ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2011.179.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 179

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

54e jaargang
18 juni 2011


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2011/C 179/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 683 van 11.6.2011

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2011/C 179/02

Zaak C-235/09: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 12 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing van de Cour de cassation — Frankrijk) — DHL Express France SAS, voorheen DHL International SA/Chronopost SA (Intellectuele eigendom — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 98, lid 1 — Door rechtbank voor gemeenschapsmerk opgelegd verbod op inbreukmakende handelingen — Territoriale werking — Dwangmaatregelen vastgesteld samen met dergelijk verbod — Werking op grondgebied van andere lidstaten dan lidstaat van geadieerde rechter)

2

2011/C 179/03

Gevoegde zaken C-288/09 en C-289/09: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 april 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het First-tier Tribunal (Tax Chamber) — Verenigd Koninkrijk) — British Sky Broadcasting Group plc (C-288/09), Pace plc (C-289/09)/The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs (Gemeenschappelijk douanetarief — Tariefindeling — Gecombineerde nomenclatuur — Ontvangtoestellen en decoders voor digitale televisie per satelliet met opnamefunctie — Communautair douanewetboek — Artikel 12, leden 5, sub a-i, en 6 — Geldigheidsduur van dwingende tariefinlichting)

3

2011/C 179/04

Zaak C-327/09: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 14 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bayerische Verwaltungsgerichtshof — Duitsland) — Mensch und Natur AG/Freistaat Bayern (Artikel 249, vierde alinea, EG — Handelingen van instellingen — Tot particulier gerichte beschikking van Commissie — Verordening (EG) nr. 258/97 — Nieuw voedingsmiddel of nieuw voedselingrediënt — Beschikking 2000/196/EG — Stevia rebaudiana Bertoni: planten en gedroogde bladeren — Weigering van vergunning voor in handel brengen — Werking ten aanzien van iemand anders dan adressaat)

4

2011/C 179/05

Zaak C-331/09: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 april 2011 — Europese Commissie/Republiek Polen (Niet-nakoming — Staatssteun — Door Republiek Polen aan groep Technologie Buczek toegekende steun — Beschikking van Commissie waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

4

2011/C 179/06

Zaak C-522/09: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 14 april 2011 — Europese Commissie/Roemenië (Niet-nakoming — Richtlijn 79/409/EEG — Behoud van vogelstand — Specialebeschermingszones — Aanwijzing naar aantal en oppervlakte onvoldoende — Onregelmatigheid van precontentieuze procedure — Niet-ontvankelijkheid van beroep)

5

2011/C 179/07

Gevoegde zaken C-42/10, C-45/10 en C-57/10: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 14 april 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State van België — België) — Vlaamse Dierenartsenvereniging VZW (C-42/10, C-45/10 en C-57/10), Marc Janssens (C-42/10 en C-45/10)/Belgische Staat (Veterinaire en veehouderijsector — Verordening (EG) nr. 998/2003 — Veterinairrechtelijke voorschriften voor niet-commercieel verkeer van gezelschapsdieren — Beschikking 2003/803/EG — Modelpaspoort voor intracommunautair verkeer van honden, katten en fretten)

5

2011/C 179/08

Zaak C-343/10: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 14 april 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Richtlijn 91/271/EEG — Verontreiniging en hinder — Behandeling van stedelijk afvalwater — Artikelen 3 en 4)

6

2011/C 179/09

Zaak C-390/10: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 14 april 2011 — Europese Commissie/Groothertogdom Luxemburg (Niet-nakoming — Richtlijn 2007/36/EG — Uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

6

2011/C 179/10

Zaak C-80/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Baranya Megyei Bíróság (Hongarije) op 22 februari 2011 — Mahagében Kft./Nemzeti Adó- és Vámhivatal Dél-dunántúli Regionális Adó Főigazgatósága

7

2011/C 179/11

Zaak C-130/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) (Verenigd Koninkrijk) op 16 maart 2011 — Neurim Pharmaceuticals (1991) Ltd/Comptroller-General of Patents

7

2011/C 179/12

Zaak C-131/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) op 17 maart 2011 — Pfeifer & Langen Kommanditgesellschaft/Hauptzollamt Aachen

8

2011/C 179/13

Zaak C-134/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Hamburg (Duitsland) op 18 maart 2011 — Jürgen Blödel-Pawlik/HanseMerkur Reiseversicherung AG

8

2011/C 179/14

Zaak C-135/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 maart 2011 door IFAW Internationaler Tierschutz-Fonds gGmbH tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 januari 2011 in zaak T-362/08, IFAW/Europese Commissie

8

2011/C 179/15

Zaak C-137/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeidshof te Brussel (België) op 21 maart 2011 — Partena ASBL/Les Tartes de Chaumont-Gistoux SA

9

2011/C 179/16

Zaak C-139/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Barcelona (Spanje) op 21 maart 2011 — Joan Cuadrench Moré/Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV (KLM)

9

2011/C 179/17

Zaak C-142/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Jász-Nagykun-Szolnok Megyei Bíróság (Republiek Hongarije) op 23 maart 2011 — Péter Dávid/Nemzeti Adó- és Vámhivatal Észak-alföldi Regionális Adó Főigazgatósága

10

2011/C 179/18

Zaak C-149/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Gerechtshof te 's-Gravenhage (Nederland) op 28 maart 2011 — Leno Merken BV tegen Hagelkruis Beheer BV

10

2011/C 179/19

Zaak C-158/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de Cassation (Frankrijk) op 1 april 2011 — Auto 24 SARL/Jaguar Land Rover France

11

2011/C 179/20

Zaak C-162/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Bundeskommunikationssenat (Oostenrijk) op 4 april 2011 — Publikumsrat des Österreichischen Rundfunks/Österreichischer Rundfunk

11

2011/C 179/21

Zaak C-163/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (België) op 4 april 2011 — Annex Customs BVBA tegen Belgische Staat en KBC Bank NV

11

2011/C 179/22

Zaak C-170/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 7 april 2011 — Maurice Robert Josse Marie Ghislain Lippens e.a. tegen Hendrikus Cornelis Kortekaas e.a., andere partij: Ageas NV, voorheen Fortis NV

12

2011/C 179/23

Zaak C-178/11: Beroep ingesteld op 14 april 2011 — Europese Commissie/Republiek Malta

12

2011/C 179/24

Zaak C-195/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 26 april 2011 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 17 februari 2011 in zaak T-122/09, Zhejiang Xinshiji Foods Co. Ltd, Hubei Xinshiji Foods Co. Ltd/Raad van de Europese Unie

13

2011/C 179/25

Zaak C-196/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 april 2011 door Formula One Licensing BV tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 17 februari 2011 in zaak T-10/09, Formula One Licensing BV/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Global Sports Media Ltd

13

 

Gerecht

2011/C 179/26

Zaak T-129/09: Arrest van het Gerecht van 4 mei 2011 — Bongrain/BHIM — apetito (APETITO) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk APETITO — Ouder gemeenschapswoordmerk apetito — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Soortgelijke waren — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

15

2011/C 179/27

Zaak T-291/10: Beschikking van het Gerecht van 8 april 2011 — Martin/Commissie (Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Impliciete weigering van toegang — Expliciete beslissing na instelling van beroep — Afdoening zonder beslissing)

15

2011/C 179/28

Zaak T-413/10 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 13 april 2011 — Socitrel/Commissie (Kort geding — Mededinging — Beschikking van Commissie waarbij geldboete wordt opgelegd — Bankgarantie — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging — Financiële schade — Geen uitzonderlijke omstandigheden — Geen spoedeisendheid)

16

2011/C 179/29

Zaak T-184/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 maart 2011 door Bart Nijs tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 januari 2011 in zaak F-77/09, Nijs/Rekenkamer

16

2011/C 179/30

Zaak T-208/11: Beroep ingesteld op 11 april 2011 — LTTE/Raad

17

2011/C 179/31

Zaak T-211/11: Beroep ingesteld op 11 april 2011 — Timab Industries en CFPR/Commissie

18

2011/C 179/32

Zaak T-214/11: Beroep ingesteld op 11 april 2011 — ClientEarth en PAN Europe/EFSA

18

2011/C 179/33

Zaak T-218/11: Beroep ingesteld op 21 april 2011 — Dagher/Raad

19

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2011/C 179/34

Zaak F-4/11: Beroep ingesteld op 31 maart 2011 — AV/Commissie

21

2011/C 179/35

Zaak F-26/11: Beroep ingesteld op 8 maart 2011 — ZZ/Raad

21

2011/C 179/36

Zaak F-30/11: Beroep ingesteld op 23 maart 2011 — ZZ/Raad

21

2011/C 179/37

Zaak F-36/11: Beroep ingesteld op 5 april 2011 — ZZ/Commissie

22

2011/C 179/38

Zaak F-38/11: Beroep ingesteld op 5 april 2011 — ZZ/Parlement

22

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/1


2011/C 179/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 173 van 11.6.2011

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 160 van 28.5.2011

PB C 152 van 21.5.2011

PB C 145 van 14.5.2011

PB C 139 van 7.5.2011

PB C 130 van 30.4.2011

PB C 120 van 16.4.2011

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 12 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing van de Cour de cassation — Frankrijk) — DHL Express France SAS, voorheen DHL International SA/Chronopost SA

(Zaak C-235/09) (1)

(Intellectuele eigendom - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 98, lid 1 - Door rechtbank voor gemeenschapsmerk opgelegd verbod op inbreukmakende handelingen - Territoriale werking - Dwangmaatregelen vastgesteld samen met dergelijk verbod - Werking op grondgebied van andere lidstaten dan lidstaat van geadieerde rechter)

2011/C 179/02

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: DHL Express France SAS, voorheen DHL International SA

Verwerende partij: Chronopost SA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Cour de cassation — Uitlegging van artikel 98 van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), junctis de artikelen 1, 14 en 94 van dezelfde verordening — Vordering wegens merkinbreuk — Territoriale werkingssfeer van een door een rechtbank voor het gemeenschapsmerk opgelegd verbod — Mogelijkheid voor een dergelijke rechtbank om aan dat verbod dwangmaatregelen te koppelen die van toepassing zijn op het grondgebied van alle lidstaten waarin het verbod op voortzetting van de inbreukmakende handelingen rechtsgevolgen sorteert

Dictum

1)

Artikel 98, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 3288/94 van de Raad van 22 december 1994, moet aldus worden uitgelegd dat de werking van het verbod op voortzetting van inbreuken of dreigende inbreuken op een gemeenschapsmerk, dat door een krachtens de artikelen 93, leden 1 tot en met 4, en 94, lid 1, van deze verordening bevoegde rechtbank voor het gemeenschapsmerk wordt opgelegd, zich in beginsel uitstrekt tot het gehele grondgebied van de Europese Unie.

2)

Artikel 98, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 40/94, zoals gewijzigd door verordening nr. 3288/94, moet aldus worden uitgelegd dat een dwangmaatregel, zoals een dwangsom, die door een rechtbank voor het gemeenschapsmerk op grond van haar nationale recht wordt vastgesteld met het oog op de naleving van het door haar opgelegde verbod op voortzetting van inbreuken of dreigende inbreuken, rechtsgevolgen sorteert in de andere lidstaten dan de lidstaat van deze rechtbank, tot welke lidstaten de territoriale werking van een dergelijk verbod zich uitstrekt, onder de voorwaarden van hoofdstuk III van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, dat de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen betreft. Wanneer het nationale recht van een van deze andere lidstaten geen dwangmaatregel bevat die soortgelijk is aan de maatregel die door die rechtbank is vastgesteld, moet het door deze maatregel beoogde doel door de bevoegde rechterlijke instantie van deze lidstaat worden nagestreefd door een beroep te doen op de relevante bepalingen van haar nationale recht die de naleving van het oorspronkelijk opgelegde verbod op equivalente wijze waarborgen.


(1)  PB C 205 van 29.08.2009.


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/3


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 april 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het First-tier Tribunal (Tax Chamber) — Verenigd Koninkrijk) — British Sky Broadcasting Group plc (C-288/09), Pace plc (C-289/09)/The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

(Gevoegde zaken C-288/09 en C-289/09) (1)

(Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefindeling - Gecombineerde nomenclatuur - Ontvangtoestellen en decoders voor digitale televisie per satelliet met opnamefunctie - Communautair douanewetboek - Artikel 12, leden 5, sub a-i, en 6 - Geldigheidsduur van dwingende tariefinlichting)

2011/C 179/03

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

First-tier Tribunal (Tax Chamber)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: British Sky Broadcasting Group plc (C-288/09), Pace plc (C-289/09)

Verwerende partij: The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — First–tier Tribunal (Tax Chamber) — Uitlegging van de gecombineerde nomenclatuur — Posten nr. 8528 71 13„Toestellen gestuurd door een microprocessor, uitgerust met een ingebouwde modem voor toegang tot het internet, een functie voor interactieve informatie-uitwisseling en de mogelijkheid tot ontvangst van televisiesignalen („settopboxen met communicatiefunctie”)” en nr. 8521 90 00„Andere” waaronder „toestellen zonder beeldscherm die televisiesignalen kunnen ontvangen, zogenoemde „set-top boxen”, waarin een apparaat is ingebouwd dat een opname of weergavefunctie uitvoert (bijvoorbeeld een harde schijf of een DVD-station)” — „Afzonderlijke apparaten” („STB–HDDs”), om door uitzenders via satelliet uitgezonden digitale televisiesignalen te ontvangen en te decoderen, met een communicatiefunctie en voorzien van een harde schijf

Dictum

1)

De gecombineerde nomenclatuur, die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij de verordeningen (EG) nrs. 1549/2006 van de Commissie van 17 oktober 2006 en 1214/2007 van de Commissie van 20 september 2007, moet aldus worden uitgelegd dat set-top boxes met een communicatiefunctie en uitgerust met een geheugeneenheid met harde schijf als de Sky+ box, model DRX 280, ondanks de toelichtingen van de gecombineerde nomenclatuur onder onderverdeling 8528 71 13 vallen.

2)

Artikel 12, lid 5, sub a, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 82/97 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996, en artikel 12, leden 1 en 2, sub a, derde streepje, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 12/97 van de Commissie van 18 december 1996, moeten aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteiten gehouden zijn bindende tariefinlichtingen in overeenstemming met de toelichtingen van de gecombineerde nomenclatuur te verstrekken. Bij onenigheid tussen deze autoriteiten en de marktdeelnemers over de verenigbaarheid van deze toelichtingen met de gecombineerde nomenclatuur en de indeling van de goederen kunnen laatstgenoemden bij de bevoegde instantie beroep krachtens artikel 243 van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd, instellen. De geadieerde rechter beslist over de indeling van het product desnoods na het Hof een prejudiciële vraag krachtens artikel 267 VWEU te hebben gesteld. Voorts kan een lidstaat, waarvan deze autoriteiten afhangen, het in artikel 247 van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd, bedoelde comité raadplegen volgens de procedure van artikel 8 van verordening nr. 2658/87, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 254/2000 van de Raad van 31 januari 2000.

3)

Artikel 12, lid 5, sub a-i, van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 82/97, moet aldus worden uitgelegd dat verordening nr. 1549/2006 moet worden beschouwd als een verordening in de zin van deze bepaling. Een bindende tariefinlichting die wegens de inwerkingtreding van verordening nr. 1549/2006 niet langer strookte met de gecombineerde nomenclatuur, verloor haar geldigheid op tariefgebied na deze inwerkingtreding.

4)

Artikel 12, lid 6, van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 82/97, moet aldus worden opgevat dat, wanneer krachtens artikel 12 van verordening nr. 2658/87, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 254/2000, een verordening tot wijziging van de gecombineerde nomenclatuur wordt vastgesteld zonder vaststelling van een termijn waarin de verkrijger van een bindende tariefinlichting die haar geldigheid verliest, zich er alsnog op kan blijven beroepen, deze verkrijger zich niet meer op deze bindende tariefinlichting kan beroepen.


(1)  PB C 256 van 24.10.2009.


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/4


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 14 april 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bayerische Verwaltungsgerichtshof — Duitsland) — Mensch und Natur AG/Freistaat Bayern

(Zaak C-327/09) (1)

(Artikel 249, vierde alinea, EG - Handelingen van instellingen - Tot particulier gerichte beschikking van Commissie - Verordening (EG) nr. 258/97 - Nieuw voedingsmiddel of nieuw voedselingrediënt - Beschikking 2000/196/EG - „Stevia rebaudiana Bertoni: planten en gedroogde bladeren” - Weigering van vergunning voor in handel brengen - Werking ten aanzien van iemand anders dan adressaat)

2011/C 179/04

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bayerischer Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mensch und Natur AG

Verwerende partij: Freistaat Bayern

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bayerische Verwaltungsgerichtshof — Uitlegging van artikel 249, vierde alinea, EG en beschikking 2000/196/EG van de Commissie van 22 februari 2000 houdende weigering van een vergunning voor het in de handel brengen van „Stevia rebaudiana Bertoni: planten en gedroogde bladeren” als nieuw voedingsmiddel of nieuw voedselingrediënt krachtens verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 61, blz. 14) — Tot particulier gerichte beschikking van Commissie — Werking ten aanzien van iemand anders dan adressaat

Dictum

Een krachtens artikel 7 van verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten gegeven beschikking van de Commissie houdende weigering van een vergunning om een voedingsmiddel of voedselingrediënt in de Unie in de handel te brengen, is niet verbindend voor andere personen dan degenen tot wie deze beschikking uitdrukkelijk is gericht. De bevoegde autoriteiten van een lidstaat moeten daarentegen nagaan of een op het grondgebied van die lidstaat in de handel gebracht product, met kenmerken die lijken overeen te komen met de kenmerken van het product waarop deze beschikking van de Commissie betrekking heeft, een nieuw voedingsmiddel of nieuw voedselingrediënt in de zin van artikel 1, lid 2, van deze verordening is en, in voorkomend geval, moeten zij de betrokkene verplichten deze verordening na te leven.


(1)  PB C 282 van 21.11.2009.


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 april 2011 — Europese Commissie/Republiek Polen

(Zaak C-331/09) (1)

(Niet-nakoming - Staatssteun - Door Republiek Polen aan groep Technologie Buczek toegekende steun - Beschikking van Commissie waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2011/C 179/05

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Gross en A. Stobiecka-Kuik, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen (vertegenwoordiger: M. Krasnodębska-Tomkiel, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Niet-tijdige vaststelling of niet-tijdige mededeling van de maatregelen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de beschikking van de Commissie van 23 oktober 2007 betreffende staatssteun C 23/06 (ex NN 35/06) door Polen toegekend ten gunste van staalproducent Technologie Buczek Group [steunmaatregel C(2007) 5087, PB 2008, L 116, blz. 26] — Geen onmiddellijke en doeltreffende uitvoering van die beschikking — Geen absolute onmogelijkheid tot uitvoering

Dictum

1)

De Republiek Polen is de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 249, vierde alinea, EG en de artikelen 3 en 4 van beschikking 2008/344/EG van de Commissie van 23 oktober 2007 betreffende staatssteun C 23/06 (ex NN 35/06) door Polen toegekend ten gunste van staalproducent Technologie Buczek Group, door niet binnen de gestelde termijn alle maatregelen te nemen die nodig waren ter uitvoering van deze beschikking.

2)

De Republiek Polen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 312 van 19.12.2009.


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/5


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 14 april 2011 — Europese Commissie/Roemenië

(Zaak C-522/09) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 79/409/EEG - Behoud van vogelstand - Specialebeschermingszones - Aanwijzing naar aantal en oppervlakte onvoldoende - Onregelmatigheid van precontentieuze procedure - Niet-ontvankelijkheid van beroep)

2011/C 179/06

Procestaal: Roemeens

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Recchia en L. Bouyon, gemachtigden)

Verwerende partij: Roemenië (vertegenwoordigers: A. Popescu, L.-E. Batagoi, M.-L. Colonescu, A.-R. Arșinel en J.S. Smaranda)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 4, leden 1 en 2, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 103, blz. 1) — Aanwijzing als specialebeschermingszones van gebieden die naar aantal en oppervlakte onvoldoende zijn, waarbij de in de IBA-inventaris geïdentificeerde gebieden gedeeltelijk buiten beschouwing zijn gelaten — Wijziging zonder wetenschappelijke basis

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 51 van 27.2.2010.


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 14 april 2011 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State van België — België) — Vlaamse Dierenartsenvereniging VZW (C-42/10, C-45/10 en C-57/10), Marc Janssens (C-42/10 en C-45/10)/Belgische Staat

(Gevoegde zaken C-42/10, C-45/10 en C-57/10) (1)

(Veterinaire en veehouderijsector - Verordening (EG) nr. 998/2003 - Veterinairrechtelijke voorschriften voor niet-commercieel verkeer van gezelschapsdieren - Beschikking 2003/803/EG - Modelpaspoort voor intracommunautair verkeer van honden, katten en fretten)

2011/C 179/07

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State van België

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Vlaamse Dierenartsenvereniging VZW (C-42/10, C-45/10 en C-57/10), Marc Janssens (C-42/10 en C-45/10)

Verwerende partij: Belgische Staat

in tegenwoordigheid van: Luk Vangheluwe (C-42/10)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Raad van State — Uitlegging van de artikelen 3, sub b, 4, lid 2, 5 en 17, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van richtlijn 92/65/EEG van de Raad (PB L 146, blz. 1) en van beschikking 2003/803/EG van de Commissie van 26 november 2003 tot vaststelling van een modelpaspoort voor het intracommunautair verkeer van honden, katten en fretten (PB L 313, blz. 1) — Nationale bepalingen die voorschrijven dat elk paspoort een uniek nummer bevat, bestaande uit 13 karakters (ISO-code), gevolgd door het erkenningsnummer van de verdeler — Bewijsmiddel ter identificatie en registratie van honden — Gegevens betreffende de eigenaar van het dier

Dictum

1)

De artikelen 3, sub b, 4, lid 2, 5 en 17, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van richtlijn 92/65/EEG van de Raad, en de artikelen en bijlagen van beschikking 2003/803/EG van de Commissie van 26 november 2003 tot vaststelling van een modelpaspoort voor het intracommunautair verkeer van honden, katten en fretten, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling die bepaalt dat paspoorten voor gezelschapsdieren voorzien moeten zijn van een uniek nummer dat de — uit twee karakters bestaande — ISO-code voor de betrokken lidstaat omvat, gevolgd door het — uit twee cijfers bestaande — erkenningsnummer van de erkende verdeler en een volgnummer van negen cijfers, voor zover deze regeling garandeert dat dit identificatienummer uniek is.

2)

De artikelen 3, sub b, 4, lid 2, 5 en 17, tweede alinea, van verordening nr. 998/2003 en de artikelen en bijlagen van beschikking 2003/803 moeten aldus worden uitgelegd dat zij:

niet in de weg staan aan een regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, krachtens welke het gezelschapsdierenpaspoort niet alleen overeenkomstig de regelgeving van de Unie wordt gebruikt als reisdocument, maar ook als bewijs van identificatie en registratie van honden op nationaal niveau, en

in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, volgens welke het gezelschapsdierenpaspoort één veld bevat waarin de identiteit en het adres van de eigenaar van het dier moeten worden vermeld, en latere wijzigingen hieraan worden aangebracht door middel van zelfklevende etiketten die hierover worden geplakt.

3)

Nationale bepalingen zoals die welke vervat zijn in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling inzake het gezelschapsdierenpaspoort en die betrekking hebben op het gebruik ervan als bewijs van identificatie en registratie van honden en op het gebruik van zelfklevende etiketten om de identiteitsgegevens van de eigenaar en het dier te wijzigen, enerzijds, en op de vaststelling van een uniek nummer voor katten en fretten, anderzijds, vormen geen technische voorschriften in de zin van artikel 1 van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, zoals gewijzigd door richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998, die overeenkomstig artikel 8 van deze richtlijn vooraf aan de Europese Commissie moeten worden meegedeeld.


(1)  PB C 100 van 17.4.2010.


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/6


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 14 april 2011 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-343/10) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 91/271/EEG - Verontreiniging en hinder - Behandeling van stedelijk afvalwater - Artikelen 3 en 4)

2011/C 179/08

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: S. Pardo Quintillán, gemachtigde)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: F. Díez Moreno, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 3 en 4 van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135, blz. 40)

Dictum

1)

Door niet te zorgen voor:

de opvang van het stedelijk afvalwater van de agglomeraties Valle de Güimar, Noreste (Valle Guerra), Valle de la Orotava, Arenys de Mar, Alcossebre en Cariño met meer dan 15 000 inwonersequivalenten overeenkomstig artikel 3 van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, en

de behandeling van het stedelijk afvalwater van de agglomeraties Arroyo de la Miel, Arroyo de la Víbora, Estepona (San Pedro de Alcántara), Alhaurín el Grande, Coín, Barbate, Chipiona, Isla Cristina, Matalascañas, Nerja, Tarifa, Torrox Costa, Vejer de la Frontera, Gijón-Este, Llanes, Valle de Güimar, Noreste (Valle Guerra), Los Llanos de Aridane, Arenys de Mar, Pineda de Mar, Ceuta, Alcossebre, Benicarló, Elx (Arenales), Peñíscola, Teulada Moraira (Rada Moraira), Vinaròs, A Coruña, Cariño, Tui, Vigo, Aguiño Carreira-Ribeira, Baiona, Noia, Santiago, Viveiro en Irún (Hondarribia) met meer dan 15 000 inwonerequivalenten overeenkomstig artikel 4, leden 1, 3 en, in voorkomend geval, lid 4, van richtlijn 91/271,

is het Koninkrijk Spanje de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 234 van 28.8.2010.


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/6


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 14 april 2011 — Europese Commissie/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-390/10) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2007/36/EG - Uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2011/C 179/09

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Braun en L. de Schietere de Lophem, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordiger: C. Schiltz, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen of mee te delen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen (PB L 184, blz. 17)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen, is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Groothertogdom Luxemburg wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 274 van 9.10.2010.


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Baranya Megyei Bíróság (Hongarije) op 22 februari 2011 — Mahagében Kft./Nemzeti Adó- és Vámhivatal Dél-dunántúli Regionális Adó Főigazgatósága

(Zaak C-80/11)

2011/C 179/10

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Baranya Megyei Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mahagében Kft.

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Dél-dunántúli Regionális Adó Főigazgatósága

Prejudiciële vragen

1)

Moet richtlijn 2006/112 (1) aldus worden uitgelegd dat een btw-plichtige die aan de in deze richtlijn gestelde materiële voorwaarden voor aftrek van btw voldoet, zijn recht op aftrek kan worden ontnomen door een nationale wettelijke regeling of praktijk die de aftrek van bij aankoop van goederen betaalde btw uitsluit ingeval de factuur het enige authentieke document is tot staving van het feit dat de levering van de goederen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, en de belastingplichtige niet beschikt over een document van de opsteller van de factuur waaruit blijkt dat deze laatste de goederen in bezit had, de goederen kon leveren en zijn verplichtingen ter zake van belastingaangifte is nagekomen? Mag de lidstaat op grond van artikel 273 van deze richtlijn, ter waarborging van de juiste inning van de btw en ter voorkoming van fraude, verlangen dat de ontvanger van de factuur beschikt over een ander document dat aantoont dat de opsteller van de factuur de goederen in bezit had en dat deze aan de ontvanger van de factuur zijn geleverd of naar hem zijn vervoerd?

2)

Is het begrip „vereiste zorgvuldigheid” in artikel 44, lid 5, van de Hongaarse btw-wet verenigbaar met de beginselen van neutraliteit en evenredigheid die het Hof in verband met de toepassing van de richtlijn meermaals heeft erkend, voor zover het volgens de belastingautoriteit en de rechtspraak inhoudt dat de ontvanger van de factuur zich ervan moet vergewissen of de opsteller ervan belastingplichtig is, de goederen in de boekhouding heeft ingeschreven, over facturen van aankoop van deze goederen beschikt en zijn verplichtingen ter zake van btw-aangifte en -betaling is nagekomen?

3)

Moeten de artikelen 167 en 178, sub a, van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling of praktijk die aan de uitoefening van het recht op aftrek de voorwaarde verbindt dat de belastingplichtige ontvanger van de factuur bewijst dat de onderneming die de factuur uitreikt, rechtmatig handelt?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1).


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) (Verenigd Koninkrijk) op 16 maart 2011 — Neurim Pharmaceuticals (1991) Ltd/Comptroller-General of Patents

(Zaak C-130/11)

2011/C 179/11

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Neurim Pharmaceuticals (1991) Ltd

Verwerende partij: Comptroller-General of Patents

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 3, sub d, van verordening (EEG) nr. 1768/92 (1) [nu verordening (EG) nr. 469/2009 (2)] (hierna: „ABC-verordening”) aldus worden uitgelegd dat, wanneer voor een geneesmiddel met een bepaalde werkzame stof een vergunning voor het in de handel brengen (A) is verleend, geen aanvullend beschermingscertificaat (hierna: „ABC”) kan worden verleend op basis van een latere vergunning voor het in de handel brengen (B) van een ander geneesmiddel met dezelfde werkzame stof, wanneer de door het basisoctrooi verleende bescherming zich niet uitstrekt tot het in de handel brengen van het product dat het voorwerp uitmaakt van de eerdere vergunning voor het in de handel brengen, in de zin van artikel 4?

2)

Indien een ABC kan worden verleend, hebben de woorden „de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de Gemeenschap” in artikel 13, lid 1, van de ABC-verordening dan steeds betrekking op een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel dat binnen de grenzen van de door het basisoctrooi verleende bescherming valt, in de zin van artikel 4?

3)

Luidt het antwoord op de vorige vragen anders indien de eerdere vergunning voor het in de handel brengen is verleend voor een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik voor een bepaalde indicatie en de latere vergunning voor het in de handel brengen is verleend voor een geneesmiddel voor menselijk gebruik voor een andere indicatie?

4)

Luidt het antwoord op de vorige vragen anders indien de latere vergunning voor het in de handel brengen een volledige aanvraag voor het in de handel brengen vereiste overeenkomstig artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/83/EG (3) (voorheen een volledige aanvraag op grond van artikel 4 van richtlijn 65/65/EEG (4))?

5)

Luidt het antwoord op de vorige vragen anders indien het product waarop vergunning (A) voor het in de handel brengen van het overeenkomstige geneesmiddel betrekking heeft, valt onder de bescherming van een ander octrooi dat toebehoort aan een andere geregistreerde eigenaar dan degene die het ABC aanvraagt?


(1)  Verordening (EEG) nr. 1768/92 van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PB L 182, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PB L 152, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311, blz. 67).

(4)  Richtlijn 65/65/EEG van de Raad van 26 januari 1965 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake farmaceutische specialiteiten (PB 22, blz. 369).


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) op 17 maart 2011 — Pfeifer & Langen Kommanditgesellschaft/Hauptzollamt Aachen

(Zaak C-131/11)

2011/C 179/12

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Pfeifer & Langen Kommanditgesellschaft

Verwerende partij: Hauptzollamt Aachen

Prejudiciële vraag

Moet artikel 3, lid 4, van verordening (EEG) nr. 1443/82 (1) van de Commissie van 8 juni 1982 houdende uitvoeringsbepalingen voor de quotaregeling in de sector suiker aldus worden uitgelegd, dat deze bepaling ook toepassing vindt op de excedentaire hoeveelheden die door een overheidsinstantie a posteriori worden vastgesteld in het kader van een controle bij de producent?


(1)  PB L 158, blz. 17.


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Hamburg (Duitsland) op 18 maart 2011 — Jürgen Blödel-Pawlik/HanseMerkur Reiseversicherung AG

(Zaak C-134/11)

2011/C 179/13

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jürgen Blödel-Pawlik

Verwerende partij: HanseMerkur Reiseversicherung AG

Prejudiciële vraag

Moet artikel 7 van richtlijn 90/314/EEG (1) betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten ook worden toegepast wanneer de touroperator insolvent is omdat hij de door de reizigers betaalde bedragen van meet af aan bedrieglijk volledig heeft gebruikt in strijd met de doelstelling ervan, en de totstandkoming van de reis nooit was gepland?


(1)  Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (PB L 158, blz. 59).


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/8


Hogere voorziening ingesteld op 18 maart 2011 door IFAW Internationaler Tierschutz-Fonds gGmbH tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 januari 2011 in zaak T-362/08, IFAW/Europese Commissie

(Zaak C-135/11 P)

2011/C 179/14

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: IFAW Internationaler Tierschutz-Fonds gGmbH (vertegenwoordigers: S. Crosby, advocaat, S. Santoro, avvocato)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Koninkrijk Denemarken, Republiek Finland, Koninkrijk Zweden

Conclusies

Rekwirante concludeert dat het Hof

vaststelt dat het bestreden arrest blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, en het derhalve vernietigt;

het besluit van de Commissie om geen toegang te verlenen tot de brief van Schröder, nietig verklaart, en

de Commissie overeenkomstig artikel 69 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie verwijst in rekwirantes kosten in beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante stelt dat het Gerecht in het bestreden arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door:

niet te erkennen dat de Commissie moet nagaan of de redenen die een lidstaat aanvoert om geen toegang te verlenen tot een document, vallen onder een van de uitzonderingen van artikel 4 van verordening nr. 1049/2001 (1), door de inhoud van het document te toetsen aan de uitzonderingen; en

te beslissen dat het de weigering om inzage te verlenen rechtens kon toetsen zonder het document in kwestie in te zien.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeidshof te Brussel (België) op 21 maart 2011 — Partena ASBL/Les Tartes de Chaumont-Gistoux SA

(Zaak C-137/11)

2011/C 179/15

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Arbeidshof te Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Partena ASBL

Verwerende partij: Les Tartes de Chaumont-Gistoux SA

Prejudiciële vragen

1)

Mag een lidstaat, voor de toepassing van de artikelen 13 en volgende van verordening nr. 1408/71 (1) en, in het bijzonder voor de toepassing van artikel 14 quater, in het kader van de hem toekomende bevoegdheid om de voorwaarden vast te stellen voor onderwerping aan het socialezekerheidsstelsel dat hij voor zelfstandigen invoert, het „bestuur vanuit het buitenland van een aan de belasting van die staat onderworpen vennootschap” gelijkstellen met de uitoefening van een werkzaamheid op zijn grondgebied?

2)

Is artikel 3, lid 1, vierde alinea, van koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut van zelfstandigen, verenigbaar met het recht van de Europese Unie en in het bijzonder met de door artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Unie gewaarborgde vrijheid van verkeer en van verblijf, wanneer het een persoon, die in een andere lidstaat woont en vanuit het buitenland een aan de Belgische belasting onderworpen vennootschap bestuurt, niet de mogelijkheid biedt het vermoeden van onderwerping aan het sociaal statuut van zelfstandigen te weerleggen, terwijl de mandataris die in België woont en niet vanuit het buitenland een dergelijke vennootschap bestuurt, wel de mogelijkheid heeft dit vermoeden te weerleggen en het bewijs te leveren dat hij geen werkzaamheid als zelfstandige in de zin van artikel 3, lid 1, eerste alinea, van koninklijk besluit nr. 38 uitoefent?


(1)  Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkende en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2).


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Barcelona (Spanje) op 21 maart 2011 — Joan Cuadrench Moré/Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV (KLM)

(Zaak C-139/11)

2011/C 179/16

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Provincial de Barcelona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Joan Cuadrench Moré

Verwerende partij: Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV (KLM)

Prejudiciële vraag

1)

Moet verordening (EG) nr. 261/2004 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, aldus worden uitgelegd dat voor het instellen van een vordering de termijn van twee jaar van artikel 35 van het verdrag van Montreal geldt, dan wel een ander gemeenschapsvoorschrift of de nationale wettelijke regeling?


(1)  PB L 46, blz. 1.


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Jász-Nagykun-Szolnok Megyei Bíróság (Republiek Hongarije) op 23 maart 2011 — Péter Dávid/Nemzeti Adó- és Vámhivatal Észak-alföldi Regionális Adó Főigazgatósága

(Zaak C-142/11)

2011/C 179/17

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Jász-Nagykun-Szolnok Megyei Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Péter Dávid

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Észak-alföldi Regionális Adó Főigazgatósága

Prejudiciële vragen

1)

Moet de regeling inzake de aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) (1) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/115/EG (2) van de Raad van 20 december 2001 (hierna: „Zesde richtlijn”), of van richtlijn 2006/112/EG (3) van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, die van toepassing was in 2007, aldus worden uitgelegd dat de belastingdienst — op grond van objectieve aansprakelijkheid — het recht op aftrek dat de belastingplichtige wil uitoefenen, kan beperken of hem dit kan ontzeggen indien de opsteller van de factuur niet kan aantonen dat het beroep op de overige onderaannemers rechtsgeldig is gebeurd?

2)

Kan de belastingdienst, indien deze de verrichting van de in de factuur vermelde economische activiteit niet betwist en deze factuur ook aan de in de wet gestelde vormvoorwaarden voldoet, dan rechtmatig de teruggaaf van de btw weigeren wanneer het niet mogelijk is om de identiteit vast te stellen van de overige onderaannemers waarop de opsteller van de factuur een beroep heeft gedaan of wanneer de opstelling van facturen door de onderaannemers niet aan het toepasselijke recht voldoet?

3)

Moet de belastingdienst die het recht op aftrek weigert in de omstandigheden als bedoeld in de tweede vraag in de administratieve procedure bewijzen dat de belastingplichtige die het recht op aftrek uitoefent, wist dat de ondernemingen die na hem kwamen in de reeks van onderaannemers onrechtmatig handelden, eventueel om belastingen te ontduiken, of zelfs dat deze belastingplichtige met hen samenspande?


(1)  PB L 145, blz. 1.

(2)  Richtlijn tot wijziging van richtlijn 77/388/EEG met het oog op de vereenvoudiging, modernisering en harmonisering van de ter zake van de facturering geldende voorwaarden op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 15, blz. 24).

(3)  PB L 347, blz. 1.


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Gerechtshof te 's-Gravenhage (Nederland) op 28 maart 2011 — Leno Merken BV tegen Hagelkruis Beheer BV

(Zaak C-149/11)

2011/C 179/18

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Gerechtshof te 's-Gravenhage

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Leno Merken BV

Verweerster: Hagelkruis Beheer BV

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 15, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) inzake het Gemeenschapmerk aldus worden uitgelegd dat als normaal gebruik van een Gemeenschapsmerk volstaat gebruik ervan binnen de grenzen van één enkele lidstaat, mits dit gebruik, ware het een nationaal merk, in die lidstaat als normaal gebruik wordt aangemerkt (vgl. Joint Statement nr. 10 bij artikel 15 van verordening (EG) nr. 40/94 (2) van de Raad van 20 december 1993 en de Opposition Guidelines van het BHIM)?

2)

Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt, valt bovenomschreven gebruik van een Gemeenschapsmerk binnen één enkele lidstaat nimmer aan te merken als normaal gebruik binnen de Gemeenschap als bedoeld in artikel 15, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009?

3)

Indien het gebruik van een Gemeenschapsmerk binnen één enkele lidstaat nimmer als normaal gebruik binnen de Gemeenschap is aan te merken, welke eisen moeten dan bij de beoordeling van een normaal gebruik binnen de Gemeenschap aan de territoriale omvang van het gebruik van een Gemeenschapsmerk — naast de andere factoren — worden gesteld?

4)

Of moet — anders dan het bovenstaande — artikel 15 van de verordening inzake het Gemeenschapsmerk aldus worden uitgelegd dat bij de beoordeling van normaal gebruik binnen de Gemeenschap volledig wordt geabstraheerd van de grenzen van het grondgebied van de afzonderlijke lidstaten [en bij voorbeeld wordt aangeknoopt bij marktaandelen (productmarkt/geografische markt)]?


(1)  PB L 78, blz. 1.

(2)  Verordening inzake het Gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de Cassation (Frankrijk) op 1 april 2011 — Auto 24 SARL/Jaguar Land Rover France

(Zaak C-158/11)

2011/C 179/19

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de Cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Auto 24 SARL

Verwerende partij: Jaguar Land Rover France

Prejudiciële vraag

Wat wordt bedoeld met „gespecificeerde criteria” in artikel 1, lid 1, sub f, van verordening nr. 1400/2002 (1) betreffende kwantitatieve selectieve distributie?


(1)  Verordening (EG) nr. 1400/2002 van de Commissie van 31 juli 2002 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de motorvoertuigensector (PB L 203, blz. 30).


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Bundeskommunikationssenat (Oostenrijk) op 4 april 2011 — Publikumsrat des Österreichischen Rundfunks/Österreichischer Rundfunk

(Zaak C-162/11)

2011/C 179/20

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundeskommunikationssenat

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Publikumsrat des Österreichischen Rundfunks

Verwerende partij: Österreichischer Rundfunk

Prejudiciële vraag

Moeten de artikelen 1, sub c, 10, 11 en 18, lid 3, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (1), in de versie van richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 juni 1997 tot wijziging van richtlijn 89/552 (2), aldus worden uitgelegd, dat verwijzingen van een omroeporganisatie in haar programma’s en uitzendingen naar eigen (gratis te ontvangen) programma’s en uitzendingen onder het begrip „televisiereclame” (artikel 1, sub c) vallen, zodat ook voor dergelijke verwijzingen onder andere de bepalingen inzake scheiding en herkenbaarheid in artikel 10 en inzake invoegen van publiciteit in artikel 11 gelden?


(1)  PB L 298, blz. 23.

(2)  PB L 202, blz. 60.


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (België) op 4 april 2011 — Annex Customs BVBA tegen Belgische Staat en KBC Bank NV

(Zaak C-163/11)

2011/C 179/21

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Annex Customs BVBA

Verweerders:

 

Belgische Staat

 

KBC Bank NV

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 450 quater, eerste lid, b), van verordening (EEG) nr. 2454/93 (1) van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals toegevoegd door artikel 1, punt 53, van verordening (EG) nr. 2787/2000 (2) van de Commissie van 15 december 2000, aldus te worden uitgelegd dat de aldaar bedoelde kennisgeving slechts rechtsgeldig is indien de exacte bedragen worden vermeld die mogelijk opeisbaar zullen zijn ten laste van de borg?

2)

Dient artikel 450 quater, tweede lid, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals toegevoegd door artikel 1, punt 53, van verordening (EG) nr. 2787/2000 van de Commissie van 15 december 2000, aldus te worden uitgelegd dat de borg die, nadat hij een kennisgeving heeft ontvangen als bedoeld in artikel 450 quater, eerste lid, a) binnen de drie jaar na de aanvaarding van de aangifte voor douanevervoer, een kennisgeving ontvangt waarin andere bedragen worden vermeld dan de bedragen die later van hem worden opgeëist, ontslagen is van zijn verplichtingen?


(1)  PB L 253, blz. 1.

(2)  Verordening tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 330, blz. 1).


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 7 april 2011 — Maurice Robert Josse Marie Ghislain Lippens e.a. tegen Hendrikus Cornelis Kortekaas e.a., andere partij: Ageas NV, voorheen Fortis NV

(Zaak C-170/11)

2011/C 179/22

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers:

 

Maurice Robert Josse Marie Ghislain Lippens

 

Gilbert Georges Henri Mittler

 

Jean Paul François Caroline Votron

Verweerders:

 

Hendrikus Cornelis Kortekaas

 

Kortekaas Entertainment Marketing BV

 

Kortekaas Pensioen BV

 

Dirk Robbard De Kat

 

Johannes Hendrikus Visch

 

Euphemia Joanna Bökkerink

 

Laminco GLD N-A

Andere partij: Ageas NV, voorheen Fortis NV

Prejudiciële vraag

Moet de EG-Bewijsverordening (1), in het bijzonder art. 1, lid 1, daarvan, aldus worden uitgelegd dat de rechter die een in een andere lidstaat woonachtige getuige wenst te horen, voor deze vorm van bewijsverkrijging steeds gebruik moet maken van de door de EG-Bewijsverordening in het leven geroepen methoden, of is hij bevoegd gebruik te maken van de methoden voorzien in zijn eigen nationale procesrecht zoals oproeping van de getuige voor hem te verschijnen?


(1)  Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (PB L 174, blz. 1).


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/12


Beroep ingesteld op 14 april 2011 — Europese Commissie/Republiek Malta

(Zaak C-178/11)

2011/C 179/23

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Alcover San Pedro, K. Mifsud-Bonnici, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Malta

Conclusies

vast te stellen dat Malta, door geen geluidsbelastingkaarten op te stellen voor de door Malta overeenkomstig artikel 7, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2002/49/EG (1) in haar verslag aangewezen belangrijkste wegen en agglomeratie, door deze niet beschikbaar te stellen aan het publiek en onder het publiek te verspreiden en door de informatie van deze geluidsbelastingkaarten niet aan de Commissie te sturen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten ingevolge de artikelen 7, lid 1, eerste alinea, 9, lid 1, en 10, lid 2, van richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai, en

de Republiek Malta te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens het in 2006 overeenkomstig artikel 7, lid 1, tweede alinea, van de richtlijn door Malta overgelegde verslag vallen 1 agglomeratie en 43 belangrijke wegen op het grondgebied van Malta binnen de werkingssfeer van de richtlijn. Bijgevolg hadden uiterlijk op 30 juni 2007 geluidsbelastingkaarten voor deze agglomeratie en de betrokken belangrijke wegen moeten worden opgesteld, aan het publiek beschikbaar worden gesteld en onder het publiek verspreid. Bovendien hadden de informatie van deze geluidsbelastingkaarten en samenvattingen van de lokale actieplannen uiterlijk op 30 december 2007 aan de Commissie moeten worden gestuurd.

Vaststaat dat Malta, door interne moeilijkheden verband houdend met nationale aanbestedingsprocedures, tot op heden haar verplichtingen niet is nagekomen, met name de verplichting tot het opstellen van geluidsbelastingkaarten voor de betrokken agglomeratie en de betrokken belangrijke wegen, het aan het publiek beschikbaar stellen en onder het publiek verspreiden van de geluidsbelastingkaarten en het meedelen aan de Commissie van de betrokken informatie.


(1)  Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai — Verklaring van de Commissie in het Bemiddelingscomité over de richtlijn inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PB L 189, blz. 12).


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/13


Hogere voorziening ingesteld op 26 april 2011 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 17 februari 2011 in zaak T-122/09, Zhejiang Xinshiji Foods Co. Ltd, Hubei Xinshiji Foods Co. Ltd/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-195/11 P)

2011/C 179/24

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Maxian Rusche, H. van Vliet, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Zhejiang Xinshiji Foods Co. Ltd, Hubei Xinshiji Foods Co. Ltd, Raad van de Europese Unie

Conclusies

Rekwirante concludeert dat het het Hof behage:

het bestreden arrest te vernietigen;

verzoeksters in eerste aanleg te verwijzen in de kosten van de Commissie in deze hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Punt 1 van het dictum van het bestreden arrest verklaart verordening (EG) nr. 1355/2008 (1) van de Raad nietig, voor zover zij Zhejiang Xinshiji Foods Co. Ltd en Hubei Xinshiji Foods Co. Ltd betreft (hierna: „verzoeksters”) en trekt daarbij het opgelegde antidumpingrecht volledig in, zodat het antidumpingrecht dat verzoeksters op hun invoer dienen te betalen tot nul wordt herleid.

De Commissie betoogt dat het Gerecht ultra petita heeft beslist, door het antidumpingrecht volledig in te trekken, hoewel verzoeksters zelf erkennen dat de wijziging waarom zij verzochten er slechts toe zou hebben geleid dat het antidumpingrecht op hun producten werd verlaagd.

Volgens de Commissie schendt het dictum van het bestreden arrest bijgevolg artikel 264, lid 1, VWEU, gelezen in samenhang met artikel 254, lid 6, VWEU en het evenredigheidsbeginsel. De nietigverklaring van de hele verordening, voor zover zij verzoeksters betreft, is niet evenredig met de enige grond tot nietigverklaring die door het Gerecht is aanvaard. Bovendien heeft het Gerecht in dit verband ultra petita uitspraak gedaan.


(1)  Verordening (EG) nr. 1355/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopig recht op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 350, blz. 35).


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/13


Hogere voorziening ingesteld op 27 april 2011 door Formula One Licensing BV tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 17 februari 2011 in zaak T-10/09, Formula One Licensing BV/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Global Sports Media Ltd

(Zaak C-196/11 P)

2011/C 179/25

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Formula One Licensing BV (vertegenwoordigers: K. Sandberg en B. Klingberg, Rechtsanwältinen)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Global Sports Media Ltd

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

rekwirantes vordering tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 16 oktober 2008 in zaak R 7/2008-1 toewijzen of, subsidiair, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een nieuwe uitspraak; en

het BHIM en interveniënte verwijzen in hun eigen kosten en in die van rekwirante, zowel in de procedure in eerste aanleg als in de hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert schending van het recht van de Unie aan, te weten een onjuiste toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 (1) (thans verordening nr. 207/2009) en van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 op basis van de volgende hoofdargumenten:

1)

Het Gerecht heeft artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 geschonden op de volgende punten:

1.1.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen van de aanduiding „F 1”. In de eerste plaats heeft het Gerecht de in de vaste rechtspraak geformuleerde regel geschonden dat het onderscheidend vermogen van een merk moet worden beoordeeld met betrekking tot de concrete waren en diensten waarop het merk betrekking heeft. In de tweede plaats was het oordeel ter zake gebaseerd op een onjuiste voorstelling van de feiten. In de derde plaats heeft het Gerecht nagelaten de in de vaste rechtspraak geformuleerde regel toe te passen dat de verkrijging van onderscheidend vermogen door een merk ook kan voortvloeien uit het gebruik ervan als onderdeel van een andere ingeschreven merk. In de vierde plaats leidde het oordeel van het Gerecht op dit punt tot de ontoelaatbare de facto nietigverklaring van rekwirantes ingeschreven merken „F 1” in standaardtypografie.

1.2.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het verwarringsgevaar overeenkomstig artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, zowel wat de oppositiemerken „F 1” in standaardtypografie betreft als wat het logo „F 1 Formula 1” betreft. In de eerste plaats heeft het geen rekening gehouden met de relevante factor dat de waren en diensten dezelfde of respectievelijk zeer soortgelijk zijn, ondanks zijn eigen vaststelling van een relevante mate van overeenstemming van de tekens. In de tweede plaats heeft het te veel belang gehecht aan de factor van het onderscheidend vermogen van de term „F 1”, waarbij andere factoren die relevant zijn overeenkomstig vaste rechtspraak, buiten beschouwing werden gelaten. In de derde plaats heeft het de overeenstemming van de tekens niet beoordeeld overeenkomstig de mate van gelijkenis tussen die tekens.

2)

Het Gerecht heeft artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 geschonden op de volgende punten:

2.1.

Het Gerecht heeft ten onrechte de bekendheid van rekwirantes merken „F 1” in standaardtypografie uitgesloten.

2.2.

Het Gerecht heeft verder blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van de overeenstemming van de tekens wat het oppositiemerk en logo „F1 Formula 1” betreft, aangezien het ten onrechte heeft verondersteld dat de term „F 1” onderscheidend vermogen mist.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


Gerecht

18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/15


Arrest van het Gerecht van 4 mei 2011 — Bongrain/BHIM — apetito (APETITO)

(Zaak T-129/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk APETITO - Ouder gemeenschapswoordmerk apetito - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Soortgelijke waren - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009))

2011/C 179/26

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bongrain SA (Viroflay, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Hertz-Eichenrode, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Novais Gonçalves, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: apetito AG (Rheine, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Weeg, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 2 februari 2009 (zaak R 720/2008-4) inzake een oppositieprocedure tussen apetito AG en Bongrain SA

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Bongrain SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 141 van 20.6.2009.


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/15


Beschikking van het Gerecht van 8 april 2011 — Martin/Commissie

(Zaak T-291/10) (1)

(Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Impliciete weigering van toegang - Expliciete beslissing na instelling van beroep - Afdoening zonder beslissing)

2011/C 179/27

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Anne Martin (Brussel, België) (vertegenwoordiger: U. O’Dwyer, solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Costa de Oliveira en C. ten Dam, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordiger: S. Juul Jørgensen, gemachtigde)

Voorwerp

Nietigverklaring van de impliciete beslissing van de Commissie van 20 april 2010 waarbij verzoekster toegang is geweigerd tot de documenten van het dossier inzake steunmaatregel N 654/2008 ten gunste van Short Brothers plc., die het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland heeft aangemeld op 19 december 2008

Dictum

1)

Op het onderhavige beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten alsook die van Anne Martin.

3)

Het Koninkrijk Denemarken zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 234 van 28.8.2010.


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/16


Beschikking van de president van het Gerecht van 13 april 2011 — Socitrel/Commissie

(Zaak T-413/10 R)

(Kort geding - Mededinging - Beschikking van Commissie waarbij geldboete wordt opgelegd - Bankgarantie - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Financiële schade - Geen uitzonderlijke omstandigheden - Geen spoedeisendheid)

2011/C 179/28

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Socitrel — Sociedade Industrial de Trefilaria, SA (Trofa, Portugal) (vertegenwoordigers: F. Proença de Carvalho en T. Luísa de Faria, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre, V. Bottka en P. Costa de Oliveira, gemachtigden, bijgestaan door M. Marques Mendes, advocaat)

Voorwerp

Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van beschikking C(2010) 4387 def. van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-overeenkomst (zaak COMP/38.344 — Voorspanstaal), en een verzoek om vrijstelling van de verplichting om een bankgarantie te stellen om een onmiddellijke invordering van de krachtens artikel 2 van deze beschikking opgelegde geldboete te voorkomen.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/16


Hogere voorziening ingesteld op 28 maart 2011 door Bart Nijs tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 januari 2011 in zaak F-77/09, Nijs/Rekenkamer

(Zaak T-184/11 P)

2011/C 179/29

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Bart Nijs (Bereldange, Luxemburg) (vertegenwoordiger: F. Rollinger, advocaat)

Andere partij in de procedure: Rekenkamer van de Europese Unie

Conclusies

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 13 januari 2011 vernietigen;

primair, het besluit van het comité ad hoc van de Europese Rekenkamer van 15 januari 2009 om rekwirant met ingang van 1 februari 2009 te ontslaan zonder vermindering van pensioenrechten nietig verklaren;

besluit 81-2007 van 20 september 2007 van de Rekenkamer houdende toewijzing van de bevoegdheden van het TABG aan een comité ad hoc nietig verklaren;

alle voorbereidende besluiten van dit comité ad hoc nietig verklaren en met name die van 22/20 oktober, 23 november 2007 en 12 juni 2008 om een administratief onderzoek in te stellen;

subsidiair, indien het Gerecht de primair geformuleerde vorderingen tot nietigverklaring niet mocht inwilligen, vaststellen dat de sanctie die het comité ad hoc van de Europese Rekenkamer op 15 januari 2009 heeft uitgesproken op grond van artikel 10 van het Statuut van de ambtenaren om de hierboven uiteengezette redenen veel te zwaar is;

de zaak verwijzen naar een anderszins samengesteld TABG van de Europese Rekenkamer dan wel, indien dit werkelijk noodzakelijk wordt geacht, een sanctie opleggen die veel meer is aangepast aan de feiten;

meer subsidiair, uitdrukkelijk vaststellen dat het beginsel van de redelijke termijn van de procedure, zoals hierboven uiteengezet en rekening houdend met het niveau van de eventueel op te leggen sanctie, in casu niet is geëerbiedigd;

uitspraak doen overeenkomstig het inleidend verzoekschrift;

de Europese Rekenkamer verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure;

rekwirant alle andere rechten voorbehouden en met name het recht om te kunnen antwoorden op de memorie van de Europese Rekenkamer;

de wederpartij verwijzen in de kosten van de beide instanties;

rekwirant alle andere rechten, middelen en vorderingen voorbehouden.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert rekwirant negen middelen aan.

1)

Eerste middel: wijziging van het voorwerp van geschil door het GVA door rekwirants uitlatingen ter terechtzitting aldus op te vatten dat hij afstand deed van zijn verzoek om nietigverklaring van besluit nr. 81-2007.

2)

Tweede middel: verkeerde uitlegging van de feiten door het GVA in de punten 40, 58 en 94 van het bestreden arrest.

3)

Derde middel: verkeerde opvatting van het eerste middel van rekwirants beroep doordat het GVA geen rekening heeft gehouden met de aangevoerde leden van de artikelen 22 bis en ter van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie.

4)

Vierde middel: niet-toepassing door het GVA van het beginsel van omkering van de bewijslast.

5)

Vijfde middel: verkeerde beslissing van het GVA met betrekking tot het tweede middel van rekwirants beroep en het niet verbinden van gevolgen aan de handelwijze van de secretaris-generaal in verband met artikel 11 bis van het Statuut van de ambtenaren.

6)

Zesde middel: verzuim van het GVA om rekening te houden met de schending van het beginsel van gelijke behandeling.

7)

Zevende middel: partijdigheid van de ambtenaar belast met het disciplinaire onderzoek ten nadele van rekwirant.

8)

Achtste middel: niet-toepassing van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden als gevolg van de weigering om de evenredigheid tussen de feiten en de als gevolg daarvan getroffen sanctie te controleren.

9)

Negende middel: onjuiste toepassing van het beginsel van de redelijke termijn.


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/17


Beroep ingesteld op 11 april 2011 — LTTE/Raad

(Zaak T-208/11)

2011/C 179/30

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE) (Herning, Denemarken) (vertegenwoordiger: V. Koppe, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietig verklaren uitvoeringsverordening (EU) nr. 83/2011 van de Raad (1), voor zover zij op verzoekster betrekking heeft;

vaststellen dat verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad (2) niet van toepassing is op verzoekster;

verweerder verwijzen in de kosten en interesten.

Middelen en voornaamste argumenten

In de onderhavige zaak vordert verzoekster de gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 83/2011 van de Raad, voor zover verzoeksters naam wordt gehandhaafd op de lijst van natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten en lichamen, waarvan de fondsen en economische middelen in overeenstemming met deze regeling zijn bevroren.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zes middelen aan:

1)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 83/2011 van de Raad is nietig voor zover zij verzoekster betreft en/of verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad is niet van toepassing omdat geen rekening is gehouden met het Recht bij gewapende conflicten.

2)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 83/2011 van de Raad is nietig voor zover zij verzoekster betreft, aangezien verzoekster niet kan worden aangemerkt als een terroristische organisatie in de zin van artikel 1, lid 3, van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB (3) van de Raad. In dit verband betoogt verzoekster dat haar activiteiten geen inbreuk maken op het internationaal humanitair recht en het nationaal strafrecht, dat niet van toepassing is op situaties van gewapend conflict.

3)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 83/2011 van de Raad is nietig voor zover zij verzoekster betreft, omdat er geen beslissing is genomen door een bevoegde instantie, zoals voorgeschreven door artikel 1, lid 4, van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB van de Raad.

4)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 83/2011 van de Raad is nietig voor zover zij verzoekster betreft, aangezien de Raad de bij artikel 1, lid 6, van gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB van de Raad bepaalde heroverweging niet heeft uitgevoerd. Verzoekster betoogt dat een dergelijke heroverweging tot de slotsom zou hebben geleid dat zij van de lijst diende te worden geschrapt, aangezien zij niet langer militaire middelen aanwendt om haar doel te bereiken en zij niet langer rechtstreeks actief is in Sri Lanka.

5)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 83/2011 van de Raad is nietig voor zover zij verzoekster betreft, aangezien zij de motiveringsplicht van artikel 296 VWEU schendt.

6)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 83/2011 van de Raad is nietig voor zover zij verzoekster betreft, aangezien zij in strijd is met verzoeksters recht van verdediging en recht op een daadwerkelijke bescherming in rechte.


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 83/2011 van de Raad van 31 januari 2011 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van uitvoeringsverordening (EU) nr. 610/2010 (PB L 28, blz. 14).

(2)  Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (PB L 344, blz. 70).

(3)  Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 27 december 2001 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme (PB L 344, blz. 93).


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/18


Beroep ingesteld op 11 april 2011 — Timab Industries en CFPR/Commissie

(Zaak T-211/11)

2011/C 179/31

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Timab Industries (Dinard, Frankrijk) en Cie financière et de participations Roullier (CFPR) (Saint-Malo, Frankrijk) (vertegenwoordiger: N. Lenoir, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van de beschikking;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters verzoeken om nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 1 februari 2011 houdende afwijzing van een verzoek om toegang tot bepaalde documenten van de Commissie inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, met betrekking tot een mededingingsregeling op de Europese markt voor fosfaten voor diervoeder (zaak COMP/38.866).

Ter onderbouwing van hun beroep voeren verzoeksters drie middelen aan.

1)

Eerste middel: onjuiste rechtsopvatting en kennelijke beoordelingsfout betreffende artikel 4, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1049/2001 (1), voor zover de gevraagde documenten geen standpuntbepalingen zijn, maar besluiten waarvan niet is aangetoond dat de mededeling ervan het besluitvormingsproces ernstig kan ondermijnen.

2)

Tweede middel: onjuiste rechtsopvatting en kennelijke beoordelingsfout betreffende artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001, voor zover de gevraagde documenten geen gevoelige commerciële informatie bevatten die de mededeling ervan ook maar gedeeltelijk zou kunnen verhinderen.

3)

Derde middel: onjuiste rechtsopvatting en kennelijke beoordelingsfout betreffende artikel 4, lid 2, derde streepje, van verordening nr. 1049/2001, voor zover de Commissie stelt dat het doel van de inspecties, onderzoeken en audits zou worden ondermijnd.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/18


Beroep ingesteld op 11 april 2011 — ClientEarth en PAN Europe/EFSA

(Zaak T-214/11)

2011/C 179/32

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: ClientEarth (Londen, Verenigd Koninkrijk) en Pesticides Action Network Europe (PAN Europe) (Brussel, België) (vertegenwoordiger: P. Kirch, advocaat)

Verwerende partij: Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA)

Conclusies

te verklaren dat verweerder het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden heeft geschonden;

te verklaren dat verweerder verordening (EG) nr. 1367/2006 (1) heeft geschonden;

te verklaren dat verweerder verordening (EG) nr. 1049/2001 (2) heeft geschonden;

het afwijzend antwoord van verweerder op het verzoek tot toegang tot de gevraagde documenten nietig te verklaren, en

verweerder te verwijzen in de kosten van verzoeksters, met inbegrip van de kosten van eventuele interveniënten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met hun verzoekschrift verzoeken verzoeksters krachtens artikel 263 VWEU om nietigverklaring van het afwijzend antwoord van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid op hun verzoek tot toegang tot documenten, met name tot de tussentijdse ontwerpen en het wetenschappelijk advies van EFSA's Pesticiden Stuurgroep (PSC) en van het Panel voor gewasbeschermingsmiddelen en de residuen daarvan aangaande de richtsnoeren met betrekking tot het indienen van collegiaal getoetste open literatuur voor de toelating van werkzame stoffen in pesticiden overeenkomstig verordening (EG) nr. 1107/2009 (3).

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters vier middelen aan.

1)

Eerste middel: het bestreden besluit schendt artikel 8, lid 2, van verordening (EG) nr. 1049/2001 doordat niet binnen de voorgeschreven termijn is geantwoord op het confirmatief verzoek van verzoeksters en niet uitvoerig de redenen daarvan zijn vermeld.

2)

Tweede middel: het bestreden besluit schendt artikel 4, leden 1 tot en met 4, van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden door verzoeksters geen toegang te verschaffen tot de gevraagde ontwerpen en tot het wetenschappelijk advies aangaande de richtsnoeren van EFSA. Het bestreden besluit schendt tevens artikel 6, lid 1, van verordening (EG) nr. 1367/2006 door de in artikel 4 van verordening (EG) nr. 1049/2001 neergelegde uitzonderingen niet strikt uit te leggen.

3)

Derde middel: het bestreden besluit schendt artikel 4, lid 3, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 1049/2001 door niet aan te tonen dat de openbaarmaking van de gevraagde documenten het interne besluitvormingsproces van EFSA ernstig zou ondermijnen, in het bijzonder nadat het besluit is genomen.

4)

Vierde middel: het bestreden besluit schendt artikel 4, lid 3, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 1049/2001 door niet na te gaan of er een hoger openbaar belang bij de openbaarmaking is, en niet uitvoerig de redenen van die weigering te vermelden.


(1)  Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264, blz. 13).

(2)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).

(3)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309, blz. 1).


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/19


Beroep ingesteld op 21 april 2011 — Dagher/Raad

(Zaak T-218/11)

2011/C 179/33

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Habib Roland Dagher (Abidjan, Ivoorkust) (vertegenwoordigers: J.-Y. Dupeux en F. Dressen, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

de uitvoeringsverordening (EU) nr. 85/2011 van de Raad van 31 januari 2011 nietig te verklaren voor zover deze verordening op hem betrekking heeft;

het besluit 2011/71/GBVB van de Raad van 31 januari 2011 nietig te verklaren voor zover dit besluit op hem betrekking heeft;

de Raad te veroordelen hem een bedrag van 40 000 EUR te betalen ter vergoeding van de door hem geleden morele en andere schade;

de Raad te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker één, uit drie onderdelen bestaand middel aan, dat ontleend is aan schending van wezenlijke vormvoorschriften.

Eerste onderdeel van het middel: verzoeker voert aan dat de door de Raad gevolgde procedure niet contradictoir is geweest, aangezien hij niet zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van de betwiste besluiten de gegevens heeft verschaft waaruit verzoeker kon begrijpen waarom de maatregelen ten aanzien van hem waren getroffen, en hij vervolgens de latere informatieverzoeken van verzoeker heeft afgewezen, zodat verzoeker is verstoken gebleven van het recht om elk bestuursrechtelijk rechtsmiddel met succes uit te oefenen teneinde de opheffing van de maatregelen te verkrijgen;

Tweede onderdeel van het middel: verzoeker betoogt dat de motivering van de tegen hem genomen beperkende maatregelen ontoereikend is, aangezien de in deze maatregelen aangegeven redenen onduidelijk en beknopt zijn zodat verzoeker geen kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van de bezwaren waarop de betrokken sancties zijn gebaseerd;

Derde onderdeel van het middel: verzoeker voert schending van het recht op een daadwerkelijke bescherming in rechte aan.


Gerecht voor ambtenarenzaken

18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/21


Beroep ingesteld op 31 maart 2011 — AV/Commissie

(Zaak F-4/11)

2011/C 179/34

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: AV (Cadrezzate, Italië) (vertegenwoordigers: A. Coolen, J.-N. Louis, É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van de besluiten om ten aanzien van verzoeker het medisch voorbehoud te maken voorzien in artikel 32 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie en om hem niet in het genot te stellen van de invaliditeitsuitkering

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 12 oktober 2010 tot afwijzing van verzoekers klacht tegen de besluiten van 12 april 2010 om ten aanzien van hem het voorbehoud te maken voorzien in artikel 32 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden (RAP) en van 16 april 2010 om hem niet in het genot te stellen van de invaliditeitsuitkering;

voor zover nodig, nietigverklaring van de besluiten van 12 april 2010 om op verzoeker het voorbehoud toe te passen voorzien in artikel 32 RAP en van 16 april 2010 om hem niet in het genot te stellen van de invaliditeitsuitkering;

verwijzing van de Europese Commissie in de kosten van de procedure.


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/21


Beroep ingesteld op 8 maart 2011 — ZZ/Raad

(Zaak F-26/11)

2011/C 179/35

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en C. Bernard Glanz, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om de verzoekende partij niet op te nemen op de lijst van personen die in het kader van de bevorderingsronde 2010 zijn bevorderd tot de rang AD 13 alsmede veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een vergoeding voor de immateriële schade die de verzoekende partij heeft geleden

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag om verzoeker niet op te nemen op de lijst van personen die in het kader van de bevorderingsronde 2010 tot de rang AD 13 zijn bevorderd, zoals dit besluit volgt uit de mededeling aan het personeel nr. 80/10 van 26 april 2010 en de mededeling aan het personeel nr. 81/10 van 26 mei 2010;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van het TABG tot afwijzing van verzoekers klacht;

voor zover nodig, nietigverklaring van het bevorderingsbesluit van ambtenaren van de rang AD 12 die in het kader van de bevorderingsronde 2010 tot de rang AD 13 zijn bevorderd (mededeling aan het personeel nr. 80/10 van 26 april 2010 en mededeling aan het personeel nr. 81/10 van 26 mei 2010);

veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een bedrag van 150 000 EUR aan de verzoekende partij ter vergoeding van de immateriële schade;

verwijzing van de Raad van de Europese Unie in de kosten van de procedure.


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/21


Beroep ingesteld op 23 maart 2011 — ZZ/Raad

(Zaak F-30/11)

2011/C 179/36

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (Brussel, België) (vertegenwoordiger: M. Velardo)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van verzoekers beoordelingsrapport over de periode van 1.1.2008 tot en met 31.12.2008 alsmede vergoeding van de schade die zou zijn geleden

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het loopbaanontwikkelingsrapport 2008 en veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een vergoeding voor de geleden schade, welke voorlopig op 5 000 EUR wordt geschat en in de loop van het geding nader zal worden gepreciseerd, alsmede tot betaling van een vertragingsrente van 6,75 % over de vergoeding voor de materiële en immateriële schade;

verwijzing van de Raad van de Europese Unie in de kosten van de procedure.


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/22


Beroep ingesteld op 5 april 2011 — ZZ/Commissie

(Zaak F-36/11)

2011/C 179/37

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (Etterbeek, België) (vertegenwoordigers: T. Bontinck en S. Woog, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Enerzijds, nietigverklaring van het besluit om de overeenkomst van de verzoekende partij na afloop ervan niet te verlengen en, dientengevolge, herplaatsing in haar functie met ingang van 1 november 2010. Anderzijds, veroordeling van de Commissie tot betaling van het bedrag van 10 000 EUR aan de verzoekende partij ter vergoeding van de geleden immateriële schade en tot vergoeding van de financiële kosten die in het kader van de precontentieuze procedure zijn gemaakt.

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit vervat in de nota van 30 augustus 2010 waarbij verzoeker is meegedeeld dat zijn overeenkomst na afloop ervan niet zou worden verlengd;

dientengevolge, herplaatsing van verzoeker in zijn functie bij de delegatie in Albanië met ingang van 1 november 2010 en veroordeling van de verwerende partij tot betaling van zijn bezoldiging met terugwerkende kracht. Bij gebreke van herplaatsing, veroordeling van de verwerende partij tot betaling van werkloosheidsuitkeringen tot aan verzoekers nieuwe aanwerving;

verwijdering van het bestreden besluit uit verzoekers persoonsdossier alsmede van elk met deze procedure verband houdend besluit;

veroordeling van de Commissie tot betaling van het bedrag van 10 000 EUR ter vergoeding van de geleden immateriële schade, onder voorbehoud van een vermeerdering in de loop van de procedure, alsmede tot vergoeding van de financiële kosten die in het kader van de precontentieuze procedure zijn gemaakt;

verwijzing van de Europese Commissie in de kosten.


18.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 179/22


Beroep ingesteld op 5 april 2011 — ZZ/Parlement

(Zaak F-38/11)

2011/C 179/38

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZZ (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om verzoeker, die op 1 september 2009 is overgeplaatst van het Hof van Justitie van de Europese Unie naar het Europees Parlement, in het kader van de bevorderingsronde 2009 niet te bevorderen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het Parlement van 4 januari 2011 tot afwijzing van verzoekers klacht tegen het besluit om hem in het kader van de bevorderingsronde 2009 niet tot de rang AD7 te bevorderen;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van het Parlement om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2009 niet tot de rang AD7 te bevorderen;

verwijzing van het Europees Parlement in de kosten van de procedure.