ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2011.226.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 226

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

54e jaargang
30 juli 2011


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2011/C 226/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 219 van 23.7.2011

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2011/C 226/02

Gevoegde zaken C-65/09 en C-87/09: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 juni 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof en het Amtsgericht Schorndorf — Duitsland) — Gebr. Weber GmbH/Jürgen Wittmer (C-65/09), Ingrid Putz/Medianess Electronics GmbH (C-87/09) (Consumentenbescherming — Verkoop van en garanties voor consumptiegoederen — Richtlijn 1999/44/EG — Artikel 3, leden 2 en 3 — Vervanging van gebrekkig goed als enige vorm van genoegdoening — Door consument reeds geïnstalleerd gebrekkig goed — Verplichting voor verkoper om gebrekkig goed te verwijderen en vervangingsgoed te installeren — Absolute onevenredigheid — Gevolgen)

2

2011/C 226/03

Gevoegde zaken C-71/09 P, C-73/09 P en C-76/09 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 juni 2011 — Comitato Venezia vuole vivere (C-71/09 P), Hotel Cipriani Srl (C-73/09 P), Società Italiana per il gas SpA (Italgas) (C-76/09 P)/Coopservice — Servizi di fiducia Soc. coop. rl, Europese Commissie, Republiek Italië (Hogere voorziening — Beroep tot nietigverklaring — Ontvankelijkheid — Procesbevoegdheid — Procesbelang — Exceptie van litispendentie — Staatssteun — Multisectorale steunregeling — Verlaging van sociale bijdragen — Beschikking 2000/394/EG — Compensatiekarakter — Ongunstige beïnvloeding van intracommunautair handelsverkeer — Invloed op mededinging — Omvang van toetsing — Bewijslast — Motiveringsplicht — Artikel 87, leden 2, sub b, en 3, sub b tot en met d, EG — Verordening (EG) nr. 659/1999 — Artikelen 14 en 15)

3

2011/C 226/04

Zaak C-383/09: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 juni 2011 — Europese Commissie/Franse Republiek (Niet-nakoming — Habitatrichtlijn — Ontoereikende beschermingsmaatregelen voor de diersoort Cricetus cricetus (hamster) — Verslechtering van habitat)

3

2011/C 226/05

Zaak C-401/09 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 juni 2011 — Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE/Europese Centrale Bank (Hogere voorziening — Ontvankelijkheid — Volmacht — Consortium — Overheidsopdrachten — Procedure van gunning via onderhandelingen — Diensten op gebied van IT-advisering en -ontwikkeling — Afwijzing van offerte — Reglement voor procesvoering van Gerecht — Procesbelang — Uitsluitingsgrond — Door nationaal recht voorgeschreven toestemming — Motiveringsplicht)

4

2011/C 226/06

Zaak C-409/09: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 juni 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal de Justiça — Portugal) — José Maria Ambrósio Lavrador, Maria Cândida Olival Ferreira Bonifácio/Companhia de Seguros Fidelidade-Mundial SA (Verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven — Richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG en 90/232/EEG — Recht op vergoeding door verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven — Voorwaarden voor beperking — Bijdrage van slachtoffer tot eigen schade — Risicoaansprakelijkheid — Op minderjarige derde slachtoffer van ongeval toepasselijke bepalingen)

4

2011/C 226/07

Gevoegde zaken C-465/09 P tot en met C-470/09 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 juni 2011 — Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya (C-465/09 P en C-468/09 P), Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava (C-466/09 P en C-469/09 P), Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa (C-467/09 P en C-470/09 P)/Europese Commissie, Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco, Comunidad Autónoma de la Rioja, Confederación Empresarial Vasca (Confebask) (Hogere voorziening — Staatssteun — Beroep tot nietigverklaring — Beslissing tot opening van formele onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 88, lid 2, EG — Daarop volgende eindbeslissingen tot vaststelling van onverenigbaarheid met gemeenschappelijke markt van steunregeling die Spanje in 1993 heeft ten uitvoer gelegd ten gunste van bepaalde recentelijk opgerichte ondernemingen in de provincies Álava, Vizcaya en Guipúzcoa — Vrijstelling van vennootschapsbelasting — Aanhangigheid — Begrip goedgekeurde steun — Gewettigd vertrouwen — Naleving van redelijke termijn — Ontbreken van kennisgeving)

5

2011/C 226/08

Zaak C-52/10: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 juni 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Eleftheri tileorasi A.E. ALTER CHANNEL, Konstantinos Giannikos/Ypourgos Typou kai Meson mazikis Enimerosis, Ethniko Symvoulio Radiotileorasis (Richtlijn 89/552/EEG — Televisieomroepactiviteiten — Artikel 1, sub d — Begrip sluikreclame — Bedoeling — Voorstellen van esthetische tandheelkundige behandeling tijdens televisie-uitzending)

5

2011/C 226/09

Zaak C-87/10: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 juni 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Ordinario di Vicenza — Italië) — Electrosteel Europe sa/Edil Centro SpA (Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Bijzondere bevoegdheid — Artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje — Gerecht van plaats van uitvoering van verbintenis die aan eis ten grondslag ligt — Koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken — Plaats van levering — Contract met clausule,overgave: af fabriek’)

6

2011/C 226/10

Zaak C-115/10: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 juni 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Bíróság — Republiek Hongarije) — Bábolna Mezőgazdasági Termelő, Fejlesztő és Kereskedelmi Zrt./Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal Központi Szerve (Gemeenschappelijk landbouwbeleid — Verordening (EG) nr. 1782/2003 — Aanvullende nationale rechtstreekse steun — Voorwaarden voor toekenning)

6

2011/C 226/11

Zaak C-285/10: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 9 juni 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo — Spanje) — Campsa Estaciones de Servicio SA/Administración del Estado (Zesde btw-richtlijn — Artikelen 11, A, lid 1, en 27 — Maatstaf van heffing — Uitbreiding van regels inzake onttrekkingen tot handelingen tussen verbonden partijen tegen kennelijk lagere prijzen dan normale marktprijzen)

7

2011/C 226/12

Zaak C-351/10: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juni 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Zollamt Linz Wels/Laki DOOEL (Communautair douanewetboek — Toepassingsverordening van douanewetboek — Artikelen 555, lid 1, sub c, en 558, lid 1 — Voertuig dat douanegebied is binnengekomen onder regeling voor tijdelijke invoer met volledige vrijstelling van invoerrechten — Voor intern verkeer gebruikt voertuig — Onregelmatig gebruik — Ontstaan van douaneschuld — Bevoegde nationale autoriteiten voor inning van douanerechten)

7

2011/C 226/13

Zaak C-361/10: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 9 juni 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — België) — Société coopérative à responsabilité limitée Intercommunale Intermosane SCRL, Fédération de l’industrie et du gaz/Belgische Staat (Interne markt — Normen en technische voorschriften — Informatieprocedure op gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende diensten van informatiemaatschappij — Minimale voorschriften inzake veiligheid van bepaalde oude elektrische installaties op arbeidsplaatsen)

8

2011/C 226/14

Zaak C-458/10: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 9 juni 2011 — Europese Commissie/Groothertogdom Luxemburg (Niet-nakoming — Richtlijn 98/83/EG — Voor menselijke consumptie bestemd water — Onvolledige en onjuiste uitvoering)

8

2011/C 226/15

Zaak C-171/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf (Duitsland) op 11 april 2011 — FRA.BO SpA/Deutsche Vereinigung des Gas- und Wasserfaches e.V. (DVGW) — Technisch-Wissenschaftlicher Verein

9

2011/C 226/16

Zaak C-172/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht Ludwigshafen am Rhein (Duitsland) op 11 april 2011 — Georges Erny/Daimler AG — Werk Wörth

9

2011/C 226/17

Zaak C-174/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 13 april 2011 — Finanzamt Steglitz/Ines Zimmermann

10

2011/C 226/18

Zaak C-176/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 14 april 2011 — HIT hoteli, igralnice, turizem d.d. Nova Gorica en HIT LARIX, prirejanje posebnih iger na sreco in turizem d.d./Der Bundesminister für Finanzen

10

2011/C 226/19

Zaak C-194/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Contencioso-Administrativo no 1 de Oviedo (Spanje) op 27 april 2011 — Susana Natividad Martínez Álvarez/Consejería de Presidencia, Justicia e Igualdad del Principado de Asturias

10

2011/C 226/20

Zaak C-206/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 2 mei 2011 — Georg Köck/Schutzverband gegen unlauteren Wettbewerb

11

2011/C 226/21

Zaak C-212/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo (Spanje) op 9 mei 2011 — Jyske Bank Gibraltar Limited/Administración del Estado

11

2011/C 226/22

Zaak C-216/11: Beroep ingesteld op 10 mei 2011 — Europese Commissie/Franse Republiek

11

2011/C 226/23

Zaak C-227/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Haarlem (Nederland) op 16 mei 2011 — DHL Danzas Air & Ocean (Netherlands) BV tegen Inspecteur van de Belastingdienst/Douane West, kantoor Hoofddorp Saturnusstraat

12

2011/C 226/24

Zaak C-237/11: Beroep ingesteld op 19 mei 2011 — Franse Republiek/Europees Parlement

12

2011/C 226/25

Zaak C-238/11: Beroep ingesteld op 19 mei 2011 — Franse Republiek/Europees Parlement

13

2011/C 226/26

Zaak C-239/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 3 maart 2011 door Siemens AG tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 19 mei 2011 in zaak T-110/07, Siemens AG/Europese Commissie

13

2011/C 226/27

Zaak C-250/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Mokestinių Ginčų Komisija Prie Lietuvos Respublikos Vyriausybės (Republiek Litouwen) op 20 mei 2011 — Lietuvos geležinkeliai AB/Vilniaus teritorinė muitinė

14

2011/C 226/28

Zaak C-255/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Geldern (Duitsland) op 24 mei 2011 — Nadine Büsch en Björn Siever/Ryanair Ltd

15

2011/C 226/29

Zaak C-258/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court (Ierland) op 26 mei 2011 — Peter Sweetman, Ierland, Attorney General, Minister for the Environment, Heritage and Local Government/An Bord Pleanála

15

2011/C 226/30

Zaak C-260/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court of the United Kingdom (Verenigd Koninkrijk) op 25 mei 2011 — The Queen op verzoek van David Edwards, Lilian Pallikaropoulos/Environment Agency, First Secretary of State, Secretary of State for Environment, Food and Rural Affairs

16

2011/C 226/31

Zaak C-263/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāts (Republiek Letland) op 26 mei 2011 — Ainārs Rēdlihs/Valsts ieņēmumu dienests

16

2011/C 226/32

Zaak C-267/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 30 mei 2011 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 22 maart 2011 in zaak T-369/07, Republiek Letland/Europese Commissie

17

2011/C 226/33

Zaak C-270/11: Beroep ingesteld op 31 mei 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk Zweden

17

2011/C 226/34

Zaak C-277/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Ireland (Ierland) op 6 juni 2011 — MM/Minister for Justice, Equality and Law Reform, Ierland, Attorney General

18

2011/C 226/35

Zaak C-279/11: Beroep ingesteld op 1 juni 2011 — Europese Commissie/Ierland

18

2011/C 226/36

Zaak C-312/11: Beroep ingesteld op 20 juni 2011 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek

19

 

Gerecht

2011/C 226/37

Zaak T-185/06: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Air liquide/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Waterstofperoxide en natriumperboraat — Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld — Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag — Motiveringsplicht)

20

2011/C 226/38

Zaak T-186/06: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Solvay/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Waterstofperoxide en natriumperboraat — Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Duur van inbreuk — Begrippen overeenkomst en onderling afgestemde feitelijke gedragingen — Toegang tot dossier — Geldboeten — Mededeling inzake medewerking — Gelijke behandeling — Gewettigd vertrouwen — Motiveringsplicht)

20

2011/C 226/39

Zaak T-191/06: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — FMC Foret/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Waterstofperoxide en perboraat — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Duur van inbreuk — Vermoeden van onschuld — Rechten van verdediging — Geldboeten — Verzachtende omstandigheden)

21

2011/C 226/40

Zaak T-192/06: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Caffaro/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Waterstofperoxide en perboraat — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Geldboeten — Verjaring — Gedifferentieerde behandeling — Duur van inbreuk — Verzachtende omstandigheden)

21

2011/C 226/41

Zaak T-194/06: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — SNIA/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Waterstofperoxide en perboraat — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag — Opslorping van onderneming die verantwoordelijk is voor inbreuk — Rechten van verdediging — Overeenstemming tussen mededeling van punten van bezwaar en bestreden beschikking — Motiveringsplicht)

21

2011/C 226/42

Zaak T-195/06: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Solvay Solexis/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Waterstofperoxide en natriumperboraat — Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld — Duur van de inbreuk — Begrippen overeenkomst en onderling afgestemde feitelijke gedraging — Toegang tot dossier — Geldboeten — Gelijke behandeling — Mededeling inzake medewerking — Motiveringsplicht)

22

2011/C 226/43

Zaak T-196/06: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Edison/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Waterstofperoxide en natriumperboraat — Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld — Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag — Motiveringsplicht)

22

2011/C 226/44

Zaak T-197/06: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — FMC/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Waterstofperoxide en perboraat — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag — Rechten van verdediging — Motiveringsplicht)

22

2011/C 226/45

Zaak T-235/07: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Bavaria/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Nederlandse biermarkt — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Bewijs van inbreuk — Toegang tot dossier — Geldboeten — Gelijkheidsbeginsel — Redelijke termijn)

23

2011/C 226/46

Zaak T-240/07: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Heineken Nederland en Heineken/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Nederlandse biermarkt — Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG is vastgesteld — Bewijs van inbreuk — Toegang tot dossier — Geldboete — Gelijkheidsbeginsel — Redelijke termijn)

23

2011/C 226/47

Zaak T-199/08: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Ziegler/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt van internationale verhuisdiensten in België — Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG is vastgesteld — Prijsvaststelling — Marktverdeling — Manipulatie van procedure voor indiening van offertes — Merkbare beïnvloeding van handel — Geldboeten — Richtsnoeren voor berekening van geldboeten van 2006)

24

2011/C 226/48

Gevoegde zaken T-204/08 en T-212/08: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Team Relocations e.a./Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt van internationale verhuisdiensten in België — Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG is vastgesteld — Prijsvaststelling — Marktverdeling — Manipulatie van procedure voor indiening van offertes — Enkele voortgezette inbreuk — Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag — Geldboeten — Richtsnoeren voor berekening van geldboeten van 2006)

24

2011/C 226/49

Gevoegde zaken T-208/08 en T-209/08: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Gosselin Group en Stichting Administratiekantoor Portielje/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt van internationale verhuisdiensten in België — Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG is vastgesteld — Prijsvaststelling — Marktverdeling — Manipulatie van procedure voor indiening van offertes — Enkele voortgezette inbreuk — Begrip onderneming — Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag — Geldboeten — Richtsnoeren voor berekening van geldboeten van 2006 — Zwaarte — Duur)

24

2011/C 226/50

Zaak T-210/08: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Verhuizingen Coppens/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt van internationale verhuisdiensten in België — Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG is vastgesteld — Prijsvaststelling — Marktverdeling — Manipulatie van procedure voor indiening van offertes — Enkele voortgezette inbreuk — Bewijslast)

25

2011/C 226/51

Zaak T-211/08: Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Putters International/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Markt van internationale verhuisdiensten in België — Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG is vastgesteld — Prijsvaststelling — Marktverdeling — Manipulatie van procedure voor indiening van offertes — Enkele voortgezette inbreuk — Geldboeten — Richtsnoeren voor berekening van geldboeten van 2006 — Zwaarte — Duur)

25

2011/C 226/52

Zaak T-76/09: Arrest van het Gerecht van 22 juni 2011 — Mundipharma/BHIM — Asociación Farmaceuticos Mundi (FARMA MUNDI FARMACEUTICOS MUNDI) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk FARMA MUNDI FARMACEUTICOS MUNDI — Ouder gemeenschapsbeeldmerk — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

26

2011/C 226/53

Zaak T-309/09: Beschikking van het Gerecht van 24 mei 2011 — Sanyō Denki/BHIM — Telefónica O2 Duitsland (eneloop) (Gemeenschapsmerk — Oppositie — Intrekking van oppositie — Afdoening zonder beslissing)

26

2011/C 226/54

Zaak T-272/11: Beroep ingesteld op 25 mei 2011 — Coin/BHIM — Dynamiki Zoi (Fitcoin)

26

2011/C 226/55

Zaak T-273/11: Beroep ingesteld op 30 mei 2011 — Régie Networks en NRJ Global/Commissie

27

2011/C 226/56

Zaak T-297/11: Beroep ingesteld op 10 juni 2011 — Buzzi Unicem/Commissie

28

2011/C 226/57

Zaak T-301/11: Beroep ingesteld op 16 juni 2011 — Ben Ali/Raad

29

2011/C 226/58

Zaak T-304/11: Beroep ingesteld op 16 juni 2011 — Alumina/Raad

29

2011/C 226/59

Zaak T-316/11: Beroep ingesteld op 17 juni 2011 — Kadio Morokro/Raad

30

2011/C 226/60

Zaak T-356/09: Beschikking van het Gerecht van 8 juni 2011 — Commissie/Association Fédération Club B2A

30

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2011/C 226/61

Zaak F-23/11: Beroep ingesteld op 3 maart 2011 — ZZ/Raad

31

2011/C 226/62

Zaak F-56/11: Beroep ingesteld op 12 mei 2011 — ZZ/Europese Commissie

31

2011/C 226/63

Zaak F-61/11: Beroep ingesteld op 27 mei 2011 — ZZ/FRONTEX

32

2011/C 226/64

Zaak F-63/11: Beroep ingesteld op 1 juni 2011 — ZZ/Commissie

32

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/1


2011/C 226/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 219 van 23.7.2011

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 211 van 16.7.2011

PB C 204 van 9.7.2011

PB C 194 van 2.7.2011

PB C 186 van 25.6.2011

PB C 179 van 18.6.2011

PB C 173 van 11.6.2011

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/2


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 juni 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof en het Amtsgericht Schorndorf — Duitsland) — Gebr. Weber GmbH/Jürgen Wittmer (C-65/09), Ingrid Putz/Medianess Electronics GmbH (C-87/09)

(Gevoegde zaken C-65/09 en C-87/09) (1)

(Consumentenbescherming - Verkoop van en garanties voor consumptiegoederen - Richtlijn 1999/44/EG - Artikel 3, leden 2 en 3 - Vervanging van gebrekkig goed als enige vorm van genoegdoening - Door consument reeds geïnstalleerd gebrekkig goed - Verplichting voor verkoper om gebrekkig goed te verwijderen en vervangingsgoed te installeren - Absolute onevenredigheid - Gevolgen)

2011/C 226/02

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof, Amtsgericht Schorndorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Gebr. Weber GmbH (C-65/09), Ingrid Putz (C-87/09)

Verwerende partijen: Jürgen Wittmer (C-65/09), Medianess Electronics (C-87/09)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesgerichtshof, Amtsgericht Schorndorf — Uitlegging van artikel 3, leden 2 en 3, van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen (PB L 171, blz. 12) — Verkoop aan een consument van een niet-conform goed, waarbij geen sprake is van schuld van de verkoper — Correcte installatie van het goed door de consument — Nationale regeling volgens welke, bij gebreke van een andere vorm van genoegdoening, de verkoper een niet-conform goed niet hoeft te vervangen ingeval de kosten onredelijk zijn — Verenigbaarheid van deze regeling met de bovenvermelde communautaire bepalingen — In geval van onverenigbaarheid, uitlegging van het begrip „kosteloze vervanging” in artikel 3, lid 3, van bovengenoemde richtlijn — Toerekening aan de verkoper van de kosten van demontage van een niet-conform goed dat de consument correct heeft geïnstalleerd

Dictum

1)

Artikel 3, leden 2 en 3, van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen, moet aldus worden uitgelegd dat, wanneer een niet-conform consumptiegoed dat de consument vóór de ontdekking van het gebrek overeenkomstig de aard en het gewenste gebruik ervan te goeder trouw had geïnstalleerd door de verkoper door vervanging in overeenstemming wordt gebracht, de verkoper verplicht is dit goed zelf te verwijderen van de plaats waar het is geïnstalleerd en er een vervangingsgoed te installeren, dan wel de kosten voor deze verwijdering en installatie van het vervangingsgoed te vergoeden. Of de verkoper zich in de verkoopovereenkomst al dan niet ertoe had verbonden het aanvankelijk aangekochte consumptiegoed te installeren, speelt hierbij geen rol.

2)

Artikel 3, lid 3, van richtlijn 1999/44 moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een nationale wettelijke regeling aan de verkoper het recht verleent om de enig mogelijke vorm van genoegdoening, namelijk de vervanging van het niet-conforme goed, te weigeren op grond dat deze vervanging hem, gelet op de ernst van het gebrek aan overeenstemming en de waarde die het goed zonder gebreken zou hebben, onevenredig veel zou kosten, doordat hij zou verplicht zijn dit goed te verwijderen van de plaats waar het is geïnstalleerd en er een vervangingsgoed te installeren. Deze bepaling verzet zich er evenwel niet tegen dat het recht van de consument op vergoeding van de kosten voor verwijdering van het gebrekkige goed en installatie van een vervangingsgoed in een dergelijk geval in die mate wordt beperkt dat de verkoper slechts een evenredig gedeelte van de kosten moet dragen.


(1)  PB C 90 van 18.4.2009.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/3


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 juni 2011 — Comitato „Venezia vuole vivere” (C-71/09 P), Hotel Cipriani Srl (C-73/09 P), Società Italiana per il gas SpA (Italgas) (C-76/09 P)/Coopservice — Servizi di fiducia Soc. coop. rl, Europese Commissie, Republiek Italië

(Gevoegde zaken C-71/09 P, C-73/09 P en C-76/09 P) (1)

(Hogere voorziening - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid - Procesbevoegdheid - Procesbelang - Exceptie van litispendentie - Staatssteun - Multisectorale steunregeling - Verlaging van sociale bijdragen - Beschikking 2000/394/EG - Compensatiekarakter - Ongunstige beïnvloeding van intracommunautair handelsverkeer - Invloed op mededinging - Omvang van toetsing - Bewijslast - Motiveringsplicht - Artikel 87, leden 2, sub b, en 3, sub b tot en met d, EG - Verordening (EG) nr. 659/1999 - Artikelen 14 en 15)

2011/C 226/03

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwiranten: Comitato „Venezia vuole vivere” (vertegenwoordiger: A. Vianello, avvocato) (C-71/09 P), Hotel Cipriani Srl (vertegenwoordigers: A. Bianchini en F. Busetto, avvocati) (C-73/09 P), Società Italiana per il gas SpA (Italgas) (vertegenwoordigers: M. Merola, M. Pappalardo en T. Ubaldi, avvocati) (C-76/09 P)

Andere partijen in de procedure: Coopservice — Servizi di fiducia Soc. coop. rl (vertegenwoordiger: A. Bianchini, avvocato), Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci en E. Righini, gemachtigden, en A. Dal Ferro, avvocato), Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. Bruni, vervolgens G. Palmieri, gemachtigden en P. Gentili, avvocato dello Stato)

Voorwerp

Hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zesde kamer — uitgebreid) van 28 november 2008, Hotel Cipriani SpA e.a./Commissie (gevoegde zaken T-254/00, T-270/00 en T-277/00), waarbij het Gerecht hun beroepen tot nietigverklaring van beschikking 2000/394/EG van de Commissie van 25 november 1999 betreffende de steunmaatregelen ten behoeve van de ondernemingen op het grondgebied van Venetië en Chioggia zoals bedoeld in wetten nr. 30/1997 en nr. 206/1995 houdende verlagingen van sociale bijdragen (PB 2000, L 150, blz. 50), heeft verworpen

Dictum

1)

De hogere voorzieningen van het Comitato „Venezia vuole vivere”, van Hotel Cipriani Srl en van Società Italiana per il gas SpA (Italgas) alsmede de incidentele hogere voorziening van Coopservice — Servizi di fiducia Soc. coop. rl worden afgewezen.

2)

De incidentele hogere voorziening van de Europese Commissie wordt afgewezen.

3)

Het Comitato „Venezia vuole vivere”, Hotel Cipriani Srl, Società Italiana per il gas SpA (Italgas) en Coopservice — Servizi di fiducia Soc. coop. rl worden voor gelijke delen verwezen in de kosten van de principale hogere voorzieningen en van de incidentele hogere voorziening van laatstgenoemde.

4)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten van haar incidentele hogere voorziening.

5)

De Italiaanse Republiek draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 113 van 16.5.2009.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/3


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 juni 2011 — Europese Commissie/Franse Republiek

(Zaak C-383/09) (1)

(Niet-nakoming - Habitatrichtlijn - Ontoereikende beschermingsmaatregelen voor de diersoort Cricetus cricetus (hamster) - Verslechtering van habitat)

2011/C 226/04

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: O. Beynet en D. Recchia, gemachtigden)

Verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en S. Menez, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om maatregelen te treffen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 12, lid 1, sub d, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7) — Ontoereikendheid van de maatregelen die zijn genomen ter bescherming van de diersoort Cricetus cricetus (hamster) — Verslechtering van habitat

Dictum

1)

Door geen maatregelenpakket vast te stellen waardoor de hamstersoort (Cricetus cricetus) strikt kan worden beschermd, is de Franse Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 12, lid 1, sub d, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitat en de wilde flora en fauna, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/105/EG van de Raad van 20 november 2006.

2)

De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 312 van 19.12.2009.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/4


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 juni 2011 — Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE/Europese Centrale Bank

(Zaak C-401/09 P) (1)

(Hogere voorziening - Ontvankelijkheid - Volmacht - Consortium - Overheidsopdrachten - Procedure van gunning via onderhandelingen - Diensten op gebied van IT-advisering en -ontwikkeling - Afwijzing van offerte - Reglement voor procesvoering van Gerecht - Procesbelang - Uitsluitingsgrond - Door nationaal recht voorgeschreven toestemming - Motiveringsplicht)

2011/C 226/05

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (vertegenwoordiger: N. Korogiannakis, dikigoros)

Andere partij in de procedure: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: F. von Lindeiner en G. Gruber, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 2 juli 2009 in zaak T-279/06, Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE/Europese Centrale Bank (ECB), waarbij is afgewezen het verzoek tot nietigverklaring van de beschikking van de Europese Centrale Bank (ECB) van 31 juli 2006 houdende afwijzing van de door rekwirante ingediende offerte in het kader van een procedure van gunning via onderhandelingen voor dienstverlening op het gebied van IT-advisering en -ontwikkeling ten behoeve van de ECB (PB 2005, S 137-135345), alsmede van het besluit om de opdracht aan een andere inschrijver te gunnen

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 11 van 16.1.2010.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/4


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 juni 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal de Justiça — Portugal) — José Maria Ambrósio Lavrador, Maria Cândida Olival Ferreira Bonifácio/Companhia de Seguros Fidelidade-Mundial SA

(Zaak C-409/09) (1)

(Verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven - Richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG en 90/232/EEG - Recht op vergoeding door verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven - Voorwaarden voor beperking - Bijdrage van slachtoffer tot eigen schade - Risicoaansprakelijkheid - Op minderjarige derde slachtoffer van ongeval toepasselijke bepalingen)

2011/C 226/06

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal de Justiça

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: José Maria Ambrósio Lavrador, Maria Cândida Olival Ferreira Bonifácio

Verwerende partij: Companhia de Seguros Fidelidade-Mundial SA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Supremo Tribunal de Justiça — Uitlegging van artikel 1 van de Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 129, blz. 33) — Mate waarin derden door de verplichte verzekering zijn gedekt — Bepalingen die gelden voor minderjarige derden die het slachtoffer zijn van een ongeval

Dictum

Richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, en de Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen nationale bepalingen inzake wettelijke aansprakelijkheid krachtens welke het recht van het slachtoffer van een ongeval om te worden vergoed door de verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid van het bij het ongeval betrokken motorvoertuig kan worden uitgesloten of beperkt op basis van een individuele beoordeling van de uitsluitende of gedeeltelijke bijdrage van dit slachtoffer tot de eigen schade.


(1)  PB C 11 van 16.1.2010.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 juni 2011 — Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya (C-465/09 P en C-468/09 P), Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava (C-466/09 P en C-469/09 P), Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa (C-467/09 P en C-470/09 P)/Europese Commissie, Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco, Comunidad Autónoma de la Rioja, Confederación Empresarial Vasca (Confebask)

(Gevoegde zaken C-465/09 P tot en met C-470/09 P) (1)

(Hogere voorziening - Staatssteun - Beroep tot nietigverklaring - Beslissing tot opening van formele onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 88, lid 2, EG - Daarop volgende eindbeslissingen tot vaststelling van onverenigbaarheid met gemeenschappelijke markt van steunregeling die Spanje in 1993 heeft ten uitvoer gelegd ten gunste van bepaalde recentelijk opgerichte ondernemingen in de provincies Álava, Vizcaya en Guipúzcoa - Vrijstelling van vennootschapsbelasting - Aanhangigheid - Begrip „goedgekeurde steun” - Gewettigd vertrouwen - Naleving van redelijke termijn - Ontbreken van kennisgeving)

2011/C 226/07

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwiranten: Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya (C-465/09 P en C-468/09 P), Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava (C-466/09 P en C-469/09 P), Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa (C-467/09 P en C-470/09 P) (vertegenwoordigers: I. Sáenz-Cortabarría Fernández en M. Morales Isasi, abogados)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre en C. Urraca Caviedes, gemachtigde), Comunidad autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco (vertegenwoordigers: I. Sáenz-Cortabarría Fernández en M. Morales Isasi, abogados), Comunidad autónoma de La Rioja (vertegenwoordigers: J. Criado Gámez en M. Martínez Aguirre, abogados), Confederación Empresarial Vasca (Confebask)

Interveniënte aan de zijde van de verzoekende partijen: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: N. Díaz Abad)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 9 september 2009, Diputación Foral de Álava e.a./Commissie (T-30/01 tot en met T-32/01 en T-86/02 tot en met T-88/02), waarbij het Gerecht in de zaken T-30/01 tot en met T-32/01 heeft besloten dat niet meer hoefde te worden beslist op een beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 28 november 2000 tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, EG met betrekking tot de belastingvoordelen die bij door de Diputación Foral de Álava, de Diputación Foral de Guipúzcoa en de Diputación Foral de Vizcaya vastgestelde bepalingen zijn verleend in de vorm van een vrijstelling van de vennootschapsbelasting ten gunste van bepaalde recentelijk opgerichte ondernemingen, en in de zaken T-86/02 tot en met T-88/02 een beroep tot nietigverklaring heeft verworpen van beschikkingen 2003/28/EG, 2003/86/EG en 2003/192/EG van de Commissie van 20 december 2001 betreffende een door Spanje in 1993 ten uitvoer gelegde steunregeling ten gunste van bepaalde recentelijk opgerichte ondernemingen in Álava (T-86/02), Vizcaya (T-87/02) en Guipúzcoa (T-88/02) (PB 2003, L 17, blz. 20, PB 2003, L 40, blz. 11, respectievelijk PB 2003, L 77, blz. 1), in de vorm van een vrijstelling van de vennootschapsbelasting

Dictum

1)

De hogere voorzieningen worden afgewezen.

2)

Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava, Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa en de Comunidad autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco worden voor gelijke delen verwezen in de kosten van de onderhavige hogere voorzieningen.

3)

Het Koninkrijk Spanje zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 37 van 13.2.2011.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 juni 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Eleftheri tileorasi A.E. „ALTER CHANNEL”, Konstantinos Giannikos/Ypourgos Typou kai Meson mazikis Enimerosis, Ethniko Symvoulio Radiotileorasis

(Zaak C-52/10) (1)

(Richtlijn 89/552/EEG - Televisieomroepactiviteiten - Artikel 1, sub d - Begrip „sluikreclame” - Bedoeling - Voorstellen van esthetische tandheelkundige behandeling tijdens televisie-uitzending)

2011/C 226/08

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Symvoulio tis Epikrateias

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Eleftheri tileorasi A.E. „ALTER CHANNEL”, Konstantinos Giannikos

Verwerende partijen: Ypourgos Typou kai Meson mazikis Enimerosis, Ethniko Symvoulio Radiotileorasis

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Symvoulio tis Epikrateias — Uitlegging van artikel 1, sub c, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB L 298, blz. 23), zoals gewijzigd bij artikel 1, sub c, van richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 (PB L 202, blz. 60) — Televisie-uitzending waarin een esthetische tandheelkundige behandeling wordt voorgesteld — Begrip „sluikreclame”

Dictum

Artikel 1, sub d, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997, moet aldus worden uitgelegd dat de bedoeling om sluikreclame te maken ook aanwezig kan zijn indien er geen geldelijke of andere vergoeding tegenover staat.


(1)  PB C 100 van 17.4.2010.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 juni 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Ordinario di Vicenza — Italië) — Electrosteel Europe sa/Edil Centro SpA

(Zaak C-87/10) (1)

(Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Bijzondere bevoegdheid - Artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje - Gerecht van plaats van uitvoering van verbintenis die aan eis ten grondslag ligt - Koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken - Plaats van levering - Contract met clausule,overgave: af fabriek’)

2011/C 226/09

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Ordinario di Vicenza — Italië

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Electrosteel Europe sa

Verwerende partij: Edil Centro SpA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale Ordinario di Vicenza — Uitlegging van artikel 5, punt 1, sub b, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12, blz. 1) — Bijzondere bevoegdheden — Begrip „plaats waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden” — Uiteindelijke bestemming van de koopwaar die het voorwerp van de overeenkomst uitmaakt of plaats waar de verkoper aan zijn leveringsplicht voldoet

Dictum

Artikel 5, punt 1, sub b, eerste streepje, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat bij verkoop op afstand de plaats waar de goederen volgens de overeenkomst werden geleverd of hadden moeten worden geleverd, op basis van de bepalingen van deze overeenkomst moet worden bepaald.

Om na te gaan of de plaats van levering is bepaald „volgens de overeenkomst”, moet de aangezochte nationale rechter alle voorwaarden en alle relevante clausules van deze overeenkomst op basis waarvan deze plaats duidelijk kan worden aangewezen in beschouwing nemen. Dit omvat de voorwaarden en clausules die algemeen erkend en in de internationale handel gebruikelijk zijn, zoals de door de Internationale Kamer van Koophandel opgestelde Incoterms („international commercial terms”) in de in 2000 gepubliceerde versie.

Indien de plaats van levering niet aldus kan worden bepaald zonder toepassing van het op de overeenkomst toepasselijke materiële recht, is dit de plaats van de materiële overdracht van de goederen, waardoor de koper op de eindbestemming van de verkooptransactie de feitelijke beschikkingsmacht over deze goederen heeft verkregen of had moeten verkrijgen.


(1)  PB C 100 van 17.4.2010.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/6


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 juni 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Bíróság — Republiek Hongarije) — Bábolna Mezőgazdasági Termelő, Fejlesztő és Kereskedelmi Zrt./Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal Központi Szerve

(Zaak C-115/10) (1)

(Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Verordening (EG) nr. 1782/2003 - Aanvullende nationale rechtstreekse steun - Voorwaarden voor toekenning)

2011/C 226/10

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bábolna Mezőgazdasági Termelő, Fejlesztő és Kereskedelmi Zrt.

Verwerende partij: Mezőgazdasági és Vidékfejlesztési Hivatal Központi Szerve

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Fővárosi Bíróság — Uitlegging van artikel 1, lid 4, van verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (PB L 355, blz. 1), en van de artikelen 1 en 10, sub a, van verordening (EG) nr. 1259/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 160, blz. 113) — Nationale wettelijke regeling waarbij producenten die zich in een liquidatieprocedure bevinden, worden uitgesloten van aan de regeling inzake één enkele areaalbetaling gekoppelde aanvullende nationale steun — Mogelijkheid voor de lidstaten om aan de toekenning van aanvullende nationale steun voorwaarden te verbinden waarin niet is voorzien voor de toekenning van de betrokken communautaire steun

Dictum

Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001, zoals gewijzigd bij besluit 2004/281/EG van de Raad van 22 maart 2004, moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan rechtspersonen die op het grondgebied van de betrokken lidstaat een landbouwactiviteit uitoefenen, niet voor de aanvullende nationale steun in aanmerking komen omdat zij zich bevinden in een procedure van vrijwillige liquidatie, wanneer de Europese Commissie niet vooraf heeft toegestemd met een voorwaarde op grond waarvan er geen sprake mag zijn van een dergelijke procedure.


(1)  PB C 134 van 22.5.2010.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/7


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 9 juni 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo — Spanje) — Campsa Estaciones de Servicio SA/Administración del Estado

(Zaak C-285/10) (1)

(Zesde btw-richtlijn - Artikelen 11, A, lid 1, en 27 - Maatstaf van heffing - Uitbreiding van regels inzake onttrekkingen tot handelingen tussen verbonden partijen tegen kennelijk lagere prijzen dan normale marktprijzen)

2011/C 226/11

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Campsa Estaciones de Servicio SA

Verwerende partij: Administración del Estado

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunal Supremo — Uitlegging van de artikelen 6, 11 en 27 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Uitbreiding van de regels inzake onttrekking voor privédoeleinden tot transacties tussen verbonden entiteiten in geval van duidelijk lagere prijzen dan de normale marktprijs

Dictum

De Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat een lidstaat op handelingen als die in het hoofdgeding, tussen verbonden partijen die een kennelijk lagere prijs dan de normale marktprijs hebben afgesproken, een andere regel inzake de vaststelling van de maatstaf van heffing toepast dan de algemene regel van artikel 11, A, lid 1, sub a, van deze richtlijn door de regels inzake de vaststelling van de maatstaf van heffing in geval van onttrekking of gebruik van goederen en diensten voor privé-doeleinden van de belastingplichtige, in de zin van de artikelen 5, lid 6, en 6, lid 2, van deze richtlijn, bij uitbreiding op deze handelingen toe te passen, hoewel deze lidstaat de procedure van artikel 27 van deze richtlijn niet heeft gevolgd om de machtiging te verkrijgen om een dergelijke, van deze algemene regel afwijkende maatregel te nemen.


(1)  PB C 246 van 11.9.2010.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/7


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juni 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Zollamt Linz Wels/Laki DOOEL

(Zaak C-351/10) (1)

(Communautair douanewetboek - Toepassingsverordening van douanewetboek - Artikelen 555, lid 1, sub c, en 558, lid 1 - Voertuig dat douanegebied is binnengekomen onder regeling voor tijdelijke invoer met volledige vrijstelling van invoerrechten - Voor intern verkeer gebruikt voertuig - Onregelmatig gebruik - Ontstaan van douaneschuld - Bevoegde nationale autoriteiten voor inning van douanerechten)

2011/C 226/12

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Zollamt Linz Wels

Verwerende partij: Laki DOOEL

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgerichtshof — Uitlegging van de artikelen 204, lid 1, sub a, en 215, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), de artikelen 555, lid 1, sub c, en 558, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 (PB L 253, blz. 1), alsook van artikel 61 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) — Vervoer van goederen over de weg in de Europese Unie — Gebruik van een voertuig waarvoor in de lidstaat waarnaar de goederen worden vervoerd geen vergunning bestaat — Plaats waar de douaneschuld ontstaat — Bevoegdheid van de lidstaat van oorsprong of van de lidstaat van bestemming

Dictum

De artikelen 555, lid 1, en 558, lid 1, sub c, van verordening nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 993/2001 van de Commissie van 4 mei 2001, moeten aldus worden uitgelegd dat een onregelmatigheid bij het gebruik van een voertuig dat in de Unie is ingevoerd onder de regeling volledige vrijstelling van douanerechten en wordt gebruikt voor intern verkeer, geacht moet worden te zijn begaan op het ogenblik dat het voertuig de grens overschrijdt van de lidstaat waar het voertuig in strijd met de nationale bepalingen op vervoersgebied circuleert, dus zonder een vergunning om te lossen van de lidstaat waar wordt gelost, en dat de autoriteiten van deze staat bevoegd zijn om deze rechten te innen.


(1)  PB C 274 van 9.10.2010.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/8


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 9 juni 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State — België) — Société coopérative à responsabilité limitée Intercommunale Intermosane SCRL, Fédération de l’industrie et du gaz/Belgische Staat

(Zaak C-361/10) (1)

(Interne markt - Normen en technische voorschriften - Informatieprocedure op gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende diensten van informatiemaatschappij - Minimale voorschriften inzake veiligheid van bepaalde oude elektrische installaties op arbeidsplaatsen)

2011/C 226/13

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Société coopérative à responsabilité limitée Intercommunale Intermosane SCRL, Fédération de l’industrie et du gaz

Verwerende partijen: Belgische Staat

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Raad van State — Uitlegging van artikel 1, punt 11, en artikel 8, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB L 204, blz. 37) — Informatieprocedure en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij — Verplichting tot mededeling van ontwerpen van technische voorschriften — Minimale voorschriften inzake veiligheid van bepaalde oude elektrische installaties op arbeidsplaatsen

Dictum

Artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998, moet aldus worden uitgelegd dat nationale bepalingen als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, geen technische voorschriften in de zin van die bepaling vormen, waarvan de ontwerpen overeenkomstig artikel 8, lid 1, eerste alinea, van deze richtlijn moeten worden meegedeeld.


(1)  PB C 274 van 9.10.2010.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/8


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 9 juni 2011 — Europese Commissie/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-458/10) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 98/83/EG - Voor menselijke consumptie bestemd water - Onvolledige en onjuiste uitvoering)

2011/C 226/14

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Pardo Quintillán en O. Beynet, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordiger: C. Schiltz, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Onvolledige en onjuiste uitvoering van artikel 9, lid 3, sub b, c en e, van richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 330, blz. 32) — Drinkwaterlevering die niet voldoet aan de vereiste parameterwaarden — Afwijkingsregeling

Dictum

1)

Door geen volledige en juiste uitvoering te geven aan artikel 9, lid 3, sub b, c en e, van richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water, heeft het Groothertogdom Luxemburg niet voldaan aan de krachtens die richtlijn op hem rustende verplichtingen.

2)

Het Groothertogdom Luxemburg wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 346 van 18.12.2010.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf (Duitsland) op 11 april 2011 — FRA.BO SpA/Deutsche Vereinigung des Gas- und Wasserfaches e.V. (DVGW) — Technisch-Wissenschaftlicher Verein

(Zaak C-171/11)

2011/C 226/15

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Fra.bo S.p.A

Verwerende partij: Deutsche Vereinigung des Gas- und Wasserfaches e.V. (DVGW) — Technisch-Wissenschaftlicher Verein

Interveniënte: DVGW-Cert GmbH

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 28 EG (thans artikel 34 VWEU), in voorkomend geval juncto artikel 86, lid 2, EG (thans artikel 106, lid 2, VWEU), aldus worden uitgelegd dat privaatrechtelijke organisaties die in het leven zijn geroepen om op een bepaald gebied technische normen vast te stellen en aan de hand van die normen producten te certificeren, de voornoemde bepalingen in acht moet nemen bij de vaststelling van technische normen alsook bij het certificeringsproces, wanneer de nationale wetgever de producten waarvoor een certificaat is afgegeven, uitdrukkelijk in overeenstemming met de wet acht, waardoor de verhandeling van producten die een dergelijk certificaat niet hebben, in de praktijk op zijn minst aanzienlijk bemoeilijkt wordt?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:

Moet artikel 81 EG (thans artikel 101 VWEU) aldus worden uitgelegd dat de activiteit van een onder punt 1 nader omschreven privaatrechtelijke organisatie op het gebied van de vaststelling van technische normen en de certificering van producten aan de hand van deze technische normen als van „economische” aard moet worden aangemerkt wanneer deze organisatie door ondernemingen wordt gedomineerd?

Indien de vorige deelvraag bevestigend wordt beantwoord:

Moet artikel 81 EG aldus worden uitgelegd dat de vaststelling van technische normen en de certificering aan de hand van deze normen door een ondernemersvereniging de handel tussen de lidstaten kan belemmeren, wanneer een in een andere lidstaat rechtmatig vervaardigd en verhandeld product in de lidstaat van invoer niet of enkel met aanzienlijke moeilijkheden kan worden verhandeld omdat dit product niet aan de technische norm voldoet en de verhandeling ervan zonder een dergelijk certificaat nauwelijks mogelijk is gelet op de overheersende betekenis van de technische norm op de markt en het bestaan van een voorschrift van de nationale wetgever volgens hetwelk uit een certificaat van de ondernemersvereniging de naleving van de wettelijke vereisten blijkt, en wanneer de technische norm, ingeval deze rechtstreeks door de nationale wetgever was vastgesteld, wegens schending van de beginselen van het vrije verkeer van goederen buiten toepassing zou moeten blijven?


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht Ludwigshafen am Rhein (Duitsland) op 11 april 2011 — Georges Erny/Daimler AG — Werk Wörth

(Zaak C-172/11)

2011/C 226/16

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Arbeitsgericht Ludwigshafen am Rhein

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Georges Erny

Verwerende partij: Daimler AG — Werk Wörth

Prejudiciële vragen

1)

Vormt een regeling in een individuele overeenkomst inzake deeltijd arbeid op grond van leeftijd — zoals in § 5, nr. 1, van de tussen partijen gesloten overeenkomst inzake deeltijdarbeid op basis van leeftijd — waarin is bepaald dat ook voor Franse grensarbeiders het afgesproken extra bedrag krachtens de Mindestnettoentgeltverordnung (Duitse regeling inzake de minimale nettobezoldiging) moet worden berekend, schending van artikel 45 VWEU zoals geconcretiseerd door artikel 7, lid 4, van verordening (EEG) nr. 1612/68 (1) van de Raad van 15 oktober 1968?

2)

Indien de eerste vraag door het Hof van Justitie bevestigend wordt beantwoord:

Moeten dergelijke regelingen in collectieve arbeidsovereenkomsten — zoals nr. 8.3 van de bedrijfsovereenkomst van 24 juli 2000 en § 7 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 november 2004 — gelet op het bepaalde in artikel 45 VWEU, zoals geconcretiseerd door artikel 7, lid 4, van verordening (EEG) nr. 1612/68, aldus worden uitgelegd dat het extra bedrag bij grensarbeiders niet moet worden berekend volgens de tabel van de Mindestnettoentgeltverordnung?


(1)  Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2).


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 13 april 2011 — Finanzamt Steglitz/Ines Zimmermann

(Zaak C-174/11)

2011/C 226/17

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Finanzamt Steglitz

Verwerende partij: Ines Zimmermann

Prejudiciële vragen

1)

Is het op grond van artikel 13, A, lid 1, sub g en/of lid 2, sub a, van de Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (1), toegestaan dat de nationale wetgever aan de belastingvrijstelling van ambulante zorgprestaties voor zieken en zorgbehoevenden de voorwaarde verbindt, dat bij deze instellingen „in het voorgaande kalenderjaar de verpleegkosten in ten minste twee derde van de gevallen geheel of gedeeltelijk zijn gedragen door de wettelijke instellingen van sociale verzekering of sociale bijstand” (§ 4, nr. 16, sub e, van het Umsatzsteuergesetz 1993 [Duitse wet op de omzetbelasting 1993])?

2)

Is het met inachtneming van het beginsel van de btw-neutraliteit voor het antwoord op deze vraag van belang, dat de nationale wetgever dezelfde prestaties onder andere voorwaarden als vrijgesteld van belasting behandelt, wanneer zij worden verricht door officieel erkende verenigingen voor maatschappelijk werk en door instellingen, verenigingen van personen en activa ter bevordering van het maatschappelijk werk die lid zijn van een vereniging voor maatschappelijk werk (§ 4, nr. 18, van het Umsatzsteuergesetz 1993)?


(1)  PB L 145, blz. 1.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 14 april 2011 — HIT hoteli, igralnice, turizem d.d. Nova Gorica en HIT LARIX, prirejanje posebnih iger na sreco in turizem d.d./Der Bundesminister für Finanzen

(Zaak C-176/11)

2011/C 226/18

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: HIT hoteli, igralnice, turizem d.d. Nova Gorica en HIT LARIX, prirejanje posebnih iger na sreco in turizem d.d.

Verwerende partij: Der Bundesminister für Finanzen

Prejudiciële vraag

Is een regeling van een lidstaat, die reclame voor in het buitenland gelegen vestigingen van speelbanken in deze lidstaat slechts toestaat wanneer in deze vestigingen de wettelijke bepalingen ter bescherming van spelers overeenkomen met de nationale bepalingen ter zake, verenigbaar met de vrijheid van dienstverlening?


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Contencioso-Administrativo no 1 de Oviedo (Spanje) op 27 april 2011 — Susana Natividad Martínez Álvarez/Consejería de Presidencia, Justicia e Igualdad del Principado de Asturias

(Zaak C-194/11)

2011/C 226/19

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado Contencioso-Administrativo no1 de Oviedo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Susana Natividad Martínez Álvarez

Verwerende partij: Consejería de Presidencia, Justicia e Igualdad del Principado de Asturias

Prejudiciële vraag

Moet artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, juncto artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale bepaling (zoals artikel 502, lid 4, van Ley Orgánica del Poder Judicial 6/1985 de 1 de julio) volgens welke een tijdelijke arbeidsongeschiktheid tijdens een reeds begonnen jaarlijkse vakantie enkel in geval van ziekenhuisopname wordt geacht deze jaarlijkse vakantie te onderbreken, en dus niet in de overige gevallen van tijdelijke arbeidsongeschiktheid, waarin niet het recht bestaat om de jaarlijkse vakantie op een later tijdstip te nemen?


(1)  PB L 299, blz. 9.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 2 mei 2011 — Georg Köck/Schutzverband gegen unlauteren Wettbewerb

(Zaak C-206/11)

2011/C 226/20

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberste Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Georg Köck

Verwerende partij: Schutzverband gegen unlauteren Wettbewerb

Prejudiciële vraag

Staan de artikelen 3, lid 1, en 5, lid 5, van richtlijn 2005/29/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijnen 84/450/EEG, 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG en van verordening (EG) nr. 2006/2004 („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”), of andere bepalingen van deze richtlijn, in de weg aan een nationale regeling volgens welke de aankondiging van een uitverkoop zonder toestemming van het bevoegde bestuur niet is toegestaan en bijgevolg in het kader van een gerechtelijke procedure moet worden verboden, zonder dat het misleidende, agressieve of anderszins oneerlijke karakter van deze handelspraktijk door de rechterlijke instantie in het concrete geval hoeft te worden aangetoond?


(1)  Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB L 149, blz. 22).


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Supremo (Spanje) op 9 mei 2011 — Jyske Bank Gibraltar Limited/Administración del Estado

(Zaak C-212/11)

2011/C 226/21

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jyske Bank Gibraltar Limited

Verwerende partij: Administración del Estado

Prejudiciële vraag

Kan een lidstaat op grond van artikel 22, lid 2, van richtlijn 2005/60/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme eisen dat de informatie die moet worden verstrekt door de kredietinstellingen die op zijn grondgebied actief zijn zonder er een vaste inrichting te hebben, dwingend en rechtstreeks wordt verstrekt aan zijn eigen autoriteiten die bevoegd zijn voor de bestrijding van het witwassen van geld, of moet daarentegen het bevel tot informatieverstrekking worden gegeven aan de financiële-inlichtingeneenheid van de lidstaat op het grondgebied waarvan de aangezochte kredietinstelling zich bevindt?


(1)  PB L 309, blz. 15.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/11


Beroep ingesteld op 10 mei 2011 — Europese Commissie/Franse Republiek

(Zaak C-216/11)

2011/C 226/22

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: W. Mölls en O. Beynet, gemachtigden)

Verwerende partij: Franse Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Franse Republiek, door bij het beoordelen van het commerciële karakter van het voorhanden hebben door particulieren van tabaksfabrikaten uit een andere lidstaat een louter kwantitatief criterium te gebruiken, doordat zij dit criterium per individueel voertuig (en niet per persoon), globaal voor alle tabaksproducten toepast, waardoor de invoer van tabaksproducten uit een andere lidstaat door particulieren gewoonweg wordt belet wanneer het om meer dan twee kilogram per individueel voertuig gaat, de krachtens richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 (1), met name de artikelen 8 en 9 ervan, en krachtens artikel 34 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Franse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Vooreerst verwijt de Commissie aan verweerster het gebruik van een louter kwantitatief criterium voor het bepalen van een inbreuk terwijl de in artikel 9, lid 2, van voormelde richtlijn 92/12 (en ook in artikel 32, lid 3, van richtlijn 2008/118 (2)) vermelde niveaus slechts indicatief zijn en geenszins het enige element kunnen zijn dat in aanmerking wordt genomen om te bepalen of de tabak werkelijk voor commerciële doeleinden voorhanden wordt gehouden dan wel voor eigen gebruik van de particulier die het vervoert.

Bovendien merkt de Commissie op dat de in de artikelen 575 G en H van het algemeen belastingwetboek neergelegde drempels van 1 en 2 kg voor alle voorhanden zijnde tabaksproducten (sigaretten, rooktabak, sigaren, enz.) gelden, terwijl de door de richtlijn bepaalde minimumniveaus cumulatieve indicatieve niveaus zijn, die voor elk van de tabaksproducten worden bepaald.

Verzoekster stelt tevens dat de Franse regelgeving drempels per voertuig instelt en niet per persoon, hetgeen het eenvoudigweg cumuleren van de vervoerde hoeveelheden in eenzelfde voertuig tot gevolg heeft, ongeacht het aantal personen aan boord van het voertuig.

Ten tweede voert verzoekster schending van artikel 34 VWEU aan aangezien de nationale bepalingen de invoer in Frankrijk van bepaalde hoeveelheden tabaksproducten vanuit een andere lidstaat beletten, ook al worden zij voorhanden gehouden voor eigen gebruik van de betrokkene. Het zou dus gaan om „maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen” die tot doel of tot gevolg hebben producten uit andere lidstaten minder gunstig te behandelen.

De Commissie verwerpt ten derde de door verwerende partij ingeroepen rechtvaardigingsgronden die met name verband houden met het ontbreken van harmonisatie van het belastingwezen op Europees niveau en ook met de noodzaak de doelstelling van bescherming van de volksgezondheid te waarborgen door de strijd tegen roken op te voeren.


(1)  Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PB L 76, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG (PB 2009, L 9, blz. 12).


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Haarlem (Nederland) op 16 mei 2011 — DHL Danzas Air & Ocean (Netherlands) BV tegen Inspecteur van de Belastingdienst/Douane West, kantoor Hoofddorp Saturnusstraat

(Zaak C-227/11)

2011/C 226/23

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Haarlem

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: DHL Danzas Air & Ocean (Netherlands) BV

Verweerder: Inspecteur van de Belastingdienst/Douane West, kantoor Hoofddorp Saturnusstraat

Prejudiciële vraag

1)

Moeten de […] actieve netwerkanalysatoren [van het type J6801B] worden ingedeeld onder post 9030 40 of onder post 9031 80?

2)

Is verordening (EG) nr. 129/2005 (1) van de Commissie van 20 januari 2005 […] ongeldig, omdat de Commissie in deze verordening de onder de punten 3 en 4 genoemde netwerkanalysatoren onjuist heeft ingedeeld, te weten in post 9031 80 39, in plaats van onder post 9030 40?


(1)  Tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur en wijziging van verordening (EG) nr. 955/98 (PB L 25, blz. 37).


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/12


Beroep ingesteld op 19 mei 2011 — Franse Republiek/Europees Parlement

(Zaak C-237/11)

2011/C 226/24

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Belliard, G. de Bergues en A. Adam, gemachtigden)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 9 maart 2011 betreffende het rooster van de vergaderperioden van het Parlement voor 2012;

verwijzing van het Europees Parlement in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster één enkel middel aan: schending van het aan het VEU en het VWEU gehechte Protocol (nr. 6) betreffende de plaats van de zetels van de instellingen, van bepaalde instanties, organen, organisaties en diensten van de Europese Unie en van het aan het EGA-Verdrag gehechte Protocol (nr. 3) betreffende de plaats van de zetels van de instellingen, van bepaalde instanties, organen, organisaties en diensten van de Europese Unie, alsmede niet-inachtneming van het arrest van het Hof van 1 oktober 1997, Frankrijk/Parlement (C-345/95, Jurispr. blz. I-5235).

Volgens de Franse regering heeft het Europees Parlement, door vast te stellen dat twee van de elk jaar te Straatsburg te houden twaalf perioden van de maandelijkse voltallige zittingen worden teruggebracht van vier naar twee dagen en in 2012 in dezelfde week in oktober plaatsvinden, getracht de regel te omzeilen dat de twaalf perioden van de maandelijkse voltallige zittingen, met inbegrip van de begrotingszitting, te Straatsburg worden gehouden. Het bestreden besluit leidt in feite tot schrapping van één van de twaalf perioden van de maandelijkse voltallige zittingen die elk jaar te Straatsburg dienen te worden gehouden. Het heeft dan ook als enig doel de duur van de aanwezigheid van de EP-leden op de zetel van het Europees Parlement te verminderen en vindt geen rechtvaardiging in een vereiste met betrekking tot de interne organisatie van de werkzaamheden van die instelling.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/13


Beroep ingesteld op 19 mei 2011 — Franse Republiek/Europees Parlement

(Zaak C-238/11)

2011/C 226/25

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Belliard, G. de Bergues en A. Adam, gemachtigden)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 9 maart 2011 betreffende het rooster van de vergaderperioden van het Parlement voor 2013;

verwijzing van het Europees Parlement in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster één enkel middel aan: schending van het aan het VEU en het VWEU gehechte Protocol (nr. 6) betreffende de plaats van de zetels van de instellingen, van bepaalde instanties, organen, organisaties en diensten van de Europese Unie en van het aan het EGA-Verdrag gehechte Protocol (nr. 3) betreffende de plaats van de zetels van de instellingen, van bepaalde instanties, organen, organisaties en diensten van de Europese Unie, alsmede niet-inachtneming van het arrest van het Hof van 1 oktober 1997, Frankrijk/Parlement (C-345/95, Jurispr. blz. I-5235).

Volgens de Franse regering heeft het Europees Parlement, door vast te stellen dat twee van de elk jaar te Straatsburg te houden twaalf perioden van de maandelijkse voltallige zittingen worden teruggebracht van vier naar twee dagen en in 2013 in dezelfde week in oktober plaatsvinden, getracht de regel te omzeilen dat de twaalf perioden van de maandelijkse voltallige zittingen, met inbegrip van de begrotingszitting, te Straatsburg worden gehouden. Het bestreden besluit leidt in feite tot schrapping van één van de twaalf perioden van de maandelijkse voltallige zittingen die elk jaar te Straatsburg dienen te worden gehouden. Het heeft dan ook als enig doel de duur van de aanwezigheid van de EP-leden op de zetel van het Europees Parlement te verminderen en vindt geen rechtvaardiging in een vereiste met betrekking tot de interne organisatie van de werkzaamheden van die instelling.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/13


Hogere voorziening ingesteld op 3 maart 2011 door Siemens AG tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 19 mei 2011 in zaak T-110/07, Siemens AG/Europese Commissie

(Zaak C-239/11 P)

2011/C 226/26

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Siemens AG (vertegenwoordigers: I. Brinker, C. Steinle, M. Hörster, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt

1)

het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 3 maart 2011 (zaak T-110/07) te vernietigen, voor zover het bezwarend is voor rekwirante;

2)

de beschikking van de Commissie van 24 januari 2007 (COMP/F/38.899 — Gasgeïsoleerd schakelmateriaal) gedeeltelijk nietig te verklaren, voor zover deze betrekking heeft op rekwirante,

subsidiair, de bij deze beschikking aan rekwirante opgelegde geldboete in te trekken of te verlagen;

3)

meer subsidiair, de zaak naar het Gerecht te verwijzen voor afdoening overeenkomstig het arrest van het Hof van Justitie;

4)

de Commissie hoe dan ook te verwijzen in de kosten van de procedures voor het Gerecht en het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

De onderhavige hogere voorziening is gericht tegen het arrest van het Gerecht waarbij het beroep van rekwirante tegen beschikking C(2006) 6762 def. van de Commissie van 24 januari 2007 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.899 — Gasgeïsoleerd schakelmateriaal) is verworpen.

Rekwirante voert zeven middelen aan.

Ten eerste heeft het Gerecht het fundamentele recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM, gelezen in samenhang met artikel 6, lid 3, VEU en artikel 47, lid 2, van het Handvest van de grondrechten) en de rechten van de verdediging (artikel 48, lid 2, van het Handvest van de grondrechten) geschonden, voor zover het zijn vaststelling dat rekwirante in de periode van 22 april tot en met 1 september 1999 aan de mededingingsregeling heeft deelgenomen voornamelijk op een getuigenverklaring heeft gebaseerd, zonder rekwirante de mogelijkheid te geven de betrokken getuige te verhoren.

Ten tweede heeft het Gerecht bij de vaststelling dat rekwirante in de periode van 22 april tot en met 1 september 1999 aan de mededingingsregeling heeft deelgenomen, het bewijsmateriaal verkeerd opgevat en de toepasselijke ervaringsregels niet in acht genomen. Daardoor heeft het Gerecht ten onrechte vastgesteld dat rekwirante in de periode van 22 april tot en met 1 september 1999 aan de mededingingsregeling heeft deelgenomen, en de duur van de inbreuk onjuist ingeschat.

Ten derde heeft het Gerecht ten onrechte vastgesteld dat het recht van vervolging voor de periode tot en met 22 april 1999 niet verjaard was, en is het ten onrechte van het bestaan van één enkele voortgezette inbreuk uitgegaan.

Ten vierde heeft het Gerecht het beginsel van gelijke behandeling geschonden, voor zover het heeft aanvaard dat de Commissie ter bepaling van het relatieve gewicht van de bij de inbreuk betrokken ondernemingen verschillende referentiejaren heeft gehanteerd en daardoor rekwirante niet in de juiste categorie van punt 1 A van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten heeft ingedeeld.

Ten vijfde heeft het Gerecht de verhoging van het uitgangsbedrag van de geldboete, die moet verzekeren dat hiervan voldoende afschrikkende werking uitgaat, niet overeenkomstig het verschil in grootte tussen rekwirante en ABB verlaagd en aldus het beginsel van gelijke behandeling geschonden.

Ten zesde heeft het Gerecht artikel 6 EVRM en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geschonden door niet zijn volledige rechtsmacht ter zake van boetebeschikkingen van de Commissie uit te oefenen.

Ten zevende heeft het Gerecht de omvang van de uit artikel 296 VWEU (voorheen artikel 253 EG) voortvloeiende motiveringsplicht onjuist ingeschat, door onvoldoende strenge motiveringseisen aan de berekening van de afschrikkingsfactor te stellen.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Mokestinių Ginčų Komisija Prie Lietuvos Respublikos Vyriausybės (Republiek Litouwen) op 20 mei 2011 — Lietuvos geležinkeliai AB/Vilniaus teritorinė muitinė

(Zaak C-250/11)

2011/C 226/27

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Mokestinių Ginčų Komisija Prie Lietuvos Respublikos Vyriausybės

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Lietuvos geležinkeliai AB

Verwerende partij: Vilniaus teritorinė muitinė

Prejudiciële vragen

1)

Moet de in de artikelen 112, lid 1, sub a, van verordening nr. 918/83 (1) en 107, lid 1, sub a, van verordening nr. 1186/2009 (2) neergelegde vrijstelling van invoerrechten aldus worden uitgelegd dat zij betrekking heeft op motorvoertuigen [motorinės transporto priemonės] die locomotieven zijn?

2)

Moet de in de artikelen 82, lid 1, sub a, van richtlijn 83/181/EEG (3) en 84, lid 1, sub a, van richtlijn 2009/132/EG (4) neergelegde btw-vrijstelling aldus worden uitgelegd dat zij betrekking heeft op motorvoertuigen [motorinės transporto priemonės] die locomotieven zijn?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, moeten wettelijke bepalingen als neergelegd in de artikelen 82, lid 1, sub a, van richtlijn 83/181/EEG en 84, lid 1, sub a, van richtlijn 2009/132/EG aldus worden uitgelegd dat zij verbieden dat een lidstaat de gevallen van vrijstelling van invoer-btw voor brandstof beperkt door te bepalen dat deze vrijstelling uitsluitend van toepassing is op brandstof die tot het grondgebied van de Europese Unie wordt toegelaten in de normale reservoirs van automobiele voertuigen en noodzakelijk is voor de werking van deze voertuigen?


(1)  Verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PB L 105, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PB L 324, blz. 23).

(3)  Richtlijn 83/181/EEG van de Raad van 28 maart 1983 houdende bepaling van de werkingssfeer van artikel 14, lid 1, sub d, van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde voor de definitieve invoer van bepaalde goederen (PB L 105, blz. 38).

(4)  Richtlijn 2009/132/EG van de Raad van 19 oktober 2009 houdende bepaling van de werkingssfeer van artikel 143, sub b en c, van Richtlijn 2006/112/EG met betrekking tot de vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde voor de definitieve invoer van bepaalde goederen (PB L 292, blz. 5).


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Geldern (Duitsland) op 24 mei 2011 — Nadine Büsch en Björn Siever/Ryanair Ltd

(Zaak C-255/11)

2011/C 226/28

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Geldern

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Nadine Büsch en Björn Siever

Verwerende partij: Ryanair Ltd

Prejudiciële vragen

1)

Is het in artikel 7 van de passagiersrechtenverordening (1) geregelde recht op compensatie een vordering tot schadevergoeding, waarvoor ingevolge artikel 29, eerste zin, van het Verdrag van Montreal (2) de beperkingen van dat Verdrag gelden, wanneer die compensatie moet worden toegekend wegens langdurige vertraging?

2)

Is het in artikel 7 van de passagiersrechtenverordening voorziene recht op compensatie een vergoeding uit anderen hoofde dan tot herstel van geleden schade, in de zin van artikel 29, tweede zin, van het Verdrag van Montreal, voor zover die compensatie meer bedraagt dan de schade die de passagier door de langdurige vertraging heeft opgelopen? Sluit dit een recht op compensatie volledig uit of geven gevallen van vertraging slechts recht op compensatie ten bedrage van de daadwerkelijk ontstane schade?


(1)  Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46, blz. 1).

(2)  Besluit van de Raad van 5 april 2001 inzake de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) (PB L 194, blz. 38).


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court (Ierland) op 26 mei 2011 — Peter Sweetman, Ierland, Attorney General, Minister for the Environment, Heritage and Local Government/An Bord Pleanála

(Zaak C-258/11)

2011/C 226/29

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Supreme Court

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Peter Sweetman, Ierland, Attorney General, Minister for the Environment, Heritage and Local Government

Verwerende partij: An Bord Pleanála

Prejudiciële vragen

1)

Welke juridische criteria dient een bevoegde instantie toe te passen bij de beoordeling van de vraag of een plan of project dat onder artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn (1) valt, „de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten”?

2)

Heeft de toepassing van het voorzorgsbeginsel tot gevolg dat voor een dergelijk plan of project geen toestemming kan worden verleend indien het tot blijvend onherstelbaar verlies van de gehele betrokken habitat of een deel daarvan zal leiden?

3)

Bestaat er een verband — en zo ja, welk — tussen artikel 6, lid 4, en de uit hoofde van artikel 6, lid 3, te verrichten beoordeling van de vraag of het plan of project de natuurlijke kenmerken van het gebied al dan niet zal aantasten?


(1)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 (PB L 206, blz. 7).


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court of the United Kingdom (Verenigd Koninkrijk) op 25 mei 2011 — The Queen op verzoek van David Edwards, Lilian Pallikaropoulos/Environment Agency, First Secretary of State, Secretary of State for Environment, Food and Rural Affairs

(Zaak C-260/11)

2011/C 226/30

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Supreme Court of the United Kingdom

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: David Edwards, Lilian Pallikaropoulos

Verwerende partijen: Environment Agency, First Secretary of State, Secretary of State for Environment, Food and Rural Affairs

Prejudiciële vragen

1)

Hoe dient een nationale rechter het ten laste leggen van kosten aan een particulier wiens vordering in een milieuzaak is afgewezen, te beoordelen, gelet op de vereisten van artikel 9, lid 4, van het Verdrag van Aarhus, zoals uitgevoerd bij artikel 10 bis van richtlijn 85/337/EEG (1) en artikel 15 bis van richtlijn 96/61/EG (2) (hierna: „de richtlijnen”)?

2)

Moet de vraag of een proces „onevenredig kostbaar” is in de zin van artikel 9, lid 4, van het Verdrag van Aarhus, zoals uitgevoerd bij de richtlijnen, worden beantwoord aan de hand van een objectieve beoordeling (waarbij bijvoorbeeld wordt nagegaan of een „gemiddelde” particulier in staat is om de eventuele kostenaansprakelijkheid te dragen) of een subjectieve beoordeling (op basis van de financiële draagkracht van de concrete verzoeker) of een combinatie van beide?

3)

Of is dit uitsluitend een zaak van het nationale recht van de lidstaten, waarbij er uitsluitend over moet worden gewaakt dat het door de richtlijnen voorgeschreven resultaat, namelijk ervoor zorgen dat de betrokken procedures niet „onevenredig kostbaar” zijn, wordt bereikt?

4)

Is het bij de beoordeling of een procedure „onevenredig kostbaar” is, relevant dat de verzoeker er in werkelijkheid niet van is weerhouden het geding in te leiden of voort te zetten?

5)

Mogen deze kwesties anders worden beoordeeld in het stadium van (i) een hoger beroep of (ii) een tweede beroep, na het hoger beroep dat tegen de beslissing in eerste aanleg moet worden ingesteld?


(1)  Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 (PB L 175, blz. 40).

(2)  Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 (PB L 257, blz. 26).


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāts (Republiek Letland) op 26 mei 2011 — Ainārs Rēdlihs/Valsts ieņēmumu dienests

(Zaak C-263/11)

2011/C 226/31

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākās tiesas Senāts

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ainārs Rēdlihs

Verwerende partij: Valsts ieņēmumu dienests

Prejudiciële vragen

1)

Is een natuurlijke persoon die goederen (een bos) heeft verkregen om in zijn eigen behoeften te voorzien en goederen levert om de gevolgen van overmacht (bijvoorbeeld een storm) te verlichten, belastingplichtige in de zin van artikel 9, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG (1) en artikel 4, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) (2), die btw moet betalen? Met andere woorden, is een dergelijke goederenlevering een economische activiteit in de zin van de voormelde bepalingen van het recht van de Europese Unie?

2)

Is een wettelijke regeling waarbij een persoon, op grond dat hij zich niet in het btw-register heeft laten inschrijven, een geldboete mag worden opgelegd ter hoogte van het bedrag van de belasting die normaliter op basis van de waarde van de geleverde goederen verschuldigd is, terwijl de betrokkene de belasting, zo hij zich in het register had laten inschrijven, niet had hoeven te betalen, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1).

(2)  Zesde Richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/17


Hogere voorziening ingesteld op 30 mei 2011 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 22 maart 2011 in zaak T-369/07, Republiek Letland/Europese Commissie

(Zaak C-267/11 P)

2011/C 226/32

Procestaal: Lets

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. White en I. Rubene)

Andere partijen in de procedure: Republiek Letland, Republiek Litouwen, Slowaakse Republiek, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Conclusies

vernietiging van het bestreden arrest;

verwijzing van de Republiek Letland in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het enige middel is ontleend aan niet-inachtneming van de in artikel 9, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG (1) vastgestelde termijn van drie maanden.

De Commissie meent dat het Gerecht bij zijn onderzoek de eerste en de tweede volzin van artikel 9, lid 3, van de richtlijn als een geheel heeft beschouwd, als gevolg waarvan zijn uitlegging niet in overeenstemming is met de in dat lid gestelde doelen.

Die uitlegging van artikel 9, lid 3, van de richtlijn druist in tegen de uitlegging die het Gerecht zelf heeft gegeven in een andere zaak, waarin het terecht oordeelde dat artikel 9, lid 3, tweede volzin, een afzonderlijke rechtsgrondslag vormt.

Bij haar uitlegging van artikel 9, lid 3, van de richtlijn baseert de Commissie zich op de bewoordingen van deze bepaling, die het doel ervan volkomen weergeven. Wanneer de Commissie het door de lidstaat meegedeelde nationale toewijzingsplan verwerpt, moet de lidstaat dat plan bijgevolg met inachtneming van haar bezwaren wijzigen en kan hij het plan niet uitvoeren zolang de Commissie de wijzigingen niet heeft aanvaard. Voor dit besluit tot aanvaarding van de wijzigingen is geen termijn vastgesteld.

De Commissie wijst erop dat het bij het litigieuze besluit ging om een besluit over de wijzigingen aan het nationale toewijzingsplan en niet over het meegedeelde nationale toewijzingsplan zelf.

Aangezien het Gerecht er niet van is uitgegaan dat in artikel 9, lid 3, tweede volzin, van de richtlijn een andere procedure wordt vastgesteld, was het echter wel verplicht, de meegedeelde wijzigingen als de mededeling van een nieuw nationaal toewijzingsplan op te vatten, en daarmee ook de termijn van drie maanden onjuist toe te passen.


(1)  PB L 275, blz. 32.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/17


Beroep ingesteld op 31 mei 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk Zweden

(Zaak C-270/11)

2011/C 226/33

Procestaal: Zweeds

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Tufvesson en F. Coudert)

Verwerende partij: Koninkrijk Zweden

Conclusies

vaststellen dat Zweden zijn verplichtingen krachtens artikel 261, lid 1, VWEU niet is nagekomen doordat het niet de nodige maatregelen heeft genomen om gevolg te geven aan het arrest van het Hof in zaak C-185/09;

Zweden veroordelen om aan de Commissie op de rekening „Eigen middelen van de Europese Unie” een dwangsom van 40 947,20 EUR per dag te betalen voor elke dag dat de nodige maatregelen om gevolg te geven aan het arrest van het Hof in zaak C-185/09 uitblijven, vanaf de dag waarop het arrest in de onderhavige zaak wordt gewezen tot en met de dag waarop is voldaan aan het arrest in zaak C-185/09;

Zweden veroordelen om aan de Commissie op dezelfde rekening een vast bedrag van 9 597,00 EUR per dag te betalen voor elke dag dat de nodige maatregelen om gevolg te geven aan het arrest van het Hof in zaak C-185/09 uitblijven, vanaf de dag waarop het arrest in zaak C-185/09 werd gewezen tot de dag waarop het arrest in de onderhavige zaak wordt gewezen of tot de dag waarop de nodige maatregelen worden genomen om gevolg te geven aan het arrest in zaak C-185/09, indien zij eerder worden genomen;

het Koninkrijk Zweden verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In het arrest van 4 februari 2010 (C-185/09), Commissie tegen Koninkrijk Zweden, heeft het Hof geoordeeld:

„Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken en tot wijziging van richtlijn 2002/58/EG, is het Koninkrijk Zweden de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.”

Het Koninkrijk Zweden heeft nog steeds geen maatregelen genomen om gevolg te geven aan het arrest van het Hof in zaak C-185/09. De Commissie heeft de zaak derhalve overeenkomstig artikel 260, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voor het Hof gebracht en verzoekt economische sancties aan het Koninkrijk Zweden op te leggen.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Ireland (Ierland) op 6 juni 2011 — MM/Minister for Justice, Equality and Law Reform, Ierland, Attorney General

(Zaak C-277/11)

2011/C 226/34

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Ireland

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: MM

Verwerende partijen: Minister for Justice, Equality and Law Reform, Ierland, Attorney General

Prejudiciële vraag

Indien een verzoeker om een subsidiaire beschermingsstatus verzoekt ingevolge een weigering om hem een vluchtelingenstatus te verlenen en een voorstel tot verwerping van een dergelijk verzoek wordt gedaan, vereist dan de bij artikel 4, lid 1, van richtlijn 2004/83/EG (1) van de Raad aan een lidstaat opgelegde voorwaarde tot samenwerking met een verzoeker dat de administratieve instanties van de betrokken lidstaat aan betrokken verzoeker de resultaten van dergelijke beoordeling verstrekken alvorens een definitieve beslissing te nemen zodat hij of zij de mogelijkheid heeft om te antwoorden op die aspecten van de voorgestelde beslissing welke een negatief resultaat suggereren?


(1)  PB L 304, blz. 12.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/18


Beroep ingesteld op 1 juni 2011 — Europese Commissie/Ierland

(Zaak C-279/11)

2011/C 226/35

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: P. Oliver, gemachtigde)

Verwerende partij: Ierland

Conclusies

vaststellen dat Ierland, door niet de maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het arrest van het Hof in zaak C-66/06, Commissie/Ierland, de krachtens artikel 260 VWEU op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

Ierland gelasten aan de Commissie te betalen een forfaitair bedrag van 4 174,80 EUR, vermenigvuldigd met het aantal dagen tussen het arrest in zaak C-66/06 en hetzij uitvoering door Ierland van dat arrest of het in onderhavige zaak uit te spreken arrest, indien die datum eerder valt;

Ierland gelasten aan de Commissie te betalen een geldboete van 33 080,32 EUR vanaf de datum van het in de onderhavige zaak uit te spreken arrest tot de datum van uitvoering door Ierland van het arrest in zaak C-66/06; en

Ierland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ongeveer twee en een half jaar na het arrest van het Hof van 20 november 2008 in zaak C-66/06, waarbij werd vastgesteld dat Ierland de artikelen 2, lid 1, en 4, leden 2, 3 en 4, van richtlijn 85/337/EEG van de Raad (1) niet volledig had omgezet, verzuimt Ierland nog steeds om de maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dat arrest. Bijgevolg verzoekt de Commissie dat Ierland wordt veroordeeld tot betaling van een geldboete en een dwangsom, daar het gaat om een ernstige inbreuk die gevolgen heeft voor de verwezenlijking van de doelstellingen die met de gemeenschapsregelingen worden nagestreefd.


(1)  Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40).


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/19


Beroep ingesteld op 20 juni 2011 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek

(Zaak C-312/11)

2011/C 226/36

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Enegren en C. Cattabriga, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Italiaanse Republiek, door niet alle werkgevers te verplichten om te voorzien in redelijke aanpassingen voor alle personen met een handicap, de verplichting niet is nagekomen om artikel 5 van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (1), volledig en op correcte wijze uit te voeren;

de Republiek Italië verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1)

Door niet alle werkgevers te verplichten om te voorzien in redelijke aanpassingen voor alle persoenen met een handicap, is de Italiaanse Republiek de verplichting niet nagekomen om artikel 5 van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, volledig en op juiste wijze uit te voeren.

2)

De betrokken bepaling legt aan de lidstaten een verplichting van algemene strekking op om te voorzien in redelijke aanpassingen om gehandicapten in staat te stellen toegang tot arbeid te hebben, in arbeid te participeren of daarin vooruit te komen dan wel om een opleiding te genieten. Deze aanpassingen moeten — met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel en rekening gehouden met de concrete omstandigheden — betrekking hebben op alle gehandicapten, op alle verschillende aspecten van de arbeidsverhouding en op alle werkgevers.

3)

In de Italiaanse wettelijke regeling is geen spoor terug te vinden van een dergelijke algemene verplichting. Er gelden weliswaar de voorschriften van wet nr. 68/1999, die in bepaalde opzichten garanties en voordelen bieden die zelfs verder gaan dan hetgeen is voorgeschreven bij artikel 5 van de richtlijn. Deze garanties en voordelen betreffen echter niet alle gehandicapten, drukken niet op alle werkgevers en betreffen niet alle verschillende aspecten van de arbeidsverhouding of hebben een zuiver programmatische inhoud.


(1)  PB L 303, blz. 16.


Gerecht

30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/20


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Air liquide/Commissie

(Zaak T-185/06) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Waterstofperoxide en natriumperboraat - Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld - Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag - Motiveringsplicht)

2011/C 226/37

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: L’Air liquide, société anonyme pour l’étude et l’exploitation des procédés Georges Claude (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: R. Saint-Esteben, M. Pittie en P. Honoré, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Arbault en O. Beynet, vervolgens V. Bottka, P. Van Nuffel en B. Gencarelli, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 1766 definitief van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 van het [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.620 — Waterstofperoxide en perboraat), voor zover zij verzoekster betreft

Dictum

1)

Beschikking C(2006) 1766 definitief van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.620 — Waterstofperoxide en perboraat) wordt nietig verklaard, voor zover zij L’Air liquide, SA pour l’étude et l’exploitation des procédés Georges Claude, betreft.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/20


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Solvay/Commissie

(Zaak T-186/06) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Waterstofperoxide en natriumperboraat - Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Duur van inbreuk - Begrippen „overeenkomst” en „onderling afgestemde feitelijke gedragingen” - Toegang tot dossier - Geldboeten - Mededeling inzake medewerking - Gelijke behandeling - Gewettigd vertrouwen - Motiveringsplicht)

2011/C 226/38

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Solvay NV (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk O. W. Brouwer, D. Mes, advocaten, M. O’Regan en A. Villette, solicitors, vervolgens O. W. Brouwer, A. Stoffer, advocaat, M. O’Regan en A. Villette)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Arbault, vervolgens V. Di Bucci en V. Bottka, gemachtigden, bijgestaan door M. Gray, barrister)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2006) 1766 def. van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/C.38.620 — Waterstofperoxide en perboraat) en verzoek tot intrekking of verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete

Dictum

1)

Artikel 1, sub m, van beschikking C(2006) 1766 def. van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak C.38.620 — Waterstofperoxide en perboraat) wordt nietig verklaard voor zover de Europese Commissie daarin heeft vastgesteld dat Solvay NV in de periode vóór mei 1995 aan de inbreuk heeft deelgenomen.

2)

Het bedrag van de in artikel 2, sub h, van beschikking C(2006) 1766 def. aan Solvay opgelegde geldboete wordt vastgesteld op 139,5 miljoen EUR.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

Solvay zal 80 % van haar eigen kosten en van die van de Commissie dragen.

5)

De Commissie zal 20 % van haar eigen kosten en van die van Solvay dragen.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/21


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — FMC Foret/Commissie

(Zaak T-191/06) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Waterstofperoxide en perboraat - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Duur van inbreuk - Vermoeden van onschuld - Rechten van verdediging - Geldboeten - Verzachtende omstandigheden)

2011/C 226/39

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: FMC Foret, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: M. Seimetz, advocaat, en C. Stanbrook, QC)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Arbault, vervolgens V. Di Bucci en V. Bottka, gemachtigden, bijgestaan door M. Gray, barrister)

Voorwerp

Primair, een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 1766 def. van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.620 — Waterstofperoxide en perboraat) en, subsidiair, een verzoek tot verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

FMC Foret, SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/21


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Caffaro/Commissie

(Zaak T-192/06) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Waterstofperoxide en perboraat - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Geldboeten - Verjaring - Gedifferentieerde behandeling - Duur van inbreuk - Verzachtende omstandigheden)

2011/C 226/40

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Caffaro Srl (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: A. Santa Maria en C. Biscaretti di Ruffia, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci en F. Amato, vervolgens V. Di Bucci en V. Bottka, gemachtigden)

Voorwerp

Primair, een verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2006) 1766 def. van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.620 — Waterstofperoxide en perboraat) voor zover de Commissie verzoekster en SNIA SpA daarbij hoofdelijk een geldboete oplegt, en, subsidiair, een verzoek tot verlaging van die geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Caffaro Srl wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/21


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — SNIA/Commissie

(Zaak T-194/06) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Waterstofperoxide en perboraat - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag - Opslorping van onderneming die verantwoordelijk is voor inbreuk - Rechten van verdediging - Overeenstemming tussen mededeling van punten van bezwaar en bestreden beschikking - Motiveringsplicht)

2011/C 226/41

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: SNIA SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: A. Santa Maria, B. Biscaretti di Ruffia en E. Gambaro, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Di Bucci en F. Amato, vervolgens V. Di Bucci en V. Bottka, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 1766 def. van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.620 — Waterstofperoxide en perboraat), voor zover zij betrekking heeft op verzoekster

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

SNIA SpA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/22


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Solvay Solexis/Commissie

(Zaak T-195/06) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Waterstofperoxide en natriumperboraat - Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld - Duur van de inbreuk - Begrippen „overeenkomst” en „onderling afgestemde feitelijke gedraging” - Toegang tot dossier - Geldboeten - Gelijke behandeling - Mededeling inzake medewerking - Motiveringsplicht)

2011/C 226/42

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Solvay Solexis SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: T. Salonico en G.L. Zampa, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Di Bucci en F. Amato, vervolgens V. Di Bucci en V. Bottka, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 1766 def. van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.620 — Waterstofperoxide en perboraat), en anderzijds verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Solvay Solexis SpA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/22


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Edison/Commissie

(Zaak T-196/06) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Waterstofperoxide en natriumperboraat - Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld - Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag - Motiveringsplicht)

2011/C 226/43

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Edison SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: M. Siragusa, R. Casati, M. Beretta, P. Merlino en E. Bruti Liberati, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Di Bucci en F. Amato, vervolgens V. Di Bucci en V. Bottka, gemachtigden)

Voorwerp

Primair verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 1766 definitief van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.620 — Waterstofperoxide en perboraat), voor zover zij verzoekster betreft, en subsidiair verzoek tot vermindering van de geldboete

Dictum

1)

Beschikking C(2006) 1766 definitief van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.620 — Waterstofperoxide en perboraat) wordt nietig verklaard, voor zover zij Edison SpA betreft.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/22


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — FMC/Commissie

(Zaak T-197/06) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Waterstofperoxide en perboraat - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag - Rechten van verdediging - Motiveringsplicht)

2011/C 226/44

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: FMC Corp. (Philadelphia, Pennsylvania, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: C. Stanbrook, QC, en Y. Virvilis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Arbault, vervolgens V. Di Bucci, V. Bottka en X. Lewis, gemachtigden, bijgestaan door M. Gray, barrister)

Voorwerp

Primair, een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 1766 def. van de Commissie van 3 mei 2006 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.620 — Waterstofperoxide en perboraat), voor zover zij betrekking heeft op verzoekster, en subsidiair, een verzoek tot verlaging van de geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

FMC Corp. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/23


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Bavaria/Commissie

(Zaak T-235/07) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Nederlandse biermarkt - Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Bewijs van inbreuk - Toegang tot dossier - Geldboeten - Gelijkheidsbeginsel - Redelijke termijn)

2011/C 226/45

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Bavaria NV (Lieshout, Nederland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk O. Brouwer, D. Mes, A. Stoffer, vervolgens O. Brouwer, A. Stoffer en P. Schepens, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Bouquet, S. Noë en A. Nijenhuis, vervolgens A. Bouquet en S. Noë, gemachtigden, bijgestaan door M. Slotboom, advocaat)

Voorwerp

Primair een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2007) 1697 van de Commissie van 18 april 2007 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] (Zaak COMP/B-2/37.766 — Nederlandse biermarkt) en subsidiair een verzoek tot vermindering van de aan verzoekster opgelegde geldboete

Dictum

1)

Artikel 1 van beschikking C(2007) 1697 van de Commissie van 18 april 2007 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] (Zaak COMP/B-2/37.766 — Nederlandse biermarkt) wordt nietig verklaard voor zover de Europese Commissie daarbij heeft vastgesteld dat Bavaria NV had deelgenomen aan een inbreuk bestaande in de incidentele coördinatie van andere commerciële voorwaarden dan de prijzen voor individuele afnemers in het horecasegment in Nederland.

2)

Het bedrag van de bij artikel 3, sub c, van beschikking C(2007) 1697 aan Bavaria opgelegde geldboete wordt vastgesteld op 20 712 375 EUR.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

Bavaria draagt twee derde van haar eigen kosten en twee derde van de kosten van de Europese Commissie.

5)

De Commissie draagt een derde van haar eigen kosten en een derde van de kosten van Bavaria.


(1)  PB C 211 van 8.9.2007.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/23


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Heineken Nederland en Heineken/Commissie

(Zaak T-240/07) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Nederlandse biermarkt - Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG is vastgesteld - Bewijs van inbreuk - Toegang tot dossier - Geldboete - Gelijkheidsbeginsel - Redelijke termijn)

2011/C 226/46

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partijen: Heineken Nederland BV (Zoeterwoude, Nederland) en Heineken NV (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: T. Ottervanger en M. de Jong, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Bouquet, S. Noë en A. Nijenhuis, vervolgens A. Bouquet en S. Noë, gemachtigden, bijgestaan door M. Slotboom, advocaat)

Voorwerp

Beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2007) 1697 van de Commissie van 18 april 2007 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] (Zaak COMP/B–2/37.766 — Nederlandse biermarkt), en, subsidiair, tot vermindering van de aan verzoeksters opgelegde geldboete

Dictum

1)

Artikel 1 van beschikking C(2007) 1697 van de Commissie van 18 april 2007 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] (Zaak COMP/B–2/37.766 — Nederlandse biermarkt) wordt nietig verklaard voor zover de Europese Commissie daarbij heeft vastgesteld dat Heineken NV en Heineken Nederland BV hebben deelgenomen aan een inbreuk bestaande in de incidentele coördinatie van andere commerciële voorwaarden dan de prijzen voor individuele afnemers in het horecasegment in Nederland.

2)

Het bedrag van de bij artikel 3, sub a, van beschikking C(2007) 1697 hoofdelijk aan Heineken en Heineken Nederland opgelegde boete wordt vastgesteld op 197 985 937,5 EUR.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

Heineken en Heineken Nederland dragen twee derde van hun eigen kosten en twee derde van de kosten van de Europese Commissie.

5)

De Commissie draagt een derde van haar eigen kosten en een derde van de kosten van Heineken en Heineken Nederland.


(1)  PB C 211 van 8.9.2007.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/24


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Ziegler/Commissie

(Zaak T-199/08) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van internationale verhuisdiensten in België - Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG is vastgesteld - Prijsvaststelling - Marktverdeling - Manipulatie van procedure voor indiening van offertes - Merkbare beïnvloeding van handel - Geldboeten - Richtsnoeren voor berekening van geldboeten van 2006)

2011/C 226/47

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Ziegler SA (Brussel, België) (vertegenwoordigers: J.-L. Lodomez en J. Lodomez, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet en O. Beynet, vervolgens A. Bouquet en N. von Lingen, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2008) 926 def. van de Commissie van 11 maart 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/38.543 — Internationale verhuisdiensten), en subsidiair een verzoek tot nietigverklaring of verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ziegler SA wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen die welke op het kort geding voor het Gerecht zijn gevallen.


(1)  PB C 183 van 19.7.2008.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/24


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Team Relocations e.a./Commissie

(Gevoegde zaken T-204/08 en T-212/08) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van internationale verhuisdiensten in België - Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG is vastgesteld - Prijsvaststelling - Marktverdeling - Manipulatie van procedure voor indiening van offertes - Enkele voortgezette inbreuk - Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag - Geldboeten - Richtsnoeren voor berekening van geldboeten van 2006)

2011/C 226/48

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Team Relocations NV (Zaventem, België) (vertegenwoordigers: H. Gilliams en J. Bocken, advocaten) (zaak T-204/08); Amertranseuro International Holdings Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk); Trans Euro Ltd (Londen); en Team Relocations Ltd (Londen) (vertegenwoordiger: L. Gyselen, advocaat) (zaak T-212/08)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet, A. Antoniadis en N. von Lingen, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2008) 926 def. van de Commissie van 11 maart 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.543 — Internationale verhuisdiensten), en subsidiair een verzoek tot nietigverklaring of verlaging van de aan verzoeksters opgelegde geldboete

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

Team Relocations NV, Amertranseuro International Holdings Ltd, Trans Euro Ltd en Team Relocations Ltd worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 197 van 2.8.2008.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/24


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Gosselin Group en Stichting Administratiekantoor Portielje/Commissie

(Gevoegde zaken T-208/08 en T-209/08) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van internationale verhuisdiensten in België - Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG is vastgesteld - Prijsvaststelling - Marktverdeling - Manipulatie van procedure voor indiening van offertes - Enkele voortgezette inbreuk - Begrip „onderneming” - Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag - Geldboeten - Richtsnoeren voor berekening van geldboeten van 2006 - Zwaarte - Duur)

2011/C 226/49

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partijen: Gosselin Group NV, voorheen Gosselin World Wide Moving NV (Deurne, België) (vertegenwoordigers: F. Wijckmans en S. De Keer, advocaten) (zaak T-208/08); en Stichting Administratiekantoor Portielje (Rotterdam, Nederland) (vertegenwoordiger: D. Van hove, advocaat) (zaak T-209/08)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet en F. Ronkes Agerbeek, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2008) 926 def. van de Commissie van 11 maart 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.543 — Internationale verhuisdiensten), zoals gewijzigd bij beschikking C(2009) 5810 def. van de Commissie van 24 juli 2009, en subsidiair een verzoek tot nietigverklaring of verlaging van de aan verzoeksters opgelegde geldboete

Dictum

1)

In zaak T-208/08 wordt beschikking C(2008) 926 def. van de Commissie van 11 maart 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/38.543 — Internationale verhuisdiensten) nietig verklaard voor zover daarbij wordt vastgesteld dat Gosselin Group NV heeft deelgenomen aan een inbreuk op artikel 81, lid 1, EG gedurende de periode van 30 oktober 1993 tot 14 november 1996.

2)

Het bedrag van de geldboete die Gosselin Group wordt opgelegd in artikel 2 van beschikking C(2008) 926, zoals gewijzigd bij beschikking C(2009) 5810 def. van de Commissie van 24 juli 2009, wordt vastgesteld op 2,32 miljoen EUR.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

In zaak T-209/08 wordt beschikking C(2008) 926, zoals gewijzigd bij beschikking C(2009) 5810, nietig verklaard voor zover zij betrekking heeft op Stichting Administratiekantoor Portielje.

5)

In zaak T-208/08 zal elke partij haar eigen kosten dragen.

6)

In zaak T-209/08 wordt de Europese Commissie verwezen in de kosten.


(1)  PB C 223 van 30.8.2008.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/25


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Verhuizingen Coppens/Commissie

(Zaak T-210/08) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van internationale verhuisdiensten in België - Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG is vastgesteld - Prijsvaststelling - Marktverdeling - Manipulatie van procedure voor indiening van offertes - Enkele voortgezette inbreuk - Bewijslast)

2011/C 226/50

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Verhuizingen Coppens NV (Bierbeek, België) (vertegenwoordigers: J. Stuyck en I. Buelens, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet en S. Noë, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2008) 926 def. van de Commissie van 11 maart 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.543 — Internationale verhuisdiensten), en subsidiair een verzoek tot nietigverklaring of verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete

Dictum

1)

Artikel 1, sub i, en artikel 2, sub k, van beschikking C(2008) 926 def. van de Commissie van 11 maart 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/38.543 — Internationale verhuisdiensten) worden nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 197 van 2.8.2008.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/25


Arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 — Putters International/Commissie

(Zaak T-211/08) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt van internationale verhuisdiensten in België - Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG is vastgesteld - Prijsvaststelling - Marktverdeling - Manipulatie van procedure voor indiening van offertes - Enkele voortgezette inbreuk - Geldboeten - Richtsnoeren voor berekening van geldboeten van 2006 - Zwaarte - Duur)

2011/C 226/51

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Putters International NV (Cargovil, België) (vertegenwoordiger: K. Platteau, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet en F. Ronkes Agerbeek, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2008) 926 def. van de Commissie van 11 maart 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/38.543 — Internationale verhuisdiensten), en subsidiair een verzoek tot nietigverklaring of verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Putters International NV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 197 van 2.8.2008.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/26


Arrest van het Gerecht van 22 juni 2011 — Mundipharma/BHIM — Asociación Farmaceuticos Mundi (FARMA MUNDI FARMACEUTICOS MUNDI)

(Zaak T-76/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk FARMA MUNDI FARMACEUTICOS MUNDI - Ouder gemeenschapsbeeldmerk - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

2011/C 226/52

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Mundipharma GmbH (Limbourg-sur-la-Lahn, Duitsland) (vertegenwoordiger: F. Nielsen, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: W. Verburg, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Asociación Farmaceuticos Mundi (Alfafar, Spanje)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 1 december 2008 (zaak R 825/2008-2) inzake een oppositieprocedure tussen Mundipharma GmbH en l’Asociación Farmaceuticos Mundi

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Mundipharma GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 102 van 1.5.2009.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/26


Beschikking van het Gerecht van 24 mei 2011 — Sanyō Denki/BHIM — Telefónica O2 Duitsland (eneloop)

(Zaak T-309/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositie - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing)

2011/C 226/53

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sanyō Denki Kabushiki Kaisha (Osaka, Japan) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. De Zorti, M. Koch en T. Grimm, vervolgens V. Schmitz-Fohrmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Ahlgren, vervolgens M. Ahlgren en J.F. Crespo Carillo, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Telefónica O2 Germany GmbH & Co. OHG (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Fottner en M. Müller, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 6 mei 2008 (zaak R 794/2008-2) inzake een oppositieprocedure tussen Telefónica O2 Germany GmbH & Co. OHG en Sanyō Denki Kabushiki Kaisha

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Verzoekster en interveniënte zullen hun eigen kosten dragen, alsmede die van verweerder.


(1)  PB C 267 van 7.11.2009.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/26


Beroep ingesteld op 25 mei 2011 — Coin/BHIM — Dynamiki Zoi (Fitcoin)

(Zaak T-272/11)

2011/C 226/54

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Coin SpA (Mestre, Italië) (vertegenwoordigers: P. Perani en G. Ghisletti, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij voor de kamer van beroep: Dynamiki Zoi AE (Athene, Griekenland)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 21 februari 2011 in zaak R 1836/2010-2 vernietigen;

subsidiair, de bestreden beslissing alleen vernietigen voor zover gemeenschapsmerkaanvraag nr. 3725298 is toegestaan voor waren van klasse 25, en

het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „Fitcoin” voor waren en diensten van de klassen 16, 25, 28, 35, 36 en 41 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 3725298

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsmerkinschrijving nr. 109827 van het beeldmerk „coin” voor waren en diensten van de klassen 16, 25, 28 en 35; gemeenschapsmerkinschrijving nr. 3308401 van het beeldmerk „coin” voor waren en diensten van de klassen 16, 25, 28 en 35; gemeenschapsmerkinschrijving nr. 3364511 van het beeldmerk „coinyou” voor waren en diensten van de klassen 16, 35 en 36; Italiaanse merkinschrijving nr. 160126 van het beeldmerk „coin” voor waren van klasse 25; Italiaanse merkinschrijving nr. 253233 van het beeldmerk „coin” voor waren van de klassen 16, 25, 28, 35, 36 en 41; Italiaanse merkinschrijving nr. 240305 van het beeldmerk „coin” voor waren en diensten van de klassen 16, 25, 35, 36 en 41; Italiaanse merkinschrijving nr. 169548 van het beeldmerk „coin” voor waren van de klassen 16 en 28; Italiaanse merkinschrijving nr. 240286 van het beeldmerk „coin” voor waren van klasse 25; internationale merkinschrijving nr. R381015 van het beeldmerk „coin” voor waren en diensten van de klassen 16, 25, 28, 35, 36 en 41; internationale merkinschrijving nr. R363492 van het beeldmerk „coin” voor waren en diensten van de klassen 16, 28, 35, 36 en 41; internationale merkinschrijving nr. 260545 van het beeldmerk „coin” voor waren van klasse 25; internationale merkinschrijving nr. R299708 van het beeldmerk „coin” voor waren en diensten van de klassen 35, 36 and 41; internationale merkinschrijving nr. 299710 van het beeldmerk „coin” voor waren van de klassen 16 en 28; internationale merkinschrijving nr. R363491 van het beeldmerk „coin” voor waren van klasse 25

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beslissing en toewijzing van de oppositie voor waren van de klassen 28 en 41; verwerping van het beroep van de overige waren en diensten en dus toewijzing van de aanvraag voor waren van de klassen 16, 25, 28, 35, 36 en 41

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009, aangezien de kamer van beroep slechts met één van de mogelijke betekenissen van het woord FIT rekening heeft gehouden en op basis van die gedeeltelijke beoordeling heeft geconcludeerd dat er gevaar voor verwarring met betrekking tot het grootste deel van de relevante waren en diensten bestaat.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/27


Beroep ingesteld op 30 mei 2011 — Régie Networks en NRJ Global/Commissie

(Zaak T-273/11)

2011/C 226/55

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Régie Networks (Lyon, Frankrijk) en NRJ Global (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: B. Geneste en C. Vannini, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit C(2010) 6483 def. van de Commissie van 29 september 2010 betreffende steunmaatregel C 4/09 (ex N 679/97) die Frankrijk ten faveure van de radio-omroep ten uitvoer heeft gelegd, nietig verklaren

de Commissie verwijzen in alle kosten

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen zes middelen aan.

1)

Eerste middel, ontleend aan schending van het gezag van gewijsde van het arrest van het Hof van Justitie van 22 december 2008, C-333/07, aangezien de Commissie de relevante gronden en het dictum van het arrest niet heeft nageleefd door bij het nieuwe onderzoek van de betrokken steunmaatregel niet de haar door het Hof aangegeven financieringswijze ervan toe te passen.

2)

Tweede middel, ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting in de motivering van het bestreden besluit aangezien de Commissie de onwettige financieringswijze op kunstmatige wijze van de betrokken steunregeling heeft gescheiden terwijl zij in haar beslissing van 16 september 2009 ter inleiding van de procedure op tegenspraak heeft betoogd dat de onwettigheid van de heffing noodzakelijkerwijs en onmiddellijk tot de onwettigheid van de betrokken steunregeling in zijn geheel zou leiden.

3)

Derde middel, ontleend aan schending van de verdragsbepalingen betreffende de vrijheid van dienstverrichting aangezien de onwettigheid van de heffing die deze steunregeling financiert, vaststaat wegens de strijdigheid van de territoriale heffingsgrondslag ervan met het beginsel van de vrijheid van dienstverrichting. De verzoekende partijen voeren aan dat de gedeeltelijke terugbetaling, die bij het bestreden besluit werd gelast, geenszins de aard van de betrokken steunregeling kan wijzigen en deze met terugwerkende kracht verenigbaar met het Verdrag kan maken.

4)

Vierde middel, ontleend aan ontoereikendheid van de motivering van het bestreden besluit aangezien de Commissie niet heeft uiteengezet op welke wijze de in het besluit neergelegde voorwaarden de regeling verenigbaar met het Verdrag maakten ondanks de vaststelling van onverenigbaarheid van de financieringswijze.

5)

Vijfde middel, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel aangezien verzoekende partijen stellen dat de Commissie door ervoor te kiezen de steunregeling aan de hand van het opleggen van terugwerkende voorwaarden verenigbaar met het Verdrag te verklaren in plaats van eenvoudigweg de onverenigbaarheid ervan vast te stellen, en door de Franse Republiek van de verplichting te ontslaan over te gaan tot de terugvordering van de steun bij de begunstigden, het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden.

6)

Zesde middel, ontleend aan misbruik van de procedure en aan schending van artikel 7 van verordening (EG) nr. 659/1999 aangezien de Commissie, na afloop van de formele onderzoeksprocedure, een voorwaardelijke beslissing heeft genomen, terwijl niet alleen haar twijfel aangaande de verenigbaarheid van de steunmaatregelen met het Verdrag niet was weggenomen, maar, meer nog, zij ervan overtuigd was geraakt dat de regeling ermee onverenigbaar was. Zij heeft de bepalingen van verordening nr. 569/1999 geschonden en zich aldus aan misbruik van procedure schuldig gemaakt.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/28


Beroep ingesteld op 10 juni 2011 — Buzzi Unicem/Commissie

(Zaak T-297/11)

2011/C 226/56

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Buzzi Unicem SpA (Casale Monferrato, Italië) (vertegenwoordigers: C. Osti en A. Prastaro, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beschikking geheel nietig te verklaren wegens ontbrekende dan wel ontoereikende motivering en de daaruit voortvloeiende schending van verzoeksters rechten van verdediging en van het beginsel van behoorlijk bestuur;

de bestreden beschikking geheel nietig te verklaren wegens overschrijding of misbruik van bevoegdheid en de daaruit voortvloeiende omkering van de bewijslast;

de bestreden beschikking geheel of gedeeltelijk nietig te verklaren wegens schending van de gedragsregels (Best Practices codex) van de Commissie, doordat deze de haar bij artikel 18 van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad verleende bevoegdheden heeft overschreden en het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden, alsook op grond dat geen sprake is geweest van een voorafgaande procedure op tegenspraak;

de Commissie hoe dan ook te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

1)

Eerste middel, ontleend aan ontbrekende of ontoereikende motivering, schending van de rechten van de verdediging en schending van het beginsel van behoorlijk bestuur

verzoekster stelt dat de bestreden beschikking schending oplevert van de op de Commissie rustende motiveringsplicht alsook van verzoeksters rechten van verdediging, aangezien deze beschikking geen of onvoldoende aanwijzingen over het voorwerp en de omvang van het verzoek om inlichtingen bevat.

2)

Tweede middel, ontleend aan overschrijding en misbruik van bevoegdheid alsook omkering van de bewijslast

verzoekster voert aan dat de Commissie haar bevoegdheden heeft overschreden en afgewend, aangezien zij weliswaar aan de hand van een verzoek om inlichtingen aanwijzingen waarover zij reeds beschikt, kan verifiëren, maar zij daarom niet de bevoegdheid heeft om bij gebreke van aanwijzingen een volledige gegevensbank over de markt tot stand te brengen. Daardoor is ook het beginsel van het vermoeden van onschuld geschonden, wat kennelijk tot omkering van de bewijslast heeft geleid.

3)

Derde middel, ontleend aan overschrijding van bevoegdheid, rekening houdend met artikel 18 van verordening nr. 1/2003

verzoekster betoogt dat de typologie van het verzoek om inlichtingen van de Commissie de bij artikel 18 toegekende bevoegdheden overschrijdt. De Commissie kan krachtens dit artikel enkel verzoeken om inlichtingen die noodzakelijk zijn ter verduidelijking van feiten waarover de onderneming mogelijkerwijs op de hoogte is en waarvoor overlegging van relevante stukken die zich in het bezit van de onderneming bevinden, is vereist.

4)

Vierde middel, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur, rekening houdend met artikel 18 van verordening nr. 1/2003

verzoekster kritiseert dat de bestreden beschikking verder gaat dan hetgeen volgens artikel 18 noodzakelijk is en aldus het evenredigheidsbeginsel schendt, op grond dat bij deze beschikking is verzocht om maatregelen die niet noodzakelijk zijn, aangezien van alle geschikte maatregelen niet is gekozen voor de maatregelen die de minste inspanningen van de onderneming vergen en het verzoek om inlichtingen voor verzoekster uitermate belastend is.

5)

Vijfde middel, ontleend aan schending van de gedragsregels van de Commissie (Best Practices codex) en van het beginsel van behoorlijk bestuur

volgens verzoekster heeft de Commissie haar eigen gedragsregels geschonden door verzoekster eerst te verzoeken, standpunt over haar voorstel voor de latere bestreden beschikking in te nemen en nadien geenszins rekening met verzoeksters opmerkingen te houden. Bovendien wijkt de bestreden beschikking aanzienlijk van dit voorstel af. Verder blijkt uit de voortdurende wijzigingen van de gestelde vragen duidelijk dat de Commissie bij de vaststelling van de betrokken maatregelen onvoldoende zorgvuldigheid aan de dag heeft gelegd, waardoor ook het beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/29


Beroep ingesteld op 16 juni 2011 — Ben Ali/Raad

(Zaak T-301/11)

2011/C 226/57

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Mehdi Ben Tijani Ben Haj Hamda Ben Haj Hassen Ben Ali (Tunis, Tunesië) (vertegenwoordiger: A. de Saint Remy, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

een maatregel tot organisatie van de procesgang in de zin van artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht te treffen, ertoe strekkende dat de Commissie alle documenten betreffende de vaststelling van de bestreden verordening overlegt;

verordening (EU) nr. 101/2011 van 4 februari 2011 nietig te verklaren voor zover zij verzoeker betreft;

bij gebreke van nietigverklaring uitzonderingen toe te passen voor de als grondslag dienende financiële tegoeden, maar ook voor bepaalde, geval per geval onderzochte buitengewone lasten;

de Raad van de Europese Unie te veroordelen om aan verzoeker te betalen een totaalbedrag van 50 000 EUR als vergoeding voor zijn schade, uit welke oorzaak ook;

de Raad van de Europese Unie te veroordelen om aan verzoeker te betalen een bedrag van 7 500 EUR voor de kosten van zijn verdediging in het kader van de onderhavige zaak;

de Raad van de Europese Unie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van het beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan.

1)

Eerste middel: ontbreken van voldoende rechtsgrondslag, aangezien in de eerste plaats de sanctie niet strekt tot handhaving of herstel van vrede en veiligheid en de individuele rechten van verzoeker schendt, in de tweede plaats de motivering van het besluit onzekerheden en onvolkomenheden bevat en in de derde plaats de maatregel onevenredig en ongerechtvaardigd is.

2)

Tweede middel: schending van de rechten van de verdediging en het recht op een effectieve rechterlijke bescherming.

3)

Derde middel: schending van de motiveringsplicht, aangezien in de eerste plaats het bevriezen van de tegoeden een door een politiek orgaan getroffen sanctie is, in de tweede plaats de bestreden verordening geen enkele schrappingsprocedure bevat, in de derde plaats in ieder stadium van de procedure de fundamentele rechten van verzoeker zijn geschonden en in de vierde plaats de motivering van de maatregelen algemeen, zonder grondslag, vaag en onnauwkeurig is.

4)

Vierde middel: kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten, aangezien de deelneming van verzoeker aan een ongeoorloofde handeling niet is bewezen.

5)

Vijfde middel: schending van het eigendomsrecht, aangezien de maatregelen een ongerechtvaardigde beperking van het eigendomsrecht van verzoeker vormen.

6)

Zesde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel.

7)

Zevende middel: schending van het recht op leven, aangezien het bevriezen van de tegoeden niet tot gevolg mag hebben dat de bestaansmiddelen en het recht op leven van verzoeker ter discussie worden gesteld.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/29


Beroep ingesteld op 16 juni 2011 — Alumina/Raad

(Zaak T-304/11)

2011/C 226/58

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Alumina d.o.o. (Zvornik, Bosnie en Herzegovina) (Vertegenwoordigers: J.-F. Bellis en B. Servais, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

het bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 464/2011 van de Raad van 11 mei 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op zeoliet A-poeder van oorsprong uit Bosnië en Herzegovina aan de verzoekende partij opgelegde antidumpingrecht nietig verklaren;

de Raad verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

Ten eerste meent de verzoekende partij dat het in de bestreden verordening vastgelegde antidumpingrecht onrechtmatig is voor zover de methode die wordt gebruikt ter berekening van de geconstrueerde normale waarde artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening schendt. Bij het bepalen van de normale waarde heeft de verwerende partij een winstmarge van 58,89 % gebruikt die is berekend op basis van de prijzen van de niet-representatieve binnenlandse verkoop van de verzoekende partij. Het gebruik van een dergelijke winstmarge is onverenigbaar met artikel 2 van de basisverordening. De bepaling van de normale waarde bevat namelijk een fundamentele tegenstrijdigheid, voor zover de door de verwerende partij gebruikte methode tot bepaling van de normale waarde uitsluitend tot hetzelfde resultaat komt indien normale waarde zou zijn gebaseerd op de prijzen van de niet-representatieve binnenlandse verkoop. Een dergelijke methode is in strijd met de vaste praktijk van de Commissie en de Raad, en met de rechtspraak van het Gerecht en het Hof van Justitie. Bovendien is de gekozen winstmarge van 58,89 % niet „redelijk”. Tot slot baseert de verwerende partij zich ten onrechte op de rechtspraak op grond van de beslissingen van de WTO om bij de bepaling van de normale waarde die toepasselijk is op de uitvoer door de verzoekende partij, een winstmarge te kunnen toepassen die niet „redelijk” is.

Ten tweede is de verzoekende partij eveneens van oordeel dat de gebruikte methode ter berekening van de geconstrueerde normale waarde de bepalingen van artikel 2, lid 6, van de basisverordening schendt voor zover de binnenlandse verkoop van de verzoekende partij niet plaatsvond in het kader van „normale handelstransacties” in de zin van artikel 2, lid 1, derde alinea, en lid 3, tweede alinea, van de basisverordening.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/30


Beroep ingesteld op 17 juni 2011 — Kadio Morokro/Raad

(Zaak T-316/11)

2011/C 226/59

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Mathieu Kadio Morokro (Cocody, Ivoorkust) (vertegenwoordiger: S. Le Damany, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit 2011/221/GBVB van de Raad van 6 april 2011 (1) en verordening (EU) nr. 330/2011 van de Raad van 6 april 2011 (2) nietig verklaren, voor zover deze betrekking hebben op verzoeker;

de Raad van de Europese Unie verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker een middel inzake niet-nakoming van de motiveringsplicht aan. Het litigieuze besluit en de litigieuze verordening schenden artikel 296 VWEU, volgens hetwelk de rechtshandelingen van de instellingen van de Europese Unie met redenen worden omkleed. Verzoeker stelt om te beginnen dat de motivering hem niet in staat stelde te begrijpen waarom zijn naam werd opgenomen op de als bijlage bij het besluit en bij de verordening gevoegde lijst van personen, tegen wie bepaalde beperkende maatregelen zijn genomen. Verder wordt hem door deze gebrekkige motivering de mogelijkheid ontnomen om met succes op te komen tegen de beperkende maatregelen die tegen hem zijn ingesteld.


(1)  Besluit 2011/221/GBVB van de Raad van 6 april 2011 tot wijziging van besluit 2010/656/GBVB tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust (PB L 93, blz. 20).

(2)  Verordening (EU) nr. 330/2011 van de Raad van 6 april 2011 tot wijziging van verordening (EG) nr. 560/2005 tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust (PB L 93, blz. 10).


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/30


Beschikking van het Gerecht van 8 juni 2011 — Commissie/Association Fédération Club B2A

(Zaak T-356/09) (1)

2011/C 226/60

Procestaal: Frans

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 267 van 7.11.2009.


Gerecht voor ambtenarenzaken

30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/31


Beroep ingesteld op 3 maart 2011 — ZZ/Raad

(Zaak F-23/11)

2011/C 226/61

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: E. Boigelot en S. Woog, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de Raad om verzoeker niet op te nemen op de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2010 tot de rang AST 9 zijn bevorderd en vergoeding van de geleden immateriële schade

Conclusies van de verzoekende partij

nietig verklaren het op 21 mei 2010 bij mededeling aan het personeel nr. 82/10 bekendgemaakte besluit van de Raad om verzoeker niet op te nemen op de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2010 van de rang AST 8 tot de rang AST 9 zijn bevorderd;

als gevolg van die nietigverklaring, verzoekers verdiensten en die van de andere kandidaten in de bevorderingsronde 2010 opnieuw vergelijken en verzoeker eveneens bevorderen tot de rang AST 9, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2010 en met betaling van rente over de achterstallige bezoldiging tegen de rentevoet die de Europese Centrale Bank voor de basisherfinancieringstransacties heeft vastgesteld, vanaf 1 januari 2010, vermeerderd met twee punten, zonder echter de bevordering van de andere bevorderde ambtenaren ter discussie te stellen;

subsidiair, indien het Gerecht van oordeel mocht zijn dat het niet mogelijk is om verzoeker met terugwerkende kracht ook tot de rang AST 9 te bevorderen, niet alleen het besluit nietig verklaren om verzoeker niet op te nemen op de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2010 van de rang AST 8 tot de rang AST 9 zijn bevorderd, maar eveneens de bevorderingsbesluiten nietig verklaren die hebben geleid tot de op 21 mei 2010 bekendgemaakte lijst van ambtenaren die tot de rang AST 9 zijn bevorderd;

nog meer subsidiair, indien het Gerecht van oordeel mocht zijn dat de subsidiair gevorderde nietigverklaring van de bevorderingsbesluiten een buitensporige sanctie voor de vastgestelde onwettigheid is, de Raad veroordelen tot betaling van een vergoeding voor de loopbaanschade als gevolg van de vertraagde bevordering tussen 1 januari 2010 en de datum waarop de bevordering wordt toegekend;

de Raad veroordelen tot betaling van het bedrag van 3 500 EUR aan verzoeker ter vergoeding van de immateriële schade die hij heeft ondervonden doordat hij op 1 januari 2010 niet is bevorderd, onder voorbehoud van een verhoging in de loop van het geding;

de Raad verwijzen in de kosten van de procedure.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/31


Beroep ingesteld op 12 mei 2011 — ZZ/Europese Commissie

(Zaak F-56/11)

2011/C 226/62

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: F. Frabetti, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om de verzoekende partij de maatregel van terugzetting van twee rangen in dezelfde functiegroep op te leggen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het TABG van 6 juli 2010 om de verzoekende partij de maatregel van terugzetting van twee rangen in dezelfde functiegroep op te leggen naar aanleiding van het besluit van het TABG van 16 november 2009 om een tuchtprocedure tegen haar in te leiden;

verwijzing van de Europese Commissie in de kosten van de procedure.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/32


Beroep ingesteld op 27 mei 2011 — ZZ/FRONTEX

(Zaak F-61/11)

2011/C 226/63

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. A. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen (FRONTEX)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit tot intrekking van een eerder besluit om verzoekers arbeidsovereenkomst te verlengen en van sommige onderdelen van zijn beoordelingsrapporten over de periode van augustus 2006 tot en met december 2009

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 24 januari 2011, zoals bevestigd bij de e-mail van 25 januari 2011, bij het besluit van 28 maart 2011 en bij brief van 4 mei 2011 van de uitvoerend directeur van FRONTEX;

nietigverklaring van de beoordeling over 2009, voor zover daarin de afwijkende opmerkingen van de tweede beoordelaar van 30 oktober 2009 zijn opgenomen;

nietigverklaring van formulier A van het jaarlijkse beoordelingsrapport van FRONTEX over 2010, voor zover daarin de afwijkende opmerkingen van de tweede beoordelaar van 20 juni 2010 zijn opgenomen;

verwijzing van FRONTEX in de kosten.


30.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 226/32


Beroep ingesteld op 1 juni 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-63/11)

2011/C 226/64

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: S. Rodrigues, A. Blot en C. Bernard-Glanz, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het stilzwijgend besluit om verzoekers overeenkomst van tijdelijk functionaris niet te verlengen

Conclusies van de verzoekende partij

het stilzwijgend besluit, op 12 augustus 2010 door de directeur-generaal van het OLAF in zijn hoedanigheid van TAOBG genomen, om verzoekers overeenkomst niet te verlengen, zoals dat met name volgt uit het uitblijven van antwoord op het verzoek dat laatstgenoemde hem op 12 april heeft gedaan, nietig verklaren;

voor zover nodig, het besluit van het TAOBG van 22 februari 2011 tot afwijzing van de door verzoeker op basis van artikel 90, lid 2, van het Statuut ingediende klacht, nietig verklaren;

dientengevolge, verzoeker herplaatsen in de functie die hij bij het OLAF had, in het kader van een verlenging van zijn overeenkomst overeenkomstig de statutaire vereisten;

subsidiair, indien het hierboven geformuleerde verzoek om herplaatsing niet mocht worden ingewilligd, de verwerende partij veroordelen tot betaling van een vergoeding voor de door verzoeker geleden materiële schade, welke voorlopig en ex aequo et bono wordt vastgesteld op het verschil tussen de bezoldiging die hij als tijdelijk functionaris van het OLAF heeft ontvangen en die welke hij in de thans door hem bezette post ontvangt (ongeveer 3 000 EUR per maand), minstens voor een duur gelijk aan die van zijn oorspronkelijke overeenkomst (4 jaar), en voor een langere duur wanneer die overeenkomst voor een derde maal zou zijn verlengd, waardoor hij aanspraak kon maken op een overeenkomst voor onbepaalde tijd;

in elk geval, de verwerende partij veroordelen tot betaling van een voorlopig en ex aequo et bono vastgesteld bedrag van 5 000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade, te vermeerderen met vertragingsrente tegen het wettelijke tarief vanaf de datum van het te wijzen vonnis;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.