ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2010.341.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 341

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

53e jaargang
16 december 2010


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2010/C 341/01

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.5995 — VW/Karmann) ( 1 )

1

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2010/C 341/02

Wisselkoersen van de euro

2

2010/C 341/03

Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren betreffende de etikettering van levensmiddelen die ingrediënten met een beschermde oorsprongsbenaming (BOB) en een beschermde geografische aanduiding (BGA) bevatten

3

2010/C 341/04

Mededeling van de Commissie — EU-richtsnoeren betreffende de beste praktijken voor vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

5

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

2010/C 341/05

Samenvatting van het besluit ten aanzien van Landsbanki Íslands hf. uit hoofde van Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen

12

2010/C 341/06

Samenvatting van het besluit ten aanzien van VEF banka uit hoofde van Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen

14

 

INFORMATIE OVER DE EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

2010/C 341/07

Uitnodiging overeenkomstig artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie, opmerkingen te maken over vraagstukken van staatssteun met betrekking tot de herkapitalisatie van de verzekeringsmaatschappij Sjóvá in IJsland

15

 

Gemengd Comité van de EER

2010/C 341/08

Besluiten van het Gemengd Comité van de EER waarvoor aan de in artikel 103 van de EER-Overeenkomst bedoelde grondwettelijke eisen is voldaan

26

2010/C 341/09

Lijst van de door IJsland en Noorwegen erkende natuurlijke mineraalwaters (Deze tekst annuleert en vervangt de tekst die is bekendgemaakt in PB C 28 van 4.2.2010, blz. 24 en EER-supplement nr. 5 van 4.2.2010, blz. 1)

39

 

V   Adviezen

 

BESTUURLIJKE PROCEDURES

 

Europese Commissie

2010/C 341/10

Oproep tot het indienen van voorstellen — EACEA/41/10 voor de tenuitvoerlegging van Erasmus Mundus 2009-2013

40

 

Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO)

2010/C 341/11

Aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek

46

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2010/C 341/12

Mededeling van de Franse regering in verband met Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen (Bericht betreffende de aanvraag voor een exclusieve opsporingsvergunning voor vloeibare of gasvormige koolwaterstoffen genaamd Permis de Dicy)  ( 1 )

47

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 341/1


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak COMP/M.5995 — VW/Karmann)

(Voor de EER relevante tekst)

2010/C 341/01

Op 29 november 2010 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Duits en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/en/index.htm) onder documentnummer 32010M5995. EUR-Lex biedt online-toegang tot de communautaire wetgeving.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 341/2


Wisselkoersen van de euro (1)

15 december 2010

2010/C 341/02

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,3360

JPY

Japanse yen

111,88

DKK

Deense kroon

7,4516

GBP

Pond sterling

0,85290

SEK

Zweedse kroon

9,0798

CHF

Zwitserse frank

1,2826

ISK

IJslandse kroon

 

NOK

Noorse kroon

7,8660

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

25,155

EEK

Estlandse kroon

15,6466

HUF

Hongaarse forint

274,63

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,7097

PLN

Poolse zloty

3,9783

RON

Roemeense leu

4,2885

TRY

Turkse lira

2,0277

AUD

Australische dollar

1,3436

CAD

Canadese dollar

1,3440

HKD

Hongkongse dollar

10,3878

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,7861

SGD

Singaporese dollar

1,7502

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 541,53

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

9,0686

CNY

Chinese yuan renminbi

8,8917

HRK

Kroatische kuna

7,3898

IDR

Indonesische roepia

12 061,15

MYR

Maleisische ringgit

4,1990

PHP

Filipijnse peso

58,706

RUB

Russische roebel

40,9375

THB

Thaise baht

40,194

BRL

Braziliaanse real

2,2694

MXN

Mexicaanse peso

16,5766

INR

Indiase roepie

60,5640


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 341/3


Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren betreffende de etikettering van levensmiddelen die ingrediënten met een beschermde oorsprongsbenaming (BOB) en een beschermde geografische aanduiding (BGA) bevatten

2010/C 341/03

1.   INLEIDING

1.1.   Achtergrond

Sinds 1992 ontwikkelt de Europese Unie een specifiek beleid op het gebied van geografische aanduidingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1). De voorschriften voor de etikettering van levensmiddelen bestemd om als zodanig aan de eindverbruiker te worden geleverd en voor de daarvoor gemaakte reclame zijn vastgesteld bij de etiketteringsrichtlijn (2).

In de wetgeving inzake beschermde oorsprongsbenamingen (BOB's) en beschermde geografische aanduidingen (BGA's) is onder andere bepaald dat geregistreerde benamingen beschermd zijn tegen elk direct of indirect gebruik door de handel van een geregistreerde benaming voor producten die niet onder de registratie vallen, voor zover deze producten vergelijkbaar zijn met de onder deze benaming geregistreerde producten, of voor zover het gebruik van de benaming betekent dat van de reputatie van deze beschermde benaming wordt geprofiteerd (3). Bovendien mogen op grond van de etiketteringsrichtlijn de etikettering van een levensmiddel en de daarvoor gemaakte reclame de koper niet kunnen misleiden, met name ten aanzien van de aard, identiteit, hoedanigheden en samenstelling van dat levensmiddel (4).

In dit verband dient, hoewel de verwerking van een product met een BOB of een BGA in een levensmiddel een belangrijke afzetmogelijkheid voor deze kwaliteitsproducten kan vormen, te worden gegarandeerd dat verwijzingen naar een dergelijke verwerking op het etiket van een levensmiddel te goeder trouw plaatsvinden en de consument niet misleiden.

1.2.   Richtsnoeren

In haar mededeling over het kwaliteitsbeleid ten aanzien van landbouwproducten (COM(2009) 234) heeft de Commissie zich ertoe verbonden richtsnoeren op te stellen voor de etikettering van en de reclame voor verwerkte producten die ingrediënten met een geografische aanduiding bevatten.

Doel van deze richtsnoeren is de geldende wettelijke bepalingen op dit gebied te verduidelijken en de economische marktdeelnemers te helpen hun manoeuvreerruimte te bepalen. Zij strekken er met name toe het standpunt van de Commissie over de volgende punten toe te lichten:

de voorwaarden voor het gebruik van als BOB of BGA geregistreerde benamingen in de etikettering en de aanbiedingsvorm van en de reclame voor levensmiddelen die ingrediënten met deze benamingen bevatten;

goede praktijken om ervoor te zorgen dat de als BOB of BGA geregistreerde benamingen, die worden gebruikt als ingrediënt in levensmiddelen, niet ten onrechte worden gebruikt op een manier die de reputatie van het product met één van deze benamingen schaadt, of de consument misleidt ten aanzien van de samenstelling van het bereide product.

De toepassing van deze richtsnoeren is vrijwillig.

De in deze richtsnoeren genoemde voorbeelden dienen uitsluitend ter illustratie en zijn geen afspiegeling van situaties of geschillen die ter kennis van de Commissie zijn gebracht.

De richtsnoeren zijn geen juridisch bindende interpretatie van de wetgeving van de Europese Unie inzake BOB's en BGA's of van de etiketteringsrichtlijn. Een dergelijke interpretatie valt namelijk onder de exclusieve bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie en — wat betreft de vraag of de etikettering van bepaalde producten de koper of de consument kan misleiden of wanneer het erom gaat te beoordelen of een verkoopbenaming misleidend kan zijn — onder de bevoegdheid van de nationale rechter (5).

De onderhavige richtsnoeren kunnen worden herzien.

2.   AANBEVELINGEN

In het licht van het voorafgaande wenst de Commissie hieronder een aantal aanbevelingen te formuleren inzake de gebruiksvoorwaarden voor een als BOB of BGA geregistreerde benaming en voor de desbetreffende vermeldingen, afkortingen of symbolen van de Europese Unie in de etikettering van levensmiddelen die producten met een dergelijke benaming bevatten enerzijds, en inzake de productdossiers voor de als BOB of BGA geregistreerde benamingen die als ingrediënt in levensmiddelen zijn verwerkt, anderzijds.

2.1.   Aanbevelingen inzake het gebruik van de geregistreerde benaming

1.

Volgens de Commissie mag een als BOB of BGA geregistreerde benaming worden vermeld in de lijst van ingrediënten van een levensmiddel.

2.

Bovendien is de Commissie van oordeel dat een als BOB of BGA geregistreerde benaming mag worden vermeld in of naast de verkoopbenaming van een levensmiddel waarin producten met deze geregistreerde benaming zijn verwerkt, alsook in de etikettering en de aanbiedingsvorm van en de reclame voor dit levensmiddel, voor zover aan de volgende voorwaarden is voldaan.

Het betrokken levensmiddel bevat geen enkel ander „vergelijkbaar ingrediënt”, dat wil zeggen, geen enkel ander ingrediënt dat het ingrediënt met een BOB of een BGA geheel of gedeeltelijk kan vervangen. Als niet-limitatief voorbeeld van het begrip „vergelijkbaar ingrediënt” wordt blauwaderkaas genoemd (bekend als „blauwe kaas”), die volgens de Commissie vergelijkbaar is met „Roquefort”.

Bovendien moet dit ingrediënt in voldoende hoeveelheid worden gebruikt teneinde het betrokken levensmiddel een essentieel kenmerk te verlenen. Gezien de heterogeniteit van de potentiële gevallen kan de Commissie evenwel geen uniform percentage voorstellen. De verwerking van een minieme hoeveelheid van een kruid met een BOB of een BGA in een levensmiddel kan bijvoorbeeld volstaan om het levensmiddel een essentieel kenmerk te verlenen. De verwerking van een minieme hoeveelheid vlees met een BOB of een BGA in een levensmiddel kan dit levensmiddel daarentegen a priori geen essentieel kenmerk verlenen.

Tot slot wordt idealiter het percentage van het verwerkte ingrediënt met een BOB of een BGA aangegeven in of onmiddellijk naast de verkoopbenaming van het betrokken levensmiddel, of bij ontbreken daarvan, in de lijst van ingrediënten, in rechtstreeks verband met het betrokken ingrediënt.

3.

De Commissie is van oordeel dat, wanneer aan de in punt 2 genoemde voorwaarden is voldaan, de vermeldingen, afkortingen (6) of symbolen van de Europese Unie waarvan de geregistreerde benaming vergezeld gaat, in de etikettering, in of naast de verkoopbenaming of in de lijst van ingrediënten van een levensmiddel slechts mogen worden gebruikt wanneer duidelijk blijkt dat dit levensmiddel zelf geen BOB of BGA is. Zo niet, zou er volgens de Commissie sprake zijn van misbruik van de reputatie van deze BOB of BGA en van misleiding van de consument. De verkoopbenamingen „Pizza met Roquefort” of „Met Roquefort BOB bereide pizza” zijn naar mening van de Commissie bijvoorbeeld nauwelijks aanvechtbaar. De verkoopbenaming „Pizza met Roquefort BOB” is daarentegen duidelijk af te raden, omdat een dergelijke verkoopbenaming bij de consument de indruk kan wekken dat deze pizza op zich een product met een BOB is.

4.

Volgens de Commissie mag, wanneer een met een ingrediënt met BOB of BGA vergelijkbaar ingrediënt in een levensmiddel is verwerkt, de als BOB of BGA geregistreerde benaming uitsluitend in de lijst van ingrediënten worden vermeld, volgens dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de andere daarin vermelde ingrediënten. Met name dienen de lettertekens van eenzelfde lettertype, lettergrootte, kleur, enz. te zijn.

2.2.   Aanbevelingen inzake de productdossiers voor als BOB of BGA geregistreerde benamingen die als ingrediënt in levensmiddelen worden verwerkt

Volgens de Commissie dienen de bepalingen betreffende het gebruik van een als BOB of BGA geregistreerde benaming in de etikettering van andere levensmiddelen in principe niet voor te komen in het productdossier voor deze benaming, aangezien de naleving van de bestaande wetgeving van de Unie door de economische marktdeelnemers een adequate garantie vormt. Zij zouden slechts bij wijze van uitzondering mogen worden toegestaan, namelijk wanneer zij ertoe strekken een specifiek, duidelijk vastgesteld probleem te verhelpen en mits zij objectief, evenredig en niet-discriminerend zijn. Eventuele bepalingen in het productdossier mogen in geen geval een wijziging van de geldende wetgeving tot doel of tot gevolg hebben.


(1)  Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12) en Verordening (EG) nr. 1898/2006 van de Commissie van 14 december 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 510/2006 (PB L 369 van 23.12.2006, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29).

(3)  Zie artikel 13, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 510/2006.

(4)  Zie artikel 2, lid 1, onder a), van Richtlijn 2000/13/EG.

(5)  Zie in dit verband bijvoorbeeld het arrest van het Hof 2009, Severi, C-446/07, Jurispr. blz. I-8041, punt 60.

(6)  In het onderhavige geval betreft het de vermeldingen „beschermde oorsprongsbenaming” of „beschermde geografische aanduiding” en de afkortingen BOB en BGA.


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 341/5


Mededeling van de Commissie — EU-richtsnoeren betreffende de beste praktijken voor vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

2010/C 341/04

1.   INLEIDING

De voorbije jaren is het aantal vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen aanzienlijk toegenomen. Een in 2010 in opdracht van de Commissie opgemaakte inventaris (1) biedt een overzicht van meer dan 440 verschillende regelingen, waarvan de meeste tijdens de laatste tien jaar zijn ingesteld.

Certificeringsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen garanderen (via een certificeringmechanisme) dat een product, de toegepaste productiemethode of het toegepaste productiesysteem de in de specificaties vastgestelde kenmerken of eigenschappen vertonen. Bij deze regelingen gaat het over een breed spectrum aan uiteenlopende initiatieven die worden uitgevoerd in verschillende stadia van de voedselvoorzieningsketen (voor of na het verlaten van het landbouwbedrijf; in de hele voedselvoorzieningsketen of in een deel daarvan; in alle sectoren of slechts in één marktsegment, enz.). Zij worden toegepast op het „business-to-business”-niveau (B2B) (waar de supermarkt of de verwerkende bedrijven de beoogde uiteindelijke ontvangers van de informatie zijn) of op het „business-to-consumer”-niveau (B2C). Deze regelingen kunnen gebruik maken van logo’s, maar vele daarvan, vooral de B2B-regelingen, doen dat niet.

Terwijl certificeringsregelingen per definitie gebruik maken van attestering door derden, bestaan er op de markt andere regelingen die werken met labels of logo’s (vaak geregistreerd als handelsmerk) zonder dat er een certificeringsmechanisme aan te pas komt. Deelname aan deze regelingen gebeurt door overlegging van een zelfverklaring of via selectie door de eigenaar van de regeling. Overeenkomstig de in punt 2 omschreven definities worden deze regelingen „zelfverklaringsregelingen” genoemd. De toepassing van certificering is het meest geschikt als de verbintenissen complex zijn, in gedetailleerde specificaties zijn vastgesteld en regelmatig worden gecontroleerd. Zelfverklaring is beter geschikt voor vrij ongecompliceerde (enkelvoudige) claims.

Dat steeds meer certificeringsregelingen worden opgesteld, heeft vooral te maken met factoren zoals enerzijds de vraag in de samenleving naar bepaalde kenmerken (2) van een product of een productiemethode (vooral voor B2C-regelingen) en anderzijds de wens van de marktdeelnemers om te garanderen dat hun leveranciers voldoen aan de gestelde eisen (vooral voor B2B-regelingen). Met betrekking tot de voedselveiligheid is in Verordening (EG) nr. 178/2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving (3) bepaald dat het in de eerste plaats aan de exploitanten van levensmiddelenbedrijven en diervoederbedrijven is om ervoor te zorgen dat de levensmiddelen en diervoeders aan de voorschriften van de levensmiddelenwetgeving voldoen en om te controleren of deze voorschriften worden nageleefd. Vooral grote spelers in de voedselvoorzieningsketen vertrouwen vaak op certificeringsregelingen om zich ervan te verzekeren dat het product aan de voorschriften voldoet en om bij een voedselveiligheidsincident hun reputatie te beschermen en zich van aansprakelijkheid te vrijwaren.

Vanzelfsprekend is het, om duidelijk te maken dat de wettelijke voorschriften worden nageleefd, niet noodzakelijk om particuliere certificering toe te passen. Elke particuliere certificeringsregeling voor de landbouw- en levensmiddelensector moet op vrijwilligheid gebaseerd blijven. Marktdeelnemers gebruiken de certificering van de naleving van de basisvereisten weliswaar om transacties met andere actoren in de voedselketen te vergemakkelijken, maar het weze duidelijk dat deze praktijk niet kan worden aangewend om producten op de markt te differentiëren.

Certificeringsregelingen kunnen ten goede komen aan:

de intermediaire actoren in de voedselvoorzieningsketen; er wordt namelijk gegarandeerd dat de normen worden nageleefd en zo wordt de aansprakelijkheid en de reputatie van deze actoren met betrekking tot productclaims of in de etikettering vermelde claims beschermd;

de producenten; zij krijgen namelijk een betere markttoegang, een groter marktaandeel en ruimere productmarges voor gecertificeerde producten; voorts leiden deze regelingen mogelijk tot meer efficiëntie en lagere transactiekosten, en

de consumenten; zij krijgen namelijk geloofwaardige en betrouwbare informatie over de eigenschappen van het product en de procedés.

Sommige belanghebbenden hebben naar voren gebracht dat certificeringsregelingen nadelen kunnen hebben:

bedreigingen voor de eengemaakte markt (4);

vragen omtrent de transparantie van de in het kader van de regelingen gestelde eisen en de geloofwaardigheid van de claims, met name in het geval van regelingen waarbij de naleving van basisvereisten wordt gecertificeerd;

mogelijke misleiding van de consument;

kosten en lasten voor de landbouwers, vooral als zij aan verschillende regelingen moeten deelnemen om aan de vraag van hun kopers te voldoen;

het risico dat producenten die niet aan de belangrijkste certificeringsregelingen deelnemen, uit de markt worden gerangeerd, en

effecten op de internationale handel, vooral die met ontwikkelingslanden (5).

De Commissie heeft geconstateerd dat het probleem van de verwarring die bij de consument ontstaat door het bestaan van verschillende regelingen met vergelijkbare doelstellingen, reeds is opgepikt door particuliere initiatieven (6) die erop gericht zijn „gedragscodes” op te stellen voor organisaties welke, vooral op maatschappelijk en ecologisch gebied, particuliere normen vaststellen. Voorts hebben sommige verdedigers van bestaande regelingen reeds stappen ondernomen om de voorschriften op die van soortgelijke regelingen af te stemmen en zijn sommige bestaande certificeringsregelingen (vooral op het B2B-niveau) ontstaan uit de harmonisering van diverse afzonderlijke normen.

1.1.   Soorten regelingen

De regelingen zijn zeer divers wat betreft toepassingsgebied, doelstellingen, structuur en operationele methoden. Zoals reeds gezegd, kan tussen deze regelingen een belangrijk onderscheid worden gemaakt naargelang de regelingen al dan niet op attestering door derden gebaseerd zijn; zo is er enerzijds de groep van de zelfverklaringsregelingen en anderzijds die van de certificeringsregelingen. De certificeringsregelingen kunnen verder worden onderverdeeld naargelang zij op het business-to-business-niveau (B2B) worden toegepast, dan wel bedoeld zijn om informatie uit de handelsketen aan de consument te verstrekken (B2C).

Een ander belangrijk indelingscriterium gaat uit van de vraag of het systeem producten en procedés beoordeelt (vooral B2C), dan wel beheersystemen (vooral B2B). Wat de gestelde eisen betreft, kan in het kader van de regelingen worden geattesteerd dat de door de overheidsinstanties vastgestelde voorschriften worden nageleefd (basislijn) of kunnen criteria worden toegevoegd die verder gaan dan de wettelijke voorschriften (boven de basislijn). Het onderscheid tussen beide is niet altijd zo gemakkelijk: enerzijds combineren regelingen vaak basislijncriteria op sommige gebieden met hogere vereisten op andere; anderzijds zijn sommige basisvereisten, vooral wat milieu en landbouw betreft, van die aard dat de marktdeelnemers „goede en beste praktijken” moeten toepassen en waardeoordelen over de vereiste zorgvuldigheid moeten vellen, zodat de concrete acties die moeten worden ondernomen, naargelang van de actoren en de lidstaten kunnen verschillen. Marktdeelnemers gebruiken de technische vereisten van sommige certificeringsregelingen namelijk om deze algemene verplichtingen te interpreteren en te concretiseren.

De onderstaande tabel illustreert deze indeling:

Indeling van de regelingen

Soort attestering:

Zelfverklaring

Certificering (attestering door derden)

Doelgroep:

B2C

B2C

B2B

Voorwerp van de gestelde eisen:

producten en procedés

vooral producten (met inbegrip van diensten) en procedés

vooral beheersystemen

Inhoud van de eisen:

meestal boven de basislijn

meestal boven de basislijn

basislijn en boven de basislijn

De richtsnoeren zijn vooral gericht op de certificeringsregelingen die zich rechts in deze tabel bevinden.

1.2.   Doel van de richtsnoeren

In haar mededeling over het kwaliteitsbeleid ten aanzien van landbouwproducten (7) heeft de Commissie laten weten dat het in het licht van de ontwikkelingen en de initiatieven in de particuliere sector niet verantwoord was om op dat ogenblik de mogelijke nadelen van certificeringsregelingen via wetgevende maatregelen aan te pakken (8). In de plaats daarvan heeft de Commissie zich ertoe verbonden om, voortbouwend op de opmerkingen van de belanghebbenden, in overleg met de Raadgevende groep Kwaliteit van de landbouwproductie (9) richtsnoeren voor kwaliteitscertificeringsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen op te stellen.

Doel van deze richtsnoeren is het bestaande rechtskader te beschrijven en bij te dragen tot het verhogen van de transparantie, de geloofwaardigheid en de doeltreffendheid van de vrijwillige certificeringsregelingen; voorts moeten zij helpen garanderen dat die regelingen niet strijdig zijn met de wettelijke voorschriften. Zij laten de beste praktijken voor de werking van die regelingen zien en vormen zo een leidraad om:

verwarring bij de consument te voorkomen en de in het kader van de regeling gestelde eisen transparanter en duidelijker te maken;

de administratieve en financiële lasten voor de landbouwers en de producenten, waaronder ook die in ontwikkelingslanden, te verminderen, en

te garanderen dat aan de regels van de interne markt en de beginselen inzake certificering van de EU wordt voldaan.

Deze richtsnoeren zijn vooral bedoeld voor opstellers van regelingen en voor marktdeelnemers.

De naleving van deze richtsnoeren is vrijwillig. Als deze richtsnoeren worden toegepast, betekent dit nog niet dat de Commissie de in het kader van de betrokken regelingen gestelde eisen heeft goedgekeurd. Deze richtsnoeren hebben geen wettelijke status in de EU en zijn evenmin bedoeld om de voorschriften van de EU-regelgeving te wijzigen.

Tot slot mogen deze richtsnoeren niet als een juridische interpretatie van de EU-regelgeving worden beschouwd. Voor dergelijke interpretaties is uitsluitend het Hof van Justitie van de Europese Unie bevoegd.

2.   TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

2.1.   Toepassingsgebied

De richtsnoeren zijn van toepassing op vrijwillige certificeringsregelingen voor:

landbouwproducten, al dan niet bestemd voor menselijke consumptie (met inbegrip van diervoeders);

levensmiddelen die onder artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002 vallen, en

procedés en beheersystemen die verband houden met de productie en de verwerking van landbouwproducten en levensmiddelen.

De richtsnoeren gelden niet voor officiële controles door overheidsinstanties.

2.2.   Begripsomschrijving  (10)

1.   Gestelde eis: omschreven behoefte of verwachting.

2.   Conformiteitsbeoordeling: bewijsvoering waaruit blijkt of is voldaan aan de met betrekking tot een product, een procedé, een systeem, een persoon of een instantie gestelde eisen.

3.   Beoordeling: verificatie van de geschiktheid, adequaatheid en doeltreffendheid van de selectie- en determinatie-activiteiten, en de resultaten van die activiteiten wat de naleving van de gestelde eisen betreft.

4.   Attestering: afgifte van een attest, op basis van een na een beoordeling genomen besluit, waarin wordt bevestigd dat is aangetoond dat aan de gestelde eisen is voldaan.

5.   Verklaring: attestering door de eerste partij. Voor de toepassing van deze richtsnoeren wordt het begrip „zelfverklaringsregelingen” gebruikt voor collectieve regelingen en in de etikettering vermelde claims die niet gecertificeerd zijn, maar op een door de producent zelf opgestelde verklaring berusten.

6.   Certificering: attestering door derden met betrekking tot producten, procedés, systemen of personen.

7.   Accreditatie: attestering door derden betreffende een instantie waarin formeel wordt bevestigd dat die instantie over de vaardigheden beschikt om specifieke taken uit te voeren. In de EU (11) wordt onder „accreditatie” verstaan een attestering door een nationale accreditatie-instantie dat een conformiteitsbeoordelingsinstantie voldoet aan de eisen die zijn bepaald door geharmoniseerde normen, en, indien van toepassing, aanvullende eisen, zoals die welke zijn opgenomen in de relevante sectorale regelingen, om een specifieke conformiteitsbeoordelingsactiviteit te verrichten.

8.   Inspectie: onderzoek van een productontwerp, een product, een procedé of een installatie en vaststelling of die in overeenstemming zijn met specifieke eisen of, op basis van een professioneel oordeel, met de algemene voorschriften.

9.   Audit: een systematisch, onafhankelijk en gedocumenteerd proces in het kader waarvan opgetekende gegevens, constateringen van feiten of andere relevante informatie worden verkregen en objectief worden beoordeeld met het oog op het bepalen van de mate waarin aan de gestelde eisen is voldaan.

3.   BESTAANDE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN OP EU-NIVEAU

3.1.   Voorschriften betreffende de werking van de regelingen

In de EU toegepaste certificeringsregelingen vallen onder de volgende basisbepalingen van de EU:

de regels betreffende de interne markt. Voor certificeringsdienstverleners geldt de vrijheid van vestiging en de vrijheid van het verrichten van diensten als vastgesteld in de artikelen 49 en 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de van toepassing zijnde bepalingen van de dienstenrichtlijn (12). Als die dienstverleners zich in een andere lidstaat vestigen, mogen hun geen ongerechtvaardigde beperkingen worden opgelegd. Ook mogen zij geen ongerechtvaardigde belemmeringen ondervinden als zij diensten verlenen over de grenzen. Voorts mogen certificeringsregelingen niet leiden tot de-factobelemmeringen voor de handel in goederen op de interne markt;

de regels betreffende betrokkenheid van de staat bij regelingen. Certificeringsregelingen die door overheidsinstanties, zoals regionale of nationale autoriteiten, worden gesteund, mogen niet resulteren in beperkingen op basis van de nationale herkomst van de producenten en mogen de eengemaakte markt ook anderszins niet belemmeren. Elke steun voor certificeringsregelingen die door een lidstaat of via staatsmiddelen wordt verleend in de zin van artikel 107 VWEU, moet beantwoorden aan de regels inzake staatssteun;

de mededingingsregels. Certificeringsregelingen mogen niet leiden tot concurrentieverstorende gedragingen en met name niet tot (niet-exhaustieve opsomming):

horizontale of verticale overeenkomsten die de concurrentie beperken,

de uitsluiting van concurrerende ondernemingen door een of meer ondernemingen met een aanmerkelijke macht op de markt (bijv. verhinderen dat concurrerende kopers zich kunnen bevoorraden en/of concurrerende leveranciers gebruik kunnen maken van de distributiekanalen),

het ontzeggen van de toegang tot een certificeringsregeling aan marktdeelnemers die aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoen,

het beletten dat partijen bij een regeling of andere derden alternatieve producten ontwikkelen, vervaardigen en verhandelen die niet aan de in de regeling vastgestelde specificaties voldoen;

de voorschriften inzake consumentenvoorlichting en etikettering (13). De etikettering van, de reclame voor en de presentatie van de levensmiddelen mogen de koper niet kunnen misleiden, onder meer:

ten aanzien van de kenmerken van het levensmiddel en met name van de aard, identiteit, hoedanigheden, samenstelling, hoeveelheid, houdbaarheid, oorsprong of herkomst, wijze van vervaardiging of verkrijging,

door aan het levensmiddel effecten of eigenschappen toe te schrijven die het niet bezit,

door hem te suggereren dat het levensmiddel bijzondere kenmerken vertoont, hoewel alle soortgelijke levensmiddelen dezelfde kenmerken bezitten.

Regelingen in het kader waarvan slechts de naleving van wettelijke voorschriften wordt gecertificeerd, mogen op geen enkele wijze suggereren dat de gecertificeerde producten speciale kenmerken bezitten die van de kenmerken van soortgelijke producten verschillen. De regelingen mogen ook andere op de markt aanwezige producten of de geloofwaardigheid van de officiële controles niet in discrediet brengen en evenmin daartoe strekken.

Voorts mag de etikettering en de presentatie van de levensmiddelen en de daarvoor gemaakte reclame niet van die aard zijn dat de consumenten kunnen worden misleid in de zin van de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken (14);

Als de EU in een bepaalde regelgevingstekst een conformiteitsbeoordelingsprocedure instelt, houdt zij rekening met haar internationale verplichtingen, en met name met de vereisten van de WTO-overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen.

3.2.   Voorschriften betreffende de inhoud van de regelingen

Daarnaast bestaat er specifieke regelgeving over tal van onderwerpen waarop de eisen van de certificeringsregelingen betrekking hebben (bijv. voorschriften inzake voedselveiligheid en hygiëne (15), biologische landbouw, dierenwelzijn, milieubescherming en handelsnormen voor specifieke producten).

Op gebieden waar reeds ter zake relevante normen en regelgeving bestaan, moet daarmee rekening worden gehouden in de claims, moeten de claims met die normen en voorschriften consistent zijn en moet in de specificaties daarnaar worden verwezen (bijv. als in een regeling een of ander wordt geclaimd op het gebied van biologische landbouw, moet dat gebaseerd zijn op Verordening (EG) nr. 834/2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten (16); gaan de claims over voeding en gezondheid, dan moeten zij in overeenstemming zijn met Verordening (EG) nr. 1924/2006 (17) en wetenschappelijk worden beoordeeld door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid).

Met name geldt met betrekking tot voedselveiligheid en hygiëne het volgende:

de regelingen mogen geen afbreuk doen aan of erop gericht zijn de plaats in te nemen van bestaande officiële normen en/of eisen en mogen niet pretenderen de officiële controles te vervangen die de bevoegde autoriteiten verrichten met het oog op de officiële controle van de naleving van de officiële verplichte normen en eisen;

voor producten die worden verhandeld in het kader van regelingen die veiligheids- en hygiënenormen opleggen welke verder gaan dan de wettelijke voorschriften, mag geen reclame of promotie worden gevoerd op een wijze die de veiligheid van andere op de markt aanwezige producten of de geloofwaardigheid van de officiële controles in discrediet brengt of daartoe strekt.

3.3.   Voorschriften betreffende de conformiteitsbeoordeling, de certificering en de accreditatie

Bij Verordening (EG) nr. 765/2008 zijn voorschriften vastgesteld met betrekking tot de organisatie en werking van de accreditatie van instanties die in het gereguleerde gebied conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uitvoeren. In deze verordening is niet bepaald dat conformiteitsbeoordelingsinstanties geaccrediteerd moeten worden, maar deze vereiste is wel opgenomen in andere EU-voorschriften (18).

Voorts zijn de internationaal erkende voorschriften voor de werking van regelingen voor de certificering van producten/procedés of systemen vastgesteld in respectievelijk (ISO) Guide 65 (EN 45011) of ISO 17021 (ISO = International Standards Organisation — Internationale Organisatie voor Normalisatie). Terwijl regelingen voor de certificering van producten/procedés of systemen vrijwillige initiatieven zijn, moeten certificeringsinstanties die geaccrediteerde certificaten voor producten/procedés of systemen willen afgeven, geaccrediteerd zijn volgens EN 45011/ISO 65 of ISO 17021.

Het bovenstaande doet evenwel niets af aan alle geldende bepalingen van de levensmiddelenwetgeving van de EU, waaronder de algemene doelstellingen die in artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002 zijn vastgesteld:

„De levensmiddelenwetgeving streeft een of meer van de algemene doelstellingen van een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mens, de bescherming van de belangen van de consument, inclusief eerlijke praktijken in de levensmiddelenhandel na, indien van toepassing rekening houdend met de bescherming van de gezondheid en het welzijn van dieren, de gezondheid van planten en het milieu.”.

In deze context bevat Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (19) bepaalde regels voor het delegeren door de bevoegde autoriteiten van officiële controletaken aan onafhankelijke derden (waaronder accreditatie- en verslagleggingsverplichtingen).

De in het kader van de officiële controleactiviteiten geboden garanties zijn de basis waarop vrijwillige specifieke certificeringsregelingen kunnen worden geënt, er rekening mee houdend dat elke inbreuk onder de levensmiddelenwetgeving valt. De beoordeling in het kader van certificeringsregelingen of een en ander met de basisvoorschriften strookt, ontslaat de officiële controleautoriteiten niet van hun verantwoordelijkheid.

4.   AANBEVELINGEN BETREFFENDE DEELNAME AAN EN ONTWIKKELING VAN REGELINGEN

1.

De regelingen moeten op basis van transparante en niet-discriminerende criteria openstaan voor alle deelnemers die bereid en in staat zijn om aan de specificaties te voldoen.

2.

De regelingen moeten beschikken over een toezichtstructuur die het voor alle betrokken belanghebbenden in de voedselketen (naargelang van het geval landbouwers en hun organisaties (20), handelaren in landbouwproducten en agrivoeding, levensmiddelenbedrijven, groothandelaren, detailhandelaren en consumenten) mogelijk maakt om op een representatieve en evenwichtige wijze bij te dragen tot de ontwikkeling van de regeling en tot de besluitvorming. De mechanismen voor participatie van de belanghebbenden en de daarbij betrokken organisaties moeten schriftelijk worden vastgelegd, en deze gegevens moeten algemeen beschikbaar zijn.

3.

De beheerders van regelingen die in verschillende landen en regio’s worden toegepast, moeten de deelname van alle betrokken belanghebbenden van die regio’s aan de ontwikkeling van die regelingen vergemakkelijken.

4.

De eisen in het kader van een regeling moeten worden opgesteld door technische comités van deskundigen en voor input aan een bredere groep van belanghebbenden worden voorgelegd.

5.

De regelingbeheerders moeten ervoor zorgen dat de betrokken belanghebbenden deelnemen aan de opstelling van de inspectiecriteria en de checklisten en aan de uitwerking van sancties en de bepaling van de drempels daarvoor.

6.

De regelingbeheerders moeten een aanpak van permanente ontwikkeling volgen, waarbij wordt gewerkt met feedbackmechanismen die tot een regelmatige, participatieve beoordeling van de voorschriften en eisen leiden. Met name moeten de deelnemers aan een regeling bij de verdere ontwikkeling van de regeling worden betrokken.

7.

Om onnodige aanpassingskosten voor de deelnemers aan een regeling te voorkomen, mogen in de eisen van de regeling slechts wijzigingen worden aangebracht als die verantwoord zijn. Deelnemers aan een regeling moeten op passende wijze in kennis worden gesteld van eventuele wijzigingen in de in het kader van de regeling gestelde eisen.

8.

In alle documenten die op een regeling betrekking hebben (waaronder die op een website) moeten contactgegevens worden vermeld en de regelingen moeten voorzien in een procedure voor het ontvangen en beantwoorden van op die regeling gemaakte opmerkingen.

5.   AANBEVELINGEN BETREFFENDE IN HET KADER VAN DE REGELINGEN GESTELDE EISEN EN DE BIJBEHORENDE CLAIMS

5.1.   Duidelijkheid en transparantie van eisen en claims in het kader van regelingen

1.

In de regelingen moeten de maatschappelijke, ecologische, economische en/of juridische doelstellingen duidelijk worden aangegeven.

2.

De claims en de eisen moeten duidelijk verband houden met de doelstellingen van de regeling.

3.

Het toepassingsgebied van de regeling met betrekking tot de producten en/of de procedés moet duidelijk worden omschreven.

4.

De specificaties van de regeling, met inbegrip van een openbare samenvatting daarvan, moeten gratis beschikbaar zijn (bijv. op een website) (21).

5.

Voor regelingen die in verschillende landen worden toegepast, moeten de specificaties worden vertaald als potentiële deelnemers of certificeringsinstanties daartoe een naar behoren gemotiveerd verzoek indienen.

6.

De specificaties van de regelingen moeten duidelijk, voldoende gedetailleerd en gemakkelijk te begrijpen zijn.

7.

Als bij een regeling gebruik wordt gemaakt van logo’s of labels, moet op de verpakking van het product of in het verkooppunt worden meegedeeld waar de consumenten nadere gegevens over de regeling kunnen vinden, bijv. een websiteadres.

8.

In het kader van de regelingen moet duidelijk worden vermeld (bijv. op de website ervan) dat certificering door een onafhankelijke instantie vereist is en moeten de contactgegevens worden vermeld van de certificeringsinstanties die deze dienst verlenen.

5.2.   Stukken ter staving van claims en eisen in het kader van regelingen

1.

Alle claims moeten gebaseerd zijn op objectieve en controleerbare feiten en op wetenschappelijk verantwoord documentatiemateriaal. Deze bescheiden moet gratis beschikbaar zijn, bijv. op een website (22).

2.

Bij regelingen die in verschillende landen en regio’s worden toegepast, moeten de eisen worden aangepast aan de desbetreffende lokale agro-ecologische, sociaaleconomische en juridische voorwaarden en landbouwpraktijken, maar moet tegelijk worden toegezien op de consistentie van de resultaten in de verschillende contexten.

3.

De regelingen moeten duidelijk vermelden (bijv. op een website) of, waar en in welke mate hun specificaties verdergaan dan de betrokken wettelijke voorschriften, waaronder die inzake verslaglegging en inspectie, indien van toepassing.

6.   AANBEVELINGEN BETREFFENDE CERTIFICERING EN INSPECTIES

6.1.   Onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de certificering

1.

De naleving van de in het kader van de regeling gestelde eisen moet worden gecertificeerd door een onafhankelijke instantie die geaccrediteerd is:

door de nationale accreditatie-instantie die de lidstaten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 hebben aangewezen; voor deze accreditatie gelden de desbetreffende Europese of internationale normen, alsmede de gidsen met algemene voorschriften voor instanties die productcertificeringssystemen toepassen,

door een accreditatie-instantie die de multilaterale erkenningsovereenkomst op het gebied van productcertificering van het „International Accreditation Forum” (IAF) heeft ondertekend.

2.

De regelingen moeten openstaan voor certificering door om het even welke gekwalificeerde en geaccrediteerde certificeringsinstantie, zonder dat er geografische beperkingen worden opgelegd.

6.2.   Inspecties

In de regel moeten de inspecties doeltreffend, duidelijk en transparant zijn, gebaseerd zijn op gedocumenteerde procedures en betrekking hebben op verifieerbare criteria die de grondslag vormen voor de in het kader van de certificeringsregeling gemaakte claims. Onbevredigende inspectieresultaten moeten tot passende actie leiden.

1.

Bij de deelnemers aan de regeling moeten regelmatig inspecties worden verricht. Bij deze inspecties moeten duidelijke en gedocumenteerde procedures worden gevolgd, die onder meer betrekking hebben op de frequentie, de bemonstering en de laboratoriumtests of analytische tests die worden verricht op basis van parameters welke verband houden met het toepassingsgebied van de certificeringsregeling.

2.

Bij de frequentie van de inspecties moet rekening worden gehouden met voorgaande inspectieresultaten, inherente risico’s van het product, procedé of beheersysteem en met de vraag of in collectieve producentenorganisaties al dan niet interne audits worden verricht die de inspecties door derden kunnen aanvullen. De supervisor van de regeling moet voor alle deelnemers aan de regeling een minimumfrequentie voor de inspecties vaststellen.

3.

De resultaten van de inspecties moeten systematisch worden geëvalueerd.

4.

Over het algemeen moeten de inspecties onaangekondigd zijn of mogen zij slechts kort tevoren worden aangekondigd (bijv. niet meer dan 48 uur van tevoren).

5.

De inspecties en audits moeten gebaseerd zijn op algemeen beschikbare richtsnoeren, checklisten en plannen. De inspectiecriteria moeten nauw verband houden met de in het kader van de regeling gestelde eisen en de overeenkomstige claims.

6.

Er moeten duidelijke en gedocumenteerde procedures worden ingesteld voor de aanpak van gevallen van niet-naleving en die procedures moeten daadwerkelijk worden toegepast. Daarnaast moeten knock-outcriteria worden opgesteld die ertoe kunnen leiden dat:

een certificaat niet wordt afgegeven of wordt ingetrokken,

een lidmaatschap wordt ingetrokken, of

verslag wordt uitgebracht aan de betrokken officiële handhavingsinstantie.

Deze knock-outcriteria moeten minstens gelden voor de niet-naleving van fundamentele wettelijke voorschriften op het onder de certificering vallende gebied. Gevallen waarin niet-naleving negatieve gevolgen voor de bescherming van de gezondheid heeft, moeten overeenkomstig de wettelijke voorschriften aan de betrokken autoriteiten worden gemeld.

7.

Bij de inspecties moet de aandacht vooral gaan naar het analyseren van de verifieerbare criteria die de grondslag vormen van de in het kader van de certificeringsregelingen gemaakte claims.

6.3.   Kosten

1.

De regelingbeheerders moeten de lidmaatschapsbijdrage (als die bestaat) algemeen bekendmaken en van hun certificeringsinstanties eisen dat zij de certificerings- en inspectiekosten die voor de verschillende soorten deelnemers aan de regeling gelden, publiceren.

2.

Als aan verschillende deelnemers aan een regeling verschillende bijdragen worden aangerekend, moeten die verschillen worden gerechtvaardigd en moeten zij proportioneel zijn. Die verschillen mogen niet worden aangewend om bepaalde groepen potentiële deelnemers, bijv. uit andere landen, ervan te weerhouden bij de regeling aan te sluiten.

3.

Alle besparingen die voortvloeien uit wederzijdse erkenning en benchmarking, moeten worden doorgerekend aan de marktdeelnemers bij wie inspecties en audits worden uitgevoerd.

6.4.   Kwalificatie van auditeurs en inspecteurs

In de regel moeten auditeurs en inspecteurs onpartijdig, gekwalificeerd en vakbekwaam zijn.

Auditeurs die certificeringsaudits verrichten, moeten beschikken over relevante kennis over de specifieke sector en moeten werken voor certificeringsinstanties die zijn geaccrediteerd volgens de desbetreffende Europese of internationale normen en gidsen voor regelingen voor productcertificering en voor regelingen voor de certificering van beheersystemen. De van de auditeurs geëiste vaardigheden moeten in de specificaties van de regeling worden beschreven.

6.5.   Bepalingen voor kleinschalige producenten

In de regelingen moeten bepalingen worden opgenomen die kleinschalige producenten (met name, indien van toepassing, uit ontwikkelingslanden) in staat stellen en ertoe aanzetten aan de regeling deel te nemen.

7.   AANBEVELINGEN BETREFFENDE WEDERZIJDSE ERKENNING EN BENCHMARKING/OVERLAPPING MET ANDERE REGELINGEN

1.

Als in een nieuwe sector een regeling worden ingevoerd en/of als het toepassingsgebied van een regeling wordt uitgebreid, moet de behoefte aan die regeling worden gemotiveerd. Voor zover mogelijk moeten regelingbeheerders uitdrukkelijk verwijzen (bijv. op hun website) naar andere relevante regelingen die in dezelfde sector, hetzelfde beleidsdomein of hetzelfde geografische gebied worden toegepast, en aangeven waar de benaderingen convergeren en met elkaar overeenstemmen. Zij moeten voor alle in het kader van de regeling gestelde eisen of voor delen daarvan actief nagaan welke mogelijkheden voor wederzijdse erkenning er bestaan.

2.

Als wordt geconstateerd dat regelingen op bepaalde gebieden gedeeltelijk of volledig samenvallen met in het kader van andere regelingen gestelde eisen, moeten de regelingen voorzien in een erkenning of een gedeeltelijke of volledige aanvaarding van de inspecties en audits die reeds in het kader van die andere regelingen zijn uitgevoerd (met de bedoeling dat dezelfde eisen niet opnieuw worden doorgelicht).

3.

Als wederzijdse aanvaarding niet mogelijk is, moeten de regelingbeheerders streven naar gecombineerde audits die op gecombineerde auditchecklisten gebaseerd zijn (d.i. één gecombineerde checklist en één gecombineerde audit voor twee of meer verschillende regelingen).

4.

De beheerders van regelingen waarvan de eisen met die van andere regelingen samenvallen, moeten ook, voor zover dit praktisch en juridisch mogelijk is, hun auditprotocols en documentatievereisten harmoniseren.


(1)  Een studie die Areté voor DG AGRI heeft uitgevoerd; zie http://ec.europa.eu/agriculture/quality/index_en.htm

(2)  Bijvoorbeeld dierenwelzijn, duurzaamheid van het milieu en eerlijke handel.

(3)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(4)  In haar mededeling „Een beter werkende voedselvoorzieningsketen in Europa” (COM(2009) 591) heeft de Commissie haar voornemen bekendgemaakt om een selectie van milieunormen en regelingen voor oorsprongsetikettering die de grensoverschrijdende handel kunnen belemmeren, te onderzoeken.

(5)  De kwestie van de particuliere normen is besproken in het Comité voor sanitaire en fytosanitaire normen van de Wereldhandelsorganisatie.

(6)  Bijv. de ISEAL Alliance (http://www.isealalliance.org).

(7)  COM(2009) 234.

(8)  Deze conclusie was gebaseerd op een grondige effectbeoordeling waarin verschillende opties voor de toekomst werden onderzocht (zie „Certification schemes for agricultural products and foodstuffs”; http://ec.europa.eu/agriculture/quality/policy/com2009_234/ia_annex_d_en.pdf).

(9)  De „Raadgevende groep Kwaliteit van de landbouwproductie”, als ingesteld bij Besluit 2004/391/EG van de Commissie; PB L 120 van 24.4.2004, blz. 50.

(10)  Gebaseerd op EN ISO/IEC 17000 „Conformity assessment — Vocabulary and general principles”.

(11)  Artikel 2, punt 10, van Verordening (EG) nr. 765/2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten; PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30.

(12)  Richtlijn 2006/123/EG van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt; PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36.

(13)  Artikel 2, lid 1, onder a), van Richtlijn 2000/13/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame; PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29.

(14)  Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt; PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22 en de richtsnoeren voor de uitvoering daarvan: SEC(2009) 1666.

(15)  Verordening (EG) nr. 852/2004 van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne; Verordening (EG) nr. 853/2004 van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong en Verordening (EG) nr. 854/2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong; PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.

(16)  PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.

(17)  PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9.

(18)  Bijv. is in artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 510/2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen het volgende bepaald: „De in de leden 1 en 2 bedoelde organen voor productcertificering dienen te voldoen aan, en vanaf 1 mei 2010 te zijn geaccrediteerd volgens, de Europese norm EN 45011 of ISO/IEC Guide 65 (Algemene voorschriften voor instanties die productcertificeringssystemen toepassen).”.

(19)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.

(20)  Bijv. coöperaties.

(21)  Het kan nodig zijn hierop een uitzondering te maken wanneer de specificaties van de regeling gebaseerd zijn op normen die niet gratis beschikbaar zijn (bijv. ISO- en EN-normen).

(22)  Hierop moet een uitzondering worden gemaakt voor vertrouwelijke of geoctrooieerde informatie; deze uitzondering moet duidelijk worden aangegeven.


INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 341/12


Samenvatting van het besluit ten aanzien van Landsbanki Íslands hf. uit hoofde van Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen

2010/C 341/05

De districtsrechtbank van Reykjavik heeft op 22 november 2010 beslist dat Landsbanki Íslands hf., reg. nr. 540291-2259, Austurstræti 16, Reykjavik, (de „bank”), aan een liquidatieprocedure wordt onderworpen overeenkomstig de algemene regels in sectie B van hoofdstuk XII van Wet nr. 161/2002, onverminderd de punten 3 en 4 van tussentijdse bepaling V van dezelfde wet en met het rechtsgevolg van punt 2 van dezelfde bepaling, zoals gewijzigd bij artikel 2 van Wet nr. 132/2010.

Op 7 oktober 2008 heeft de financiële toezichthouder de bevoegdheden van een aandeelhoudersvergadering op zich genomen en een ontbindingscomité voor de bank aangesteld. Zoals toegestaan krachtens Wet nr. 129/2008, cf. Wet nr. 21/1991, is aan de bank toestemming voor een uitstel van betaling van zijn schulden verleend bij een beslissing van de rechtbank van 5 december 2008. Deze toestemming is driemaal verlengd, de laatste maal op 31 augustus 2010, en verstrijkt uiterlijk 5 december 2010, waarna de wet geen verlenging meer toestaat.

Wet nr. 44/2009 is op 22 april 2009 in werking getreden, hetgeen wijzigingen in de aard en de inhoud van een aan een financiële onderneming toegestaan uitstel van betaling van schulden met zich mee heeft gebracht. Volgens punt 2 van tussentijdse bepaling II van Wet nr. 44/2009 (tussentijdse bepaling V van Wet nr. 161/2002) was het uitstel van betaling van schulden onderworpen aan de bepalingen van het eerste lid van artikel 101, en de artikelen 102, 103 en 103, onder a), van Wet nr. 161/2002, zoals gewijzigd bij het eerste materiële lid van artikel 5, 6, 7 en 8 van Wet nr. 44/2009. Daardoor werd de onderneming behandeld alsof zij op de datum van inwerkingtreding van de wet bij een beslissing van de rechtbank aan een liquidatieprocedure was onderworpen. Bepaald werd echter dat de liquidatieprocedure als een toegestaan uitstel van betaling van schulden moest worden beschouwd zolang de toestemming geldig bleef. Wet nr. 44/2009 bepaalde ook dat zodra de toestemming verstreek de onderneming zonder een specifieke beslissing van een rechtbank automatisch geacht zou worden in liquidatie te zijn ingevolge de algemene regels. De liquidatieraad is aangesteld bij een beslissing van de districtsrechtbank van Reykjavik van 29 april 2009.

Er is een mededeling aan de crediteuren gepubliceerd en de termijn voor het indienen van vorderingen is op 30 oktober 2009 verstreken. Bovendien is aankondiging 2009/C 125/08 betreffende de verlenging van het uitstel van betaling van de bank in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd. De aankondiging bevatte een uitnodiging om vorderingen in te dienen en vestigde de aandacht op de in acht te nemen termijnen. De ingediende vorderingen zijn behandeld op drie vergaderingen, en twee extra vergaderingen zijn gepland voor 1 december 2010 en 19 mei 2011. Dan zou de behandeling van de ontvankelijkheid van de vorderingen afgerond moeten zijn.

Wet nr. 132/2010, die op 17 november 2010 in werking is getreden, wijzigt Wet nr. 161/2002 verder in die zin dat alvorens het aan de onderneming toegestane uitstel van betaling verstrijkt het ontbindingscomité en de liquidatieraad gezamenlijk mogen vragen de onderneming bij een beslissing van de rechtbank overeenkomstig de algemene regels aan een liquidatieprocedure te onderwerpen op voorwaarde dat de materiële bepaling van punt 3 van het tweede lid van artikel 101 van de wet wordt nageleefd. Indien het verzoek wordt ingewilligd, blijven de maatregelen die na de inwerkingtreding van Wet nr. 44/2009 tijdens het uitstel van betaling van de onderneming zijn genomen, ongewijzigd.

De beslissing op 22 november 2010 is gevraagd en genomen ingevolge de bij Wet nr. 132/2010 in werking gestelde wijziging. De conclusie van de beslissing van de rechtbank is dat aan de wettelijke voorwaarden voor een beslissing betreffende een liquidatieprocedure is voldaan. De activa van de bank bedragen (op basis van de huidige ramingen van de terugvorderingen en de wisselkoers van de ISK per 30 september 2010) ongeveer 1 138 miljard ISK, de passiva ongeveer 3 427 miljard ISK. De bank is bijgevolg insolvent en niet in staat volledig zijn schulden aan de schuldeisers te voldoen, en de mogelijkheid is uitgesloten dat de betaalmoeilijkheden van tijdelijk aard zijn, cf. punt 3 van het tweede lid van artikel 101 van Wet nr. 161/2002. De beslissing van de rechtbank bevestigt tevens dat overeenkomstig de genoemde bepaling, in de versie die geldt na de vaststelling van Wet nr. 132/2010, maatregelen die in de loop van een uitstel van betaling van schulden van een onderneming na de inwerkingtreding van Wet. nr. 44/2009 zijn genomen ongewijzigd blijven. Dit betekent onder meer dat de aanstelling van het ontbindingscomité en de liquidatieraad van de bank van kracht blijft; hetzelfde geldt voor alle maatregelen op basis van de artikelen 101, 102, 103 en 103, onder a), van Wet nr. 161/2002, cf. punt 2 van tussentijdse bepaling V van dezelfde wet. Hiermee wordt ook bevestigd dat voor de rang van de vorderingen en andere rechtsgevolgen waarvoor normalerwijs de datum waarop een beslissing betreffende een liquidatieprocedure wordt uitgesproken bepalend is, in onderhavig geval de datum van inwerkingtreding van Wet nr. 44/2009, dat wil zeggen 22 april 2009, bepalend is.

Reykjavik, 25 november 2010.

Liquidatieraad van Landsbanki Íslands hf.

Halldór H. BACKMAN, advocaat bij het Hooggerechtshof

Herdís HALLMARSDÓTTIR, advocaat bij het Hooggerechtshof

Kristinn BJARNASON, advocaat bij het Hooggerechtshof

Resolutiecomité van Landsbanki Íslands hf.

Lárentsínus KRISTJÁNSSON, advocaat bij het Hooggerechtshof

Einar JÓNSSON, advocaat bij het Hooggerechtshof


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 341/14


Samenvatting van het besluit ten aanzien van VEF banka uit hoofde van Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen

2010/C 341/06

Kennisgeving van de liquidatie van de naamloze vennootschap „VEF banka”.

Bij besluit van het Gerechtshof van Riga van 15 november 2010 is de naamloze vennootschap „VEF banka” (registratienummer 50003063781) met ingang van 15 november 2010 in liquidatie verklaard.

Schuldeisers en andere personen wordt verzocht hun vorderingen en andere eisen in te dienen bij mevrouw Ilze Bagatska, de liquidateur van de „VEF banka”, (kantooradres van de liquidateur: Antonijas iela 5-5, Rīga, LV-1010, LATVIJA, tel. +371 67216271), en dat uiterlijk drie maanden na de datum van de bekendmaking van de kennisgeving van de liquidatie van „VEF banka” in het officiële publicatieblad „Latvijas Vēstnesis”.

De voor klachten in verband met deze liquidatieprocedure bevoegde instantie is het Gerechtshof van Riga (adres: Brīvības bulvāris 34, Rīga, LV-1886, LATVIJA).

Ilze BAGATSKA

Liquidateur van de „VEF banka”


INFORMATIE OVER DE EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 341/15


Uitnodiging overeenkomstig artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie, opmerkingen te maken over vraagstukken van staatssteun met betrekking tot de herkapitalisatie van de verzekeringsmaatschappij Sjóvá in IJsland

2010/C 341/07

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft bij Besluit nr. 373/10/COL van 22 september 2010, dat na deze samenvatting in de authentieke taal is weergegeven, de procedure ingeleid van artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie. De IJslandse autoriteiten zijn hiervan door middel van een afschrift van het betrokken besluit in kennis gesteld.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA verzoekt hierbij de EVA-staten, de EU-lidstaten en andere belanghebbenden hun opmerkingen over de betrokken maatregel binnen één maand na publicatie van deze bekendmaking in te dienen bij:

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Griffie

Belliardstraat 35

1040 Brussel

BELGIË

Deze opmerkingen zullen ter kennis van de IJslandse autoriteiten worden gebracht. Een belanghebbende die opmerkingen maakt, kan, met opgave van redenen, schriftelijk verzoeken om vertrouwelijke behandeling van zijn identiteit.

SAMENVATTING

Procedure

De Autoriteit heeft in de zomer van 2009 via de IJslandse media kennis gekregen van het ingrijpen door de IJslandse overheid bij een van de grootste verzekeringsmaatschappijen van IJsland, Sjóvá-Almennar tryggingar hf (hierna „Sjóvá” genoemd). De Autoriteit stelde ingevolge artikel 10, lid 3 van deel II van Protocol 3, op 10 maart 2010 Besluit nr. 77/10/COL vast, houdende een bevel tot het verstrekken van gegevens, waarbij werd gevraagd om alle relevante gegevens over te leggen. Op 7 juni 2010 ontving de Autoriteit een klacht van een concurrent over staatssteun die zou zijn verleend toen de staat bij Sjóvá ingreep. De IJslandse autoriteiten hebben enige informatie over deze zaak verschaft.

Na een reeks transacties had de IJslandse staat, in mei 2010, 73 procent van de aandelen van Sjóvá verworven. De aandelen werden betaald met staatsobligaties ter waarde van 11,6 miljard ISK.

De obligaties werden aanvankelijk, in juli 2009, verkocht aan SAT Holding (een dochteronderneming van Glitnir Bank), de eigenaar van Sjóvá. Zij werden gebruikt bij de herkapitalisatie van Sjóvá; deze maatregel was noodzakelijk om de verzekeraar te laten voortbestaan. SAT Holding kreeg maximaal 18 maanden om de staat voor deze obligaties te betalen en over deze periode werd geen rente bepaald. SAT Holding kreeg als alternatief de mogelijkheid om op elk gewenst moment te besluiten om de staat te betalen met aandelen-Sjóvá. Van deze mogelijkheid maakte de holding in mei 2010 gebruik.

Beoordeling van de maatregel

De IJslandse autoriteiten hebben betoogd dat de staat bij het ingrijpen bij Sjóvá handelde als een particuliere marktinvesteerder/crediteur.

De voorwaarden waaronder de obligaties werden overgedragen (betaling binnen 18 maanden zonder rente of, bij wijze van alternatief, overdracht van 73,03 % van het belang in Sjóvá), zijn naar de voorlopige mening van de Autoriteit niet in overeenstemming met de normale marktvoorwaarden. In juli 2009 werd IJsland geteisterd door een ernstige financiële crisis. Sjóvá kwam 15,5 miljard ISK te kort om te kunnen voldoen aan de wettelijke voorschriften over het minimum eigen vermogen. Glitnir Bank bevond zich in de liquidatiefase. Naar de mening van de Autoriteit zou noch een onderneming in dergelijke financiële moeilijkheden, noch een bank die zich in een fase van liquidatie bevindt, in staat zijn geweest om onder deze voorwaarden op de markt de noodzakelijke financiering te verkrijgen.

Met betrekking tot de investering in nieuw eigen vermogen van Sjóvá hebben de IJslandse autoriteiten betoogd dat er sprake was van een aanzienlijke particuliere deelneming in de herkapitalisatie van de onderneming, met als particuliere investeerders in casu Glitnir Bank (via SAT Holding) en Íslandsbanki. De staat zelf was als zodanig geen crediteur van Sjóvá. De staat trad niet op om zijn eigen belangen te beschermen, aangezien hij geen crediteur van de onderneming was. Naar de mening van de Autoriteit kunnen de handelingen van de staat in deze omstandigheden dan ook niet worden vergeleken met die van een particuliere investeerder of een crediteur die openstaande vorderingen tracht te vereffenen.

De Autoriteit heeft op deze gronden de voorlopige conclusie getrokken dat het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie in dit geval niet van toepassing kan worden geacht.

De IJslandse autoriteiten hebben gesteld dat, zo hun ingrijpen als staatssteun moet worden beschouwd, dit in overeenstemming is met artikel 61, lid 3, onder b), van de EER-Overeenkomst, alsook met de afwijking van artikel 61, lid 3, onder c), en de richtsnoeren van de Autoriteit voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden, die op laatstgenoemde afwijking zijn gebaseerd.

Waar staatssteun aan ondernemingen in moeilijkheden normaal gesproken wordt beoordeeld op grond van artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-Overeenkomst, kan de Autoriteit op grond van artikel 61, lid 3, onder b), van de EER-Overeenkomst staatssteun toestaan „om een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat van de EG of een EVA-staat op te heffen”. De IJslandse autoriteiten hebben geen informatie verstrekt op basis waarvan de Autoriteit de maatregel kan beoordelen op grond van artikel 61, lid 3, onder c). Evenmin hebben zij aangetoond dat de systemische effecten die het gevolg zouden kunnen zijn geweest van een faillissement van Sjóvá, een omvang konden bereiken die „een ernstige verstoring in de economie” van IJsland vormt in de zin van artikel 61, lid 3, onder b), van de EER-Overeenkomst.

Conclusie

Gelet op voorgaande overwegingen heeft de Autoriteit besloten de formele onderzoeksprocedure van artikel 1, lid 2, van de EER-Overeenkomst in te leiden. Belanghebbenden wordt verzocht hun opmerkingen te maken binnen één maand na bekendmaking van dit besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie.

EFTA SURVEILLANCE AUTHORITY DECISION

No 373/10/COL

of 22 September 2010

to initiate the formal investigation procedure with regard to the recapitalisation of Sjóvá insurance company

(Iceland)

THE EFTA SURVEILLANCE AUTHORITY (‘THE AUTHORITY’),

Having regard to the Agreement on the European Economic Area (‘the EEA Agreement’), in particular to Articles 61 to 63 and Protocol 26,

Having regard to the Agreement between the EFTA States on the establishment of a Surveillance Authority and a Court of Justice (‘the Surveillance and Court Agreement’), in particular to Article 24,

Having regard to Protocol 3 to the Surveillance and Court Agreement (‘Protocol 3’), in particular to Article 1(3) of Part I and Articles 4(4), 6 and 13(1) of Part II,

Having regard to the Authority’s State Aid Guidelines on the application and interpretation of Articles 61 and 62 of the EEA Agreement, in particular Part VIII, Temporary Rules regarding Financial Crisis, and the chapter on aid for rescuing and restructuring firms in difficulty (1),

Having regard to the Authority’s Decision No 77/10/COL of 10 March 2010 on an information injunction against Iceland to provide information on the State intervention in Sjóvá,

Whereas:

I.   FACTS

1.   Procedure

The Authority became aware of the Icelandic State intervention in the insurance company Sjóvá-Almennar tryggingar hf. (Sjóvá) in the summer of 2009 through the Icelandic media. Subsequently the Authority included this case in the agenda of an annual meeting on pending cases in the field of State aid between the Authority and the Icelandic authorities which was held in Reykjavik on 5 November 2009. At the meeting the Icelandic authorities provided brief information concerning the background and history of the case.

Due to the complexity of the intervention and the circumstances surrounding it, the Authority asked the Icelandic authorities at the meeting on 5 November 2009 to provide written detailed information.

In a letter to the Icelandic authorities dated 16 November 2009 (Event No 536644), the Authority summarised the points of discussion at the meeting on 5 November 2009 and repeated its request for detailed information in writing regarding the State intervention in Sjóvá. Moreover, the Authority invited the Icelandic authorities to put forward their views regarding possible State aid issues involved in the case. The Authority requested that this information be provided no later than 16 December 2009.

The Authority sent a reminder letter to the Icelandic authorities, dated 14 January 2010 (Event No 543092) requesting that the information be sent to the Authority by 29 January 2010.

No written information was received and subsequently the Authority adopted an information injunction decision, pursuant to Article 10(3) of Part II of Protocol 3, on 10 March 2010 (Event No 548842), requesting:

‘… all documentation, information and data necessary to permit the Authority to assess the existence of State aid in the State intervention in Sjóvá as well as its compatibility with the State aid rules of the EEA Agreement. In particular, but not exclusively, the Authority requires the Icelandic authorities to provide it with a detailed description of the capital injection in Sjóvá including copies of all relevant documents and moreover a detailed explanation of how the Central Bank of Iceland came into possession of the assets of Sjóvá.

Moreover, the Icelandic authorities are requested, also no later than 11 April 2010, to provide all information and data necessary to assess the compatibility of the measure with the State aid rules of the EEA Agreement.

The Icelandic authorities are invited to provide their comments and view regarding any possible and potential State aid issues involved in this case within the same deadline, i.e. 11 April 2010.’

On 11 April 2010, the Icelandic authorities submitted a reply (Event No 553315).

On 7 June 2010, the Authority received a complaint (Event No 559496) against alleged State aid granted when the State intervened in Sjóvá.

2.   Description of the case

2.1.   Background

Sjóvá is one of Iceland’s leading insurance companies (2). The company was taken over by Glitnir Bank (3) (Glitnir) in 2003 and its operations were merged with those of the bank. In 2005, the financial group Moderna/Milestone Finance (4) bought 66,6 % of Sjóvá’s shares from Glitnir and acquired full ownership as from 2006. Sjóvá’s operations were then separated from those of Glitnir.

2.2.   The State intervention and the events leading to it

The events leading to the State intervention and the State intervention itself are rather complex and will be described below in chronological order according to information available to the Authority.

2.2.1.   Intervention by the Financial Supervisory Authority

Early in 2008, the Icelandic Financial Supervisory Authority (the FME) started an in-depth investigation into the financial position of Sjóvá on the basis of its annual report for the fiscal year 2007. It transpired that the company had insufficient capital reserves to meet the minimum required to continue insurance operations (5) due to losses on its investment activities, which had grown substantially.

Following the investigation, from October 2008 to September 2009, Sjóvá was subjected to special supervision by the FME under Article 90 of the Act on Insurance Activities No 60/1994 (6). Furthermore, in December 2008, the FME appointed a special auditor to review Sjóvá’s activities.

In March 2009, the FME referred ‘several issues relating to the business activities of the company’ to the Special Prosecutor (7). The Authority is not aware of the substance of the ongoing criminal investigation or whether it has any relevance to this case.

2.2.2.   Glitnir takes over Sjóvá — division of the company

In March 2009, Sjóvá was taken over (8) by its biggest creditor, Glitnir Bank (Glitnir). Glitnir had been under moratorium since 24 November 2008 and managed by a Resolution Committee appointed by the FME. Sjóvá’s creditors had previously been managing the company since October 2008, when it had been put under the special supervision of the FME.

In April 2009, Glitnir and Íslandsbanki (9) approached the Icelandic State requesting its assistance in refinancing and restructuring Sjóvá, having exhausted all alternative market solutions to rescue the company.

The Authority has received a presentation document prepared by Íslandsbanki in April 2009 and addressed to the Ministry of Finance. This document outlined a plan to restructure Moderna Finance AB, and its subsidiaries Askar Capital and Sjóvá. It furthermore contains plans to split up old Sjóvá by transferring insurance operation to a new company, leaving the less viable investment activities in the old company. After restructuring, the insurance company would then be sold to new investors.

During the summer of 2009, assets and liabilities were to be divided into 1) SA tryggingar hf., a new company to be incorporated, which would receive the insurance portfolio activities from old Sjóvá upon approval by the FME, and 2) SJ Eignarhaldsfélag (SJE), a holding company in which the toxic assets of old Sjóvá would be placed.

On 20 June 2009, Sjóvá on the one hand and Glitnir, Íslandsbanki, and SAT Eignarhaldsfélag hf. (a holding company wholly owned by Glitnir, hereinafter referred to as SAT Holding) on behalf of SA tryggingar hf. (10) on the other hand signed an Asset Transfer Agreement, according to which all assets and liabilities of Sjóvá related to the company’s insurance operations, including the insurance portfolio, were transferred to SA tryggingar hf., in accordance with Article 86 of the Act on Insurance Activities No 60/1994. Following the transaction the new company, SA tryggingar hf., was renamed Sjóvá.

According to its Articles of Association, dated 20 June 2009, the shareholders of the new company (Glitnir, Íslandsbanki and SAT Holding) were to contribute new equity of ISK 16 billion, required to continue insurance operations, as follows (11):

Company

Amount

Form of payment

Share-holding

Glitnir

ISK 2,8 billion

Bond issued by Avant with interest of REIBOR plus 3,75 % with the following collaterals:

third priority (in parallel with a bond issued by Askar Capital, see table in 2.2.3 below) in Avant's portfolio

first priority in Glitnir’s claim against Milestone, equivalent of 54,9 % of total claims against Milestone

17,67 %

Íslandsbanki

ISK 1,5 billion

Various bonds issued by 10 different companies and municipalities

9,30 %

SAT Holding

ISK 11,6 billion

Bond issued by Askar Capital and bond issued by Landsvirkjun (the National Power Company), see table in 2.2.3 below

73,03 %

It is clear, however, that the recapitalisation of Sjóvá was not finalised on 20 June 2009, as the assets to be provided by SAT Holding, amounting to some 73 % of the new equity, were at that time not owned by SAT Holding but by the State. The transaction was later finalised when the State decided to undertake the measures described below.

2.2.3.   Description of the intervention by the State

On 27 June 2009, a meeting was held in the Ministry of Finance on the ongoing work on financial restructuring of Sjóvá (12). This meeting was followed by an agreement dated 8 July 2009 on the transfer of bonds (13) (‘Samningur um kröfukaup’) owned by the Icelandic State to SAT Holding.

At this point Sjóvá’s equity was ISK 13,5 billion in the negative. A minimum positive equity of ISK 2 billion was required according to law. In order to fulfil the minimum equity requirements, a capital injection of at least ISK 15,5 billion was therefore required.

The agreement between the State and SAT Holding covers the following two bonds that were in the possession of the State, valued by an external expert on 16 June 2009 (14):

Asset

Estimated value

Description and securities

Claim against Askar Capital

ISK 6 071 443 539

An indexed loan agreement with 3 % interest. The loan had come into the possession of the State when it took over Central Bank collateral in 2008. The loan is secured by:

third priority collateral in Avant’s (15) portfolio (in parallel with a bond issued by Avant to Glitnir, see table in 2.2.2 above, book value of the portfolio was ISK 26 billion and Landsbanki Íslands’ first priority lien ISK 16 billion), and

first priority collateral in indexed bonds issued by Landsvirkjun (the National Power Company) of nominal value ISK 4,7 billion.

Bond issued by Landsvirkjun (the National Power Company)

ISK 5 558 479 575

Issued in 2005 payable in 2020, with State guarantee, indexed and 3 % interest. The bond came into the possession of the State as collateral against lending made by the Central Bank to Landsbanki Íslands.

The purchase price was ISK 11,6 billion and SAT Holding was to pay for the bonds within 18 months, i.e. before year-end 2010, and no interest was to be charged during that period. In other words, the State granted a period of grace of 18 months.

As a security for the payment of the purchase price of the bonds, the State was granted first priority collateral in SAT Holding’s shares in Sjóvá.

The agreement provided for the option of payment by the delivery of SAT Holding’s original 73,03 % shareholding in Sjóvá to the State, which would be considered payment in full. SAT Holding could exercise this option without prior consent of the State.

2.2.4.   Glitnir sells its shares in Sjóvá to its subsidiary SAT Holding

The FME considered that Glitnir, in moratorium and undergoing winding-up proceedings, was not eligible to own a qualifying holding in Sjóvá. Subsequently, on 16 September 2009, Glitnir sold its 17,67 % shareholding in Sjóvá to Glitnir’s subsidiary, SAT Holding.

Following the above transaction, shareholders in Sjóvá were:

Company

Ownership (%)

Íslandsbanki

9,30 %

SAT Holding

90,70 %

On 22 September 2009, the FME finally issued an insurance operation licence to Sjóvá and lifted the special supervision Sjóvá had been under since October 2008. The portfolio transfer appears to have taken place on 1 October 2009.

2.2.5.   The State becomes Sjóvá’s biggest shareholder through an option exercised by SAT Holding

At year-end 2009, the management of claims owned by the Ministry of Finance and the Central Bank of Iceland (CBI) was merged, and transferred to a new entity, CBI asset management (ESI). From that time, ESI took over management of the claims.

On 3 May 2010, SAT Holding exercised the option to transfer 73,03 % of shares in Sjóvá to the State in lieu of repaying the debt. From that point in time, shareholders in Sjóvá are:

Company

Ownership (%)

Íslandsbanki

9,30 %

SAT Holding

17,67 %

ESI (the State)

73,03 %

3.   Position of the Icelandic authorities

The Icelandic authorities are of the view that the Icelandic State has behaved as a private market investor/creditor when contributing to the rescue of Sjóvá. They claim that the State’s decision was taken following commitments by Glitnir and Íslandsbanki to contribute equity to Sjóvá amounting to ISK 2,8 billion and ISK 1,5 billion, respectively, or a total of ISK 4,4 billion, which they consider to be a substantial private investor participation amounting to 28 % of the total recapitalisation of Sjóvá.

Furthermore, the Icelandic authorities submit that the assets provided by the State were collateral that it had obtained against loans made to Landsbanki Íslands, and: ‘As such the assets were rooted in the collapse of the financial system and there was no new capital to be contributed as equity’. The Icelandic authorities further claim that: ‘Given how the claims against Askar and Landsvirkjun came into the possession of the State, and the conditions for release of such claims on the current market, by its use in the restructuring of Sjóvá, the State was acting in the same capacity and under the same conditions as a private investor. The use of the assets in question was consistent with the conduct of a private investor, endeavouring to put assets to use under prevailing market uncertainties’.

In the Icelandic authorities’ opinion, the measures undertaken by Glitnir, Íslandsbanki and the Icelandic State were an attempt to prevent a serious disruption and loss for the Icelandic economy, which would have resulted from the bankruptcy of Sjóvá.

With reference to Article 61(3)(b) and (c) of the EEA Agreement, the Icelandic authorities have furthermore submitted, should the Authority consider that the State participation in the recapitalisation of Sjóvá contained elements of State aid, that the measures are compatible with the functioning of the Agreement. They claim that the grant of aid was an emergency measure to save a financial institution whose bankruptcy would have had ‘immense spill-over effects for insurance markets as well as the economy as a whole, and (was) likely to result in economic losses for the State’. Furthermore, the Icelandic authorities claim that the intervention was based on the implementation of a restructuring plan suitable to restore the long-term viability of Sjóvá.

II.   ASSESSMENT

1.   The recipients of the potential aid

With transfer of bonds issued by Landsvirkjun and Askar Capital, Sjóvá and SAT Holding benefitted from a capital contribution from the State.

2.   The market economy investor principle

As described above, the State provided a capital contribution to Sjóvá through a transfer of bonds (issued by Landsvirkjun and Askar Capital). This capital contribution was channelled through Glitnir’s subsidiary, SAT Holding, as the bonds first were transferred to SAT Holding, which subsequently used them as an equity contribution in Sjóvá.

If the transaction was carried out in accordance with the market economy investor principle, i.e., if the State transferred the bonds to SAT Holding on conditions that would have been acceptable for a private seller, the transaction would not involve the grant of State aid.

Considering that Glitnir Bank and Íslandsbanki approached the State after having ‘exhausted alternative market solutions to rescue the insurance operations of Sjóvá’, it was clear that corresponding market solutions were not available for Sjóvá to obtain necessary recapitalisation.

The conditions under which the bonds were transferred; payment in 18 months without interests or, alternatively, transfer of 73,03 % shareholding in Sjóvá, do not in the Authority’s preliminary view correspond to what would normally have been available on the market. The Authority recalls that at the time of the agreement, in July 2009, Iceland was undergoing a severe financial crisis. Companies in Iceland were not able to raise capital on the market. Neither SAT Holding, a subsidiary of a bank under winding-up procedure, nor a company that was in as severe financial difficulties as Sjóvá was, would have been able to raise the necessary funding on the market under the conditions the State agreed to. In principle, it is very difficult to apply the market economy investor principle to companies in difficulties (16). The Icelandic authorities have themselves acknowledged that Sjóvá was in severe financial difficulties. The company was short of ISK 15,5 billion that was required to comply with regulatory requirements of minimum equity.

Regarding the investment in new equity in Sjóvá, the Icelandic authorities have argued that there was a substantial private participation in the recapitalisation of the company, the private investors in this case being Glitnir Bank (through SAT Holding) and Íslandsbanki. However, it shall be noted first of all that at the time of conclusion of the asset transfer agreement on 20 June 2009 and the agreement on the transfer of bonds on 8 July 2009, Íslandsbanki was fully State-owned (17). Furthermore, it is the Authority’s understanding that Glitnir and Íslandsbanki were among the main creditors of Sjóvá. The State was not as such a creditor of Sjóvá. The State was not acting to protect its own assets, as it was not among the company’s creditors (18). Therefore the actions of the State in those circumstances cannot be compared with a private market investor or creditor seeking settlement of outstanding claims. Even in cases with an apparently genuine private investor behaviour from the State, the Commission has taken the view that the circumstances surrounding the financial crisis are so unusual that in general the market investor principle cannot be applied (19).

For these reasons, the Authority preliminarily concludes that the market economy investor principle cannot be applied to the State’s transfer of bonds for the recapitalisation of Sjóvá.

3.   The presence of State aid

Article 61(1) of the EEA Agreement reads as follows:

‘Save as otherwise provided in this Agreement, any aid granted by EC Member States, EFTA States or through State resources in any form whatsoever which distorts or threatens to distort competition by favouring certain undertakings or the production of certain goods shall, in so far as it affects trade between Contracting Parties, be incompatible with the functioning of this Agreement.’

3.1.   Presence of State resources

In this case the State contributed to the recapitalisation of Sjóvá by transferring to SAT Holding two bonds in its possession valuated by an external expert to ISK 11,6 billion (approx. EUR 76 million) with a period of grace, to be used as equity in Sjóvá. State resources were thus involved.

3.2.   Favouring certain undertakings or the production of certain goods

Firstly, to constitute State aid, a measure must confer advantages that relieve undertakings of charges that are normally borne from their budgets. Secondly, the measure must be selective in that it favours ‘certain undertakings or the production of certain goods’.

According to the agreement dated 8 July 2009, described above under I.2.2.3, SAT Holding was granted a period of grace of 18 months and could pay the State for those bonds without being charged any interests for the delayed payment. More significantly, the agreement provided for the option of payment by the transfer of SAT Holding’s 73,03 % shareholding in Sjóvá to the State. Prior consent of the seller was not required to exercise this option.

Furthermore, the provisions of the agreement are such that it is not only an agreement on transfer of the bonds but ultimately an agreement that the State would inject new equity to Sjóvá amounting to the value of the bonds sold, as SAT Holding could exercise the option at any time. Intervention by the State in Sjóvá’s recapitalisation in July 2009 must therefore also be viewed as a decision by the State to inject new equity to Sjóvá and become its biggest shareholder.

It is the Authority’s understanding that alternative funding could not have been obtained from the market. Therefore, on the basis of the information at its disposal, the Authority considers that the State’s participation in the recapitalisation of Sjóvá through the transfer of bonds involved an advantage within the meaning of Article 61(1) of the EEA Agreement to the extent it made financing available and/or it reduced the financial costs for SAT Holding as well as Sjóvá.

The Authority’s view is reinforced by the fact that public policy considerations, taken together with the needs of Sjóvá, appear to have determined the State intervention, rather than the possible return for the State as an investor.

A further potential State aid measure could arise, according to the information currently available to the Authority. The presentation document prepared by Íslandsbanki in April 2009 and described above under I.2.2.2 contains Glitnir's proposal to ‘close the gap’ in Sjóvá by, as the first step, requesting the Ministry of Finance to accept that Glitnir’s security in the loan to Avant will be upgraded to second priority. According to the document, this was considered necessary for the FME to accept Glitnir’s contribution to Sjóvá’s equity. However, this appears to contradict other information from the Icelandic authorities and Sjóvá’s Articles of Association dated 20 June 2009 (see I.2.2.2 above), which refer to third parallel security in Avant portfolio for both Glitnir’s and the State’s claims. Consequently, the Icelandic authorities are invited to clarify whether and how Glitnir's proposal regarding the upgrade of its claim against Avant was actually enforced. If that was not the case, it should be clarified whether FME's acceptance of Glitnir's claim on Avant as an equity contribution to Sjóvá was based on different securities. The Icelandic authorities are also invited to submit any relevant information on other issues considered relevant for the assessment of this case.

3.3.   Distortion of competition and effect on trade between the Contracting Parties

The measures under assessment involve undertakings active on markets where there is competition and trade between parties in EEA States. The measures are therefore likely to distort competition and affect trade between the Contracting Parties.

3.4.   Conclusion on the presence of State aid

Based on the above, the Authority has come to the preliminary conclusion that the State’s contribution to the recapitalisation of Sjóvá through the transfer of bonds involves State aid within the meaning of Article 61(1) of the EEA Agreement.

4.   Procedural requirements

The Icelandic authorities did not notify the State intervention to the Authority. The Authority therefore is of the preliminary view that the Icelandic authorities have not respected their obligations pursuant to Article 1(3) of Part I of Protocol 3.

5.   Compatibility of the aid

The Icelandic authorities have submitted that their intervention, if considered to be State aid, complies with Article 61(3)(b) of the EEA Agreement as well as to the exemption in Article 61(3)(c) and the Authority’s Guidelines on aid for rescuing and restructuring firms in difficulty, which are based on the latter exemption. They consider that the measures are ‘appropriate, as they are targeted and well designed to ensure Sjóvá’s swift return to viability by the exit of all non-core business pursued by its predecessor …’. The Icelandic authorities have asserted that the financial restructuring of Sjóvá has already been completed. They argue that the company’s financial difficulties were brought about by its involvement in non-insurance related activities such as investment operations. These activities will not be pursued by the new, restructured company, which will focus on insurance operations. However, the Icelandic authorities did not notify the capital contribution and they did not provide a restructuring plan for the company. Thus, the Authority is not in the position to assess the measure under the Guidelines on aid for rescuing and restructuring firms in difficulty.

The Icelandic authorities have submitted that Sjóvá was in serious financial difficulties at the time of the State intervention. The Authority does not doubt that and understands that these difficulties were linked to those of the Milestone/Moderna Finance group. While State aid to undertakings in difficulties is normally assessed under Article 61(3)(c) of the EEA Agreement, the Authority may, under Article 61(3)(b) of the Agreement allow State aid ‘to remedy a serious disturbance in the economy of an EC Member State or an EFTA State’.

Historically, it is clear from case law that the exemption in Article 61(3)(b) of the EEA Agreement needs to be applied restrictively (20). However, following the onset of the global financial crisis in the autumn of 2008, EU governments have made available unprecedented amounts in State aid through a combination of national schemes and ad hoc interventions in financial institutions (21). This aid was assessed under a set of temporary guidelines regarding the financial crisis (22), adopted by the European Commission, and subsequently by the Authority:

the Banking Guidelines (‘on the application of State aid rules to measures taken in relation to financial institutions’) adopted by the Authority on 29 January 2009,

the Recapitalisation Guidelines (‘on the recapitalisation of financial institutions in the current financial crisis’) adopted by the Authority on 29 January 2009,

the Impaired Assets Guidelines (‘the Treatment of Impaired Assets in the EEA Banking Sector’) adopted by the Authority on 22 April 2009, and

the Restructuring Guidelines (‘the return to viability and the assessment of restructuring in the financial sector in the current crisis under the State aid rules’) adopted by the Authority on 25 November 2009 (23).

It remains to be determined in the course of the investigation initiated by this decision whether and to what extent guidelines based on Article 61(3)(b) of the EEA Agreement in relation to the financial crisis are relevant in the case of an ailing insurance company such as Sjóvá. The Icelandic authorities have not put forward any information specific to this case to substantiate their view that the measure should be assessed as a measure to remedy a serious disturbance in the economy. They have limited their reasoning to referring to the widely documented and evidenced effects of the financial difficulties of Iceland, and referred to an assessment of the FME on the grave consequences of not rescuing the insurance part of Sjóvá, without this assessment being provided to the Authority.

The Icelandic authorities have not submitted information to demonstrate that the systemic effects that might have resulted from a bankruptcy of Sjóvá could have reached a size constituting ‘a serious disturbance in the economy’ of Iceland within the meaning of Article 61(3)(b) of the EEA Agreement. Limited information has been submitted regarding the operations of Sjóvá; on the causes of the difficulties and the restructuring itself. This information is not sufficient to enable the Authority to assess the measure under Article 61(3)(b) and the financial crisis guidelines.

In the case at hand, neither an exemption under Article 61(3)(b) nor (c) of the EEA Agreement, and application of the relevant guidelines based on these provisions, can be excluded at this stage. However, the information provided by the Icelandic authorities so far is too limited to allow the Authority to assess whether the measure would be compatible under these exemptions.

Based on the above, the Authority is not in a position to establish whether the State participation in recapitalising Sjóvá involves measures that can be approved under Article 61(3)(b) or (c) of the EEA Agreement.

With reference to the considerations above, the Authority invites the Icelandic authorities to submit any information and documentation relevant to determine whether the aid in question can be assessed on the basis of Article 61(3)(b) and the financial crisis guidelines or Article 61(3)(c) and the Guidelines on aid for rescuing and restructuring firms in difficulty.

6.   Conclusion

Based on the information submitted by the Icelandic authorities, the Authority has come to the preliminary conclusion that the Icelandic State’s participation in the recapitalisation of the insurance company Sjóvá constitute aid within the meaning of Article 61(1) of the EEA Agreement. Furthermore, the Authority has doubts as to weather these measures comply with Article 61(3) of the EEA Agreement, in conjunction with the requirements laid down in the financial crisis guidelines and the Rescue and restructuring aid guidelines. The Authority, therefore, has doubts as to whether the above measures are compatible with the functioning of the EEA Agreement.

Consequently, and in accordance with Article 4(4) of Part II of Protocol 3, the Authority is obliged to open the formal investigation procedure provided for in Article 1(2) of Part I of Protocol 3. The decision to open a formal investigation procedure is without prejudice to the final decision of the Authority, which may conclude that the measures in question are compatible with the functioning of the EEA Agreement.

In light of the foregoing considerations, the Authority, acting under the procedure laid down in Article 1(2) of Part I of Protocol 3, invites the Icelandic authorities to submit their comments, as well as all documents, information and data needed for assessment of the compatibility of the State participation in the recapitalisation in Sjóvá, within one month of the date of receipt of this Decision.

In light of the foregoing considerations, within one month of receipt of this Decision, the Authority request the Icelandic authorities to provide all documents, information and data needed for assessment of the compatibility of the State intervention in Sjóvá.

The Authority requests the Icelandic authorities to immediately forward a copy of this decision to the potential recipients of the aid.

The Authority must remind the Icelandic authorities that, according to Article 14 of Part II of Protocol 3, any incompatible aid unlawfully granted to the beneficiaries will have to be recovered, unless, exceptionally, such recovery would be contrary to a general principle of EEA law,

HAS ADOPTED THIS DECISION:

Article 1

The formal investigation procedure provided for in Article 1(2) of Part I of Protocol 3 is opened into the participation of the Icelandic State in the recapitalisation of Sjóvá insurance company.

Article 2

The Icelandic authorities are invited, pursuant to Article 6(1) of Part II of Protocol 3, to submit their comments on the opening of the formal investigation procedure within one month from the notification of this Decision.

Article 3

The Icelandic authorities are requested to provide within one month from notification of this Decision, all documents, information and data needed for assessment of the compatibility of the aid measure.

Article 4

This Decision is addressed to the Republic of Iceland.

Article 5

Only the English language version of this Decision is authentic.

Decision made in Brussels, on 22 September 2010.

For the EFTA Surveillance Authority

Per SANDERUD

President

Sverrir Haukur GUNNLAUGSSON

College Member


(1)  Available at: http://www.eftasurv.int/state-aid/legal-framework/state-aid-guidelines/

(2)  According to a memorandum from the Financial Supervisory Authority (FME) dated 29 June 2009, the market shares of insurance companies in Iceland, based on their share in total premium income, was at the time as follows: Vátryggingafélag Íslands (VÍS) 35,3 %, Sjóvá 29,5 %, Tryggingamiðstöðin (TM) 27 % and Vörður 8 %.

(3)  Until 2006, the bank was named Íslandsbanki, when its name was changed to Glitnir banki. Following its collapse in October 2008, Glitnir has been managed by a Resolution Committee and has entered a winding-up procedure. In October 2008, a new bank was founded under emergency legislation to take over domestic assets and liabilities of Glitnir Bank. That bank was initially named Nýi Glitnir, but its name was changed to Íslandsbanki in February 2009.

(4)  Moderna Finance AB was a Swedish holding company owned by the Icelandic company Milestone hf. While Moderna Finance acquired financial undertakings in Sweden and Luxembourg, its biggest Icelandic assets were Sjóvá and the investment bank Askar Capital hf. The car financing company Avant is a subsidiary of Askar Capital. Milestone and affiliated companies were for a period among the major shareholders in Glitnir Bank, achieving their highest share of ownership of 16-18 % of total shares in Glitnir in early 2007. Following Milestone’s acquisition of Sjóvá and a major change of the ownership structure in Glitnir, Milestone’s holdings in Glitnir declined. Milestone was also among the biggest borrowers from Glitnir. Further information on Sjóvá and Milestone and their ties with Glitnir Bank are available in the report of the Icelandic Parliament’s Special Investigation Commission (SIC) available at http://rna.althingi.is/ (Icelandic version) and http://sic.althingi.is/ (excerpts in English).

(5)  Minimum guarantee fund of ISK 2 billion as defined in the Icelandic legislation.

(6)  Now Article 86 of Act No 56/2010.

(7)  The role of the Special Prosecutor is to investigate suspicions of criminal actions in relation to the collapse of the Icelandic banks according to Act No 135/2008.

(8)  Together with other Icelandic subsidiaries of Moderna Finance AB: Askar Capital and its subsidiary, Avant.

(9)  The Authority assumes that Íslandsbanki became involved as it was also a major creditor of Sjóvá.

(10)  An unregistered company to be incorporated under Icelandic law.

(11)  Subject to FME’s approval, which was granted on 22 September 2009, see below.

(12)  According to an FME memorandum dated 29 June 2009, the meeting took place on Saturday 27 June 2009. The Prime Minister and the Minister for Finance took part in the meeting together with their assistants. Other participants were the Chairman of the Board of Directors of FME and the two FME officials who wrote the memorandum. The Authority has no information concerning the extent to which the State had been involved before this date other than the presentation given to the Ministry of Finance in April 2009. Yet the FME memorandum refers to a close cooperation between Glitnir, Íslandsbanki and the Ministry for Finance and refers to a memorandum from the Minister for Finance dated 26 June 2009 and a memorandum dated 27 June 2009 on the insurance company. The Authority has not received these memoranda.

(13)  For the purpose of this decision, the assets transferred to SAT Holding by the State will be referred to as bonds.

(14)  The Icelandic authorities have not yet provided the Authority with a copy of the valuation, referred to in the agreement.

(15)  See footnote 4 above.

(16)  See the Authority’s guidelines on aid for rescuing and restructuring firms in difficulty. See amongst others, Commission Decision C 4/10 (ex NN 64/09) — France, aid in favour of Trèves.

(17)  The change of ownership of Íslandsbanki took place on 13 October 2009, when the Glitnir Resolution Committee decided, on behalf of its creditors, to exercise the option provided for in its agreement with the Icelandic State and take over 95 % of share capital in Íslandsbanki.

(18)  It should be noted that both a press release issued by the Resolution Committee of Glitnir on 8 July 2009 (http://www.glitnirbank.com) and a press release published by Sjóvá on the same day (http://www.sjova.is) explicitly state that the State was protecting its own claims against Sjóvá: ‘With its participation, the government intends to protect the State’s claims against Sjóvá, as well as the interests of a large number of insurance customers’. However, in an email which the Icelandic authorities sent to the Authority on 25 March 2010 (Event 551375) it was clarified that the Icelandic State never had any claims against Sjóvá, but only against Askar Capital.

(19)  See, inter alia, Commission Decision N 69/09 Sweden — Recapitalisation scheme for fundamentally sound banks.

(20)  Case law stresses that the exemption needs to be applied restrictively and must tackle a disturbance in the entire economy of a Member State (and not a sector or a region), cf. Joined Cases T-132/96 and T-143/96 Freistaat Sachsen and Volkswagen AG Commission [1999] ECR II-3663, p. 167. Followed in Commission Decision in Case C-47/1996 Crédit Lyonnais, OJ 1998 L 221/28, point 10.1, Commission Decision in Case C 28/02 Bankgesellshaft Berlin, OJ 2005 L 116, p. 1, points 153 et seq and Commission Decision in Case C 50/06 BAWAG, point 166. See Commission Decision of 5 December 2007 in Case NN 70/07, Northern Rock (OJ C 43, 16.2.2008, p. 1), Commission Decision 30 April 2008 in Case NN 25/08, Rescue aid to WestLB (OJ C 189, 26.7.2008, p. 3), Commission Decision of 4 June 2008 in Case C 9/08 SachsenLB (OJ C 71, 18.3.2008, p. 14).

(21)  Between October 2008 and April 2010, EU governments made available EUR 4,131 trillion in crisis aid through a combination of national schemes and ad hoc interventions — an amount equivalent to 32,5 % of EU-27 GDP, see State Aid Scoreboard, Table 1 and Annex 3. The figure only includes aid to financial services sector, not general aid measures designed to stimulate the ‘real’ economy.

(22)  Here, referred to together as the ‘financial crisis guidelines’.

(23)  The full text of the Guidelines can be found at http://www.eftasurv.int/state-aid/legal-framework/state-aid-guidelines/


Gemengd Comité van de EER

16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 341/26


Besluiten van het Gemengd Comité van de EER waarvoor aan de in artikel 103 van de EER-Overeenkomst bedoelde grondwettelijke eisen is voldaan

2010/C 341/08

Sedert maart 2000 wordt voor de besluiten van het Gemengd Comité van de EER in een voetnoot vermeld of voor de inwerkingtreding van deze besluiten door overeenkomstsluitende partijen eerst aan grondwettelijke eisen moet worden voldaan. Voor onderstaande besluiten werd aldus op het bestaan van dergelijke vereisten gewezen. De betrokken overeenkomstsluitende partijen hebben thans de andere overeenkomstsluitende partijen in kennis gesteld van de afronding van hun interne procedures. De datum van inwerkingtreding van het besluit wordt hieronder vermeld.

Nummer besluit

Datum goedkeuring

Publicatiegegevens

In de EER-Overeenkomst opgenomen wetgeving

Datum inwerkingtreding

20/2007

27.4.2007

9.8.2007 PB L 209, blz. 36

Suppl. Nr. 38, blz. 25

Richtlijn 2006/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, 83/349/EEG van de Raad betreffende de geconsolideerde jaarrekening, 86/635/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen en 91/674/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen

1.8.2010

127/2007

28.9.2007

21.2.2008 PB L 47, blz. 58

Suppl. Nr. 9, blz. 44

Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad

Beschikking 2002/623/EG van de Commissie van 24 juli 2002 tot vaststelling van richtsnoeren ter aanvulling van bijlage II bij Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad

Beschikking 2002/811/EG van de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van richtsnoeren ter aanvulling van bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad

Beschikking 2002/812/EG van de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, van het model voor de samenvatting van het informatiedossier voor kennisgevingen inzake het op de markt brengen van genetisch gemodificeerde organismen als of in producten

Beschikking 2002/813/EG van de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, van het model voor de samenvatting van het informatiedossier voor kennisgevingen inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu voor andere doeleinden dan het op de markt brengen ervan

Beschikking 2003/701/EG van de Commissie van 29 september 2003 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, van het formulier waarin de resultaten van doelbewuste introducties van genetisch gemodificeerde hogere planten in het milieu voor andere doeleinden dan het in de handel brengen, moeten worden ingediend

Beschikking 2004/204/EG van de Commissie van 23 februari 2004 tot vaststelling van nadere voorschriften voor het functioneren van de in Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad bedoelde registers voor de vastlegging van informatie betreffende genetische modificaties in GGO’s

1.11.2010

133/2007

26.10.2007

10.4.2008 PB L 100, blz. 27

Suppl. Nr. 19, blz. 34

Geen wetgeving

1.5.2010

134/2007

26.10.2007

10.4.2008 PB L 100, blz. 33

Suppl. Nr. 19, blz. 39

Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden

Verordening (EG) nr. 1304/2003 van de Commissie van 23 juli 2003 inzake de door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid gevolgde procedure bij haar voorgelegde verzoeken om wetenschappelijk advies

Verordening (EG) nr. 1642/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 178/2002

Besluit 2004/478/EG van de Commissie van 29 april 2004 betreffende de goedkeuring van een algemeen plan voor crisismanagement op het gebied van levensmiddelen en diervoeders

Verordening (EG) nr. 2230/2004 van de Commissie van 23 december 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad voor wat betreft het netwerk van organisaties die werkzaam zijn op de gebieden die behoren tot de opdracht van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid

Verordening (EG) nr. 575/2006 van de Commissie van 7 april 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het aantal en de namen van de permanente wetenschappelijke panels van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid

Besluit 2006/478/EG van de Raad van 19 juni 2006 tot benoeming van de helft van de leden van de raad van bestuur van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid

1.5.2010

135/2007

26.10.2007

10.4.2008 PB L 100, blz. 44

Suppl. Nr. 19, blz. 51

Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten

Richtlijn 2002/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2002 tot wijziging van de Richtlijnen 90/425/EEG en 92/118/EEG van de Raad met betrekking tot de gezondheidsvoorschriften voor dierlijke bijproducten

Verordening (EG) nr. 808/2003 van de Commissie van 12 mei 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten

Verordening (EG) nr. 809/2003 van de Commissie van 12 mei 2003 inzake overgangsmaatregelen krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de verwerkingsnormen voor categorie 3-materiaal en mest, gebruikt in biogasinstallaties

Verordening (EG) nr. 810/2003 van de Commissie van 12 mei 2003 inzake overgangsmaatregelen krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de verwerkingsnormen voor categorie 3-materiaal en mest, gebruikt in composteerinstallaties

Verordening (EG) nr. 811/2003 van de Commissie van 12 mei 2003 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het verbod op hergebruik binnen dezelfde soort voor vis, de begraving en verbranding van dierlijke bijproducten en bepaalde overgangsmaatregelen

Verordening (EG) nr. 446/2004 van de Commissie van 10 maart 2004 tot intrekking van een aantal beschikkingen inzake dierlijke bijproducten

Verordening (EG) nr. 668/2004 van de Commissie van 10 maart 2004 tot wijziging van een aantal bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de invoer van dierlijke bijproducten uit derde landen

Verordening (EG) nr. 878/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot vaststelling van overgangsmaatregelen krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad voor bepaalde dierlijke bijproducten die als categorie 1- of categorie 2-materiaal zijn ingedeeld en voor technische toepassingen bestemd zijn

Verordening (EG) nr. 92/2005 van de Commissie van 19 januari 2005 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad voor wat betreft de methoden voor de verwijdering of het gebruik van dierlijke bijproducten en tot wijziging van bijlage VI daarbij voor wat betreft de omzetting in biogas en de verwerking van gesmolten vet

Verordening (EG) nr. 93/2005 van de Commissie van 19 januari 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de verwerking van dierlijke bijproducten van vis en handelsdocumenten voor het vervoer van dierlijke bijproducten

Verordening (EG) nr. 2067/2005 van de Commissie van 16 december 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 92/2005 voor wat betreft alternatieve methoden voor de verwijdering en het gebruik van dierlijke bijproducten

Verordening (EG) nr. 209/2006 van de Commissie van 7 februari 2006 tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 809/2003 en (EG) nr. 810/2003 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur van de overgangsmaatregelen voor composteer- en biogasinstallaties krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad

Verordening (EG) nr. 1192/2006 van de Commissie van 4 augustus 2006 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de lijsten van erkende bedrijven in de lidstaten

Verordening (EG) nr. 1678/2006 van de Commissie van 14 november 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 92/2005 voor wat betreft alternatieve methoden voor de verwijdering en het gebruik van dierlijke bijproducten

Verordening (EG) nr. 1877/2006 van de Commissie van 18 december 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 878/2004 tot vaststelling van overgangsmaatregelen krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 voor bepaalde dierlijke bijproducten die als categorie 1- of categorie 2-materiaal zijn ingedeeld en voor technische toepassingen bestemd zijn

Verordening (EG) nr. 2007/2006 van de Commissie van 22 december 2006 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de invoer en doorvoer van bepaalde tussenproducten die afgeleid zijn van categorie 3-materiaal bestemd voor technisch gebruik in medische hulpmiddelen, in-vitrodiagnostica en laboratoriumreagentia, en tot wijziging van die verordening

1.5.2010

136/2007

26.10.2007

10.4.2008 PB L 100, blz. 49

Suppl. nr. 19, blz. 55

Beschikking 2003/322/EG van de Commissie van 12 mei 2003 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het voederen van bepaalde aasetende vogels met bepaald categorie 1-materiaal

Beschikking 2003/324/EG van de Commissie van 12 mei 2003 inzake een afwijking van het verbod op hergebruik binnen dezelfde soort voor pelsdieren krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad

Beschikking 2004/407/EG van de Commissie van 26 april 2004 inzake overgangsbepalingen op het gebied van hygiëne en certificatie krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de invoer van fotografische gelatine uit bepaalde derde landen

Beschikking 2004/434/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot aanpassing van Beschikking 2003/324/EG inzake een afwijking van het verbod op hergebruik binnen dezelfde soort voor pelsdieren krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad in verband met de toetreding van Estland

Beschikking 2004/455/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot aanpassing van Beschikking 2003/322/EG ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het voederen van bepaalde aasetende vogels met bepaald categorie 1-materiaal in verband met de toetreding van Cyprus

Verordening (EG) nr. 79/2005 van de Commissie van 19 januari 2005 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het gebruik van melk, melkproducten en melkderivaten die in die verordening zijn omschreven als categorie 3-materiaal

Verordening (EG) nr. 416/2005 van de Commissie van 11 maart 2005 tot wijziging van bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft de invoer uit Japan van bepaalde dierlijke bijproducten voor technisch gebruik

Beschikking 2005/830/EG van de Commissie van 25 november 2005 tot wijziging van Beschikking 2003/322/EG wat betreft het voederen van bepaalde aasetende vogels met bepaald categorie 1-materiaal

Verordening (EG) nr. 181/2006 van de Commissie van 1 februari 2006 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1774/2002 wat andere biologische meststoffen en bodemverbeteraars dan mest betreft en tot wijziging van die verordening

Verordening (EG) nr. 197/2006 van de Commissie van 3 februari 2006 inzake overgangsmaatregelen krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 wat betreft het verzamelen, het vervoer, de behandeling, het gebruik en de verwijdering van voormalige voedingsmiddelen

Verordening (EG) nr. 208/2006 van de Commissie van 7 februari 2006 tot wijziging van de bijlagen VI en VIII bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de verwerkingsnormen voor biogas- en composteerinstallaties en de eisen voor mest

Beschikking 2006/311/EG van de Commissie van 21 april 2006 tot wijziging van Beschikking 2004/407/EG wat betreft de invoer van fotografische gelatine

1.5.2010

137/2007

26.10.2007

10.4.2008 PB L 100, blz. 53

Suppl. nr. 19, blz. 58

Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne

Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong

Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong

Richtlijn 2004/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 houdende intrekking van bepaalde richtlijnen inzake levensmiddelenhygiëne en tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van bepaalde voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong, en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG en 92/118/EEG van de Raad en van Beschikking 95/408/EG van de Raad.

Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn

Verordening (EG) nr. 1688/2005 van de Commissie van 14 oktober 2005 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft bijzondere garanties ten aanzien van salmonella voor de verzending naar Finland en Zweden van bepaalde soorten vlees en eieren

Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen

Verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor bepaalde producten die onder Verordening (EG) nr. 853/2004 vallen en voor de organisatie van officiële controles overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 854/2002 en (EG) nr. 882/2004, tot afwijking van Verordening (EG) nr. 852/2004 en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004

Verordening (EG) nr. 2075/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van specifieke voorschriften voor de officiële controles op Trichinella in vlees

Verordening (EG) nr. 2076/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van overgangsregelingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004, (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004

Verordening (EG) nr. 401/2006 van de Commissie van 23 februari 2006 tot vaststelling van bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de officiële controle op het mycotoxinegehalte in levensmiddelen

Verordening (EG) nr. 776/2006 van de Commissie van 23 mei 2006 tot wijziging van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat de communautaire referentielaboratoria betreft

Beschikking 2006/677/EG van de Commissie van 29 september 2006 houdende de richtsnoeren tot vaststelling van criteria voor het uitvoeren van audits op grond van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn

Verordening (EG) nr. 1662/2006 van de Commissie van 6 november 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong

Verordening (EG) nr. 1663/2006 van de Commissie van 6 november 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong

Verordening (EG) nr. 1664/2006 van de Commissie van 6 november 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2074/2005 wat betreft uitvoeringsmaatregelen voor bepaalde voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong en tot intrekking van bepaalde uitvoeringsmaatregelen

Verordening (EG) nr. 1665/2006 van de Commissie van 6 november 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2075/2005 tot vaststelling van specifieke voorschriften voor de officiële controles op Trichinella in vlees

Verordening (EG) nr. 1666/2006 van de Commissie van 6 november 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2076/2005 tot vaststelling van overgangsregelingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004, (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad

Beschikking 2006/765/EG van de Commissie van 6 november 2006 tot intrekking van bepaalde uitvoeringsbesluiten met betrekking tot de levensmiddelenhygiëne en de gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van bepaalde voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong

1.5.2010

138/2007

26.10.2007

10.4.2008 PB L 100, blz. 62

Suppl. nr. 19, blz. 66

Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne

1.5.2010

141/2007

26.10.2007

10.4.2008 PB L 100, blz. 68

Suppl. nr. 19, blz. 69

Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu’s, alsook afgedankte batterijen en accu’s en tot intrekking van Richtlijn 91/157/EEG

1.11.2010

1/2008

1.2.2008

12.6.2008 PB L 154, blz. 1

Suppl. nr. 33, blz. 1

Verordening (EG) nr. 1882/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle op het nitraatgehalte in bepaalde levensmiddelen

Verordening (EG) nr. 333/2007 van de Commissie van 28 maart 2007 tot vaststelling van bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de officiële controle op de gehalten aan lood, cadmium, kwik, anorganisch tin, 3-MCPD en benzo(a)pyreen in levensmiddelen

Beschikking 2007/363/EG van de Commissie van 21 mei 2007 betreffende richtsnoeren om de lidstaten te helpen bij het opstellen van het geïntegreerde meerjarige nationale controleplan als bedoeld in Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad

1.5.2010

42/2008

25.4.2008

21.8.2008 PB L 223, blz. 33

Suppl. nr. 52, blz. 6

Verordening (EG) nr. 646/2007 van de Commissie van 12 juni 2007 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een communautaire doelstelling voor het verminderen van de prevalentie van Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium bij slachtkuikens en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1091/2005

Beschikking 2007/407/EG van de Commissie van 12 juni 2007 betreffende een geharmoniseerde monitoring van de antimicrobiële resistentie van salmonella bij pluimvee en varkens

Beschikking 2007/411/EG van de Commissie van 14 juni 2007 tot vaststelling van een verbod op het in de handel brengen, voor welke toepassingen ook, van producten van runderen die vóór 1 augustus 1996 in het Verenigd Koninkrijk zijn geboren of gehouden en tot vrijstelling van dergelijke dieren van bepaalde bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 999/2001 en tot intrekking van Beschikking 2005/598/EG

Beschikking 2007/453/EG van de Commissie van 29 juni 2007 tot vaststelling van de BSE-status van lidstaten, derde landen of gebieden daarvan naar gelang van hun BSE-risico

Beschikking 2007/570/EG van de Commissie van 20 augustus 2007 tot wijziging van Beschikking 2003/634/EG houdende goedkeuring van programma's ter verkrijging van de status van erkend gebied of erkend bedrijf in een niet-erkend gebied ten aanzien van virale hemorragische septikemie (VHS) en infectieuze hematopoïetische necrose (IHN) bij vis

1.5.2010

46/2008

25.4.2008

21.8.2008 PB L 223, blz. 40

Suppl. nr. 52, blz. 13

Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen

Verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen

Richtlijn 2007/61/EG van de Raad van 26 september 2007 tot wijziging van Richtlijn 2001/114/EG inzake bepaalde voor menselijke voeding bestemde, geheel of gedeeltelijk gedehydrateerde verduurzaamde melk

1.5.2010

58/2008

25.4.2008

21.8.2008 PB L 223, blz. 58

Suppl. nr. 52, blz. 31

Richtlijn 2007/63/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 tot wijziging van Richtlijn 78/855/EEG van de Raad en Richtlijn 82/891/EEG van de Raad wat betreft de verplichte opstelling van een verslag van een onafhankelijke deskundige bij fusies of splitsingen van naamloze vennootschappen

1.12.2009

59/2008

25.4.2008

21.8.2008 PB L 223, blz. 60

Suppl. nr. 52, blz. 33

Richtlijn 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen

1.11.2010

65/2008

6.6.2008

25.9.2008 PB L 257, blz. 27

Suppl. nr. 58, blz. 9

Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking)

Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (herschikking)

1.11.2010

66/2008

6.6.2008

25.9.2008 PB L 257, blz. 29

Suppl. nr. 58, blz. 11

Richtlijn 2007/18/EG van de Commissie van 27 maart 2007 tot wijziging van Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de uitsluiting van dan wel de opneming in het toepassingsgebied van bepaalde instellingen en de behandeling van vorderingen op multilaterale ontwikkelingsbanken

1.11.2010

73/2008

6.6.2008

25.9.2008 PB L 257, blz. 37

Suppl. nr. 58, blz. 19

Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen

1.4.2010

79/2008

4.7.2008

23.10.2008 PB L 280, blz. 7

Suppl. nr. 64, blz. 1

Richtlijn 2007/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG, 2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector

1.11.2010

95/2008

26.9.2008

20.11.2008 PB L 309, blz. 12

Suppl. nr. 70, blz. 1

Verordening (EG) nr. 688/2006 van de Commissie van 4 mei 2006 tot wijziging van de bijlagen III en XI bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het toezicht op overdraagbare spongiforme encefalopathieën en gespecificeerd risicomateriaal van runderen in Zweden

Verordening (EG) nr. 722/2007 van de Commissie van 25 juni 2007 tot wijziging van de bijlagen II, V, VI, VIII, IX en XI bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën

Verordening (EG) nr. 727/2007 van de Commissie van 26 juni 2007 tot wijziging van de bijlagen I, III, VII en X bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën

Verordening (EG) nr. 1275/2007 van de Commissie van 29 oktober 2007 tot wijziging van bijlage IX bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën

Beschikking 2007/667/EG van de Commissie van 15 oktober 2007 houdende toestemming tot het gebruik, in Duitsland, van risicorunderen tot het eind van hun productieve leven na officiële bevestiging van de aanwezigheid van BSE

1.5.2010

101/2008

26.9.2008

20.11.2008 PB L 309, blz. 24

Suppl. nr. 70, blz. 12

Verordening (EG) nr. 1775/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten

1.4.2010

109/2008

26.9.2008

20.11.2008 PB L 309, blz. 39

Suppl. nr. 70, blz. 28

Het is passend de samenwerking tussen de overeenkomstsluitende partijen uit te breiden met Beschikking 2008/49/EG van de Commissie van 12 december 2007 inzake de bescherming van persoonsgegevens bij de invoering van het informatiesysteem interne markt (IMI)

9.9.2010

112/2008

7.11.2008

18.12.2008 PB L 339, blz. 100

Suppl. nr. 79, blz. 8

Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen

1.4.2010

122/2008

7.11.2008

18.12.2008 PB L 339, blz. 114

Suppl. nr. 79, blz. 23

Verordening (EG) nr. 1379/2007 van de Commissie van 26 november 2007 tot wijziging van bijlage I A, I B, VII en VIII van Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de overbrenging van afvalstoffen, teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang en met de in het Verdrag van Bazel overeengekomen wijzigingen

1.4.2010

20/2009

5.2.2009

19.3.2009 PB L 73, blz. 59

Suppl. nr. 16, blz. 30

Beschikking 2008/627/EG van de Commissie van 29 juli 2008 betreffende een overgangsperiode voor controleactiviteiten van bepaalde auditors en auditorganisaties van derde landen

1.11.2009

21/2009

17.3.2009

28.5.2009 PB L 130, blz. 1

Suppl. nr. 28, blz. 1

Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad

Verordening (EG) nr. 1082/2003 van de Commissie van 23 juni 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad inzake de minimaal te verrichten controles overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen

Verordening (EG) nr. 499/2004 van de Commissie van 17 maart 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1082/2003 wat betreft de termijn en het model voor verslagen in de rundvleessector

Verordening (EG) nr. 911/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft oormerken, paspoorten en bedrijfsregisters

Verordening (EG) nr. 644/2005 van de Commissie van 27 april 2005 tot goedkeuring van een in Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad bedoeld speciaal identificatiesysteem voor runderen die voor culturele en historische doeleinden worden gehouden op erkende bedrijven

Beschikking 2004/764/EG van de Commissie van 22 oktober 2004 betreffende de verlenging van de maximumtermijn voor de aanbrenging van oormerken bij bepaalde runderen die in natuurgebieden in Nederland worden gehouden

Beschikking 2006/28/EG van de Commissie van 18 januari 2006 betreffende de verlenging van de maximumtermijn voor de aanbrenging van oormerken bij bepaalde runderen

Beschikking 2006/132/EG van de Commissie van 13 februari 2006 houdende erkenning dat het Italiaanse gegevensbestand voor runderen volledig operationeel is

1.5.2010

30/2009

17.3.2009

28.5.2009 PB L 130, blz. 23

Suppl. nr. 28, blz. 21

Verordening (EG) nr. 1494/2007 van de Commissie van 17 december 2007 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van de vorm van etiketten en aanvullende etiketteringseisen betreffende producten en apparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevatten

Verordening (EG) nr. 1497/2007 van de Commissie van 18 december 2007 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van basisvoorschriften inzake controle op lekkage van stationaire brandbeveiligingssystemen die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevatten

Verordening (EG) nr. 1516/2007 van de Commissie van 19 december 2007 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van basisvoorschriften inzake controle op lekkage van stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevat

1.4.2010

41/2009

24.4.2009

25.6.2009 PB L 162, blz. 16

Suppl. nr. 33, blz. 1

Verordening (EG) nr. 1237/2007 van de Commissie van 23 oktober 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad en Beschikking 2006/696/EG wat betreft het in de handel brengen van eieren van met Salmonella besmette koppels van legkippen

Verordening (EG) nr. 1560/2007 van de Raad van 17 december 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 21/2004 wat betreft de datum van invoering van de elektronische identificatie van schapen en geiten

Beschikking 2007/616/EG van de Commissie van 5 september 2007 tot wijziging van de lijst van grensinspectieposten in de Beschikkingen 2001/881/EG en 2002/459/EG

Beschikking 2007/843/EG van de Commissie van 11 december 2007 tot goedkeuring van programma’s ter bestrijding van salmonella bij vermeerderingskoppels van Gallus gallus in bepaalde derde landen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Beschikking 2006/696/EG wat betreft bepaalde volksgezondheidsvoorschriften bij de invoer van pluimvee en broedeieren

Beschikking 2007/848/EG van de Commissie van 11 december 2007 tot goedkeuring van bepaalde nationale programma's voor de bestrijding van salmonella in vermeerderingskoppels van Gallus gallus

Beschikking 2007/849/EG van de Commissie van 12 december 2007 tot goedkeuring van wijzigingen in het door Finland ingediende nationale programma voor de bestrijding van salmonella in vermeerderingskoppels van Gallus gallus

Beschikking 2007/873/EG van de Commissie van 18 december 2007 tot goedkeuring van het door Bulgarije ingediende nationale programma voor de bestrijding van salmonella in vermeerderingskoppels van Gallus gallus

Beschikking 2007/874/EG van de Commissie van 18 december 2007 tot goedkeuring van het door Roemenië ingediende nationale programma voor de bestrijding van salmonella bij vermeerderingskoppels van Gallus gallus

1.5.2010

45/2009

9.6.2009

25.6.2009 PB L 162, blz. 23

Suppl. nr. 33, blz. 8

Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt

1.5.2010

52/2009

24.4.2009

25.6.2009 PB L 162, blz. 34

Suppl. nr. 33, blz. 23

Verordening (EG) nr. 669/2008 van de Commissie van 15 juli 2008 ter aanvulling van bijlage IC van Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de overbrenging van afvalstoffen

1.4.2010

61/2009

29.5.2009

3.9.2009 PB L 232, blz. 13

Suppl. nr. 47, blz. 14

Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau

Richtlijn 2004/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik

Richtlijn 2004/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik

Richtlijn 2004/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot wijziging, wat traditionele kruidengeneesmiddelen betreft, van Richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik

Verordening (EG) nr. 2049/2005 van de Commissie van 15 december 2005 tot vaststelling, krachtens Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad, van voorschriften betreffende de betaling van vergoedingen aan, en het verkrijgen van administratieve bijstand van, het Europese Geneesmiddelenbureau door micro-, kleine en middelgrote ondernemingen

Verordening (EG) nr. 507/2006 van de Commissie van 29 maart 2006 betreffende voorwaardelijke vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad vallen

23.12.2009

62/2009

29.5.2009

3.9.2009 PB L 232, blz. 18

Suppl. nr. 47, blz. 18

Richtlijn 2005/28/EG van de Commissie van 8 april 2005 tot vaststelling van beginselen en gedetailleerde richtsnoeren inzake goede klinische praktijken wat geneesmiddelen voor onderzoek voor menselijk gebruik betreft en tot vaststelling van de eisen voor vergunningen voor de vervaardiging of invoer van die geneesmiddelen

Verordening (EG) nr. 1277/2005 van de Commissie van 27 juli 2005 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake drugsprecursoren en van Verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren

Verordening (EG) nr. 1905/2005 van de Raad van 14 november 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 297/95 inzake de vergoedingen die aan het Europees Geneesmiddelenbureau dienen te worden betaald

1.3.2010

107/2009

22.10.2009

17.12.2009 PB L 334, blz. 4

Suppl. nr. 68, blz. 4

Verordening (EG) nr. 544/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 717/2007 betreffende roaming op openbare mobiele telefoonnetwerken binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten

1.4.2010

116/2009

22.10.2009

17.12.2009 PB L 334, blz. 19

Suppl. nr. 68, blz. 19

Aanbeveling 2009/385/EG van de Commissie van 30 april 2009 ter aanvulling van Aanbeveling 2004/913/EG en Aanbeveling 2005/162/EG wat betreft de regeling voor de beloning van bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen

1.11.2010

129/2009

4.12.2009

11.3.2010 PB L 62, blz. 18

Suppl. nr. 12, blz. 17

Verordening (EG) nr. 658/2007 van de Commissie van 14 juni 2007 betreffende financiële sancties op de niet-nakoming van bepaalde verplichtingen in verband met vergunningen voor het in de handel brengen, verleend op grond van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad

1.8.2010

150/2009

4.12.2009

11.3.2010 PB L 62, blz. 51

Suppl. nr. 12, blz. 50

Verordening (EG) nr. 308/2009 van de Commissie van 15 april 2009 houdende wijziging, met het oog op aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, van de bijlagen III A en VI van Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de overbrenging van afvalstoffen

1.4.2010

160/2009

4.12.2009

11.3.2010 PB L 62, blz. 67

Suppl. nr. 12, blz. 65

Het is passend de samenwerking tussen de overeenkomstsluitende partijen uit te breiden met Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad van 18 juli 1994 tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk, gewijzigd bij de Verordeningen (EG) nrs. 1643/95, 1654/2003 en 1112/2005 van de Raad

15.4.2010

7/2010

29.1.2010

22.4.2010 PB L 101, blz. 14

Suppl. nr. 19, blz. 14

Verordening (EG) nr. 506/2007 van de Commissie van 8 mei 2007 betreffende het opleggen van eisen inzake onderzoek en informatie aan de importeurs of fabrikanten van bepaalde prioriteitstoffen overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad inzake de beoordeling en de beperking van de risico's van bestaande stoffen

Verordening (EG) nr. 465/2008 van de Commissie van 28 mei 2008 betreffende het opleggen van eisen inzake onderzoek en informatie aan de importeurs en fabrikanten van bepaalde stoffen die persistent, bioaccumulerend en toxisch kunnen zijn en in de Europese Inventaris van bestaande chemische handelsstoffen worden vermeld, overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad

Verordening (EG) nr. 466/2008 van de Commissie van 28 mei 2008 betreffende het opleggen van eisen inzake onderzoek en informatie aan de importeurs en fabrikanten van bepaalde prioriteitstoffen overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad inzake de beoordeling en de beperking van de risico's van bestaande stoffen

Richtlijn 2008/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 tot wijziging van Richtlijn 2006/66/EG inzake batterijen en accu’s, alsook afgedankte batterijen en accu’s, inzake het op de markt brengen van batterijen en accu’s

1.11.2010

11/2010

29.1.2010

22.4.2010 PB L 101, blz. 21

Suppl. nr. 19, blz. 21

Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap

1.10.2010

12/2010

29.1.2010

22.4.2010 PB L 101, blz. 22

Suppl. nr. 19, blz. 23

Beschikking 2009/460/EG van de Commissie van 5 juni 2009 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke veiligheidsmethoden om te beoordelen of voldaan is aan de veiligheidsdoelen, als bedoeld in artikel 6 van Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad

Beschikking 2009/561/EG van de Commissie van 22 juli 2009 tot wijziging van Beschikking 2006/679/EG met betrekking tot de toepassing van de technische specificatie inzake interoperabiliteit voor het subsysteem besturing en seingeving van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem

1.10.2010

17/2010

1.3.2010

10.6.2010 PB L 143, blz. 1

Suppl. nr. 30, blz. 1

Verordening (EG) nr. 479/2007 van de Commissie van 27 april 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2076/2005 tot vaststelling van overgangsregelingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004, (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004

Verordening (EG) nr. 1243/2007 van de Commissie van 24 oktober 2007 tot wijziging van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong

Verordening (EG) nr. 1244/2007 van de Commissie van 24 oktober 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2074/2005 wat betreft uitvoeringsmaatregelen voor bepaalde voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong en tot vaststelling van specifieke voorschriften betreffende de officiële controles voor de keuring van vlees

Verordening (EG) nr. 1245/2007 van de Commissie van 24 oktober 2007 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2075/2005 wat betreft het gebruik van vloeibare pepsine voor de detectie van Trichinella in vlees

Verordening (EG) nr. 1246/2007 van de Commissie van 24 oktober 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2076/2005 wat betreft de verlenging van de overgangsperiode voor de exploitanten van levensmiddelenbedrijven die voor menselijke consumptie bestemde visolie invoeren

Verordening (EG) nr. 1441/2007 van de Commissie van 5 december 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2073/2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen

1.5.2010

18/2010

1.3.2010

10.6.2010 PB L 143, blz. 4

Suppl. nr. 30, blz. 4

Verordening (EG) nr. 301/2008 van de Raad van 17 maart 2008 tot aanpassing van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 882/2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn

Verordening (EG) nr. 737/2008 van de Commissie van 28 juli 2008 tot aanwijzing van de communautaire referentielaboratoria voor ziekten bij schaaldieren, rabiës en rundertuberculose, tot vaststelling van aanvullende verantwoordelijkheden en taken van de communautaire referentielaboratoria voor rabiës en rundertuberculose en tot wijziging van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad

Verordening (EG) nr. 1019/2008 van de Commissie van 17 oktober 2008 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenhygiëne

Verordening (EG) nr. 1020/2008 van de Commissie van 17 oktober 2008 tot wijziging van de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong en Verordening (EG) nr. 2076/2005, wat betreft identificatiemerken, rauwe melk en zuivelproducten, eieren en eiproducten en bepaalde visserijproducten

Verordening (EG) nr. 1021/2008 van de Commissie van 17 oktober 2008 tot wijziging van de bijlagen I, II en III bij Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong en Verordening (EG) nr. 2076/2005, wat betreft levende tweekleppige weekdieren, bepaalde visserijproducten en personeel dat bijstand verleent bij officiële controles in slachthuizen

Verordening (EG) nr. 1022/2008 van de Commissie van 17 oktober 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2074/2005 wat betreft de grenswaarden voor totale vluchtige-basestikstof (TVB-N)

Verordening (EG) nr. 1023/2008 van de Commissie van 17 oktober 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2076/2005 wat betreft de verlenging van de overgangsperiode voor de exploitanten van levensmiddelenbedrijven die voor menselijke consumptie bestemde visolie invoeren

Verordening (EG) nr. 1029/2008 van de Commissie van 20 oktober 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de bijwerking van een verwijzing naar bepaalde Europese normen

Verordening (EG) nr. 1250/2008 van de Commissie van 12 december 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2074/2005 wat betreft de certificeringsvoorschriften voor de invoer van visserijproducten, levende tweekleppige weekdieren, stekelhuidigen, manteldieren en mariene buikpotigen bestemd voor menselijke consumptie

Beschikking 2008/337/EG van de Commissie van 24 april 2008 tot wijziging van Beschikking 2006/968/EG van de Commissie tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad wat betreft richtsnoeren en procedures voor de elektronische identificatie van schapen en geiten

Beschikking 2008/654/EG van de Commissie van 24 juli 2008 betreffende richtsnoeren om de lidstaten te helpen bij het opstellen van het jaarverslag over het geïntegreerde meerjarige nationale controleplan als bedoeld in Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad

1.5.2010

19/2010

12.3.2010

10.6.2010 PB L 143, blz. 8

Suppl. nr. 30, blz. 9

Verordening (EG) nr. 832/2007 van de Commissie van 16 juli 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 197/2006 wat betreft het gebruik van voormalige voedingsmiddelen en de verlenging van de geldigheidsduur van de overgangsmaatregelen met betrekking tot dergelijke voedingsmiddelen

Verordening (EG) nr. 829/2007 van de Commissie van 28 juni 2007 tot wijziging van de bijlagen I, II, VII, VIII, X en XI bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het in de handel brengen van bepaalde dierlijke bijproducten

Verordening (EG) nr. 1432/2007 van de Commissie van 5 december 2007 tot wijziging van de bijlagen I, II en VI bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het merken en het vervoer van dierlijke bijproducten

Verordening (EG) nr. 1576/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 92/2005 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad voor wat betreft de methoden voor de verwijdering of het gebruik van dierlijke bijproducten

1.5.2010

23/2010

12.3.2010

10.6.2010 PB L 143, blz. 16

Suppl. nr. 30, blz. 19

Richtlijn 96/3/Euratom, EGKS, EG van de Commissie, Richtlijn 98/28/EG van de Commissie en Richtlijn 2004/4/EG van de Commissie worden opnieuw in de EER-Overeenkomst opgenomen

1.5.2010

27/2010

12.3.2010

10.6.2010 PB L 143, blz. 20

Suppl. nr. 30, blz. 26

Verordening (EG) nr. 303/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot instelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van bedrijven en personeel betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevat

Verordening (EG) nr. 304/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de certificering van bedrijven en personeel op het gebied van stationaire brandbeveiligingssystemen en brandblusapparaten die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevatten

Verordening (EG) nr. 305/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de certificering van personeel voor de terugwinning van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen uit hoogspanningsschakelaars

Verordening (EG) nr. 306/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de certificering van personeel voor de terugwinning van bepaalde oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen uit apparatuur

Verordening (EG) nr. 307/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen voor opleidingsprogramma’s en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van opleidingsgetuigschriften voor personeel op het gebied van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevattende klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen

Verordening (EG) nr. 308/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van het model voor de kennisgeving van opleidings- en certificeringsprogramma’s van de lidstaten

1.11.2010

29/2010

12.3.2010

10.6.2010 PB L 143, blz. 24

Suppl. nr. 30, blz. 31

Richtlijn 2008/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van Richtlijn 2004/49/EG inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen (spoorwegveiligheidsrichtlijn)

1.10.2010


16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 341/39


Lijst van de door IJsland en Noorwegen erkende natuurlijke mineraalwaters

(Deze tekst annuleert en vervangt de tekst die is bekendgemaakt in PB C 28 van 4.2.2010, blz. 24 en EER-supplement nr. 5 van 4.2.2010, blz. 1)

2010/C 341/09

Overeenkomstig artikel 1 van Richtlijn 2009/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de exploitatie en het in de handel brengen van natuurlijk mineraalwater (1), zoals opgenomen in punt 54zzzzd van Hoofdstuk XII van Bijlage II van de EER-Overeenkomst, zal een lijst van erkende soorten natuurlijk mineraalwater worden bekendgemaakt.

Lijst van de door IJsland erkende soorten natuurlijk mineraalwater

Handelsbenaming

Naam van de bron

Plaats van exploitatie

Icelandic Glacial

Ölfus Spring

Hlíðarendi, Ölfus, Selfoss


Lijst van de door Noorwegen erkende soorten natuurlijk mineraalwater

Handelsbenaming

Naam van de bron

Plaats van exploitatie

Best naturlig mineralvann

Kastbrekka

Kambrekka/Trondheim

Bonaqua Silver

Telemark kilden

Fyresdal

Farris

Kong Olavs kilde

Larvik

Fjellbekk

Ivar Aasen kilde

Volda

Isbre

Isbre kilden

Buhaugen, Osa, Ulvik

Isklar

Isklar kildene

Vikebygd i Ullensvang

Modal

Modal kilden

Fyresdal

Naturlig mineralvann fra Villmark kilden på Rustad Gård

Villmark kilden på Rustad gård

Rustad/Elverum

Olden

Blåfjell kilden

Olderdalen

Osa

Osa kilden

Ulvik/Hardanger


(1)  PB L 164 van 26.6.2009, blz. 45.


V Adviezen

BESTUURLIJKE PROCEDURES

Europese Commissie

16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 341/40


Oproep tot het indienen van voorstellen — EACEA/41/10 voor de tenuitvoerlegging van Erasmus Mundus 2009-2013

2010/C 341/10

Actie 1 — Gezamenlijke programma’s

Actie 2 — Partnerschappen

Actie 3 — Bevordering van het hoger onderwijs in Europa

PROGRAMMADOELSTELLINGEN

Het Erasmus Mundusprogramma heeft als algemeen doel de kwaliteit van het hoger onderwijs in Europa te bevorderen, de loopbaanperspectieven van studenten te verbeteren en het interculturele begrip te bevorderen door samenwerking met derde landen in overeenstemming met de EU-doelstellingen voor extern beleid teneinde bij te dragen tot een duurzame ontwikkeling van derde landen op het gebied van hoger onderwijs.

De specifieke doelstellingen van het programma zijn:

bevorderen van de gestructureerde samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs en het aanbieden van hoger onderwijs van betere kwaliteit met een duidelijke Europese toegevoegde waarde, die zowel binnen als buiten de Europese Unie aantrekkelijk is, met de bedoeling expertisecentra te creëren;

bijdragen aan de wederzijdse verrijking van samenlevingen door de kwalificaties van mannen en vrouwen uit te breiden, zodat zij over geschikte vaardigheden beschikken, vooral met het oog op de arbeidsmarkt, en ruimdenkend zijn en internationale ervaring hebben opgedaan, door de mobiliteit te bevorderen van de meest getalenteerde studenten en universiteitsmedewerkers uit derde landen om in de Europese Unie kwalificaties en/of ervaring te verwerven enerzijds en van de meest getalenteerde Europese studenten en universiteitsmedewerkers om in derde landen kwalificaties en/of ervaring te verwerven anderzijds;

bijdragen aan de ontwikkeling van het menselijke potentieel en het vermogen tot internationale samenwerking van instellingen voor hoger onderwijs in derde landen, door het bevorderen van de mobiliteit tussen de Europese Unie en derde landen;

de toegankelijkheid, het profiel en de zichtbaarheid van het Europese hoger onderwijs in de wereld verbeteren en de aantrekkingskracht ervan verhogen voor onderdanen van derde landen en burgers van de Unie.

De programmagids van Erasmus Mundus en de bijbehorende aanvraagformulieren voor de drie acties zijn beschikbaar op het volgende adres:

http://eacea.ec.europa.eu/erasmus_mundus/funding/higher_education_institutions_en.php

A.   Actie 1 — Gezamenlijke Programma’s van Erasmus Mundus

Met deze actie wordt getracht de samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs en de wetenschappelijke staf in Europa en derde landen aan te moedigen, zodat er toonaangevende wetenschappelijke centra met hooggeschoold personeel tot stand kunnen komen. De actie bestaat uit twee onderdelen:

Actie 1A — Erasmus Mundusmasteropleidingen (EMMC’s); en

Actie 1B — Erasmus Mundus Gezamenlijke Doctoraatsprogramma’s (EMJD’s);

die tot doel hebben steun te bieden aan postdoctoraalprogramma’s van uitmuntende academische kwaliteit, ontwikkeld door consortia van Europese universiteiten en, indien van toepassing, universiteiten in derde landen, die zouden kunnen bijdragen tot grotere zichtbaarheid en aantrekkelijkheid van het hoger onderwijs in Europa. Dergelijke gezamenlijke programma’s moeten de mobiliteit tussen de universiteiten die deelnemen in de consortia vergroten en leiden tot de toekenning van erkende gezamenlijke, dubbele of meervoudige graden.

A.1.   Subsidiabele deelnemers en samenstelling van consortia

De voorwaarden voor subsidiabele deelnemers en de consortiumsamenstelling worden nader gespecificeerd in de programmagids in rubriek 4.2.1 voor actie 1A en in rubriek 5.2.1 voor actie 1B.

A.2.   Subsidiabele activiteiten

De subsidiabele activiteiten worden nader gespecificeerd in de programmagids in rubriek 4.2.2 voor actie 1A en in rubriek 5.2.2 voor actie 1B. Voor deze oproep zijn geen prioriteiten voor bepaalde thema’s vastgesteld.

A.3.   Gunningscriteria

Aanvragen voor actie 1A en 1B worden aan de onderstaande toekenningscriteria getoetst.

Actie 1A — Erasmus Mundusmasteropleidingen (EMMC’s)

Criteria

Weging

1.

Academische kwaliteit

30 %

2.

Integratie van opleidingen

25 %

3.

Beheer van opleidingen en maatregelen inzake zichtbaarheid en duurzaamheid

20 %

4.

Studentenfaciliteiten en follow-up

15 %

5.

Kwaliteitsborging en evaluatie

10 %

Totaal

100 %

Actie 1B — Erasmus Mundus Gezamenlijke Doctoraatsprogramma’s (EMJD’s);

Criteria

Weging

1.

Academische en onderzoekskwaliteit

25 %

2.

Ervaring met partnerschappen en partnerschapsamenstelling

25 %

3.

Europese integratie en werking van het programma

20 %

4.

Voorzieningen voor kandidaten aan wie een EMJD-beurs is toegekend

15 %

5.

Beheer, duurzaamheid en kwaliteitsborging van het programma

15 %

Totaal

100 %

A.4.   Begroting

Deze oproep tot het indienen van voorstellen heeft geen rechtstreekse gevolgen voor de begroting van 2011. De oproep beoogt de selectie:

voor actie 1A (EMMC’s): ongeveer 10 nieuwe aanvragen en maximaal 22 aanvragen voor verlenging;

voor actie 1B (EMJD’s): ongeveer 10 nieuwe aanvragen.

Voor elke geselecteerde aanvraag zal in de zomer van 2011 een kaderpartnerschapsovereenkomst voor de duur van vijf jaar worden afgesloten. Voor deze kaderovereenkomsten zullen jaarlijks, vanaf het academisch jaar 2012/2013, specifieke subsidieovereenkomsten worden toegekend, die enerzijds financiële steun behelzen aan de consortia die de gezamenlijke programma’s uitvoeren, en anderzijds een jaarlijks bepaald aantal individuele studiebeurzen aan masterstudenten, doctoraatskandidaten en wetenschappers uit de EU en uit derde landen.

A.5.   Uiterste datum indiening

De uiterste datum voor het indienen van voorstellen voor actie 1A Erasmus Mundusmasteropleidingen (EMMC’s) en voor actie 1B Erasmus Mundus Gezamenlijke Doctoraatsprogramma’s (EMJD’s) is vastgesteld op 29 april 2011 om 12.00 uur, centraal Europese tijd.

Het Uitvoerend Agentschap heeft een systeem opgezet waarmee aanvragen langs elektronische weg kunnen worden ingediend. Voor deze oproep tot het indienen van voorstellen moeten gegadigden hun aanvraag indienen via een elektronisch formulier dat vanaf februari 2011 beschikbaar is.

Het ingevulde elektronische formulier (met inbegrip van de bijbehorende bijlagen) geldt als definitieve aanvraag.

Alleen aanvragen die vóór de sluitingsdatum zijn ingediend en die in overeenstemming zijn met de op de relevante aanvraagformulieren aangegeven vereisten zullen worden aanvaard. Aanvragen die uitsluitend op papier, per fax of rechtstreeks via e-mail worden ingediend, worden niet in behandeling genomen.

Teneinde deskundigen met de juiste academische en onderzoeksexpertise te kunnen identificeren, wordt aanvragers voor actie 1A (Erasmus Mundusmasteropleidingen — EMMC’s) en 1B (Erasmus Mundus Gezamenlijke Doctoraatsprogramma’s — EMJD’s) verzocht een korte beschrijving van hun gezamenlijke programma in te dienen (maximum één bladzijde, met vermelding van de titel, de desbetreffende onderwijs/onderzoeksgebieden, de belangrijkste partners en een korte samenvatting van de programmastructuur en de hoofdkenmerken ervan), bij voorkeur één maand vóór de hierboven genoemde uiterste datum (d.w.z. uiterlijk op 31 maart 2011). Een model van dit samenvattingsformulier met informatie over de indieningsprocedure kan op het volgende adres worden gedownload:

http://eacea.ec.europa.eu/erasmus_mundus/funding/higher_education_institutions_en.php

B.   Actie 2 — Erasmus Mundus Partnerschappen

Deze actie heeft tot doel een gestructureerde samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs in Europa en derde landen te bevorderen door op alle studieniveaus de mobiliteit te stimuleren van studenten (bachelor en master), doctoraatskandidaten, onderzoekers en academische en administratieve medewerkers (regio’s en partijen omvatten niet noodzakelijk alle soorten mobiliteit).

Actie 2 — Erasmus Mundus Partnerschappen (EMA2) is opgesplitst in twee delen:

Erasmus Mundus Actie 2 — DEEL 1 — Partnerschappen met landen die onder het ENPI, DCI, EOF en IPA vallen (1) (het vroegere onderdeel Externe Samenwerking);

Erasmus Mundus Actie 2 — DEEL 2 — Partnerschappen met landen en gebieden die onder het instrument voor geïndustrialiseerde landen (ICI) vallen.

B.1.   Subsidiabele deelnemers en landen en partnerschapsamenstelling

De voorwaarden voor de subsidiabele deelnemers en de partnerschapsamenstelling worden nader gespecificeerd in de programmagids in rubriek 6.1.2.a voor EMA2-DEEL 1 en in rubriek 6.2.2.a voor EMA2-DEEL 2 alsook in de richtsnoeren voor de oproep tot het indienen van voorstellen EACEA 41/10 in rubriek 5.3.1 voor EMA2-DEEL 1 en in rubriek 5.3.2 voor EMA2-DEEL 2.

B.2.   Subsidiabele activiteiten

De subsidiabele activiteiten worden nader gespecificeerd in de programmagids van Erasmus Mundus 2009-2013 in rubriek 6.1.2.b voor EMA2-DEEL 1 en in rubriek 6.2.2.b voor EMA2-DEEL 2 alsook in de richtsnoeren voor de oproep tot het indienen van voorstellen EACEA 41/10 in rubriek 5.3.1 voor EMA2-DEEL 1 en in rubriek 5.3.2 voor EMA2-DEEL 2.

B.3.   Gunningscriteria

Aanvragen in het kader van EMA2-DEEL 1 worden aan de volgende toekenningscriteria getoetst:

Criteria

Weging

1.

Relevantie

25 %

2.

Kwaliteit

65 %

2.1.

Samenstelling van het partnerschap en samenwerkingsmechanismen

20 %

2.2.

Organisatie en tenuitvoerlegging van de mobiliteit

25 %

2.3.

Studenten/personeelsfaciliteiten en follow-up

20 %

3.

Duurzaamheid

10 %

Totaal

100 %

Aanvragen in het kader van EMA2-DEEL 2 worden aan de volgende toekenningscriteria getoetst:

Criteria

Weging

1.

Relevantie

25 %

2.

Bijdrage aan excellentie

25 %

3.

Kwaliteit

50 %

3.1.

Samenstelling van het partnerschap en samenwerkingsmechanismen

15 %

3.2.

Organisatie en tenuitvoerlegging van de mobiliteit

20 %

3.3.

Studenten/personeelsfaciliteiten en follow-up

15 %

Totaal

100 %

B.4.   Begroting  (2)

Het algehele bedrag dat onder deze oproep tot het indienen van voorstellen beschikbaar is gemaakt, bedraagt ongeveer 95,6 miljoen EUR. Gestreefd wordt naar een mobiliteitsstroom van minimaal 3 265 personen.

Het bedrag dat voor EMA2-DEEL 1 beschikbaar is gemaakt, bedraagt 89,3 miljoen EUR. Gestreefd wordt naar een mobiliteitsstroom van minimaal 3 125 personen.

Het bedrag dat voor EMA2-DEEL 2 beschikbaar is gemaakt, bedraagt 6,3 miljoen EUR. Gestreefd wordt naar een mobiliteitsstroom van minimaal 140 personen.

B.5.   Uiterste datum indiening

De uiterste datum van indiening is voor Erasmus Mundus Actie 2 — Partnerschappen vastgesteld op 29 april 2011 (datum poststempel).

Subsidieaanvragen moeten per aangetekend schrijven naar het volgende adres worden gezonden:

Uitvoerend Agentschap Onderwijs, audiovisuele media en cultuur

Call for proposals EACEA/41/10 — Action 2

t.a.v. de heer Joachim Fronia

BOUR 02/29

Bourgetlaan 1

1040 Brussel

BELGIË

Alleen aanvragen die vóór de sluitingsdatum zijn ingediend en die in overeenstemming zijn met de op het aanvraagformulier aangegeven vereisten zullen worden aanvaard. Aanvragen die uitsluitend per fax of e-mail worden ingediend, worden niet in behandeling genomen.

Indien een aanvrager meerdere verschillende aanvragen indient, moet elke aanvraag in een afzonderlijke omslag verzonden worden.

C.   Actie 3 — Bevordering van het hoger onderwijs in Europa

Deze actie heeft tot doel het hoger onderwijs in Europa te bevorderen via maatregelen die de aantrekkelijkheid, het profiel, het imago, de zichtbaarheid en de toegankelijkheid ervan verbeteren. Actie 3 ondersteunt transnationale initiatieven, studies, projecten, evenementen en andere activiteiten die verband houden met de internationale dimensie van alle aspecten van het hoger onderwijs. Dit betreft promotie, toegankelijkheid, kwaliteitsborging, de erkenning van studiepunten, de erkenning van Europese kwalificaties elders in de wereld en de onderlinge erkenning van kwalificaties met derde landen, leerplanontwikkeling, mobiliteit, de kwaliteit van de diensten, enz.

De activiteiten kunnen diverse vormen hebben (conferenties, seminars, workshops, studies, analysen, proefprojecten, prijzen, internationale netwerken, de productie van materiaal voor publicatie, de ontwikkeling van ICT-instrumenten, enz.) en overal ter wereld plaatsvinden.

C.1.   Subsidiabele deelnemers en samenstelling van consortia

De voorwaarden voor subsidiabele deelnemers en de consortiumsamenstelling worden nader gespecificeerd in de programmagids in rubriek 7.2.1.

C.2.   Subsidiabele activiteiten

De subsidiabele activiteiten worden nader gespecificeerd in de programmagids in rubriek 7.2.2.

Ten behoeve van deze oproep tot het indienen van voorstellen zouden projecten een van de volgende prioriteiten moeten nastreven:

bevordering van het Europese hoger onderwijs in bepaalde geografische gebieden (gebieden die tot nu toe minder sterk vertegenwoordigd waren in Erasmus Mundusprojecten, zoals Afrika en de geïndustrialiseerde landen, krijgen voorrang);

verbetering van de diensten voor internationale studenten en doctoraatskandidaten;

gestalte geven aan de internationale dimensie van kwaliteitsborging;

versterking van de banden van het Europees hoger onderwijs met wetenschappelijk onderzoek;

bevordering van Europese studiemogelijkheden voor doctoraatskandidaten;

bevordering van het Erasmus Mundusprogramma ten aanzien van Europese studenten.

Projecten die de volgende activiteiten behelzen, worden niet gefinancierd:

activiteiten die ten uitvoer worden gelegd in het kader van de internationalisering van de Thematische Netwerken van ERASMUS.

C.3.   Gunningscriteria

Aanvragen voor actie 3 worden aan de volgende toekenningscriteria getoetst:

Criteria

Weging

1.

Relevantie van het project voor het Eramus Mundusprogramma

25 %

2.

Het verwachte effect van het project om het Europese hoger onderwijs aantrekkelijker te maken in de wereld

25 %

3.

Regelingen voor de verspreiding van projectresultaten en -ervaringen, kwaliteitszorg, alsmede plannen inzake duurzaamheid en langetermijnexploitatie van resultaten

15 %

4.

Consortiumsamenstelling en samenwerkingsmechanismen

15 %

5.

Werkplan en begroting

20 %

Totaal

100 %

C.4.   Begroting  (3)

Deze oproep tot het indienen van voorstellen beoogt de selectie van een vijftal projecten. Het totale budget dat voor de medefinanciering van projecten in het kader van deze oproep tot het indienen van voorstellen is uitgetrokken, beloopt 1,3 miljoen EUR. De hoogte van de toegekende subsidies zal aanzienlijk variëren naargelang de omvang van de geselecteerde projecten (gewoonlijk tussen de 100 000 en 350 000 EUR). De financiële bijdrage van het Agentschap bedraagt maximaal 75 % van de totale subsidiabele kosten.

C.5.   Uiterste datum indiening

De uiterste datum voor het indienen van projectvoorstellen in het kader van actie 3 van Erasmus Mundus om het hoger onderwijs in Europa aantrekkelijker te maken, is vastgesteld op 29 april 2011.

Subsidieaanvragen moeten per aangetekend schrijven naar het volgende adres worden gezonden:

Uitvoerend Agentschap Onderwijs, audiovisuele media en cultuur

Call for proposals EACEA/41/10 — Action 3

t.a.v. de heer Joachim Fronia

BOUR 02/29

Bourgetlaan 1

1040 Brussel

BELGIË

Alleen aanvragen die vóór de sluitingsdatum zijn ingediend in overeenstemming met de op het aanvraagformulier aangegeven vereisten zullen worden aanvaard. Aanvragen die uitsluitend per fax of e-mail worden ingediend, worden niet in behandeling genomen.


(1)  

ENPI

Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument.

DCI

Financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking.

IPA

Instrument voor pretoetredingssteun.

EOF

Het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) is het voornaamste instrument voor het verlenen van Gemeenschapshulp aan ontwikkelingssamenwerking in het kader van de Overeenkomst van Cotonou: de „Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds”.

(2)  Dit bedrag geldt onder de voorwaarde dat de begroting voor 2011 van de Europese Unie is aangenomen.

(3)  Vgl. voetnoot 2.


Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO)

16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 341/46


AANKONDIGING VAN ALGEMEEN VERGELIJKEND ONDERZOEK

2010/C 341/11

Het Europees Bureau voor Personeelsselectie (EPSO) organiseert het algemeen vergelijkend onderzoek: EPSO/AST/112/10 — ASSISTENTEN (AST 3) op de volgende gebieden:

1.

Statistiek;

2.

Financiën/Boekhouding;

3.

Personele middelen;

4.

Informatie- en Communicatietechnologieën (ICT).

De aankondiging van het vergelijkend onderzoek wordt in 23 talen bekendgemaakt in Publicatieblad C 341 A van 16 december 2010.

Aanvullende informatie is beschikbaar op de website van EPSO: http://eu-careers.eu


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

16.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 341/47


Mededeling van de Franse regering in verband met Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen (1)

(Bericht betreffende de aanvraag voor een exclusieve opsporingsvergunning voor vloeibare of gasvormige koolwaterstoffen genaamd „Permis de Dicy”)

(Voor de EER relevante tekst)

2010/C 341/12

Bij verzoek van 21 juni 2010 heeft de onderneming Realm Energy International, waarvan de hoofdzetel gevestigd is te 2nd Floor, Berkeley Square House, Berkeley Square, London W1J 6BD, UNITED KINGDOM, voor een duur van vijf (5) jaar een exclusieve vergunning aangevraagd voor de opsporing van vloeibare of gasvormige koolwaterstoffen, genaamd „Permis de Dicy”, met een oppervlakte van ongeveer 705 km2, gelegen in een deel van de departementen Loiret en Yonne.

Het gebied waarop deze aanvraag betrekking heeft, heeft een omtrek die wordt gevormd door de meridianen en breedtecirkels die de hoekpunten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden, uitgaande van de meridiaan van Parijs:

Hoekpunt

Oosterlengte (graden)

Noorderbreedte (graden)

A

01,00

53,50

B

01,20

53,50

C

01,20

53,20

D

00,60

53,20

E

00,60

53,40

F

00,70

53,40

G

00,70

53,36

H

00,68

53,36

I

00,68

53,35

J

00,64

53,35

K

00,64

53,27

L

00,67

53,27

M

00,67

53,28

N

00,73

53,28

O

00,73

53,30

P

01,10

53,30

Q

01,10

53,40

R

01,00

53,40

Indiening van aanvragen en gunningscriteria

De indieners van de oorspronkelijke aanvraag en ondernemingen die aanvragen om eveneens in aanmerking te komen moeten voldoen aan de voorwaarden als omschreven in de artikelen 4 en 5 van Besluit nr. 2006-648 van 2 juni 2006 inzake mijnbouwtitels en vergunningen voor ondergrondse opslag (Staatsblad van de Franse Republiek van 3 juni 2006).

Geïnteresseerde bedrijven kunnen binnen een termijn van negentig dagen na de publicatie van deze mededeling verzoeken eveneens in aanmerking te komen voor deze vergunning, waarbij de procedure dient te worden gevolgd die is vermeld in de „Mededeling inzake het verkrijgen van mijnbouwtitels voor koolwaterstoffen in Frankrijk”, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 374 van 30 december 1994, blz. 11, en vastgesteld bij Besluit nr. 2006-648 van 2 juni 2006 inzake mijnbouwtitels en vergunningen voor ondergrondse opslag (Staatsblad van de Franse Republiek van 3 juni 2006).

De aanvragen om eveneens in aanmerking te komen moeten worden gericht aan de minister belast met het mijnwezen op het onderstaande adres. Besluiten inzake de oorspronkelijke aanvraag en de aanvragen om eveneens in aanmerking te komen worden genomen binnen een termijn van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst door de Franse autoriteiten van de oorspronkelijke aanvraag, dat wil zeggen uiterlijk op 21 augustus 2010.

Voorwaarden en eisen betreffende de uitoefening en beëindiging van de opsporingsactiviteit

De aandacht van ondernemingen met belangstelling wordt gevestigd op de artikelen 79 en 79.1 van de mijnbouwcode en op Besluit nr. 2006-649 van 2 juni 2006 betreffende de uitoefening van mijnbouwwerkzaamheden, werkzaamheden voor ondergrondse opslag en de politie voor mijnbouw en ondergrondse opslag (Staatsblad van de Franse Republiek van 3 juni 2006).

Nadere informatie kan worden verkregen op het volgende adres: Ministère de l'Écologie, de l'Énergie, du Développement durable et de la Mer:

Direction générale de l'énergie et du climat, direction de l’énergie, sous-direction de la sécurité d’approvisionnement et nouveaux produits énergétiques, bureau exploration et production des hydrocarbures, Grande Arche de la Défense — Paroi Nord, 92055 La Défense Cedex, FRANCE (Tel. +33 140819529).

Alle bovengenoemde wettelijke en administratieve bepalingen kunnen worden geraadpleegd op de website van Légifrance: http://www.legifrance.gouv.fr


(1)  PB L 164 van 30.6.1994, blz. 3.