ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2010.137.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 137

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

53e jaargang
27 mei 2010


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Raad

2010/C 137/01

Ontwerp-Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de actieve insluiting van jongeren: bestrijding van werkloosheid en armoede

1

 

ADVIEZEN

 

Raad

2010/C 137/02

Advies van de Raad over het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van Oostenrijk voor de periode 2009-2013

7

2010/C 137/03

Advies van de Raad over het geactualiseerde convergentieprogramma van Bulgarije voor de periode 2009-2012

12

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2010/C 137/04

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.5852 — Oak Hill Capital Partners/Private Equity/Avolon) ( 1 )

17

2010/C 137/05

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.5834 — Coca-Cola Enterprises/Coca-Cola Drycker Sverige/Coca-Cola Drikker) ( 1 )

17

2010/C 137/06

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.5810 — Investor/Saab) ( 1 )

18

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Raad

2010/C 137/07

Conclusies van de Raad van 10 mei 2010 over Europeana: volgende stappen

19

2010/C 137/08

Besluit van de Raad van 18 mei 2010 houdende benoeming van de leden en de plaatsvervangers van de raad van bestuur van het Europees Instituut voor gendergelijkheid

22

 

Europese Commissie

2010/C 137/09

Wisselkoersen van de euro

24

2010/C 137/10

Nieuwe nationale zijde van voor circulatie bestemde euromuntstukken

25

2010/C 137/11

Nieuwe nationale zijde van voor circulatie bestemde euromuntstukken

26

2010/C 137/12

Nieuwe nationale zijde van voor circulatie bestemde euromuntstukken

27

 

V   Adviezen

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2010/C 137/13

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.5866 — Sun Capital/Beauty Business) — Voor een vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

28

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Raad

27.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 137/1


Ontwerp-Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de actieve insluiting van jongeren: bestrijding van werkloosheid en armoede

2010/C 137/01

DE RAAD EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN:

1.   HERINNEREND AAN:

De politieke achtergrond van dit vraagstuk, als uiteengezet in de bijlage bij deze resolutie, en met name:

De resolutie van de Raad van 27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) (1);

Besluit nr. 1098/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 inzake het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (2010).

2.   IN HET BESEF VAN HETGEEN VOLGT:

Solidariteit is een van de waarden die ten grondslag liggen aan de Europese Unie. Economische en sociale samenhang zijn bijgevolg intrinsieke doelstellingen van Europese maatschappijmodellen;

Actieve insluiting van jongeren vergt een combinatie van passende inkomenssteun, inclusieve arbeidsmarkten en toegang tot hoogwaardige diensten;

De in de Lissabonstrategie gestelde doelen, onder meer om in 2010 te beschikken over meer en betere banen en armoede te hebben teruggedrongen en mede omvattende de doelstellingen van het Europees Pact voor de jeugd, zijn niet gehaald en moeten derhalve verder worden nagestreefd;

De negatieve invloed van de economische en financiële crisis op de groei en de werkgelegenheid treft vooral groepen die in kwetsbare omstandigheden verkeren of dreigen te worden uitgesloten, zoals jongeren, waardoor de armoede onder hen is toegenomen;

Werkgelegenheid is een van de belangrijkste instrumenten om armoede en sociale uitsluiting te bestrijden. Europa heeft behoefte aan meer productiviteit en kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid. De armoedegraad onder werkende jongeren (10 %) (2) toont echter aan dat niet alle banen voldoende zekerheid bieden;

De jeugdwerkloosheid heeft uiterst verontrustende vormen aangenomen: in de Europese Unie is een op de vijf jongeren in de leeftijdsgroep onder de 25 jaar werkloos. Voorts loopt een op de vijf jongeren in de leeftijdsgroep 18-24 jaar een armoederisico (2);

De demografische uitdaging die wordt gevormd door de vergrijzing vergt een intergenerationele respons, een intergenerationele dialoog en intergenerationele solidariteit.

3.   OVERWEGENDE HETGEEN VOLGT:

Het sociale en het economische belang van de Europese Unie vereisen dat het potentieel van jongeren ten volle wordt benut;

Het is derhalve van vitaal belang dat voor jongeren sociale insluiting en gelijke kansen worden gewaarborgd, zodat zij een actief en billijk aandeel in het economische, maatschappelijke, democratische en culturele leven kunnen verwerven; bijzondere aandacht moet daarbij uitgaan naar maatschappelijk kwetsbare jongeren;

Werkloosheid, armoede, sociale en economische uitsluiting, en elke vorm van discriminatie zijn obstakels voor het welzijn van jongeren en kunnen hun actieve participatie in de maatschappij belemmeren. Verdergaande insluiting van jongeren in de maatschappij en volwaardige en actieve participatie van jongeren in de arbeidsmarkt, in combinatie met betere toegang tot kwaliteit in onderwijs, alsmede passende en beter gerichte sociale bescherming en sociale diensten, zijn essentiële instrumenten om armoede terug te dringen, de levenskwaliteit te verbeteren en de sociale samenhang te bevorderen;

Door te investeren in jongeren als essentiële hulpbron voor groei en werkgelegenheid en hun sociale insluiting te faciliteren, ontstaat een hechter maatschappelijk weefsel, met gelijke participatiekansen voor alle jongeren.

4.   BEPALEN DE VOLGENDE ALGEMENE DOELSTELLINGEN:

De toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt en hun kansen op een baan met meer zekerheid, onder niet-discriminerende voorwaarden, faciliteren;

Betere toegang tot kwaliteitsonderwijs bieden en soepele arbeidsmarkttransities faciliteren, vanuit onderwijs en opleiding of vanuit werkloosheid en inactiviteit;

De combinatie van privéleven, familie- en gezinsleven en beroepsleven vergemakkelijken;

Voorkomen dat jongeren ten prooi vallen aan armoede en sociale uitsluiting, en dat deze problemen van generatie op generatie worden doorgegeven.

5.   STELLEN DE VOLGENDE RICHTSNOEREN VAST:

Het beginsel van gelijke kansen, met bijzondere aandacht voor genderkwesties en kwetsbare jongeren;

Het inschakelen van alle relevante actoren op lokaal, regionaal, nationaal en uniaal niveau;

De rol van de gestructureerde dialoog op het gebied van jeugdzaken moet worden uitgelicht, in het bijzonder de resultaten van de lopende gespreksronde betreffende jeugdwerkgelegenheid.

6.   BEKLEMTONEN HETGEEN VOLGT:

Volgens het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018), dat de Raad op 27 november 2009 heeft bepaald, vergt de verwezenlijking van de doelstellingen in jeugdzaken een tweeledige aanpak:

specifieke initiatieven op het beleidsterrein jeugdzaken

en

mainstreaminginitiatieven om het jeugdperspectief in andere relevante beleidssectoren te integreren.

7.   KOMEN DERHALVE HET VOLGENDE OVEREEN:

Bij het integreren van het jeugdperspectief in andere relevante beleidssectoren — en rekening houdend met de meerwaarde van jeugdbeleid — moeten maatregelen tot actieve insluiting van jongeren in hoofdzaak gericht zijn op twee specifieke actieterreinen binnen het nieuwe kader: onderwijs en opleiding, enerzijds, en werkgelegenheid en ondernemerschap, anderzijds. De volgende punten verdienen hierbij bijzondere aandacht:

i)

Onderwijs, opleiding en niet-formeel leren bevorderen om de inzetbaarheid te vergroten, door:

a)

de kennis, vaardigheden en competenties van jongeren te verbeteren en toe te snijden op de behoeften van de veranderende arbeidsmarkt en de groeiende sectoren met nieuwe werkgelegenheid, door in het kader van een kenniseconomie eerlijke, soepele en efficiënte regelingen voor kwalitatief hoogwaardige vormen van onderwijs en opleiding te ontwikkelen, alsook door niet-formeel leren en jeugdwerk;

b)

het probleem van het voortijdig verlaten van onderwijs en opleiding te bestrijden, met volledige inachtneming van sociaal-economische omstandigheden;

c)

een leven lang leren te bevorderen, mede door de meerwaarde van informatie- en communicatietechnologieën te benutten.

ii)

De transitie van onderwijs- en opleidingsstelsels naar de arbeidsmarkt aanmoedigen om jeugdwerkloosheid en sociale uitsluiting van jongeren te voorkomen, door:

a)

het aanbieden van bijscholingsmogelijkheden voor jongeren;

b)

begeleidingsdiensten van goede kwaliteit aan te bieden om jongeren te helpen bij het nemen van deze transitiebeslissingen. In dat verband kunnen openbare diensten voor arbeidsvoorziening alsmede diensten die jongeren advies en informatie aanbieden een essentiële rol vervullen;

c)

de toekomstige inzetbaarheid van jongeren te stimuleren, door te bevorderen dat zij door middel van praktijkervaring, stages, praktijkopleiding — met steun van de publieke én de particuliere sector, eventueel in partnerschapsverband — of door middel van gelijkaardige regelingen werkervaring opdoen gedurende de onderwijscyclus;

d)

de meerwaarde van vrijwilligerswerk en -activiteiten te onderkennen als middel ter verbetering van vakbekwaamheid en competenties;

e)

de sociale economie, waar passend, als bron van opleiding en instroombanen voor maatschappelijk achtergestelde jongeren in overweging te nemen.

iii)

Streven naar werkgelegenheid van goede kwaliteit voor jongeren door:

a)

jongeren, in het bijzonder maatschappelijk kwetsbare jongeren, beter aan vast werk te helpen, en te onderkennen dat een actief arbeidsmarktbeleid hierbij een belangrijke functie vervult;

b)

geïntegreerd flexizekerheidsbeleid te ontwikkelen om de arbeidsmarkt flexibeler te maken en werkzekerheid te bieden, en arbeidsmarktsegmentatie te voorkomen;

c)

het potentieel aan vaardigheden, talent en motivatie van jongeren te stimuleren en hun geografische en transsectorale mobiliteit aan te moedigen.

iv)

Zelfstandige arbeid en ondernemerschap bevorderen door:

a)

de ondernemingsgeest bij jongeren en de ontwikkeling van hun ondernemersvaardigheden aan te moedigen met adequate onderwijs-, opleidings- en mentorschapsprogramma′s;

b)

mobiliteit te faciliteren, en voorts de inschakeling van jongeren in netwerken voor jonge ondernemers en de erkenning van jonge ondernemingen te bevorderen;

c)

de ontwikkeling van een groene economie aan te moedigen, teneinde te zorgen voor nog meer startende jonge ondernemers en aldus nieuwe mogelijkheden op de arbeidsmarkt en nieuwe beroepen te creëren;

d)

de ontwikkeling van talent, verbeelding, creativiteit en innovatieve vaardigheden bij jongeren te ondersteunen in het kader van formeel, niet-formeel en informeel leren;

e)

toepasselijke diensten toegankelijker te maken en startende jonge ondernemers bij te staan, bijvoorbeeld door toegang tot financiering te verschaffen of door een bedrijfsplan op te stellen.

v)

de nodige maatregelen te handhaven, te ontwikkelen en — in voorkomend geval — te treffen om toegang te verschaffen tot passende sociale bescherming en kwalitatief hoogwaardige diensten, zoals op het gebied van gezondheidszorg, kinderzorg en bijstand voor huisvesting, met bijzondere nadruk op versterking van de sociale dienstverlening aan jonge gezinnen.

8.   ZIJN HET VOORTS EENS OVER HET VOLGENDE:

De instrumenten van de open coördinatiemethode moeten met betrekking tot jeugdzaken ten volle worden benut, zowel ter ondersteuning van het integreren van een jeugdperspectief in andere relevante beleidssectoren als om specifieke initiatieven met betrekking tot jeugdzaken uit te voeren.

9.   VERZOEKEN BIJGEVOLG DE LIDSTATEN EN/OF DE COMMISSIE DAT ZIJ, MET BETREKKING TOT HET BEPAALDE IN PUNT 7, BINNEN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN:

kanalen opzetten voor communicatie en samenwerking met andere relevante beleidsterreinen en diensten, zowel binnen en tussen de diverse EU-instellingen als in de lidstaten, met bijzondere aandacht voor activiteiten die op andere gebieden, met name dat van de sociale bescherming en insluiting, onderwijs en werkgelegenheid, plaatsvinden in het kader van de open coördinatiemethode;

de erkenning aanmoedigen van niet-formeel en informeel leren als aanvulling op het formele onderwijs die van nut is voor het ondersteunen van een efficiënte sociale en economische integratie van jongeren, in het bijzonder maatschappelijk achtergestelde jongeren. In dit verband is het bijzonder belangrijk dat mensen die zich actief met jeugdzaken bezighouden, met deze jongeren werken, en dat er wordt deelgenomen aan het Jeugd in actie-programma;

instrumenten voor wederzijds leren en het uitwisselen van de beste praktijken propageren, door middel van seminars of vergaderingen van groepen van deskundigen op hoog niveau over vraagstukken met betrekking tot de sociale integratie en volledige arbeidsmarktparticipatie van jongeren. De resultaten van deze activiteiten moeten effectief worden verspreid, in voorkomend geval via de bestaande platforms;

op efficiënte wijze de in de EU beschikbare middelen benutten om de sociale insluiting van jongeren in onderwijs, opleiding en werk te ondersteunen en werkloosheid en armoede te bestrijden, in het bijzonder het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, en andere toepasselijke EU-middelen of -programma′s, zoals PROGRESS;

het transsectorale onderzoek betreffende jongeren en hun levensomstandigheden verder ondersteunen en bevorderen, met inachtneming van de sociaal-economische omstandigheden en de positieve en negatieve invloeden ervan op de sociale insluiting en de inzetbaarheid van jongeren;

ervoor zorgen dat een jongerendimensie wordt toegevoegd aan de bestaande indicatoren, met het oog op het verzamelen en analyseren van gegevens betreffende actieve insluiting van jongeren en betreffende bestrijding van werkloosheid en armoede, zodat de lidstaten hun prestaties onderling kunnen vergelijken;

passende mechanismen voor resultaatbewaking en -evaluatie instellen met betrekking tot de in punt 7 geschetste maatregelen, met name middels het jongerenrapport van de EU.

10.   WIJZEN ER DAARENBOVEN OP DAT HET VAN BELANG IS OM, IN HET KADER VAN EEN CONCURREREND, INCLUSIEF EN DUURZAAM EUROPA:

de doorslaggevende rol van jongeren voor de slimme, duurzame en inclusieve groei die nodig is voor de toekomstige welvaart van Europa te erkennen;

ervoor te zorgen dat de bijdrage van het jongerenbeleid — dat gebieden omvat zoals mobiliteit, participatie, niet-formeel en informeel leren, vrijwilligersactiviteiten en jeugdwerk — volledig geïntegreerd wordt in de uitvoering van de Europa 2020-strategie;

het sectoroverschrijdende karakter van de problematiek te erkennen, mede door het bevorderen, met dit oogmerk, van:

beleid waarmee de integratie van jongeren op de arbeidsmarkt gesteund wordt en hun sociale insluiting wordt gefaciliteerd;

beleid dat jongeren toerust met de vaardigheden en competenties die zij nodig hebben om hun rol in de kenniseconomie en de maatschappij van morgen te kunnen spelen.


(1)  PB C 311 van 19.12.2009.

(2)  Bron: Eurostat, EU Statistics on Income and Living Conditions (between 18 and 24 years).


BIJLAGE

POLITIEKE ACHTERGROND

1.

Artikel 6 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat bepaalt dat de Unie bevoegd is om het optreden van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen op gebieden zoals onderwijs, beroepsopleiding, jongeren en sport, wat hun Europese dimensie betreft.

2.

De Europese werkgelegenheidsstrategie, als omschreven in de conclusies van de buitengewone bijeenkomst van de Europese Raad van 20-21 november 1997 te Luxemburg (1).

3.

De resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 14 december 2000, inzake de sociale integratie van jongeren (2).

4.

De resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 28 mei 2004, over sociale integratie van jongeren (3).

5.

De conclusies van de Raad van 5 december 2007: „Naar gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid” (4).

6.

De conclusies van de Raad van 5 en 6 december 2007 over de toekomstperspectieven voor de Europese werkgelegenheidsstrategie in het kader van de nieuwe cyclus van de Lissabonstrategie (5).

7.

De conclusies van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad van 13-14 maart 2008, waarin wordt gewezen op het belang van bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, bevordering van actieve integratie en het vergroten van de arbeidskansen voor diegenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan, met name jongeren (6).

8.

De resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 22 mei 2008, over de participatie van kansarme jongeren, waarin wordt verklaard dat werkloosheid, armoede, een zwakke gezondheid, culturele, sociale en economische uitsluiting, alsmede elke vorm van discriminatie obstakels zijn voor het welzijn van jongeren en hun actieve participatie aan de samenleving kunnen belemmeren (7).

9.

Besluit nr. 1098/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 inzake het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (2010) (8).

10.

De conclusies van de Raad van 16 en 17 december 2008 over gemeenschappelijke beginselen van actieve inclusie voor een doeltreffender armoedebestrijding (9), waarin wordt gesteld dat actieve insluiting een combinatie vergt van passende inkomenssteun, inclusieve arbeidsmarkten en toegang tot hoogwaardige diensten.

11.

De conclusies van de Raad van 9 maart 2009, „Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen — anticipatie op en onderlinge afstemming van de arbeidsmarkt- en vaardigheidsbehoeften” (10).

12.

De conclusies van de Raad van 12 mei 2009 over een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (11).

13.

De conclusies van de Raad van 8 juni 2009 over maatschappelijke dienstverlening als hefboom voor actieve insluiting en versterking van de sociale cohesie, en als banenmarkt (12).

14.

De conclusies van de Europese Raad van juni 2009 (13), waarin de resultaten worden belicht van de informele EU-werkgelegenheidstop die in mei 2009 in Praag is gehouden, en waarin wordt verklaard dat bestrijding van werkloosheid een hoge prioriteit blijft.

15.

De conclusies van de Europese Raad van oktober 2009 (14), waarin wordt gesteld dat in het licht van de aanhoudende verslechtering van de werkgelegenheidssituatie onder meer een actief beleid voor sociale insluiting moet worden gevoerd.

16.

De resolutie van de Raad van 27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) (15).


(1)  SN 300/97.

(2)  PB C 374 van 28.12.2000.

(3)  Doc. 9601/04.

(4)  Doc. 15497/07.

(5)  Doc. 15813/07.

(6)  Doc. 7652/08.

(7)  PB C 141 van 7.6.2008, blz. 1.

(8)  PB L 298 van 7.11.2008, blz. 20.

(9)  Doc. 15984/08.

(10)  Doc. 5927/09.

(11)  PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.

(12)  Doc. 10052/09.

(13)  Doc. 11225/1/09 REV 2.

(14)  Doc. 15254/1/09 REV 1.

(15)  PB C 311 van 19.12.2009.


ADVIEZEN

Raad

27.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 137/7


ADVIES VAN DE RAAD

over het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van Oostenrijk voor de periode 2009-2013

2010/C 137/02

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (1), en met name op artikel 5, lid 3,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité,

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

(1)

Op 26 april 2010 heeft de Raad het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van Oostenrijk voor de periode 2009-2013 behandeld.

(2)

De internationale financiële en economische crisis heeft de Oostenrijkse economie in de diepste recessie in de naoorlogse geschiedenis gestort. De neergang die Oostenrijk heeft getroffen, was voornamelijk te wijten aan een dalende uitvoer als gevolg van de ingestorte wereldhandel, alsook aan de krimpende investering in vaste activa wegens een teruglopende vraag en striktere voorwaarden op de kredietmarkt. Volgens de meest recente officiële ramingen daalde het bbp in 2009 in totaal met circa 3,6 % (2). De sterk op de uitvoer gerichte industriesector werd het zwaarst getroffen.

De groei van de particuliere consumptie, die veel lager uitviel dan in de voorbije jaren, is niettemin een stabiliserende factor gebleken. De consumentenprijzen stegen in 2009 met slechts 0,4 %, voornamelijk dankzij sterke basiseffecten als gevolg van dalende brandstoffen- en stookolieprijzen en dankzij de neerwaartse druk op de winstmarges door de achterblijvende vraag. De recessie, die op de arbeidsmarkt haar tol begon te eisen, veroorzaakte in 2009 een daling van de werkgelegenheid met 1,4 %, waardoor de werkloosheid van 3,8 % in het voorgaande jaar opliep tot 5,0 %. In reactie op de crisis heeft de Oostenrijkse regering in overeenstemming met het Europees economisch herstelplan een omvangrijk pakket budgettaire stimuleringsmaatregelen genomen. Als gevolg van de stimuleringsmaatregelen en de werking van de automatische stabilisatoren is de situatie van de overheidsfinanciën snel verslechterd. Het overheidstekort kwam in 2009 uit op 3,5 % van het bbp (tegen 0,4 % van het bbp in 2008) en de overheidsschuld steeg tot 66,5 % van het bbp. Op 2 december 2009 heeft de Raad vastgesteld dat in Oostenrijk een buitensporig tekort bestond en aanbevolen om het tekort uiterlijk in 2013 te corrigeren. Hoewel Oostenrijk de crisis inging met een begrotingssituatie die vrijwel in evenwicht was, vraagt de aanzienlijke verslechtering van de overheidsfinanciën om omvangrijke consolidatiemaatregelen.

(3)

Hoewel de in de context van de crisis geconstateerde daling van het feitelijk bbp grotendeels conjunctureel van aard is, is ook het potentiële productieniveau negatief beïnvloed. Daarnaast kan de crisis ook de potentiële middellangetermijngroei negatief beïnvloeden via lagere investeringen, geringere beschikbaarheid van kredieten en hogere structurele werkloosheid. Bovendien versterkt de impact van de economische crisis de negatieve gevolgen van de vergrijzing voor de potentiële productie en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Tegen deze achtergrond is het van essentieel belang dat meer vaart wordt gezet achter de structurele hervormingen met als doel de potentiële groei te ondersteunen. Voor Oostenrijk is het vooral van belang dat hervormingen worden doorgevoerd op het gebied van het arbeidsaanbod (met name door verdere versterking van de prikkels om oudere werknemers aan het werk te houden) en het onderwijs (door tot betere resultaten voor kansarme jongeren te komen).

(4)

In het macro-economische scenario dat aan het stabiliteitsprogramma van januari 2010 ten grondslag ligt, wordt ervan uitgegaan dat het reële bbp, na in 2009 een krimp met 3,4 % te hebben vertoond, in 2010-2011 met 1,5 % en in de jaren daarna met ongeveer 2 % zal groeien. Afgaande op de thans beschikbare informatie (3) lijkt dit scenario enigszins optimistisch voor 2010, maar op plausibele groeihypothesen te zijn gebaseerd voor de jaren 2011-2013. Het verschil in de groeiverwachtingen voor 2010 is toe te schrijven aan het feit dat in het programma van een hogere bijdrage van de netto-uitvoer wordt uitgegaan dan in de najaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie. De inflatieprognoses van het programma lijken realistisch.

(5)

In het programma wordt het overheidstekort in 2009 op 3,5 % van het bbp geraamd. De aanzienlijke verslechtering ten opzichte van het tekort van 0,4 % van het bbp in 2008 is vooral te wijten aan de impact van de crisis op de overheidsfinanciën, maar is ook veroorzaakt door de stimuleringsmaatregelen ten belope van 1,5 % van het bbp die de regering in overeenstemming met het Europees economisch herstelplan heeft genomen. Het overgrote deel van de begrotingsstimulans in 2009 was van permanente aard (circa 1,3 % van het bbp in 2009, tegen 0,2 % van het bbp aan tijdelijke maatregelen). Conform de door de Raad bepleite exitstrategie, alsook met het oog op de correctie van het buitensporige tekort in 2013 en een terugkeer naar houdbare overheidsfinanciën zal het begrotingsbeleid in 2010 nog steeds een ondersteunend karakter hebben en zullen de budgettaire teugels vanaf 2011 worden aangehaald.

(6)

Volgens het programma stijgt het nominale overheidstekort van 3,5 % in 2009 tot 4,7 % in 2010. In het programma wordt voor 2010 vrijwel geen wijziging in de uitgavenquote verwacht, zodat de verslechtering met ruim 1 % van het bbp vrijwel uitsluitend aan de ontvangsten is toe te schrijven. In de actualisering worden geen maatregelen geschetst in aanvulling op die welke al bekend waren ten tijde van de laatste beoordeling van Oostenrijk in het kader van de buitensporigtekortprocedure, hetgeen in overeenstemming is met de aanbeveling van de Raad om „de begrotingsmaatregelen in 2010 door te voeren zoals gepland”.

De verwachte verslechtering is deels het gevolg van de vrije werking van automatische stabilisatoren en deels aan een aantal discretionaire maatregelen te wijten. Met name bepaalde onderdelen van de belastinghervorming van 2009, namelijk de belastingaftrek voor gezinnen met kinderen en de belastingverlagingen voor zelfstandigen, treden pas in 2010 in werking en zullen naar verwachting een begrotingslast van circa 0,25 % van het bbp vertegenwoordigen. De voorziening voor versnelde afschrijving, waartoe in januari 2009 is besloten, zal een extra begrotingslast van circa 0,1 % van het bbp vormen. Het verwachte begrotingsbeleid is expansief, aangezien de verslechtering van het nominale saldo tot uiting komt in een stijging van het conjunctuurgezuiverde en structurele saldo met 1,25 % van het bbp, als herberekend door de Commissiediensten volgens de algemeen aanvaarde methode op basis van de in het programma voorkomende informatie. Deze verandering verschilt van de verandering die verklaard wordt door de informatie over de in 2010 in werking getreden discretionaire maatregelen (bottom-upbenadering) en die door de Commissiediensten op circa 0,5 % van het bbp wordt geraamd. Een deel van de discrepantie kan worden verklaard door de negatieve samenstellingseffecten, aangezien de stuwende kracht nu veeleer uitgaat van de netto-uitvoer en er een uitgesteld effect op de inkomsten uit de vennootschapsbelasting is.

(7)

Het hoofddoel van de begrotingsstrategie voor de middellange termijn is een verlaging van het tekort tot onder de referentiewaarde van 3 % van het bbp tegen het einde van de programmaperiode, overeenkomstig de aanbeveling van de Raad van 2 december 2009 op grond van artikel 126, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). In het programma wordt voor de jaren 2011-2013 van een aanzienlijke en gelijkmatig gespreide consolidatie uitgegaan. Voorspeld wordt dat het structurele saldo zal dalen van 3,9 % van het bbp in 2010 tot 2,2 % van het bbp in 2013, wat betekent dat de gemiddelde jaarlijkse begrotingsinspanning in de periode 2011-2013 iets onder 0,75 % van het bbp ligt. Het structurele primaire begrotingssaldo zal naar verwachting omslaan van een tekort van 1,25 % van het bbp in 2010 in een overschot van 0,75 % van het bbp in 2013. Volgens het programma blijft de ontvangstenquote tussen 2010 en 2013 grotendeels ongewijzigd en wordt de consolidatie hoofdzakelijk aan de uitgavenzijde gerealiseerd.

De enige in het programma geschetste maatregel die de geplande consolidatie schraagt, is de verlaging van de zorguitgaven met circa 1,7 miljard EUR tussen 2010 en 2013, die de federale regering met de publieke ziekenfondsen is overeengekomen. Aangezien de overeengekomen besparingen op circa 0,6 % van het bbp neerkomen, bewerkstelligt deze maatregel evenwel nog geen derde van de tussen 2010 en 2013 geplande consolidatie. De middellangetermijndoelstelling (MTD) van Oostenrijk is het realiseren van een sluitende begroting. In het licht van de jongste prognoses en het schuldniveau sluit de MTD meer dan voldoende aan bij de doelstellingen van het pact. Het programma voorziet echter niet in de verwezenlijking van de MTD binnen de programmaperiode.

(8)

In 2011 en de jaren daarna kunnen de begrotingsresultaten achterblijven bij de prognoses in het programma. De in de actualisering geraamde ontvangsten blijven realistisch, maar de geplande consolidatie aan de uitgavenzijde wordt slechts gedeeltelijk door maatregelen geschraagd. Extra risico's zijn gelegen in de bankgaranties die de regering ter ondersteuning van de financiële sector heeft verstrekt; als die worden ingeroepen, zullen het tekort en de schuldpositie verslechteren. Het is evenwel ook denkbaar dat een deel van de kosten voor de overheidssteun aan de financiële sector in de toekomst wordt terugverdiend. Een kleine positieve risicofactor is de mogelijke invoering van een speciale bankheffing vanaf 2011, die circa 0,2 % van het bbp aan inkomsten zou kunnen opleveren.

(9)

Voor 2009 wordt de bruto overheidsschuld op 66,5 % van het bbp geraamd, tegen 62,5 % een jaar eerder. Naast het hogere tekort en de lagere bbp-groei heeft ook een aanzienlijke stock-flow adjustment, die vooral met reddingsoperaties van banken verband houdt, tot de stijging van de schuldquote bijgedragen. De bruto schuldquote van de overheid ligt in 2009 boven de referentiewaarde van het Verdrag en vertoont tijdens de hele programmaperiode een stijgende trend. Verwacht wordt dat de schuldquote tijdens de programmaperiode met 7,8 procentpunten zal stijgen, voornamelijk onder invloed van hoog blijvende overheidstekorten. Naast de mogelijkheid dat de tekorten vanaf 2011 hoger uitvallen dan gepland, is de ontwikkeling van de schuldquote onderhevig aan risico's die met name voortkomen uit onzekerheden rond de kosten van het toekomstige functioneren van de op vier na grootste bank van het land, Hypo Group Alpe Adria (genationaliseerd in december 2009), en de staatsgaranties die zijn afgegeven voor de schulden van de Oostenrijkse autoriteit voor autosnelwegen (ASFINAG) en de Oostenrijkse spoorwegen (ÖBB).

(10)

Uit schuldprognoses voor de middellange termijn waarbij wordt aangenomen dat bbp-groeicijfers en de belastingquote slechts geleidelijk naar het niveau van voor de crisis terugkeren en waarbij de geraamde stijging van de leeftijdgerelateerde uitgaven en de reële rentepercentages is ingecalculeerd, kan worden afgelezen dat de in het programma geplande begrotingsstrategie op het eerste gezicht en bij overigens ongewijzigd beleid min of meer zou volstaan om de schuldquote ten laatste in 2020 te stabiliseren.

(11)

Van de vergrijzing gaat in Oostenrijk een iets kleiner langetermijneffect op de begroting uit dan gemiddeld in de EU het geval is. Dat komt met name doordat de pensioenuitgaven als percentage van het bbp op termijn naar verwacht slechts licht zullen stijgen. De begrotingssituatie in 2009 zoals deze in het programma wordt ingeschat, maakt dat de budgettaire impact van de vergrijzing nog ernstiger uitvalt. Het realiseren van primaire overschotten op middellange termijn zou bijdragen tot het verkleinen van de risico's voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, die in het houdbaarheidsverslag 2009 van de Commissie (4) als middelgroot werden aangemerkt.

(12)

Het bestaande binnenlandse begrotingskader, dat op de „Finanzausgleichsgesetz” en het interne stabiliteitspact is gebaseerd, is tamelijk complex en weinig transparant. Niet alleen worden de opbrengsten van de meeste afzonderlijke belastingen in vaste verhoudingen over de verschillende overheidsniveaus verdeeld, ook de besluitvorming is op veel gebieden over diverse bestuurslagen verdeeld. De verantwoordelijkheid voor het innen van inkomsten en het doen van uitgaven berust voor tal van activiteiten niet bij dezelfde bestuurslaag. Als zodanig is het systeem niet bevorderlijk voor de meest doelmatige aanwending van middelen. Op federaal niveau heeft Oostenrijk echter onlangs de aanzet gegeven tot een verstrekkende herziening van de budgettaire kaderwet.

Het eerste deel van de hervorming, dat op 1 januari 2009 in werking is getreden, bestond in de vaststelling van een nieuw meerjarig uitgavenkader met vaste maxima (voor circa 80 % van de uitgaven) voor vier opeenvolgende jaren op voortschrijdende basis. Naar verwacht zal dit procyclische bestedingen voorkomen en de automatische stabilisatoren beter hun werk laten doen. Het tweede deel, dat reeds wettelijk in werking is getreden en in 2013 van kracht zal worden, betreft de invoering van een output-gestuurde begrotingsopstelling, de modernisering van het rekeningenstelsel van de overheid en langetermijnprognoses.

(13)

Er is ruimte voor doelmatigheidswinst op diverse terreinen van de Oostenrijkse publieke bestedingen, met name in de gezondheidszorg en het onderwijs, waar de prestaties van Oostenrijk op of net onder het EU-gemiddelde liggen, zij het vaak tegen hogere kosten. Een van de oorzaken is de voornoemde overlapping in de financiële en administratieve verantwoordelijkheden van de drie bestuurslagen. In het programma van 2010 zijn plannen voor bezuinigingen in de gezondheidszorg opgenomen ter grootte van circa 0,6 % van het bbp in de periode 2010-2013. Volgens het programma is voorts een werkgroep van deskundigen ingesteld die zal nagaan hoe de overheidsuitgaven op tal van terreinen doeltreffender kunnen worden gemaakt. In de actualisering wordt echter geen melding gemaakt van concrete nieuwe wetsvoorstellen die binnenkort te verwachten zijn.

(14)

Al bij al is de in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie in 2010 in overeenstemming met de aanbeveling die de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 7, heeft gedaan. Gezien de risico's valt echter niet uit te sluiten dat de begrotingsstrategie vanaf 2011 niet meer spoort met de aanbeveling van de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 7. De strategie gaat meer bepaald uit van een terugdringing van het tekort tot 2,7 % van het bbp — en derhalve een correctie van het buitensporige tekort — in 2013 en een gemiddelde jaarlijkse begrotinginspanning van iets minder dan 0,75 % van het bbp in de periode 2011-2013, maar in het licht van de risico's zou die budgettaire inspanning ontoereikend kunnen blijken. Het consolidatiepad dat in het programma wordt geschetst en waarmee in 2011 een begin moet worden gemaakt, wordt niet door passende maatregelen geschraagd. Bovendien volstaat de begrotingsstrategie niet om de schuldquote wederom een neerwaarts traject te doen volgen.

(15)

Wat de in de gedragscode voor stabiliteits- en convergentieprogramma's gespecificeerde gegevensvereisten betreft, worden alle verplichte en de meeste facultatieve gegevens in het programma vermeld (5). In de aanbevelingen die de Raad op 2 december 2009 overeenkomstig artikel 126, lid 7, heeft gedaan opdat een einde aan de buitensporigtekortsituatie zou worden gemaakt, werd Oostenrijk tevens verzocht in een apart hoofdstuk in de geactualiseerde stabiliteitsprogramma's verslag uit te brengen over de vorderingen van het land bij de uitvoering van 's Raads aanbevelingen. Het desbetreffende deel van het programma biedt bijzonder weinig inzicht in hoe de Oostenrijkse regering de aanbeveling van de Raad denkt te gaan uitvoeren.

Al met al moet worden geconcludeerd dat de Oostenrijkse overheidsfinanciën in de nasleep van de financiële en economische crisis sterk zijn verslechterd als gevolg van de werking van de automatische stabilisatoren en een omvangrijk stimuleringspakket dat de regering heeft aangenomen. Omdat verreweg de meeste maatregelen ter bestrijding van de economische neergang permanent van aard zijn, moeten er vanaf 2011 consolidatiemaatregelen worden genomen. De in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie voor 2010 spoort met de aanbeveling van de Raad van 2 december 2009. Het is echter niet zeker dat de begrotingsstrategie voor de jaren 2011-2013 met de aanbeveling strookt. Het programma schetst weliswaar een consolidatietraject voor de uitgavenzijde vanaf 2011, maar dat moet nog met concrete maatregelen worden geschraagd. In het recente verleden zijn in Oostenrijk veel belangrijke hervormingen van de overheidsuitgaven doorgevoerd. Toch is er nog ruimte voor verbetering op terreinen als de gezondheidszorg en het onderwijs. De doelmatigheid zou hier aanmerkelijk kunnen worden verbeterd door de budgettaire betrekkingen tussen de verschillende bestuurslagen van de overheid te hervormen.

In het licht van de bovenstaande beoordeling en ook gezien de aanbeveling van 2 december 2009 overeenkomstig artikel 126 VWEU wordt Oostenrijk verzocht om:

i)

de maatregelen te concretiseren die noodzakelijk worden geacht om de geplande consolidatie vanaf 2011 te schragen teneinde in 2013 de aanbevolen gemiddelde jaarlijkse begrotinginspanning van 0,75 % van het bbp te realiseren en het overheidstekort onder de referentiewaarde van 3 % van het bbp te brengen; en, conform de BTP-aanbeveling, naast de begrotingsinspanning alle overige mogelijkheden, zoals betere economische omstandigheden, aan te grijpen om de bruto schuldquote versneld terug te dringen tot de referentiewaarde van 60 % van het bbp;

ii)

het begrotingskader verder te verbeteren teneinde de begrotingsdiscipline in alle bestuurslagen te versterken via meer transparantie en verantwoording, met name door de wetgevende, administratieve en financiële verantwoordelijkheden van de verschillende bestuurslagen beter op elkaar af te stemmen en door de handhavingsmechanismen in het kader van het interne stabiliteitspact te versterken.

Oostenrijk wordt tevens verzocht tijdig vóór de beoordeling van de doeltreffendheid van de in het kader van de buitensporigtekortprocedure ondernomen actie een aanvulling op het programma in te dienen met een voortgangsverslag betreffende de uitvoering van de aanbeveling van de Raad van 2 december 2009 overeenkomstig artikel 126, lid 7, en met details over de consolidatiestrategie die nodig zal zijn om het buitensporige tekort binnen de gestelde termijn te corrigeren.

Vergelijking van de belangrijkste macro-economische en budgettaire prognoses

 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Reëel bbp

(verandering in %)

SP jan 2010

2,0

–3,4

1,5

1,5

1,9

2,0

COM nov 2009

2,0

–3,7

1,1

1,5

n.b.

n.b.

SP apr 2009

1,8

–2,2

0,5

1,5

2,0

2,3

HICP-inflatie

(%)

SP jan 2010

3,2

0,4

1,3

1,5

1,8

1,9

COM nov 2009

3,2

0,5

1,3

1,6

n.b.

n.b.

SP apr 2009

3,2

0,6

1,1

1,3

1,5

1,9

Output gap (6)

(% van het potentiële bbp)

SP jan 2010

2,8

–1,8

–1,6

–1,5

–1,3

–1,0

COM nov 2009 (7)

2,8

–2,2

–2,6

–2,7

n.b.

n.b.

SP apr 2009

2,6

–0,9

–1,7

–1,6

–1,2

–0,5

Netto financieringsoverschot/-tekort t.o.v. het buitenland

(% van het bbp)

SP jan 2010

3,2

2,3

2,4

2,7

2,8

2,9

COM nov 2009

3,6

1,4

1,3

1,7

n.b.

n.b.

SP apr 2009

2,9

1,6

0,6

1,0

1,3

1,4

Overheidsontvangsten

(% van het bbp)

SP jan 2010

48,4

48,0

46,9

46,8

46,9

46,9

COM nov 2009

48,4

47,9

47,1

47,1

n.b.

n.b.

SP apr 2009

48,2

47,5

46,5

46,4

46,1

46,1

Overheidsuitgaven

(% van het bbp)

SP jan 2010

48,9

51,5

51,6

50,9

50,2

49,7

COM nov 2009

48,9

52,3

52,6

52,4

n.b.

n.b.

SP apr 2009

48,7

51,1

51,3

51,1

50,9

50,1

Overheidssaldo

(% van het bbp)

SP jan 2010

–0,4

–3,5

–4,7

–4,0

–3,3

–2,7

COM nov 2009

–0,4

–4,3

–5,5

–5,3

n.b.

n.b.

SP apr 2009

–0,4

–3,5

–4,7

–4,7

–4,7

–3,9

Primair saldo

(% van het bbp)

SP jan 2010

2,2

–0,7

–1,8

–1,2

–0,4

0,2

COM nov 2009

2,1

–1,4

–2,5

–2,1

n.b.

n.b.

SP apr 2009

2,2

–0,6

–1,7

–1,4

–1,3

–0,4

Conjunctuurgezuiverd saldo1 (6)

(% van het bbp)

SP jan 2010

–1,7

–2,7

–3,9

–3,3

–2,7

–2,2

COM nov 2009

–1,8

–3,3

–4,3

–4,0

n.b.

n.b.

SP apr 2009

–1,6

–3,1

–3,9

–4,0

–4,1

–3,7

Structureel saldo (8)

(% van het bbp)

SP jan 2010

–1,7

–2,7

–3,9

–3,3

–2,7

–2,2

COM nov 2009

–1,8

–3,3

–4,3

–4,0

n.b.

n.b.

SP apr 2009

–1,6

–3,1

–3,9

–4

–4,1

–3,7

Bruto overheidsschuld

(% van het bbp)

SP jan 2010

62,6

66,5

70,2

72,6

73,8

74,3

COM nov 2009

62,6

69,1

73,9

77,0

n.b.

n.b.

SP apr 2009

62,5

68,5

73,0

75,7

77,7

78,5

Stabiliteitsprogramma (SP); najaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen van de diensten van de Commissie.


(1)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1. De documenten waarnaar in deze tekst wordt verwezen, zijn te vinden op:http://ec.europa.eu/economy_finance/sgp/index_nl.htm

(2)  De raming vond plaats nadat het programma was ingediend.

(3)  Bij de beoordeling wordt met name rekening gehouden met de najaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie, maar ook met andere informatie die sindsdien beschikbaar is gekomen.

(4)  De Raad roept in zijn conclusies van 10 november 2009 over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën „de lidstaten ertoe op in hun komende stabiliteits- en convergentieprogramma's op houdbaarheid gerichte strategieën centraal te stellen” en verzoekt voorts „de Commissie om, tezamen met het Comité voor de economische politiek en het Economisch en Financieel Comité, nog voor het volgende houdbaarheidsverslag de methodes ter beoordeling van de langetermijnhoudbaarheid van de overheidsfinanciën nader uit te werken”. Het volgende houdbaarheidsverslag is voor 2012 gepland.

(5)  Er ontbreken met name gedetailleerde overzichten van financieringsoverschotten en -tekorten ten opzichte van het buitenland, gedetailleerde overzichten van de stock-flow adjustment en enige detailposten met betrekking tot de langetermijnhoudbaarheid.

(6)  In de programma's vermelde output gaps en conjunctuurgezuiverde saldi, zoals herberekend door de diensten van de Commissie op basis van de in de programma's voorkomende informatie.

(7)  Op basis van een geraamde potentiële groei van achtereenvolgens 1,7 %, 1,2 %, 1,4 % en 1,6 % in de periode 2008-2011.

(8)  Conjunctuurgezuiverd saldo, ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen. Volgens het recentste programma en de prognoses van november 2009 van de diensten van de Commissie is er geen sprake van eenmalige en andere tijdelijke maatregelen.

Bronnen:

Stabiliteitsprogramma (SP); najaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen van de diensten van de Commissie.


27.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 137/12


ADVIES VAN DE RAAD

over het geactualiseerde convergentieprogramma van Bulgarije voor de periode 2009-2012

2010/C 137/03

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (1), en met name op artikel 9, lid 3,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité,

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

(1)

Op 26 april 2010 heeft de Raad het geactualiseerde convergentieprogramma van Bulgarije voor de periode 2009-2012 behandeld.

(2)

Voordat de mondiale economische en financiële crisis begon, maakte Bulgarije een krachtige groei van het reële bbp door onder impuls van een snelle stijging van de kredietverlening en aanzienlijke inkomende buitenlandse investeringen. De robuuste economische activiteit ging echter gepaard met toenemende macro-economische onevenwichtigheden, zoals het ontstaan van zowel een zeer groot buitenlands tekort en een zeer hoge buitenlandse particuliere schuld als een forse inflatiedruk. Die onevenwichtigheden werden nog verergerd door de door buitenlandse directe investeringen geschraagde investeringsgroei en door aanzienlijke loonstijgingen, die de productiviteitswinst ver te boven gingen. Toen de mondiale economische crisis doorzette, werd de economische activiteit hard getroffen, wat resulteerde in een krimp van het reële bbp met 5 % in 2009.

Tegelijkertijd veroorzaakte de neergang een welkome correctie in de onevenwichtigheden, waarbij de gemiddelde inflatie afnam tot 2,5 % in 2009 en het tekort op de lopende rekening snel terugliep tot 9,4 % van het bbp. Hoewel het tekort op de lopende rekening geheel met buitenlandse directe investeringen werd gefinancierd, blijft de buitenlandse brutoschuld van het land met circa 110 % van het bbp vrij hoog. Bulgarije is niet met een kortetermijnstimuleringspakket gekomen in reactie op de economische vertraging. Gezien de grote macro-economische onevenwichtigheden voorafgaand aan de neergang, werd bij de beleidsinspanning, in overeenstemming met het Europees economisch herstelplan, de nadruk gelegd op maatregelen tot consolidatie van de begroting, en dan vooral op een beperking van de uitgaven en een verbetering van de belastingplicht. In het convergentieprogramma van Bulgarije werd derhalve uitgegaan van een algemeen overheidstekort van minder dan 3 % van het bbp in 2009 (2). In de komende jaren zal de grootste uitdaging voor de korte en middellange termijn waarmee de economie wordt geconfronteerd, erin bestaan een langdurige inhaalslag te laten plaatsvinden, zonder dat de budgettaire en macro-economische stabiliteit in het gedrang komt.

(3)

Hoewel de in de context van de crisis geconstateerde daling van het feitelijke bbp vooral conjunctureel van aard is, zal de potentiële productie in een lager tempo blijven groeien. Daarnaast kan de crisis ook een negatief effect op de potentiële groei op middellange termijn sorteren als gevolg van lagere investeringen, een beperkte beschikbaarheid van kredieten en een stijgende structurele werkloosheid. Bovendien zullen de negatieve gevolgen van de vergrijzing voor de potentiële productie en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën door de economische crisis nog verergeren. Tegen deze achtergrond is het van essentieel belang dat meer vaart wordt gezet achter de structurele hervormingen die erop gericht zijn de potentiële groei te ondersteunen. Voor Bulgarije komt het er vooral op aan om hervormingen door te voeren op het gebied van gezondheidszorg, pensioenen, onderwijs, openbaar bestuur en het ondernemersklimaat.

(4)

In het macro-economische basisscenario dat in het programma als referentie wordt genomen om de begrotingsprognoses te beoordelen, wordt ervan uitgegaan dat de groei van het reële bbp verbetert van – 5 % in 2009 tot 0,3 % in 2010. Vervolgens zou het groeitempo versnellen tot gemiddeld 4¼% over de rest van de programmaperiode. Op grond van de thans beschikbare informatie (3) lijkt het scenario op enigszins optimistische groeihypothesen te zijn gebaseerd, omdat zowel de voor 2010 geraamde groei als de ontwikkeling ervan op middellange termijn aan de bovenkant van de huidige prognosemarges liggen. De in 2009 gestarte vermindering van de onevenwichtigheden zal zich naar verwachting in de programmaperiode voortzetten. Aangenomen wordt dat de inflatie in de periode 2010-2012 gematigd zal blijven. De inflatieprognoses lijken realistisch en lijken grotendeels in de lijn te liggen van de najaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie. Ook de externe rekeningen zouden verder verbeteren. Hoewel die dynamiek in 2009 werd gevoed door een invoer die sneller daalde dan de uitvoer, zal de correctie op middellange termijn het resultaat zijn van een uitvoer die sneller en eerder aantrekt dan de invoer. Hoewel het basisscenario slechts iets optimistischer lijkt dan de najaarsprognoses van de diensten van de Commissie, hangt de aannemelijkheid ervan, op basis van de meest recente beschikbare informatie, grotendeels af van de hypothese dat de groei duurzaam evenwichtig wordt, hoofdzakelijk aangezwengeld door de uitvoer. Het programma bevat ook een „pessimistisch” en een „optimistisch” scenario. Die scenario's verschillen vooral van het basisscenario wat de aannamen over het inzetten van het economisch herstel en de dynamiek van de uitvoer betreft. In het pessimistische scenario wordt ervan uitgegaan dat het reële bbp in 2010 nog met 2 % zal krimpen als gevolg van een verdere daling van de uitvoer, en wordt aangenomen dat herstel pas in 2011 zal optreden. Volgens het optimistische scenario zou een sneller mondiaal herstel in een ¾ procentpunt hogere bbp-groei over de gehele programmaperiode resulteren.

(5)

De sterke verslechtering ten opzichte van een het overheidssaldo in 2009 is grotendeels terug te voeren op het effect van de crisis op de overheidsfinanciën. Vanwege de noodzaak om de macro-economische stabiliteit te behouden op grond van de currency board-regeling heeft de regering, overeenkomstig het Europees economisch herstelplan, geen stimuleringsmaatregelen genomen. De verslechtering was daarom voornamelijk het gevolg van minder ontvangsten als gevolg van de onverwachte scherpe neergang en een wijziging van de bbp-samenstelling. Het verlies aan ontvangsten werd echter deels gecompenseerd met bezuinigingen. Om de begrotingssituatie te stabiliseren, voerden de autoriteiten in het tweede halfjaar een begrotingsconsolidatiepakket ter grootte van 2,3 % van het bbp door. Dat pakket bestond uit maatregelen tot verlaging van de primaire uitgaven (tot minder dan de limiet van 90 % die de bestaande regel voor de begrotingsuitvoering impliceert) en ter verbetering van de naleving van de belastingplicht. Ondanks diverse neerwaartse herzieningen van de begrotingsdoelstelling in weerwil van de in de loop van het jaar geleverde aanzienlijke extra bezuinigingsinspanningen wist Bulgarije dankzij het gevoerde beleid tot consolidatie van de begroting in 2009 een betrekkelijk laag begrotingstekort te bereiken.

(6)

Het convergentieprogramma wil de begroting in 2010 sluitend krijgen. Verwacht wordt dat de ontvangstenquote zal stijgen tot bijna 39¼ % van het bbp (tegen 37½ % van het bbp vorig jaar) als gevolg van hogere indirecte belastingen en overige ontvangsten. De sterke stijging van de indirecte belastinginkomsten ondanks een verschuiving naar een fiscaal minder gunstige bbp-samenstelling kan worden verklaard door de verwachte sterke verbetering van de belastingplicht en een verhoging van de accijnzen op sigaretten en elektriciteit voor industriële productie. In het programma worden echter geen details gegeven over de verwachte stijging van de andere inkomsten met 1 % van het bbp. De sociale bijdragen zouden daarentegen met ¼ procentpunt te dalen wegens een verlaging van de bijdragepercentages met 2 procentpunt. Voor de uitgavenquote wordt in 2010 een lichte daling met ongeveer ¼ procentpunt verwacht, vooral als gevolg van een stroomlijning van het openbaar bestuur. Aangenomen wordt dat de nominale ambtenarensalarissen en het intermediaire verbruik onveranderd zullen blijven op het niveau van 2008, waarmee hun aandeel als percentage van het bbp in 2010 afneemt.

Die uitgavenbeperkende maatregelen compenseren ruimschoots de in 2010 opgetreden stijging van de pensioenen voor weduwnaars en ouderen met 0,2 % van het bbp. De bruto-investeringen in vaste activa zouden in 2009-2011 constant blijven als percentage van het bbp. Als gevolg daarvan zou het structurele saldo (zoals door de diensten van de Commissie herberekend volgens de algemeen aanvaarde methode op basis van de in het programma voorkomende informatie) met 2¾ procentpunten stijgen als percentage van het bbp vergeleken met 2009, wat een gepland restrictief begrotingsbeleid voor 2010 impliceert. De op grond van de maatregelen in het programma gemaakte bottom-up raming van het begrotingsbeleid voor 2010 is goed voor ongeveer de helft van de beoogde structurele aanpassing. De in het programma voorspelde verbetering van het structurele saldo ligt ruim boven de ramingen van de najaarsprognoses van de diensten van de Commissie.

(7)

Het hoofddoel van de budgettaire middellangetermijnstrategie is de begroting gedurende de gehele programmaperiode in evenwicht te houden. Dat doel wordt bereikt door in de laatste programmajaren de ontvangsten- en uitgavenquote min of meer ongewijzigd te handhaven op gemiddeld 39¼ %. De budgettaire middellangetermijndoelstelling (MTD) in structurele termen (dat wil zeggen voor de conjunctuur gecorrigeerd, ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen) is het boeken van een overschot van ½ % van het bbp, wat het programma beoogt te realiseren vanaf 2010. Gezien de laatste projecties en het schuldniveau sluit de MTD meer dan voldoende aan bij de doelstellingen van het pact.

(8)

De begrotingsresultaten kunnen slechter uitvallen dan verwacht. Het voornaamste risico vloeit voort uit het onderliggende macro-economische scenario, dat op enigszins optimistische groeihypothesen voor de programmaperiode is gebaseerd. Vooral de ontvangsten kunnen in de periode 2010-2012 lager uitvallen dan geraamd als gevolg van een tragere en minder uitgesproken economisch opleving. Bovendien levert het verwachte herstel van een evenwichtige groei in de richting van minder belastingopbrengsten genererende componenten ook een aanzienlijk neerwaarts risico op voor de overheidsontvangsten, terwijl het volledige effect van de maatregelen ter verbetering van de belastingplicht en van de begrotingsdiscipline nog af te wachten valt. Aan de uitgavenzijde blijven omvangrijke bezuinigingen in de categorie „overige uitgaven” onvermeld.

Voorts kan de ruimte voor aanvullende bezuinigingen om voor minderontvangsten te compenseren, beperkt blijken omdat in 2009 aanzienlijke versnelde inspanningen tot consolidatie van de begroting worden geleverd. Ten slotte levert de neerwaartse bijstelling van het overheidssaldo voor 2009 die na de indiening van het programma werd aangekondigd, extra risico’s op voor de begrotingsresultaten in 2010.

(9)

De bruto schuldquote ligt gedurende de gehele programmaperiode ruim onder de referentiewaarde van het Verdrag. Deze quote wordt in 2009 op bijna 15 % van het bbp geschat en ligt daarmee iets hoger dan het voorgaande jaar. De geringe toename van de schuldquote viel hoofdzakelijk toe te schrijven aan de verslechtering van het begrotingssaldo en de lagere bbp-groei, die deels werden gecompenseerd door een schuldverlagende stock-flow adjustment. De schuldquote zal zich gedurende de programmaperiode naar verwachting rond het niveau van 2009 stabiliseren, vooral omdat op sluitende overheidsbegrotingen wordt gerekend. De andere risico’s dan de voor het tekort geldende risico's waaraan de verwachte ontwikkeling van de schuldquote onderhevig is, lijken elkaar grotendeels in evenwicht te houden.

(10)

De bruto overheidsschuld is laag en uit de schuldprojecties op middellange termijn tot 2020, waarbij wordt aangenomen dat de bbp-groei en de belastingquote slechts geleidelijk naar het niveau van voor de crisis terugkeren, ook als rekening wordt gehouden met de verwachte toename van leeftijdsgerelateerde uitgaven, blijkt dat de in het programma geplande begrotingsstrategie op zich en bij ongewijzigd beleid zou volstaan om de schuldquote te doen dalen en om in 2020 een netto vermogenspositie te realiseren.

(11)

Van de vergrijzing gaat een iets geringer langetermijneffect op de begroting uit dan gemiddeld in de EU het geval is. De budgettaire gevolgen van de vergrijzing voor het houdbaarheidstekort worden wel verergerd door de begrotingssituatie in 2009 zoals deze in het programma wordt ingeschat. Het realiseren van hogere primaire overschotten op middellange termijn, zoals reeds in het programma is gepland, zou bijdragen tot het verder verkleinen van de risico’s voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, die in het houdbaarheidsverslag 2009 van de Commissie (4) als laag worden aangemerkt.

(12)

Het binnenlandse begrotingskader lijkt redelijk sterk, zoals blijkt uit de goede reputatie van het land wat het halen van begrotingsdoelstellingen betreft, al geschiedde dat onder gunstige macro-economische omstandigheden. In 2009 heeft Bulgarije de negatieve begrotingseffecten van de crisis getemperd door aanzienlijke consolidatiemaatregelen te nemen. De tekortkomingen van het huidige begrotingskader hebben te maken met het feit dat de centrale overheid bepaalde discretionaire bevoegdheden heeft. Daarnaast bevat het geen meerjarige regels en zijn de uitgavenplafonds die voor de budgettaire planning op middellange termijn worden vastgesteld, slechts bindend op korte termijn. Het programma beoogt geen ingrijpende wijzigingen in het budgettaire kader aan te brengen, met uitzondering van een uitbreiding van de tijdshorizon van het begrotingskader op middellange termijn van drie tot vier jaar, wat samenvalt met de regeringstermijn en daarmee het beleid op middellange termijn voorspelbaarder maakt. De 90 %-regel voor de begrotingsuitvoering is vervangen door een bepaling die de regering toestaat om ter compensatie van de waarschijnlijk tegenvallende ontvangsten de primaire uitgaven tot onder de jaarlijkse begrotingskredieten terug te brengen. De nieuwe regel is flexibeler en geeft de regering meer ruimte voor een discretionair begrotingsbeleid in tijden van crisis. De minder duidelijke opzet en omschrijving van de uitvoering van de regel maken het begrotingskader echter enigszins ondoorzichtig.

(13)

In het programma worden de bestaande tekortkomingen in de kwaliteit van de overheidsfinanciën erkend. Het onderkent dat dringend beleidsmaatregelen moeten worden genomen om het negatieve effect van de vergrijzing en de verslechterende demografische trends voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn op te heffen. Er worden ambitieuze structurele hervormingsmaatregelen gepresenteerd op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs, het pensioenstelsel, het openbaar bestuur en de belastingdienst met het oog op een verbetering van de efficiëntie en doelmatigheid van de overheidsontvangsten en -uitgaven en een vergroting van het groeipotentieel van de economie teneinde duurzame convergentie binnen de EU te bewerkstelligen. Met de hervormingen wordt beoogd de bestaande structuren te optimaliseren, de werkgelegenheid bij de overheid te stroomlijnen, het kosten- en financieringsmechanisme van de gezondheidsdiensten aan te passen, hervormingsmaatregelen door te voeren in overeenstemming met de onlangs aangenomen strategie tot hervorming van de pensioenen, maatregelen te nemen met het oog op de hervorming van hoger onderwijs en O&O, en het model voor het beheer van staatseigendommen te wijzigen.

(14)

Rekening houdend met de hiervoor genoemde risico's waaraan de begrotingsdoelstellingen onderhevig zijn, kan de in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie worden aangemerkt als grotendeels conform aan de eisen van het pact en bevorderlijk voor de macro-economische stabiliteit en het vertrouwen van investeerders in de Bulgaarse economie. Het programma beoogt een nogal ambitieuze structurele consolidatie van – 2¾ % van het bbp in 2010 tot stand te brengen, zonder verdere verbeteringen in de daaropvolgende jaren. De voor 2010 geplande consolidatie is niet volledig met in het programma omschreven maatregelen onderbouwd. Bovendien is volledige uitvoering ervan afhankelijk van een optimistisch macro-economisch scenario, met extra risico's vanwege de opwaartse bijstelling van het tekort voor 2009. Met ingang van 2011 kan het ontbreken van maatregelen in het programma het beoogde aanpassingstraject verder ondermijnen. De MTD zal naar verwachting al in 2010 ruimschoots worden gehaald: het tempo van de structurele consolidatie kan gezien het slechte economische tij en de bovenbeschreven risico's voor de begrotingsstrategie derhalve als behoorlijk ambitieus bestempeld worden. Het totale begrotingsbeleid, gemeten aan de verandering in het structurele saldo, is in 2010 restrictief en in 2011 overwegend neutraal en wordt in 2012 enigszins versoepeld. De middellange termijndoelstelling van het programma om een voor de conjunctuur gecorrigeerd overschot van ½ % van het bbp te handhaven, zou met ingang van 2010 worden gerealiseerd.

(15)

Wat de in de gedragscode voor stabiliteits- en convergentieprogramma's gespecificeerde gegevensvereisten betreft, vertoont het programma enkele lacunes in de verplichte en facultatieve gegevens (5).

De algehele conclusie luidt dat de doelstelling van het programma om een solide begrotingspositie in de vorm van sluitende begrotingen te handhaven, als passend moet worden aangemerkt gegeven de huidige economische situatie en gezien de noodzaak de externe economische onevenwichtigheden binnen de perken te houden. De genomen consolidatiemaatregelen en de sterke politieke wil om begrotingsdiscipline na te streven, zullen naar verwachting gedeeltelijk de risico's opheffen die voortvloeien uit de enigszins optimistische aannamen voor de groei en de ontvangsten. Op korte en middellange termijn voorziet het programma in ambitieuze structurele hervormingen die erop zijn gericht de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te versterken en tegelijkertijd het economische herstel te ondersteunen. Afhankelijk van de neerwaartse risico's van de nog immer grote onzekerheid in de externe omgeving zou het gevoerde begrotingsbeleid inhouden dat de middellangetermijndoelstelling van ½% van het bbp, die ruimschoots aan de doelstellingen van het pact beantwoordt, gedurende het grootste deel van de programmaperiode zou worden gerealiseerd. Bulgarije staat voor de opgave om de inhaalslag voort te zetten in een minder gunstige mondiale economische situatie. Tegelijkertijd is het raadzaam een stringent begrotingsbeleid te voeren en de loonontwikkelingen op de productiviteitsgroei af te stemmen omdat de concurrentiekracht moet worden versterkt en de externe onevenwichtigheden dienen te worden gecorrigeerd. Op lange termijn vereist de verbetering van de kwaliteit en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën een strikte uitvoering van de geplande en lang uitgestelde structurele hervormingen en een versterking van het bestuurlijk vermogen.

In het licht van de bovenstaande beoordeling en ook gezien de noodzaak een duurzame convergentie te bewerkstelligen, wordt Bulgarije verzocht om:

i)

door te gaan met de tenuitvoerlegging van een strikt begrotingsbeleid en verdere consolidatiemaatregelen aan te nemen om het streefcijfer van het programma voor 2010 te halen, teneinde de externe onevenwichtigheden verder aan te passen en het vertrouwen van investeerders in de economie te behouden; het is met name zaak de stijging van de ambtenarensalarissen te beperken om zo tot een algehele loonmatiging bij te dragen en de concurrentiekracht te verbeteren;

ii)

de doelmatigheid van de overheidsuitgaven te vergroten door de geplande structurele hervormingen op het gebied van openbaar bestuur, gezondheidszorg, onderwijs en pensioenen strikt uit te voeren om zo de productiviteit op te voeren en een duurzame convergentie binnen de Europese Unie te bewerkstelligen.

Vergelijking van de belangrijkste macro-economische en budgettaire prognoses

 

2008

2009

2010

2011

2012

Reëel bbp (Verandering in %)

CP jan 2010

6,0

–4,9

0,3

3,8

4,8

COM nov 2009

6,0

–5,9

–1,1

3,1

n.b.

CP dec 2008

6,5

4,7

5,2

5,8

n.b.

HICP-inflatie (%)

CP jan 2010

12,0

2,5

2,4

2,8

2,8

COM nov 2009

12,0

2,4

2,3

2,9

n.b.

CP dec 2008

12,4

6,7

4,7

4,0

n.b.

Output gap (6) (% van het potentiële bbp)

CP jan 2010

4,8

–3,5

–5,7

–4,7

–2,5

COM nov 2009 (7)

6,0

–3,1

–6,0

–5,1

n.b.

CP dec 2008

1,1

–0,7

–1,8

–1,4

n.b.

Financieringsoverschot/-tekort t.o.v. het buitenland (% van het bbp)

CP jan 2010

–24,6

–8,2

–4,1

–1,2

–0,5

COM nov 2009

–22,1

–12,8

–8,7

–6,7

n.b.

CP dec 2008

–22,9

–20,7

–18,4

–16,6

n.b.

Overheidsontvangsten (% van het bbp)

CP jan 2010

39,1

37,5

39,2

39,6

39,1

COM nov 2009

39,1

38,7

38,4

38,4

n.b.

CP dec 2008

41,3

43,4

43,4

43,7

n.b.

Overheidsontvangsten (% van het bbp)

CP jan 2010

37,3

39,4

39,2

39,5

39,0

COM nov 2009

37,3

39,5

39,5

38,7

n.b.

CP dec 2008

38,3

40,4

40,4

40,7

n.b.

Overheidsontvangsten (% van het bbp)

CP jan 2010

1,8

–1,9  (8)

0,0

0,1

0,1

COM nov 2009

1,8

–0,8

–1,2

–0,4

n.b.

CP dec 2008

3,0

3,0

3,0

3,0

n.b.

Primair saldo (% van het bbp)

CP jan 2010

2,7

–1,3

0,9

1,0

1,1

COM nov 2009

2,7

0,0

–0,3

0,5

n.b.

CP dec 2008

3,9

3,9

3,9

3,9

n.b.

Voor de conjunctuur gecorrigeerd saldo (6) (% van het bbp)

CP jan 2010

0,2

–0,7

1,9

1,7

1,0

COM nov 2009

–0,3

0,3

1,0

1,5

n.b.

CP dec 2008

2,6

3,2

3,6

3,5

n.b.

Structureel saldo (9) (% van het bbp)

CP jan 2010

0,2

–0,7

1,9

1,7

1,0

COM nov 2009

–0,3

0,3

1,0

1,5

n.b.

CP dec 2008

2,6

3,2

3,6

3,5

n.b.

Bruto overheidsschuld (% van het bbp)

CP jan 2010

14,1

14,7

14,6

14,5

14,4

COM nov 2009

14,1

15,1

16,2

15,7

n.b.

CP dec 2008

15,4

15,4

15,3

15,2

n.b.

convergentieprogramma (CP); najaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen van de diensten van de Commissie


(1)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1. De documenten waarnaar in deze tekst wordt verwezen, zijn te vinden op: http://ec.europa.eu/economy_finance/sgp/index_en.htm

(2)  Op 9 april hebben de Bulgaarse autoriteiten echter bekendgemaakt dat het algemeen overheidstekort voor 2009 3,7 % van het bbp zou kunnen bedragen.

(3)  In de beoordeling wordt met name rekening gehouden met de najaarsprognoses van 2009 van de diensten van de Commissie, maar ook met andere informatie die sindsdien beschikbaar is gekomen.

(4)  In zijn conclusies van 10 november 2009 over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën „roept de Raad de lidstaten op in hun komende stabiliteits- en convergentieprogramma's op houdbaarheid gerichte strategieën centraal te stellen” en verzoekt hij voorts „de Commissie om, tezamen met het Comité voor de economische politiek en het Economisch en Financieel Comité, nog voor het volgende houdbaarheidsverslag de methodes ter beoordeling van de langetermijnhoudbaarheid van de overheidsfinanciën nader uit te werken”. Het volgende houdbaarheidsverslag is voor 2012 gepland.

(5)  Met name de gegevens over eenmalige en andere tijdelijke maatregelen, intermediair verbruik en rente-uitgaven, alsook enkele houdbaarheidsgegevens voor de lange termijn zijn niet verstrekt.

(6)  In de programma’s vermelde output gaps en voor de conjunctuur gecorrigeerde saldi, zoals herberekend door de diensten van de Commissie op basis van de in de programma’s voorkomende informatie.

(7)  Op basis van een geraamde potentiële groei van achtereenvolgens 3,4 %, 3,1 %, 2,9 % en 3,0 % in de periode 2009-2012.

(8)  Momenteel bespreekt Eurostat met de Bulgaarse statistische instanties de wijze waarop de kapitaalinjecties in de Bulgaarse energiemaatschappijen in de nationale rekeningen moeten worden opgenomen. Het overheidstekort voor 2009 kan daardoor met 0,6 % van het bbp toenemen.

(9)  Voor de conjunctuur gecorrigeerd saldo, ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen. Er zijn geen eenmalige en andere tijdelijke maatregelen in het meest recente programma en in de najaarsprognoses van de diensten van de Commissie.

Bronnen:

convergentieprogramma (CP); najaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen van de diensten van de Commissie


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

27.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 137/17


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak COMP/M.5852 — Oak Hill Capital Partners/Private Equity/Avolon)

(Voor de EER relevante tekst)

2010/C 137/04

Op 18 mei 2010 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/en/index.htm) onder documentnummer 32010M5852. EUR-Lex biedt online-toegang tot de communautaire wetgeving.


27.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 137/17


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak COMP/M.5834 — Coca-Cola Enterprises/Coca-Cola Drycker Sverige/Coca-Cola Drikker)

(Voor de EER relevante tekst)

2010/C 137/05

Op 18 mei 2010 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/en/index.htm) onder documentnummer 32010M5834. EUR-Lex biedt online-toegang tot de communautaire wetgeving.


27.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 137/18


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak COMP/M.5810 — Investor/Saab)

(Voor de EER relevante tekst)

2010/C 137/06

Op 20 mei 2010 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/en/index.htm) onder documentnummer 32010M5810. EUR-Lex biedt online-toegang tot de communautaire wetgeving.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Raad

27.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 137/19


Conclusies van de Raad van 10 mei 2010 over Europeana: volgende stappen

2010/C 137/07

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

OVERWEGENDE HETGEEN VOLGT:

de oprichting van de Europese digitale bibliotheek Europeana, de online meertalige toegang tot het digitale culturele materiaal van geheel Europa (boeken, dagbladen, foto’s, films en audiovisuele werken, archiefdocumenten, werken in museumbezit, architectonisch en archeologisch erfgoed, enz.), biedt een uitgelezen kans om het cultureel erfgoed van de lidstaten te ontsluiten en de toegang tot en de kennis van dat erfgoed te bevorderen;

de digitalisering en onlinetoegankelijkheid van het cultureel materiaal van de lidstaten en de digitale bewaring zijn essentieel voor de ontsluiting van het cultureel erfgoed, voor de dynamiek van het creëren van inhoud en voor de ontwikkeling van nieuwe onlinediensten,

HERINNEREND AAN:

de conclusies van de Raad van 13 november 2006 betreffende de digitalisering en onlinetoegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring;

de conclusies van de Raad van 20 november 2008 betreffende de Europese digitale bibliotheek Europeana, die de eerste beleidsimpuls waren voor de ontwikkeling van dit gemeenschappelijk platform voor toegang tot het cultureel erfgoed van Europa;

het eindverslag van de deskundigengroep op hoog niveau voor digitale bibliotheken: „Digitale bibliotheken: aanbevelingen en uitdagingen voor de toekomst”,

NEEMT MET BELANGSTELLING NOTA VAN:

de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 28 augustus 2009, getiteld „Europeana — volgende stappen”, waarmee een raadplegingsproces op gang werd gebracht dat beoogde te onderzoeken hoe het best kan worden gegarandeerd dat Europeana en de daarvoor vereiste beleidsmaatregelen voor digitalisering, onlinetoegankelijkheid en digitale bewaring de Europese cultuur duurzame zichtbaarheid op het internet verlenen;

het streven om voor eind 2010 10 miljoen gedigitaliseerde werken via Europeana online beschikbaar te maken;

de Mededeling van de Commissie van 19 oktober 2009, „Auteursrecht in de kenniseconomie”, waarin uitdrukkelijk wordt ingegaan op de juridische twistpunten waar de bibliotheken en archieven mee te maken zullen krijgen wanneer ze hun collecties gaan digitaliseren,

NEEMT MET BELANGSTELLING AKTE VAN:

de oprichting door de Commissie, als besproken tijdens de zitting van de Raad Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur van 27 november 2009, van een Europese bezinningsgroep („comité van wijzen”) over digitalisering, die zich met name zal buigen over de problemen in verband met publiek-private partnerschappen, en verzoekt deze groep in ruime kring overleg te plegen en optimaal gebruik te maken van de door de lidstaten en andere partijen geleverde bijdragen en, waar passend, regelmatig verslag over haar activiteiten uit te brengen,

NEEMT KENNIS VAN:

de reeds geboekte vorderingen, die tot de oprichting van de Stichting voor de Europese digitale bibliotheek hebben geleid, alsook tot de beslissende stap in dit proces, de lancering van het Europeana-prototype op 20 november 2008;

het feit dat de volgende mijlpalen de presentatie van „Europeana 1.0” in 2010 en de daaropvolgende consolidatie van het platform zijn,

BENADRUKT:

de organisatorische, wettelijke en financiële uitdagingen voor het digitaliseren en de onlinetoegankelijkheid van cultureel materiaal, alsmede de digitale bewaring, zoals vraagstukken met betrekking tot intellectuele-eigendomsrechten en de noodzaak aanvullende financiering te vinden voor digitalisering, mogelijkerwijs onder meer via publiek-private partnerschappen;

dat ervoor moet worden gezorgd dat de Commissie en de lidstaten deze uitdagingen parallel aan de hieronder beschreven stappen aanpakken, teneinde Europeana te consolideren als een kernstructuur en een gemeenschappelijk toegangspunt tot culturele inhoud;

dat de lidstaten en de Commissie, alsmede de actief bij Europeana betrokken organen en instellingen, hun inspanningen moeten opvoeren om Europeana in de komende jaren zowel kwantitatief als kwalitatief uit te breiden en te verrijken,

BEKLEMTOONT DAT:

Europeana verder moet worden ontwikkeld als een gezamenlijk project van Europa's culturele instellingen, en de portaalsite verder moet worden verbeterd, waarbij onder meer de gedigitaliseerde producten coherenter en aantrekkelijker worden gepresenteerd, meertalige aspecten worden aangepakt en de zoekfuncties worden verbeterd, teneinde tegemoet te komen aan de behoeften en verwachtingen van de gebruikers;

ten behoeve van de consolidatie van Europeana op de lange termijn in het duurzame financierings- en governancemodel rekening moet worden gehouden met de rol van Europeana, die erin bestaat op grensoverschrijdende basis een zo breed mogelijke toegang tot culturele collecties te bieden, met de Europese reikwijdte en het Europese karakter van de site, alsook met de belangrijke rol van de culturele instellingen;

de digitalisering en onlinetoegankelijkheid van ons cultureel erfgoed gestalte moeten krijgen met volledige inachtneming van de intellectuele-eigendomsrechten; er moet snel vooruitgang worden geboekt bij het zoeken naar werkbare oplossingen voor het digitaliseren van werken die niet meer uitgegeven of verspreid worden, en het online plaatsen daarvan, en voor het probleem van de verweesde werken,

ACHT HET VOOR DE VERDERE ONTWIKKELING VAN EUROPEANA NOODZAKELIJK DAT:

het aantal via de portaalsite beschikbare voorwerpen, zowel werken uit het publieke domein als werken die onder de intellectuele-eigendomsrechten vallen, uit bibliotheken, musea, archieven en audiovisuele collecties wordt vergroot, met volledige inachtneming van de intellectuele-eigendomsrechten, en dat tegelijkertijd een kwaliteitsgerichte aanpak wordt gevolgd die de diversiteit en de rijkdom van het culturele erfgoed van Europa ontsluit; dat gezamenlijk wordt voortgewerkt om, na de digitalisering, een zo ruim mogelijke beschikbaarheid van werken uit het publiek domein te waarborgen;

verder wordt gestreefd naar het bevorderen van een bredere geografische spreiding en naar een beter evenwicht tussen de verschillende soorten inhoud die Europeana biedt (boeken, foto’s, archiefdocumenten, cinematografisch en audiovisueel materiaal, museumcollecties, enz.), rekening houdend met de specifieke behoeften van soorten inhoud die een groot beslag op middelen leggen, zoals audiovisueel materiaal;

ten volle rekening wordt gehouden met de taalkundige diversiteit als een belangrijk kenmerk van Europa's erfgoed, en dat de meertalige aspecten van de Europeana-site worden verbeterd, in het bijzonder door opzoekingen in meerdere talen en automatische vertaling mogelijk te maken;

de gebruiker centraal staat en de behoeften en de profielen van de gebruikers verder worden geanalyseerd, om specifieke toepassingen en mechanismen in kaart te brengen, waaronder die welke aanzetten tot interactiviteit door gebruikers in staat te stellen een actieve bijdrage tot de site te leveren, waarbij tegelijkertijd het nodige wordt gedaan om ervoor te zorgen dat de inhoud wordt geplaatst met inachtneming van de relevante wettelijke bepalingen.Waar mogelijk moeten nieuwe Europeana-toepassingen van open formats gebruik maken, om een zo groot mogelijke gemeenschap van ontwikkelaars er bij te kunnen betrekken en passend hergebruik en aanpassing van Europeana-softwarecomponenten aan andere contexten te vergemakkelijken;

de bewustwording rond Europeana bij culturele instellingen in Europa die inhoud zouden kunnen leveren, alsmede bij de potentiële gebruikers van de site, wordt vergroot. In dit kader kan samenwerking met de sectoren onderwijs en onderzoek een belangrijke rol spelen, en dient deze nader te worden onderzocht;

rekening wordt gehouden met de verscheidenheid van de verschillende culturele instellingen in Europa, om ervoor te zorgen dat alle instellingen, ook de kleinste, aan de ontwikkeling van Europeana kunnen deelnemen;

wordt voortgewerkt aan een reeks duidelijke en op ruime schaal aanvaarde minimumnormen voor interoperabiliteit en dat de toepassing ervan door de instellingen die de inhoud leveren, wordt bevorderd. Zo kunnen culturele instellingen beter rekening houden met de noodzaak van consistente, kwaliteitsvolle metagegevens in het digitaliseringsproces, die een sleutelrol spelen bij het opzoeken van gedigitaliseerde voorwerpen en het vaststellen van onderlinge verbanden;

wordt gestreefd naar een duurzaam financierings- en governancemodel voor Europeana als gemeenschappelijk toegangspunt tot het culturele erfgoed van Europa, en dat de financiële instrumenten die beschikbaar zijn voor het financieren van de digitalisering op nationaal en Europees niveau optimaal worden benut;

wordt onderzocht welke rol publiek-private partnerschappen zouden kunnen spelen voor digitalisering, met als doel meer collecties via Europeana beschikbaar te stellen, rekening houdend met de noodzaak de belangen van rechthebbenden, gebruikers en bijdragende instellingen naar behoren te beschermen,

VERZOEKT DE LIDSTATEN:

samen te blijven werken aan de verwezenlijking van de doelstellingen in de Raadsconclusies van 13 november 2006 inzake nationale strategieën voor de digitalisering en onlinetoegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring, en in de Raadsconclusies van 20 november 2008 over de toegankelijkheid van gedigitaliseerd materiaal via de Europese digitale bibliotheek „Europeana”;

hun steun aan de door hun culturele instellingen uitgevoerde digitaliseringsprojecten voort te zetten en te versterken, zodat het aantal objecten uit bibliotheken, musea, archieven en audiovisuele collecties uit alle lidstaten toeneemt, en bijvoorbeeld middels voorwaarden voor het financieren van digitalisering, de beschikbaarheid daarvan via Europeana en de ruimste toegankelijkheid van inhoud voor gebruikers te bevorderen;

te blijven werken aan bewustwording onder culturele instellingen op alle territoriale niveaus, bijvoorbeeld door het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten, om hen aan te moedigen hun inhoud aan Europeana beschikbaar te stellen, hetzij rechtstreeks hetzij via nationale, regionale of thematische aggregators;

tot eind 2013, op vrijwillige basis en in afwachting van de ontwikkeling van een duurzaam financierings- en governancemodel, de nodige mate van steun aan Europeana te verstrekken als aanvulling op de financiering door de Unie,

VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE:

de vertrouwdheid met Europeana onder het grote publiek te helpen vergroten, bijvoorbeeld door in samenwerking met de culturele instellingen campagnes te organiseren teneinde potentiële gebruikers bekend te maken met de site;

de toepassing van een reeks duidelijke en gemeenschappelijke minimumnormen voor interoperabiliteit voor de gedigitaliseerde culturele inhoud van Europeana te vergemakkelijken en aan te moedigen;

in het kader van de deskundigengroep digitalisering en digitale bewaring van de lidstaten en in samenwerking met Europeana een routekaart met aanbevelingen uit te werken voor het op evenwichtige wijze uitbreiden van de via Europeana toegankelijke inhoud, waarbij alle lidstaten en sectoren (tekst, audio, geluid, beeld) worden bestreken en waarin de door de lidstaten geselecteerde meesterwerken van het Europees cultureel erfgoed zijn opgenomen; en in het kader van deze deskundigengroep hun samenwerking met Europeana over vraagstukken in verband met het governance- en financieringsmodel en de strategische koers van de site voort te zetten,

VERZOEKT DE COMMISSIE OM, ONVERMINDERD DE TOEKOMSTIGE ONDERHANDELINGEN OVER HET FINANCIEEL KADER 2014-2020:

te overwegen om binnen een passend tijdsbestek en met inachtneming van bovenstaande conclusies voorstellen voor duurzame financiering van Europeana na 2013 en van aanverwante beleidsvormen in te dienen, vergezeld van een visie, ook met betrekking tot governance-kwesties, voor het consolideren en verder ontwikkelen van Europeana als een essentieel en voortreffelijk referentie-instrument voor het digitale tijdperk, dat het Europese culturele erfgoed voor iedereen toegankelijk zal maken en de aantrekkelijkheid en de relevantie ervan zal vergroten voor de huidige en voor toekomstige generaties.


27.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 137/22


BESLUIT VAN DE RAAD

van 18 mei 2010

houdende benoeming van de leden en de plaatsvervangers van de raad van bestuur van het Europees Instituut voor gendergelijkheid

2010/C 137/08

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1922/2006 van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Instituut voor gendergelijkheid (1), en met name artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1922/2006 is onder meer bepaald dat de Raad zowel 18 leden als 18 plaatsvervangers van de raad van bestuur van het Europees Instituut voor gendergelijkheid benoemt voor een periode van drie jaar.

(2)

Achttien lidstaten (België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Estland, Spanje, Frankrijk, Hongarije, Malta, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk) dienen leden en plaatsvervangers voor de periode van 1 juni 2010 tot en met 31 mei 2013 voor te dragen.

(3)

De regeringen van de bovengenoemde lidstaten hebben de Raad een lijst van kandidaten voorgelegd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Tot leden en plaatsvervangende leden van de raad van bestuur van het Europees Instituut voor gendergelijkheid worden benoemd voor de periode van 1 juni 2010 tot en met 31 mei 2013:

REGERINGSVERTEGENWOORDIGERS

Land

Leden

Plaatsvervangers

België

de heer Michel PASTEEL

mevrouw Annemie PERNOT

Bulgarije

mevrouw Tatyana Spassova KMETOVA

mevrouw Petia Mihaylova MOEVA

Tsjechië

mevrouw Andrea BARŠOVÁ

de heer Czeslaw WALEK

Duitsland

mevrouw Eva Maria WELSKOP-DEFFAA

mevrouw Renate AUGSTEIN

Estland

mevrouw Käthlin SANDER

de heer Christian VESKE

Spanje

mevrouw Enriqueta CHICANO JÁVEGA

mevrouw Cecilia PAYNO DE ORIVE

Frankrijk

mevrouw Elisabeth TOMÉ-GERTHEINRICHS

mevrouw Françoise VILAIN

Hongarije

mevrouw Zsuzsa SEBESTYÉN

mevrouw Katalin KISSNÉ BENCZE

Malta

mevrouw Therese BUGEJA

mevrouw Therese SPITERI

Nederland

mevrouw Carlien SCHEELE

de heer Ferdi LICHER

Oostenrijk

mevrouw Vera JAUK

de heer Dietmar HILLBRAND

Portugal

mevrouw Sara FALCÃO CASACA

de heer Pedro DELGADO ALVES

Roemenië

de heer Florin-Marian NEGREA

mevrouw Andra Cristina CROITORU

Slovenië

de heer Roman KUHAR

mevrouw Maruša GORTNAR

Slowakije

mevrouw Martina JANÍKOVÁ

mevrouw Jana STANKOVÁ

Finland

mevrouw Tarja HEINILÄ-HANNIKAINEN

mevrouw Riitta MARTIKAINEN

Zweden

mevrouw Helén LUNDKVIST

de heer Lars WITTENMARK

Verenigd Koninkrijk

mevrouw Helene REARDON-BOND

mevrouw Celia REED

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 18 mei 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

E. SALGADO


(1)  PB L 403 van 30.12.2006, blz. 9.


Europese Commissie

27.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 137/24


Wisselkoersen van de euro (1)

26 mei 2010

2010/C 137/09

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,2309

JPY

Japanse yen

111,35

DKK

Deense kroon

7,4403

GBP

Pond sterling

0,85470

SEK

Zweedse kroon

9,6990

CHF

Zwitserse frank

1,4206

ISK

IJslandse kroon

 

NOK

Noorse kroon

7,9775

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

25,550

EEK

Estlandse kroon

15,6466

HUF

Hongaarse forint

277,44

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,7082

PLN

Poolse zloty

4,1090

RON

Roemeense leu

4,1711

TRY

Turkse lira

1,9406

AUD

Australische dollar

1,4780

CAD

Canadese dollar

1,3090

HKD

Hongkongse dollar

9,5982

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,8321

SGD

Singaporese dollar

1,7309

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 512,00

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

9,5125

CNY

Chinese yuan renminbi

8,4059

HRK

Kroatische kuna

7,2715

IDR

Indonesische roepia

11 397,23

MYR

Maleisische ringgit

4,0823

PHP

Filipijnse peso

57,496

RUB

Russische roebel

38,2885

THB

Thaise baht

40,053

BRL

Braziliaanse real

2,2600

MXN

Mexicaanse peso

15,9235

INR

Indiase roepie

58,2150


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


27.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 137/25


Nieuwe nationale zijde van voor circulatie bestemde euromuntstukken

2010/C 137/10

Image

Nationale zijde van de nieuwe, voor circulatie bestemde herdenkingsmunt van twee euro die door Frankrijk wordt uitgegeven

Voor circulatie bestemde euromunten hebben in de gehele eurozone de status van wettig betaalmiddel. Om zowel degenen die beroepsmatig met euromunten omgaan als het grote publiek op de hoogte te houden, publiceert de Commissie alle nieuwe ontwerpen van euromunten (1). Volgens de conclusies van de Raad van 10 februari 2009 (2) is het de lidstaten en de landen die met de Gemeenschap een monetaire overeenkomst hebben gesloten volgens welke zij euromuntstukken mogen uitgeven, toegestaan een bepaalde hoeveelheid voor circulatie bestemde euroherdenkingsmunten uit te geven, onder bepaalde voorwaarden, met name dat alleen het muntstuk van twee euro wordt gebruikt. Deze munten hebben dezelfde technische kenmerken als gewone voor circulatie bestemde munten van twee euro, maar hebben aan de nationale voorzijde een speciale herdenkingsafbeelding met een grote nationale of Europese symboolwaarde.

Uitgevende staat: Frankrijk

Onderwerp van de herdenkingsmunt: De oproep van 18 juni 1940 van generaal de Gaulle vanuit London op de BBC, die het ontstaan van het Franse verzet markeert.

Beschrijving van het ontwerp: In het centrale deel van de munt is generaal de Gaulle, in uniform en blootshoofds, afgebeeld voor een microfoon die typisch is voor die tijd, terwijl hij de oproep voorleest; in de afbeelding is handig een verwijzing naar de uitgevende staat („RF”) verwerkt. Bovenaan bevindt zich het jaartal „2010” en daaronder „70 ANS” (70 JAAR) en „APPEL 18 JUIN” (OPROEP 18 JUNI).

In de rand rond het centrale deel van de munt zijn de twaalf sterren van de Europese vlag afgebeeld.

Oplage: 20 miljoen muntstukken

Datum van uitgifte: juni 2010


(1)  Zie PB C 373 van 28.12.2001, blz. 1 voor een overzicht van alle nationale zijden die in 2002 zijn uitgegeven.

(2)  Zie de conclusies van de Raad Economische en Financiële Zaken van 10 februari 2009 en de aanbeveling van de Commissie van 19 december 2008 betreffende gemeenschappelijke richtsnoeren voor de nationale zijde en de uitgifte van voor circulatie bestemde euromuntstukken (PB L 9 van 14.1.2009, blz. 52).


27.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 137/26


Nieuwe nationale zijde van voor circulatie bestemde euromuntstukken

2010/C 137/11

Image

Nationale zijde van de nieuwe, voor circulatie bestemde herdenkingsmunt van twee euro die door Portugal wordt uitgegeven

Voor circulatie bestemde euromunten hebben in de gehele eurozone de status van wettig betaalmiddel. Om zowel degenen die beroepsmatig met euromunten omgaan als het grote publiek op de hoogte te houden, publiceert de Commissie alle nieuwe ontwerpen van euromunten (1). Volgens de conclusies van de Raad van 10 februari 2009 (2) is het de lidstaten en de landen die met de Gemeenschap een monetaire overeenkomst hebben gesloten volgens welke zij euromuntstukken mogen uitgeven, toegestaan een bepaalde hoeveelheid voor circulatie bestemde euroherdenkingsmunten uit te geven, onder bepaalde voorwaarden, met name dat alleen het muntstuk van twee euro wordt gebruikt. Deze munten hebben dezelfde technische kenmerken als gewone voor circulatie bestemde munten van twee euro, maar hebben aan de nationale voorzijde een speciale herdenkingsafbeelding met een grote nationale of Europese symboolwaarde.

Uitgevende staat: Portugal

Onderwerp van de herdenkingsmunt: Het honderdjarig bestaan van de republiek in Portugal

Beschrijving van het ontwerp: In het binnenste gedeelte van de munt zijn centraal het Portugese wapenschild en de „República”-beeltenis afgebeeld, twee van de meest kenmerkende symbolen van de Portugese Republiek, omgeven door de legende „República Portuguesa — 1910-2010”, het muntteken „INCM” en de naam van de ontwerper, „JOSE CÂNDIDO”.

In de rand rond het centrale deel van de munt zijn de twaalf sterren van de Europese vlag afgebeeld.

Oplage:

Datum van uitgifte: september 2010.


(1)  Zie PB C 373 van 28.12.2001, blz. 1 voor een overzicht van alle nationale zijden die in 2002 zijn uitgegeven.

(2)  Zie de conclusies van de Raad Economische en Financiële Zaken van 10 februari 2009 en de Aanbeveling van de Commissie van 19 december 2008 betreffende gemeenschappelijke richtsnoeren voor de nationale zijde en de uitgifte van voor circulatie bestemde euromuntstukken (PB L 9 van 14.1.2009, blz. 52).


27.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 137/27


Nieuwe nationale zijde van voor circulatie bestemde euromuntstukken

2010/C 137/12

Image

Nationale zijde van de nieuwe, voor circulatie bestemde herdenkingsmunt van twee euro die door België wordt uitgegeven

Voor circulatie bestemde euromunten hebben in de gehele eurozone de status van wettig betaalmiddel. Om zowel degenen die beroepsmatig met euromunten omgaan als het grote publiek op de hoogte te houden, publiceert de Commissie alle nieuwe ontwerpen van euromunten (1). Volgens de conclusies van de Raad van 10 februari 2009 (2) is het de lidstaten en de landen die met de Gemeenschap een monetaire overeenkomst hebben gesloten volgens welke zij euromuntstukken mogen uitgeven, toegestaan een bepaalde hoeveelheid voor circulatie bestemde euroherdenkingsmunten uit te geven, onder bepaalde voorwaarden, met name dat alleen het muntstuk van twee euro wordt gebruikt. Deze munten hebben dezelfde technische kenmerken als gewone voor circulatie bestemde munten van twee euro, maar hebben aan de nationale voorzijde een speciale herdenkingsafbeelding met een grote nationale of Europese symboolwaarde.

Uitgevende staat: België

Onderwerp van de herdenkingsmunt: Het Belgische voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie in 2010

Beschrijving van het ontwerp: In het centrale deel van de munt is het herdenkingslogo afgebeeld, d.i. de gestileerde letters „EU” en „trio.be”. Boven het ontwerp staat het opschrift „BELGIAN PRESIDENCY OF THE COUNCIL OF THE EU 2010” en onderaan de drietalige vermelding „BELGIE BELGIQUE BELGIEN”. Onder het logo, respectievelijk links en rechts van het jaartal 2010, staan het muntteken en het muntmeesterteken.

In de rand rond het centrale deel van de munt zijn de twaalf sterren van de Europese vlag afgebeeld.

Oplage: 5 miljoen muntstukken

Datum van uitgifte: juni 2010


(1)  Zie PB C 373 van 28.12.2001, blz. 1 voor een overzicht van alle nationale zijden die in 2002 zijn uitgegeven.

(2)  Zie de conclusies van de Raad Economische en Financiële Zaken van 10 februari 2009 en de aanbeveling van de Commissie van 19 december 2008 betreffende gemeenschappelijke richtsnoeren voor de nationale zijde en de uitgifte van voor circulatie bestemde euromuntstukken (PB L 9 van 14.1.2009, blz. 52).


V Adviezen

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

27.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 137/28


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak COMP/M.5866 — Sun Capital/Beauty Business)

Voor een vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

2010/C 137/13

1.

Op 18 mei 2010 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat Sun Capital Partners V, L.P., die deel uitmaakt van de fondsengroep Sun Capital Partners („Sun Capital”, Verenigde Staten), in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de EG-concentratieverordening zeggenschap verkrijgt over een deel van de Rio Tinto Group („Rio Tinto”, Verenigd Koninkrijk) bestaande uit Alcan Packaging Beauty Business („Beauty Business”) door de verwerving van aandelen en activa.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

Sun Capital: participatiemaatschappij die een aantal particuliere aandelenfondsen beheert,

Beauty Business: verpakkingsmateriaal voor de schoonheidsindustrie.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde concentratie binnen het toepassingsgebied van de EG-concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking kan komen voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens de EG-concentratieverordening (2).

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per faxbericht (+32 22964301), per e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer COMP/M.5866 — Sun Capital/Beauty Business, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

J-70

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (de „EG-concentratieverordening”).

(2)  PB C 56 van 5.3.2005, blz. 32 („mededeling betreffende een vereenvoudigde procedure”).