ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2009.256.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 256

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

52e jaargang
24 oktober 2009


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie

2009/C 256/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 244 van 10.10.2009

1

 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2009/C 256/02

Zaak C-535/06 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 september 2009 — Moser Baer India Ltd/Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen, Committee of European CD-R and DVD+/-R Manufacturers (CECMA) (Hogere voorziening — Dumping — Invoer van opneembare compact discs uit India — Verordening (EG) nr. 960/2003 — Berekening van hoogte van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies — Schadevaststelling — Artikel 8, lid 7, van verordening (EG) nr. 2026/97)

2

2009/C 256/03

Zaak C-166/07: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 september 2009 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie (Beroep tot nietigverklaring — Verordening (EG) nr. 1968/2006 — Financiële bijdragen van Gemeenschap aan Internationaal Fonds voor Ierland — Keuze van rechtsgrondslag)

2

2009/C 256/04

Gevoegde zaken C-322/07 P, C-327/07 P en C-338/07 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 3 september 2009 — Papierfabrik August Koehler AG, Bolloré SA, Distribuidora Vizcaína de Papeles SL/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorzieningen — Mededingingsregelingen — Markt voor zelfkopiërend papier — Geen overeenstemming tussen mededeling van punten van bezwaar en litigieuze beschikking — Schending van rechten van verdediging — Gevolgen — Onjuiste opvatting van bewijsmiddelen — Deelname aan inbreuk — Duur van inbreuk — Verordening nr. 17 — Artikel 15, lid 2 — Richtsnoeren voor berekening van geldboeten — Beginsel van gelijke behandeling — Evenredigheidsbeginsel — Motiveringsplicht — Redelijke duur van procedure voor Gerecht)

3

2009/C 256/05

Zaak C-482/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 3 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank ’s-Gravenhage — Nederland) — AHP Manufacturing BV/Bureau voor de Industriële Eigendom (Octrooirecht — Farmaceutische specialiteiten — Verordeningen (EEG) nr. 1768/92 en (EG) nr. 1610/96 — Aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen — Voorwaarden voor afgifte van certificaten aan twee of meer houders van basisoctrooien voor zelfde product — Precisering in verband met bestaan van aanhangige aanvragen)

3

2009/C 256/06

Zaak C-489/07: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 3 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Amtsgericht Lahr — Duitsland) — Pia Messner/Firma Stefan Krüger (Richtlijn 97/7/EG — Bescherming van consument — Op afstand gesloten overeenkomsten — Uitoefening van herroepingsrecht door consument — Aan verkoper te betalen vergoeding voor gebruik)

4

2009/C 256/07

Zaak C-498/07 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 3 september 2009 — Aceites del Sur-Coosur, voorheen Aceites del Sur/Koipe Corporación SL, Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 40/94 — Artikel 8, lid 1, sub b — Beeldmerk La Española — Globale beoordeling van verwarringsgevaar — Doorslaggevend element)

4

2009/C 256/08

Zaak C-534/07 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 3 september 2009 — William Prym GmbH & Co. KG, Prym Consumer GmbH & Co. KG/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese markt voor fournituren (naalden) — Marktverdelingsafspraken — Schending van rechten van verdediging — Motiveringsplicht — Geldboete — Richtsnoeren — Zwaarte van inbreuk — Concrete weerslag op markt — Uitvoering van mededingingsregeling)

5

2009/C 256/09

Zaak C-2/08: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 3 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — Amministrazione dell’Economia e delle Finanze, Agenzia delle Entrate/Fallimento Olimpiclub Srl (Btw — Voorrang van gemeenschapsrecht — Bepaling van nationaal recht waarin beginsel van gezag van gewijsde is neergelegd)

5

2009/C 256/10

Zaak C-457/08: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 3 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Niet-nakoming — Richtlijn 2005/14/EG — Verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid — Motorrijtuigen — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

6

2009/C 256/11

Zaak C-464/08: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 3 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Estland (Niet-nakoming — Richtlijn 2005/65/EG — Vervoersbeleid — Veiligheid van haveninstallaties — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

6

2009/C 256/12

Zaak C-527/08: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 3 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Niet-nakoming — Richtlijn 2005/65/EG — Vervoersbeleid — Veiligheid van haveninstallaties — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

7

2009/C 256/13

Zaak C-280/09: Beroep ingesteld op 22 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

7

2009/C 256/14

Zaak C-281/09: Beroep ingesteld op 22 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

7

2009/C 256/15

Zaak C-284/09: Beroep ingesteld op 23 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

8

2009/C 256/16

Zaak C-288/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het First tier Tribunal (Tax chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 24 juli 2009 — British Sky Broadcasting Group plc/The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

9

2009/C 256/17

Zaak C-289/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het First tier Tribunal (Tax chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 24 juli 2009 — Pace plc/The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

9

2009/C 256/18

Zaak C-295/09: Beroep ingesteld op 28 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

10

2009/C 256/19

Zaak C-302/09: Beroep ingesteld op 30 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

10

2009/C 256/20

Zaak C-303/09: Beroep ingesteld op 30 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

11

2009/C 256/21

Zaak C-304/09: Beroep ingesteld op 30 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

11

2009/C 256/22

Zaak C-305/09: Beroep ingesteld op 30 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

11

2009/C 256/23

Zaak C-311/09: Beroep ingesteld op 4 augustus 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

12

2009/C 256/24

Zaak C-313/09: Beroep ingesteld op 6 augustus 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

12

2009/C 256/25

Zaak C-315/09: Beroep ingesteld op 7 augustus 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

13

2009/C 256/26

Zaak C-325/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (Civil Division) of England and Wales (Verenigd Koninkrijk) op 12 augustus 2009 — Secretary of State for the Home Department/Maria Dias

13

2009/C 256/27

Zaak C-332/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 augustus 2009 door het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 3 juni 2009 in zaak T-189/07, Frosch Touristik GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

14

2009/C 256/28

Zaak C-333/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil de Prud’hommes de Caen (Frankrijk) op 20 augustus 2009 — Sophie Noël/SCP Brouard Daude, curator in het faillissement van Pronuptia Boutiques Province SA en Centre de Gestion et d’Étude AGS (C.G.E.A.) IDF Est

15

2009/C 256/29

Zaak C-340/09: Beroep ingesteld op 25 augustus 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

15

2009/C 256/30

Zaak C-355/09: Beroep ingesteld op 3 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

16

2009/C 256/31

Zaak C-366/09: Beroep ingesteld op 11 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

16

 

Gerecht van eerste aanleg

2009/C 256/32

Zaken T-30/01 tot en met T-32/01 en T-86/02 tot en met T-88/02: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 september 2009 — Diputación Foral de Álava e.a./Commissie (Staatssteun — Door territoriale entiteit van lidstaat verleende belastingvoordelen — Belastingvrijstellingen — Beschikkingen waarbij steunregelingen onverenigbaar met gemeenschappelijke markt worden verklaard en terugvordering van uitbetaalde steun wordt gelast — Kwalificatie als nieuwe steun dan wel als bestaande steun — Exploitatiesteun — Beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen — Rechtszekerheidsbeginsel — Besluit tot inleiding van formele onderzoeksprocedure van artikel 88, lid 2, EG — Afdoening zonder beslissing)

18

2009/C 256/33

Zaken T-227/01 tot en met T-229/01, T-265/01, T-266/01 en T-270/01: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 september 2009 — Diputación Foral de Álava e.a./Commissie (Staatssteun — Door territoriale entiteit van lidstaat verleende belastingvoordelen — Belastingkrediet van 45 % van investeringsbedrag — Beschikkingen waarbij steunregelingen onverenigbaar met gemeenschappelijke markt worden verklaard en terugvordering van uitbetaalde steun wordt gelast — Beroepsvereniging — Ontvankelijkheid — Kwalificatie als nieuwe steun dan wel als bestaande steun — Beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen — Rechtszekerheidsbeginsel — Evenredigheidsbeginsel)

19

2009/C 256/34

Zaken T-230/01 tot en met T-232/01 en T-267/01 tot en met T-269/01: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 september 2009 — Diputación Foral de Álava e.a./Commissie (Staatssteun — Door territoriale entiteit van lidstaat verleende belastingvoordelen — Vermindering van belastinggrondslag voor vennootschapsbelasting — Beschikkingen waarbij steunregelingen onverenigbaar met gemeenschappelijke markt worden verklaard en terugvordering van uitbetaalde steun wordt gelast — Beroepsvereniging — Ontvankelijkheid — Intrekking van middel — Kwalificatie als nieuwe steun dan wel als bestaande steun — Beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen — Rechtszekerheidsbeginsel — Evenredigheidsbeginsel)

20

2009/C 256/35

Zaak T-301/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 september 2009 — Clearstream/Commissie (Mededinging — Misbruik van machtspositie — Financiële diensten — Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 82 EG — Weigering om grensoverschrijdende clearing en afwikkelingsdiensten te verrichten — Discriminerende prijzen — Relevante markt — Toerekenbaarheid van inbreukmakende gedraging)

21

2009/C 256/36

Zaak T-211/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 4 september 2009 — Italië/Commissie (Staatssteun — Steunregeling ingevoerd door Italiaanse autoriteiten ten gunste van recentelijk aan beurs genoteerde ondernemingen — Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast — Motiveringsplicht — Selectiviteit — Ongunstige beïnvloeding van handelsverkeer tussen lidstaten — Aantasting van mededinging)

21

2009/C 256/37

Zaak T-303/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 september 2009 — AceaElectrabel/Commissie (Staatssteun — Energiesector — Investeringssteun voor aanleg van netwerk van stadsverwarming — Beschikking waarbij steun verenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard — Verplichting van begunstigde onderneming tot voorafgaande terugbetaling van onwettig en onverenigbaar verklaarde eerdere steun — Begrip economische eenheid)

21

2009/C 256/38

Zaak T-368/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 4 september 2009 — Oostenrijk/Commissie (EOGFL — Afdeling Garantie — Van communautaire financiering uitgesloten uitgaven — Rundvleespremie — Zoogkoeienpremie — Extensiveringsbedrag — Essentiële controles — Verplichting om gecomputeriseerd geografisch informatiesysteem te gebruiken — Controle van alpiene voederarealen — Verplichting tot samenwerking — Motiveringsplicht — Soort toegepaste financiële correctie — Extrapolatie van vaststellingen van gebreken)

22

2009/C 256/39

Zaak T-437/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 september 2009 — Brink’s Security Luxembourg/Commissie (Overheidsopdrachten voor diensten — Communautaire aanbestedingsprocedure — Beveiliging van en toezicht op gebouwen van Commissie in Luxemburg — Afwijzing van offerte van inschrijver — Gelijke behandeling — Toegang tot documenten — Daadwerkelijke rechterlijke bescherming — Motiveringsplicht — Overgang van onderneming — Beroep tot schadevergoeding)

22

2009/C 256/40

Zaak T-369/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 september 2009 — Holland Malt/Commissie (Staatssteun — Productie van mout — Investeringssteun — Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard — Aantasting van mededinging — Ongunstige beïnvloeding van handelsverkeer tussen lidstaten — Motiveringsplicht — Richtsnoeren voor staatssteun in landbouwsector)

23

2009/C 256/41

Zaak T-404/06 P: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 september 2009 — ETF/Landgren (Hogere voorziening — Openbare dienst — Tijdelijke functionarissen — Overeenkomst voor onbepaalde tijd — Ontslagbesluit — Artikel 47, sub c-i, RAP — Motiveringsplicht — Kennelijk onjuiste beoordeling — Volledige rechtsmacht — Financiële vergoeding)

23

2009/C 256/42

Gevoegde zaken T-37/07 en T-323/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 2 september 2009 — El Morabit/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen met oog op strijd tegen terrorisme — Bevriezing van tegoeden — Lijst van personen, groepen en entiteiten — Beroepen tot nietigverklaring)

23

2009/C 256/43

Zaak T-152/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 september 2009 — Lange Uhren/BHIM (geometrische velden op de wijzerplaat van een polshorloge) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk — Geometrische velden op wijzerplaat van polshorloge — Absolute weigeringsgrond — Geen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009] — Geen door gebruik verkregen onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 3, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009)

24

2009/C 256/44

Zaak T-326/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 3 september 2009 — Cheminova e.a./Commissie (Gewasbeschermingsmiddelen — Werkzame stof malathion — Niet-opneming in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG — Beroep tot nietigverklaring — Procesbevoegdheid — Ontvankelijkheid — Evaluatieprocedure — Evaluatie door EFSA — Exceptie van onwettigheid — Artikel 20 van verordening (EG) nr. 1490/2002 — Aanbieding van nieuwe studies — Artikel 8, leden 2 en 5, van verordening (EG) nr. 451/2000 — Gewettigd vertrouwen — Evenredigheid — Gelijke behandeling — Beginsel van behoorlijk bestuur — Rechten van verdediging — Subsidiariteitsbeginsel — Artikel 95, lid 3, EG, artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1, van richtlijn 91/414)

24

2009/C 256/45

Zaak T-446/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 september 2009 — Royal Appliance International/BHIM — BSH Bosch und Siemens Hausgeräte (Centrixx) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Centrixx — Ouder nationaal woordmerk sensixx — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009])

25

2009/C 256/46

Zaak T-471/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 september 2009 — Wella/BHIM (TAME IT) (Gemeenschapsmerk — Internationale inschrijving — Verzoek tot territoriale uitstrekking van bescherming — Woordmerk TAME IT — Absolute weigeringsgrond — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009])

25

2009/C 256/47

Zaak T-308/08: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 september 2009 — Parfums Christian Dior/BHIM — Consolidated Artists (MANGO adorably) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk MANGO adorably — Oudere nationale en internationale woordmerken J’ADORE en ADIORABLE — Relatieve weigeringsgronden — Verwarringsgevaar — Gevaar dat ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit reputatie van oudere merken — Artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009])

26

2009/C 256/48

Zaak T-174/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 4 september 2009 — Inalca en Cremonini/Commissie (Niet-contractuele aansprakelijkheid — Onderzoeken van OLAF naar onregelmatigheden inzake bepaalde restituties bij uitvoer van rundvlees naar Jordanië — Mededeling aan nationale autoriteiten van informatie over feiten die aanleiding kunnen geven tot strafvervolging — Nationaal besluit tot terugvordering van restituties — Zekerheidstelling — Beroep tot schadevergoeding — Verjaringstermijn — Voortdurende schade — Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid — Oorzakelijk verband)

26

2009/C 256/49

Zaak T-367/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 27 augustus 2009 — Abouchar/Commissie (Niet-contractuele aansprakelijkheid — EOF — Voorwaarden voor toekenning van en toezicht op leningen voor project voor landbouwexploitatie in Senegal — Verjaring — Niet-ontvankelijkheid)

27

2009/C 256/50

Zaak T-296/09: Beroep ingesteld op 30 juli 2009 — EFIM/Commissie

27

2009/C 256/51

Zaak T-299/09: Beroep ingesteld op 29 juli 2009 — Gühring/BHIM (Combinatie van kleuren ginstergeel en zilvergrijs)

27

2009/C 256/52

Zaak T-300/09: Beroep ingesteld op 29 juli 2009 — Gühring/BHIM (Combinatie van kleuren okergeel en zilvergrijs)

28

2009/C 256/53

Zaak T-323/09: Beroep ingesteld op 18 augustus 2009 — Commissie/Irish Electricity Generating

28

2009/C 256/54

Zaak T-324/09: Beroep ingesteld op 18 augustus 2009 — J & F Participações/BHIM — Fribo Foods (Friboi)

29

2009/C 256/55

Zaak T-325/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 17 augustus 2009 door Vahan Adjemian e.a. tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 4 juni 2009 in de gevoegde zaken F-134/07, Adjemian e.a./Commissie, en F-8/08, Renier/Commissie

30

2009/C 256/56

Zaak T-326/09: Beroep ingesteld op 10 augustus 2009 — E/Parlement

32

2009/C 256/57

Zaak T-336/09: Beroep ingesteld op 25 augustus 2009 — Häfele/BHIM — Topcom Europe (Topcom)

32

2009/C 256/58

Zaak T-337/09: Beroep ingesteld op 24 augustus 2009 — Colegio Oficial de Farmacéuticos de Valencia/Commissie

32

2009/C 256/59

Zaak T-341/09: Beroep ingesteld op 27 augustus 2009 — Consejo Regulador de la Denominación de Origen Txakoli de Álava e.a./BHIM (TXAKOLI)

33

2009/C 256/60

Zaak T-342/09: Beroep ingesteld op 28 augustus 2009 — Bard/BHIM — Braun Melsungen (PERFIX)

33

2009/C 256/61

Zaak T-344/09: Beroep ingesteld op 31 augustus 2009 — Hearst Communications/BHIM — Vida Estética (COSMOBELLEZA)

34

2009/C 256/62

Zaak T-345/09: Beroep ingesteld op 28 augustus 2009 — Bodegas y Viñedos Puerta de Labastida/BHIM — Unión de Cosecheros de Labastida (PUERTA DE LABASTIDA)

35

2009/C 256/63

Zaak T-346/09: Beroep ingesteld op 1 september 2009 — Winzer Pharma GmbH/BHIM — Alcon (BAÑOFTAL)

35

2009/C 256/64

Zaak T-351/09: Beroep ingesteld op 4 september 2009 — Acetificio Marcello de Nigris Srl/Commissie

36

2009/C 256/65

Zaak T-429/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 7 september 2009 — Grain Millers/BHIM — Grain Millers (GRAIN MILLERS)

37

2009/C 256/66

Zaak T-569/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 27 juli 2009 — Visonic/BHIM — Sedea Electronique (VISIONIC)

37

2009/C 256/67

Zaak T-107/09: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 1 september 2009 — Verenigd Koninkrijk/Commissie

37

 

Gerecht voor ambtenarenzaken

2009/C 256/68

Zaak F-72/09: Beroep ingesteld op 17 augustus 2009 — Simone Daake/BHIM

38

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie

24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/1


2009/C 256/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 244 van 10.10.2009

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 233 van 26.9.2009

PB C 220 van 12.9.2009

PB C 205 van 29.8.2009

PB C 193 van 15.8.2009

PB C 180 van 1.8.2009

PB C 167 van 18.7.2009

Deze teksten zijn beschikbaar in:

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/2


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 september 2009 — Moser Baer India Ltd/Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen, Committee of European CD-R and DVD+/-R Manufacturers (CECMA)

(Zaak C-535/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Dumping - Invoer van opneembare compact discs uit India - Verordening (EG) nr. 960/2003 - Berekening van hoogte van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies - Schadevaststelling - Artikel 8, lid 7, van verordening (EG) nr. 2026/97)

2009/C 256/02

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Moser Baer India Ltd (vertegenwoordigers: K. Adamantopoulos, dikigoros, en R. MacLean, solicitor)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix, gemachtigde, en G. Berrisch, Rechtsanwalt), Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. van Vliet en T. Scharf, gemachtigden), Committee of European CD-R and DVD+/-R Manufacturers (CECMA)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 4 oktober 2006 in zaak T-300/03, Moser Baer India Ltd/Raad van de Europese Unie, houdende verwerping van een beroep tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 960/2003 van de Raad van 2 juni 2003 tot instelling van een definitief compenserend recht op opneembare compact discs uit India (PB L 138, blz. 1), voor zover deze verordening rekwirante raakt

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Moser Baer India Ltd wordt verwezen in de kosten.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 69 van 24.3.2007.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/2


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 september 2009 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-166/07) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Verordening (EG) nr. 1968/2006 - Financiële bijdragen van Gemeenschap aan Internationaal Fonds voor Ierland - Keuze van rechtsgrondslag)

2009/C 256/03

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: I. Klavina, L. Visaggio en A. Troupiotis, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Vitro en M. Moore, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van de verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Flynn en A. Steiblytė, gemachtigden), Ierland (vertegenwoordiger: D. O’Hagan, gemachtigde), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: S. Behzadi-Spencer, gemachtigde, en D. W. Anderson QC, barrister)

Voorwerp

Nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1968/2006 van de Raad van 21 december 2006 betreffende financiële bijdragen van de Gemeenschap aan het Internationaal Fonds voor Ierland (2007-2010) (PB L 409 en — rectificatie — PB 2007, L 36, blz. 31) — Keuze van de rechtsgrondslag — Artikel 308 EG (Raadpleging van Parlement/Eenparigheid van stemmen bij Raad) — Versterking van de economische en sociale samenhang — Noodzakelijke Specifieke acties die noodzakelijk zijn in aanvulling op acties in het kader van de Structuurfondsen — Consolidatie van het vredesproces in Noord-Ierland — Artikel 159 EG (Medebeslissingsprocedure)

Dictum

1)

Verordening (EG) nr. 1968/2006 van de Raad van 21 december 2006 betreffende financiële bijdragen van de Gemeenschap aan het Internationaal Fonds voor Ierland (2007-2010), wordt nietig verklaard.

2)

De gevolgen van verordening nr. 1968/2006 worden gehandhaafd totdat, binnen een redelijke termijn, een nieuwe verordening in werking treedt die op een passende rechtsgrondslag is gebaseerd.

3)

De nietigverklaring van verordening nr. 1968/2006 doet geen afbreuk aan de geldigheid van de krachtens deze verordening verrichte betalingen of aangegane verbintenissen.

4)

Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie dragen elk hun eigen kosten.

5)

Ierland, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Commissie van de Europese Gemeenschappen dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 155 van 7.7.2007.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/3


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 3 september 2009 — Papierfabrik August Koehler AG, Bolloré SA, Distribuidora Vizcaína de Papeles SL/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Gevoegde zaken C-322/07 P, C-327/07 P en C-338/07 P) (1)

(Hogere voorzieningen - Mededingingsregelingen - Markt voor zelfkopiërend papier - Geen overeenstemming tussen mededeling van punten van bezwaar en litigieuze beschikking - Schending van rechten van verdediging - Gevolgen - Onjuiste opvatting van bewijsmiddelen - Deelname aan inbreuk - Duur van inbreuk - Verordening nr. 17 - Artikel 15, lid 2 - Richtsnoeren voor berekening van geldboeten - Beginsel van gelijke behandeling - Evenredigheidsbeginsel - Motiveringsplicht - Redelijke duur van procedure voor Gerecht)

2009/C 256/04

Procestalen: Duits, Frans en Spaans

Partijen

Rekwirantes: Papierfabrik August Koehler AG (vertegenwoordigers: I. Brinker en S. Hirsbrunner, Rechtsanwälte, J. Schwarze, professeur), Bolloré SA (vertegenwoordigers: C. Momège en P. Gassenbach, avocats), Distribuidora Vizcaína de Papeles SL (vertegenwoordigers: E. Pérez Medrano en T. Díaz Utrilla, abogados)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre en W. Mölls, gemachtigden, H.-J. Freund, Rechtsanwalt, N. Coutrelis, avocat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 26 april 2007, Bolloré e.a./Commissie (T-109/02, T-118/02, T-122/02, T-125/02, T-126/02, T-128/02, T-129/02, T-132/02 en T-136/02) — Prijskartel in de sector zelfkopiërend papier — Schending van de rechten van de verdediging wat het bewijs van de deelname van rekwirante aan de inbreuk vóór oktober 1993 betreft (onjuiste, ontoereikende en tegenstrijdige bewijsmiddelen) — Schending van het beginsel van gelijke behandeling en het evenredigheidsbeginsel wat de vaststelling van het bedrag van de geldboete betreft (aangezien rekwirante een kleine familieonderneming is die geen toegang tot de kapitaalmarkt heeft)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 26 april 2007, Bolloré e.a./Commissie (T-109/02, T-118/02, T-122/02, T-125/02, T-126/02, T-128/02, T-129/02, T-132/02 en T-136/02), wordt vernietigd voor zover het Bolloré SA betreft.

2)

Beschikking 2004/337/EG van de Commissie van 20 december 2001 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/E-1/36.212 — Zelfkopiërend papier), wordt nietig verklaard voor zover zij Bolloré SA betreft.

3)

De hogere voorzieningen van Papierfabrik August Koehler AG en Distribuidora Vizcaína de Papeles SL worden afgewezen.

4)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in die van de hogere voorziening in zaak C-327/07 P.

5)

Papierfabrik August Koehler AG en Distribuidora Vizcaína de Papeles SL worden respectievelijk in zaak C-322/07 P en zaak C-338/07 P in de kosten verwezen.


(1)  PB C 223 van 22.9.2007.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/3


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 3 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank ’s-Gravenhage — Nederland) — AHP Manufacturing BV/Bureau voor de Industriële Eigendom

(Zaak C-482/07) (1)

(Octrooirecht - Farmaceutische specialiteiten - Verordeningen (EEG) nr. 1768/92 en (EG) nr. 1610/96 - Aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen - Voorwaarden voor afgifte van certificaten aan twee of meer houders van basisoctrooien voor zelfde product - Precisering in verband met bestaan van aanhangige aanvragen)

2009/C 256/05

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank ’s-Gravenhage

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: AHP Manufacturing BV

Verwerende partij: Bureau voor de Industriële Eigendom

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank ’s-Gravenhage — Uitlegging van de artikelen 3, lid 1, sub c, 7, leden 1 en 2, 9 en 13 van verordening (EEG) nr. 1768/92 van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PB L 182, blz. 1) en van punt 17 van de considerans en artikel 3, lid 2, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen (PB L 198, blz. 30) — Verlening van een certificaat aan een houder van een basisoctrooi voor een product waarvoor, op de datum van indiening van de aanvraag voor het certificaat, één of meer certificaten zijn verleend aan één of meer houders van andere basisoctrooien

Dictum

Artikel 3, sub c, van verordening (EEG) nr. 1768/92 van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen, gelezen tegen de achtergrond van artikel 3, lid 2, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet ertegen verzet dat een aanvullend beschermingscertificaat wordt verleend aan de houder van een basisoctrooi voor een product waarvoor op het moment van indiening van de aanvraag voor het certificaat reeds één of meer certificaten zijn verleend aan één of meer houders van één of meer andere basisoctrooien.


(1)  PB C 8 van 12.1.2008.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 3 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Amtsgericht Lahr — Duitsland) — Pia Messner/Firma Stefan Krüger

(Zaak C-489/07) (1)

(Richtlijn 97/7/EG - Bescherming van consument - Op afstand gesloten overeenkomsten - Uitoefening van herroepingsrecht door consument - Aan verkoper te betalen vergoeding voor gebruik)

2009/C 256/06

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Lahr

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Pia Messner

Verwerende partij: Firma Stefan Krüger

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Amtsgericht Lahr — Uitlegging van artikel 6, leden 1 en 2, van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (PB L 144, blz. 19) — Uitoefening van recht van herroeping door consument — Aan verkoper te betalen vergoeding van het gebruik

Dictum

Artikel 6, lid 1, tweede zin, en lid 2, van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die in algemene zin bepaalt dat de verkoper bij tijdige herroeping door de consument, van die consument een compenserende vergoeding kan eisen voor het gebruik van een middels een overeenkomst op afstand verworven goed.

Diezelfde bepalingen verzetten zich er evenwel niet tegen dat de consument wordt verplicht tot het betalen van een compenserende vergoeding voor het gebruik van dit goed, wanneer dit gebruik heeft plaatsgevonden op een wijze die onverenigbaar is met de beginselen van burgerlijk recht, zoals dat van de goede trouw of van ongerechtvaardigde verrijking, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van deze richtlijn en, met name, aan de doeltreffendheid en effectiviteit van het herroepingsrecht, hetgeen de nationale rechter dient vast te stellen.


(1)  PB C 22 van 26.1.2008.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 3 september 2009 — Aceites del Sur-Coosur, voorheen Aceites del Sur/Koipe Corporación SL, Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-498/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 8, lid 1, sub b - Beeldmerk La Española - Globale beoordeling van verwarringsgevaar - Doorslaggevend element)

2009/C 256/07

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Aceites del Sur-Coosur, voorheen Aceites del Sur (vertegenwoordigers: J.-M. Otero Lastres en R. Jimenez Diaz, abogados)

Andere partijen in de procedure: Koipe Corporación SL (vertegenwoordiger: M. Fernández de Béthencourt, abogado), Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. García Murillo, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 12 september 2007, Koipe/BHIM en Aceites del Sur (La Española), waarbij de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 11 mei 2004 (zaak R 1109/2000-4) wordt herzien in die zin dat het door verzoekster bij de kamer van beroep ingestelde beroep gegrond is en de oppositie derhalve moet worden toegewezen

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Aceites del Sur-Coosur, SA wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van Koipe Corporación, SL.

3)

Het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 22 van 26.1.2008.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/5


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 3 september 2009 — William Prym GmbH & Co. KG, Prym Consumer GmbH & Co. KG/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-534/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregelingen - Europese markt voor fournituren (naalden) - Marktverdelingsafspraken - Schending van rechten van verdediging - Motiveringsplicht - Geldboete - Richtsnoeren - Zwaarte van inbreuk - Concrete weerslag op markt - Uitvoering van mededingingsregeling)

2009/C 256/08

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirantes: William Prym GmbH & Co. KG, Prym Consumer GmbH & Co. KG (vertegenwoordigers: H.-J. Niemeyer, Ch. Herrmann en M. Röhrig, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre en K. Mojzesowicz, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 12 september 2007 in zaak T-30/05, Prym en Prym Consumer/Commissie, waarbij het Gerecht het bedrag van de geldboete die aan rekwirantes is opgelegd bij artikel 2 van beschikking C(2004) 4221 def. van de Commissie van 26 oktober 2004 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG (zaak COMP/F-1/38.338 — PO/naalden), heeft vastgesteld op 27 miljoen EUR — Mededingingsregeling op de markt voor fournituren (naalden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

William Prym GmbH & Co. KG en Prym Consumer GmbH & Co. KG worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 37 van 9.2.2008.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/5


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 3 september 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — Amministrazione dell’Economia e delle Finanze, Agenzia delle Entrate/Fallimento Olimpiclub Srl

(Zaak C-2/08) (1)

(Btw - Voorrang van gemeenschapsrecht - Bepaling van nationaal recht waarin beginsel van gezag van gewijsde is neergelegd)

2009/C 256/09

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Amministrazione dell’Economia e delle Finanze, Agenzia delle Entrate

Verwerende partij: Fallimento Olimpiclub Srl

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Corte suprema di cassazione — Uitlegging van richtlijn 77/388/EEG: Zesde richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Voorrang van het gemeenschapsrecht — Nationale bepaling die het beginsel van het gezag van gewijsde bekrachtigt en leidt tot een met het gemeenschapsrecht inzake de btw onverenigbaar resultaat

Dictum

Het gemeenschapsrecht verzet zich tegen toepassing, in omstandigheden als die in het hoofdgeding, van een bepaling van nationaal recht, zoals artikel 2909 van het Italiaanse burgerlijk wetboek (Codice civile), in een geding betreffende de belasting over de toegevoegde waarde voor een aanslagjaar waarvoor nog geen definitieve rechterlijke beslissing is gewezen, voor zover deze toepassing belet dat de nationale rechter bij wie dit geding aanhangig is gemaakt, rekening houdt met de gemeenschapsrechtelijke normen betreffende misbruik inzake deze belasting.


(1)  PB C 79 van 29.3.2008.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/6


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 3 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-457/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2005/14/EG - Verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid - Motorrijtuigen - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2009/C 256/10

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: N. Yerrell, gemachtigde)

Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordiger: L. Seeboruth, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 houdende wijziging van de richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 149, blz. 14)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 houdende wijziging van de richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, is het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 313 van 6.12.2008.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/6


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 3 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Estland

(Zaak C-464/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2005/65/EG - Vervoersbeleid - Veiligheid van haveninstallaties - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2009/C 256/11

Procestaal: Ests

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: K. Simonsson en K. Saaremäel-Stoilov, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Estland (vertegenwoordiger: L. Uibo, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende het verhogen van de veiligheid van havens (PB L 310, blz. 28)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende het verhogen van de veiligheid van havens, is de Republiek Estland de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Republiek Estland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 327 van 20.12.2008.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/7


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 3 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-527/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2005/65/EG - Vervoersbeleid - Veiligheid van haveninstallaties - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

2009/C 256/12

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: K. Simonsson en A.-A. Gilly, gemachtigden)

Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordiger: S. Ossowski, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende het verhogen van de veiligheid van havens (PB L 310, blz. 28)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende het verhogen van de veiligheid van havens, is het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de krachtens artikel 18 van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 19 van 24.1.2009.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/7


Beroep ingesteld op 22 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-280/09)

2009/C 256/13

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Oliver en G. Braga da Cruz, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Portugese Republiek, door niet de nationale maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor uitvoering van de artikelen 10 en 12 van verordening (EG) nr. 273/2004 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren, door geen mededeling ervan te doen krachtens artikel 16 van deze verordening, en door niet de nationale maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor uitvoering van artikel 26, punt 3, en artikel 31, van verordening (EG) nr. 111/2005 (2) van de Raad van 22 december 2004 houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren, de krachtens voornoemde verordeningen (EG) nr. 273/2004 en (EG) nr. 111/2005 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,

de Portugese Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verordening nr. 273/2004 werd van kracht op 18 augustus 2005 en verordening nr. 111/2005 werd van kracht op 15 februari 2005; beide zijn van toepassing met ingang van 18 augustus 2005.

Doordat de Commissie geen mededeling heeft ontvangen van de maatregelen die de Portugese Republiek heeft genomen ter uitvoering van voornoemde bepalingen van de beide verordeningen en zij niet beschikt over andere gegevens op basis waarvan zij kan besluiten dat de noodzakelijke maatregelen werden genomen, veronderstelt zij dat de Portugese Republiek genoemde maatregelen nog niet heeft genomen en aldus de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens voornoemde verordeningen.


(1)  PB L 47, blz. 1.

(2)  PB L 22, blz. 1.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/7


Beroep ingesteld op 22 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-281/09)

2009/C 256/14

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Lozano Palacios en C. Vrignon, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk Spanje door flagrante, herhaalde en zware inbreuken op de bepalingen van artikel 18, lid 2, van richtlijn 89/552/EEG (1) van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten toe te staan, de krachtens artikel 3, lid 2, van deze richtlijn juncto artikel 10 EG op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens de Commissie schendt het Koninkrijk Spanje richtlijn 89/552/EEG door zijn enge uitlegging van het begrip reclamespots, waardoor bepaalde reclamepraktijken (in het bijzonder reportages voor reclamedoeleinden, telepromotiespots, sponsoring-advertentiespots en microadvertentiespots) niet als reclamespots worden beschouwd en dus niet worden onderworpen aan de door deze richtlijn opgelegde maximumduur.


(1)  PB L 298, blz. 23.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/8


Beroep ingesteld op 23 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-284/09)

2009/C 256/15

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Lyal en B.-R. Killmann, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

vaststellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door de dividenden die worden uitgekeerd aan een vennootschap met zetel in een andere lidstaat of in de Europese Economische Ruimte aan een hoger belastingtarief te onderwerpen dan de dividenden die worden uitgekeerd aan een vennootschap met zetel in de Bondsrepubliek Duitsland, indien de in richtlijn 90/435 (1) vastgestelde minimumdrempel voor deelnemingen van de moedermaatschappij in het kapitaal van de dochteronderneming niet is bereikt, de krachtens artikel 56 EG en, met betrekking tot de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen, artikel 40 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Bondsrepubliek Duitsland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep betreft de Duitse wet op de dividendbelasting. Volgens de bepalingen van de Duitse wet op de inkomstenbelasting kunnen moedermaatschappijen die in Duitsland onbeperkt belastingplichtig zijn de tijdens de procedure van belastingaanslag betaalde bronbelasting verrekenen met de vennootschapsbelasting die zij verschuldigd zijn. Bijgevolg worden Duitse moedermaatschappijen vrijgesteld van de bronbelasting. Moedermaatschappijen die in Duitsland beperkt belastingplichtig zijn, kunnen daarentegen slechts volledig van de bronbelasting worden vrijgesteld indien de in richtlijn 90/435 vastgestelde minimumdrempel voor deelnemingen van de betrokken moedermaatschappij in het kapitaal van de dochteronderneming is bereikt. Onder die minimumdrempel kunnen beperkt belastingplichtige moedermaatschappijen naar Duits recht niet worden vrijgesteld op dezelfde wijze als onbeperkt belastingplichtige moedermaatschappijen. Op grond van die wet worden Duitse dividenduitkeringen van moedermaatschappijen uit andere lidstaten bijgevolg fiscaal anders behandeld dan die van moedermaatschappijen die in Duitsland onbeperkt belastingplichtig zijn.

De Commissie acht die verschillende behandeling onverenigbaar met het beginsel van vrij kapitaalverkeer, aangezien in andere lidstaten of in de EER gevestigde belastingplichtigen erdoor kunnen worden afgeschrikt om in Duitsland te investeren.

Uit het door het EG-Verdrag en de EER-Overeenkomst gegarandeerde vrije kapitaalverkeer volgt dat, indien een lidstaat voordelen verleent ten aanzien van de belasting van dividenden, deze voordelen niet kunnen worden beperkt tot ingezeten dividendontvangers. Fiscale discriminatie tussen ingezeten dividendontvangers en die uit andere lidstaten of uit EER-staten is verboden; in eigen land verleende belastingvoordelen moeten ook worden toegekend aan aandeelhouders uit andere lidstaten of uit EER-staten. Wanneer de betrokken lidstaat, zoals in casu, met de andere lidstaten overeenkomsten tot het vermijden van dubbele belasting heeft gesloten, kan hij zich slechts op die overeenkomsten beroepen indien zijn verrekeningsregels de eventuele economische meervoudige belasting van aandeelhouders uit andere lidstaten of uit EER-staten volledig compenseren, zoals zijn eigen belastingstelsel, dat voor ingezeten aandeelhouders garandeert

Dit is in casu niet het geval bij de overeenkomsten die Duitsland met de andere lidstaten heeft gesloten; ter vermijding van dubbele belasting voorzien die overeenkomsten inderdaad in regels voor de verrekening van de Duitse bronbelasting met de belasting in de lidstaat van de moedervennootschap, maar het te verrekenen bedrag mag niet het gedeelte van de voorafgaand aan de verrekening vastgestelde belasting op inkomsten uit Duitsland overschrijden. De verrekening is bijgevolg beperkt; een terugbetaling van een eventueel tegoed dat bestaat uit het verschil tussen de belasting in de betrokken lidstaat en de Duitse bronbelasting is in deze overeenkomst niet voorzien en is daarom uitgesloten.

Wat de eventuele rechtvaardiging van de onderhavige niet-nakoming betreft, heeft Duitsland in de loop van de precontentieuze procedure geen dringende reden van algemeen belang aangevoerd die het bestreden belastingstelsel zou kunnen rechtvaardigen.


(1)  Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB L 225, blz. 6).


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het First tier Tribunal (Tax chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 24 juli 2009 — British Sky Broadcasting Group plc/The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

(Zaak C-288/09)

2009/C 256/16

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

First tier Tribunal (Tax chamber)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: British Sky Broadcasting Group plc

Verwerende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

Prejudiciële vragen

1)

Moet een set-top box met de specificaties van het Sky+ set-top box model DRX 280 worden ingedeeld onder postonderverdeling 8528 71 13, zoals vastgesteld in verordening nr. 1214/2007 (1) van de Commissie tot wijziging van bijlage I van verordening nr. 2658/87 van de Raad, ondanks de door de Europese Commissie op 7 mei 2008 (2008/C113/02) vastgestelde GN-toelichtingen op GN-postonderverdelingen 8521 90 00 en 8528 71 13?

2)

Zijn de nationale douaneautoriteiten krachtens artikel 12, lid 5, sub a, van verordening (EEG) nr. 2913/92 (2) van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1992 L 302, blz. 1), zoals gewijzigd, gehouden tot het verstrekken van een bindende tariefinlichting in overeenstemming met de GN-toelichtingen, tenzij en totdat deze toelichtingen niet onverenigbaar met de bewoordingen van de relevante GN-bepalingen, waaronder de algemene regels voor de interpretatie van de GN, zijn verklaard, of kunnen de nationale douaneautoriteiten een eigen standpunt innemen en de toelichting buiten toepassing laten indien zij een dergelijke onverenigbaarheid aanwezig achten?

3)

Indien een set-top box met de specificaties van het Sky+ set-top box model DRX 280 onder GN-postonderverdeling 8521 90 00 moet worden ingedeeld, is de toepassing van een positief bedrag aan douanerechten naar gemeenschapsrecht onrechtmatig wegens schending van de communautaire verplichtingen krachtens de overeenkomst inzake informatietechnologie („ITA”) en artikel II, lid 1, sub b, van de General Agreement on Tariffs and Trade 1994 of valt het betrokken product bij indeling onder post 8521 buiten de werkingssfeer van het relevante deel van de ITA?


(1)  Verordening (EG) nr. 1214/2007 van de Commissie van 20 september 2007 tot wijziging van bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 286, blz. 1).

(2)  PB L 302, blz. 1.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het First tier Tribunal (Tax chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 24 juli 2009 — Pace plc/The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

(Zaak C-289/09)

2009/C 256/17

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

First tier Tribunal (Tax chamber)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Pace plc

Verwerende partij: The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

Prejudiciële vragen

1)

Moeten een set-top box met een communicatiefunctie („STB”) en een harde schijf drive („HDD”) worden ingedeeld onder postonderverdeling 8528 71 13 van de Gecombineerde Nomenclatuur, zoals vastgesteld in verordening nr. 1549/2006 (1) van de Commissie en verordening nr. 1214/2007 (2) van de Commissie tot wijziging van bijlage I van verordening nr. 2658/87 van de Raad, ondanks de door de Europese Commissie op 7 mei 2008 (2008/C113/02) vastgestelde GN-toelichtingen op GN-postonderverdelingen 8521 90 00 en 8528 71 13?

2)

Ingeval een STB met een HDD met de specifieke kenmerken van een STB-HDD onder GN-postonderverdeling 8521 90 00 moet worden ingedeeld, is de toepassing van een positief bedrag aan douanerechten naar gemeenschapsrecht onrechtmatig wegens schending van de verplichtingen van de Gemeenschap krachtens de overeenkomst inzake informatietechnologie en artikel II, lid 1, sub b, van de General Agreement on Tariffs and Trade 1994 of valt het betrokken product bij indeling onder post 8521 buiten de werkingssfeer van het relevante deel van de ITA?

3)

Moet artikel 12, lid 5, punt a i, aldus worden opgevat dat de bindende tariefinlichting van 8 april 2005 waarop Pace plc zich baseert, na 31 december 2006 automatisch haar geldigheid verloor op grond dat zij niet langer strookte met de regeling van verordening nr. 1549/2006 van de Commissie? Moet in het bijzonder artikel 12, lid 5, punt a-i, aldus worden uitgelegd dat verordening nr. 1549/2006 van de Commissie niet binnen het begrip „verordening” in het kader van dat artikel valt omdat het gaat om een jaarlijkse GN-bijwerking of omdat het geen specifieke indelingsverordening is?

4)

Moet artikel 12, lid 6, van het douanewetboek aldus worden opgevat dat de verkrijger van een bindende tariefinlichting na vaststelling van een jaarlijkse GN-bijwerking zonder bepaling dat een hem ter beschikking staande resterende geldigheidsduur wordt bevestigd, geen recht heeft op een dergelijke periode of moet hij krachtens het beginsel van het gewettigd vertrouwen recht hebben op de gebruikelijke resterende geldigheidsduur van zes maanden voor indelingsverordeningen van de Commissie?


(1)  Verordening (EG) nr. 1549/2006 van de Commissie van 17 oktober 2006 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 301, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1214/2007 van de Commissie van 20 september 2007 tot wijziging van bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 286, blz. 1).


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/10


Beroep ingesteld op 28 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-295/09)

2009/C 256/18

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Braun en E. Adsera Ribera, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk Spanje, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/43/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van richtlijn 84/253/EEG van de Raad, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2006/43/EG in nationaal recht is op 28 juni 2008 verstreken.


(1)  PB L 157, blz. 87.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/10


Beroep ingesteld op 30 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-302/09)

2009/C 256/19

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Di Bucci en E. Righini, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Italiaanse Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 2, 5 en 6 van beschikking 2000/394/EG van de Commissie van 25 november 1999 betreffende de steunmaatregelen ten behoeve van de ondernemingen op het grondgebied van Venetië en Chioggia zoals bedoeld in wetten nr. 30/1997 en nr. 206/1995 houdende verlagingen van sociale bijdragen [kennisgeving geschied op 10 januari 2000 onder nummer C(1999) 4268, PB L 150 van 23 juni 2000, blz. 50], en krachtens het EG-Verdrag, door niet binnen de gestelde termijn alle nodige maatregelen te nemen ter intrekking van de bij die beschikking onrechtmatig en met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaarde regeling en ter terugvordering, bij de begunstigden, van de uit hoofde van die regeling ter beschikking gestelde steun;

de Italiaanse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn waarbinnen Italië de regeling had moeten intrekken en de onrechtmatig uitbetaalde steun had moeten terugvorderen, verstreek twee maanden na kennisgeving van de beschikking. Meer dan negen jaar later hebben de Italiaanse autoriteiten minder dan 2 % van die steun teruggevorderd.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/11


Beroep ingesteld op 30 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-303/09)

2009/C 256/20

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Flynn en E. Righini, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Italiaanse Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 2, 5 en 6 van beschikking 2005/315/EG van de Commissie van 20 oktober 2004 betreffende de steunregeling die Italië heeft toegepast ten gunste van ondernemingen die in de door natuurrampen in 2002 getroffen gemeenten investeringen hebben gedaan [kennisgeving geschied op 22 oktober 2004 onder nummer C(2004) 3893, PB L 100 van 20 april 2005, blz. 46], en krachtens het EG-Verdrag, door niet binnen de gestelde termijn alle nodige maatregelen te nemen ter intrekking van de bij die beschikking onrechtmatig en met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaarde regeling en ter terugvordering, bij de begunstigden, van de uit hoofde van die regeling ter beschikking gestelde steun;

de Italiaanse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn waarbinnen Italië de regeling had moeten intrekken en de onrechtmatig uitbetaalde steun had moeten terugvorderen, verstreek twee maanden na kennisgeving van de beschikking. Meer dan vier jaar later moeten de Italiaanse autoriteiten nog méér dan 25 % van de uitbetaalde steun waarvoor een betalingsbevel is afgegeven, terugvorderen en moeten zij de Commissie nog laten weten welk bedrag aan steun is betaald aan begunstigden die aanvankelijk geen aanspraak konden maken op de regeling.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/11


Beroep ingesteld op 30 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-304/09)

2009/C 256/21

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Flynn en E. Righini, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Italiaanse Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 2, 3 en 4 van beschikking 2006/261/EG van de Commissie van 16 maart 2005 betreffende steunmaatregel C 8/2004 (ex NN 164/2003) die door Italië ten uitvoer is gelegd ten gunste van recentelijk aan de beurs genoteerde ondernemingen [kennisgeving geschied op 17 maart 2005 onder nummer C(2005) 591, PB L 94 van 1 april 2006, blz. 42], en krachtens het EG-Verdrag, door niet binnen de gestelde termijn alle nodige maatregelen te nemen ter intrekking van de bij die beschikking onrechtmatig en met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaarde regeling en ter terugvordering, bij de begunstigden, van de uit hoofde van die regeling ter beschikking gestelde steun;

de Italiaanse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn waarbinnen Italië de regeling had moeten intrekken en de onrechtmatig uitbetaalde steun had moeten terugvorderen, verstreek twee maanden na kennisgeving van de beschikking. Meer dan vier jaar later hebben de Italiaanse autoriteiten slechts ongeveer 25 % van die steun teruggevorderd.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/11


Beroep ingesteld op 30 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-305/09)

2009/C 256/22

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Flynn en E. Righini, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Italiaanse Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 2, 3 en 4 van beschikking 2005/919/EG van de Commissie van 14 december 2004 Directe fiscale stimuleringsmaatregelen ten behoeve van ondernemingen die aan handelsbeurzen in het buitenland deelnemen [kennisgeving geschied op 17 december 2004 onder nummer C(2004) 4746, PB L 335 van 21 december 2005, blz. 39], en krachtens het EG-Verdrag, door niet binnen de gestelde termijn alle nodige maatregelen te nemen ter intrekking van de bij die beschikking onrechtmatig en met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaarde regeling en ter terugvordering, bij de begunstigden, van de uit hoofde van die regeling ter beschikking gestelde steun;

de Italiaanse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn waarbinnen Italië de regeling had moeten intrekken en de onrechtmatig uitbetaalde steun had moeten terugvorderen, verstreek twee maanden na kennisgeving van de beschikking. Meer dan vier jaar later hebben de Italiaanse autoriteiten slechts ongeveer 65 % van de steun waarvoor een betalingsbevel is afgegeven, teruggevorderd en moeten zij de Commissie nog laten weten welk bedrag aan steun is betaald aan begunstigden die aanvankelijk geen aanspraak konden maken op de regeling.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/12


Beroep ingesteld op 4 augustus 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen

(Zaak C-311/09)

2009/C 256/23

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Triantafyllou en K. Herrmann, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Polen, door over de verrichting van diensten in het internationale wegvervoer door belastingplichtigen die hun zetel of vaste woonplaats buiten Polen hebben, btw te heffen op de wijze als bepaald in afdeling 13, paragraaf 35, punten 1, 3, 4 en 5 van de verordening van de minister van Financiën van 27 april 2004, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 73, 168 en 273 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1);

Republiek Polen verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Diensten in het internationale wegvervoer zijn onderworpen aan de belasting over de toegevoegde waarde volgens de in richtlijn 2006/112/EG vastgestelde beginselen.

Volgens de Commissie is de in afdeling 13, paragraaf 35, punten 1, 3, 4 en 5 van de verordening van de minister van Financiën van 27 april 2004 bepaalde wijze van heffing en berekening van de btw over dienstverrichtingen in het internationale wegvervoer door belastingplichtigen die hun zetel of vaste woonplaats buiten Polen hebben, onverenigbaar met de artikelen 73, 168 en 273 van richtlijn 2006/112/EG. De onverenigbaarheid met artikel 73 van richtlijn 2006/112/EG bestaat erin dat de maatstaf van heffing voor de btw in elk geval 285 PLN bedraagt, waarbij geen rekening wordt gehouden met de werkelijke afstand die in Polen door de autobus wordt afgelegd, en ook niet met de werkelijke voor een bepaalde dienst verschuldigde vergoeding. Het Poolse btw-stelsel geeft de belastingplichtige die diensten van internationaal personenvervoer verricht, geen recht op aftrek van de btw over een goed dat tijdens een bepaalde aangifteperiode ten behoeve van die belaste vervoersdienst is verworven (bijvoorbeeld brandstof), hetgeen in strijd is met artikel 168 van de richtlijn. Bovendien is het Poolse btw-stelsel onverenigbaar met artikel 273 van richtlijn 2006/112/EG, omdat het voor de belastingplichtigen de verplichting invoert om op het moment dat de autobus met passagiers het grondgebied van Polen binnenrijdt, in het douanekantoor een aangifte te overhandigen waarop het belastingbedrag is aangegeven, en die belasting in het douanekantoor te betalen „op het moment dat de autobus met passagiers het nationale grondgebied binnenrijdt”, hetgeen aanleiding geeft tot formaliteiten in verband met een grensoverschrijding.

Volgens de Commissie kan het bestreden stelsel inzake belastingheffing en belastinginning niet worden gebaseerd op artikel 281en ook niet op artikel 395 van richtlijn 2006/112/EG.


(1)  PB L 347, blz. 1.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/12


Beroep ingesteld op 6 augustus 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-313/09)

2009/C 256/24

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Erlbacher en M. Adam, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Oostenrijk, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn voor uitvoering van richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (1) [zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/53/EG van de Commissie van 30 april 2008 tot wijziging van bijlage IV bij Richtlijn 2006/88/EG van de Raad wat betreft voorjaarsviremie van de karper (SVC) (2)], althans door de Commissie niet van deze bepalingen in kennis te stellen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Republiek Oostenrijk verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 1 mei 2008 verstreken.


(1)  PB L 328, blz. 14.

(2)  PB L 117, blz. 27.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/13


Beroep ingesteld op 7 augustus 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-315/09)

2009/C 256/25

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Erlbacher en L. de Schietere de Lophem, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk België, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (1), zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/53/EG van de Commissie van 30 april 2008 tot wijziging van bijlage IV bij richtlijn 2006/88/EG van de Raad wat betreft voorjaarsviremie van de karper (SVC) (2), althans door de Commissie niet van deze bepalingen in kennis te stellen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk België verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2006/88/EG in nationaal recht is op 1 mei 2008 verstreken en die voor omzetting van richtlijn 2008/53/EG is op 1 augustus 2008 verstreken. Op het tijdstip waarop het onderhavige beroep is ingesteld, had verweerder evenwel niet de voor de uitvoering van deze richtlijnen noodzakelijke maatregelen genomen, althans de Commissie hiervan niet op de hoogte gebracht.


(1)  PB L 328, blz. 14.

(2)  PB L 117, blz. 27.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (Civil Division) of England and Wales (Verenigd Koninkrijk) op 12 augustus 2009 — Secretary of State for the Home Department/Maria Dias

(Zaak C-325/09)

2009/C 256/26

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Appeal (Civil Division) of England and Wales

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Secretary of State for the Home Department

Verwerende partij: Maria Dias

Prejudiciële vragen

1)

Heeft een burger van de Unie die in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan is, vóór de omzetting van richtlijn 2004/38/EG (1) de houder was van een krachtens artikel 4, lid 2, van richtlijn 68/360/EEG (2) geldig afgegeven verblijfskaart, maar gedurende de looptijd van de verblijfskaart bepaalde tijd vrijwillig werkloos en niet zelfvoorzienend was en niet aan de voorwaarden voor afgifte van een dergelijke verblijfskaart voldeed, in die periode op grond van het enkele houderschap van de verblijfskaart „legaal in het gastland” verbleven met het oog op de latere verkrijging van een duurzaam verblijfsrecht krachtens artikel 16, lid 1, van richtlijn 2004/38/EG?

2)

Indien een tijdvak van vijf jaar ononderbroken verblijf als werknemer voorafgaand aan 30 april 2006 niet volstaat om het in artikel 16, lid 1, van richtlijn 2004/38 voorziene duurzame verblijfsrecht te doen ontstaan, doet dit ononderbroken verblijf als werknemer dan rechtstreeks krachtens artikel 18, lid 1, [EG] een duurzaam verblijfsrecht ontstaan op grond dat de richtlijn een lacune vertoont?


(1)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158, blz. 77).

(2)  Richtlijn 68/360/EEG van de Raad van 15 oktober 1968 inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van de werknemers der lidstaten en van hun familie binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 13).


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/14


Hogere voorziening ingesteld op 18 augustus 2009 door het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 3 juni 2009 in zaak T-189/07, Frosch Touristik GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-332/09 P)

2009/C 256/27

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: B. Schmidt, gemachtigde)

Andere partijen in de procedure: Frosch Touristik GmbH, DSR touristik GmbH

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen en de zaak verwijzen naar het Gerecht;

de andere partijen in de procedure verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De onderhavige hogere voorziening is gericht tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg waarbij de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 22 maart 2007 is vernietigd. Met die beslissing had de kamer van beroep het door verweerster in hogere voorziening ingestelde beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling over de gedeeltelijke nietigheid van het gemeenschapswoordmerk „FLUGBÖRSE” verworpen. Het Gerecht was van oordeel dat de kamer van beroep artikel 51, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk (hierna: „verordening inzake het gemeenschapsmerk”) onjuist had toegepast, aangezien zij zich bij het onderzoek of er voor de inschrijving van het merk nietigheidsgronden in de zin van artikel 7 van de verordening inzake het gemeenschapsmerk waren en dit dus moest worden nietig verklaard, heeft gebaseerd op de voorwaarden en de opvatting op de datum van de inschrijving van het litigieuze merk en niet op de datum waarop de aanvraag is ingediend. Volgens het bestreden arrest is de enige voor het onderzoek van een verzoek om nietigverklaring relevante datum, de datum van indiening van de betwiste merkaanvraag. Het Gerecht heeft zich ter onderbouwing van zijn opvatting bovendien op het argument gebaseerd dat enkel met deze uitlegging kan worden voorkomen dat de kans dat een merk zijn inschrijvingsvatbaarheid verliest, toeneemt naarmate de inschrijvingsprocedure langer duurt. Bij een nieuw onderzoek van naderhand aangevoerde nietigheidsgronden mag de onderzoeker enkel rekening houden met elementen die van na de indiening van de merkaanvraag dateren, wanneer op basis van deze elementen conclusies kunnen worden getrokken over de situatie zoals deze op die datum bestond.

Volgens rekwirant legt het Gerecht artikel 51, lid 1, sub a, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk onjuist uit door de datum waarop de merkaanvraag wordt ingediend, als de enige relevante onderzoeksdatum te beschouwen. Deze enge uitlegging is in strijd met de bewoordingen van de bepaling en is evenmin verenigbaar met de zin en het doel van dit voorschrift, met het stelsel voor verlening van bescherming en met de nietigverklaring van de verleende bescherming krachtens de verordening inzake het gemeenschapsmerk.

Artikel 51, lid 1, sub a, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk bepaalt dat een merk uit het register wordt geschrapt wanneer het „is ingeschreven” in strijd met artikel 7 van deze verordening. De conclusie van het Gerecht dat deze uitdrukking uitsluitend bepaalt in welke gevallen een merk niet mag worden ingeschreven of moet worden nietig verklaard, en niet (ook) de relevante datum voor het onderzoek betreft, is reeds op grond van de bewoordingen van bedoeld voorschrift onbegrijpelijk. Aangezien het Gerecht geen verdere toelichting heeft gegeven, is niet duidelijk welke overwegingen in het bijzonder tot zijn conclusie hebben geleid. De door rekwirant verdedigde uitlegging dat de uitdrukking „is ingeschreven” op zijn minst ook de relevante datum betreft, is daarentegen gelet op de bewoordingen van bedoeld voorschrift aanmerkelijk plausibeler.

Tegen de uitlegging die het Gerecht in het bestreden arrest verdedigt, pleit echter ook de beschermingsdoelstelling die aan de artikelen 7 en 51 van de verordening inzake het gemeenschapsmerk ten grondslag ligt, namelijk dat inschrijvingen die in strijd met het algemene belang zijn, meteen moeten worden uitgesloten of, wanneer de inschrijving toch heeft plaatsgevonden, kunnen worden nietig verklaard. Alleen zo kan worden voorkomen dat merken in strijd met de bepalingen van de verordening inzake het gemeenschapsmerk worden ingeschreven en daardoor het aan deze bepaling ten grondslag liggende algemene belang niet in acht wordt genomen. Indien de opvatting van het Gerecht juist zou zijn, zou een merkaanvrager bovendien niet alleen bescherming verkrijgen voor merken waarvoor op de datum van de inschrijving absolute nietigheidsgronden bestaan, maar deze merken zouden na de inschrijving ook niet langer overeenkomstig artikel 51 van de verordening inzake het gemeenschapsmerk kunnen worden nietig verklaard, aangezien zij op de datum waarop de aanvraag is ingediend, inschrijvingsvatbaar waren en het Gerecht uitdrukkelijk geen rekening houdt met ontwikkelingen tussen de datum van de aanvraag en de datum van de inschrijving. Volgens rekwirant vormt dit, in strijd met de beschermingsdoelstelling van de artikelen 7 en 51 van de verordening inzake het gemeenschapsmerk, een ongerechtvaardigde bevoorrechting van een particulier tegenover het beschermingswaardige algemene belang.

Wat tot slot het argument van het Gerecht inzake de duur van de procedure betreft, dient te worden opgemerkt dat deze duur kan afhangen van zeer veel factoren, die niet alleen kunnen worden beïnvloed door rekwirant, maar ook door de aanvrager zelf of, zoals in het geval van de in de verordening inzake het gemeenschapsmerk neergelegde oppositieprocedure, door derden. Ook kunnen zeer onverwacht absolute nietigheidsgronden, waarover rekwirant geen invloed heeft uitgeoefend en geen invloed kan uitoefenen, optreden. Bij een adequate afweging van de in dergelijke „toevallige” situaties tegengestelde belangen, moet voorrang worden gegeven aan het algemene belang, temeer omdat de aanvrager er tot aan de inschrijving niet op kan vertrouwen dat hij het aangevraagde beschermingsrecht daadwerkelijk verkrijgt. In dit geval is het dan ook juist om ook ontwikkelingen tot aan de datum van de inschrijving in aanmerking te nemen.

Om voormelde redenen moet het bestreden arrest van het Gerecht van eerste aanleg worden vernietigd omdat het artikel 51 van de verordening inzake het gemeenschapsmerk schendt.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil de Prud’hommes de Caen (Frankrijk) op 20 augustus 2009 — Sophie Noël/SCP Brouard Daude, curator in het faillissement van Pronuptia Boutiques Province SA en Centre de Gestion et d’Étude AGS (C.G.E.A.) IDF Est

(Zaak C-333/09)

2009/C 256/28

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil de Prud’hommes de Caen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sophie Noël

Verwerende partijen: SCP Brouard Daude, curator in het faillissement van Pronuptia Boutiques Province SA, Centre de Gestion et d’Étude AGS (C.G.E.A.) IDF Est

Prejudiciële vragen

1)

Artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, met het opschrift „Verbod van discriminatie”, bepaalt: „Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.”

Is er geen sprake van discriminatie, wanneer er een verschil van behandeling is tussen de werknemers die om economische redenen worden ontslagen en hebben ingestemd met een overeenkomst tot een op de persoon toegesneden herplaatsing, waarbij voor de mogelijkheid tot aanvechting van de opzegging van hun contract nog steeds een verjaringstermijn van vijf jaar zou gelden, en degenen die daarmee niet hebben ingestemd, en die onder de verjaringstermijn van één jaar overeenkomstig artikel L.1235-7 van het Wetboek van Arbeid zouden vallen?

2)

Artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966 — dat slechts de basis van artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is — luidt: „Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming op welke grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuigingen, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.”

Moet de Franse rechter dan ingevolge artikel 55 van de Franse grondwet van 4 oktober 1958 toepassing geven aan artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966, en buiten toepassing laten de discriminerende bepalingen van artikel L. 1235-7 van het Wetboek van Arbeid die voortvloeien uit wet nr. 2005-35 van 18 januari 2005, die dateert van na 4 februari 1981, toen voornoemd Verdrag op het nationale grondgebied in werking is getreden?


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/15


Beroep ingesteld op 25 augustus 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-340/09)

2009/C 256/29

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: S. Pardo Quintillán en D. Recchia, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk Spanje, door met betrekking tot bepaalde dierentuinen in Aragon, Asturië, op de Balearen, op de Canarische Eilanden, in Cantabrië, Castilië en Leon, de regio Valencia, Extremadura en Galicië,

niet uiterlijk op de datum bedoeld in richtlijn 1999/22/EG van de Raad van 29 maart 1999 betreffende het houden van wilde dieren in dierentuinen (1), ervoor te zorgen dat alle dierentuinen op zijn grondgebied beschikken over een vergunning die is verleend overeenkomstig artikel 4, leden 2 en 3, van de richtlijn en, wat Aragon, Asturië, de Canarische Eilanden, Cantabrië en Castilië en Leon betreft, artikel 4, lid 4, daarvan, en

voor dierentuinen zonder vergunning geen sluitingsmaatregelen vast te stellen overeenkomstig artikel 4, lid 5, van de richtlijn,

de krachtens artikel 4, leden 2, 3, 4 en 5, van de aangehaalde richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie is van mening dat het Koninkrijk Spanje:

niet uiterlijk op de in de richtlijn bedoelde datum ervoor heeft gezorgd dat alle dierentuinen op zijn grondgebied beschikken over een vergunning die is verleend overeenkomstig artikel 4, leden 2 en 3, van de richtlijn en, wat Aragon, Asturië, de Canarische Eilanden, Cantabrië en Castilië en Leon betreft, artikel 4, lid 4, daarvan;

voor dierentuinen zonder vergunning geen sluitingsmaatregelen heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 5, van de richtlijn.


(1)  PB L 94, blz. 24.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/16


Beroep ingesteld op 3 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-355/09)

2009/C 256/30

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Oliver, A.-A. Gilly, gemachtigden)

Verwerende partij: Ierland

Conclusies

vaststellen dat Ierland, door niet de nationale maatregelen vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 10 en 12 van verordening (EG) nr. 273/2004 (1), door die maatregelen niet mee te delen overeenkomstig artikel 16 die verordening, en door niet de nationale maatregelen vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 26, lid 3, en 31 van verordening (EG) nr. 111/2005 (2), de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens verordening (EG) nr. 273/2004 inzake drugsprecursoren en verordening (EG) nr. 111/2005 houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren;

Ierland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Lidstaten moeten de nodige maatregelen vaststellen om te voldoen aan de bepalingen van verordeningen binnen de bij deze verordeningen gestelde termijnen en deze maatregelen onverwijld meedelen aan de Commissie. De regering van Ierland heeft verzuimd de maatregelen vast te stellen en mee te delen die nodig zijn voor de uitvoering van de artikelen 10, 12 en 16 van verordening (EG) nr. 273/2004 inzake drugsprecursoren. De regering van Ierland heeft eveneens verzuimd de maatregelen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 26, lid 3, en 31 van verordening (EG) nr. 111/2005 houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren.


(1)  Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren (PB L 47, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad van 22 december 2004 houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren (PB L 22, blz. 1).


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/16


Beroep ingesteld op 11 september 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-366/09)

2009/C 256/31

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Braun en E. Vesco, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Italiaanse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van richtlijn 84/253/EEG van de Raad (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens richtlijn 2006/43/EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Italiaanse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 28 juni 2008 verstreken.


(1)  PB L 157, blz. 87.


Gerecht van eerste aanleg

24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/18


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 september 2009 — Diputación Foral de Álava e.a./Commissie

(Zaken T-30/01 tot en met T-32/01 en T-86/02 tot en met T-88/02) (1)

(„Staatssteun - Door territoriale entiteit van lidstaat verleende belastingvoordelen - Belastingvrijstellingen - Beschikkingen waarbij steunregelingen onverenigbaar met gemeenschappelijke markt worden verklaard en terugvordering van uitbetaalde steun wordt gelast - Kwalificatie als nieuwe steun dan wel als bestaande steun - Exploitatiesteun - Beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen - Rechtszekerheidsbeginsel - Besluit tot inleiding van formele onderzoeksprocedure van artikel 88, lid 2, EG - Afdoening zonder beslissing”)

2009/C 256/32

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij in de zaken T-30/01 en T-86/02: Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava (Spanje) (vertegenwoordigers: M. Morales Isasi en I. Sáenz-Cortabarría Fernández, advocaten)

Verzoekende partij in de zaken T-31/01 en T-88/02: Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa (Spanje) (vertegenwoordigers: M. Morales Isasi en I. Sáenz-Cortabarría Fernández, advocaten)

Verzoekende partij in de zaken T-32/01 en T-87/02: Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya (Spanje) (vertegenwoordigers: M. Morales Isasi en I. Sáenz-Cortabarría Fernández, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk, in de zaken T-30/01 tot en met T-32/01, J. Flett, S. Pardo en J. L. Buendía Sierra en, in de zaken T-86/02 tot en met T-88/02, J.L. Buendía Sierra en F. Castillo de la Torre, vervolgens F. Castillo de la Torre en C. Urraca Caviedes, gemachtigden)

Interveniëntes aan de zijde van de verzoekende partijen in de zaken T-86/02 tot en met T-88/02: Comunidad autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco (Spanje), (vertegenwoordigers: M. Morales Isasi en I. Sáenz-Cortabarría Fernández, advocaten); en Confederación Empresarial Vasca (Confebask) (Bilbao, Spanje) (vertegenwoordigers: M. Araujo Boyd, L. Ortiz Blanco en V. Sopeña Blanco, advocaten)

Interveniënte aan de zijde van de verwerende partij: Comunidad autónoma de La Rioja (Spanje) (vertegenwoordigers: in de zaken T-86/02 en T-87/02, J. M. Criado Gámez en, in zaak T-88/02, I. Serrano Blanco, advocaten)

Voorwerp

In de zaken T-30/01 tot en met T-32/01, een beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 28 november 2000 tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, EG met betrekking tot de belastingvoordelen die bij door de Diputación Foral de Álava, de Diputación Foral de Guipúzcoa en de Diputación Foral de Vizcaya vastgestelde bepalingen zijn verleend in de vorm van een vrijstelling van de vennootschapsbelasting ten gunste van bepaalde recentelijk opgerichte ondernemingen, en, in de zaken T-86/02 tot en met T-88/02, een beroep tot nietigverklaring van beschikkingen 2003/28/EG, 2003/86/EG en 2003/192/EG van de Commissie van 20 december 2001 betreffende een door Spanje in 1993 ten uitvoer gelegde steunregeling ten gunste van bepaalde recentelijk opgerichte ondernemingen in Álava (T-86/02), Vizcaya (T-87/02) en Guipúzcoa (T-88/02) (PB 2003, L 17, blz. 20, PB 2003, L 40, blz. 11, respectievelijk PB 2003, L 77, blz. 1), in de vorm van een vrijstelling van de vennootschapsbelasting

Dictum

1)

De zaken T-30/01 tot en met T-32/01, T-86/02 tot en met T-88/02 worden gevoegd voor het arrest.

2)

In de zaken T-30/01 tot en met T-32/01:

behoeft niet meer op de beroepen te worden beslist;

dragen het Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava, het Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa en het Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya hun eigen kosten, alsmede die van de Commissie.

3)

In de zaken T-86/02 tot en met T-88/02:

worden de beroepen verworpen;

dragen het Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava, het Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa en het Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya hun eigen kosten, alsmede die van de Commissie en de Comunidad autónoma de La Rioja;

dragen de Comunidad autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco en de Confederación Empresarial Vasca (Confebask) elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 108 van 7.4.2001.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/19


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 september 2009 — Diputación Foral de Álava e.a./Commissie

(Zaken T-227/01 tot en met T-229/01, T-265/01, T-266/01 en T-270/01) (1)

(„Staatssteun - Door territoriale entiteit van lidstaat verleende belastingvoordelen - Belastingkrediet van 45 % van investeringsbedrag - Beschikkingen waarbij steunregelingen onverenigbaar met gemeenschappelijke markt worden verklaard en terugvordering van uitbetaalde steun wordt gelast - Beroepsvereniging - Ontvankelijkheid - Kwalificatie als nieuwe steun dan wel als bestaande steun - Beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen - Rechtszekerheidsbeginsel - Evenredigheidsbeginsel”)

2009/C 256/33

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen in zaak T-227/01: Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava (Spanje); en Comunidad autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco (Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Falcón Tella, vervolgens M. Morales Isasi en I. Sáenz-Cortabarría Fernández, advocaten)

Verzoekende partijen in zaak T-228/01: Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya (Spanje); en Comunidad autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Falcón Tella, vervolgens M. Morales Isasi en I. Sáenz-Cortabarría Fernández, advocaten)

Verzoekende partijen in zaak T-229/01: Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa (Spanje); en Comunidad autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Falcón Tella, vervolgens M. Morales Isasi en I. Sáenz-Cortabarría Fernández, advocaten)

Verzoekende partij in de zaken T-265/01, T-266/01 en T-270/01: Confederación Empresarial Vasca (Confebask) (Bilbao, Spanje) (vertegenwoordigers: M. Araujo Boyd, L. Ortiz Blanco en V. Sopeña Blanco, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Buendía Sierra, vervolgens F. Castillo de la Torre en C. Urraca Caviedes, gemachtigden)

Interveniëntes aan de zijde van de verzoekende partijen in zaak T-227/01: Cámara Oficial de Comercio e Industria de Álava (Spanje) (vertegenwoordigers: I. Sáenz-Cortabarría Fernández en M. Morales Isasi, advocaten); en Confederación Empresarial Vasca (Confebask) (Bilbao) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Araujo Boyd en R. Sanz, vervolgens M. Araujo Boyd, L. Ortiz Blanco en V. Sopeña Blanco, advocaten)

Interveniëntes aan de zijde van de verzoekende partijen in zaak T-228/01: Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Vizcaya (Spanje), (vertegenwoordigers: I. Sáenz-Cortabarría Fernández en M. Morales Isasi, advocaten); en Confederación Empresarial Vasca (Confebask) (Bilbao) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Araujo Boyd en R. Sanz, vervolgens M. Araujo Boyd, L. Ortiz Blanco en V. Sopeña Blanco, advocaten)

Interveniëntes aan de zijde van de verzoekende partijen in zaak T-229/01: Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Guipúzcoa (Spanje), (vertegenwoordigers: I. Sáenz-Cortabarría Fernández en M. Morales Isasi, advocaten); en Confederación Empresarial Vasca (Confebask) (Bilbao) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Araujo Boyd en R. Sanz, vervolgens M. Araujo Boyd, L. Ortiz Blanco en V. Sopeña Blanco, advocaten)

Interveniënte aan de zijde van de verwerende partij: Comunidad Autónoma de la Rioja (Spanje) (vertegenwoordigers: A. Bretón Rodriguez, J. Criado Gámez en I. Serrano Blanco, advocaten)

Voorwerp

In de zaken T-227/01 en T-265/01, een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2002/820/EG van de Commissie van 11 juli 2001 inzake de steunregeling die door Spanje ten behoeve van de ondernemingen in Álava in de vorm van een belastingkrediet van 45 % van de investeringen ten uitvoer is gelegd (PB 2002, L 296, blz. 1), in de zaken T-228/01 en T-266/01, een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2003/27/EG van de Commissie van 11 juli 2001 inzake de steunregeling die door Spanje ten behoeve van de ondernemingen in Vizcaya in de vorm van een belastingkrediet van 45 % van de investeringen ten uitvoer is gelegd (PB 2003, L 17, blz. 1) en, in de zaken T-229/01 en T-270/01, een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2002/894/EG van de Commissie van 11 juli 2001 inzake de steunregeling die door Spanje ten behoeve van de ondernemingen in Guipúzcoa in de vorm van een belastingkrediet van 45 % van de investeringen ten uitvoer is gelegd (PB 2002, L 314, blz. 26)

Dictum

1)

De zaken T-227/01 tot en met T-229/01, T-265/01, T-266/01 en T-270/01 worden gevoegd voor het arrest.

2)

De beroepen worden verworpen.

3)

In de zaken T-227/01 tot en met T-229/01:

dragen het Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava, het Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya, het Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa en de Comunidad autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco elk hun eigen kosten, alsmede die van de Commissie en de Comunidad autónoma de La Rioja;

dragen de Confederación Empresarial Vasca (Confebask), de Cámara Oficial de Comercio e Industria de Álava, de Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Vizcaya en de Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Guipúzcoa elk hun eigen kosten.

4)

In de zaken T-265/01, T-266/01 en T-270/01 draagt Confebask haar eigen kosten en die van de Commissie en de Comunidad autónoma de La Rioja.


(1)  PB C 331 van 24.11.2001.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/20


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 september 2009 — Diputación Foral de Álava e.a./Commissie

(Zaken T-230/01 tot en met T-232/01 en T-267/01 tot en met T-269/01) (1)

(„Staatssteun - Door territoriale entiteit van lidstaat verleende belastingvoordelen - Vermindering van belastinggrondslag voor vennootschapsbelasting - Beschikkingen waarbij steunregelingen onverenigbaar met gemeenschappelijke markt worden verklaard en terugvordering van uitbetaalde steun wordt gelast - Beroepsvereniging - Ontvankelijkheid - Intrekking van middel - Kwalificatie als nieuwe steun dan wel als bestaande steun - Beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen - Rechtszekerheidsbeginsel - Evenredigheidsbeginsel”)

2009/C 256/34

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen in zaak T-230/01: Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava (Spanje); en Comunidad autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco (Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Falcón Tella, vervolgens M. Morales Isasi en I. Sáenz-Cortabarría Fernández, advocaten)

Verzoekende partijen in zaak T-231/01: Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya (Spanje); en Comunidad autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Falcón Tella, vervolgens M. Morales Isasi en I. Sáenz-Cortabarría Fernández, advocaten)

Verzoekende partijen in zaak T-232/01: Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa (Spanje); en Comunidad autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Falcón Tella, vervolgens M. Morales Isasi en I. Sáenz-Cortabarría Fernández, advocaten)

Verzoekende partij in de zaken T-267/01 tot en met T-269/01: Confederación Empresarial Vasca (Confebask) (Bilbao, Spanje) (vertegenwoordigers: M. Araujo Boyd, L Ortiz Blanco en V. Sopeña Blanco, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Buendía Sierra, vervolgens F. Castillo de la Torre en C. Urraca Caviedes, gemachtigden)

Interveniëntes aan de zijde van de verzoekende partijen in zaak T-230/01: Cámara Oficial de Comercio e Industria de Álava (Spanje) (vertegenwoordigers: I. Sáenz-Cortabarría Fernández en M. Morales Isasi, advocaten); en Confederación Empresarial Vasca (Confebask) (Bilbao) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Araujo Boyd en R. Sanz, vervolgens M. Araujo Boyd, L. Ortiz Blanco en V. Sopeña Blanco, advocaten)

Interveniëntes aan de zijde van de verzoekende partijen in zaak T-231/01: Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Vizcaya (Spanje) (vertegenwoordigers: I. Sáenz-Cortabarría Fernández en M. Morales Isasi, advocaten); en Confederación Empresarial Vasca (Confebask) (Bilbao) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Araujo Boyd en R. Sanz, vervolgens M. Araujo Boyd, L. Ortiz Blanco en V. Sopeña Blanco, advocaten)

Interveniëntes aan de zijde van de verzoekende partijen in zaak T-232/01: Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Guipúzcoa (Spanje) (vertegenwoordigers: I. Sáenz-Cortabarría Fernández en M. Morales Isasi, advocaten); en Confederación Empresarial Vasca (Confebask) (Bilbao) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Araujo Boyd en R. Sanz, vervolgens M. Araujo Boyd, L. Ortiz Blanco en V. Sopeña Blanco, advocaten)

Interveniënte aan de zijde van de verwerende partij: Comunidad autónoma de la Rioja (Spanje) (vertegenwoordigers: A. Bretón Rodriguez, J. M. Criado Gámez en I. Serrano Blanco, advocaten)

Voorwerp

In de zaken T-230/01 en T-267/01, een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2002/892/EG van de Commissie van 11 juli 2001 betreffende de door Spanje ten uitvoer gelegde steunregeling ten gunste van bepaalde recentelijk opgerichte ondernemingen in Álava (Spanje) (PB 2002, L 314, blz. 1), in de zaken T-231/01 en T-268/01, een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2002/806/EG van de Commissie van 11 juli 2001 betreffende de door Spanje ten uitvoer gelegde steunregeling ten gunste van bepaalde recentelijk opgerichte ondernemingen in Vizcaya (Spanje) (PB 2002, L 279, blz. 35), en, in de zaken T-232/01 en T-269/01, een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2002/540/EG van de Commissie van 11 juli 2001 betreffende de door Spanje ten uitvoer gelegde steunregeling ten gunste van bepaalde recentelijk opgerichte ondernemingen in Guipúzcoa (Spanje) (PB 2002, L 174, blz. 31)

Dictum

1)

De zaken T-230/01, T-231/01, T-232/01, T-267/01, T-268/01 en T-269/01 worden gevoegd voor het arrest.

2)

De beroepen worden verworpen.

3)

In de zaken T-230/01 tot en met T-232/01:

dragen het Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava, het Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya, het Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa en de Comunidad autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco elk hun eigen kosten, alsmede die van de Commissie en de Comunidad autónoma de La Rioja;

dragen de Confederación Empresarial Vasca (Confebask), de Cámara Oficial de Comercio e Industria de Álava, de Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Vizcaya en de Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Guipúzcoa elk hun eigen kosten.

4)

In de zaken T-267/01 tot en met T-269/01 draagt Confebask haar eigen kosten en die van de Commissie en de Comunidad autónoma de La Rioja.


(1)  PB C 348 van 8.12.2001.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/21


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 september 2009 — Clearstream/Commissie

(Zaak T-301/04) (1)

(„Mededinging - Misbruik van machtspositie - Financiële diensten - Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 82 EG - Weigering om grensoverschrijdende clearing en afwikkelingsdiensten te verrichten - Discriminerende prijzen - Relevante markt - Toerekenbaarheid van inbreukmakende gedraging”)

2009/C 256/35

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Clearstream Banking AG (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Satzky en B. Maassen, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk T. Christoforou, A. Nijenhuis en M. Schneider, vervolgens A. Nijenuis en R. Sauer, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C (2004) 1958 def. van de Commissie van 2 juni 2004 inzake een procedure op grond van artikel 82 [EG] [zaak COMP/38.096 — Clearstream (clearing en afwikkeling)]

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Clearstream Banking AG en Clearstream International SA worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 262 van 23.10.2004.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/21


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 4 september 2009 — Italië/Commissie

(Zaak T-211/05) (1)

(„Staatssteun - Steunregeling ingevoerd door Italiaanse autoriteiten ten gunste van recentelijk aan beurs genoteerde ondernemingen - Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast - Motiveringsplicht - Selectiviteit - Ongunstige beïnvloeding van handelsverkeer tussen lidstaten - Aantasting van mededinging”)

2009/C 256/36

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Italië (vertegenwoordigers: aanvankelijk I. Braguglia, vervolgens R. Adam en ten slotte I. Bruni, gemachtigden, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Di Bucci en E. Righini, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van beschikking 2006/261/EG van de Commissie van 16 maart 2005 betreffende steunmaatregel C 8/2004 (ex NN 164/2003) die door Italië ten uitvoer is gelegd ten gunste van recentelijk aan de beurs genoteerde ondernemingen (PB 2006, L 94, blz. 42)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 182 van 23.7.2005.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/21


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 september 2009 — AceaElectrabel/Commissie

(Zaak T-303/05) (1)

(„Staatssteun - Energiesector - Investeringssteun voor aanleg van netwerk van stadsverwarming - Beschikking waarbij steun verenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Verplichting van begunstigde onderneming tot voorafgaande terugbetaling van onwettig en onverenigbaar verklaarde eerdere steun - Begrip economische eenheid”)

2009/C 256/37

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: AceaElectrabel Produzione SpA (vertegenwoordigers: L. Radicati di Brozolo, M. Merola, C. Bazoli en F. D’Alessandri, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Di Bucci en E. Righini, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Electrabel (vertegenwoordigers: L. Radicati di Brozolo, M. Merola en C. Bazoli, advocaten)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van beschikking 2006/598/EG van de Commissie van 16 maart 2005 betreffende de steunmaatregel die Italië (de regio Latium) voornemens is toe te kennen ten behoeve van de vermindering van de emissies van broeikasgassen (PB 2006, L 244, blz. 8)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

AceaElectrabel Produzione SpA wordt verwezen in de kosten, met uitzondering van die welke in punt 3 hieronder worden genoemd.

3)

Electrabel zal haar eigen kosten dragen alsmede de door de Commissie wegens haar interventie gemaakte kosten.


(1)  PB C 257 van 15.10.2005.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/22


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 4 september 2009 — Oostenrijk/Commissie

(Zaak T-368/05) (1)

(„EOGFL - Afdeling Garantie - Van communautaire financiering uitgesloten uitgaven - Rundvleespremie - Zoogkoeienpremie - Extensiveringsbedrag - Essentiële controles - Verplichting om gecomputeriseerd geografisch informatiesysteem te gebruiken - Controle van alpiene voederarealen - Verplichting tot samenwerking - Motiveringsplicht - Soort toegepaste financiële correctie - Extrapolatie van vaststellingen van gebreken”)

2009/C 256/38

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Oostenrijk (vertegenwoordigers: aanvankelijk H. Dossi, vervolgens H. Dossi en C. Pesendorfer, en ten slotte C. Pesendorfer en A. Hable, gemachtigden)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: F. Erlbacher, gemachtigde)

Voorwerp

Nietigverklaring van beschikking 2005/555/EG van de Commissie van 15 juli 2005 houdende onttrekking aan communautaire financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, hebben verricht (PB L 188, blz. 36), voor zover daarbij bepaalde uitgaven van de Republiek Oostenrijk zijn uitgesloten

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Republiek Oostenrijk wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 296 van 26.11.2005.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/22


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 september 2009 — Brink’s Security Luxembourg/Commissie

(Zaak T-437/05) (1)

(„Overheidsopdrachten voor diensten - Communautaire aanbestedingsprocedure - Beveiliging van en toezicht op gebouwen van Commissie in Luxemburg - Afwijzing van offerte van inschrijver - Gelijke behandeling - Toegang tot documenten - Daadwerkelijke rechterlijke bescherming - Motiveringsplicht - Overgang van onderneming - Beroep tot schadevergoeding”)

2009/C 256/39

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Brink’s Security Luxembourg SA (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: C. Point en G. Dauphin, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Manhaeve, M. Šimerdová en K. Mojzesowicz, gemachtigden, bijgestaan door J. Stuyck, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: G4S Security Services SA, voorheen Group 4 Falck — Société de surveillance et de securité SA (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: M. Molitor, P. Lopes Da Silva, N. Cambonie en N. Bogelmann, advocaten)

Voorwerp

Enerzijds een verzoek tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 30 november 2005 tot afwijzing van verzoeksters offerte in het kader van aanbestedingsprocedure 16/2005/OIL (toezicht op en bewaking van gebouwen), van de beschikking van de Commissie van 30 november 2005 tot gunning van de opdracht aan een andere inschrijver, van een vermeend stilzwijgende weigering van de Commissie om haar beide hiervoor aangehaalde beschikkingen in trekken en van twee brieven van de Commissie van 7 en 14 december 2005 in antwoord op verzoeken om inlichtingen van verzoekster en, anderzijds, een beroep strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden

Dictum

1)

De beschikking van de Commissie van 14 december 2005, houdende afwijzing van een verzoek om mededeling van de samenstelling van het evaluatiecomité voor aanbesteding 16/2005/OIL, wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep tot nietigverklaring wordt voor het overige verworpen.

3)

Het beroep tot schadevergoeding wordt verworpen.

4)

Brink’s Security Luxembourg SA zal naast haar eigen kosten de helft van de kosten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en van G4S Security Services SA dragen, daaronder begrepen die van de kortgedingprocedure.

5)

De Commissie zal de helft van haar eigen kosten dragen.

6)

G4S Security Services zal de helft van haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 48 van 25.2.2006.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/23


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 september 2009 — Holland Malt/Commissie

(Zaak T-369/06) (1)

(„Staatssteun - Productie van mout - Investeringssteun - Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Aantasting van mededinging - Ongunstige beïnvloeding van handelsverkeer tussen lidstaten - Motiveringsplicht - Richtsnoeren voor staatssteun in landbouwsector”)

2009/C 256/40

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Holland Malt BV (Lieshout, Nederland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk O. Brouwer en D. Mes, vervolgens O. Brouwer, A. Stoffer en P. Schepens, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: T. Scharf en A. Stobiecka-Kuik, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: C. Wissels, M. de Grave, C. ten Dam en Y. de Vries, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2007/59/EG van de Commissie van 26 september 2006 betreffende de door Nederland toegekende staatssteun ten gunste van Holland Malt BV (PB 2007, L 32, blz. 76)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Holland Malt BV zal haar eigen kosten alsmede de kosten van de Commissie dragen.

3)

Het Koninkrijk der Nederlanden zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 42 van 24.2.2007.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/23


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 september 2009 — ETF/Landgren

(Zaak T-404/06 P) (1)

(„Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Overeenkomst voor onbepaalde tijd - Ontslagbesluit - Artikel 47, sub c-i, RAP - Motiveringsplicht - Kennelijk onjuiste beoordeling - Volledige rechtsmacht - Financiële vergoeding”)

2009/C 256/41

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Europese Stichting voor Opleiding (ETF) (vertegenwoordigers: G. Vandersanden en L. Levi, advocaten)

Andere partij in de procedure: Pia Landgren (Revigliasco, Italië) (vertegenwoordiger: M.-A. Lucas, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (voltallige zitting) van 26 oktober 2006, Landgren/ETF (F-1/05, JurAmbt. blz. I-A-1-123 en II-A-1-459), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Europese Stichting voor Opleiding zal haar eigen kosten dragen alsmede de kosten die Landgren in het kader van deze procedure heeft gemaakt.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 42 van 24.2.2007.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/23


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 2 september 2009 — El Morabit/Raad

(Gevoegde zaken T-37/07 en T-323/07) (1)

(„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen met oog op strijd tegen terrorisme - Bevriezing van tegoeden - Lijst van personen, groepen en entiteiten - Beroepen tot nietigverklaring”)

2009/C 256/42

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Mohamed El Morabit (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordiger: U. Sarikaya, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Finnegan, G. Van Hegelsom en B. Driessen, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers C. Wissels en M. de Mol alsmede, in zaak T-37/07, M. de Grave en, in zaak T-323/07, Y. de Vries en M. Noort, gemachtigden); en Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: in zaak T-37/07, S. Boelaert en J. Aquilina en, in zaak T-323/07, P. van Nuffel en S. Boelaert, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van, enerzijds, besluit 2007/445/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van de besluiten 2006/379/EG en 2006/1008/EG (PB L 169, blz. 58), en, anderzijds, besluit 2006/1008/EG van de Raad van 21 december 2006 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (PB L 379, blz. 123), voor zover verzoekers naam voorkomt op de lijst van personen, groepen en entiteiten waarop deze bepalingen van toepassing zijn

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

Mohamed El Morabit wordt in zijn eigen kosten alsmede in die van de Raad verwezen.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen en het Koninkrijk der Nederlanden dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/24


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 september 2009 — Lange Uhren/BHIM (geometrische velden op de wijzerplaat van een polshorloge)

(Zaak T-152/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk - Geometrische velden op wijzerplaat van polshorloge - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009] - Geen door gebruik verkregen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 3, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009”)

2009/C 256/43

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Lange Uhren GmbH (Glashütte, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Schaeffer, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: M. Kicia, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 15 februari 2007 (zaak R 1176/2005-1) inzake een aanvraag tot inschrijving als gemeenschapsmerk van een beeldteken in de vorm van geometrische velden op de wijzerplaat van een polshorloge

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Lange Uhren GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 155 van 7.7.2007.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/24


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 3 september 2009 — Cheminova e.a./Commissie

(Zaak T-326/07) (1)

(„Gewasbeschermingsmiddelen - Werkzame stof „malathion” - Niet-opneming in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG - Beroep tot nietigverklaring - Procesbevoegdheid - Ontvankelijkheid - Evaluatieprocedure - Evaluatie door EFSA - Exceptie van onwettigheid - Artikel 20 van verordening (EG) nr. 1490/2002 - Aanbieding van nieuwe studies - Artikel 8, leden 2 en 5, van verordening (EG) nr. 451/2000 - Gewettigd vertrouwen - Evenredigheid - Gelijke behandeling - Beginsel van behoorlijk bestuur - Rechten van verdediging - Subsidiariteitsbeginsel - Artikel 95, lid 3, EG, artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1, van richtlijn 91/414”)

2009/C 256/44

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Cheminova A/S (Harboøre, Denemarken); Cheminova Agro Italia Srl (Rome, Italië); Cheminova Bulgaria EOOD (Sofia, Bulgarije); Agrodan, SA (Madrid, Spanje); en Lodi SAS (Grand-Fougeray, Frankrijk) (vertegenwoordigers: C. Mereu en K. Van Maldegem, advocaten, en P. Sellar, solicitor)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Doherty en L. Parpala, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van beschikking 2007/389/EG van de Commissie van 6 juni 2007 betreffende de niet-opneming van malathion in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten (PB L 146, blz. 19)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Cheminova A/S, Cheminova Agro Italia Srl, Cheminova Bulgaria EOOD, Agrodan, SA en Lodi SAS zullen naast hun eigen kosten ook de kosten van de Commissie dragen, daaronder begrepen die van de kortgedingprocedure.


(1)  PB C 247 van 20.10.2007.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/25


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 september 2009 — Royal Appliance International/BHIM — BSH Bosch und Siemens Hausgeräte (Centrixx)

(Zaak T-446/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Centrixx - Ouder nationaal woordmerk sensixx - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2009/C 256/45

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Royal Appliance International GmbH (Hilden, Duitsland) (vertegenwoordigers: K.-J. Michaeli en M. Schork, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: S. Schäffner en B. Schmidt, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: BSH Bosch und Siemens Hausgeräte GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Biagosch, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 3 oktober 2007 (zaak R 572/2006-4) inzake een oppositieprocedure tussen BSH Bosch und Siemens Hausgeräte GmbH en Royal Appliance International GmbH

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Appliance International GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 37 van 9.2.2008.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/25


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 september 2009 — Wella/BHIM (TAME IT)

(Zaak T-471/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Internationale inschrijving - Verzoek tot territoriale uitstrekking van bescherming - Woordmerk TAME IT - Absolute weigeringsgrond - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2009/C 256/46

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Wella AG (Darmstadt, Duitsland) (vertegenwoordigers: B. Klingberg en K. Sandberg, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 24 oktober 2007 (zaak R 713/2007-2) betreffende een territoriale uitstrekking tot de Europese Gemeenschap van de bescherming van de internationale inschrijving van het woordmerk TAME IT.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Wella AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 51 van 23.2.2008.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/26


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 september 2009 — Parfums Christian Dior/BHIM — Consolidated Artists (MANGO adorably)

(Zaak T-308/08) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk MANGO adorably - Oudere nationale en internationale woordmerken J’ADORE en ADIORABLE - Relatieve weigeringsgronden - Verwarringsgevaar - Gevaar dat ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit reputatie van oudere merken - Artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009]”)

2009/C 256/47

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Parfums Christian Dior (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: F. de Visscher, E. Cornu en D. Moreau, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: R. Bianchi, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Consolidated Artists BV (Rotterdam, Nederland) (vertegenwoordiger: S. Bénoliel-Claux, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 23 mei 2008 (zaak R 1162/2007-2) inzake een oppositieprocedure tussen Parfums Christian Dior en Consolidated Artists BV

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Parfums Christian Dior wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 260 van 11.10.2008.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/26


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 4 september 2009 — Inalca en Cremonini/Commissie

(Zaak T-174/06) (1)

(„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Onderzoeken van OLAF naar onregelmatigheden inzake bepaalde restituties bij uitvoer van rundvlees naar Jordanië - Mededeling aan nationale autoriteiten van informatie over feiten die aanleiding kunnen geven tot strafvervolging - Nationaal besluit tot terugvordering van restituties - Zekerheidstelling - Beroep tot schadevergoeding - Verjaringstermijn - Voortdurende schade - Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid - Oorzakelijk verband”)

2009/C 256/48

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Inalca SpA — Industria Alimentari Carni (Castelvetro, Italië) en Cremonini SpA (Castelvetro) (vertegenwoordigers: F. Sciandone en C. D'Andria, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Nolin en V. Di Bucci, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid, strekkende tot vergoeding van de schade die verzoeksters stellen te hebben geleden ten gevolge van de mededeling aan de Italiaanse autoriteiten van de voor verzoeksters bezwarende conclusies van een onderzoek dat het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) heeft verricht ter verificatie van de rechtmatigheid van bepaalde restituties bij de uitvoer van rundvlees naar Jordanië

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Inalca SpA — Industria Alimentari Carni en Cremonini SpA worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 190 van 12.8.2006.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/27


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 27 augustus 2009 — Abouchar/Commissie

(Zaak T-367/08) (1)

(„Niet-contractuele aansprakelijkheid - EOF - Voorwaarden voor toekenning van en toezicht op leningen voor project voor landbouwexploitatie in Senegal - Verjaring - Niet-ontvankelijkheid”)

2009/C 256/49

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Michel Abouchar (Dakar, Senegal) (vertegenwoordigers: B. Dubreuil-Basire en J.-J. Lorang, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Bordes en E. Cujo, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep strekkende tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de beweerdelijk onrechtmatige handelwijze van de Commissie en van haar gemachtigden in samenhang met de voorwaarden voor de toekenning van en het toezicht op door het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) gefinancierde leningen voor zijn landbouwproject in Senegal

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Michel Abouchar wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 285 van 8.11.2008.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/27


Beroep ingesteld op 30 juli 2009 — EFIM/Commissie

(Zaak T-296/09)

2009/C 256/50

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: European Federation of Ink and Ink Cartridge Manufacturers (EFIM) (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: D. Ehle, Rechtsanwalt)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van de Commissie van 20 mei 2009 in de zaak COMP/C-3/39.391 EFIM nietig verklaren;

verwerende partij verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen de beschikking van de Commissie van 20 mei 2009 in de zaak COMP/C-3/39.391 EFIM. Bij die beschikking heeft de Commissie de klacht van verzoekster, waarmee zij stelde dat een aantal fabrikanten van inkjetprinters verschillende inbreuken op de artikelen 81 EG en 82 EG hadden gemaakt op hun markten voor inktpatronen, afgewezen.

Tot staving van haar beroep voert verzoekster in de eerste plaats aan, dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met een groot aantal essentiële feitelijke elementen en daardoor inbreuk heeft gemaakt op het beginsel van behoorlijk bestuur, het zorgvuldigheidsbeginsel, de motiveringsplicht en het beginsel van hoor en wederhoor in een procedure in rechte. Voorts betoogt verzoekster, dat de beoordelingen van de Commissie in de bestreden beschikking, in het bijzonder gelet op de criteria voor het toekennen van prioriteit aan de behandeling van de klacht, kennelijk onjuist zijn en blijk geven van een kennelijke beoordelingsfout. Ten slotte voert verzoekster aan, dat alleen verweerster een doeltreffende bescherming van de mededinging tegen de door verzoekster aangevoerde mededingingsbeperkingen kan waarborgen, aangezien de nationale mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties slechts over beperkte territoriale bevoegdheden beschikken.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/27


Beroep ingesteld op 29 juli 2009 — Gühring/BHIM (Combinatie van kleuren ginstergeel en zilvergrijs)

(Zaak T-299/09)

2009/C 256/51

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Gühring OHG (Albstadt, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. von Mühlendahl en H. Hartwig, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van verweerder van 30 april 2009 in zaak R 1330/2008-1 vernietigen;

de beslissing van de onderzoeker van 21 juli 2008 houdende afwijzing van verzoeksters merkaanvraag nr. 6 703 581 vernietigen;

vaststellen dat het aangevraagde merk nr. 6 703 581 voldoet aan de voorwaarden van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1);

subsidiair,

de beslissing van de eerste kamer van beroep van verweerder van 30 april 2009 in zaak R 1330/2008-1 vernietigen;

het Bureau verwijzen in de kosten, daaronder begrepen de kosten die verzoekster in de procedure voor de kamer van beroep zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: merk bestaande in de combinatie van de kleuren ginstergeel en zilvergrijs voor waren van klasse 7 (aanvraagnr. 6 703 581)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009, aangezien het aangevraagde merk onderscheidend vermogen heeft. Tevens schending van vormvoorschriften, te weten artikelen 75 en 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/28


Beroep ingesteld op 29 juli 2009 — Gühring/BHIM (Combinatie van kleuren okergeel en zilvergrijs)

(Zaak T-300/09)

2009/C 256/52

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Gühring OHG (Albstadt, Duitsland) (vertegenwoordigers: A.von Mühlendahl en H. Hartwig, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van verweerder van 30 april 2009 in zaak R 1329/2008-1 vernietigen;

de beslissing van de onderzoeker van 22 juli 2008 houdende afwijzing van verzoeksters merkaanvraag nr. 6 703 565 vernietigen;

vaststellen dat het aangevraagde merk nr. 6 703 565 voldoet aan de voorwaarden van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1);

subsidiair,

de beslissing van de eerste kamer van beroep van verweerder van 30 april 2009 in zaak R 1329/2008-1 vernietigen;

het Bureau verwijzen in de kosten, daaronder begrepen de kosten die verzoekster in de procedure voor de kamer van beroep zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: merk bestaande in de combinatie van de kleuren okergeel en zilvergrijs voor waren van klasse 7 (aanvraagnr. 6 703 565)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009, aangezien het aangevraagde merk onderscheidend vermogen heeft. Tevens schending van vormvoorschriften, te weten artikelen 75 en 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/28


Beroep ingesteld op 18 augustus 2009 — Commissie/Irish Electricity Generating

(Zaak T-323/09)

2009/C 256/53

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A.-M. Rouchaud-Joët, F. Mirza, gemachtigden)

Verwerende partij: Irish Electricity Generating Co. Ltd (Waterford, Ierland)

Conclusies

verweerster bevelen aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen het verschuldigde bedrag van 237 384,31 EUR te betalen, zijnde de hoofdsom van 180 664,70 EUR, verhoogd met moratoire interesten berekend op basis van de rentevoet van de Europese Centrale Bank van +3.50 % (5.56 %), zijnde 56 719,61 EUR voor het tijdvak van 25 augustus 2003 tot en met 15 april 2009;

verweerster bevelen 27,52 EUR per dag te betalen uit hoofde van interesten vanaf 16 april 2009 tot en met de dag waarop de schuld volledig is betaald, en

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Krachtens het Vierde communautaire kaderprogramma op het gebied van onderzoek heeft de Raad beschikking 94/806/EG van 23 november 1994 (1) houdende aanneming van een specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, inclusief demonstratie, op het gebied van niet-nucleaire energie vastgesteld. Artikel 5 van de beschikking belastte de Commissie met de opstelling van een werkprogramma overeenkomstig de doelstellingen en de inhoud van bijlage I bij de beschikking, en met het opstellen van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen voor projecten op basis van het werkprogramma.

Na een aanbestedingsprocedure werd op 2 maart 1998 het contract nr. WE/178/97/IEGB (hierna: „het contract”) voor de bouw van twee windturbines aan verweerster gegund. Op basis van de totale geschatte voor steun in aanmerking komende kosten van 1 531 697 ECU stemde de Commissie overeenkomstig de voorwaarden van het contract in met financiële steun van 40 % van de goedgekeurde voor steun in aanmerking komende kosten van het project tot een maximumbedrag van 612 679 ECU.

Verzoekster stelt echter dat verweerster het contract niet heeft uitgevoerd ondanks het feit dat verzoekster haar tussen 6 april 1998 en 30 april 2001 het bedrag van 225 083,79 EUR had vooruitbetaald. Verder beweert verzoekster dat verweerster niet had gereageerd ondanks het feit dat verzoekster de krachtens het contract en de regels voor de gemeenschapsbegroting vereiste procedurele handelingen (2) had verricht ter bepaling van het bedrag van de schuld en ter kennisgeving ervan aan verweerster. Bijgevolg heeft de Commissie het contract bij brief van 13 december 2002 ingevolge artikel 5.3 sub a, i van bijlage II bij het contract opgezegd.

Dienovereenkomstig heeft de Commissie krachtens artikel 238 EG de onderhavige vordering ingesteld tot terugbetaling van het beweerdelijk te veel betaalde bedrag van 180 664,70 EUR, te verhogen met de rente van 5,56 % vanaf de datum waarop de schuld opeisbaar werd, namelijk 24 augustus 2003.


(1)  Beschikking 94/806/EG van de Raad van 23 november 1994 houdende aanneming van een specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, inclusief demonstratie, op het gebied van niet-nucleaire energie (1994-1998) (PB L 334 van 22.12.1994, blz. 87)

(2)  Artikel 71 van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB 2002, L 248, blz. 1) en artikel 78 van de verordening tot tenuitvoerlegging ervan, verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB 2002, L 357, blz. 1).


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/29


Beroep ingesteld op 18 augustus 2009 — J & F Participações/BHIM — Fribo Foods (Friboi)

(Zaak T-324/09)

2009/C 256/54

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: J & F Participações SA (Sorocaba, Brazilië) (vertegenwoordiger: A. Fernández Fernández-Pacheco, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Fribo Foods Ltd (Wrexham, Verenigd Koninkrijk)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 22 april 2009 in zaak R 824/2008-1; en

verwijzing van verweerder en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „Friboi” voor waren van klasse 29

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: woordmerk „FRIBO”, dat in het Verenigd Koninkrijk is ingeschreven voor waren van klasse 29; beeldmerk „Fribo”, dat in het Verenigd Koninkrijk is ingeschreven voor waren van klasse 29; Duits woordmerk „FRIBO” voor waren van klasse 29; Duits beeldmerk „FRIBO” voor waren van klasse 29; Frans woordmerk „FRIBO” voor waren van klasse 29; Frans beeldmerk „FRIBO” voor waren van klasse 29; Italiaans woordmerk „FRIBO” voor waren van klasse 29; Italiaans beeldmerk „FRIBO” voor waren van klasse 29

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke toewijzing van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat er gevaar voor verwarring van de betrokken merken bestaat; schending van artikel 42 van verordening nr. 207/2009 doordat de kamer van beroep ten onrechte rekening heeft gehouden met bewijselementen die de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep heeft overgelegd tot staving van het gebruik, welke bewijselementen niet voldeden aan de vereisten van voornoemde bepaling en geen aanwijzing bevatten van de plaats, duur, omvang en aard van het gebruik


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/30


Hogere voorziening ingesteld op 17 augustus 2009 door Vahan Adjemian e.a. tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 4 juni 2009 in de gevoegde zaken F-134/07, Adjemian e.a./Commissie, en F-8/08, Renier/Commissie

(Zaak T-325/09 P)

2009/C 256/55

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwiranten: Vahan Adjemian (Angera, Italië), Matteo Ambietti (Gallarate, Italië), Elisabetta Avanti (Vedano Olona, Italië), Daniela Baiguera (Cadrezzate, Italië), Douglas James Beare (Azzale, Italië), Valentina Benzi (Varese, Italië), Maria Nicoletta Berta (Buguggiate, Italië), Conrad Bielsky (Ispra, Italië), Maria Bielza Diaz-Caneja (Ispra), Roberta Bino (Ispra), Kristin Boettcher (Ranco, Italië), Valeria Boschini (Taino, Italië), Mounir Bouhifd (Arolo di Leggiuno, Italië), Cristina Brovelli (Ispra), Daniela Brovelli (Ranco), Clementine Burnley (Taino), Daniela Buzica (Ispra), Giovanni Calderone (Leggiuno, Italië), Marco Canonico (Refrancore, Italië), Stefano Casalegno (Angera), Javier Castro Jimenez (Ispra), Denise Cecconello (Cocquio Trevisago, Italië), Francesca Cellina (Varese), Francesca Cenci (Travedona Monate, Italië), Laura Ceriotti (Dairago, Italië), Houtai Choumane (Laveno), Graziella Cimino Reale (Guidonia Monticelio, Italië), Marco Clerici (Legnano, Italië), Bruno Combal (Besozzo, Italië), Costanza Giulia Conte (Ispra), Tatiana Conti (Vedano Olona), Domenica Cortellini (Brebbia, Italië), Orna Cosgrove (Varese), Giulio Cotogno (Rovellesca, Italië), Cristina Croera (Taino), Ana Maria Cruz Naranjo (Cardana di Besozzo, Italië), Barbara Cuniberti (Angera), Bianca D’Alimonte (Sesto Calende, Italië), Miranta Dandoulaki (Athene, Griekenland), Alexander De Meij (Leggiuno), Wim Decoen (Brebbia), Christiane Deflandre (Travedona Monate), Riccardo Del Torchio (Gemonio, Italië), Elena Demicheli (Sesto Calende), Manuela Di Lorenzo (Sangiano, Italië), Stefano Donadello (Arsago Seprio, Italië), Anna Donato (Taino), Bruno Duarte De Matos E Sousa Pereira (Ispra), Sami Dufva (Biandronno, Italië), Wesley Duke (Gavirate, Italië), Diego Escudero Rodrigo (Taino), Claudio Forti (Malgesso, Italië), Monica Gandini (Buguggiate), Aliki Georgakaki (Alkmaar, Nederland), Giovanni Giacomelli (Laveno), Alessandra Giallombardo (Gavirate), Nadia Giboni (Brebbia), Maria Giovanna Giordanelli (Vergiate, Italië), Maria Giuseppina Grillo (Sangiano), Manuela Grossi (Ranco), Laurence Guy-Mikkelsen (Angera), Rachel Margaret Harvey-Kelly (Cardana di Besozzo), Paul Hasenohr (Arolo di Leggiuno), Ulla Marjaana Helminen (Laveno), Gea Huykman (Anna Paulowna, Nederland), Elisabeth Marie Cecile Joossens (Biandronno), Lyudmila Kamburska (Ranco), Maria Cristina La Fortezza (Arsago Seprio), Debora Lacchin (Brebbia), Rafal Leszczyna (Varese), Amin Lievens (Taino), Silvia Loffelholz (Gavirate), Davide Lorenzini (Varese), Chiara Macchi (Casalzuigno, Italië), Andrew John Edgar MacLean (Varese), Andrea Magistri (Ispra), Alessia Maineri (Varese), Simone Malfara (Ispra), Adriana Marino (Taino), Patrizia Masoin (Brussel, België), Matteo Mazzuccato (Legnano), Stefania Minervino (Cittiglio, Italië), Eduardo Luis Montes Torralbo (Ispra), Davide Moraschi (Sevilla, Spanje), Claudio Moroni (Besozzo), Giovanni Narciso (Ispra), Andrew Darren Nelson (Angera), Elisa Nerboni (Angera), Isabella Claudia Neugebauer (Arolo di Leggiuno), Francesca Nicoli (Laveno), Victor Alexander Nievaart (Alkmaar), Magdalena Novackova (Alkmaar), Joanna Nowak (Ispra), Victoria Wendy O’Brien (Angera), Davide Orto (Gallarate), Alessio Ossola (Brebbia), Silvia Parnisari (Arona, Italië), Manuela Pavan (San Felice, Italië), Immaculada Pizzaro Moreno (Sevilla, Spanje), Marina Pongillupi (Ranco), Marsia Pozzato (Sesto Calende), Elisa Pozzi (Taino), Giovanna Primavera (Angera), Michele Rinaldin (Sesto Calende), Alice Ripoli (Gavirate), Emanuela Rizzardi (Laveno), Michela Rossi (Taino), Andrew Rowlands (Bodio, Italië), Helen Salak (Cocquio Trevisago), Jaime Sales Saborit (Ispra), Maria Sonia Salina (Vergiate), Anne Marie Sanchez Cordeil (Besozzo), Ferruccio Scaglia (Oleggio, Italië), Niels Schulze (Sesto Calende), Francesca Serra (Cadrezzate), Penka Shegunova (Geel, België), Donatella Soma (Ispra), Monica Squizzato (Inarco, Italië), Alan Steel (Laveno), Robert Oleij Strobl (Ranco), Marcel Suri (Brebbia), Malcolm John Taberner (Monvalle, Italië), Martina Telo, (Vicenza, Italië), Saara Tetri (Cittiglio), Barbara Claire Thomas (Cocquio Trevisago), Donatella Turetta (Ranco), Adamo Uboldi (Cardana di Besozzo), Monica Vaglica (Osmate, Italië), Paulo Valente De Jesus Rosa (Travedona Monat), Corinna Valli, (Leggiuno), Federica Vanetti (Cittiglio), Christophe Vantongelen (Besozzo), Irene Vernacotola (Legnano), Ottaviano Veronese (Segrate, Italië), Patricia Vieira Lisboa (Angera, Italië), Maria Pilar Vizcaino Martinez, (Monvalle), Giulia Zerauschek (Trieste, Italië), Marco Zucchelli (Ternate, Italië), Erika Adorno (Travedona Monate), Valeria Bossi (Comerio, Italië), Barbara Cattaneo (Leggiuno), Claudia Cavicchioli (Caravate, Italië), Fatima Doukkali (Varese), Orla Huryley (Ranco), Romina La Micela (Besozzo), Lucia Martinez Simon (Ranco), Daniela Piga (Roggiano, Italië), Pamela Porcu (Cittiglio), Silvia Sciacca (Varese), Sarah Solda (Brebbia), Cristina Zocchi (Bregano, Italië), Angela Baranzini (Besozzo), Elly Bylemans (Balen, Italië), Sabrina Calderini (Solbiate Arno, Italië), Davide Capuzzo (Vergiate), Ivano Caravaggi (Besozzo), Elisa Dalle Molle (Ranst, België), Wendy De Vos (Groot-Bijgaarden, België), Volkmar Ernst (Weingarten, Duitsland), Matteo Fama (Sangiano, Italië), Arianna Farfaletti Casali (Varese), Sasa Gligorijevic (Monvalle), Raffaella Magi Galluzzi (Varese), Sophie Mühlberger (Karlsruhe, Duitsland), Pamela Muscillo (Varese), Jan Paepen (Balen), Marco Paviotti (Bagnaria Arsa, Italië), Slavka Prvakova (Alkmaar, Nederland), Andreas Ratzel (Linkenheim, Duitsland), Thierry Romero (Straatsburg, Frankrijk), Jose Pablo Solans Vila (Monvalle), Susan Wray (Tutjenhorn, Nederland), Sven Wurzer (Linkenheim), Sylvia Zamana (Castricum, Nederland), Uwe Zweigner (Leopoldshafen, Duitsland), Colette Renier (Brussel) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen en Raad van de Europese Unie

Conclusies van de verzoekende partijen

het arrest van 4 juni in de gevoegde zaken F-134/07, Adjemian e.a./Commissie, ondersteund door de Raad van de Europese Unie, en F-8/08, Renier/Commissie, ondersteund door de Raad van de Europese Unie, vernietigen;

opnieuw uitspraak doen, na te hebben vastgesteld dat het besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 28 april 2004 betreffende de maximumduur van gebruikmaking van niet-permanent personeel in haar diensten onwettig is en dat artikel 88 RAP niet van toepassing is, voor zover het de duur van de overeenkomsten van arbeidscontracten voor hulptaken beperkt,

de besluiten van de Commissie van 23 augustus en 31 oktober 2007 houdende afwijzing van de klachten R/263/07 en R/492/07 tegen de besluiten van de Commissie om de aanstelling van rekwiranten als arbeidscontractant slechts voor bepaalde tijd te verlengen, nietig verklaren;

het besluit van 31 oktober 2007 houdende afwijzing van klacht R/390/07 tegen de besluiten van de Commissie om een overeenkomst slechts voor bepaalde tijd te sluiten dan wel de aanstelling van rekwiranten (Adorno e.a. — lijst 2 van de rekwiranten) als arbeidscontractant slechts voor bepaalde tijd te verlengen, nietig verklaren;

het besluit van de Commissie van 5 september 2007 houdende afwijzing van de verzoeken van rekwiranten van 31 mei en 20 juli 2007 om hun overeenkomst van arbeidscontractant voor onbepaalde tijd te verlengen, nietig verklaren;

het besluit van de Commissie van 28 november 2007 houdende afwijzing van de klacht tegen het besluit van 5 september 2007 tot afwijzing van de verzoeken van rekwiranten van 31 mei en 20 juli 2007 om hun overeenkomst van arbeidscontractant voor onbepaalde tijd te verlengen, nietig verklaren;

de besluiten van de Commissie houdende vaststelling van de arbeidsvoorwaarden voor elk van de rekwiranten, voor zover hun aanstelling of de verlenging daarvan beperkt is tot bepaalde tijd, nietig verklaren;

De verwerende partij verwijzen in de kosten van de beide procedures.

Middelen en voornaamste argumenten

In deze hogere voorziening vragen rekwiranten om vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 4 juni 2009 in de gevoegde zaken Adjemian e.a./Commissie, F-134/07, en Renier/Commissie, F-8/08, houdende verwerping van hun beroepen tot nietigverklaring van besluiten van de Commissie en van de afwijzing van de daartegen ingediende klachten om hun overeenkomsten van arbeidscontractant slechts voor bepaalde en niet voor onbepaalde tijd te verlengen.

Tot staving van hun hogere voorziening voeren rekwiranten een aantal middelen aan, ontleend aan:

het feit dat het Gerecht voor ambtenarenzaken van een verkeerde rechtsopvatting is uitgegaan door te oordelen dat richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (1) geen basis kon zijn voor een exceptie van onwettigheid tegen een bepaling van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (hierna: „RAP”);

het feit dat het Gerecht voor ambtenarenzaken van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan door te oordelen dat de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die een kader wil scheppen ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen of overeenkomsten voor bepaalde tijd, geen basis kon vormen voor excepties van onwettigheid tegen artikel 88 RAP en van het besluit van de Commissie van 28 april 2004 betreffende de maximumduur van gebruikmaking van niet-permanent personeel in de diensten van de Commissie, en door te oordelen dat artikel 88 RAP rechtens genoegzaam was gemotiveerd;

het feit dat het Gerecht voor ambtenarenzaken feitelijke en juridische fouten heeft gemaakt door de situatie van rekwiranten te beoordelen aan de hand van de verplichting van de Commissie tot eerbiediging van de op communautair niveau geldende minimumvoorschriften voortvloeiende uit de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en uit artikel 10 EG;

het feit dat het Gerecht voor ambtenarenzaken, na de omvang te hebben gepreciseerd van de loyaliteitsverplichting en van de beginselen van loyale samenwerking en samenhang die de Commissie moet eerbiedigen, niet de consequenties heeft getrokken van de omstandigheid dat deze in de onderhavige zaak zijn geschonden;

het feit dat het Gerecht voor ambtenarenzaken van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan door te oordelen dat de bestreden besluiten rechtens genoegzaam waren gemotiveerd, aangezien zij volgens rekwiranten slechts een formele motivering bevatten en niet de gegevens verstrekken op grond waarvan rekwiranten de gegrondheid ervan kunnen beoordelen en de gemeenschapsrechter zijn rechterlijke controle kan uitoefenen.


(1)  PB L 175, blz. 43.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/32


Beroep ingesteld op 10 augustus 2009 — E/Parlement

(Zaak T-326/09)

2009/C 256/56

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: E (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies van de verzoekende partij

de besluiten van het Bureau van het Parlement van 9 maart en 3 april 2009 houdende wijzigingen van de vrijwillige aanvullende pensioenregeling van de leden van het Europees Parlement, nietig verklaren;

het Parlement verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met dit beroep vraagt de verzoekende partij om nietigverklaring van de besluiten van het Bureau van het Europees Parlement van 9 maart en 3 april 2009 houdende wijziging van de regeling betreffende de (vrijwillige) aanvullende pensioenregeling opgenomen in bijlage VIII bij de regeling betreffende de kosten en vergoedingen van de leden van het Europees Parlement. De wijzigingen betreffen met name de afschaffing van de mogelijkheid om vanaf de leeftijd van 50 jaar vroegtijdig met pensioen te gaan en de mogelijkheid om het pensioen in de vorm van een kapitaal te kunnen ontvangen alsmede de verhoging van de pensioenleeftijd van 60 naar 63 jaar.

De middelen en voornaamste argumenten die de verzoekende partij aanvoert zijn in wezen gelijk of soortgelijk aan die welke in het kader van zaak T-219/09, Balfe e.a./Parlement, zijn aangevoerd. (1)


(1)  PB 2009, C 205, blz. 39.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/32


Beroep ingesteld op 25 augustus 2009 — Häfele/BHIM — Topcom Europe (Topcom)

(Zaak T-336/09)

2009/C 256/57

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Häfele GmbH & Co. KG (Nagold, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Dönch, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Topcom Europe NV (Heverlee, België)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 5 juni 2009 in zaak R 1500/2008-2, en

verwijzing van verweerder in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „Topcom” voor waren van de klassen 7, 9 en 11

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapswoordmerk „TOPCOM” voor waren van klasse 9; Benelux-woordmerk „TOPCOM” voor waren van klasse 9

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: toewijzing van het beroep en van de oppositie en vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009) doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat er gevaar voor verwarring van de betrokken merken bestond, hoewel de betrokken waren soortgelijk noch complementair zijn.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/32


Beroep ingesteld op 24 augustus 2009 — Colegio Oficial de Farmacéuticos de Valencia/Commissie

(Zaak T-337/09)

2009/C 256/58

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Colegio Oficial de Farmacéuticos de Valencia (Valencia, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Navarro Varona, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring krachtens de artikelen 230 EG en 231 EG van het besluit van de Europese Commissie van 15 juni 2009 tot gedeeltelijke weigering van toegang tot de door MICOF in haar initiële verzoek van 23 oktober 2008 en haar confirmatieve verzoek van 19 januari 2009 gevraagde informatie;

verwijzing van de Commissie in de door MICOF in deze procedure gemaakte kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Dit beroep wordt ingesteld tegen het besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot gedeeltelijke weigering om toegang te verlenen tot bepaalde door het adviesbureau ECORYS Nederland BV opgestelde documenten ter voorbereiding van het rapport „Study of regulatory restrictions in the field of pharmacies” van 22 juni 2007 ten behoeve van het directoraat-generaal Interne markt en diensten van verweerster.

Ter ondersteuning van haar betoog stelt verzoekster schending van de artikelen 4, lid 2, en 8 van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. (1)

Gesteld wordt dat het bestreden besluit:

ontoereikend is gemotiveerd;

de uitzondering in verband met de commerciële belangen van een rechtspersoon, met inbegrip van intellectuele eigendom, onjuist beoordeelt;

een kennelijk onjuiste motivering bevat, doordat het bestaan van een hoger openbaar belang niet is beoordeeld;

de gestelde termijnen voor beantwoording van het confirmatieve verzoek om toegang tot de documenten niet nakomt.


(1)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/33


Beroep ingesteld op 27 augustus 2009 — Consejo Regulador de la Denominación de Origen Txakoli de Álava e.a./BHIM (TXAKOLI)

(Zaak T-341/09)

2009/C 256/59

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Consejo Regulador de la Denominación de Origen Txakoli de Álava (Amurrio, Spanje), Consejo Regulador de la Denominación de Origen Txakoli de Bizkaia (Leioa, Spanje), Consejo Regulador de la Denominación de Origen Txakoli de Getaria (Getaria, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Grimau Muñoz en J. Villamor Muguerza, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 4 juni 2009 in zaak R 197/2009-2 vernietigen en de aanvraag tot inschrijving van het gemeenschapsmerk „TXAKOLI” (collectief woordmerk) voor de klassen 33, 35, 41 en 42 toewijzen;

het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: collectief woordmerk „TXAKOLI” (aanvraag nr. 6 952 014) voor waren en diensten van de klassen 33, 35, 41 en 42

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009, aangezien deze bepaling niet kan worden toegepast op de term „Txakoli”, gelet op het feit dat deze wordt aangemerkt als een traditionele aanduiding in verordening (EG) nr. 753/2002 van de Commissie van 29 april 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad wat betreft de omschrijving, de aanduiding, de aanbiedingsvorm en de bescherming van bepaalde wijnbouwproducten. (1)


(1)  PB L 118 van 4.5.2002, blz. 1.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/33


Beroep ingesteld op 28 augustus 2009 — Bard/BHIM — Braun Melsungen (PERFIX)

(Zaak T-342/09)

2009/C 256/60

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: C.R. Bard, Inc. (Murray Hill, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: A. Bryson, barrister, O. Bray, A. Hobson en G. Warren, solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: B. Braun Melsungen AG (Melsungen, Duitsland)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 4 juni 2009 in zaak R 1577/2007-5, en

verwijzing van verweerder en/of de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „PERFIX” voor waren van de klasse 10

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: Duits woordmerk „PERIFIX”, dat is ingeschreven voor waren van klasse 10; internationaal woordmerk „PERIFIX”, dat is ingeschreven voor waren van klasse 10

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009) doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat er gevaar voor verwarring van de betrokken merken bestaat.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/34


Beroep ingesteld op 31 augustus 2009 — Hearst Communications/BHIM — Vida Estética (COSMOBELLEZA)

(Zaak T-344/09)

2009/C 256/61

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hearst Communications Inc. (New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: A. Nordemann, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Vida Estética, S.L. (Barcelona, Spanje)

Conclusies

vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 4 juni 2009 in zaak R 770/2007-2; en

verwijzing van verweerder in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „COSMOBELLEZA” voor waren en diensten van de klassen 35 en 41

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Frans merk „COSMOPOLITAN”, dat is ingeschreven voor waren van klasse 16; internationaal merk „COSMO TEST”, dat is ingeschreven voor waren en diensten van de klassen 25, 38 en 41; Portugees merk „COSMO”, dat is ingeschreven voor diensten van klasse 41; internationaal merk „COSMOPOLITAN TELEVISION”, dat is ingeschreven voor waren en diensten van de klassen 38 en 41; internationaal merk „COSMOPOLITAN”, dat is ingeschreven voor diensten van de klassen 35 en 39; merk „COSMOPOLITAN”, dat in het Verenigd Koninkrijk is ingeschreven voor diensten van de klassen 35 en 39; beeldmerk „THE COSMOPOLITAN SHOW”, dat in het Verenigd Koninkrijk is ingeschreven voor diensten van de klassen 35 en 41; merk „COSMO”, dat in het Verenigd Koninkrijk is ingeschreven voor diensten van de klassen 35 en 41; merk „COSMOPOLITAN TELEVISION”, dat in het Verenigd Koninkrijk is ingeschreven voor diensten van de klassen 38 en 41; Iers merk „COSMOPOLITIAN TELEVISION”, dat is ingeschreven voor diensten van de klassen 38 en 41; merken „COSMO” en „COSMOPOLITAN”, die in alle lidstaten bekend zijn voor waren en diensten van de klassen 16, 28 en 41; niet-ingeschreven merken „COSMO” en „COSMOPOLITAN”, die in alle lidstaten worden gebruikt voor waren en diensten van de klassen 16, 28 en 41, alsmede de handelsbenamingen „COSMO” en „COSMOPOLITAN”, die in alle lidstaten worden gebruikt voor waren en diensten van dezelfde klassen

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat de betrokken merken niet overeenstemmen, dat de betrokken waren en diensten niet soortgelijk zijn en dat er dus geen gevaar voor verwarring van de betrokken merken bestaat.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/35


Beroep ingesteld op 28 augustus 2009 — Bodegas y Viñedos Puerta de Labastida/BHIM — Unión de Cosecheros de Labastida (PUERTA DE LABASTIDA)

(Zaak T-345/09)

2009/C 256/62

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Bodegas y Viñedos Puerta de Labastida, SL (Autol, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Grimau Muñoz en J. Villamor Muguerza, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Unión de Cosecheros de Labastida, S. Coop. Ltda (Labastida, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 28 mei 2009 in zaak R 1021/2008-1 vernietigen en gemeenschapsmerk „PUERTA DE LABASTIDA” (woordmerk) inschrijven voor de klassen 29, 33 en 35;

verwijzing in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: BODEGAS Y VIÑEDOS PUERTA DE LABASTIDA S.L.

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „PUERTA DE LABASTIDA” (aanvraagnr. 004473278) voor waren en diensten van de klassen 29, 33 en 35

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: UNIÓN DE COSECHEROS DE LABASTIDA, S. COOP. LTDA

Oppositiemerk of -teken: Spaans woordmerk „CASTILLO DE LABASTIDA” (nr. 617 137) voor waren van klasse 33; gemeenschapswoordmerk „CASTILLO LABASTIDA” (nr. 23 382) voor waren van klasse 33, en gemeenschapswoordmerk „CASTILLO LABASTIDA” (nr. 3 515 566) voor diensten van de klassen 35, 39 en 43

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 42 en 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/35


Beroep ingesteld op 1 september 2009 — Winzer Pharma GmbH/BHIM — Alcon (BAÑOFTAL)

(Zaak T-346/09)

2009/C 256/63

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Dr. Robert Winzer Pharma GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Schneller, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Alcon, Inc. (Hünenberg, Zwitserland)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 28 mei 2009 in zaak R 795/2008-1 vernietigen;

verweerder en in elk geval de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in de kosten; en

subsidiair, de zaak terugwijzen naar het BHIM.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „BAÑOFTAL” voor waren van klasse 5

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: in Duitsland ingeschreven merk „PAN-OPHTAL” voor waren van klasse 5; in Duitsland ingeschreven merk „KAN-OPHTAL” voor waren van klasse 5

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad doordat de kamer van beroep de visuele, fonetische en begripsmatige punten van overeenstemming tussen de betrokken merken onjuist heeft beoordeeld, zij ten onrechte heeft gesteld dat het betrokken gemeenschapsmerk niet valt onder de serie van „Ophtal”-merken van de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep, en zij ten onrechte geen groot onderscheidend vermogen heeft toegekend aan de oppositiemerken op grond van gebruik, en dan ook ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen gevaar voor verwarring van de betrokken merken bestond; schending van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 van de Raad, doordat de kamer van beroep heeft nagelaten uitspraak te doen over deze oppositiegrond; schending van de artikelen 75 en 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 van de Raad, doordat de kamer van beroep heeft nagelaten een motivering — in elk geval een uitvoerige motivering — te verstrekken op grond waarvan de uitspraak te begrijpen is.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/36


Beroep ingesteld op 4 september 2009 — Acetificio Marcello de Nigris Srl/Commissie

(Zaak T-351/09)

2009/C 256/64

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Acetificio Marcello de Nigris Srl (Afragola, Italië) (vertegenwoordigers: P. Perani en P. Pozzi, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

vaststellen dat de inschrijving van de benaming „Aceto Balsamico di Modena” als beschermde geografische aanduiding in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen een schending van artikel 3 van verordening nr. 510/2006 en een schending van de door de communautaire rechtsorde uitdrukkelijk voorziene procedurele waarborgen vormt;

nietig verklaren verordening nr. 583/2009 van de Commissie van 3 juli 2009, bekendgemaakt op 4 juli 2009, houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Aceto Balsamico di Modena (BGA)];

als gevolg van de nietigverklaring zorgen voor alle handelingen en verplichtingen die noodzakelijk zijn om de inschrijving van de beschermde geografische aanduiding „Aceto Balsamico di Modena” te schrappen uit het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster in de onderhavige zaak, die werkzaam is in de sector productie en verkoop van wijnazijn en andere kruiden, waaronder balsamico-azijn van Modena, verzet zich tegen de inschrijving als beschermde geografische aanduiding van de benaming „Aceto Balsamico di Modena”, die bij de bestreden verordening is geschied.

Tot staving van haar aanspraken beroept verzoekster zich op:

schending van artikel 3 van verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), voor zover de historiek van de ontwikkeling van de productie van balsamico-azijn van Modena eenduidig wijst op het ontbreken van enig verband tussen die producten en een specifiek geografisch gebied. Het kan immers niet worden betwist dat al tientallen jaren een groot deel van de in Italië en daarbuiten verkochte balsamico-azijn van Modena buiten het historische oorsprongsgebied wordt geproduceerd. In deze context wijst de betrokken benaming op een product dat volgens bepaalde productiemethoden is vervaardigd en specifieke kenmerken vertoont, die echter niet van de plaats van productie afhangen;

de onmogelijkheid voor verzoekster om zich tegen de inschrijving van de benaming „Aceto Balsamico di Modena” als beschermde geografische aanduiding te verzetten. In dit verband wordt gesteld dat wegens de chronologie van de in casu relevante feiten de inschrijving van de litigieuze geografische aanduiding is geschied zonder dat verzoekster de mogelijkheid had gemotiveerd bezwaar te maken, zulks in strijd met de procedurele waarborgen die zowel in artikel 7, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (2), als in artikel 5 van de geldende verordening nr. 510/2006 zijn neergelegd.


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)  PB L 208 van 24.7.1992, blz. 1.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/37


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 7 september 2009 — Grain Millers/BHIM — Grain Millers (GRAIN MILLERS)

(Zaak T-429/08) (1)

2009/C 256/65

Procestaal: Engels

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 313 van 6.12.2008.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/37


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 27 juli 2009 — Visonic/BHIM — Sedea Electronique (VISIONIC)

(Zaak T-569/08) (1)

2009/C 256/66

Procestaal: Engels

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009.


24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/37


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 1 september 2009 — Verenigd Koninkrijk/Commissie

(Zaak T-107/09) (1)

2009/C 256/67

Procestaal: Engels

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 113 van 16.5.2009.


Gerecht voor ambtenarenzaken

24.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 256/38


Beroep ingesteld op 17 augustus 2009 — Simone Daake/BHIM

(Zaak F-72/09)

2009/C 256/68

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Simone Daake (Alicante, Spanje) (vertegenwoordiger: H. Tettenborn, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van het BHIM van 12 september 2008 om verzoeksters aanstellingsovereenkomst te beëindigen alsmede betaling van een schadevergoeding, op grond dat door opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd de voorschriften voor een aanstelling voor onbepaalde tijd zijn omzeild

Conclusies

de verklaring van het BHIM in de brief van 12 september 2008 dat haar aanstellingsovereenkomst met het BHIM op 31 oktober 2008 wordt beëindigd, nietig verklaren;

de beslissing van het BHIM van 6 mei 2009 houdende afwijzing van verzoeksters klacht uit hoofde van artikel 90, lid 2, van het Ambtenarenstatuut van 12 december 2008, nietig verklaren;

het BHIM veroordelen tot vergoeding van verzoeksters immateriële schade bestaande in het verschil tussen

enerzijds haar daadwerkelijke salaris volgens de formele indeling als arbeidscontractant in de zin van artikel 3 bis RAP sinds 1 november 2005 tot en met 31 oktober 2008 alsmede de aan haar betaalde werkloosheidsuitkering sinds 1 november 2008 tot heden, en

anderzijds het haar toekomende salaris als tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, sub a, RAP sinds 1 november 2005 tot heden — subsidiair, ten minste het haar toekomende salaris als tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, sub a, RAP sinds 1 november 2005 tot en met 31 oktober 2008 alsmede de haar toekomende werkloosheidsuitkering bij berekening volgens het haar voor de maand oktober 2008 toekomende salaris overeenkomstig artikel 2, sub a, RAP –

alsmede tot vergoeding van de daardoor ontstane verliezen bij het pensioen en andere vergoedingen en toelagen met inachtneming van een passende en met haar prestaties overeenkomende bevordering per 1 april 2008;

het BHIM veroordelen tot betaling van een vergoeding voor de immateriële schade die zij heeft geleden doordat zij is gediscrimineerd ten opzichte van andere medewerkers van het BHIM, waarvan de hoogte door het Gerecht zal worden vastgesteld;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) verwijzen in de kosten.