ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2010.135.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 135

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

53e jaargang
26 mei 2010


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2010/C 135/01

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.5816 — Oaktree/Aleris) ( 1 )

1

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Raad

2010/C 135/02

Conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over de sociale dimensie van onderwijs en opleiding

2

2010/C 135/03

Conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over competenties ten behoeve van een leven lang leren en het initiatief nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen

8

2010/C 135/04

Conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over de internationalisering van het hoger onderwijs

12

2010/C 135/05

Conclusies van de Raad van 10 mei 2010 over de bijdrage van cultuur aan regionale en lokale ontwikkeling

15

 

Europese Commissie

2010/C 135/06

Wisselkoersen van de euro

19

2010/C 135/07

Wisselkoersen van de euro

20

 

V   Adviezen

 

BESTUURLIJKE PROCEDURES

 

Europese Commissie

2010/C 135/08

Oproep tot het indienen van voorstellen — MOVE/SUB/01-2010: verkeersveiligheid en de interne markt voor de binnenvaart

21

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK

 

Europese Commissie

2010/C 135/09

Bericht van het vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen

22

 

ANDERE HANDELINGEN

 

Europese Commissie

2010/C 135/10

Kennisgeving aan Nayif Bin-Muhammad al-Qahtani en Qasim Yahaya Mahdi al-Rimi die zijn toegevoegd aan de lijst bedoeld in de artikelen 2, 3 en 7 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa‘ida-netwerk en de Taliban, op grond van Verordening (EU) nr. 450/2010 van de Commissie

23

2010/C 135/11

Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

25

2010/C 135/12

Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

29

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

26.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 135/1


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak COMP/M.5816 — Oaktree/Aleris)

(Voor de EER relevante tekst)

2010/C 135/01

Op 18 mei 2010 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector,

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/en/index.htm) onder documentnummer 32010M5816. EUR-Lex biedt online-toegang tot de communautaire wetgeving.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Raad

26.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 135/2


Conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over de sociale dimensie van onderwijs en opleiding

2010/C 135/02

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

GEZIEN HET VOLGENDE:

1.

De conclusies, van 14 november 2006, van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over doelmatigheid en rechtvaardigheid in onderwijs en opleiding (1), waarin de lidstaten verzocht wordt te zorgen voor rechtvaardige onderwijs- en opleidingsstelsels die erop gericht zijn kansen, toegangsmogelijkheden, benaderingen en resultaten te bieden waarop de sociaaleconomische achtergrond en andere factoren die tot een onderwijsachterstand kunnen leiden niet van invloed zijn;

2.

De aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (2), waarin het belang wordt onderstreept van het ontwikkelen van sleutelcompetenties voor iedereen en van het treffen van passende voorzieningen voor degenen die als gevolg van een onderwijsachterstand speciale ondersteuning behoeven om hun leerpotentieel te verwezenlijken;

3.

De resolutie van de Raad van 15 november 2007 over nieuwe vaardigheden (3) voor nieuwe banen, waarin wordt benadrukt dat het nodig is te anticiperen op de vaardigheidsbehoeften en het algemene vaardigheidsniveau te verhogen en daarbij prioriteit te geven aan onderwijs en opleiding voor degenen die het risico op economische en sociale uitsluiting lopen;

4.

De resolutie van de Raad van 23 november 2007 over de modernisering van de universiteiten ten behoeve van het concurrentievermogen van Europa in een mondiale kenniseconomie (4), waarin wordt bevestigd dat het belangrijk is de mogelijkheden voor een leven lang leren te vergroten, de toegang tot het hoger onderwijs voor niet-traditionele en volwassen leerlingen te verruimen en de „levenslang leren”-dimensie van universiteiten te ontwikkelen;

5.

De conclusies van de Raad van 22 mei 2008 over volwasseneneducatie (5), waarin wordt gesteld dat het vaardigheidsniveau van het nog aanzienlijke aantal laaggeschoolde werknemers moet worden verhoogd en waarin de bijdrage van volwasseneneducatie aan de versterking van de sociale cohesie en de economische ontwikkeling wordt benadrukt;

6.

Besluit nr. 1098/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 inzake het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (2010) (6), waarin staat dat het ontbreken van basiscompetenties en -kwalificaties die aansluiten bij de eisen van de arbeidsmarkt, een belangrijke belemmering is voor integratie in de samenleving;

7.

De conclusies, van 21 november 2008, van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de toekomstige prioriteiten voor nauwere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding (7), waarin wordt beklemtoond dat beroepsonderwijs en -opleiding niet alleen het concurrentievermogen, de prestaties van de ondernemingen en de innovatie in het kader van een gemondialiseerde economie bevorderen, maar ook de kansengelijkheid, de sociale samenhang, de persoonlijke ontplooiing en het actief burgerschap, en dat beroepsonderwijs en -opleiding voor iedereen aantrekkelijker moeten worden;

8.

De conclusies van 21 november 2008 van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende het voorbereiden van jongeren op de 21ste eeuw: een agenda voor Europese samenwerking op schoolgebied (8), waarin de lidstaten wordt verzocht toegang te garanderen tot hoogwaardige onderwijskansen en -voorzieningen, met name voor kinderen en jongeren die als gevolg van persoonlijke, sociale, culturele en/of economische omstandigheden mogelijk in een kansarme positie verkeren;

9.

De conclusies van de Raad van 26 november 2009 over het onderwijs aan kinderen met een migrantenachtergrond (9), waarin de lidstaten wordt verzocht om op het daarvoor in hun situatie geëigende bestuursniveau — plaatselijk, regionaal of landelijk — passende maatregelen te nemen, teneinde te garanderen dat alle kinderen eerlijke en gelijke kansen geboden worden, alsmede de noodzakelijke steun om, ongeacht hun achtergrond, al hun mogelijkheden te ontwikkelen;

10.

De resolutie van de Raad van 27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) (10), waarin de lidstaten worden opgeroepen te zorgen voor gelijke toegang van jongeren tot onderwijs en opleiding van hoge kwaliteit op alle niveaus en betere koppelingen tussen formeel onderwijs en niet-formeel leren te ontwikkelen.

IN HET BIJZONDER INDACHTIG:

De conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding („ET 2020”) (11), waarin bevordering van kansengelijkheid, sociale cohesie en actief burgerschap wordt genoemd als een van de vier strategische doelstellingen en waarin voor de Europese gemiddelde prestatie vijf referentieniveaus („Europese benchmarks”) worden vermeld, die mede gekenmerkt zijn door de sterke nadruk op het verwezenlijken van gelijkheid;

ALSMEDE IN HET LICHT VAN:

De op 11-12 maart 2010 te Madrid gehouden conferentie over Inclusive Education: a way to promote social cohesion (Inclusief onderwijs als middel om de sociale cohesie te bevorderen);

NOTA NEMENDE VAN HET ONDERSTAANDE:

De onderwijs- en opleidingsstelsels in de gehele EU moeten gelijkheid en een uitmuntend niveau garanderen. Het verbeteren van het opleidingsniveau en het bieden van sleutelcompetenties voor allen zijn niet alleen van cruciaal belang voor de economische groei en het concurrentievermogen, maar ook voor armoedebestrijding en het bevorderen van de sociale insluiting;

Sociale insluiting door middel van onderwijs en opleiding moet zorgen voor gelijke kansen op toegang tot kwaliteitsonderwijs, en voor gelijke behandeling, ook middels afstemming van de voorzieningen op de individuele behoeften. Tegelijkertijd moet sociale insluiting zorgen voor gelijke kansen op het bereiken van de beste resultaten, doordat het hoogste niveau van sleutelcompetenties voor iedereen wordt nagestreefd;

ZICH BEWUST VAN HET VOLGENDE:

Onderwijs- en opleidingsstelsels dragen in beduidende mate bij tot het bevorderen van sociale samenhang, actief burgerschap en persoonlijke ontplooiing in de Europese samenlevingen. Zij kunnen de opwaartse maatschappelijke mobiliteit bevorderen en de cirkel van armoede, sociale achterstelling en uitsluiting doorbreken. Hun rol zou nog groter kunnen worden als ze werden aangepast aan de verscheidenheid in achtergrond van de burgers, wat betreft culturele rijkdom, beschikbare kennis en vaardigheden, en leerbehoeften;

Onderwijs is niet de enige oorzaak van of de enige oplossing voor maatschappelijke uitsluiting. Onderwijsmaatregelen alleen zullen zeer waarschijnlijk het effect van de diverse achterstandsfactoren niet verzachten, en daarom zijn er multisectorale benaderingen nodig waarmee deze maatregelen kunnen worden ingepast in een breder sociaal en economisch beleid;

Meer internationaal concurrentievermogen vergt grote vakbekwaamheid, in combinatie met het vermogen om te scheppen, te vernieuwen en te werken in een multiculturele en meertalige omgeving. Om die reden, alsook vanwege het demografische tekort, is het des te belangrijker dat de onderwijs- en opleidingsstelsels het algemene peil verhogen, en er tegelijk voor zorgen dat iedereen, jong of volwassen, ongeacht sociaaleconomische achtergrond of persoonlijke omstandigheden, zich dankzij een leven lang leren volledig kan ontplooien. In dit verband moet bijzondere aandacht uitgaan naar hetgeen nodig is voor personen met speciale onderwijsbehoeften, personen met een migrantenachtergrond, en de Roma-gemeenschap;

De maatschappelijke gevolgen van de economische crisis houden aan en inmiddels is het — ook in de context van het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (2010) (12) — duidelijk dat de neergang de kansarmsten hard heeft getroffen, en de op hen gerichte begrotingsinspanningen in gevaar brengt;

CONSTATEERT HET VOLGENDE:

Als Europa concurrerend en welvarend wil zijn als kenniseconomie, gebaseerd op duurzame, hoge werkgelegenheid en grotere sociale cohesie, zoals wordt beoogd in de EU 2020-strategie, is de rol van onderwijs en opleiding in een levenslang leerperspectief, van cruciaal belang. Het bieden van sleutelcompetenties voor allen op basis van een leven lang leren zal een centrale rol vervullen bij het verbeteren van de inzetbaarheid, de sociale insluiting en de persoonlijke ontplooiing van de mensen.

In het licht van de Europese benchmarks die in ET 2020 (Strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding) zijn overeengekomen, moet er dringend iets gedaan worden om het aantal mensen dat thans de basisvaardigheden slecht beheerst, terug te dringen, vooral op het gebied van leesvaardigheid (uit huidige gegevens blijkt dat gemiddeld een op de vier leerlingen niet goed kan lezen en schrijven), alsmede om de school — en opleidingsuitval verder te verminderen en de participatie in onderwijs en voor — en vroegschoolse educatie en opvang, het aantal jongeren met een kwalificatie op tertiair niveau, evenals de participatie van volwassenen aan een leven lang leren te verhogen. De behoeften zijn het grootst bij personen uit kansarme milieus die in de statistieken voor elk van de ijkpunten beduidend lager blijken te scoren. Eigenlijk kunnen de doelstellingen van het strategisch kader alleen worden gehaald door te voorzien in de behoeften van degenen die door sociale uitsluiting worden bedreigd.

IS HET VOLGENDE VAN OORDEEL:

Uit de verschillen in de door de lidstaten bereikte mate van sociale insluiting blijkt dat ongelijkheid en uitsluiting in de EU nog aanzienlijk kunnen worden teruggedrongen, zowel door middel van structurele veranderingen als door bijkomende steun voor leerlingen die het risico lopen maatschappelijk te worden uitgesloten. Gelijkheid en uitmuntendheid sluiten elkaar niet uit, maar zijn complementair, en moeten zowel nationaal als Europees worden nagestreefd. De situatie verschilt per lidstaat, maar mede door Europese samenwerking kan worden uitgemaakt hoe sociale insluiting en gelijkheid kunnen worden bevorderd zonder dat de uitmuntendheid in het gedrang komt.

Stelsels die hoge normen hanteren wat betreft kwaliteit voor iedereen en voor meer verantwoordingsplicht zorgen, gepersonaliseerde en inclusieve benaderingen stimuleren, vroeg ingrijpen en in het bijzonder gericht zijn op kansarme leerlingen, kunnen een sterke factor van maatschappelijke insluiting zijn.

Steunstelsels voor studenten, zoals beurzen, leningen en aanvullende, niet-geldelijke steun, kunnen in belangrijke mate gelijke toegang bevorderen, in het bijzonder in het hoger onderwijs. De financiële middelen voor onderwijs staan onder steeds grotere druk, en daarom moeten de overheidsinvesteringen beslist efficiënter worden; een analyse van de opzet en het effect van diverse financieringsstelsels kan een middel zijn om keuzes te onderbouwen.

IS TEVENS HET VOLGENDE VAN OORDEEL:

Inzake onderwijs in de vroege jeugd en op school:

1.

Participatie in onderwijs en opvang van hoge kwaliteit in de vroege jeugd, met hoog opgeleid personeel en een goede verhouding tussen aantal kinderen en personeelssterkte, levert bij alle kinderen positieve resultaten op en biedt de grootste voordelen voor de kansarmsten. Adequate stimulansen en ondersteuning, het aanpassen van het aanbod aan de behoeften, alsmede grotere toegankelijkheid, kunnen de participatie van kinderen uit kansarme milieus ten goede komen (13);

2.

Een van de factoren die het meest bijdragen tot maatschappelijke insluiting is een kwaliteitsonderwijs dat iedereen sleutelcompetenties bijbrengt. Scholen met veel leerlingen uit kansarme milieus moeten extra worden gesteund;

3.

Om schooluitval met succes te voorkomen, moet kennis worden opgedaan over risicogroepen van schooluitvallers op lokaal, regionaal en nationaal niveau (bijvoorbeeld als gevolg van persoonlijke of sociaaleconomische omstandigheden, of van leerproblemen) en moeten er systemen komen voor het vroegtijdig opsporen van personen die dit risico lopen. Er moeten algemene, transsectorale strategieën worden gevolgd met een reeks stelselmatige beleidsmaatregelen voor de hele school waarmee de diverse oorzaken van schooluitval worden aangepakt. Geïndividualiseerde steun voor risicoleerlingen kan de vorm aannemen van onderwijsmaatwerk, counseling, mentorschap en begeleiding, welzijnszorg en buitenschoolse activiteiten die het leren ondersteunen;

4.

In iedere onderwijsinstelling vergen insluitingsstrategieën krachtig leiderschap, stelselmatige controle van resultaten en kwaliteit, innovatief en door een goede docentenopleiding geschraagd kwaliteitsonderwijs, empowerment en motivering, samenwerking met andere deskundigen en voldoende middelen. Beter geïntegreerde steun aan leerlingen met problemen vereist samenwerking met ouders en belanghebbenden in de gemeenschap, bijvoorbeeld wat niet-formele en informele leeractiviteiten buiten de schooluren betreft;

5.

Dat de voorwaarden worden geschapen voor een geslaagde insluiting in het reguliere onderwijs van leerlingen met speciale behoeften, komt ook de andere leerlingen ten goede. De kwaliteit kan voor iedereen worden verbeterd door meer gebruik te maken van gepersonaliseerde methoden — zoals geïndividualiseerde leerplannen en inzetbeoordeling ter ondersteuning van het leerproces —, leraren de vaardigheden bij te brengen om met verscheidenheid om te gaan en er voordeel uit te halen, het gebruik van samenwerkend onderwijzen en leren te stimuleren, naast verruiming van de toegang en de participatie.

Inzake beroepsonderwijs en -opleiding:

Een gediversifieerd aanbod van beroepsscholing, met meer nadruk op sleutelcompetenties, ook transversale, kan individuele personen de broodnodige kansen bieden om hun kwalificaties te verbeteren en zodoende toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt. De betekenis van beroepsscholing voor kansarme groepen kan worden vergroot door meer maatwerk, meer begeleiding en advies, het erkennen van verschillende vormen van eerdere leerervaringen, en het bevorderen van alternatieve regelingen voor leren op de werkplek. Grotere participatie, in het bijzonder van laaggeschoolden, in voortgezet beroepsonderwijs en voortgezette beroepsopleiding is de sleutel tot een beleid van actieve insluiting en tot het beperken van de werkloosheid bij veranderingen in het bedrijfsleven.

Inzake hoger onderwijs:

1.

Om het ambitiepeil te verhogen en het hoger onderwijs toegankelijker te maken voor studenten uit kansarme milieus, moet worden voorzien in krachtiger financiële steunregelingen en andere stimulansen, die beter op de situatie zijn afgestemd. Betaalbare, toegankelijke, toereikende en meeneembare studieleningen en op middelentoetsen gebaseerde studietoelagen kunnen de participatiepercentages doen stijgen van degenen die de kosten van hoger onderwijs niet kunnen betalen;

2.

Flexibeler en meer gediversifieerde leertrajecten, bijvoorbeeld erkenning van eerdere leerervaringen, deeltijdonderwijs en leren op afstand, kunnen hulpmiddelen zijn om het hoger onderwijs te combineren met werk of gezinsverplichtingen en een bredere participatie aan te moedigen. Uitvoeringsmaatregelen die gericht zijn op het volgen en vergroten van het doorstromingspercentage in het hoger onderwijs, het bieden van geïndividualiseerde steun, en op het verbeteren van de begeleiding, het volgen en het oefenen van de vaardigheden, met name in de eerste stadia van een universitaire studie, kunnen de slaagpercentages voor kansarme leerlingen verbeteren;

3.

Er moeten, zeker wat financiering betreft, bijzondere inspanningen worden gedaan opdat ten volle rekening wordt gehouden met de behoeften van kansarme studenten, die vaak geen baat vinden bij de beschikbare mobiliteitsstelsels;

4.

Ongelijkheid, armoede en sociale uitsluiting kunnen beter worden bestreden als wordt erkend dat instellingen voor hoger onderwijs de maatschappelijke taak hebben om de samenleving te laten profiteren van de kennis, kennis ten dienste te stellen van de gehele gemeenschap, zowel plaatselijk als mondiaal, en tegemoet te komen aan sociale behoeften;

5.

Instellingen voor hoger onderwijs kunnen zich ook van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid kwijten door hun middelen ter beschikking te stellen van volwassen, informele en niet-formele leerlingen, meer onderzoek te doen naar sociale uitsluiting, innovatie te bevorderen en onderwijskundige middelen en methodologie te actualiseren.

Inzake volwassenenonderwijs:

1.

Een betere toegang tot volwassenenonderwijs kan nieuwe mogelijkheden bieden voor actieve insluiting en betere maatschappelijke participatie, met name voor laaggeschoolden, werklozen, volwassenen met speciale behoeften, ouderen en migranten. In het bijzonder voor migranten kan het leren van de taal of de talen van het gastland een belangrijke rol spelen bij hun maatschappelijke integratie, en de basisvaardigheden en de inzetbaarheid ten goede komen;

2.

Volwassenenonderwijs, aangeboden in een veelheid van omgevingen, met inzet van diverse belanghebbenden (zoals de openbare en de particuliere sector, instellingen voor hoger onderwijs, plaatselijke gemeenschappen en ngo′s), en gericht op leren voor persoonlijke, burgerschaps-, sociale en werkgebonden doeleinden, is van centraal belang voor het bereiken van kansarme en risicogroepen. Wat bepaaldelijk werkgerelateerd leren betreft, kan het bedrijfsleven, als een vorm van maatschappelijk verantwoord ondernemen, anticiperen op structurele veranderingen en zorgen voor herscholingsmogelijkheden;

3.

Te onderzoeken valt hoe het potentieel van intergenerationeel leren kan worden benut om kennis en expertise te delen en de communicatie en solidariteit tussen jongere en oudere generaties te verbeteren, de breder wordende digitale kloof te overbruggen en maatschappelijke isolement terug te dringen.

In het teken van een leven lang leren:

Onderwijs- en opleidingsstelsels met flexibele leertrajecten die — zo lang als het kan — mogelijkheden openhouden en doodlopende trajecten mijden, helpen om kansarmoede te overwinnen. Ook dragen zij ertoe bij dat mensen in sociaaleconomisch of cultureel opzicht niet gemarginaliseerd raken en niet worden geremd door lage verwachtingen. Levenslange begeleiding en validering van verworven vaardigheden, erkenning van eerdere studie en ervaring, diversificatie van inschrijvingsvormen voor alle onderwijs- en opleidingsniveaus, inclusief hoger onderwijs en volwassenenonderwijs, en scherper instellen op de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de leeromgeving, kunnen de overgang voor leerlingen vergemakkelijken. Vernieuwende vormen van begeleiding en samenwerking met andere sociale diensten en het maatschappelijk middenveld zijn nodig voor het bereiken van kansarme groepen die buiten de onderwijs- en opleidingsstelsels staan.

VERZOEKT DE LIDSTATEN DERHALVE:

Inzake onderwijs in de vroege jeugd en op school:

1.

Te zorgen voor een bredere toegang tot kwaliteitsonderwijs en -opvang in de vroege jeugd, met als doel alle kinderen, in het bijzonder de kinderen uit kansarme milieus of met speciale onderwijsbehoeften, op weg te helpen en hun leermotivatie te vergroten;

2.

De kwaliteit van het aanbod in scholen verbeteren en de verschillen tussen en binnen de scholen te beperken, teneinde mogelijke sociaal-economische of culturele marginalisering tegen te gaan;

3.

Alle aandacht te richten op het aanleren van essentiële basisvaardigheden, in het bijzonder lezen, schrijven, rekenen en, vooral voor leerlingen met een migrantenachtergrond, taalvaardigheid;

4.

Netwerkactiviteiten tussen scholen aan te moedigen, voor de uitwisseling van ervaringen en voorbeelden van goede werkwijzen;

5.

Meer inspanningen te doen om schooluitval te voorkomen, door het ontwikkelen van waarschuwingssystemen die aangeven voor welke leerlingen uitval dreigt, insluitingsstrategieën voor de gehele school te bevorderen, waarin de nadruk ligt op kwaliteit en die berusten op een adequate management- en lerarenopleiding in het perspectief van een leven lang leren;

6.

Meer geïndividualiseerde benaderingen en systeemgebonden responsen te ontwikkelen ter ondersteuning van alle leerlingen, en extra hulp te geven aan leerlingen uit kansarme milieus en met speciale behoeften;

7.

Het belang van schoolonderwijs duidelijker te maken, zodat leerlingen hogere ambities gaan koesteren, en niet alleen het vermogen, maar ook de motivatie om te leren wordt gestimuleerd;

8.

Het beroep van docent aantrekkelijker te maken, goede praktijkopleidingen aan te bieden en te zorgen voor een krachtige schoolleiding;

9.

Scholen meer verantwoording te laten afleggen tegenover de gehele samenleving, partnerschappen tussen scholen en ouders, bedrijfsleven en lokale gemeenschappen te versterken en formele en niet-formele activiteiten verder te integreren;

10.

Succesvolle methoden van inclusief onderwijs voor alle leerlingen — vooral leerlingen met speciale behoeften — te bevorderen, door van scholen leergemeenschappen te maken waar van elke leerling, in een geest van insluiting en onderlinge steun, de talenten worden erkend. Meten wat het effect is van deze methoden, met als specifiek doel dat elk onderwijsniveau toegankelijker wordt voor leerlingen met speciale behoeften, en dat hun slaagpercentages toenemen.

Inzake beroepsonderwijs en -opleiding:

1.

Het verwerven van sleutelcompetenties te bevorderen met behulp van beroepsopleidingen en beroepsopleidingsprogramma′s, en beter in te spelen op de behoeften van kansarme leerlingen;

2.

Beroepsonderwijs- en opleiding verder te ontwikkelen zodat leerlingen hun eigen trajecten kunnen opzetten;

3.

Na te streven dat beroepsonderwijs en -opleiding goed worden geïntegreerd in de algemene onderwijs- en opleidingsstelsels, met inbegrip van flexibele trajecten die de leerlingen de mogelijkheid bieden over te stappen naar een andere sector en naar een baan;

4.

Te zorgen voor meer begeleiding en advies en leraren daar beter in op te leiden, ter ondersteuning van de loopbaankeuzes van de studenten en hun overstap binnen het onderwijs of vanuit het onderwijs naar een baan. Dit is bijzonder belangrijk om een geslaagde integratie op de arbeidsmarkt en de insluiting van leerlingen met speciale behoeften te bewerkstelligen.

Inzake hoger onderwijs:

1.

Een ruimere toegang te bieden, bijvoorbeeld door financiële steunregelingen voor studenten te versterken en door middel van flexibele en gediversifieerde leertrajecten;

2.

Beleid te ontwikkelen dat erop gericht is in het hoger onderwijs een hoger percentage voltooide studies te bereiken, onder meer door individuele ondersteuning, begeleiding en advies;

3.

Voort te gaan met het wegnemen van barrières, de mogelijkheden voor leermobiliteit te vergroten en de kwaliteit ervan te verbeteren, met name door studenten uit kansarme milieus met passende middelen tot mobiliteit aan te moedigen;

4.

Specifieke programma's voor volwassenen en andere niet-traditionele lerenden te bevorderen.

Inzake volwassenenonderwijs:

1.

Krachtiger beleid te voeren, dat laaggeschoolden, werkloze volwassenen en, waar nodig, burgers met een migrantenachtergrond, de kans biedt op verwerving van een kwalificatie of hogere vakbekwaamheid, en meer tweedekansonderwijs voor jonge volwassenen aan te bieden;

2.

Maatregelen te steunen die ervoor zorgen dat iedereen toegang heeft tot de basisvaardigheden en sleutelcompetenties die nodig zijn om in de kennismaatschappij te leven en te leren, in het bijzonder lees- en schrijfvaardigheid en ICT-vaardigheden.

En, in het algemeen, de sociale dimensie van onderwijs en opleiding te versterken door:

1.

De doorstroommogelijkheden in het onderwijs te verbeteren en de barrières rond, binnen en tussen onderwijs- en opleidingsstelsels uit de weg te ruimen;

2.

Nauwere banden tot stand te brengen tussen de onderwijswereld en de werkende wereld en de gehele samenleving, met het oog op een grotere inzetbaarheid en een versterkt actief burgerschap;

3.

Stelsels in te voeren voor het valideren en erkennen van eerdere studies, inclusief informele en niet-formele studies, en intensiever levenslange begeleiding toe te passen bij kansarme en laaggeschoolde leerlingen;

4.

Impact en effectiviteit van de financiële steunmaatregelen voor kansarmen te evalueren, evenals het effect dat de opzet van onderwijsstelsels en -structuren op hen heeft;

5.

Te denken aan het verzamelen van gegevens over leerresultaten en schooluitvalpercentages en over de sociaaleconomische achtergrond van leerlingen, met name in beroepsonderwijs en -opleiding, hoger onderwijs en volwassenenonderwijs;

6.

Te overwegen gekwantificeerde doelstellingen te bepalen op het gebied van sociale insluiting middels onderwijs, die aansluiten op de situatie van iedere lidstaat;

7.

Te denken aan een geïntegreerde aanpak voor deze doelstellingen, in coördinatie met andere beleidssectoren;

8.

Passende middelen uit te trekken voor kansarme leerlingen en scholen, en in voorkomend geval het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling ook te gebruiken om door middel van onderwijs sociale uitsluiting terug te dringen.

VERZOEKT DERHALVE DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE:

1.

Te blijven samenwerken aan de strategische prioriteit, namelijk het bevorderen van kansengelijkheid, sociale samenhang en actief burgerschap, en wel door actief gebruik te maken van de open coördinatiemethode in de context van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) en door de sociale dimensie van de processen van Bologna en Kopenhagen uit te voeren, en maatregelen te treffen die aansluiten op de Raadsconclusies van 2008 inzake volwasseneneducatie;

2.

Actief gebruik trachten te maken van ieder onderdeel van het Programma Een leven lang leren, en in voorkomend geval van het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het programma PROGRESS, met als doel de sociale insluiting te verbeteren door middel van onderwijs en opleiding, en in voorstellen voor de volgende generatie programma's een sterke nadruk te blijven leggen op deze dimensie;

3.

Een grotere participatie van leerlingen uit een kansarm milieu of met speciale behoeften, aan transnationale mobiliteitsregelingen, partnerschappen en projecten te stimuleren en te ondersteunen, in het bijzonder aan die welke berusten op het Programma Een leven lang leren;

4.

Vergelijkend onderzoek naar de doeltreffendheid van beleidsmaatregelen te steunen, met als doel de gelijkheid in onderwijs en opleiding te vergroten, de kennisbasis te verbreden in samenwerking met andere internationale organisaties en te bereiken dat onderzoeksresultaten een brede verspreiding krijgen;

5.

De rol te benadrukken die onderwijs en opleiding hebben als bepalende instrumenten ter verwezenlijking van de doelstellingen van het proces van sociale insluiting en sociale bescherming.


(1)  PB C 298 van 8.12.2006, blz. 3.

(2)  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.

(3)  PB C 290 van 4.12.2007, blz. 1.

(4)  Doc. 16096/1/07 REV 1.

(5)  PB C 140 van 6.6.2008, blz. 10.

(6)  PB L 298 van 7.11.2008, blz. 20.

(7)  PB C 18 van 24.1.2009, blz. 6.

(8)  PB C 319 van 13.12.2008, blz. 20.

(9)  PB C 301 van 11.12.2009, blz. 5.

(10)  PB C 311 van 19.12.2009, blz. 1.

(11)  PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.

(12)  Vgl. voetnoot 6.

(13)  In de onderhavige tekst wordt met „kansarm milieu” in voorkomend geval ook gedoeld op lerenden met speciale onderwijsbehoeften.


26.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 135/8


Conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over competenties ten behoeve van een leven lang leren en het initiatief „nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen”

2010/C 135/03

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

MEMOREERT

1.

de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (1), waarmee wordt nagestreefd dat het initieel onderwijs en de initiële opleiding alle jongeren de mogelijkheid bieden om hun sleutelcompetenties zodanig te ontwikkelen dat zij toegerust zijn voor verder leren en het werkzame leven, en dat volwassenen in staat zijn hun sleutelcompetenties hun leven lang verder te ontwikkelen en actueel te houden;

2.

de resolutie van de Raad van 15 november 2007 over nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen (2) en de conclusies van de Raad van 9 maart 2009 over nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen — Anticipatie op en onderlinge afstemming van de arbeidsmarkt- en vaardigheidsbehoeften (3), die betrekking hebben op het toerusten van mensen voor nieuwe banen in de kennismaatschappij, en waarin wordt onderkend dat de behoeften aan vaardigheden, competenties en kwalificaties in alle beroepssectoren en op alle beroepsniveaus aanzienlijk zullen toenemen en dat er van de kant van de werkgevers een groeiende vraag is naar transversale sleutelcompetenties;

3.

de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (4), die aanmoedigt de traditionele nadruk op uitgangsgegevens, zoals de duur van de onderwijservaring of het soort instelling, te laten varen en te kiezen voor een aanpak die gebaseerd is op leerresultaten: wat een lerende kent, begrijpt en kan doen;

4.

de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 22 mei 2008, over het bevorderen van creativiteit en innovatie door onderwijs en opleiding (5), waarin wordt gewezen op het belang van het kader van sleutelcompetenties voor het vergroten van de creativiteit en het innoverend vermogen, en die de aanleiding waren voor het „Manifest voor creativiteit en innovatie in Europa”, dat door de ambassadeurs is voorgelegd voor het Europees Jaar van de creativiteit en innovatie 2009;

5.

de conclusies van de Raad van 22 mei 2008 over volwasseneneducatie (6), waarin erop gewezen wordt dat volwasseneneducatie een belangrijke component van een leven lang leren is;

6.

de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 21 november 2008, betreffende het voorbereiden van jongeren op de 21e eeuw (7), waarin onderstreept wordt dat een coherente benadering van de ontwikkeling van competenties op basis van het Europees kader voor sleutelcompetenties voor een leven lang leren duurzamere inspanningen vergt ter verbetering van het lezen en andere basiskennis;

7.

de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 21 november 2008, over de toekomstige prioriteiten voor nauwere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding (8), waarin erop gewezen wordt dat het verbeteren van de creativiteit en de innovatie bijzonder belangrijk is voor beroepsonderwijs en -opleiding, en dat daartoe de verwerving van sleutelcompetenties voor een leven lang leren actief dient te worden bevorderd. In de conclusies wordt er tevens voor gepleit betere verbanden te leggen tussen beroepsonderwijs en -opleiding en de arbeidsmarkt, door aandacht te schenken aan werkgelegenheid en vaardigheden;

8.

de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 12 mei 2009 over versterking van de partnerschappen tussen de onderwijs- en opleidingsinstellingen en de sociale partners, in het bijzonder de werkgevers, met betrekking tot een leven lang leren (9), waarin wordt aanbevolen dat in onderwijs- en opleidingsinstellingen op alle niveaus voldoende aandacht wordt geschonken aan de verwerving van transversale sleutelcompetenties die nuttig zijn in het beroepsleven;

9.

de conclusies van de Raad van 26 november 2009 over de professionele ontwikkeling van leerkrachten en schoolleiders (10), waarin geconstateerd wordt dat de eisen die aan het leraarschap worden gesteld tot nieuwe benaderingen nopen en dat de leraren een grotere verantwoordelijkheid op zich moeten nemen om hun eigen kennis en vaardigheden op peil te houden;

10.

de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 26 november 2009 over het ontwikkelen van het onderwijs in een ten volle functionerende kennisdriehoek (11), waarin de onderwijs- en opleidingsinstellingen worden aangemoedigd ervoor te zorgen dat creativiteit, innovatie en ondernemerschap op alle onderwijsniveaus in leerplannen en onderwijs- en examenmethodes zijn opgenomen en worden bevorderd;

EN HERINNERT IN HET BIJZONDER AAN

de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) (12), dat de middelen biedt om de uitdagingen in verband met de volledige implementatie van de sleutelcompetenties aan te gaan en de openheid en de relevantie van onderwijs en opleiding te vergroten, mede door het vaststellen van prioritaire werkgebieden tijdens de werkcyclus 2009-2011, de eventuele ontwikkeling van een benchmark voor inzetbaarheid en de aanpassing van het samenhangende kader van indicatoren, met bijzondere aandacht voor de gebieden creativiteit, innovatie en ondernemerschap;

IS ZICH BEWUST VAN DE ONDERSTAANDE UITDAGINGEN

1.

uit de huidige economische crisis én de snelle sociale, technologische en demografische veranderingen blijkt nadrukkelijk hoe cruciaal het is dat de gehele bevolking, en in het bijzonder jongeren, door middel van een leven lang onderwijs en opleiding van hoge kwaliteit en een verhoogde mobiliteit, een solide geheel van competenties verwerven;

2.

om de werkgelegenheidsvooruitzichten te verbeteren en zelfontplooiing, sociale insluiting en actief burgerschap te bevorderen, zijn het verwerven en het verder ontwikkelen van competenties van cruciaal belang, aangezien daarmee te kennen wordt gegeven dat individuele personen op een door hen zelf georganiseerde wijze kunnen handelen in complexe, veranderende en onvoorspelbare situaties. Zoals vermeld in de aanbeveling inzake sleutelcompetenties kan een competent persoon kennis, vaardigheden en attitudes combineren en eerdere (formeel, niet-formeel of informeel opgedane) leerervaringen toepassen en benutten in nieuwe situaties;

3.

in het gezamenlijke voortgangsverslag 2010 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” wordt het volgende erkend:

veel landen hervormen hun leerplannen uitdrukkelijk op basis van het kader van sleutelcompetenties, in het bijzonder in de schoolsector. Innoverende benaderingen van onderwijzen en leren moeten echter op een bredere basis worden ontwikkeld en geïmplementeerd om te garanderen dat elke burger toegang heeft tot een kwalitatief hoogwaardig aanbod voor een leven lang leren;

met name de competenties die voor een leven lang leren en de arbeidsmarkt noodzakelijk zijn en vaak nauw met elkaar verband houden, moeten worden versterkt. Dat betekent dat het concept sleutelcompetenties buiten de schoolsector, zoals in volwasseneneducatie en in beroepsonderwijs en -opleiding in verband met het proces van Kopenhagen, verder moet worden ontwikkeld, en dat ervoor moet worden gezorgd dat de resultaten van hoger onderwijs beter inspelen op de behoeften van de arbeidsmarkt. Dat betekent eveneens dat manieren moeten worden ontwikkeld om transversale sleutelcompetenties, gedefinieerd als onder meer „leren leren”, sociale en burgerschapscompetenties, initiatief nemen en ondernemerschap, cultureel bewustzijn en culturele expressie (13) — die van belang zijn voor de toegang tot werk en een leven lang leren — te evalueren en te registreren;

er moet een „gemeenschappelijke taal” die een brug slaat tussen onderwijs en opleiding enerzijds en de arbeidsmarkt anderzijds, worden ontwikkeld om burgers en werkgevers beter te laten inzien hoe competenties en leerresultaten van nut zijn voor een bepaalde taak of een bepaald beroep. Dat zou de beroeps- en geografische mobiliteit van burgers bevorderen;

om ervoor te zorgen dat burgers meer competenties verwerven en zo beter voor de toekomst toegerust zijn, moeten de onderwijs- en opleidingsstelsels zich ook verder openstellen en beter inspelen op de behoeften van de buitenwereld;

BENADRUKT HET VOLGENDE

deze uitdagingen vergen maatregelen op Europees en nationaal niveau, in het kader van de prioritaire gebieden die expliciet genoemd worden voor de eerste werkcyclus 2009-2011 van ET 2020. De op sleutelcompetenties gebaseerde aanpak dient in de scholen volledig te worden geïmplementeerd, met name met het oog op de verwerving van sleutelcompetenties en hoogwaardige leerresultaten door degenen die met schoolachterstand of sociale uitsluiting worden bedreigd. Onderwijs- en evaluatiemethoden moeten evolueren en de initiële en verdere beroepsontwikkeling van alle docenten, opleiders en schoolleiders moet, overeenkomstig de op competenties gebaseerde aanpak, ondersteund worden;

daarnaast moet nu echter het verband tussen de verschillende Europese initiatieven om de competenties van de burgers te vergroten en leerresultaten meer centraal te stellen, worden verduidelijkt en moet worden nagegaan hoe dit verband kan worden bevorderd; daartoe dient een samenhangende aanpak te worden uitgewerkt. Daarbij moet worden uitgegaan van de vorderingen bij de implementatie van de aanbeveling inzake sleutelcompetenties en het Europees kwalificatiekader (EKK), die gelieerd moeten worden aan de verwerving van competenties en leerresultaten in alle relevante omgevingen en op alle niveaus. Voorts dient stelselmatig te worden gestreefd naar het verbeteren en het versterken van de verwerving van competenties op het gebied van onderwijs en opleiding, alsook op het werk;

WIJST DAAROM MET NADRUK OP HET BELANG VAN MAATREGELEN OP DE VOLGENDE GEBIEDEN

er moet worden getoond waarom sleutelcompetenties van belang zijn op alle onderwijs- en opleidingsniveaus en in alle levensfasen en -situaties. Naast de ondersteuning van de implementatie van sleutelcompetenties op de in de aanbeveling van 2006 genoemde gebieden, moet er ook voor worden gezorgd dat er een optimaal gebruik van de aanbeveling wordt gemaakt ten behoeve van een leven lang leren na afloop van de leerplicht;

het verwerven, het bijhouden en het verder ontwikkelen van het gehele scala aan sleutelcompetenties in beroepsonderwijs en -opleiding en in de volwasseneneducatie moeten beter worden ondersteund;

om studerenden toe te rusten met de competenties waar de arbeidsmarkt om vraagt, alsook met het oog op verdere scholing en onderzoeksactiviteiten, dient het verwerven, bijhouden en verder ontwikkelen van competenties in het hoger onderwijs een prioriteit te zijn. Het is van vitaal belang dat instellingen voor hoger onderwijs de studerenden kansen bieden om, in voorkomend geval, het vermogen om in vreemde talen te communiceren alsook een solide geheel van transversale sleutelcompetenties te ontwikkelen, aangezien deze essentieel zijn voor het verwerven van andere vaardigheden, de aanpassing aan uiteenlopende arbeidsomgevingen en het actief burgerschap;

leerplanontwikkeling, onderwijs, evaluatie en de leeromgeving moeten derhalve stelselmatig worden toegesneden op de leerresultaten, d.w.z. de kennis, vaardigheden en competenties die de lerenden zich moeten verwerven. Bijzondere aandacht dient daarbij te worden geschonken aan de transversale sleutelcompetenties die een leerplanoverschrijdende en innovatieve aanpak vergen. Om de overgang naar een op competenties gebaseerde aanpak tot stand te brengen, moeten leraren, opleiders en schoolleiders toegerust worden voor hun nieuwe, in die aanpak besloten liggende rollen. Dit proces kan worden ondersteund door versterkte partnerschappen tussen onderwijs- en opleidingsinstellingen en externe actoren, in het bijzonder de arbeidswereld;

er zijn grotere inspanningen nodig voor het adequaat evalueren, registreren en aantonen van de competenties die in de loop van hun leven door burgers worden verworven in formele, niet-formele en informele leeromgevingen ten behoeve van werk, toegang tot verdere scholing en actieve participatie in de maatschappij. Flexibele onderwijs- en opleidingstrajecten kunnen de betrokkene betere kansen op werk geven en een beter zicht verschaffen op de ontwikkeling van zijn competenties en zijn toekomstige scholingsbehoeften. Het gebruik van een gestandaardiseerde terminologie en een gezamenlijke aanpak van de indeling door allen die betrokken zijn bij onderwijs, opleiding en arbeidsmarkt, zou de doeltreffendheid van de middelen voor het bepalen en registreren van competenties sterk kunnen vergroten;

VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE

de uitwisseling van beste praktijken en nationale initiatieven in verband met de bovengenoemde gebieden te ondersteunen. In aansluiting op de in de eerste werkcyclus 2009-2011 van ET 2020 geplande werkterreinen en met een optimaal gebruik van de expertise en permanente steun van het Cedefop, dient in dit verband in de leerplannen, de evaluaties en de kwalificaties ook sterker rekening te worden gehouden met transversale sleutelcompetenties; creativiteit en innovatie moeten gestimuleerd worden door het ontwikkelen van specifieke onderwijs- en leermethodes; en er moeten partnerschappen worden ontwikkeld tussen onderwijs- en opleidinggevenden, het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld;

steun te bieden voor de initiële en de verdere beroepsontwikkeling van alle leraren, opleiders en schoolleiders, zowel in het algemeen onderwijs als in beroepsonderwijs en -opleiding, ook teneinde hen toe te rusten voor hun nieuwe, in de op competenties gebaseerde aanpak besloten liggende rollen;

een onderzoek te beginnen naar de wijze waarop sleutelcompetenties continu kunnen worden ontwikkeld en aangepast zodat individuele personen het hoofd kunnen bieden aan de uitdagingen in het kader van hun studie en werk, door het onderzoeken en ontwikkelen van onder meer de evaluatie van sleutelcompetenties op verschillende onderwijs- en opleidingsniveaus. Er dient met name te worden nagegaan of er een verband moet worden gelegd tussen de door de lidstaten in het kader van het EKK gehanteerde, op leerresultaten gebaseerde referentieniveaus en het kader van sleutelcompetenties;

in samenwerking met de sociale partners, openbare diensten voor arbeidsvoorziening en andere betrokkenen werk te maken van de ontwikkeling van een gemeenschappelijke taal — of van gestandaardiseerde terminologie — voor Europese vaardigheden, competenties en beroepen (EVCB). Die gemeenschappelijke taal moet erop gericht zijn de in leerprocessen verworven competenties beter af te stemmen op de behoeften van de beroepen en de arbeidsmarkt, en aldus een brug te slaan tussen de wereld van onderwijs/opleiding en de arbeidsmarkt. Ze zou zowel de implementatie van het EKK kunnen steunen als erop voortbouwen, door de beschrijving, categorisering en indeling van het onderwijs- en opleidingsaanbod, individuele leerresultaten en ervaringen, en de bijbehorende mogelijkheden op de arbeidsmarkt te faciliteren. Daarmee zouden in de eerste plaats de burgers, openbare diensten voor arbeidsvoorziening, loopbaanadviseurs, bemiddelaars en werkgevers gemakkelijker kunnen zien in hoeverre leerresultaten in het kader van de nationale kwalificaties relevant zijn voor bepaalde taken en beroepen; dankzij de gemeenschappelijke taal kunnen vaardigheden en behoeften op de arbeidsmarkt gemakkelijker aan elkaar worden gelinkt;

in samenwerking met alle betrokkenen, de erkenning van niet-formeel en informeel leren verder te ontwikkelen en te bevorderen, zodat de burgers zich verder kunnen scholen en actief kunnen zijn op de arbeidsmarkt;

het Europass-kader te ontwikkelen in overeenstemming met de implementatie van het EKK, om de kennis, vaardigheden en competenties die de burgers in hun leven in uiteenlopende leeromgevingen verwerven, effectiever te registreren en te belichten, onder meer door het overwegen van een op de bestaande Europass-elementen gebaseerd persoonlijke-vaardighedenpaspoort;

voort te gaan met het identificeren van opkomende kennis, vaardigheden en competenties die nodig zijn voor het werk en in het onderwijs, met inachtneming van het belang van loopbaanbegeleidingssystemen, teneinde de burgers te helpen nieuwe en betere banen te vinden en te scheppen, alsmede om potentiële discrepanties tussen aanwezige en gewenste vaardigheden te meten en te analyseren;

VERZOEKT DE COMMISSIE

uiterlijk eind 2011 aan de Raad te rapporteren hoe de in deze conclusies vervatte agenda kan worden vervolgd, en met de lidstaten en de betrokkenen samen te werken aan de uitvoering ervan overeenkomstig de prioriteiten die zijn vastgesteld in de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, alsook in de context van de Europa 2020-strategie.


(1)  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.

(2)  PB C 290 van 4.12.2007, blz. 1.

(3)  Doc. 6479/09.

(4)  PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1.

(5)  PB C 141 van 7.6.2008, blz. 17.

(6)  PB C 140 van 6.6.2008, blz. 10.

(7)  PB C 319 van 13.12.2008, blz. 20.

(8)  PB C 18 van 24.1.2009, blz. 6.

(9)  Doc. 9876/09.

(10)  PB C 302 van 12.12.2009, blz. 6.

(11)  PB C 302 van 12.12.2009, blz. 3.

(12)  PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.

(13)  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10, en PB C 119 van 28.5.2009, blz. 4.


26.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 135/12


Conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over de internationalisering (1) van het hoger onderwijs

2010/C 135/04

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

OVERWEGENDE HETGEEN VOLGT:

1.

Bij de verklaring van Bologna van 19 juni 1999 is een door de Europese Unie actief gesteund intergouvernementeel proces op gang gebracht, dat uiterlijk in 2010 moet uitmonden in de vorming van een „Europese ruimte voor hoger onderwijs”. Op 28 en 29 april 2009 hebben de voor hoger onderwijs verantwoordelijke ministers van de 46 deelnemende landen tijdens een bijeenkomst te Leuven en Louvain-la-Neuve de instellingen voor hoger onderwijs opgeroepen hun activiteiten verder te internationaliseren.

2.

In zijn resolutie van 23 november 2007 over de modernisering van de universiteiten ten behoeve van het concurrentievermogen van Europa in een mondiale kenniseconomie (2) heeft de Raad de lidstaten verzocht de internationalisering van de instellingen voor hoger onderwijs te bevorderen door kwaliteitsborging via onafhankelijke beoordelingen en collegiale toetsing van universiteiten aan te moedigen, mobiliteit te versterken, het gebruik van gezamenlijke en dubbele graden te stimuleren en de erkenning van kwalificaties en studietijdvakken te bevorderen.

3.

De Europese Unie heeft een lange traditie van samenwerking met derde landen op basis van een beleids- en instrumentenpakket waarin hoger onderwijs een steeds grotere rol speelt. Samenwerkingsovereenkomsten met partners in de hele wereld omvatten vaak steun voor infrastructuur en samenwerkingsprogramma's voor hoger onderwijs, en een kader voor beleidsdialogen op dit gebied. Samenwerking op het gebied van hoger onderwijs heeft ook een prominente plaats in multilaterale samenwerkingsverbanden zoals de Unie voor het Middellandse Zeegebied, de Noordelijke Dimensie en het oostelijk partnerschap;

4.

Bij Besluit nr. 1298/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 is het actieprogramma Erasmus Mundus 2009-2013 ingevoerd voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de bevordering van intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen (3).

5.

Middels het programma Tempus IV (2007-2013) wordt de modernisering van het hoger onderwijs in de partnerlanden in Oost-Europa, Centraal-Azië, de Westelijke Balkan en het Middellandse Zeegebied ondersteund, in hoofdzaak via projecten en partnerschappen voor universitaire samenwerking. Andere programma's, zoals de samenwerkingsprogramma's met geïndustrialiseerde landen, of Edulink, Nyerere en Alfa, betreffen de universitaire samenwerking met andere regio's in de wereld.

6.

Door de Marie Curie-acties uit hoofde van het 7e kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling worden topkwaliteit en mobiliteit in het Europese onderzoek gestimuleerd en wordt brede ondersteuning geboden voor de ontwikkeling van een dynamisch menselijk potentieel van wereldklasse in het Europese onderzoekssysteem, rekening houdend met de intrinsiek internationale dimensie van wetenschappelijk onderzoek.

NOTA NEMEND VAN HET VOLGENDE:

1.

Het hoger onderwijs krijgt steeds meer een internationale dimensie: het aantal hoger onderwijsinstellingen met studenten uit derde landen, uitwisselingsprogramma's voor studenten, personeel, projecten en kennis, en internationale samenwerking op academisch en onderzoeksgebied kent een gestage groei.

2.

Door hun kwaliteitsniveau, in combinatie met opleidingen die qua aanbod en kwaliteit van hun studies ongeëvenaard zijn, oefenen Europese hogeronderwijsinstellingen grote aantrekkingskracht uit op de internationale academische wereld, niet alleen als studiebestemming, maar ook met het oog op partnerschappen voor gezamenlijke onderwijs- en onderzoeksprojecten.

3.

Daarnaast trekt het succes van Europa bij het creëren van instrumenten zoals het gemeenschappelijk referentiekader waarin nationale kwalificatiestelsels en -kaders aan elkaar worden gerelateerd rond een gemeenschappelijke Europese referentie (4), en bij het ontwikkelen van een gemeenschappelijke zienswijze op gebieden zoals kwaliteitsborging (5), in toenemende mate de belangstelling van de wereldpartners.

4.

Programma's inzake internationale samenwerking en politieke beleidsdialogen met derde landen op het gebied van hoger onderwijs vergemakkelijken niet alleen de kennisoverdracht, maar bevorderen ook de kwaliteit en het internationaal aanzien van het Europees hoger onderwijs, stimuleren onderzoek en innovatie, moedigen mobiliteit en interculturele dialoog aan en helpen tevens om overeenkomstig de doelstellingen van het externe beleid van de EU de internationale ontwikkeling te bevorderen,

HERINNEREND AAN HETGEEN VOLGT:

De Raad hecht groot belang aan het bevorderen van leermobiliteit in het hoger onderwijs voor studenten, docenten en onderzoekers. Leermobiliteit vergroot het menselijk kapitaal en de inzetbaarheid dankzij kennisverwerving en -uitwisseling, ontwikkeling van taal- en interculturele vaardigheden, en de bevordering van contacten tussen personen. Voorts kan een grotere kennisstroom op die manier de innovatieve en creatieve vermogens vergroten.

NIETTEMIN BESEFFEND DAT:

de wereldwijde concurrentie om een steeds groter aandeel van de mobiele internationale studentenpopulatie steeds feller wordt nu andere mondiale partners ook actief strategieën aanwenden om te bevorderen dat hun hoger onderwijsinstellingen worden opengesteld voor de rest van de wereld en de beste talenten aantrekken,

IS HET EENS OVER HET VOLGENDE:

1.

Internationale samenwerking op het gebied van het hoger onderwijs is belangrijk en lonend, en verdient daarom nationale en EU-steun. Deze samenwerking draagt bij tot verbetering van de kwaliteit en innovatie bij het onderwijzen, het leren en het onderzoeken, en is bevorderlijk voor de kennisproductie. Het hoger onderwijs vervult een central rol in de ontwikkeling van mens en maatschappij; want het versterkt de sociale, culturele en economische ontwikkeling en bevordert actief burgerschap en ethische waarden. Samenwerking op het gebied van hoger onderwijs moet derhalve een integrerend deel uitmaken van het externe samenwerkingsbeleid van de EU, en worden toegesneden op de specifieke behoeften, belangen en mate van ontwikkeling van de betrokken partnerlanden; bij dit alles dient bijzondere aandacht geschonken te worden aan het subsidiariteitsbeginsel.

2.

Ondersteuning is nodig voor door de EU ontwikkelde initiatieven en programma's met een Europese dimensie die samenwerking op het gebied van hoger onderwijs bevorderen en die hogeronderwijsinstellingen ondersteunen om aan gezamenlijke academische projecten te werken, de Europese netwerken te versterken en daarmee een aantal barrières tussen de nationale stelsels te slechten. Om kwaliteit en excellentie te bevorderen, is het belangrijk dat de samenwerking tussen hogeronderwijsinstellingen uit Europa en gelijkwaardige instellingen uit de rest van de wereld wordt ondersteund. Dit type samenwerking heeft bijvoorbeeld al mede geleid tot het opzetten van vernieuwende curricula en de weg geopend voor het invoeren van transnationale gezamenlijke, dubbele en meervoudige graden. De EU-programma's voor academische samenwerking moeten zodanig worden georganiseerd dat zij leiden tot in het oog springende en efficiënte uitvoeringsmechanismen, en een duidelijk, consistent en overtuigend signaal geven aan de rest van de wereld.

3.

De vorderingen met het beter verenigbaar en beter vergelijkbaar maken van de gradenstelsels in het kader van het pan-Europese proces van Bologna, en het succes waarmee de EU gemeenschappelijke benaderingen en instrumenten heeft aangenomen wat betreft de erkenning van kwalificaties en kwaliteitsborging, hebben de aantrekkingskracht van het hoger onderwijs in de Unie nog vergroot. Het is in het belang van alle lidstaten dat deze ontwikkelingen wereldwijd worden uitgedragen en dat wordt ingespeeld op de groeiende belangstelling van derde landen. Het Bolognabeleidsforum, dat de beleidsdialoog tussen de Europese hogeronderwijsruimte en andere delen van de wereld bevordert, moet worden toegejuicht als instrument voor uitwisselingen over concrete aangelegenheden van wederzijds belang.

4.

Initiatieven die het Europees hoger onderwijs inzichtelijker en transparanter maken voor internationale belanghebbenden, kunnen er op hun beurt toe bijdragen dat de aantrekkingskracht van Europa als studieplaats groter wordt. De lopende studie die de verscheidenheid aan opdrachten en prestaties van de instellingen voor hoger onderwijs in kaart moet brengen en de haalbaarheid van een Europees transparantie-instrument moet peilen, moet worden voortgezet, om de inzichtelijkheid te vergroten en de specifieke sterke punten van het Europees hoger onderwijs beter te doen uitkomen.

5.

Steeds meer derde landen hebben belangstelling voor de gemeenschappelijke beleidsinitiatieven en instrumenten die door de EU zijn ontwikkeld om de lidstaten bij te staan bij het moderniseren van hun verschillende onderwijsstelsels, waarbij onder andere het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten (ECTS) en het Europees kwalificatiekader (EKK) in het bijzonder de aandacht hebben getrokken. Derhalve moet, in aanvulling op de internationale academische samenwerkingsprogramma's, de beleidsdialoog over hoger onderwijs met een aantal belangstellende wereldpartners verder worden ontwikkeld, zodat ervaringen en beste praktijken kunnen worden uitgewisseld, de lokale capaciteit kan worden ontwikkeld en positieve feedback kan worden gebruikt om de EU-beleidsmaatregelen te verbeteren.

6.

De internationale academische samenwerking moet voor de EU een belangrijk instrument blijven ter ondersteuning van de moderniseringsinspanningen van haar partners, omdat de EU door het aanbieden van gestructureerde partnerschappen tussen hogeronderwijsinstellingen uit de EU en derde landen een bijdrage kan leveren tot de ontwikkeling van de lokale capaciteit — zowel binnen hogeronderwijsinstellingen als daarbuiten —, het behoud van gekwalificeerd universitair personeel en de groei van internationale uitwisselingen en mobiliteit in de academische wereld.

VERZOEKT DE LIDSTATEN DERHALVE:

In overleg met de hogeronderwijsinstellingen en met erkenning van hun autonomie en nationale werkwijzen, maatregelen te nemen om:

1.

te bevorderen dat binnen deze instellingen een werkelijk internationale cultuur ontstaat, bijvoorbeeld door:

a)

internationale samenwerking, netwerkvorming en interactie tussen hogeronderwijsinstellingen, de onderzoekswereld en het bedrijfsleven te bevorderen bij het nastreven van een volledig functionerende kennisdriehoek;

b)

de mobiliteit van internationale studenten, docenten, onderzoekers en andere personeelsleden te bevorderen en te ondersteunen;

c)

studenten, docenten, onderzoekers en andere partijen die bij het hoger onderwijs betrokken zijn, de opleiding en competenties te bieden die nodig zijn om in een open internationale omgeving te werken;

d)

personeel met internationale ervaring aan te werven, dat autochtone studenten en docenten kan aanmoedigen de blik meer op het buitenland te richten;

e)

te zorgen voor opleidingen van hoge kwaliteit en onderwijsmethoden toe te passen die rekening houden met de internationale dimensie;

f)

een institutionele omgeving te creëren die de deelneming van studenten, docenten en onderzoekers aan internationale programma's, initiatieven inzake gezamenlijke, dubbele en meervoudige graden en onderzoeksprojecten aanmoedigt;

g)

hogeronderwijsinstellingen aan te moedigen om internationaliseringsstrategieën te ontwikkelen, en/of om de dimensie internationalisering in hun ontwikkelingsplannen te integreren.

2.

de internationale aantrekkingskracht van hogeronderwijsinstellingen te vergroten, bijvoorbeeld door:

a)

de academische excellentie van de Europese campussen te bevorderen en ze internationaal onder de aandacht te brengen als boeiende plaatsen om te studeren en onderzoek te verrichten;

b)

te zorgen voor betere ondersteunende diensten voor de opvang, het verblijf en de terugkeer van internationale studenten, docenten, onderzoekers en andere personeelsleden;

c)

deel te nemen aan internationale samenwerkingsnetwerken, projecten en gezamenlijke opleidings- en onderzoeksprogramma's;

d)

te bevorderen dat gezamenlijke, dubbele en meervoudige graden van hoge kwaliteit worden ontwikkeld en dat er gezamenlijk toezicht wordt gehouden op dissertaties;

e)

met inachtneming van mechanismen voor kwaliteitsborging, de erkenning van kwalificaties en studietijdvakken te vergemakkelijken.

3.

de mondiale dimensie en het mondiale bewustzijn inzake de sociale verantwoordelijkheid van hogeronderwijsinstellingen te bevorderen, bijvoorbeeld door:

a)

te werken aan nieuwe en vernieuwende vormen van transnationale samenwerking binnen de hogeronderwijsgemeenschap;

b)

gelijkheid in de toegang tot het hoger onderwijs en internationale mobiliteitsregelingen te stimuleren en te verbeteren door passende prikkels en ondersteuning te geven;

c)

op lokaal, nationaal en op mondiaal niveau kennis terug te geven aan de maatschappij en mede daardoor in maatschappelijke behoeften te voorzien en grote sociale uitdagingen aan te gaan.

VERZOEKT DE COMMISSIE DERHALVE:

1.

in samenwerking met de lidstaten en met volledige inachtneming van de autonomie van de hogeronderwijsinstellingen, een EU-strategie voor internationaal hoger onderwijs uit te werken die de samenhang en complementariteit tussen de bestaande initiatieven voor internationale samenwerking op het niveau van de EU en op nationaal niveau moet verbeteren en de aantrekkingskracht van het Europese hoger onderwijs en onderzoek en de Europese innovatie in het kader van externe activiteiten van de EU, alsmede de samenwerkingsprogramma's en het samenwerkingsbeleid van de EU ter zake, verder zal bevorderen;

2.

er voor te zorgen dat leer- en onderzoeksmobiliteit tussen de EU en de rest van de wereld deel uitmaakt van deze strategie;

3.

steun te blijven geven aan internationale partnerschappen op het gebied van hoger onderwijs, internationale academische samenwerking en capaciteitsopbouw, en de beleidsdialoog met belangstellende derde landen over hoger onderwijs te faciliteren;

4.

op dit terrein de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken te bevorderen.


(1)  In de onderhavige tekst wordt met „internationalisering” bedoeld de ontwikkeling van activiteiten inzake internationale samenwerking tussen EU-instellingen voor hoger onderwijs en instellingen in derde landen.

(2)  16096/1/07 REV 1.

(3)  PB L 340 van 19.12.2008, blz. 83.

(4)  Het Europees kwalificatiekader (PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1).

(5)  Bijv. het Europees register voor kwaliteitsborging in het hoger onderwijs en de Europese standaarden en richtsnoeren voor kwaliteitsborging, die beide in het kader van het Bolognaproces zijn ontwikkeld.


26.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 135/15


Conclusies van de Raad van 10 mei 2010 over de bijdrage van cultuur aan regionale en lokale ontwikkeling

2010/C 135/05

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

HERINNEREND AAN

de politieke achtergrond, waarnaar in de bijlage bij deze conclusies wordt verwezen,

de uitdagingen, zowel op economisch als sociaal vlak, waarmee de Europese Unie wordt geconfronteerd, en de behoefte aan een Europese strategie om deze uitdagingen aan te gaan,

de intrinsieke waarde van cultuur en haar belang als cruciaal aanjager van een concurrerende, innovatieve en inclusieve markteconomie en als factor van sociale cohesie,

de bijzondere culturele rijkdom en diversiteit van de regio's en de steden van Europa, die te danken is aan het feit dat zij dicht bij de behoeften van de burgers en de lokale belanghebbenden staan, en aan hun rol als platform voor de economische, sociale en territoriale cohesie,

de bijdrage van cultuur en van de culturele en creatieve bedrijfstakken aan de lokale en regionale ontwikkeling, doordat zij de aantrekkelijkheid van de Europese regio's vergroten en leiden tot de ontwikkeling van duurzaam toerisme, het scheppen van nieuwe werkgelegenheidskansen en innovatieve producten en diensten, en bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe vaardigheden en competenties.

IS HET EENS OVER HET VOLGENDE

er bestaat een evident verband tussen cultuur, creativiteit en innovatie als bijdragen tot maatschappelijke en economische vooruitgang. Daarom is het van essentieel belang dat de bijdrage van cultuur, in het bijzonder van de culturele en creatieve bedrijfstakken, tot de „Europa 2020-strategie” voor slimme, duurzame en inclusieve groei, wordt geconsolideerd.

IS VAN OORDEEL DAT HET VOOR EEN GROTERE BIJDRAGE VAN CULTUUR AAN DE LOKALE EN REGIONALE ONTWIKKELING NODIG IS DAT

cultuur wordt geïntegreerd als strategisch en horizontaal element in het Europees en nationaal beleid voor de maatschappelijke en economische ontwikkeling van de Europese regio's en steden,

strategische investeringen in cultuur en in de culturele en creatieve bedrijfstakken, met name het mkb, op lokaal en regionaal niveau worden aangemoedigd, met het oog op de totstandbrenging van creatieve en dynamische samenlevingen,

de bijdrage van cultuur aan duurzaam toerisme wordt bevorderd, als vitaal element om plaatsen en regio's aantrekkelijk te maken en voor economische ontwikkeling, alsmede als middel om het belang van het cultureel erfgoed in Europa onder de aandacht te brengen,

bij de besluitvorming een duidelijker besef aanwezig is van lokale en regionale beleidsmaatregelen ter ontwikkeling van nieuwe competenties door middel van culturele en creatieve activiteiten die zijn toegesneden op de huidige, snel veranderende omstandigheden, zodat nieuwe vaardigheden worden ontwikkeld, het menselijk kapitaal wordt verbeterd en maatschappelijke cohesie wordt gestimuleerd,

grensoverschrijdende, transnationale en interregionale culturele initiatieven bevorderd worden met het oogmerk banden te scheppen tussen de verschillende volken en regio's van Europa en de economische, sociale en territoriale cohesie te versterken.

WIJST, MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL, DE VOLGENDE PRIORITEITEN AAN

1.   Het opnemen van cultuur in het lokale en regionale ontwikkelingsbeleid

De lidstaten en de Commissie wordt verzocht:

a)

de rol van cultuur in geïntegreerde lokale en regionale ontwikkelingsbeleidsmaatregelen te versterken, onder meer op het gebied van infrastructuur, stadsvernieuwing, diversificatie van het platteland, diensten, ondernemerschap, toerisme, onderzoek en innovatie, verbetering van het menselijk kapitaal, sociale insluiting en interregionale samenwerking,

b)

de verticale en horizontale synergieën tussen de culturele sector en andere sectoren, alsmede de partnerschappen tussen publieke en particuliere belanghebbenden, te verbeteren,

c)

steun te bieden voor een wetenschappelijk onderbouwde aanpak van culturele investeringen op lokaal en regionaal niveau, met gebruikmaking van evaluatie- en effectbeoordelingsinstrumenten,

d)

intensievere samenwerking en uitwisseling van beproefde methoden tussen lidstaten, Europese regio's, steden en belanghebbenden te bevorderen,

e)

voorlichtings- en bewustmakingscampagnes betreffende de bijdrage van cultuur tot de lokale en regionale ontwikkeling te bevorderen,

f)

een beter inzicht aan te kweken in het regelgevingskader en in de uitvoeringsprocedures van de cohesiebeleidsinstrumenten, waarbij de culturele belanghebbenden in zowel de publieke als de particuliere sector, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld, specifiek worden betrokken, zodat degenen die verantwoordelijk zijn voor het lokaal en regionaal ontwikkelingsbeleid zich sterker bewust worden van de culturele dimensie.

De lidstaten wordt verzocht:

a)

culturele belanghebbenden in een geïntegreerde bottom-up benadering te betrekken bij programma's voor lokale en regionale ontwikkeling, in voorkomend geval ook in het kader van het Europees cohesiebeleid,

b)

lokale en regionale autoriteiten te betrekken bij de uitvoering van de Europese agenda voor cultuur, zodat het cultuurbeleid beantwoordt aan de verwachtingen en behoeften van de Europese regio's en steden,

c)

geïntegreerde lokale ontwikkelingstrategieën te stimuleren ter compensatie van geografische verschillen tussen burgers voor wat betreft de toegang tot de cultuur.

De Commissie wordt verzocht:

a)

beproefde methoden op Europees niveau te verzamelen en te verspreiden en instrumenten te ontwikkelen voor de verspreiding van informatie op Europees niveau.

2.   Bevordering van een gunstig klimaat op lokaal en regionaal niveau met het oog op een betere ontwikkeling van de culturele en creatieve bedrijfstakken, met name het mkb

De lidstaten en de Commissie wordt verzocht:

a)

de instrumenten van het cohesiebeleid en andere relevante financieringsprogramma's beter te benutten, teneinde de steun voor de culturele en creatieve bedrijfstakken te optimaliseren, mede door de toegang tot informatie over financieringsmogelijkheden te bevorderen en adviesdiensten te verstrekken,

b)

de totstandkoming van starterscentra voor de culturele en creatieve industrie op lokaal en regionaal niveau te bevorderen, en aldus de kwaliteit van het ondernemerschap te vergroten,

c)

te bestuderen hoe nieuwe bedrijfsmodellen kunnen worden gestimuleerd en creatieve clusters en centra voor bedrijfsonderzoek kunnen worden geconsolideerd door de toepassings- en gebruiksmogelijkheden van ICT te benutten,

d)

de toegang van het culturele en creatieve mkb tot de digitale en fysieke distributiekanalen te steunen en te vergroten door een beleid dat een zo ruim mogelijke verspreiding en circulatie van de werken aanmoedigt, waarbij een billijke tegemoetkoming voor de actoren in de creatieve keten wordt verzekerd.

De lidstaten wordt verzocht:

a)

een gunstig regelgevingskader voor het culturele en creatieve mkb aan te moedigen, en te zoeken naar innovatieve toegangswegen tot zowel publieke als particuliere financiering,

b)

een betere communicatie tussen culturele en creatieve bedrijfstakken en financiële diensten te bevorderen door het aanmoedigen van bedrijfsbeheer, onderzoek en innovatie, opleiding op financieel en informatiegebied voor bedrijven, werkgevers en degenen die in de culturele sector actief zijn.

De Commissie wordt verzocht:

a)

meer betekenis toe te kennen aan de culturele en creatieve bedrijfstakken in essentiële beleidsinitiatieven, relevante strategieën en programma's van de Europese Unie.

3.   Een grotere bijdrage van cultuur aan duurzaam toerisme

De lidstaten en de Commissie wordt verzocht:

a)

de ontwikkeling van cultureel toerisme te stimuleren, als een essentieel onderdeel van duurzaam toerisme, en terdege aandacht te schenken aan de bescherming van het milieu, het cultureel erfgoed, het landschap en de levenskwaliteit.

De lidstaten wordt verzocht:

a)

te bevorderen dat de middelen die kenmerkend zijn voor een regio, in het bijzonder het (materiële en immateriële) erfgoed, culturele uitdrukkingsvormen en verwante activiteiten, worden gerevitaliseerd,

b)

culturele activiteiten te stimuleren waarin plaats is voor en die recht doen aan de specifieke kenmerken van de regio, en die het imago van de regio bevorderen en tegelijkertijd ruimte laten voor de betrokkenheid en de participatie van de plaatselijke bevolking,

c)

in het kader van de milieueducatie het besef dat het cultureel en natuurlijk erfgoed moet worden beschermd meer ingang te doen vinden, teneinde een verantwoordelijke houding bij toeristen en aanbieders van toeristische diensten aan te kweken.

4.   Bevordering van creativiteit in onderwijs en opleiding, teneinde nieuwe vaardigheden te ontwikkelen ter verbetering van het menselijk kapitaal en ter vergroting van sociale cohesie

De lidstaten en de Commissie wordt verzocht:

a)

creativiteit en innovatie in het onderwijs en het bedrijfsleven te bevorderen door middel van netwerken van onderwijsinstellingen, onderzoekscentra, culturele actoren en ondernemingen,

b)

de banden tussen cultuur, onderwijs en bedrijfsleven op lokaal en regionaal niveau nauwer aan te halen, teneinde de integratie van jongeren en mensen met minder kansen in de arbeidsmarkt te bevorderen en hen toe te rusten met de communicatieve en ondernemersvaardigheden die nodig zijn in een sociaaleconomisch klimaat dat aan verandering onderhevig is.

De lidstaten wordt verzocht:

a)

samen met de betrokken lokale en regionale autoriteiten te onderzoeken aan welke potentiële vaardigheden in een regio behoefte bestaat, en vast te stellen hoe cultuur een bijdrage kan leveren aan het beleid ter verbetering van het lokaal menselijk kapitaal,

b)

cultuur- en kunstonderwijs, als een belangrijk onderdeel van een leven lang leren, te stimuleren.

De Commissie wordt verzocht:

a)

een inventaris te maken van wat er aan vaardigheden en anderszins nodig is voor de culturele en creatieve sectoren, met het oog op de nieuwe uitdagingen ten gevolge van de digitale omslag, de demografische veranderingen en de zich wijzigende economische omstandigheden,

b)

de bestaande instrumenten in te zetten om de leermobiliteit van beroepsmensen in de culturele en creatieve sectoren, ook van jonge ondernemers, te ondersteunen en nieuwe vormen van leren, zoals grensoverschrijdende peer learning, aan te moedigen.

5.   Intensivering van grensoverschrijdende, transnationale en interregionale culturele samenwerking

De lidstaten en de Commissie wordt verzocht:

a)

de culturele samenwerking en de mobiliteit van culturele exploitanten tussen verschillende regio's van Europa te bevorderen,

b)

de ontwikkeling te ondersteunen van grensoverschrijdende en interregionale culturele projecten en activiteiten die de specifieke lokale kenmerken van een grondgebied benadrukken en ernaar te streven de burgers daarbij te betrekken.

De lidstaten wordt verzocht:

a)

het gebruik van cohesiebeleidsinstrumenten te bevorderen om de grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking te versterken.

De Commissie wordt verzocht:

a)

culturele initiatieven te blijven ondersteunen in het kader van de cohesiebeleidsinstrumenten die als katalysator voor goede praktijken, uitwisselingen en innovatieve laboratoria fungeren,

b)

relevante studies en voorbeelden van goede praktijken op grote schaal onder belanghebbenden te verspreiden.

VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE

deze prioriteiten in overweging te nemen bij het opstellen en uitvoeren van het huidige en toekomstige beleid inzake lokale en regionale ontwikkeling, en bij het uitvoeren van het Europese cohesiebeleid, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.


BIJLAGE

Bij het aannemen van deze conclusies verwijst de Raad met name naar de volgende achtergronddocumenten:

Het UNESCO-Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen (20 oktober 2005);

Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999;

Conclusies van de Raad over de bijdrage van de culturele en de creatieve sector aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon (24 mei 2007);

Mededeling van de Commissie. Een agenda voor een duurzaam en concurrerend Europees toerisme (19 oktober 2007);

Resolutie van de Raad over een Europese agenda voor cultuur (16 november 2007).

De conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 13-14 maart 2008, waarin de volledige ontwikkeling van het potentieel aan innovatie en creativiteit van de Europese burgers, uitgaande van Europa's cultuur en wetenschappelijke topkwaliteit, als een sleutelfactor voor toekomstige groei wordt aangemerkt (7652/08);

Conclusies van de Raad over interculturele competenties (22 mei 2008);

Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over het Werkplan voor cultuur 2008-2010;

Conclusies van de Raad over cultuur als katalysator voor creativiteit en innovatie (12 mei 2009);

Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei (3 maart 2010);

Groenboek over de ontsluiting van het potentieel van de cultuurindustrie en de creatieve bedrijfstakken (27 april 2010).

Studies:

Application of article 151.4 of the EC Treaty: Use of the structural funds in the field of culture during the period 1994-1999 (doc. 6929/04);

The Economy of Culture in Europe. Ed.: KEA European Affairs (13 november 2006);

The Impact of Culture on Creativity. Ed.: KEA European Affairs (juni 2009);

The contribution of culture to local and regional economic development as part of European regional policy (april 2010).


Europese Commissie

26.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 135/19


Wisselkoersen van de euro (1)

24 mei 2010

2010/C 135/06

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,2360

JPY

Japanse yen

111,63

DKK

Deense kroon

7,4421

GBP

Pond sterling

0,86080

SEK

Zweedse kroon

9,7960

CHF

Zwitserse frank

1,4339

ISK

IJslandse kroon

 

NOK

Noorse kroon

8,0848

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

25,664

EEK

Estlandse kroon

15,6466

HUF

Hongaarse forint

278,34

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,7074

PLN

Poolse zloty

4,1150

RON

Roemeense leu

4,1820

TRY

Turkse lira

1,9488

AUD

Australische dollar

1,4928

CAD

Canadese dollar

1,3095

HKD

Hongkongse dollar

9,6421

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,8429

SGD

Singaporese dollar

1,7408

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 500,79

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

9,7392

CNY

Chinese yuan renminbi

8,4400

HRK

Kroatische kuna

7,2715

IDR

Indonesische roepia

11 446,75

MYR

Maleisische ringgit

4,1029

PHP

Filipijnse peso

57,547

RUB

Russische roebel

38,4500

THB

Thaise baht

40,112

BRL

Braziliaanse real

2,3026

MXN

Mexicaanse peso

16,0745

INR

Indiase roepie

58,0730


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


26.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 135/20


Wisselkoersen van de euro (1)

25 mei 2010

2010/C 135/07

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,2223

JPY

Japanse yen

109,53

DKK

Deense kroon

7,4404

GBP

Pond sterling

0,85205

SEK

Zweedse kroon

9,8275

CHF

Zwitserse frank

1,4244

ISK

IJslandse kroon

 

NOK

Noorse kroon

8,1270

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

25,647

EEK

Estlandse kroon

15,6466

HUF

Hongaarse forint

280,38

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,7074

PLN

Poolse zloty

4,1642

RON

Roemeense leu

4,1839

TRY

Turkse lira

1,9464

AUD

Australische dollar

1,5047

CAD

Canadese dollar

1,3204

HKD

Hongkongse dollar

9,5370

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,8474

SGD

Singaporese dollar

1,7345

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 529,06

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

9,7373

CNY

Chinese yuan renminbi

8,3495

HRK

Kroatische kuna

7,2733

IDR

Indonesische roepia

11 428,04

MYR

Maleisische ringgit

4,1124

PHP

Filipijnse peso

57,591

RUB

Russische roebel

38,5050

THB

Thaise baht

39,750

BRL

Braziliaanse real

2,3236

MXN

Mexicaanse peso

16,2297

INR

Indiase roepie

58,3200


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


V Adviezen

BESTUURLIJKE PROCEDURES

Europese Commissie

26.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 135/21


Oproep tot het indienen van voorstellen — MOVE/SUB/01-2010: verkeersveiligheid en de interne markt voor de binnenvaart

2010/C 135/08

De Europese Commissie is voornemens subsidies te verstrekken voor een totaalbedrag van 2 250 000 EUR (ter indicatie) voor de bevordering van de doelstellingen van het vervoersbeleid. De beleidsprioriteiten zijn vastgelegd in het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2010.

De belangrijkste thema's die in aanmerking komen, zijn verkeersveiligheid en de interne markt voor de binnenvaart.

Nadere informatie over deze oproep tot het indienen van voorstellen vindt u op de website van het directoraat-generaal Mobiliteit en vervoer:

http://ec.europa.eu/transport/grants/index_en.htm


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK

Europese Commissie

26.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 135/22


Bericht van het vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen

2010/C 135/09

De Commissie deelt mee dat de hieronder vermelde antidumpingmaatregel binnenkort zal vervallen.

Dit bericht wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1).

Product

Land(en) van oorsprong of van uitvoer

Maatregelen

Referentie

Vervaldatum

Magnesiumoxide

Volksrepubliek China

Antidumpingrecht

Verordening (EG) nr. 778/2005 van de Raad (PB L 131 van 25.5.2005, blz. 1)

26.5.2010


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.


ANDERE HANDELINGEN

Europese Commissie

26.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 135/23


Kennisgeving aan Nayif Bin-Muhammad al-Qahtani en Qasim Yahaya Mahdi al-Rimi die zijn toegevoegd aan de lijst bedoeld in de artikelen 2, 3 en 7 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa‘ida-netwerk en de Taliban, op grond van Verordening (EU) nr. 450/2010 van de Commissie

2010/C 135/10

1.

Gemeenschappelijk Standpunt 2002/402/GBVB (1) roept de Unie op de tegoeden en economische middelen te bevriezen van Usama bin Laden, de leden van de Al-Qa‘ida-organisatie, de Taliban en andere daarmee verbonden personen, groepen, ondernemingen en entiteiten, als bedoeld in de lijst die is opgesteld op grond van Resolutie 1267 (1999) en Resolutie 1333 (2000) van de VN-Veiligheidsraad, die regelmatig wordt bijgewerkt door het VN-Comité dat is ingesteld bij Resolutie 1267 (1999) van de VN-Veiligheidsraad.

De lijst die is opgesteld door het VN-comité omvat:

Al-Qa‘ida, de Taliban en Usama bin Laden;

natuurlijke personen en rechtspersonen, entiteiten, lichamen en groepen die banden hebben met Al-Qa‘ida, de Taliban en Usama bin Laden;

en tevens

rechtspersonen, entiteiten en lichamen die in handen zijn van of gecontroleerd worden door, of op enige andere wijze ondersteuning bieden aan deze personen, entiteiten, lichamen en groepen.

Handelingen of activiteiten die erop wijzen dat een persoon, groep, onderneming of entiteit „banden onderhoudt met” Al-Qa‘ida, Usama bin Laden of de Taliban, zijn:

a)

deelnemen aan het financieren, plannen, faciliteren, voorbereiden of uitvoeren van handelingen of activiteiten van, in samenhang met, uit naam van, ten behoeve of ter ondersteuning van Al-Qa‘ida, de Taliban of Usama bin Laden, of een cel, afdeling, splintergroepering of afsplitsing daarvan;

b)

leveren, verkopen of overdragen van wapens of daarmee verband houdend materiaal aan bedoelde personen of organisaties;

c)

aanwerven van personeel voor bedoelde personen of organisaties;

of

d)

op andere wijze ondersteunen van handelingen of activiteiten van bedoelde personen of organisaties.

2.

Op 11 mei 2010 besloot het VN-Comité Nayif Bin-Muhammad al-Qahtani en Qasim Yahaya Mahdi al-Rimi aan de bedoelde lijst toe te voegen. De betrokken personen kunnen te allen tijde een verzoek aan het VN-Comité richten, met ondersteunende documentatie, tot heroverweging van de gronden waarop zij op de bovengenoemde VN-lijst zijn geplaatst. Dit verzoek dient aan het volgende adres te worden gericht:

United Nations — Focal point for delisting

Security Council Subsidiary Organs Branch

Room S-3055 E

New York, NY 10017

UNITED STATES OF AMERICA

Voor meer informatie zie: http://www.un.org/sc/committees/1267/delisting.shtml

3.

Naar aanleiding van het in punt 2 genoemde besluit van de VN heeft de Commissie Verordening (EU) nr. 450/2010 (2) vastgesteld tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa‘ida-netwerk en de Taliban (3). Bij die wijziging, die overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), en artikel 7 bis, lid 1, van Verordening (EG) nr. 881/2002 is verricht, worden Nayif Bin-Muhammad al-Qahtani en Qasim Yahaya Mahdi al-Rimi aan de lijst in bijlage I bij die verordening (hierna „bijlage I” genoemd) toegevoegd.

De onderstaande maatregelen van Verordening (EG) nr. 881/2002 zijn van toepassing op de aan bijlage I toegevoegde personen en entiteiten:

1.

de bevriezing van alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan, eigendom zijn of in het bezit zijn van deze personen en entiteiten, alsmede het voor iedereen geldende verbod op de terbeschikkingstelling, direct of indirect, van tegoeden en economische middelen aan of ten behoeve van deze personen en entiteiten (artikelen 2 en 2 bis (4);

en tevens

2.

het verbod op de directe of indirecte verstrekking, verkoop, levering of overdracht aan deze personen en entiteiten van technisch advies, bijstand of opleiding in verband met militaire activiteiten (artikel 3).

4.

Artikel 7 bis van Verordening (EG) nr. 881/2002 (5) voorziet in een toetsing wanneer opmerkingen zijn ingediend door op de lijst geplaatste natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten, lichamen of groepen. De personen en entiteiten die bij Verordening (EU) nr. 450/2010 aan bijlage I zijn toegevoegd, kunnen de Commissie verzoeken om een toelichting op de redenen waarom zij op de lijst zijn opgenomen. Dit verzoek dient aan het volgende adres te worden gericht:

European Commission

‘Restrictive measures’

Rue de la Loi/Wetstraat 200

1049 Brussel

BELGIË

5.

De betrokken personen en entiteiten worden er tevens op geattendeerd dat zij tegen Verordening (EU) nr. 450/2010 beroep kunnen instellen bij het Gerecht van de Europese Unie, overeenkomstig artikel 263, vierde en zesde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

6.

De persoonsgegevens van de betrokkenen zullen worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen en organen van de Gemeenschap (thans de Unie) en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (6). Alle verzoeken, bijvoorbeeld om verdere informatie of met het oog op de uitoefening van de rechten waarin Verordening (EG) nr. 45/2001 voorziet (bijvoorbeeld toegang tot of rectificatie van persoonsgegevens), moeten worden gericht aan de Commissie, op hetzelfde adres als in punt 4.

7.

Voor de goede orde worden de aan bijlage I toegevoegde personen en entiteiten erop geattendeerd dat zij een verzoek kunnen richten tot de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of lidstaten, als vermeld in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 881/2002, om een machtiging te verkrijgen om bevroren tegoeden, andere financiële activa of economische middelen te gebruiken voor essentiële behoeften of specifieke betalingen, in overeenstemming met artikel 2 bis van die verordening.


(1)  PB L 139 van 29.5.2002, blz. 4. Gemeenschappelijk Standpunt laatstelijk gewijzigd bij Gemeenschappelijk Standpunt 2003/140/GBVB (PB L 53 van 28.2.2003, blz. 62).

(2)  PB L 217 van 26.5.2010, blz. 8.

(3)  PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9.

(4)  Artikel 2 bis is ingevoegd bij Verordening (EG) nr. 561/2003 van de Raad (PB L 82 van 29.3.2003, blz. 1).

(5)  Artikel 7 bis is ingevoegd bij Verordening (EU) nr. 1286/2009 van de Raad (PB L 346 van 23.12.2009, blz. 42).

(6)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.


26.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 135/25


Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

2010/C 135/11

Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad (1) bezwaar aan te tekenen tegen de aanvraag. Bezwaarschriften moeten de Commissie bereiken binnen zes maanden te rekenen vanaf de datum van deze bekendmaking.

SAMENVATTING

VERORDENING (EG) Nr. 510/2006 VAN DE RAAD

„LIMONE DI SIRACUSA”

EG-nummer: IT-PGI-0005-0502-11.10.2005

BOB ( ) BGA ( X )

Deze samenvatting bevat de belangrijkste gegevens uit het productdossier ter informatie.

1.   Bevoegde dienst van de lidstaat:

Naam:

Ministero delle Politiche Agricole e Forestali

Adres:

Via XX Settembre 20

00187 Roma RM

ITALIA

Tel.

+39 0646455104

Fax

+39 0646655306

E-mail:

saco7@politicheagricole.gov.it

2.   Groepering:

Naam:

Consorzio del Limone di Siracusa

Adres:

c/o SOAT 30 — viale Teracati 39

96100 Siracusa SR

ITALIA

Tel.

+39 093138234

Fax

+39 093138234

E-mail:

Samenstelling:

Producenten/verwerkers ( X ) anderen ( )

3.   Productcategorie:

Categorie 1.6:

Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt

4.   Overzicht van het productdossier:

(samenvatting van de eisen als bedoeld in artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006)

4.1.   Naam:

„Limone di Siracusa”

4.2.   Beschrijving:

De beschermde geografische aanduiding „Limone di Siracusa” mag uitsluitend worden verleend aan de cultivar „Femminello” en klonen daarvan die tot de botanische soort Citrus limon (L) Burm. behoren en die worden geteeld in gespecialiseerde boomgaarden op het in punt 4.3 omschreven gebied in de provincie Siracuse.

Per oogstperiode zijn de volgende elementen kenmerkend voor elke soort vruchten:

Primofiore: dit zijn de vruchten die van 1 oktober tot en met 14 april worden geoogst en die de volgende kenmerken hebben:

kleur van de schil: van lichtgroen tot citroengeel;

vorm: elliptisch;

formaat: van gemiddeld tot groot;

gewicht van de vruchten: ten minste 100 g;

vruchtvlees: van lichtgroen tot citroengeel;

sap: citroengeel;

minimumgehalte aan gefilterd sap: > 34 % van het gewicht;

graden Brix van het vruchtvlees: > 7;

zuurgraad: > 6 %.

Bianchetto of Maiolino (of voorjaarscitroen): dit zijn de vruchten die van 15 april tot en met 30 juni worden geoogst en die de volgende kenmerken hebben:

kleur van de schil: lichtgeel;

vorm: elliptisch of eivormig;

formaat: groot;

gewicht van de vruchten: ten minste 100 g;

vruchtvlees: geel;

sap: citroengeel;

minimumgehalte aan gefilterd sap: > 30 % van het gewicht;

graden Brix van het vruchtvlees: > 6,5;

zuurgraad: > 5,5 %.

Verdello (of zomercitroen): dit zijn de vruchten die van 1 juli tot en met 30 september worden geoogst en die de volgende kenmerken hebben:

kleur van de schil: lichtgroen;

vorm: elliptisch tot bolvormig;

formaat: gemiddeld tot groot;

gewicht van de vruchten: ten minste 100 g;

vruchtvlees: citroengeel;

sap: citroengeel;

minimumgehalte aan gefilterd sap: > 25 % van het gewicht;

graden Brix van het vruchtvlees: > 6;

zuurgraad: > 5,5 %.

Om in aanmerking te komen voor de beschermde geografische aanduiding „Limone di Siracusa”, moeten de citroenen vers in de handel worden gebracht en van de categorieën Extra of I zijn. De toegestane groottesorteringen zijn: 3, 4, 5.

4.3.   Geografisch gebied:

Het geografische teeltgebied van de „Limone di Siracusa BGA” omvat de gemeenten Augusta, Melilli, Siracusa, Avola, Noto, Rosolini, Floridia, Solarino, Sortino en Priolo Gargallo.

Dat geografische gebied strekt zich niet meer dan 10 kilometer van de Ionische Zee uit en ligt op niet meer dan 210 meter boven zeeniveau en wordt in het noorden begrensd door de op het zuiden georiënteerde valleien van de rivier Porcaria en in het zuiden door de op het zuiden georiënteerde dalen van de rivier Tellaro.

4.4.   Bewijs van oorsprong:

Elk stadium van het productieproces moet worden gecontroleerd, en voor elk stadium moeten de input en de output worden genoteerd. Daardoor, en door de registratie in speciale, door de controlestructuur bijgehouden registers van de kadastrale percelen waarop de teelt plaatsvindt, van de telers en van de verpakkers, alsmede door de tijdige aanmelding bij de controlestructuur van de geproduceerde hoeveelheden, wordt de traceerbaarheid van het product gegarandeerd. Alle op de lijsten opgenomen natuurlijke en rechtspersonen worden op basis van de voorschriften van het productdossier en het controleprogramma door de controlestructuur gecontroleerd.

4.5.   Werkwijze voor het verkrijgen van het product:

De plantafstand, de teeltwijzen en de snoeiwijzen ervoor moeten zorgen dat de bomen zich in perfect evenwicht kunnen ontwikkelen, goed worden belucht en goed door de zon worden beschenen. De maximale plantdichtheid bedraagt 400 bomen per hectare. Voor dynamische plantverbanden is een maximale dichtheid van 850 bomen per hectare toegestaan.

Als onderstammen worden gebruikt: „Arancio amaro”, „Poncirus trifoliata”, „Citrange Troyer”, „Citrange Carrizo” en „Citrus macrophylla”, die genetisch zeer stabiel zijn.

De vruchten moeten handmatig worden geoogst.

De vruchten moeten daartoe met behulp van speciale, voor het afknippen van de vruchtsteel bestemde oogstschaartjes van de boom worden gehaald. De oogst vindt plaats volgens traditionele methoden, op een moment waarop de vruchten zodanig zijn ontwikkeld dat ze de juiste organoleptische en esthetische kwaliteit hebben bereikt.

De maximaal toegestane productie aan citroenen voor het gehele verkoopseizoen is vastgesteld op 29 ton vruchten van alle verschillende bloeiperioden tezamen per hectare.

4.6.   Verband:

De „Limone di Siracusa” wordt gekenmerkt door het hoge sapgehalte, door de gemiddelde tot grote afmetingen en door de oogstkalender die het hele jaar omspant. Die bijzondere eigenschappen zijn het gevolg van de eigenschappen van de bodem en het klimaat en van de cultivars in het productiegebied. De „Limone di Siracusa” wordt geteeld in de kuststrook en in enkele kleinere gebieden in het binnenland, in de dalen van de waterlopen in de provincie Siracuse. Uit analyse van de gemiddelde jaarlijkse temperaturen die in de kustvlakte bij Siracuse zijn gemeten, kan worden afgeleid dat het klimaat in de buurt van Siracuse van oktober tot maart gematigd is en van april tot september droog. In het hele gebied rond Siracuse zijn de bodems zeer vruchtbaar, tamelijk dik en rijk aan voedingselementen en organische stoffen.

Water is echter de bepalende factor voor de citroenteelt. In het productiegebied van de „Limone di Siracusa” bestaat een gegarandeerde waterreserve in de vorm van een groot grondwaterreservoir van de Monti Iblei, dat het belangrijkste natuurlijke waterreservoir van heel Sicilië is, en in de vorm van waterlopen. De beschikbaarheid van water en de luchtvochtigheid zijn samen bepalend voor de kwaliteit van de „Limone di Siracusa”. Het feit dat er nooit watertekorten optreden en dat de luchtvochtigheid gemiddeld is, zorgt ervoor dat de vruchten sappiger en regelmatiger gevormd zijn, een dunne schil hebben en 12 maanden per jaar geoogst kunnen worden.

Sicilië heeft een lange traditie op het gebied van de citrusteelt. Tot op de dag van vandaag worden de oude, van generatie op generatie doorgegeven tradities op het gebied van de citrusteelt in Siracuse en omgeving nog bewaard, waardoor een echte „school” van specialisten van de teelt van de „Limone di Siracusa” is ontstaan.

4.7.   Controlestructuur:

De controlestructuur voldoet aan de in de EN-norm 45011 vastgestelde voorwaarden.

Naam:

Det Norske Veritas Italia

Adres:

Viale A. De Gasperi 187

95127 Catania CT

ITALIA

Tel.

+39 095370020

Fax

+39 095372871

E-mail:

4.8.   Etikettering:

In het geval van verpakte vruchten is het verplicht in leesbare en zichtbare letters op ten minste een van de zijden van de verpakking door middel van een rechtstreeks aangebracht onuitwisbaar stempel of door middel van een etiket dat in de verpakking is geïntegreerd of daaraan stevig is vastgehecht de variëteit, de oorsprong, de categorie, de groottesortering en het partijnummer aan te duiden.

Van de vruchten die los worden verkocht moet 100 % van een zegeltje zijn voorzien.

De verpakkingsmaterialen zijn: karton, hout en plastic. Het gebruik van gehuurde, recycleerbare plastic verpakkingen is toegestaan. De toegestane soorten onmiddellijke verpakking zijn: netten en zakken met daaraan vastgehecht een band van kunststof. Op elke verpakking en op elke onmiddellijke verpakking moet het logo van de „Limone di Siracusa” zijn aangebracht.

Het logo bestaat uit een horizontaal ovaal waarin in zwart-wit het Griekse theater van Siracuse is afgebeeld, en waarin aan de rechterzijde in het amfitheater twee citroenen liggen. Een daarvan is in zijn geheel afgebeeld, iets meer op de achtergrond, met een blad daaraan, de andere citroen is doorgesneden en dekt de eerste citroen gedeeltelijk af. De citroen met blad heeft een vruchtsteeltje, en dat blad is groen in vierkleurendruk. De punt van het blad wijst naar het midden van het logo en bedekt gedeeltelijk de citroen waaraan het met het vruchtsteeltje is verbonden.

Binnenin het ovaal staan bovenaan de woorden „Limone di Siracusa”.

Toevoeging van andere dan de expliciet toegestane kwalificaties en vermeldingen is verboden, zoals onder meer bijvoeglijke naamwoorden als „fine, superiore, selezionato, scelto” (fijn, superieur, speciaal geselecteerd) en dergelijke. Het gebruik van lovende bewoordingen is niet toegestaan.

Image


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.


26.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 135/29


Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

2010/C 135/12

Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 (1) van de Raad bezwaar aan te tekenen tegen de aanvraag. Bezwaarschriften moeten de Commissie bereiken binnen zes maanden te rekenen vanaf de datum van deze bekendmaking.

ENIG DOCUMENT

VERORDENING (EG) Nr. 510/2006 VAN DE RAAD

„ARANCIA DI RIBERA”

EG-nummer: IT-PDO-0005-0669-07.01.2008

BGA ( ) BOB ( X )

1.   Naam:

„Arancia di Ribera”

2.   Lidstaat of derde land:

Italië

3.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel:

3.1.   Productcategorie:

Categorie 1.6:

Vruchten, groenten en granen, vers en bewerkt.

3.2.   Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is:

De beschermde oorsprongsbenaming „Arancia di Ribera” mag uitsluitend worden gebruikt voor producten van de volgende variëteiten: Brasiliano en klonen daarvan: Brasiliano comune, Brasiliano risanato; Washington Navel, Washington navel comune, Washington Navel risanato, Washington Navel 3033, Navelina en klonen daarvan: Navelina comune, Navelina risanata en Navelina ISA 315. Wanneer de „Arancia di Ribera” in het verkeer wordt gebracht, moet deze de volgende kenmerken bezitten: de vrucht (hesperide) heeft een dwarsdoorsnede van ten minste 70 mm; een minimumgrootte van 6 volgens de Europese indeling; een typische bolle ellipsvorm (ovaal, afgeplat of elliptisch) met navel; kleur van de schil: gelijkmatig oranje en aan het eind van de winter licht roodachtig; egaal oranje vruchtvlees met een fijne en vaste textuur zonder pitten; sap: oranje; sapopbrengst van ten minste 40 %; gehalte aan oplosbare vaste stof tussen 9 en 15 graden Brix; zuurtegraad tussen 0,75 en 1,50; de verhouding oplosbare vaste bestanddelen/organische zuren mag niet minder dan 8 bedragen. De BOB „Arancia di Ribera” mag uitsluitend worden gebruikt voor sinaasappelen van de handelscategorie „Extra” of „I”.

3.3.   Grondstoffen (alleen voor verwerkte producten):

3.4.   Grondstoffen (uitsluitend voor verwerkte producten):

3.5.   Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden:

Met het oog op de kwaliteit en de integriteit van de BOB-productie moet het verpakken in het in punt 4 afgebakende productiegebied plaatsvinden, aangezien langdurig vervoer en verdere behandelingen de aanwezigheid van ziekteverwekkers en verontreiniging van het product zouden kunnen veroorzaken.

De „Arancia di Ribera” ondergaat geen enkele chemische behandeling, noch vóór of na de oogst, noch in het verpakkingsstadium. Doordat zich op de schil geen conserveringsmiddelen bevinden, is de „Arancia di Ribera” gevoeliger voor vervoer en behandelingen.

3.6.   Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken enz.:

De „Arancia di Ribera DOP” wordt in de volgende verpakkingen in de handel gebracht:

houten, plastic en kartonnen kratten en/of pallets voor een maximumgewicht van 25 kg;

netten voor een maximumgewicht van 5 kg;

schuimverpakking voor een maximumgewicht van 40 kg.

De verschillende verpakkingen, netten en schuimverpakkingen moeten zodanig worden verzegeld dat de inhoud er niet kan worden uitgehaald zonder de verzegeling te verbreken.

3.7.   Specifieke voorschriften betreffende de etikettering:

Op het etiket van de verpakkingen moeten in duidelijke en leesbare drukletters, de volgende aanduidingen zijn aangebracht:

de BOB „Arancia di Ribera” en het logo, in grotere lettertekens dan de andere vermeldingen op het etiket;

de variëteit: Brasiliano, Washington navel en Navelina;

de naam, de handelsnaam en het adres van het productie- en/of verpakkingsbedrijf.

De handelsklasse „Extra” of „I”.

Het toevoegen van andere, niet uitdrukkelijk toegestane vermeldingen is verboden. Worden echter toegestaan: het gebruik van aanduidingen die verwijzen naar particuliere merken, voor zover ze niet in lovende bewoordingen zijn gesteld en de verbruiker niet kunnen misleiden, de vermelding van de naam van het bedrijf waarvan het product afkomstig is, en andere betrouwbare en controleerbare vermeldingen die op grond van de geldende wetgeving zijn toegestaan. De aanduiding van de week waarin het product is geoogst, is facultatief.

Het logo van de „Arancia di Ribera DOP” ziet er als volgt uit:

De vermelding „Arancia di Ribera D.O.P. Denominazione Di Origine Protetta” in het lettertype Textile, „Arancia di Ribera”, in kleine letters, met de initialen in hoofdletters, behalve bij het lidwoord „di”, „DOP”, in hoofdletters, elk gevolgd door een punt en „Denominazione di Origine Protetta” volledig in hoofdletters. Boven de vermelding „Arancia di Ribera” bevindt zich een silhouet van de vrucht met de typische contouren en kleuren van de „Arancia di Ribera”: groot formaat, oranjekleurige schil en grote bladeren. Links van de vermelding „D.O.P” staat een gestileerde afbeelding van Sicilië. Op de etiketten van de verpakkingen moeten de volgende aanduidingen in duidelijk leesbare drukletters worden aangebracht:

Image

4.   Beknopte omschrijving van de afbakening van het geografische gebied:

Het productiegebied van de „Arancia di Ribera” sterkt zich uit langs de oevers en hellingen van de rivieren Verdura, Magazzolo, Platani en Carboj, en omvat de volgende gemeenten in de provincie Agrigento: Bivona, Burgio, Calamonaci, Caltabellotta, Cattolica Eraclea, Cianciana, Lucca Sicula, Menfi, Montallegro, Ribera, Sciacca, Siculiana en Villafranca Sicula en Chiusa Sclafani in de provincie Palermo.

5.   Verband met het geografische gebied:

5.1.   Specificiteit van het geografische gebied:

Het gebied waar de „Arancia di Ribera” wordt geteeld, is een ware „sinaasappeloase” die volledig los staat van de regionale citrusteelt. De sinaasappelbomen groeien namelijk op de hellingen en de oevers van de rivieren Verdura, Magazzolo, Platani en Carboj. De gronden, die behoren tot de vertisols en de inceptisols, hebben een groot agronomisch potentieel zowel vanwege hun rijkdom aan mineralen als vanwege hun textuur.

Tijdens de regenarme zomer worden de citrusboomgaarden in het gebied van de „Arancia di Ribera” geïrrigeerd aan de hand van een kanaalsysteem met water uit de stuwmeren Castello, Arancio en Prizzi dat respectievelijk afkomstig is uit de rivieren Magazzolo, Carboj en Verdura.

Bovengenoemde rivieren leveren een overvloed aan water van hoge kwaliteit, met een evenwichtige samenstelling en een lage conductiviteit, dat vrij is van verontreinigende stoffen.

De aanwezigheid van de zee zorgt het hele jaar door voor temperatuur- en hygrometrische voorwaarden die beantwoorden aan de ecofysiologische eisen van de sinaasappel. Slechts zelden is er schade door natuurrampen zoals vorst of scirocco, die de teelten aanzienlijk beschadigen.

5.2.   Specificiteit van het product:

De specificiteit van de „Arancia di Ribera” heeft te maken met de sappigheid en de zachtheid van het membraan dat de partjes en de blaasjes omsluit; daardoor lijkt het alsof de vrucht smelt op de tong.

Bovendien wordt de „Arancia di Ribera” ook gekenmerkt door een hoge verhouding oplosbare vaste bestanddelen/zuren, een goede knapperigheid en een aanhoudende smaak, waardoor hij bijzonder geschikt is voor consumptie in verse staat, en is hij heel zoet en helemaal niet bitter. Een ander typisch kenmerk van de „Arancia di Ribera” is de intense oranje keur van schil en sap.

5.3.   Causaal verband tussen het geografische gebied en de kwaliteit of de kenmerken van het product (voor een BOB) dan wel van een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (voor een BGA):

De kenmerken van de „Arancia di Ribera” hangen samen met de historische combinatie van natuurlijke factoren zoals klimaat, grond, water en vakbekwaamheid van de landbouwers van Ribera.

De gronden zijn rijk aan snel assimileerbare primaire mineralen met een hoge kationenuitwisselingscapaciteit (> 20 meq/100 g.), wat bijdraagt tot een aanzienlijk hoger gehalte van uitwisselbaar en voor de plant beschikbaar kalium. De hoge beschikbaarheid van kalium, die bevorderlijk is voor de toevoer van suiker vanuit de wortels, bladeren en takken naar de vruchten, en de typische klimaatomstandigheden van het Middellandse Zeegebied, dragen op doorslaggevende wijze bij tot een verhoging van het suikergehalte en de smaakkwaliteit van de „Arancia di Ribera”.

In deze gebieden worden de gronden, bestaande uit sedimenten van alluviale oorsprong, gekenmerkt door een evenwichtige textuur die samenhangt met het hoge kleigehalte, gemilderd door zand en vaak ook door rolstenen. Hierdoor kunnen lucht en water vrij circuleren en biologische processen op gang komen, waarbij een „positieve” microflora wordt gevormd die bevorderlijk is voor de synthese van organische substanties, de assimilatie van de voedingsstoffen en het water vergemakkelijkt en bijdraagt tot de sappigheid van de vrucht. De hoge kwaliteit en de overvloedige aanwezigheid van water van de rivieren Magazzolo, Carboj en Verdura, alsook de afwezigheid van verontreinigende stoffen, zorgen voor een perfecte irrigatie waardoor de organoleptische kwaliteiten van dit product volledig tot hun recht komen. Deze bodem- en weersomstandigheden verlenen het product zijn intens oranje kleur en vooral zijn sappigheid, waardoor het ook geschikt is als perssinaasappel.

Het product is sinds 1950 onder de benaming „Arancia di Ribera” bekend op de nationale markten. De marktbeurs in 1966 (vanaf 1985 de „Sagra dell’Arancia di Ribera”) gaf een extra impuls aan de bekendheid ervan. Blijkens historische documenten uit de vallei van de rivier Verdura werden reeds in het begin van de 19de eeuw sinaasappelen van hoge kwaliteit geteeld en was het gebied rijk aan zoet water en producten die naar Palermo werden vervoerd en tot in Amerika werden uitgevoerd.

De belangrijkste actoren van deze teelt waren de landbouwers, die er steeds slaagden optimaal profijt te halen uit de acclimatisering van de variëteiten aan het grondgebied, en eenvoudige maar doeltreffende innovaties in te voeren waardoor de teelt van de „Arancia di Ribera” zich aanpaste aan de tijd en de nieuwe productie-eisen, zonder in contrast te staan met de tradities en de plaatselijke cultuur. In dit verband zijn innovaties ingevoerd die in de loop der jaren hebben geleid tot besparingen, zoals bijvoorbeeld de irrigatie met een waterbesparend systeem van lagedrukbuizen en het gebruik van pneumatische scharen bij de snoei. Door de vakbekwaamheid van de telers, de door hen ontwikkelde geavanceerde teelttechnieken en de kwaliteit van de verkregen productie, die vandaag nog steeds een aanzienlijk succes kent, is het landbouwgebied Ribera decennialang het referentiepunt geweest voor het hele gebied en in sommige gevallen zelfs op nationaal niveau.

Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier:

De geconsolideerde tekst van het productdossier kan worden geraadpleegd:

op de volgende internetsite: http://www.politicheagricole.it/DocumentiPubblicazioni/Search_Documenti_Elenco.htm? txtTipoDocumento=Disciplinare%20in%20esame%20UE&txtDocArgomento=Prodotti%20di%20Qualit%E0>Prodotti%20Dop,%20Igp%20e%20Stg

ofwel:

door rechtstreeks de homepage van de site van het Italiaanse ministerie van Landbouw (http://www.politicheagricole.it) te openen en te klikken op „Prodotti di Qualità” (aan de linkerkant van het scherm) en vervolgens op „Disciplinari di Produzione all′esame dell′UE [regolamento (CE) n. 510/2006]”.


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.