ISSN 1725-2474 doi:10.3000/17252474.C_2009.167.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
52e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie |
|
2009/C 167/01 |
||
|
Rectificaties |
|
2009/C 167/57 |
||
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/1 |
2009/C 167/01
Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/2 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 20 mei 2009 — Philippe Guigard/Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak C-214/08 P) (1)
(Hogere voorziening - Schadevordering - Voorwaarden waaronder contractuele en niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap intreedt - Artikelen 313, lid 2, sub k, 314 en 317, sub a, van de vierde overeenkomst van Lomé, zoals gewijzigd bij de overeenkomst ondertekend te Mauritius)
2009/C 167/02
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Philippe Guigard (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en C. Bernard-Glanz, advocaten)
Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Bordes en F. Dintilhac, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 11 maart 2008, Guigard/Commissie (T-301/05), waarbij het Gerecht het beroep van rekwirant heeft verworpen, strekkende tot vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de handelwijze van de Commissie bij het niet hernieuwen van zijn arbeidsovereenkomst in het kader van de door het Europees Ontwikkelingsfonds gefinancierde technische samenwerking tussen de Gemeenschap en de Republiek Niger — Voorwaarden voor niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap — Schending van de artikelen 313, lid 2, sub k, en 314 van de vierde overeenkomst van Lomé (PB 1991, L 229, blz. 1), zoals gewijzigd bij de overeenkomst ondertekend te Mauritius (PB 1998, L 156, blz. 3) — Schending van de motiveringsplicht en van de rechten van de verdediging
Dictum
1) |
Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 11 maart 2008, Guigard/Commissie (T-301/05) wordt vernietigd voor zover daarbij het beroep van Guigard ontvankelijk is verklaard. |
2) |
Het beroep van Guigard in zaak T-301/05 wordt verworpen. |
3) |
Op de hogere voorziening van Guigard behoeft niet te worden beslist. |
4) |
Guigard wordt veroordeeld in de kosten gemaakt door de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en voor het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/2 |
Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 26 maart 2009 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia — Italië) — Maria Catena Rita Pignataro/Ufficio Centrale Circoscrizionale c/o Tribunale di Catania, Ufficio Centrale Regionale per l’elezione del Presidente dell’Assemblea Regionale Siciliana c/o Corte d’Appello di Palermo, Assemblea Regionale Siciliana, Presidenza del Consiglio dei Ministri, Ministero dell’Interno, Ministero dell’Economia, Andrea Vitale, Antonino Di Guardo, Fabio M. Mancuso
(Zaak C-535/08) (1)
(Verkiesbaarheidsvoorwaarden bij regionale verkiezingen - Vereiste van ingezetenschap van betrokken regio - Artikelen 17 EG en 18 EG - Grondrechten - Geen aanknopingspunt met gemeenschapsrecht - Kennelijke onbevoegdheid van Hof)
2009/C 167/03
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Maria Catena Rita Pignataro
Verwerende partijen: Ufficio Centrale Circoscrizionale c/o Tribunale di Catania, Ufficio Centrale Regionale per l’elezione del Presidente dell’Assemblea Regionale Siciliana c/o Corte d’Appello di Palermo, Assemblea Regionale Siciliana, Presidenza del Consiglio dei Ministri, Ministero dell’Interno, Ministero dell’Economia, Andrea Vitale, Antonino Di Guardo, Fabio M. Mancuso
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia — Uitlegging van artikel 6 EU, van artikel 3 van het eerste aanvullend protocol, van artikel 2 van het vierde aanvullend protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en van artikel 25 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten — Uitlegging van de artikelen 17 en 18 EG — Verenigbaarheid van regionale wetgeving die het passieve kiesrecht van een Italiaanse onderdaan beperkt op basis van een vereiste van ingezetenschap van de regio
Dictum
1) |
De artikelen 17 EG en 18 EG verzetten zich niet tegen een nationale regeling die, in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, onder de verkiesbaarheidsvoorwaarden voor een regionaal parlement de vereiste opneemt van ingezetenschap van de betrokken regio op het tijdstip van de kandidaatstelling. |
2) |
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is kennelijk onbevoegd om te antwoorden op de eerste vraag van het Tribunale Amministrativo Regionale per la Sicilia. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/3 |
Hogere voorziening ingesteld op 24 april 2009 (fax: 22 april 2009) door het Koninkrijk België tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 10 februari 2009 in zaak T-388/03, Deutsche Post AG en DHL International/Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak C-148/09 P)
2009/C 167/04
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirant: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: C. Pochet en T. Materne, gemachtigden)
Andere partijen in de procedure: Deutsche Post AG, DHL International, Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
vernietigen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 10 februari 2009 in zaak T-388/03, Deutsche Post AG en DHL International/Commissie van de Europese Gemeenschappen; |
— |
Deutsche Post AG en DHL International verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirant voert drie gronden aan ter ondersteuning van zijn hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 februari 2009, waarbij wordt nietig verklaard een beschikking van de Commissie van 23 juli 2003 om na de vooronderzoeksprocedure van artikel 88, lid 3, EG geen bezwaar te maken tegen een op 3 december 2002 aangemelde kapitaalverhoging van De Post en tegen bepaalde andere maatregelen die de Belgische autoriteiten hebben genomen ten gunste van De Post. Hij beoogt vernietiging van het bestreden arrest.
Met het eerste middel in hogere voorziening stelt rekwirant dat het bestreden arrest is voorbijgegaan aan de procedurevoorschriften in het kader van het toezicht op staatssteun, doordat het bepaalde omstandigheden van de vooronderzoeksprocedure en bepaalde aspecten van de inhoud van de beschikking van de Commissie van 23 juli 2003 heeft aangemerkt als objectieve en onderling overeenstemmende aanwijzingen voor „ernstige moeilijkheden”, die de inleiding van een formele onderzoeksprocedure overeenkomstig artikel 88, lid 2, EG noodzakelijk zouden hebben gemaakt.
Met het tweede middel in hogere voorziening voert rekwirant aan dat het bestreden arrest reeds ten dele een beslissing inhoudt over de materiële juistheid van het in de Commissiebeschikking van 23 juli 2003 verrichte onderzoek met betrekking tot het bestaan van staatssteun en de verenigbaarheid daarvan met de gemeenschappelijke markt, doordat het is ingegaan op het vierde en het zevende middel en die ook heeft aanvaard, hoewel beide middelen niet-ontvankelijk hadden moeten worden verklaard, aangezien verzoeksters zelfs volgens het bestreden arrest zelf op dit punt geen procesbevoegdheid zouden hebben gehad.
Met het derde middel in hogere voorziening laakt rekwirant dat het bestreden arrest in strijd is met het beginsel van rechtszekerheid, doordat het kritiseert dat de Commissie in haar aan de beschikking van 23 juli 2003 voorafgegane toetsing geen rekening heeft gehouden met het vierde criterium van het arrest Altmark van het Hof van 24 juli 2003, namelijk het criterium van „benchmarking” van de kosten van een gemiddelde, goed beheerde en adequaat uitgeruste onderneming, hoewel dat arrest pas na het onderzoek van de onderhavige zaak (en één dag nadat de Commissie had besloten om geen bezwaar te maken tegen de geplande kapitaalverhoging van De Post) is gewezen en het betrokken criterium vóór dit tijdstip geen neerslag heeft gevonden in de rechtspraak van het Hof of het Gerecht of in de beschikkingspraktijk van de Commissie.
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/3 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social Único de Algeciras (Spanje) op 28 april 2009 — Federación de Servicios Públicos de la UGT (UGT-FSP)/Ayuntamiento de la Línea de la Concepción, María del Rosario Vecino Uribe e.a. en Ministerio Fiscal
(Zaak C-151/09)
2009/C 167/05
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Juzgado de lo Social Único de Algeciras
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Federación de Servicios Públicos de la UGT (UGT-FSP)
Verwerende partijen: Ayuntamiento de la Línea de la Concepción, María del Rosario Vecino Uribe e.a. en Ministerio Fiscal
Prejudiciële vraag
Is aan de voorwaarde van het voortbestaan als eenheid, als bedoeld in artikel 6, lid 1, van richtlijn 2001/23/EG (1) van 12 maart 2001, voldaan wanneer (zoals in het hoofdgeding het geval is) een gemeente, na de overname van een aantal concessieovereenkomsten voor openbare diensten, de werknemers die bij de ondernemingen in dienst waren die tot dan toe die concessies hielden, in haar dienst neemt en tewerkstelt, terwijl al die werknemers (zonder één enkele uitzondering) nog steeds dezelfde arbeidsplaatsen en dezelfde functies hebben als vóór de overname en op dezelfde werkplekken en onder het gezag van dezelfde rechtstreeks leidinggevenden (hun meerderen) werkzaam zijn, hoegenaamd zonder wijziging in hun arbeidsvoorwaarden, behoudens het feit dat hun hoogstverantwoordelijken (boven de voormelde leidinggevenden geplaatsten) thans de ter zake verantwoordelijke publieke ambtsdragers zijn (wethouders of de burgemeester).
(1) Inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB L 82, blz. 16).
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/4 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Schwerin (Duitsland) op 4 mei 2009 — André Grootes/Amt für Landwirtschaft Parchim
(Zaak C-152/09)
2009/C 167/06
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Verwaltungsgericht Schwerin
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: André Grootes
Verwerende partij: Amt für Landwirtschaft Parchim
Prejudiciële vragen
1) |
Kan een geval van onbillijkheid in de zin van artikel 40, lid 5, van verordening (EG) nr. 1782/2003 (1) ten aanzien van het oppervlaktegebonden bedrag worden aanvaard, ook indien de op 15 mei 2003 nog steeds geldende landbouwmilieumaatregel slechts als voortzetting van een gebruik als (permanent) grasland is te beschouwen, maar deze maatregel zonder onderbreking in de tijd (of althans „onmiddellijk”) volgt op een maatregel op grond waarvan bouwland in permanent grasland is omgezet? |
2) |
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: Kan een geval van onbillijkheid in de zin van artikel 40, lid 5, van verordening (EG) nr. 1782/2003 ten aanzien van het oppervlaktegebonden bedrag slechts worden aanvaard, wanneer de verandering van het grondgebruik, van bouwland naar grasland, wegens (en juist wegens) de deelname aan een landbouwmilieumaatregel in de zin van de aangehaalde bepaling heeft plaatsgevonden? |
3) |
Is voor aanvaarding van een geval van onbillijkheid in de zin van artikel 40, lid 5, van verordening (EG) nr. 1782/2003 vereist dat de landbouwer die het verzoek indient, ook degene is die de verandering van het grondgebruik heeft doorgevoerd, of kan ook een landbouwer zich met succes beroepen op een geval van onbillijkheid in de zin van deze bepaling, indien hij later tot de landbouwmilieumaatregel is „toegetreden”? |
(1) Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PB L 270, blz. 1).
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/4 |
Beroep ingesteld op 4 mei 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek
(Zaak C-155/09)
2009/C 167/07
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Lyal en D. Triantafyllou, gemachtigden)
Verwerende partij: Helleense Republiek
Conclusies
— |
vaststellen dat de Helleense Republiek de verplichtingen niet nakomt die op haar rusten krachtens de artikelen 18 EG, 39 EG en 43 EG in het licht ook van artikel 12 EG (en krachtens de artikelen 28, 31 en 4 van de EER-Overeenkomst), voor zover zij de uitoefening van de uit deze bepalingen voortvloeiende fundamentele vrijheden belemmert
|
— |
de Helleense Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De vrijstelling van de overdrachtbelasting komt hoofdzakelijk aan Griekse staatsburgers ten goede. De uitsluiting van de vrijstelling van gemeenschapsonderdanen die niet reeds in Griekenland verblijven, vormt een discriminatie op grond van nationaliteit, die de aankoop van een eerste woning in Griekenland door burgers van andere lidstaten bemoeilijkt en belemmert. Deze discriminerende belemmering wordt bevestigd en versterkt door de uitdrukkelijke beperking van de vrijstelling tot de Griekse staatsburgers in het buitenland.
Deze maatregel is niet geschikt om voor de inwoners van het land de toegang tot de eigendom van hun woning te vergemakkelijken, bij gebrek aan een overeenkomstige verplichting wat het gebruik van het onroerend goed betreft. Bovendien is hij overdreven, aangezien de feitelijke verblijfplaats zou kunnen worden gecontroleerd door verklaringen van de kopers, vergezeld van diverse inschrijvingen in registers en van controles.
Wat de uitdrukkelijke beperking van de vrijstelling tot Grieken in het buitenland betreft, zij kan niet worden gerechtvaardigd door het doel hen naar Griekenland te doen terugkeren, aangezien dit doel in strijd is met het beginsel van het vrije verkeer.
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/5 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Milano (Italië) op 12 mei 2009 — Flos SpA/Semeraro Casa e Famiglia SpA
(Zaak C-168/09)
2009/C 167/08
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale di Milano
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Flos SpA
Verwerende partij: Semeraro Casa e Famiglia SpA
Prejudiciële vragen
1) |
Moeten de artikelen 17 en 19 van richtlijn 98/71/EG (1) aldus worden uitgelegd dat de mogelijkheid voor een lidstaat die bij een nationale omzettingswet van deze richtlijn auteursrechtelijke bescherming voor modellen heeft ingevoerd, om zelfstandig de omvang en de voorwaarden van deze bescherming te bepalen, tevens inhoudt dat deze bescherming kan worden uitgesloten voor modellen die weliswaar aan de voorwaarden voor auteursrechtelijke bescherming voldoen, maar vóór de inwerkingtreding van de wettelijke bepalingen waarbij de auteursrechtelijke bescherming voor modellen in de nationale rechtsorde is ingevoerd, al tot het publieke domein behoorden, omdat zij nooit zijn ingeschreven of op die datum al waren vervallen? |
2) |
Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: moeten de artikelen 17 en 19 van richtlijn 98/71/EG aldus worden uitgelegd dat de mogelijkheid voor een lidstaat die bij een nationale omzettingswet van deze richtlijn auteursrechtelijke bescherming voor modellen heeft ingevoerd, om zelfstandig de omvang en de voorwaarden van deze bescherming te bepalen, tevens inhoudt dat deze bescherming kan worden uitgesloten voor modellen die weliswaar aan de voorwaarden voor auteursrechtelijke bescherming voldoen, maar vóór de inwerkingtreding van de wettelijke bepalingen waarbij de auteursrechtelijke bescherming voor modellen in de nationale rechtsorde is ingevoerd, al tot het publieke domein behoorden, indien een derde — zonder toestemming van de houder van het auteursrecht op het model — in de lidstaat al producten die overeenstemmen met het model heeft vervaardigd en verhandeld? |
3) |
Indien de eerste en de tweede vraag ontkennend worden beantwoord: moeten de artikelen 17 en 19 van richtlijn 98/71/EG aldus worden uitgelegd dat de mogelijkheid voor een lidstaat die bij een nationale omzettingswet van deze richtlijn auteursrechtelijke bescherming voor modellen heeft ingevoerd, om zelfstandig de omvang en de voorwaarden van deze bescherming te bepalen, tevens inhoudt dat deze bescherming kan worden uitgesloten voor modellen die weliswaar aan de voorwaarden voor auteursrechtelijke bescherming voldoen, maar vóór de inwerkingtreding van de wettelijke bepalingen waarbij de auteursrechtelijke bescherming voor modellen in de nationale rechtsorde is ingevoerd, al tot het publieke domein behoorden, indien een derde — zonder toestemming van de houder van het auteursrecht op het model — in de lidstaat al producten die overeenstemmen met het model heeft vervaardigd en verhandeld, en deze uitsluiting geldt voor een substantiële periode (gelijk aan tien jaar)? |
(1) PB L 289, blz. 28.
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/5 |
Beroep ingesteld op 13 mei 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen
(Zaak C-172/09)
2009/C 167/09
Procestaal: Pools
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Dejmek en K. Gawlik, gemachtigden)
Verwerende partij: Republiek Polen
Conclusies
— |
vaststellen dat de Republiek Polen, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/60/EG van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn of het EG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
— |
de Republiek Polen verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
De termijn voor omzetting van richtlijn 2005/60/EG in nationaal recht is op 15 december 2007 verstreken. Op de datum van instelling van dit beroep had verweerster evenwel nog niet alle maatregelen getroffen die noodzakelijk zijn om de richtlijn om te zetten in nationaal recht, of had zij deze in elk geval niet meegedeeld aan de Commissie.
(1) PB L 309, blz. 15.
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/6 |
Beroep ingesteld op 14 mei 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Polen
(Zaak C-174/09)
2009/C 167/10
Procestaal: Pools
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Kaduczak en S. Schønberg, gemachtigden)
Verwerende partij: Republiek Polen
Conclusies
— |
vaststellen dat de Republiek Polen, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
— |
de Republiek Polen verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
De termijn voor omzetting van richtlijn 2005/32/EG in nationaal recht is op 11 augustus 2007 verstreken. Op de datum van instelling van dit beroep had verweerster evenwel nog niet alle maatregelen getroffen die noodzakelijk zijn om de richtlijn om te zetten in nationaal recht, of had zij deze in elk geval niet meegedeeld aan de Commissie.
(1) PB L 191, blz. 29.
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/6 |
Beroep ingesteld op 26 mei 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek
(Zaak C-183/09)
2009/C 167/11
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Triantafyllou en I. Dimitriou, gemachtigden)
Verwerende partij: Helleense Republiek
Conclusies
— |
vaststellen dat de Helleense Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/112/EG (1) van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 412 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
— |
de Helleense Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De termijn voor omzetting van richtlijn 2006/112/EG in nationaal recht is op 1 januari 2008 verstreken.
(1) PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/6 |
Beroep ingesteld op 26 mei 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje
(Zaak C-184/09)
2009/C 167/12
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Adserá Ribera en A. Marghelis, gemachtigden)
Verwerende partij: Koninkrijk Spanje
Conclusies
— |
vaststellen dat het Koninkrijk Spanje, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/21/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van richtlijn 2004/35/EG (2), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
— |
het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De termijn voor omzetting van richtlijn 2006/21/EG in nationaal recht is op 30 april 2008 verstreken.
(1) PB L 102, blz. 15.
(2) PB L 143, blz. 56.
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/7 |
Beroep ingesteld op 26 mei 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
(Zaak C-187/09)
2009/C 167/13
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: O. Beynet en S. Walker, gemachtigden)
Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
Conclusies
— |
vaststellen dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/40/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van richtlijn 70/156/EEG van de Raad, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn en het Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
— |
het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 4 januari 2008 verstreken.
(1) PB L 161, blz. 12.
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/7 |
Beroep ingesteld op 5 mei 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland
(Zaak C-202/09)
2009/C 167/14
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Balta en A.-A. Gilly, gemachtigden)
Verwerende partij: Ierland
Conclusies
— |
vaststellen dat Ierland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/24/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken en tot wijziging van richtlijn 2002/58/EG (2), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen; en |
— |
Ierland te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 15 september 2007 verstreken.
(1) PB L 105, blz. 54.
(2) PB L 201, blz. 37.
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/7 |
Beschikking van de president van de Vijfde kamer van het Hof van 2 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
(Zaak C-312/08) (1)
2009/C 167/15
Procestaal: Engels
De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/8 |
Beschikking van de president van het Hof van 8 april 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Hongarije
(Zaak C-374/08) (1)
2009/C 167/16
Procestaal: Hongaars
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/8 |
Beschikking van de president van het Hof van 27 maart 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland
(Zaak C-418/08) (1)
2009/C 167/17
Procestaal: Engels
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Gerecht van eerste aanleg
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/9 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 juni 2009 — NDSHT/Commissie
(Zaak T-152/06) (1)
(„Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Verordening (EG) nr. 659/1999 - Klacht van concurrent - Brieven van Commissie aan klager - Bestaande steun - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid”)
2009/C 167/18
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: NDSHT Nya Destination Stockholm Hotell & Teaterpaket AB (Stockholm, Zweden) (vertegenwoordigers: M. Merola en L. Armati, advocaten)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: T. Scharf, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tot nietigverklaring van de beschikking die zou zijn vervat in de brieven van de Commissie aan NDSHT van 24 maart en 28 april 2006 inzake een klacht betreffende onrechtmatige staatssteun die door de stad Stockholm zou zijn verleend aan Stockholm Visitors Board AB (zaak CP 178/04 — Beweerde staatssteun aan SVB AB)
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
NDSHT Nya Destination Stockholm Hotell & Teaterpaket AB wordt verwezen in de kosten. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/9 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 3 juni 2009 — Commissie/Burie Onderzoek en Advies
(Zaak T-179/06) (1)
(„Arbitragebeding - Contracten gesloten in kader van RACE II-programma en van specifiek programma op gebied van telematicatoepassingen van algemeen belang - Terugbetaling van deel van betaalde voorschotten - Bevoegdheid van Gerecht - Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid - Beginsel van behoorlijk bestuur - Vordering in reconventie”)
2009/C 167/19
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Weimar en L. Escobar Guerrero, vervolgens W. Roels, gemachtigden, bijgestaan door W. Rupert)
Verwerende partij: Burie Onderzoek en Advies BV (Nijeholtpade, Nederland) (vertegenwoordigers: I. van den Berge en A. Appelman, advocaten)
Voorwerp
Vordering krachtens een arbitragebeding in de zin van artikel 238 EG, strekkende tot veroordeling van Burie Onderzoek en Advies BV tot terugbetaling van een deel van de door de Europese Gemeenschap betaalde voorschotten, vermeerderd met vertragingsrente, ter uitvoering van twee financieringscontracten op het gebied van geavanceerde communicatietechnologieën in Europa en van telematicatoepassingen.
Dictum
1) |
Het beroep betreffende de terugbetaling van voorschotten op grond van het Barbara-contract (Broad Range of Community Based Telematics Applications in Rural Areas), met het kenmerk „Project UR 2022”, wordt niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen Burie Onderzoek en Advies BV, wegens kennelijke onbevoegdheid van het Gerecht om daarvan kennis te nemen. |
2) |
Burie Onderzoek en Advies wordt veroordeeld, op grond van het Telepromise-contract (Telematics to Provide for Missing Services), met het kenmerk „Project UR 1028”, om aan de Commissie te voldoen een hoofdsom van 109 535,62 EUR, vermeerderd met de vertragingsrente tegen het in Nederland geldende wettelijk percentage, ingaande 31 augustus 2001, tot aan de algehele voldoening van de schuld. |
3) |
De vordering in reconventie van Burie Onderzoek en Advies wordt afgewezen. |
4) |
Elke partij zal haar eigen kosten dragen. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/10 |
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 3 juni 2009 — Frosch Touristik/BHIM — DSR touristik (FLUGBÖRSE)
(Zaak T-189/07) (1)
(„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk „FLUGBÖRSE” - Relevante datum voor onderzoek van absolute nietigheidsgrond - Artikel 51, lid 1, sub a, van verordening [EG] nr. 40/94 [thans artikel 52, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 207/2009”)
2009/C 167/20
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Frosch Touristik GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Lauf en T. Raab, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: B. Schmidt, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: DSR touristik GmbH (Karlsruhe, Duitsland)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 22 maart 2007 (zaak R 1084/2004 4) inzake een nietigheidsprocedure tussen DSR touristik GmbH en Frosch Touristik GmbH.
Dictum
1) |
De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 22 maart 2007 (zaak R 1084/2004 4) wordt vernietigd. |
2) |
Het BHIM wordt verwezen in de kosten. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/10 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 14 mei 2009 — US Steel Košice/Commissie
(Zaak T-22/07) (1)
(„Beroep tot nietigverklaring - Staatsteun - Toetredingsakte - Aan ontvanger opgelegde voorwaarde houdende beperking van zijn verkoop van plaatproducten in „uitgebreide EU” - Brief van Commissie die voorwaarde als toepasselijk op Bulgaarse en Roemeense markt vanaf datum van hun toetreding uitlegt - Handeling waartegen geen beroep kan worden ingesteld - Niet-ontvankelijkheid”)
2009/C 167/21
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: US Steel Košice s.r.o. (Košice, Slowakije) (vertegenwoordigers: E. Vermulst en S. Van Cutsem, advocaten)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: K. Gross en T. Scharf, gemachtigden)
Interveniërende partij aan de zijde van verzoekende partij: Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: J. Čorba, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tot nietigverklaring van de beschikking die zou zijn vervat in de brief van de Commissie van 22 november 2006 voor zover daarbij de aan de verzoekster opgelegde voorwaarde houdende beperking van haar verkoop van plaatproducten in de „uitgebreide EU”, aldus wordt uitgelegd dat deze met ingang van 1 januari 2007 tevens van toepassing is op de Bulgaarse en de Roemeense markt
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
US Steel Košice s.r.o.God wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van de Commissie. |
3) |
De Slowaakse Republiek zal haar eigen kosten dragen. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/11 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 20 april 2009 — Murnauer Markenvertrieb/BHIM — Fitne Gesundheit und Wellness (Notfall Bonbons)
(Zaak T-372/08) (1)
(„Gemeenschapsmerk - Vordering tot nietigverklaring - Intrekking van vordering tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing”)
2009/C 167/22
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Murnauer Markenvertrieb GmbH (Trebur, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Daniel en O.I. Haleen, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Schäffner, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Fitne Gesundheit und Wellness GmbH (Salzhemmendorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. De Zorti, T. Grimm en M. Koch, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 10 juli 2008 (zaak R 909/2007-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Murnauer Markenvertrieb GmbH en Fitne Gesundheit und Wellness GmbH
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Murnauer Markenvertrieb GmbH en Fitne Gesundheit und Wellness GmbH zullen hun eigen kosten dragen alsmede elk de helft van de kosten van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen). |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/11 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 23 april 2009 — New Europe/Commissie
(Zaak T-383/08) (1)
(„Formele niet-ontvankelijkheid van verzoekschrift - Aanduiding van verzoekende partij - Privaatrechtelijke rechtspersoon - Volmacht - Kennelijke niet-ontvankelijkheid - Tussenkomst”)
2009/C 167/23
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: New Europe (Brussel, België) (vertegenwoordiger: A.-M. Alamanou, advocaat)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Voorwerp
Beroep tot nietigverklaring van de in de vorm van een brief van 2 juli 2008 gegeven beschikking van de Commissie houdende weigering om verzoekster de namen mee te delen van de vennootschappen en personen die worden genoemd in de door de Commissie met betrekking tot de zogenoemde zaak „Eximo” toegankelijk gemaakte documenten
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten. |
3) |
Over het door de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming ingediende verzoek tot tussenkomst hoeft geen uitspraak te worden gedaan. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/11 |
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 21 april 2009 — Winzer Pharma/BHIM — Alcon (OFTAL CUSI)
(Zaak T-462/08) (1)
(„Gemeenschapsmerk - Herroeping van beslissing van kamer van beroep - Afdoening zonder beslissing”)
2009/C 167/24
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Dr. Robert Winzer Pharma GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Schneller, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Alcon Inc. (Hünenberg, Zwitserland) (vertegenwoordigers: J. Isern Jara en M. Vidal-Quadras Trias de Bes, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 17 juli 2008 (zaak R 1471/2007-1) inzake een oppositieprocedure tussen Dr. Robert Winzer Pharma GmbH en Alcon Inc.
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Verweerder zal zijn eigen kosten dragen, alsmede die van verzoekster. |
3) |
Interveniënte zal haar eigen kosten dragen. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/12 |
Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 25 mei 2009 — Biofrescos/Commissie
(Zaak T-159/09 R)
(„Kort geding - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Indiening van verzoek - Niet-ontvankelijkheid - Financiële schade - Ontbreken van spoedeisendheid”)
2009/C 167/25
Procestaal: Portugees
Partijen
Verzoekende partij: Biofrescos — Comércio de Produtos Alimentares, Lda (Linda-a-Velha, Portugal) (vertegenwoordiger: A. Magalhães Menezes, advocaat)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Lyal, P. Guerra e Andrade en L. Bouyon, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om opschorting van de terugvordering van invoerrechten die nog niet van verzoekster zijn gevorderd, voor zover deze terugvordering wordt gelast door beschikking C (2009) 72 def. van de Commissie van 16 januari 2009 houdende vaststelling dat dient te worden overgegaan tot een navordering van deze rechten en dat kwijtschelding van die rechten in verzoeksters geval niet gerechtvaardigd is
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/12 |
Beroep ingesteld op 15 april 2009 — Abdulrahim/Raad en Commissie
(Zaak T-127/09)
2009/C 167/26
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Abdulbasit Abdulrahim (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: J. Jones, Barrister and M. Arani, Solicitor)
Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1330/2008 van de Commissie, en/of verordening (EG) nr. 1330/2008 van de Commissie geheel of gedeeltelijk nietig verklaren voor zover deze verzoeker rechtstreeks en individueel raken; |
— |
subsidiair, verklaren dat verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad en/of verordening (EG) nr. 1330/2008 van de Commissie niet van toepassing zijn op verzoeker; |
— |
subsidiair, de grondslag voor het opnemen van verzoekers naam in bijlage I bij verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad verordening onderzoeken en bepalen of de beslissing van de Commissie om verzoekers naam aan de lijst van bijlage I toe te voegen passend is en of daarvoor een grondslag is te vinden in het recht en de feiten; |
— |
verweerders gelasten om binnen een strikt tijdsbestek redenen en bewijs te verstrekken voor het opnemen van verzoekers naam op de lijst van bijlage I bij verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad; |
— |
vaststellen dat het opnemen van verzoekers naam op de lijst van bijlage I niet passend is en dat daarvoor geen grondslag is te vinden in het recht en in de feiten en gelasten dat verzoekers naam wordt verwijderd uit bijlage I bij verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad; |
— |
alle verdere maatregelen vaststellen die het Gerecht passend acht: |
— |
verweerder(s), de Raad en/of de Commissie, verwijzen in de kosten van verzoeker; |
— |
verweerder(s), de Raad en/of de Commissie, veroordelen om verzoekers inkomens- en winstderving en immateriële schade te vergoeden. |
Middelen en voornaamste argumenten
In de onderhavige zaak vordert verzoeker gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa’ida-netwerk en de Taliban, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1330/2008 van 22 december 2008 (1), voor zover verzoeker is opgenomen op de lijst van natuurlijke en rechtspersonen, groepen en entiteiten wier tegoeden en economische middelen overeenkomstig deze regeling zijn bevroren. Subsidiair verzoekt verzoeker het Hof ingevolge artikel 241 EG vast te stellen dat verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad en verordening (EG) nr. 1330/2008 van de Commissie niet van toepassing zijn op verzoeker. Tevens vordert hij verwijzing van verweerders is de kosten.
Tot staving van zijn vorderingen betoogt verzoeker dat de bestreden verordeningen inbreuk maken op zijn fundamentele mensenrechten zoals deze zijn gewaarborgd in het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Ten eerste stelt hij dat de bestreden verordeningen inbreuk maken op zijn recht om te worden gehoord, op zijn recht effectieve rechterlijke controle en op zijn recht op een eerlijk proces omdat hij door de Raad of de Commissie nooit in kennis is gesteld van de redenen voor het opnemen van zijn naam in bijlage I en nooit enig bewijs heeft ontvangen ter rechtvaardiging van de beslissing om hem op de lijst te plaatsen. Verzoeker betoogt dus dat hem nooit de mogelijkheid is geboden om commentaar te leveren op de gronden en redenen voor opneming van zijn naam in bijlage I bij de bestreden verordening en dat hij bijgevolg nooit in staat is geweest om de beslissing om zijn naam op de lijst te plaatsen aan te vechten voor een rechterlijke instantie.
Ten tweede betoogt verzoeker dat de bestreden maatregelen inbreuk maken op zijn recht op eerbiediging van eigendom en een onevenredige inmenging in zijn privé- en gezinsleven vormt.
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/13 |
Beroep ingesteld op 20 april 2009 — Winzer Pharma/BHIM — Alcon (OFTAL CUSI)
(Zaak T-160/09)
2009/C 167/27
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Dr. Robert Winzer Pharma GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Schneller, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Alcon Inc.
Conclusies
— |
de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 4 februari 2009 in zaak R 1471/2007-1 vernietigen en oppositie nr. B 809899 voor alle waren toewijzen; |
— |
een mondelinge behandeling toestaan; |
— |
het BHIM en subsidiair interveniënte verwijzen in de kosten van de gehele procedure; |
— |
subsidiair: de zaak naar het BHIM terugverwijzen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Alcon Cusì SA, die haar rechten later heeft overgedragen aan Alcon Inc.
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „OFTAL CUSI” voor waren van klasse 5 (aanvraagnr. 3 679 181)
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster
Oppositiemerk of -teken: woordmerk „Ophtal” voor waren van klasse 5 (gemeenschapsmerk nr. 489 948)
Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1)), aangezien er gevaar voor verwarring of minstens gevaar voor associatie van de conflicterende merken bestaat.
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (L 78, blz. 1).
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/13 |
Beroep ingesteld op 24 april 2009 — Würth en Fasteners (Shenyang)/Raad
(Zaak T-162/09)
2009/C 167/28
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partijen: Adolf Würth GmbH & Co. KG (Künzelsau, Duitsland) en Arnold Fasteners (Shenyang) Co. Ltd (Shenyang, China) (vertegenwoordigers: M. Karl en M. Mayer, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
— |
verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad van 26 januari 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China nietig verklaren; of subsidiair |
— |
verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad van 26 januari 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China nietig verklaren voor zover verzoeksters hierdoor elk individueel worden geraakt; en |
— |
de Raad verwijzen in de in verband met dit beroep gemaakte kosten van vertegenwoordiging in rechte, andere kosten en honoraria. |
Middelen en voornaamste argumenten
Op voorstel van de Commissie heeft de Raad op 26 januari 2009, op basis van de zogeheten antidumpingbasisverordening (1), verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad van 26 januari 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (2) vastgesteld.
Verzoeksters voeren aan dat zij door de bij deze verordening ingevoerde antidumpingrechten worden geraakt en vorderen (in zoverre) nietigverklaring van de verordening.
Tot staving van hun beroep wijzen verzoekster met hun eerste middel op een kennelijke vormfout in de antidumpingprocedure.
Met het tweede tot en met het zesde middel voeren verzoeksters schending van gemeenschapsrecht van hogere orde aan:
— |
de Commissie heeft niet zorgvuldig en onpartijdig alle relevante aspecten van het concrete geval onderzocht en de feiten ontoereikend en onvolledig onderzocht, zodat de motiveringsplicht van artikel 253 EG is geschonden; |
— |
de normale waarde waarvan in verordening nr. 91/2009 is uitgegaan, is vastgesteld in strijd met artikel 2, lid 7, sub a, van verordening nr. 384/96 en geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting; |
— |
de drempels voor de ontvankelijkheid van een antidumpingprocedure als bedoeld in artikel 5, lid 4, derde volzin, van verordening nr. 384/96 zijn niet bereikt; |
— |
het begrip „soortgelijke product” in de zin van artikel 1, lid 4, van verordening nr. 384/96 is in de bestreden verordening te ver uitgerekt, omdat de in de Volksrepubliek China vervaardigde betrokken producten en de in de Gemeenschap vervaardigde producten niet vergelijkbaar en niet verwisselbaar zijn; |
— |
er is geen sprake van schade voor de gemeenschapsindustrie zoals in de artikelen 1, lid 1, en 3 van verordening nr. 384/96 is vereist voor de vaststelling van antidumpingrechten. |
Ten slotte beroepen verzoeksters zich met hun zevende middel op misbruik van de discretionaire bevoegdheid van de gemeenschapsinstellingen bij de toetsing van de criteria van schade, causaliteit en gemeenschapsbelang.
(1) Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340, blz. 17).
(2) Verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 29, blz. 1).
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/14 |
Hogere voorziening ingesteld op 24 april 2009 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 17 februari 2009 in zaak F-38/08, Liotti/Commissie
(Zaak T-167/09 P)
2009/C 167/29
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Eggers en K. Herrmann, gemachtigden)
Andere partij bij de procedure: Amerigo Liotti (Senningerberg, Luxemburg)
Conclusies
— |
vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 17 februari 2009 in zaak F-38/08, Liotti/Commissie; |
— |
verwijzing van verzoeker in de kosten van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken en in die van de hogere voorziening. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met deze hogere voorziening verzoekt de Commissie van de Europese Gemeenschappen om vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 17 februari 2009 in de zaak Liotti/Commissie, F-38/08, waarin dat Gerecht Liotti’s loopbaanontwikkelingsrapport over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 nietig heeft verklaard.
Tot staving van de hogere voorziening voert de Commissie drie middelen aan, ontleend aan:
— |
schending van het gemeenschapsrecht, aangezien artikel 8, lid 7, van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 43 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (AUB) niet voorziet in de verplichting voor een beoordelingsautoriteit of zelfs een directeur-generaal om in alle ontwerp-loopbaanontwikkelingsrapporten voor een bepaalde rang de toepassing van de beoordelingsnormen te onderzoeken; |
— |
onregelmatigheden in de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken waardoor de belangen van de Commissie zijn geschaad, aangezien dat Gerecht, door ter terechtzitting ambtshalve de in artikel 8, lid 7, AUB voorziene vereisten van overleg en samenhang aan de orde te stellen, de rechten van verweer van de Commissie heeft geschonden door haar de mogelijkheid te ontnemen om feitelijke bewijs te leveren teneinde vast te stellen dat er bij de opstelling van het bestreden loopbaanontwikkelingsrapport geen sprake was van schending van artikel 8, lid 7, AUB; |
— |
een onjuiste rechtsopvatting, aangezien het Gerecht voor ambtenarenzaken de schending van de bepalingen van artikel 8, lid 3, AUB heeft aangemerkt als schending van een wezenlijk vormvoorschrift en/of substantiële onregelmatigheid die de nietigverklaring van het voor dat Gerecht bestreden loopbaanontwikkelingsrapport meebrengt. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/15 |
Beroep ingesteld op 5 mei 2009 — Z/Commissie
(Zaak T-173/09)
2009/C 167/30
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Z (Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Grau en N. Jäger, advocaten)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
verzoeker er, door toegang tot het dossier van de procedure in zaak COMP/39.406 — „Marine Hoses” — te verlenen en met name door hem een kopie te verstrekken van de beschikking van de Commissie van 28 januari 2009 waarbij een geldboete is opgelegd aan Dunlop Oil & Marine/ContiTech AG/Continental AG wegens gestelde deelname tussen 1986 en 2007 aan het kartel olieslangen voor maritieme toepassingen, uitsluitsel over te geven of hij in deze beschikking met naam wordt genoemd en — zo ja — in welke inhoudelijke samenhang zijn naam wordt vermeld, in het bijzonder in hoeverre kartel- of strafrechtelijk relevante uiteenzettingen betreffende de persoon van verzoeker in de beschikking van de Commissie zijn opgenomen; |
— |
op een wijze die nog nader zal worden bepaald na de toegang tot het dossier, de vermeldingen van verzoekers naam verwijderen, met name de kartel- en strafrechtelijk relevante vermeldingen met betrekking tot de persoon van verzoeker in de beschikking van 28 januari 2009 van de Commissie, waarbij een geldboete is opgelegd aan Dunlop Oil & Marine/ContiTech AG/Continental AG wegens gestelde deelname tussen 1986 en 2007 aan het kartel olieslangen voor maritieme toepassingen; |
— |
verzoeker niet met naam noemen en niet naar verzoeker verwijzen in de niet-vertrouwelijke versie van de beschikking; |
— |
verweerster verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoeker maakt bezwaar tegen de weigering van de Commissie van 5 maart 2009 om hem toegang te verlenen tot de documenten van het dossier in zaak COMP/39.406 — Olieslangen voor maritieme toepassingen. Verzoeker vordert dat eventuele verwijzingen naar zijn persoon in de beschikking van 28 januari 2009 in die zaak worden verwijderd en dat niet naar zijn persoon wordt verwezen in de niet-vertrouwelijke versie van de beschikking.
Tot staving van zijn beroep voert verzoeker aan dat het recht op toegang tot het dossier en op verwijdering van alle verwijzingen naar hem voortvloeit uit de schending van fundamentele procedurele rechten van verzoeker, te weten het recht om te worden gehoord, het recht op toegang tot het dossier en uit het beginsel van het vermoeden van onschuld. Een recht op toegang tot het dossier vloeit bovendien voort uit het recht van het publiek op toegang tot de documenten van de Commissie overeenkomstig verordening (EG) nr. 1049/2001. (1)
(1) Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/15 |
Hogere voorziening ingesteld op 27 april 2009 door de Raad van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 17 februari 2009 in zaak F-51/08, Stols/Raad
(Zaak T-175/09 P)
2009/C 167/31
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en G. Kimberley, gemachtigden)
Andere partij bij de procedure: Willem Stols (Halsteren, Nederland)
Conclusies
— |
vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 17 februari 2009 in zaak F-51/08 (Willem Stols/Raad); |
— |
verwerping van het door Stols ingestelde beroep van 21 mei 2008 strekkende tot nietigverklaring van het besluit van 16 juli 2007 waarbij de Raad heeft geweigerd om hem op te nemen op de lijst van personen die in het kader van de bevorderingsronde 2007 tot de rang AST 11 zijn bevorderd alsmede van het besluit van 5 februari 2008 waarbij de adjunct secretaris-generaal van de Raad in zijn hoedanigheid van TABG de klacht heeft afgewezen die verzoeker op grond van artikel 90, lid 2, van het Statuut had ingediend; |
— |
verwijzing van de verwerende partij in alle kosten van de procedure in eerste aanleg en van de hogere voorziening. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met deze hogere voorziening verzoekt de Raad van de Europese Unie om vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 17 februari 2009 in de zaak Willem Stols/Raad, F-51/08, waarbij dat Gerecht nietig heeft verklaard, de besluiten van de Raad houdende weigering om Stols in het kader van de bevorderingsronde 2007 tot de rang AST 11 te bevorderen;
Tot staving van de hogere voorziening voert de Raad twee middelen aan, ontleend aan:
— |
onjuiste rechtsopvatting, daar het Gerecht voor ambtenarenzaken de grenzen heeft overschreden die door de rechtspraak worden gesteld aan de controle van de gemeenschapsrechter van de ruime beoordelingsvrijheid waarover het TABG beschikt bij de vergelijking van de verdiensten van de voor een bevordering in aanmerking komende ambtenaren; |
— |
schending van de motiveringsplicht, aangezien het bestreden arrest talrijke lacunes en onnauwkeurigheden bevat waardoor niet duidelijk is op welke basis het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft geconcludeerd dat de Raad een kennelijke fout had gemaakt. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/16 |
Beroep ingesteld op 28 april 2009 — Dunamenti Erőmű/Commissie
(Zaak T-179/09)
2009/C 167/32
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Dunamenti Erőmű Zrt. (Százhalombatta, Hongarije) (vertegenwoordigers: J. Lever, QC, A. Nourry en R. Griffith, Solicitors)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
de beschikking en alle onderdelen van het dispositief nietig verklaren voor zover deze verzoekster betreffen; |
— |
subsidiair, de artikelen 2 en 5 van de beschikking nietig verklaren voor zover daarbij wordt gelast meer steun terug te vorderen van verzoekster dan hetgeen de Commissie onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt had moeten achten; |
— |
een maatregel van instructie gelasten overeenkomstig artikel 65 van het Reglement voor de procesvoering door de Commissie te verzoeken kopieën over te leggen van alle schriftelijke communicatie tussen de Commissie en de Hongaarse autoriteiten alsmede alle notulen van vergaderingen en besprekingen tussen hen, zoals zijn genoemd in punt 466 van de bestreden beschikking; |
— |
indien het Gerecht ermee instemt dat bijstand van deskundigen van nut kan zijn, als maatregel van instructie bevelen dat een deskundigenrapport wordt opgesteld, alsmede elke andere maatregel van instructie gelasten die het Gerecht passend acht; |
— |
de Commissie verwijzen in verzoeksters kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoekster vordert nietigverklaring van beschikking C(2008) 2223 def van de Commissie van 4 juni 2008 waarbij onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard de steun die door de Hongaarse autoriteiten aan een aantal elektriciteitsproducenten is toegekend in de vorm van langlopende stroomafname-overeenkomsten (power purchase agreements: „PPA”) die vóór de toetreding van de Republiek Hongarije tot de Europese Unie waren gesloten tussen de netwerkexploitant Magyar Villamos Müvek Rt. („MVM”), die in handen is van de Hongaarse staat, en deze producenten [Steunmaatregel van de staten C 41/2005 (ex NN 49/2005) — Hongaarse „gestrande kosten”]. Verzoekster is in de bestreden beschikking geïdentificeerd als een verkrijger van de gestelde staatssteun en de beschikking gelast Hongarije om de steun, vermeerderd met rente, van verzoekster terug te vorderen.
Tot staving van haar vorderingen voert verzoekster vier middelen aan.
Met haar eerste middel betoogt zij dat de Commissie artikel 87, lid 1, EG heeft geschonden voor zover zij verzoeksters PPA als staatssteun heeft aangemerkt hoewel de Commissie heeft erkend dat het een „essentiële” overeenkomst vóór privatisering vormde. Volgens verzoekster handelden de Hongaarse autoriteiten derhalve in overeenstemming met het beginsel van een investeerder in een markteconomie. Verzoekster stelt dat de Commissie het verdrag betreffende de toetreding van Hongarije en artikel 1, sub b-v, van verordening nr. 659/1999 van de Raad (1) verkeerd heeft toegepast.
Ten tweede stelt verzoekster dat zelfs indien, quod non, de PPA verzoekster staatssteun zou hebben toegekend in 1995, zij er een gewettigd vertrouwen in mocht stellen dat die steun volgens het gemeenschapsrecht als bestaande steun zou worden behandeld.
Ten derde betoogt verzoekster dat de beschikking, door verzoeksters PPA als onverenigbare staatsteun aan te merken, inbreuk maakt op het evenredigheidsbeginsel omdat de steun ten onrechte was gekwalificeerd als exploitatiesteun en niet als onverenigbaar had moeten worden beschouwd zelfs voor zover deze verzoekster compenseerde voor haar gestrande kosten. Voorts betoogt verzoekster dat deze slotsom onvoldoende en/of gebrekkige is gemotiveerd en inbreuk maakt op artikel 87, lid 3, sub a, EG door niet te erkennen dat verzoekster PPA een rol heeft gespeeld in de bevordering van de economische ontwikkeling.
Ten vierde betoogt verzoekster dat het bevel tot terugvordering inbreuk maakt op artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 en op de algemene beginselen van gemeenschapsrecht zoals het beginsel van bescherming van rechtmatige belangen en van het gewettigde vertrouwen. Voorts stelt verzoekster dat de Commissie wezenlijke vormvereisten, zoals het recht om te worden gehoord, heeft geschonden.
(1) Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB 1999, L 83, blz. 1).
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/17 |
Beroep ingesteld op 12 mei 2009 — Poloplast/BHIM — Polypipe Building Products (P)
(Zaak T-189/09)
2009/C 167/33
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Poloplast GmbH & Co. KG (Leonding, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: G. Bruckmüller, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Polypipe Building Products Ltd (Edlinton, Verenigd Koninkrijk)
Conclusies
— |
de bestreden beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 25 februari 2009 vernietigen, dan wel deze beslissing herzien door vast te stellen dat er geen sprake is van gevaar voor verwarring tussen de betrokken merken; |
— |
het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „P” voor waren en diensten van de klassen 6, 11, 17, 19 en 42 — aanvraag nr. 3 148 194
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Polypipe Building Products Ltd
Oppositiemerk of -teken: beeldmerk „P” voor waren van klasse 17 (gemeenschapsmerk nr. 33 191) en beeldmerk „P POLYPIPE” voor waren van de klassen 6, 11, 17, 19 en 20 (gemeenschapsmerk nr. 2 685 691)
Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1)], aangezien er geen sprake is van gevaar voor verwarring tussen de conflicterende merken.
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB 2009, L 78, blz. 1).
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/17 |
Beroep ingesteld op 13 mei 2009 — Longevity Health Products/BHIM — Performing Science (5 HTP)
(Zaak T-190/09)
2009/C 167/34
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Longevity Health Products, Inc. (vertegenwoordiger: J. Korab, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Performing Science LLC
Conclusies
— |
verklaring dat het beroep van de vennootschap Longevity Health Products, Inc. ontvankelijk is; |
— |
nietigverklaring van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 21 april 2009 en afwijzing van het door Performing Science, LLC. ingediende verzoek tot nietigverklaring van het gemeenschapsmerk CTM 002846483 — „5 HTP”, en |
— |
verwijzing van het BHIM in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: woordmerk „5 HTP”, voor waren en diensten van de klassen 5, 16 en 35 (gemeenschapsmerk nr. 2 846 483)
Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: Performing Science LLC
Beslissing van de nietigheidsafdeling: gedeeltelijke toewijzing van het verzoek tot nietigverklaring van het betrokken merk
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van verzoeksters beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub d, van verordening (EG) nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 1, sub d, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1))
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB 2009, L 78, blz. 1).
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/18 |
Beroep ingesteld op 14 mei 2009 — Amen Corner/BHIM — Comercio Electrónico Ojal (SEVE TROPHY)
(Zaak T-192/09)
2009/C 167/35
Taal van het verzoekschrift: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Amen Corner (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Calderón Chavero en T. Villate Consonni, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Comercio Electrónico Ojal (Madrid, Spanje)
Conclusies
— |
de beslissing van de kamer van beroep van het BHIM van 5 maart 2009 in zaak R-462/2008-2 vernietigen voor zover daarbij de inschrijving wordt toegestaan voor waren van klasse 9; |
— |
gelet op deze vernietiging, merkaanvraag nr. 4 617 213 in haar geheel afwijzen; |
— |
het BHIM en de andere partijen verwijzen in de kosten van deze procedure indien zij verweer voeren en in het ongelijk worden gesteld. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Comercio Electrónico Ojal S.L.
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk dat het woordelement „SEVE TROPHY” bevat (aanvraagnr. 4 617 213) voor waren en diensten van de klassen 3, 9, 14, 18, 25, 28, 35 en 41.
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster
Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsbeeldmerken „SEVE TROPHY” en „SEVE BALLESTEROS TROPHY” (nr. 1 541 226, nr. 1 980 341, nr. 2 068 682 en nr. o 3.846.235) voor waren en diensten van de klassen 3, 14, 25, 28, 35 en 41.
Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie die is ingesteld krachtens artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1) [vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk, PB L 78, blz. 1], en gedeeltelijke toewijzing van de oppositie ingesteld op grond van artikel 8, lid 1, sub b, van deze verordening.
Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke toewijzing van het beroep
Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/18 |
Beroep ingesteld op 13 mei 2009 — Lan Airlines/BHIM — Air Nostrum (LÍNEAS AÉREAS DEL MEDITERRÁNEO LAM)
(Zaak T-194/09)
2009/C 167/36
Taal van het verzoekschrift: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Lan Airlines, SA (vertegenwoordigers: E. Armijo Chávarri en A. Castán Pérez-Gómez, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Air Nostrum, Lineas Aéreas del Mediterráneo, SA (Manises, Spanje)
Conclusies
— |
rekening houdend met de indiening van dit schrijven en de daarbij gevoegde stukken, verklaring dat het beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 19 februari 2009 in zaak R 0107/2008-4 tijdig en volgens de vormvereisten is ingesteld en, volgens de passende procedure, vernietiging van deze beslissing en verwijzing van het BHIM in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Air Nostrum, Líneas Aéreas del Mediterráneo S.A.
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „LINEAS AEREAS DEL MEDITERRANEO LAM” (aanvraagnr. 4 448 061), voor diensten van klasse 39
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster
Oppositiemerk of -teken: gemeenschapswoordmerk „LAN” (nr. 3 350 899) voor diensten van de klassen 35, 39 en 43; en gemeenschapsbeeldmerk bestaande uit het woord „LAN”, geflankeerd door een ster (nr. 3 694 957), voor diensten van klasse 39
Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 (vervangen door verordening nr. 207/2009).
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/19 |
Beroep ingesteld op 25 mei 2009 — TerreStar Europe/Commissie
(Zaak T-196/09)
2009/C 167/37
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: TerreStar Europe (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: R. Olofsson, lawyer, J. Killick, barrister)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
de bestreden beschikking nietig verklaren; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten; |
— |
elke andere of bijkomende maatregel nemen die rechtens noodzakelijk is. |
Middelen en voornaamste argumenten
In onderhavige zaak vordert verzoekster nietigverklaring van de ter uitvoering van beschikking nr. 626/2008/EG (1) vastgestelde beschikking C (2009) 3746 def./2 van 13 mei 2009 van de Commissie inzake de selectie van exploitanten van pan-Europese systemen die mobiele satellietdiensten (MSS) aanbieden, voor zover daarbij de aanvraag van verzoekster wordt afgewezen.
Ter ondersteuning van haar vordering voert verzoekster drie middelen aan.
In de eerste plaats betoogt zij dat de Commissie blijk heeft gegeven van een kennelijke onjuiste beoordeling door te oordelen dat TerreStar niet voldeed aan de vereiste mijlpalen. Verzoekster stelt dat de inconsistenties tussen de informatie en een gebrek aan bewijsmateriaal inzake de voltooiing van een van de mijlpalen, zoals vastgesteld door de Commissie, te wijten waren aan het verkeerd begrijpen van de overgelegde informatie en hadden kunnen worden opgehelderd op eenvoudig verzoek van de Commissie.
In de tweede plaats stelt verzoekster dat de Commissie in strijd met het beginsel van behoorlijk bestuur en het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld door na te laten opheldering te vragen en de uit eigen beweging door TerreStar ingediende verduidelijkingen te bekijken.
In de derde plaats, stelt verzoekster subsidiair dat de bestreden beschikking ontoereikend is gemotiveerd.
(1) Beschikking nr. 626/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2008 inzake de selectie en machtiging van systemen die mobiele satellietdiensten (MSS) leveren (PB 2008, L 172, blz. 15)
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/19 |
Beroep ingesteld op 20 mei 2009 — UOP/Commissie
(Zaak T-198/09)
2009/C 167/38
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: UOP Ltd (Brimsdown, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: B. Hartnett, Barrister en O. Geiss, lawyer)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
artikel 2, lid 2, van de beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 betreffende de steunmaatregel die Frankrijk ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van de groep IFP [C 51/05 (ex NN 84/05)] (1) nietig verklaren; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoekster vordert gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 betreffende de steunmaatregel die Frankrijk ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van de groep Institut français du pétrole (IFP) [C 51/05 (ex NN 84/05)] [Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 1330], voor zover daarbij de steun onder bepaalde voorwaarden verenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard in de zin van artikel 87, lid 3, sub c, EG. Verzoekster is een concurrent van de verkrijger van de staatssteun en zijn dochterondernemingen, Axens en Prosernat.
Verzoekster voert vier middelen aan tot staving van haar vordering.
Ten eerste betoogt zij dat de Commissie blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste opvatting van het recht en van de feiten alsmede artikel 87, lid 3, EG en de kaderregeling van 1996 inzake onderzoek en ontwikkeling heeft geschonden, doordat zij de aard van de door IFP krachtens bijlage I bij deze kaderregeling van 1996 verrichte onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten verkeerd heeft gekwalificeerd en daardoor de gewogen maximale steunintensiteit verkeerd heeft bepaald. Verzoekster baseert haar middel op de volgende gronden: de activiteiten van Axens en Prosernat betreffende processen kunnen niet worden aangemerkt als onderzoek en ontwikkeling en de volledige preconcurrentiële ontwikkeling is door IFP verricht; IFP heeft ten minste het gedeelte van de preconcurrentiële ontwikkeling voor procestechnologie en voor katalysatoren, waarvoor het gebruik van proefinstallaties nodig is, en het gedeelte van de preconcurrentiële ontwikkeling dat binnen haar octrooiportefeuille valt, verricht.
Ten tweede betoogt verzoekster dat de Commissie blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste opvatting van het recht en van de feiten alsmede artikel 87, lid 3, EG en de kaderregeling van 1996 inzake onderzoek en ontwikkeling heeft geschonden door geen rekening te houden met de aan Axens en Prosernat, de dochterondernemingen van IFP, toegekende exploitatiesteun. Verzoekster baseert haar middel op drie gronden en stelt dat: er is geen rekening gehouden met rechtstreekse voordelen voor Axens vanwege het voortgezette gebruik van de proefinstallaties en indirecte voordelen voor Axens die voortvloeien uit door IFP verstrekte subsidies voor opleiding en uit internationale samenwerking van IFP op onderzoeksgebied.
Ten derde stelt verzoekster dat de Commissie blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste opvatting van het recht en van de feiten door tot de slotsom te komen dat de aan IFP en aan haar dochterondernemingen, Axens en Prosernat, toegekende steun een stimulerend effect heeft.
Ten vierde stelt zij dat de Commissie blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste opvatting van het recht en van de feiten door geen toereikende motivering te geven en/of door niet al het haar ter beschikking gestelde bewijs in aanmerking te nemen.
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/20 |
Beroep ingesteld op 25 mei 2009 — Abertis Infraestructuras/Commissie
(Zaak T-200/09)
2009/C 167/39
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Abertis Infraestructuras, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: M. Roca Junyent en P. Callol García, advocaten)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
nietigverklaring van de bestreden handeling, verwijzing van de Commissie in de kosten en alle overige uitspraken die rechtens passend zijn. |
Middelen en voornaamste argumenten
De in de onderhavige zaak aan de orde zijnde handeling is identiek aan die in zaak T-58/09, Schemaventotto/Commissie (PB C 82, blz. 34), namelijk de rechtshandeling krachtens welke de Commissie de procedure ex artikel 21 van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 24, blz. 1; hierna: „RCC”), heeft beëindigd, met betrekking tot de controle op de concentratie tussen verzoekster en Autostrade, SpA (Zaak COMP/M. 4388 — Abertis/Autostrade).
Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster aan dat:
— |
de Commissie haar juridische verplichtingen heeft geschonden door een lopende procedure ex artikel 21 te beëindigen zonder vast te stellen welke inbreuken Italië had gemaakt die rechten van Abertis schonden; en, subsidiair, dat de Commissie de verenigbaarheid van het gemeenschapsrecht onjuist heeft beoordeeld en dus de krachtens artikel 21 RCC op haar rustende verplichting heeft geschonden. |
— |
de Commissie geen rekening heeft gehouden met de wezenlijke procedurevoorschriften van artikel 21 RCC. Deze schending geeft aanleiding tot nietigverklaring van de handelingen van de Commissie omdat zij ervoor zorgt dat de doelstelling van artikel 21 RCC niet volledig kan worden bereikt. |
— |
de Commissie haar motiveringsplicht heeft geschonden. |
— |
de Commissie haar bevoegdheid heeft misbruikt omdat zij een beschikking heeft gegeven op basis van een regel, artikel 21 RCC, op basis waarvan zij deze beschikking niet kon geven, hetgeen onder artikel 226 EG valt, waarbij zij afbreuk heeft gedaan aan de waarborgen van artikel 21 RCC, artikel 21 RCC elke werking heeft ontnomen en de voorgenomen concentratie die de Commissie zelf eerder had goedgekeurd, bescherming heeft ontnomen. |
— |
de Commissie de algemene beginselen van rechtszekerheid, goed bestuur en gewettigd vertrouwen heeft geschonden door niet op te treden tegen de lidstaat in omstandigheden waarin er geen beoordelingsmarge is, waardoor zij het vertrouwen van de ondernemers heeft geschonden. |
— |
tot slot en subsidiair, de Commissie het nieuwe door de Italiaanse staat ingevoerde rechtskader onjuist heeft beoordeeld, aangezien geen rechtskader is ingevoerd dat waarborgt dat de ondernemingen bij toekomstige grensoverschrijdende fusies in de sector van de autosnelwegen in Italië billijk en in overeenstemming met het gemeenschapsrecht worden behandeld. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/20 |
Beroep ingesteld op 25 mei 2009 — Olymp Bezner/BHIM — Bellido (Olymp)
(Zaak T-203/09)
2009/C 167/40
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Olymp Bezner GmbH & Co. KG (Bietigheim-Bissingen, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Dönch en M. Eck, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Miguel Bellido, S.A. (Manzanares, Ciudad Real, Spanje)
Conclusies
— |
de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 11 maart 2009 in zaak R 531/2008-2 vernietigen; en |
— |
het BHIM verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: woordmerk „Olymp” voor waren van klasse 25
Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Merkrecht van de partij die nietigverklaring vordert: Spaanse merkinschrijving voor het beeldmerk „OLIMPO” voor waren van klasse 25
Beslissing van de nietigheidsafdeling: nietigverklaring van het betrokken gemeenschapsmerk
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad) en van artikel 52, lid 1, sub a, van verordening nr. 40/94 van de Raad (thans artikel 53, lid 1, sub a, van verordening nr. 207/2009 van de Raad), doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat er verwarringsgevaar bestond, gelet op het feit dat de betrokken merken niet overeenstemmen op visueel, fonetisch of begripsmatig vlak.
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/21 |
Beroep ingesteld op 25 mei 2009 — Olymp Bezner/BHIM — Bellido (OLYMP)
(Zaak T-204/09)
2009/C 167/41
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Olymp Bezner GmbH & Co. KG (Bietigheim-Bissingen, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Dönch en M. Eck, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Miguel Bellido, S.A. (Manzanares, Ciudad Real, Spanje)
Conclusies
— |
de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 5 maart 2009 in zaak R 598/2008-2 vernietigen; en |
— |
het BHIM verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: beeldmerk „OLYMP” voor waren van klasse 25
Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Merkrecht van de partij die nietigverklaring vordert: Spaanse merkinschrijving voor het beeldmerk „OLIMPO” voor waren van klasse 25
Beslissing van de nietigheidsafdeling: nietigverklaring van het betrokken gemeenschapsmerk
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad) doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat er verwarringsgevaar bestond, gelet op het feit dat de betrokken merken niet overeenstemmen op visueel, fonetisch of begripsmatig vlak.
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/21 |
Beroep ingesteld op 25 mei 2009 — El Jirari Bouzekri/BHIM — Nike International (NC NICKOL)
(Zaak T-207/09)
2009/C 167/42
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Mustapha El Jirari Bouzekri (Malaga, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Ragot, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Nike International Ltd (Beaverton, Verenigde Staten van Amerika)
Conclusies
— |
de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 25 februari 2009 in zaak R 554/2008-2 vernietigen voor zover daarin blijk is gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 van de Raad (thans artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 van de Raad); en |
— |
verweerder en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in de proceskosten en andere kosten die verzoekster zijn opgekomen in de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „NC NICKOL” voor waren van klasse 9
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsbeeldmerk „NIKE” voor een reeks van waren, waaronder waren van de klassen 9 en 25
Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 van de Raad, aangezien de kamer van beroep ten onrechte heeft geconcludeerd dat was voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van deze bepaling.
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/22 |
Beroep ingesteld op 26 mei 2009 — Mars/BHIM — Marc (MARC Marlon Abela Restaurant Corporation)
(Zaak T-208/09)
2009/C 167/43
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Mars, Inc. (McLean, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: A. Bryson, barrister, en V. Marsland, solicitor)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Marc Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk)
Conclusies
— |
de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 5 maart 2009 in zaak R 1827/2007-2 vernietigen; |
— |
het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „MARC Marlon Abela Restaurant Corporation” voor waren en diensten van de klassen 29, 30, 31, 32, 33, 35 en 43
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster
Oppositiemerk of -teken: de communautaire woord- en beeldmerken „MARS” voor waren en diensten van respectievelijk de klassen 9, 29, 30, 32 en 35
Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling en verwerping van het beroep in zijn geheel
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad), op grond dat de kamer van beroep (i) ten onrechte — zonder enig bewijs — ervan is uitgegaan (dan wel heeft geoordeeld) dat de betrokken merken in de Baltische staten een duidelijke en specifieke betekenis hebben die door het publiek onmiddellijk kan worden begrepen. Op basis daarvan heeft de kamer ten onrechte geconcludeerd dat er sprake is van een begripsmatig verschil tussen de merken dat opweegt tegen de visuele en auditieve punten van overeenstemming en de conclusie rechtvaardigt dat deze merken niet overeenstemmen; (ii) geenszins — of niet op de juiste wijze — rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder de betrokken waren en diensten worden verkocht en de impact van die omstandigheden op (a) de beoordeling van de punten waarop de merken visueel en fonetisch overeenstemmen, (b) het relatieve gewicht dat bij de globale beoordeling van de overeenstemming/het gevaar voor verwarring moet worden toegekend aan de verschillende aspecten (visueel, auditief, begripsmatig) op basis waarvan de overeenstemming dient te worden beoordeeld. Schending van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 van de Raad (thans artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 van de Raad), aangezien de kamer van beroep de oppositie met betrekking tot deze rechtsgrond ten onrechte heeft afgewezen op grond dat verzoekster niet had aangetoond dat was voldaan aan alle voor de toepassing van deze bepaling cumulatief te vervullen voorwaarden. Schending van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 van de Raad (thans artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009 van de Raad), aangezien de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat het gevaar voor verwarring aan de hand van dezelfde criteria moet worden beoordeeld met betrekking tot de artikelen 8, lid 1, sub b, en 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 van de Raad.
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/22 |
Beroep ingesteld op 26 mei 2009 — Formenti Seleco/Commissie
(Zaak T-210/09)
2009/C 167/44
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Formenti Seleco SpA (Pordenone, Italië) (vertegenwoordigers: A. Malatesta, G. Terracciano en S. Malatesta, advocaten)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
het beroep ontvankelijk verklaren; |
— |
de Commissie van de Europese Gemeenschappen veroordelen tot betaling aan Formenti Seleco SpA, in liquidatie onder buitengewoon bewind, van schadevergoeding ten bedrage van in 156 208 915,03 EUR, te vermeerderen met rente tegen de wettelijke rentevoet vanaf de datum van de insolventverklaring of, subsidiair, ten belope van het bedrag dat het Gerecht zal vermenen te behoren; |
— |
de Commissie van de Europese Gemeenschappen verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoekster, een van de grootste Italiaanse producenten van kleurentelevisies, is insolvent verklaard en onder buitengewoon bewind geplaatst ten gevolge van de invoer op de Europese markt van grote partijen door Turkse vennootschappen vervaardigde kleurentelevisies die tegen dumpingprijzen zouden zijn verkocht.
Deze situatie zou op het grondgebied van de Gemeenschap rechtstreeks zijn ontstaan door de schending door de Republiek Turkije van de associatieovereenkomst met de EG van 1963 en van de latere bepalingen ter aanvulling daarvan. De Turkse regering zou een normatieve regeling hebben opgezet die erop gericht was de uit de associatieovereenkomst met de Gemeenschappen voortvloeiende verplichtingen betreffende met name de vaststelling van de oorsprong uit Turkije van de in de Gemeenschap ingevoerde kleurentelevisies te omzeilen en de Commissie zou daar uiterlijk vanaf 1993 weet van hebben gehad.
Volgens Formenti Seleco SpA is de Commissie om de volgende redenen niet-contractueel aansprakelijk voor deze situatie en derhalve gehouden, de schade te vergoeden:
1) |
niet-nakoming van de krachtens de associatieovereenkomst en het aanvullend protocol op haar rustende verplichtingen doordat zij tijdens de overgangsperiode voor de verwezenlijking van de douane-unie tussen de Gemeenschap en de Republiek Turkije, dus tot 1994, en a fortiori nadat de douane-unie tot stand gekomen was, weet had van de niet-inachtneming van die overeenkomsten door de Republiek Turkije en niettemin heeft nagelaten toe te zien op de correcte toepassing van de relevante douaneregels; |
2) |
schending van artikel 211 EG-Verdrag en van het beginsel van goed bestuur; aangezien de associatieovereenkomst en het aanvullend protocol deel uitmaken van het gemeenschapsrecht, was de Commissie verplicht toe te zien op de toepassing van de bepalingen daarvan en goed bestuur te waarborgen; |
3) |
schending van het vertrouwensbeginsel; door bovengenoemde houding heeft de Commissie het vertrouwen van de individuele communautaire marktdeelnemer, en inzonderheid van verzoekster, in de goede werking van de douane-unie met Turkije geschonden, een vertrouwen dat had moeten worden gewaarborgd door de controles en verificaties die de Commissie heeft nagelaten; |
4) |
schending en/of onjuiste toepassing van de antidumpingbepalingen; ofschoon de Commissie vanaf 1993 ervan op de hoogte was dat Turkse exporteurs ernstige onregelmatigheden begingen, heeft zij geen maatregelen ter bescherming tegen die onregelmatigheden getroffen en dus niet de zorgvuldigheid en voorzichtigheid betracht die van een bestuurlijke instantie mag worden verwacht. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/23 |
Beroep ingesteld op 27 mei 2009 — Astrim en Elyo Italia/Commissie
(Zaak T-216/09)
2009/C 167/45
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partijen: Astrim SpA (Rome, Italië), Elyo Italia Srl (Sesto San Giovanni, Italië) (vertegenwoordiger: M. Brugnoletti, advocaat)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
primair: nietig verklaren de beschikking van de Commissie waarbij de offerte die het verzoekende consortium in antwoord op aankondiging van opdracht nr. 2008 — C04 005 voor de diensten van onderhoud van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (1) had ingediend, als onvolledig werd beschouwd, welke beschikking werd meegedeeld bij brief van 27 maart 2009 en aangevuld bij mededeling van 3 april 2009, alsook alle daaropvolgende en daarmee samenhangende besluiten, waaronder dat om de opdracht aan een andere onderneming te gunnen; |
— |
subsidiair: punt 17 van de uitnodiging tot inschrijving voor aanbesteding nr. 2008 — C04 005 nietig verklaren, voor zover het voorzag in een algemeen criterium voor uitsluiting uit de aanbestedingsprocedure; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
In de onderhavige zaak vorderen verzoeksters nietigverklaring van de beschikking waarbij de Commissie hun offerte in antwoord op aankondiging van opdracht nr. 2008 — C04 005 voor de diensten van onderhoud van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek heeft uitgesloten en de opdracht aan een andere vennootschap heeft gegund.
Tot staving beroepen verzoeksters zich op drie middelen:
Met het eerste middel voeren verzoeksters aan dat de Commissie punt 17 van de uitnodiging tot inschrijving, de artikelen 92 en 89 van verordening nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 (2) en de beginselen van transparantie en gelijke behandeling heeft geschonden, door te beslissen de offerte van verzoeksters uit te sluiten op de onjuiste grond dat zij onvolledig was omdat bepaalde prijzen ontbraken, terwijl het verzoekende consortium gewild een prijs gelijk aan nul heeft willen bieden.
Met het tweede middel beroepen verzoeksters zich op de gebrekkige motivering van het besluit tot uitsluiting, voor zover punt 17 van de uitnodiging tot inschrijving niet voorziet in de automatische uitsluiting wanneer een onderdeel van de financiële offerte niet is ingevuld, maar de uitsluiting beschouwt als een loutere mogelijkheid, waarbij de Commissie vrij beslist de mededinger al dan niet uit te sluiten, welke beslissing, daar zij discretionair is, moet berusten op een passende motivering, die in het uitsluitingsbesluit van de Commissie ontbreekt.
Met het derde middel, en enkel voor het geval het Gerecht de twee andere middelen niet zou aanvaarden, vorderen verzoeksters nietigverklaring van punt 17 van de uitnodiging tot inschrijving wegens schending van de artikelen 92 en 89 van de reeds aangehaalde verordening nr. 1605/2002, voor zover punt 17 een algemeen uitsluitingscriterium bevat.
(1) PB 2008/S 2008-274999 van 25 oktober 2008.
(2) Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.
Gerecht voor ambtenarenzaken
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/25 |
Beroep ingesteld op 27 maart 2009 — Ingo Hanschmann/Europol
(Zaak F-27/09)
2009/C 167/46
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partij: Ingo Hanschmann (’s-Gravenhage, Nederland) (vertegenwoordiger: P. de Casparis, advocaat)
Verwerende partij: Europese Politiedienst (Europol)
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van 12 juni 2008 waarbij verzoeker is meegedeeld dat hem geen vaste functie kon worden aangeboden alsmede van het besluit van 7 januari 2009 waarbij de klacht tegen het eerste besluit is afgewezen
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van 12 juni 2008 waarbij verweerder verzoeker heeft meegedeeld dat hij hem geen vaste aanstelling kon aanbieden alsmede van het op de klacht genomen besluit van 7 januari 2009 waarbij verzoekers grieven tegen het besluit van 12 juni 2008 ongegrond zijn verklaard; |
— |
verwijzing van Europol in de kosten van de procedure. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/25 |
Beroep ingesteld op 27 maart 2009 — Kipp/Europol
(Zaak F-28/09)
2009/C 167/47
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partij: Michael Kipp (’s-Gravenhage, Nederland) (vertegenwoordiger: P. de Casparis, advocaat)
Verwerende partij: Europese Politiedienst (Europol)
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van 12 juni 2008 waarbij verzoeker is meegedeeld dat hem geen vaste functie kon worden aangeboden alsmede van het besluit van 7 januari 2009 waarbij de klacht tegen het eerste besluit is afgewezen
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van 12 juni 2008 waarbij verweerder verzoeker heeft meegedeeld dat hij hem geen vaste aanstelling kon aanbieden alsmede van het op de klacht genomen besluit van 7 januari 2009 waarbij verzoekers grieven tegen het besluit van 12 juni 2008 ongegrond zijn verklaard; |
— |
verwijzing van Europol in de kosten van de procedure. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/25 |
Beroep ingesteld op 2 april 2009 — Sluiter/Europol
(Zaak F-34/09)
2009/C 167/48
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partij: Rudolf Sluiter (Hillegom, Nederland) (vertegenwoordiger: P. de Casparis, advocaat)
Verwerende partij: Europese Politiedienst (Europol)
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van 12 juni 2008 waarbij verzoeker is meegedeeld dat hem geen vaste functie kon worden aangeboden alsmede van het besluit van 7 januari 2009 waarbij de klacht tegen het eerste besluit is afgewezen
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van 12 juni 2008 waarbij verweerder verzoeker heeft meegedeeld dat hij hem geen vaste aanstelling kon aanbieden alsmede van het op de klacht genomen besluit van 7 januari 2009 waarbij verzoekers grieven tegen het besluit van 12 juni 2008 ongegrond zijn verklaard; |
— |
verwijzing van Europol in de kosten van de procedure. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/26 |
Beroep ingesteld op 2 april 2009 — Visser — Fornt Raya/Europol
(Zaak F-35/09)
2009/C 167/49
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partij: Maria Teresa Visser — Fornt Raya (’s-Gravenhage, Nederland) (vertegenwoordiger: P. de Casparis, advocaat)
Verwerende partij: Europese Politiedienst (Europol)
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van 12 juni 2008 waarbij verzoekster is meegedeeld dat haar geen vaste functie kon worden aangeboden alsmede van het besluit van 7 januari 2009 waarbij de klacht tegen het eerste besluit is afgewezen
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van 12 juni 2008 waarbij verweerder verzoekster heeft meegedeeld dat hij haar geen vaste aanstelling kon aanbieden alsmede van het op de klacht genomen besluit van 7 januari 2009 waarbij verzoeksters grieven tegen het besluit van 12 juni 2008 ongegrond zijn verklaard; |
— |
verwijzing van Europol in de kosten van de procedure. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/26 |
Beroep ingesteld op 2 april 2009 — Armitage-Wilson/Europol
(Zaak F-36/09)
2009/C 167/50
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partij: Kate Armitage-Wilson (’s-Gravenhage, Nederland) (vertegenwoordiger: W. J. Dammingh, advocaat)
Verwerende partij: Europese Politiedienst (Europol)
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van 12 juni 2008 waarbij verzoekster is meegedeeld dat haar geen vaste functie kon worden aangeboden alsmede van het besluit van 7 januari 2009 waarbij de klacht tegen het eerste besluit is afgewezen
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van 12 juni 2008 waarbij verweerder verzoekster heeft meegedeeld dat hij haar geen vaste aanstelling kon aanbieden alsmede van het op de klacht genomen besluit van 7 januari 2009 waarbij verzoeksters grieven tegen het besluit van 12 juni 2008 ongegrond zijn verklaard; |
— |
verwijzing van Europol in de kosten van de procedure. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/26 |
Beroep ingesteld op 2 april 2009 — Doyle/Europol
(Zaak F-37/09)
2009/C 167/51
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partij: Margaret Doyle (Noordwijkerhout, Nederland) (vertegenwoordiger: P. de Casparis, advocaat)
Verwerende partij: Europese Politiedienst (Europol)
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van 12 juni 2008 waarbij verzoekster is meegedeeld dat haar geen vaste functie kon worden aangeboden alsmede van het besluit van 7 januari 2009 waarbij de klacht tegen het eerste besluit is afgewezen
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van 12 juni 2008 waarbij verweerder verzoekster heeft meegedeeld dat hij haar geen vaste aanstelling kon aanbieden alsmede van het op de klacht genomen besluit van 7 januari 2009 waarbij verzoeksters grieven tegen het besluit van 12 juni 2008 ongegrond zijn verklaard; |
— |
verwijzing van Europol in de kosten van de procedure. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/26 |
Beroep ingesteld op 2 april 2009 — Breige Martin/Europol
(Zaak F-38/09)
2009/C 167/52
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partij: Breige Martin (Dublin, Ierland) (vertegenwoordiger: P. de Casparis, advocaat)
Verwerende partij: Europese Politiedienst (Europol)
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van 12 juni 2008 waarbij verzoekster is meegedeeld dat haar geen vaste functie kon worden aangeboden alsmede van het besluit van 7 januari 2009 waarbij de klacht tegen het eerste besluit is afgewezen
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van 12 juni 2008 waarbij verweerder verzoekster heeft meegedeeld dat hij haar geen vaste aanstelling kon aanbieden alsmede van het op de klacht genomen besluit van 7 januari 2009 waarbij verzoeksters grieven tegen het besluit van 12 juni 2008 ongegrond zijn verklaard; |
— |
verwijzing van Europol in de kosten van de procedure. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/27 |
Beroep ingesteld op 2 april 2009 — Goddijn/Europol
(Zaak F-39/09)
2009/C 167/53
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partij: Jaqueline Goddijn (Breda, Nederland) (vertegenwoordiger: P. de Casparis, advocaat)
Verwerende partij: Europese Politiedienst (Europol)
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van 12 juni 2008 waarbij verzoekster is meegedeeld dat haar geen vaste functie kon worden aangeboden alsmede van het besluit van 7 januari 2009 waarbij de klacht tegen het eerste besluit is afgewezen
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van 12 juni 2008 waarbij verweerder verzoekster heeft meegedeeld dat hij haar geen vaste aanstelling kon aanbieden alsmede van het op de klacht genomen besluit van 7 januari 2009 waarbij verzoeksters grieven tegen het besluit van 12 juni 2008 ongegrond zijn verklaard; |
— |
verwijzing van Europol in de kosten van de procedure. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/27 |
Beroep ingesteld op 12 mei 2009 — Wendler/Commissie
(Zaak F-49/09)
2009/C 167/54
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Eberhard Wendler (Laveno Mombello, Italië) (vertegenwoordiger: M. Müller-Trawinski, Rechtsanwalt)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van de door de verwerende partij aan verzoeker gestelde eis om voor de betaling van zijn pensioen een bankrekeningnummer in zijn woonplaats in Italië op te geven
Conclusies van de verzoekende partij
De verzoekende partij vraagt om
— |
nietigverklaring van het besluit van de verwerende partij van 9 september 2008 in de vorm van een afwijzing van verzoekers klacht van 19 februari 2008 om hem te verplichten, voor de betaling van zijn pensioen een bankrekeningnummer in zijn woonplaats op te geven; |
— |
verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten van de procedure. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/27 |
Beroep ingesteld op 12 mei 2009 — Missir Mamachi di Lusignano/Commissie
(Zaak F-50/09)
2009/C 167/55
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Livio Missir Mamachi di Lusignano (Kerkhove-Avelgem, België) (vertegenwoordigers: F. Di Gianni en R. Antonini, advocaten)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Voorwerp en beschrijving van het geding
Verzoek om vergoeding van de materiële en immateriële schade als gevolg van de moord op een ambtenaar van de Commissie en zijn echtgenote
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG) van 3 februari 2009 houdende afwijzing van klacht nr. R/406/08 betreffende een verzoek om vergoeding van de materiële en immateriële schade als gevolg van de moord op Alessandro Missir Mamachi di Lusignano en zijn echtgenote op 18 september 2006 te Rabat, Marokko, waar zij zich om dienstredenen bevonden; |
— |
veroordeling van de Commissie tot betaling aan de erfgenamen en rechtverkrijgenden van Alessandro Missir Mamachi di Lusignano van een bedrag aan vermogensschade van 2 552 837,96 EUR, dat wil zeggen van 26 jaarsalarissen van de vermoorde ambtenaar, hergewaardeerd op basis van zijn loopbaanperspectieven (zowel wat de automatische salarisverhoging als ook wat de waarschijnlijke bevordering in rang betreft); |
— |
veroordeling van de Commissie tot betaling aan de wettelijke erfgenamen en rechtverkrijgenden van Alessandro Missir Mamachi di Lusignano van het bedrag van 250 000 EUR als vergoeding voor de immateriële schade die het slachtoffer voor zijn overlijden heeft geleden; |
— |
veroordeling van de Commissie tot betaling aan de wettelijke erfgenamen en rechtverkrijgenden van Alessandro Missir Mamachi di Lusignano van het bedrag van 1 276 512 EUR als vergoeding voor de immateriële schade die de kinderen van het slachtoffer als getuigen van de tragische moord hebben geleden; |
— |
veroordeling van de Commissie tot betaling aan Livio Missir Mamachi di Lusignano van het bedrag van 212 752 EUR als vergoeding voor de immateriële schade die hij als vader van het slachtoffer heeft geleden; |
— |
veroordeling van de Commissie tot betaling van inmiddels ontstane compensatoire en vertragingsrente; |
— |
verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure. |
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/28 |
Beroep ingesteld op 20 mei 2009 — Lebedef/Commissie
(Zaak F-54/09)
2009/C 167/56
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Giorgio Lebedef (Senningerberg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: F. Frabetti, advocaat)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van een aantal besluiten om 39 dagen in aftrek te brengen op verzoekers verlofdagen voor het jaar 2008
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van de besluiten van 12 februari 2008, 1 april 2008, 10 april 2008, 20 mei 2008 en 14 juli 2008 om 39 dagen in aftrek te brengen op verzoekers verlofdagen voor het jaar 2008; |
— |
verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten van de procedure. |
Rectificaties
18.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 167/29 |
Corrigendum op de mededeling in het Publicatieblad in zaak T-475/08 P
( Publicatieblad van de Europese Unie C 69 van 21 maart 2009, blz. 40 )
2009/C 167/57
De correcte tekst van de mededeling in het PB in zaak T-475/08 P, Duta / Hof van Justitie luidt als volgt:
„Hogere voorziening ingesteld op 29 oktober 2008 door Radu Duta tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 4 september 2008 in zaak F-103/07, Duta/Hof van Justitie
(Zaak T-475/08 P)
2009/C 69/93
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Radu Duta (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: F. Krieg, advocaat)
Andere partij bij de procedure: Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
de hogere voorziening ontvankelijk verklaren; |
— |
de hogere voorziening gegrond verklaren; |
— |
dientengevolge, het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 4 september 2008 herzien en rekwirants beroep ontvankelijk en gegrond verklaren; |
— |
dientengevolge, de litigieuze besluiten nietig verklaren; |
— |
voor zover nodig, de zaak aan het bevoegde gezag voorleggen voor een beslissing overeenkomstig het te wijzen arrest; |
— |
de verwerende partij veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van 1 100 000 EUR (één miljoen honderdduizend euro); |
— |
voor zover nodig, een expertise gelasten teneinde de door rekwirant geleden schade te berekenen; |
— |
de verwerende partij verwijzen in alle kosten; |
— |
rekwirant akte verlenen dat hij uitdrukkelijk verwijst naar zijn vorderingen in eerste aanleg die bij het verzoekschrift in hogere voorziening zijn gevoegd en worden geacht daarvan integrerend deel uit te maken; |
— |
voor het overige, rekwirant akte verlenen dat hij zich alle verschuldigde bedragen, rechten, middelen en vorderingen voorbehoudt en met name het recht om de zaak voor te leggen aan het Europees Hof voor de rechten van de mens. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met deze hogere voorziening vordert rekwirant vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 4 september 2008 in de zaak Duta/Hof van Justitie, F-103/07, waarbij niet-ontvankelijk is verklaard zijn beroep strekkende tot, enerzijds, nietigverklaring van het memorandum waarbij hem was meegedeeld dat hem geen ambt van referendaris zou worden aangeboden en, anderzijds, vergoeding van de beweerdelijk geleden schade.
Ter onderbouwing van de hogere voorziening betoogt rekwirant om te beginnen dat inbreuk is gemaakt op zijn recht op een eerlijk proces, voorzien in artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, wegens de structurele partijdigheid van het Gerecht van eerste aanleg en het feit dat leden van het Gerecht van eerste aanleg en de personen die de voor het Gerecht voor ambtenarenzaken bestreden besluiten hebben vastgesteld, elkaar persoonlijk kennen. Voorts verwijst rekwirant naar de argumenten en middelen die hij tijdens de procedure in eerste aanleg heeft ontwikkeld, namelijk onder meer schending van de beginselen van transparantie, goede trouw en gelijke behandeling.
Overigens is rekwirant ervan overtuigd dat hij alleen zijn recht zal kunnen halen bij een rechterlijke instantie die echt afhankelijk is van zijn tegenpartij, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, en behoudt hij zich het recht voor om de zaak aanhangig te maken bij het Europees Hof voor de rechten van de mens.”