden verbeteringen op milieugebied in met betrekking tot kwaliteit en prestaties, zoals het optimaliseren van het brandstofverbruik, de uitstoot van motoren, afval en veiligheid.

16.

Wanneer innovatie betere milieubescherming tot doel heeft en ertoe leidt dat minstens een jaar voordat normen van de Unie worden vastgesteld, aan die normen worden voldaan of, indien er geen normen van de Unie zijn, het niveau van milieubescherming doet stijgen of het mogelijk maakt verder te gaan dan de normen van de Unie, kan de maximum steunintensiteit tot 30 % bruto worden verhoogd. De begrippen „normen van de Unie” en „milieubescherming” hebben de betekenis die daaraan in de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming is gegeven.

17.

Voor zover zij voldoen aan de in punt 14 genoemde criteria, kunnen innoverende producten betrekking hebben op een nieuwe scheepsklasse, dat wil zeggen het eerste schip van een potentiële serie zeeschepen (prototype), of op innoverende onderdelen van een zeeschip die als afzonderlijk element van het schip kunnen worden onderscheiden.

18.

Voor zover zij voldoen aan de in punt 14 genoemde criteria, zullen innoverende processen betrekking hebben op de ontwikkeling en toepassing van nieuwe processen op het gebied van productie, management, logistiek en techniek.

19.

Innovatiesteun kan alleen als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd wanneer deze voor de eerste industriële toepassing van producten en processen wordt verleend.

3.2.2.   Subsidiabele kosten

20.

Innovatiesteun voor producten en processen moet worden beperkt tot het ondersteunen van uitgaven voor investeringen, ontwerp, engineering- en testactiviteiten die rechtstreeks en uitsluitend verband houden met het innoverende deel van het project en die na de datum van aanvraag van innovatiesteun zijn gedaan (8).

21.

De subsidiabele kosten omvatten de kosten van de werf alsook de kosten voor de levering van goederen en diensten van derden (bijvoorbeeld systeemleveranciers, turnkey-leveranciers, toeleveranciers), in zoverre die goederen en diensten strikt verband houden met de innovatie. De subsidiabele kosten worden in de bijlage nader beschreven.

22.

De desbetreffende door de lidstaat met het oog op het aanvragen van innovatiesteun aangewezen nationale instantie moet de subsidiabele kosten onderzoeken op basis van de door de aanvrager verstrekte en onderbouwde ramingen. Indien in de aanvraag de kosten voor de aankoop van goederen en diensten bij leveranciers zijn begrepen, mag de leverancier ten aanzien van die goederen of diensten geen staatssteun voor dezelfde doeleinden hebben ontvangen.

3.2.3.   Bevestiging van het innoverende karakter van het project

23.

Om ervoor te zorgen dat innovatiesteun uit hoofde van deze kaderregeling als verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd, moeten aanvragen van innovatiesteun bij de desbetreffende nationale instantie worden ingediend voordat de aanvrager een bindende overeenkomst aangaat ter uitvoering van het specifieke project waarvoor de steun wordt gevraagd. De aanvraag moet een beschrijving van de innovatie omvatten, zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin.

24.

De desbetreffende nationale instantie moet een onafhankelijke en technisch bevoegde deskundige verzoeken te bevestigen dat de steun wordt aangevraagd voor een project dat betrekking heeft op een product of proces dat in technologisch opzicht nieuw is of een wezenlijke verbetering inhoudt ten opzichte van de huidige situatie in de scheepsbouwsector in de Unie (kwalitatieve beoordeling). De steun kan alleen met de interne markt verenigbaar worden geacht indien de onafhankelijke en technisch bevoegde deskundige de desbetreffende nationale instantie bevestigt dat de subsidiabele kosten van het project zo zijn berekend dat zij uitsluitend op de innoverende delen van het betrokken project betrekking hebben (kwantitatieve analyse).

3.2.4.   Stimulerend effect

25.

Innovatiesteun in de zin van deze kaderregeling moet een stimulerend effect hebben, dat wil zeggen dat de steun ertoe moet leiden dat de begunstigde zijn gedragingen zodanig verandert dat hij zijn innovatie-activiteiten uitbreidt. Door de steun moeten de innovatie-activiteiten worden uitgebreid qua omvang, reikwijdte, uitgaven of uitvoeringssnelheid.

26.

Conform punt 25 is de Commissie van oordeel dat steun voor de begunstigde geen stimulerend effect heeft wanneer deze al voor de indiening van de steunaanvraag bij de nationale instantie met het project (9) een aanvang heeft gemaakt.

27.

Om te kunnen nagaan of de steun de begunstigde ertoe zou aanzetten zijn gedragingen zodanig te veranderen dat hij zijn innovatie-activiteiten uitbreidt, moeten de lidstaten een voorafgaande evaluatie van de uitgebreide innovatie-activiteiten verstrekken, op basis van een analyse waarbij een situatie waarin geen steun wordt verleend, wordt vergeleken met een situatie waarin wel steun wordt verleend. Een van de daarbij te hanteren criteria is uitbreiding van de innovatie-activiteiten qua omvang, reikwijdte, uitgaven of uitvoeringssnelheid, in combinatie met andere, door de lidstaat in zijn aanmelding overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag meegedeelde relevante kwantitatieve en/of kwalitatieve factoren.

28.

Wanneer op ten minste één van deze punten een significant effect kan worden aangetoond, zal de Commissie, rekening houdend met de normale gedragingen van een onderneming in de betrokken sector, doorgaans besluiten dat de steun een stimulerend effect heeft.

29.

Wanneer de Commissie een steunregeling beoordeelt, zullen de voorwaarden inzake het stimulerend effect worden geacht te zijn vervuld indien de lidstaat zelf heeft toegezegd om individuele steun in het kader van een goedgekeurde steunregeling pas te zullen verlenen nadat hij zich ervan heeft vergewist dat er sprake is van een stimulerend effect, en om jaarlijks verslagen te zullen indienen over de tenuitvoerlegging van de goedgekeurde steunregeling.

30.

De goedkeuring van de steunaanvraag moet afhankelijk zijn van de voorwaarde dat de begunstigde een bindend overeenkomst sluit waarin wordt bepaald dat hij het specifieke scheepsbouw-, scheepsreparatie- of scheepsverbouwingsproject of -proces zal uitvoeren waarvoor de innovatiesteun wordt aangevraagd. Betalingen kunnen pas worden verricht nadat de desbetreffende overeenkomst is ondertekend. Indien de overeenkomst wordt beëindigd of het project wordt stopgezet, moet alle uitgekeerde steun worden terugbetaald, waarbij rente verschuldigd is vanaf de datum waarop de steun is uitbetaald. Evenzo moet, wanneer het project niet wordt voltooid, de steun die niet voor de subsidiabele innovatie-uitgaven is gebruikt, met rente worden terugbetaald. De rentevoet moet minstens gelijk zijn aan de door de Commissie vastgestelde referentietarieven.

3.3.   Exportkredieten

31.

Steun aan de scheepsbouw in de vorm van door de overheid gesteunde kredietfaciliteiten die aan nationale en buitenlandse reders of aan derden worden toegekend ten behoeve van het bouwen of verbouwen van schepen, kan met de interne markt verenigbaar worden geacht, indien deze in overeenstemming is met de bepalingen van de OESO-regeling van 1998 inzake richtsnoeren voor door de overheid gesteunde exportkredieten en met de OESO-sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor schepen, dan wel met latere bepalingen van een soortgelijke regeling of bepalingen die in de plaats treden van de OESO-regeling.

4.   MONITORING EN RAPPORTAGE

32.

Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (10) en Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (11) verlangen dat de lidstaten de Commissie jaarlijks verslagen over alle bestaande steunregelingen verstrekken. Bij de aanneming van een besluit uit hoofde van deze kaderregeling voor alle innovatiesteun die in het kader van een goedgekeurde regeling aan grote ondernemingen wordt verleend, kan de Commissie de lidstaten verzoeken toe te lichten hoe bij de aan grote ondernemingen verleende steun de voorwaarde inzake het stimulerend effect van de steun in acht is genomen, met name aan de hand van de in punt 3.2.4 genoemde criteria.

5.   CUMULERING

33.

De in deze kaderregeling vastgestelde steunplafonds gelden ongeacht of de steun volledig of gedeeltelijk uit staatsmiddelen dan wel uit middelen van de Unie wordt bekostigd. Krachtens deze kaderregeling goedgekeurde steunmaatregelen kunnen niet worden gecumuleerd met andere steunmaatregelen in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag, noch met andere financiering door de Unie, indien deze cumulering tot gevolg heeft dat de steunintensiteit het in deze kaderregeling vastgestelde niveau overschrijdt.

34.

Wanneer de steun verschillende doelstellingen betreft en betrekking heeft op dezelfde in aanmerking komende kosten, geldt het gunstigste steunplafond.

6.   TOEPASSING VAN DEZE KADERREGELING

35.

De Commissie zal de in deze kaderregeling vervatte beginselen van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 toepassen. De Commissie zal die beginselen toepassen op alle aangemelde steunmaatregelen ten aanzien waarvan zij na 31 december 2011 een besluit moet nemen, ook indien de projecten voor die datum zijn aangemeld.

36.

Overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de vaststelling van regels voor de beoordeling van onrechtmatig verleende staatssteun (12) zal de Commissie de in deze kaderregeling vervatte beginselen toepassen op niet-aangemelde steun die na 31 december 2011 is toegekend.


(1)  PB C 317 van 30.12.2003, blz. 11.

(2)  Zie Actieplan staatssteun COM(2005) 107 def., punt 65: „de Commissie zal ook beslissen of er nog steeds een kaderregeling inzake staatssteun aan de scheepsbouw nodig is, dan wel of voor deze sector gewoon de horizontale regels kunnen gelden”.

(3)  PB C 54 van 4.3.2006, blz. 13.

(4)  In de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming (PB C 82 van 1.4.2008, blz. 1) zijn de voorwaarden vastgelegd waaronder steun aan scheepswerven voor milieuvriendelijker productieprocessen kan worden goedgekeurd. Daarnaast kan steun voor de aanschaf van nieuwe vervoermiddelen die verder gaan dan normen van de Unie of die, indien er geen normen van de Unie zijn, het niveau van milieubescherming doen stijgen, aan reders worden toegekend en aldus bijdragen aan schoner zeevervoer.

(5)  PB C 323 van 30.12.2006, blz. 1.

(6)  Bruto ton.

(7)  PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1.

(8)  Behalve kosten voor haalbaarheidsstudies die binnen 12 maanden voor de aanvraag van steun voor een innovatief proces zijn uitgevoerd.

(9)  Dit sluit niet uit dat de potentiële begunstigde mogelijk reeds haalbaarheidsstudies heeft uitgevoerd die niet door de steunaanvraag zijn gedekt.

(10)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(11)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.

(12)  PB C 119 van 22.5.2002, blz. 22.


BIJLAGE

Subsidiabele kosten bij innovatiesteun voor de scheepsbouw

1.   NIEUWE SCHEEPSKLASSE

Voor de bouw van een nieuwe scheepsklasse die voor innovatiesteun in aanmerking komt, zijn de volgende kosten subsidiabel:

a)

de kosten voor de conceptontwikkeling;

b)

de kosten voor het conceptontwerp;

c)

de kosten voor het functionele ontwerp;

d)

de kosten voor het detailontwerp;

e)

de kosten voor studies, testen, proefmodellen en soortgelijke kosten voor de ontwikkeling en het ontwerp van het schip;

f)

de kosten voor de planning van de implementatie van het ontwerp;

g)

de kosten voor het testen en proefdraaien van het product;

h)

bijkomende arbeidskosten en overheadkosten voor een nieuwe scheepsklasse (leercurve);

Voor de toepassing van de punten a) tot en met g) zijn kosten voor het standaard technisch ontwerp overeenkomend met een eerdere scheepsklasse uitgesloten;

Voor de toepassing van punt h) kunnen extra productiekosten die strikt noodzakelijk zijn om de technologische innovatie te valideren, in aanmerking komen, voor zover zij beperkt zijn tot het strikt noodzakelijke minimum. Ten gevolge van de technische problemen waarmee het bouwen van een prototype gepaard gaat, liggen de productiekosten van het eerste schip gewoonlijk hoger dan de productiekosten van de daaropvolgende zusterschepen. Onder „extra productiekosten” wordt verstaan het verschil tussen de arbeidskosten en de daarmee verbonden overheadkosten voor het eerste schip van een nieuwe scheepsklasse en de productiekosten van de daaropvolgende schepen van dezelfde serie (zusterschepen). De arbeidskosten omvatten de lonen en de sociale kosten.

In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kan ten hoogste 10 % van de productiekosten die verband houden met de bouw van een nieuwe scheepsklasse als subsidiabele kosten worden beschouwd: indien die kosten noodzakelijk zijn om de technische innovatie te valideren. Een geval wordt geacht naar behoren gemotiveerd te zijn wanneer wordt geraamd dat de extra productiekosten meer dan 3 % van de productiekosten van de daaropvolgende zusterschepen zullen bedragen.

2.   NIEUWE ONDERDELEN OF SYSTEMEN VAN EEN SCHIP

Voor nieuwe onderdelen of systemen waarvoor innovatiesteun kan worden verleend, komen de volgende kosten in aanmerking in zoverre zij strikt beperkt blijven tot de innovatie:

a)

de kosten voor het ontwerp en de ontwikkeling;

b)

de kosten voor het testen van het innoverende onderdeel en proefmodellen;

c)

de kosten voor materialen en uitrusting;

d)

in uitzonderlijke gevallen, de kosten voor de bouw en de installatie van een nieuw onderdeel of systeem dat noodzakelijk is om de innovatie te valideren, voor zover deze kosten beperkt zijn tot het strikt noodzakelijke minimum.

3.   NIEUWE PROCESSEN

Voor nieuwe processen waarvoor innovatiesteun kan worden verleend, komen de volgende kosten in aanmerking in zoverre zij strikt verband houden met het innoverende proces:

a)

de kosten voor het ontwerp en de ontwikkeling;

b)

de kosten voor materialen en uitrusting;

c)

indien van toepassing, de kosten voor het testen van het nieuwe proces;

d)

de kosten voor haalbaarheidsonderzoeken die binnen 12 maanden vóór de steunaanvraag zijn uitgevoerd.


Rekenkamer

14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 364/14


Speciaal verslag nr. 12/2011 „Hebben de EU-maatregelen bijgedragen tot de aanpassing van de capaciteit van de vissersvloten aan de beschikbare vangstmogelijkheden?”

2011/C 364/07

De Europese Rekenkamer deelt u mede dat haar Speciaal verslag nr. 12/2011 „Hebben de EU-maatregelen bijgedragen tot de aanpassing van de capaciteit van de vissersvloten aan de beschikbare vangstmogelijkheden?” zojuist gepubliceerd is.

Het verslag kan worden ingezien op of gedownload van de website van de Europese Rekenkamer: http://www.eca.europa.eu

Het verslag is op aanvraag gratis in papieren vorm verkrijgbaar bij de Rekenkamer:

Europese Rekenkamer

Eenheid „Controle: productie van verslagen”

12, rue Alcide de Gasperi

1615 Luxembourg

LUXEMBOURG

Tel. +352 4398-1

E-mail: euraud@eca.europa.eu

of door het invullen van een elektronische bestelbon bij EU-Bookshop.


V Adviezen

BESTUURLIJKE PROCEDURES

Europese Commissie

14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 364/15


Oproep tot het indienen van voorstellen 2011 — Programma Europa voor de burger (2007-2013)

Tenuitvoerlegging van de programma-acties: Actieve burgers voor Europa, Actieve civiele samenleving in Europa en Actief Europees gedenken

2011/C 364/08

INLEIDING

Deze oproep tot het indienen van voorstellen is gebaseerd op Besluit nr. 1904/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling voor de periode 2007-2013 van het Programma Europa voor de burger ter bevordering van een actief Europees burgerschap (1). De gedetailleerde voorwaarden van deze oproep tot het indienen van voorstellen zijn te vinden in de programmagids van het programma „Europa voor de burger” op de Europa-website (zie punt VII). De programmagids maakt integraal deel uit van deze oproep tot het indienen van voorstellen.

I.   Doelstellingen

Het programma Europa voor de burger heeft de volgende specifieke doelstellingen:

mensen uit lokale gemeenschappen in heel Europa samenbrengen om ervaringen, opvattingen en waarden uit te wisselen, van de geschiedenis te leren en aan de toekomst te bouwen;

acties, debatten en reflectie over het Europees burgerschap en de Europese democratie, gedeelde waarden, gemeenschappelijke geschiedenis en cultuur stimuleren door samenwerking tussen maatschappelijke organisaties op Europees niveau;

Europa dichter bij de burgers brengen door de waarden en prestaties van Europa uit te dragen en de herinnering aan het verleden levend te houden;

de wisselwerking tussen burgers en maatschappelijke organisaties uit alle deelnemende landen stimuleren, door de interculturele dialoog te bevorderen en zowel de verscheidenheid als de eenheid van Europa te benadrukken, met bijzondere aandacht voor activiteiten die burgers uit lidstaten van de Europese Unie in haar samenstelling op 30 april 2004 en burgers uit lidstaten die na die datum zijn toegetreden, nader tot elkaar beogen te brengen.

II.   In aanmerking komende gegadigden

Het programma staat open voor alle partijen die een actief Europees burgerschap bevorderen in een van de deelnemende landen op voorwaarde dat zij:

een overheidsorgaan zijn, of

een organisatie zonder winstoogmerk met een wettelijke status (rechtspersoon) zijn.

Iedere actie van het programma richt zich echter op een specifieke groep organisaties. Daarom is in de programmagids voor iedere maatregel of submaatregel precies aangegeven welke organisaties in aanmerking komen.

Landen die aan het programma kunnen deelnemen:

EU-lidstaten (2)

Kroatië,

Albanië,

de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.

III.   In aanmerking komende acties

Het Programma Europa voor de burger steunt projecten die een actief Europees burgerschap bevorderen.

Deze oproep heeft betrekking op de volgende acties van het Programma Europa voor de burger die worden gesteund door middel van twee soorten subsidies: projectsubsidies en exploitatiesubsidies.

Actie 1:   Actieve burgers voor Europa

Maatregel 1:   Stedenbanden

Bij deze maatregel gaat het om activiteiten waarbij directe uitwisselingen tussen Europese burgers plaatsvinden of worden bevorderd via activiteiten in het kader van stedenbanden.

Maatregel 1.1:   Bijeenkomsten in partnersteden (projectsubsidie)

Bij deze maatregel gaat het om activiteiten waarbij directe uitwisselingen tussen Europese burgers plaatsvinden of worden bevorderd via activiteiten in het kader van stedenbanden. Bij het project moeten gemeenten betrokken zijn uit ten minste twee deelnemende landen, waaronder minimaal één EU-lidstaat. Er moeten minimaal 25 internationale deelnemers uit de uitgenodigde gemeenten bij betrokken zijn. De ontmoeting mag niet langer duren dan 21 dagen. De maximale subsidie die wordt toegekend bedraagt 25 000 EUR per project. De minimale subsidie bedraagt 5 000 EUR.

De subsidies voor ontmoetingen van partnersteden zijn bedoeld om de organisatiekosten van de ontvangende stad en de reiskosten van de uitgenodigde deelnemers mede te financieren. De subsidie wordt berekend op basis van vaste tarieven/vaste bedragen.

Maatregel 1.2:   Netwerken van partnersteden (projectsubsidie)

Deze maatregel ondersteunt de ontwikkeling van netwerken die tot stand komen via stedenbanden. Zulke netwerken zijn van belang voor de totstandkoming van een gestructureerde, intensieve en veelzijdige samenwerking tussen gemeenten en kunnen daardoor helpen het effect van het programma zo groot mogelijk te maken. In een project moeten ten minste drie evenementen gepland zijn. Bij een project moeten gemeenten uit ten minste vier deelnemende landen betrokken zijn, waarvan er ten minste één lidstaat van de Europese Unie is. Aan het project moeten ten minste 30 internationale deelnemers uit de genodigde gemeenten deelnemen. Het project mag niet langer duren dan 24 maanden; elk evenement mag niet langer duren dan 21 dagen.

De maximale subsidie voor een project in deze maatregel bedraagt 150 000 EUR. De minimale subsidie bedraagt 10 000 EUR. De subsidies zijn gebaseerd op vaste tarieven/vaste bedragen.

Maatregel 2:   „Burgerprojecten” en „Ondersteunende maatregelen”

Maatregel 2.1:   Burgerprojecten (projectsubsidie)

Deze maatregel stelt een grote uitdaging voor de hedendaagse Europese Unie aan de orde: hoe kan de kloof tussen burgers en de Europese Unie worden gedicht? Doel is de verkenning van originele en innovatieve methoden die de participatie van burgers kunnen aanmoedigen en die de dialoog tussen Europese burgers en de instellingen van de Europese Unie kunnen stimuleren.

Bij een project moeten ten minste vijf deelnemende landen betrokken zijn, waaronder ten minste één lidstaat van de Europese Unie. Bij een project moeten ten minste 200 deelnemers betrokken zijn. Het project mag niet langer duren dan 12 maanden.

Het bedrag van de subsidie wordt berekend op basis van een sluitende en gedetailleerde geraamde begroting in euro. De subsidie mag niet hoger zijn dan 60 % van de subsidiabele kosten voor de desbetreffende actie. De minimale subsidie bedraagt 100 000 EUR. De maximale subsidie die voor een project in het kader van deze maatregel kan worden toegewezen bedraagt 250 000 EUR.

Maatregel 2.2:   Ondersteunende maatregelen (projectsubsidie)

In het kader van deze maatregel wordt steun verleend aan activiteiten die kunnen leiden tot de vorming van langlopende partnerschappen en netwerken met een groot bereik onder uiteenlopende belanghebbenden die een actief Europees burgerschap bevorderen en er aldus toe bijdragen dat de doelstellingen van het programma meer respons krijgen en dat het effect van het programma in het algemeen zo groot mogelijk is.

Bij het project moeten ten minste twee deelnemende landen betrokken zijn, waaronder ten minste één EU-lidstaat. Het project mag niet langer dan 12 maanden duren. Er moeten ten minste twee evenementen per project worden gepland.

Het bedrag van de subsidie wordt berekend op basis van een sluitende en gedetailleerde geraamde begroting in euro. De subsidie mag niet hoger zijn dan 80 % van de subsidiabele kosten voor de desbetreffende actie. De minimale subsidie bedraagt 30 000 EUR. De maximale subsidie die voor een project in het kader van deze maatregel kan worden toegewezen bedraagt 100 000 EUR.

Actie 2:   Actieve civiele samenleving in Europa

Maatregelen 1 en 2:   Structurele steun voor Europese organisaties die onderzoek naar overheidsbeleid doen en voor maatschappelijke organisaties op Europees niveau (exploitatiesubsidies (3))

Maatregel 1— Structurele steun voor Europese organisaties die onderzoek naar overheidsbeleid doen (denktanks) — beoogt het werk van Europese organisaties te ondersteunen die onderzoek naar overheidsbeleid doen (denktanks) en die nieuwe ideeën en overwegingen kunnen inbrengen over Europese vraagstukken, actief burgerschap op Europees niveau of Europese waarden.

Maatregel 2— Structurele steun voor maatschappelijke organisaties op Europees niveau — beoogt maatschappelijke organisaties op Europees niveau de institutionele capaciteit en stabiliteit te bieden om hun activiteiten op Europees niveau te ontwikkelen. Het doel is bij te dragen aan een gestructureerde, samenhangende en actieve civiele samenleving op Europees niveau.

De subsidiabele periode moet samenvallen met het begrotingsjaar van de aanvrager, wat moet worden aangetoond met gecertificeerde jaarrekeningen van de organisatie. Als het begrotingsjaar van de aanvrager samenvalt met het kalenderjaar, loopt de subsidiabele periode van 1 januari tot 31 december. Voor aanvragers met een begrotingsjaar dat niet samenvalt met hun kalenderjaar, duurt de subsidiabele periode 12 maanden te rekenen vanaf de eerste dag van hun begrotingsjaar.

De subsidie kan op twee manieren worden berekend:

a)

Vaste tarieven/vaste bedragen.

b)

Begroting op basis van reële kosten. Het bedrag van de subsidie zal worden berekend op basis van een sluitende, gedetailleerde kostenraming in euro. De toegekende subsidie mag niet hoger zijn dan 80 % van de subsidiabele kosten van de desbetreffende actie.

De maximumsubsidie bedraagt 100 000 EUR.

Maatregel 3:   Steun voor projecten waartoe maatschappelijke organisaties de aanzet hebben gegeven (projectsubsidie)

Met deze maatregel wordt beoogd concrete projecten te steunen van maatschappelijke organisaties uit verschillende deelnemende landen. Deze projecten moeten leiden tot meer bewustwording ten aanzien van vraagstukken van Europees belang en bijdragen tot meer wederzijds begrip onder uiteenlopende culturen en het bepalen van gemeenschappelijke waarden door samenwerking op Europees niveau.

Bij een project moeten ten minste twee deelnemende landen betrokken zijn, waaronder ten minste één EU-lidstaat. Het project mag niet langer duren dan 18 maanden.

De subsidie kan worden berekend aan de hand van twee verschillende methoden, die elk hun eigen benadering kennen en waarvoor specifieke regels gelden:

a)

Vaste tarieven/vaste bedragen.

b)

Begroting op basis van reële kosten. De aangevraagde subsidie mag in dat geval niet hoger uitvallen dan 70 % van de subsidiabele kosten van de desbetreffende actie.

De maximumsubsidie bedraagt 150 000 EUR. De minimaal toegekende subsidie is 10 000 EUR.

Organisaties die zich bezighouden met kwesties van algemeen Europees belang en die geselecteerd zijn voor een exploitatiesubsidie in 2012 onder de maatregelen 1 en 2 van actie 2, komen niet in aanmerking voor subsidies in het kader van deze maatregel in 2012.

Actie 4:   Actief Europees gedenken (projectsubsidie)

Het doel van de projecten die in het kader van deze actie worden gesteund, is de herinnering aan de slachtoffers van het nazisme en het stalinisme levend te houden en te zorgen voor meer kennis en begrip bij huidige en toekomstige generaties over wat er is gebeurd in de kampen en op andere plaatsen waar burgers op grote schaal uitgeroeid werden, en waarom.

Een project mag niet langer duren dan 18 maanden.

De subsidie kan worden berekend aan de hand van twee verschillende methoden:

a)

Vaste tarieven/vaste bedragen.

b)

Begroting op basis van reële kosten. De aangevraagde subsidie mag in dat geval niet hoger uitvallen dan 70 % van de subsidiabele kosten van de desbetreffende actie.

De maximumsubsidie bedraagt 100 000 EUR. De minimaal toegekende subsidie is 10 000 EUR.

IV.   Toekenningscriteria

Voor projectsubsidies:

Kwalitatieve criteria (80 % van de toe te kennen punten):

de relevantie van het project voor de doelstellingen en prioriteiten van het programma (25 %),

de kwaliteit van het project en de voorgestelde methoden (25 %),

de impact (15 %),

de zichtbaarheid en follow-up (15 %).

Kwantitatieve criteria (20 % van de toe te kennen punten):

geografische impact (10 %),

doelgroep (10 %).

Gezien de ondersteunende functie, het feit dat enkele landen duidelijk ondervertegenwoordigd zijn, en onverminderd het beginsel van gelijke behandeling ten aanzien van de kwaliteit, behouden de Commissie en het Uitvoerend Agentschap zich het recht voor om te zorgen voor een evenwichtige geografische verspreiding van de geselecteerde projecten voor elke actie.

Voor exploitatiesubsidies:

Kwalitatieve criteria (80 % van de toe te kennen punten):

de relevantie van het project voor de doelstellingen en prioriteiten van het programma Europa voor de burger (30 %),

de adequaatheid, samenhang en volledigheid van het werkprogramma (20 %),

de impact van het werkprogramma (10 %),

de toegevoegde waarde voor Europa (10 %).

de zichtbaarheid van de activiteiten en de verspreiding en aanwending van de resultaten voor Europese burgers en andere belanghebbende partijen (10 %),

Kwantitatieve criteria (20 % van de toe te kennen punten):

geografische impact (10 %),

doelgroep (10 %).

Gezien de ondersteunende functie, behouden de Commissie en het Uitvoerend Agentschap zich het recht voor om te zorgen voor een evenwichtige geografische verspreiding van de geselecteerde projecten voor elke actie.

V.   Begroting

Geplande begroting 2012 voor de volgende acties

Actie 1 Maatregel 1.1

Bijeenkomsten in partnersteden

6 107 000 EUR

Actie 1 Maatregel 1.2

De vorming van thematische netwerken tussen partnersteden

4 528 000 EUR

Actie 1 Maatregel 2.1

Burgerprojecten

1 308 000 EUR

Actie 1 Maatregel 2.2

Ondersteunende maatregelen

805 000 EUR

Actie 2 Maatregel 3

Steun voor projecten waartoe maatschappelijke organisaties de aanzet hebben gegeven

2 807 000 EUR

Actie 4

Actief Europees gedenken

2 414 000 EUR

De uitvoering van deze oproep tot het indienen van voorstellen hangt af van de goedkeuring van de EU-begroting voor het jaar 2012 door de begrotingsautoriteit.

VI.   Uiterste datum voor het indienen van aanvragen

Acties

Uiterste datum voor indiening

Actie 1 Maatregel 1.1

Bijeenkomsten in partnersteden

1 februari

1 juni

1 september

Actie 1 Maatregel 1.2

De vorming van thematische netwerken tussen partnersteden

1 februari

1 september

Actie 1 Maatregel 2.1

Burgerprojecten

1 juni

Actie 1 Maatregel 2.2

Ondersteunende maatregelen

1 juni

Actie 2 Maatregelen 1 en 2

Structurele steun voor Europese organisaties die onderzoek naar overheidsbeleid doen (denktanks) en voor maatschappelijke organisaties op Europees niveau

15 oktober

Actie 2 Maatregel 3

Steun voor projecten waartoe maatschappelijke organisaties de aanzet hebben gegeven

1 februari

Actie 4

Actief Europees gedenken

1 juni

Aanvragen moeten worden ingediend vóór 12.00 uur 's middags (Brusselse tijd) op de uiterste datum voor het indienen van een aanvraag. Als deze datum in een weekend valt, moet de 1e werkdag na het weekend worden beschouwd als de uiterste datum voor indiening van de aanvraag.

Aanvragen moeten naar het volgende adres worden gestuurd:

EACEA

Eenheid P7 Burgerschap

Aanvragen — „Maatregel XXX”

Bourgetlaan 1 (BOUR 01/04A)

1140 Brussel

BELGIË

Alleen voorstellen die worden ingediend op het officiële elektronische aanvraagformulier (eForm), ingevuld en ondertekend door de persoon die gemachtigd is om wettelijk te handelen namens de aanvrager, zullen in aanmerking worden genomen.

Aanvragen die worden ingediend op papier per post, fax of e-mail worden niet in behandeling genomen.

VII.   Nadere informatie

De uitvoerige voorwaarden voor het indienen van projectvoorstellen en de aanvraagformulieren zijn te vinden in de gids van het programma „Europa voor de burger” met zijn laatste wijzigingen op de volgende websites:

http://ec.europa.eu/citizenship/index_en.html

Uitvoerend Agentschap Onderwijs, audiovisuele media en cultuur:

http://eacea.ec.europa.eu/citizenship/index_en.htm


(1)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 32.

(2)  De 27 EU-lidstaten: België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk en Zweden.

(3)  Deze oproep tot het indienen van voorstellen betreft de jaarlijkse exploitatiesubsidies voor het begrotingsjaar 2013.


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 364/21


Bekendmaking overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad in zaak COMP/39.654 — Reuters Instrument Codes (RIC's)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 9391)

(Voor de EER relevante tekst)

2011/C 364/09

1.   INLEIDING

(1)

Overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 (1), kan de Commissie, wanneer zij voornemens is een besluit tot beëindiging van een inbreuk vast te stellen, en de betrokken ondernemingen toezeggingen doen om tegemoet te komen aan de punten van zorg die de Commissie hun in haar voorlopige beoordeling te kennen heeft gegeven, ten aanzien van deze ondernemingen bij besluit die toezeggingen een verbindend karakter verlenen. Het besluit kan voor een bepaalde periode worden vastgesteld en bevat de conclusie dat er niet langer gronden voor een optreden van de Commissie bestaan. Overeenkomstig artikel 27, lid 4, van dezelfde verordening maakt de Commissie een beknopte samenvatting van de zaak en de hoofdlijnen van de toezeggingen bekend. Belanghebbende derden kunnen hun opmerkingen meedelen binnen de door de Commissie vastgestelde termijn.

2.   SAMENVATTING VAN DE ZAAK

(2)

Op 19 september 2011 heeft de Commissie een voorlopige beoordeling in de zin van artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 vastgesteld. Die beoordeling betrof de sector voor financiële informatiediensten, meer bepaald de markt voor geconsolideerde realtime datafeeds (2). Deze was gericht tot Thomson Reuters Corporation en de ondernemingen die al dan niet middellijk onder haar zeggenschap stonden, daaronder begrepen Thomson Reuters Limited, (hierna tezamen „Thomson Reuters” genoemd). De Commissie maakte zich zorgen dat bepaalde van de licentieringspraktijken van Thomson Reuters voor Reuters Instrument Codes (hierna „RIC's” genoemd) een schending van artikel 102 VWEU kunnen inhouden (3). Op 30 oktober 2009 is de procedure ten aanzien van Thomson Reuters ingeleid.

(3)

Volgens de voorlopige beoordeling heeft Thomson Reuters een machtspositie op de wereldwijde markt voor geconsolideerde realtime datafeeds.

(4)

Thomson Reuters kan misbruik gemaakt hebben van haar machtspositie door haar klanten beperkingen op te leggen ten aanzien van het gebruik van RIC's. Het is namelijk zo dat Thomson Reuters: a) haar klanten verbiedt om RIC's te gebruiken om data op te halen uit geconsolideerde realtime datafeeds van andere aanbieders, en b) derden belet om mapping tabellen te creëren en te onderhouden waarin RIC's zijn verwerkt zodat de systemen van klanten van Thomson Reuters interoperabel worden met geconsolideerde realtime datafeeds van andere aanbieders (4).

(5)

Deze beperkingen lijken aanzienlijke barrières te creëren voor de overschakeling naar andere aanbieders. Klanten van Thomson Reuters maken in hun servertoepassingen intensief gebruik van RIC's en de medewerkers die deze toepassingen opereren, zijn vertrouwd geraakt met de RIC-sigla. Door de beperkingen die Thomson Reuters oplegt, zou, in gevallen waarin RIC's embedded geraakt zijn in servertoepassingen, een overschakeling naar andere aanbieders betekenen dat de RIC's moeten worden verwijderd en die toepassingen opnieuw moeten worden gecodeerd om de RIC's te vervangen door alternatieve sigla. Dit is een lastige en vaak bijzonder dure exercitie. Het voorlopige standpunt van de Commissie is dat Thomson Reuters in de praktijk haar bestaande afnemers van geconsolideerde realtime datafeeds die RIC's in hun toepassingen hebben „ge-embedded”, daarmee heeft klemgezet. Daardoor is het voor andere aanbieders van geconsolideerde realtime datafeeds niet mogelijk daadwerkelijk met Thomson Reuters te concurreren op de markt voor geconsolideerde realtime datafeeds.

3.   HOOFDLIJNEN VAN DE GEDANE TOEZEGGINGEN

(6)

Thomson Reuters is het met de voorlopige beoordeling van de Commissie niet eens. Niettemin heeft de onderneming toezeggingen gedaan in de zin van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003 om aan de mededingingsbezwaren van de Commissie tegemoet te komen. De toezeggingen die Thomson Reuters heeft gedaan (hierna kortweg „de toezeggingen” genoemd), worden hierna kort samengevat. Van deze toezeggingen wordt een volledige, niet-vertrouwelijke versie in het Engels bekendgemaakt op de website van directoraat-generaal Concurrentie op het volgende adres: http://ec.europa.eu/competition/index_en.html

(7)

De toezeggingen bestaan erin dat een licentie wordt aangeboden aan bestaande en toekomstige klanten van de RT Service (5) van Thomson Reuters (een Extended RIC Licentie, hierna „ERL” genoemd (6)), waarmee zij extra gebruiksrechten krijgen voor RIC-sigla. Hiermee zouden zij, tegen een maandelijkse licentievergoeding, RIC's kunnen gebruiken om realtime financiële data te selecteren uit geconsolideerde realtime datafeeds afkomstig van concurrenten van Thomson Reuters, zodat zij voor hun servertoepassingen gedeeltelijk of volledig kunnen overschakelen naar andere aanbieders van geconsolideerde realtime datafeeds. Daarnaast zou Thomson Reuters ERL-licentienemers regelmatige updates verschaffen van de betrokken RIC's, in voorkomend geval met de aan de RIC gekoppelde noodzakelijke informatie (nl. het relevante handelsplatform, de informatiebron, de officiële code, de valuta en/of beschrijving).

(8)

Deze toezeggingen gelden voor: i) klanten die, geheel of ten dele, willen overschakelen van de geconsolideerde real-time datafeeds van Thomson Reuters naar een alternatieve geconsolideerde realtime datafeed, en ii) klanten die, naast de RT-Service van Thomson Reuters, bij een andere partij een abonnement nemen op geconsolideerde realtime datafeeds (bijvoorbeeld als backupoplossing bij een onvoorziene uitval of om de functionaliteiten en betrouwbaarheid van nieuwe geconsolideerde realtime datafeeds te kunnen testen). In het geval van een gedeeltelijke overschakeling verbindt Thomson Reuters zich ertoe om niet te discrimineren ten aanzien van klanten die overschakelen naar andere aanbieder(s) van geconsolideerde realtime datafeeds wat betreft de voorwaarden waarop de geconsolideerde realtime datafeeds van Thomson Reuters worden verleend (7).

(9)

De verruimde licentie voor RIC-sigla is een eeuwigdurende licentie en zal in het kader van de toezeggingen beschikbaar worden gesteld voor een periode van vijf jaar. Dit betekent dat een klant de verruimde licentie voor RIC-sigla kan krijgen binnen een periode van vijf jaar, maar dat hij deze licentie daarna zonder enige beperking in de tijd kan gebruiken, mits de betrokken vergoeding is betaald en de overige licentievoorwaarden in acht worden genomen.

(10)

Deze corrigerende maatregel zou gelden voor alle RIC-sigla die rechtstreeks verband houden met de prijs van een individueel financieel instrument of met een waarde voor een index die in de RT-Service van Thomson Reuters is opgenomen — dus onder meer voor: i) gegevens van beurzen en multilaterale handelsfaciliteiten (MTF's), en ii) de meeste onderhands (OTC) verhandelde instrumenten die niet op beurzen of MTF's zijn genoteerd (8). Alleen RIC's voor OTC-verhandelde instrumenten waarvoor Thomson Reuters de data van één contributor betrekt die aan de hand van de RIC kan worden geïdentificeerd (single source RIC's), vallen buiten de toezeggingen (9).

(11)

Voorts zal Thomson Reuters de informatie verschaffen die nodig is om klanten te helpen RIC's te cross-referencen met de sigla van andere aanbieders. Met de gedane toezeggingen zouden klanten ook een beroep moeten kunnen doen op externe ontwikkelaars om tools te ontwikkelen om de overschakeling mogelijk te helpen maken. Bovendien zouden deze externe ontwikkelaars ook de toestemming krijgen om de software te gebruiken die zij hebben ontwikkeld voor meerdere klanten indien elk van die klanten een abonnement op de ERL heeft lopen. Deze derden zouden echter geen rechten verwerven op de RIC-sigla zelf.

(12)

Thomson Reuters heeft ook al andere soorten licenties op commerciële voorwaarden verleend, die niet in de ERL zijn opgenomen. Zo vereist de ontwikkeling van overschakelingstools een licentie van Thomson Reuters voor ontwikkelingsrechten. Voorts verleent Thomson Reuters een Transaction Processing Licence aan klanten die RIC's willen gebruiken als identifiers voor Straight Through Processing (STP). Hier gaat het bijvoorbeeld om de verdere distributie door klanten van Thomson Reuters van RIC's aan andere partijen. Thomson Reuters verbindt zich ertoe niet te discrimineren tegen haar klanten die overschakelen naar andere aanbieder(s) van geconsolideerde realtime datafeeds op de voorwaarden van die andere licenties, of tegen derden die software of technologie ontwikkelen waarmee ERL-licentienemers kunnen overschakelen (10).

(13)

Geografisch gezien is de voorgestelde licentie in beginsel beperkt tot toepassingen van klanten die dienen voor activiteiten binnen de EER. Niettemin vallen toepassingen voor activiteiten buiten dat gebied ook onder deze toezeggingen indien zulks „redelijkerwijs noodzakelijk” is om de EER-activiteiten (11) van de klanten daadwerkelijk te kunnen overschakelen. Thomson Reuters heeft een reeks voorbeelden gegeven van gevallen waarin deze voorwaarde geacht wordt te zijn vervuld. Deze voorbeelden zijn in de toezeggingen opgenomen als bijlage IV.

(14)

De maandelijkse ERL-licentievergoedingen die Thomson Reuters wil berekenen, zijn een afspiegeling van de structuur van de commerciële voorwaarden voor de data die zij momenteel levert voor gebruik in servertoepassingen (12). Deze vergoedingen zijn gebaseerd op het aantal RIC-sigla waarvoor een klant een licentie wil om voor bepaalde zakelijke activiteiten deze data bij een concurrent te kunnen ophalen. De vergoedingen dekken de additionele gebruiksrechten op de RIC-sigla en de kosten van de dienstverlening die Thomson Reuters haar klanten levert in het kader van de toezeggingen. Volgens Thomson Reuters vertegenwoordigt de hoogte van de vergoeding een klein percentage van het tarief voor geconsolideerde realtime datafeeds van Thomson Reuters voor hetzelfde aantal gelicentieerde RIC's en het gebruik daarvan. De tariefschaal omvat ook een minimumvergoeding van 750 USD per maand. Nadere gegevens over de tariefstructuur voor de ERL zijn te vinden in de niet-vertrouwelijke versie van de toezeggingen zoals die zijn bekendgemaakt op de website van directoraat-generaal Concurrentie (bijlage I).

4.   UITNODIGING OM OPMERKINGEN TE MAKEN

(15)

De Commissie is voornemens om, onder voorbehoud van een markttoets, een besluit op grond van artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 vast te stellen waarmee de hierboven samengevatte toezeggingen die op de website van het directoraat-generaal Concurrentie zijn bekendgemaakt, verbindend worden verklaard. Bij substantiële wijzigingen in de toezeggingen zal een nieuwe markttoets plaatsvinden.

(16)

Overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003 nodigt de Commissie belanghebbende derden uit hun opmerkingen over deze toezeggingen te maken.

(17)

Daarnaast verzoekt de Commissie belanghebbenden met name hun standpunt kenbaar te maken ten aanzien van de volgende vragen met betrekking tot de overschakeling door een klant van een servertoepassing die op de Thomson Reuters RT-Service is gebaseerd, naar een alternatieve aanbieder van geconsolideerde realtime datafeeds:

a)

Doet de hoogte van de vergoedingen — daaronder begrepen de minimumvergoeding — de aan de overschakeling van sigla verbonden kosten voldoende dalen om het voor klanten van Thomson Reuters een levensvatbare optie te maken om, mochten zij dat willen, over te schakelen naar een andere aanbieder? Geeft u ons ramingen voor de volgende elementen:

i)

de ERL-vergoedingen die uw onderneming moet betalen indien zij — geheel of ten dele — overschakelt van geconsolideerde realtime datafeeds van Thomson Reuters;

ii)

het aandeel dat de ERL-vergoedingen vertegenwoordigen in de initiële vergoeding voor geconsolideerde realtime datafeeds (telkens inclusief eventuele kortingen) die uw onderneming nu aan Thomson Reuters betaalt: i) 1-3 %; ii) 4-6 %; iii) 7-9 %, of iv) meer dan 10 %, en

iii)

de vergoedingscategorie die voor uw onderneming per maand per zakelijke activiteit zou gaan gelden (zie de tariefstructuur in bijlage I bij de toezeggingen).

b)

Vindt u regelmatige updates van de RIC's een essentieel onderdeel van de ERL-licentie dat nodig is om uw onderneming te helpen over te schakelen naar andere aanbieders van geconsolideerde realtime datafeeds?

c)

Vindt u de beperking van de ERL tot de overschakeling van servertoepassingen (zonder dat het gebruik ervan door menselijke gebruikers daar specifiek onder valt) voldoende als corrigerende maatregel voor de bezwaren die de Commissie hier ten aanzien van RIC's heeft geformuleerd?

d)

De toezeggingen zijn geografisch in reikwijdte beperkt tot servertoepassingen voor activiteiten binnen de EER. Zij omvatten ook servertoepassingen voor activiteiten elders indien dat „redelijkerwijs noodzakelijk is”. Vindt u dit voldoende om activiteiten in de EER te laten profiteren van de toezeggingen en, desgewenst, te helpen veranderen van aanbieder? Zo nee, leg dan uit waarom het voorgestelde geografische toepassingsbereik een rem zou zetten op uw mogelijkheden om voor uw activiteiten in de EER van aanbieder te veranderen. Geef in voorkomend geval nog andere voorbeelden dan die welke Thomson Reuters in bijlage IV zelf heeft gegeven.

e)

Volgens Thomson Reuters zijn de RIC's die onder de corrigerende maatregel vallen, goed voor 95 % van de globale liquiditeit. Thomson Reuters geeft aan dat het noodzakelijk noch werkbaar is om in de corrigerende maatregel ook OTC RIC's op te nemen waarmee slechts een individuele contributor en diens prijs wordt geïdentificeerd. Bent u het ermee eens dat dit kan volstaan als een daadwerkelijk corrigerende maatregel?

f)

Geef informatie over eventuele derde partijen die in staat zijn en/of de zakelijke prikkel hebben om tools te ontwikkelen waarmee klanten gemakkelijk kunnen overschakelen. Geef zo mogelijk een raming van de verwachte omvang van de kosten voor klanten van dit soort dienst.

g)

Vindt u de non-discriminatiebepalingen in de toezeggingen van Thomson Reuters ten aanzien van andere licenties (zie de punten 8 en 12 hierboven) voldoende en passend voor: i) klanten die naar een andere aanbieder willen overschakelen, en ii) externe ontwikkelaars die het overschakelen willen ondersteunen?

(18)

Onderbouwt u bij voorkeur uw antwoorden en opmerkingen en geeft u daarbij de relevante feiten. Indien een onderdeel van de voorgestelde toezeggingen volgens u problemen oplevert, kunt u dan een mogelijke oplossing voorstellen?

(19)

De termijn voor het indienen van opmerkingen is zes weken vanaf de datum van publicatie van deze bekendmaking. Belanghebbenden wordt verzocht ook een niet-vertrouwelijke versie van hun opmerkingen in te dienen waarin bedrijfsgevoelige informatie en andere vertrouwelijke passages zijn geschrapt en vervangen door een niet-vertrouwelijke samenvatting of door de vermelding „bedrijfsgevoelige informatie” of „vertrouwelijk”.

(20)

Uw opmerkingen kunt u, onder vermelding van het referentienummer „Zaak COMP/39.654 — RICs”, naar de Commissie zenden per e-mail (COMP-GREFFE-ANTITRUST@ec.europa.eu), per faxbericht (+32 22950128) of per post aan het volgende adres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Antitrust Griffie

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1. — Vanaf 1 december 2009 zijn de artikelen 81 en 82 VEG respectievelijk de artikelen 101 en 102 VWEU geworden. De bepalingen in beide verdragen zijn inhoudelijk identiek. In het kader van dit besluit moeten verwijzingen naar de artikelen 101 en 102 VWEU waar nodig worden begrepen als verwijzingen naar, respectievelijk, de artikelen 81 en 82 VEG.

(2)  Deze zaak betreft meer bepaald geconsolideerde realtime datafeeds; zij betreft niet realtimedata die via desktopproducten worden verschaft.

(3)  Volgens Thomson Reuters zijn RIC's alfanumerieke codes die het retrieval-mechanisme zijn dat Thomson Reuters heeft uitgewerkt en aan haar klanten verschaft als een integrerend onderdeel van hun Thomson Reuters financiële informatiediensten; daarmee kunnen dezen een gestructureerde set van gerelateerde data-items uit de realtime dataverzamelingen en het distributienetwerk van Thomson Reuters (IDN Integrated Data Network) identificeren, daarin navigeren en deze ophalen.

(4)  Volgens Thomson Reuters belet zij haar afnemers van geconsolideerde realtime datafeeds niet om RIC's te cross-referencen met de sigla van andere aanbieders, zolang de daaruit ontstane database of mapping tabel niet wordt gebruikt om data op te halen bij een andere aanbieder. Met andere woorden, Thomson Reuters verbiedt niet dat mapping tabellen als dusdanig worden aangemaakt, maar verzet zich wel tegen het al dan niet rechtstreekse gebruik van RIC's om realtime data van andere aanbieders op te halen.

(5)  Thomson Reuters biedt haar geconsolideerde realtime marktdatafeeds aan onder de naam Thomson Reuters Real-time Service (hierna „RT Service” genoemd) (voordien bekend als Reuters Datascope Real-Time Service of RDRT) voor gebruik in servertoepassingen.

(6)  Zie bijlage II bij de toezeggingen.

(7)  Zie artikel 6.4.2 van de toezeggingen.

(8)  Volgens Thomson Reuters vertegenwoordigen samengestelde RIC's die één geaggregeerde prijs van alle erkende informatieleveranciers (contributors) vormen waarmee financiële instrumenten worden geïdentificeerd (aggregated contributed RIC's), meer dan 95 % van de globale liquiditeit en vallen zij onder de toepassing van de toezeggingen.

(9)  Volgens Thomson Reuters maken OTC-verhandelde instrumenten waarvoor Thomson Reuters data betrekt bij één bron, minder dan 5 % uit van de globale liquiditeit.

(10)  Zie de artikelen 6.4 en 6.5 van de toezeggingen.

(11)  In de toezeggingen wordt ook Zwitserland tot de EER gerekend.

(12)  Nl. geconsolideerde realtime datafeeds in het kader van de RT-Service.


ANDERE HANDELINGEN

Europese Commissie

14.12.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 364/25


Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

2011/C 364/10

Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad (1) bezwaar aan te tekenen tegen de aanvraag. Bezwaarschriften moeten de Commissie bereiken binnen zes maanden te rekenen vanaf de datum van deze bekendmaking.

SAMENVATTING

VERORDENING (EG) Nr. 510/2006 VAN DE RAAD

„BOVŠKI SIR”

EG-nummer: SI-PDO-0005-0423-29.10.2004

BOB ( X ) BGA ( )

Deze samenvatting bevat de belangrijkste gegevens uit het productdossier ter informatie.

1.   Bevoegde dienst van de lidstaat:

Naam:

Ministrstvo RS za kmetijstvo, gozdarstvo in prehrano

Adres:

Dunajska cesta 22

SI-1000 Ljubljana

SLOVENIJA

Tel.

+386 14789000

Fax

+386 14789055

E-mail:

varnahrana.mkgp@gov.si

2.   Groepering:

Naam:

Društvo rejcev drobnice Bovške

Adres:

Soča 50

SI-5232 Soča

SLOVENIJA

Tel.

+386 53889510

Fax

E-mail:

Samenstelling:

Producenten/verwerkers ( X ) Andere ( )

3.   Productcategorie:

Categorie 1.3:

Kaas

4.   Productdossier:

(samenvatting van de in artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 voorgeschreven gegevens)

4.1.   Naam:

„Bovški sir”

4.2.   Beschrijving van het product:

„Bovški sir” wordt ingedeeld bij de harde, volvette kazen. Hij wordt vervaardigd van rauwe schapenmelk die afkomstig is van het inheemse Bovec-schapenras maar hij kan ook tot 20 % koemelk of geitenmelk bevatten.

De ronde, hele kazen hebben een diameter van 20-26 cm, zijn 8-12 cm hoog en wegen 2,5 tot 4,5 kg. De korst is vast en glad en grijsbruin tot lichtbeige van kleur. De zijden zijn lichtjes bolrond en de hoeken lichtjes afgerond.

De kaas is vast, soepel, compact, laat nette breuklijnen zien, en breekt gemakkelijk maar is niet bros. Hij is uniform grijsbeige van kleur en heeft spaarzaam maar gelijkmatig verspreide gaten ter grootte van een lins of een erwt, en hier en daar kleinere gaatjes en barstjes. De textuur van de rijpere kazen is compacter en breekbaarder.

Het aroma en de smaak zijn vol, intens en lichtjes pikant. Wanneer koemelk of geitenmelk wordt toegevoegd, zijn de smaak en het aroma wat milder.

Bovški sir bevat ten minste 60 % droge stof en 45 % vet in de droge stof.

4.3.   Geografisch gebied:

Het gebied waar de melk voor Bovški sir en ook de kaas wordt geproduceerd is in het noorden en het westen afgebakend door de nationale grens met Italië, van Mali Mangart en Veliki Mangart tot de grensovergang in Učje. Vanaf de grens loopt de perimeter van het gebied door Mali Muzec en Veliki Muzec, omheen geheel Planina Božca naar Na Vrhu, naar Hrib, doorheen Pirovec, Krasji Vrh, Planina Zaprikraj, Zapleč tot Lopatnik en Krn, Mali Šmohor, Bogatin, Vratca tot Lanževica, Mala Vrata, Velika Vrata, Travnik, Malo Špičje en Kanjevec, door Triglav, Luknja, Križ, Prisojnik, Mala Mojstrovka, voorbij Travnik naar Jalovec, Kotovo Sedlo, Mali Mangart en terug naar de nationale grens met Italië. Alle bovengenoemde grensgebieden liggen in het geografische gebied.

4.4.   Bewijs van de oorsprong:

De hierna vermelde procedures en maatregelen worden toegepast om de traceerbaarheid van Bovški sir te garanderen.

Melkproductie: De melk moet geproduceerd worden in het afgebakende geografische gebied. Met het oog op een geschikte rassensamenstelling van het melkveebeslag moet een stamboek worden bijgehouden. De veehouderijen moeten ook de voederrantsoenen en de aankopen van voeder registreren.

Melkophaling: De melk die bestemd is voor de productie van Bovški sir, moet gescheiden van andere melk worden opgehaald en opgeslagen. De hoeveelheden melk (schapen-, geiten- en koemelk) die dagelijks per landbouwbedrijf worden geproduceerd en aangekocht, moeten worden geregistreerd.

Verwerking van de melk: De producenten van de Bovški sir moeten de dagelijks verwerkte hoeveelheden melk en de dagelijks geproduceerde partijen kaas registreren. Eén partij is de hoeveelheid kaas die van één hoeveelheid gestremde melk wordt bereid. Wanneer op een bepaalde datum slechts één partij kaas wordt bereid, wordt deze datum eveneens gebruikt om de partij te benoemen.

Rijping van de kaas: Om de garanderen dat iedere partij kaas ten minste 60 dagen rijpt, moeten de producenten ook de gegevens met betrekking tot de rijping registreren. De datum waarop de kaas wordt geproduceerd, is tevens de datum waarop de rijping van start gaat.

4.5.   Werkwijze voor het verkrijgen van het product:

Bovški sir wordt vervaardigd met rauwe schapenmelk die afkomstig is van het inheemse Bovec-ras, of met een mengsel van schapen-, geiten- en koemelk. Het aandeel geiten- of koemelk mag niet meer bedragen dan 20 % van de totale hoeveelheid melk.

De productie van Bovški sir wordt beperkt tot de lactatieperiode van de dieren die samenvalt met de vegetatieperiode van de weilanden waarop de melkveebeslagen grazen. Het grootste gedeelte van het basisrantsoen tijdens de lactatieperiode van de dieren is afkomstig van de weilanden, hoewel het groenvoer met hooi en kuilvoer kan worden aangevuld. Het basisrantsoen moet goed zijn voor ten minste 75 % van de droge stof van het dagelijkse rantsoen.

Voor de productie van Bovški sir wordt gebruik gemaakt van gerijpte melk waaraan, vóór de stremming, verse melk mag worden toegevoegd. De melk moet gedurende ten minste 12 uur rijpen; hierdoor komt een inheemse microflora tot ontwikkeling en is verzekerd dat de melk een geschikte zuurgraad bereikt. Om de gisting te bespoedigen, mag gebruik worden gemaakt van op het landbouwbedrijf vervaardigde startculturen (hiervoor wordt een kleine hoeveelheid melk ten minste 12 uur bij een hoge temperatuur gerijpt) of van geselecteerde startculturen. Vóór de stremming wordt de melk opgewarmd tot een temperatuur van 35-36 °C. De stremming neemt 30 à 45 minuten in beslag. De wrongel wordt vervolgens tot brokken gesneden die aanvankelijk de grootte hebben van een boon of een erwt en na het drogen de grootte van tarwekorrels. De wrongel wordt overgebracht in vormen en aangedrukt; het persen neemt 4 tot 6 uur in beslag.

Het zouten kan als droogzouten (2 dagen — zouten en twee maal per dag omdraaien) of als nat zouten (gedurende 24 tot 48 uur). Na het zouten wordt ieder kaaswiel gemerkt met de datum waarop de rijping van de kaas is gestart of met de datum waarmee de partij werd benoemd. De rijping van Bovški sir neemt minstens 60 dagen in beslag. Het is zeer belangrijk dat de kaas tijdens de rijping wordt verzorgd (omgedraaid, geborsteld, schoongemaakt).

4.6.   Verband:

Bovški sir is een product dat reeds eeuwen geleden zijn belang had. Uit archeologische vondsten is ook gebleken dat de Bovec regio reeds duizenden jaren geleden werd gekoloniseerd. Derhalve wordt aangenomen dat de kaasmakerij in de hoge Alpenweiden in deze regio drieduizend jaar geleden, in het ijzertijdperk, tot ontwikkeling kwam.

De eerste archiefstukken met betrekking tot Bovec dateren van vóór 1174 terwijl de eerste meldingen over de kaasmakerij in deze regio dateren van de 14de eeuw. Uit kadasters en andere archiefdocumenten uit dit gebied blijkt dat kaas heel wat waard was aangezien de belasting op landbouwbedrijven, de visbelasting enz. berekend werden in hoeveelheden kaas (Rutar, 1882).

De naam Bovški sir (in het Italiaans, Formaggio di Plezo vero) werd voor het eerst vermeld in een uit de stad Videm (Udine — It) afkomstige prijslijst uit 1756 die ook aantoonde dat Bovški sir hogere prijzen haalde dan sommige andere kaassoorten.

De methoden om het vee op de weiden te laten grazen, kaas te maken en de alpenweiden te verzorgen, werden beschreven in „Pašni red” (voorschriften voor de verzorging van de weiden). Dr. Henrik Tuma schreef vóór de eerste wereldoorlog over de „Pašni red” en de werkdag op Zapotok, een alpenweide boven Zadnja Trenta, een uiteenzetting die in de Planinski Vestnik werd gepubliceerd. Hieruit blijkt dat Bovški sir, rekening houdend met de technologische vooruitgang, vandaag de dag nog grotendeels op dezelfde wijze wordt bereid als eeuwen gelden het geval was.

Door de hoge alpenweiden en steile hellingen is er in het geografische gebied weinig plaats voor intensieve landbouw. Het hele geografische gebied is gelegen in een Natura-2000 gebied en een groot gedeelte van het geografische gebied ligt ook in het nationale park Triglav. Het geografische gebied wordt gekenmerkt door een alpien-continentaal klimaat dat ten dele de invloed ondergaat van het mediterrane klimaat dat op zijn beurt het binnenland indringt langs de Soča rivier. Het neerslagniveau is doorheen het jaar hoog (het gemiddelde niveau voor 1961-1990 bedroeg in Bovec 2 735 mm/jaar). Door de hoge toppen in de omgeving, zijn sommige valleien tot twee maanden per jaar verstoken van zonneschijn. Niettegenstaande de overvloedige neerslag, wordt de grasopbrengst regelmatig beperkt door droogte en door strakke winden die de schrale gronden aantasten, waardoor de regio het best geschikt is om schapen en geiten te houden.

De schapenmelk die wordt gebruikt om Bovški sir te produceren, is afkomstig van het inheemse Bovec-ras dat zich eeuwenlang in de bovenvallei van de Soča ontwikkelde en naar de stad Bovec werd genoemd. Het Bovec schapenras is een karakteristiek melkras met een fijne kop en korte oren. Tot op de dag van vandaag wordt bij het fokken ervan een fundamentele doelstelling nagestreefd, namelijk schapen fokken die zijn uitgerust voor de moeilijke omstandigheden waarin ze worden gehouden en die op moeilijk terrein en op alpen- en bergweiden kunnen grazen, en ervoor zorgen dat deze schapen vreedzame en robuuste dieren zijn die een lang leven beschoren is. De melk van Bovec-schapen heeft een hoger vetgehalte in de droge stof dan die van de overige melkrassen in Slovenië hetgeen zowel van invloed is op de kaasopbrengst als op de smaak van de kaas.

Tijdens de lactatieperiode graast het melkvee, de schapen die de melk voor Bovški sir produceren, op weiden doorheen het gehele gebied. De schapen grazen op de traditionele wijze die op financieel vlak tevens de enige haalbare wijze is. Dat wil zeggen dat de schapen tijdens de periode dat zij de melk voor Bovški sir produceren, hoofdzakelijk verse grassen verorberen, hetgeen in grote mate bijdraagt aan de typische smaak en het aroma van Bovški sir. Het weideland kan bogen op een uitzonderlijk diverse flora als gevolg van de hoogteligging, het klimaat en de geologische samenstelling van de bodem. In het geografische gebied nemen planten die typisch zijn voor alpiene, continentale of mediterrane gebieden een belangrijke plaats in.

4.7.   Controlestructuur:

Naam:

Bureau Veritas d.o.o.

Adres:

Linhartova cesta 49 a

SI-1000 Ljubljana

SLOVENIJA

Tel.

+386 14757600

Fax

+386 14757601

E-mail:

info@si.bureauveritas.com

4.8.   Etikettering:

Kazen die aan alle vereisten in het productdossier voldoen, worden gemerkt met de naam van de producent, de benaming „Bovški sir” en het logo van het product (zie hieronder), het desbetreffende EU-logo en het nationale kwaliteitssymbool. Indien gebruik is gemaakt van geiten- of koemelk, moeten de desbetreffende percentages worden vermeld.

De producenten mogen ook vermelden of de kaas langer dan een jaar heeft gerijpt en of hij in een kaasmakerij in het gebergte is geproduceerd.

Image


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.