ISSN 1725-2474

doi:10.3000/17252474.C_2009.120.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 120

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

52e jaargang
28 mei 2009


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

ADVIEZEN

 

Comité van de Regio's

 

78e plenaire zitting op 12 en 13 februari 2008

2009/C 120/01

Advies van het Comité van de Regio's over Stedendiplomatie

1

2009/C 120/02

Advies van het Comité van de Regio's — Interne markt, maatschappijvisie en diensten van algemeen belang

6

2009/C 120/03

Initiatiefadvies van het Comité van de Regio's over het thema Lokale en regionale overheden nemen het voortouw in het integratiebeleid

12

2009/C 120/04

Advies van het Comité van de Regio's Denk eerst klein — een Small Business Act voor Europa

17

2009/C 120/05

Advies van het Comité van de Regio's over het groenboek over territoriale cohesie

23

2009/C 120/06

Advies van het Comité van de Regio's over het groenboek over de kwaliteit van landbouwproducten

29

2009/C 120/07

Advies van het Comité van de Regio's over het groenboek migratie en mobiliteit

34

2009/C 120/08

Advies van het Comité van de Regio's over universele dienstverlening met betrekking tot elektronische communicatie en toekomstige netwerken en het internet

41

 

III   Voorbereidende handelingen

 

Comité van de Regio's

 

78e plenaire zitting op 12 en 13 februari 2008

2009/C 120/09

Advies van het Comité van de Regio's — Groenere vervoerssector

47

2009/C 120/10

Advies van het Comité van de Regio's over het Gemeenschappelijk Europees Luchtruim II

52

2009/C 120/11

Advies van het Comité van de Regio's over De vernieuwing van EMAS en het milieukeursysteem

56

2009/C 120/12

Advies van het Comité van de Regio's over grensoverschrijdende gezondheidszorg

65

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

ADVIEZEN

Comité van de Regio's

78e plenaire zitting op 12 en 13 februari 2008

28.5.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/1


Advies van het Comité van de Regio's over „Stedendiplomatie”

2009/C 120/01

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

erkent dat stedendiplomatie een ernstige en steeds grotere opgave is, die in brede kring beschouwd wordt als het instrument van de lokale overheden en hun forums voor de wereldwijde bevordering van de sociale samenhang, een duurzaam milieu, het voorkomen en oplossen van conflicten, wederopbouw en herstel na conflicten. Ze is gericht op de vestiging van stabiele omstandigheden waarin burgers vreedzaam met elkaar kunnen samenleven, in een klimaat van democratie, vooruitgang en welvaart;

bevestigt dat de moderne diplomatie niet meer uitsluitend uitgeoefend wordt door nationale regeringen. Gelet op de behoefte aan dialoog, samenwerking en coördinatie om de doelstellingen vrede, democratie en eerbiediging van de mensenrechten op alle niveaus te verwezenlijken, is nauwere samenwerking tussen nationale regeringen, lokale en regionale overheden een even natuurlijke als vanzelfsprekende voorwaarde voor een doeltreffendere benadering en strategie op verschillende niveaus. Gemeenten en steden hebben een belangrijke rol bij het praktisch gestalte geven aan de internationale samenwerking als schakels in internationale netwerken van steden;

is van mening dat in het kader van de grensoverschrijdende samenwerking in ruime zin, maar ook in de context van het Europese nabuurschapsbeleid en met name het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument de samenwerking met de Commissie kan worden opgevoerd zodat rekening wordt gehouden met onderwerpen, beleidsgebieden en vooral acties die tot het werkterrein van de diplomatie der steden behoren;

is verheugd dat het Euromediterrane partnerschap een nieuwe impuls gekregen heeft en benadrukt het belang van een dialoog tussen de lokale overheden van de lidstaten en de partners van het Europese nabuurschapsbeleid voor het Middellandse Zeegebied, maar ook in Oost-Europa;

beklemtoont dat ervaring van de EU van doorslaggevend belang is voor de overdracht van knowhow op alle potentiële werkterreinen van de diplomatie der steden, gaande van goed bestuur, bevordering van transparantie en corruptiebestrijding tot lokale ontwikkeling, infrastructuur, gezondheid, onderwijs en opleiding, bestrijding van mensensmokkel, jeugdzaken, gelijkheid tussen man en vrouw en interculturele dialoog.

Rapporteur

:

Εleni Loukaides (CY/EVP)

Lid van de gemeenteraad van Nicosia

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

van het Comité van de Regio's, Europees orgaan dat de lokale en regionale overheden van de lidstaten vertegenwoordigt op grond van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

1.

Stedendiplomatie is een ernstige en steeds grotere opgave, die in brede kring beschouwd wordt als het instrument van de lokale overheden en hun forums voor de wereldwijde bevordering van de sociale samenhang, een duurzaam milieu, het voorkomen en oplossen van conflicten, wederopbouw en herstel na conflicten. Ze is gericht op de vestiging van stabiele omstandigheden waarin burgers vreedzaam met elkaar kunnen samenleven, in een klimaat van democratie, vooruitgang en welvaart.

2.

Deze rol wordt internationaal erkend en veel steden, lokale overheden en met name collectieve forums in de EU-lidstaten zetten zich al vele jaren in voor de stedendiplomatie. Op grond van hun ruime kennis terzake spelen zij een centrale rol en dragen zij effectief bij aan de vorming van allianties ter verbetering van de dialoog en conflictpreventie, alsmede aan de bevordering van conflictoplossingen, wederopbouw en herstel na conflicten en aan de ontwikkeling van derde landen, zowel op het Europese continent, vooral op de Balkan, als in het Midden-Oosten, Latijns-Amerika, Afrika en elders ter wereld.

3.

De wereld verstedelijkt steeds verder en wordt ingewikkelder; de steden en lokale overheden worden dagelijks geconfronteerd met een multicultureel klimaat en zetten zich in voor de verdediging van de rechten van de burger, voor de terugdringing van spanningen en het oplossen van conflicten, voor de sociale en economische integratie en de territoriale samenhang, voor de bevordering van de dialoog tussen culturen en tussen religies, tussen landen en volkeren, en voor de bevordering van vrede en stabiliteit.

4.

De moderne diplomatie wordt niet meer uitsluitend uitgeoefend door nationale regeringen. Gelet op de behoefte aan dialoog, samenwerking en coördinatie om de doelstellingen vrede, democratie en eerbiediging van de mensenrechten op alle niveaus te verwezenlijken, is nauwere samenwerking tussen nationale regeringen, lokale en regionale overheden een even natuurlijke als vanzelfsprekende voorwaarde voor een doeltreffendere benadering en strategie op verschillende niveaus.

5.

Gemeenten en steden hebben een belangrijke rol bij het praktisch gestalte geven aan de internationale samenwerking als schakels in internationale netwerken van steden. Hierbij moet echter worden bedacht dat de gemeenten en steden in dit geval op eigen initiatief opereren.

6.

Tegelijkertijd zijn de diplomatie der steden en de decentrale samenwerking in brede zin aanvullende instrumenten voor vrede en begrip tussen volken. De lokale en regionale overheden onderschrijven de initiatieven voor de coëxistentie en toenadering tussen landen en volken, hetgeen steeds plaatsvindt in het kader van het internationaal recht betreffende de mensenrechten en de beginselen en waarden van de Europese Unie.

7.

De problemen waarmee de mensheid recentelijk te kampen heeft, zijn zorgwekkend: klimaatverandering, natuurrampen, gebrek aan toegankelijkheid tot drinkwater en andere natuurlijke hulpbronnen, het gevaar van pandemieën, hongersnood, armoede, de constant toenemende migratie, die tot een groei van het extremisme in onze samenleving leiden, onverdraagzaamheid en spanningen tussen gemeenschappen van verschillende culturen, nationaliteiten, godsdiensten en tradities, die vaak de aanleiding zijn tot conflicten in en tussen staten. Er moet dan ook gewerkt worden aan een gemeenschappelijke benadering en gemeenschappelijke acties.

8.

Het Comité zet zich in voor de bevordering van de duurzame ontwikkeling in steden en gebieden, ter wille van meer rechtvaardigheid en samenhang en eerbiedigt in dat kader de fundamentele rechten van de mens, de gelijkheid tussen man en vrouw, zonder onderscheid van ras, cultuur of godsdienst, met oog voor de noodzaak om onderwijs en de arbeidsmarkt toegankelijk te maken, ten einde de democratische procedures en de lokale autonomie te versterken, die essentiële onderdelen voor de totstandbrenging van een meer verenigde en vreedzamere wereld zijn.

9.

De gewijzigde aard van de conflicten noopt de lokale overheden voortdurend om de welvaart van de burgers te waarborgen. De dialoog en nauwere samenwerking tussen lokale en regionale overheden op internationaal niveau zouden kunnen bijdragen aan wederzijds begrip, de verwezenlijking van gemeenschappelijke doelstellingen en de oplossing van conflicten, ongeacht hun oorsprong.

10.

Burgers en lokale gemeenschappen lijden onder het onvermogen van centrale regeringen om een dialoog op gang te brengen voor een constructieve oplossing van problemen, waarmee een terugkeer naar normaliteit en stabiliteit moet worden gewaarborgd.

11.

De lokale overheden staan het dichtst bij de burger en kennen derhalve de behoeften van de burgers het beste en verkeren dus bij uitstek in de positie om deze behoeften in kaart te brengen en erop te reageren in tijden van crisis of conflict, maar ook op preventieve wijze.

12.

De lokale overheden moeten de handen ineenslaan voor vrijheid, democratie en vooruitgang en aldus bijdragen aan de internationale ontwikkeling en verwezenlijking van de vrede.

13.

De EU — en haar beleidsgebieden, zoals het Europees nabuurschapsbeleid — zal enorme moeilijkheden ondervinden om haar volledige potentieel te kunnen benutten als er geen oplossing komt voor de conflicten die regionale samenwerking uiterst moeilijk of zelfs onmogelijk maken.

14.

De bewustwording terzake en de invloed van de diplomatie der steden zijn toegenomen; recent vonden zij erkenning tijdens de eerste wereldwijde conferentie over de diplomatie der steden en de rol van lokale overheden in conflictpreventie, het vredesproces en de wederopbouw na conflicten, die van 11 tot 13 juni 2008 te Den Haag plaatsvond en waar ook het Comité van de Regio's acte de présence gaf.

15.

In het kader van de diplomatie der steden is verantwoordelijk pionierswerk verricht; deze taak is nu in handen van het Congres van lokale en regionale overheden van de Raad van Europa, de Raad van Europese gemeenten en regio's, het Comité van verenigde steden en lokale overheden voor de diplomatie der steden, vredesopbouw en mensenrechten, de unie van lokale actoren voor de democratie, de wereldwijde beweging Mayors for Peace, de bevoegde agentschappen van de Verenigde Naties, het Glocal Forum en andere internationale instellingen en ngo's.

16.

Het Comité roept alle lokale overheden op oog te hebben voor hun verplichtingen voor het behoud van vrede en gerechtigheid, alsmede de rechten van de mens voor allen te bevorderen, aldus bouwend aan samenhangende steden in een samenhangende wereld.

17.

Het wijst opnieuw op de noodzaak om werk te maken van doeltreffender en transparantere steunmechanismen op internationaal niveau, de vereenvoudiging van procedures, en vooral van deelname van lokale overheden aan het uitwerken en invoeren van hiermee verbonden instrumenten.

18.

Het Comité is ingenomen met de Mededeling van de Commissie van 8 oktober 2008, dat stelt dat de lokale overheden een grotere rol moeten spelen bij de opzet en uitvoering van ontwikkelingsacties van de EU en dat er een gestructureerde dialoog moet komen tussen de lokale overheden en de Commissie, onder de aegide van het Comité van de Regio's.

19.

Het begroet eveneens het verslag over bovengenoemde Mededeling over de oprichting van een platform voor de uitwisseling van inlichtingen tussen lokale overheden van de EU, waarop het Comité van de Regio's had aangedrongen.

20.

Het herhaalt dat de EU rechtstreeks belang heeft bij het zoeken naar oplossingen voor regionale conflicten en problemen die de veiligheid van Europa ondermijnen, alsook bij pogingen om ongecontroleerde migratiestromen en verstoring van de energievoorziening af te wenden en meer in het algemeen de wereldvrede te bevorderen.

21.

Het herhaalt zijn overtuiging dat een voorspoedig en veilig nabuurschap slechts kan gedijen door doeltreffende samenwerking op lokaal en regionaal niveau.

22.

De lokale en regionale overheden zijn de geschikte instanties om de behoeften van de burgers in kaart te brengen en hierop te reageren, zowel vóór als na conflictsituaties.

23.

In het kader van de grensoverschrijdende samenwerking in ruime zin, maar ook in de context van het Europese nabuurschapsbeleid en met name het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument kan de samenwerking met de Commissie worden opgevoerd zodat rekening wordt gehouden met onderwerpen, beleidsgebieden en vooral acties die tot het werkterrein van de diplomatie der steden behoren.

24.

Het Comité is verheugd dat het Euromediterrane partnerschap een nieuwe impuls gekregen heeft en benadrukt het belang van een dialoog tussen de lokale overheden van de lidstaten en de partners van het Europese nabuurschapsbeleid voor het Middellandse Zeegebied, maar ook in Oost-Europa en de Kaukasus waar, sinds het uitbreken van de vijandelijkheden in augustus 2008, de EU een belangrijke rol vervult voor de bevordering van het vredesproces en de verlening van humanitaire hulp.

25.

Het herhaalt zijn voornemen om werk te maken van een Euromediterrane assemblee van regionale en lokale overheden, om handen en voeten te geven aan het proces van Barcelona en aan de Unie voor het Middellandse Zeegebied, waarover de Europese Raad op 13 juli te Parijs overeenstemming heeft bereikt, om onder andere werk te maken van de doelstellingen van de stedendiplomatie.

26.

Het is ingenomen met de slotverklaring van de op 3 en 4 november 2008 te Marseille gehouden ministerconferentie over het Barcelona-proces: de Unie voor de Mediterrane Regio, waarin in wezen het voorstel wordt overgenomen van het op 22 en 23 juni te Marseille gehouden Forum van lokale en regionale overheden en dat in het CvdR-advies van 8 oktober wordt onderschreven. Het CvdR zal zich inzetten om de Vergadering van Euromediterrane Lokale en Regionale Overheden (EMRLA) bij de Unie voor de Mediterrane Regio te betrekken, zodra deze is opgericht.

27.

Ondanks de verworven ervaring van alle betrokken partijen en hun constructieve en essentiële rol schort het aan een concreet model voor de uitoefening en toepassing van de diplomatie van de steden.

28.

Het blijft moeilijk om de belangrijkste factoren voor het al dan niet slagen van acties van de diplomatie van de steden exact te bepalen; daarom dienen de benaderingen op maat gemaakt en flexibel te zijn om te kunnen inspelen op een snel veranderende omgeving.

29.

Het Comité is ervan overtuigd dat de betrokkenen bij de diplomatie der steden moeten begrijpen dat het een complex proces betreft dat steeds andere inspanningen aanvult; voorts moeten de betrokkenen goede kennis hebben van het concrete gebied in oorlog, alsmede van het historische kader van het conflict. Ook moeten zij toestemming hebben van de betreffende lokale overheden voor ongeacht welke actie of initiatief.

30.

De ervaring en de samenwerking van de instellingen van de EU op dit gebied zijn doorslaggevend; er is meer politieke en technische steun nodig ter waarborging van de permanente grensoverschrijdende samenwerking met de nabuurstaten van de EU op het niveau van lokale overheden; het Comité roept de lidstaten en de deelnemende landen op om optimaal gebruik te maken van TAIEX en andere middelen voor het aangaan van stedenbanden en programma's, zoals „Europa voor de burgers 2007-13”, om de fundamenten te leggen voor een benadering aan de hand van diplomatie van de steden.

31.

Herinnerd zij aan de mogelijkheid tot uitwisseling van ambtenaren van lokale overheden binnen de lidstaten van de EU voor het stimuleren van de diplomatie der steden, alsmede voor het verstevigen van de onderlinge samenwerking en coördinatie, ter wille van de uitwisseling van ervaringen en de opzet van netwerken voor acties.

32.

De ervaring van de EU is van doorslaggevend belang voor de overdracht van knowhow op alle potentiële werkterreinen van de diplomatie der steden, gaande van goed bestuur, bevordering van transparantie en corruptiebestrijding tot lokale ontwikkeling, infrastructuur, gezondheid, onderwijs en opleiding, bestrijding van mensensmokkel, jeugdzaken, gelijkheid tussen man en vrouw en interculturele dialoog.

33.

De Europese Commissie en de lidstaten dienen de samenwerking met de lokale overheden en het maatschappelijk middenveld voort te zetten ter verbetering van de rechten van de mens en de rechten van alle minder bevoorrechte groepen; daartoe nodigt het Comité de partnerlanden van de Euromediterrane samenwerking op om zich meer open te stellen voor de bijdrage van het maatschappelijk middenveld, het lokale zelfbestuur en, in het verlengde hiervan, de diplomatie der steden.

34.

Enerzijds zouden de internationale actoren het werk van de diplomatie der steden moeten versterken en vergemakkelijken; anderzijds dienen er slechts nieuwe structuren in het leven te worden geroepen indien zulks absoluut onontbeerlijk is en als deze aan concrete behoeften tegemoetkomen.

35.

De commissie RELEX van het CvdR volgt de ontwikkelingen op dit gebied op de voet; zij stimuleert de communicatie tussen de betrokken actoren, de Europese en internationale netwerken en ngo's en waar mogelijk stelt zij de gebieden vast waar de diplomatie der steden eventueel kan worden toegepast en waar het Comité van de Regio's de rol van katalysator kan vervullen.

36.

Het CvdR stelt voor om de EU op de hoogte te brengen van de behoeften van de lokale en regionale overheden in door conflicten getekende gebieden en roept haar op zich actiever in te zetten voor conflictoplossing door steun te verlenen aan de diplomatie der steden en de in dit kader gevoerde acties.

37.

Het nodigt de EU tevens uit om diplomatie der steden op de agenda te plaatsen tijdens ontmoetingen met bevoegde internationale instanties.

38.

Het moedigt de Commissie aan om regionale programma's te stimuleren die de lokale en regionale overheden en hun collectieve organen willen betrekken bij de diplomatie der steden om hun gemeenschappelijke doelstellingen en beginselen vooruit te helpen.

39.

Het is ingenomen met het initiatief van de Raad van lokale en regionale overheden van de Raad van Europa betreffende de uitwerking van een Europees Handvest voor de diplomatie der steden, alsook met het plan om een desbetreffend fonds in het leven te roepen; het verzoekt de EU om te kijken naar de mogelijkheid van een financieringsinstrument ter versterking van de acties en om de diplomatie der steden in het algemeen meer bekendheid te geven.

40.

Gezien de enorme respons op het jaarlijkse evenement OPEN DAYS — de Europese week van regio's en steden — stelt het Comité voor om een specifiek informatief seminar voor te bereiden over de diplomatie der steden, dat kan worden geïntegreerd in het programma voor de editie van 2009.

41.

Het Comité vestigt de aandacht van de lidstaten op de diplomatie der steden en benadrukt daarbij dat wordt gehecht aan de democratische waarden, de rechtsstaat en de rechten van de mens; het roept de lidstaten op de initiatieven van de diplomatie der steden te ondersteunen, zowel bilateraal als multilateraal, als een veelbelovend instrument ter intensivering van de dialoog van de lokale en regionale overheden op internationaal niveau en in het algemene kader van het buitenlands beleid van de lidstaten, en spreekt zich uit voor de initiatieven in deze zin van het maatschappelijk middenveld voor een langdurige vrede.

42.

Het Comité zal de voorzitter van de Commissie op de hoogte brengen, de hoge vertegenwoordiger van de EU voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de commissaris voor buitenlandse betrekkingen, de commissaris voor ontwikkeling en humanitaire hulp, alsmede de voorzitter van het Europees Parlement van de inhoud van dit advies, daarbij wijzend op de rol die het wil vervullen voor de ontwikkeling van de diplomatie der steden en op de voordelen daarvan voor de ΕU ten gunste van het buitenlands beleid en de verwezenlijking van de doelstellingen vrede, veiligheid en stabiliteit.

Βrussel, 12 februari 2009.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Luc VAN DEN BRANDE


28.5.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/6


Advies van het Comité van de Regio's — Interne markt, maatschappijvisie en diensten van algemeen belang

2009/C 120/02

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

deelt de mening van de Commissie dat de interne markt consumenten en mkb in een sterkere positie moet brengen, van de globalisering een voordeel voor Europa moet maken, belemmeringen voor kennis en innovatie uit de wereld moet helpen, de economische groei moet bevorderen om werkgelegenheid te scheppen en Europa overeenkomstig de Lissabondoelstellingen concurrerend te maken, en een krachtige sociale en milieudimensie moet hebben;

betreurt dat de uitspraken die de Commissie in deze mededeling doet, algemeen zijn gehouden. Voorstellen die de Commissie in een later stadium kan doen om in concreto aan te geven hoe de in deze mededeling genoemde doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt, moeten daarom te zijner tijd uitvoerig, en met name aan het subsidiariteitsbeginsel worden getoetst;

is ervan overtuigd dat de interne markt alleen vruchten kan afwerpen als het bedrijfsleven concurrentievermogen wordt gegarandeerd en de burgers van Europa daaraan echte sociale voordelen ontlenen. Het is derhalve zaak om de met de Dienstenrichtlijn ingeslagen weg verder te bewandelen en de vrijheid van vestiging en dienstverlening die daarmee beoogd wordt, verder uit te bouwen. Op die manier kan het werkelijke concurrentievermogen verbeterd worden, evenals de werking van de Europese interne markt.

Rapporteur

:

De heer Schneider (DE/EVP), staatssecretaris en gevolmachtigde van de deelstaat Saksen-Anhalt bij de Duitse Bondsstaat

Referentiedocumenten

Mededeling van de Commissie — Een interne markt voor het Europa van de 21e eeuw

COM(2007) 724 final

Mededeling van de Commissie — Begeleidend document bij de Mededeling „Een interne markt voor het Europa van de 21e eeuw” — Diensten van algemeen belang, met inbegrip van sociale diensten van algemeen belang: een nieuw Europees engagement

COM(2007) 725 final

Mededeling van de Commissie — Kansen, toegang en solidariteit: naar een nieuwe sociale visie voor het Europa van de 21e eeuw

COM(2007) 726 final

Algemene opmerkingen

Het Comité van de Regio's verwijst naar het verkennend advies „De toekomst van de interne markt en de stand van zaken in de Europese samenleving” dat het op 23 maart 2007 heeft uitgebracht en waarin al belangrijke aanbevelingen staan voor de verdere uitbouw van de interne markt.

Achtergrond

De interne markt is bevorderlijk voor het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven en dus ook voor groei en werkgelegenheid, en speelt om die reden zowel in de huidige geglobaliseerde wereld als in de Lissabonstrategie een doorslaggevende rol. Ook leidt de interne markt tot meer welvaart en een hogere bestaanskwaliteit voor de burgers van Europa. Kortom, de interne markt is een van de grootste successen van de Europese Unie.

Tegen deze achtergrond kan het Comité het door de Commissie voorgestelde maatregelenpakket voor de interne markt alleen maar toejuichen. In dit maatregelenpakket geeft de Commissie haar visie op de verdere uitbouw en toekomstige vormgeving van de interne markt ter overweging. Daarmee heeft de Commissie een belangrijke daad gesteld, waarbij het erom gaat ook in de toekomst de steeds grotere uitdagingen van de globalisering het hoofd te kunnen blijven bieden.

Mededeling „Een interne markt voor het Europa van de 21e eeuw”

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

Het Comité deelt de mening van de Commissie dat de interne markt consumenten en mkb in een sterkere positie moet brengen, van de globalisering een voordeel voor Europa moet maken, belemmeringen voor kennis en innovatie uit de wereld moet helpen, de economische groei moet bevorderen om werkgelegenheid te scheppen en Europa overeenkomstig de Lissabondoelstellingen concurrerend te maken, en een krachtige sociale en milieudimensie moet hebben.

2.

De uitspraken die de Commissie in deze mededeling doet, zijn helaas algemeen gehouden. Voorstellen die de Commissie in een later stadium kan doen om in concreto aan te geven hoe de in deze mededeling genoemde doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt, moeten daarom te zijner tijd uitvoerig, en met name aan het subsidiariteitsbeginsel worden getoetst.

3.

Het subsidiariteitsbeginsel is een essentieel onderdeel van het politieke bestel en de rechtsorde van de EU. Daar staat tegenover dat vele van de uitdagingen waarmee de EU thans wordt geconfronteerd (globalisering, de behoefte aan sociale bescherming, de invloed van de mondiale financiële markten, klimaatverandering enz.), een mondiaal karakter hebben: daarom zijn op alle gebieden waar de problemen niet door de lokale, regionale of nationale overheden kunnen worden opgelost, gemeenschappelijke oplossingen, gebaseerd op gemeenschappelijke beginselen, vereist.

4.

De interne markt kan alleen vruchten afwerpen als het bedrijfsleven concurrentievermogen wordt gegarandeerd en de burgers van Europa daaraan echte sociale voordelen ontlenen; het is derhalve zaak om de met de Dienstenrichtlijn ingeslagen weg verder te bewandelen en de vrijheid van vestiging en dienstverlening die daarmee beoogd wordt, verder uit te bouwen. Op die manier kan het werkelijke concurrentievermogen verbeterd worden, evenals de werking van de Europese interne markt.

5.

Ook vindt het, net als de Commissie, dat veel Europese consumenten ervan moeten worden overtuigd dat de voordelen van de interne markt hun dagelijks leven verrijken. Het draagvlak voor de EU kan alleen maar groter worden als de Europese burgers de voordelen ervan aan den lijve ondervinden.

6.

Het dringt er bij de lidstaten op aan om doelgerichter het verband duidelijk te maken tussen de interne markt enerzijds en consumentenbescherming, banengroei, economische groei en prijsstabiliteit anderzijds. De lokale en regionale overheden kunnen daarbij een voortrekkersrol spelen.

7.

Daarom herhaalt het zijn aanbeveling uit zijn verkennend advies „De toekomst van de interne markt en de stand van zaken in de Europese samenleving”: „Ook beveelt het Comité de Commissie, de lidstaten en de lokale en regionale overheden aan om, teneinde tegemoet te komen aan de zorgen van de burgers en het bedrijfsleven, met name het MKB, beter uit te leggen hoe moet worden omgegaan met de economische en sociale veranderingen als gevolg van de globalisering en de fellere mededinging.”

8.

Het voornemen van de Commissie om bij de voltooiing van de interne markt vooral aandacht te schenken aan de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen, die economische groei opleveren en arbeidsplaatsen scheppen en diversifiëren, valt bij het Comité in goede aarde. Daarom moeten er meer maatregelen worden genomen om de toegang van die ondernemingen tot de interne markt te vergemakkelijken. Zo kan ervoor worden ingestaan dat zij zich gemakkelijker kunnen uitbreiden en hun ondernemingspotentieel beter kunnen benutten. Met name clusters en kerngebieden bieden hun uitstekende mogelijkheden om op lokaal, regionaal, nationaal en in toenemende mate zelfs transnationaal hun basis te verbreden, hun contacten, marktmogelijkheden en winsten te vergroten en als gevolg daarvan werkgelegenheid te scheppen.

9.

Eens te meer dringt het Comité er daarom bij de Commissie en de lidstaten op aan om de lokale en regionale overheden, organisaties die het bedrijfsleven vertegenwoordigen en de sociale partners te raadplegen. Zo kan in onderling overleg worden uitgemaakt welke bureaucratische belemmeringen voor ondernemingen kunnen worden weggenomen. Daarbij moet vooral worden gedacht aan het mkb dat immers het meest te lijden heeft onder de bureaucratische rompslomp die de interne markt nog steeds met zich meebrengt. Daarbij moet tegen elkaar worden afgewogen dat minder bureaucratie voor het mkb niet tot gevolg mag hebben dat de lokale en regionale overheden zwaarder worden belast.

10.

De beide initiatieven die de Commissie ten gunste van het mkb wil gaan nemen, krijgen dan ook de instemming van het Comité. Onder het motto „Eerst op de kleintjes letten” zal een aantal maatregelen voor kleine en middelgrote ondernemingen worden genomen. Het Comité is ook ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een statuut voor een Europese besloten vennootschap waardoor het voor kleine en middelgrote bedrijven gemakkelijker wordt om grensoverschrijdend werkzaam te zijn. Vereenvoudiging van de vennootschapsrechtelijke structuur is een geschikt middel om het concurrentievermogen van bedrijven te vergroten. Overzichtelijke, niet-bureaucratische en effectieve regels zijn zonder meer goed voor de totstandbrenging van evenwichtige concurrentieverhoudingen en de stabiliteit van de economie. De kosten van juridisch advies en advisering bij de oprichting van een onderneming kunnen worden verlaagd. Bij al deze overwegingen mag echter niet uit het oog worden verloren dat maatregelen in EU-verband niet mogen indruisen tegen de structuur van de rechtsorde zoals die in iedere lidstaat is gegroeid en dat de sociale normen gevrijwaard moeten zijn.

11.

Het Comité sluit zich aan bij de opmerkingen van de Commissie over de voordelen van de globalisering, maar wijst erop dat die voordelen alleen ten volle tot hun recht kunnen komen als de Europese normen daadwerkelijk door de andere wereldmarktspelers worden overgenomen. Zoniet, dan kunnen uiteenlopende Europese normen ook ten koste gaan van het Europese concurrentievermogen.

12.

Volgens het Comité heeft de EU een nieuwe globaliseringsstrategie nodig waarbij niet alleen wordt gekeken naar het concurrentievermogen, maar ook wordt uitgegaan van het streven naar een duurzame groei van de economie, volledige werkgelegenheid, sociale samenhang en een duurzaam gebruik van de natuurlijke rijkdommen. Die aspecten zouden daarom moeten worden meegewogen als de Commissie het effect van beleid probeert in te schatten.

13.

Om de steeds feller wordende concurrentie tussen kenniseconomieën in de steeds verder globaliserende wereld het hoofd te kunnen blijven bieden, moeten Europese ondernemingen hun innoverend en scheppingsvermogen blijven vergroten.

14.

Het door de Europese Raad geformuleerde doel om de uitgaven voor onderzoek in de EU tot 3 % van het bbp op te voeren, is een doorslaggevende voorwaarde voor concurrentievermogen en levensvatbaarheid van ondernemingen, ook in de toekomst.

15.

Dé grote uitdaging voor de EU, de lidstaten en de regio's is dat het beschikbare menselijk kapitaal levenslang door bij- en omscholing verder moet worden ontwikkeld. Naast concurrentievermogen, ondernemingszin, innoverend vermogen en investeringen is „opplussen” van het personeel een drijvende kracht achter productiviteitsverhoging. Daarom moeten lidstaten en lokale en regionale overheden beter in staat worden gesteld om in menselijk kapitaal te investeren, waarmee het begrip „levenslang leren” concreet gestalte wordt gegeven.

16.

Vooral aan grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van O&O en innovatie zou meer aandacht moeten worden geschonken, omdat de mogelijkheden daarvan nog lang niet zijn uitgeput.

17.

Het is belangrijk dat leidinggevenden zowel in het bedrijfsleven als in de publieke sector ruimte bieden om medewerkers te motiveren hun vaardigheden verder te ontwikkelen en dat er wordt gestreefd naar het scheppen van hoogwaardige arbeidsplaatsen.

18.

De Commissie voert aan dat de bescherming van de intellectuele eigendom onontbeerlijk is voor de werking van de interne markt. Het Comité stemt daarmee in: als die bescherming doeltreffend is, is dat niet alleen goed voor innovatie en creativiteit, maar ook voor concurrentievermogen en banengroei.

19.

De Commissie wijst terecht op het belang van de sociale en milieudimensie van de interne markt. Gezien de klimaatverandering moet meer worden gedaan aan milieubescherming. Daarbij moeten adequate oplossingen worden gevonden voor de met de strategie voor duurzame ontwikkeling gemoeide kosten om de burgers niet te zwaar te belasten en ondernemingen die al in zeer strenge milieuvoorschriften hebben geïnvesteerd, de mogelijkheid te bieden om in Europa te overleven. Verplaatsing van ondernemingen die aan strenge milieuvoorschriften moeten voldoen naar gebieden buiten de EU waar dat niet nodig is, zou ook de verwezenlijking van de wereldwijde milieudoelstellingen in gevaar brengen.

20.

Ook stelt de Commissie terecht dat de mobiliteit van werknemers belangrijk is voor de totstandbrenging van de interne markt. Bij het opstellen van regels voor hun arbeidsmarkt gaan de lidstaten uit van hun eigen behoeften, maar daarbij dienen zij wel eventuele niet door fundamentele vrijheden of rechten gemotiveerde belemmeringen voor het vrije verkeer te voorkomen of af te bouwen.

21.

De Commissie heeft ook gelijk met haar opmerking dat de interne markt verandering heeft gebracht in de manier waarop werknemers in de EU tegen mobiliteit aankijken. Er zijn werknemers die moeite hebben met de benodigde aanpassingen en dus slecht te spreken zijn over de ontwikkelingen. Daarom is het Comité het met de Commissie eens dat de rechten van de beroepsbevolking gegarandeerd moeten blijven, vooral doordat wordt toegezien op een behoorlijke toepassing van de regels van het Europese arbeidsrecht.

22.

Economische, sociale en territoriale samenhang in de EU is een hoeksteen van de eenwording van Europa. Hoe het cohesiebeleid er voortaan gaat uitzien, hangt nauw samen met het beleid dat de EU voor groei en werkgelegenheid voert. Het ESF was en is een significante factor voor de ondersteuning van werknemers en bedrijven in het streven om de wereld van de arbeid te moderniseren en de kans van werknemers op een baan te vergroten. Op die manier kan beter worden voldaan aan de vereisten van een geglobaliseerde economische ruimte.

23.

Het Comité juicht toe dat de Commissie in haar mededeling „Betere regelgeving” bij herhaling de nadruk legt op effectbeoordeling, evaluatie, vereenvoudiging van de rechtsregels en terugdringing van de bureaucratie. Commissie, Raad, Europees Parlement, lidstaten én regio's zouden op dit gebied successen moeten behalen, omdat betere regelgeving in het belang is van burgers en ondernemingen. De tevredenheid over de Europese samenwerking zal zo groter worden.

Begeleidend document bij de Mededeling „Een interne markt voor het Europa van de 21e eeuw”/Diensten van algemeen belang, met inbegrip van sociale diensten van algemeen belang: een nieuw Europees engagement

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

24.

Helaas wijdt de Commissie slechts een begeleidend document aan het fundamentele onderwerp „diensten van algemeen belang”, waarmee de verwachtingen die het Comité (1) en het Europees Parlement (2) uitspraken toen zij over het Witboek inzake diensten van algemeen belang werden geraadpleegd, niet worden ingelost.

25.

Het Comité stemt in met de stelling van de Commissie dat de lidstaten, resp. de regionale en lokale overheden zelf over aard, omvang, organisatie en financiering van deze diensten moeten beslissen.

26.

De Commissie merkt ook terecht op dat diensten van algemeen belang zwaar wegen voor het welzijn van de burgers, maatschappelijke integratie, sociale samenhang en arbeidsparticipatie.

27.

De lokale of regionale cultuur en gebruiken drukken doorgaans hun stempel op — onder niet-Europese sectorale regelingen vallende — diensten van algemeen economisch belang, die daarom passende speelruimte voor lokale en regionale overheden vergen.

28.

Het Comité is ingenomen met het nieuwe artikel 14 van het Verdrag van Lissabon waarmee een nieuwe rechtsgrondslag voor diensten van algemeen economisch belang wordt gecreëerd. Dankzij deze rechtsgrondslag kunnen Raad en Europees Parlement door middel van verordeningen en via de normale wetgevingsprocedure de — met name economische en financiële — beginselen en voorwaarden vastleggen die zorgen voor een goed functioneren van deze diensten en die een einde maken aan de rechtsonzekerheid als gevolg van de tot dusverre door de Commissie verkozen aanpak, te weten: een ad hoc-aanpak, een legislatieve aanpak (sectorspecifieke richtlijnen) of een juridische aanpak. Het valt dan ook te betreuren dat de Commissie in haar mededeling over diensten van algemeen economisch belang slechts gewag maakt van artikel 14 en niet verder ingaat op de implicaties daarvan.

29.

Het Comité is er ook mee ingenomen dat bij het Verdrag van Lissabon een protocol over diensten van algemeen belang is gevoegd, waardoor de betekenis van die diensten op de voorgrond wordt geplaatst. Krachtens dit protocol wordt erkenning gegeven aan het feit dat er veel verschillende diensten van algemeen belang zijn en dat de lidstaten in eerste instantie bevoegd zijn voor de verlening ervan. Opmerkelijk is dat in dit protocol uitdrukkelijk wordt verwezen naar de grote speelruimte waarover lokale en regionale overheden beschikken om diensten aan de behoeften van de gebruikers aan te passen, opdrachten voor diensten te gunnen en diensten te organiseren.

30.

Hoewel sociale diensten van algemeen belang van lidstaat tot lidstaat verschillen, zijn zij niet weg te denken uit Europa's sociaal model. Daarom is er voor de verdere ontwikkeling van deze diensten een stabiel en transparant EU-rechtskader nodig. Dat rechtskader moet verenigbaar zijn met het subsidiariteitsbeginsel en vooral ook met de bevoegdheden van lokale en regionale overheden t.a.v. het beheer, de financiering en de omschrijving van de doelstellingen van deze diensten.

31.

De suggesties die de Commissie in haar mededeling over diensten van algemeen belang doet, zijn weliswaar nuttige, maar niet-bindende antwoorden op „veel gestelde vragen”, in weerwil van het pleidooi van het Comité (3) en het Europees Parlement (4) voor een wetsvoorstel van de Commissie waarmee verleners van sociale diensten van algemeen belang rechtszekerheid wordt geboden.

32.

De Commissie tracht in dit begeleidend document een duidelijk onderscheid aan te brengen tussen diensten van algemeen economisch en niet-economisch belang. De bewoordingen van het betoog van de Commissie zijn echter zo algemeen dat daarmee per geval niet altijd wordt bijgedragen tot een rechtszekerheid biedende afbakening van beide begrippen.

33.

Er bestaat niet één uniform Europees sociaal model. Daarom moet het grote aantal verschillende manieren waarop in de lidstaten sociale diensten worden verleend, worden gerespecteerd en in aanmerking worden genomen. De vrijheid van de lidstaten om zelf te bepalen wat in hun land onder diensten van algemeen economisch belang moet worden verstaan, mag niet worden ingeperkt door nieuwe bindende wetsteksten van de EU of door nog meer coördinatieprocessen. Ook het nieuwe artikel 14 in het Lissabonverdrag mag niet zodanig worden uitgelegd dat daardoor de vrijheid van lidstaten om zelf beslissingen te nemen wordt ingeperkt.

34.

Voorkomen moet worden dat er nieuwe informatie- en statistische verplichtingen en administratieve procedures worden ingevoerd.

35.

Het EU-recht heeft op velerlei wijze gevolgen voor de nationale stelsels voor de verlening van algemene diensten. In het verleden kon al worden vastgesteld dat het EU-recht inzake overheidsopdrachten, mededinging en steunverlening ook een grote impact heeft op door lokale overheden verleende diensten van algemeen belang, maar zonder dat verleners en gebruikers van die diensten rechtszekerheid wordt geboden.

36.

Samenwerking tussen gemeenten kan worden genoemd als een aan het EU-recht inzake overheidsopdrachten ontleend voorbeeld. Dergelijke samenwerking kan de burgerbevolking veel voordelen opleveren. Aangezien het hier gaat om instrumenten voor administratieve samenwerking behoeft in de regel niet te worden voldaan aan de rechtsregels inzake overheidsopdrachten. De besluitvorming hierover valt niet onder de rechtsregels inzake overheidsopdrachten, maar betreft veeleer de nationale rechtsorde en moet als zodanig door de Commissie worden gerespecteerd.

37.

Het EU-recht inzake overheidsopdrachten is vooral erg belangrijk voor lokale en regionale overheden. Helaas lijkt de Commissie in haar mededeling over de uitleg die aan gunning onder de drempelwaarde moet worden gegeven, weinig oog te hebben voor hun belangen. In toekomstige discussies over dit onderwerp moeten derhalve politieke oplossingen worden gevonden om de lokale en regionale overheden rechtszekerheid te bieden.

38.

Los van die uitspraak, zou de Commissie er goed aan doen zich nog eens te bezinnen op de mogelijkheid om de in deze mededeling gestelde eisen af te zwakken of zelfs helemaal te schrappen.

Mededeling over „Kansen, toegang en solidariteit: naar een nieuwe sociale visie voor het Europa van de 21e eeuw”

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

39.

Het groeiende belang van het sociaal beleid van de EU blijkt ook uit het Verdrag van Lissabon, omdat daarin nieuwe sociale doelstellingen voor de EU zijn vastgelegd (art. 2): „De Unie bestrijdt sociale uitsluiting en discriminatie, en bevordert sociale rechtvaardigheid en bescherming, de gelijkheid van vrouwen en mannen, de solidariteit tussen generaties en de bescherming van de rechten van het kind”. Vooral het Handvest van de Grondrechten biedt ruimte voor een socialer Europa, evenals de dwingende bepaling inzake de „transversale sociale clausule” en het protocol betreffende de diensten van algemeen belang. Het Verdrag van Lissabon maakt ook verdergaande samenwerking mogelijk, hetgeen lidstaten kan aanmoedigen en waarvan ze gebruik kunnen maken voor hun sociaal beleid (5).

40.

Volgens de Commissie kan het welzijn in Europa, in het licht van de veranderende sociale realiteit met steeds weer nieuwe uitdagingen, worden vergroot door betere kansen en toegangsmogelijkheden en meer solidariteit. Het Comité stemt daarmee in, vooral omdat de Commissie daarbij terecht wijst op aandachtspunten als jongerenbeleid, loopbaanontwikkeling, langer en gezonder leven, gendergelijkheid, actieve integratie en non-discriminatie, mobiliteit en succesvolle integratie, burgerparticipatie, cultuur en dialoog.

41.

De Commissie stelt terecht dat er voor gelijkheid van kansen — een centraal begrip in de visie op het Europa van de 21ste eeuw — geen deugdelijk voor heel Europa geldend uniform concept bestaat, en dat de veelheid aan beleidsinstrumenten en werkwijzen op veel onderdelen van het sociaal beleid, alsook de heterogeniteit van de daarvoor bevoegde nationale organen, harmonisatie in de weg staan. Daarom is het ook niet waar dat gelijksoortige of dezelfde uitdagingen per se gemeenschappelijk uitdagingen zijn waarvoor gemeenschappelijk en met name EU-optreden nodig is.

42.

De Commissie heeft gelijk met haar opmerking dat in eerste instantie op lokaal, regionaal of nationaal bestuursniveau naar de vereiste innoverende sociaal-economische oplossingen moet worden gezocht. Lokale en regionale overheden, evenals de sociale partners, spelen in dit verband een belangrijke rol.

43.

De Commissie mag de haar krachtens de verdragen toegekende bevoegdheden geenszins te buiten gaan. In wezen betekent dit dat de Commissie niet meer kan doen dan de lidstaten steun geven en/of hun nationale maatregelen aanvullen.

44.

Het Comité ziet in dat opleiding en kwalificatie voor jongeren van groot belang zijn, omdat daarmee wordt voldaan aan de voorwaarde voor banengroei en maatschappelijke integratie, en dus ook voor het welslagen van de interne markt.

45.

Het wijst uitdrukkelijk van de hand dat er, zoals de Commissie in haar mededeling beweert, „Europese onderwijs- en opleidingsstelsels” zouden bestaan. De EU heeft de strikte verplichting om zich afzijdig te houden van leerprogramma's en onderwijs- en opleidingsstelsels, waarvoor de lidstaten immers zelf verantwoordelijk zijn.

46.

Behoudens inachtneming van de verdragsmatig vastgelegde verdeling van de bevoegdheden, erkent het Comité dat de EU een helpende hand kan bieden bij de uitwisseling van ervaring en/of van voorbeelden van beste praktijken, bij steunverlening aan lokale, regionale of nationale overheden of bij campagnes om het publiek zich van deze problematiek bewust te maken.

47.

Met het oog op de hiermee nagestreefde doelstellingen is het Comité ingenomen met de uitwisseling in EU-verband van ervaring en/of voorbeelden van beste praktijken.

48.

Het Comité billijkt het voorstel van de Commissie om de vigerende rechtsregels inzake gendergelijkheid en non-discriminatie opnieuw onder loep te nemen en aan te passen, omdat veel lidstaten op problemen stuiten bij de omzetting van de doelstellingen daarvan. Daarentegen is het geen voorstander van de uitbreiding van die rechtsregels naar andere beleidsgebieden.

Brussel, 12 februari 2009.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Luc VAN DEN BRANDE


(1)  Advies over het Witboek over diensten van algemeen belang (CDR 327/2004) — PB C 164 van 5 juli 2005.

(2)  Resolutie over het Witboek over diensten van algemeen belang ((2006/2101 (INI)), 27 september 2006.

(3)  Advies van 6 december 2006 over de Mededeling van de Commissie „Uitvoering van het Lissabon-programma van de Gemeenschap: Sociale diensten van algemeen belang in de Europese Unie” COM(2006) 177 final (CDR 181/2006).

(4)  Resolutie van 14 maart 2007 over de sociale diensten van algemeen belang in de EU (2006/2134(INI)).

(5)  Artikel 6, 5 (a) respectievelijk 27


28.5.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/12


Initiatiefadvies van het Comité van de Regio's over het thema Lokale en regionale overheden nemen het voortouw in het integratiebeleid

2009/C 120/03

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

is van mening dat de integratiemaatregelen voor migranten nauw samenhangen met het Europees migratiebeleid dat, om doeltreffend te zijn, met name vergezeld moet gaan van passende ontwikkelingssteun voor de landen van oorsprong en doorreis van de migranten;

benadrukt dat integratiebeleid moet uitgaan van volledige acceptatie van de waarden die ten grondslag liggen aan de Europese cultuur, zoals eerbiediging van de mensenrechten en van diversiteit, bestrijding van discriminatie, en bevordering van gelijke kansen en verdraagzaamheid;

onderstreept de noodzaak van een alomvattende benadering waarbij rekening wordt gehouden met zowel economische en sociale aspecten van integratie als vraagstukken i.v.m. historische, culturele en religieuze diversiteit, de identiteit van de burger, burgerrechten en de deelname van legale migranten aan de samenleving. Om op dit gebied resultaat te boeken is een gemeenschappelijke aanpak nodig waaraan de relevante actoren op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau moeten meewerken;

pleit voor uitoefening van governance op meerdere niveaus, met het oog op een succesvolle integratie van migranten. Een dergelijke benadering moet stroken met het subsidiariteitsbeginsel dat gericht is op samenwerking tussen de EU, de lidstaten en de lokale en regionale overheden. Het Comité onderschrijft de standpunten van de derde ministerconferentie over integratie, die op 3 en 4 november 2008 te Vichy heeft plaatsgevonden. Daarbij werd gewezen op de noodzakelijke deelname van regionale en lokale overheden aan de uitstippeling, tenuitvoerlegging en evaluatie van integratiemaatregelen, alsook op de cruciale rol die zij spelen in de integratie van migranten in lokale gemeenschappen;

bevestigt dat lokale en regionale overheden, afhankelijk van hun — in bepaalde gevallen exclusieve — bevoegdheden een cruciale rol in de tenuitvoerlegging van integratiemaatregelen. Deze bevoegdheden brengen echter kosten mee, die een zware aanslag betekenen op de begroting van de betrokken regio's en steden. Het Comité dringt aan op een verruiming van de middelen van het Europees Integratiefonds en op ondersteuning van integratiemaatregelen van regionale en lokale overheden;

zou graag als volwaardige partner kunnen deelnemen aan het Europees Integratieforum dat voor 2009 is gepland alsook aan alle soortgelijke evenementen die in het kader van de Europese samenwerking worden gehouden, en stelt voor een „prijs voor integratie” van onderdanen van derde landen in het leven te roepen.

Rapporteur

:

D. Kalogeropoulos (EL/EVP), burgemeester van Egaleo (Athene)

Referentiedocument

Werkdocument van de diensten van de Europese Commissie over versterking van de acties en instrumenten voor de aanpak van de uitdagingen op integratiegebied — Verslag voor de ministerconferentie van 2008 over integratie

SEC(2008) 2626

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

is van mening dat het werkdocument van de Europese Commissie over versterking van de acties en instrumenten voor de aanpak van de uitdagingen op integratiegebied aansluit bij de conclusies van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken die zich in juni 2007 heeft gebogen over de versterking van de integratiemaatregelen van de Europese Unie.

2.

Gelet op de omvang die het migratiefenomeen het laatste decennium heeft aangenomen, is het dringend zaak doeltreffende maatregelen te nemen voor de sociale, economische en culturele integratie van legale migranten uit derde landen.

3.

Naast de stijging van het aantal migranten is er ook sprake van een verruiming en diversificatie van de typologie van de migranten, de structuur van de migratiestromen en de bij de relatie tussen gastland en land van herkomst betrokken landen.

4.

Integratie van migranten is hoofdzakelijk een bevoegdheid van de lidstaten, d.w.z. van de nationale én de regionale overheden, die maatregelen kunnen treffen op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en de arbeidsmarkt. In het Verdrag van Lissabon is voorzien in versterking van de rol van de EU wat het migratie- en integratiebeleid voor onderdanen van derde landen betreft, maar wordt niet gestreefd naar harmonisatie van de wet- en regelgeving van de lidstaten.

5.

De laatste jaren hebben vele lidstaten grote inspanningen geleverd ter ontwikkeling van nationale integratiemaatregelen (voor zowel nieuwe immigranten als migranten van de eerste en tweede generatie). Het beleid dat zij tot dusver ten uitvoer hebben gelegd, heeft evenwel in tal van lidstaten niet de gewenste resultaten opgeleverd omdat onder meer werkloosheid, een laag onderwijs- en/of opleidingsniveau, onvoldoende bereidheid en onvoldoende samenwerking tussen de betrokken actoren obstakels blijven opwerpen voor de maatschappelijke integratie van migranten.

6.

Gelet op de economische en demografische ontwikkelingen dient een gemeenschappelijke Europese strategie te worden uitgestippeld voor een evenwichtig beheer van de migratiestromen, de bevordering van integratie en de bestrijding van illegale immigratie en mensenhandel.

7.

Er moet een samenhangend Europees migratiebeleid worden ontwikkeld en het Comité is dan ook ingenomen met de goedkeuring op 15 oktober 2008 van het Europees pact inzake immigratie en asiel.

8.

De integratiemaatregelen voor migranten hangen nauw samen met het Europees migratiebeleid dat, om doeltreffend te zijn, met name vergezeld moet gaan van passende ontwikkelingssteun voor de landen van oorsprong en doorreis van de migranten. Die steun moet vooral zijn gericht op basisonderwijs, gezondheidszorg en economische infrastructuur.

Basisbeginselen

9.

Integratie moet worden beschouwd als het resultaat van een proces dat onderdanen van derde landen, die legaal in een lidstaat verblijven, in staat moet stellen los van enige bijstand van buitenaf te functioneren en een maatschappelijke positie te verwerven die vergelijkbaar is met die van autochtonen en Europese burgers.

10.

Integratie is een proces in twee richtingen dat wederzijdse inzet vraagt en rechten en plichten omvat voor zowel de samenleving in het gastland als de migranten. Niet alleen de migranten moeten bereid zijn hun verantwoordelijkheid op te nemen en zich in de samenleving van het gastland te integreren (door de landstaal te leren en de rechtsorde en het waardestelsel van de samenleving van het gastland te aanvaarden) maar ook de samenlevingen van de gastlanden moeten hen willen aanvaarden en integreren.

11.

Uitgangspunt van integratiebeleid moet zijn: volledige acceptatie van de waarden die ten grondslag liggen aan de Europese cultuur, zoals eerbiediging van de mensenrechten en van diversiteit, bestrijding van discriminatie, en bevordering van gelijke kansen en verdraagzaamheid. Bovendien moet dit beleid in overeenstemming zijn met de fundamentele beleidslijnen van de Europese Unie inzake samenhang, ontwikkeling, buitenlandse betrekkingen, alsook vrijheid, veiligheid en recht.

12.

Toepassing van het beginsel van gelijke behandeling is van wezenlijk belang om de kwaliteit van democratische regimes te bepalen. De idee dat alle mensen gelijkwaardig zijn en daarom gelijk behandeld moeten worden, maakt integrerend deel uit van de cultuur van de EU.

Instrumenten en methoden

13.

Integratie van migranten moet een basisprioriteit van de Europese Unie zijn.

14.

Het Comité onderstreept de noodzaak van een alomvattende benadering waarbij rekening wordt gehouden met zowel economische en sociale aspecten van integratie als vraagstukken i.v.m. historische, culturele en religieuze diversiteit, de identiteit van de burger, burgerrechten en de deelname van legale migranten aan de samenleving.

15.

Uitoefening van governance op meerdere niveaus, met het oog op een succesvolle integratie van migranten, zou een goede zaak zijn. Een dergelijke benadering moet stroken met het subsidiariteitsbeginsel dat gericht is op samenwerking tussen de EU, de lidstaten en de lokale en regionale overheden.

16.

Om op dit gebied resultaat te boeken is een gemeenschappelijke aanpak nodig waaraan de relevante actoren op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau moeten meewerken. De bevoegde EU-instanties, nationale, regionale en lokale overheden, ngo's, de sociale partners en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van de migranten zelf, nieuwe en reeds gevestigde immigranten van de eerste en de tweede generatie, alsook alle relevante actoren die actief zijn op het gebied van sport, cultuur en sociale samenhang moeten hierbij betrokken worden.

17.

Het Comité moedigt maatregelen aan die het voor migranten makkelijker maken toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt en professionele vaardigheden te verwerven. Voor migranten is het vinden van werk een basisvoorwaarde om volledig in de samenleving van het gastland te kunnen integreren.

18.

Onderwijs en met name kennis van de officiële taal of talen van het gastland spelen een belangrijke rol in de integratie.

19.

Het Comité ondersteunt onderwijs van de moedertaal omdat dit zowel het leren van de officiële taal of talen van het gastland als het verwerven van kennis op andere onderwijsterreinen vergemakkelijkt.

20.

Maatregelen en acties die erop gericht zijn via het onderwijsproces een culturele brug te slaan tussen samenleving en onderdanen van derde landen moeten worden aangemoedigd.

21.

Onderwijs van migrantenkinderen moet een prioriteit zijn en diversiteit in de nationale onderwijsstelsels moet worden bevorderd.

22.

Bijzondere aandacht moet gaan naar vrouwelijke migranten, niet alleen omdat zij een doorslaggevende rol spelen in het onderwijs van de kinderen en het overnemen van culturele modellen maar ook omdat zij het meeste blootstaan aan praktijken van uitsluiting, geweldpleging en discriminatie.

23.

De interculturele dialoog is van cruciaal belang voor succesvolle integratie; lokale en regionale overheden spelen een fundamentele rol in de bevordering van die dialoog en bijgevolg ook in de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat.

24.

De media spelen een doorslaggevende rol in de bewustwording van de publieke opinie wat de rol van migratie en het bestrijden van fenomenen als marginalisering, racisme en vreemdelingenhaat betreft.

25.

Bevordering van gelijke kansen voor migranten op het gebied van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid is de juiste aanpak om maatschappelijke uitsluiting van deze groep te voorkomen. De beste manier om het risico van geweld bij marginale groepen tegen te gaan is migranten positieve vooruitzichten te bieden op het verwerven van een gelijkwaardige plaats in het gastland.

26.

Integratiemaatregelen moeten worden geëvalueerd en er moet daarom worden voorzien in gemeenschappelijke Europese indicatoren en modellen met betrekking tot integratie.

27.

Van bijzonder belang is de oprichting van het Europees Integratiefonds voor onderdanen van derde landen, dat volgens het Comité een beslissende bijdrage zal leveren aan de uitstippeling van de integratiemaatregelen.

Bijdrage van lokale en regionale overheden

28.

Lokale en regionale overheden spelen, afhankelijk van hun — in bepaalde gevallen exclusieve — bevoegdheden een cruciale rol in de tenuitvoerlegging van integratiemaatregelen. Zij fungeren vaak als dienstenverstrekkers en werken als partners samen met andere bestuursniveaus en met name belangengroepen. Deze bevoegdheden brengen echter kosten mee, die een zware aanslag betekenen op de begroting van de betrokken regio's en steden.

29.

Sommige Europese regio's spelen een cruciale rol in de integratie van minderjarige immigranten zonder begeleider. Deze minderjarigen vallen onder de voogdij van de bevoegde regionale overheden, wat vaak extra kosten meebrengt: zij dragen immers tot deze immigranten meerderjarig worden de verantwoordelijkheid voor hun integratie, levensonderhoud, scholing en algemeen welzijn. Het Comité verzoekt daarom de regionale, nationale en Europese overheden hun verantwoordelijkheid ter zake op te nemen en de desbetreffende financiële lasten te delen.

30.

Lokale en regionale autoriteiten moet daarom de mogelijkheid worden geboden om vanaf een zeer vroeg stadium actieve partners te zijn bij de ontwikkeling van integratiestrategieën, alsook tijdens de gehele duur van de tenuitvoerlegging ervan.

31.

Het Comité onderschrijft de standpunten van de derde ministerconferentie over integratie, die op 3 en 4 november 2008 te Vichy heeft plaatsgevonden. Daarbij werd gewezen op de noodzakelijke deelname van regionale en lokale overheden aan de uitstippeling, tenuitvoerlegging en evaluatie van integratiemaatregelen, alsook op de cruciale rol die zij spelen in de integratie van migranten in de samenleving van het gastland.

32.

Regionale en lokale overheden dragen er in belangrijke mate toe bij dat optimaal gebruik wordt gemaakt van de Europese ervaring via uitwisseling van goede praktijken en het doorgeven van resultaten die met name zijn verkregen door hun deelname aan de tenuitvoerlegging van communautaire programma's (als CLIP, ERLAIM, ROUTES, City2City, INTI-EUROCITIES) en de werking van transnationale regionale netwerken.

33.

Zij dragen er wezenlijk toe bij dat passende voorwaarden worden geschapen die ervoor zorgen dat onderdanen van derde landen toegang hebben tot informatie en werkgelegenheids-, onderwijs-, gezondheids-, huisvestings- en culturele diensten alsook tot andere openbare voorzieningen die hen in staat stellen een vaste band met de samenleving van het gastland te ontwikkelen.

34.

Regionale en lokale overheden hechten bijzonder belang aan samenwerking, communicatie en uitwisseling van informatie met burgers, migrantenorganisaties en ngo's. Zij leveren aldus een doorslaggevende bijdrage aan de totstandbrenging van een klimaat van vertrouwen alsook aan het behoud van de samenhang in de samenleving van het gastland en helpen bijgevolg aantonen dat migratie een factor van ontwikkeling en vooruitgang is.

Verwezenlijking van de doelstellingen

35.

Het Comité onderschrijft de initiatieven die de Europese Unie sinds 1999 heeft genomen om gevolg te geven aan de besluiten van de Europese Raad van Tampere inzake de formulering van voorstellen en de tenuitvoerlegging van doeltreffende maatregelen voor de integratie van migranten uit derde landen.

36.

Het is een goede zaak dat de Europese Commissie een website voor integratie in het leven heeft geroepen, die de toegang tot en uitwisseling van informatie immers zal vergemakkelijken.

37.

De lidstaten en de Europese Unie moeten initiatieven ontplooien waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden die door nieuwe technologieën worden geboden (e-democratie, e-overheid, e-diensten, enz.) zodat burgers en migranten gemakkelijker hun standpunt bekend kunnen maken en suggesties kunnen formuleren m.b.t. het beleid en de maatregelen die op integratiegebied worden genomen.

38.

Het is zaak collectief op te treden en de samenwerking en dialoog tussen de actoren die bij integratie op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau betrokken zijn, te bevorderen.

39.

Vergelijkende evaluatie van de resultaten van integratiestrategieën op regionaal en lokaal niveau moet worden aangemoedigd, evenals succesvolle ervaringen en projecten van de steden en regio's op immigratiegebied, die andere regio's tot voorbeeld kunnen strekken.

40.

Acties en maatregelen die gericht zijn op de totstandbrenging van een stabiel klimaat van vertrouwen tussen de betrokken migranten en de samenleving van het gastland moeten worden aangemoedigd.

41.

Het is van cruciaal belang rekening te houden met onderwijs, huisvesting en gezondheidszorg bij de uitstippeling en tenuitvoerlegging van doeltreffend en passend integratiebeleid.

42.

De Europese Unie moet in de relaties die zij aanknoopt met de landen van herkomst van de migranten gedegen ondersteuning bieden die naar gelang van de behoefte gedifferentieerd wordt aangeboden.

43.

Zaak is de bestaande programma's voor onderwijs en beroepsopleiding, scholing en voortgezet onderwijs voor onderdanen van derde landen, met name voor praktijkgerichte beroepen, te evalueren en eventueel te herdefiniëren.

44.

De in de EU-lidstaten bestaande structuren moeten geholpen worden om vaardigheden en knowhow van migranten in kaart te brengen.

45.

De lidstaten moeten in staat worden gesteld om de in het land van herkomst gevolgde opleiding en de knowhow van migranten te erkennen, te certificeren alsook optimaal te benutten. Op die manier krijgen migranten meer mogelijkheden op het vlak van werk of studie, zodat zij beter in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien en bovendien ook het menselijk kapitaal van het gastland verrijken.

46.

De Europese Commissie zou de uitwisseling van goede praktijken tussen regionale en lokale overheden, die immers een doorslaggevende bijdrage leveren aan succesvolle integratie, moeten ondersteunen.

47.

De middelen van het Europees Integratiefonds moeten worden verruimd en integratiemaatregelen van regionale en lokale overheden moeten worden ondersteund.

48.

De Commissie moet twinning tussen Europese regionale en lokale overheden en hun tegenhangers in de landen van herkomst van de migranten aanmoedigen.

49.

De Commissie zou de mogelijkheid moeten nagaan om de nationale contactpunten voor integratie te vervangen of naast deze contactpunten te voorzien in overeenkomstige regionale en lokale instanties.

50.

Het zou een goede zaak zijn als het Comité van de Regio's door informatie-uitwisseling over goede praktijken van lokale en regionale overheden zou kunnen bijdragen aan een bijgewerkte versie van de integratierichtsnoeren van de Commissie.

51.

Het CvdR moet als volwaardige partner kunnen deelnemen aan het Europees Integratieforum dat voor 2009 is gepland alsook aan alle soortgelijke evenementen die in het kader van de Europese samenwerking worden gehouden.

52.

Het Comité stelt voor, eventueel binnen de door het CvdR ingestelde regionale onderscheidingen, een categorie „prijs voor integratie” van onderdanen van derde landen in het leven te roepen die dan zou worden uitgereikt aan migranten en/of bij het integratieproces betrokken actoren (lokale en regionale overheden, ondernemingen, organisaties, verenigingen, instellingen, particulieren, ambtenaren, enz.).

Brussel, 12 februari 2009.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Luc VAN DEN BRANDE


28.5.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/17


Advies van het Comité van de Regio's „Denk eerst klein” — een „Small Business Act” voor Europa

2009/C 120/04

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

is ingenomen met de Mededeling van de Commissie over een Small Business Act (SBA) voor Europa en onderschrijft de daartoe gevolgde politieke agenda die in het streven naar een doorbraak in het Europese MKB-beleid een kader moet creëren dat meer ruimte biedt voor de bevordering van ondernemerschap en een MKB-vriendelijke wetgeving en dat kleine en middelgrote ondernemingen dankzij het principe „denk eerst klein” in staat stelt om te groeien;

erkent dat de SBA geen wettelijk bindende werking heeft, maar vindt dat die wel politiek bindend zou moeten zijn en ook zou moeten voorzien in een routekaart en een stabiele governance-structuur voor het MKB-beleid, wil het tot een realisering van de doelstellingen en een volledige implementatie komen. De Raad zou zijn verantwoordelijkheid in dezen op zich moeten nemen en de Commissie en de lidstaten zouden de samenwerking moeten aangaan met de lokale en regionale overheden en andere stakeholders;

wijst erop dat het voor het MKB als gevolg van de economische recessie en de internationale financiële crisis buitengewoon moeilijk is om toegang te krijgen tot financiering en dat de Commissie en de lidstaten daarom de banken ertoe moeten bewegen rekening te houden met de moeilijke omstandigheden waarin kleine en middelgrote ondernemingen moeten opereren. Ook zouden de aanbevelingen van de vijfde rondetafel van banken en MKB (1) voor een betere toegang tot financiële middelen voor kleine bedrijven volledig moeten worden nagekomen;

vindt het een goede zaak om de SBA te integreren in de Lissabon-strategie en de nationale hervormingsprogramma's, zeker ook omdat dit het toezicht kan helpen vereenvoudigen. Om ervoor te zorgen dat de SBA en de daarmee gepaard gaande doelstellingen volledig worden geïmplementeerd, zou het MKB-beleid in de lidstaten qua doelen en termijnen jaarlijks uitgebreid moeten worden geëvalueerd en zouden er aanbevelingen moeten worden gedaan voor toekomstige gezamenlijke maatregelen.

Rapporteur

:

Constance Hanniffy (IE/EVP), lid van de graafschapsraad van Offaly, lid van de regioraad van Midland en lid van de regioraad van Border, Midland en Western

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — „Denk eerst klein” — een „Small Business Act” voor Europa

COM(2008) 394 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

Het Comité van de Regio's is ingenomen met de Mededeling van de Commissie over een Small Business Act (SBA) voor Europa en onderschrijft de daartoe gevolgde politieke agenda die in het streven naar een doorbraak in het Europese MKB-beleid een kader moet creëren dat meer ruimte biedt voor de bevordering van ondernemerschap en een MKB-vriendelijke wetgeving en dat kleine en middelgrote ondernemingen dankzij het principe „denk eerst klein” in staat stelt om te groeien.

2.

De SBA heeft geen wettelijk bindende werking, maar zou politiek wel bindend moeten zijn en ook moeten voorzien in een routekaart en een stabiele governance-structuur voor het MKB-beleid, wil het tot een realisering van de doelstellingen en een volledige implementatie komen. De Raad zou zijn verantwoordelijkheid in dezen op zich moeten nemen en de Commissie en de lidstaten zouden de samenwerking moeten aangaan met de lokale en regionale overheden en andere stakeholders.

3.

Gezien het huidige economische klimaat zijn de SBA en de daaruit voortvloeiende doelstellingen meer dan ooit van cruciaal belang, daar het MKB de drijvende kracht is achter economische groei en (het behoud van) werkgelegenheid. Bovendien biedt de SBA de EU de kans om politiek leiderschap te tonen en om het vertrouwen in het Europese bedrijfsleven te schragen.

4.

Bij de formulering en tenuitvoerlegging van het EU-beleid zou er rekening moeten worden gehouden met de grootte van de bedrijven, het type MKB, de geldende wet- en regelgeving, de heersende ondernemingscultuur, de verschillen in profiel van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, en de resultaten die per regio worden geboekt. Om al deze factoren volledig in aanmerking te kunnen nemen moet de SBA voorzien in een explicietere erkenning van de lokale en regionale dimensie.

5.

Het is belangrijk dat er ondersteuning wordt geboden met het oog op het voortbestaan van ondernemingen op de lange termijn en dat er niet te veel nadruk wordt gelegd op startende ondernemingen en nieuwkomers in het MKB wanneer dit ten koste gaat van gevestigde bedrijven en van ondernemingen die worden ontwikkeld of geherstructureerd.

6.

Het Comité is het ermee eens dat er een cultuur van ondernemerschap moet worden bevorderd en ontwikkeld en kan zich dan ook vinden in het voorstel voor een Europese week van het MKB en het initiatief „Erasmus voor jonge ondernemers”. Toch zullen de burgers op nationaal en Europees niveau alleen warm kunnen worden gemaakt voor het ondernemerschap, als daar op scholen al aandacht aan wordt besteed en er een zinvolle dialoog op gang wordt gebracht tussen vertegenwoordigers van het MKB, leraren en leerlingen. Daarom roept het Comité de lidstaten op om het „ondernemerschapsonderwijs” en het kweken van een ondernemingsgezinde houding bij studenten en in het lerarenonderwijs te bevorderen en om in dat verband het werkprogramma „Onderwijs en Opleiding 2010” te herzien.

7.

Het is goed dat in de SBA rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van vrouwelijke ondernemers, hoewel zeker niet voorbij mag worden gegaan aan de belangen van allochtone ondernemers die vanwege hun situatie meestal een grote ondernemingszin aan de dag leggen en sneller bereid zijn tot het nemen van risico's. Ook zou er aandacht moeten worden besteed aan de behoeften van jongeren, minderheden en oudere ondernemers, en zou er een onderscheid moeten worden gemaakt tussen de problemen en behoeften van migrantenondernemers uit de EU en hun collega's uit de derde wereld.

8.

Ten behoeve van werknemers en werkgevers in het MKB zou er in de SBA veel meer aandacht moeten worden besteed aan flexizekerheid.

Waarborging van een hoge implementatiegraad en invoering van evaluatieprocedures

9.

Het is een goede zaak om de SBA te integreren in de Lissabon-strategie en de nationale hervormingsprogramma's, zeker ook omdat dit het toezicht kan helpen vereenvoudigen. Om ervoor te zorgen dat de SBA en de daarmee gepaard gaande doelstellingen volledig worden geïmplementeerd, zou het MKB-beleid in de lidstaten qua doelen en termijnen jaarlijks uitgebreid moeten worden geëvalueerd en zouden er aanbevelingen moeten worden gedaan voor toekomstige gezamenlijke maatregelen.

10.

Het Comité zou graag volledig op de hoogte worden gehouden van deze jaarlijkse evaluaties en benadrukt dat het via zijn „Lissabon Monitoring Platform” op lokaal en regionaal niveau de vinger aan de pols zal houden.

11.

Aangezien de SBA voorziet in meer dan negentig maatregelen, moeten er prioriteiten worden gesteld, zodat er ondersteuning kan worden geboden aan de implementatie, er concrete resultaten kunnen worden geboekt voor het MKB en er geen onnodig tijdverlies wordt geleden. Het Comité zou daarbij de volgende maatregelen als prioritair willen bestempelen: (a) toegang tot financiering; (b) volledige doorvoering van het principe „denk eerst klein” ten gunste van betere regelgeving en minder administratieve rompslomp; (c) betere toegang tot markten en ook overheidsopdrachten.

12.

Het voornemen om de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel te versterken is lovenswaardig, hoewel deze beginselen niet alleen van toepassing zijn op het communautaire en nationale niveau, maar ook op het regionale en lokale niveau.

13.

De Commissie zou moeten uitleggen wat de MKB-toets in het kader van de effectbeoordeling eigenlijk behelst in termen van zowel omvang en aard van de te beoordelen effecten als niveau en perioden van raadpleging.

14.

In de Mededeling wordt onvoldoende uit de doeken gedaan wat de rol is van de MKB-vertegenwoordiger (de SME Envoy), die over voldoende politieke en financiële middelen zou moeten beschikken om een succesvolle implementatie van de SBA-doelstellingen te kunnen bewerkstelligen en om de zichtbaarheid en het bewustzijn van de beleidsmaatregelen voor het MKB te vergroten.

15.

Het Comité staat achter de doelstellingen van het statuut voor een Europese besloten vennootschap (SPE) om ten behoeve van de grensoverschrijdende handel de kosten voor het oprichten van een onderneming te verminderen en de regelgeving te vereenvoudigen en andersoortige belemmeringen uit de weg te ruimen.

16.

Voorkomen moet worden dat SBA-maatregelen en nieuwe wetsvoorstellen in de lidstaten en op lokaal en regionaal niveau bestaande goede (bestuurs)praktijken ter bevordering van ondernemerschap en ter ontwikkeling van een MKB-vriendelijk beleid ondermijnen.

17.

Voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de SBA is het niet verstandig om af te gaan op de bestaande en zeer ongelijksoortige programma's en financiële instrumenten en geen aanvullende financieringsinstrumenten ter beschikking te stellen. Er moet dan ook een specifieke begrotingslijn worden gecreëerd om maatregelen aan te sturen.

Betere toegang tot financiële middelen

18.

Het Comité wijst erop dat het voor het MKB als gevolg van de economische recessie en de internationale financiële crisis buitengewoon moeilijk is om toegang te krijgen tot financiering en dat de Commissie en de lidstaten daarom de banken ertoe moeten bewegen rekening te houden met de moeilijke omstandigheden waarin kleine en middelgrote ondernemingen moeten opereren. Ook zouden de aanbevelingen van de vijfde rondetafel van banken en MKB (2) voor een betere toegang tot financiële middelen voor kleine bedrijven volledig moeten worden nagekomen. Dit betekent: (i) meer transparantie in de relatie tussen banken en MKB; (ii) combinatie van vreemd en eigen kapitaal; (iii) hogere kredietvolume met effectisering; (iv) vereenvoudiging van grensoverschrijdende investeringen in risicokapitaal; en (v) betere regelingen voor microkredieten.

19.

Het Comité is verheugd over de inspanningen van de Commissie en de Europese Investeringsbank (EIB) om het MKB allerlei financiële instrumenten aan te reiken, maar zou de eerste willen oproepen om vooral nog eens goed te kijken naar het initiatief JEREMIE, zodat er een oplossing kan worden gevonden voor de ongelijke geografische dekking in de EU en er meer rekening kan worden gehouden met de mogelijke implicaties voor andere beleidsterreinen (bijv. het concurrentiebeleid), die de gedeeltelijke of volledige tenuitvoerlegging van het initiatief in bepaalde regio's in de weg staan. De EIB zou ook duidelijkere informatie moeten verschaffen over haar rol en haar meerwaarde én over de methoden om voor JEREMIE en het CIP-programma in aanmerking te komen.

20.

Financiële maatregelen dienen door de nodige instrumenten ondersteund te worden om ervoor te zorgen dat startende bedrijven een grotere kans van slagen hebben. De lokale en regionale overheden zijn de natuurlijke partners om deze ondersteuning te bieden.

21.

Het Comité is ingenomen met de wijziging van de richtlijn inzake betalingsachterstand, die ervoor moet zorgen dat kleine en middelgrote bedrijven tijdig worden betaald. De tenuitvoerlegging van deze richtlijn blijft echter van cruciaal belang en de lidstaten zouden er dan ook alles aan moeten doen om de betalingscultuur bij bedrijven en overheden te verbeteren. De Commissie en andere Europese instellingen zouden van hun kant werk moeten maken van de onlangs door de Europese Ombudsman geuite zorgpunten en vaart moeten zetten achter hun betalingen aan opdrachtgevers, ondernemingen en andere organisaties (3).

22.

Gezien de verschillen in grootte en capaciteiten binnen het MKB zouden bepaalde Europese programma's moeten voorzien in speciale maatregelen voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen om te voorkomen dat micro-ondernemingen bij de aanvraag van financiële en andersoortige steun moeten concurreren met middelgrote bedrijven, die profiteren van betere financieringsmogelijkheden en -voorwaarden.

23.

Het Comité is zeer te spreken over het voorstel van de Commissie om het BTW-stelsel te vereenvoudigen door middel van een uniforme vrijstellingsdrempel en een richtlijn over hogere BTW-drempels. Om de cashflow en de voorwaarden voor bedrijfsoverdracht en herinvestering van winst in de onderneming te verbeteren zouden de lidstaten andere aspecten van het fiscale beleid onder de loep kunnen nemen.

24.

Het Comité is ingenomen met de nieuwe algemene groepsvrijstellingsverordening die lidstaten in staat stelt om zonder voorafgaande kennisgeving aan de Commissie staatsteun te verlenen aan het MKB en voor regionale ontwikkeling, innovatie, onderzoek, opleiding, werkgelegenheid en risicokapitaal. Het merkt daarbij op dat het plafond van de de-minimisverordening is verhoogd van 100 000 naar 200 000 euro.

25.

De Commissie en de betrokken lidstaten zouden kritisch moeten kijken naar de overvloed van ondersteunende programma's, initiatieven en netwerken voor bedrijven en meer overzicht en samenhang moeten creëren voor het MKB door, waar mogelijk, de verschillende instrumenten en fondsen te bundelen (dit punt kan worden gekoppeld aan het onder punt 46(d) genoemde voorstel voor één aanspreekpunt).

26.

In haar verdere discussies op Europees niveau dient de Commissie beslist ook aandacht te besteden aan lokale en regionale best practices. Lokale en regionale overheden kunnen het beschikbare particuliere kapitaal mobiliseren door de organisatie en financiering van netwerken van „informeel kapitaal” waarin particuliere investeerders in contact worden gebracht met bedrijven die zich in de zaai- of startfase bevinden.

Betere regelgeving voor het MKB

27.

Het Comité neemt kennis van het voorstel voor „vaste ingangsdata” voor nieuwe MKB-wetgeving, maar vraagt zich af of zoiets de administratieve lastendruk voor het MKB voelbaar zal verminderen. Dit zou na een eerste proefperiode moeten worden vastgesteld.

28.

Volgens de Commissie zou van micro-ondernemingen niet mogen worden verlangd dat zij vaker dan één keer per drie jaar aan plaatselijke statistische enquêtes deelnemen, hoewel een op feiten gebaseerde beleidsanalyse niet zonder een jaarlijkse verzameling van gegevens kan. Het zou dan ook beter zijn om het principe van „only once” zodanig toe te passen, dat het MKB niet telkens dezelfde gegevens aan diverse instanties moet verstrekken voor bijvoorbeeld fiscale of statistische doeleinden.

29.

„Goldplating” van wetgeving vormt nog steeds een aanzienlijke belemmering voor de oprichting en uitbreiding van micro-ondernemingen en er zouden dan ook maatregelen moeten worden opgenomen in de SBA om dit probleem aan te pakken.

30.

Het is goed dat er bereidheid bestaat om de belemmeringen voor de overdracht van bedrijven uit de weg te ruimen. Deze kwestie is des te nijpender als het gaat om de overdracht tussen gezinsleden, aangezien veel eigenaren in het MKB niet meer zo heel jong zijn en zich de komende tien jaar uit hun bedrijf zullen terugtrekken. Iets dergelijks geldt ook voor eigenaren-exploitanten in het MKB.

31.

Het is goed dat, zoals de Commissie voorstelt, alle lidstaten ernaar moeten streven om juridische procedures voor het liquideren van een bedrijf in geval van een niet-frauduleus faillissement binnen een jaar af te handelen en om herstarters op dezelfde wijze te behandelen als starters. De Commissie zou echter ook aandacht moeten besteden aan de tot op zekere hoogte vergelijkbare problemen waarmee falende maar officieel niet failliet verklaarde ondernemers worden geconfronteerd.

32.

Het Comité is verheugd over de EU-rechtsbevoegdheid op octrooigebied en de voorgestelde uniforme bepalingen uit het SPE-statuut, waarmee kleine en middelgrote ondernemingen tijd kunnen winnen en kosten kunnen besparen. De Commissie en de lidstaten zouden alle steun moeten geven voor het behalen van de doelstellingen.

33.

Aangezien het MKB door de hoge kosten van de reeks verzekeringen die het moet afsluiten (zoals wettelijke en bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeringen en werkgeversverzekeringen tegen beroepsziekten) in zijn groei en zelfs ook in zijn overlevingskansen wordt belemmerd, zouden de Commissie en de lidstaten samen met de verzekeringsmaatschappijen passende maatregelen moeten treffen om dit probleem aan te pakken.

Bevordering van markttoegang

34.

In de SBA zou rekening moeten worden gehouden met de belangrijke rol die lokale en regionale overheden kunnen spelen door de grensoverschrijdende groei van het MKB te bevorderen en vooral door informatie te ontsluiten (bijvoorbeeld op het gebied van regelgeving, voorschriften, belastingen, geschillenprocedures en adviserende en ondersteunende diensten) die kleine en middelgrote ondernemingen nodig hebben om internationaal te kunnen opereren.

35.

Aangezien buitenlandse directe investeringen de deuren kunnen openzetten naar de internationale markten, zou de Commissie maatregelen moeten treffen om het MKB meer te betrekken bij exportactiviteiten. Alleen al een betrokkenheid kan een grote impuls geven aan de verspreiding van technologie en efficiëntere bedrijfsmodellen en op die manier het internationale concurrentievermogen van het MKB vergroten. Het Comité staat achter de recente Mededeling over clusters van wereldklasse (4) en meer in het bijzonder het streven naar een betere integratie van het MKB in clusters en de ondersteuningsmechanismen voor kennisoverdracht en internationalisatie.

36.

Omdat de zwarte markt een steeds grotere bedreiging vormt, zou de Commissie de problemen met illegale bedrijvigheid moeten aanpakken en vooral maatregelen moeten treffen om de bescherming van intellectueel eigendom te verbeteren en de strijd tegen vervalsing op te voeren.

Bevordering van markttoegang — meer deelname aan overheidsopdrachten

37.

De markt voor overheidsopdrachten is nog altijd gefragmenteerd en het aantal grensoverschrijdende opdrachten blijft beperkt. De Commissie en de lidstaten zouden daarom een transparanter kader moeten ontwikkelen waarmee deze markt in de EU kan worden opengesteld en er extra mogelijkheden ontstaan voor het MKB.

38.

Het is een goed idee om een gedragscode uit te brengen die openbare aanbestedingen toegankelijker moet maken voor het MKB (5). Om de deelname van kleine en middelgrote ondernemingen aan overheidsopdrachten te vergroten zouden de Commissie en de lidstaten indien nodig de invoering van innovatieve maatregelen, zoals verdeling van meer aanbestedingen in percelen of samenwerking bij openbare inschrijvingen, moeten bevorderen.

39.

Het is een goede zaak dat de Commissie het „Enterprise Europe Network” (EEN) wil inschakelen om in 2009 de gedragscode onder de aandacht te brengen van de lokale en regionale overheden, om de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden te bevorderen en om de inkoopcultuur bij de decentrale overheden weer in evenwicht te brengen. Daarbij zal het EEN in elke lidstaat wel moeten samenwerken met de betrokken vertegenwoordigende organisaties.

40.

Voor kleine en middelgrote ondernemingen is het belangrijk dat ze de eerste horden op de markt van overheidsopdrachten weten te nemen, aangezien de meest succesvolle bedrijven vaak ook de meeste ervaring hebben met aanbestedingsprocedures. Het MKB zou daarom beter moeten worden geïnformeerd over de bestaande mogelijkheden op deze markt en in staat moeten zijn om strategisch gezien goed beslagen ten ijs te komen.

41.

Aangezien het inschrijven op aanbestedingen voor het MKB een hoop administratieve rompslomp met zich meebrengt, zou er in de hele EU meer gebruik moeten worden gemaakt van formulieren voor de voorselectie. Daarmee kan veel tijd worden bespaard, doordat bij volgende aanbestedingen dezelfde informatie niet meer hoeft te worden ingevuld.

42.

Het Comité wijst op het grotendeels onaangeboorde potentieel van elektronische aanbestedingen en op het feit dat momenteel slechts een derde van alle overheidsopdrachten in de EU volledig in elektronische vorm wordt geaccepteerd, terwijl ICT-oplossingen voor het MKB juist tot kostenbesparingen leiden en dus veel meer zouden moeten worden toegepast. Het is aan de Commissie en de lidstaten om hier werk van te maken in het kader van de SBA en de tenuitvoerlegging daarvan.

De lokale en regionale dimensie

43.

Lokale en regionale overheden kunnen een belangrijke rol spelen bij de verwezenlijking van de SBA-doelstellingen. Het advies aan de lidstaten is dan ook om op constructieve wijze met dergelijke overheden samen te werken en er vooral voor te zorgen dat het principe „denk eerst klein” een vaste plaats krijgt in de publieke beleidsvorming, zodat overheidsdiensten op alle niveaus ondersteuning kunnen bieden aan ondernemers.

44.

Het zijn de lokale en regionale overheden die een gunstig klimaat scheppen waarin kleine en middelgrote ondernemingen goed kunnen gedijen, die veel van hun goederen en diensten afnemen en die behalve geld en advies ook allerlei andere vormen van ondersteuning bieden, zoals betaalbare bedrijfsruimte.

45.

Lokale en regionale overheden zouden hun verantwoordelijkheid met betrekking tot de SBA op zich moeten nemen en waar mogelijk een nog grotere politieke verantwoordelijkheid aan de dag moeten leggen door de kleine en middelgrote ondernemingen te steunen, hen te helpen bij hun problemen, te luisteren naar hun ideeën, tegemoet te komen aan hun behoeften en ruimte te bieden voor groei.

46.

Dit betekent dat alle lokale en regionale overheden proactief dienen in te spelen op de behoeften van het MKB door:

a)

verbetering van het overleg via de organisatie van speciale fora tussen lokale/regionale overheden en belangengroepen van het MKB, zodat er uiteindelijk een beleid uit de bus rolt dat rekening houdt met kleine en middelgrote ondernemingen;

b)

een evenwichtiger inkoopcultuur en eenvoudigere en betere procedures voor openbare aanbestedingen, zodat het voor kleine en middelgrote ondernemingen eenvoudiger wordt om alleen of samen met andere bedrijven toegang te krijgen tot overheidsopdrachten. Ook zouden lokale en regionale overheden gebruik moeten maken van elektronische aanbestedingen om zo de administratieve rompslomp voor het MKB te verminderen;

c)

evaluatie van de door hen gehanteerde prijzen en tarieven voor het bedrijfsleven en herziening van de lokale en regionale afdrachten, waarbij volledig wordt overgestapt op het principe „de gebruiker betaalt”, zodat de financiële lastendruk voor het MKB wordt verlaagd;

d)

samenwerking op deze terreinen met het oog op een betere coördinatie van de informatieverstrekking, bijscholingsmaatregelen en adviesverlening aan het MKB middels coherente lokale en regionale strategieën voor informatievoorziening en één algemeen erkend aanspreekpunt in de vorm van een lokale/regionale kennisbasis, waar kleine en middelgrote ondernemingen in elke ontwikkelingsstadium terechtkunnen. De invoering van één lokaal/regionaal aanspreekpunt in de nabijheid van ondernemingen en zonder al te hoge drempels zal de nodige frustratie wegnemen bij het MKB en een hoop tijdverlies en gemiste kansen schelen;

e)

bevordering van het gebruik van e-overheidsdiensten voor en digitale interacties met het MKB;

Bevordering van O&O, innovatie en vaardigheden

47.

De SBA moet zich richten op de moeilijkheden rond de overdracht van technologie tussen het hogere onderwijs en het MKB. Voor het behoud van de concurrentiekracht, de ontwikkeling van nieuwe ondernemingsplannen, de bestrijding van werkloosheid en een snellere groei van het MKB moet er absoluut een omgeving en infrastructuur worden gecreëerd waarin kennis van (technologische) innovaties kan worden overgedragen.

48.

De huidige discussie over onderzoek en ontwikkeling (O&O) en innovatie lijkt te draaien om grote ondernemingen en potentieel krachtige start-ups, waardoor de aandacht te veel uitgaat naar de reeds bestaande economische activiteiten in de grote stedelijke gebieden. De Commissie en de lidstaten zouden de negatieve gevolgen daarvan voor kleine en middelgrote ondernemingen buiten de economische centra moeten aanpakken.

49.

Aangezien de definitie van „innovatie” in de SBA zeer beperkt is en niet verder strekt dan het terrein van hightech, zou de Commissie dit begrip breder moeten definiëren en moeten verwijzen naar de verschillende niveaus en soorten innovatie die in de hele EU in allerlei bedrijfstakken en activiteiten van het MKB plaatsvindt.

50.

Het Comité is ingenomen met het plan om de toekomstige behoeften aan vaardigheden in de EU in kaart te brengen, maar dringt er bij de Commissie op aan om dit niet alleen op het niveau van de lidstaten, maar ook op regionaal en eventueel lokaal niveau te doen, aangezien er grote verschillen bestaan tussen de regionale economieën en de eisen omtrent kwalificaties en vaardigheden.

Milieuproblemen als kansen voor het MKB

51.

De Commissie zou in haar Mededeling moeten verwijzen naar het Ondersteuningsprogramma voor de naleving van milieunormen, om ervoor te zorgen dat de geldende voorschriften in verhouding staan tot de impact die bedrijven hebben op het milieu.

52.

Via stimulerende maatregelen en een innovatiever gebruik van het fiscale beleid in de lidstaten zou het MKB ertoe kunnen worden aangezet om te investeren in milieuvriendelijke producten en processen, waardoor kleine en middelgrote ondernemingen vaker een beroep zullen doen op dergelijke producten en processen en het bewustzijn hieromtrent toeneemt.

Brussel, 12 februari 2009.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Luc VAN DEN BRANDE


(1)  Europese Commissie, rondetafel banken en MKB, mei 2007.

(2)  Europese Commissie, rondetafel banken en MKB, mei 2007.

(3)  De Commissie heeft haar percentage achterstallige betalingen tussen 2005 en 2007 met de helft weten te reduceren. In 2007 kwam echter nog meer dan 22 % van alle betalingen door de Commissie te laat.

(4)  Mededeling van de Europese Commissie — Naar clusters van wereldklasse in de Europese Unie (COM(2008) 652).

(5)  Werkdocument van de diensten van de Commissie: European code of best practices facilitating access by SMEs to public procurement contracts (Europese gedragscode ter bevordering van de toegang van het MKB tot overheidsopdrachten), SEC(2008) 2193.


28.5.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/23


Advies van het Comité van de Regio's over het „groenboek over territoriale cohesie”

2009/C 120/05

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

herinnert eraan dat territoriale samenhang, als aanvulling op economische en sociale samenhang, een horizontale beleidsdoelstelling van de Unie wordt;

die doelstelling strekt ertoe dat iedere Europese zone toegang heeft tot infrastructuur en DAEB ten einde de levensstandaard van de Europese burgers te verhogen. Dat noopt tot mechanismen waarmee voor een harmonieuze ontwikkeling van de Gemeenschap als geheel kan worden gezorgd;

het regionaal beleid moet in het licht van deze nieuwe doelstelling worden bijgesteld. Dat betekent dat dit beleid niet mag worden gerenationaliseerd en gericht dient te zijn op het juiste evenwicht tussen uitgaven voor concurrentievermogen en uitgaven om territoriale dispariteiten terug te dringen. Daarom wordt de Commissie verzocht om een balans op te maken van de earmarking;

verder pleit het voor invoering van nieuwe indicatoren om in het algemene overheidsbeleid, en met name in het cohesiebeleid, meer oog te hebben voor territoriale dispariteiten;

ook vraagt het Comité om meer middelen voor de drie vormen van territoriale samenhang, die immers ontegenzeggelijk bijdraagt aan het integratieproces;

voorts is het van mening dat de doelstelling territoriale samenhang veronderstelt dat sectoraal en cohesiebeleid moeten worden afgestemd, waarbij vanaf het ontwerpstadium rekening wordt gehouden met de territoriale impact van alle vormen van overheidsbeleid;

daarnaast wordt de aandacht gevestigd op het belang van de DAB en de DAEB als motoren achter territoriale samenhang, en betreurt het Comité dat het effect van EG-beleid op deze diensten noch vóór noch na de wetgevingsvoorstellen van de Commissie zijn bestudeerd;

ten slotte stelt het Comité zich op het standpunt dat goede territoriale governance de hoeksteen is voor verwezenlijking van deze doelstelling, en benadrukt het dat die governance moet worden verbeterd door het partnerschap met de territoriale lichamen in een bestuurskader van meerdere niveaus te versterken.

Rapporteur

:

De heer Le Drian (PSE/FR), voorzitter van de regioraad van Bretagne

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité

Groenboek over territoriale cohesie — Van territoriale diversiteit een troef maken

COM(2008) 616 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Algemene opmerkingen over de voorstellen van het Groenboek van de Commissie

1.

Het Comité kan zich vinden in het op 6 oktober 2008 door de Commissie gepubliceerde Groenboek over territoriale samenhang. Met dat document kan op Europees niveau een uitgebreide discussie worden opgestart over dit concept dat overeenkomstig artikel 3 van het momenteel nog aan ratificatie onderworpen Verdrag betreffende de Europese Unie een horizontaal beleidsdoel van de Unie zal worden (1) en dat zal bijdragen tot de voltooiing van de sociale en economische samenhang.

2.

Het gaat ervan uit dat het toepassingsgebied van de term territoriale samenhang nauwkeuriger moet worden aangegeven en stelt voor dat de Commissie zich daarbij baseert op de drie in het derde Cohesieverslag aan gegeven dimensies van cohesiebeleid, te weten: een correctiemechanisme (verkleinen van bestaande dispariteiten), een preventiemechanisme (meer samenhang in sectoraal beleid met een territoriale impact) en een stimulans (verbetering van de territoriale integratie door de samenwerking tussen regio's te stimuleren).

3.

Ook de maritieme dimensie vormt een component van territoriale samenhang.

4.

Daarom moet verder worden gegaan dan de door de Commissie gestelde vragen om recht te doen aan de politieke kracht van het concept territoriale cohesie op EG-niveau. Het voorstel om de samenwerking tussen de verschillende betrokken actoren te versterken is een goede zaak. Inderdaad slaat het concept territoriale samenhang een brug tussen economische efficiëntie, sociale samenhang en ecologisch evenwicht, omdat het bij de ontwikkeling van beleid duurzame ontwikkeling vooropstelt, waarbij de territoriale situatie van elke regio als uitgangspunt wordt genomen..

5.

De Commissie wordt dan ook verzocht om na de raadplegingperiode met een witboek te komen waarin de notie territoriale samenhang en de daarbij op EU-niveau na te streven doelstellingen nauwkeurig worden aangegeven middels een evaluatie van de territoriale impact van het gehele EU-beleid.

Leidende beginselen voor een nieuwe beleidsdoelstelling van de Europese Unie

6.

Het Comité herinnert eraan dat het in zijn advies over het vierde cohesieverslag had bepleit dat in de toekomst meer aandacht zou worden besteed aan de territoriale aspecten van het cohesiebeleid (2), zonder daarbij de sociale en economische samenhang uit het oog te verliezen, aangezien dit een hoofddoel van de EU is om de ongelijkheden op te heffen.

7.

Het benadrukt verder het belang van territoriale cohesie die als beleidsdoelstelling aan economische en sociale cohesie wordt toegevoegd en die de Gemeenschap daarmee meer mogelijkheden verschaft om de solidariteit in de Unie op te voeren en een efficiënte bijdrage te leveren tot duurzame ontwikkeling, waarbij het subsidiariteitsbeginsel en de bevoegdheidsverdeling over de verschillende bestuurslagen worden gerespecteerd.

8.

Verder wijst het er met klem op dat de doelstelling voor alle regio's van de Unie moet gelden, zonder dat er evenwel afbreuk wordt gedaan aan prioriteiten die in het kader van regionaal beleid of de maatregelen van de Structuurfondsen zijn gedefinieerd.

9.

Daarnaast verzoekt het de Commissie om haar zoektocht naar relevante indicatoren (in voorkomend geval op subnationaal niveau) te intensiveren. Het gaat daarbij om het in kaart brengen van de specifieke sociaal-economische problemen van soorten regio's als met name maar niet uitsluitend berggebieden, eilanden, dunbevolkte gebieden, grenszones en de specifieke situatie van de ultraperifere regio's in het licht van de artikelen 158 en 299 van het EG-Verdrag. Doel hiervan is om de specifieke kansen en nadelen van al deze regio's in kaart te brengen.

10.

De Commissie wordt verzocht de statistische informatie en de weergave hiervan op kaarten grondig te verbeteren, zodat de informatie overeenstemt met de werkelijke situatie.

11.

Het cohesiebeleid strekt ertoe om alle gebieden van de Gemeenschap toegang te verschaffen tot infrastructuur en diensten van algemeen economisch belang (DAEB) zodat de levenskwaliteit van de burgers overeenkomstig de Europese normen van de 21e eeuw stijgt. Daarbij moet er oog bestaan voor het feit dat die toegang niet alleen afhangt van de geografische ligging, maar ook van de kwaliteit van de aansluitingsmogelijkheden en de beschikbaarheid en de kwaliteit van infrastructuur en dienstverlening.

12.

Territoriale cohesie is gebaseerd op het solidariteitsbeginsel en dat vergt mechanismen om te zorgen voor een harmonieuze ontwikkeling in de gehele Gemeenschap en reductie van de ontwikkelingsverschillen tussen de respectieve zones.

13.

Ook zij eraan herinnerd dat uit de laatste cohesieverslagen is gebleken dat er een tendens is dat bepaalde territoriale dispariteiten tussen en binnen de Europese regio' groter worden. Die verschillen worden gekenmerkt door verschijnselen als ruimtelijke segregatie, die her en der in gettovorming resulteren, en voortdurende achteruitgang in afgelegen gebieden. Dit alles roept des te meer om territoriale samenhang als horizontale EU-doelstelling.

14.

Daar komen de door afwezigheid van die samenhang in de hand gewerkte meerkosten bij: milieukosten als gevolg van met name verkeerscongestie in stadswijken en klimaatopwarming en maatschappelijke kosten door concentratie van problemen in bepaalde zones. Ten slotte schaadt het gebrek aan territoriale samenhang het functioneren van de interne markt omdat bepaalde gebieden niet kunnen genieten van de in de Verdragen verankerde vrijheden.

15.

Territoriale samenhang zou een essentieel onderdeel moeten worden van de Europese strategie voor de aanpak van de huidige financiële en economische crisis. Gezien de enorme problemen die zich de komende jaren zullen voordoen, dringt het Comité erop aan dat de begrotingsmiddelen ten minste op het bestaande peil blijven en indien mogelijk zelfs worden verruimd.

16.

Het Comité is gekant tegen elk initiatief dat op grond van de omstandigheden of andere redenen gericht is op zelfs maar gedeeltelijke of heimelijke renationalisatie van het cohesiebeleid.

Een geactualiseerd regionaal beleid ten behoeve van territoriale samenhang

17.

De doelstelling territoriale cohesie vormt een aanvulling op economische en sociale cohesie en de drie versterken elkaar. Dit impliceert dat in al het gemeenschappelijk beleid met een territoriale impact, en vooral in het regionaal beleid, oog moet bestaan voor de economische, sociale en territoriale samenhang. De Commissie wordt dan ook verzocht om modellen voor sectorale integratie op regionaal niveau uit te werken die de territoriale samenhang schragen.

18.

De Commissie wordt verzocht om in het kader van de operatie earmarking binnen de Structuurfondsen (periode 2007-2013) de balans op te maken van de bijdrage van de strategieën van Lissabon en Göteborg tot de territoriale samenhang.

19.

Verder stelt het Comité voor dat de Commissie de strategische richtsnoeren voor de periode 2014-202 in de richting van de doelstellingen van niet alleen economische en sociale maar ook van territoriale samenhang bijstelt. Zo moet in het regionaal beleid het juiste evenwicht worden gevonden tussen uitgaven ten behoeve van concurrentievermogen waarmee de economische groei in een gemondialiseerd milieu wordt bevorderd en uitgaven om de verschillen tussen gebieden te verkleinen om ten einde de cohesiedoelstellingen te verwezenlijken.

20.

Ook stelt het voor om nieuwe instrumenten en met name indicatoren en in te voeren in functie van hetgeen nodig is voor de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid (3), en ook moeten er subregionale analyses worden uitgevoerd. Ten einde de juiste regionale ontwikkelingsstrategieën en beleidsreacties te bepalen moeten er adequate instrumenten komen waarmee in het beleid rekening kan worden gehouden met verschillen tussen gebieden (bijv. het inkomen per capita met het oog op overdrachten als aanvulling op het BBP per capita, de belastingopbrengsten, de toegankelijkheid van verschillende diensten (vervoer, energievoorziening, gezondheidszorg of onderwijs) de demografische structuur en de sedentarisatie van de bevolking (gegevens over bevolkingsspreiding, mate van vergrijzing en afhankelijkheidspercentage) en zelfs synthetische aanwijzingen voor de menselijke ontwikkeling (4)).

Territoriale samenwerking

21.

Het Comité herinnert aan de ontegenzeggelijke meerwaarde van Europa voor de territoriale samenwerking en samenhang. Daarom pleit het voor een substantiële verhoging van de middelen uit de algemene begroting van de Unie voor het regionaal beleid, zodat er meer gedaan kan worden dan het uitwisselen van goede praktijken, alhoewel die verhoging niet ten koste mag gaan van beide andere cohesiedoelstellingen van de EU.

22.

De Commissie wordt verzocht om de door de samenwerking tussen de euro-regio's geboden nieuwe strategische mogelijkheden uit te diepen. Die mogelijkheden vormen namelijk een strategisch gamma voor bestuur en tussenkomst dat zich uitstekend leent voor het oplossen van de problemen in verband met territoriale cohesie. Ook vestigt het Comité er nogmaals de aandacht op dat de Europese groepering voor territoriale samenwerking (5) een structuur voor Europese samenwerking vormt en, gekoppeld aan grensoverschrijdende, transnationale en interregionale projecten, een nuttig instrument is voor efficiënte samenwerking op tal van gebieden, versterking van de betrekkingen met de buurlanden, toenadering van volkeren, overdracht van kennis en uitwisseling van goede praktijken.

Grensoverschrijdende samenwerking

23.

Verder vestigt het de aandacht op de specifieke rol van grensoverschrijdende samenwerking in het integratieproces en het belang van de behaalde resultaten: minder zichtbare binnengrenzen, een andere rol voor de buitengrenzen (ontwikkeling in overleg, bestrijding van illegale immigratie en smokkel, ondersteuning van de ontwikkeling van aan de Unie grenzende zones), steun voor de omvorming van interne en externe grenzen in verband met toetredingen.

24.

Tevens wordt de Commissie verzocht om door te gaan met vereenvoudiging en verbetering van grensoverschrijdende programma's, door bijv. de gemeenschappelijke toeslagen voor begunstigden aan beide zijden van de grens te definiëren. Verder steunt het Comité de Commissie in haar voornemen om de balans op te maken ter zake van genoemde Europese groepering.

Transnationale samenwerking

25.

Die samenwerking moet in de desbetreffende gebieden (bijv. zee- en rivierbekken of berggebieden) worden ondersteund ten einde beter beleid te voeren betreffende territoriale integratie, het terugdringen van (sub)regionale verschillen, het milieu efficiënt te beschermen, verontreiniging tegen te gaan en vervoersnetten te verbeteren; een en ander in het kader van een gemeenschappelijke ruimtelijke-ordeningstrategie. Wel dient hierbij respect te bestaan voor de rol en de bevoegdheden van de bestaande overheidsinstanties en de strategische cohesieprioriteiten in een bepaalde regio.

26.

Strategische benaderingen zoals de ontwikkeling van macroregio's (onder meer de toekomstige strategie van de Unie ten aanzien van het Oostzeegebied) moeten worden aangemoedigd. Er zou voor transnationale zeebekken een innoverende vorm van governance moeten worden ingevoerd. Dat zou ten goede komen aan het onlangs door de EU vastgesteld geïntegreerd maritiem beleid en ook kan er dan meer samenhang komen tussen het interne optreden van de EU en met de betrokken derde landen genomen maatregelen.

Interregionale samenwerking

27.

Het Comité wijst op het belang van interregionale samenwerking (die niet in het Groenboek van de Commissie wordt genoemd) en op het feit dat die samenwerking zich perfect leent voor het uitwisselen van ervaringen en goede praktijken tussen niet aan elkaar grenzende gebieden met elkaar aanvullende ontwikkelingsprojecten. Dit instrument moet in de toekomst wel beter worden toegesneden op de behoeften van de lokale en regionale lichamen. Daartoe moeten de onderwerpen van de samenwerking flexibeler kunnen worden gekozen.

Territoriale samenwerking buiten de Unie

28.

Ook benadrukt het dat de maatregelen op het gebied van territoriale samenwerking beter op extern beleid moeten worden afgestemd. Het denkt daarbij aan de uitbreiding van de Unie (Oostelijke Balkanlanden en Turkije), landen die voor het nabuurschapbeleid in aanmerking komen, de Russische federatie en landen die aan ultraperifere regio's grenzen.

Een coherenter EG-beleid ten behoeve van territoriale samenhang

29.

Territoriale cohesie moet in het gehele EG-beleid worden nagestreefd. Daarom moet de complementariteit van sectoraal en regionaal beleid worden versterkt en dient op samenhang tussen de twee te worden gelet, waarbij het er niet toe doet of het om financiering of regelgeving gaat.

30.

Het valt hier te betreuren dat EG-beleid te vaak met onvoldoende oog voor de territoriale effecten ervan zonder wordt ontworpen en uitgevoerd. Daardoor worden de lokale en regionale lichamen opgezadeld met de negatieve consequenties van dat beleid (verlies van activiteiten of banen, milieuschade, meer congestie of droogte).

31.

Het CvdR wijst op het nut van ruimtelijke ordening, opgevat als het geheel van methoden waarmee beoogd wordt om tot een harmonische ordening van de verschillende manieren van grondgebruik en activiteiten te komen. Dit is van belang om voor samenhang te zorgen tussen het EU-beleid op de diverse terreinen en de territorialecohesiedoelstellingen.

32.

Deze problemen zijn inderdaad, maar slechts deels, opgelost dank zij het regionaal beleid van de EG, met name via steunprogramma's voor economische veranderingen (industriële reconversie, plattelandsontwikkeling in het kader van de hervorming van het GLB).

33.

Helaas is er nauwelijks sprake van samenhang tussen het beleid voor onderzoek, technologisch ontwikkeling en innovatie en dat voor territoriale samenhang. Daarom moet het EU-beleid voor onderzoek en innovatie, maar ook dat van de lidstaten, een meer territoriaal karakter krijgen.

34.

Naar het model van de bij het Verdrag van Lissabon voorziene horizontale sociale clausule moet vanaf het stadium van beleidsvorming oog bestaan voor de territoriale impact van sectoraal beleid (looking at the map before implementing policies). Op die manier kan op territoriale effecten worden geanticipeerd.

35.

Verder zijn de trans-Europese netwerken voor vervoer, energie en telecommunicatie doorslaggevend voor het verwezenlijken van territoriale cohesie en daarom wordt de Commissie verzocht om hier bijzondere aandacht aan te schenken.

36.

Ook dringt het Comité aan op een samenhangend EG-beleid voor de kustzones.

Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)

37.

Middels het GLB, dat een hoge territoriale impact heeft, moet meer worden bijgedragen tot de territoriale samenhang en worden voorkomen dat de territoriale ongelijkheden toenemen. Zulks door op de territoriale effecten van de komende hervorming te anticiperen ten einde de negatieve gevolgen ervan te beperken en aanpassingsmaatregelen te voorzien voor regio's die negatief door de hervormingen zullen worden geraakt.

38.

Het Comité beveelt aan dat de maatregelen voor plattelandsontwikkeling (tweede pijler) van het GLB beter met het regionaal beleid moeten worden afgestemd om te zorgen voor meer complementariteit tussen plattelands- en stedelijke ontwikkeling. Einddoel is in de programma's van na 2013 te komen tot zoveel mogelijk vereenvoudiging en synergie tussen beide beleidsvormen als technisch en politiek mogelijk is.

Gemeenschappelijk vervoersbeleid

39.

Kijkt men naar de ontwikkeling van het gemeenschappelijk vervoerbeleid en de gevolgen daarvan voor de klimaatverandering, dan mag niet worden voorbijgegaan aan het specifieke belang van dit beleid voor regio's die slechts met bepaalde vervoermiddelen, met name per vliegtuig, bereikbaar zijn.

40.

Bij de komende herziening van de trans-Europese vervoersnetwerken moet vooral en op basis van adequate normen, voor lokale bereikbaarheid binnen de regio's worden gezorgd. Die netten moet worden gekoppeld aan stadsvervoersnetwerken: zo wordt de algemene samenhang veel groter en komen er beduidend meer verbindingsmogelijkheden.

Milieu

41.

Een gevoelige kwestie als klimaatverandering speelt niet in alle regio's op dezelfde manier (men denke bijv. aan de uitvoering van een communautair systeem voor de uitwisseling van CO2-emissierechten, beheer van kustzones, enz.).

Voorstellen betreffende de territoriale impact van de ontwikkeling van de DAB en de DAEB

42.

Het Comité herinnert aan de belangrijke bijdrage van de DAEB aan de territoriale samenhang (zoals verankerd in het primair recht — artikel 16 van het EG-Verdrag) en betreurt daarom dat de territoriale impact van gemeenschappelijk beleid op de DAB en vooral op de DAEB nooit vóór het uitbrengen van een Commissievoorstel is bestudeerd of daarna geëvalueerd.

43.

Het wijst verder met klem op het risico van marktfragmentatie die kan optreden wanneer de burgers geen toegang tot plaatselijke diensten hebben, terwijl toch wordt beweerd dat de universele dienst moet worden gehandhaafd.

44.

Het pleit voor het behoud van universele toegang tot die diensten in het kader van de traditionele openbare-dienstverplichtingen, op basis van gelijke behandeling en als voorwaarde voor de integratie van de regio's in de mondiale economie.

45.

Het vraagt overeenkomstig het in het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel en het bij dat verdrag gevoegde protocol betreffende de diensten van algemeen belang geen afbreuk te doen aan het recht en de vrijheid van de regionale en lokale overheden om in de hoedanigheid van leverancier, beheerder of gebruiker van diensten van algemeen economisch belang maatregelen te treffen.

46.

Ook wijst het er nogmaals op dat er op communautair niveau rechtsinstrumenten moeten worden ontworpen ten behoeve van de rechtszekerheid geboden is voor van de operaties van de territoriale lichamen als verrichter, beheerder of betrekker van DAEB. Daartoe is geboden dat de rol van deze diensten in het gehele EG-beleid wordt erkend en dat ook de verenigbaarheid van hun specificiteiten met de specifieke aanbestedings- of steunbepalingen in de relevante EG-regelingen wordt erkend.

Voorstellen voor de verbetering van het territoriaal bestuur

47.

Beseft dient te worden dat het optreden van verschillende bestuursniveaus binnen één gebied en met uiteenlopende, soms tegengestelde, effecten noopt tot verbetering van de kwaliteit van vooral het territoriale bestuur, en op het niveau dat het dichtst bij de burgers ligt, om versnipperd overheidsbeleid te corrigeren. Dit is de nieuwe hoeksteen voor concretisering van territoriale samenhang.

48.

De Commissie zou instrumenten moeten aandragen ter vereenvoudiging van de verticale samenwerking tussen verschillende bestuursniveaus buiten de bestaande institutionele betrekkingen om.

49.

Die samenhang betekent niet dat er met name op het gebied van ruimtelijke ordening een andere bevoegdheidsverdeling moet komen. Daarvoor moeten de lidstaten en hun territoriale lichamen bevoegd blijven. Dat neemt niet weg dat nationale regeringen — vooral in landen met een eerder gecentraliseerd bestuursbestel — meer moeten gaan samenwerken met lokale en regionale overheden om de lokale en/of regionale coördinatie van nationaal sectorgebonden beleid te verbeteren.

50.

Voorts zou het dienstig zijn om duidelijkheid te verschaffen over de bevoegdheden van de respectieve bestuursniveaus binnen een lidstaat, vorming van horizontaal beleid en coördinatiefuncties.

51.

De regionale overheden zouden meer te zeggen moeten krijgen over het beheer van de Structuurfondsen. Alle EU-regio's zou de status van beheersautoriteit moeten worden verleend.

52.

Het Comité voor multilevel governance  (6) om gemeenschappelijke strategische doelstellingen te ontwerpen voor bijv. toegankelijkheid, duurzame ontwikkeling en maritiem beleid, waarbij alle betrokkenen naargelang hun mogelijkheden een bijdrage leveren zodat het partnerschapbeginsel volledig uit de verf komt. Dergelijke governance veronderstelt gemeenschappelijke uitvoering en monitoring.

53.

Het Comité herinnert er in dit verband ook aan dat de bevoegde ministers in het eerste actieprogramma voor de tenuitvoerlegging van de territoriale agenda van de Unie (23 november 2007) de overtuiging uitspraken dat bestuur op meerdere niveaus een essentieel instrument vormt voor een evenwichtige ruimtelijke ordening in de Unie. Verder stelden ze voor om met een panel van betrokkenen en de regionale en lokale lichamen de uitvoering van de prioriteiten van genoemde agenda te bespreken.

54.

Ten slotte dient de Commissie de huidige gang van zaken bij de tenuitvoerlegging van partnerschappen in de EU-27 nader te onderzoeken, zodat de capaciteiten van de lokale en regionale overheden en hun verenigingen kunnen worden verbeterd en zij tot proactieve partners kunnen uitgroeien.

Brussel, 12 februari 2009.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Luc VAN DEN BRANDE


(1)  Zoals bepleit in initiatiefadvies CDR 388/2002 over territoriale samenhang (rapporteur:. SISO)

(2)  Zie advies CDR 97/2007 (rapporteur: M. SCHNEIDER)

(3)  Zie noot 2.

(4)  Zie de door de UNDP ontwikkelde methodologie.

(5)  Zie advies CDR 308/2007 over de „Europese groepering voor terrotoriale samenwerking: een nieuwe impuls voor territoriale samenwerking in Europa” (rapporteur: M. BRESSO).

(6)  Zie de CvdR-adviezen 149/2008 „GOVERNANCE EN PARTNERSCHAP IN HET REGIONAAL BELEID OP NATIONAAL EN REGIONAAL NIVEAU EN OP PROJECTBASIS”, (rapporteur: V. KISYOV), 397/2006 „Pakket beter wetgeven 2005-2006” (rapporteur: L. VAN DEN BRANDE) en 103/2001 „Witboek over Europese governance” (rapporteur: M. DELEBARRE).


28.5.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/29


Advies van het Comité van de Regio's over het groenboek over de kwaliteit van landbouwproducten

2009/C 120/06

HET COMITE VAN DE REGIO'S

meent dat er dringend een kader moet komen dat langetermijnstabiliteit voor investeringsbesluiten garandeert. Daartoe dienen marktgerichte maatregelen te worden genomen, inclusief het verplicht stellen van de vermelding van het land van productie op het etiket, en moeten Europese productienormen worden gepromoot;

verzoekt om steun voor geografische aanduidingen en particuliere certificeringsregelingen, op voorwaarde dat kwaliteit en herkomst van overheidswege worden gewaarborgd;

dringt erop aan een heldere gemeenschappelijke definitie op te stellen van benamingen of begrippen waarmee territoriale productiemethoden worden aangeduid, zoals „producten van de boerderij”, „traditionele producten”, „producten uit de bergen” en „geproduceerd in een gebied zonder transgene gewassen”;

dringt er op aan dat op het etiket van alle primaire en halfverwerkte producten (bv. ham en kaas) verplicht het land van productie wordt vermeld;

is van oordeel dat de regeling inzake geografische aanduidingen moet worden uitgebreid tot verwerkte producten;

blijft erbij dat het geen zin heeft nieuwe regelingen uit te werken, maar dat meer aandacht moet worden besteed aan bestaande regelingen;

stelt voor dat ook in het kader van de WTO zou worden gepleit voor bescherming van BOB en BGA;

meent dat het noodzakelijk is dat voor producten met „beschermde oorsprongsbenaming” (BOB's) of „beschermde geografische aanduiding” (BGA's) en producten die geregistreerd staan als „gegarandeerde traditionele specialiteit” (GTS), het gebruik van genetisch gemodificeerde gewassen tijdens alle productiefasen expliciet wordt verboden om het voortbestaan van traditionele productiemethoden en karakteristieke producteigenschappen te waarborgen en te beschermen;

verzoekt de Commissie soepeler om te springen met de voor promotie bedoelde budgettaire middelen en na te gaan of dit budget niet verhoogd dient te worden;

stelt voor dat de Commissie de certificeringsregeling voor GTS's afschaft.

Rapporteur

:

Milner Whiteman (UK/UEN-EA), lid van de districtsraad van Bridgnorth

Referentiedocument

Groenboek over de kwaliteit van landbouwproducten: productnormen, landbouwvoorschriften en kwaliteitsregelingen

COM(2008) 641 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

Algemene aanbevelingen

1.

Het CvdR is ingenomen met dit Groenboek waarmee de Commissie een kader wil uitwerken om Europese kwaliteitslandbouwproducten te steunen, de productie ervan te beschermen en het maatschappelijk draagvlak te vergroten, waarbij wordt opgetreden tegen concurrentieverstoringen als gevolg van frauduleus gebruik van bestaande benamingen. Dit is tevens bevorderlijk voor de duurzaamheid en het eigen karakter van regio's en regionale landschappen, die worden vormgegeven door de landbouwers en hun producten, en daarmee ook voor de regionale ontwikkeling en de bestrijding van plattelandsvlucht.

2.

Er moet dringend een kader komen dat langetermijnstabiliteit voor investeringsbesluiten garandeert. Daartoe dienen marktgerichte maatregelen te worden genomen, inclusief het verplicht stellen van de vermelding van het land van productie op het etiket, en moeten Europese productienormen worden gepromoot, m.n. op het gebied van voedselveiligheid, gezondheid, milieubescherming en traditionele productietechnieken.

3.

Hopelijk zal het streven om in het kader van het GLB de voortbrenging van kwaliteitsproducten te bevorderen, onder impuls van dit Groenboek nieuw leven worden ingeblazen. Het is wel duidelijk dat de Verordeningen 510/06 en 509/06 betreffende oorsprongsbenamingen tot dusverre nog maar nauwelijks zijn toegepast. Er kan dan ook terecht aan worden getwijfeld of de meeste consumenten wel weten wat afkortingen en benamingen als BOB, BGA, GTS en „biologische landbouw” betekenen. Alle initiatieven die zijn genomen om kwaliteitsproducties te promoten en daarover voorlichting te geven, moeten dan ook opnieuw worden bekeken en anders worden georganiseerd. Ook moeten de acties van de eerste en de tweede pijlers van het GLB meer worden gekoppeld aan de ondersteuning van kwaliteitsproducties en de verlaging van de met de certificerings- en controleprocedures gemoeide kosten.

4.

Doordat producten steeds meer worden geüniformiseerd en de productie op bepaalde plaatsen wordt geconcentreerd, worden de landbouwers blootgesteld aan de schommelingen op de wereldmarkt en wordt de regionale diversiteit bedreigd.

5.

Positief is dat in het Groenboek wordt erkend dat de kwaliteit van landbouwproducten onlosmakelijk verbonden is met regionale tradities, ontwikkeling en duurzaamheid. Wel dient de naleving van deze criteria te worden aangemoedigd en gegarandeerd via bv. de regeling inzake geografische aanduidingen; daarnaast moet de instelling van een internationaal register de intellectuele eigendom van deze aanduidingen beschermen tegen maar al te vaak voorkomende vervalsingen.

6.

Van belang is dat steun wordt gegeven aan initiatieven als „boerenmarkten” en „rechtstreekse verkoop” waarmee de afzetketen wordt verkort doordat intermediairs worden uitgeschakeld. Dergelijke initiatieven leiden niet alleen tot een prijsstop op de consumptieprijzen, maar ook tot minder milieuvervuiling (omdat er minder olie wordt verbruikt). Traditionele, seizoengebonden lokale producten worden door die initiatieven gepromoot als versere, authentieke, smaakvolle en gemakkelijker te controleren producten.

7.

Ook het CvdR is er ten stelligste van overtuigd dat „kwaliteit” het machtigste wapen van de EU-landbouwers is en dat de consument smakelijke, traditionele, authentieke en in de eerste plaats uit de eigen regio afkomstige voedingsproducten wil, die gemaakt zijn met oog voor het milieu en het welzijn van dieren; hier ligt een concrete kans voor de EU-landbouwers om zich op de markt te onderscheiden met hun producten en daarvoor ook te worden beloond.

8.

In het licht van de WTO-onderhandelingen en de toenemende globalisering en openstelling van de markten is het absoluut zaak dat de consument inziet dat de EU-voedingsproducten voldoen aan hoge kwaliteits- en veiligheidsvereisten en zich daardoor onderscheiden van andere producten. De Commissie zou ervoor moeten ijveren dat de handelspartners van de EU de geografische aanduidingen gaan erkennen.

9.

Er is een kader nodig dat gelijke tred houdt met de voortdurend toenemende behoeften van de mondiale consumenten en de EU-landbouwers. De landbouwers hebben ondersteunende maatregelen dan ook broodnodig. We denken bv. aan een flexibeler en groter promotiebudget voor certificeringsregelingen, of het nu gaat om regelingen geografische aanduidingen of om particuliere regelingen van landbouwers; bij deze laatste moet wel als voorwaarde gelden dat de kwaliteit en herkomst van de producten van overheidswege worden gewaarborgd. Deze regelingen zijn immers flexibel en kunnen snel worden aangepast aan nieuwe behoeften van de landbouwers of de markt.

De rol van de lokale en regionale overheden

10.

Lokale en regionale overheden zijn dankzij hun uitgebreide ervaring en kennis goed geplaatst om mee te werken aan de verbetering van de kwaliteit van landbouwproducten; zo zijn zij betrokken bij het beheer van EU-programma's voor plattelandsontwikkeling, ruimtelijke ordening en regionale ontwikkeling. Er zijn voorbeelden te over van gevallen waarin lokale en regionale overheden erin geslaagd zijn de kwaliteit op te trekken door bv. de regeling inzake geografische aanduidingen te ondersteunen.

11.

Het CvdR neemt kennis van de nieuwe opzet van het GLB (ontkoppelde steun) en stelt vast dat de EU-landbouwers meer en meer worden blootgesteld aan de wereldmarkt. Het is dan ook van het grootste belang dat wordt erkend dat EU-landbouwers voldoen aan productie- en kwaliteitscriteria (op gebieden als duurzaamheid, hygiëne en gezondheidsgaranties voor landbouwgewassen en -producten, veiligheid, rechten van de werknemers, welzijn van dieren en regionale ontwikkeling) die veel strenger zijn dan de criteria van derde landen en dat deze strengere eisen ook na 2013 door rechtstreekse EU-betalingen worden gecompenseerd. Aangezien de landbouwactiviteiten de economie, het landschap en de samenleving in alle EU-regio's mee vorm geven, is dit punt m.n. voor de lokale en regionale overheden van bijzonder belang.

12.

Lokale en regionale overheden moeten de mogelijkheid krijgen om via de EU-programma's voor plattelandsontwikkeling bij te dragen aan de kwaliteit van landbouwproducten en deze intensief te ondersteunen. Lokale en regionale autoriteiten spelen een sleutelrol bij het afbakenen van prioriteiten en de uitvoering van programma's waarvan gebleken is dat zij de EU-landbouwers concrete voordelen opleveren.

13.

Er zijn goede resultaten geboekt met initiatieven om de relatie tussen landbouw en grondgebied te versterken. Hiermee kon voor een nauwere koppeling tussen herkomstgebieden, consumenten en landbouw worden gezorgd. Boerenmarkten en voorlichtingsactiviteiten op scholen vormen concrete voorbeelden van maatregelen om de burgers en met name kinderen bekender te maken met de manier waarop plantaardige producten worden geteeld, hun organoleptische kenmerken en hun seizoensgebondenheid. De Commissie zou er dan ook goed aan doen om dergelijke navolgenswaardige praktijkvoorbeelden meer onder de aandacht te brengen.

14.

Lokale en regionale overheden trachten de vraag naar kwaliteitslandbouwproducten te bevorderen via maatregelen om openbare aanbestedingen (op alle gebieden; denk bv. ook aan school- en ziekenhuismaaltijden) te verbeteren. Zij kunnen daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het Groenboek. Het CvdR hoopt dan ook dat dergelijke maatregelen steeds meer overal ingang zullen gaan vinden, mede doordat daaraan op adequate wijze steun wordt gegeven. Het verzoekt de Commissie om de resultaten van deze projecten van decentrale overheden in aanmerking te nemen, door rekening te houden met bepaalde elementen zoals de vermindering van voedselafval in kantines die oog hebben voor de kwaliteit van landbouwproducten.

15.

Verscheidene EU-gemeenten en -regio's hebben in niet-EU-landen in het kader van ontwikkelingsprogramma's activiteiten ontplooid ter ondersteuning van traditionele landbouwmethoden, respect voor ecosystemen, biodiversiteit en lokale consumptiebehoeften.

Productievereisten en handelsnormen

16.

De Commissie mag niet vergeten dat zowel de landbouwers als de consumenten en de industrie nog steeds afwijzend staan tegenover een EU-regeling en -keurmerk (zoals ook bleek op de conferentie van de Commissie over normen in februari 2007). Het is eenvoudiger de bijval en het vertrouwen van de consument te winnen door op het etiket duidelijk de specifieke herkomst en kwaliteit van het product te vermelden. Bovendien wordt er geen rekening mee gehouden dat de nodige tijd gemoeid is met de ontwikkeling van een keurmerk en dat de controles op de landbouwbedrijven en de inspanningen om een maatschappelijk draagvlak te creëren geld kosten. Overigens hebben de markt en de landbouwers hun eigen regelingen uitgewerkt om aan de doelstellingen te voldoen. Het Comité is dan ook voorstander van geografische aanduidingen en van particuliere certificeringsregelingen, mits de kwaliteit en herkomst van de producten hierbij van overheidswege worden gewaarborgd; de prijs-kwaliteitverhouding van dergelijke regelingen is beter en het draagvlak ervoor is groter.

17.

De handelsnormen zijn dringend aan vereenvoudiging toe, maar het is ook zaak om de productiebehoeften en het verkregen product nauwer aan elkaar te koppelen door de terminologie te verhelderen, rechtsvoorschriften toe te passen en de consument via etikettering correct te informeren. Handelsbarrières die van weinig nut zijn moeten worden opgeheven, net als te ver doorgedreven voedselkwaliteitsnormen die op kwantitatieve factoren berusten. Het CvdR is dan ook ingenomen met het recente Commissievoorstel om de regels voor de afmetingen en vorm van bepaalde soorten fruit en groenten af te schaffen. Met het oog op de bescherming van de landbouwer en de consument en het consumentenvertrouwen moet echter wel worden vastgehouden aan een aantal duidelijke regels. Dit is in het bijzonder van belang bij GGO's en genetisch gemodificeerde levensmiddelen. Overlappingen met andere wetgeving die bedoeld is om de consument te behoeden voor misleiding, moeten daarbij worden vermeden. Heldere definities inzake productiebehoeften en vaststelling van kenmerken voor het gebruik van termen als „vrije uitloop” en „CO2-arm” zouden in dit verband nuttig kunnen zijn. Het zou een goed idee zijn om vast te stellen wat er onder „generieke producten” wordt verstaan en wat de minimale vereisten zijn om dergelijke producten op de markt te brengen. Ook zou het nuttig zijn om een heldere gemeenschappelijke definitie op te stellen van een aantal vaste begrippen, zoals „traditionele producten”, „producten uit de bergen” en „niet-gg”. Deze uitdrukkingen zouden naar eigen goeddunken op de etiketten kunnen worden gezet, op voorwaarde dat producenten die daarvoor kiezen, voldoende en voortdurend verifieerbare zelfcontrole uitoefenen.

18.

De roep van de Europese consument, die wil weten uit welk land zijn voedsel komt, klinkt steeds luider. Er zijn immers steeds meer gevallen waaruit blijkt dat de consument in dit opzicht misleid wordt. Het CvdR dringt er dan ook op aan dat op het etiket van alle primaire en halfverwerkte producten en van de basisbestanddelen van eindproducten (bv. ham en kaas) verplicht het land van productie vermeld wordt.

19.

De BTW op landbouwproducten (uit landbouw en veeteelt) zou in alle lidstaten moeten worden geharmoniseerd, omdat eerlijke concurrentie tussen de landbouwproducenten (landbouwers) een betere kwaliteit van de landbouwproducten garandeert.

Specifieke EU-kwaliteitsregelingen

20.

Het is cruciaal dat consumenten overal ter wereld vertrouwen hebben in de EU-regeling inzake geografische aanduidingen. Het lijdt geen twijfel dat zij meer informatie moeten krijgen over de aard van de regelingen, de internationale erkenning ervan als intellectuele eigendom en het onlosmakelijke verband met de regionale gemeenschap. Het is dan ook van cruciaal belang dat er specifieke promotiecampagnes voor de consument worden opgezet en dat hiervoor middelen worden vrijgemaakt. Binnen de Europese Unie moeten de lidstaten krachtens artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 510/06 de nodige maatregelen treffen om illegaal gebruik van BOB- en Ga-aanduidingen op hun grondgebied te bestrijden.

21.

Het is zaak zo snel mogelijk het vertrouwen van de consument te winnen. Dat kan door volledige transparantie na te streven. Dit impliceert dat de regeling inzake geografische aanduidingen moet worden uitgebreid tot verwerkte producten. Staat er op het etiket van een eindproduct dat er producten met een geografische aanduiding in zijn verwerkt, dan moet gewaarborgd zijn dat het aandeel van dat bestanddeel groot genoeg is om het product een specifiek karakter te geven, dit om de geloofwaardigheid van de regeling inzake geografische aanduidingen niet te ondermijnen. Ook moet het gebruik van de geografische aanduiding door het desbetreffende beschermingsorgaan zijn toegestaan.

22.

Wat de geografische aanduidingen betreft is het belangrijk om de criteria vast te leggen op grond waarvan kan worden bepaald of er sprake is van een soortnaam dan wel van een benaming die in aanmerking komt voor bescherming als geografische aanduiding. De lijst met producten zou kunnen worden uitgebreid met wilde bessen en paddestoelen en de daarvan afgeleide producten. Verder zou ervoor moeten worden gezorgd dat er op de lijst ook producten op basis van bessen- en andere vruchten komen. Ook zou de Commissie er rekening mee moeten houden dat in sommige lidstaten erkende collectieve certificeringen bestaan (specifieke kwaliteitsregelingen) en zou zij de lidstaten gemeenschappelijke regels moeten voorstellen om deze kwaliteitsbevorderende instrumenten te erkennen.

23.

Er moet een minder grote verscheidenheid komen aan instanties en procedures voor de controle op en certificering van biologische producten; de consument moet meer zekerheid en vertrouwen worden geboden door een nieuw biologisch EU-keurmerk in te voeren, waarmee wordt gegarandeerd dat in de hele EU dezelfde productie-, controle- en certificeringscriteria worden gehanteerd. Een dergelijk keurmerk zal bepaalde problemen uit de wereld helpen, is een stap in de richting van een interne markt voor biologische producten, en kan er zeker toe bijdragen dat de consument beter wordt geïnformeerd over de gemeenschappelijke regels en controles die in heel de Europese Unie van toepassing zijn op biologische producten.

24.

Beter dan nieuwe regelingen uit te werken is het om meer aandacht te besteden aan bestaande regelingen zoals bv. op het gebied van dierenwelzijn. De Commissie zou zich in dat verband kunnen bezighouden met het uitvaardigen van richtsnoeren en het verbeteren van de geloofwaardigheid. Voorstellen voor de ontwikkeling van nieuwe keurmerken daarentegen zijn overbodig: de consument erkent de bestaande keurmerken en weet waar zij voor staan, denken we maar aan het Franse „label rouge”.

25.

In plaats daarvan bepleit het CvdR dat er een systeem van sancties tegen het onwettig gebruik van beschermde benamingen wordt ingevoerd en dat er in alle EU-lidstaten personen worden aangewezen die tot taak krijgen de situatie zorgvuldig in de gaten te houden en sancties voor te stellen.

26.

Het verdient aanbeveling om alle lidstaten ertoe te verplichten om oorsprongsbenamingen altijd tegen frauduleus gebruik en nabootsing te beschermen. Ook zou een onderscheid moeten worden gemaakt tussen twee categorieën producten en zouden beschermingswijze en –normen dienovereenkomstig moeten worden gedifferentieerd: de eerste categorie zou bestaan uit producten die internationaal grote bekendheid genieten en waarvan er veel worden uitgevoerd, en waaraan dus een verhoogd risico op frauduleus gebruik en nabootsing kleeft; de tweede categorie zou bestaan uit producten die vooral lokaal worden afgezet en waarvan het risico op ongeoorloofd gebruik van de oorsprongsbenaming dus minder groot is. Het CvdR stelt voor om voor die laatste categorie een vereenvoudigde erkenningsprocedure in te voeren waardoor de bescherming ervan een nationaal of regionaal karakter behoudt. Daarnaast zou de mogelijkheid moeten worden gecreëerd om de productieregels via vereenvoudigde procedures bij te sturen, vooral in bepaalde sectoren waar de productie- en verwerkingstechnieken heel snel evolueren.

27.

Het zou goed zijn als ook in het kader van de WTO zou worden gepleit voor bescherming van BOB en BGA. Bovendien moet er worden doorgegaan met de ondertekening van bilaterale overeenkomsten met derde landen inzake wederzijdse erkenning van namen van landbouw- en voedingsproducten. Gezien de toestroom uit derde landen van nieuwe aanvragen voor BGA-erkenningen zou overwogen moeten worden een Europees agentschap voor de kwaliteit van de landbouwproductie op te richten. Zowel exportproducten als andere producten zouden in aanmerking moeten kunnen komen voor certificering door de EU. De mate van internationale bescherming zou gedifferentieerd kunnen worden aan de hand van het gevaar dat andere landen dezelfde productnaam gebruiken. Exportproducten waarbij dit gevaar groot is zouden internationale bescherming door de WTO moeten genieten. Voor producten die voor de lokale markt zijn bestemd en waarbij dit risico lager is zou een vereenvoudigde procedure kunnen gelden; de lidstaat zorgt voor erkenning en meldt dit aan in Brussel (te vergelijken met de huidige voorlopige bescherming) en het product geniet een Europese rechtsbescherming. Ook is van fundamenteel belang ervoor te zorgen dat de BGA's binnen de EU goed beschermd worden door de lidstaten te verplichten op hun grondgebied op te treden tegen misbruik van productnamen en namaak. Voorgesteld wordt hiertoe een specifieke bepaling op te nemen in artikel 13 van Verordening 510/06. De bescherming moet door de Commissie in internationaal verband en met name binnen de EU worden gegarandeerd.

28.

Voor producten met „beschermde oorsprongsbenaming” (BOB's) of „beschermde geografische aanduiding” (BGA's) en producten die geregistreerd staan als „gegarandeerde traditionele specialiteit” (GTS) dient het gebruik van genetisch gemodificeerde gewassen tijdens alle productiefasen expliciet te worden verboden om het voortbestaan van traditionele productiemethoden en karakteristieke producteigenschappen te waarborgen en te beschermen.

Certificeringsregelingen

29.

Het CvdR pleit ervoor dat de producentenorganisaties worden aangemoedigd tot een actievere deelname en dat de markten een voortrekkersrol gaan spelen op dit gebied. Degelijk opgebouwde particuliere regelingen, ook van producenten, sluiten meer dan wetgeving aan bij de realiteit en kunnen snel inspelen op lokale behoeften; voorbeelden van dergelijke regelingen zijn te vinden in Zweden, het VK en Duitsland.

30.

De bestaande certificeringsregelingen voor producten met een toegevoegde waarde zouden beter tegemoetkomen aan de behoeften van de samenleving als duidelijke en betrouwbare informatie werd verstrekt over productieplaats en –methoden en voedingswaarde.

31.

Het CvdR wijst op het nut van gemeenschappelijke richtsnoeren om de consument beter te informeren over de minimale kwaliteitseisen waaraan de levensmiddelen moeten voldoen. Die zouden moeten worden uitgewerkt door onafhankelijke commissies. Voorwaarde is dat daarover een consensus bestaat bij alle betrokkenen uit de voedingsketen, ongeacht de plaats waar zij zich bevinden.

32.

Het CvdR deelt de overtuiging dat particuliere regelingen pas succesvol zullen zijn als de producent erbij wordt betrokken. Daarnaast is het belangrijk om producentenorganisaties intensief te ondersteunen. Alleen op die manier zullen de controles, het kostenplaatje en de normen de EU-landbouwers daadwerkelijk voordeel opleveren.

33.

Rekening moet worden gehouden met de financiële en administratieve lasten voor kleine producenten die ambachtelijke landbouwmethoden gebruiken. Het CvdR dringt aan op handhaving van de uitzonderingsbepalingen voor deze bedrijfjes, die zich vanwege hun structuur niet aan bepaalde normen kunnen houden.

Verdere opmerkingen

34.

De Commissie zou soepeler moeten omspringen met de voor promotie bedoelde budgettaire middelen en moeten nagaan of dit budget niet verhoogd dient te worden. Het CvdR pleit ervoor dat de Commissie haar prioriteiten verlegt en meer aandacht besteedt aan certificeringsregelingen, van welke aard dan ook.

35.

Versoepeling van de regels inzake staatssteun op het vlak van het promoten van levensmiddelen levensmiddelen, alsook versterking en verbetering van de publieke EU-certificeringsregelingen (BOB, BGA, GTS, logo voor ultraperifere gebieden, biologisch geteelde producten), zou ertoe kunnen bijdrage dat de EU-landbouwers meer erkenning krijgen en betere handelsstrategieën gaan ontwikkelen.

36.

Kleine boeren die zich voor de productie van kwaliteitslevensmiddelen en de lokale voedselveiligheid inzetten, zouden in aanmerking moeten komen voor microkredieten. Nagegaan zou moeten worden of middelen die thans voor interventiemaatregelen zijn bestemd, doorgesluisd kunnen worden naar producenten die met hun productiemethoden een faire en duurzame landbouw nastreven.

37.

Het is niet nodig om nieuwe communautaire certificeringsregelingen in te voeren, aangezien dit alleen maar leidt tot verwarring en administratieve rompslomp. Wel zou het zinvol kunnen zijn om richtlijnen op te stellen voor het afgeven van garanties voor de objectiviteit van certificeringen (ISO, BIO enz.) voor andere dan BOB- en BGA-producten. Daarnaast zou de samenwerking tussen de verschillende controleorganen moeten worden opgevoerd en beter worden gecoördineerd.

38.

De Commissie zou er goed aan doen de certificeringsregeling voor GTS's („gegarandeerde traditionele specialiteiten”) te herzien en bij wijze van nieuw kwaliteitskeurmerk voor traditionele, lokale en ambachtelijke producten een speciale categorie van het Europees voedingsmiddelenkeurmerk in te voeren, dat niet alleen gebaseerd is op een reeks parameters voor een minimumkwaliteit, maar ook op waarden m.b.t. het productiegebied, de lokale of regionale economie, duurzame bewerking van het platteland, de bijdrage tot de instandhouding van de plattelandsbevolking, toerisme, lokale kwaliteit van leven enz. en waarbij gewerkt wordt met begrippen als „traditioneel product”, „lokaal product”, „regionaal product” enz.

39.

Om bekendheid te geven aan de verschillende Europese kwaliteitskeurmerken voor landbouwproducten en uit te leggen waarvoor zij staan en aan welke uitgebreide productievoorwaarden en voorschriften Europese boeren moeten voldoen in vergelijking met andere landen (bijv. m.b.t. het milieu en dierenwelzijn, strenge normen voor de levensmiddelenveiligheid), wordt de Commissie dringend verzocht financiële steun te verlenen aan voorlichtings- en publiciteitscampagnes, zowel binnen de interne markt als in derde landen.

Brussel, 13 februari 2009.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Luc VAN DEN BRANDE


28.5.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/34


Advies van het Comité van de Regio's over het groenboek „migratie en mobiliteit”

2009/C 120/07

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

denkt dat er met een communautaire aanpak van de gemeenschappelijke problemen van het onderwijs in de lidstaten een aanzienlijke Europese meerwaarde kan worden behaald, hetgeen een belangrijke stimulans kan zijn voor de ontwikkeling van het onderwijsbeleid op nationaal niveau. Onderwijs is de sleutel tot integratie en echte deelname aan het maatschappelijk en beroepsleven.

In dat verband zij vooral ook gewezen op de bijzondere rol van het Comité. In sommige lidstaten is onderwijs namelijk de verantwoordelijkheid van de lokale en regionale overheden.

Het Comité benadrukt de cruciale rol van het (voorbereidend) schoolonderwijs bij de integratie van kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond en wijst in dat verband vooral op het belang van een goede beheersing van de voertaal die in het gastland op scholen en in het dagelijks leven wordt gesproken.

Meer migratie betekent ook meer verscheidenheid aan culturen én talen. Door te profiteren van de aanwezige talenkennis kan de Europese Unie haar positie op de wereldmarkt verbeteren. Mede in het licht van de demografische ontwikkelingen moet de toegenomen migratie daarom niet uitsluitend als een last voor de Europese lidstaten worden gezien, maar ook als een kans.

Het advies aan de Commissie is om bij een verdere uitdieping van dit vraagstuk op Europees niveau ook aandacht te besteden aan de volgende kwesties, die in het Groenboek ontbreken:

vergroting van de onderwijsdeelname van kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond;

de stimulering van migrantenouders om gebruik te maken van het bestaande onderwijsaanbod;

de voorbereiding van kinderen en jongeren migrantenachtergrond op werk (d.m.v. beroepsoriëntatie en werkgerelateerd taalonderricht).

Rapporteur

:

Ursula Männle (DE/EVP), Lid van het parlement van vrijstaat Beieren

Referentiedocument

Groenboek „Migratie en mobiliteit: uitdagingen en kansen voor Europese onderwijssystemen”

COM(2008) 423 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

Gezien het belang van de Europese onderwijssamenwerking voor de sociaaleconomische ontwikkeling van Europa in het kader van de Lissabon-strategie zou het Comité van de Regio's graag zien dat er binnen de kennisdriehoek meer aandacht wordt besteed aan het aspect onderwijs.

2.

De Europese onderwijssamenwerking dient te beantwoorden aan het subsidiariteitsbeginsel en aan hetgeen bij artt. 149 en 150 van het EG-Verdrag is bepaald.

3.

Daarom valt het toe te juichen dat de Commissie in het Groenboek het onderwijsbeleid als een verantwoordelijkheid van de lidstaten bestempelt.

4.

Zoals de titel van het Groenboek reeds suggereert, liggen de kansen en uitdagingen vooral bij de onderwijssystemen van de lidstaten. Op grond van de Verdragsbepalingen kan er niet worden gesproken van Europese onderwijssystemen, daar de beleidsvorming op dat punt een nationale en in sommige gevallen ook een regionale en lokale aangelegenheid is.

5.

Desondanks valt er met een communautaire aanpak van de gemeenschappelijke problemen van het onderwijs in de lidstaten een aanzienlijke Europese meerwaarde te behalen, hetgeen een belangrijke stimulans kan zijn voor de ontwikkeling van het onderwijsbeleid op nationaal niveau.

6.

Het Comité ziet veel in een verregaande uitwisseling van informatie en evaringen tussen de lidstaten en is van mening dat de Commissie daarbij de belangrijke taak heeft om goede praktijkvoorbeelden uit de lidstaten te verspreiden.

7.

In dat verband zij vooral ook gewezen op de bijzondere rol van het Comité. In sommige lidstaten is onderwijs namelijk de gedeelde of zelfs volledige verantwoordelijkheid van de lokale en regionale overheden.

8.

Het Comité hecht verder grote waarde aan de resultaten van de samenwerking tussen de lidstaten in het kader van het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010”, is bijzonder ingenomen met de tenuitvoerlegging van de peer learning-activiteiten (die een intensief proces van wederzijds leren op vrijwillige basis mogelijk maken) en dankt daarbij de leden van de Peer Learning Cluster on Access and Social Inclusion voor hun inzet.

9.

Het is dan ook een goede zaak dat de Commissie tijdens het Europees Jaar van de interculturele dialoog (2008) met haar Groenboek een bijdrage levert aan de integratie van kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond en daarmee ook aan het behoud van sociale cohesie.

10.

Het Comité vindt het verheugend dat de publiciteit rondom het Europees Jaar van de interculturele dialoog beklijft, en wijst daarbij met name op de poster voor Europadag 2008, die bij scholen bijzonder in trek blijkt te zijn.

11.

Het Comité staat achter het plan van de Commissie om het grote publiek in Europa door middel van een raadpleging te wijzen op de onderwijssituatie van kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond, en ziet de resultaten van deze raadpleging dan ook met grote belangstelling tegemoet.

12.

Het is voorts van oordeel dat een termijn van vijf maanden voldoende is voor een uitgebreide standpuntbepaling in deze raadpleging en roept zijn leden op om op lokaal en regionaal niveau steun te verlenen aan eenieder die aan deze pan-Europese raadpleging wenst deel te nemen.

13.

Het constateert wel dat de Commissie al in december 2008, dus nog vóór het einde van de raadpleging, met voorstellen zal komen voor een nieuw kader van de open coördinatiemethode, die mogelijkerwijs ook betrekking zullen hebben op de beleidsafstemming inzake de integratie van kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond. Verwacht wordt dat de Commissie daarbij voldoende rekening zal houden met onderhavig advies.

14.

Het Comité kan zich ook vinden in de door de Commissie gehanteerde definitie „met een migrantenachtergrond”, waartoe op grond van het OESO-onderzoek naar de leerprestaties van scholieren in verschillende landen (PISA) ook (de kinderen van) personen moeten worden gerekend die vanwege hun geboorte of naturalisatie onderdaan zijn geworden van de lidstaat waar ze verblijven.

15.

Het is goed dat de Commissie zich hoofdzakelijk wil beperken tot kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond én een sociaaleconomische achterstand, aangezien daar de behoefte aan dringende maatregelen het grootst is.

16.

Gezien de interne mobiliteit binnen de EU en de grote toestroom van burgers uit derde landen dient het onderwijs een nationale beleidskwestie te zijn, die kan worden ondersteund door de resultaten van de raadpleging en de aansluitende Europese maatregelen te verspreiden.

17.

De Commissie heeft gelijk wanneer zij stelt dat onderwijs de sleutel is tot integratie en een succesvolle deelname aan de samenleving en het arbeidsproces.

18.

Het Comité benadrukt de cruciale rol van het (voorbereidend) schoolonderwijs bij de integratie van kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond en wijst in dat verband vooral op het belang van een goede beheersing van de voertaal/voertalen die in het gastland op scholen en in het dagelijks leven wordt gesproken.

19.

Meer migratie betekent ook meer verscheidenheid aan culturen én talen. Door te profiteren van de aanwezige talenkennis kan de Europese Unie haar positie op de wereldmarkt verbeteren.

20.

Het Comité pleit er in dat verband voor om meer aandacht te besteden aan de culturele inbreng, de talenkennis en het kennispotentieel van migranten en om allochtonen met een legale verblijfsstatus een voortrekkersrol te geven in de interculturele uitwisselingen.

21.

Mede in het licht van de demografische ontwikkelingen moet de toegenomen migratie daarom niet uitsluitend als een last voor de Europese lidstaten worden gezien, maar ook als een kans.

22.

De aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad inzake sleutelcompetenties voor levenslang leren is, ook met het oog op de integratie van kinderen en jongeren in kwestie van grote betekenis.

De onderwijssituatie van kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond

23.

Het Comité is bezorgd over het beeld dat de Commissie schetst van de onderwijssituatie van kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond. De integratie van deze kinderen en jongeren is een belangrijk politiek probleem dat dus dringend moet worden aangepakt.

24.

De Commissie merkt terecht op dat kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond door een mislukte integratie op school terecht kunnen komen in een spiraal van mislukkingen, die via schooluitval, het gebrek aan kwalificaties en dus werkloosheid uiteindelijk kan uitmonden in sociale uitsluiting.

25.

De verschillen in leerprestaties tussen kinderen en jongeren met en zonder een migrantenachtergrond zijn toe te schrijven aan hele reeks factoren (zoals een gebrekkige of ontoereikende kennis van de voertaal op school, met als gevolg dat leerlingen niet in staat zijn en geen motivatie hebben om onderwijs te volgen; een gebrek aan flexibiliteit in het onderwijs om lesprogramma's te ontwikkelen die speciaal zijn toegesneden op de behoeften van kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond; een thuissituatie waarin weinig belangstelling bestaat voor onderwijs, en het gebrek aan aandacht en buitenschoolse begeleiding door de ouders).

26.

De Commissie heeft het absoluut bij het rechte eind wanneer zij in haar Mededeling „Betere competenties voor de 21ste eeuw: een agenda voor Europese samenwerking op schoolgebied” verklaart dat de school alleen de maatschappelijke achterstand van leerlingen niet kan compenseren.

27.

Een succesvolle integratie van burgers met een migrantenachtergrond vraagt om veel bereidwilligheid, tijd, inzet en openheid van alle betrokken partijen.

28.

Het Comité had dan ook graag gezien dat de Commissie in het Groenboek had gewezen op de individuele verantwoordelijkheid van ouders, en, tot op bepaalde hoogte en evenredig aan de leeftijd, ook van hun kinderen, om ongeacht hun specifieke situatie zelf ook bereidheid te tonen om te integreren en om bijvoorbeeld binnen de bestaande mogelijkheden het heft in eigen handen te nemen door een opleiding of een om- en bijscholingscursus te volgen, zodat de sociaaleconomische achterstand kan worden verminderd of zelfs kan worden overwonnen.

29.

De leerplicht is een absolute voorwaarde voor een succesvolle integratie van die kinderen en jongeren en het is dan ook van groot belang dat scholen en ouders op dat punt samenwerken en er bijvoorbeeld ook voor zorgen dat leerlingen kunnen meedoen aan schoolreisjes en gymnastiek- en zwemles.

30.

Zoals de Commissie aangeeft, moet de oplossing van een aantal fundamentele problemen worden gezocht in een versterkt partnerschap met diverse actoren op het gebied van onderwijs en jeugdbeleid (kleuterscholen, lagere en middelbare scholen, en jongerenwerk). Het Comité ziet daarbij een cruciale rol weggelegd voor het gezin, dat immers zeer bepalend is voor de algemene verwachtingen die ten aanzien van het leven worden gekoesterd en die daarmee ook van invloed zijn op de individuele leerprestaties.

31.

Om volop gebruik te kunnen maken van de verschillende mogelijkheden van het onderwijs is het absoluut noodzakelijk dat de kinderen de voertaal/voertalen van het gastland correct en vloeiend beheersen. Daarom is het belangrijk dat zij in een zo vroeg mogelijk stadium toegang krijgen tot het voorschoolse onderwijs, zodat eventuele taalproblemen reeds voor de lagere school kunnen worden aangepakt en opgelost en er dus op voet van gelijkheid aan het schoolonderwijs kan worden deelgenomen.

32.

Zowel de nationale als de regionale en lokale overheden zouden daarom meer aandacht moeten besteden aan de integratie van die kinderen en jongeren.

33.

Het Comité roept met name de lokale en regionale overheden op om daartoe alle mogelijke maatregelen te treffen die binnen hun bereik liggen.

De voorgestelde concrete beleidsmaatregelen ter verbetering van de onderwijssituatie van kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond

34.

Het is bijzonder lovenswaardig dat de Commissie zich in haar Groenboek niet beperkt tot louter een beschrijving van de situatie waarin kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond verkeren, maar ook een overzicht geeft van de verschillende beleidsmaatregelen voor de bestaande problemen.

35.

Ook valt het toe te juichen dat de Commissie in haar als aanvulling op het Groenboek bedoelde werkdocument (SEC(2008) 2173) een tamelijk uitgebreide inventarisatie geeft van verdere onderwijsmaatregelen voor de integratie van kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond en daarbij ook verwijst naar websites met uitvoerige informatie over de inspanningen van afzonderlijke lidstaten en derde landen.

36.

De lokale en regionale overheden vervullen een belangrijke rol bij de zoektocht naar haalbare oplossingen voor een betere integratie van kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond.

37.

Het onderwijs op peuter- en kleuterscholen en in de eerste jaren van de lagere school is zeer bepalend voor de latere leerprestaties van de desbetreffende kinderen en jongeren, aangezien in die periode de basis wordt gelegd voor het verdere verloop van de hele schoolcarrière.

38.

Scholen en openbare bibliotheken zouden in dat verband meer moeten samenwerken om kinderen en jongeren aan het lezen te krijgen en zo hun taalontwikkeling te verbeteren en ook hun gevoel van betrokkenheid bij de samenleving te helpen vergroten.

39.

Kleuterscholen en lagere en middelbare scholen zouden vooral de nadruk moeten leggen op vroegtijdige ondersteuning van het individuele kind en op de ontwikkeling van diens autonomie en gevoel van eigenwaarde door reeds op jonge leeftijd interculturele waarden bij te brengen. Daarbij is een belangrijke rol is weggelegd voor vertrouwenwekkende fundamentele ervaringen, uitdrukkingsvormen en zienswijzen waarmee allerlei gebeurtenissen worden verwerkt, zodat kinderen zich zo vroeg mogelijk een fundamenteel waarden- en betekenissysteem eigen maken dat hen helpt om in deze complexe wereld het hoofd te bieden aan crises, breuken en veranderingen.

40.

De onderwijsinstanties in de lidstaten zouden in het kader van sociale vorming het leerdoel „empathie” al in de lesprogramma's voor het kleuteronderwijs en de lagere scholen moeten opnemen, zodat kinderen leren zich in de gedachten- en gevoelswereld van hun medemens te verplaatsen en zich respectvol en open op te stellen ten aanzien van andermans overtuigingen.

41.

Verder moet speciale aandacht uitgaan naar de geslachtsdimensie.

42.

Het Comité is van mening dat de problematiek rondom de verschillen in leerprestaties van scholieren met een migrantenachtergrond het beste kan worden aangepakt met een pakket maatregelen dat in alle fasen van het onderwijs een centrale plaats inruimt voor taalvaardigheid.

43.

Daarnaast zou een positief beeld van het verschijnsel „migrantenachtergrond” als een interdisciplinair onderwijsconcept op scholen moeten worden ingevoerd, zodat leerlingen hun eigen migrantenachtergrond of die van hun klasgenoten als iets moois en verrijkends gaan zien.

44.

Het is belangrijk dat vroegtijdige schoolverlaters (en hun ouders) worden gewezen op de bestaande mogelijkheden voor scholing en werk, zodat dergelijke jongeren zich alsnog kunnen kwalificeren voor de arbeidsmarkt.

45.

Ondanks de dalende geboortecijfers in de lidstaten zouden de bevoegde organen op nationaal, regionaal en lokaal niveau beter niet snijden in de onderwijsbegroting, maar juist moeten streven naar een verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en van de voorzieningen van scholen en andere onderwijsinstellingen.

46.

Wat de integratie van kinderen, jongeren en volwassenen met een migrantenachtergrond betreft, zouden er mediacampagnes moeten worden opgezet voor het grote publiek, waarbij met bekende personen met een migrantenachtergrond wordt ingezoomd op voorbeelden van succesvolle integratie.

47.

Het is belangrijk dat migranten het recht hebben om hun kennis van de taal van hun moederland op peil te houden en dat meertaligheid wordt gestimuleerd.

48.

In hun hoedanigheid van werkgever zouden de lokale en regionale overheden hun medewerkers interculturele vaardigheden moeten bijbrengen en indien nodig het aantal personeelsleden met een migrantenachtergrond moeten vergroten, waarbij wel rekening moet worden gehouden met hun geschiktheid, bekwaamheid en prestaties, en hun taalvaardigheid en interculturele expertise op de juiste waarde moeten worden beoordeeld.

De aanpak op Europees niveau

49.

Het Comité is het met de Commissie eens dat er voor Europa een meerwaarde valt te behalen als de belangstelling van de lidstaten voor communautaire samenwerking bij de integratie van kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond zich vertaalt in een uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden uit de lidstaten, regio's en steden.

50.

Daarbij dient wel de kanttekening te worden gemaakt dat de daarmee samenhangende problemen niet direct op Europees niveau moeten worden aangepakt (zoals de Commissie bepleit), maar daar slechts moeten worden besproken. Het besluit over de tenuitvoerlegging van eventuele beleidsmaatregelen is daarbij louter een zaak van de nationale, regionale of lokale overheden.

51.

De lokale en regionale overheden zouden zorgvuldig moeten onderzoeken hoe bepaalde onderdelen uit communautaire programma's, zoals het actieprogramma voor een leven lang leren (2007-2013) of de structuurfondsen, kunnen worden ingezet voor de integratie van kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond en voor de bevordering van de interculturele dialoog, en hoe reeds ontwikkelde projecten zodanig kunnen worden aangepast aan de bestaande Europese steunrichtlijnen, dat ze een reële kans maken op financiering.

52.

Het Comité wijst in dat verband op de rol van het Europese fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen en roept zijn leden op om ervoor te zorgen dat de lokale en regionale overheden daarop een beroep doen voor de financiering van integratiemaatregelen voor kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond.

53.

Het gaat ervan uit dat in het ontwerp van het strategische beleidskader voor de Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (dat de Commissie naar verwachting in december 2008 zal uitbrengen en het huidige actieprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” moet vervangen) uitgebreid wordt stilgestaan bij de integratie van deze kinderen en jongeren.

54.

Het advies aan de Commissie is om bij een verdere uitdieping van dit vraagstuk op Europees niveau ook aandacht te besteden aan de volgende kwesties, die in het Groenboek ontbreken:

vergroting van de onderwijsdeelname van kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond;

de stimulering van migrantenouders om gebruik te maken van het bestaande onderwijsaanbod;

de voorbereiding van kinderen en jongeren migrantenachtergrond op werk (d.m.v. beroepsoriëntatie en werkgerelateerd taalonderricht).

55.

Het Comité constateert dat de Commissie pleit voor het gebruik van indicatoren en van de referentieniveaus van Europese gemiddelde prestaties in onderwijs en opleiding (benchmarks) bij de beoordeling van de leerprestaties en het schoolbezoek van de kinderen en jongeren.

56.

Daarbij zij wel gewezen op de conclusies van de Raad van 5 mei 2003 naar aanleiding van de goedkeuring van deze referentieniveaus, waarin wordt gestipuleerd dat het hier niet om omschrijvingen gaat van nationale doelstellingen, noch om voorschriften voor de besluiten van de nationale regeringen, ofschoon op nationale prioriteiten gebaseerde nationale maatregelen zullen bijdragen tot de verwezenlijking van deze benchmarks.

57.

Het Comité merkt op dat in mei 2007 onder het Duitse voorzitterschap een samenhangend kader is ingesteld van indicatoren en benchmarks voor de toetsing van de vorderingen met de Lissabon-doelstellingen op het gebied van onderwijs en opleiding, en dat de lidstaten het voorstel van de Commissie voor nieuwe indicatoren voor scholen om principiële redenen, maar ook vanwege de daarmee verbonden administratieve en financiële lasten hebben afgewezen.

58.

Benadrukt moet worden dat de referentieniveaus van Europese gemiddelde prestaties, die in het kader van de Europese onderwijssamenwerking zijn vastgesteld, nog altijd een uitzondering vormen, en dat het toepassingsgebied beperkt dient te blijven tot de bestaande vijf benchmarks, vooral omdat het steeds duidelijker wordt dat tot 2010 de verwezenlijking van de op vrijwillige basis overeengekomen doelstellingen in vier van de vijf gevallen niet mogelijk zal zijn.

59.

Het vaststellen van nieuwe indicatoren kan voor de nationale, regionale en lokale overheden in bepaalde gevallen tot veel extra administratieve rompslomp leiden, waardoor dit, gezien het streven van de Commissie naar minder bureaucratie, alleen zou moeten worden overwogen na een zorgvuldige en gunstig uitpakkende kosten-batenanalyse.

60.

De aandacht zou dan ook moeten worden gericht op de reeds bestaande indicatoren en referentieniveaus van Europese gemiddelde prestaties (benchmarks).

61.

Het Comité ziet dus niets in de invoering van nieuwe indicatoren en benchmarks, maar pleit er juist voor om een inventarisatie te maken van goede praktijkvoorbeelden met betrekking tot leerprestaties en schoolbezoek van kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond.

62.

Zo'n inventarisatie zal met het oog op de toekomstige EU-samenwerking op het gebied van onderwijs beslist van cruciaal belang zijn voor een verdergaande uitwisseling van informatie en ervaringen en een flinke impuls geven aan de ontwikkeling van een op zelfstandigheid gericht integratiebeleid op nationaal, regionaal en lokaal niveau.

63.

Na evaluatie van de resultaten van de raadpleging en de discussie daarover door de betrokken Europese organen zou de Commissie, in samenwerking met de lokale en regionale overheden en eventueel ook de Peer Learning Cluster on Access and Social Inclusion, een dergelijke inventarisatie kunnen maken en daarbij concrete en werkbare oplossingen kunnen aandragen voor de problemen in verband met de leerprestaties en het schoolbezoek van kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond.

64.

De Commissie zou vervolgens deze inventarisatie ter beschikking moeten stellen van de verantwoordelijke nationale, regionale en lokale overheden. De inventarisatie zou betrekking kunnen hebben op onder meer de volgende terreinen:

Kinderen: een zo vroeg mogelijke deelname aan voorschoolse onderwijsactiviteiten in combinatie met een complete en op de individuele behoeften van het kind toegesneden bevordering van de taalvaardigheid; diagnose van de taalproblemen en indien nodig logopedische ondersteuning.

Kinderen en jongeren: ondersteunende maatregelen op het gebied van taalvaardigheid in alle klassen en voor alle leerplichtige scholieren, en indien nodig tijdelijke taalcursussen om kinderen en jongeren te helpen hun grote taalachterstand in het halen; opzetten van netwerken van „onderwijspeetouders” die kinderen en jongeren helpen met hun scholing en opleiding.

Ouders: systematische en gerichte voorlichting over de mogelijkheden van het onderwijs middels meertalige, door de onderwijsinstanties opgestelde informatiebrochures; meer mogelijkheden voor taallessen voor ouders met een migrantenachtergrond en met name voor moeders die, ondanks hun cruciale rol in de opvoeding, onvoldoende kennis hebben van de voertaal die hun kinderen op school spreken; onderzoek naar een eventuele inzet en kwalificering van meertalige vrijwilligers die ouders helpen met hun taalachterstand en hun culturele en sociale problemen.

Leraren: meer aandacht voor migrantenproblematiek tijdens de lerarenopleiding (d.w.z. de initiële en de voortgezette opleiding); aanmoediging van migranten om een lerarenopleiding te volgen, zodat ze de kinderen en jongeren in kwestie kunnen laten zien welke deuren het onderwijs kan openen.

Scholen: gerichte ondersteuning van scholen met een hoog percentage migranten, met name door middel van klassenverkleining, sociaal-pedagogische begeleiding van leerkrachten door professionals uit de jeugdzorg, naschoolse huiswerkbegeleiding en studiebegeleiding door oudere scholieren en studenten met en zonder een migrantenachtergrond; eventueel de ontwikkeling van schoolspecifieke interculturele profielen die tot uitdrukking kunnen komen in het schoolleven, met speciale aandacht voor activiteitengroepen rondom de verschillende migrantentalen.

Jeugdzorg en maatschappelijk werk: meer aansluiting bij het onderwijs, zodat kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond en een sociaaleconomische achterstand begeleiding kunnen krijgen.

65.

Het Comité wijst erop dat e-learning een hoge vlucht heeft genomen, omdat de gebruikers niet aan tijd of plaats zijn gebonden en deze technologie allerlei mogelijkheden biedt om vreemde talen te leren en kennis te maken met mensen en culturen in verre oorden. De Commissie zou dan ook moeten nagaan in hoeverre de methoden van e-learning kunnen worden ingezet voor de integratie van kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond.

66.

Het hecht veel belang aan samenwerking met internationale organisaties zoals de OESO en de UNESCO, en pleit er in dat verband voor om meer synergie te kweken, vooral met de Raad van Europa.

De betekenis van Richtlijn 77/486/EEG inzake het onderwijs aan kinderen van migrerende werknemers

67.

Het Comité stelt vast dat het toepassingsgebied van Richtlijn 77/486/EEG inzake het onderwijs aan kinderen van migrerende werknemers zich beperkt tot EU-burgers en dat de tenuitvoerlegging daarvan volgens de Commissie nog te wensen over laat.

68.

Het feit dat de richtlijn geen betrekking heeft op onderdanen van derde landen en dat lidstaten bepaalde aspecten die zij van groot belang achten voor de integratie van kinderen en jongeren met een migrantenachtergrond, via bilaterale overeenkomsten met andere lidstaten of derde landen kunnen regelen, is een duidelijk teken dat de richtlijn qua inhoud en als instrument geen overtuigend antwoord vormt op de huidige ontwikkelingen op het gebied van migratie in Europa.

69.

Uit het Groenboek blijkt dat de Commissie er sterk aan twijfelt of de richtlijn wel moet worden gehandhaafd.

70.

Het advies van het Comité aan de Commissie, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité is dan ook om Richtlijn 77/486/EEG inzake het onderwijs aan kinderen van migrerende werknemers in te trekken.

Brussel, 13 februari 2009.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Luc VAN DEN BRANDE


28.5.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/41


Advies van het Comité van de Regio's over universele dienstverlening met betrekking tot elektronische communicatie en toekomstige netwerken en het internet

2009/C 120/08

HET COMITÉ VAN DE REGIO’S

Het vereiste van betaalbare, functionele internettoegang is essentieel voor economische, sociale en territoriale groei en insluiting in de hele EU.

Breedband is vergelijkbaar met andere openbare voorzieningen zoals water en elektriciteit, en wordt daarom steeds meer gezien als „4e openbare voorziening”.

De EU dient te garanderen dat alle burgers tegen redelijke prijzen gebruik kunnen maken van diensten en communicatie van hoge kwaliteit, onafhankelijk van hun sociale of geografische situatie.

De regionale en lokale overheden spelen in het algemeen een sleutelrol en hebben grote verantwoordelijkheden, omdat zij ervoor zorgen dat breedband in regio's waar het marktmechanisme niet goed werkt, wel degelijk voor een billijke prijs beschikbaar is, omdat zij proefprojecten lanceren en nieuwe manieren van aanpak ontwikkelen waarbij openbare online diensten worden afgestemd op de behoeften van de burgers

Het Comité van de Regio’s heeft al meerdere keren het scala aan oplossingen geanalyseerd en besproken dat door lokale en regionale overheden in heel Europa ten uitvoer wordt gelegd en erkent dat er niet één oplossing is die voor alle regio’s geschikt is. Een geschikte oplossing voor een groot stedelijk gebied is dat misschien niet voor andere gebieden, zoals een kleine, moeilijk bereikbare bergachtige regio of een dunbevolkt gebied waar een extra inspanning noodzakelijk is voor de verlening van een dienst.

Rapporteur

:

Robert Bright (VK/PES), lid van het stadsbestuur van Newport

Referentiedocumenten

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de tweede periodieke evaluatie inzake de omvang van de universele dienst met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en -diensten, overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 2002/22/EG

COM(2008) 572 final

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Mededeling over toekomstige netwerken en het internet

COM(2008) 594 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)

A.   Universele dienstverlening met betrekking tot elektronische communicatie

Algemene opmerkingen

1.

belast met de taak ervoor te zorgen dat iedereen die verzoekt om universele dienstverlening met betrekking tot elektronische communicatie (e-communicatie) de beschikking krijgt over diensten die essentieel zijn voor maatschappelijke ontwikkeling en deelname aan de maatschappij, is ingenomen met de tweede periodieke evaluatie inzake de omvang van de universele dienstverlening met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken. Deze belangrijke evaluatie geeft een beeld van hoe het in de hele EU staat met de gelijkheid van toegang, integratie en participatie in handel. Breedband is vergelijkbaar met andere openbare voorzieningen zoals water en elektriciteit, en wordt daarom steeds meer gezien als „4e openbare voorziening”. Binnen de hernieuwde Lissabon-strategie van de EU kenschetst het CvdR ICT als een stimulans voor meer concurrentievermogen en betere publieke diensten, zodat:

informatie- en communicatietechnologieën een basis vormen voor een informatiemaatschappij die open staat voor iedereen en voldoet aan de behoeften van alle leden van de maatschappij, met inbegrip van gehandicapten en personen die het risico lopen op sociale uitsluiting;

elektronische communicatie de situatie verbetert van burgers die in plattelandsgebieden wonen en die momenteel niet voldoende toegang hebben tot informatie- en communicatienetwerken en -diensten;

een universele dienstverlening voor elektronische communicatie — iedereen moet gebruik kunnen maken van een minimumdienst met een bepaalde kwaliteit of snelheid — de digitale kloof beter zal kunnen dichten;

de universele dienstverlening aan de eisen van de tijd wordt aangepast, want sinds de invoering hiervan heeft deze nog altijd betrekking op slechts één enkele aansluiting;

het internetgebruik kan nog verder toenemen en stuit in de EU niet op beperkingen als een steeds geringer aantal IP-adressen of veiligheidskwesties. In dit verband is de mededeling van de Commissie over „het internet van dingen” een goede zaak en dient te worden overgestapt van IPv4 op Ipv6; dat maakt een verdere expansie van het internet mogelijk, wat goed is voor Europa's concurrentiepositie.

2.

onderschrijft de vier specifieke elementen met betrekking tot de omvang van de universeledienstrichtlijn en benadrukt dat de verdere ontwikkeling van breedbandtoegang, universele dienstverlening en het internet grote gevolgen zal hebben voor de sociale, economische en territoriale cohesie in de EU-lidstaten. De EU dient te garanderen dat alle burgers tegen redelijke prijzen gebruik kunnen maken van diensten en communicatie van hoge kwaliteit, onafhankelijk van hun sociale of geografische situatie. Er moet tevens meer rekening worden gehouden met de regionale dimensie bij het beoordelen van de gevolgen van de maatregelen. (1)

3.

onderstreept dat de regionale en lokale overheden in het algemeen een sleutelrol spelen en grote verantwoordelijkheden hebben, omdat zij ervoor zorgen dat breedband in regio's waar het marktmechanisme niet goed werkt, wel degelijk voor een billijke prijs beschikbaar is, omdat zij proefprojecten lanceren en nieuwe manieren van aanpak ontwikkelen waarbij openbare online diensten worden afgestemd op de behoeften van de burgers. (2)

4.

benadrukt dat het telecommunicatiebeleid van de EU veel flexibeler dient te zijn en een grotere werkingssfeer moet hebben, willen techniek en sector kunnen inspelen op de snelle en onvoorziene ontwikkelingen op de markten en de gevolgen die deze hebben voor alle overige maatschappelijke sectoren. (3)

5.

acht het noodzakelijk dat doorslaggevende maatregelen worden genomen die aansluiten op de horizontale prioriteiten en gelijke kansen voor iedereen creëren (bijv. overheidswebsites algemeen toegankelijk maken en breedbandinfrastructuur aanleggen). Maatregelen van het lokale, regionale en nationale bestuursniveau zijn in dit verband onvermijdelijk. (4)

6.

is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om na te denken over de toekomstige rol van universele dienstverlening met betrekking tot elektronischecommunicatiediensten, in het bijzonder met betrekking tot een bredere toegang tot elektronischecommunicatiediensten voor alle gebruikers, met inbegrip van gehandicapten.

Garantie van voldoende universele toegang door e-communicatiemartken

7.

vindt het een goede zaak dat de Commissie de universele dienstverlening met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken regelmatig en frequent evalueert.

8.

benadrukt dat het vereiste van betaalbare, functionele internettoegang essentieel is voor economische, sociale en territoriale groei en insluiting in de hele EU.

9.

is zich er terdege van bewust dat er ongelijkheid en verschil in toegang, verspreiding en ontwikkeling bestaat binnen de EU-lidstaten; dit is het meest merkbaar in die regio's (met name plattelandsgebieden) waar het in vergelijking met stedelijke en grootstedelijke gebieden pover gesteld is met betaalbare en goed functionerende internetaansluitingen.

10.

is bezorgd dat er niet alleen een kloof bestaat op digitaal gebied, maar ook op sociaal en economisch gebied (gebieden die steeds meer aangewezen zijn op digitale technologieën en de toegang daartoe).

11.

erkent de moeilijkheden die de markten hebben om bij in bepaalde gebieden te zorgen voor snelle en betaalbare breedbandnetwerken. De Europese Commissie zou dit marktfalen moeten onderkennen en het daarom de overheidssector gemakkelijker moeten maken om in dergelijke gebieden open netwerken te ontwikkelen die functioneel gescheiden zijn van diensten.

Datasnelheden die toereikend zijn voor functionele toegang tot internet

12.

benadrukt dat toegang tot breedband tegen betaalbare prijzen binnen de gehele EU een basisvereiste is voor goede publieke diensten, voor het bevorderen van concurrentie en voor de productiviteit. (5) Toegang tot breedband van hoge kwaliteit tegen redelijke prijzen kan de toegankelijkheid en kwaliteit van door de lokale en regionale overheden geboden diensten verhogen en maakt het tevens gemakkelijker voor het MKB, inclusief micro-ondernemingen, om hun producten te verkopen. Afgelegen regio’s en gemeenschappen, met name ultraperifere, zullen aanzienlijk voordeel hebben van een beter gespreide en snellere toegang tot breedbanddiensten. (6)

13.

benadrukt dat er speciale aandacht geschonken moet worden aan de economisch minder ontwikkelde regio’s, zodat deze gebruik kunnen maken van de mogelijkheden voor effectieve convergentie die door ICT geboden worden en het risico op uitsluiting kunnen vermijden. (7)

14.

herhaalt de Riga-doelstelling dat in 2010 90% van de EU-bevolking de beschikking over breedband moet hebben, maar dit alleen is niet genoeg. Er moet ook rekening worden gehouden met andere factoren als geografische spreiding en bevolkingsdichtheid. Er blijft een groot verschil bestaan tussen lidstaten en de analyse van de Europese Commissie dat tot nu toe slechts 70 % van de EU-plattelandsbevolking van breedband gebruik kan maken. (8)

15.

pleit voor maatregelen van lokale en regionale overheden die kunnen dienen als voorbeeld van op de gebruiker gerichte e-overheidoplossingen om digitale geletterdheid te bevorderen en omstandigheden te verzekeren die gunstig zijn voor zakelijke en onderzoeksactiviteiten op ICT-gebied. (9)

16.

spoort de Commissie aan breedband te definiëren als een altijd ingeschakelde dienst, waarmee gelijktijdig gebruik van voice- en datadiensten mogelijk wordt met minimale download- en uploadsnelheden die voldoende zijn om functionele internettoegang te realiseren in alle regio’s.

Verwijzing naar breedband in de gewijzigde omvang van universeledienstverplichtingen

17.

benadrukt dat een blijvende digitale kloof zorgt voor sociale en economische uitsluiting. Gelijke kansen qua digitale toegang en vaardigheden zijn een sociale noodzaak; tegelijkertijd wordt zo nog onaangesproken economisch potentieel aangeboord. Het is belangrijk om ICT-strategieën te verbinden met het sociaal beleid van de Gemeenschap en aldus ICT te gebruiken als een nieuw „sociaal instrument” (10) Daarnaast zou ICT, gekoppeld aan het cohesiebeleid, een bijdrage moeten leveren aan de lokale en regionale ontwikkeling.

18.

geeft uitdrukking aan zeer grote zorgen over het feit dat de verspreiding van breedband dreigt stuk te lopen op typische verschijnselen van een falende markt doordat particuliere actoren geen rendabiliteit verwachten op het gebied van infrastructurele investeringen in marginale, dunbevolkte plattelandsgebieden of in berggebieden met een morfologie die investeringen erg complex en duur maakt. (11)

19.

pleit voor mechanismen voor de bevordering van functioneel breedbandinternet in dunbevolkte plattelandsgebieden en in ultraperifere regio's. Indien nodig zouden in dit verband ook investeringen door de lokale en regionale overheden of, in onderling overleg, door kleine en middelgrote bedrijven of lokale initiatieven in de ontwikkeling van ICT en infrastructuur mogelijk moeten worden gemaakt. (12)

20.

verzoekt om specifieke maatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de Structuurfondsen van de EU, om nog vóór de tussentijdse herziening van deze programma’s in 2010 te zorgen voor een duidelijke en consistente verspreiding van functioneel internet in alle EU-regio’s.

21.

erkent de belangrijke rol van EU-portalen bij het bevorderen van de uitwisseling van goede praktijken tussen alle belanghebbenden voor het ontwerp en de ontwikkeling van open toegang tot breedbandnetwerken, met gebruikmaking van EU-, nationale en regionale fondsen in overeenstemming met de EU-regels voor staatssteun (bijv. http://www/broadband-europe.eu).

22.

spoort de Europese Commissie aan, in het besef dat breedbandtechnologie een enorme invloed heeft op de verdere ontwikkeling van de interne markt, om in haar vernieuwde beleid waarmee zij de huidige economische situatie het hoofd wil bieden, het gebruik te overwegen van alle mechanismen die zij tot haar beschikking heeft om investeringen in deze infrastructuur te bevorderen.

23.

is van mening dat het concurrentievermogen van de EU, de omvang en kwaliteit van diensten, de productiviteit en de werkgelegenheid in veel andere sectoren voor een groot deel kan afhangen van de beschikbaarheid van snel internet.

24.

nu landelijke, regionale en lokale overheden en andere instellingen meer en meer diensten aan burgers aanbieden met behulp van elektronische middelen („e-overheid”, „e-gezondheid”, „e-onderwijs”, „e-aanbesteding”) een goede toegang tot breedbandtechnologie steeds belangrijker wordt voor wat betreft democratische participatie („e-insluiting”). (13) Samenwerking tussen lokale, regionale, nationale en Europese overheden kan ook worden versterkt door verbetering van de breedbandtoegang voor overheden, met name in het licht van de EU-Dienstenrichtlijn die momenteel wordt omgezet.

Voldoende flexibiliteit van de universeledienstverplichtingen om in te haken op de marktontwikkelingen in de verschillende landen

25.

overweegt dat het Comité van de Regio’s al meerdere keren het scala aan oplossingen heeft geanalyseerd en besproken dat door lokale en regionale overheden in heel Europa ten uitvoer wordt gelegd en erkent dat er niet één oplossing is die voor alle regio’s geschikt is. Een geschikte oplossing voor een groot stedelijk gebied is dat misschien niet voor andere gebieden, zoals een kleine, moeilijk bereikbare bergachtige regio of een dunbevolkt gebied waar een extra inspanning noodzakelijk is voor de verlening van een dienst. (14)

26.

erkent dat er nog steeds een grote kloof bestaat op het gebied van digitale vaardigheden. Vooral ouderen, economisch inactieven en laaggeschoolden hebben het wat dit betreft moeilijk, maar ook degenen die niet de digitale kennis hebben opgedaan die nodig is voor het ontwikkelen van hun digitale vaardigheden op het werk.

27.

benadrukt het belang van onderwijs en cursussen die zijn afgestemd op de behoeften die ontstaan bij de onstuitbare digitalisering van de gehele samenleving, met speciale aandacht voor deze kwetsbare groepen. (15)

28.

vindt dat niet over het hoofd mag worden gezien dat er ook een onderscheid moet worden gemaakt tussen de verspreiding van breedband en het daadwerkelijke gebruik ervan, dat gezien de voor verbetering in aanmerking komende digitale vaardigheden van de bevolking beter zou kunnen. Overbrugging van deze kloof vergt op lokaal niveau en ook op hogere niveaus aanvullende acties om belemmeringen voor het gebruik van breedband weg te nemen. Hierbij valt te denken aan internetcursussen, centra voor publieke toegang (16), financiering van computervaardigheidscursussen voor particuliere organisaties zoals bewonersverenigingen, en het bevorderen van de concurrentie tussen breedbandaanbieders.

B.   Toekomstige netwerken en het internet

Algemene opmerkingen

29.

belast met de beoordeling van de ontwikkeling van de volgende generatie internettechnologieën, is ingenomen met de mogelijkheid om de nieuwe technologische vorderingen van netwerken en het „internet van dingen” te evalueren.

30.

erkent dat het internet een van de meest briljante uitvindingen is van onze tijd. Het potentieel van internet om enorme economische groei te genereren kan zorgen voor aanzienlijke voordelen, zoals nieuwe diensten, nieuwe investeringsmogelijkheden en banen, productiewinst, verlaagde kosten en een verbeterde levenskwaliteit. (17)

31.

stelt vast dat breedbandinternet in korte tijd een fundamentele rol is gaan spelen in de moderne economieën. Het heeft de manier waarop we toegang hebben tot internet en de manier waarop we internet gebruiken veranderd.

32.

is ingenomen met de mededeling inzake netwerkcommunicatie en blij dat de Europese Commissie de weg vrij wil maken voor misschien wel de grootste revolutie die het internet ooit heeft gezien: het internet van dingen.

Beleid

33.

spreekt de hoop uit dat de algemene doelstelling van de aankomende mededeling en de eventuele actualisering van het regelgevingskader het bevorderen van concurrentie is en vindt dat het streven erop gericht dient te zijn dat de consument overal in de EU kan kiezen uit concurrerende telecommunicatiediensten. (18)

34.

valt de Commissie bij dat de overdracht van creatieve inhouddiensten naar een online-omgeving een aanzienlijke verandering is en wijst erop dat er bij de uitstippeling van het beleid m.b.t. de nieuwe diensten, de nieuwe digitale media en creatieve inhoud ook rekening moet worden gehouden met culturele en sociale en niet alleen met economische criteria (19)

35.

spoort het CvdR aan om het belang te benadrukken van het bewaren van de culturele diversiteit en de identiteit in een pluralistische Europese samenleving in een toekomstige digitale wereld. (20)

36.

benadrukt het belang dat er wordt gekozen voor een nieuwe aanpak waarbij openbare online diensten worden afgestemd op de behoeften van de burgers. Hier is een belangrijke rol weggelegd voor de regionale en lokale overheden, omdat zij zo'n nieuwe aanpak nader moeten invullen. Deze nieuwe aanpak is in het bijzonder van belang voor de perifere, ultraperifere, plattelands- en eilandregio's. Daar namelijk zijn de sociaaleconomische voordelen van de ontwikkeling van ICT onmisbaar vanuit het oogpunt van cohesie, en kunnen die voordelen veel meerwaarde genereren. (21)

37.

onderstreept dat de overheden, om marginalisering bij de toegang tot openbare diensten te voorkomen, meer dan één kanaal dienen te gebruiken, zodat de cliënt het communicatiemiddel kan gebruiken dat het beste bij hem of haar past (loket, website, digitale tv, mobiele telefoon, enz.). (22)

38.

Het interactieve Web 2.0 zorgt voor een revolutionair nieuwe manier van communiceren tussen burgers en lokale overheden, staat tegelijkertijd garant voor zo transparant mogelijke besluitvormingsmechanismen en betekent een versterking van de participerende democratie.

39.

roept de Commissie op nadere richtsnoeren te ontwikkelen voor de manier waarop regio’s en steden moeten voldoen aan de EU-regels met betrekking tot staatssteun, in het bijzonder voor het upgraden naar de volgende generatie breedband (in gevallen waarin de markt er niet in slaagt dergelijke diensten te verlenen) en voor de inzet van draadloze breedband in regio’s.

40.

benadrukt dat het internet van dingen zo ontwikkeld moet worden dat het hoofd kan worden geboden aan de nieuwe risico’s voor kinderen en jonge mensen die samenhangen met de digitale convergentie, de toenemende breedbandtoegang en de nieuwe eindgebruikersapparatuur met internetfuncties. (23)

41.

verzoekt om speciale aandacht voor de veiligheid van transacties en het bestrijden van illegale en schadelijke internetcontent. (24) De bescherming van consumenten en persoonsgegevens liggen maatschappelijk bijzonder gevoelig. (25)

42.

spreekt zijn waardering uit voor de aandacht die de Europese Commissie schenkt aan het verbeteren van de bescherming van de privacy van individuen en van persoonsgegevens in de elektronische communicatiesector.

43.

roept de Commissie op om veiligheidsvoorschriften aan te scherpen en de handhaving hiervan te verbeteren en wijst haar erop dat bepaalde maatregelen ter beveiliging van de netten en ter bescherming van consumenten eerder in internationaal verband dan op EU-niveau dienen te worden gecoördineerd en uitgevoerd. (26)

44.

spreekt de hoop uit dat nog meer initiatieven worden ontplooid ter stimulering van de ontwikkeling en toepassing van technische oplossingen waarmee illegale inhoud en schadelijk onlinegedrag kunnen worden bestreden, en ter bevordering van de samenwerking en uitwisseling van beste praktijken tussen tal van actoren op lokaal, regionaal, Europees en internationaal niveau. (27)

45.

beseft dat het onderwijs een goede toegang tot breedbandinternet moet hebben en roept op tot maatregelen om lesmateriaal op het gebied van informatietechnologie en mediavaardigheden samen te stellen, waarin voorlichting wordt gegeven over een veilige online-omgeving. De acties zouden verder niet alleen gericht moeten zijn op het beschermen van kinderen, maar ook op het zich actief (leren) bekwamen in een veilige omgang met internet (empowerment). (28)

46.

beveelt aan om de onderzoeksactiviteiten die op dit gebied binnen en buiten de EU worden ontplooid te coördineren en gegevens te verzamelen over de manier waarop mensen omgaan met onlinetechnologieën, over de hieraan verbonden risico's en over de mogelijk schadelijke effecten die onlinetechnologieën kunnen hebben (technische, psychologische en sociale aspecten). (29)

47.

is van mening dat het effect van nationale telecommunicatieregelingen niet betrouwbaar gemeten kan worden, omdat de verschillen in het aanbod van telecommunicatiediensten niet alleen bestaan tussen EU-regio’s, maar ook binnen regio’s. Zo zijn er in elke regio dichtbevolkte steden en plattelandsgebieden die duidelijk afwijken van het nationale gemiddelde. (30)

48.

roept de Commissie op om de situatie op een lager geografisch niveau dan tot nu toe te bekijken om een juist beeld te krijgen van de beschikbaarheid en kwaliteit van diensten. Dit om meer aandacht te besteden aan regionale marktverschillen en om integratie te verzekeren. (31)

Specifieke acties

49.

benadrukt dat vrije concurrentie in de telecommunicatiesector niet aan alle regio’s of subregio’s gelijke toegang en diensten biedt. De verlening van universele diensten dient constant proactief te worden geëvalueerd om zo daadwerkelijke universele toegang tot de informatiemaatschappij te verzekeren. (32)

50.

stelt voor om van breedbanddiensten in de huidige universele dienst op te nemen. Daarbij moeten de nationale regelgevingsinstanties duidelijkheid verschaffen over de te nemen maatregelen, nota nemen van de ontwikkelingen op het gebied van technologie en snelheden, informatie geven over de middelen en over de sancties die zij zullen opleggen ten behoeve van een goed functionerend en open inernet. De lokale en regionale overheden en de eindgebruikers in de betrokken regio's mogen onder meer qua wachttijden niet de dupe worden van een situatie waarin exploitanten afwachten welke regelingen er komen voor de universele dienstverlening in de lidstaat in kwestie. (33)

51.

stelt voor een reeks duidelijke criteria op te stellen (bevolkingsdichtheid, functioneren van het netwerk, aard van het terrein) aan de hand waarvan prioritaire regio's in kaart kunnen worden gebracht waar de markt faalt.

52.

is van mening dat het vereiste niveau van universele dienstverlening in de toekomst niet te laag moet worden gesteld om te voldoen aan de bestaande en toekomstige behoeften van huidige gebruikers. Dit niveau moet verenigbaar zijn met snellere functionele internetverbindingen om een snelle technische vooruitgang mogelijk te maken. De lidstaten moeten worden aangemoedigd om strengere eisen vast te stellen voor universele dienstverlening op nationaal niveau, in overeenstemming met artikel 32 van de bestaande richtlijn. (34)

53.

erkent de noodzaak om via open netwerken voor telecommunicatie-uitwisseling verschillende modellen voor de levering van breedbandinternet aan gebouwen in kaart te brengen en te overwegen.

54.

spoort de publieke overheden, met name op gemeentelijk niveau, aan om te investeren in de nieuwe netwerken en de aanlegkosten te verlagen door toegang te verlenen tot hun buizen/leidingen of door dergelijke upgrades te laten samenvallen met werkzaamheden aan wegen of andere voorzieningen, in het bijzonder elektriciteit of riolering.

55.

roept publieke overheden en exploitanten van nutsvoorzieningen op te zorgen voor toegang tot infrastructuur door te voorzien in voldoende buizen/leidingen op vrije velden en door de bestaande infrastructuur in kaart te brengen of plannen voor openbare voorzieningen openbaar te maken en coördinatie te vergemakkelijken tussen dienstverleners en gebouweigenaren bij het bekabelen van nieuwe gebouwen.

56.

maakt zich sterk voor nieuwe en flexibele oplossingen om in deze gebieden doeltreffend te werk te gaan, ofwel met lokaal of regionaal uitgewerkt, maar op nationaal of Europees niveau gecoördineerd beleid voor economische steun bij de aanleg van infrastructuur, ofwel aan de hand van richtsnoeren voor de aanpak van marktfalen, zoals zich dat overduidelijk in deze gebieden voordoet, met inachtneming van het communautaire beginsel van vrije mededinging. (35)

57.

raadt verder de stimulering en uitwisseling aan van geslaagde initiatieven (36) van lokale en regionale overheden die als het op breedbandvoorzieningen aankomt optimaal gebruikmaken van de Structuurfondsen, het Fonds voor plattelandsontwikkeling en staatssteun. Het CvdR heeft meerdere malen de noodzaak en de voordelen van deze aanpak aangetoond.

58.

beveelt de Commissie aan om indicatoren te gebruiken teneinde een beeld te krijgen van de verspreiding en het gebruik van ICT in de Europese regio's; de resultaten die aldus worden verkregen, zijn namelijk onmisbaar voor het vaststellen van de regionale sociaaleconomische en technologische convergentiemaatregelen. (37)

59.

roept op tot krachtige voorstellen om de belangen van gebruikers en consumenten te behartigen wanneer de richtlijn inzake universele dienstverlening wordt geactualiseerd. (38)

60.

roept de Commissie op om het publiek meer te betrekken bij de verbetering van de kwaliteit van administratieve handelingen en diensten die de overheid aanbiedt met behulp van een permanent virtueel waarnemingspunt waar opmerkingen en suggesties van gebruikers van die diensten geregistreerd worden. (39)

Brussel, 13 februari 2009.

De voorzitter

van het Comité van de Regio’s

Luc VAN DEN BRANDE


(1)  CdR 520/99 fin

(2)  CdR 5/2008 fin

(3)  CdR 520/1999 fin

(4)  CdR 5/2008 fin

(5)  CdR 5/2008 fin., CdR 272/2006 fin.

(6)  CdR 252/2005 fin.

(7)  CdR 5/2008 fin.

(8)  CdR 272/2006 fin.

(9)  CdR 5/2008 fin.

(10)  CdR 5/2008 fin.

(11)  CdR 272/2006 fin.

(12)  CdR 4/2008 fin.

(13)  De sleutelrol die toegang tot breedbanddiensten speelt voor een aantal andere sectoren van de economie en de overheid is ook benadrukt in eerdere adviezen van het Comité van de Regio’s, zie: advies van het Comité van de Regio’s van 13 februari 2007 inzake „Overbrugging van de breedbandkloof” en „Het i2010-actieplan voor de elektronische overheid”, PB C 146, 30 juni 2007, blz. 63-68, punten 1.3 t/m 1.5; advies van het Comité van de Regio’s van 13 april 2000 (voetnoot 40), punt 2.3.

(14)  CdR 272/2006 fin.

(15)  CdR 5/2008 fin.

(16)  CdR 272/2006 fin.

(17)  CdR 272/2007 fin.

(18)  CdR 274/2000 fin.

(19)  CdR 252/2005 fin.

(20)  CdR 94/2008 fin.

(21)  CdR 5/2008 fin.

(22)  CdR 272/2006 fin.

(23)  IDATE, mei 2006: zie bijlage.

(24)  CdR 252/2005 fin.

(25)  CdR 252/2005 fin.

(26)  CdR 4/2008 fin.

(27)  CdR 174/2008 fin.

(28)  CdR 174/2008 fin.

(29)  CdR 174/2008 fin.

(30)  CdR 52/2001 fin.

(31)  CdR 274/2000 fin.

(32)  CdR 520/99 fin.

(33)  CdR 272/2006 fin.

(34)  CdR 274/2000 fin.

(35)  CdR 272/2006 fin.

(36)  http://www.broadband-europe.eu

(37)  CdR 5/2008 fin.

(38)  CdR 274/2000 fin.

(39)  CdR 272/2006 fin.


III Voorbereidende handelingen

Comité van de Regio's

78e plenaire zitting op 12 en 13 februari 2008

28.5.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/47


Advies van het Comité van de Regio's — Groenere vervoerssector

2009/C 120/09

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

is verheugd dat voor de eerste keer in een voorstel voor een nieuwe richtlijn het principe van internalisering van externe kosten wordt opgenomen en dat voorafgaand aan het voorstel voor wijziging van de wegenkostenrichtlijn uitgebreide studies zijn uitgevoerd, waarin deze problematiek grondig bekeken is;

herinnert eraan dat in het Witboek Vervoer de volgende doelen in het kader van het Europees vervoersbeleid voor alle verkeerswijzen en gebruikerscategorieën worden gesteld: het realiseren van een evenwicht tussen vervoerswijzen, uniforme belastingheffing, losstaand van alle vervoerswijzen, voor een betere doorberekening van de kosten van het vervoer, gelijke kansen voor de verschillende vervoerswijzen, het bevorderen van volledige internalisering van maatschappelijke en milieukosten, en het meenemen van infrastructuurkosten en externe kosten die verband houden met ongevallen, luchtverontreiniging, geluidsbelasting en congestie, in de kosten die gekoppeld zijn aan het gebruik van infrastructuur;

wijst erop dat het één van de voornaamste doelstellingen van het Europees vervoersbeleid is om grensoverschrijdend goederenvervoer — met name grensoverschrijdend zwaar vrachtvervoer — in plaats van over de weg te laten plaatsvinden over het spoor, en dat de EU de verwezenlijking van dit doel door middel van passende maatregelen moet verzekeren indien hiervoor voldoende vrije capaciteit beschikbaar is;

is van mening dat lidstaten niet zelf zouden mogen beslissen over de doorberekening van externe kosten op TEN-trajecten. Daarvoor zou er veeleer een transparant systeem met passende criteria moeten komen en de lidstaten zouden er op diverse manieren toe moeten worden aangezet om externe kosten door te berekenen en de daaruit voortvloeiende inkomsten aan vastgestelde doelen te besteden.

Rapporteur

:

Herwig van Staa (AT/EVP), voorzitter van het Tiroolse parlement

Referentiedocumenten

Mededeling van de Commissie „Groener vervoer”

COM(2008) 433 final

Mededeling van de Commissie „Strategie voor de internalisering van de externe kosten van vervoer”

COM(2008) 435 final

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 1999/62/EG betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen

COM(2008) 436 final

Mededeling van de Commissie „Geluidsreducerende maatregelen voor bestaand goederenmaterieel”

COM(2008) 432 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Inleiding

1.

herinnert eraan dat de Commissie in haar Witboek „Het Europese vervoersbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen” van 12 september 2001, COM(2001) 370, ten aanzien van de werkelijke kosten verwijst naar de Europese Raad van Gothenburg en zich voorstander verklaart van het streven naar een volledige internalisering van de maatschappelijke en milieukosten door middel van een duurzaam vervoersbeleid;

2.

merkt op dat de Commissie benadrukt dat er maatregelen moeten komen om de toename van het verkeersvolume duidelijk los te koppelen van de bbp-groei door het wegvervoer per spoor, water en openbaar vervoer te laten plaatsvinden. Voorts stelt de Commissie dat heffingen gebaseerd moeten zijn op algemene beginselen die losstaan van de vervoerswijzen, om een betere doorberekening van de vervoerskosten en zo gelijke kansen voor de verschillende vervoerswijzen te bereiken, en maakt duidelijk dat de kosten die gekoppeld zijn aan het gebruik van infrastructuur zowel de kosten van de infrastructuur zelf als de externe kosten die verband houden met ongevallen, luchtverontreiniging, geluidsbelasting en congestie, dienen te omvatten;

3.

betreurt het dat in de tussentijdse evaluatie van het Witboek Vervoer van de Commissie (Mededeling van de Commissie van 22 juni 2006, COM(2006) 314) slechts weinig nieuwe initiatieven voor reële kostendekking van het vervoer zijn te vinden. Alleen in het hoofdstuk „Intelligente heffingen” wordt melding gemaakt van een nieuw instrument voor wegentolheffing ter financiering van de infrastructuur en optimalisering van het vervoer, dat milieueffecten of congestierisico's in aanmerking kan nemen, met name in steden en gebieden met een kwetsbaar milieu, terwijl er ook andere vormen van capaciteitstoewijzing mogelijk zijn, zoals het uitruilen van transitorechten;

4.

stelt vast dat met het thans beschikbare pakket ter bevordering van een groener vervoer (Greening Transport Package) en het daarin vervatte voorstel voor herziening van de wegenkostenrichtlijn de Commissie voldoet aan haar verplichting krachtens artikel 11 van Richtlijn 2006/38/EG, om een voorstel te doen voor een algemeen toepasbaar, transparant model voor de raming van alle externe kosten dat als basis moet dienen voor alle toekomstige berekeningen van infrastructuurheffingen. Dit model wordt ondersteund door een analyse van de gevolgen van de internalisering van externe kosten van alle vervoerswijzen en een strategie voor de geleidelijke invoering van dit model voor alle vervoerswijzen;

5.

wijst erop dat de internalisering van de vervoerskosten een noodzakelijke etappe is, die echter gepaard dient te gaan met andere maatregelen, zodat het vervoersaanbod aantrekkelijk blijft, zowel voor ondernemingen als voor particulieren, die moeten kunnen rekenen op gedegen infrastructuur waarmee aan hun behoeften kan worden voldaan. In die zin is het van belang dat het pakket maatregelen wordt doorgevoerd waarmee spoornetwerken voor het goederenvervoer worden aangelegd, waarbij in eerste instantie voorrang moet worden gegeven aan trans-Europese vervoersnetwerken. Ook dienen de overslagsystemen voor het spoorwegverkeer tussen de verschillende nationale netwerken optimaal te worden ontwikkeld en moet snel een oplossing worden gevonden voor de problemen ten gevolge van verschillende spoorbreedtes;

Wegenkostenrichtlijn

6.

is verheugd dat voor de eerste keer in een voorstel voor een nieuwe richtlijn het principe van internalisering van externe kosten wordt opgenomen en dat voorafgaand aan het voorstel voor wijziging van de wegenkostenrichtlijn uitgebreide studies zijn uitgevoerd, waarin deze problematiek grondig bekeken is;

7.

is eveneens verheugd dat ter uitvoering van artikel 11 van Richtlijn 2006/38/EG de Commissie opdracht heeft gegeven voor een studie inzake goede praktijken voor de beoordeling van de externe kosten en in 2007 het Handboek voor raming van externe kosten in de vervoersector (Handbook on estimation of external cost in the transport sector, 2007) heeft voorgelegd;

8.

wijst erop dat het één van de voornaamste doelstellingen van het Europees vervoersbeleid is om grensoverschrijdend goederenvervoer — met name grensoverschrijdend zwaar vrachtvervoer — in plaats van over de weg te laten plaatsvinden over het spoor, en dat de EU de verwezenlijking van dit doel door middel van passende maatregelen moet verzekeren indien hiervoor voldoende vrije capaciteit beschikbaar is. Bovendien dient de noodzakelijke infrastructuur ter beschikking te worden gesteld, met name in het kader van de trans-Europese vervoersnetwerken;

9.

herinnert eraan dat in het Witboek Vervoer de volgende doelen in het kader van het Europees vervoersbeleid voor alle verkeerswijzen en gebruikerscategorieën worden gesteld: het realiseren van een evenwicht tussen vervoerswijzen, uniforme belastingheffing, losstaand van alle vervoerswijzen, voor een betere doorberekening van de kosten van het vervoer, gelijke kansen voor de verschillende vervoerswijzen, het bevorderen van volledige internalisering van maatschappelijke en milieukosten, en het meenemen van infrastructuurkosten en externe kosten die verband houden met ongevallen, luchtverontreiniging, geluidsbelasting en congestie, in de kosten die gekoppeld zijn aan het gebruik van infrastructuur;

10.

wijst erop dat de Commissie bij de internalisering van de externe kosten van het wegverkeer de door ongevallen veroorzaakte kosten niet heeft meegerekend, omdat deze naar haar zeggen al in de verzekeringspremies worden doorberekend. Deze premies blijken echter maar zelden tot een veilig rijgedrag aan te zetten en bovendien bieden zij geen dekking voor de kosten waar verkeersongevallen de samenleving mee opzadelen. De EU zou daarom in grote lijnen moeten aangeven hoe door ongevallen veroorzaakte externe kosten berekend dienen te worden. Daarna kan elke lidstaat afzonderlijk besluiten hoe deze externe kosten geïnternaliseerd moeten worden: via verzekeringspremies of op een andere manier;

11.

wijst er verder op dat volgens de Commissie maatschappelijke vervoersmodellen dienen te veranderen, door te bevorderen dat burgers meer gebruik maken van openbaar vervoer, omdat deze modellen niet los kunnen worden gezien van de algemene milieu- en klimaatdoelstellingen van de EU, en omdat EU-maatregelen inzake duurzame mobiliteit niet uitsluitend kunnen worden getoetst aan artikel 17 van het EG-Verdrag, maar ook moeten worden beoordeeld op basis van de artikelen 6, 174 en 176 van het EG-Verdrag, aangezien bevordering van milieuvriendelijkheid en doeltreffendheid een centrale doelstelling van het gemeenschappelijk vervoersbeleid vormt;

12.

betwijfelt echter of het huidige ontwerp geschikt is om de voornoemde doelen van het Europees vervoersbeleid daadwerkelijk te verwezenlijken, aangezien de doorberekening van alle externe kosten, zoals deze in Richtlijn 2006/38/EG in het vooruitzicht is gesteld, voorlopig niet wordt geregeld en omdat het onderhavige voorstel van de Commissie de lidstaten de vrijheid geeft om te beslissen of en op welke TEN-T-trajecten tol wordt geheven. Er dient rekening te worden gehouden met de bijzondere constitutionele rechtspositie van de Scandinavische landen ten aanzien van de belasting van het goederenvervoer over de weg;

13.

wijst erop dat in de overwegingen over het wettelijke kader harmonisatie van heffingssystemen slechts één van de middelen is om concurrentieverstoring uit te sluiten, en dat daarin al rekening wordt gehouden met milieuaspecten door gedifferentieerde heffingen volgens de euroklasse van het voertuig;

14.

hoopt echter dat het toekomstige voorstel van de Commissie een beter antwoord zal bieden op de falende ontwikkeling vanwege de grote verschillen in heffingen en belastingen en het daaruit voortvloeiende onevenwichtige gebruik van vervoerswijzen en de overbelasting van bepaalde infrastructuren, temeer omdat ook het huidige wettelijke kader voor wegentolheffingen dit gebrek aan evenwicht niet kon verhelpen;

15.

stelt vast dat de pogingen van de Commissie om de belasting op brandstoffen gelijk te schakelen tot dusver niet heeft geleid tot een meer uniforme brandstofbelasting in de lidstaten en dat dus binnen Europa de brandstofprijzen nog steeds in zeer hoge mate verschillen. De Commissie moet zich blijven inspannen om de grote verschillen tussen de brandstofaccijnzen weg te werken. Zolang deze accijnzen niet grotendeels gelijk zijn geschakeld, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om de externe kosten van de klimaatverandering te internaliseren;

16.

verlangt op termijn een geleidelijke afbouw van de grote verschillen in belastingen in de vervoerssector (bijv. t.a.v. motorrijtuigenbelasting en brandstofaccijnzen) alsmede transparante regels betreffende het gebruik van de middelen;

17.

betreurt het dat er grote verschillen blijven bestaan in de infrastructuurkosten van grensoverschrijdend goederenvervoer en dat niet-EU-lidstaten zoals Zwitserland wat dit betreft gunstiger af zijn dan EU-lidstaten. Het Comité benadrukt dat ook de in de laatste jaren gerealiseerde veranderingen in en valorisaties van de wegentolheffingen slechts weinig hebben veranderd, en dat op vergelijkbare trajectlengten grote verschillen in de totale heffingen bestaan. Deze kostenverschillen leiden ertoe dat veel verkeer een omweg verkiest, wat concurrentieverstorend werkt. Het Comité verzoekt de Commissie derhalve maatregelen te nemen en de lidstaten te helpen om er voor te zorgen dat bij de keuze van routes voor het goederenvervoer over de weg rekening wordt gehouden met milieu, verkeersveiligheid en de toestand van de wegen;

18.

realiseert zich dat het uitgangspunt van alle overwegingen van de Commissie voor een gemeenschappelijk vervoersbeleid waarborging van de vier fundamentele vrijheden is — met name vrij verkeer van goederen en diensten — en dat het Europees vervoersbeleid een technisch soepel functionerend vervoerssysteem tegen economisch lage kosten moet garanderen;

19.

wijst er echter op dat in gevoelige regio's, die met name door externe vervoerskosten worden getroffen, de effecten van zwaar vervoer op de volksgezondheid en het milieu bijzonder ernstig zijn en dat derhalve een vrij verkeer van goederen voor gevoelige gebieden nadelige gevolgen met zich meebrengt. Volgens de jurisprudentie van het Europees Gerechtshof mogen milieubepalingen dwingend worden voorgeschreven. De bescherming van het milieu en de volksgezondheid stelt het Europees vervoersbeleid voor grote uitdagingen, omdat voor het hoofddoel — het realiseren van een modern vervoerssysteem — nu behalve met economische en sociale aspecten ook met milieuaspecten en de volksgezondheid rekening moet worden gehouden om een systeem met voldoende draagvlak op lange termijn te garanderen;

20.

benadrukt verder dat de gezondheid van Europese burgers een essentieel goed is en dat het fundamentele recht op gezondheid en een schone leefomgeving niet ondergeschikt mag worden gemaakt aan een onbeperkt vrij verkeer van goederen en moet worden verzoend met het respect voor het vrije verkeer van personen en goederen middels de doorvoering van passende maatregelen. Een cruciale rol is weggelegd voor scholen en openbare media, die zich moeten bezighouden met verkeerseducatie;

21.

stelt vast dat — hoewel Richtlijn 1999/62/EG voorschrijft dat de berekening van tolheffingstarieven moet uitgaan van de gewogen gemiddelde toltarieven die nodig zijn voor de bouw, exploitatie en uitbreiding van het betreffende wegennet — het onderhavige voorstel geen oplossing biedt voor het fundamentele probleem van de grote verschillen in belastingen in de vervoerssector, omdat de lidstaten nog steeds niet verplicht zijn op het TEN-netwerk wegentol te heffen, omdat er uitsluitend maximumtarieven en geen minimumtarieven worden gesteld, en omdat lidstaten beslissen hoe de heffingsinkomsten worden besteed aan de weginfrastructuur, terwijl een openbare toewijzing van inkomsten ontbreekt;

22.

kan zich vinden in het voorstel van de Commissie om de via internalisering gegenereerde inkomsten te oormerken en voor het terugdringen van de negatieve effecten van het vervoer over het TEN-netwerk te gebruiken. Deze inkomsten zouden alléén ter bestrijding van het fileprobleem mogen worden aangesproken als hiervoor een plan van aanpak is opgesteld, maar zouden niet gekoppeld moeten worden aan één bepaalde vervoerswijze;

23.

betwijfelt, in het licht van de controversiële discussie over het Commissievoorstel, de onzekerheid op de financiële markten en de angst voor recessie, of alle lidstaten het systeem voor doorberekening van bijkomende externe kostenbestanddelen zullen toepassen;

24.

is van mening dat lidstaten niet zelf zouden mogen beslissen over de doorberekening van externe kosten op TEN-trajecten. Daarvoor zou er veeleer een transparant systeem met passende criteria moeten komen en de lidstaten zouden er op diverse manieren toe moeten worden aangezet om externe kosten door te berekenen en de daaruit voortvloeiende inkomsten aan vastgestelde doelen te besteden;

25.

wijst erop dat in veel lidstaten het wegennet grotendeels onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten en regio's valt. Tolheffingen in een bepaald gebied of op een bepaald weggedeelte kunnen er onverhoopt toe leiden dat het verkeer zich naar elders verplaatst. Daarom zou in de richtlijn moeten komen te staan dat alle wegexploitanten betrokken dienen te worden bij de besluitvorming over de vraag waar tol moet worden geheven. Bovendien zouden lokale en regionale exploitanten betrokken moeten worden bij de ontwikkeling van het tolstelsel en bij de besluitvorming over de vraag hoe de inkomsten besteed dienen te worden;

26.

verlangt dat alle externe kosten worden doorberekend (zoals kosten i.v.m. gezondheid, klimaatbescherming, algemene leefomgeving, ongevallen, energieproductie, productie, onderhoud en verwijdering van voertuigen, effecten voor voetgangers en fietsers, en bestemming van terreinen) en verzoekt de Commissie in dit licht het voorstel opnieuw uit te werken en hierin ook een stappenplan voor de implementatie van externe kosten op te nemen;

27.

betreurt het dat volgens het onderhavige voorstel de doorberekening van externe kosten primair is gericht op het vinden van specifieke oplossingen voor problemen die met name in grote steden optreden, terwijl voor autowegen niet wordt voorzien in een reële doorberekening van eventuele externe kosten. Door deze tekortschietende internalisering van externe kosten op het totale vervoerstraject zal het goederenverkeer niet overschakelen op het spoor en zal het vervoersgedrag weinig milieuvriendelijker worden;

28.

betwijfelt of de congestiekosten, zelfs als deze relatief hoog zijn, tegen de achtergrond van de vereisten in het bedrijfsleven (just-in-time-leveringen) zullen zorgen voor de verwachte sturingseffecten;

29.

wijst erop dat alleen met een grootschalige toepassing van het systeem over de volle breedte van de sector de door de Commissie geambieerde doelen (aanrekening van werkelijke kosten aan de gebruiker, evenwichtige belasting van vervoerswijzen) bereikt kunnen worden;

30.

verlangt daarom dat het systeem aangemoedigd en ondersteund wordt, om te vermijden dat, gelet op de economische omstandigheden, uitsluitend in dichtbevolkte gebieden (congestie- en luchtverontreinigingsbelasting) de voorwaarden aanwezig zijn voor toepassing van deze doorberekening van kosten;

31.

betreurt het dat kruisfinanciering en externe kosten niet gecombineerd kunnen worden, temeer omdat kruisfinanciering voornamelijk een financieringsinstrument is en de externe kosten per definitie ook voor andere doelen kunnen worden gebruikt;

32.

mist een totaalafweging van alle externe kosten op het gehele netwerk. Deze is nodig om ervoor te zorgen dat na invoering van hogere tolheffingen de goederenvervoerstromen duurzaam gaan verlopen via milieuvriendelijke vervoerswijzen zoals het spoor;

33.

wijst erop dat door de verschillen in heffingen en vooral door het uitblijven van een verplichting om minimumtarieven toe te passen alsmede door het uitblijven van een grootschalige doorberekening van externe kosten, de ongelijk verdeelde infrastructuurkosten op grote transitcorridors zullen blijven bestaan;

34.

benadrukt dat ook in het belang van de veiligheid van het wegverkeer de buitensporige belasting van enkele transitroutes dient te worden vermeden en pleit voor verbetering van bepaalde wegen en voor de aanleg van alternatieve, milieuvriendelijke routes over het spoor en over het water. Verder moeten de bestaande snelwegen op zee verder worden uitgebreid en nieuwe maritieme snelwegen worden opengesteld, om het goederenvervoer over de weg te verminderen;

35.

ziet het voorstel als een eerste stap om de overbelasting van het wegennet in het algemeen te voorkomen en te garanderen dat milieuvriendelijke vervoerswijzen een groter marktaandeel verkrijgen;

36.

merkt op dat de Commissie voorstelt de herziene richtlijn eerst alleen te laten gelden voor meer dan 12 ton wegende vrachtwagens en vraagt zich af waarom die niet meteen al voor alle zware vrachtvoertuigen kan gelden;

37.

benadrukt dat door buitenproportionele toename in het goederenverkeer over de weg in combinatie met de geldende limieten van de Europees milieuvoorschriften, de industrie en het bedrijfsleven nauwelijks nog ontwikkelingsmogelijkheden kennen, en dat hierdoor, naast de nadelige gevolgen voor de volksgezondheid, de economische mogelijkheden drastisch worden beperkt;

38.

benadrukt dat, met name door het verkeer dat een omweg neemt, de belasting van enkele transitcorridors onaanvaardbaar is toegenomen, en dat de verschillen in kostendruk de concurrentie binnen de Europese Gemeenschap op ontoelaatbare wijze verstoren;

39.

verzoekt daarom de EU-instellingen dringend om zelf alle regulerende beleidsmaatregelen te nemen om de vervoersinfrastructuurkosten op de betreffende transitcorridors met elkaar te kunnen vergelijken en zo een einde aan het omrijdende verkeer te maken, waarbij rekening wordt gehouden met de toestand en de capaciteit van de verschillende wegen, de vereisten van de markt en met de ontwikkelingsbehoeften van desbetreffende gebieden;

40.

verwijst ter informatie naar onderstaande grafieken betreffende het transalpine goederenvervoer, waarin de verschillen tussen de diverse tolheffingen op de belangrijke verkeersaders in Frankrijk, Zwitserland en Oostenrijk duidelijk naar voren komen;

Minder spoorweglawaai

41.

is het met de Commissie eens dat de geluidsoverlast van het goederenvervoer per spoor moet worden teruggedrongen en kan zich dan ook vinden in haar voorstellen in dezen. Met name de uitrusting van bestaande goederenwagons met stillere remmen lijkt een zeer effectieve en relatief goedkope maatregel. In de technische specificaties inzake interoperabiliteit voor geluidsemissies door railvoertuigen (TSI-Noise) zouden ook geluidsgrenswaarden voor bestaande voertuigen en een tijdschema voor de aanpassing van die voertuigen moeten worden vastgelegd. De Commissie zou moeten nagaan of tevens voor de schadelijke stoffen die mogelijk vrijkomen bij het remmen, grenswaarden moeten worden berekend en vastgesteld, om op de langere termijn schadelijke invloeden langs het spoor ten gevolge van de slijtage van remblokken te voorkomen. Daarnaast zou de Commissie zich moeten realiseren dat er met modernere bedrijfsprocessen en capaciteitsverhogende infrastructuurmaatregelen voor kan worden gezorgd dat treinen hun remmen minder hoeven te gebruiken. Dat zou het spoorvervoer energie-efficiënter maken, de geluidsoverlast door railvoertuigen verminderen en de levensduur van de remmen van treinen verlengen.

Brussel, 12 februari 2009.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Luc VAN DEN BRANDE


28.5.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/52


Advies van het Comité van de Regio's over het Gemeenschappelijk Europees Luchtruim II

2009/C 120/10

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S WIJST OP HET VOLGENDE:

Het luchtverkeer draagt zowel regionaal als voor de EU als geheel in belangrijke mate bij tot de sociaal-economische ontwikkeling, het concurrentievermogen en de welvaart.

Bij het vaststellen van voor heel Europa geldende prestatiedoelstellingen moet rekening worden gehouden met de nationale en/of regionale context. Het gaat namelijk niet aan om drukke luchthavens dezelfde doelstellingen op te leggen als minder drukke luchthavens. Het is zaak de Aerodrome Flight Information Service (AFIS) te behouden en niet alle luchthavens tot ATC te dwingen, wat namelijk voor kleine luchthavens tot hogere kosten zou leiden. Nationale en/of regionale overheden zijn het best in staat om deze aspecten mee te laten wegen.

Het voorstel om heffingen op het luchtverkeer voor de financiering van gemeenschappelijke projecten te gebruiken roept de vraag op hoe het zit met het mogelijke gebruik van andere financieringsbronnen en hoe het nationale of regionale orgaan dat baat heeft bij zo'n project, bij de desbetreffende besluitvorming moet worden betrokken.

Met het oog op het subsidiariteitsbeginsel zouden de bevoegdheden die aan het EASA worden toegekend, alleen betrekking mogen hebben op luchthavens die geschikt zijn voor beroepsmatig verkeer volgens instrumentvliegregels.

Bij het opstellen van uitvoeringsbepalingen voor luchthavens moet goed worden gekeken naar de complexiteit van de luchthaven in kwestie, de kwaliteit van zijn dienstverlening en het aantal vliegbewegingen. Hierbij dienen relatief rustige luchthavens en de omvang van het personeel dat aldaar te werk is gesteld, speciale aandacht te krijgen.

Rapporteur

:

mevrouw Saukkonen (FI/EVP), plaatsvervangend lid van de gemeenteraad van Helsinki

Referentiedocumenten

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 549/2004, (EG) nr. 550/2004, (EG) nr. 551/2004 en (EG) nr. 552/2004 teneinde de prestaties en de duurzaamheid van het Europese luchtvaartsysteem te verbeteren

COM(2008) 388 final — 2008/0127 (COD)

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Gemeenschappelijk Europees luchtruim II: naar een beter presterende en duurzamere luchtvaart

COM(2008) 389 final

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 216/2008 op het gebied van luchthavens, luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten en tot intrekking van Richtlijn 2006/23/EG van de Raad

COM(2008) 390 final — 2008/0128 (COD)

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Inleiding

1

benadrukt dat het luchtverkeer zowel regionaal als voor de EU als geheel in belangrijke mate bijdraagt tot de sociaal-economische ontwikkeling, het concurrentievermogen en de welvaart. Dankzij het luchtverkeer zijn er snelle en soepele verbindingen tussen de verschillende regio's in Europa en met de landen daarbuiten;

2

is ervan overtuigd dat verbetering van de prestaties van het Europese luchtvaartsysteem niet alleen een aantal belangrijke economische voordelen zal opleveren, maar ook de vluchtactiviteiten vlotter en veiliger zal doen verlopen en ertoe zal bijdragen dat beter kan worden ingespeeld op de uitdagingen van milieubescherming en klimaatverandering;

3

wijst erop dat de nationale instanties binnen één en hetzelfde functionele luchtruimblok (FAB) meer moeten gaan samenwerken en meer mogelijkheden dienen te krijgen om hier een vlot functionerend geheel van te maken, zulks met inachtneming van de hiertoe samen met de EU overeengekomen regels;

4

herhaalt zijn standpunt dat regionale luchthavens zeer belangrijk zijn voor de economische ontwikkeling van regio's en gemeenten, en dat de maatschappelijke en economische betekenis van het luchtvervoer er sinds de uitbreiding van de EU alleen maar groter op is geworden (1);

5

vestigt er de aandacht van de Commissie op dat de Europese luchthavens sterk van elkaar verschillen. Er zijn heel andere eisen op het gebied van verkeersbeheer en veiligheid als we bijv. de luchthavens in Europese metropolen vergelijken met de vliegvelden in dunbevolkte perifere of eilandregio's;

Algemeen

6

stelt vast dat het voorstel om het gemeenschappelijke Europese luchtruim anders op te zetten onderdeel is van een breder pakket maatregelen, waaronder ook de uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) naar de terreinen luchtverkeersbeheer, luchtvaartnavigatiediensten en luchthavens valt;

7

stelt vast dat met de serie verordeningen wordt gepoogd om het luchtverkeer zodanig te verbeteren dat nationale grenzen en hinderpalen niet langer een optimaal gebruik van het luchtruim en andere luchtvaartactiviteiten in de weg staan;

8

stelt vast dat het voorstel is gebaseerd op een verslag van de Groep op hoog niveau inzake het toekomstige regelgevingskader voor de luchtvaart alsmede op een verslag van de Performance Review Commission van Eurocontrol („Beoordeling van de gevolgen van het gemeenschappelijk luchtruim voor de prestaties van het systeem voor luchtverkeersbeheer”);

9

stelt vast dat het voorstel van de Commissie is ingegeven door de overweging dat het huidige luchtverkeersbeheerssysteem in Europa binnenkort niet meer tegen zijn taak zal zijn opgewassen. De voornaamste oorzaken hiervan liggen in het gebrek aan een totaalbenadering van het netwerk, in een nog altijd niet geheel gereguleerde markt, in het gebrek aan mobiliteit voor luchtverkeersleiders op de arbeidsmarkt en in de institutionele regelingen voor het beheer van het luchtverkeer;

10

is zich ervan bewust dat de werking van het gemeenschappelijke Europese luchtruim verbeterd zou moeten worden d.m.v. prestatieregulering, één gemeenschappelijk veiligheidskader, ingebruikneming van nieuwe technologieën en beheer van de capaciteit op de grond;

11

is ervan doordrongen dat het luchtverkeersbeheer en de luchtvaartnavigatiediensten in het kader van het streven naar een duurzame ontwikkeling van het luchtverkeer zodanig dienen te worden verbeterd dat er een gemeenschappelijk luchtruim ontstaat waarin recht wordt gedaan aan de behoeften van de gebruikers;

12

acht het een goede zaak dat elkaar overlappende regelgevingsstructuren worden vervangen door een communautair kader dat betrekking heeft op alle vluchtfasen van het luchtvervoersnetwerk;

13

juicht het toe dat bij de verbetering van de prestaties van het luchtverkeersbeheerssysteem rekening wordt gehouden met veiligheidsaspecten, wat in het belang is van de luchtruimgebruikers;

14

vindt het een goede zaak dat milieuaspecten bij het ontwikkelen van het luchtverkeersbeheerssysteem in aanmerking worden genomen, zodat er een evenwicht kan worden gevonden tussen de economische voordelen voor de regio's en de eisen van milieubescherming;

15

constateert met voldoening dat bij de invulling van het begrip functioneel luchtruimblok meer nadruk komt te liggen op de prestaties van de dienstverlening, hetgeen meer mogelijkheden biedt om de doelstellingen van de verordening op een adequate wijze, met inachtneming van de behoeften van de verschillende regio's, te verwezenlijken;

16

ziet veel in het ATM-masterplan voor het beheer van het luchtverkeer. Het kan dienen als een praktische handleiding voor ontwikkelingen op dit gebied en op basis hiervan kunnen ook de activiteiten van regionale luchthavens binnen één netwerk van luchtverkeersdiensten worden verbeterd;

17

hecht belang aan de invoering van een prestatieregulering, bestaande uit Europese prestatie-indicatoren, regelmatig toezicht op de prestaties van luchtvaartnavigatiediensten en van netwerkfuncties alsmede procedures voor het verzamelen van gegevens bij alle betrokken partijen;

18

benadrukt hoe belangrijk het is dat er bij het formuleren van bindende prestatiedoelstellingen op nationaal en op regionaal niveau prestatieplannen worden opgesteld en goedgekeurd. Op EU-niveau is het beter om alleen algemene doelstellingen te formuleren, die dan op nationaal of regionaal niveau concreet kunnen worden ingevuld;

19

vindt de eis dat toezichthoudende instanties onafhankelijk dienen te zijn, een goed uitgangspunt;

20

staat achter de eis dat een lidstaat niet mag weigeren een verlener van luchtverkeersdiensten aan te wijzen met een beroep op de in de wetgeving van die lidstaat opgenomen voorschriften inzake nationaal eigendom of plaats van vestiging;

21

acht het voornemen om tegen 2012 functionele luchtruimblokken in te stellen ambitieus, maar niet onrealistisch. Voorwaarde is wel dat hiertoe nauwe samenwerking plaatsvindt tussen enerzijds de lidstaten en nationale toezichthoudende instanties en anderzijds de dienstverleners en luchthavens;

22

is van mening dat specificatie van de financiële gegevens van de dienstverleners en voorkoming van kruissubsidiëring tussen luchtverkeersleidingsdiensten en de luchtvaartnavigatiediensten op vliegvelden, ertoe bijdragen dat er meer transparantie komt op het gebied van tarifering;

23

is van oordeel dat een raming van de vervoerskosten in de komende jaren onderdeel dient uit te maken van de planning van luchtvaartnavigatiediensten op de langere termijn. Het voorstel om deze kosten voor meerdere jaren vast te leggen kan de gebruikers van het luchtruim helpen bij het plannen van de eigen activiteiten, wat dit is gemakkelijker als men om en nabij weet welke kosten er de komende jaren moeten worden gemaakt;

24

wijst op het voorstel van de Commissie om uiterlijk vier jaar na de inwerkingtreding van de verordening een verslag in te dienen, dat zonodig vergezeld gaat van een voorstel om de toepassing van de marktbeginselen uit te breiden tot verschillende luchtvaartnavigatiediensten (op het gebied van communicatie, navigatie, bewaking, meteorologie, aeronautische informatie e.d.). Het is normaal dat hierbij wordt gestreefd naar kostenefficiëntie, maar daarbij moet wel worden bedacht dat het niet mogelijk is om in gebieden met weinig vervoersactiviteiten de luchtvaartnavigatiediensten zodanig op te zetten dat ze rendabel en/of concurrerend zijn;

25

staat achter het voorstel om de functionele luchtruimblokken niet langer te beperken tot de bovenste luchtlagen. Het nieuwe voorstel biedt betere mogelijkheden voor het verwezenlijken van een gemeenschappelijk Europees luchtruim en een vlot verloop van het luchtverkeer;

26

heeft weliswaar begrip voor het voorstel om een Gemeenschappelijk Europees vluchtinformatiegebied (Single European Afligt Information Region, „EFIR”) op te richten en deze op verzoek van de EU en haar lidstaten te laten erkennen door de International Civil Aviation Organisation (ICAO), maar acht dit niet dringend, omdat nog niet is aangetoond wat hiervan de concrete voordelen zijn;

27

vindt het belangrijk dat er wordt gezocht naar adequate oplossingen als het gaat om het organiseren van de taken op het vlak van het netwerkbeheer en ondersteunende activiteiten evenals om de wijze waarop profijt kan worden getrokken van de expertise van Eurocontrol bij de reorganisatie van deze taken;

28

vindt het met het oog op een vlot en efficiënt verloop van het luchtverkeer belangrijk dat de vluchtplannen en de aankomst- en vertrektijden op de verschillende luchthavens op elkaar worden afgestemd en dat zonodig wordt gestreefd naar coördinatie van de activiteiten van dicht bij elkaar gelegen regio's;

29

acht een hoog niveau van luchtvaartveiligheid in Europa noodzakelijk en staat positief tegenover uitbreiding van de bevoegdheden van de EASA. Een set geharmoniseerde normen die door één agentschap worden opgesteld en zo uniform mogelijk overal in de EU worden toegepast, kan de veiligheid van de luchtvaart bevorderen en er tegelijk voor zorgen dat luchtvervoerexploitanten en de luchtvaartsector worden geconfronteerd met minder problemen als gevolg van het feit dat de normen op verschillende wijze worden toegepast;

30

is van mening dat het voorstel om de bevoegdheden van de EASA uit te breiden, op te veel verschillende gebieden betrekking heeft, hetgeen onevenredig hoge eisen met zich mee brengt voor m.n. kleine regionale vliegvelden en deze zou hinderen bij het ontplooien van activiteiten;

31

vindt het belangrijk dat de EASA zich concentreert op veiligheidskwesties, zodat er geen onduidelijkheid is over de oorspronkelijke opdracht van dit agentschap;

32

acht het noodzakelijk dat de samenwerking tussen de civiele en militaire luchtvaartsector op alle niveaus wordt verbeterd, zodat ervoor kan worden gezorgd dat het Europese luchtvaartnetwerk optimaal functioneert en de prestatiedoelstellingen worden verwezenlijkt.

II.   CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

33

Bij het vaststellen van voor heel Europa geldende prestatiedoelstellingen moet rekening worden gehouden met de nationale en/of regionale context. Het gaat namelijk niet aan om drukke luchthavens dezelfde doelstellingen op te leggen als minder drukke luchthavens. Het is zaak de Aerodrome Flight Information Service (AFIS) te behouden en niet alle luchthavens tot ATC te dwingen, wat namelijk voor kleine luchthavens tot hogere kosten zou leiden. Nationale en/of regionale overheden zijn het best in staat om deze aspecten mee te laten wegen.

34

Het vergaren van informatie om een beeld te krijgen van het prestatieniveau dient in overeenstemming met bestaande verslagleggingspraktijken te gebeuren.

35

Omwille van de transparantie is het belangrijk dat dienstverleners hun eigen boekhoudkundige praktijken kunnen volgen (uiteraard voor zover hiervan sprake is) wanneer zij een overzicht geven van de kosten en baten van hun verschillende diensten.

36

Het voorstel om heffingen op het luchtverkeer voor de financiering van gemeenschappelijke projecten te gebruiken roept de vraag op hoe het zit met het mogelijke gebruik van andere financieringsbronnen en hoe het nationale of regionale orgaan dat baat heeft bij zo'n project, bij de desbetreffende besluitvorming moet worden betrokken.

37

Ook de voorgestelde wijzigingen van het heffingenstelsel roepen vragen op: hoe worden de heffingen vastgesteld die over een paar jaar zullen gelden en hoe kunnen commercieel opererende dienstverleners in het kader van hun risicobeheer weten welke veranderingen van loon- en operationele kosten hun tijdens een contractperiode te wachten staan?

38

Netwerkbeheer en aanverwante activiteiten die belangrijk zijn voor het opereren van deze sector, zouden in de voorgestelde richtlijn uitvoeriger moeten worden beschreven dan nu het geval is. Dan zou het gemakkelijker zijn om een beeld te krijgen van hun impact en tevens van de manier waarop luchtruimgebruikers en luchtvaartnavigatiediensten in het kader van de herziening van de administratieve structuren het beste bij de besluitvorming over deze zaken betrokken kunnen worden.

39

Met het oog op het subsidiariteitsbeginsel zouden de bevoegdheden die aan het EASA worden toegekend, alleen betrekking mogen hebben op luchthavens die geschikt zijn voor beroepsmatig verkeer volgens instrumentvliegregels.

40

Bij het opstellen van uitvoeringsbepalingen voor luchthavens moet goed worden gekeken naar de complexiteit van de luchthaven in kwestie, de kwaliteit van zijn dienstverlening en het aantal vliegbewegingen. Hierbij dienen relatief rustige luchthavens en de omvang van het personeel dat aldaar te werk is gesteld, speciale aandacht te krijgen.

41

Wat het voorstel om de bevoegdheden van het EASA uit te breiden betreft is het met het oog op een betere wetgeving belangrijk om:

na te gaan of luchtvaartnavigatiediensten voldoen aan de ICAO-eisen;

ervoor te zorgen dat het voorstel tot wijziging van de verordening inzake de bevoegdheden van het EASA en de verordeningen inzake een gemeenschappelijk Europees luchtruim elkaar niet overlappen noch dat bepaalde procedures, bijvoorbeeld met betrekking tot vergunningen, elkaar overlappen;

als de verordening eenmaal in werking is getreden te voorzien in adequate overgangsbepalingen of andere regelingen om ervoor te zorgen dat de vergunningen die zijn afgegeven op basis van Richtlijn 2006/23/EG van het Europees Parlement en de Raad — een richtlijn die de Commissie nu ingetrokken wil zien — geldig blijven;

een duidelijker definitie te geven van de luchthavenapparatuur die onder de verordening valt, door deze definitie te beperken tot luchtveiligheidsapparatuur;

te specificeren dat de eis volgens welke „Relevante informatie over het vliegveld en de beschikbare diensten dient te worden vastgelegd en actueel dient te worden gehouden” uitsluitend geldt voor informatie die essentieel is voor piloten;

de eis dat de exploitant van een vliegveld moet aantonen dat procedures zijn vastgesteld die ervoor zorgen dat luchtvaartuigen met brandstof worden gevuld, zodanig aan te passen dat deze geen supervisietaken voor de exploitant met zich meebrengt die eigenlijk een zaak van de autoriteiten zijn.

Brussel, 12 februari 2009.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Luc VAN DEN BRANDE


(1)  CdR 76/2005 en CdR 63/2004.


28.5.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/56


Advies van het Comité van de Regio's over „De vernieuwing van EMAS en het milieukeursysteem”

2009/C 120/11

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

is van oordeel dat de milieubeheersystemen van organisaties en de milieukeuren van producten geschikte marktinstrumenten zijn om ervoor te zorgen dat de verschillende actoren in de samenleving verantwoorder omgaan met het milieu en dat de milieubescherming naar een hoger niveau wordt getild;

beschouwt het EMAS-systeem als een goed instrument voor tal van organisaties, omdat het gebruik ervan allerlei voordelen kan opleveren: minder schadelijke gevolgen voor het milieu; minder verontreinigingskosten (energieverbruik, afvalverwerking); zekerheid dat de milieuwetgeving wordt gerespecteerd; verbetering van de efficiency enz.;

acht het van belang dat ook wordt vastgelegd hoe gedetailleerd de beoordeling van de milieuvriendelijkheid van een EMAS-organisatie moet zijn, en dat er adequate eisen worden gesteld aan de milieuaudits op de verschillende niveaus, te weten het primaire (productie), het secundaire (aanbesteding) en het tertiaire (overige). Niet alle kleine en middelgrote ondernemingen en lokale en regionale bestuursorganen beschikken over de voor een milieuaudit benodigde kennis, competentie en expertise en moeten dan ook een beroep doen op een externe consultant;

hecht omwille van de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de Europese milieukeur belang aan handhaving van het systeem van voorafgaande controle. Als men wil voldoen aan de ISO-norm, zal het orgaan dat de milieukeuren toekent, zowel van tevoren als achteraf een controle moeten uitvoeren om te waarborgen dat het product waarvoor een keur is aangevraagd, bantwoordt aan de vereiste criteria. Het voorstel om de aanvraag op een andere manier te gaan controleren en een systeem van registratie en toezicht achteraf in te voeren doet ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de milieukeur;

Algemeen rapporteur

:

Mevrouw Lundberg (FI/ALDE), lid van het regionale bestuur van de Åland-eilanden

Referentiedocumenten:

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een communautair systeem van milieukeuren COM(2008) 401 final — 2008/0152 (COD)

en

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) COM(2008) 402 final - 2008/0154 (COD)

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Algemeen (EMAS en Milieukeur)

1.

is van mening dat vernieuwing van het EMAS-systeem en het systeem van EU-keurmerken buitengewoon belangrijk is en in aanzienlijke mate bijdraagt tot de verwezenlijking van de Europese doelstellingen op het gebied van een duurzaam productbeleid en duurzaam consumentenbeleid, zoals die o.a. zijn geformuleerd in het Lissabonverdrag en de EU strategie voor duurzame ontwikkeling, en dat aldus ook wordt bijgedragen tot de verwezenlijking van de Europese doelstellingen op het gebied van klimaatbeleid;

2.

vindt deze vernieuwingen met name zo belangrijk omdat geen van beide systemen de steun en invloed heeft weten te verwerven waarop men had gehoopt;

3.

is van oordeel dat de milieubeheersystemen van organisaties en de milieukeuren van producten geschikte marktinstrumenten zijn om ervoor te zorgen dat de verschillende actoren in de samenleving verantwoorder omgaan met het milieu en dat de milieubescherming naar een hoger niveau wordt getild;

4.

wijst erop dat ook de regionale en lokale actoren meer gebruik zouden kunnen maken van deze sytemen; bij veranderingen in wetgeving en steunmaatregelen ten gunste van deze systemen zal aandacht moeten worden besteed aan de mogelijkheden van kleine en grotere openbare organisaties om hiervan gebruik te maken;

5.

benadrukt dat het voorstel inzake het EMAS-systeem weliswaar vrij gedetailleerde regels, procedures en verplichtingen omvat, maar toch nog altijd in overeenstemming is met het subsidiariteits– en evenredigheidsbeginsel (de uitvoering wordt overgelaten aan de lidstaten resp. de regionale en lokale overheden in de landen). Het systeem van milieukeuren sluit geen andere systemen uit en kan parallel aan nationale en regionale systemen worden gebruikt, mits deze aan een aantal strikte criteria voldoen;

6.

onderstreept dat geen van beide op vrijwillige deelname gebaseerde systemen onnodige administratieve rompslomp met zich mee brengt; bij het ontwikkelen en controleren van het systeem van milieukeuren wordt flexibiliteit betracht en ook het voorstel inzake het EMAS systeem gaat uit van flexibilisering van het regelgevingskader;

7.

acht de voorstellen in overeenstemming met de strategie van de Europese Commissie ter verbetering van de wet- en regelgeving (vereenvoudiging van regels, vermindering van administratieve lasten voor ondernemingen en overheden);

Het doel van wijziging van de EMAS-verordening

8.

beschouwt het EMAS-systeem als een goed instrument voor tal van organisaties, omdat het gebruik ervan allerlei voordelen kan opleveren: minder schadelijke gevolgen voor het milieu; minder verontreinigingskosten (energieverbruik, afvalverwerking); een milieuvriendelijker imago; zekerheid dat de milieuwetgeving wordt gerespecteerd; verbetering van de efficiency enz.;

9.

is er voorstander van dat er kwantitatieve en meetbare doelstellingen worden geformuleerd ter bepaling van het aantal organisaties die vijf resp. tien jaar na de inwerkingtreding van de verordening over een EMAS-registratie beschikken;

10.

is van mening dat de doelstellingen gemakkelijker verwezenlijkt kunnen worden als ook de lidstaten hun eigen doelstellingen ter opvoering van het aantal organisaties met een EMAS registratie zouden formuleren;

11.

dringt er met kracht op aan dat er alles aan wordt gedaan om meer bekendheid te geven aan EMAS, omdat dit systeem bijv. in de openbare sector in Noord-Europa zo goed als onbekend is en niet wordt gebruikt;

12.

wijst erop dat het goed zou zijn als er in de tekst van de verordening aandacht zou worden besteed aan de invalshoek van de organisaties die van plan zijn om gebruik te maken van EMAS. Deze organisaties zijn voor alles geïnteresseerd in de opzet van het EMAS-systeem, waarnaar het echter lang zoeken is, omdat ze is ondergebracht in Bijlage II. Deze tekortkoming zou het gemakkelijkst kunnen worden verholpen indien Bijlage II als afzonderlijk hoofdstuk onder de titel „Structuur en eisen van het EMAS-systeem” in de tekst van de ontwerpverordening zelf zou worden opgenomen;

13.

is ingenomen met het voorstel dat er een EMAS-registratie resp. -deelregistratie kan worden toegekend aan nationale of regionale milieubeheersystemen, wat het er voor de organisaties gemakkelijker op zou maken om van een dergelijk systeem over te schakelen op EMAS zelf. Aldus zouden er een groot aantal potentiële EMAS organisaties, die hun eerste stap op weg naar registratie reeds hebben gezet, bij komen. Bovendien zouden deze plaatselijke systemen er geloofwaardiger op worden doordat ze worden gelinkt aan EMAS;

14.

zou de Commissie in overweging willen geven om minimumeisen op te stellen voor systemen die ten dele overeenkomen met EMAS, teneinde te voorkomen dat er aanvragen worden ingediend die enkel betrekking hebben op afzonderlijke onderdelen van milieubeheersystemen, zonder dat gesproken kan worden van een volledig milieubeheersysteem;

15.

stelt o.a. de volgende minimumeisen voor: een milieubeleid dat gericht is op een voortdurende verbetering van de prestaties; een milieuanalyse waarin de milieu-effecten van de maatregelen van de organisatie zijn aangegeven; naleving van de bepalingen van de milieuwetgeving; milieudoelstellingen die betrekking hebben op belangrijke milieu-aspecten; een milieuprogramma of actieplan waarin is vastgelegd wie verantwoordelijk is voor het verwezenlijken van de milieudoelstellingen, in wat voor soort maatregelen er wordt voorzien en volgens welk tijdschema deze worden uitgevoerd; toereikende middelen om het milieuprogramma in praktijk te brengen; interne communicatie over het milieubeheersysteem op de verschillende niveaus van de organisatie, en een externe audit inzake het milieubeheersysteem;

16.

is van mening dat de in Bijlage IV gegeven instructies m.b.t. de milieurapportage voor verbetering vatbaar zijn. Bepaalde geplande indicatoren, zoals materiaalefficiëntie, zijn vooral voor kleine en middelgrote dienstverlenende bedrijven en bijv. ook voor lokale actoren onmogelijk om te meten. Het aantal gebruikte materialen is zo groot dat alleen al het verzamelen van gegevens over de belangrijkste materialen een onoverkomelijke opgave is. Ook de effecten die kleine en middelgrote bedrijven en kleine openbare instellingen hebben op de biodiversiteit, zijn in de meeste gevallen verwaarloosbaar, zodat het weinig zin heeft om hier rapportageverplichtingen op te leggen;

17.

acht het van belang dat ook wordt vastgelegd hoe gedetailleerd de beoordeling van de milieuvriendelijkheid van een EMAS-organisatie moet zijn, en dat er adequate eisen worden gesteld aan de milieuaudits op de verschillende niveaus, te weten het primaire (productie), het secundaire (aanbesteding) en het tertiaire (overige). Niet alle kleine en middelgrote ondernemingen en lokale en regionale bestuursorganen beschikken over de voor een milieuaudit benodigde kennis, competentie en expertise en moeten dan ook een beroep doen op een externe consultant;

18.

maakt zich zorgen over de kosten die overheden en particuliere ondernemingen moeten opbrengen om gebruik te mogen maken van EMAS en milieukeuren, en is van mening dat beide systemen op ruimere schaal zouden worden benut als er geen of minder vergunningen werden vereist. Overigens dient hier wel een onderscheid te worden gemaakt tussen EMAS en het milieukeur-systeem vanwege de verschillende hieraan verbonden kostenplaatjes voor de deelnemende organisaties;

19.

is van mening dat de administratieve lasten voor ondernemingen die EMAS invoeren, moeten worden verminderd, hoewel het terugdringen van bureaucratische rompslomp nooit mag leiden tot een verlies aan geloofwaardigheid van het EMAS-systeem in de ogen van overheden, consumenten of organisaties die tot het systeem wensen toe te treden;

Milieukeuren

20.

acht de geformuleerde doelstellingen een stap in de goede richting; het is m.n. een goede zaak dat de verschillende actoren worden betrokken bij het uitwerken van de criteria voor milieukeuren en dat eerder wordt beslist of ze al dan niet aanvaard zijn, want hierdoor kunnen nieuwe producten sneller in aanmerking komen voor een milieukeur;

21.

dringt erop aan de benaming „EU” toe te voegen aan het milieukeur, zodat het voor het grote publiek duidelijker wordt dat het hier om een initiatief van de Europese Unie gaat;

22.

vindt het een goede zaak als de procedure voor het uitwerken van milieukeurcriteria wordt verkort in het geval van productgroepen die reeds op basis van een ander milieukeursysteem zijn erkend. Het in Noord-Europa gangbare zwanenlogo („Nordic Swan”) en het Duitse „Der Blaue Engel” bijv. zijn in de respectieve lidstaten zulke bekende milieukeuren dat ze een stimulerend effect kunnen hebben op de milieukeur van de EU;

23.

staat achter het voorstel om de jaarlijkse vergoedingen voor het gebruik van milieukeuren voor producten af te schaffen, omdat hierdoor de financiële bedenkingen die tal van kleine en middelgrote ondernemingen hebben t.a.v. deelname aan het milieukeursysteem, worden weggenomen;

24.

schaart zich achter het voorstel om belanghebbende partijen een handleiding te laten opstellen voor de autoriteiten die openbare aanbestedingen uitschrijven. Dit zal het er voor openbare aanbesteders gemakkelijker op maken om milieukeurcriteria op te nemen in de aanbestedingsprocedure. Een handleiding is een welkome steun voor de lokale en regionale overheden bij hun werkzaamheden;

25.

hecht omwille van de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de milieukeur belang aan handhaving van het systeem van voorafgaande controle. De Europese milieukeur is een op ISO 14024 gebaseerd en van de levenscyclusbenadering uitgaand certificatiesysteem, dat door derden moet worden geverifieerd. Als men wil voldoen aan de ISO-norm, zal het orgaan dat de milieukeuren toekent, zowel van tevoren als achteraf een controle moeten uitvoeren om te waarborgen dat het product waarvoor een keur is aangevraagd, beantwoordt aan de vereiste criteria. Het voorstel om de aanvraag op een andere manier te gaan controleren en een systeem van registratie en toezicht achteraf in te voeren doet ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de milieukeur;

26.

kan zich niet vinden in het voorstel om in het geval van productgroepen waarvoor reeds de milieucriteria van de EU worden gehanteerd, de criteria voor de nationale en regionale milieukeursystemen zodanig aan te scherpen dat ze minstens op het niveau van de Europese milieukeur komen te liggen. Bij het bepalen van de striktheid van de in de verschillende milieukeursystemen te hanteren criteria zal rekening moeten worden gehouden met hun toepassingsgebied en zal een en ander moeten worden bezien in relatie tot het milieu en de marktsituatie. Tal van factoren die hier een cruciale rol spelen, zoals de toestand van het milieu, de milieudruk en de kwetsbaarheid van het milieu, variëren zeer sterk per regio;

27.

acht het van zeer groot belang dat de lidstaten en de Commissie hun voorlichtings- en informatiecampagnes efficiënter gaan opzetten. Samenwerking met actoren uit de detailhandel zou in dit verband het meeste opleveren, want het is in de winkel waar de klant meestal zijn keuze bepaalt en beslist welk product hij zal kopen. Winkeliers hebben dan ook veel mogelijkheden om invloed uit te oefenen op het koopgedrag van de consument.

28.

ziet het als een prioritaire doelstelling dat consumenten de beschikking krijgen over steeds meer producten en diensten die voldoen aan de criteria van het EU-milieukeur. Dit moet worden bevorderd door het ontwikkelen van methodes voor het ontwerpen van producten die gedurende hun gehele levenscyclus voldoen aan de criteria welke voor de relevante productgroep zijn vastgesteld. Het beveelt derhalve aan dat de bevoegde overheden programma's ten uitvoer leggen om ecodesign (onder meer gebaseerd op de bestaande criteria van het milieukeur) aan te moedigen, om ondernemingen hierin bij te staan en om proefprojecten te ondersteunen;

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGSVOORSTELLEN

Wijzigingsvoorstel 1

EMAS-verordening

Art. 7

Voorstel van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 7 —

Afwijking voor kleine organisaties

1.

Op verzoek van een kleine organisatie verlengen de bevoegde instanties voor die organisatie de in artikel 6, lid 1, bedoelde periode van drie jaar tot ten hoogste vijf jaar of de in artikel 6, lid 2, bedoelde periode van één jaar tot ten hoogste twee jaar, op voorwaarde dat aan alle hierna genoemde voorwaarden wordt voldaan:

a)

er doen zich geen milieurisico's voor;

b)

de organisatie overweegt geen operationele wijzigingen van haar milieubeheersysteem; en

c)

er zijn geen noemenswaardige plaatselijke milieuproblemen.

2.

Teneinde de in lid 1 bedoelde verlenging te verkrijgen, dient de betrokken organisatie een verzoek in bij de bevoegde instantie die de organisatie heeft geregistreerd en levert zij het bewijs dat aan de voorwaarden tot afwijking is voldaan.

3.

Organisaties waaraan de in lid 1 bedoelde verlenging tot ten hoogste twee jaar is toegestaan, dienen in elk jaar waarvoor zij van de verplichting om over een gevalideerd milieuprestatierapport te beschikken zijn vrijgesteld, hun niet-gevalideerde milieuprestatierapport bij de bevoegde instantie in.

Artikel 7 —

Afwijking voor kleine organisaties

1.

Op verzoek van een kleine organisatie verlengen de bevoegde instanties voor die organisatie de in artikel 6, lid 1, bedoelde periode van drie jaar tot ten hoogste vijf jaar of de in artikel 6, lid 2, bedoelde periode van één jaar tot ten hoogste twee jaar, op voorwaarde dat aan alle hierna genoemde voorwaarden wordt voldaan:

a)

er doen zich geen milieurisico's voor;

b)

de organisatie overweegt geen operationele wijzigingen van haar milieubeheersysteem; en

c)

er zijn geen noemenswaardige plaatselijke milieuproblemen.

2.

Teneinde de in lid 1 bedoelde verlenging te verkrijgen, dient de betrokken organisatie een verzoek in bij de bevoegde instantie die de organisatie heeft geregistreerd en levert zij het bewijs dat aan de voorwaarden tot afwijking is voldaan.

3.

Organisaties waaraan de in lid 1 bedoelde verlenging tot ten hoogste twee jaar is toegestaan, dienen in elk jaar waarvoor zij van de verplichting om over een gevalideerd milieuprestatierapport te beschikken zijn vrijgesteld, hun niet-gevalideerde milieuprestatierapport bij de bevoegde instantie in.

4.

In organisaties waaraan de in artikel 6, lid 1, bedoelde verlenging tot ten hoogste vijf jaar is toegestaan, wordt de auditcyclus daaraan aangepast.

Motivering:

In de EMAS III-Verordening staat te lezen dat het de bedoeling is om met name kleine en middelgrote bedrijven extra administratieve rompslomp te besparen. Het onderhavige artikel druist tegen deze doelstelling in, aangezien enerzijds wordt voorzien in de mogelijkheid van een verlenging van de valideringscyclus tot ten hoogste vijf jaar en anderzijds wordt vastgehouden aan de voorgeschreven driejarige auditcyclus. Deze twee cycli moeten op elkaar worden afgestemd.

Wijzigingsvoorstel 2

Milieukeurverordening

Art. 9, lid 4

Voorstel van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

4.

Uiterlijk twee maanden na ontvangst van een aanvraag tot registratie onderzoekt de betrokken bevoegde instantie de documentatie als bedoeld in lid 2.

Als de documentatie volledig is, kent de bevoegde instantie elk product een registratienummer toe.

4.

Uiterlijk twee maanden na ontvangst van een aanvraag tot registratie onderzoekt de betrokken bevoegde instantie de documentatie als bedoeld in lid 2.

Als de documentatie volledig is en is gecontroleerd door de bevoegde instantie, kent de bevoegde instantie elk product een registratienummer toe.

Motivering:

Om aan de ISO-norm te voldoen moet de bevoegde instantie ex ante nagaan of het product waarvoor het milieukeur wordt gevraagd voldoet aan de milieukeurcriteria. Het voorstel om in plaats hiervan over te gaan tot een registratie en ex post monitoring vormt een ernstige bedreiging voor de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van het milieukeur (het verrichten van steekproeven alleen is niet voldoende).

Wijzigingsvoorstel 3

EMAS-verordening

Art. 43, lid 2

Voorstel van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.

De Commissie zorgt voor het bijhouden en openbaar maken van:

a)

een register van milieuverificateurs en in het kader van EMAS geregistreerde organisaties;

b)

een databank van milieuverklaringen en milieuprestatierapporten in elektronische vorm.

2.

De Commissie zorgt voor het bijhouden en openbaar maken van:

a)

een register van milieuverificateurs en in het kader van EMAS geregistreerde organisaties;

b)

een databank van milieuverklaringen en milieuprestatierapporten in elektronische vorm.;

c)

een databank van goede ervaringen die in verschillende milieusectoren (energie, afvalverwerking, overheidsopdrachten, communicatie e.d.) met EMAS zijn opgedaan.

Motivering:

Invoering van het EMAS-systeem zal nog meer effect sorteren als we de beschikking zouden hebben over een gebruiksvriendelijk handboek met een overzicht van de prestaties van EMAS-organisaties in de verschillende aan milieubescherming gelieerde sectoren (afval, energie, overheidsopdrachten e.d). Goede praktijken, waarbij ook nog eens kostenbesparingen worden gerealiseerd, kunnen er tevens toe bijdragen dat organisaties worden aangespoord om zich aan te sluiten bij EMAS.

Wijzigingsvoorstel 4

EMAS-verordening

Art. 39, lid 2

Voorstel van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.

Onverminderd de Gemeenschapswetgeving, met name inzake concurrentie, fiscaliteit en staatssteun, nemen de lidstaten waar passend maatregelen die het voor organisaties gemakkelijker maken om een EMAS-registratie te verkrijgen of te behouden. Die maatregelen nemen een van de volgende twee vormen aan:

a)

verlichting van de regelgeving, zodanig dat een organisatie die over een EMAS-registratie beschikt, geacht wordt te voldoen aan bepaalde — door de bevoegde instanties te specificeren — wettelijke milieuvoorschriften die in andere rechtsinstrumenten zijn vervat;

b)

betere regelgeving, waarbij andere rechtsinstrumenten zo worden gewijzigd dat de lasten voor aan EMAS deelnemende organisaties worden weggenomen, beperkt of verlicht, teneinde het doeltreffend functioneren van de markten te bevorderen en het concurrentievermogen te stimuleren.

2.

Onverminderd de Gemeenschapswetgeving, met name inzake concurrentie, fiscaliteit en staatssteun, nemen de lidstaten waar passend maatregelen die het voor organisaties gemakkelijker maken om een EMAS-registratie te verkrijgen of te behouden. Die maatregelen nemen een van de volgende twee vormen aan:

a)

verlichting van de regelgeving (langer lopende milieuvergunningen, minder strenge rapportage-eisen als voorwaarde voor een vergunning e.d.), zodanig dat een organisatie die over een EMAS-registratie beschikt, geacht wordt te voldoen aan bepaalde — door de bevoegde instanties te specificeren — wettelijke milieuvoorschriften die in andere rechtsinstrumenten zijn vervat;

b)

betere regelgeving, waarbij andere rechtsinstrumenten zo worden gewijzigd dat de lasten voor aan EMAS deelnemende organisaties worden weggenomen, beperkt of verlicht, teneinde het doeltreffend functioneren van de markten te bevorderen en het concurrentievermogen te stimuleren.

Motivering:

Uit de wetgeving moet duidelijk blijken dat EMAS-organisaties recht hebben op soepeler administratieve procedures wanneer het gaat om zaken als het verkrijgen van milieuvergunningen.

Wijzigingsvoorstel 5

EMAS-verordening

Art. 45, lid 1

Voorstel van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.

De lidstaten kunnen bij de Commissie een schriftelijk verzoek indienen om bestaande milieubeheersystemen, of onderdelen daarvan, die zijn gecertificeerd overeenkomstig passende certificeringsprocedures die op nationaal of regionaal niveau zijn erkend, te accepteren als zijnde in overeenstemming met de betreffende eisen van deze verordening.

1.

De lidstaten en organisaties die belast zijn met de coördinatie van nationale of regionale milieubeheersystemen, kunnen bij de Commissie een schriftelijk verzoek indienen om bestaande milieubeheersystemen, of onderdelen daarvan, die zijn gecertificeerd overeenkomstig passende certificeringsprocedures die op nationaal of regionaal niveau zijn erkend, te accepteren als zijnde in overeenstemming met de betreffende eisen van deze verordening.

Motivering:

Het heeft geen zin om het in art. 39 voorgestelde recht slechts voor te behouden aan de lidstaten; immers de instanties die zorg dragen voor de lokale milieubeheersystemen, zijn het beste op de hoogte van deze systemen en kunnen dus goed gefundeerde aanbevelingen doen als het gaat om de vraag of een organisatie al dan niet in aanmerking komt voor EMAS.

Wijzigingsvoorstel 6

EMAS-verordening

Art. 4, lid 5

Voorstel van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 4 —   Voorbereiding van de registratie

5.

Aan de hand van materiële of schriftelijke bewijsstukken tonen de organisaties aan dat zij voldoen aan alle hun bekende en toepasselijke wettelijke milieueisen.

Organisaties kunnen de bevoegde handhavingsautoriteit(en) overeenkomstig artikel 33, lid 5, om een conformiteitsverklaring verzoeken.

Organisaties van buiten de Gemeenschap refereren tevens aan de wettelijke milieuvoorschriften die van toepassing zijn op soortgelijke organisaties in de lidstaten waar zij hun aanvraag willen indienen.

Artikel 4 —   Voorbereiding van de registratie

5.

Aan de hand van materiële of schriftelijke bewijsstukken tonen de organisaties aan dat zij voldoen aan alle hun bekende en toepasselijke wettelijke milieueisen.

Organisaties kunnen de bevoegde handhavingsautoriteit(en) overeenkomstig artikel 33, llid 5, om een conformiteitsverklaring verzoeken.

Organisaties van buiten de Gemeenschap refereren tevens aan de wettelijke milieuvoorschriften die van toepassing zijn op soortgelijke organisaties in de lidstaten waar zij hun aanvraag willen indienen.

Motivering:

De mogelijkheid van een door de overheid afgegeven bewijsstuk dat er aan wettelijke voorwaarden is voldaan, betekent een flagrante inbreuk op de regeling en is in tegenspraak met het idee van EMAS als een systeem van „gecontroleerde” eigen verantwoordelijkheid. Bovendien valt daarmee een essentieel voordeel voor de autoriteiten weg, omdat EMAS op deze manier niet zou leiden tot een vermindering van de bureaucratie en de administratieve kosten, maar deze juist in de hand zou werken. Bevoordeling van EMAS-organisaties door vervanging van wetgeving en verlaging van vergoedingen zouden dan niet meer te rechtvaardigen zijn, waardoor een van de belangrijkste drijfveren voor het aanvragen van een EMAS-registratie zou verdwijnen.

Wijzigingsvoorstel 7

EMAS-verordening

Art. 7, lid 1

Voorstel van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 7 —   Afwijking voor kleine organisaties

1.

Op verzoek van een kleine organisatie verlengen de bevoegde instanties voor die organisatie de in artikel 6, lid 1, bedoelde periode van drie jaar tot ten hoogste vijf jaar of de in artikel 6, lid 2, bedoelde periode van één jaar tot ten hoogste twee jaar, op voorwaarde dat aan alle hierna genoemde voorwaarden wordt voldaan:

a)

er doen zich geen milieurisico's voor;

b)

de organisatie overweegt geen operationele wijzigingen van haar milieubeheersysteem; en

c)

er zijn geen noemenswaardige plaatselijke milieuproblemen.

Artikel 7 —   Afwijking voor kleine organisaties

1.

Op verzoek van een kleine organisatie verlengen t de bevoegde instanties milieuverificateur voor die organisatie de in artikel 6, lid 1, bedoelde periode van drie jaar tot ten hoogste vijf jaar of de in artikel 6, lid 2, bedoelde periode van één jaar tot ten hoogste twee jaar, op voorwaarde dat aan alle hierna genoemde voorwaarden wordt voldaan:

a)

er doen zich geen milieurisico's voor;

b)

de organisatie overweegt geen operationele wijzigingen van haar milieubeheersysteem; en

c)

er zijn geen noemenswaardige plaatselijke milieuproblemen.

Motivering:

Invoering van een formele procedure ter verlenging van de valideringscyclus bij de bevoegde instanties brengt bureaucratische rompslomp met zich mee en is voor het MKB contraproductief. Tot nu toe vindt verlenging van de valideringscyclus plaats via directe afspraken tussen milieuverificateur en bedrijf zonder dat daartoe een speciale aanvraag hoeft te worden ingediend. De huidige procedure is effectief gebleken en doet tevens recht aan het feit dat de milieuverificateur het beste in staat is om te oordelen over de situatie van de onderneming.

Wijzigingsvoorstel 8

EMAS-verordening

Art. 28, lid 1

Voorstel van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 28 —

Verloop van het erkenningsproces

1.

De uit hoofde van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 765/2008 door de lidstaten aangewezen erkenningsinstanties zijn bevoegd voor de erkenning van de milieuverificateurs en het toezicht op de door milieuverificateurs overeenkomstig deze verordening verrichte werkzaamheden.

Artikel 28 —

Operation of accreditation

1.

De uit hoofde van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 765/2008 door de lidstaten aangewezen erkenningsinstanties (waarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de in de lidstaten geldende taakverdeling)) zijn bevoegd voor de erkenning van de milieuverificateurs en het toezicht op de door milieuverificateurs overeenkomstig deze verordening verrichte werkzaamheden.

Motivering

In overweging 11 van de Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 staat:

(11)

De oprichting van een uniforme nationale accreditatie-instantie mag geen afbreuk doen aan de taakverdeling binnen de lidstaten.

Wijzigingsvoorstel 9

EMAS-verordening

Art. 12, lid 2

Voorstel van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 12 —   Voorschriften betreffende het registratieproces

2.

De bevoegde instanties zorgen voor het opstellen en bijhouden van een register van in hun lidstaat geregistreerde organisaties, dat tevens de milieuverklaring en het milieuprestatierapport van deze organisaties in elektronische vorm bevat, en werken dat register maandelijks bij.

Het register wordt publiek gemaakt op een website.

Artikel 12 —   Voorschriften betreffende het registratieproces

2.

De bevoegde instanties zorgen voor het opstellen en bijhouden van een register van in hun lidstaat geregistreerde organisaties, dat tevens de milieuverklaring en het meest recente milieuprestatierapport van deze organisaties in elektronische vorm bevat, en werken dat register maandelijks bij.

Het register wordt publiek gemaakt op een website.

Motivering

Wanneer wordt verwezen naar de milieuverklaring en het milieuprestatierapport, dan moet worden aangegeven of het om de laatste milieuverklaring of het laatste milieuprestatierapport gaat.

Een andere kwestie is dat er organisaties zijn die hun milieuverklaring alleen op verzoek ter beschikking stellen (zie artikel 6, lid 3) omdat zij willen weten wie belangstelling heeft. Zij maken hun milieuverklaring dus niet graag publiek bekend zonder voorafgaand verzoek.

In plaats van organisaties te verplichten om hun milieuverklaring of milieuprestatierapport op het internet te zetten, zodat deze documenten zonder voorafgaand verzoek kunnen worden geraadpleegd, zouden de bevoegde instanties een soortgelijke dienst kunnen verlenen door de genoemde documenten van een organisatie op verzoek ter beschikking te stellen en de betreffende organisatie desgewenst te laten weten van wie de belangstelling afkomstig was.

Wijzigingsvoorstel 10

EMAS-verordening

Art. 14, lid 3

Voorstel van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 14 —   Schorsing of schrapping van organisaties uit het register

3.

Een geregistreerde organisatie wordt uit het register geschorst c.q. geschrapt indien zij nalaat de bevoegde instantie, binnen een maand na ontvangst van het verzoek daartoe, te doen toekomen:

a)

de gevalideerde bijgewerkte versies van de milieuverklaring, het milieuprestatierapport of de in artikel 24, lid 9, bedoelde ondertekende verklaring;

b)

een formulier dat ten minste de in bijlage VI bedoelde, door de organisatie te verstrekken minimuminformatie bevat.

Artikel 14 —   Schorsing of schrapping van organisaties uit het register

3.

Een geregistreerde organisatie wordt uit het register geschorst c.q. geschrapt indien zij nalaat de bevoegde instantie, binnen een maand drie maanden na ontvangst van het verzoek daartoe, te doen toekomen:

a)

de gevalideerde bijgewerkte versies van de milieuverklaring, het milieuprestatierapport of de in artikel 24, lid 9, bedoelde ondertekende verklaring;

b)

een formulier dat ten minste de in bijlage VI bedoelde, door de organisatie te verstrekken minimuminformatie bevat.

Motivering

De genoemde termijn moet worden opgetrokken tot 3 maanden na ontvangst van het verzoek, zodat organisaties de tijd hebben om de gevraagde documenten in orde te brengen en te laten valideren. In het laatste geval zijn zij immers ook afhankelijk van de beschikbaarheid van de verificateur.

Brussel, 12 februari 2009.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Luc VAN DEN BRANDE


28.5.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/65


Advies van het Comité van de Regio's over grensoverschrijdende gezondheidszorg

2009/C 120/12

Het Comité van de Regio's is van mening dat:

de zorgstelsels van de lidstaten niet in economisch of financieel gevaar mogen worden gebracht door de mobiliteit van patiënten;

bij de bevordering van grensoverschrijdende samenwerking in de gezondheidszorg speciale aandacht moet uitgaan naar grensgebieden;

een evenwicht moet worden gevonden tussen enerzijds het streven naar verdere uitbouw van de Europese samenwerking, die door alle partijen als zinvol wordt beschouwd, en anderzijds inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel;

ook kwetsbare groepen in staat moeten worden gesteld aanspraak op hun rechten te maken;

de lidstaat van aansluiting (d.w.z. de lidstaat waar de patiënt verzekerd is) het onvoorwaardelijke recht zou moeten hebben om een algemeen systeem in te voeren waarbij voorafgaande toestemming is vereist voor behandeling in een ziekenhuis in een andere lidstaat;

bij de oprichting van het comité dat de Commissie bij de implementatie van de richtlijn moet bijstaan, rekening dient te worden gehouden met de praktische kennis die op regionaal en lokaal niveau is opgedaan, en dat het Comité van de Regio's bij dit werk moet worden betrokken.

Rapporteur

:

Karsten Uno Petersen (DK/PSE), lid van het bestuur van de regio Zuid-Denemarken

Referentiedocument

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg

COM(2008) 414 final

I.   ALGEMENE STANDPUNTEN EN AANBEVELINGEN

Algemene opmerkingen

1.

Het Comité van de Regio's onderschrijft het doel van de voorgestelde richtlijn: het scheppen van juridische duidelijkheid over de rechten die patiënten op basis van de arresten van het Europees Hof van Justitie hebben, om er zo voor te zorgen dat deze rechten op gezondheidszorg beter en meer algemeen worden uitgeoefend.

2.

Het Comité gaat ervan uit dat artikel 152 EGV, waarin staat dat gezondheidszorg een zaak van de lidstaten is, geëerbiedigd wordt. Het zijn immers de lidstaten die de hoofdverantwoordelijkheid voor het beleid op het vlak van de gezondheidszorg dragen.

3.

De Commissie stelt volkomen terecht dat gezondheid voor iedereen van groot belang is en dat een doeltreffend en transparant beleid en doeltreffende en transparante maatregelen in de lidstaten, op EU- en op mondiaal niveau geboden zijn. Zij dient er dan ook op toe te zien dat de regionale en lokale overheden die verantwoordelijk zijn voor de zorgsector en de gezondheidszorg, worden betrokken bij en deelnemen aan de EU-samenwerking op het gebied van gezondheidsdiensten en medische behandeling.

4.

Het vrije verkeer van diensten en volksgezondheid zijn gebieden waarop zowel de lidstaten als de Gemeenschap bevoegdheden hebben. Het is dan ook logisch dat wordt nagegaan of het subsidiariteitsbeginsel bij de wetgevingsvoorstellen op deze gebieden wordt nageleefd.

5.

Er moet bovendien een onderscheid worden gemaakt tussen vrij verkeer van personen (d.w.z. patiënten) en vrij verkeer van diensten, dat onder de internemarktwetgeving valt. Uitgaande van het beginsel dat gezondheid een zaak van algemeen belang is, is het Comité ertegen gekant de gezondheidszorg onder de regels van de interne markt te laten vallen. De lidstaten en, in voorkomende gevallen, de lokale en regionale overheden, moeten in staat blijven hun gezondheidszorg te reglementeren, teneinde de kwaliteit en toegankelijkheid ervan te garanderen, binnen hun financiële mogelijkheden.

6.

Het Comité gaat ervan uit dat het aan de lidstaten is om voor een economisch evenwicht in de gezondheidszorg te zorgen; dit moet ook zo blijven. De voorgestelde richtlijn kan namelijk grote consequenties hebben, vooral op lokaal niveau in bijv. grensgebieden en kleinere lidstaten. De zorgstelsels van de lidstaten mogen niet in economisch of financieel gevaar worden gebracht door de mobiliteit van patiënten.

7.

Wat betreft de gelijkstelling van gezondheidszorg aan dienstverlening, zoals beschreven in de voorgestelde richtlijn, roept het Comité de Commissie op niet uit te gaan van het streven naar economische winst, maar van criteria die zijn gebaseerd op gezondheid, preventieve gezondheidsbevordering, behandelingsverloop en levenskwaliteit van iedere burger.

8.

Bij grensoverschrijdende samenwerking in de gezondheidszorg moet speciale aandacht uitgaan naar grensgebieden. Daarnaast is het van essentieel belang de ontwikkeling van gezondheidsmaatregelen en het streven naar een betere gezondheidstoestand te ondersteunen in die lidstaten waar de behoefte daaraan het grootst is, zodat de verschillen en ongelijkheden uitgevlakt kunnen worden en uiteindelijk overal in de EU hetzelfde hoge niveau bereikt kan worden.

9.

Ook is het belangrijk dat initiatieven en regels van de lidstaten om tot een hoge mate van patiëntveiligheid te komen en de regels inzake patiëntenrechten niet door een toekomstig initiatief worden ondermijnd.

10.

De patiëntenrechten die bij onderhavige richtlijn worden vastgesteld zijn primair gericht op electieve patiënten en patiënten in grensgebieden. Dit mag er niet toe leiden dat de rechten van deze patiënten voorrang krijgen boven die van andere groepen, zoals patiënten die spoedeisende hulp nodig hebben, die veruit in de meerderheid zijn.

Verantwoordelijkheid van de lidstaten

11.

Er moet een goed evenwicht worden gevonden tussen enerzijds het streven naar verdere uitbouw van de Europese samenwerking, die door alle partijen als zinvol wordt beschouwd, en anderzijds inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, waarbij de lidstaten en in sommige gevallen de regionale en lokale overheden garant staan voor goed functionerende zorgstelsels. Er moet meer duidelijkheid komen ten aanzien van die punten in de richtlijn waarbij de lidstaten worden geacht hun zorg- en socialezekerheidsstelsels aan te passen en ten aanzien van de reikwijdte van deze aanpassingen in verband met het subsidiariteitsbeginsel.

12.

Het Comité heeft een netwerk voor subsidiariteitstoezicht (1) opgericht, dat na raadpleging van zijn leden een rapport over de voorgestelde richtlijn heeft opgesteld. Daarin wordt o.m. gewezen op het gevaar dat de richtlijn de huidige sturingsmechanismen van lokale en regionale overheden die bevoegd zijn voor de gezondheidszorg kan aantasten.

13.

Het gaat er niet alleen om de in het Gemeenschapsrecht vastgelegde rechten van de burgers te waarborgen en hen hierover te informeren; er moet ook meer worden bekeken hoe een responsief en toegankelijk systeem opgezet kan worden dat alle patiënten in staat stelt daadwerkelijk gebruik te maken van hun rechten en mogelijkheden. Ook kwetsbare groepen, zoals ouderen die geen vreemde talen beheersen of patiënten die door fysieke of psychische oorzaken niet mobiel zijn, moeten in staat worden gesteld aanspraak op hun rechten te maken. Ook moet overleg worden gevoerd over de vraag of de bevoegde instantie van de lidstaat van aansluiting de reis- en verblijfskosten in verband met de behandeling zou moeten vergoeden; de totale kosten zouden niet hoger mogen zijn dan de kosten van behandeling in de lidstaat van aansluiting.

14.

Het is inderdaad de taak van de lidstaten of in sommige gevallen de regionale en lokale overheden om een goed functionerend zorgstelsel te waarborgen met inachtneming van de beginselen van universaliteit, toegang tot hoogwaardige zorg, gelijkheid en solidariteit. Ook moeten zij duidelijke kwaliteits- en veiligheidsnormen voor gezondheidsdiensten vaststellen. Daarnaast is het belangrijk dat:

er regelingen komen voor handhaving van de normen en toezicht hierop;

de patiënten relevante informatie over behandeling en zorg wordt gegeven, zodat zij met kennis van zaken beslissingen kunnen nemen;

er een klachtenregeling voor patiënten is;

zorgpersoneel verzekerd is tegen aansprakelijkheid;

persoonsgegevens goed beschermd worden;

burgers en patiënten niet ongelijk behandeld worden, ongeacht uit welke lidstaat zij afkomstig zijn.

Deze aspecten zijn weliswaar van cruciaal belang voor een goed functionerend zorgstelsel, maar vallen nog altijd onder de bevoegdheid van de lidstaten of in sommige gevallen de regionale en lokale overheden. Met de richtlijn mag dan ook geenszins worden aangestuurd op harmonisatie.

Hoewel het aan de lidstaten of in sommige gevallen aan de bevoegde decentrale overheden is om kwaliteitsnormen op dit gebied vast te stellen, staat het de EU-instellingen vrij om aanbevelingen uit te vaardigen waarmee wordt beoogd deze criteria te harmoniseren of samenwerking aan te moedigen door referentienetwerken en -diensten op te zetten.

15.

Het Comité is het met de Commissie eens dat gezondheidszorg verleend moet worden conform de regels en procedures van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt.

Consultatie en capaciteit

16.

Het Comité is verheugd dat de bestuurlijke procedures van de lidstaten op het gebied van consultatie en doorverwijzing worden gehandhaafd, op voorwaarde dat zij niet leiden tot discriminatie of belemmering van het vrije verkeer.

17.

Terecht wordt in de richtlijn benadrukt dat de lidstaten ook voor patiënten die zich in een andere lidstaat willen laten behandelen, algemene voorwaarden, behandelingscriteria en wettelijke en administratieve formele eisen aan de ontvangst van gezondheidszorg en de vergoeding van de kosten daarvan mogen blijven stellen. Een voorbeeld van zo'n eis is dat patiënten alleen met een verwijsbrief van de huisarts naar een specialist kunnen gaan.

18.

Het Comité vindt dat de lidstaat van aansluiting (d.w.z. de lidstaat waar de patiënt verzekerd is) het onvoorwaardelijke recht heeft om een algemeen systeem in te voeren waarbij voorafgaande toestemming is vereist voor behandeling in een ziekenhuis in een andere lidstaat. Dit maakt het mogelijk een doeltreffend zorgstelsel op te zetten en problemen rond de in- en uitstroom van patiënten op te lossen. Bovendien wordt zo het gevaar weggenomen dat patiëntstromen het economisch evenwicht in het zorgstelsel van de lidstaat verstoren of de mogelijkheden qua planning - waaronder capaciteitsplanning - stroomlijning en toegankelijkheid in de zorgsector ondermijnen. In de voorgestelde richtlijn moet worden aangegeven op welke voorwaarden de lidstaat van aansluiting toestemming kan weigeren; zonder dergelijke criteria dreigt de hele richtlijn ondermijnd te worden. Een algemeen systeem met voorafgaande goedkeuring maakt het ook waarschijnlijker dat de lidstaat van behandeling betaald wordt voor de gezondheidszorg die wordt geleverd. Ook moet er binnen dit systeem aandacht komen voor het ziektebeloop van de patiënt, zodat bijvoorbeeld geschikte revalidatie of andere nazorg geregeld kan worden.

19.

Het onderscheid tussen intramurale en extramurale gezondheidszorg kan problemen opleveren omdat de wijze van behandeling van land tot land verschilt. Het is dan ook aan de lidstaten of in sommige gevallen de regionale en lokale overheden om met inachtneming van de nieuwste kennis en ontwikkelingen en de lokale en regionale omstandigheden te bepalen welke diensten onder intramurale zorg vallen.

20.

Het Comité dringt aan op maatregelen om overblijvende capaciteit en behandelingsmogelijkheden in andere landen te benutten en vindt dat moet worden voorkomen dat de voorgestelde richtlijn een ondoelmatige verdeling van middelen, waaronder personeel, op medisch gebied en in de gezondheidszorg, binnen en tussen lidstaten in de hand werkt, bijvoorbeeld als gevolg van verschillende beloningssystemen.

21.

Behandeling van patiënten uit andere lidstaten mag geen negatieve gevolgen hebben voor de mogelijkheden en de plichten van de lidstaat om de eigen bevolking de juiste zorg te garanderen.

22.

In beginsel is het inderdaad nodig om contactpunten op te richten die patiënten informeren over hun recht op grensoverschrijdende gezondheidszorg. Deze contactfunctie moet zo mogelijk door bestaande organen worden verzorgd. De contactpunten mogen niet optreden als juridische instantie; zij dienen slechts als informatiecentrum voor patiënten.

Vergoeding van behandelingskosten

23.

Het Comité is het ermee eens dat patiënten alleen in aanmerking komen voor vergoeding van de kosten van grensoverschrijdende behandelingen die onder het socialezekerheidsstelsel van de lidstaat van aansluiting vallen. Het steunt het voorstel van de Commissie dat patiënten geen financieel voordeel mogen hebben van grensoverschrijdende zorg.

24.

Alle met de behandeling samenvallende kosten moeten aan de desbetreffende zorgverstrekker in de lidstaat worden terugbetaald. De lidstaat van aansluiting hoeft de kosten van de behandeling slechts terug te betalen tot het bedrag dat vergoed zou worden indien dezelfde of soortgelijke zorg in de lidstaat van aansluiting zou zijn verstrekt; het vergoede bedrag is echter niet hoger dan de feitelijke kosten van de ontvangen gezondheidszorg. Alle kosten die daarbovenop komen, moeten voor rekening van de patiënt komen.

25.

De praktijk leert dat terugbetaling vaak problemen oplevert en daarom moeten de lidstaten regelingen kunnen uitvaardigen om de betaling van behandelingskosten te vereenvoudigen en te garanderen. Daarbij kan gedacht worden aan regelingen tussen de socialezekerheidsstelsels en aanbieders van medische diensten, overeenkomsten tussen de lidstaten of maatregelen om de patiënt te laten betalen.

26.

Het Comité vindt dat er meer duidelijkheid moet komen over de rechten van burgers in de voorgestelde richtlijn en Verordening 1408/71 over de coördinatie van de socialezekerheidsregelingen.

Samenwerking op het gebied van gezondheidszorg

27.

Alleen die gebieden die rechtstreeks van belang zijn voor de rechten van patiënten zouden in de voorgestelde richtlijn gereguleerd mogen worden.

28.

Het Comité wijst erop dat geneesmiddelen onder de nationale wetgeving vallen; de communautaire wetgeving mag een hoog niveau van patiëntveiligheid in verband met recepten en medicijnen in de lidstaten niet in de weg staan. Bovendien mogen harmonisatiemaatregelen geen afbreuk doen aan de mogelijkheid van de lidstaten om de geneesmiddelenmarkt te reguleren om zo de hoogst mogelijke bescherming van patiënten en tevens een economisch evenwicht te waarborgen en de overheidsuitgaven op geneesmiddelengebied te beheersen.

29.

Het Comité neemt kennis van het feit dat de lidstaten de opzet moeten bevorderen van netwerken binnen de zorgsector, die moeten samenwerken bij zeer specialistische behandelingen die een bijzondere concentratie van middelen vergen. Samenwerking bij bijzondere behandelingen zal een meerwaarde opleveren en innovatie, kwaliteit en een doeltreffende inzet van middelen bevorderen. Deze referentiecentra mogen echter niet te maken krijgen met harmonisatie of regulering van zeer specialistische behandelingen.

30.

Het initiatief van de Commissie inzake de interoperabiliteit van de informatie- en communicatietechnologiesystemen van de lidstaten mag de lidstaten niet beletten eigen initiatieven op dit gebied te ontplooien. Het Comité is het ermee eens dat de maatregelen van de Commissie moeten aansluiten bij de technologische ontwikkelingen, dat het recht op bescherming van persoonsgegevens geëerbiedigd moet worden en dat de nodige normen en begrippen voor de interoperabiliteit van de desbetreffende informatie- en communicatietechnologiesystemen gespecificeerd moeten worden.

31.

Gestructureerde en gecoördineerde samenwerking op Europees niveau om ervaring uit te wisselen, kennis te delen en onderzoek naar de ontwikkelingen op het vlak van gezondheidstechnologie te doen, kan de lidstaten een duidelijke meerwaarde opleveren. Deze samenwerkingverbanden mogen echter geen harmonisatie of regulering inhouden.

32.

Toegang tot betrouwbare gegevens en goede informatie is van essentieel belang. Wel moet ervoor worden gezorgd dat bij de inzameling van de gegevens zoveel mogelijk gebruikt wordt gemaakt van de bestaande databanken van de lidstaten.

Rol van de lokale en regionale overheden

33.

De lokale en regionale overheden zijn vaak belast met planning, beheer, uitvoering en ontwikkeling van de gezondheidszorg en bevinden zich dicht bij de burgers; zij beschikken dan ook over belangrijke kennis en deskundigheid op het vlak van gezondheidszorg.

34.

Het Comité dringt erop aan dat lokale en regionale overheden worden betrokken bij activiteiten en initiatieven van de Europese Gemeenschap op gezondheidsgebied.

35.

Het Comité spoort de lidstaten aan procedures vast te stellen op basis waarvan hun lokale en regionale overheden in een vroeg stadium worden betrokken bij voorstellen voor Europese regelgeving op het gebied van de gezondheidszorg.

36.

Het Comité vindt dat bij de oprichting van het comité dat de Commissie bij de implementatie van de richtlijn moet bijstaan rekening gehouden moet worden met de praktische kennis die op regionaal en lokaal niveau is opgedaan en dat het Comité van de Regio's bij dit werk moet worden betrokken.

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Eerste aanhaling – wijzigen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 152, 95, en 16,

Motivering

Zoals in paragraaf 2 van het advies wordt benadrukt en de Commissie ook zelf in de eerste overweging van haar ontwerprichtlijn aangeeft, wordt de voorgestelde richtlijn gelegitimeerd door het streven naar een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid zoals neergelegd in artikel 152 EGV. Daarnaast moet worden gewezen op de belangrijke rol van diensten van algemeen economisch belang op het gebied van gezondheid, waarnaar in artikel 16 EGV wordt verwezen.

Wijzigingsvoorstel 2

Na overweging 3 een nieuwe overweging toevoegen:

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

 

(3 bis)

De bestaande verschillen tussen de doelstellingen van het gezondheidsbeleid en de doelstellingen van de interne markt voor diensten maken dat in het geval van conflicterende belangen altijd voorrang moet worden gegeven aan de doelstellingen van het gezondheidsbeleid, om dwingende redenen van algemeen belang (zoals de volksgezondheid, doelstellingen van sociaal beleid, instandhouding van het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel, enz.).

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging 10 – wijzigen:

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

(10)

Voor de toepassing van deze richtlijn worden onder „grensoverschrijdende gezondheidszorg” de volgende wijzen van verlening van gezondheidszorg verstaan:

gebruik van gezondheidszorg in het buitenland (de patiënt gaat naar een zorgaanbieder in een andere lidstaat om behandeld te worden); deze situatie wordt bedoeld met „mobiliteit van patiënten”;

grensoverschrijdende verstrekking van gezondheidszorg (vanuit het grondgebied van een lidstaat worden diensten op het grondgebied van een andere lidstaat verricht), zoals telegeneeskunde, diagnose en receptverstrekking op afstand, laboratoriumdiensten;

permanente aanwezigheid van een zorgaanbieder (een zorgaanbieder heeft zich in een andere lidstaat gevestigd); en

tijdelijke aanwezigheid van personen (mobiliteit van gezondheidswerkers, die bijvoorbeeld tijdelijk naar de lidstaat van de patiënt gaan om diensten te verlenen).

(10)

Voor de toepassing van deze richtlijn worden onder „grensoverschrijdende gezondheidszorg” de volgende wijzen van verlening van gezondheidszorg verstaan:

gebruik van gezondheidszorg in het buitenland (de patiënt gaat naar een zorgaanbieder in een andere lidstaat om behandeld te worden); deze situatie wordt bedoeld met „mobiliteit van patiënten”;

grensoverschrijdende verstrekking van gezondheidszorg (vanuit het grondgebied van een lidstaat worden diensten op het grondgebied van een andere lidstaat verricht), zoals telegeneeskunde, diagnose en receptverstrekking op afstand, laboratoriumdiensten;

permanente aanwezigheid van een zorgaanbieder (een zorgaanbieder heeft zich in een andere lidstaat gevestigd); en

tijdelijke aanwezigheid van personen (mobiliteit van gezondheidswerkers, die bijvoorbeeld tijdelijk naar de lidstaat van de patiënt gaan om diensten te verlenen).

Motivering

Het derde gedachtestreepje van de door de Commissie voorgestelde tekst heeft betrekking op een kwestie die wordt geregeld in Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt. Om iedere redundantie of rechtsonzekerheid te voorkomen stellen wij derhalve voor dit gedachtestreepje te schrappen.

Het vierde gedachtestreepje van de door de Commissie voorgestelde tekst heeft betrekking op een kwestie die wordt geregeld in Richtlijn 2005/36/EG van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. Om iedere redundantie of rechtsonzekerheid te voorkomen stellen wij derhalve voor dit gedachtestreepje te schrappen.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging 31 - wijzigen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(31)

De beschikbare gegevens wijzen erop dat de toepassing van de beginselen van het vrije verkeer op het gebruik van gezondheidszorg in een andere lidstaat binnen de grenzen van de door de wettelijke ziektekostenverzekeringsregeling van de lidstaat van aansluiting gewaarborgde dekking, de gezondheidsstelsels van de lidstaten en de betaalbaarheid van hun socialezekerheidsstelsels niet zal aantasten. Het Hof van Justitie heeft echter erkend dat niet uitgesloten kan worden dat een ernstige aantasting van het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel en de doelstelling een evenwichtige en voor eenieder toegankelijke verzorging door artsen en ziekenhuizen in stand te houden, dwingende redenen van algemeen belang kunnen vormen waardoor een belemmering van het beginsel van het vrij verrichten van diensten gerechtvaardigd kan zijn. Het Hof van Justitie heeft ook erkend dat het aantal ziekenhuizen, hun geografische spreiding, hun inrichting en de uitrusting waarover zij beschikken, en zelfs de aard van de medische diensten die zij kunnen aanbieden, aspecten zijn die moeten kunnen worden gepland. Deze richtlijn moet voorzien in een systeem van voorafgaande toestemming voor de vergoeding van de kosten van in een andere lidstaat ontvangen intramurale zorg wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: de kosten zouden door zijn socialezekerheidsstelsel zijn vergoed indien de zorg op zijn grondgebied zou zijn verleend en het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel wordt door de uitstroom van patiënten als gevolg van de toepassing van deze richtlijn ernstig aangetast of zal daardoor waarschijnlijk ernstig worden aangetast en/of de planning en rationalisering die in de ziekenhuissector plaatsvinden om overcapaciteit van ziekenhuizen, ongelijkheden bij de verlening van intramurale zorg en logistieke en financiële verspilling te voorkomen, de instandhouding van een evenwichtige en voor eenieder toegankelijke verzorging door artsen en ziekenhuizen of de instandhouding van behandelingscapaciteit of medische deskundigheid op zijn grondgebied, worden door deze uitstroom van patiënten ernstig aangetast of zullen daardoor waarschijnlijk ernstig worden aangetast. Omdat ingewikkelde aannamen en berekeningen nodig zijn om de gevolgen van een verwachte uitstroom van patiënten nauwkeurig in te schatten, mag volgens deze richtlijn een systeem van voorafgaande toestemming worden toegepast wanneer er voldoende redenen zijn om te verwachten dat het socialezekerheidsstelsel ernstig zal worden aangetast. Ook de reeds bestaande systemen van voorafgaande toestemming die aan de voorwaarden in artikel 8 voldoen, moeten hieronder vallen.

(31)

De beschikbare gegevens wijzen erop dat de toepassing van de beginselen van het vrije verkeer op het gebruik van gezondheidszorg in een andere lidstaat binnen de grenzen van de door de wettelijke ziektekostenverzekeringsregeling van de lidstaat van aansluiting gewaarborgde dekking, de gezondheidsstelsels van de lidstaten en de betaalbaarheid van hun socialezekerheidsstelsels niet zal aantasten. Het Hof van Justitie heeft echter erkend dat niet uitgesloten kan worden dat een ernstige aantasting van het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel en de doelstelling een evenwichtige en voor eenieder toegankelijke verzorging door artsen en ziekenhuizen in stand te houden, dwingende redenen van algemeen belang kunnen vormen waardoor een belemmering van het beginsel van het vrij verrichten van diensten gerechtvaardigd kan zijn. Het Hof van Justitie heeft ook erkend dat het aantal ziekenhuizen, hun geografische spreiding, hun inrichting en de uitrusting waarover zij beschikken, en zelfs de aard van de medische diensten die zij kunnen aanbieden, aspecten zijn die moeten kunnen worden gepland. Deze richtlijn moet voorzien in een systeem van voorafgaande toestemming voor de vergoeding van de kosten van in een andere lidstaat ontvangen intramurale zorg wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: de kosten zouden door zijn socialezekerheidsstelsel zijn vergoed indien de zorg op zijn grondgebied zou zijn verleend en het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel wordt door de uitstroom van patiënten als gevolg van de toepassing van deze richtlijn ernstig aangetast of zal daardoor waarschijnlijk ernstig worden aangetast en/of de planning en rationalisering die in de ziekenhuissector plaatsvinden om overcapaciteit van ziekenhuizen, ongelijkheden bij de verlening van intramurale zorg en logistieke en financiële verspilling te voorkomen, de instandhouding van een evenwichtige en voor eenieder toegankelijke verzorging door artsen en ziekenhuizen of de instandhouding van behandelingscapaciteit of medische deskundigheid op zijn grondgebied, worden door deze uitstroom van patiënten ernstig aangetast of zullen daardoor waarschijnlijk ernstig worden aangetast. Omdat ingewikkelde aannamen en berekeningen nodig zijn om de gevolgen van een verwachte uitstroom van patiënten nauwkeurig in te schatten, mag volgens deze richtlijn een systeem van voorafgaande toestemming worden toegepast wanneer er voldoende redenen zijn om te verwachten dat het socialezekerheidsstelsel ernstig zal worden aangetast. Ook de reeds bestaande systemen van voorafgaande toestemming die aan de voorwaarden in artikel 8 voldoen, moeten hieronder vallen. Een systeem van voorafgaande toestemming is noodzakelijk om grensoverschrijdende patiënten de garantie te kunnen bieden dat zij geneeskundige zorg krijgen en dat de kosten vergoed zullen worden door de sociale zekerheid van het land waarin zij wonen. Een dergelijk systeem van voorafgaande toestemming is in overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Justitie.

Motivering

1)

Wat zijn die „beschikbare gegevens over de toepassing van de beginselen van het vrije verkeer op het gebruik van gezondheidszorg in een andere lidstaat”? Het is in ieder geval niet de bedoeling te laten doorschemeren dat de voorgestelde richtlijn bedoeld is om het vrije verkeer van patiënten te bevorderen.

2)

Het tweede deel van het wijzigingsvoorstel spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 1 (Doel) – wijzigen:

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Deze richtlijn brengt een algemeen kader voor de verlening van veilige, hoogwaardige en efficiënte grensoverschrijdende gezondheidszorg tot stand.

Deze richtlijn brengt een algemeen kader voor patiëntenrechten inzake de verlening van toegang tot veilige, hoogwaardige en efficiënte grensoverschrijdende gezondheidszorg tot stand, ervan uitgaande dat de organisatie en de verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging tot de verantwoordelijkheid van de lidstaten behoort.

Motivering

Het is van essentieel belang meteen al duidelijk te maken dat de lidstaten exclusief verantwoordelijk zijn voor de zorgsector en dat de inspanningen van de Gemeenschap bedoeld zijn als aanvulling op het nationale gezondheidsbeleid.

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 2 (Toepassingsgebied) – wijzigen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 2 -   Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op de verlening van gezondheidszorg, ongeacht de wijze van organisatie, verstrekking of financiering, en onafhankelijk van de vraag of het publieke of private zorg betreft.

Artikel 2 –   Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op de grensoverschrijdende toegang van individuele patiënten tot verlening van gezondheidszorg, ongeacht de wijze van organisatie, verstrekking of financiering, en onafhankelijk van de vraag of het publieke of private zorg betreft.

Motivering

Spreekt voor zich.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 4 (Definities), sub b) – schrappen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 4 –   Definities

b)

„grensoverschrijdende gezondheidszorg”: gezondheidszorg die wordt verleend in een andere lidstaat dan die waar de patiënt verzekerd is, of gezondheidszorg die wordt verleend in een andere lidstaat dan die waar de zorgaanbieder woonachtig, ingeschreven of gevestigd is;

Artikel 4 –   Definities

b)

„grensoverschrijdende gezondheidszorg”: gezondheidszorg die wordt verleend in een andere lidstaat dan die waar de patiënt verzekerd is,of gezondheidszorg die wordt verleend in een andere lidstaat dan die waar de zorgaanbieder woonachtig, ingeschreven of gevestigd is;

Motivering

Niet het land van vestiging van de zorgaanbieder, maar het land van aansluiting van de patiënt is bepalend.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 4 (Definities), sub d) – wijzigen:

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 4 -   Definities

d)

„gezondheidswerker”: een arts, verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger (verpleegkundige), beoefenaar der tandheelkunde (tandarts), verloskundige of apotheker in de zin van Richtlijn 2005/36/EG of een andere beroepsbeoefenaar die werkzaamheden in de gezondheidszorg verricht die behoren tot een gereglementeerd beroep, als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, onder a), van Richtlijn 2005/36/EG;

Artikel 4 -   Definities

d)

„gezondheidswerker”: een arts, verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger (verpleegkundige), beoefenaar der tandheelkunde (tandarts), verloskundige of apotheker in de zin van Richtlijn 2005/36/EG of een andere beroepsbeoefenaar die werkzaamheden in de gezondheidszorg verricht die behoren tot een gereglementeerd beroep, als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, onder a), van Richtlijn 2005/36/EG;

Motivering

Geldt niet voor de Nederlandse versie.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 5 (Verantwoordelijkheden van de autoriteiten van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt) – titel wijzigen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 5 –

Verantwoordelijkheden van de autoriteiten van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt

Artikel 5 –

Verantwoordelijkheden van de autoriteiten van de lidstaten lidstaat waar de behandeling plaatsvindt

Motivering

Het gaat in artikel 5 ook over de verantwoordelijkheden van de lidstaat van aansluiting.

Wijzigingsvoorstel 10

Artikel 5 (Verantwoordelijkheden van de autoriteiten van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt) - wijzigen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 5 –   Verantwoordelijkheden van de autoriteiten van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt

1.

De lidstaat waar de behandeling plaatsvindt is verantwoordelijk voor de organisatie en verstrekking van de gezondheidszorg. Deze lidstaat stelt in dit verband, rekening houdend met de beginselen van universaliteit, toegang tot hoogwaardige zorg, rechtvaardigheid en solidariteit, duidelijke kwaliteits- en veiligheidsnormen voor de op zijn grondgebied verleende gezondheidszorg vast, en waarborgt dat:

a)

mechanismen zijn ingesteld om ervoor te zorgen dat de zorgaanbieders aan die normen kunnen voldoen, met inachtneming van de internationale medische wetenschap en de algemeen erkende goede medische praktijken;

b)

regelmatig toezicht wordt gehouden op de praktische toepassing van die normen door de zorgaanbieders en corrigerende maatregelen worden genomen wanneer de toepasselijke normen niet worden nageleefd, waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van de medische wetenschap en de gezondheidstechnologie;

c)

de zorgaanbieders alle relevante informatie verstrekken om patiënten in staat te stellen met kennis van zaken beslissingen te nemen, in het bijzonder over de beschikbaarheid, de prijzen en de resultaten van de verleende gezondheidszorg, en de gegevens betreffende hun eventuele verzekeringsdekking of soortgelijke individuele of collectieve vormen van bescherming inzake beroepsaansprakelijkheid;

d)

de patiënten over klachtenprocedures en rechtsmiddelen beschikken en schadeloosgesteld kunnen worden ingeval zij schade ondervinden als gevolg van de ontvangen gezondheidszorg;

e)

er voor de behandeling die op hun grondgebied plaatsvindt op de aard en omvang van het risico afgestemde systemen van beroepsaansprakelijkheidsverzekering zijn ingesteld, dan wel een waarborg of een soortgelijke regeling die gelijkwaardig is of met betrekking tot het doel in wezen vergelijkbaar is;

f)

het grondrecht op privacy ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen voor de communautaire bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens, in het bijzonder de Richtlijnen 95/46/EG en 2002/58/EG, wordt beschermd;

g)

patiënten uit andere lidstaten gelijk worden behandeld als onderdanen van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt en overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en de wetgeving van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt tegen discriminatie worden beschermd.

2.

De maatregelen die de lidstaten nemen om dit artikel toe te passen, zijn in overeenstemming met Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Richtlijn 2000/31/EG betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt.

3.

Voor zover dit nodig is om de verlening van grensoverschrijdende gezondheidszorg te bevorderen, ontwikkelt de Commissie samen met de lidstaten richtsnoeren om de toepassing van lid 1 te vergemakkelijken; daarbij wordt uitgegaan van een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid.

Artikel 5 –   Verantwoordelijkheden van de autoriteiten van de lidstatenat waar de behandeling plaatsvindt

1.

De lidstaat waar de behandeling plaatsvindt is verantwoordelijk voor de organisatie en verstrekking van de gezondheidszorg. Deze lidstaat stelt in dit verband, Daarbij houdt deze lidstaat rekening houdend met de beginselen van universaliteit, toegang tot hoogwaardige zorg, rechtvaardigheid en solidariteit, duidelijke kwaliteits- en veiligheidsnormen voor de op zijn grondgebied verleende gezondheidszorg vast, en waarborgt hij dat:

a)

mechanismen zijn ingesteld om ervoor te zorgen dat de zorgaanbieders aan die normen kunnen voldoen, met inachtneming van de internationale medische wetenschap en de algemeen erkende goede medische praktijken;

b)

regelmatig toezicht wordt gehouden op de praktische toepassing van die normen door de zorgaanbieders en corrigerende maatregelen worden genomen wanneer de toepasselijke normen niet worden nageleefd, waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van de medische wetenschap en de gezondheidstechnologie;

c)

de zorgaanbieders alle relevante informatie verstrekken om patiënten in staat te stellen met kennis van zaken beslissingen te nemen, in het bijzonder over de beschikbaarheid, de prijzen en de resultaten van de verleende gezondheidszorg, en de gegevens betreffende hun eventuele verzekeringsdekking of soortgelijke individuele of collectieve vormen van bescherming inzake beroepsaansprakelijkheid;

d)

de patiënten over klachtenprocedures en rechtsmiddelen beschikken en schadeloosgesteld kunnen worden ingeval zij schade ondervinden als gevolg van de ontvangen gezondheidszorg;

e)

er voor de behandeling die op hun grondgebied plaatsvindt op de aard en omvang van het risico afgestemde systemen van beroepsaansprakelijkheidsverzekering zijn ingesteld, dan wel een waarborg of een soortgelijke regeling die gelijkwaardig is of met betrekking tot het doel in wezen vergelijkbaar is;

fa)

het grondrecht op privacy ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen voor de communautaire bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens, in het bijzonder de Richtlijnen 95/46/EG en 2002/58/EG, wordt beschermd;

gb)

patiënten uit andere lidstaten gelijk worden behandeld als onderdanen van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt en overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en de wetgeving van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt tegen discriminatie worden beschermd.

2.

De maatregelen die de lidstaten nemen om dit artikel toe te passen, zijn in overeenstemming met Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Richtlijn 2000/31/EG betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt.

3.

Voor zover dit nodig is om de verlening van grensoverschrijdende gezondheidszorg te bevorderen, ontwikkelt de Commissie samen met de lidstaten richtsnoeren om de toepassing van lid 1 te vergemakkelijken; daarbij wordt uitgegaan van een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid.

Motivering

Het gaat in artikel 5 ook over de verantwoordelijkheden van de lidstaat van aansluiting.

De organisatie en de verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging is een exclusieve bevoegdheid van de lidstaten, overeenkomstig art. 152 EGV.

De Commissie stelt hier voor dat de nationale zorgstelsels aan een aantal richtsnoeren, zoals invoering van kwaliteitsnormen of toezichtsystemen, moeten voldoen. Daarbij grijpt zij in in de nationale zorgstelsels en gaat zij voorbij aan art. 152 EGV.

Wijzigingsvoorstel 11

Artikel 6, leden 1 en 2 – wijzigen:

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 6 –   In een andere lidstaat verleende gezondheidszorg

1.

Behoudens de bepalingen in deze richtlijn, in het bijzonder de artikelen 7, 8 en 9, waarborgt de lidstaat van aansluiting dat verzekerden die naar een andere lidstaat reizen om daar tijdens hun verblijf gezondheidszorg te ontvangen of die in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg willen ontvangen, niet belet worden in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg te ontvangen wanneer de desbetreffende behandeling deel uitmaakt van de prestaties waarop de verzekerde uit hoofde van de wetgeving van de lidstaat van aansluiting recht heeft. De lidstaat van aansluiting vergoedt de verzekerde de kosten die door zijn wettelijke socialezekerheidsstelsel zouden zijn vergoed indien dezelfde of soortgelijke gezondheidszorg op zijn grondgebied zou zijn verleend. In alle gevallen bepaalt de lidstaat van aansluiting welke gezondheidszorg wordt vergoed, ongeacht waar deze wordt verleend.

2.

De kosten van in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg worden door de lidstaat van aansluiting overeenkomstig deze richtlijn vergoed tot het bedrag dat vergoed zou worden indien dezelfde of soortgelijke gezondheidszorg in de lidstaat van aansluiting zou zijn verleend; het vergoede bedrag is echter niet hoger dan de feitelijke kosten van de ontvangen gezondheidszorg.

Artikel 6 –   In een andere lidstaat verleende gezondheidszorg

1.

Behoudens de bepalingen in deze richtlijn, in het bijzonder de artikelen 7, 8 en 9, waarborgt de lidstaat van aansluiting dat verzekerden die naar een andere lidstaat reizen om daar tijdens hun verblijf gezondheidszorg te ontvangen of die in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg willen ontvangen, niet belet worden in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg te ontvangen. De wanneer de desbetreffende behandeling moet deel uitmaken uitmaakt van de prestaties waarop de verzekerde uit hoofde van de wetgeving van de lidstaat van aansluiting recht heeft. Tot slot wordt de behandeling verleend op voorwaarde dat de behandeling niet tijdig in de lidstaat van aansluiting kan worden verleend. De bevoegde instantie van de lidstaat van aansluiting vergoedt de verzekerde de kosten die door zijn wettelijke socialezekerheids- of zorgstelsel zouden zijn vergoed indien dezelfde of soortgelijke gezondheidszorg op zijn grondgebied zou zijn verleend. In alle gevallen bepaalt de lidstaat van aansluiting welke gezondheidszorg wordt vergoed, ongeacht waar deze wordt verleend.

2.

De kosten van in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg worden door de bevoegde instantie van delidstaat van aansluiting overeenkomstig deze richtlijn vergoed tot het bedrag dat vergoed zou worden indien dezelfde of soortgelijke gezondheidszorg in de lidstaat van aansluiting zou zijn verleend; het vergoede bedrag is echter niet hoger dan de feitelijke kosten van de ontvangen gezondheidszorg.

Motivering

Doel van de voorgestelde richtlijn is het scheppen van duidelijkheid over de rechten die patiënten op basis van de arresten van het Europees Hof van Justitie hebben.

Het begrip „tijdig” komt voor in arresten van dit Hof (nl. Watts en Inizan) en moet daarom ook in het richtlijnvoorstel worden gebruikt. Het Hof heeft bepaald dat zorg die wordt verstrekt in een andere lidstaat dan die waarin de socialezekerheidsinstantie van de verzekerde is gevestigd, moet worden verleend indien de noodzakelijke behandeling in de lidstaat waarvan de patiënt onderdaan is, niet tijdig kan worden verleend. Het begrip „tijdig” moet „worden uitgelegd op basis van klinische overwegingen gerelateerd aan het individuele geval”, aldus het Hof.

De andere voorgestelde wijzigingen verduidelijken dat niet de lidstaat, maar de betrokken socialezekerheidsinstantie(s) de kosten moet(en) terugbetalen, en dat niet alleen de kosten moeten worden terugbetaald die door het wettelijke socialezekerheidsstelsel worden gedekt, maar ook die welke door de openbare zorgstelsels worden gedekt.

Wijzigingsvoorstel 12

Artikel 6 – nieuwe leden 3 en 4 invoegen:

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 6   In een andere lidstaat verleende gezondheidszorg

1.

Behoudens de bepalingen in deze richtlijn, in het bijzonder de artikelen 7, 8 en 9, waarborgt de lidstaat van aansluiting dat verzekerden die naar een andere lidstaat reizen om daar tijdens hun verblijf gezondheidszorg te ontvangen of die in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg willen ontvangen, niet belet worden in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg te ontvangen wanneer de desbetreffende behandeling deel uitmaakt van de prestaties waarop de verzekerde uit hoofde van de wetgeving van de lidstaat van aansluiting recht heeft. De lidstaat van aansluiting vergoedt de verzekerde de kosten die door zijn wettelijke socialezekerheidsstelsel zouden zijn vergoed indien dezelfde of soortgelijke gezondheidszorg op zijn grondgebied zou zijn verleend. In alle gevallen bepaalt de lidstaat van aansluiting welke gezondheidszorg wordt vergoed, ongeacht waar deze wordt verleend.

2.

De kosten van in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg worden door de lidstaat van aansluiting overeenkomstig deze richtlijn vergoed tot het bedrag dat vergoed zou worden indien dezelfde of soortgelijke gezondheidszorg in de lidstaat van aansluiting zou zijn verleend; het vergoede bedrag is echter niet hoger dan de feitelijke kosten van de ontvangen gezondheidszorg.

3.

De lidstaat van aansluiting kan aan een patiënt die in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg wil ontvangen, dezelfde voorwaarden, behandelingscriteria en wettelijke en administratieve formele eisen stellen om de gezondheidszorg te kunnen ontvangen en de kosten daarvan vergoed te krijgen als hij zou stellen indien dezelfde of soortgelijke gezondheidszorg op zijn grondgebied zou zijn verleend, mits deze niet discriminerend zijn en geen belemmering voor het vrije verkeer van personen vormen.

4.

De lidstaten beschikken over een mechanisme voor de berekening van de door het wettelijk socialezekerheidsstelsel aan de verzekerde vergoede kosten van in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg. Dit mechanisme berust op objectieve, niet-discriminerende en vooraf bekende criteria en de volgens dit mechanisme vergoede kosten zijn niet lager dan die welke vergoed zouden worden indien dezelfde of soortgelijke gezondheidszorg op het grondgebied van de lidstaat van aansluiting zou zijn verleend.

5.

Patiënten die naar een andere lidstaat reizen om daar tijdens hun verblijf gezondheidszorg te ontvangen of die in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg willen ontvangen, wordt overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen voor de communautaire bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens, in het bijzonder de Richtlijnen 95/46/EG en 2002/58/EG, toegang gegeven tot hun medische dossiers.

Artikel 6   In een andere lidstaat verleende gezondheidszorg

1.

Behoudens de bepalingen in deze richtlijn, in het bijzonder de artikelen 7, 8 en 9, waarborgt de lidstaat van aansluiting dat verzekerden die naar een andere lidstaat reizen om daar tijdens hun verblijf gezondheidszorg te ontvangen of die in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg willen ontvangen, niet belet worden in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg te ontvangen wanneer de desbetreffende behandeling deel uitmaakt van de prestaties waarop de verzekerde uit hoofde van de wetgeving van de lidstaat van aansluiting recht heeft. De lidstaat van aansluiting vergoedt de verzekerde de kosten die door zijn wettelijke socialezekerheidsstelsel zouden zijn vergoed indien dezelfde of soortgelijke gezondheidszorg op zijn grondgebied zou zijn verleend. In alle gevallen bepaalt de lidstaat van aansluiting welke gezondheidszorg wordt vergoed, ongeacht waar deze wordt verleend.

2.

De kosten van in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg worden door de lidstaat van aansluiting overeenkomstig deze richtlijn vergoed tot het bedrag dat vergoed zou worden indien dezelfde of soortgelijke gezondheidszorg in de lidstaat van aansluiting zou zijn verleend; het vergoede bedrag is echter niet hoger dan de feitelijke kosten van de ontvangen gezondheidszorg.

3.

Alle met de behandeling samenvallende feitelijke kosten (volledige kosten) moeten de zorgverstrekker worden terugbetaald.

4.

De lidstaat van behandeling kan een regeling uitvaardigen op grond waarvan terugbetaling van de behandelingskosten wordt vergemakkelijkt of gegarandeerd.

5. 3.

De lidstaat van aansluiting kan aan een patiënt die in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg wil ontvangen, dezelfde voorwaarden, behandelingscriteria en wettelijke en administratieve formele eisen stellen om de gezondheidszorg te kunnen ontvangen en de kosten daarvan vergoed te krijgen als hij zou stellen indien dezelfde of soortgelijke gezondheidszorg op zijn grondgebied zou zijn verleend, mits deze niet discriminerend zijn en geen belemmering voor het vrije verkeer van personen vormen.

4. 6.

De lidstaten beschikken over een mechanisme voor de berekening van de door het wettelijk socialezekerheidsstelsel aan de verzekerde vergoede kosten van in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg. Dit mechanisme berust op objectieve, niet-discriminerende en vooraf bekende criteria en de volgens dit mechanisme vergoede kosten zijn niet lager dan die welke vergoed zouden worden indien dezelfde of soortgelijke gezondheidszorg op het grondgebied van de lidstaat van aansluiting zou zijn verleend.

5. 7.

Patiënten die naar een andere lidstaat reizen om daar tijdens hun verblijf gezondheidszorg te ontvangen of die in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg willen ontvangen, wordt overeenkomstig de nationale omzettingsmaatregelen voor de communautaire bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens, in het bijzonder de Richtlijnen 95/46/EG en 2002/58/EG, toegang gegeven tot hun medische dossiers.

Motivering

In het voorstel wordt gezwegen over regelingen aangaande de vergoeding voor de lidstaat van behandeling en praktische betalingsaspecten. Daarom wordt voorgesteld om een lid 3 in te voegen ten behoeve van de financiële stabiliteit en de continuïteit van het stelsel van de lidstaat van behandeling: alles wordt terugbetaald (dus een uitwerking van par. 24 van het advies). Het voorgestelde lid 4 strekt ertoe dat de lidstaten de wijze en de effectuering van de betaling kunnen regelen.

Wijzigingsvoorstel 13

Artikel 8 (Intramurale en gespecialiseerde zorg) - wijzigen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.

Met het oog op de vergoeding van de kosten van in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg overeenkomstig deze richtlijn wordt onder „intramurale zorg” verstaan:

a)

gezondheidszorg waarvoor ten minste voor één nacht overnachtingsaccommodatie voor de patiënt nodig is;

b)

op een specifieke lijst opgenomen gezondheidszorg waarvoor geen overnachtingsaccommodatie voor de patiënt voor ten minste één nacht nodig is. De lijst wordt beperkt tot:

gezondheidszorg waarvoor zeer gespecialiseerde en kostenintensieve medische infrastructuur of apparatuur vereist is; of

gezondheidszorg die behandelingen omvat waaraan een bijzonder risico voor de patiënt of voor de bevolking verbonden is.

2.

De Commissie stelt deze lijst op en kan haar regelmatig bijwerken. Die maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

3.

De lidstaat van aansluiting mag voor de vergoeding door zijn socialezekerheidsstelsel van de kosten van in een andere lidstaat verleende intramurale zorg een systeem van voorafgaande toestemming hanteren als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

als de gezondheidszorg op zijn grondgebied zou zijn verleend, zou zij door het socialezekerheidsstelsel van de lidstaat zijn vergoed; en

b)

het systeem is bedoeld om de uitstroom van patiënten als gevolg van de toepassing van dit artikel aan te pakken en te voorkomen dat deze leidt, of waarschijnlijk zal leiden, tot ernstige aantasting van:

i)

het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel van de lidstaat; en/of

ii)

de planning en rationalisering die in de ziekenhuissector plaatsvinden om overcapaciteit van ziekenhuizen, ongelijkheden bij de verlening van intramurale zorg en logistieke en financiële verspilling te voorkomen, de instandhouding van een evenwichtige en voor eenieder toegankelijke verzorging door artsen en ziekenhuizen of de instandhouding van behandelingscapaciteit of medische deskundigheid op het grondgebied van de lidstaat.

4.

Het systeem van voorafgaande toestemming is beperkt tot hetgeen noodzakelijk en evenredig is om dergelijke gevolgen te voorkomen, en vormt geen middel tot willekeurige discriminatie.

5.

De lidstaat stelt alle relevante informatie over de krachtens lid 3 ingevoerde systemen van voorafgaande toestemming ter beschikking van het publiek.

1.

Met het oog op de vergoeding van de kosten van in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg overeenkomstig deze richtlijn wordt onder „intramurale zorg” verstaan:

a)

gezondheidszorg waarvoor ten minste voor één nacht overnachtingsaccommodatie voor de patiënt nodig is;

b)

op een specifieke lijst opgenomen gezondheidszorg waarvoor geen overnachtingsaccommodatie voor de patiënt voor ten minste één nacht nodig is. Behandelingen die op de lijst kunnen voorkomen zijn De lijst wordt beperkt tot:

gezondheidszorg waarvoor zeer gespecialiseerde en kostenintensieve medische infrastructuur of apparatuur vereist is; of

gezondheidszorg die behandelingen omvat waaraan een bijzonder risico voor de patiënt of voor de bevolking verbonden is;

c)

andere soorten behandelingen die gezien de aard van de ziekte het best in een ziekenhuis uitgevoerd kunnen worden.

2.

Elke lidstaat De Commissie stelt deze lijst op en werkt kan haar regelmatig bijwerken, zodat de lijst is aangepast aan de gezondheidsstelsels van de lidstaat en in sommige gevallen van zijn regio's. Die maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

3.

De lidstaat van aansluiting beschikt over de mogelijkheid om mag voor de vergoeding door zijn socialezekerheidsstelsel van de kosten van in een andere lidstaat verleende intramurale zorg een algemeen systeem van voorafgaande toestemming hanteren indien de behandeling door het socialezekerheidsstelsel van de lidstaat wordt gedekt. als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

als de gezondheidszorg op zijn grondgebied zou zijn verleend, zou zij door het socialezekerheidsstelsel van de lidstaat zijn vergoed; en

b)

het systeem is bedoeld om de uitstroom van patiënten als gevolg van de toepassing van dit artikel aan te pakken en te voorkomen dat deze leidt, of waarschijnlijk zal leiden, tot ernstige aantasting van:

i)

het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel van de lidstaat; en/of

ii)

de planning en rationalisering die in de ziekenhuissector plaatsvinden om overcapaciteit van ziekenhuizen, ongelijkheden bij de verlening van intramurale zorg en logistieke en financiële verspilling te voorkomen, de instandhouding van een evenwichtige en voor eenieder toegankelijke verzorging door artsen en ziekenhuizen of de instandhouding van behandelingscapaciteit of medische deskundigheid op het grondgebied van de lidstaat.

4.

Het systeem van voorafgaande toestemming is beperkt tot hetgeen noodzakelijk en evenredig is om dergelijke gevolgen te voorkomen de rechten van patiënten te beschermen en het plannen en financieren van de behandeling in het ziekenhuis te garanderen, en vormt geen middel tot willekeurige discriminatie.

5.

Een geplande behandeling van patiënten uit andere lidstaten mag geen negatieve gevolgen hebben voor de mogelijkheden en de plichten van de lidstaat om de eigen bevolking de juiste zorg te garanderen.

5. 6.

De lidstaat stelt alle relevante informatie over de krachtens lid 3 ingevoerde systemen van voorafgaande toestemming ter beschikking van het publiek.

Motivering

Er kan geen uitputtende gezamenlijke Europese lijst worden opgesteld van de soorten behandeling die als intramurale zorg aangemerkt kunnen worden, omdat de organisatie van het zorgstelsel per lidstaat verschilt.

Wat voorafgaande toestemming betreft (lid 3) acht het Comité de bepalingen in strijd met art. 152 EGV. Momenteel maken patiënten uit andere lidstaten slechts een klein deel uit van het totale aantal patiënten, maar er mag van uit worden gegaan dat deze groep als gevolg van de richtlijn zal groeien, met name in grensgebieden en voor sommige soorten behandelingen, zoals electieve chirurgie.

Daarom wordt voorgesteld een algemeen systeem met voorafgaande toestemming voor intramurale zorg in te voeren dat de lidstaten de mogelijkheid biedt het gehele zorgaanbod te beheersen en te plannen. De lidstaat van behandeling krijgt daarmee zekerheid dat hij betaald krijgt voor de zorg die hij verleent, omdat de patiënt toestemming voor de behandeling heeft gekregen van de lidstaat van aansluiting.

Een dergelijk systeem moet er ook toe bijdragen dat patiënten een relevant zorgaanbod krijgen en dat behandelingen noodzakelijk en veilig zijn, zodat zij zich gerust voelen en ook een goede nazorg krijgen.

Tot slot moet de lidstaat van behandeling beschikken over de mogelijkheid om patiënten om redenen van capaciteit te weigeren. Dit is nodig om zijn zorgstelsel te kunnen inrichten en beheren.

Wijzigingsvoorstel 14

Artikel 12 (Nationale contactpunten voor grensoverschrijdende gezondheidszorg) - wijzigen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.

De lidstaten wijzen nationale contactpunten voor grensoverschrijdende gezondheidszorg aan en stellen de Commissie in kennis van de naam en contactgegevens daarvan.

2.

Het nationale contactpunt in de lidstaat van aansluiting verricht, in nauwe samenwerking met de andere bevoegde nationale autoriteiten, de nationale contactpunten in andere lidstaten, in het bijzonder die waar de behandeling plaatsvindt, en de Commissie, de volgende taken:

a)

het verstrekt en verspreidt informatie ten behoeve van patiënten, in het bijzonder over hun rechten in verband met grensoverschrijdende gezondheidszorg, kwaliteits- en veiligheidswaarborgen, bescherming van persoonsgegevens, klachtenprocedures en rechtsmiddelen voor in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg, en de toepasselijke voorwaarden;

b)

het helpt patiënten bij de bescherming van hun rechten en bij het eisen van een passende schadevergoeding in geval van schade als gevolg van het gebruik van gezondheidszorg in een andere lidstaat; in het bijzonder informeert het nationale contactpunt patiënten over de beschikbare mogelijkheden om geschillen te beslechten, helpt het bij het vaststellen welke buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsregeling in een specifiek geval kan worden gebruikt en helpt het patiënten zo nodig bij het volgen van hun geschil;

c)

het verzamelt gedetailleerde informatie over de nationale instanties die actief zijn op het gebied van buitengerechtelijke geschillenbeslechting en bevordert de samenwerking met die instanties;

d)

het bevordert de ontwikkeling van internationale buitengerechtelijke regelingen voor het beslechten van geschillen als gevolg van grensoverschrijdende gezondheidszorg.

3.

De Commissie stelt volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde procedure het volgende vast:

a)

maatregelen die nodig zijn om het in dit artikel beschreven netwerk van nationale contactpunten te beheren;

b)

de aard en het type van de in het kader van dit netwerk verzamelde en uitgewisselde gegevens;

c)

richtsnoeren betreffende de in lid 2, onder a), bedoelde informatie ten behoeve van patiënten.

1.

De lidstaten wijzen nationale contactpunten voor grensoverschrijdende gezondheidszorg aan en stellen de Commissie in kennis van de naam en contactgegevens daarvan.

2.

Het nationale contactpunt in de lidstaat van aansluiting verstrekt en verspreidt verricht, in nauwe samenwerking met de andere bevoegde nationale autoriteiten, de nationale contactpunten in andere lidstaten, in het bijzonder die waar de behandeling plaatsvindt, en de Commissie, de volgende taken:

a)

het verstrekt en verspreidt informatie ten behoeve van patiënten, in het bijzonder over hun rechten in verband met grensoverschrijdende gezondheidszorg, kwaliteits- en veiligheidswaarborgen, bescherming van persoonsgegevens, klachtenprocedures en rechtsmiddelen voor in een andere lidstaat verleende gezondheidszorg, en de toepasselijke voorwaarden;

b)

het helpt patiënten bij de bescherming van hun rechten en bij het eisen van een passende schadevergoeding in geval van schade als gevolg van het gebruik van gezondheidszorg in een andere lidstaat; in het bijzonder informeert het nationale contactpunt patiënten over de beschikbare mogelijkheden om geschillen te beslechten, helpt het bij het vaststellen welke buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsregeling in een specifiek geval kan worden gebruikt en helpt het patiënten zo nodig bij het volgen van hun geschil;

c)

het verzamelt gedetailleerde informatie over de nationale instanties die actief zijn op het gebied van buitengerechtelijke geschillenbeslechting en bevordert de samenwerking met die instanties;

d)

het bevordert de ontwikkeling van internationale buitengerechtelijke regelingen voor het beslechten van geschillen als gevolg van grensoverschrijdende gezondheidszorg.

3.

De Commissie stelt volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde procedure het volgende vast:

a)

maatregelen die nodig zijn om het in dit artikel beschreven netwerk van nationale contactpunten te beheren;

b)

de aard en het type van de in het kader van dit netwerk verzamelde en uitgewisselde gegevens;

c)

richtsnoeren betreffende de in lid 2, onder a), bedoelde informatie ten behoeve van patiënten.

Motivering

Het is voor patiënten van cruciaal belang dat zij de nodige informatie krijgen over de mogelijkheid om in een andere EU-lidstaat behandeld te worden. De informatieplicht die de lidstaten in de voorgestelde richtlijn wordt opgelegd, gaat echter te ver en zal in de praktijk moeilijk na te komen zijn. Bovendien is onduidelijk in hoeverre de nationale contactpunten wettelijke verplichtingen hebben m.b.t. het beslechten van geschillen. Daarom moeten de rol en bevoegdheden van de nationale contactpunten duidelijker worden omschreven.

Wijzigingsvoorstel 15

Artikel 15 (Europese referentienetwerken) - schrappen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.

De lidstaten bevorderen de ontwikkeling van Europese referentienetwerken van zorgaanbieders. Die netwerken staan voortdurend open voor nieuwe zorgaanbieders die eraan willen deelnemen, mits deze zorgaanbieders aan alle vereiste voorwaarden en criteria voldoen.

2.

De Europese referentienetwerken hebben de volgende doelstellingen:

a)

bijdragen tot het benutten van het potentieel van Europese samenwerking op het gebied van zeer gespecialiseerde gezondheidszorg voor patiënten en voor de gezondheidszorgstelsels als gevolg van innovaties in de medische wetenschap en de gezondheidstechnologieën;

b)

bijdragen tot het bevorderen van de toegang tot hoogwaardige en kosteneffectieve gezondheidszorg voor alle patiënten met een ziekte waarvoor een bijzondere concentratie van middelen of deskundigheid vereist is;

c)

maximaliseren van de kosteneffectiviteit van de aangewende middelen, door deze waar nodig te bundelen;

d)

bijdragen tot het delen van kennis en het verzorgen van opleidingen voor gezondheidswerkers;

e)

verschaffen van benchmarks voor kwaliteit en veiligheid en bijdragen tot de ontwikkeling en verspreiding van beste praktijken binnen en buiten het netwerk;

f)

de lidstaten met onvoldoende patiënten met een bepaalde ziekte of onvoldoende technologie of deskundigheid helpen een volledig scala van zeer gespecialiseerde diensten van optimale kwaliteit te bieden.

3.

De Commissie stelt het volgende vast:

a)

een lijst van specifieke criteria en voorwaarden waaraan de Europese referentienetwerken moeten voldoen, waaronder de voorwaarden en criteria voor zorgaanbieders die aan de Europese referentienetwerken willen deelnemen, teneinde in het bijzonder te waarborgen dat de Europese referentienetwerken:

i)

over passende capaciteiten voor de diagnose, de follow-up en de behandeling van patiënten beschikken, met in voorkomend geval gegevens over goede resultaten;

ii)

over voldoende capaciteit beschikken en voldoende activiteiten ontplooien om relevante diensten te verlenen en de kwaliteit van de verleende diensten in stand te houden;

iii)

over capaciteit beschikken om deskundige adviezen, diagnosen of bevestigingen van diagnosen te kunnen geven, richtsnoeren voor goede praktijken te kunnen produceren en toepassen en resultaatgerichte maatregelen en kwaliteitscontrole te kunnen toepassen;

iv)

een multidisciplinaire aanpak kunnen aantonen;

v)

over een hoog niveau van deskundigheid en ervaring beschikken, zoals blijkt uit publicaties, subsidies of erefuncties en onderwijs- en opleidingsactiviteiten;

vi)

een belangrijke bijdrage aan het onderzoek leveren;

vii)

betrokken zijn bij epidemiologische surveillance, zoals registers;

viii)

nauw in contact staan en samenwerken met andere centra en netwerken van deskundigen op nationaal en internationaal niveau en over netwerkcapaciteiten beschikken;

ix)

nauw in contact staan en samenwerken met eventuele patiëntenverenigingen;

b)

de procedure voor de oprichting van Europese referentienetwerken.

4.

De in lid 3 bedoelde maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

1.

De lidstaten bevorderen de ontwikkeling van Europese referentienetwerken van zorgaanbieders. Die netwerken staan voortdurend open voor nieuwe zorgaanbieders die eraan willen deelnemen, mits deze zorgaanbieders aan alle vereiste voorwaarden en criteria voldoen.

2.

De Europese referentienetwerken hebben de volgende doelstellingen:

a)

bijdragen tot het benutten van het potentieel van Europese samenwerking op het gebied van zeer gespecialiseerde gezondheidszorg voor patiënten en voor de gezondheidszorgstelsels als gevolg van innovaties in de medische wetenschap en de gezondheidstechnologieën;

b)

bijdragen tot het bevorderen van de toegang tot hoogwaardige en kosteneffectieve gezondheidszorg voor alle patiënten met een ziekte waarvoor een bijzondere concentratie van middelen of deskundigheid vereist is;

c)

maximaliseren van de kosteneffectiviteit van de aangewende middelen, door deze waar nodig te bundelen;

d)

bijdragen tot het delen van kennis en het verzorgen van opleidingen voor gezondheidswerkers;

e)

verschaffen van benchmarks voor kwaliteit en veiligheid en bijdragen tot de ontwikkeling en verspreiding van beste praktijken binnen en buiten het netwerk;

f)

de lidstaten met onvoldoende patiënten met een bepaalde ziekte of onvoldoende technologie of deskundigheid helpen een volledig scala van zeer gespecialiseerde diensten van optimale kwaliteit te bieden.

3.

De Commissie stelt het volgende vast:

a)

een lijst van specifieke criteria en voorwaarden waaraan de Europese referentienetwerken moeten voldoen, waaronder de voorwaarden en criteria voor zorgaanbieders die aan de Europese referentienetwerken willen deelnemen, teneinde in het bijzonder te waarborgen dat de Europese referentienetwerken:

i)

over passende capaciteiten voor de diagnose, de follow-up en de behandeling van patiënten beschikken, met in voorkomend geval gegevens over goede resultaten;

ii)

over voldoende capaciteit beschikken en voldoende activiteiten ontplooien om relevante diensten te verlenen en de kwaliteit van de verleende diensten in stand te houden;

iii)

over capaciteit beschikken om deskundige adviezen, diagnosen of bevestigingen van diagnosen te kunnen geven, richtsnoeren voor goede praktijken te kunnen produceren en toepassen en resultaatgerichte maatregelen en kwaliteitscontrole te kunnen toepassen;

iv)

een multidisciplinaire aanpak kunnen aantonen;

v)

over een hoog niveau van deskundigheid en ervaring beschikken, zoals blijkt uit publicaties, subsidies of erefuncties en onderwijs- en opleidingsactiviteiten;

vi)

een belangrijke bijdrage aan het onderzoek leveren;

vii)

betrokken zijn bij epidemiologische surveillance, zoals registers;

viii)

nauw in contact staan en samenwerken met andere centra en netwerken van deskundigen op nationaal en internationaal niveau en over netwerkcapaciteiten beschikken;

ix)

nauw in contact staan en samenwerken met eventuele patiëntenverenigingen;

b)

de procedure voor de oprichting van Europese referentienetwerken.

4.

De in lid 3 bedoelde maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Motivering

Internationale samenwerking binnen de EU is een goede zaak omdat het de lidstaten een meerwaarde biedt. Het is echter niet nodig om de samenwerking op het vlak van zeer specialistische zorg en het beheer van nieuwe gezondheidstechnologie in een richtlijn te reguleren, aangezien de lidstaten daarmee juridisch worden verplicht tot samenwerking. Deze bepalingen vallen volgens het Comité dan ook buiten de doelstelling van de richtlijn, zoals aangegeven in art. 1.

Wijzigingsvoorstel 16

Artikel 17 (Samenwerking op het gebied van het beheer van nieuwe gezondheidstechnologieën) - schrappen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.

De lidstaten bevorderen de ontwikkeling en werking van een netwerk waarin de nationale autoriteiten of instanties die verantwoordelijk zijn voor de evaluatie van gezondheidstechnologie met elkaar worden verbonden.

2.

Het netwerk voor de evaluatie van gezondheidstechnologie heeft de volgende doelstellingen:

a)

ondersteunen van de samenwerking tussen de nationale autoriteiten of instanties;

b)

ondersteunen van de verstrekking van objectieve, betrouwbare, tijdige, transparante en overdraagbare informatie over de doeltreffendheid van gezondheidstechnologieën op korte en lange termijn en een effectieve uitwisseling van deze informatie tussen de nationale autoriteiten of instanties mogelijk maken.

3.

De lidstaten wijzen de autoriteiten of instanties aan die aan het in lid 1 bedoelde netwerk deelnemen en stellen de Commissie in kennis van de naam en contactgegevens van die autoriteiten of instanties.

4.

De Commissie stelt volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde procedure de nodige maatregelen voor de oprichting en het beheer van dit netwerk vast, waarbij ook de aard en het type van de uit te wisselen informatie wordt gespecificeerd.

1.

De lidstaten bevorderen de ontwikkeling en werking van een netwerk waarin de nationale autoriteiten of instanties die verantwoordelijk zijn voor de evaluatie van gezondheidstechnologie met elkaar worden verbonden.

2.

Het netwerk voor de evaluatie van gezondheidstechnologie heeft de volgende doelstellingen:

a)

ondersteunen van de samenwerking tussen de nationale autoriteiten of instanties;

b)

ondersteunen van de verstrekking van objectieve, betrouwbare, tijdige, transparante en overdraagbare informatie over de doeltreffendheid van gezondheidstechnologieën op korte en lange termijn en een effectieve uitwisseling van deze informatie tussen de nationale autoriteiten of instanties mogelijk maken.

3.

De lidstaten wijzen de autoriteiten of instanties aan die aan het in lid 1 bedoelde netwerk deelnemen en stellen de Commissie in kennis van de naam en contactgegevens van die autoriteiten of instanties.

4.

De Commissie stelt volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde procedure de nodige maatregelen voor de oprichting en het beheer van dit netwerk vast, waarbij ook de aard en het type van de uit te wisselen informatie wordt gespecificeerd.

Motivering

Internationale samenwerking binnen de EU is een goede zaak omdat het de lidstaten een meerwaarde biedt. Het is echter niet nodig om de samenwerking op het vlak van zeer specialistische zorg en het beheer van nieuwe gezondheidstechnologie in een richtlijn te reguleren, aangezien de lidstaten daarmee juridisch worden verplicht tot samenwerking. Deze bepalingen vallen volgens het Comité dan ook buiten de doelstelling van de richtlijn, zoals aangegeven in art. 1.

Wijzigingsvoorstel 17

Artikel 18, lid 1 (Verzameling van gegevens voor statistische en toezichtsdoeleinden) - wijzigen

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.

De lidstaten verzamelen voor toezichtsdoeleinden benodigde statistische gegevens en overige aanvullende gegevens over de verlening van grensoverschrijdende gezondheidszorg, de verleende zorg, de betrokken zorgaanbieders en patiënten, de kosten en de resultaten. Deze gegevens verzamelen zij, overeenkomstig de nationale en communautaire wetgeving inzake de productie van statistieken en de bescherming van persoonsgegevens, in het kader van hun algemene systemen voor het verzamelen van gegevens over de gezondheidszorg.

1.

De lidstaten verzamelen voor toezichtsdoeleinden benodigde statistische gegevens en overige aanvullende gegevens over de verlening van grensoverschrijdende gezondheidszorg, de verleende zorg, de betrokken zorgaanbieders en patiënten, de kosten en de resultaten. Deze gegevens verzamelen zij, overeenkomstig de nationale en communautaire wetgeving inzake de productie van statistieken en de bescherming van persoonsgegevens, uitsluitend in het kader van hun algemene systemen voor het verzamelen van gegevens over de gezondheidszorg.

Motivering

Het is een goed idee om in grensoverschrijdend verband gegevens in te zamelen, maar alleen op voorwaarde dat het dan gaat om bestaande gegevens die worden ingezameld en doorgegeven. Het inzamelen van nieuwe gegevens kan namelijk veel middelen in beslag nemen. Als er wel nieuwe gegevens ingezameld moeten worden, dan moet worden nagegaan of het nut van deze gegevens wel opweegt tegen de tijd die het inzamelen ervan kost.

Brussel, 12 februari 2009.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Luc VAN DEN BRANDE


(1)  Verslag over de raadpleging van het netwerk voor subsidiariteitstoezicht over het Voorstel voor een richtlijn betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg, http://subsidiarity.cor.europa.eu