ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2010.234.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 234

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

53e jaargang
28 augustus 2010


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2010/C 234/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 221 van 14.8.2010

1

 

V   Adviezen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2010/C 234/02

Zaak C-139/07 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 29 juni 2010 — Europese Commissie/Technische Glaswerke Ilmenau GmbH, Republiek Finland, Koninkrijk Zweden (Hogere voorziening — Toegang tot documenten van de instellingen — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Documenten betreffende controleprocedures inzake staatssteun — Uitzondering met betrekking tot bescherming van doel van onderzoeken — Verplichting van betrokken instelling om concreet en individueel onderzoek te verrichten van inhoud van in verzoek om toegang bedoelde documenten)

2

2010/C 234/03

Zaak C-441/07 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 29 juni 2010 — Europese Commissie/Alrosa Company Ltd (Hogere voorziening — Machtspositie — Verordening (EG) nr. 1/2003 — Wereldmarkt voor ruwe diamant — Individuele toezeggingen van onderneming om niet langer ruwe diamanten van andere onderneming te kopen — Beschikking waarbij individuele toezeggingen van onderneming verbindend worden verklaard en procedure wordt beëindigd)

3

2010/C 234/04

Zaak C-28/08 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 29 juni 2010 — Europese Commissie/The Bavarian Lager Co. Ltd, Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (ETGB) (Hogere voorziening — Toegang tot documenten van instellingen — Document betreffende vergadering in kader van niet-nakomingsprocedure — Bescherming van persoonsgegevens — Verordening (EG) nr. 45/2001 — Verordening (EG) nr. 1049/2001)

3

2010/C 234/05

Zaak C-171/08: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 juli 2010 — Europese Commissie/Republiek Portugal (Niet-nakoming — Artikelen 56 EG en 43 EG — Vrij verkeer van kapitaal — Preferente aandelen (golden shares) van Portugese Staat in Portugal Telecom SGPS SA — Beperkingen van verwerving van deelnemingen en van bestuur van geprivatiseerde vennootschap — Overheidsmaatregel)

4

2010/C 234/06

Zaak C-194/08: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Susanne Gassmayr/Bundesminister für Wissenschaft und Forschung (Sociale politiek — Richtlijn 92/85/EEG — Tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van verbetering van veiligheid en gezondheid op werk van werkneemsters tijdens zwangerschap, na bevalling en tijdens lactatie — Artikelen 5, lid 3, en 11, punten 1 tot en met 3 — Rechtstreekse werking — Werkneemster die tijdens haar zwangerschap van arbeid wordt vrijgesteld — Werkneemster met zwangerschapsverlof — Recht op betaling van beschikbaarheidsdiensttoelage)

4

2010/C 234/07

Zaak C-334/08: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 8 juli 2010 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Eigen middelen van Unie — Weigering om eigen middelen in verband met bepaalde onrechtmatige douanevergunningen ter beschikking van Unie te stellen — Overmacht — Frauduleuze handeling van douaneautoriteiten — Aansprakelijkheid van lidstaten — Rechtmatigheid van opneming van vastgestelde rechten in specifieke boekhouding)

5

2010/C 234/08

Zaak C-393/08: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 1 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale del Lazio — Italië) — Emanuela Sbarigia/Azienda USL RM/A, Comune di Roma, Assiprofar-Associazione Sindacale Proprietari Farmacia, Ordine dei Farmacisti della Provincia di Roma (Nationale wetgeving inzake openingsuren en sluitingsdagen van apotheken — Vrijstelling — Beslissingsbevoegdheid van bevoegde autoriteiten)

6

2010/C 234/09

Zaak C-407/08 P: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 juli 2010 — Knauf Gips KG, voorheen Gebr. Knauf Westdeutsche Gipswerke KG/Europese Commissie (Hogere voorziening — Mededingingsregelingen — Gipsplaten — Toegang tot dossier — Belastende en ontlastende bewijzen — Begrip onderneming — Economische eenheid — Vennootschap aansprakelijk voor handelen van economische eenheid — Voor het eerst in de rechterlijke procedure opgeworpen argument)

6

2010/C 234/10

Zaak C-428/08: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank ’s-Gravenhage — Nederland) — Monsanto Technology LLC/Cefetra BV, Cefetra Feed Service BV, Cefetra Futures BV, Alfred C. Toepfer International GmbH (Industriële en commerciële eigendom — Rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen — Richtlijn 98/44/EG — Artikel 9 — Octrooi dat voortbrengsel beschermt dat uit genetische informatie bestaat of zulke informatie bevat — Materiaal waarin voortbrengsel is opgenomen — Bescherming — Voorwaarden)

7

2010/C 234/11

Zaak C-442/08: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 1 juli 2010 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland (Niet-nakoming — Associatieovereenkomst EEG-Hongarije — Controle achteraf — Niet-naleving van oorsprongsregels — Beslissing van autoriteiten van land van uitvoer — Beroep in rechte — Controlemissie van Commissie — Douanerechten — Navordering — Eigen middelen — Terbeschikkingstelling — Vertragingsrente)

8

2010/C 234/12

Gevoegde zaken C-447/08 en C-448/08: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 8 juli 2010 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Svea hovrätt — Zweden) — Strafzaken tegen Otto Sjöberg (C-447/08), Anders Gerdin (C-448/08) (Vrij verrichten van diensten — Kansspelen — Exploitatie van kansspelen via internet — Promoten van in andere lidstaten georganiseerde kansspelen — Aan openbare organisaties of organisaties zonder winstoogmerk voorbehouden activiteiten — Strafsancties)

8

2010/C 234/13

Zaak C-471/08: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Helsingin käräjäoikeus — Finland) — Sanna Maria Parviainen/Finnair Oyj (Sociale politiek — Richtlijn 92/85/EEG — Bescherming van veiligheid en gezondheid op werk van werkneemsters tijdens zwangerschap, na bevalling en tijdens lactatie — Artikelen 5, lid 2, en 11, punt 1 — Tijdens zwangerschap tijdelijk naar andere arbeidsplaats overgeplaatste werkneemster — Verplichte overplaatsing wegens risico voor haar veiligheid en gezondheid en die van haar kind — Lagere bezoldiging dan gemiddelde bezoldiging vóór die overplaatsing — Vroegere bezoldiging bestaande uit maandsalaris en diverse toelagen — Berekening van salaris waarop zwangere werkneemster recht heeft gedurende tijdelijke overplaatsing)

9

2010/C 234/14

Zaak C-526/08: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 29 juni 2010 — Europese Commissie/Groothertogdom Luxemburg (Niet-nakoming — Ontvankelijkheid — Non bis in idem — Gezag van gewijsde — Artikelen 226 EG en 228 EG — Artikel 29 van Reglement voor procesvoering — Procestaal — Richtlijn 91/676/EEG — Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen — Onverenigbaarheid van nationale maatregelen met bepalingen over periodes waarin, voorwaarden waaronder en methoden waarmee meststoffen op of in bodem worden gebracht — Minimumopslagcapaciteit voor dierlijke mest — Verbod van op of in bodem brengen van mest op steile hellingen — Technieken waarmee kan worden verzekerd dat mest gelijkmatig en efficiënt op of in bodem wordt gebracht)

10

2010/C 234/15

Zaak C-558/08: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Portakabin Ltd, Portakabin BV/Primakabin BV (Merken — Reclame op internet via zoekwoorden (keyword advertising) — Richtlijn 89/104/EEG — Artikelen 5 tot en met 7 — Weergave van advertenties op basis van zoekwoord dat gelijk is aan merk — Weergave van advertenties op basis van zoekwoorden die met kleine verschrijvingen merk afbeelden — Reclame voor tweedehands waren — Door merkhouder vervaardigde en in handel gebrachte waren — Uitputting van aan merk verbonden recht — Aanbrenging van etiketten met naam van wederverkoper en verwijdering van die waarop merk is aangebracht — Reclame op basis van merk van ander voor tweedehands waren, waaronder, naast door merkhouder vervaardigde waren, waren van andere herkomst)

10

2010/C 234/16

Zaak C-35/09: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — Ministero dell’Economia e delle Finanze, Agenzia delle Entrate/Paolo Speranza (Indirecte belastingen — Belasting op vermeerdering van vennootschappelijk kapitaal — Artikel 4, lid 1, sub c, van richtlijn 69/335/EEG — Nationale wettelijke regeling die registratie van akte van vermeerdering van vennootschappelijk kapitaal aan belasting onderwerpt — Hoofdelijke verbondenheid van begunstigde vennootschap en notaris — Geen daadwerkelijke kapitaalinbreng — Beperking van bewijs)

11

2010/C 234/17

Zaak C-99/09: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 1 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy — Republiek Polen) — Polska Telefonia Cyfrowa sp. z o.o./Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej (Telecommunicatiediensten — Richtlijn 2002/22/EG — Artikel 30, lid 2 — Telefoonnummerportabiliteit — Bevoegdheid van nationale regelgevende instanties — Door consument te betalen directe kosten — Ontmoedigende werking — Doorberekening van kosten)

12

2010/C 234/18

Zaak C-233/09: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 1 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Antwerpen — België) — Gerhard Dijkman, Maria Dijkman-Lavaleije/Belgische Staat (Vrij verrichten van diensten — Vrij verkeer van kapitaal — Directe belastingen — Verschil in behandeling naargelang van plaats van investering of belegging)

13

2010/C 234/19

Zaak C-246/09: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 8 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Hamburg — Duitsland) — Susanne Bulicke/Deutsche Büro Service GmbH (Richtlijn 2000/78/EG — Artikelen 8 en 9 — Nationale procedure ter verzekering van naleving van uit richtlijn voortvloeiende verplichtingen — Beroepstermijn — Gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel — Standstill-beginsel)

13

2010/C 234/20

Zaak C-343/09: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 8 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk) — Afton Chemical Limited/Secretary of State for Transport (Prejudiciële verwijzing — Geldigheid — Richtlijn 2009/30/EG — Artikel 1, lid 8 — Richtlijn 98/70/EG — Artikel 8 bis — Luchtverontreiniging — Brandstoffen — Gebruik van metaalhoudende additieven in brandstoffen — Maximumgehalte aan methylcyclopentadieen-mangaan-tricarbonyl (MMT) — Etikettering — Impactstudie — Kennelijk onjuiste beoordeling — Voorzorgsbeginsel — Evenredigheid — Gelijke behandeling — Rechtszekerheid — Ontvankelijkheid)

14

2010/C 234/21

Zaak C-363/09: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 1 juli 2010 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Richtlijn 91/414/EEG — Gewasbeschermingsmiddelen — Aanvraag van toelating voor op markt brengen — Bescherming van gegevens)

15

2010/C 234/22

Zaak C-550/09: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 29 juni 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf — Duitsland) — Strafzaak tegen E, F (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met oog op strijd tegen terrorisme — Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB — Verordening (EG) nr. 2580/2001 — Artikelen 2 en 3 — Plaatsing van organisatie op lijst van bij terroristische daden betrokken personen, groepen en entiteiten — Overmaking aan organisatie door haar leden van opbrengsten van geldinzamelingsacties en verkoop van publicaties)

15

2010/C 234/23

Zaak C-211/10 PPU: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Doris Povse/Mauro Alpago (Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Huwelijkszaken en ouderlijke verantwoordelijkheid — Verordening (EG) nr. 2201/2003 — Ongeoorloofde overbrenging van kind — Voorlopige maatregelen ten aanzien van ouderlijke beslissingsbevoegdheid — Gezagsrecht — Beslissing die terugkeer van kind met zich brengt — Tenuitvoerlegging — Bevoegdheid — Prejudiciële spoedprocedure)

16

2010/C 234/24

Zaak C-517/08 P: Beschikking van het Hof van 15 april 2010 — Makhteshim-Agan Holding BV, Alfa Agricultural Supplies SA, Aragonesas Agro, SA/Europese Commissie, Bayer CropScience AG, European Crop Protection Association (ECPA), Koninkrijk Spanje (Hogere voorziening — Richtlijn 91/414/EEG — Niet-opneming van endosulfan in bijlage I bij voornoemde richtlijn — Intrekking van vergunning voor in handel brengen — Hogere voorziening kennelijk ongegrond)

17

2010/C 234/25

Zaak C-39/09 P: Beschikking van het Hof van 22 maart 2010 — Société des plantations de Mbanga SA (SPM)/Raad van de Europese Unie, Europese Commissie (Hogere voorziening — Artikel 119 van Reglement voor procesvoering van Hof — Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap — Gemeenschappelijke ordening der markten in sector bananen — Regeling voor invoer van bananen uit ACS-landen in Gemeenschap — Schade die onafhankelijke producent beweerdelijk heeft geleden — Niet-eerbiediging van mededingingsregels op gebied van gemeenschappelijk landbouwbeleid — Schending van algemene rechtsbeginselen, met name van beginsel van behoorlijk bestuur — Hogere voorziening kennelijk niet ontvankelijk of kennelijk ongegrond)

17

2010/C 234/26

Zaak C-91/09: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 26 maart 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Eis.de GmbH/BBY Vertriebsgesellschaft mbH (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering — Merken — Internet — Reclame op basis van trefwoorden (keyword advertising) — Tonen van advertenties van concurrent van houder van merk op basis van trefwoord dat gelijk is aan dat merk — Richtlijn 89/104/EEG — Artikel 5, lid 1, sub a)

18

2010/C 234/27

Zaak C-193/09 P: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 4 maart 2010 — Kaul GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Bayer AG (Hogere voorziening — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ARCOL — Oppositie door houder van gemeenschapswoordmerk CAPOL — Uitvoering door BHIM van arrest tot vernietiging van beslissing van een van zijn kamers van beroep — Recht om te worden gehoord — Verwarringsgevaar — Minimaal vereiste mate van overeenstemming van merken — Afwijzing wegens kennelijke niet-relevantie van voor kamer van beroep overgelegde nieuwe gegevens — Artikelen 8, lid 1, sub b, 61, lid 2, 63, lid 6, 73, tweede volzin, en 74, lid 2, van verordening nr. 40/94)

18

2010/C 234/28

Zaak C-332/09 P: Beschikking van het Hof van 23 april 2010 — Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)/Frosch Touristik GmbH, DSR touristik GmbH (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 40/94 — Gemeenschapswoordmerk FLUGBÖRSE — Nietigheidsprocedure — Voor onderzoek van absolute nietigheidsgrond relevante datum)

19

2010/C 234/29

Zaak C-451/09 P: Beschikking van het Hof van 12 mei 2010 — Pigasos Alieftiki Naftiki Etaireia/Raad van de Europese Unie, Europese Commissie (Hogere voorziening — Niet-contractuele aansprakelijkheid — Bewijs van communautaire oorsprong van producten gevangen door aan vennootschap naar Grieks recht toebehorend vaartuig — Verzuim om bepalingen vast te stellen op grond waarvan douaneautoriteiten van lidstaten andere door derde staat opgestelde documenten dan formulier T2M kunnen aanvaarden)

19

2010/C 234/30

Zaak C-514/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 11 december 2009 door Hubert Ségaud tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 29 oktober 2009 in zaak T-249/09, Ségaud/Commissie

20

2010/C 234/31

Zaak C-214/10: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Hamm (Duitsland) op 4 mei 2010 — KHS AG/Winfried Schulte

20

2010/C 234/32

Zaak C-244/10: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 19 mei 2010 — Mesopotamia Broadcast A/S METV/Bondsrepubliek Duitsland

20

2010/C 234/33

Zaak C-245/10: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 19 mei 2010 — ROJ TV A/S/Bondsrepubliek Duitsland

21

2010/C 234/34

Zaak C-250/10: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) op 20 mei 2010 — Haltergemeinschaft LBL GbR/Hauptzollamt Düsseldorf

21

2010/C 234/35

Zaak C-263/10: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunalul Gorj (Roemenië) op 27 mei 2010 — Iulian Andrei Nisipeanu/Direcția Generală a Finanțelor Publice Gorj, Administrația Finanțelor Publice Târgu-Cărbunești, Administrația Fondului pentru Mediu

22

2010/C 234/36

Zaak C-271/10: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State van België op 31 mei 2010 — Vereniging van Educatieve en Wetenschappelijke Auteurs (VEWA) tegen Belgische Staat

22

2010/C 234/37

Zaak C-280/10: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 4 juni 2010 — Kopalnia Odkrywkowa Polski Trawertyn P. Granatowicz, M. Wąsiewicz Spółka jawna/Dyrektor Izby Skarbowej w Poznaniu

23

2010/C 234/38

Zaak C-281/10 P: Hogere voorziening ingesteld op 4 juni 2010 door PepsiCo, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 18 maart 2010 in zaak T-9/07, Grupo Promer Mon Graphic SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), PepsiCo, Inc.

23

2010/C 234/39

Zaak C-282/10: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 7 juni 2010 — Maribel Dominguez/Centre informatique du Centre Ouest Atlantique, Préfet de la région Centre

24

2010/C 234/40

Zaak C-283/10: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casație și Justiție (Roemenië) op 7 juni 2010 — Circul Globus București (Circ & Variete Globus București)/Uniunea Compozitorilor și Muzicologilor din România — Asociația pentru Drepturi de Autor — U.C.M.R. — A.D.A

25

2010/C 234/41

Zaak C-299/10: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Judicial de Amares (Portugal) op 17 juni 2010 — Cristiano Marques Vieira/Companhia de Seguros Tranquilidade SA

25

2010/C 234/42

Zaak C-300/10: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal da Relação de Guimarães (Portugal) op 17 juni 2010 — Vítor Hugo Marques Almeida/Companhia de Seguros Fidelidade-Mundial SA, Jorge Manuel da Cunha Carvalheira, Paulo Manuel Carvalheira, Fundo de Garantia Automóvel

26

2010/C 234/43

Zaak C-305/10: Beroep ingesteld op 25 juni 2010 — Europese Commissie/Groothertogdom Luxemburg

26

2010/C 234/44

Zaak C-310/10: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Bacău (Roemenië) op 29 juni 2010 — Ministerul Justiției și Libertăților Cetățenești/Ștefan Agafiței e.a.

27

2010/C 234/45

Zaak C-316/10: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vestre Landsret (Denemarken) op 1 juli 2010 — Danske Svineproducenter/Justitsministeriet

28

2010/C 234/46

Zaak C-342/10: Beroep ingesteld op 7 juli 2010 — Europese Commissie/Republiek Finland

28

2010/C 234/47

Zaak C-343/10: Beroep ingesteld op 7 juli 2010 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

29

2010/C 234/48

Zaak C-349/10 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 juli 2010 door Claro, S.A. tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 28 april 2010 in zaak T-225/09, Claro, S.A./BHIM en Telefónica, S.A.

29

2010/C 234/49

Zaak C-566/08: Beschikking van de president van het Hof van 25 februari 2010 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie

30

2010/C 234/50

Zaak C-572/08: Beschikking van de president van de Eerste kamer van het Hof van 6 mei 2010 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek

30

2010/C 234/51

Zaak C-147/09: Beschikking van de president van het Hof van 29 april 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Wien — Oostenrijk) — Ronald Seunig/Maria Hölzel

30

 

Gerecht

2010/C 234/52

Zaak T-331/06: Arrest van het Gerecht van 8 juli 2010 — Evropaïki Dynamiki/EMA (Overheidsopdrachten voor diensten — Aanbestedingsprocedure van EMA — Verrichting van IT-adviesdiensten — Afwijzing van offerte — Beroep tot nietigverklaring — Bevoegdheid van Gerecht — In bestek vastgestelde gunningscriteria — Subcriteria — Kennelijk onjuiste beoordeling — Motiveringsplicht)

31

2010/C 234/53

Zaak T-12/08 P-RENV-RX: Arrest van het Gerecht van 8 juli 2010 — M/EMEA (Hogere voorziening — Openbare dienst — Heronderzoek van arrest van Gerecht — Geding in staat van wijzen)

31

2010/C 234/54

Zaak T-85/08: Arrest van het Gerecht van 9 juli 2010 — Exalation/BHIM (Vektor-Lycopin) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Vektor-Lycopin — Absolute weigeringsgronden — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009))

32

2010/C 234/55

Zaak T-160/08 P: Arrest van het Gerecht van 8 juli 2010 — Commissie/Putterie-De-Beukelaer (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Nietigverklaring in eerste aanleg van loopbaanontwikkelingsrapport — Beoordelingsjaar 2005 — Toepasselijke regeling — Rubriek Mogelijkheden — Beoordelingsprocedure — Attestprocedure)

32

2010/C 234/56

Zaak T-385/08: Arrest van het Gerecht van 8 juli 2010 — Trautwein/BHIM (Afbeelding van een hond) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat een hond weergeeft — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009))

32

2010/C 234/57

Zaak T-386/08: Arrest van het Gerecht van 8 juli 2010 — Trautwein/BHIM (Afbeelding van een paard) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat een paard weergeeft — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009))

33

2010/C 234/58

Zaak T-396/08: Arrest van het Gerecht van 8 juli 2010 — Freistaat Sachsen en Land Sachsen-Anhalt/Commissie (Staatssteun — Steun voor opleiding — Beschikking waarbij steun deels verenigbaar, deels onverenigbaar met gemeenschappelijke markt is verklaard — Noodzakelijkheid van steun — Positieve externe effecten — Motiveringsplicht)

33

2010/C 234/59

Zaak T-430/08: Arrest van het Gerecht van 9 juli 2010 — Grain Millers/BHIM — Grain Millers (GRAIN MILLERS) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk GRAIN MILLERS — Oudere nationale handelsbenaming Grain Millers en afbeelding ervan — Gedeeltelijke weigering van inschrijving — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009))

34

2010/C 234/60

Zaak T-510/08: Arrest van het Gerecht van 9 juli 2010 — Toqueville/BHIM — Schiesaro (TOCQUEVILLE 13) (Gemeenschapsmerk — Procedure tot vervallenverklaring — Gemeenschapswoordmerk TOCQUEVILLE 13 — Niet-inachtneming van termijn voor instellen van beroep tegen beslissing tot vervallenverklaring — Verzoek tot herstel in vorige toestand — Artikel 78 van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 81 van verordening (EG) nr. 207/2009))

34

2010/C 234/61

Zaak T-30/09: Arrest van het Gerecht van 8 juli 2010 — Engelhorn/BHIM — The Outdoor Group (peerstorm) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk peerstorm — Oudere communautaire en nationale woordmerken PETER STORM — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009) — Normaal gebruik van oudere merken — Artikelen 15 en 43, lid 2, van verordening nr. 40/94 (thans artikelen 15 en 42, lid 2, van verordening nr. 207/2009))

35

2010/C 234/62

Zaak T-368/09 P: Arrest van het Gerecht van 8 juli 2010 — Sevenier/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Ontslag — Weigering van Commissie om intrekking van ontslag te aanvaarden en invaliditeitscommissie in te schakelen — Klachttermijn — Te laat ingediende klacht — Geen verschoonbare dwaling)

35

2010/C 234/63

Zaak T-570/08: Beschikking van het Gerecht van 14 juli 2010 — Deutsche Post/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Bevel tot informatieverstrekking — Niet voor beroep vatbare handeling — Niet-ontvankelijkheid)

35

2010/C 234/64

Zaak T-571/08: Beschikking van het Gerecht van 14 juli 2010 — Duitsland/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Bevel tot informatieverstrekking — Niet voor beroep vatbare handeling — Niet-ontvankelijkheid)

36

2010/C 234/65

Zaak T-166/09 P: Beschikking van het Gerecht van 8 juli 2010 — Marcuccio/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Beschikking houdende verwijzing — Beslissing niet vatbaar voor hogere voorziening — Beroep tot schadevergoeding — Precontentieuze procedure — Procedurefouten — Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)

36

2010/C 234/66

Zaak T-349/09: Beschikking van het Gerecht van 6 juli 2010 — PAGO International/BHIM — Tirol Milch (Pago) (Gemeenschapsmerk — Procedure tot vervallenverklaring — Herroeping van beslissing van kamer van beroep — Geding zonder voorwerp geraakt — Afdoening zonder beslissing)

37

2010/C 234/67

Zaak T-401/09: Beschikking van het Gerecht van 6 juli 2010 — Marcuccio/Hof van Justitie (Beroep tot nietigverklaring — Afwijzing door Hof van Justitie van verzoek om schadevergoeding — Beroep tot schadevergoeding — Betekening van hogere voorziening aan voormalige vertegenwoordiger van verzoeker — Geen schade — Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond)

37

2010/C 234/68

Zaken T-84/10 R en T-223/10 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 25 juni 2010 — Regione Puglia/Commissie (Kort geding — Beschikking tot vermindering van communautaire financiële bijstand — Debetnota — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid)

38

2010/C 234/69

Zaak T-177/10 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 9 juli 2010 — Alcoa Trasformazioni/Commissie (Kort geding — Staatssteun — Preferente elektriciteitstarieven — Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering gelast — Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging — Ontbreken van spoedeisendheid)

38

2010/C 234/70

Zaak T-211/10: Beschikking van het Gerecht van 8 juli 2010 — Strålfors/BHIM (ID SOLUTIONS) (Beroep tot vernietiging — Inleidend verzoekschrift — Vormvoorschriften — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

38

2010/C 234/71

Zaak T-212/10: Beschikking van het Gerecht van 8 juli 2010 — Strålfors/BHIM (IDENTIFICATION SOLUTIONS) (Beroep tot vernietiging — Inleidend verzoekschrift — Vormvoorschriften — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

39

2010/C 234/72

Zaak T-210/10: Beroep ingesteld op 5 mei 2010 — Condé/Raad

39

2010/C 234/73

Zaak T-243/10: Beroep ingesteld op 26 mei 2010 — Rungis express/BHIM — Žito (MARESTO)

40

2010/C 234/74

Zaak T-258/10: Beroep ingesteld op 10 juni 2010 — France Télécom/Commissie

40

2010/C 234/75

Zaak T-259/10: Beroep ingesteld op 8 juni 2010 — Ax/Raad

41

2010/C 234/76

Zaak T-267/10: Beroep ingesteld op 16 juni 2010 — Land Wien/Commissie

42

2010/C 234/77

Zaak T-269/10: Beroep ingesteld op 14 juni 2010 — LIS/Commissie

42

2010/C 234/78

Zaak T-274/10: Beroep ingesteld op 22 juni 2010 — Suez Environnement en Lyonnaise des eaux France/Commissie

43

2010/C 234/79

Zaak T-275/10: Beroep ingesteld op 22 juni 2010 — mPAY24 GmbH/BHIM — ULTRA d.o.o. Proizvodnja elektronskih naprav (MPAY 24)

44

2010/C 234/80

Zaak T-276/10: Beroep ingesteld op 22 juni 2010 — El Coto De Rioja/BHIM — Álvarez Serrano (COTO DE GOMARIZ)

45

2010/C 234/81

Zaak T-279/10: Beroep ingesteld op 21 juni 2010 — K-Mail Order/BHIM — IVKO (MEN’Z)

45

2010/C 234/82

Zaak T-280/10: Beroep ingesteld op 25 juni 2010 — Milux/BHIM (ANEURYSMCONTROL)

46

2010/C 234/83

Zaak T-281/10: Beroep ingesteld op 25 juni 2010 — Milux/BHIM (APPETITECONTROL)

47

2010/C 234/84

Zaak T-282/10: Beroep ingesteld op 25 juni 2010 — Milux/BHIM (STOMACONTROL)

47

2010/C 234/85

Zaak T-283/10: Beroep ingesteld op 25 juni 2010 — Milux/BHIM (BMICONTROL)

48

2010/C 234/86

Zaak T-284/10: Beroep ingesteld op 25 juni 2010 — Milux/BHIM (IMPLANTCONTROL)

48

2010/C 234/87

Zaak T-285/10: Beroep ingesteld op 25 juni 2010 — Milux/BHIM (CHEMOCONTROL)

49

2010/C 234/88

Zaak T-287/10: Beroep ingesteld op 25 juni 2010 — Unilever España en Unilever/BHIM — Med Trans G. Poulias-S. Brakatselos (MED FRIGO S.A.)

49

2010/C 234/89

Zaak T-290/10: Beroep ingesteld op 30 juni 2010 — Sports Warehouse/BHIM (TENNIS WAREHOUSE)

50

2010/C 234/90

Zaak T-291/10: Beroep ingesteld op 26 juni 2010 — Martin/Commissie

51

2010/C 234/91

Zaak T-295/10: Beroep ingesteld op 7 juli 2010 — Camara/Raad

51

2010/C 234/92

Zaak T-299/10: Beroep ingesteld op 15 juli 2010 — Babcock Noell/Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie

52

2010/C 234/93

Zaak T-178/06: Beschikking van het Gerecht van 29 juni 2010 — Bavaria/Raad

53

2010/C 234/94

Zaak T-286/07: Beschikking van het Gerecht van 30 juni 2010 — Torres/BHIM — Torres de Anguix (A TORRES de ANGUIX)

53

2010/C 234/95

Zaak T-115/08: Beschikking van het Gerecht van 29 juni 2010 — Gourmet Burger Kitchen/BHIM (GOURMET BURGER KITCHEN)

54

2010/C 234/96

Zaak T-121/09: Beschikking van het Gerecht van 13 juli 2010 — Al Shanfari/Raad en Commissie

54

2010/C 234/97

Zaak T-361/09: Beschikking van het Gerecht van 30 juni 2010 — Centraal bureau voor de statistiek/Commissie

54

2010/C 234/98

Zaak T-112/10: Beschikking van het Gerecht van 5 juli 2010 — Prionics/Commissie en EFSA

54

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2010/C 234/99

Zaak F-64/06: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 8 juli 2010 Bergström/Commissie (Openbare dienst — Aanstelling — Tijdelijke functionarissen die als ambtenaar worden aangesteld — Kandidaten die vóór inwerkingtreding van nieuwe Statuut op reservelijst zijn geplaatst — Overgangsregels voor indeling in rang bij aanwerving — Indeling in rang krachtens nieuwe minder gunstige regels — Artikel 5, lid 4, en artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut)

55

2010/C 234/00

Zaak F-67/06: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 8 juli 2010 — Lesniak/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Aanstelling — Tijdelijke functionarissen die als ambtenaar worden aangesteld — Kandidaten die vóór inwerkingtreding van nieuwe Statuut op reservelijst zijn geplaatst — Overgangsregels voor indeling in rang bij aanwerving — Indeling in rang krachtens nieuwe minder gunstige regels — Artikel 5, lid 4, en artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut)

55

2010/C 234/01

Zaak F-139/06: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 8 juli 2010 — Kurrer/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Aanstelling — Tijdelijke functionarissen die als ambtenaar worden aangesteld — Kandidaten die vóór inwerkingtreding van nieuwe Statuut op reservelijst zijn geplaatst — Overgangsregels voor indeling in rang bij aanwerving — Indeling in rang krachtens nieuwe minder gunstige regels — Artikel 5, lid 4, en artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut)

56

2010/C 234/02

Zaak F-53/08: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Voltallige zitting) van 5 mei 2010 — Bouillez e.a./Raad (Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsronde 2007 — Procesbelang — Bevorderingsbesluit — Lijst van bevorderde ambtenaren — Vergelijking van verdiensten — Criterium van niveau van gedragen verantwoordelijkheden — Verzoek om nietigverklaring van bevorderingsbesluiten — Belangenafweging)

56

2010/C 234/03

Zaak F-89/08: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 24 februari 2010 — P/Parlement (Openbare dienst — Tijdelijke functionarissen — Europees Parlement — Ontslag — Verlies van vertrouwen)

57

2010/C 234/04

Zaak F-2/09: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 24 februari 2010 — Menghi/ENISA (Openbare dienst — Tijdelijke functionarissen — Ontslag na afloop van proeftijd — Psychisch geweld)

57

2010/C 234/05

Zaak F-55/09: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 11 mei 2010 — Maxwell/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Detachering in belang van de dienst — Verlof om redenen van persoonlijke aard — Kosten voor huisvesting en scholing — Beroep tot schadevergoeding — Aansprakelijkheid voor fout — Ongerechtvaardigde verrijking)

57

2010/C 234/06

Zaak F-78/09: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 22 juni 2010 — Marcuccio/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Beroep tot schadevergoeding — Vergoeding van kosten — Exceptie van parallel beroep — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

58

2010/C 234/07

Zaak F-34/10: Beroep ingesteld op 26 mei 2010 — Arango Jaramillo e.a./EIB

58

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/1


2010/C 234/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 221 van 14.8.2010

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 209 van 31.7.2010

PB C 195 van 17.7.2010

PB C 179 van 3.7.2010

PB C 161 van 19.6.2010

PB C 148 van 5.6.2010

PB C 134 van 22.5.2010

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Adviezen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 29 juni 2010 — Europese Commissie/Technische Glaswerke Ilmenau GmbH, Republiek Finland, Koninkrijk Zweden

(Zaak C-139/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Toegang tot documenten van de instellingen - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten betreffende controleprocedures inzake staatssteun - Uitzondering met betrekking tot bescherming van doel van onderzoeken - Verplichting van betrokken instelling om concreet en individueel onderzoek te verrichten van inhoud van in verzoek om toegang bedoelde documenten)

2010/C 234/02

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Kreuschitz, P. Aaltoet en C. Docksey, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Technische Glaswerke Ilmenau GmbH (vertegenwoordigers: C. Arhold en N. Wimmer, Rechtsanwälte), Republiek Finland (vertegenwoordiger: J. Heliskoski, gemachtigde), Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: K. Wistrand, S. Johannesson en K. Petkovska, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van Technische Glaswerke Ilmenau GmbH: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordiger: B. Weis Fogh, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 14 december 2006, Technische Glaswerke Ilmenau/Commissie (T-237/02), waarbij het Gerecht het besluit van de Commissie van 28 mei 2002 nietig heeft verklaard, voor zover daarbij verzoekster toegang wordt geweigerd tot documenten die de onderzoeksprocedures inzake de aan haar verleende steun betreffen — Toepassing van verordening (EG) nr. 1049/2001 op documenten betreffende onderzoeksprocedures inzake staatssteun — Verplichting van de betrokken instelling om de inhoud van de in het verzoek om toegang bedoelde documenten concreet en individueel te beoordelen

Dictum

1)

De punten 1 en 3 van het dictum van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 14 december 2006, Technische Glaswerke Ilmenau/Commissie (T-237/02), worden vernietigd.

2)

Het voor het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen ingestelde beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 28 mei 2002 waarbij de toegang is geweigerd tot documenten betreffende de controleprocedures inzake de aan Technische Glaswerke Ilmenau GmbH verleende staatssteun, wordt verworpen.

3)

Technische Glaswerke Ilmenau GmbH wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in de kosten die de Europese Commissie zowel in eerste aanleg als in het kader van de onderhavige hogere voorziening heeft gedragen.


(1)  PB C 140 van 23.06.2007.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 29 juni 2010 — Europese Commissie/Alrosa Company Ltd

(Zaak C-441/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Machtspositie - Verordening (EG) nr. 1/2003 - Wereldmarkt voor ruwe diamant - Individuele toezeggingen van onderneming om niet langer ruwe diamanten van andere onderneming te kopen - Beschikking waarbij individuele toezeggingen van onderneming verbindend worden verklaard en procedure wordt beëindigd)

2010/C 234/03

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre en R. Sauer, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Alrosa Company Ltd (vertegenwoordigers: R. Subiotto, QC, K. Jones, solicitor-advocate, en S. Mobley, solicitor)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer — uitgebreid) van 11 juli 2007 in zaak T-170/06, Alrosa/Commissie, houdende nietigverklaring van beschikking 2006/520/EG van 22 februari 2006 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 82 EG en artikel 54 EER (zaak COMP/B-2/38.381 — De Beers) waarbij, overeenkomstig artikel 9 van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (PB L 1, blz. 1), verbindend worden verklaard de toezeggingen van De Beers om vanaf het jaar 2009 niet langer ruwe diamanten bij Alrosa te kopen na een periode tussen 2006 en 2008 waarin haar aankoophoeveelheid geleidelijk zal worden afgebouwd, en de procedure wordt beëindigd.

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 11 juli 2007, Alrosa/Commissie (T-170/06), wordt vernietigd.

2)

Het door Alrosa Company Ltd bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen ingestelde beroep wordt verworpen.

3)

Alrosa Company Ltd wordt verwezen in de kosten van zowel de procedure in hogere voorziening als de procedure in eerste aanleg.


(1)  PB C 283 van 24.11.2007.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 29 juni 2010 — Europese Commissie/The Bavarian Lager Co. Ltd, Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (ETGB)

(Zaak C-28/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Toegang tot documenten van instellingen - Document betreffende vergadering in kader van niet-nakomingsprocedure - Bescherming van persoonsgegevens - Verordening (EG) nr. 45/2001 - Verordening (EG) nr. 1049/2001)

2010/C 234/04

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Docksey en P. Aalto, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van de rekwirante: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: E. Jenkinson en V. Jackson, gemachtigden, J. Coppel, barrister), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en C. Fekete, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: The Bavarian Lager Co. Ltd (vertegenwoordigers: J. Webber en M. Readings, solicitors), Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (ETGB) (vertegenwoordigers: H. Hijmans, A. Scirocco en H. Kranenborg, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van geïntimeerde: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordiger: B. Weis Fogh, gemachtigde), Republiek Finland (vertegenwoordiger: J. Heliskoski, gemachtigde), Koninkrijk Zweden (vertegenwoordiger: K. Petkovska, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 8 november 2007, Bavarian Lager/Commissie (T-194/04), houdende nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 18 maart 2004 waarbij verzoekster toegang is geweigerd tot een document betreffende een vergadering die is gehouden in het kader van een niet-nakomingsprocedure betreffende de Britse regeling inzake de verkoop van uit andere lidstaten afkomstig bier in cafés en bars in het Verenigd Koninkrijk — Uitlegging van artikel 4, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 8 november 2007, Bavarian Lager/Commissie (T-194/04), wordt vernietigd, voor zover daarbij het besluit van de Commissie van 18 maart 2004 houdende afwijzing van een verzoek om toegang tot het volledige proces-verbaal van de vergadering van 11 oktober 1996, met alle namen, is nietig verklaard, en voor zover de Europese Commissie daarbij is verwezen in de kosten van The Bavarian Lager Co. Ltd.

2)

Het beroep van The Bavarian Lager Co. Ltd tegen het besluit van de Commissie van 18 maart 2004 houdende afwijzing van een verzoek om toegang tot het volledige proces-verbaal van de vergadering van 11 oktober 1996, met alle namen, wordt verworpen.

3)

The Bavarian Lager Co. Ltd wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie in de procedure in hogere voorziening en in de procedure in eerste aanleg.

4)

Het Koninkrijk Denemarken, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, de Raad van de Europese Unie en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 79 van 29.3.2008


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 juli 2010 — Europese Commissie/Republiek Portugal

(Zaak C-171/08) (1)

(Niet-nakoming - Artikelen 56 EG en 43 EG - Vrij verkeer van kapitaal - Preferente aandelen („golden shares”) van Portugese Staat in Portugal Telecom SGPS SA - Beperkingen van verwerving van deelnemingen en van bestuur van geprivatiseerde vennootschap - Overheidsmaatregel)

2010/C 234/05

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Montaguti, M. Teles Romão en P. Guerra e Andrade, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Portugal (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, gemachtigde, en M. Gorjão Henriques, advogado)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 43 EG en 56 EG — Bijzondere aandelen („golden shares”) van de Portugese Staat in Portugal Telecom S.A.

Dictum

1)

Door in Portugal Telecom SGPS SA bijzondere rechten, zoals die waarin de statuten van die vennootschap voorzien ten gunste van de Staat en andere overheidslichamen en die zijn toegekend in verband met preferente aandelen („golden shares”) van de Staat in Portugal Telecom SGPS SA, te handhaven, is de Portugese Republiek de krachtens artikel 56 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Portugese Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 171 van 5.7.2008.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/4


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Susanne Gassmayr/Bundesminister für Wissenschaft und Forschung

(Zaak C-194/08) (1)

(Sociale politiek - Richtlijn 92/85/EEG - Tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van verbetering van veiligheid en gezondheid op werk van werkneemsters tijdens zwangerschap, na bevalling en tijdens lactatie - Artikelen 5, lid 3, en 11, punten 1 tot en met 3 - Rechtstreekse werking - Werkneemster die tijdens haar zwangerschap van arbeid wordt vrijgesteld - Werkneemster met zwangerschapsverlof - Recht op betaling van beschikbaarheidsdiensttoelage)

2010/C 234/06

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Susanne Gassmayr

Verwerende partij: Bundesminister für Wissenschaft und Forschung

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgerichtshof — Uitlegging van artikel 11, punten 1, 2 en 3, van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (PB L 348, blz. 1) — Rechtstreekse werking — Recht van een werkneemster gedurende de periode van een arbeidsverbod voor zwangere werkneemsters en/of gedurende het zwangerschaps-/bevallingsverlof op betaling van een niet-forfaitaire beloning voor het verrichten van diensten buiten de normale werkuren („beschikbaarheidsdiensttoelage”)

Dictum

1)

Artikel 11, punten 1 tot en met 3, van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG), heeft rechtstreekse werking en roept ten gunste van particulieren rechten in het leven die dezen kunnen inroepen tegenover een lidstaat die deze richtlijn niet of op onjuiste wijze in nationaal recht heeft omgezet, en die de nationale rechter moet handhaven.

2)

Artikel 11, punt 1, van richtlijn 92/85 moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling niet in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan een zwangere werkneemster die wegens haar zwangerschap tijdelijk van arbeid is vrijgesteld, recht heeft op een bezoldiging die overeenstemt met haar gemiddelde loon tijdens een referentieperiode vóór het begin van haar zwangerschap, met uitsluiting van de beschikbaarheidsdiensttoelage.

3)

Artikel 11, punten 2 en 3, van richtlijn 92/85 moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling niet in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan een werkneemster met zwangerschapsverlof recht heeft op een bezoldiging die overeenstemt met haar gemiddelde loon tijdens een referentieperiode vóór het begin van dat verlof, met uitsluiting van de beschikbaarheidsdiensttoelage.


(1)  PB C 197 van 02.08.2008.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/5


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 8 juli 2010 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek

(Zaak C-334/08) (1)

(Niet-nakoming - Eigen middelen van Unie - Weigering om eigen middelen in verband met bepaalde onrechtmatige douanevergunningen ter beschikking van Unie te stellen - Overmacht - Frauduleuze handeling van douaneautoriteiten - Aansprakelijkheid van lidstaten - Rechtmatigheid van opneming van vastgestelde rechten in specifieke boekhouding)

2010/C 234/07

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Aresu en A. Caeiros, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. Bruni, gemachtigde, G. Albenzio, avvocato dello Stato)

Interveniënte aan de zijde van de verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: M. Lumma en B. Klein, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 10 EG, van artikel 8 van besluit 2000/597/EG, Euratom van de Raad van 29 september 2000 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 253, blz. 42), en van de artikelen 2, 6, 10, 11 en 17 van verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van besluit 94/728/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 130, blz. 1) — Weigering om eigen middelen in verband met een aantal onrechtmatige douanevergunningen ter beschikking van de Gemeenschappen te stellen

Dictum

1)

De Italiaanse Republiek is de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 8 van besluit 2000/597/EG, Euratom van de Raad van 29 september 2000 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen, en de artikelen 2, 6, 10, 11 en 17 van verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van besluit 94/728/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen, door te weigeren ter beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen te stellen de eigen middelen in verband met de douaneschuld die voortvloeit uit de onrechtmatige afgifte door de Direzione Compartimentale delle Dogane per le Regioni Puglia e Basilicata te Bari vanaf 27 februari 1997 van vergunningen voor het oprichten en het beheren van douane-entrepots van type C te Taranto en daaraanvolgend van vergunningen voor verwerking onder douanetoezicht en voor actieve veredeling tot aan de intrekking daarvan op 4 december 2002.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.

3)

De Bondsrepubliek Duitsland draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 223 van 30.8.2008.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/6


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 1 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale del Lazio — Italië) — Emanuela Sbarigia/Azienda USL RM/A, Comune di Roma, Assiprofar-Associazione Sindacale Proprietari Farmacia, Ordine dei Farmacisti della Provincia di Roma

(Zaak C-393/08) (1)

(Nationale wetgeving inzake openingsuren en sluitingsdagen van apotheken - Vrijstelling - Beslissingsbevoegdheid van bevoegde autoriteiten)

2010/C 234/08

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale del Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Emanuela Sbarigia

Verwerende partijen: Azienda USL RM/A, Comune di Roma, Assiprofar-Associazione Sindacale Proprietari Farmacia, Ordine dei Farmacisti della Provincia di Roma

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale Amministrativo Regionale del Lazio — Uitlegging van de artikelen 49, 81 tot en met 86, 152 en 153 EG — Nationale wetgeving inzake de sluitingsuren en de sluitingsperiodes van apotheken — Verbod om af te wijken van de jaarlijkse sluitingsperiode en om buiten de vastgestelde maximale openingstijden open te blijven

Dictum

Het door het Tribunale amministrativo regionale per il Lazio bij beschikking van 21 mei 2008 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 285 van 8.11.2008.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/6


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 juli 2010 — Knauf Gips KG, voorheen Gebr. Knauf Westdeutsche Gipswerke KG/Europese Commissie

(Zaak C-407/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededingingsregelingen - Gipsplaten - Toegang tot dossier - Belastende en ontlastende bewijzen - Begrip „onderneming” - Economische eenheid - Vennootschap aansprakelijk voor handelen van economische eenheid - Voor het eerst in de rechterlijke procedure opgeworpen argument)

2010/C 234/09

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Knauf Gips KG, voorheen Gebr. Knauf Westdeutsche Gipswerke KG (vertegenwoordigers: M. Klusmann en S. Thomas, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre en R. Sauer, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 8 juli 2008 in zaak T-52/03, Knauf Gips KG/Commissie, waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep tot nietigverklaring van beschikking 2005/471/EG van de Commissie van 27 november 2002 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag ten aanzien van BPB PLC, Gebrüder Knauf Westdeutsche Gipswerke KG, Société Lafarge SA en Gyproc Benelux NV (Zaak COMP/E-1/37.152 — Gipsplaten) (PB 2005, L 166, blz. 8), subsidiair een verzoek om verlaging van de aan rekwirante opgelegde geldboete — Mededingingsregeling op de markt voor gipsplaten — Verzuim om schending van de rechten van de verdediging tijdens de administratieve procedure in aanmerking te nemen — Schending van het beginsel in dubio pro reo — Inaanmerkingneming, voor de berekening van het bedrag van de geldboete, van de omzet van andere ondernemingen die geen economische eenheid vormen met rekwirante

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 8 juli 2008, Knauf Gips/Commissie (T-52/03), wordt vernietigd voor zover Knauf Gips KG daarbij de verantwoordelijkheid krijgt opgelegd voor de inbreuken die zijn gepleegd door de ondernemingen die de groep Knauf vormen.

2)

De hogere voorziening wordt voor het overige verworpen.

3)

Het beroep van Knauf Gips KG strekkende tot nietigverklaring van beschikking 2005/471/EG van de Commissie van 27 november 2002 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag ten aanzien van BPB PLC, Gebrüder Knauf Westdeutsche Gipswerke KG, Société Lafarge SA en Gyproc Benelux NV (Zaak COMP/E-1/37.152 — Gipsplaten), wordt verworpen.

4)

Elke partij draagt haar eigen kosten in verband met de onderhavige procedure en alle kosten van de procedure in eerste aanleg blijven ten laste van Knauf Gips KG.


(1)  PB C 313 van 06.12.2008.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/7


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank ’s-Gravenhage — Nederland) — Monsanto Technology LLC/Cefetra BV, Cefetra Feed Service BV, Cefetra Futures BV, Alfred C. Toepfer International GmbH

(Zaak C-428/08) (1)

(Industriële en commerciële eigendom - Rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen - Richtlijn 98/44/EG - Artikel 9 - Octrooi dat voortbrengsel beschermt dat uit genetische informatie bestaat of zulke informatie bevat - Materiaal waarin voortbrengsel is opgenomen - Bescherming - Voorwaarden)

2010/C 234/10

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank ’s-Gravenhage

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Monsanto Technology LLC

Verwerende partijen: Cefetra BV, Cefetra Feed Service BV, Cefetra Futures BV, Alfred C. Toepfer International GmbH

In tegenwoordigheid van: Staat Argentinië

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank ’s-Gravenhage — Uitlegging van artikel 9 van richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen (PB L 213, blz. 13) — Omvang van door het octrooi verleende bescherming — Product (DNA-sequentie) dat deel uitmaakt van een in de Europese Unie ingevoerd materiaal (sojameel) — Door de nationale wettelijke regeling aan de DNA-sequentie toegekende absolute bescherming — Octrooi dat vóór de vaststelling van de richtlijn is verleend — Artikelen 27 en 30 van de TRIPs-overeenkomst

Dictum

1)

Artikel 9 van richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen, moet aldus worden uitgelegd dat het geen octrooirechtelijke bescherming verleent in omstandigheden als aan de orde in het hoofdgeding, wanneer het geoctrooieerde product aanwezig is in sojameel, waarin het niet de functie uitoefent waarvoor het is geoctrooieerd, maar die functie eerder heeft uitgeoefend in de sojaplant, waarvan dat meel een verwerkingsproduct is, of wanneer het eventueel die functie opnieuw zou kunnen uitoefenen na uit het meel te zijn geïsoleerd en in de cel van een levend organisme te zijn ingebracht.

2)

Artikel 9 van richtlijn 98/44 harmoniseert de bescherming die het verleent uitputtend, zodat het eraan in de weg staat dat nationale wetgeving absolute bescherming verleent aan een geoctrooieerd voortbrengsel als zodanig, ongeacht of dit in de materie waarin het aanwezig is zijn functie uitoefent.

3)

Artikel 9 van richtlijn 98/44 staat eraan in de weg dat de houder van een octrooi dat vóór de vaststelling van deze richtlijn is afgegeven, zich beroept op de absolute bescherming van het geoctrooieerde voortbrengsel die de voorheen geldende nationale wetgeving hem zou hebben verleend.

4)

De artikelen 27 en 30 van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, die als bijlage I C is gehecht aan de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), die op 15 april 1994 te Marrakesh is ondertekend en is goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten, zijn niet van invloed op de aan artikel 9 van de richtlijn gegeven uitlegging.


(1)  PB C 313 van 6.12.2008.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/8


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 1 juli 2010 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-442/08) (1)

(Niet-nakoming - Associatieovereenkomst EEG-Hongarije - Controle achteraf - Niet-naleving van oorsprongsregels - Beslissing van autoriteiten van land van uitvoer - Beroep in rechte - Controlemissie van Commissie - Douanerechten - Navordering - Eigen middelen - Terbeschikkingstelling - Vertragingsrente)

2010/C 234/11

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Caeiros en B. Conte, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: M. Lumma en B. Klein, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 2, 6, 9, 10 en 11 van verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 van de Raad van 29 mei 1989 houdende toepassing van besluit 88/376/EEG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen (PB L 155, blz. 1) en van de overeenkomstige bepalingen van verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van besluit 94/728/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 130, blz. 1) — Te late betaling van de eigen middelen van de Gemeenschappen in geval van navordering van invoerrechten, en weigering om vertragingsrente te betalen — Verplichting van de lidstaat van invoer om onverwijld over te gaan tot navordering van de invoerrechten met betrekking tot goederen waarvan het oorsprongscertificaat door de autoriteiten van de staat van uitvoer ongeldig is verklaard — Verplichting van de lidstaat van invoer om de vertragingsrente te betalen die verschuldigd is in geval van te late boeking van de eigen middelen betreffende douaneschulden die zijn verjaard wegens het stilzitten van deze autoriteiten tijdens de in de staat van uitvoer ingestelde procedures in rechte strekkende tot nietigverklaring van de beslissingen waarbij de certificaten van oorsprong ongeldig zijn verklaard

Dictum

1)

Door, ondanks de ontvangst van een mededeling in het kader van de administratieve bijstand, douanevorderingen te hebben laten verjaren en de hiervoor verschuldigde eigen middelen te laat te hebben afgedragen, en te weigeren de opgelopen vertragingsrente te betalen, is de Bondsrepubliek Duitsland de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 2, 6 en 9 tot en met 11 van verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 van de Raad van 29 mei 1989 houdende toepassing van besluit 88/376/EEG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen, en krachtens dezelfde artikelen van verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van besluit 94/728/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen.

2)

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 6 van 10.01.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/8


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 8 juli 2010 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Svea hovrätt — Zweden) — Strafzaken tegen Otto Sjöberg (C-447/08), Anders Gerdin (C-448/08)

(Gevoegde zaken C-447/08 en C-448/08) (1)

(Vrij verrichten van diensten - Kansspelen - Exploitatie van kansspelen via internet - Promoten van in andere lidstaten georganiseerde kansspelen - Aan openbare organisaties of organisaties zonder winstoogmerk voorbehouden activiteiten - Strafsancties)

2010/C 234/12

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Svea hovrätt

Partijen in de strafzaken

Otto Sjöberg (C-447/08), Anders Gerdin (C-448/08)

Voorwerp

Verzoeken om een prejudiciële beslissing — Svea Hovrätt — Uitlegging van de artikelen 12 EG, 43 EG, 49 EG en 54 EG — Nationale wettelijke regeling die onder dreiging met strafsancties verbiedt om reclame te maken voor de deelneming aan loterijen die zijn georganiseerd in een andere lidstaat

Dictum

1)

Artikel 49 EG moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat als die in de hoofdgedingen, die verbiedt om bij ingezetenen van die staat reclame te maken voor door particuliere marktdeelnemers met winstoogmerk in andere lidstaten georganiseerde kansspelen.

2)

Artikel 49 EG moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die kansspelen onderwerpt aan een stelsel van exclusieve rechten en die het promoten van deze in een andere lidstaat georganiseerde spelen strenger bestraft dan het promoten van dergelijke zonder vergunning op het nationale grondgebied georganiseerde spelen. Het staat aan de verwijzende rechter na te gaan of dit bij de nationale regeling in de hoofdgedingen het geval is.


(1)  PB C 327 van 20.12.2008.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/9


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Helsingin käräjäoikeus — Finland) — Sanna Maria Parviainen/Finnair Oyj

(Zaak C-471/08) (1)

(Sociale politiek - Richtlijn 92/85/EEG - Bescherming van veiligheid en gezondheid op werk van werkneemsters tijdens zwangerschap, na bevalling en tijdens lactatie - Artikelen 5, lid 2, en 11, punt 1 - Tijdens zwangerschap tijdelijk naar andere arbeidsplaats overgeplaatste werkneemster - Verplichte overplaatsing wegens risico voor haar veiligheid en gezondheid en die van haar kind - Lagere bezoldiging dan gemiddelde bezoldiging vóór die overplaatsing - Vroegere bezoldiging bestaande uit maandsalaris en diverse toelagen - Berekening van salaris waarop zwangere werkneemster recht heeft gedurende tijdelijke overplaatsing)

2010/C 234/13

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Helsingin käräjäoikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sanna Maria Parviainen

Verwerende partij: Finnair Oyj

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Helsingin käräjäoikeus — Uitlegging van artikel 11, lid 1, van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (PB L 348, blz. 1) — Stewardess die de functie van hoofd van het cabinepersoneel had uitgeoefend en wegens haar zwangerschap werd overgeplaatst naar een minder bezoldigde post op de grond — Behoud van een bezoldiging die overeenkomt met die welke zij vóór haar overplaatsing ontving

Dictum

Artikel 11, punt 1, van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) moet aldus worden uitgelegd dat een zwangere werkneemster die overeenkomstig artikel 5, lid 2, van richtlijn 92/85 wegens haar zwangerschap tijdelijk is overgeplaatst naar een arbeidsplaats waar zij andere werkzaamheden verricht dan voor die overplaatsing, geen recht heeft op de gemiddelde bezoldiging die zij vóór de overplaatsing ontving. Behalve op het behoud van haar basissalaris heeft een dergelijke werkneemster krachtens artikel 11, punt 1, recht op de bestanddelen van de bezoldiging en op de toelagen op grond van haar beroepsstatuut, zoals de toelagen in verband met haar leidinggevende functie, haar anciënniteit en haar beroepskwalificaties. Hoewel artikel 11, punt 1, van richtlijn 92/85 zich niet verzet tegen het gebruik van een methode voor de berekening van de aan een dergelijke werkneemster te betalen bezoldiging die is gebaseerd op de gemiddelde waarde van de toelagen die verband houden met de arbeidsvoorwaarden van al het cabinepersoneel dat gedurende een bepaalde referentieperiode in dezelfde salarisschaal is ingedeeld, moet de niet-inachtneming van deze bestanddelen van de bezoldiging of deze toelagen worden geacht met die bepaling in strijd te zijn.


(1)  PB C 19 van 24.1.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/10


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 29 juni 2010 — Europese Commissie/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-526/08) (1)

(Niet-nakoming - Ontvankelijkheid - Non bis in idem - Gezag van gewijsde - Artikelen 226 EG en 228 EG - Artikel 29 van Reglement voor procesvoering - Procestaal - Richtlijn 91/676/EEG - Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen - Onverenigbaarheid van nationale maatregelen met bepalingen over periodes waarin, voorwaarden waaronder en methoden waarmee meststoffen op of in bodem worden gebracht - Minimumopslagcapaciteit voor dierlijke mest - Verbod van op of in bodem brengen van mest op steile hellingen - Technieken waarmee kan worden verzekerd dat mest gelijkmatig en efficiënt op of in bodem wordt gebracht)

2010/C 234/14

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Pardo Quintillán, N. von Lingen en B. Smulders, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordigers: C. Schiltz, gemachtigde, P. Kinsch, advocaat)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om volledig en correct te voldoen aan de artikelen 4 en 5 van richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375, blz. 1), in samenhang met bijlage II, A, punt 1, en bijlage III, lid 1, punt 1, bijlage II, A, punt 5, en bijlage III, lid 1, punt 2, bijlage II, A, punt 2, en bijlage II, A, punt 6, bij die richtlijn — Methoden waarmee, voorwaarden waaronder en periodes waarin meststoffen op of in bodem worden gebracht — Minimumopslagcapaciteit van gier — Verbod van het op of in de bodem brengen van mest op steile hellingen — Technieken waarmee kan worden verzekerd dat de mest gelijkmatig en efficiënt op of in de bodem wordt gebracht

Dictum

1)

Door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan de artikelen 4 en 5 van richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, in samenhang met bijlage II, A, punten 1, 2, 5 en 6, en bijlage III, lid 1, punten 1 en 2, bij die richtlijn, is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Groothertogdom Luxemburg wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 44 van 21.02.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/10


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Portakabin Ltd, Portakabin BV/Primakabin BV

(Zaak C-558/08) (1)

(Merken - Reclame op internet via zoekwoorden („keyword advertising”) - Richtlijn 89/104/EEG - Artikelen 5 tot en met 7 - Weergave van advertenties op basis van zoekwoord dat gelijk is aan merk - Weergave van advertenties op basis van zoekwoorden die met „kleine verschrijvingen” merk afbeelden - Reclame voor tweedehands waren - Door merkhouder vervaardigde en in handel gebrachte waren - Uitputting van aan merk verbonden recht - Aanbrenging van etiketten met naam van wederverkoper en verwijdering van die waarop merk is aangebracht - Reclame op basis van merk van ander voor tweedehands waren, waaronder, naast door merkhouder vervaardigde waren, waren van andere herkomst)

2010/C 234/15

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Portakabin Ltd, Portakabin BV

Verwerende partij: Primakabin BV

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hoge Raad der Nederlanden — Uitlegging van de artikelen 5, lid 1, sub a, en 5, 6, lid 1, sub b en c, en 7, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1) — Recht van merkhouder zich te verzetten tegen ongeoorloofd gebruik van zijn merk — Gebruik — Begrip — Gebruik van het merk als zoekwoord om met behulp van een zoekmachine waren van het genoemde merk op internet te zoeken — Verschijning van een link naar de website van een wederverkoper van waren van het merk

Dictum

1)

Artikel 5, lid 1, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een merk een adverteerder kan verbieden om op basis van een zoekwoord dat gelijk is aan of overeenstemt met dat merk en dat door die adverteerder zonder toestemming van de merkhouder is geselecteerd in het kader van een zoekmachineadvertentiedienst op internet, reclame te maken voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor dat merk is ingeschreven, wanneer die reclame het de gemiddelde internetgebruiker onmogelijk of moeilijk maakt te weten of de waren of diensten waarop de advertentie betrekking heeft afkomstig zijn van de merkhouder of een economisch met hem verbonden onderneming, dan wel, integendeel, van een derde.

2)

Artikel 6 van richtlijn 89/104, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer het gebruik door adverteerders van tekens die gelijk zijn aan of overeenstemmen met merken als zoekwoorden in het kader van een zoekmachineadvertentiedienst op internet kan worden verboden ingevolge artikel 5 van die richtlijn, deze adverteerders zich in het algemeen niet op de in dit artikel 6, lid 1, vermelde uitzondering kunnen beroepen om aan dat verbod te ontkomen. De nationale rechter dient echter na te gaan of er, gelet op de omstandigheden van de zaak, inderdaad geen gebruik in de zin van artikel 6, lid 1, is geweest dat kan worden beschouwd als gebruik volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel.

3)

Artikel 7 van richtlijn 89/104, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een merk een adverteerder niet kan verbieden om, op basis van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met dat merk en dat deze adverteerder zonder toestemming van die houder als zoekwoord heeft geselecteerd in het kader van een zoekmachineadvertentiedienst op internet, reclame te maken voor de wederverkoop van waren die door deze houder zijn vervaardigd en door hem of met zijn toestemming in de Europese Economische Ruimte in de handel zijn gebracht, tenzij een gegronde reden in de zin van lid 2 van voormeld artikel rechtvaardigt dat deze houder zich hiertegen verzet, zoals een gebruik van dat teken dat de indruk wekt dat er een economische band bestaat tussen de wederverkoper en de merkhouder, of een gebruik dat de reputatie van het merk ernstig schaadt.

De nationale rechter, die dient te beoordelen of in de bij hem aanhangige zaak al dan niet sprake is van een gegronde reden:

kan niet op basis van het enkele feit dat een adverteerder het merk van een ander gebruikt onder de toevoeging van woorden die aangeven dat de betrokken waren worden doorverkocht, zoals „gebruikt” of „tweedehands”, constateren dat de advertentie de indruk wekt dat de wederverkoper en de houder van het merk economisch zijn verbonden of de reputatie van het merk ernstig schaadt;

moet vaststellen dat een dergelijke gegronde reden bestaat wanneer de wederverkoper zonder toestemming van de houder van het merk dat hij in het kader van de reclame voor zijn wederverkoopactiviteiten gebruikt, de vermelding van dit merk heeft verwijderd van de waren die door deze merkhouder zijn vervaardigd en in de handel gebracht en deze vermelding heeft vervangen door een etiket waarop de naam van de wederverkoper vermeld staat, waardoor dat merk onzichtbaar wordt gemaakt, en

moet in zijn overweging betrekken dat het een wederverkoper die is gespecialiseerd in de verkoop van tweedehands waren van een merk niet kan worden verboden gebruik te maken van dit merk om bij het publiek te adverteren voor zijn wederverkoopactiviteiten, die behalve de verkoop van tweedehands waren van bedoeld merk de verkoop van andere tweedehands waren omvatten, tenzij de wederverkoop van deze andere waren, gelet op de omvang, de presentatie of de slechte kwaliteit ervan, het imago dat de houder voor zijn merk heeft weten te creëren, ernstig zou kunnen schaden.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/11


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — Ministero dell’Economia e delle Finanze, Agenzia delle Entrate/Paolo Speranza

(Zaak C-35/09) (1)

(Indirecte belastingen - Belasting op vermeerdering van vennootschappelijk kapitaal - Artikel 4, lid 1, sub c, van richtlijn 69/335/EEG - Nationale wettelijke regeling die registratie van akte van vermeerdering van vennootschappelijk kapitaal aan belasting onderwerpt - Hoofdelijke verbondenheid van begunstigde vennootschap en notaris - Geen daadwerkelijke kapitaalinbreng - Beperking van bewijs)

2010/C 234/16

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ministero dell’Economia e delle Finanze, Agenzia delle Entrate

Verwerende partij: Paolo Speranza

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Corte suprema di cassazione — Uitlegging van artikel 4, lid 1, sub c, van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB L 249, blz. 25) — Besluit van aandeelhoudersvergadering om een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid om te zetten in een naamloze vennootschap — Belasting op verhoging van vennootschappelijk kapitaal in verband daarmee — Nationale regeling volgens welke de vennootschap die haar kapitaal verhoogt en de notaris hoofdzakelijk gehouden zijn tot voldoening van de belasting

Dictum

1)

De artikelen 4, lid 1, sub c, en 5, lid 1, sub a, van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal, zoals gewijzigd bij richtlijn 85/303/EEG van de Raad van 10 juni 1985, moeten aldus worden uitgelegd dat zij er zich niet tegen verzetten dat een lidstaat de registratie van de akte van kapitaalvermeerdering van een vennootschap aanwijst als het moment waarop het belastbare feit voor het kapitaalrecht zich voordoet, op voorwaarde dat het verband tussen de inning van dit recht en de daadwerkelijke inbreng van de zaken in de betrokken vennootschap behouden blijft. Indien op het moment van registratie van voornoemde akte de daadwerkelijke inbreng van de zaken nog niet heeft plaatsgevonden en indien het niet zeker is dat deze inbreng nog zal plaatsvinden, kan de betrokken lidstaat geen betaling van het kapitaalrecht eisen zolang de inbreng niet zeker is. Het beginsel van doeltreffendheid moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling op grond waarvan voor de belastingrechter het feit dat de kapitaalvermeerdering waartoe een vennootschap heeft besloten niet daadwerkelijk is ingebracht, enkel kan worden bewezen door overlegging van een in kracht van gewijsde gegaan burgerlijk vonnis waarbij de nietigheid of de vernietiging van de inschrijving is uitgesproken, zodat het kapitaalrecht in ieder geval moet worden voldaan en terugbetaling enkel kan worden verkregen door overlegging van een dergelijk burgerlijk vonnis.

2)

Richtlijn 69/335, zoals nadien gewijzigd, moet aldus worden uitgelegd dat zij er zich niet tegen verzet dat een lidstaat voorziet in hoofdelijke aansprakelijkheid van de ambtsdrager die de akte van vermeerdering van het vennootschappelijk kapitaal heeft opgesteld of verleden, op voorwaarde dat deze ambtsdrager een regresvordering krijgt op de vennootschap ten gunste waarvan de inbreng gebeurt.


(1)  PB C 82 van 04.04.2009


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/12


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 1 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy — Republiek Polen) — Polska Telefonia Cyfrowa sp. z o.o./Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej

(Zaak C-99/09) (1)

(Telecommunicatiediensten - Richtlijn 2002/22/EG - Artikel 30, lid 2 - Telefoonnummerportabiliteit - Bevoegdheid van nationale regelgevende instanties - Door consument te betalen directe kosten - Ontmoedigende werking - Doorberekening van kosten)

2010/C 234/17

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Najwyższy

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Polska Telefonia Cyfrowa sp. z o.o.

Verwerende partij: Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Sąd Najwyższy — Uitlegging van artikel 30, lid 2, van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (universeledienstrichtlijn) (PB L 108, blz. 51) — Telefoonnummerportabiliteit — Verplichting voor de nationale regelgevende instantie om bij de uitvoering van de verplichting ervoor te zorgen dat de vergoeding die de consument voor het gebruik van de dienst van nummerportabiliteit moet betalen, niet ontmoedigend van aard is, rekening te houden met de kosten die de mobieletelefonieoperators in verband met het verrichten van die dienst maken

Dictum

Artikel 30, lid 2, van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (universeledienstrichtlijn) moet aldus worden uitgelegd dat de nationale regelgevende instantie bij haar beoordeling van de ontmoedigende aard van de directe kosten die voor het gebruik van de dienst van nummerportabiliteit door de consumenten moeten worden betaald, rekening moet houden met de kosten die door de exploitanten van netwerken voor mobiele telefonie worden gemaakt om deze dienst te verrichten. Zij behoudt echter de mogelijkheid om het maximumbedrag aan directe kosten dat de exploitanten kunnen vragen, lager vast te stellen dan het bedrag van de door hen gedragen kosten, indien een bedrag aan directe kosten dat enkel op basis van de voornoemde kosten van de exploitanten is berekend, de consument kan ontmoedigen om van de portabiliteitfaciliteit gebruik te maken.


(1)  PB C 129 van 6.6.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/13


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 1 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Antwerpen — België) — Gerhard Dijkman, Maria Dijkman-Lavaleije/Belgische Staat

(Zaak C-233/09) (1)

(Vrij verrichten van diensten - Vrij verkeer van kapitaal - Directe belastingen - Verschil in behandeling naargelang van plaats van investering of belegging)

2010/C 234/18

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Beroep te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Gerhard Dijkman, Maria Dijkman-Lavaleije

Verwerende partij: Belgische Staat

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van Beroep te Antwerpen (België) — Nationale regeling inzake inkomstenbelasting — Berekening van gemeentelijke opcentiemen op basis van bedrag van inkomstenbelasting — Bevrijdende roerende voorheffing — Verschil in behandeling naargelang van plaats van investering of belegging — Verenigbaarheid met artikel 56, lid 1, EG

Dictum

Artikel 56 EG verzet zich tegen een wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke ingezeten belastingplichtigen van deze lidstaat die interesten of dividenden uit beleggingen of investeringen in een andere lidstaat ontvangen, onderworpen zijn aan een aanvullende gemeentebelasting wanneer zij er niet voor hebben geopteerd zich deze roerende inkomsten te laten uitbetalen door een in hun woonstaat gevestigde tussenpersoon, terwijl soortgelijke inkomsten die voortvloeien uit beleggingen of investeringen in hun woonstaat niet hoeven te worden aangegeven en in dat geval ook niet onderworpen zijn aan de aanvullende gemeentebelasting, aangezien zij reeds aan een bronheffing zijn onderworpen.


(1)  PB C 220 van 12.9.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/13


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 8 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Hamburg — Duitsland) — Susanne Bulicke/Deutsche Büro Service GmbH

(Zaak C-246/09) (1)

(Richtlijn 2000/78/EG - Artikelen 8 en 9 - Nationale procedure ter verzekering van naleving van uit richtlijn voortvloeiende verplichtingen - Beroepstermijn - Gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel - Standstill-beginsel)

2010/C 234/19

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesarbeitsgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Susanne Bulicke

Verwerende partij: Deutsche Büro Service GmbH

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Landesarbeitsgericht Hamburg — Uitlegging van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16) en van algemene beginselen van gemeenschapsrecht — Verbod van discriminatie op grond van leeftijd bij aanwerving — Nationale regeling die voor het instellen van een vordering tot schadeloosstelling of schadevergoeding een termijn bepaalt van twee maanden, te rekenen vanaf de ontvangst van de afwijzing van de sollicitatie of vanaf de kennisneming van de discriminatie

Dictum

1)

Het primaire recht van de Unie en artikel 9 van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale procedureregel volgens welke het slachtoffer van een discriminatie op grond van leeftijd bij aanwerving binnen een termijn van twee maanden bij de verantwoordelijke moet opkomen tegen deze discriminatie teneinde vergoeding te verkrijgen van zijn vermogensschade en andere schade, op voorwaarde dat:

deze termijn niet ongunstiger is dan die welke voor soortgelijke internrechtelijke vorderingen inzake arbeidsrecht geldt; en

het tijdstip waarop bedoelde termijn begint te lopen de uitoefening van de door de richtlijn verleende rechten niet onmogelijk of uiterst moeilijk maakt.

Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of deze twee voorwaarden zijn vervuld.

2)

Artikel 8 van richtlijn 2000/78/EG moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale procedureregel ter uitvoering van de richtlijn, die een wijziging tot gevolg heeft van een vroegere regeling waarin een termijn was bepaald om schadevergoeding te vragen in geval van discriminatie op grond van geslacht.


(1)  PB C 244 van 10.10.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/14


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 8 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk) — Afton Chemical Limited/Secretary of State for Transport

(Zaak C-343/09) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Geldigheid - Richtlijn 2009/30/EG - Artikel 1, lid 8 - Richtlijn 98/70/EG - Artikel 8 bis - Luchtverontreiniging - Brandstoffen - Gebruik van metaalhoudende additieven in brandstoffen - Maximumgehalte aan methylcyclopentadieen-mangaan-tricarbonyl (MMT) - Etikettering - Impactstudie - Kennelijk onjuiste beoordeling - Voorzorgsbeginsel - Evenredigheid - Gelijke behandeling - Rechtszekerheid - Ontvankelijkheid)

2010/C 234/20

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Afton Chemical Limited

Verwerende partij: Secretary of State for Transport

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Geldigheid van richtlijn 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen, tot wijziging van richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van richtlijn 93/12/EEG (PB L 140, 88) — Geldigheid wat betreft de etiketteringsverplichting voor brandstoffen die metaalhoudende additieven bevatten, en de vaststelling van een grenswaarde voor het methylcyclopentadieen-mangaan-tricarbonylgehalte (MMT) — Klaarblijkelijke beoordelingsfout — Schending van de beginselen van evenredigheid, gelijke behandeling en rechtszekerheid

Dictum

Bij onderzoek van de vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die afdoen aan de geldigheid van artikel 1, lid 8, van richtlijn 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen, tot wijziging van richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van richtlijn 93/12/EEG, voor zover bij dit artikel een nieuw artikel 8 bis, leden 2 en 4 tot en met 6, is ingevoegd in richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van richtlijn 93/12/EEG van de Raad.


(1)  PB C 267 van 07.11.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/15


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 1 juli 2010 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-363/09) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 91/414/EEG - Gewasbeschermingsmiddelen - Aanvraag van toelating voor op markt brengen - Bescherming van gegevens)

2010/C 234/21

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Parpala en F. Jimeno Fernández, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: J. López-Medel Bascones, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 13 van richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230, blz. 1) — Gegevens die bij aanvraag zijn gevoegd — Gebruik en bescherming van de gegevens — Vertrouwelijkheid

Dictum

1)

Door artikel 38 van wet nr. 43/2002 betreffende de gezondheid van planten (ley 43/2002 de sanidad vegetal) van 20 november 2002 te handhaven, is het Koninkrijk Spanje de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 13 van richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 267 van 7.11.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/15


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 29 juni 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf — Duitsland) — Strafzaak tegen E, F

(Zaak C-550/09) (1)

(Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met oog op strijd tegen terrorisme - Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB - Verordening (EG) nr. 2580/2001 - Artikelen 2 en 3 - Plaatsing van organisatie op lijst van bij terroristische daden betrokken personen, groepen en entiteiten - Overmaking aan organisatie door haar leden van opbrengsten van geldinzamelingsacties en verkoop van publicaties)

2010/C 234/22

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Düsseldorf

Partijen in de strafzaak

E, F

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberlandesgericht Düsseldorf — Uitlegging van de artikelen 2 en 3 van verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (PB L 344, blz. 70) — Inroeping, voor de nationale rechter, van de ongeldigheid van een besluit van de Raad waarbij een organisatie op de lijst van artikel 2, lid 3, van voormelde verordening is geplaatst, welk besluit niet door de betrokken organisatie is bestreden — Werkingssfeer van de bepalingen van de verordening die de terbeschikkingstelling van financiële middelen aan een op deze lijst geplaatste organisatie verbieden — Overdracht van financiële middelen binnen de organisatie door personen die daarvan deel uitmaken

Dictum

1)

De plaatsing van de Devrimci Halk Kurtulus Partisi-Cephesi (DHKP-C) op de lijst bedoeld in artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, is ongeldig en kan, bijgevolg, niet bijdragen aan de grondslag voor een strafrechtelijke veroordeling wegens een beweerdelijke schending van die verordening met betrekking tot de periode vóór 29 juni 2007.

2)

Artikel 2, lid 1, sub b, van verordening nr. 2580/2001 moet aldus worden uitgelegd dat het betrekking heeft op de overmaking aan een op de lijst bedoeld in artikel 2, lid 3, van die verordening geplaatste rechtspersoon, groep of entiteit, door een lid van die rechtspersoon, groep of entiteit, van tegoeden en andere financiële of economische middelen die zijn ingezameld bij of verkregen van externe personen.


(1)  PB C 148 van 05.06.2010.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/16


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Doris Povse/Mauro Alpago

(Zaak C-211/10 PPU) (1)

(Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Huwelijkszaken en ouderlijke verantwoordelijkheid - Verordening (EG) nr. 2201/2003 - Ongeoorloofde overbrenging van kind - Voorlopige maatregelen ten aanzien van „ouderlijke beslissingsbevoegdheid” - Gezagsrecht - Beslissing die terugkeer van kind met zich brengt - Tenuitvoerlegging - Bevoegdheid - Prejudiciële spoedprocedure)

2010/C 234/23

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Doris Povse

Verwerende partij: Mauro Alpago

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberster Gerichtshof — Uitlegging van artikel 10, sub b-iv, 11, lid 8, 42, lid 2, en 47, lid 2, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338, blz. 1) — Kinderontvoering — Bevoegdheid van de rechterlijke instanties van een lidstaat tot aflevering van een bevel tot terugkeer naar deze lidstaat wanneer het kind sinds meer dan een jaar in een andere lidstaat verblijft en de rechterlijke instanties van de eerste lidstaat na de ontvoering een beschikking hebben gegeven die het gezagsrecht over het kind voorlopig toekent aan de ontvoerende ouder — Mogelijkheid om in het belang van het kind de tenuitvoerlegging van het bevel tot terugkeer naar de eerste lidstaat te weigeren

Dictum

1)

Artikel 10, sub b-iv, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, moet aldus worden uitgelegd dat een voorlopige voorziening geen „gezagbeslissing die niet de terugkeer van het kind met zich brengt” in de zin van deze bepaling vormt en niet de basis kan vormen voor een overdracht van bevoegdheid aan het gerecht van de lidstaat waarnaar het kind ongeoorloofd is overgebracht.

2)

Artikel 11, lid 8, van verordening nr. 2201/2003 moet aldus worden uitgelegd dat een beslissing van het bevoegde gerecht die de terugkeer van het kind met zich brengt, binnen de werkingssfeer van die bepaling valt, zelfs wanneer daaraan geen definitieve beslissing van datzelfde gerecht over het gezagsrecht over het kind voorafgaat.

3)

Artikel 47, lid 2, tweede alinea, van verordening nr. 2201/2003 moet aldus worden uitgelegd dat een later gegeven beslissing van een gerecht van de lidstaat van tenuitvoerlegging, waarbij een gezagsrecht voorlopig wordt toegekend en die naar het recht van die staat als uitvoerbaar wordt beschouwd, niet kan worden tegengeworpen aan de tenuitvoerlegging van een eerdere beslissing van het bevoegde gerecht in de lidstaat van herkomst waarvoor een certificaat is afgegeven en waarbij de terugkeer van het kind wordt gelast.

4)

De tenuitvoerlegging van een beslissing waarvoor een certificaat is afgegeven, kan in de lidstaat van tenuitvoerlegging niet worden geweigerd op grond dat zij, vanwege een wijziging in de omstandigheden die zich na de vaststelling ervan heeft voorgedaan, ernstig afbreuk kan doen aan het belang van het kind. Een dergelijke wijziging moet worden ingeroepen bij het gerecht van de lidstaat van herkomst, bij hetwelk ook een eventueel verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van zijn beslissing moet worden ingediend.


(1)  PB C 179 van 3.7.2010.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/17


Beschikking van het Hof van 15 april 2010 — Makhteshim-Agan Holding BV, Alfa Agricultural Supplies SA, Aragonesas Agro, SA/Europese Commissie, Bayer CropScience AG, European Crop Protection Association (ECPA), Koninkrijk Spanje

(Zaak C-517/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Richtlijn 91/414/EEG - Niet-opneming van endosulfan in bijlage I bij voornoemde richtlijn - Intrekking van vergunning voor in handel brengen - Hogere voorziening kennelijk ongegrond)

2010/C 234/24

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Makhteshim-Agan Holding BV, Alfa Agricultural Supplies SA, Aragonesas Agro, SA (vertegenwoordigers: C. Mereu en K. Van Maldegem, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Parpala en N.B. Rasmussen, gemachtigden), Bayer CropScience AG, European Crop Protection Association (ECPA) (vertegenwoordiger: D. Waelbroeck, advocaat), Koninkrijk Spanje

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 9 september 2008, Bayer CropScience AG en anderen/Commissie (T-75/06), houdende verwerping van het beroep tot nietigverklaring van beschikking 2005/864/EG van de Commissie van 2 december 2005 betreffende de niet-opneming van endosulfan in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG en de intrekking van de vergunning voor gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten [waarvan kennis is gegeven onder nummer C(2005) 4611] (PB L 317, blz. 25)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Makhteshim-Agan Holding BV, Alfa Agricultural Supplies SA en Aragonesas Agro SA worden verwezen in de kosten.

3)

European Crop Protection Association (ECPA) zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 19 van 24.1.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/17


Beschikking van het Hof van 22 maart 2010 — Société des plantations de Mbanga SA (SPM)/Raad van de Europese Unie, Europese Commissie

(Zaak C-39/09 P) (1)

(Hogere voorziening - Artikel 119 van Reglement voor procesvoering van Hof - Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap - Gemeenschappelijke ordening der markten in sector bananen - Regeling voor invoer van bananen uit ACS-landen in Gemeenschap - Schade die onafhankelijke producent beweerdelijk heeft geleden - Niet-eerbiediging van mededingingsregels op gebied van gemeenschappelijk landbouwbeleid - Schending van algemene rechtsbeginselen, met name van beginsel van behoorlijk bestuur - Hogere voorziening kennelijk niet ontvankelijk of kennelijk ongegrond)

2010/C 234/25

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Société des plantations de Mbanga SA (SPM) (vertegenwoordiger: A. Farache, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. De Gregorio Merino, E. Sitbon, gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordiger: F. Clotuche-Duvieusart, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 13 november 2008, SPM/Raad en Commissie (T-128/05), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep van rekwirante strekkende tot vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden wegens de door de Raad en de Commissie vastgestelde, beweerdelijk onrechtmatige regeling voor de invoer van bananen in de Gemeenschap — Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap — Bananen uit ACS-landen — Schade die een onafhankelijke producent beweerdelijk heeft geleden — Niet-eerbiediging van de mededingingsregels op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid — Schending van algemene rechtsbeginselen, met name van het beginsel van behoorlijk bestuur

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Société des plantations de Mbanga SA (SPM) wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 90 van 18.04.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/18


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 26 maart 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Eis.de GmbH/BBY Vertriebsgesellschaft mbH

(Zaak C-91/09) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering - Merken - Internet - Reclame op basis van trefwoorden („keyword advertising”) - Tonen van advertenties van concurrent van houder van merk op basis van trefwoord dat gelijk is aan dat merk - Richtlijn 89/104/EEG - Artikel 5, lid 1, sub a)

2010/C 234/26

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Eis.de GmbH

Verwerende partij: BBY Vertriebsgesellschaft mbH

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesgerichtshof Karlsruhe — Uitlegging van artikel 5, lid 1, sub a, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1) — Registratie van een teken dat gelijk is aan een merk, bij een dienstverlener die een internetzoekmachine exploiteert, teneinde te bewerkstelligen dat wanneer dat teken als zoekwoord wordt ingegeven, er op het scherm automatisch reclame verschijnt voor dezelfde producten of diensten als die waarvoor het betrokken merk is ingeschreven („keyword advertising”) — Geen toestemming van de merkhouder — Kwalificatie van deze benutting van het merk als „gebruik” in de zin van genoemde bepaling

Dictum

Artikel 5, lid 1, sub a, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet in die zin worden uitgelegd dat de houder van een merk een adverteerder kan verbieden om op basis van een trefwoord dat gelijk is aan dat merk en dat door die adverteerder zonder toestemming van de merkhouder is geselecteerd in het kader van een zoekmachineadvertentiedienst op internet, reclame te maken voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor dat merk is ingeschreven, wanneer die reclame het de gemiddelde internetgebruiker onmogelijk of moeilijk maakt te weten of de waren of diensten waarop de advertentie betrekking heeft afkomstig zijn van de merkhouder of een economisch met hem verbonden onderneming, dan wel, integendeel, van een derde.


(1)  PB C 129 van 6.6.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/18


Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 4 maart 2010 — Kaul GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Bayer AG

(Zaak C-193/09 P) (1)

(Hogere voorziening - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ARCOL - Oppositie door houder van gemeenschapswoordmerk CAPOL - Uitvoering door BHIM van arrest tot vernietiging van beslissing van een van zijn kamers van beroep - Recht om te worden gehoord - Verwarringsgevaar - Minimaal vereiste mate van overeenstemming van merken - Afwijzing wegens kennelijke niet-relevantie van voor kamer van beroep overgelegde nieuwe gegevens - Artikelen 8, lid 1, sub b, 61, lid 2, 63, lid 6, 73, tweede volzin, en 74, lid 2, van verordening nr. 40/94)

2010/C 234/27

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Kaul GmbH (vertegenwoordiger: R. Kunze, Rechtsanwalt en solicitor)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: G. Schneider, gemachtigde), Bayer AG

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 25 maart 2009, Kaul/BHIM (T-402/07), waarbij het Gerecht heeft verworpen een beroep ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk „CAPOL” voor waren van klasse 1 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 782/2000-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 1 augustus 2007 waarbij voor de tweede keer is verworpen het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling met betrekking tot de aanvraag tot inschrijving van het gemeenschapswoordmerk „ARCOL” voor waren van de klassen 1, 17 en 20, na de vernietiging van de oorspronkelijke beslissing tot afwijzing van de oppositie van de derde kamer van beroep bij arrest C-29/05 P, BHIM/Kaul

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Kaul GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 193 van 15.8.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/19


Beschikking van het Hof van 23 april 2010 — Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)/Frosch Touristik GmbH, DSR touristik GmbH

(Zaak C-332/09 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Gemeenschapswoordmerk FLUGBÖRSE - Nietigheidsprocedure - Voor onderzoek van absolute nietigheidsgrond relevante datum)

2010/C 234/28

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: B. Schmidt, gemachtigde)

Andere partijen in de procedure: Frosch Touristik GmbH, (vertegenwoordiger: H. Lauf, Rechtsanwalt), DSR touristik GmbH

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 3 juni 2009, Frosch Touristik/BHIM-DSR touristik (FLUGBÖRSE) (T-189/07), waarbij het Gerecht heeft vernietigd de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 22 maart 2007 tot verwerping van het door de houder van het gemeenschapswoordmerk „FLUGBÖRSE” ingestelde beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling waarbij dit merk gedeeltelijk is nietig verklaard — Bepaling van de relevante datum voor het onderzoek van een absolute nietigheidsgrond in het kader van een nietigheidsprocedure

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 256 van 24.10.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/19


Beschikking van het Hof van 12 mei 2010 — Pigasos Alieftiki Naftiki Etaireia/Raad van de Europese Unie, Europese Commissie

(Zaak C-451/09 P) (1)

(Hogere voorziening - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Bewijs van communautaire oorsprong van producten gevangen door aan vennootschap naar Grieks recht toebehorend vaartuig - Verzuim om bepalingen vast te stellen op grond waarvan douaneautoriteiten van lidstaten andere door derde staat opgestelde documenten dan formulier T2M kunnen aanvaarden)

2010/C 234/29

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Pigasos Alieftiki Naftiki Etaireia (vertegenwoordigers: N. Skandàmis en E. Perakis, dikigoroi)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: F. Florindo Gijón en M. Balta, gemachtigden), Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Patakia en B.-R. Killmann, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 16 september 2009, Pigasos Alieftiki Naftiki Etaireia/Raad en Commissie (T-162/07), waarbij het Gerecht een beroep heeft verworpen dat strekte tot vergoeding van de schade die rekwirante stelt te hebben geleden door het verzuim van de Raad en de Commissie om bepalingen vast te stellen op grond waarvan de douaneautoriteiten van een lidstaat, in casu de Griekse douaneautoriteiten, als bewijs van de communautaire oorsprong van producten die door een aan rekwirante toebehorend Grieks vaartuig zijn gevangen, andere door een derde staat opgestelde documenten kunnen aanvaarden dan het formulier T2M bedoeld in verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 (PB L 253, blz. 1)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Pigasos Alieftiki Naftiki Etaireia wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 24 van 30.1.2010.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/20


Hogere voorziening ingesteld op 11 december 2009 door Hubert Ségaud tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 29 oktober 2009 in zaak T-249/09, Ségaud/Commissie

(Zaak C-514/09 P)

()

2010/C 234/30

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Hubert Ségaud (vertegenwoordiger: J.-P. Ekeu, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Bij beschikking van 21 mei 2010 heeft het Hof (Achtste kamer) de hogere voorziening afgewezen en H. Ségaud in zijn eigen kosten verwezen.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesarbeitsgericht Hamm (Duitsland) op 4 mei 2010 — KHS AG/Winfried Schulte

(Zaak C-214/10)

()

2010/C 234/31

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesarbeitsgericht Hamm

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: KHS AG

Verwerende partij: Winfried Schulte

Prejudiciële vraag

Moet artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG (1) aldus worden uitgelegd dat het ook dan in de weg staat aan nationale rechtsvoorschriften en/of gewoonten volgens welke het recht op een minimumaantal jaarlijkse vakantiedagen met behoud van loon vervalt na het einde van de referentieperiode en/of het tijdvak van overdracht wanneer de werknemer langdurig arbeidsongeschikt is (waarbij deze langdurige arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft dat hij het recht op een minimumaantal vakantiedagen over meerdere jaren kan cumuleren zo de mogelijkheid tot overdracht van dit recht niet in de tijd is beperkt)? Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, moet deze overdracht dan gedurende minstens 18 maanden mogelijk zijn?


(1)  Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 299, blz. 9).


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 19 mei 2010 — Mesopotamia Broadcast A/S METV/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-244/10)

()

2010/C 234/32

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mesopotamia Broadcast A/S METV

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Prejudiciële vraag

Het Europese Hof van Justitie wordt om een beslissing verzocht over de vraag of, en zo ja onder welke voorwaarden, de toepassing van een nationale wettelijke bepaling inzake een verenigingsverbod wegens handelen in strijd met de gedachte van begrip tussen de volkeren, binnen het gebied valt dat is gecoördineerd door richtlijn 89/552/EEG (1) van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (PB L 298, blz. 23), in de versie van wijzigingsrichtlijn 97/36/EG (2) van 30 juni 1997 (PB L 202, blz. 60), en deze toepassing daarom op grond van artikel 2 bis van de richtlijn, uitgesloten is.


(1)  Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (PB L 298, blz. 23).

(2)  Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 tot wijziging van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (PB L 202, blz. 60).


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 19 mei 2010 — ROJ TV A/S/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-245/10)

()

2010/C 234/33

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: ROJ TV A/S

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Prejudiciële vraag

Het Europese Hof van Justitie wordt om een beslissing verzocht over de vraag of, en zo ja onder welke voorwaarden, de toepassing van een nationale wettelijke bepaling inzake een verenigingsverbod wegens handelen in strijd met de gedachte van begrip tussen de volkeren, binnen het gebied valt dat is gecoördineerd door richtlijn 89/552/EEG (1) van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (PB L 298, blz. 23), in de versie van wijzigingsrichtlijn 97/36/EG (2) van 30 juni 1997 (PB L 202, blz. 60), en deze toepassing daarom op grond van artikel 2 bis van de richtlijn, uitgesloten is?


(1)  Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (PB L 298, blz. 23).

(2)  Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 tot wijziging van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (PB L 202, blz. 60).


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) op 20 mei 2010 — Haltergemeinschaft LBL GbR/Hauptzollamt Düsseldorf

(Zaak C-250/10)

()

2010/C 234/34

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Haltergemeinschaft LBL GbR

Verwerende partij: Hauptzollamt Düsseldorf

Prejudiciële vraag:

Kan — onder voorbehoud van een bevestigend antwoord op de eerste vraag in de beslissing van het Bundesfinanzhof van 1 december 2009 (VII R 9, 10/09) in de reeds bij het Hof van Justitie van de Europese Unie aanhangige prejudiciële procedure C-79/10 — ook een verhuurder of vervrachter die zijn luchtvaartuig met inbegrip van de door hem te leveren reactiemotorbrandstof verhuurt of vervracht, aanspraak maken op de vrijstelling van belasting waarin is voorzien bij artikel 14, lid 1, sub b, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (1)?


(1)  PB L 283, blz. 51.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunalul Gorj (Roemenië) op 27 mei 2010 — Iulian Andrei Nisipeanu/Direcția Generală a Finanțelor Publice Gorj, Administrația Finanțelor Publice Târgu-Cărbunești, Administrația Fondului pentru Mediu

(Zaak C-263/10)

()

2010/C 234/35

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunalul Gorj, Secția de Contencios Administrativ și Fiscal

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Iulian Andrei Nisipeanu

Verwerende partijen: Direcția Generală a Finanțelor Publice Gorj, Administrația Finanțelor Publice Târgu-Cărbunești, Administrația Fondului pentru Mediu

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus te worden uitgelegd dat tot de door dit artikel verboden discriminerende binnenlandse belastingen eveneens behoort, de heffing die in de Roemeense wetgeving is ingevoerd bij Ordonanța de Urgență Nr. 50/2008 din 25 aprilie 2008 pentru instituirea taxei pe poluare pentru autovehicule) (noodverordening nr. 50/2008 van de Roemeense regering van 25 april 2008 tot vaststelling van een milieuheffing voor motorvoertuigen), zoals gewijzigd bij Ordonanța de Urgență numărul 208 din 8 decembrie 2008 (noodverordening nr. 208 van 8 december 2008), Ordonanța de Urgență numărul 218 din 11 decembrie 2008 (noodverordening nr. 218 van 11 december 2008), Ordonanța de Urgență numărul 7 din 19 februarie 2009 (noodverordening nr. 7 van 19 februari 2009, en Ordonanța de Urgență numărul 117 din 30 decembrie 2009 (noodverordening nr. 117 van 30 december 2009)?

2)

Staat artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie Roemenië toe, door voornoemde, op 1 juli 2008 in werking getreden noodverordening nr. 50/2008 vast te stellen, het in artikel 4, sub a, van deze verordening neergelegde criterium van de „eerste registratie in Roemenië” in haar wetgeving in te voeren, en vormt dit criterium een objectieve maatstaf die met de bepalingen van het Verdrag strookt?

3)

Staat artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie Roemenië als lidstaat van de Europese Unie toe, vanaf 1 juli 2008 een milieuheffing toe te passen op tweedehandse auto’s die uit de Gemeenschap worden ingevoerd of die via intracommunautaire kooptransacties worden verkregen en die voor het eerst in Roemenië worden geregistreerd, terwijl deze milieuheffing niet van toepassing is op in Roemenië aangekochte tweedehandse auto’s?

4)

Staat artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie Roemenië toe, de in de betrokken nationale wettelijke regeling voorziene vrijstelling van de milieuheffing enkel toe te kennen voor „voertuigen van categorie M1 die aan Euronorm 4 voldoen en waarvan de cilinderinhoud niet meer bedraagt dan 2 000 cm3 evenals [voor] alle motorvoertuigen van categorie N1 die aan Euronorm 4 voldoen en die van 15 december 2008 tot en met 31 december 2009 voor het eerst in Roemenië of in een andere lidstaat van de Europese Unie worden geregistreerd”, terwijl voor nieuwe voertuigen met dezelfde kenmerken als de hierboven genoemde geen vrijstelling wordt verleend?

5)

Dient artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus te worden uitgelegd dat dit artikel Roemenië toestaat, haar nationale automobielindustrie te beschermen, gelet op het feit dat de milieuheffing enkel verschuldigd is voor uit een andere lidstaat van de Unie ingevoerde tweedehandse particuliere auto’s die in deze lidstaat werden geregistreerd, dan wel voor auto’s die via intracommunautaire verkooptransacties zijn verkregen, terwijl de heffing niet verschuldigd is voor tweedehandse particuliere auto’s die reeds in Roemenië zijn geregistreerd en aldaar vervolgens worden doorverkocht?

6)

Vormt de betrokken heffing in de hierboven beschreven omstandigheden een door artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verboden discriminerende heffing ingeval het in artikel 4, sub a, van noodverordening nr. 50/2008 neergelegde criterium van de „eerste registratie in Roemenië” geen objectief criterium vormt, gelet op de erkende doelstelling om een milieuheffing in te voeren die op het beginsel „de vervuiler betaalt” is gebaseerd, en ingeval de uit dit criterium voortvloeiende heffing de nationale productie van nieuwe particuliere auto’s alsook de [Roemeense] binnenlandse markt van tweedehandse particuliere auto’s beschermt?


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State van België op 31 mei 2010 — Vereniging van Educatieve en Wetenschappelijke Auteurs (VEWA) tegen Belgische Staat

(Zaak C-271/10)

()

2010/C 234/36

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State van België

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Vereniging van Educatieve en Wetenschappelijke Auteurs (VEWA)

Verweerder: Belgische Staat

Prejudiciële vraag

Verzet artikel 5, lid 1, van richtlijn 92/100/EEG (1) van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom, thans artikel 6, lid 1, van richtlijn 2006/115/EG (2) van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom, overeenkomstig welke bepalingen minstens de auteurs een vergoeding dienen te krijgen voor de openbare uitlening, zich tegen een nationale bepaling die als vergoeding een forfaitair bedrag van 1 euro per volwassen persoon per jaar en van 0,5 euro per minderjarige persoon per jaar vaststelt?


(1)  PB L 346, blz. 61.

(2)  PB L 376, blz. 28.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 4 juni 2010 — Kopalnia Odkrywkowa Polski Trawertyn P. Granatowicz, M. Wąsiewicz Spółka jawna/Dyrektor Izby Skarbowej w Poznaniu

(Zaak C-280/10)

()

2010/C 234/37

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Kopalnia Odkrywkowa Polski Trawertyn P. Granatowicz, M. Wąsiewicz Spółka jawna

Verwerende partij: Dyrektor Izby Skarbowej w Poznaniu

Prejudiciële vragen

1)

Heeft een uit toekomstige vennoten bestaande entiteit die vóór de formele inschrijving van de vennootschap als handelsvennootschap en vóór de fiscale identificatie voor de belasting over de toegevoegde waarde investeringsuitgaven doet, na de inschrijving en de fiscale identificatie, overeenkomstig artikel 9 en de artikelen 168 en 169 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), recht op aftrek van de voorbelasting die is betaald over investeringsuitgaven, die dienen voor belaste activiteiten van de vennootschap?

2)

Verzet het feit dat de factuur tot staving van de investeringsuitgaven op naam van de toekomstige vennoten en niet op naam van de vennootschap staat, zich tegen de aftrek van de voor gedane investeringsuitgaven betaalde voorbelasting in de zin van de eerste vraag?


(1)  PB L 347, blz. 1.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/23


Hogere voorziening ingesteld op 4 juni 2010 door PepsiCo, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 18 maart 2010 in zaak T-9/07, Grupo Promer Mon Graphic SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), PepsiCo, Inc.

(Zaak C-281/10 P)

()

2010/C 234/38

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: PepsiCo, Inc. (vertegenwoordigers: E. Armijo Chávarri, A. Castán Pérez-Gómez, abogados, V. von Bomhard, Rechtsanwältin)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Grupo Promer Mon Graphic SA

Conclusies

Rekwirante concludeert dat het het Hof behage:

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 maart 2010 in zaak T-9/07 te vernietigen;

de zaak definitief af te doen door afwijzing van de vordering in eerste aanleg of, subsidiair, de zaak naar het Gerecht te verwijzen, en

verzoekster in eerste aanleg te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante stelt dat het bestreden arrest moet worden vernietigd omdat het Gerecht artikel 25, lid 1, sub d, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad (1) heeft geschonden door:

a)

geen rekening te houden met de verplichtingen waaraan de ontwerper bij de ontwikkeling van het betwiste model was onderworpen;

b)

het begrip „geïnformeerde gebruiker” en zijn mate van oplettendheid verkeerd uit te leggen;

c)

bij de beoordeling van „andere algemene indruk” onjuiste criteria toe te passen;

d)

de modellen te vergelijken op basis van echte producten in het dossier in plaats van op basis van de modellen zoals deze zijn ingeschreven;

e)

de vergelijking op onjuist weergegeven feiten te baseren.


(1)  Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen (PB L 3, blz. 1).


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 7 juni 2010 — Maribel Dominguez/Centre informatique du Centre Ouest Atlantique, Préfet de la région Centre

(Zaak C-282/10)

()

2010/C 234/39

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Maribel Dominguez

Verwerende partijen: Centre informatique du Centre Ouest Atlantique, Préfet de la région Centre

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG (1) aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan nationale bepalingen of praktijken volgens welke het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon slechts ontstaat als de werknemer tijdens de referentieperiode minimum tien dagen (of een maand) heeft gewerkt?

2)

Zo ja, moet de nationale rechter bij wie een geschil tussen particulieren aanhangig is, op grond van artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG, dat de werkgever een bijzondere verplichting oplegt doordat de om gezondheidsredenen gedurende een jaar of meer afwezige werknemer recht heeft op vakantie met behoud van loon, een strijdige nationale bepaling buiten beschouwing laten volgens welke het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon in een dergelijk geval slechts ontstaat indien de werknemer tijdens het referentiejaar minstens tien dagen heeft gewerkt?

3)

Hebben de werknemers, nu artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG geen onderscheid maakt tussen werknemers naargelang hun afwezigheid van het werk gedurende de referentieperiode het gevolg is van een arbeidsongeval, een beroepsziekte, een ongeval op weg van of naar het werk of een ziekte die geen beroepsziekte is, op grond van deze bepaling recht op een even lange vakantie met behoud van loon, ongeacht de reden van hun afwezigheid om gezondheidsredenen, of moet deze bepaling aldus worden uitgelegd dat zij er zich niet tegen verzet dat de duur van de vakantie met behoud van loon kan verschillen afhankelijk van de reden waarom de werknemer afwezig is, wanneer de nationale wet in bepaalde omstandigheden een jaarlijkse vakantie met behoud van loon voorschrijft die langer duurt dan de in de richtlijn voorziene minimumduur van vier weken?


(1)  Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 299, blz. 9).


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casație și Justiție (Roemenië) op 7 juni 2010 — Circul Globus București (Circ & Variete Globus București)/Uniunea Compozitorilor și Muzicologilor din România — Asociația pentru Drepturi de Autor — U.C.M.R. — A.D.A

(Zaak C-283/10)

()

2010/C 234/40

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Înalta Curte de Casație și Justiție

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Circul Globus București (Circ & Variete Globus București)

Verwerende partij: Uniunea Compozitorilor și Muzicologilor din România — Asociația pentru Drepturi de Autor — U.C.M.R. — A.D.A

Prejudiciële vraag

Moet artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 aldus worden uitgelegd dat onder „mededeling aan het publiek” wordt verstaan:

a)

uitsluitend de mededeling aan publiek dat niet aanwezig is op de plaats waar de mededeling wordt gedaan, of

b)

ook elke andere rechtstreeks verrichte mededeling van een werk dat wordt opgevoerd op een voor het publiek toegankelijke plaats, ongeacht de wijze van openbare uitvoering of rechtstreekse opvoering van het werk?

Ingeval de vraag sub a bevestigend wordt beantwoord, betekent dit dan dat de sub b genoemde rechtstreekse mededelingen van werken aan het publiek niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen of geen mededeling van een werk aan het publiek vormen, maar openbare opvoeringen en/of uitvoeringen van een werk in de zin van artikel 11, lid 1, sub 1°, van de Conventie van Bern zijn?

Ingeval de vraag sub b bevestigend wordt beantwoord, staat artikel 3, lid 1, van de richtlijn dan toe dat de lidstaten het recht van mededeling van muziekwerken aan het publiek, ongeacht de wijze van mededeling, bij wet aan een regeling van verplicht collectief beheer onderwerpen, ook wanneer dat recht individueel kan worden beheerd en door de auteurs daadwerkelijk op die wijze wordt beheerd, zonder de auteurs de mogelijkheid te bieden hun werken van het collectieve beheer uit te sluiten?


(1)  Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10).


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Judicial de Amares (Portugal) op 17 juni 2010 — Cristiano Marques Vieira/Companhia de Seguros Tranquilidade SA

(Zaak C-299/10)

()

2010/C 234/41

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Judicial de Amares

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Cristiano Marques Vieira

Verwerende partij: Companhia de Seguros Tranquilidade SA

Prejudiciële vraag

Staat het gemeenschapsrecht, inzonderheid artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn (72/166/EEG) (1), artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn (84/5/EEG) (2) en artikel 1 van de Derde richtlijn (90/232/EEG) (3), zoals uitgelegd door het Hof van Justitie (van de Europese Gemeenschappen), eraan in de weg dat in geval van een aanrijding tussen voertuigen waaraan geen van de bestuurders schuld heeft en waarbij een van de bestuurders (de benadeelde die schadevergoeding vordert en minderjarig is) lichamelijke en materiële schade heeft geleden, de risicoaansprakelijkheid kan worden verdeeld (artikel 506, leden 1 en 2, Código Civil), wat rechtstreekse gevolgen heeft voor het bedrag van de schadevergoeding die aan de benadeelde moet worden toegekend voor de uit zijn lichamelijke letsels voortvloeiende materiële en immateriële schade (aangezien deze verdeling een evenredige vermindering van het bedrag van de schadevergoeding impliceert)?


(1)  Richtlijn van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 103, blz. 1).

(2)  Richtlijn van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1984, L 8, blz. 17).

(3)  Richtlijn van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 129, blz. 33).


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal da Relação de Guimarães (Portugal) op 17 juni 2010 — Vítor Hugo Marques Almeida/Companhia de Seguros Fidelidade-Mundial SA, Jorge Manuel da Cunha Carvalheira, Paulo Manuel Carvalheira, Fundo de Garantia Automóvel

(Zaak C-300/10)

()

2010/C 234/42

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal da Relação de Guimarães

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vítor Hugo Marques Almeida

Verwerende partijen: Companhia de Seguros Fidelidade-Mundial SA, Jorge Manuel da Cunha Carvalheira, Paulo Manuel Carvalheira, Fundo de Garantia Automóvel

Prejudiciële vragen

a)

Moeten artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn (72/166/EEG) (1), artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn (84/5/EEG) (2) en de artikelen 1 en 1 bis van de Derde richtlijn (90/232/EEG) (3) aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat het nationale burgerlijk recht (inzonderheid de artikelen 503, lid 1, 504, 505 en 570 Código civil) erin voorziet dat in geval van een aanrijding tussen voertuigen waaraan geen van de bestuurders schuld heeft en een inzittende van een van de voertuigen lichamelijk letsel heeft overgehouden (de benadeelde die schadevergoeding vordert), de aan die inzittende verschuldigde schadevergoeding moet worden geweigerd of beperkt, op grond dat hij aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen, aangezien hij naast de bestuurder zat en geen autogordel droeg, hoewel het nationale recht dat voorschrijft,

b)

nu is aangetoond dat die inzittende bij de aanrijding tussen de betrokken voertuigen, doordat hij geen autogordel droeg, met zijn hoofd tegen de voorruit klapte, waardoor de voorruit brak en hij diepe snijwonden aan het hoofd en het gelaat opliep, en

c)

nu de vordering, doordat een van de betrokken voertuigen geen geldige en doeltreffende verzekering bij een verzekeringsmaatschappij ten tijde van het ongeval had, naast tegen de verzekeringsmaatschappij van het andere betrokken voertuig, ook is gericht tegen de eigenaar van het onverzekerde voertuig, de bestuurder daarvan en het Fundo de Garantia Automóvel, die hoofdelijk kunnen worden verplicht tot betaling van de schadevergoeding, voor zover er sprake is van schuldloze risicoaansprakelijkheid?


(1)  Richtlijn van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 103, blz. 1).

(2)  Richtlijn van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1984, L 8, blz. 17).

(3)  Richtlijn van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 129, blz. 33).


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/26


Beroep ingesteld op 25 juni 2010 — Europese Commissie/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-305/10)

()

2010/C 234/43

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Peere en M. van Beek, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg

Conclusies

vaststellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/47/EG van de Raad van 18 juli 2005 betreffende de overeenkomst tussen de Gemeenschap van Europese Spoorwegen (CER) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) inzake bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten in de spoorwegsector verrichten (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Groothertogdom Luxemburg verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2005/47/EG is op 26 juli 2008 verstreken. Op de datum van instelling van het onderhavige beroep had verweerder nog niet alle nodige omzettingsmaatregelen genomen, althans deze niet aan de Commissie meegedeeld.


(1)  PB L 195, blz. 15.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Bacău (Roemenië) op 29 juni 2010 — Ministerul Justiției și Libertăților Cetățenești/Ștefan Agafiței e.a.

(Zaak C-310/10)

()

2010/C 234/44

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curte de Apel Bacău

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Ministerul Justiției și Libertăților Cetățenești

Verwerende partijen: Ștefan Agafiței, Apetroaei Raluca, Bărbieru Marcel, Budeanu Sorin, Chiagă Luminița, Crăciun Mihaela, Curpăn Sorin-Vasile, Dabija Mihaela, Damian Mia-Cristina, Danalache Sorina, Dogaru Oana-Alina, Dorneanu Geanina, Galavan Adina-Cătălina, Grancea Gabriel, Radu (Hobjilă) Mădălina, Iacobuț Nicolae Cătălin, Lăcătușu Roxana, Lupașcu Sergiu, Maftei Smaranda, Mărmureanu Silvia, Oborocianu Maria, Panfil Simona, Pânzaru Oana-Georgeta, Păduraru Laurențiu, Pîrjol-Năstase Elena, Pocovnicu Ioana, Pușcașu Alina, Ștefănescu Cezar, Ștefănescu Roxana, Țimiraș Ciprian, Vintilă Cristina

Prejudiciële vragen

1)

Staan artikel 15 van richtlijn 2000/43/EG van de Raad houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming, en artikel 17 van richtlijn 2000/78/EG van de Raad tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep — beide omgezet in nationaal recht bij Ordonanța Guvernului nr. 137/2000, zoals opnieuw gepubliceerd en gewijzigd — in de weg aan een nationale regeling of een beslissing van de Curte Constituțională (Grondwettelijk Hof) die de nationale rechterlijke macht verbiedt gediscrimineerde verzoekers een passende vergoeding voor materiële en/of immateriële schade toe te kennen in gevallen waarin de vergoeding van de door discriminatie veroorzaakte schade betrekking heeft op wettelijk bepaalde salarisrechten van een andere beroepsgroep dan waartoe verzoekers behoren? Zie in die zin arresten van de Curte Constituțională nr. 1325 van 4 december 2008 en nr. 146 van 25 februari 2010.

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: moet de nationale rechter de intrekking of wijziging van de nationale wettelijke bepalingen en/of een herziening van de rechtspraak van de Curte Constituțională afwachten, aangenomen dat deze in strijd zijn met de bepalingen van gemeenschapsrecht, of moet hij de voorschriften van gemeenschapsrecht, zoals eventueel uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie, direct en rechtstreeks toepassen op het bij hem aanhangige geding en bepalingen van nationaal recht of rechtspraak van de Curte Constituțională die daarmee in strijd zijn, buiten toepassing laten?


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vestre Landsret (Denemarken) op 1 juli 2010 — Danske Svineproducenter/Justitsministeriet

(Zaak C-316/10)

()

2010/C 234/45

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Vestre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Danske Svineproducenter

Verwerende partij: Justitsministeriet

Prejudiciële vraag

1)

Moeten artikel 249, tweede alinea, EG en artikel 37 van verordening (EG) nr. 1/2005 (1) van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van verordening (EG) nr. 1255/97, alsook artikel 3, sub f en g, juncto hoofdstuk II, punt 1.1, sub f, en punt 1.2, juncto hoofdstuk VII, deel D, van bijlage I bij die verordening, aldus worden uitgelegd dat de lidstaten geen nationale regels mogen vaststellen waarin gedetailleerde vereisten zijn neergelegd inzake inwendige vervoershoogte, inspectiehoogte en beladingsdichtheid?


(1)  PB L 3, blz. 1


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/28


Beroep ingesteld op 7 juli 2010 — Europese Commissie/Republiek Finland

(Zaak C-342/10)

()

2010/C 234/46

Procestaal: Fins

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: I. Koskinen, R. Lyal)

Verwerende partij: Republiek Finland

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Finland, door een regeling vast te stellen en te handhaven volgens welke de aan buitenlandse pensioenfondsen uitbetaalde dividenden discriminerend worden belast, de krachtens artikel 63 VWEU en artikel 40 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Republiek Finland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Finland belast buitenlandse pensioenfondsen, wat de door hen ontvangen dividenden betreft, strenger dan Finse pensioenfondsen. Finse pensioenfondsen worden volgens een bijzondere belastingregeling (Elinkeinoverolaki) [wet op de bedrijfsbelasting] belast, en hun belastingtarief wordt op een andere wijze bepaald dan dat van andere vennootschappen. Volgens §6a Elinkeinoverolaki zijn slechts 75 % van hun dividendinkomsten aan belasting onderworpen. Aangezien het tarief van de vennootschapsbelasting 26 % bedraagt, betalen zij in werkelijkheid 19,5 %. Bovendien mogen de Finse pensioenverzekeraars volgens §7 en §8, lid 1, nr. 10, Elinkeinoverolaki de voor de verwerving en handhaving van de inkomsten gedane uitgaven en geleden verliezen alsook de pensioenverplichtingen bij de belasting in aftrek brengen. Voor dividenden die door vergelijkbare buitenlandse pensioenfondsen worden geïnd, geldt zelfs een bronbelasting van 28 %. Wat de in lidstaten gevestigde pensioenfondsen en de meeste pensioenfondsen uit de bij de EEG behorende EFTA-landen betreft, worden de dividenden belast met een tarief van 19,5 %, maar de buitenlandse pensioenfondsen kunnen geen gebruik maken van de betrokken aftrekposten.

Het belastingtarief dat volgens het Finse belastingstelsel voor in het buitenland te betalen dividenden geldt, en de voor deze dividenden geldende ruimere berekeningsgrondslagen, benadelen buitenlandse pensioenfondsen die hun diensten aan Finse klanten aanbieden, door hen in een ongunstige concurrentiepositie te brengen. De discriminerende behandeling van buitenlandse pensioenfondsen maakt hun investeringen in Finse vennootschappen minder winstgevend en attractief. Bovendien beperkt zij de mogelijkheden voor Finse ondernemingen om van buitenlandse pensioenfondsen kapitaalfinanciering te ontvangen. Derhalve gaat het om een door artikel 63 VWEU en artikel 40 EEG-Verdrag verboden beperking. De discriminerende behandeling van buitenlandse pensioenfondsen kan door geen van de door de Republiek Finland aangevoerde gronden worden gerechtvaardigd.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/29


Beroep ingesteld op 7 juli 2010 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-343/10)

()

2010/C 234/47

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: S. Pardo Quintillán, gemachtigde)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk Spanje, door niet te zorgen voor

de opvang van het stedelijk afvalwater van de agglomeraties Valle de Güimar, Noreste (Valle Guerra), Valle de la Orotava, Arenys de Mar, Alcossebre en Cariño met meer dan 15 000 inwonersequivalenten overeenkomstig artikel 3 van richtlijn 91/271/EEG (1) en

de behandeling van het stedelijk afvalwater van de agglomeraties Arroyo de la Miel, Arroyo de la Víbora, Estepota (San Pedro de Alcántara), Alhaurín el Grande, Coín, Barbate, Chipiona, Isla Cristina, Matalascañas, Nerja, Tarifa, Torrox Costa, Vejer de la Frontera, Gijón-Este, Llanes, Valle de Güimar, Noreste (Valle Guerra), Los Llanos de Aridane, Arenys de Mar, Pineda de Mar, Ceuta, Alcossebre, Benicarló, Elx (Arenales), Peñíscola, Teulada Moraira (Rada Moraira), Vinaròs, A Coruña, Cariño, Tui, Vigo, Aguiño Carreira-Ribeira, Baiona, Noia, Santiago, Viveiro en Irán (Hondarribia) met meer dan 15 000 inwonerequivalenten overeenkomstig artikel 4, leden 1, 3 en, in voorkomend geval, lid 4, van de richtlijn,

de krachtens de bovengenoemde bepalingen van richtlijn 91/271/EEG op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Overeenkomstig artikel 3, lid 1 en artikel 4, lid 1, van richtlijn 91/271/EEG moesten uiterlijk op 31 december 2000 agglomeraties met meer dan 15 000 inwonerequivalenten voorzien zijn van een opvangsysteem en moest stedelijk afvalwater aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces worden onderworpen.

De opvangsystemen voor stedelijk afvalwater moeten krachtens artikel 3, lid 2, van de richtlijn voldoen aan de eisen van bijlage I.A.

Wat de verplichtingen tot behandeling van het stedelijk afvalwater betreft, legt artikel 4, lid 1, van de richtlijn aan de lidstaten de verplichting op om te waarborgen dat het afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt, vóór lozing aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces wordt onderworpen.

Overeenkomstig artikel 4, lid 3, dienen lozingen van zuiveringsinstallaties te voldoen aan de toepasselijke eisen van bijlage I.B. Op zijn beurt verwijst bijlage I.B naar de in tabel 1 van deze bijlage vermelde eisen. Ten slotte kan aan de hand van de in bijlage I.D vastgestelde controleprocedures worden nagegaan of de lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties voldoen aan de eisen van bijlage I.B.

Wat de 38 betrokken agglomeraties betreft, heeft het Koninkrijk Spanje niet de naleving van de eisen van de richtlijn verzekerd.


(1)  Van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135, blz. 40).


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/29


Hogere voorziening ingesteld op 9 juli 2010 door Claro, S.A. tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 28 april 2010 in zaak T-225/09, Claro, S.A./BHIM en Telefónica, S.A.

(Zaak C-349/10 P)

()

2010/C 234/48

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirant: Claro, S.A. (vertegenwoordigers: E. Armijo Chávarri en A. Castán Pérez-Gómez, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne Marka (merken, tekeningen en modellen) en Telefónica, S.A.

Conclusies

Rekening houden met de indiening van het schrijven en de daarbij gevoegde stukken, verklaren dat de hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 28 april 2010 in zaak T-225/09 tijdig en volgens de vormvereisten is ingesteld en, volgens de passende procedure, het bestreden arrest vernietigen en de vorderingen van Claro, S.A., toewijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Onjuiste uitlegging door het Gerecht van het bepaalde in artikel 59 van de verordening inzake het gemeenschapsmerk. Anders dan het Gerecht (en daarvoor de kamer van beroep) stellen, vormt de indiening van de schriftelijke uiteenzetting van de beroepsgronden geen voorwaarde voor de ontvankelijkheid van het beroep, maar louter een voorwaarde voor de behandeling daarvan. Door die onjuiste uitlegging door het Gerecht (en daarvoor de kamer van beroep) is het in artikel 62, lid 1, van verordening nr. 40/94 (1) neergelegde beginsel van de functionele continuïteit tussen de verschillende instanties van het BHIM geschonden.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/30


Beschikking van de president van het Hof van 25 februari 2010 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-566/08) (1)

()

2010/C 234/49

Procestaal: Frans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 44 van 21.2.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/30


Beschikking van de president van de Eerste kamer van het Hof van 6 mei 2010 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek

(Zaak C-572/08) (1)

()

2010/C 234/50

Procestaal: Italiaans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/30


Beschikking van de president van het Hof van 29 april 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Wien — Oostenrijk) — Ronald Seunig/Maria Hölzel

(Zaak C-147/09) (1)

()

2010/C 234/51

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 153 van 4.7.2009.


Gerecht

28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/31


Arrest van het Gerecht van 8 juli 2010 — Evropaïki Dynamiki/EMA

(Zaak T-331/06) (1)

(Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure van EMA - Verrichting van IT-adviesdiensten - Afwijzing van offerte - Beroep tot nietigverklaring - Bevoegdheid van Gerecht - In bestek vastgestelde gunningscriteria - Subcriteria - Kennelijk onjuiste beoordeling - Motiveringsplicht)

2010/C 234/52

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis en N. Keramidas, advocaten)

Verwerende partij: Europees Milieuagentschap (EMA) (vertegenwoordigers: M. Hofstötter, gemachtigde, bijgestaan door J. Stuyck, advocaat)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van het EMA van 14 september 2006 tot afwijzing van de offerte die verzoekster heeft ingediend in het kader van aanbestedingsprocedure EEA/IDS/06/002 voor het verlenen van IT-adviesdiensten (PB S 118-125101), en tot gunning van de opdracht aan andere inschrijvers

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 326 van 30.12.2006.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/31


Arrest van het Gerecht van 8 juli 2010 — M/EMEA

(Zaak T-12/08 P-RENV-RX) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Heronderzoek van arrest van Gerecht - Geding in staat van wijzen)

2010/C 234/53

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: M (Browbourne, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J. N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europees Geneesmiddelenbureau (EMEA) (vertegenwoordigers: V. Salvatore en N. Rampal Olmedo, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 19 oktober 2007, M/EMEA (F-23/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die beschikking

Dictum

1)

De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie voor een uitspraak over de vordering tot vergoeding van de immateriële schade die M. zou hebben geleden.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 64 van 8.3.2008.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/32


Arrest van het Gerecht van 9 juli 2010 — Exalation/BHIM (Vektor-Lycopin)

(Zaak T-85/08) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Vektor-Lycopin - Absolute weigeringsgronden - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009))

2010/C 234/54

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Exalation Ltd (Ilford, Essex, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: K. Zingsheim, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (vertegenwoordiger: S. Schäffner, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 17 december 2007 (zaak R 1037/2007-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken Vektor-Lycopin als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Exalation Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 107 van 26.4.2008.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/32


Arrest van het Gerecht van 8 juli 2010 — Commissie/Putterie-De-Beukelaer

(Zaak T-160/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Nietigverklaring in eerste aanleg van loopbaanontwikkelingsrapport - Beoordelingsjaar 2005 - Toepasselijke regeling - Rubriek „Mogelijkheden” - Beoordelingsprocedure - Attestprocedure)

2010/C 234/55

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en K. Herrmann, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Françoise Putterie-De-Beukelaer (Brussel, België) (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 21 februari 2008, Putterie-De-Beukelaer/Commissie (F-31/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 21 februari 2008, Putterie-De-Beukelaer/Commissie (F-31/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), wordt vernietigd.

2)

De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 183 van 19.7.2008.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/32


Arrest van het Gerecht van 8 juli 2010 — Trautwein/BHIM (Afbeelding van een hond)

(Zaak T-385/08) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat een hond weergeeft - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009))

2010/C 234/56

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Nadine Trautwein Rolf Trautwein GbR, Research and Development (Leopoldshöhe, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Czychowski, A. Nordemann en A. Dustmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (vertegenwoordiger: S. Schäffner, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 30 juni 2008 (zaak R 1734/2007-1), inzake een aanvraag tot inschrijving als gemeenschapsmerk van een beeldteken dat een hond weergeeft

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Nadine Trautwein Rolf Trautwein GbR, Research and Development wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 313 van 6.12.2008.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/33


Arrest van het Gerecht van 8 juli 2010 — Trautwein/BHIM (Afbeelding van een paard)

(Zaak T-386/08) (1)

(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat een paard weergeeft - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009))

2010/C 234/57

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Nadine Trautwein Rolf Trautwein GbR, Research and Development (Leopoldshöhe, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Czychowski, A. Nordemann en A. Dustmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (vertegenwoordiger: S. Schäffner, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 7 juli 2008 (zaak R 1730/2007-1), inzake een aanvraag tot inschrijving als gemeenschapsmerk van een beeldteken dat een paard weergeeft

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Nadine Trautwein Rolf Trautwein GbR, Research and Development wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 313 van 6.12.2008.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/33


Arrest van het Gerecht van 8 juli 2010 — Freistaat Sachsen en Land Sachsen-Anhalt/Commissie

(Zaak T-396/08) (1)

(Staatssteun - Steun voor opleiding - Beschikking waarbij steun deels verenigbaar, deels onverenigbaar met gemeenschappelijke markt is verklaard - Noodzakelijkheid van steun - Positieve externe effecten - Motiveringsplicht)

2010/C 234/58

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Freistaat Sachsen (Duitsland); en Land Sachsen-Anhalt (Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Müller-Ibold en T. Graf, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. França, K. Gross en B. Martenczuk, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2008/878/EG van de Commissie van 2 juli 2008 betreffende de steunmaatregel die Duitsland voornemens is toe te kennen ten gunste van DHL (PB L 312, blz. 31).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Freistaat Sachsen en het Land Sachsen-Anhalt dragen hun eigen kosten en die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 327 van 20.12.2008.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/34


Arrest van het Gerecht van 9 juli 2010 — Grain Millers/BHIM — Grain Millers (GRAIN MILLERS)

(Zaak T-430/08) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk GRAIN MILLERS - Oudere nationale handelsbenaming Grain Millers en afbeelding ervan - Gedeeltelijke weigering van inschrijving - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009))

2010/C 234/59

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Grain Millers, Inc. (Eden Prairie, Minnesota, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: L.-E. Ström, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Grain Millers GmbH Co. KG (Bremen, Duitsland) (vertegenwoordiger: R. Böckenholt, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 23 juli 2008 (zaak R 478/2007-2) inzake een oppositieprocedure tussen Grain Millers GmbH Co. KG en Grain Millers, Inc.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Grain Millers, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 313 van 6.12.2008.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/34


Arrest van het Gerecht van 9 juli 2010 — Toqueville/BHIM — Schiesaro (TOCQUEVILLE 13)

(Zaak T-510/08) (1)

(Gemeenschapsmerk - Procedure tot vervallenverklaring - Gemeenschapswoordmerk TOCQUEVILLE 13 - Niet-inachtneming van termijn voor instellen van beroep tegen beslissing tot vervallenverklaring - Verzoek tot herstel in vorige toestand - Artikel 78 van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 81 van verordening (EG) nr. 207/2009))

2010/C 234/60

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Toqueville Srl (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: S. Bariatti, I. Palombella en E. Cucchiara, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (vertegenwoordiger: A. Sempio, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Marco Schiesaro (Limbiate, Italië) (vertegenwoordigers: A. Canella en D. Camaiora, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 26 augustus 2008 (zaak R 829/2008-2) inzake het door verzoekster ingediende verzoek tot herstel in de vorige toestand

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Toqueville Srl wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 19 van 24.1.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/35


Arrest van het Gerecht van 8 juli 2010 — Engelhorn/BHIM — The Outdoor Group (peerstorm)

(Zaak T-30/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk peerstorm - Oudere communautaire en nationale woordmerken PETER STORM - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009) - Normaal gebruik van oudere merken - Artikelen 15 en 43, lid 2, van verordening nr. 40/94 (thans artikelen 15 en 42, lid 2, van verordening nr. 207/2009))

2010/C 234/61

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Engelhorn KGaA (Mannheim, Duitsland) (vertegenwoordigers: W. Göpfert en K. Mende, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: The Outdoor Group Ltd (Northampton, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: M. Edenborough, barrister)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het BHIM van 28 oktober 2008 (zaak R 167/2008-5) inzake een oppositieprocedure tussen The Outdoor Group Ltd en Engelhorn KGaA

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Engelhorn KGaA wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) en van The Outdoor Group Ltd.


(1)  PB C 82 van 4.4.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/35


Arrest van het Gerecht van 8 juli 2010 — Sevenier/Commissie

(Zaak T-368/09 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Ontslag - Weigering van Commissie om intrekking van ontslag te aanvaarden en invaliditeitscommissie in te schakelen - Klachttermijn - Te laat ingediende klacht - Geen verschoonbare dwaling)

2010/C 234/62

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Roberto Sevenier (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: É. Boigelot en L. Defalque, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en D. Martin, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 8 juli 2009, Sevenier/Commissie (F-62/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die beschikking

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Sevenier zal zijn eigen kosten dragen alsmede die welke de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 282 van 21.11.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/35


Beschikking van het Gerecht van 14 juli 2010 — Deutsche Post/Commissie

(Zaak T-570/08) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Bevel tot informatieverstrekking - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid)

2010/C 234/63

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Deutsche Post AG (Bonn, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Sedemund en T. Lübbig, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: B. Martenczuk, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van het besluit dat zou zijn opgenomen in de brief van de Commissie van 30 oktober 2008 houdende bevel tot informatieverstrekking in de procedure betreffende staatssteun aan Deutsche Post AG [C 36/2007 (ex NN 25/2007)]

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Deutsche Post AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/36


Beschikking van het Gerecht van 14 juli 2010 — Duitsland/Commissie

(Zaak T-571/08) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Bevel tot informatieverstrekking - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid)

2010/C 234/64

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: M. Lumma en B. Klein, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: B. Martenczuk, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van het besluit dat zou zijn opgenomen in de brief van de Commissie van 30 oktober 2008 houdende bevel tot informatieverstrekking in de procedure betreffende staatssteun aan Deutsche Post AG [C 36/2007 (ex NN 25/2007)]

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/36


Beschikking van het Gerecht van 8 juli 2010 — Marcuccio/Commissie

(Zaak T-166/09 P) (1)

(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Beschikking houdende verwijzing - Beslissing niet vatbaar voor hogere voorziening - Beroep tot schadevergoeding - Precontentieuze procedure - Procedurefouten - Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond)

2010/C 234/65

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en C. Berardis-Kayser, gemachtigden, bijgestaan door A. dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 18 februari 2009, Marcuccio/Commissie (F-70/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die beschikking

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Marcuccio zal zijn eigen kosten dragen alsmede de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 141 van 20.6.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/37


Beschikking van het Gerecht van 6 juli 2010 — PAGO International/BHIM — Tirol Milch (Pago)

(Zaak T-349/09) (1)

(Gemeenschapsmerk - Procedure tot vervallenverklaring - Herroeping van beslissing van kamer van beroep - Geding zonder voorwerp geraakt - Afdoening zonder beslissing)

2010/C 234/66

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: PAGO International GmbH (Klagenfurt, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: C. Hauer en C. Schumacher, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Tirol Milch reg. Gen. mbH Innsbruck (Innsbruck, Oostenrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 1 juli 2009 (zaak R 864/2008-4) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Tirol Milch reg. Gen. mbH Innsbruck en PAGO International GmbH

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 267 van 7.11.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/37


Beschikking van het Gerecht van 6 juli 2010 — Marcuccio/Hof van Justitie

(Zaak T-401/09) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Afwijzing door Hof van Justitie van verzoek om schadevergoeding - Beroep tot schadevergoeding - Betekening van hogere voorziening aan voormalige vertegenwoordiger van verzoeker - Geen schade - Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond)

2010/C 234/67

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Hof van Justitie van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Placco, gemachtigde)

Voorwerp

Enerzijds, beroep tot nietigverklaring van de vermeende besluiten van het Hof van Justitie houdende afwijzing van het verzoek om vergoeding van de schade veroorzaakt door een vermeende onregelmatigheid bij de betekening aan Marcuccio van de hogere voorziening in het kader van zaak T-20/09 P en, anderzijds, beroep tot schadevergoeding

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Marcuccio wordt verwezen in de kosten.

3)

Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan over het verzoek om interventie van de Europese Commissie.


(1)  PB C 297 van 5.12.2009


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/38


Beschikking van de president van het Gerecht van 25 juni 2010 — Regione Puglia/Commissie

(Zaken T-84/10 R en T-223/10 R)

(Kort geding - Beschikking tot vermindering van communautaire financiële bijstand - Debetnota - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid)

2010/C 234/68

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Regione Puglia (vertegenwoordigers: F. Brunelli en A. Aloia, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Cattabriga en A. Steiblytė, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging, in de eerste plaats van beschikking C(2009) 10350 van de Commissie van 22 december 2009 houdende intrekking van een deel van de deelneming van het Europees fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) die aan Italië was toegekend voor het operationele programma POR Puglia vallend onder doelstelling 1 (2000-2006), en, in de tweede plaats, van de betalingsopdracht die vervat zou zijn in de ten vervolge op die beschikking afgegeven debetnota van 26 februari 2010.

Dictum

1)

De zaken T-84/10 R en T-223/10 R worden voor de onderhavige beschikking gevoegd.

2)

De verzoeken in kort geding worden afgewezen.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/38


Beschikking van de president van het Gerecht van 9 juli 2010 — Alcoa Trasformazioni/Commissie

(Zaak T-177/10 R)

(Kort geding - Staatssteun - Preferente elektriciteitstarieven - Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering gelast - Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging - Ontbreken van spoedeisendheid)

2010/C 234/69

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Alcoa Trasformazioni Srl (Portoscuso, Italië) (vertegenwoordigers: M. Siragusa, T. Müller-Ibold en F. Salerno, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci en É. Gippini Fournier, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2009) 8112 def. van de Commissie van 19 november 2009 inzake steunmaatregelen C 38/A/2004 (ex NN 58/2004) en C 36/B/2006 (ex NN 38/2006)] van de Italiaanse Republiek ten gunste van Alcoa Trasformazioni.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/38


Beschikking van het Gerecht van 8 juli 2010 — Strålfors/BHIM (ID SOLUTIONS)

(Zaak T-211/10) (1)

(Beroep tot vernietiging - Inleidend verzoekschrift - Vormvoorschriften - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2010/C 234/70

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Strålfors AB (Malmö, Zweden) (vertegenwoordiger: S. Nielsen, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 25 januari 2010 (zaak R 1111/2009-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken ID SOLUTIONS als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Strålfors, AB zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 195 van 17.7.2010.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/39


Beschikking van het Gerecht van 8 juli 2010 — Strålfors/BHIM (IDENTIFICATION SOLUTIONS)

(Zaak T-212/10) (1)

(Beroep tot vernietiging - Inleidend verzoekschrift - Vormvoorschriften - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2010/C 234/71

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Strålfors AB (Malmö, Zweden) (vertegenwoordiger: S. Nielsen, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 22 januari 2010 (zaak R 1112/2009-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken IDENTIFICATION SOLUTIONS als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Strålfors, AB zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 195 van 17.7.2010.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/39


Beroep ingesteld op 5 mei 2010 — Condé/Raad

(Zaak T-210/10)

()

2010/C 234/72

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Mamoudou Condé (vertegenwoordiger: J.-C. Tchikaya, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

verordening (EU) nr. 1284/2009 van de Raad van 22 december 2009 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen ten aanzien van de Republiek Guinee, nietig verklaren, voor zover deze verzoeker betreft;

de Raad verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker vordert nietigverklaring van verordening (EU) nr. 1284/2009 van de Raad van 22 december 2009 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen ten aanzien van de Republiek Guinee (1), voor zover verzoeker voorkomt op de lijst van natuurlijke personen en rechtspersonen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen overeenkomstig artikel 6 van die verordening zijn bevroren.

Ter onderbouwing van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan:

schending van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, aangezien verzoeker niet in kennis is gesteld van de hem ter beschikking staande rechtsmiddelen;

schending van het recht van verweer, aangezien verzoeker niet in kennis is gesteld van de hem ten laste gelegde feiten;

schending van het evenredigheidsbeginsel en van verzoekers recht van eigendom.


(1)  PB L 346, blz. 26.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/40


Beroep ingesteld op 26 mei 2010 — Rungis express/BHIM — Žito (MARESTO)

(Zaak T-243/10)

()

2010/C 234/73

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: RUNGIS express AG (Meckenheim, Duitsland) (vertegenwoordiger: U. Feldmann, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: ŽITO prehrambena industrija, d.d. (Ljubljana, Slovenië)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 11 maart 2010 in zaak R 691/2009-1 vernietigen;

de oppositie van verweerder afwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk MARESTO voor waren van klasse 29

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: ŽITO prehrambena industrija, d.d.

Oppositiemerk of -teken: nationaal beeldmerk dat een kok weergeeft en het woordelement „M·A·E·S·T·R·O” bevat voor waren van de klassen 29 en 30, nationaal beeldmerk dat het woordelement „M·A·E·S·T·R·O” bevat voor waren van de klassen 29, 30 en 43, en nationaal woordmerk „BRAVO, MAESTRO!” voor waren van de klassen 29, 30 en 43

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, c en d, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1), aangezien de oppositiemerken onderscheidend vermogen missen en/of zuiver beschrijvend zijn.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/40


Beroep ingesteld op 10 juni 2010 — France Télécom/Commissie

(Zaak T-258/10)

()

2010/C 234/74

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: France Télécom (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: M. van der Woude en D. Gillet, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies van verzoekende partij

onderhavig beroep ontvankelijk verklaren;

de beschikking nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert de nietigverklaring van beschikking C(2009) 7426 def. van de Commissie van 30 september 2009 (1), waarbij is vastgesteld dat de compensatie voor openbaredienstlasten van 59 miljoen EUR, die de Franse autoriteiten aan een groep ondernemingen hebben toegekend voor de totstandbrenging en de exploitatie van een zeer snel elektronischecommunicatienetwerk (project THD 92) in het departement Hauts-de-Seine, geen staatssteun is.

Tot staving van haar vordering voert verzoekster twee middelen aan:

schending van het begrip „staatssteun” in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, aangezien de Commissie blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting bij het toepassen van de vier criteria van het arrest Altmark op dit geval, voor zover:

het project THD92 geen doelstelling van algemeen economisch belang nastreeft, maar enkel gericht is op het concurrentievermogen van het departement Hauts-de-Seine als internationaal zakencentrum;

het project THD92 zijn effect sorteert in een „zwart gebied” en niet bedoeld is om een gebrekkige werking van de markt te verhelpen;

de compensatie van 59 miljoen EUR onevenredig is en werd toegekend op basis van niet vooraf gekende selectiecriteria;

schending van artikel 108, lid 2, VWEU, aangezien de Commissie verzoeksters procedurele rechten heeft geschonden en geen formele onderzoeksprocedure heeft opgestart, waardoor verzoekster niet in de mogelijkheid was haar standpunt kenbaar te maken als derde belanghebbende.


(1)  Steunmaatregel N 331/2008 — Frankrijk


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/41


Beroep ingesteld op 8 juni 2010 — Ax/Raad

(Zaak T-259/10)

()

2010/C 234/75

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Thomas Ax (Neckargemünd, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Baumann, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 houdende instelling van een Europees financieel stabilisatiemechanisme nietig verklaren;

de Raad van de Europese Unie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker komt op tegen verordening (EU) nr. 407/2010. (1)

Ter onderbouwing van zijn beroep voert hij onder meer aan dat de door de bestreden verordening vrijgegeven steun in strijd is met het verbod op grond van artikel 125 VWEU van aansprakelijkheid voor en overname van de verbintenissen van andere lidstaten.

Bovendien wordt verordening nr. 407/2010 niet gedekt door de machtigingsgrondslag van artikel 122 VWEU. Hiertoe voert verzoeker aan dat er in de betrokken lidstaten geen sprake is van ernstige dreiging van grote moeilijkheden in de zin van deze bepaling als gevolg van de speculatieve aanvallen. Voorts berusten de moeilijkheden als gevolg van de speculatieve aanvallen niet op buitengewone gebeurtenissen die de betrokken lidstaten niet zouden kunnen beheersen.


(1)  Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 houdende instelling van een Europees financieel stabilisatiemechanisme (PB L 118, blz. 1).


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/42


Beroep ingesteld op 16 juni 2010 — Land Wien/Commissie

(Zaak T-267/10)

()

2010/C 234/76

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Land Wien (vertegenwoordiger: Rechtsanwalt W.-G. Schärf)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de beschikking van 25 maart 2010 nietig verklaren;

vaststellen dat de Europese Commissie verordening (EG) nr. 1049/2001 (1) heeft geschonden, aangezien niet alle gevraagde documenten inzake de voltooiing van reactoren 3 en 4 van kerncentrale Mochovce aan de verzoekende partij zijn bezorgd en de Commissie aldus heeft nagelaten te handelen in de zin van artikel 265 VWEU, hetgeen een schending van lid 3 van verordening nr. 1049/2001 vormt;

de Commissie verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker vordert de nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 25 maart 2010 waarmee de bezwaarprocedure betreffende zijn klacht met betrekking tot de voltooiing van reactoren 3 en 4 van kerncentrale Mochovce in Slowakije werd beëindigd. Voorts stelt verzoeker dat hij niet alle gevraagde documenten inzake de voltooiing van reactoren 3 en 4 van kerncentrale Mochovce heeft ontvangen vanwege de Commissie zodat deze heeft nagelaten te handelen in de zin van artikel 265 VWEU.

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker aan dat de Commissie met haar beschikking van 25 maart 2010 richtlijn 2003/35/EG (2) en het grondrecht van artikel 37 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie heeft geschonden.

Betreffende zijn verzoek om het verkrijgen van informatie, stelt verzoeker dat zijn onregelmatige behandeling ingaat tegen artikel 42 van het Handvest van de Grondrechten. Bovendien werd artikel 7 van verordening nr. 1049/2001 geschonden.

Voorts is verzoeker van mening dat de Commissie, door niet te reageren op zijn klacht en zijn verzoek om informatie, ook de verplichting tot handelen, zoals neergelegd in het EGA-Verdrag en nader gepreciseerd in het arrest van het Hof van 27 oktober 2009, ČEZ (C-115/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), heeft geschonden.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).

(2)  Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad (PB L 156, blz. 17).


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/42


Beroep ingesteld op 14 juni 2010 — LIS/Commissie

(Zaak T-269/10)

()

2010/C 234/77

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: LIS GmbH Licht Impex Service (Mettmann, Duitsland) (vertegenwoordiger: K.-P. Langenkamp, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de beschikking van de Commissie van 12 april 2010 nietig verklaren krachtens artikel 264 VWEU;

de Commissie krachtens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen beschikking C(2010) 2198 def. van de Commissie van 12 april 2010, waarbij de Commissie haar verzoeken om terugbetaling van antidumpingrechten die op de invoer van geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen van oorsprong uit de Volksrepubliek China waren betaald, heeft afgewezen.

Tot staving van haar beroep voert verzoekster aan dat de Commissie bij de toepassing van artikel 11, lid 8, van verordening (EG) nr. 384/96 (1) het doel van deze regeling buiten beschouwing heeft gelaten en beginselen van de logica niet heeft toegepast.

Dienaangaande wordt onder meer betoogd dat er in het concrete geval nooit een dumpingsituatie heeft bestaan, daar de productieprijs onder de betaalde uitvoerprijs lag en datzelfde product later door een Duitse firma is aangeboden tegen een lagere prijs dan de oorspronkelijke Chinese uitvoerprijs.

Voorts wordt betoogd dat de Commissie buiten beschouwing heeft gelaten dat het bij de producten niet om gewone energiespaarlampen in de zin van de maatregel ging.

Verzoekster stelt ook dat, anders dan de Commissie meent, tegen de classificatie van het product door de Duitse douane geen bezwaar kan worden gemaakt, daar er geen ander classificatienummer was waaronder het product zou vallen.

Bovendien heeft de Commissie over het hoofd gezien dat er van schade in de Gemeenschap in het concrete geval nooit sprake is geweest, aangezien de door verzoekster verkochte verlichtingsproducten in heel Europa alleen door haar werden verkocht en er dus geen andere te beschermen fabrikanten waren.

Ten slotte wordt betoogd dat het voor het verzoek om terugbetaling niet relevant kan zijn dat de concrete dumpingmarge niet weggevallen is; doorslaggevend is veeleer, dat een dergelijke dumpingmarge nooit heeft bestaan.


(1)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1).


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/43


Beroep ingesteld op 22 juni 2010 — Suez Environnement en Lyonnaise des eaux France/Commissie

(Zaak T-274/10)

()

2010/C 234/78

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Suez Environnement Company (Parijs, Frankrijk) en Lyonnaise des eaux France (Parijs) (vertegenwoordigers: P. Zelenko en O. d’Ormesson, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies van verzoekende partij

nietig verklaren van de bestreden inspectiebeschikking en/of het inspectiemandaat van 6 april 2010;

nietig verklaren van elke gestelde handeling die voortvloeit uit de op basis van deze onregelmatige beschikking en dit onregelmatig mandaat uitgevoerde inspecties;

in het bijzonder de teruggave gelasten van alle documenten die in het kader van de uitgevoerde inspecties in beslag werden genomen, op straffe van nietigverklaring door het Gerecht van de later door de Commissie vast te stellen beschikking ten gronde; en

de Commissie verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

In onderhavige zaak vorderen verzoeksters de nietigverklaring van beschikking C(2010) 1984/4 van de Commissie van 23 maart 2010, waarbij Suez Environnement en alle door haar gecontroleerde ondernemingen, inclusief Lyonnaise des eaux France, worden gelast zich te onderwerpen aan een inspectie op grond van artikel 20, lid 4, van verordening 1/2003 van de Raad, gegeven in het kader van een procedure ter uitvoering van artikel 101 VWEU betreffende de markten voor watervoorziening en –zuivering. (1)

Tot staving van hun betoog voeren verzoeksters de drie hiernavolgende middelen aan:

schending van de fundamentele rechten en vrijheden en met name van het recht op eerbiediging van de woonplaats, aangezien er geen nationale rechterlijke toelating werd betekend aan verzoeksters zodat zij niet over fundamentele waarborgen konden beschikken zoals het recht op toegang tot een rechter tijdens de inspecties en de mogelijkheid om de gewone beroepsmiddelen aan te voeren tegen een dergelijke toelating;

schending van het evenredigheidsbeginsel, aangezien de inspectiebeschikking niet beperkt was in de tijd en een uiterst breed toepassingsgebied had;

het met de inspectiebeschikking gepaard gaande inspectiemandaat biedt onvoldoende waarborgen inzake onpartijdigheid en objectiviteit, voor zover zij de gemachtigden van de Commissie aanwijst die vroeger de door verzoekster Lyonnaise des eaux France in het kader van de aanmelding van een concentratie aan de Commissie meegedeelde vertrouwelijke gegevens hadden onderzocht.


(1)  Zaak COMP/B-1/39.756


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/44


Beroep ingesteld op 22 juni 2010 — mPAY24 GmbH/BHIM — ULTRA d.o.o. Proizvodnja elektronskih naprav (MPAY 24)

(Zaak T-275/10)

()

2010/C 234/79

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: mPAY24 GmbH (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: Dr. H. G. Zeiner en S. Di Natale, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: ULTRA d.o.o. Proizvodnja elektronskih naprav (Zagorje ob Savi, Slovenië)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 22 maart 2010 in zaak R 1102/2008-1;

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure; en

verwijzing van de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep, mocht zij in deze zaak interveniëren.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: woordmerk „MPAY24” voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 36 en 38 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 2601656

Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekende partij

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Merkrecht van de partij die nietigverklaring vordert: de partij die nietigverklaring vordert, beriep zich op absolute weigeringsgronden krachtens de artikelen 52, lid 1, sub a, 7, lid 1, sub b, 7, lid 1, sub c, en 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009

Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de vordering tot nietigverklaring

Beslissing van de kamer van beroep: toewijzing van het beroep en bijgevolg vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling en nietigverklaring van het ingeschreven gemeenschapsmerk

Aangevoerde middelen: Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

Met haar eerste middel stelt verzoekster dat de bestreden beslissing schending oplevert van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geconcludeerd dat de bepalingen van deze artikelen van toepassing zijn op het bestreden gemeenschapsmerk. De eerste kamer van beroep heeft met name (i) blijk van een onjuiste opvatting gegeven door de eerdere beslissing van de tweede kamer van beroep van 21 april 2004 betreffende dezelfde zaak en met dezelfde motivering ter zijde te schuiven, en (ii) ten onrechte heeft geconcludeerd dat het bestreden gemeenschapsmerk de betrokken waren en diensten beschrijft en onderscheidend vermogen mist.

Met haar tweede middel betoogt verzoekster dat de bestreden beslissing niet in overeenstemming is met de bepalingen van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad doordat de kamer van beroep ten onrechte het bestreden gemeenschapsmerk voor alle waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 36 en 38 nietig heeft verklaard en dit uitsluitend op basis van aanvechtbare en niet-onderbouwde veronderstellingen.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/45


Beroep ingesteld op 22 juni 2010 — El Coto De Rioja/BHIM — Álvarez Serrano (COTO DE GOMARIZ)

(Zaak T-276/10)

()

2010/C 234/80

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: El Coto De Rioja, S.A. [Oyón (Alava), Spanje] (vertegenwoordigers: J. Grimau Muñoz en J. Villamor Muguerza, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: María Álvarez Serrano [Gomariz Leiro, (Orense) Spanje]

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 28 april 2010 in zaak R 1020/2008-4 vernietigen en bijgevolg nietig verklaren gemeenschapsmerk nr. 2 631 828, voor waren van klasse 33, dat het woordelement „COTO DE GOMARIZ” bevat, en

het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: beeldmerk dat het woordelement „COTO DE GOMARIZ” bevat (aanvraagnr. 2 631 828) voor waren van klasse 33 „wijn”

Houder van het gemeenschapsmerk: María Álvarez Serrano

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: EL COTO DE RIOJA S.A.

Merkrecht van de partij die nietigverklaring vordert: gemeenschapswoordmerk „COTO DE IMAZ” (nr. 339 333) voor waren van de klassen 29, 32 en 33; gemeenschapswoordmerk „EL COTO” (nr. 339 408) voor waren van de klassen 29, 32 en 33, en Spaanse algemeen bekende merken „EL COTO” en „COTO DE IMAZ” voor „wijn”

Beslissing van de nietigheidsafdeling: nietigverklaring van het bestreden gemeenschapsmerk

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de bestreden beslissing en afwijzing van het nietigverklaringsverzoek

Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing van artikel 52, lid 1, juncto artikel 8, leden 1, sub b, en 5, van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/45


Beroep ingesteld op 21 juni 2010 — K-Mail Order/BHIM — IVKO (MEN’Z)

(Zaak T-279/10)

()

2010/C 234/81

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: K-Mail Order GmbH & Co. KG (Pforzheim, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Zeiher, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: IVKO Industrieprodukt-Vertriebskontakt GmbH (Baar-Wanderath, Duitsland)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 30 maart 2010 in zaak R 746/2009-1;

toewijzing van de oppositie tegen de inschrijving van de bestreden gemeenschapsmerkaanvraag, subsidiair, terugwijzing van de zaak voor afdoening naar de kamer van beroep;

verwijzing van verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: IVKO Industrieprodukt-Vertriebskontakt GmbH

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk MEN’Z voor waren van de klassen 9, 14 en 18

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekende partij

Oppositiemerk of -teken: het in Duitsland in het economische verkeer gebruikte logo „WENZ” voor waren van de klassen 14, 18 en 25

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 4, juncto artikel 41, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) alsmede schending van artikel 76, lid 1, van deze verordening doordat verzoeksters logo meer dan alleen plaatselijke betekenis heeft.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/46


Beroep ingesteld op 25 juni 2010 — Milux/BHIM (ANEURYSMCONTROL)

(Zaak T-280/10)

()

2010/C 234/82

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Milux Holding S.A. (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: J. Bojs, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 29 april 2010 in zaak R 1432/2009-4;

verwijzing van verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „ANEURYSMCONTROL” voor waren en diensten van de klassen 9, 10 en 44

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad doordat de kamer van beroep het non-discriminatiebeginsel onjuist heeft toegepast op de feiten van de zaak; subsidiair, schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geconcludeerd dat het aangevraagde merk onvoldoende intrinsiek onderscheidend vermogen bezat.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/47


Beroep ingesteld op 25 juni 2010 — Milux/BHIM (APPETITECONTROL)

(Zaak T-281/10)

()

2010/C 234/83

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Milux Holding S.A. (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: J. Bojs, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 29 april 2010 in zaak R 1433/2009-4;

verwijzing van verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „APPETITCONTROL” voor waren en diensten van de klassen 9, 10 en 44

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad doordat de kamer van beroep het non-discriminatiebeginsel onjuist heeft toegepast op de feiten van de zaak; subsidiair, schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geconcludeerd dat het aangevraagde merk onvoldoende intrinsiek onderscheidend vermogen bezat.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/47


Beroep ingesteld op 25 juni 2010 — Milux/BHIM (STOMACONTROL)

(Zaak T-282/10)

()

2010/C 234/84

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Milux Holding S.A. (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: J. Bojs, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 8 juni 2010 in zaak R 1434/2009-4;

verwijzing van verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „STOMACONTROL” voor waren en diensten van de klassen 9,10 en 44

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad doordat de kamer van beroep het non-discriminatiebeginsel onjuist heeft toegepast op de feiten van de zaak; subsidiair, schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009 doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geconcludeerd dat het aangevraagde merk onvoldoende intrinsiek onderscheidend vermogen bezat.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/48


Beroep ingesteld op 25 juni 2010 — Milux/BHIM (BMICONTROL)

(Zaak T-283/10)

()

2010/C 234/85

Procestaal: English

Partijen

Verzoekende partij: Milux Holding S.A. (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: J. Bojs, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 17 juni 2010 in zaak R 1435/2009-4;

verwijzing van verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „BMICONTROL” voor waren en diensten van de klassen 9, 10 en 44

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad doordat de kamer van beroep het non-discriminatiebeginsel onjuist heeft toegepast op de feiten van de zaak; subsidiair, schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009 doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geconcludeerd dat het aangevraagde merk onvoldoende intrinsiek onderscheidend vermogen bezat.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/48


Beroep ingesteld op 25 juni 2010 — Milux/BHIM (IMPLANTCONTROL)

(Zaak T-284/10)

()

2010/C 234/86

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Milux Holding S.A. (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: J. Bojs, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 3 juni 2010 in zaak R 1438/2009-4;

verwijzing van verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „IMPLANTCONTROL” voor waren en diensten van de klassen 9, 10 en 44

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad doordat de kamer van beroep het non-discriminatiebeginsel onjuist heeft toegepast op de feiten van de zaak; subsidiair, schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009 doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geconcludeerd dat het aangevraagde merk onvoldoende intrinsiek onderscheidend vermogen bezat.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/49


Beroep ingesteld op 25 juni 2010 — Milux/BHIM (CHEMOCONTROL)

(Zaak T-285/10)

()

2010/C 234/87

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Milux Holding S.A. (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: J. Bojs, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 29 april 2010 in zaak R 1444/2009-4;

verwijzing van verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „CHEMOCONTROL” voor waren en diensten van de klassen 9, 10 en 44

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad doordat de kamer van beroep het non-discriminatiebeginsel onjuist heeft toegepast op de feiten van de zaak; subsidiair, schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009 doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geconcludeerd dat het aangevraagde merk onvoldoende intrinsiek onderscheidend vermogen bezat.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/49


Beroep ingesteld op 25 juni 2010 — Unilever España en Unilever/BHIM — Med Trans G. Poulias-S. Brakatselos (MED FRIGO S.A.)

(Zaak T-287/10)

()

2010/C 234/88

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Unilever España SA en Unilever NV (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: C. Prat, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep:„Med Trans” G. Poulias-S. Brakatselos A.E. (Patra, Griekenland)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 20 april 2010 in zaak R 1025/2009-2 vernietigen;

de oppositieafdeling van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) gelasten, het onderzoek van het bewijsmateriaal voort te zetten en daarbij de toepasselijkheid van artikel 8, lid 1, sub b, artikel 8, lid 4, en artikel 8, lid 5, van de merkenverordening te beoordelen;

subsidiair, de bestreden beslissing herzien en de zaak ten gronde afdoen;

het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: het beeldmerk „MED FRIGO S.A.” voor waren en diensten van klasse 39

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Spaanse merkinschrijving nr. 112534 van het woordmerk „FRIGO” voor waren van klasse 30, Spaanse merkinschrijving nr. 123204 van het beeldmerk „Frigo” voor waren van klasse 30, Spaanse merkinschrijving nr. 434378 van het beeldmerk „Frigo” voor waren van klasse 30, Spaanse merkinschrijving nr. 767539 van het beeldmerk „Frigo” voor waren van klasse 30, Spaanse merkinschrijving nr. 2148274 van het beeldmerk „Frigo” voor waren van klasse 30, Spaanse merkinschrijving nr. 60893 van het woordmerk „FRIGO S.A.” als „handelsnaam voor de vervaardiging en de productie van ijsroom en melkproducten”.

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van regel 19, lid 2, sub a-ii, van verordening nr. 2868/95, aangezien de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat verzoekster niet alle bewijsmateriaal heeft overgelegd dat noodzakelijk was ten bewijze van het bestaan, de geldigheid en de omvang van bescherming van haar ouder merk waarop de oppositie was gebaseerd; schending van regel 19, lid 3, juncto regel 98, lid 1, van verordening nr. 2868/95, aangezien de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat de door verzoekster overgelegde vertalingen onvoldoende duidelijk en gestructureerd waren.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/50


Beroep ingesteld op 30 juni 2010 — Sports Warehouse/BHIM (TENNIS WAREHOUSE)

(Zaak T-290/10)

()

2010/C 234/89

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Sports Warehouse GmbH (Schutterwald, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Douglas, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 21 april 2010 in de zaak R 1259/2009-1;

toewijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag nr. 7536899 „TENNIS WAREHOUSE”;

verwijzing van het Bureau in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „TENNIS WAREHOUSE” voor waren en diensten van de klassen 25, 28 en 35

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) doordat het merk de betrokken waren en diensten niet beschrijft en het begrip vrijhoudingsbehoefte onjuist is opgevat, alsmede niet-nakoming van de motiveringsplicht overeenkomstig artikel 75 van verordening (EG) nr. 207/2009


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/51


Beroep ingesteld op 26 juni 2010 — Martin/Commissie

(Zaak T-291/10)

()

2010/C 234/90

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Anne Martin (Brussel, België) (vertegenwoordiger: U. O’Dwyer, Solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de impliciete beslissing van de Commissie van 20 april 2010 tot weigering om verzoekster naar aanleiding van haar confirmatieve verzoek van 4 maart 2010 toegang te verlenen tot documenten, nietig verklaren;

de Commissie gelasten binnen de door het Gerecht te stellen passende termijn te voldoen aan verordening (EG) nr. 1049/2001 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, en

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert verzoekster overeenkomstig artikel 263 VWEU nietigverklaring van de impliciete beslissing van de Commissie van 20 april 2010, waarbij zij heeft verzuimd uiterlijk op 20 april 2010 te antwoorden op verzoeksters confirmatieve verzoek om toegang tot documenten dat zij ingevolge artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1049/2001 aan het secretariaat-generaal van de Commissie had gericht en waarin zij haar oorspronkelijke verzoek van 22 december 2009 om toegang tot documenten heeft herhaald.

Tot staving van haar beroep voert verzoekster de volgende middelen aan:

Het verzuim van de Commissie om uiterlijk 20 april 2010 een beslissing te nemen, waartoe zij ingevolge verordening nr. 1049/2001 verplicht is, vormt een impliciete weigering van verzoeksters confirmatieve verzoek van 4 maart 2010 om toegang tot documenten en is in strijd met artikel 8, lid 1 van genoemde verordening en met artikel 296 VWEU wegens toereikende motivering van de weigering.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001 L 145, blz. 43).


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/51


Beroep ingesteld op 7 juli 2010 — Camara/Raad

(Zaak T-295/10)

()

2010/C 234/91

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Kerfalla Person Camara (vertegenwoordiger: J.-C. Tchikaya, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietig verklaren van verordening (EU) nr. 1284/2009 van de Raad van 22 december 2009 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen ten aanzien van de Republiek Guinee, voor zover zij betrekking heeft op verzoekende partij;

de Raad verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker vordert de nietigverklaring van verordening (EU) nr. 1284/2009 van de Raad van 22 december 2009 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen ten aanzien van de Republiek Guinee (1), voor zover verzoeker voorkomt op de lijst van natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen bevroren zijn overeenkomstig artikel 6 van voornoemde verordening.

Tot staving van zijn vordering voert verzoeker drie middelen aan:

de plaatsing van verzoeker op de lijst van natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen bevroren zijn, vormt een kennelijke beoordelingsfout;

schending van artikel 215, lid 3, VWEU, aangezien de verordening geen enkele juridische waarborg biedt, met name op procedureel gebied;

schending van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, voor zover de bestreden verordening in strijd is met i) het beginsel van non-discriminatie, aangezien verzoekers naam op de lijst van gesanctioneerde personen is blijven staan wegens verzoekers sociale afkomst, ii) het recht van verdediging, aangezien de verordening niet in een procedure voorziet om verzoeker op de hoogte te stellen van de tegen hem ingebrachte elementen, iii) het recht op een daadwerkelijk beroep in rechte, aangezien de Raad verzoeker niet heeft ingelicht over zijn beroepsmogelijkheden, en iv) verzoekers eigendomsrecht.


(1)  PB L 346, blz. 26.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/52


Beroep ingesteld op 15 juli 2010 — Babcock Noell/Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie

(Zaak T-299/10)

()

2010/C 234/92

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Babcock Noell GmbH (Würzburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Werner en C. Ebrecht, Rechtsanwälte)

Verwerende partij: Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie

Conclusies

nietig verklaren de besluiten van verweerster van 1 juli 2010 in aanbestedingsprocedure F4E-20082009-OPE-053 (MS-MG) om de biedingen van verzoekster — vier onderscheiden offertes voor de kavels A, B, C en D — van de procedure uit te sluiten;

nietig verklaren het besluit van verweerster van 2 juli 2010 in aanbestedingsprocedure F4E-20082009-OPE-053 (MS-MG) om de opdracht aan de winnende inschrijver te gunnen;

verweerster gelasten om aanbestedingsprocedure F4E-20082009-OPE-053 (MS-MG) in te trekken en een nieuwe aanbestedingsprocedure voor de levering van ITER Toroidal Field Coils Winding Packs uit te schrijven;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar vorderingen voert verzoekster zeven middelen aan.

In de eerste plaats betoogt verzoekster dat de besluiten waarbij haar biedingen wegens niet-inachtneming van het bestek van de procedure werden uitgesloten, het beginsel van gelijke behandeling schenden en een kennelijke beoordelingsfout vertonen, aangezien de biedingen geen substantiële wijzigingen („45 afwijkingen”) van het modelcontract bevatten, zoals verweerster stelt, maar in feite enkel een lijst met diverse voorstellen waarover moest worden onderhandeld. Bovendien stelt verzoekster dat verweerster met die besluiten de beginselen van behoorlijk bestuur en transparantie heeft geschonden.

In de tweede plaats stelt verzoekster dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het algemene beginsel van gelijke behandeling van alle inschrijvers, aangezien verweerster in de loop van de aanbestedingsprocedure niets heeft gedaan om te verhelpen dat de winnende inschrijver bij de formulering van zijn offerte over een aanzienlijk informatievoordeel beschikte, daar zij vóór de procedure voor verweerster en andere entiteiten had gewerkt. Bovendien betoogt zij dat de bestreden besluiten het transparantiebeginsel schenden, daar verweerster verzoekster niet alle informatie heeft verstrekt over de omstandigheden en de feitelijke achtergrond van haar besluit om relevante informatie voor de vaststelling van het bestaan van een informatievoordeel voor de winnende inschrijver niet aan verzoekster kenbaar te maken.

In de derde plaats betoogt verzoekster dat de bestreden besluiten in strijd zijn met artikel 84, sub a, van het financieel reglement (1), aangezien de winnende inschrijver met betrekking tot de te gunnen opdracht in een belangenconflict verkeerde.

In de vierde plaats stelt verzoekster dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het bepaalde in de artikelen 93 en 100, lid 2, sub h, van de uitvoeringsvoorschriften (2), aangezien het besluit van verweerster om de opdrachten in aanbestedingsprocedure F4E-2009-OPE-053 (MS-MG) te gunnen, genomen werd na een open procedure en niet na een procedure van concurrentiegerichte dialoog of een procedure van gunning via onderhandelingen.

In de vijfde plaats betoogt zij dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het bepaalde in artikel 23, lid 2, van richtlijn 2004/18/EG (3) (dat naar analogie van toepassing is op deze aanbestedingsprocedure), aangezien de voorwaarden van het modelcontract in het bestek van de procedure in strijd zijn met het toepasselijke Spaanse recht en ertoe leiden dat ongerechtvaardigde belemmeringen voor de openstelling van overheidsopdrachten voor mededinging worden geschapen.

In de zesde plaats stelt verzoekster dat verweerster, door het gebruik van vage en onduidelijke vereisten in de technische specificaties, het transparantiebeginsel heeft geschonden en het bepaalde in artikel 116, lid 1, van de uitvoeringsvoorschriften heeft miskend.

Ten slotte betoogt zij dat verweerster de beginselen van transparantie en gelijke behandeling heeft geschonden, door in het bestek voor de onderhavige procedure gunningscriteria toe te passen die vaag en niet transparant zijn en geen betrekking hebben op het voorwerp van de opdracht, maar op de erkenning en selectie van de inschrijver.


(1)  Besluit van de Raad van bestuur van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie van 22 oktober 2007 houdende vaststelling van het financieel reglement.

(2)  Besluit van de Raad van bestuur van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie van 22 oktober 2007 houdende vaststelling van de uitvoeringsvoorschriften van het financieel reglement.

(3)  Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114).


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/53


Beschikking van het Gerecht van 29 juni 2010 — Bavaria/Raad

(Zaak T-178/06) (1)

()

2010/C 234/93

Procestaal: Nederlands

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 224 van 16.9.2006.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/53


Beschikking van het Gerecht van 30 juni 2010 — Torres/BHIM — Torres de Anguix (A TORRES de ANGUIX)

(Zaak T-286/07) (1)

()

2010/C 234/94

Procestaal: Spaans

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 235 van 6.10.2007.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/54


Beschikking van het Gerecht van 29 juni 2010 — Gourmet Burger Kitchen/BHIM (GOURMET BURGER KITCHEN)

(Zaak T-115/08) (1)

()

2010/C 234/95

Procestaal: Engels

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 107 van 26.4.2008.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/54


Beschikking van het Gerecht van 13 juli 2010 — Al Shanfari/Raad en Commissie

(Zaak T-121/09) (1)

()

2010/C 234/96

Procestaal: Engels

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 113 van 16.5.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/54


Beschikking van het Gerecht van 30 juni 2010 — Centraal bureau voor de statistiek/Commissie

(Zaak T-361/09) (1)

()

2010/C 234/97

Procestaal: Nederlands

De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 282 van 21.11.2009.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/54


Beschikking van het Gerecht van 5 juli 2010 — Prionics/Commissie en EFSA

(Zaak T-112/10) (1)

()

2010/C 234/98

Procestaal: Duits

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 113 van 1.5.2010.


Gerecht voor ambtenarenzaken

28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/55


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 8 juli 2010 Bergström/Commissie

(Zaak F-64/06) (1)

(Openbare dienst - Aanstelling - Tijdelijke functionarissen die als ambtenaar worden aangesteld - Kandidaten die vóór inwerkingtreding van nieuwe Statuut op reservelijst zijn geplaatst - Overgangsregels voor indeling in rang bij aanwerving - Indeling in rang krachtens nieuwe minder gunstige regels - Artikel 5, lid 4, en artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut)

2010/C 234/99

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Ragnar Bergström (Linkebeek, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk T. Bontinck en J. Feld, advocaten, vervolgens T. Bontinck en S. Woog, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Krämer, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Arpio Santacruz en I. Šulce, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van het TABG van 10 augustus 2005 waarbij verzoeker, tijdelijk functionaris en geslaagd voor algemeen vergelijkend onderzoek COM/A/3/02, krachtens de bepalingen van bijlage XIII bij het Statuut als ambtenaar is aangesteld en is ingedeeld in de rang A*6, salaristrap 2

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 165 van 15.7.2006, blz. 36.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/55


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 8 juli 2010 — Lesniak/Commissie

(Zaak F-67/06) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Aanstelling - Tijdelijke functionarissen die als ambtenaar worden aangesteld - Kandidaten die vóór inwerkingtreding van nieuwe Statuut op reservelijst zijn geplaatst - Overgangsregels voor indeling in rang bij aanwerving - Indeling in rang krachtens nieuwe minder gunstige regels - Artikel 5, lid 4, en artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut)

2010/C 234/100

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Christophe Lesniak (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Krämer, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Simm en I. Šulce, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 8 augustus 2005 waarbij verzoeker, destijds tijdelijk functionaris in de rang A*10, salaristrap 2, en geslaagd voor extern vergelijkend onderzoek PE/99/A, als ambtenaar op proef is aangesteld in de rang A*6, salaristrap 2

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 178 van 29/07/06, blz. 43.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/56


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 8 juli 2010 — Kurrer/Commissie

(Zaak F-139/06) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Aanstelling - Tijdelijke functionarissen die als ambtenaar worden aangesteld - Kandidaten die vóór inwerkingtreding van nieuwe Statuut op reservelijst zijn geplaatst - Overgangsregels voor indeling in rang bij aanwerving - Indeling in rang krachtens nieuwe minder gunstige regels - Artikel 5, lid 4, en artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut)

2010/C 234/101

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Christian Kurrer (Watermaal-Bosvoorde, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Krämer, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en M. Simm, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het op 1 april 2006 in werking getreden besluit van de Commissie waarbij verzoeker, die als tijdelijk functionaris was ingedeeld in de rang A7 (thans A*8) en is geslaagd voor algemeen vergelijkend onderzoek COM/A/3/03, krachtens de bepalingen van bijlage XIII bij het Statuut als ambtenaar is aangesteld en is ingedeeld in de rang A*6, salaristrap 2, en dit zonder behoud van de punten die hij als tijdelijk functionaris reeds had verzameld

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 20 van 27/01/07, blz. 39.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/56


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Voltallige zitting) van 5 mei 2010 — Bouillez e.a./Raad

(Zaak F-53/08) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2007 - Procesbelang - Bevorderingsbesluit - Lijst van bevorderde ambtenaren - Vergelijking van verdiensten - Criterium van niveau van gedragen verantwoordelijkheden - Verzoek om nietigverklaring van bevorderingsbesluiten - Belangenafweging)

2010/C 234/102

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Vincent Bouillez (Overijse, België) en anderen (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis, E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Interveniënten: Eliza Niniou en Maria-Béatrice Postiglione Branco, woonachtig te Schaarbeek (België) respectievelijk Kraainem (België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk vertegenwoordigd door T. Bontinck en S. Woog, vervolgens door T. Bontinck en S. Greco, advocaten)

en

Maria De Jesus Cabrita en Marie-France Liegard, ambtenaren van de Raad van de Europese Unie, woonachtig te Brusssel (België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk vertegenwoordigd door N. Lhoëst, vervolgens door N. Lhoëst en L. Delhaye, advocaten)

Voorwerp

Nietigverklaring van de besluiten van het TABG om verzoekers in het kader van de bevorderingsronde 2007 niet tot de rang AST 7 te bevorderen

Dictum

1)

De besluiten waarbij de Raad van de Europese Unie heeft geweigerd om Bouillez, Van Neyghem en Wagner-Leclercq in het kader van de bevorderingsronde 2007 tot de rang AST 7 te bevorderen, worden nietig verklaard.

2)

De overige vorderingen van het beroep van Bouillez, Van Neyghem en Wagner-Lecercq worden afgewezen.

3)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.

4)

Interveniënten zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 183 van 19.7.2008, blz. 35.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/57


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 24 februari 2010 — P/Parlement

(Zaak F-89/08) (1)

(Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Europees Parlement - Ontslag - Verlies van vertrouwen)

2010/C 234/103

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: P (Brussel, België) (vertegenwoordiger: E. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: S. Seyr, A. Lukošiūtė en R. Ignătescu, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds, nietigverklaring van het besluit van het Parlement om de verzoekende partij met een opzegtermijn van drie maanden te ontslaan en, anderzijds, vordering tot schadevergoeding

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 44 van 21.2.2009, blz. 74.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/57


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 24 februari 2010 — Menghi/ENISA

(Zaak F-2/09) (1)

(Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Ontslag na afloop van proeftijd - Psychisch geweld)

2010/C 234/104

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Riccardo Achille Menghi (Cagliari, Italië) (vertegenwoordiger: L. Defalque, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (vertegenwoordigers: E. Maurage, gemachtigde, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit om verzoekers overeenkomst na de proeftijd niet te bevestigen alsmede vordering tot vergoeding van de materiële en immateriële schade

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009, blz. 53.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/57


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 11 mei 2010 — Maxwell/Commissie

(Zaak F-55/09) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Detachering in belang van de dienst - Verlof om redenen van persoonlijke aard - Kosten voor huisvesting en scholing - Beroep tot schadevergoeding - Aansprakelijkheid voor fout - Ongerechtvaardigde verrijking)

2010/C 234/105

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Allan Maxwell (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en J. Baquero Cruz, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om vergoeding van de schade die verzoeker heeft geleden tijdens zijn verlof om redenen van persoonlijke aard, opgenomen om de functie van „EU Senior Adviser” uit te oefenen bij de Organisatie voor de ontwikkeling op energiegebied van het Koreaanse schiereiland, welke schade het gevolg is van de niet-vergoeding van kosten voor huisvesting en scholing

Dictum

1)

Het beroep van Maxwell wordt verworpen.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 180 van 1.8.2009, blz. 64.


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/58


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 22 juni 2010 — Marcuccio/Commissie

(Zaak F-78/09) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Beroep tot schadevergoeding - Vergoeding van kosten - Exceptie van parallel beroep - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

2010/C 234/106

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en C. Berardis-Kayser, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds, verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende afwijzing van verzoekers verzoek om vergoeding van de kosten die hij in zaak T-18/04 heeft gemaakt en waarin de verwerende partij is verwezen bij arrest van 10 juni 2008. Anderzijds, verzoek om vergoeding van de geleden schade.

Dictum

1)

Het door Marcuccio ingestelde beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 312 van 19.12.2009, blz. 43


28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/58


Beroep ingesteld op 26 mei 2010 — Arango Jaramillo e.a./EIB

(Zaak F-34/10)

()

2010/C 234/107

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Oscar Orlando Arango Jaramillo (Luxemburg, Luxemburg) e.a. (vertegenwoordigers: B. Cortese, C. Cortese en F. Spitaleri, advocaten)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van de besluiten van de EIB om verzoekers’ bijdragen aan de pensioenregeling te verhogen alsmede vergoeding van de immateriële schade die zij hebben geleden

Conclusies van de verzoekende partijen

nietigverklaring van de besluiten van de Europese Investeringsbank, waaronder verzoekers’ salarisafrekening over de maand februari 2010, waarbij hun bijdrage aan de pensioenregeling is verhoogd door middel van een verhoging van de berekeningsgrondslag (de aan inhouding onderworpen bezoldiging) van die bijdrage enerzijds en van de berekeningscoëfficiënt, uitgedrukt in het percentage van die bezoldiging dat aan inhouding is onderworpen, anderzijds;

veroordeling van de EIB tot betaling van een symbolisch bedrag van 1 EUR ter vergoeding van de immateriële schade die verzoekers hebben geleden;

verwijzing van de Europese Investeringsbank in de kosten van de procedure.