ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.CE2010.114.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 114E

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

53e jaargang
4 mei 2010


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

III   Voorbereidende handelingen

 

Raad

2010/C 114E/01

Standpunt (EU) nr. 2/2010 van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer
Vastgesteld door de Raad op 22 februari 2010
 ( 1 )

1

2010/C 114E/02

Standpunt (EU) nr. 3/2010 van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen
Vastgesteld door de Raad op 1 maart 2010
 ( 1 )

17

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


III Voorbereidende handelingen

Raad

4.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 114/1


STANDPUNT (EU) Nr. 2/2010 VAN DE RAAD IN EERSTE LEZING

met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer

Vastgesteld door de Raad op 22 februari 2010

(Voor de EER relevante tekst)

2010/C 114 E/01

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 91,

Gelet op het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het kader van de strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid en de strategie van de Europese Unie voor duurzame ontwikkeling is de totstandbrenging van een interne spoorwegmarkt, met name voor het goederenvervoer, een essentiële stap op weg naar duurzame mobiliteit.

(2)

Richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (4) en Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur (5) waren belangrijke stappen in de verwezenlijking van de interne spoorwegmarkt.

(3)

Om concurrerend te zijn met andere vervoerswijzen, moet het internationaal en binnenlands goederenvervoer per spoor, dat sinds 1 januari 2007 is opengesteld voor concurrentie, kunnen beschikken over een kwalitatief goede spoorweginfrastructuur, die op toereikende wijze wordt gefinancierd, die de mogelijkheid biedt snelle goederenvervoerdiensten met een aantrekkelijke reistijd aan te bieden, en die betrouwbaar is, dat wil zeggen dat de verleende dienst daadwerkelijk voldoet aan de contractuele verbintenissen die zijn aangegaan met de spoorwegondernemingen.

(4)

Dankzij de openstelling van de markt voor goederenvervoer per spoor konden nieuwe ondernemingen toegang krijgen tot het spoorwegnet. Voor een optimale benutting van het net en ter wille van de betrouwbaarheid ervan, is het gewenst te voorzien in aanvullende procedures ter intensivering van de samenwerking tussen infrastructuurbeheerders bij de toewijzing van internationale treinpaden voor goederentreinen.

(5)

De Raad heeft tijdens zijn zitting van 7 en 8 april 2008 geconcludeerd dat een efficiënte benutting van infrastructuur moet worden bevorderd en dat de capaciteit van de spoorweginfrastructuur waar nodig moet worden uitgebreid door maatregelen op Europees en nationaal niveau,en met name via wetsbesluiten.

(6)

In dit verband zou de totstandbrenging van internationale spoorwegcorridors voor een Europees spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer waarop goederentreinen in goede omstandigheden kunnen rijden en vlot van het ene nationale net naar het andere kunnen rijden, de gebruiksvoorwaarden van de infrastructuur kunnen verbeteren.

(7)

Om internationale spoorwegcorridors voor een Europees spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer tot stand te brengen, tonen de reeds genomen initiatieven op het gebied van de spoorweginfrastructuur aan dat de ontwikkeling van internationale corridors die voorzien in de specifieke behoeften in één of meer duidelijk geïdentificeerde segmenten van de markt voor goederenvervoer, de meest geschikte methode is.

(8)

Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de rechten en verplichtingen van infrastructuurbeheerders vermeld in Richtlijn 91/440/EEG en Richtlijn 2001/14/EG, alsmede, waar van toepassing, de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2001/14/EG bedoelde toewijzende instanties. Deze regelgeving blijft van kracht, ook met betrekking tot bepalingen die van toepassing zijn op goederencorridors, en in het bijzonder met betrekking tot het recht van infrastructuurbeheerders om aanvragen voor capaciteit van andere juridische entiteiten dan spoorwegondernemingen te weigeren of te aanvaarden.

(9)

De internationale spoorwegcorridors voor een Europees spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer moeten worden opgezet op een wijze die aansluit bij de corridors van het trans-Europese vervoersnetwerk (TEN-V) en/of het European Rail Traffic Management System (ERTMS). Daartoe is de gecoördineerde ontwikkeling van de netten noodzakelijk, en in het bijzonder met betrekking tot de integratie van de internationale corridors voor het vervoer van goederen per spoor in de bestaande TEN-V- en ERTMS-corridors. Bovendien moeten op het niveau van de Unie harmoniseringsregels worden vastgesteld voor deze goederencorridors. Indien nodig moet de totstandbrenging van die corridors financieel worden gesteund in het kader van de TEN-V-, onderzoeks- en Marco Polo-programma's, alsmede via andere beleidsvormen en fondsen van de Unie, zoals het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling of het Cohesiefonds.

(10)

In het kader van een goederencorridor moet gezorgd worden voor een goede coördinatie tussen de betrokken lidstaten en infrastructuurbeheerders, moet voldoende prioriteit worden gegeven aan het goederenverkeer per spoor, moeten efficiënte en voldoende verbindingen met de andere vervoerswijzen tot stand worden gebracht, en moeten voorwaarden worden geschapen die de ontwikkeling van concurrentie tussen de aanbieders van goederenvervoersdiensten per spoor bevorderen.

(11)

Naast de goederencorridors die overeenkomstig artikel 3 worden opgezet, dient de totstandbrenging van aanvullende goederencorridors op het niveau van de Unie te worden bestudeerd en goedgekeurd volgens duidelijk omschreven en transparante procedures en criteria die de lidstaten en de infrastructuurbeheerders voldoende besluitvormings- en beheersruimte laten om rekening te kunnen houden met bestaande initiatieven voor speciale corridors, zoals ERTMS, Rail Net Europe(RNE) en TEN-V, en om maatregelen te nemen die op hun specifieke behoeften zijn afgestemd.

(12)

Om de coördinatie tussen de lidstaten en de infrastructuurbeheerders te bevorderen, moet voor elke goederencorridor een passende bestuursstructuur worden ingesteld, rekening houdend met de noodzaak doublures met reeds bestaande bestuursstructuren te voorkomen.

(13)

Om aan de behoeften van de markt te voldoen, moeten de methoden voor de totstandbrenging van een goederencorridor worden gepresenteerd in een uitvoeringsplan, met daarin de maatregelen om de prestaties van het goederenvervoer per spoor te verbeteren en het tijdschema voor de uitvoering daarvan. Om te zorgen dat de geplande of uitgevoerde maatregelen voor de totstandbrenging van een goederencorridor voorzien in de behoeften of voldoen aan de verwachtingen van alle gebruikers van de goederencorridor, moeten de aanvragers die waarschijnlijk gebruik zullen maken van de goederencorridor voorts regelmatig worden geraadpleegd volgens door de beheersraad vastgestelde procedures.

(14)

De ontwikkeling van intermodale goederenterminals is eveneens noodzakelijk om de totstandbrenging van corridors voor het goederenvervoer per spoor in de Unie te ondersteunen.

(15)

Om de samenhang en de continuïteit van de infrastructuurcapaciteit die beschikbaar is op de goederencorridor te waarborgen, moeten de investeringen in de goederencorridor worden gecoördineerd tussen de lidstaten en de betrokken infrastructuurbeheerders en worden afgestemd op de behoeften van de goederencorridor. Het programma voor de uitvoering van deze investeringen moet worden gepubliceerd om er voor te zorgen dat de aanvragers die op de corridor kunnen opereren goed zijn geïnformeerd. De investeringen moeten ook betrekking hebben op de ontwikkeling van interoperabele systemen en de capaciteitsverhoging van de treinen.

(16)

Om dezelfde redenen moeten ook alle werkzaamheden aan de infrastructuur en de bijbehorende voorzieningen die een beperking van de beschikbare capaciteit van de goederencorridor met zich zouden brengen, op het niveau van de goederencorridor worden gecoördineerd en de actuele informatie hierover moet regelmatig worden bekendgemaakt.

(17)

Om het aanvragen van infrastructuurcapaciteit voor internationale goederenvervoersdiensten per spoor gemakkelijker te maken, moet voor elke goederencorridor één loket worden aangewezen of ingesteld. Daarbij moet worden uitgegaan van bestaande initiatieven, met name die van RNE, een organisatie die fungeert als coördinatie-instrument van de infrastructuurbeheerders en die bepaalde diensten levert aan de exploitanten van internationaal goederenvervoer.

(18)

Het beheer van goederencorridors moet ook voorzien in procedures voor de toewijzing van infrastructuurcapaciteit voor de internationale goederentreinen die op deze corridors rijden. In deze procedures moet de behoefte aan capaciteit voor andere soorten vervoer erkend worden met inbegrip van het personenvervoer.

(19)

Met het oog op een betere benutting van de spoorweginfrastructuur moet het gebruik van die infrastructuur en van de terminals langs de goederencorridor worden gecoördineerd.

(20)

Naargelang van de situatie in de betrokken lidstaat kunnen de prioriteringsregels ook prioritaire streefdoelen zijn.

(21)

Goederentreinen die gebruik maken van de goederencorridors moeten bij een verstoring in de mate van het mogelijke voldoende punctueel kunnen rijden om rekening te houden met de behoeften van alle vervoerssoorten.

(22)

Ter wille van een objectieve evaluatie van de voordelen van de acties voor de totstandbrenging van de goederencorridor, moet toezicht worden uitgeoefend op de prestaties van de diensten voor goederenvervoer per spoor langs de goederencorridor en moeten op gezette tijden kwaliteitsverslagen worden gepubliceerd. Ook de uitkomsten van onderzoeken naar de tevredenheid van de gebruikers van de goederencorridor moeten in de evaluatie worden betrokken.

(23)

Om niet-discriminatoire toegang tot internationale spoorwegdiensten te waarborgen, moet gezorgd worden voor een efficiënte coördinatie tussen de toezichthoudende instanties op de verschillende netten van de goederencorridor.

(24)

Om de toegang tot de informatie over het gebruik van alle hoofdinfrastructuren van de goederencorridor te vergemakkelijken en een toegang zonder discriminatie tot die corridor te waarborgen, moet de beheersraad een document opstellen dat al deze informatie bevat, en dit regelmatig bijwerken en bekendmaken.

(25)

Aangezien het doel van deze verordening, namelijk het tot stand brengen van een Europees spoorwegnet voor een concurrerend goederenvervoer met een aantal goederencorridors, onvoldoende door de lidstaten alleen kan worden verwezenlijkt en dus, gezien de omvang en effecten ervan, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen in overeenstemming met het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in dat artikel opgenomen evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om dit doel te bereiken.

(26)

Voor de coördinatie van de investeringen en het beheer van de capaciteit en het verkeer moeten billijke regels worden opgesteld die gebaseerd zijn op samenwerking tussen de infrastructuurbeheerders, die in het kader van een internationale spoorwegcorridor een kwalitatief goede dienstverlening moeten bieden aan de exploitanten van goederenvervoer.

(27)

Aangezien internationale treinen gebruik moeten maken van routes die zijn samengesteld uit verschillende corridors zoals omschreven in deze verordening, kunnen de infrastructuurbeheerders van verschillende corridors hun werkzaamheden eveneens coördineren zodat op de betrokken corridors de beschikbaarheid van capaciteit, een vlot verkeer en een samenhangende toepassing van de prioriteringsregels op de verschillende soorten verkeer bij een verstoring, gewaarborgd zijn.

(28)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (6).

(29)

Daarenboven dient de Commissie bevoegd te zijn om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Unie gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanpassing van bijlage II. Het is van bijzonder groot belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden deskundigen raadpleegt overeenkomstig de toezeggingen die zij heeft gedaan in haar Mededeling van 9 december 2009 betreffende de tenuitvoerlegging van artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

1.   In deze verordening worden de regels vastgesteld voor de totstandbrenging en de organisatie van internationale spoorwegcorridors voor een Europees spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer. De verordening bevat regels voor de selectie, de organisatie en het beheer van goederencorridors.

2.   De verordening is van toepassing op het beheer en het gebruik van spoorweginfrastructuur in goederencorridors.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening zijn de definities in artikel 2 van Richtlijn 2001/14/EG van toepassing.

2.   Naast de in lid 1 bedoelde definities zijn de volgende definities van toepassing:

a)   „goederencorridor”: het geheel van aangewezen spoorlijnen in lidstaten en, in voorkomend geval, in Europese derde landen, die terminals langs het hoofdtraject van de goederencorridor verbinden, met inbegrip van de spoorweginfrastructuur en de uitrusting daarvan, de rangeer- en vormingsstations en, in voorkomend geval, alternatieve trajecten;

b)   „uitvoeringsplan”: het document met de middelen en de strategie waarmee de betrokken partijen tijdens een bepaalde periode de activiteiten willen ontwikkelen die noodzakelijk en toereikend zijn om de goederencorridor tot stand te brengen;

c)   terminal: een langs de goederencorridor aangebrachte installatie die speciaal is ingericht om het laden en/of lossen van goederentreinen en de overslag tussen goederenvervoersdiensten per spoor en weg-, zee-, waterweg- en luchtvervoersdiensten mogelijk te maken, of om goederentreinen te kunnen samenstellen of de samenstelling daarvan te kunnen wijzigen, en om in voorkomend geval grensprocedures aan grenzen met Europese derde landen uit te voeren.

HOOFDSTUK II

AANWIJZING EN BESTUUR VAN DE INTERNATIONALE SPOORWEGCORRIDORS VOOR CONCURREREND GOEDERENVERVOER

Artikel 3

Aanwijzing van een eerste reeks goederencorridors

1.   De in bijlage I vermelde lidstaten brengen uiterlijk op … (7) de goederencorridors langs de in bijlage I vermelde hoofdtrajecten tot stand. De betrokken lidstaten stellen de Commissie van de totstandbrenging van de goederencorridors in kennis.

2.   In afwijking van lid 1 worden de goederencorridors langs de in de punten 3, 5 en 8 van bijlage I vermelde hoofdtrajecten uiterlijk op … (8) tot stand gebracht.

Artikel 4

Selectie van verdere goederencorridors

1.   Elke lidstaat die met een andere lidstaat een grensspoorlijn deelt, participeert in de totstandbrenging van ten minste één goederencorridor, tenzij reeds op grond van artikel 3 aan deze verplichting is voldaan.

2.   Onverminderd lid 1 participeren lidstaten op verzoek van een lidstaat in de totstandbrenging van de goederencorridor bedoeld in dat lid of in de verlenging van een bestaande corridor, om een naburige lidstaat in staat te stellen aan zijn verplichting uit hoofde van dat lid te voldoen.

3.   Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van artikel 7 van Richtlijn 91/440/EG is een lidstaat die van oordeel is dat de totstandbrenging van een goederencorridor niet in het belang zou zijn van de aanvragers die waarschijnlijk van de goederencorridor gebruik zullen maken, of geen aanzienlijke sociaaleconomische voordelen zou opleveren of buitensporige lasten zou impliceren, niet verplicht overeenkomstig leden 1 en 2 van dit artikel te participeren, onder voorbehoud van een besluit van de Commissie die handelt overeenkomstig de in artikel 19, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

4.   Een lidstaat is niet verplicht overeenkomstig leden 1 en 2 te participeren indien de spoorbreedte van zijn net verschilt van die van het hoofdspoornet in de Unie.

5.   Om aan hun verplichtingen uit hoofde van leden 1 en 2 te voldoen, doen de betrokken lidstaten, na raadpleging van de betrokken infrastructuurbeheerders en aanvragers, en uiterlijk op … (9), aan de Commissie een gezamenlijk voorstel toekomen betreffende de totstandbrenging van goederencorridors met inachtneming van de criteria van bijlage II.

6.   De Commissie onderzoekt de in lid 5 bedoelde voorstellen betreffende de totstandbrenging van een of meer goederencorridors en besluit, volgens de in artikel 19, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure, uiterlijk negen maanden na de toezending van het voorstel of het in overeenstemming is met het onderhavige artikel.

7.   De betrokken lidstaten brengen de goederencorridor uiterlijk drie jaar na het in lid 6 bedoelde besluit van de Commissie tot stand.

8.   De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen te stellen met betrekking tot aanpassingen van bijlage II. Bij de voorbereiding van de in dit lid bedoelde gedelegeerde handelingen houdt de Commissie de hand aan de bepalingen van de Richtlijnen 2001/14/EG en 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (herschikking) (10) en houdt zij in het bijzonder rekening met de invoeringsplannen van interoperabele systemen, de evolutie van het spoorwegsysteem en de TEN-T, en inzonderheid met de tenuitvoerlegging van de ERTMS, alsook met de ontwikkeling op de markt van het goederenvervoer, met inbegrip van de interactie met andere vervoerswijzen.

Op deze gelegeerde handelingen zijn de artikelen 20 tot en met 22 van toepassing.

Artikel 5

Wijziging van de goederencorridors

1.   De in de artikelen 3 en 4 bedoelde goederencorridors kunnen worden gewijzigd op grond van een gezamenlijk voorstel dat de betrokken lidstaten, na raadpleging van de betrokken infrastructuurbeheerders en aanvragers, aan de Commissie zenden.

2.   De Commissie neemt volgens de in artikel 19, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure een besluit over het voorstel met inachtneming van de criteria van bijlage II.

Artikel 6

Bemiddeling

Wanneer twee of meer van de betrokken lidstaten het niet eens worden over de totstandbrenging of wijziging van een goederencorridor die betrekking heeft op de op hun grondgebied gelegen spoorweginfrastructuur, raadpleegt de Commissie, op verzoek van een van de betrokken lidstaten, het in artikel 19 bedoelde comité over de aangelegenheid. Het advies van de Commissie wordt ter kennis van de betrokken lidstaten gebracht. De betrokken lidstaten nemen dit advies in aanmerking om een oplossing te vinden en nemen in onderlinge overeenstemming een besluit.

Artikel 7

Bestuur van de goederencorridors

1.   Per goederencorridor stellen de betrokken lidstaten een raad van bestuur in die verantwoordelijk is voor het bepalen van de algemene doelstellingen van de goederencorridor, het houden van toezicht en het nemen van de maatregelen waarin uitdrukkelijk wordt voorzien bij de artikelen 8, 10 en 23. De raad van bestuur bestaat uit vertegenwoordigers van de autoriteiten van de betrokken lidstaten.

2.   Per goederencorridor stellen de betrokken infrastructuurbeheerders en, in voorkomend geval, de toewijzende instanties als bedoeld in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2001/14/EG een beheersraad in dat verantwoordelijk is voor het nemen van de maatregelen waarin uitdrukkelijk wordt voorzien bij lid 6 en bij artikel 8, artikel 10, artikel 12, lid 1, artikel 13, leden 2, 5 en 6, artikel 15, lid 1, artikel 16 en artikel 17, leden 2 en 3 van deze verordening. De beheersraad bestaat uit vertegenwoordigers van de infrastructuurbeheerders.

3.   De raad van bestuur neemt zijn besluiten op basis van de onderlinge overeenstemming van de vertegenwoordigers van de autoriteiten van de betrokken lidstaten.

4.   De beheersraad neemt zijn besluiten, waaronder de besluiten betreffende zijn rechtspositie, middelen en personeel, op basis van de onderlinge overeenstemming van de betrokken infrastructuurbeheerders.

5.   De verantwoordelijkheden van de raad van bestuur en de beheersraad gelden onverminderd de onafhankelijkheid van de infrastructuurbeheerders als bepaald in artikel 4, lid 2, van Richtlijn 91/440/EG.

6.   De beheersraad stelt een adviesgroep in die bestaat uit beheerders en eigenaars van de terminals van de goederencorridor. Die adviesgroep kan advies uitbrengen over elk voorstel van de beheersraad dat rechtstreekse gevolgen heeft voor de investeringen in en het beheer van de terminals. Zij kan ook op eigen initiatief adviezen verstrekken. De beheersraad neemt elk advies in aanmerking.

Artikel 8

Maatregelen voor de uitvoering van het plan voor de goederencorridor

1.   De beheersraad stelt een uitvoeringsplan op, dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de raad van bestuur. Dit plan omvat:

a)

een beschrijving van de kenmerken van de goederencorridor, met inbegrip van de knelpunten, alsook het programma van de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de totstandbrenging van de goederencorridor;

b)

de essentiële elementen van de in lid 3 bedoelde vervoers- en verkeersstudie;

c)

de doelstellingen voor de goederencorridors, in het bijzonder wat betreft de prestaties van de goederencorridor uitgedrukt in de kwaliteit van de dienstverlening en de capaciteit van de goederencorridor overeenkomstig de bepalingen van artikel 17;

d)

het in artikel 10 bedoelde investeringsplan;

e)

de maatregelen tot uitvoering van de artikelen 11 tot en met 17.

2.   De beheersraad toetst periodiek het uitvoeringsplan, met inachtneming van de voortgang van de uitvoering van het plan, de markt voor goederenvervoer per spoor op de goederencorridor en de prestaties, gemeten naar de in lid 1, onder c), bedoelde doelstellingen.

3.   De beheersraad verricht periodiek een vervoers- en verkeersstudie betreffende de geconstateerde en verwachte veranderingen in de verschillende soorten verkeer op de goederencorridor, met betrekking tot zowel het goederenvervoer als het personenvervoer.

4.   Het uitvoeringsplan houdt rekening met de ontwikkeling van terminals om te voldoen aan de behoeften van het goederenverkeer per spoor dat op de goederencorridor rijdt.

Artikel 9

Raadpleging van de aanvragers

De beheersraad stelt raadplegingsregelingen in met het oog op een juiste deelname van de aanvragers die waarschijnlijk van de goederencorridor gebruik zullen maken. Het zorgt er in het bijzonder voor dat de aanvragers worden geraadpleegd voordat het in artikel 8 bedoelde uitvoeringsplan aan de raad van bestuur wordt voorgelegd.

HOOFDSTUK III

INVESTERINGEN IN DE GOEDERENCORRIDOR

Artikel 10

Planning van de investeringen

1.   De beheersraad stelt een investeringsplan op, dat periodiek wordt getoetst. Het wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de raad van bestuur. Dit plan omvat:

a)

een lijst van geplande projecten voor de uitbreiding, vernieuwing of herschikking van de spoorweginfrastructuur en de uitrusting daarvan langs de goederencorridor en van de desbetreffende financieringsbehoeften en financieringsbronnen;

b)

een invoeringsplan van interoperabele systemen langs de goederencorridor die voldoen aan de essentiële eisen en technische specificaties voor interoperabiliteit die zoals bepaald in Richtlijn 2008/57/EG van toepassing is op het net. Het invoeringsplan berust op een kosten-batenanalyse van het gebruik van die interoperabele systemen;

c)

een plan voor het capaciteitsbeheer van goederentreinen die op de goederencorridor kunnen rijden. Dit plan kan berusten op een toename van de lengte, het laadprofiel of de asbelasting die zijn toegestaan voor treinen die op de goederencorridor rijden; en

d)

in voorkomend geval vermelding van de geplande bijdrage van de Unie uit hoofde van financieringsprogramma's van de Unie.

2.   De toepassing van dit artikel laat de bevoegdheid van de lidstaten met betrekking tot de planning en financiering van spoorweginfrastructuur onverlet.

Artikel 11

Coördineren van de werkzaamheden

De betrokken infrastructuurbeheerders coördineren en publiceren, op passende wijze en volgens een passend tijdschema, hun programma voor de uitvoering van alle werkzaamheden aan de infrastructuur en de uitrusting ervan die de beschikbare capaciteit van de goederencorridor zouden beperken.

HOOFDSTUK IV

BEHEER VAN DE GOEDERENCORRIDOR

Artikel 12

Enig loket voor het aanvragen van infrastructuurcapaciteit

1.   Door de beheersraad van een goederencorridor wordt een gemeenschappelijke instantie en/of een informatiesysteem via samenwerking tussen infrastructuurbeheerders („enig loket”) aangewezen of ingesteld die/dat aanvragers de mogelijkheid biedt op één enkele plaats en in één enkele handeling infrastructuurcapaciteit aan te vragen voor goederentreinen die ten minste één grens overschrijdt via de goederencorridor.

2.   Het enig loket verstrekt ook de basisinformatie betreffende de toewijzing van infrastructuurcapaciteit, waaronder de in artikel 16 bedoelde informatie.

3.   Het enig loket stuurt iedere aanvraag van infrastructuurcapaciteit onverwijld door naar de bevoegde infrastructuurbeheerders en, in voorkomend geval, de toewijzende instanties als bedoeld in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2001/14/EG, die over de aanvraag besluiten overeenkomstig artikel 13 en hoofdstuk III van die richtlijn.

4.   De activiteiten van het enig loket worden op transparante en niet-discriminerende wijze uitgeoefend. Deze activiteiten staan onder controle van de toezichthoudende instanties overeenkomstig artikel 18.

Artikel 13

Aan goederentreinen toe te wijzen capaciteit

1.   De lidstaten werken onderling samen aan het kader voor de toewijzing van infrastructuurcapaciteit in de goederencorridor overeenkomstig hun in artikel 14, lid 1, van Richtlijn 2001/14/EG vermelde bevoegdheden.

2.   De beheersraad beoordeelt de behoefte aan toe te wijzen capaciteit voor goederentreinen die op de goederencorridor rijden aan de hand van de in artikel 8, lid 3, van deze verordening bedoelde vervoers- en verkeersstudie, de verzoeken om verwerking van aanvragen van infrastructuurcapaciteit in voormalige en vigerende dienstregelingen, en de kaderovereenkomsten.

3.   Uitgaande van de in lid 2 van dit artikel bedoelde beoordeling werken de infrastructuurbeheerders van de goederencorridor volgens de in artikel 15 van Richtlijn 2001/14/EG bedoelde procedures samen bij het bepalen en organiseren van tevoren geregelde internationale treinpaden voor goederentreinen, onder erkenning van de capaciteitsbehoefte van andere soorten vervoer, met inbegrip van personenvervoer. De publicatie van deze tevoren geregelde treinpaden geschiedt uiterlijk drie maanden vóór de uiterste datum voor het indienen van verzoeken om verwerking van capaciteitsaanvragen als bedoeld in bijlage III van Richtlijn 2001/14/EG. De infrastructuurbeheerders van verscheidene goederencorridors kunnen in voorkomend geval van tevoren geregelde internationale treinpaden die capaciteit bieden op de betrokken goederencorridors, coördineren.

4.   De infrastructuurbeheerders van de goederencorridor wijzen de tevoren geregelde treinpaden met voorrang toe aan goederentreinen die ten minste één grens overschrijden.

5.   De infrastructuurbeheerders werken samen bij het bepalen van de reservecapaciteit voor internationale goederentreinen die op de goederencorridor rijden, indien de marktbehoefte en de in lid 2 van dit artikel bedoelde beoordeling dat rechtvaardigen; zij erkennen daarbij de capaciteitsbehoefte van andere soorten vervoer, met inbegrip van het personenvervoer, en houden deze reservecapaciteit binnen hun definitieve dienstregelingen beschikbaar om snel en adequaat te kunnen reageren op de in artikel 23 van Richtlijn 2001/14/EG bedoelde ad-hocaanvragen voor capaciteit. Deze capaciteit wordt in reserve gehouden tot de tijdlimiet vóór de geplande tijd ervan, als besloten door de beheersraad. Deze tijdlimiet mag niet langer zijn dan 90 dagen.

De reservecapaciteit wordt vastgesteld op basis van de in lid 2 bedoelde beoordeling. Deze reservecapaciteit wordt alleen beschikbaar gesteld als er een echte marktbehoefte bestaat.

6.   De beheersraad streeft naar coördinatie van de voorrangsregels met betrekking tot de toewijzing van de capaciteit op de goederencorridor.

7.   Behalve in geval van overmacht kan een krachtens dit artikel aan een goederenvervoersactiviteit toegewezen treinpad niet minder dan één maand voor de geplande tijd in de dienstregeling worden ingetrokken zonder instemming van de betrokken aanvrager. In een dergelijk geval tracht de betrokken infrastructuurbeheerder de aanvrager een treinpad van vergelijkbare kwaliteit en betrouwbaarheid aan te bieden, dat de aanvrager kan aanvaarden of weigeren. Deze bepaling doet geen afbreuk aan enig recht van de aanvrager uit hoofde van een overeenkomst als bedoeld in artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2001/14/EG.

8.   De infrastructuurbeheerders van de goederencorridor en de in artikel 7, lid 6, bedoelde adviesgroep voeren procedures in om de toewijzing van capaciteit met betrekking tot zowel de in artikel 12, lid 1, bedoelde aanvragen als de door de betrokken infrastructuurbeheerders ontvangen aanvragen zo goed mogelijk tussen de infrastructuurbeheerders te coördineren. Hierbij wordt ook de toegang tot terminals in aanmerking genomen.

9.   De verwijzingen in de leden 4 en 8 van dit artikel naar infrastructuurbeheerders slaan in voorkomend geval ook op de toewijzende instanties als bedoeld in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2001/14/EG.

Artikel 14

Beheer van het verkeer

1.   De infrastructuurbeheerders van de goederencorridor voeren coördinatieprocedures in voor het beheer van het verkeer langs de goederencorridor en kunnen coördinatieprocedures invoeren voor het beheer van het verkeer langs verscheidene goederencorridors.

2.   De infrastructuurbeheerders van de goederencorridor en de in artikel 7, lid 6, bedoelde adviesgroep voeren procedures in om de exploitatie van de spoorweginfrastructuur en de terminals zo goed mogelijk te coördineren.

Artikel 15

Beheer van het verkeer bij verstoring

1.   De beheersraad stelt gemeenschappelijke streefdoelen vast voor stiptheid en/of gemeenschappelijke richtsnoeren voor het beheer van het verkeer bij verstoring van het treinverkeer op de goederencorridor.

2.   Iedere betrokken infrastructuurbeheerder stelt, conform de in lid 1 van dit artikel bedoelde gemeenschappelijke streefdoelen en/of richtsnoeren, voorrangsregels op voor het beheer van de verschillende soorten verkeer op de gedeelten van de goederencorridor die onder zijn bevoegdheid vallen. De voorrangsregels worden gepubliceerd in de in artikel 3 van Richtlijn 2001/14/EG bedoelde netverklaring.

3.   In de beginselen voor de vaststelling van de voorrangsregels wordt ten minste bepaald dat het in artikel 13, leden 3 en 5, bedoelde treinpad dat is toegewezen aan een goederentrein die de geplande tijd in de dienstregeling aanhoudt, zo veel als mogelijk is, ongewijzigd blijft. De beginselen voor de vaststelling van de voorrangsregels beogen de tijd die nodig is om de normale toestand op het gehele net te herstellen, rekening houdend met de behoeften van alle soorten vervoer, tot een minimum te beperken. Daartoe kunnen de infrastructuurbeheerders het beheer tussen de verschillende soorten vervoer langs verscheidene goederencorridors coördineren.

Artikel 16

Informatie over de voorwaarden voor het gebruik van de goederencorridor

De beheersraad stelt een document op dat hij regelmatig publiceert en actualiseert, en dat de volgende informatie bevat:

a)

alle informatie in de overeenkomstig de procedure van artikel 3 van Richtlijn 2001/14/EG voor de nationale netten opgestelde netverklaring met betrekking tot de goederencorridor;

b)

de lijst en de kenmerken van de terminals, in het bijzonder de informatie betreffende de voorwaarden en methoden voor de toegang tot de terminals;

c)

de informatie betreffende de in artikel 13, lid 8, en artikel 14, lid 2, bedoelde procedures;

d)

het uitvoeringsplan.

Artikel 17

Kwaliteit van de dienstverlening op de goederencorridor

1.   De infrastructuurbeheerders van de goederencorridor bevorderen de verenigbaarheid van de in artikel 11 van Richtlijn 2001/14/EG bedoelde prestatieregelingen.

2.   De beheersraad bewaakt de kwaliteit van de goederenvervoerdiensten op de goederencorridor en publiceert de resultaten jaarlijks.

3.   De beheersraad organiseert een onderzoek naar de tevredenheid van de gebruikers van de goederencorridor en publiceert het resultaat daarvan jaarlijks.

Artikel 18

Toezichthoudende instanties

1.   De in artikel 30 van Richtlijn 2001/14/EG bedoelde toezichthoudende instanties werken samen bij de bewaking van de mededinging op de corridor voor het goederenvervoer per spoor. Zij waarborgen in het bijzonder een niet-discriminerende toegang tot de corridor en fungeren als de in artikel 30, lid 2, van die richtlijn bepaalde beroepsinstantie. Zij wisselen noodzakelijke informatie uit die is verkregen van infrastructuurbeheerders en andere betrokken partijen.

2.   Bij een aan de toezichthoudende instantie gerichte klacht van een aanvrager betreffende internationale goederenvervoersdiensten per spoor of in het kader van een door een toezichthoudende instantie op eigen initiatief ingesteld onderzoek raadpleegt deze toezichthoudende instantie de toezichthoudende instanties van alle andere lidstaten op het grondgebied waarvan het betreffende internationale treinpad voor het goederenvervoer per spoor loopt en vraagt zij deze om alle noodzakelijke informatie alvorens een beslissing te nemen.

3.   De krachtens lid 2 geraadpleegde toezichthoudende instanties verstrekken alle informatie die zij zelf krachtens hun nationale wetgeving mogen vragen aan de verzoekende toezichthoudende instantie. Deze informatie mag alleen worden gebruikt voor de behandeling van de klacht of het onderzoek als bedoeld in lid 2.

4.   De toezichthoudende instantie waarbij de klacht is ingediend of die het op eigen initiatief ingestelde onderzoek heeft geïnitieerd, zendt de relevante informatie aan de bevoegde toezichthoudende instantie, opdat deze kan optreden tegen de betrokken partijen.

5.   Eventuele betrokken vertegenwoordigers van infrastructuurbeheerders als bedoeld in artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2001/14/EG zorgen ervoor dat alle voor de in lid 2 van dit artikel bedoelde behandeling van de klacht of het onderzoek noodzakelijke informatie waarom wordt verzocht door de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de betrokken vertegenwoordiger gevestigd is, onverwijld wordt verstrekt. Laatstgenoemde toezichthoudende instantie heeft het recht dergelijke informatie met betrekking tot het betrokken internationale treinpad aan de in lid 2 van dit artikel bedoelde toezichthoudende instanties door te geven.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 11 bis van Richtlijn 91/440/EEG bedoelde comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 ervan.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 ervan.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 20

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om de in artikel 4, lid 8, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend vooreen periode van vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk zes maanden voor het einde van de periode van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt automatisch verlengd met dezelfde periode, tenzij het Europees Parlement of de Raad de bevoegdheid intrekt overeenkomstig artikel 21.

2.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft gesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

3.   De aan de Commissie toegekende bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, is onderworpen aan de voorwaarden die worden gesteld in de artikelen 21 en 22.

Artikel 21

Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De in artikel 20 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

2.   De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, streeft na de andere instelling en de Commissie hiervan uiterlijk een maand voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte te stellen en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden mogelijk worden ingetrokken en waarom.

3.   Het besluit tot intrekking doet opgave van de redenen voor de intrekking en maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het besluit treedt onmiddellijk in werking of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 22

Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen

1.   Het Europees Parlement of de Raad kunnen bezwaar aantekenen tegen een gedelegeerde handeling binnen drie maanden na de datum van kennisgeving.

2.   Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van deze termijn bezwaar hebben aangetekend tegen de gedelegeerde handeling, of indien het Europees Parlement en de Raad beide voor die datum aan de Commissie hebben laten weten dat zij geen bezwaar zullen aantekenen, treedt de gedelegeerde handeling in werking op de daarin bepaalde datum.

3.   Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar aantekent tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar aantekent tegen de gedelegeerde handeling, geeft aan om welke redenen zij dit doet.

Artikel 23

Bewaking van de uitvoering

De in artikel 7, lid 7, bedoelde raad van bestuur dient om de twee jaar vanaf het tijdstip van de totstandbrenging van een goederencorridor de resultaten van het uitvoeringsplan voor die corridor bij de Commissie in. De Commissie analyseert deze resultaten en stelt het in artikel 19 bedoelde comité de uitkomst daarvan in kennis.

Artikel 24

Verslag

De Commissie evalueert geregeld de toepassing van deze verordening. Zij brengt verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad, de eerste keer uiterlijk op … (11) en vervolgens om de drie jaar.

Artikel 25

Overgangsmaatregelen

Deze verordening is niet van toepassing op de Republiek Cyprus en Malta zolang deze landen niet beschikken over een spoorwegsysteem op hun grondgebied.

Artikel 26

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na de datum van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 27

Bekendmaking

Deze verordening wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 317 van 23.12.2009, blz. 94.

(2)  PB C 79 van 27.3.2010, blz. 45.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 23 april 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), standpunt van de Raad van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  PB L 237 van 24.8.1991, blz. 25.

(5)  PB L 75 van 15.3.2001, blz. 29.

(6)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(7)  Drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.

(8)  Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.

(9)  Twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.

(10)  PB L 191 van 18.7.2008, blz. 1.

(11)  Binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.


BIJLAGE I

Lijst van hoofdtrajecten van de goederencorridors

 

Lidstaten

Hoofdtrajecten (1)

1.

BE, NL, DE, IT

Zeebrugge-Antwerpen/Rotterdam-Duisburg-[Bazel]-Milaan-Genua

2.

NL, BE, LU, FR

Rotterdam-Antwerpen-Luxemburg-Metz-Dijon-Lyon/[Bazel]

3.

SE, DK, DE, AT, IT

Stockholm-Malmö-Kopenhagen-Hamburg-Innsbruck-Verona-Palermo

4.

PT, ES, FR

Sines-Lissabon/Leixões

Sines-Elvas/Algeciras

-Madrid-San Sebastian-Bordeaux-Parijs-Metz

5.

PL, CZ, SK, AT, IT, SI

Gdynia-Katowice-Ostrava/Zilina-Wenen-Triëst/Koper

6.

ES, FR, IT, SI, HU

Almería-Valencia/Madrid-Zaragoza/Barcelona-Marseille-Lyon-Turijn-Udine-Triëst/Koper-Ljubljana-Boedapest-Zahony (Hongaars-Oekraïense grens)

7.

CZ, AT, SK, HU, RO, BG, EL

Praag-Wenen/Bratislava-Boedapest

-Boekarest-Constanta

-Vidin-Sofia-Thessaloniki-Athene

8.

DE, NL, BE, PL, LT

Bremerhaven/Rotterdam/Antwerpen-Aken/Berlijn-Warschau-Terespol (Pools-Witrussische grens)/Kaunas

9.

CZ, SK

Praag-Horni Lideč-Žilina-Košice-Čierna nad Tisou- (Slowaaks-Oekraïense grens)


(1)  „/” betekent alternatieve routes.


BIJLAGE II

Uit hoofde van de artikelen 4 en 5 in aanmerking te nemen criteria

a)

de samenhang van de goederencorridor met de TEN-V-, de ERTMS-corridors en/of de corridors die zijn vastgesteld door RNE;

b)

de integratie van de prioritaire TEN-V-projecten (1) in de goederencorridor;

c)

de goederencorridor doorkruist tenminste drie lidstaten, of twee lidstaten indien de afstand tussen de spoorwegterminals die aan de goederencorridor liggen meer dan 500 kilometer bedraagt;

d)

het belang van de aanvragers bij de goederencorridor;

e)

de afweging van de sociaaleconomische kosten en baten van de totstandbrenging van de goederencorridor;

f)

de samenhang tussen alle door de lidstaten voorgestelde goederencorridors om tot een Europees spoorwegnet voor een concurrerend goederenvervoer te komen;

g)

het bestaan van een goede interconnectie met andere vervoersmodi, met name dankzij een adequaat net van terminals, onder meer bij zeehavens en binnenhavens;

h)

in voorkomend geval, betere interconnecties tussen lidstaten en naburige derde landen.


(1)  Zie bijlage III van Beschikking 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een transeuropees vervoersnet (PB L 228 van 9.9.1996, blz. 1).


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

De Commissie heeft op 15 december 2008 haar voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europese spoorwegnet voor een concurrerend goederenvervoer ingediend.

Het Europees Parlement heeft op 23 april 2009 advies in eerste lezing uitgebracht.

Op 11 juni 2009 heeft de Raad een politiek akkoord bereikt over het verordeningsvoorstel.

Op 22 februari 2010 heeft de Raad zijn standpunt in eerste lezing aangenomen overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure in artikel 294 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

De Raad heeft bij zijn werkzaamheden rekening gehouden met de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1) en het Comité van de Regio' s (2).

II.   ANALYSE VAN HET STANDPUNT VAN DE RAAD IN EERSTE LEZING

1.   Algemeen

De Commissie heeft op 15 december 2008 haar voorstel voor een verordening inzake het Europese spoorwegnet voor een concurrerend goederenvervoer ingediend. Doel van het verordeningsvoorstel is het tot stand brengen van een Europees spoorwegnet voor een concurrerend goederenvervoer dat bestaat uit internationale corridors, zodat de exploitanten beschikken over een efficiënte, hoogwaardige infrastructuur voor goederenvervoer. Als gevolg daarvan zouden de spoorwegexploitanten een efficiënte, hoogwaardige dienst moeten kunnen bieden en concurrerender moeten worden op de markt voor goederenvervoer. Daartoe voorziet het voorstel in regels voor de totstandbrenging en wijziging van goederencorridors en voor de organisatie en het beheer ervan, alsook in maatregelen voor de invoering van goederencorridors, de planning van de investeringen en het beheer van de capaciteit en het verkeer.

Het standpunt van de Raad in eerste lezing stelt een coherent kader vast voor het tot stand brengen van een Europees spoorwegnet voor een concurrerend goederenvervoer. Het voorziet in een eenvoudiger procedure, op grond van een lijst van de hoofdtrajecten van de corridors, voor de totstandbrenging van een eerste reeks goederencorridors. Die eerste lijst moet worden aangevuld door de niet in bijlage I van de verordening vermelde lidstaten, die later goederencorridors tot stand zullen brengen. In de aanpak van de Raad is een regeling getroffen voor afwijkingen. Ook is voorzien in een beter gestructureerd systeem voor het beleid inzake goederencorridors. De Raad is ook overeengekomen een flexibeler systeem inzake aanvragen voor treinpaden in te voeren dat gebaseerd is op meer samenwerking tussen de infrastructuurbeheerders.

2.   Kernpunten

i)   Selectie van de goederencorridors

De Commissie had een procedure voorgesteld op grond waarvan elke lidstaat ten minste één corridor met een of meer andere betrokken lidstaten tot stand zou moeten brengen. Voorts zouden sommige lidstaten, afhankelijk van de jaarlijkse, in tonkilometer uitgedrukte prestaties van het goederenvervoer per spoor in die lidstaten, verplicht worden ten minste twee of drie corridors tot stand te brengen.

De Raad heeft een andere oplossing gekozen, die bestaat in de totstandbrenging, binnen een genoemde termijn, van eerste goederencorridors volgens de lijst van hoofdtrajecten van deze corridors in bijlage I bij de verordening, en in de verplichting voor niet in deze lijst vermelde lidstaten te participeren in de totstandbrenging van ten minste één goederencorridor. De lidstaten zullen ook participeren in de totstandbrenging van een corridor of in de verlenging van een bestaande corridor, teneinde te waarborgen dat een naburige lidstaat kan voldoen aan de verplichting ten minste één goederencorridor tot stand te brengen.

De bovenbedoelde oplossing omvat twee mogelijke afwijkingen van de verplichting te participeren in de totstandbrenging van een goederencorridor. Een eerste afwijking is te rechtvaardigen onder bepaalde voorwaarden, zoals het gebrek aan belangstelling van aanvragers die de corridor waarschijnlijk zullen gebruiken, het feit dat er geen sociaaleconomische voordelen zijn of dat de totstandbrenging van de corridor een buitensporige last betekent. Voor deze afwijking is een besluit van de Commissie overeenkomstig de comitologieprocedure nodig. De tweede afwijking kan gelden voor een lidstaat met een net waarvan de spoorbreedte verschillend is van die van het hoofdspoornet in de Unie.

Het Europees Parlement heeft de volgende amendementen op het Commissievoorstel ingediend.

de goederencorridor moet een verbinding tussen ten minste twee lidstaten tot stand brengen en compatibel zijn met de TEN-V- en ERTMS-corridors. Zo nodig kunnen sommige niet in TEN-V opgenomen segmenten met veel of potentieel veel goederenverkeer deel uitmaken van de goederencorridor;

tot de totstandbrenging of wijziging van een goederencorridor wordt besloten door de betrokken lidstaten. Zij delen van tevoren hun voornemens aan de Commissie mee en voegen een voorstel bij dat samen met de betrokken infrastructuurbeheerders is opgesteld, rekening houdend met de initiatieven en standpunten van de spoorwegondernemingen die de corridor gebruiken of daarvoor belangstelling hebben. Belanghebbende spoorwegondernemingen kunnen aan het proces deelnemen, als er voor hen aanzienlijke investeringen aan verbonden zijn;

de criteria voor de totstandbrenging van de goederencorridors moeten zodanig worden vastgesteld dat ze aangepast zijn aan de specifieke behoeften van de lidstaten en de infrastructuurbeheerders en hen voldoende besluitvormings- en beheersruimte laten;

uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening moet het grondgebied van elke lidstaat beschikken over ten minste één goederencorridor;

de Commissie neemt kennis van de voorstellen voor de totstandbrenging van de goederencorridor en onderzoekt de samenhang ervan met de in de bijlage bij de verordening opgenomen beoordelingscriteria.

ii)   Beleid inzake de goederencorridors

De Commissie stelde voor dat de betrokken infrastructuurbeheerders voor elke goederencorridor een bestuursorgaan oprichten dat belast is met de vaststelling en de aansturing van de verwezenlijking en de actualisering van het uitvoeringsplan voor de goederencorridor. Voorts zou een werkgroep moeten worden ingesteld, bestaande uit beheerders en eigenaars van de strategische terminals van de goederencorridor. Die werkgroep zou advies kunnen uitbrengen over elk voorstel van het bestuursorgaan dat rechtstreekse gevolgen heeft voor de investeringen in en het beheer van de strategische terminals. Het bestuursorgaan zou geen besluiten mogen nemen die in strijd zijn met dat advies.

De Raad heeft het Commissievoorstel gewijzigd en besloten dat de betrokken lidstaten per goederencorridor een raad van bestuur instellen die verantwoordelijk is voor het bepalen van de algemene doelstellingen van de goederencorridor, het houden van toezicht en het nemen van welbepaalde maatregelen met betrekking tot uitvoering en investeringsplanning. De raad van bestuur bestaat uit vertegenwoordigers van de autoriteiten van de betrokken lidstaten.

Voorts zullen de betrokken infrastructuurbeheerders per goederencorridor een beheersraad instellen die belast is met het nemen van welbepaalde maatregelen met betrekking tot uitvoering, investeringsplanning, infrastructuurcapaciteit en kwaliteit van dienstverlening. De beheersraad bestaat uit vertegenwoordigers van de infrastructuurbeheerders.

De beheersraad stelt een adviesgroep in die bestaat uit beheerders en eigenaars van de terminals van de goederencorridor. Die adviesgroep kan advies uitbrengen over elk voorstel van de beheersraad dat rechtstreekse gevolgen heeft voor de investeringen in en het beheer van de terminals. Zij kan ook op eigen initiatief adviezen verstrekken. De beheersraad neemt elk advies in aanmerking.

Het Europees Parlement heeft de Commissie grotendeels gevolgd. Wat de bepaling over de instelling van een bestuursorgaan voor elke goederencorridor aangaat, stelt het echter voor dat de belanghebbende spoorwegondernemingen of samenwerkingsverbanden van spoorwegondernemingen die van de goederencorridor gebruik maken, regelmatig in een adviserende hoedanigheid in dit orgaan deelnemen.

Het Europees Parlement heeft ook voorgesteld dat de betrokken lidstaten een raad van bestuur kunnen instellen die bevoegd is om toestemming te verlenen voor het door het bestuursorgaan opgestelde uitvoeringsplan voor de corridor en op de uitvoering hiervan toe te zien.

Ten slotte zouden, als de werkgroep bestaande uit beheerders en eigenaars van de strategische terminals van de goederencorridor wordt ingesteld, zoals voorgesteld door de Commissie, daarin ook vertegenwoordigers van zee- en binnenhavens moeten worden opgenomen.

iii)   Strategische terminals en prioritair goederenvervoer

De Commissie stelde voor dat het bestuursorgaan een strategie zou vaststellen voor de ontwikkeling van strategische terminals om te zorgen dat deze voldoen aan de behoeften van het goederenverkeer per spoor dat op de goederencorridor rijdt.

Voorts stelde de Commissie voor dat het bestuursorgaan categorieën goederenverkeer zou vaststellen, die voor de hele goederencorridor gelden. Ten minste één van deze categorieën, „prioritair goederenvervoer” genoemd, moet goederen omvatten waarvan het vervoer zeer tijdgevoelig is waarvoor dus een efficiënte vervoerstijd en stiptheidsgarantie nodig zijn.

De Raad heeft in zijn standpunt in eerste lezing de artikelen die de Commissie over bovenbedoelde kwesties heeft voorgesteld, geschrapt. Wat strategische terminals betreft, was de mening dat deze kwestie aan de markt moet worden overgelaten. Wat prioritair goederenvervoer betreft, was men het erover eens dat dit discriminerend zou zijn ten aanzien van met name passagierstreinen.

Het Europees Parlement heeft de Commissie grotendeels gevolgd. Wat strategische terminals betreft stelt het Parlement echter voor om een verwijzing toe te voegen naar een geïntegreerde strategie met intermodale knooppunten langs de goederencorridors. Die strategie moet behelzen samenwerking met de regionale, lokale en nationale autoriteiten, het aanwijzen van grond om terminals voor goederenvervoer per spoor te ontwikkelen en de beschikbaarstelling van middelen om deze ontwikkeling te bevorderen. Het bestuursorgaan zorgt er verder voor dat voldoende terminals op strategische locaties worden gecreëerd, op basis van het verwachte verkeersvolume.

Wat het artikel over „prioritair goederenvervoer” betreft, besloot het Europees Parlement de titel daarvan te veranderen in „Categorieën van treinpaden in de goederencorridors”, en moet de tekst dienovereenkomstig worden aangepast en verwijzen naar regelmatige actualiseringen van categorieën van treinpaden, die in de gehele goederencorridor geldig moeten zijn. Ten minste één van die categorieën („gefaciliteerd goederenvervoer” genoemd) moet een treinpad met een efficiënte vervoerstijd en stiptheidsgarantie omvatten. Voorts moeten de criteria voor de vaststelling van de categorieën goederenvervoer door het bestuursorgaan worden vastgesteld na raadpleging van de aanvragers die waarschijnlijk van de goederencorridor gebruik zullen maken.

iv)   Eén loket voor aanvragen van internationale treinpaden

De Commissie stelde voor dat het bestuursorgaan één loket zou invoeren voor aanvragen inzake treinpaden voor een goederentrein die ten minste één grens overschrijdt via de goederencorridor en dat alle aanvragen voor die treinpaden aan dat loket zouden worden gericht.

De Raad was het niet eens met de verplichte procedure die de Commissie voorstelt en besloot in plaats daarvan dat de beheersraad van een goederencorridor een gemeenschappelijke instantie en/of een informatiesysteem via samenwerking tussen infrastructuurbeheerders zal aanwijzen of instellen die/dat aanvragers de mogelijkheid biedt op één enkele plaats en in één enkele handeling infrastructuurcapaciteit aan te vragen voor goederentreinen die ten minste één grens overschrijden via de goederencorridor.

Het Europees Parlement heeft de Commissie grotendeels gevolgd. Het Parlement stelde echter voor dat afzonderlijke infrastructuurbeheerders van een goederencorridor kunnen worden aangesteld om te fungeren als front office van het ene loket voor de gegadigden die treinpaden aanvragen.

v)   Gemachtigde aanvragers

In het Commissievoorstel kregen andere aanvragers dan spoorwegondernemingen en hun internationale samenwerkingsverbanden het recht treinpaden aan te vragen voor het vervoer van goederen wanneer die betrekking hebben op een of meer segmenten van de goederencorridor.

De Raad heeft het artikel over gemachtigde aanvragers, zoals voorgesteld door de Commissie, geschrapt. In de plaats daarvan accepteert de Raad dat andere aanvragers dan spoorwegondernemingen en hun internationale samenwerkingsverbanden infrastructuur voor bepaalde segmenten van treinpaden kunnen aanvragen, indien deze treinpaden zich bevinden in lidstaten die dergelijke aanvragen op grond van hun nationaal recht aanvaarden.

Het Europees Parlement heeft het voorstel van de Commissie gevolgd, zij het met een licht gewijzigde tekst.

vi)   Beheer van het verkeer bij verstoring

De Commissie stelde voor dat de infrastructuurbeheerders van de goederencorridor voor de verschillende soorten verkeer op de goederencorridor de voorrangsregels bij stremming van het verkeer zouden vaststellen en bekendmaken. Deze voorrangsregels moeten ten minste bepalen dat het treinpad dat is toegewezen aan een prioritaire goederentrein die de oorspronkelijke bepalingen voor zijn treinpad in acht neemt, noch opnieuw kan worden toegewezen aan een andere trein, noch kan worden gewijzigd, tenzij de eerste houder van het treinpad instemde met de nieuwe toewijzing ervan aan een andere trein of met de wijziging.

De Raad heeft het Commissievoorstel herzien en besloten dat de beheersraad gemeenschappelijke streefdoelen vaststelt voor stiptheid en/of gemeenschappelijke richtsnoeren voor het beheer van het verkeer bij verstoring van het treinverkeer op de goederencorridor. Op basis van die streefdoelen en/of richtsnoeren, stelt iedere betrokken infrastructuurbeheerder vervolgens voorrangsregels op voor het beheer van de verschillende soorten verkeer op de goederencorridor. De beginselen voor de vaststelling van de voorrangsregels beogen de tijd die nodig is om de normale toestand op het gehele net te herstellen, rekening houdend met de behoeften van alle soorten vervoer, tot een minimum te beperken.

Het Europees Parlement heeft in grote lijnen het Commissievoorstel gevolgd, maar accepteerde dat de infrastructuurbeheerders van de goederencorridor voor de verschillende soorten treinpaden, met name voor de voor vertraagde treinen toegewezen treinpaden, op elk deel van de goederencorridor de voorrangsregels vaststellen bij stremming van het verkeer. Hierbij wordt een voorstel van het bestuursorgaan van de goederencorridor gevolgd en worden van de in het artikel genoemde beginselen en plannen in acht genomen.

vii)   Afwijking

De Commissie stelde voor dat een lidstaat in voorkomend geval kan afwijken van het bepaalde in de verordening door een gemotiveerd verzoek om afwijking bij de Commissie in te dienen. De Commissie dient een beslissing op dit verzoek te nemen, in overeenstemming met een omschreven raadplegingsprocedure, met inachtneming van de geografische situatie en de ontwikkeling van de goederenvervoersdiensten per spoor in de lidstaat die het verzoek om afwijking heeft ingediend.

De Raad heeft bovengenoemde door de Commissie voorgestelde bepaling geschrapt. In de plaats daarvan heeft hij ingestemd met het artikel over „overgangsmaatregelen” waarin bepaald wordt dat de verplichting tot uitvoering van deze verordening niet van toepassing is op Cyprus en Malta zolang deze landen niet beschikken over een spoorwegsysteem op hun grondgebied.

Het Europees Parlement heeft het voorstel van de Commissie gevolgd.

3.   Andere door het Europees Parlement voorgestelde amendementen

Andere amendementen die in het standpunt van de Raad in eerste lezing niet zijn overgenomen betreffen met name:

een verwijzing naar de optimalisering en de betrouwbaarheid van het goederenvervoer per spoor;

onderzoeks- en Marco Polo-programma's, alsmede andere beleidsvormen en fondsen van de Unie, zoals het Cohesiefonds;

het tot stand brengen van efficiënte en voldoende verbindingen met andere vervoersmodaliteiten om een efficiënt en geïntegreerd netwerk voor het goederenvervoer te ontwikkelen;

de procedure voor het vaststellen van prestatie-indicatoren;

wijzigingen in de definities van artikel 2;

de aanpassing van het uitvoeringsplan;

de opname van een verwijzing naar mogelijke knelpunten;

een programma voor de verbetering van de goederencorridor;

een regelmatig te actualiseren marktstudie;

programma's voor de verwezenlijking en verbetering van de prestaties van de goederencorridor;

de aanvragers die voornemens zijn van de goederencorridor gebruik te maken,

de strategie voor investeringsplannen;

investeringsplannen;

reservecapaciteit;

een vergoeding voor toegewezen maar niet gebruikte treinpaden;

de voorrangsregels;

de samenhang tussen de verschillende prestatieregelingen;

de informatie die infrastructuurbeheerders en andere derden die bij de internationale capaciteitstoewijzing zijn betrokken, aan de toezichthoudende instanties verstrekken.

III.   CONCLUSIE

Bij het vaststellen van zijn standpunt in eerste lezing heeft de Raad het Commissievoorstel en het advies in eerste lezing van het Europees Parlement volledig in acht genomen. Wat de amendementen van het Europees Parlement betreft, wijst de Raad erop dat een aantal daarvan naar de geest, gedeeltelijk of volledig in zijn standpunt in eerste lezing is overgenomen.


(1)  Advies van 15 juli 2009 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(2)  (Nog niet verschenen in het Publicatieblad).


4.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 114/17


STANDPUNT (EU) Nr. 3/2010 VAN DE RAAD IN EERSTE LEZING

met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen

Vastgesteld door de Raad op 1 maart 2010

(Voor de EER relevante tekst)

2010/C 114 E/02

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bossen bieden een grote variëteit aan ecologische, economische en sociale voordelen, waaronder hout, andere bosproducten en milieudiensten.

(2)

Als gevolg van de wereldwijde, groeiende vraag naar hout en houtproducten en de institutionele en bestuurlijke tekortkomingen die kenmerkend zijn voor de bosbouwsector in een aantal houtproducerende landen, krijgen de illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel een steeds verontrustender karakter.

(3)

Illegale houtkap is een zeer ernstig probleem van groot internationaal belang. Hij vormt een belangrijke bedreiging voor de bossen, want hij draagt bij tot de ontbossing, die verantwoordelijk is voor 20% van de CO2-emissies. Illegale houtkap bedreigt de biodiversiteit en ondermijnt duurzaam bosbeheer en duurzame bosontwikkeling, met inbegrip van de commerciële levensvatbaarheid van marktdeelnemers die volgens de geldende wetgeving opereren. Bovendien heeft illegale houtkap ook sociale, politieke en economische implicaties.

(4)

In de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en aan de Raad van 21 mei 2003 genaamd „Wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT): Voorstel voor een EU-actieplan” is een pakket maatregelen voorgesteld ter ondersteuning van de internationale inspanningen om het probleem van de illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel uit de wereld te helpen.

(5)

Het Europees Parlement en de Raad hebben onderkend dat de Unie moet bijdragen tot de wereldwijde inspanningen om het probleem van de illegale houtkap aan te pakken, en zij hebben die mededeling derhalve verwelkomd.

(6)

In overeenstemming met het doel van die mededeling, namelijk ervoor zorgen dat alleen houtproducten die overeenkomstig de nationale wetgeving van het producerende land zijn geproduceerd, de Unie binnen kunnen komen, voert de Unie met houtproducerende landen (partnerlanden) onderhandelingen over vrijwillige partnerschapsovereenkomsten (Voluntary Partnership Agreements - VPA's) die de partijen juridisch verplichten een vergunningenstelsel in te voeren en de handel in hout en houtproducten waarop die VPA's betrekking hebben, te reguleren.

(7)

Gezien de schaal en de urgentie van het probleem, moet de bestrijding van de illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel actief worden gesteund, moet het VPA-initiatief worden aangevuld en versterkt, en moet een grotere synergie tot stand worden gebracht tussen beleid dat erop gericht is de bossen in stand te houden en beleid dat streeft naar een hoog niveau van milieubescherming, onder meer door de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit te bestrijden.

(8)

De inspanningen van de landen die met de Unie in het kader van FLEGT een VPA hebben gesloten, en de in de VPA's vervatte beginselen, met name ten aanzien van de definitie van het begrip legaal geproduceerd hout, moeten worden erkend. Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat in het kader van het FLEGT-vergunningenstelsel alleen overeenkomstig de betrokken nationale wetgeving gekapt hout en houtproducten afkomstig van dit hout naar de Unie worden uitgevoerd. Daartoe moet hout, verwerkt in houtproducten, vermeld in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad van 20 december 2005 inzake de opzet van een FLEGT-vergunningensysteem voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap (4) en van oorsprong uit de in bijlage I bij die verordening genoemde partnerlanden, als legaal gekapt worden beschouwd, op voorwaarde dat deze houtproducten aan die verordening en de bepalingen ter uitvoering daarvan voldoen.

(9)

Er moet rekening worden gehouden met het feit dat de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde dier- en plantensoorten (CITES) van de bij die overeenkomst aangesloten partijen eist dat zij alleen een CITES-uitvoervergunning afgeven wanneer een soort die in de CITES-lijst is opgenomen, met name overeenkomstig de wetgeving van het uitvoerende land is verzameld. Daartoe moet hout, opgenomen in de lijsten in de bijlagen A, B of C bij Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (5) als legaal gekapt worden beschouwd, op voorwaarde dat het aan die verordening en de bepalingen ter uitvoering daarvan voldoet.

(10)

Rekening houdend met de complexiteit van de onderliggende factoren en de effecten van illegale houtkap, moeten de prikkels die tot illegaal gedrag aanzetten, worden verminderd door het gedrag van de marktdeelnemers te beïnvloeden.

(11)

Bij gebreke van een internationaal overeengekomen definitie van illegale houtkap moet op grond van de wetgeving van het land waar het hout is gekapt, worden bepaald wat onder illegale houtkap wordt verstaan.

(12)

Veel houtproducten ondergaan talrijke processen voordat en nadat zij voor de eerste maal op de markt zijn gebracht. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen, hoeven alleen de marktdeelnemers die hout en houtproducten voor de eerste maal op de interne markt brengen, en niet de hele distributieketen, aan de in deze verordening vastgestelde eisen te voldoen.

(13)

Indachtig het feit dat het voor de marktdeelnemers een onevenredige last zou betekenen indien zij verplicht zouden zijn informatie te verstrekken over de oorsprong van het hout in producten die van gerecycleerd hout zijn gemaakt, moeten deze producten van de werkingssfeer van deze verordening worden uitgesloten.

(14)

Marktdeelnemers die hout en houtproducten voor de eerste maal op de interne markt brengen, moeten de nodige zorgvuldigheid betrachten om door middel van een stelsel van maatregelen en procedures (zorgvuldigheidsstelsel) het risico te minimaliseren dat zij illegaal gekapt hout en houtproducten afkomstig van dit hout op de interne markt brengen.

(15)

Het zorgvuldigheidsstelsel omvat drie elementen die inherent zijn aan risicobeheer: toegang tot informatie, risicobeoordeling en beperking van het onderkende risico. Het zorgvuldigheidsstelsel moet toegang bieden tot informatie over de bronnen en leveranciers van hout en houtproducten die voor het eerst op de interne markt worden gebracht, waaronder relevante informatie zoals naleving van de toepasselijke wetgeving. Op grond van deze informatie dienen marktdeelnemers een risicobeoordeling te verrichten. Wanneer een risico is onderkend, dienen de marktdeelnemers dit risico te beperken op een wijze die evenredig is met het onderkende risico, om te voorkomen dat illegaal gekapt hout en producten daarvan op de markt worden gebracht.

(16)

Om onnodige administratieve lasten te voorkomen, moet van marktdeelnemers die reeds gebruik maken van systemen of procedures die voldoen aan de eisen van deze verordening niet worden verlangd nieuwe systemen op te zetten.

(17)

Om goede praktijken in de bosbouwsector te erkennen, mogen certificering of andere regelingen van derde partijen die controle op de naleving van de geldende wetgeving omvatten, worden gebruikt in de risicobeoordelingsprocedure.

(18)

De houtsector is van groot belang voor de economie van de Unie. Organisaties van marktdeelnemers zijn belangrijke actoren in de sector, aangezien zij de belangen van de marktdeelnemers op grote schaal vertegenwoordigen en contact onderhouden met veel verschillende belanghebbenden. Die organisaties beschikken ook over de deskundigheid en de capaciteit om de toepasselijke wetgeving te analyseren en het naleven ervan door hun leden te vergemakkelijken, maar mogen die competenties niet gebruiken om de markt te domineren. Om de uitvoering van deze verordening te vergemakkelijken en tot de ontwikkeling van goede praktijken bij te dragen, moet erkenning worden verleend aan organisaties die zorgvuldigheidsstelsels die de voorschriften van deze verordening naleven hebben opgesteld. Er moet een lijst van dergelijke erkende organisaties worden bekendgemaakt om de marktdeelnemers in staat te stellen van dergelijke erkende toezichthoudende organisaties gebruik te maken.

(19)

De bevoegde autoriteiten moeten erop toezien dat de marktdeelnemers daadwerkelijk de in deze verordening neergelegde verplichtingen vervullen. Daartoe moeten de bevoegde autoriteiten indien nodig officiële controles uitvoeren, eventueel ook in de gebouwen van de marktdeelnemers, en moeten zij kunnen eisen dat marktdeelnemers waar nodig corrigerende maatregelen nemen.

(20)

De bevoegde autoriteiten moeten een register van de controles bijhouden en de relevante informatie voor elke aanvrager toegankelijk maken overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie (6).

(21)

Gezien het internationale karakter van illegale houtkap, moeten de bevoegde autoriteiten onderling en met de overheidsdiensten van derde landen en met de Commissie samenwerken.

(22)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat overtredingen van deze verordening met doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende straffen worden bestraft.

(23)

Om aan de doelstelling van deze verordening te voldoen, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om, overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot procedures voor de erkenning en de intrekking van erkenningen van toezichthoudende organisaties, met betrekking tot risicobeoordelingscriteria die nodig kunnen zijn ter aanvulling van die waarin deze verordening voorziet en met betrekking tot de lijst van hout en houtproducten waarop deze verordening van toepassing is. Het is van bijzonder belang dat de Commissie in de voorbereidingsfase deskundigen raadpleegt overeenkomstig de toezegging van de Commissie in de Mededeling van 9 december 2009 over de uitvoering van artikel 290 VWEU.

(24)

De voor de uitvoering van deze verordening noodzakelijke maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7).

(25)

Marktdeelnemers en de bevoegde autoriteiten moeten een redelijke termijn krijgen om zich voor te bereiden om aan de eisen van deze verordening te voldoen.

(26)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, te weten de bestrijding van illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege haar reikwijdte, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden de verplichtingen vastgesteld van marktdeelnemers die voor de eerste maal hout en houtproducten op de interne markt brengen, teneinde het risico te minimaliseren dat illegaal gekapt hout of van illegaal gekapt hout gemaakte producten op de markt worden gebracht.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „hout en houtproducten”: het hout en de houtproducten die in de bijlage worden genoemd, met uitzondering van houtproducten die zijn gemaakt van reeds op de markt gebracht hout of reeds op de markt gebrachte houtproducten, alsmede houtproducten of bestanddelen van dergelijke producten die vervaardigd zijn van hout of houtproducten die hun levenscyclus hebben voltooid en anders als afval zouden worden verwijderd;

b)   „op de markt brengen”: het op enigerlei wijze, ongeacht de gebruikte verkooptechniek, voor de eerste maal leveren van hout of houtproducten op de interne markt met het oog op distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit, hetzij tegen betaling hetzij kosteloos. Hieronder wordt ook verstaan het leveren door middel van communicatie op afstand als bedoeld in Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (8);

c)   „marktdeelnemer”: een natuurlijke of rechtspersoon die hout of houtproducten op de markt brengt;

d)   „land waar het hout is gekapt”: het land of gebied waar het hout of het in de houtproducten verwerkte hout is gekapt;

e)   „legaal gekapt”: gekapt overeenkomstig de toepasselijke wetgeving in het land waar het hout is gekapt;

f)   „illegaal gekapt”: gekapt in strijd met de toepasselijke wetgeving in het land waar het hout is gekapt;

g)   „toepasselijke wetgeving”: de wetgeving die van kracht is in het land waar het hout is gekapt en die betrekking heeft op de volgende aangelegenheden:

rechten tot houtkap binnen, in een officieel publicatieblad bekendgemaakte, grenzen;

betalingen voor houtkaprechten en hout, inclusief heffingen in verband met houtkap;

houtkap, met inbegrip van rechtstreeks daarmee verband houdende milieu- en boswetgeving;

door houtkap geschonden wettelijke rechten van derden betreffende grondgebruik en grondbezit; en

handels- en douanewetgeving, voor zover van toepassing op de bosbouwsector.

Artikel 3

Status van hout en houtproducten die onder FLEGT en CITES vallen

Hout verwerkt in houtproducten, vermeld in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 2173/2005, van oorsprong uit de in bijlage I bij die verordening genoemde partnerlanden en die aan die verordening en de bepalingen ter uitvoering daarvan voldoen, wordt voor de toepassing van deze verordening als legaal gekapt beschouwd.

Hout van de in de bijlagen A, B of C bij Verordening (EG) nr. 338/97 opgenomen soorten, dat aan die verordening en de bepalingen ter uitvoering daarvan voldoet, wordt voor de toepassing van deze verordening als legaal gekapt beschouwd.

Artikel 4

Verplichtingen van de marktdeelnemers

1.   De marktdeelnemers betrachten zorgvuldigheid om het risico te minimaliseren dat illegaal gekapt hout of houtproducten afkomstig van dit hout op de markt worden gebracht. Daartoe passen zij een geheel van procedures en maatregelen toe, hierna „zorgvuldigheidsstelsel” genoemd, dat in artikel 5 wordt omschreven.

2.   Iedere marktdeelnemer handhaaft en evalueert op gezette tijden het zorgvuldigheidsstelsel dat hij gebruikt, behalve wanneer de marktdeelnemer gebruik maakt van een zorgvuldigheidsstelsel dat is ingevoerd door een toezichthoudende organisatie als bedoeld in artikel 7.

Artikel 5

Zorgvuldigheidsstelsels

1.   Het in artikel 4, lid 1, bedoelde zorgvuldigheidsstelsel behelst de volgende elementen:

a)

maatregelen en procedures om toegang te bieden tot de volgende informatie over de partij hout en houtproducten van de marktdeelnemer die op de markt worden gebracht:

beschrijving, met inbegrip van de volledige wetenschappelijke benaming of de gebruikelijke benaming van de boomsoort, de handelsnaam en het type product;

land waar het hout is gekapt en, waar van toepassing, het subnationale gebied waar het hout is gekapt;

hoeveelheid (uitgedrukt in omvang, gewicht of aantal eenheden);

naam en adres van de persoon die het hout aan de marktdeelnemer heeft geleverd;

documenten of andere informatie waaruit blijkt dat het hout of de houtproducten in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving zijn;

b)

risicobeoordelingsprocedures die de marktdeelnemer in staat stellen om het risico dat illegaal gekapt hout of houtproducten afkomstig van dergelijk hout op de markt worden gebracht, te analyseren en in te schatten.

In dergelijke procedures wordt rekening gehouden met de informatie onder a), alsook de relevante risicobeoordelingscriteria, waaronder:

verzekering van de naleving van de geldende wetgeving, die certificering kan omvatten of andere door derde partijen gecontroleerde regelingen die de naleving van geldende wetgeving betreffen;

prevalentie van illegale kap van specifieke boomsoorten;

prevalentie van illegale kap of praktijken in het land en/of het subnationale gebied waar het hout gekapt is;

de complexiteit van de toeleveringsketen van de houtproducten;

c)

behalve wanneer het bij onder b) bedoelde risicobeoordelingsprocedures onderkende risico verwaarloosbaar is, risicobeperkingsprocedures welke bestaan in een geheel van maatregelen en procedures die in verhouding staan tot dat risico en die toereikend zijn om het effectief te minimaliseren, in voorkomend geval door het verlangen van bijkomende informatie of bescheiden en/of door het verlangen van controles door derden. Dergelijke risicobeperkingsprocedures zijn niet van toepassing indien het onderkende risico verwaarloosbaar is.

2.   Nadere regels om de uniforme uitvoering van lid 1, behalve wat betreft verdere relevante risicobeoordelingscriteria zoals bedoeld in lid 1, onder b), tweede alinea, van dit artikel te waarborgen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure in artikel 16, lid 2. Deze regels worden uiterlijk … (9) vastgesteld.

3.   Teneinde met marktontwikkelingen en bij de toepassing van deze verordening opgedane ervaring rekening te houden, in het bijzonder met de ontwikkelingen en de ervaring die zijn aangetoond middels de in artikel 18, lid 3, bedoelde rapportage, mag de Commissie overeenkomstig artikel 290 VWEU, gedelegeerde handelingen vaststellen met betrekking tot verdere relevante risicobeoordelingscriteria die nodig kunnen zijn ter aanvulling van die als bedoeld in lid 1, onder b), tweede alinea, van dit artikel. Bij de vaststelling van deze gedelegeerde handelingen, handelt de Commissie volgens de desbetreffende bepalingen van deze verordening.

Op de in dit lid genoemde gedelegeerde handelingen zijn de procedures van de artikelen 13, 14 en 15 van toepassing.

Artikel 6

Bevoegde autoriteiten

1.   Elke lidstaat wijst één of meer voor de uitvoering van deze verordening bevoegde autoriteiten aan.

De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op … (10) de naam en het adres van de bevoegde autoriteiten mee. De lidstaten stellen de Commissie ook in kennis van elke wijziging van de naam of het adres van de bevoegde autoriteiten.

2.   De Commissie maakt een lijst van de bevoegde autoriteiten toegankelijk voor het publiek, onder meer op het internet. De lijst wordt regelmatig bijgewerkt.

Artikel 7

Toezichthoudende organisaties

1.   Een toezichthoudende organisatie vervult de volgende taken:

a)

in overeenstemming met artikel 5 een zorgvuldigheidsstelsel in stand houden en op gezette tijden evalueren en marktdeelnemers het recht verlenen daarvan gebruik te maken;

b)

toezien op het correcte gebruik van haar zorgvuldigheidsstelsel door die marktdeelnemers;

c)

passende maatregelen nemen indien een marktdeelnemer nalaat naar behoren gebruik te maken van haar zorgvuldigheidsstelsel, waaronder het verwittigen van de bevoegde autoriteiten in geval van ernstige of herhaalde nalatigheid van de marktdeelnemer.

2.   Een organisatie kan een aanvraag tot erkenning als toezichthoudende organisatie indienen mits zij de volgende vereisten vervult:

a)

zij heeft rechtspersoonlijkheid en is legaal in de Unie gevestigd;

b)

zij beschikt over de bevoegdheid om de in lid 1 bedoelde taken te vervullen; en

c)

zij verricht haar taken op zodanige wijze dat belangenconflicten worden voorkomen.

3.   Een aanvrager die aan de in lid 2 gestelde eisen voldoet, wordt erkend als toezichthoudende organisatie, op één van de volgende manieren:

a)

de bevoegde autoriteit van een lidstaat erkent de toezichthoudende organisatie die voornemens is haar activiteiten uitsluitend in die lidstaat te verrichten, en stelt daarna onverwijld de Commissie in kennis.

b)

na kennisgeving aan de lidstaten erkent de Commissie een toezichthoudende organisatie die voornemens is haar activiteiten in meer dan één lidstaat of in de gehele Unie te verrichten.

4.   De bevoegde autoriteiten voeren op gezette tijden controles uit om na te gaan of de toezichthoudende organisaties die binnen het rechtsgebied van de bevoegde autoriteiten werkzaam zijn, nog altijd de in lid 1 genoemde taken vervullen en de in lid 2 genoemde eisen naleven.

5.   Indien een bevoegde autoriteit bepaalt dat een door de Commissie erkende toezichthoudende organisatie niet langer de in lid 1 genoemde functies vervult of de in lid 2 genoemde eisen niet langer naleeft, stelt zij de Commissie hiervan onverwijld in kennis.

6.   De bevoegde autoriteiten of de Commissie kunnen een erkenning intrekken wanneer de bevoegde autoriteit of de Commissie heeft vastgesteld dat een toezichthoudende organisatie niet langer de in lid 1 genoemde taken vervult of de in lid 2 genoemde eisen naleeft. De bevoegde autoriteit of de Commissie kunnen uitsluitend een erkenning intrekken die zij zelf hebben afgegeven. Voor de intrekking van een erkenning door de Commissie worden de betrokken lidstaten hierover geïnformeerd. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de intrekking van een erkenning.

7.   Teneinde de procedureregels voor de erkenning en de intrekking van erkenningen van toezichthoudende organisaties aan te vullen en, indien de ervaring dit vereist, te wijzigen, mag de Commissie overeenkomstig artikel 290 VWEU, gedelegeerde handelingen vaststellen. Bij de vaststelling van deze gedelegeerde handelingen, handelt de Commissie volgens de desbetreffende bepalingen van deze verordening.

Op de in dit lid genoemde gedelegeerde handelingen zijn de procedures van de artikelen 13, 14 en 15 van toepassing. Deze handelingen worden uiterlijk … (11) vastgesteld.

8.   Nadere regels voor de frequentie en de aard van de in lid 4 bedoelde controles die nodig zijn om de uniforme uitvoering van dat lid 4 te waarborgen, worden aangenomen volgens de regelgevingsprocedure in artikel 16, lid 2. Deze regels worden uiterlijk … (11) vastgesteld.

Artikel 8

Lijst van toezichthoudende organisaties

De Commissie maakt de lijst van toezichthoudende organisaties bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie, reeks C, en op haar website. De lijst wordt regelmatig bijgewerkt.

Artikel 9

Controle van marktdeelnemers

1.   De bevoegde autoriteiten voeren controles uit om na te gaan of de marktdeelnemers aan de in de artikelen 4 en 5 vastgestelde eisen voldoen.

2.   De marktdeelnemers verlenen alle bijstand die nodig is om de uitvoering van de in lid 1 genoemde controles te vergemakkelijken.

3.   Indien er naar aanleiding van de in lid 1 genoemde controles tekortkomingen zijn vastgesteld, kunnen de bevoegde autoriteiten een kennisgeving van door de marktdeelnemer te nemen corrigerende maatregelen afgeven. Indien de marktdeelnemer dergelijke corrigerende maatregelen niet neemt, kan dit aanleiding geven tot sancties overeenkomstig artikel 17.

Artikel 10

Registratie van de controles

1.   De bevoegde autoriteiten registreren de in artikel 9, lid 1, bedoelde controles, waarbij zij met name de aard en de resultaten van de controles aangeven, alsmede eventuele corrigerende maatregelen waarvan kennis gegeven uit hoofde van artikel 9, lid 3. De gegevens van alle controles worden ten minste vijf jaar bewaard.

2.   De in lid 1 bedoelde gegevens worden voor elke aanvrager toegankelijk gemaakt overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG.

Artikel 11

Samenwerking

1.   De bevoegde autoriteiten werken met elkaar, met de overheden van derde landen en met de Commissie samen om de naleving van deze verordening te garanderen.

2.   De bevoegde autoriteiten wisselen met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten en met de Commissie informatie uit over ernstige tekortkomingen die door middel van de in artikel 7, lid 4, en artikel 9, lid 1, bedoelde controles aan het licht zijn gekomen en over de typen sancties die overeenkomstig artikel 17 zijn opgelegd.

Artikel 12

Wijzingen van de bijlage

Teneinde rekening te houden met bij de toepassing van deze verordening opgedane ervaring, in het bijzonder met de in artikel 18, lid 3, bedoelde rapportage, en met de technische kenmerken, de eindgebruikers en de productieprocessen van hout en houtproducten, mag de Commissie overeenkomstig artikel 290 VWEU, gedelegeerde handelingen vaststellen tot wijziging en aanvulling van de in de bijlage vastgestelde lijst van hout en houtproducten. Deze handelingen brengen geen voor de marktdeelnemers onevenredige belasting met zich. Bij de vaststelling van deze gedelegeerde handelingen, handelt de Commissie volgens de desbetreffende bepalingen van deze verordening.

Op de in dit artikel genoemde gedelegeerde handelingen zijn de procedures van de artikelen 13, 14 en 15 van toepassing.

Artikel 13

Uitoefening van de delegatie

1.   De bevoegdheid tot vaststelling van de gedelegeerde handelingen bedoeld in artikel 5, lid 3, artikel 7, lid 7, en artikel 12, wordt aan de Commissie verleend voor een periode van zeven jaar na de inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt over de gedelegeerde handelingen uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van een periode van drie jaar na de datum van toepassing van deze verordening een verslag op. De delegatie van bevoegdheden wordt automatisch met dezelfde periode verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad die bevoegdheid intrekt overeenkomstig artikel 14.

2.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij daar tegelijkertijd het Europees Parlement en de Raad van in kennis.

3.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend onder de voorwaarden van de artikelen 14 tot en 15.

Artikel 14

Intrekking van de delegatie

1.   De delegatie van bevoegdheden bedoeld in artikel 5, lid 3, artikel 7, lid 7, en artikel 12, kan door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

2.   De instelling die een interne procedure heeft ingeleid om te besluiten of de delegatie van bevoegdheden moet worden ingetrokken, stelt de andere wetgever en de Commissie daarvan in kennis uiterlijk een maand voor het definitieve besluit wordt genomen, en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden het voorwerp van intrekking zouden kunnen vormen en welke de motivering daarvan is.

3   Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheden. Het besluit treedt onmiddellijk in werking of op een in dat besluit bepaalde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds in werking zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 15

Bezwaren tegen gedelegeerde handelingen

1.   Het Europees Parlement en de Raad kunnen tegen de gedelegeerde handeling bezwaar maken binnen een periode van drie maanden na de datum van kennisgeving.

2.   Indien bij het verstrijken van deze periode het Europees Parlement en de Raad geen bezwaar hebben gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, of indien vóór die datum, zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie hebben meegedeeld dat zij hebben besloten geen bezwaar te maken, treedt de gedelegeerde handeling in werking op de datum die daarin is vastgesteld.

3.   Indien het Europees Parlement of de Raad tegen de vastgestelde gedelegeerde handeling bezwaar maken, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar maakt, motiveert haar bezwaar tegen de gedelegeerde handeling.

Artikel 16

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité Wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT-Comité) dat is ingesteld uit hoofde van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2173/2005.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 17

Sancties

De lidstaten stellen voorschriften vast inzake de sancties die van toepassing zijn bij inbreuken op de bepalingen van deze verordening en nemen alle maatregelen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat zij worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie van deze bepalingen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen van die bepalingen mee.

Artikel 18

Rapportage

1.   Vanaf de datum van toepassing van deze verordening dienen de lidstaten om de twee jaar uiterlijk op 30 april bij de Commissie een verslag in over de toepassing van deze verordening in de voorgaande twee jaar.

2.   Op basis van deze verslagen stelt de Commissie om de twee jaar een verslag op dat aan het Europees Parlement en de Raad moet worden voorgelegd.

3.   Uiterlijk … (12), en daarna om de zes jaar, evalueert de Commissie de werking en de doeltreffendheid van deze verordening op basis van de rapportage en de ervaringen met de toepassing ervan, met name wat betreft de administratieve gevolgen voor het midden- en kleinbedrijf en de onder de werkingssfeer vallende producten. De verslagen kunnen indien nodig vergezeld gaan van passende wetgevingsvoorstellen.

Artikel 19

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij wordt van toepassing op … (13). Artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 7, leden 7 en 8, worden echter van toepassing op de datum van de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 20

Bekendmaking

Deze verordening wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 318 van 23.12.2009, blz. 88.

(2)  PB C […] van […], blz. […].

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 22 april 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  PB L 347 van 30.12.2005, blz. 1.

(5)  PB L 61 van 3.3.1997, blz. 1.

(6)  PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.

(7)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(8)  PB L 144 van 4.6.1997, blz. 19.

(9)  Achttien maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(10)  Zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening.

(11)  Achttien maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(12)  30+36 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening.

(13)  30 maanden na de datum van haar inwerkingtreding


BIJLAGE

Hout en houtproducten, zoals vastgesteld in de in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 (1) van de Raad vastgestelde gecombineerde nomenclatuur waarvoor het bepaalde in deze verordening geldt

4401 Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke; hout in plakjes, spanen of kleine stukjes; zaagsel, resten en afval, van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen;

4403 Hout, onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd;

4406 Houten dwarsliggers en wisselhouten;

4407 Hout, overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of met vingerlasverbinding, met een dikte van meer dan 6 mm;

4408 Fineerplaten (die verkregen door het snijden van gelaagd hout daaronder begrepen), platen voor de vervaardiging van triplex- en multiplexhout of voor ander op dergelijke wijze gelaagd hout, alsmede ander hout, overlangs gezaagd, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd, met verbinding aan de randen of in de lengte verbonden, met een dikte van niet meer dan 6 mm;

4409 Hout (niet-ineengezette plankjes voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste één zijde over de gehele lengte of uiteinde is geprofileerd (geploegd, van sponningen voorzien, afgerond met V-verbinding of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of met stuikverbinding;

4410 Spaanplaat, zogenaamd oriented strand board (OSB), en dergelijke plaat, van hout, ook indien samengeperst met harsen of met andere organische bindmiddelen;

4411 Vezelplaat van houtvezels of van andere houtachtige vezels, ook indien gebonden met harsen of met andere organische bindmiddelen;

4412 Triplex- en multiplexhout, met fineer bekleed hout en op dergelijke wijze gelaagd hout;

4413 00 00 Verdicht hout, in blokken, in planken, in stroken of in profielen;

4414 00 Houten lijsten voor schilderijen, voor foto's, voor spiegels en dergelijke;

4415 Pakkisten, kratten, trommels en dergelijke verpakkingsmiddelen van hout; kabelhaspels van hout; laadborden, laadkisten en andere laadplateaus van hout; opzetranden voor laadborden, van hout; doodkisten;

(Niet verpakkingsmateriaal dat uitsluitend wordt gebruikt als verpakkingsmateriaal om een ander op de markt gebracht product te ondersteunen, beschermen of dragen.)

4416 00 00 Vaten, kuipen, tobben en ander kuiperswerk, alsmede delen daarvan, van hout, duighout daaronder begrepen;

4418 Schrijn- en timmerwerk voor bouwwerken, daaronder begrepen panelen met cellenstructuur, ineengezette panelen voor vloerbedekking en dakspanen („shingles” en „shakes”), van hout, hout (niet-ineengezette plankjes voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste één zijde over de gehele lengte of het gehele uiteinde is geprofileerd (geploegd, van sponningen voorzien, afgerond met V-verbinding of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of met stuikverbinding;

Houtpulp en papier van de hoofdstukken 47 en 48 van de gecombineerde nomenclatuur, met uitzondering van producten op basis van bamboe en door terugwinning (uit resten en afval) verkregen producten;

9403 30, 9403 40, 9403 50 00, 9403 60 en 9403 90 30 Houten meubels;

9406 00 20 Geprefabriceerde bouwwerken.


(1)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

1.

De Commissie heeft op 17 oktober 2008 een voorstel ingediend voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen. Het voorstel is gebaseerd op artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

2.

Het Europees Parlement heeft op 22 april 2009 zijn standpunt in eerste lezing uitgebracht (1). Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 1 oktober 2009 advies uitgebracht en het Comité van de Regio's heeft aangegeven dat het niet van plan is advies uit te brengen.

3.

De Raad heeft op 1 maart 2010 zijn standpunt in eerste lezing vastgesteld, overeenkomstig artikel 294 van het VWEU.

II.   DOELSTELLINGEN

Het doel van de verordening is het risico te minimaliseren dat illegaal gekapt hout op de interne markt worden gebracht. De verordening is gebaseerd op het zorgvuldigheidsbeginsel en is toegespitst op het moment waarop hout en houtproducten voor de eerste maal op de interne markt worden gebracht. De Raad heeft de geest van de systematische aanpak van de Commissie gehandhaafd. Daarom heeft hij zich gericht op het opstellen van de wettelijke voorschriften voor een proactief gedrag van de marktdeelnemer.

III.   ANALYSE VAN HET STANDPUNT VAN DE RAAD IN EERSTE LEZING

1.   Algemene opmerkingen

Het Europees Parlement (EP) heeft op 22 april 2009 in eerste lezing 75 amendementen aangenomen.

In het standpunt van de Raad in eerste lezing zijn een aantal amendementen van het Europees Parlement gedeeltelijk of naar de geest overgenomen. Met name moet er bijzondere aandacht worden besteed aan de gevolgen van de verordening voor het midden- en kleinbedrijf (amd. 22, 29, 47 en 72), mogen hout en houtproducten waarvoor bindende duurzaamheidscriteria gelden niet buiten het toepassingsgebied van de verordening vallen (amd. 21 en 32) en dient de Commissie toezichthoudende organisaties te erkennen die voornemens zijn hun activiteiten uit te voeren in meer dan één lidstaat (amd. 51-56).

Andere amendementen zijn echter niet in het standpunt van de Raad in eerste lezing verwerkt, omdat zij volgens de Raad door de wijze waarop de tekst zich heeft ontwikkeld, overbodig zijn geworden. De Raad heeft een aantal wijzigingen ingevoerd naar aanleiding van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009, met name ten aanzien van het juridisch kader dat zal worden opgebouwd ter vervanging van de comitologie. Aangezien het standpunt van het EP in eerste lezing ongeveer zeven maanden vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is uitgebracht, is met de amendementen betreffende de comitologie geen rekening gehouden omdat die niet langer relevant zijn.

Het standpunt van de Raad in eerste lezing bevat ook een aantal andere wijzigingen die niet in het standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing staan. De inhoudelijke wijzigingen worden hieronder beschreven. Daarnaast zijn er redactionele wijzigingen aangebracht om de tekst te verduidelijken of de algemene samenhang van de verordening te waarborgen.

2.   Bijzondere opmerkingen

Definities

In het oorspronkelijke voorstel zijn de volgende wijzigingen aangebracht:

de definitie van „hout en houtproducten” is gewijzigd om aan te geven dat gerecycleerde houtproducten, zijnde houtproducten of bestanddelen van dergelijke producten die vervaardigd zijn van hout of houtproducten die hun levenscyclus hebben voltooid en anders als afval zouden worden verwijderd, niet onder deze definitie vallen omdat het onevenredig zou zijn van markdeelnemers te eisen dat zij informatie moeten beoordelen over de oorsprong van het hout in gerecycleerde producten;

de uitzondering die is voorgesteld voor hout en houtproducten waarvoor bindende duurzaamheidscriteria gelden (amd. 21 en 32), is geschrapt;

er is verduidelijkt dat houtproducten die zijn gemaakt van reeds op de markt gebracht hout of reeds op de markt gebrachte houtproducten, niet onder de definitie van „hout en houtproducten” mogen vallen (amd. 34);

de betekenis van „op de markt brengen” is nader uitgewerkt; zij omvat ook alle verkoopstechnieken en bestrijkt ook het leveren door middel van communicatie op afstand;

het begrip „subnationaal gebied waar het hout is gekapt” is toegevoegd voor gevallen waarin er binnen een land regionale verschillen zijn;

de definitie van „land waar het hout wordt gekapt” is uitgebreid, zodat niet alleen landen maar ook gebieden daaronder vallen;

de definities van „risicobeheer” en „toezichthoudende organisaties” zijn geschrapt omdat is geoordeeld dat deze concepten uitvoeriger in het betrokken artikel zijn omschreven.

Toepasselijke wetgeving

De definitie van toepasselijke wetgeving is een van de kernpunten van de ontwerp-verordening aangezien dit de marktdeelnemer zal verplichten toegang te hebben tot informatie over de naleving van de toepasselijke wetgeving wat betreft hout en houtproducten. De Raad heeft gestreefd naar een juist evenwicht tussen een uitgebreide lijst van wetgevingsgebieden en een lijst waarin in algemene termen de toepasselijke wetgevingsgebieden worden opgesomd. Wat de bosbouwsector betreft heeft de Raad de door de Commissie voorgestelde definitie uitgebreid tot boswetgeving, met inbegrip van rechtstreeks daarmee verband houdende milieu- en douanewetgeving. De Raad heeft de term „wettelijke rechten van derden betreffende grondgebruik en grondbezit” toegevoegd, wat aansluit bij de lijn die het EP volgt wanneer het „eigendomsrechten en rechten van de inheemse bevolking” vermeldt (amd. 38). De amendementen van het EP betreffende de invoering van arbeids- en welzijnswetgeving, vond de Raad evenwel vanuit een juridisch en praktisch oogpunt problematisch.

Stelsels van zorgvuldigheidseisen

De Raad vond het belangrijk de voornaamste elementen van de ontwerp-verordening te verduidelijken. Daarom heeft hij drie elementen van het stelsel van zorgvuldigheidseisen nader uitgewerkt: toegang tot bepaalde informatie, de procedure inzake risicobeheer en de procedure inzake risicobeperking. Ook het EP was in amd. 37 van oordeel dat de twee elementen, namelijk risico-identificatie en risicominimalisatie, duidelijk moeten worden afgebakend.

Voor de risicobeoordelingsprocedures heeft de Raad vier risicobeoordelingscriteria opgesteld die overeenkomstig artikel 290 van het VWEU kunnen worden toegevoegd.

In artikel 5, lid 1, onder b) en c), beoogt de Raad op basis van verschillende factoren - zoals de complexiteit van het product en de oorsprong ervan - en zonder expliciet de gevallen te noemen die bijzondere aandacht vergen, een onderscheid te maken tussen de risicobeoordelings- en de risicobeperkingsprocedures in de vorm van hetzij strengere of minder strenge voorschriften (amd. 47).

In tegenstelling tot het EP heeft de Raad de zorgvuldigheidsverplichting niet uitgebreid tot andere markdeelnemers dan die welke hout en houtproducten voor de eerste maal op de interne markt brengen (amd. 15, 17, 19, 20, 31, 33, 35, 41, 42, 43 en 50). Die uitbreiding wordt als nodeloos omslachtig beschouwd.

De Raad heeft voor marktdeelnemers de mogelijkheid ingevoerd om te kiezen tussen drie verschillende zorgvuldigheidsstelsel: hun eigen stelsel, een door een toezichthoudende organisatie ingesteld zorgvuldigheidsstelsel of een stelsel van een derde partij.

Toepassingsgebied

Net zoals het EP heeft de Raad de uitzondering geschrapt die in het Commissievoorstel is voorgesteld voor hout waarvoor bindende duurzaamheidscriteria gelden (amd. 21 en 32).

Bijlage

De Raad heeft de houtproducten in de bijlage opnieuw geordend volgens de nummering van de GN-code, en heeft een aantal productcategorieën toegevoegd. Hij was van oordeel dat met nog meer categorieën, de lasten voor marktdeelnemers in deze fase te zwaar zouden zijn (amd. 74 en 75).

Toezichthoudende organisaties

De Raad was het eens met het EP dat het er in de gehele EU geharmoniseerde normen moeten komen en stelde voor dat ook de Commissie toezichthoudende organisaties zou erkennen. De Raad onderscheidt toezichthoudende organisaties die in slechts één lidstaat actief zijn van die welke in meerdere lidstaten opereren. Hij is overeengekomen dat de Commissie de organisaties moet erkennen die in meerdere lidstaten actief zijn (amd. 51, 53, 54, 55 en 56) (zie artikel 7, lid 3). Het leek evenwel praktischer dat de bevoegde autoriteiten van een lidstaat verantwoordelijk zijn voor de erkenning van toezichthoudende organisaties die hun activiteiten alleen in de betrokken lidstaat uitvoeren. Net zoals het EP was de Raad van oordeel dat de toezichthoudende organisatie haar eigen functies moet uitvoeren, zodat belangenconflicten worden vermeden (amd. 51) (zie artikel 7, lid 2, onder c)). Het werd niet nodig geacht om voor een toezichthoudende organisatie een onderscheid te maken tussen een openbare of private entiteit (amd. 51 en 52).

Sancties

De Raad overwoog een lijst van sancties toe te voegen (amd. 69), maar na een uitgebreide bespreking besloot hij de formulering van het Commissievoorstel, die ook de voor EU-wetgeving afgesproken formulering is, te handhaven. Vele lidstaten waren van oordeel dat de hoogte en de inhoud van de sancties een bevoegdheid waren van de lidstaten. Voorts was het opstellen van een lijst van sancties aanleiding voor een aantal praktische vraagstukken, zoals het uitputtend karakter van de lijst en de moeilijkheid om in deze fase alle mogelijke overtredingen in beeld te krijgen.

Verbod

De Raad heeft de geest van het Commissievoorstel voor een systematische aanpak gehandhaafd. Marktdeelnemers moeten gebruik maken van een zorgvuldigheidsstelsel om het risico dat illegaal gekapt hout en producten daarvan op de markt worden gebracht, tot een minimum te beperken. De Raad is het niet eens met het standpunt van het EP dat een verbod moet worden ingevoerd ter wille van de legaliteit (amd 17, 19, 31, 42 (wat betreft artikel 3, lid 1), 43, 50 en 71). Dit soort uitbreiding wordt niet geacht in overeenstemming te zijn met de geest van het voorstel, en is derhalve onaanvaardbaar.

Toepassing

De Raad vond het onrealistisch dat de verordening amper een jaar na haar inwerkingtreding van toepassing zou worden, hoezeer dat ook wenselijk was (amd. 73). Daarom, en ook om marktdeelnemers de tijd te gunnen zich aan de nieuwe situatie aan te passen en om de uitvoeringsmaatregelen te kunnen vaststellen, werd voorgesteld dat de verordening dertig maanden na haar inwerkingtreding van toepassing zal worden.

Situatie van middelgrote en kleine bedrijven/marktdeelnemers

Net zoals het EP heeft de Raad rekening gehouden met de bijzondere situatie van middelgrote en kleine bedrijven/marktdeelnemers (amd. 22, 29, 47 en 72). Hij heeft bijvoorbeeld in artikel 5, lid 1, onder c), het begrip verwaarloosbaar risico ingevoerd. In artikel 12 is bepaald dat gedelegeerde handelingen tot wijziging en aanvulling van de in de bijlage vastgestelde lijst van hout en houtproducten geen onevenredige belasting voor de marktdeelnemers mag meebrengen. Aan artikel 18 over rapportage heeft de Raad toegevoegd dat bij de evaluatie in het bijzonder rekening moet worden gehouden met de administratieve gevolgen voor het midden- en kleinbedrijf.

Overwegingen en verwijzingen naar milieuvraagstukken (duurzaam bosbeheer)

Het EP heeft een aanzienlijk aantal overwegingen toegevoegd om rekening te houden met het bos als omgeving, biodiversiteit, het ecosysteem bos en duurzaam bosbeheer (amd. 2-8, 10, 11 en 14). Volgens de Raad vormen echter het zorgvuldigheidsstelsel en het gedrag van marktdeelnemers de kernpunten van de verordening om het risico dat illegaal gekapt hout en houtproducten daarvan op de markt worden gebracht zo klein mogelijk te houden, en zijn die overwegingen ondanks de wenselijkheid van hun doelstellingen, overbodig. Bovendien moeten overwegingen fungeren als motivering van de bepalingen in de verordening, maar zijn er geen bepalingen in het dispositief waaraan deze overwegingen kunnen worden gekoppeld.

Toetsing

De Raad is het eens met het EP dat de Commissie de verordening moet toetsen en dat daarbij in het bijzonder rekening moet worden gehouden met de administratieve gevolgen voor het midden- en kleinbedrijf (amd.72).

3.   Andere door de Raad aangebrachte wijzigingen

Status van onder FLEGT en CITES vallende houtproducten

De bepalingen over hout en houtproducten die onder FLEGT en CITES vallen, zijn in een afzonderlijk artikel opgenomen omdat FLEGT-vergunningen en CITES-certificaten in de verordening als toereikend bewijs van legale houtkap worden beschouwd.

Samenwerking tussen bevoegde autoriteiten

De Raad is van oordeel dat de informatie-uitwisseling als bedoeld in artikel 11 alleen bij ernstige tekortkomingen moet plaatsvinden. Zijns inziens moet ook over de opgelegde typen sancties informatie worden uitgewisseld.

Voorwerp

Om het doel van de verplichtingen van de verordening te verduidelijken heeft de Raad aan de bepaling toegevoegd dat de verordening erop gericht is het risico te minimaliseren dat illegaal gekapt hout of producten daarvan op de markt worden gebracht.

Wijzigingen ingevolge het Verdrag van Lissabon

Aangezien de Raad van oordeel is dat, overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aan de Commissie bevoegdheden moeten worden gedelegeerd, heeft hij in artikel 5, lid 3, artikel 7, lid 7 en artikel 12 drie nieuwe bepalingen en een nieuwe overweging betreffende gedelegeerde handelingen opgenomen. Tegelijk heeft de Raad de bepalingen aangepast voor het aannemen van uitvoeringsmaatregelen conform artikel 291 VWEU.

IV.   CONCLUSIE

De Raad is van mening dat zijn standpunt in eerste lezing in overeenstemming is met de wezenlijke doelstellingen van het Commissievoorstel. Het weerspiegelt een evenwichtig pakket maatregelen die het verwezenlijken van de doelstellingen van de bestrijding van illegale houtkap dichterbij zullen brengen.

De Raad zou graag een opbouwend debat met het Europees Parlement aangaan met het oog op een werkbaar akkoord over deze verordening.


(1)  8881/09