ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 44

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

52e jaargang
21 februari 2009


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie

2009/C 044/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie
PB C 32 van 7.2.2009

1

 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2009/C 044/02

Zaak C-276/05: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 22 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — The Wellcome Foundation Ltd/Paranova Pharmazeutika Handels GmbH (Merk — Farmaceutisch product — Ompakking — Parallelimport — Wezenlijke wijziging van verschijningsvorm van verpakking — Verplichting tot voorafgaande kennisgeving)

2

2009/C 044/03

Zaak C-16/06 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2008 — Les Éditions Albert René SARL/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Orange A/S (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Verordening (EG) nr. 40/94 — Artikelen 8 en 63 — Woordmerk MOBILIX — Oppositie door houder van communautair en nationaal woordmerk OBELIX — Gedeeltelijke afwijzing van oppositie — Reformatio in pejus — Zogenoemde neutralisatie-theorie — Wijziging van voorwerp van geschil — Documenten in bijlage bij verzoekschrift voor Gerecht als nieuw bewijsstuk)

2

2009/C 044/04

Zaak C-210/06: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Szegedi Ítélőtábla — Republiek Hongarije) — In de procedure van Cartesio Oktató és Szolgáltató bt (Verplaatsing van zetel van vennootschap naar andere lidstaat dan die waarin zij is opgericht — Verzoek om wijziging van vermelding in handelsregister betreffende zetel — Weigering — Hoger beroep tegen uitspraak van rechtbank belast met bijhouden van handelsregister — Artikel 234 EG — Prejudiciële verwijzing — Ontvankelijkheid — Begrip rechterlijke instantie — Begrip rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep — Hoger beroep tegen beslissing waarbij prejudiciële verwijzing wordt gelast — Bevoegdheid van appèlrechter om deze beslissing in te trekken — Vrijheid van vestiging — Artikelen 43 EG en 48 EG)

3

2009/C 044/05

Zaak C-338/06: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Tweede richtlijn 77/91/EEG — Artikelen 29 en 42 — Naamloze vennootschappen — Kapitaalverhoging — Voorkeurrecht op aandelen en converteerbare obligaties — Opheffing — Bescherming van aandeelhouders — Gelijke behandeling)

4

2009/C 044/06

Zaak C-487/06 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 december 2008 — British Aggregates Association/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Hogere voorziening — Staatssteun — Milieuheffing op aggregaten in Verenigd Koninkrijk)

4

2009/C 044/07

Zaak C-524/06: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 december 2008 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen (Duitsland)] — Heinz Huber/Bundesrepublik Deutschland (Bescherming van persoonsgegevens — Europees burgerschap — Beginsel van non-discriminatie op grond van nationaliteit — Richtlijn 95/46/EG — Begrip noodzakelijkheid — Algemene verwerking van persoonsgegevens inzake burgers van Unie met nationaliteit van andere lidstaat — Centraal register van buitenlanders)

5

2009/C 044/08

Zaak C-47/07 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 december 2008 — Masdar (UK) Ltd/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Artikel 288, tweede alinea, EG — Beroep wegens ongerechtvaardigde verrijking van Gemeenschap — Communautaire bijstandsprogramma's — Onregelmatigheden van contractpartner van Commissie — Door onderaannemer verrichte diensten — Niet-betaling — Risico's inherent aan economische activiteiten — Beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen — Zorgvuldigheidsplicht van gemeenschapsinstantie)

5

2009/C 044/09

Zaak C-48/07: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Luik — België) — Belgische Staat — FOD Financiën/Les Vergers du Vieux Tauves SA (Vennootschapsbelasting — Richtlijn 90/435/EEG — Hoedanigheid van moedermaatschappij — Deelneming in kapitaal — Houden van aandelen in vruchtgebruik)

6

2009/C 044/10

Zaak C-73/07: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Tietosuojavaltuutettu/Satakunnan Markkinapörssi Oy, Satamedia Oy (Richtlijn 95/46/EG — Werkingssfeer — Verwerking en verspreiding van persoonlijke belastinggegevens — Bescherming van natuurlijke personen — Vrijheid van meningsuiting)

6

2009/C 044/11

Gevoegde zaken C-101/07 P en C-110/07 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2008 — Coop de France bétail et viande, voorheen Fédération nationale de la coopération bétail et viande (FNCBV)/Fédération nationale des syndicats d'exploitants agricoles (FNSEA), Fédération nationale bovine (FNB), Fédération nationale des producteurs de lait (FNPL), Jeunes agriculteurs (JA), Commissie van de Europese Gemeenschappen, Franse Republiek (Hogere voorziening — Mededinging — Rundvleesmarkt — Overeenkomst tussen nationale organisaties van veehouders en slachthuizen betreffende opschorting van invoer van rundvlees en vaststelling van minimumaankoopprijs — Geldboeten — Verordening nr. 17 — Artikel 15, lid 2 — Inaanmerkingneming van omzet van ondernemingen die lid zijn van organisaties)

7

2009/C 044/12

Zaak C-121/07: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 9 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2001/18/EG — Doelbewuste introductie in milieu en in handel brengen van ggo's — Arrest van Hof waarin niet-nakoming wordt vastgesteld — Niet-uitvoering — Artikel 228 EG — Uitvoering in loop van geding — Financiële sancties)

8

2009/C 044/13

Zaak C-127/07: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d'État — Frankrijk) — Société Arcelor Atlantique et Lorraine, Sollac Méditerrannée, Société Arcelor Packaging International, Société Ugine & Alz France, Société Industeel Loire, Société Creusot Métal, Société Imphy Alloys, Arcelor SA/Premier ministre, Ministre de l'Écologie et du Développement durable, Ministre de l'Économie, des Finances et de l'Industrie (Milieu — Geïntegreerde preventie en vermindering van verontreiniging — Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten — Richtlijn 2003/87/EG — Werkingssfeer — Installaties van ijzer- en staalindustrie daaronder begrepen — Installaties van chemische industrie en sector van non-ferrometalen niet daaronder begrepen — Beginsel van gelijke behandeling)

8

2009/C 044/14

Zaak C-161/07: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk (Niet-nakoming — Artikel 43 EG — Nationale regeling inzake voorwaarden voor inschrijving van vennootschappen op verzoek van burgers van nieuwe lidstaten — Procedure tot bewijs van hoedanigheid van zelfstandige)

9

2009/C 044/15

Zaak C-189/07: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 22 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Verordening (EEG) nr. 2847/93 — Artikelen 2, lid 1, en 31, leden 1 en 2 — Verordeningen (EG) nrs. 2406/96 en 850/98 — Controleregeling in visserijsector — Gemeenschappelijke handelsnormen voor bepaalde visserijproducten — Onvoldoende controle en inspectie — Geen vaststelling van passende maatregelen om inbreuken te bestraffen — Uitvoering van sancties — Algemene niet-nakoming van bepalingen van verordening — Overlegging van bijkomende gegevens tot bewijs van algemene en aanhoudende niet-nakoming — Toelaatbaarheid)

9

2009/C 044/16

Zaak C-198/07 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 december 2008 — Donal Gordon/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Loopbaanontwikkelingrapport — Beroep tot nietigverklaring — Procesbelang — Ambtenaar die volledig en blijvend invalide is)

10

2009/C 044/17

Zaak C-205/07: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Gent — België) — Strafzaak tegen Lodewijk Gysbrechts, Santurel Inter BVBA (Artikelen 28 EG tot en met 30 EG — Richtlijn 97/7/EG — Bescherming van consument bij op afstand gesloten overeenkomsten — Herroepingstermijn — Verbod om vóór einde van herroepingstermijn voorschot of betaling te eisen van consument)

11

2009/C 044/18

Zaak C-213/07: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Michaniki AE/Ethniko Symvoulio Radiotileorasis, Ypourgos Epikrateias (Overheidsopdrachten voor uitvoering van werken — Richtlijn 93/37/EEG — Artikel 24 — Gronden voor uitsluiting van deelneming aan opdracht — Nationale maatregelen waarbij onverenigbaarheid van sector van openbare werken met die van media wordt ingevoerd)

11

2009/C 044/19

Zaak C-282/07: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Luik — België) — Belgische Staat — FOD Financiën/Truck Center SA (Vrijheid van vestiging — Artikelen 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG) en 58 EG-Verdrag (thans artikel 48 EG) — Vrij verkeer van kapitaal — Artikelen 73 B en 73 D EG-Verdrag (thans respectievelijk artikelen 56 EG en 58 EG) — Rechtspersonenbelasting — Inkomsten uit kapitaal en roerende goederen — Inhouding van bronbelasting — Roerende voorheffing — Inning van roerende voorheffing op rente betaald aan niet-ingezeten vennootschappen — Geen inning van roerende voorheffing op rente betaald aan ingezeten vennootschappen — Dubbelbelastingovereenkomst — Beperking — Ontbreken daarvan)

12

2009/C 044/20

Zaak C-283/07: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 22 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 75/442/EEG — Artikel 1 — Begrip afvalstof — Schroot bestemd om in ijzer- en staalnijverheid te worden gebruikt — Brandstof die wordt gewonnen uit afval van hoge kwaliteit — Onjuiste uitvoering)

12

2009/C 044/21

Zaak C-306/07: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Højesteret — Denemarken) — Ruben Andersen/Kommunernes Landsforening, optredend als lasthebber van de gemeente Slagelse (voorheen gemeente Skælskør) (Informatie van werknemers — Richtlijn 91/533/EEG — Artikel 8, leden 1 en 2 — Werkingssfeer — Werknemers die onder een collectieve arbeidsovereenkomst vallen — Begrip tijdelijke arbeidsovereenkomst of -verhouding)

13

2009/C 044/22

Zaak C-333/07: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 22 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour administrative d'appel de Lyon — Frankrijk) — Regie Networks/Direction de contrôle fiscal Rhône-Alpes Bourgogne (Staatssteun — Steunregeling ten behoeve van lokale radiozenders — Financiering middels parafiscale heffing op omroepreclame — Positieve beschikking van Commissie na inleidende fase van onderzoek als bedoeld in artikel 93, lid 3, EG-Verdrag (thans artikel 88, lid 3, EG) — Steun die verenigbaar met gemeenschappelijke markt kan zijn — Artikel 92, lid 3, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 87, lid 3, EG) — Betwisting van rechtmatigheid van beschikking — Motiveringsplicht — Beoordeling van feiten — Verenigbaarheid van parafiscale heffing met EG-Verdrag)

14

2009/C 044/23

Zaak C-336/07: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Hannover — Duitsland) — Kabel Deutschland Vertrieb und Service GmbH & Co. KG/Niedersächsische Landesmedienanstalt für privaten Rundfunk (Richtlijn 2002/22/EG — Artikel 31, lid 1 — Redelijke doorgifteverplichtingen (must carry) — Nationale regeling die exploitanten van analoge kabelnetwerken verplicht tot doorgifte via hun kabelnetwerken van alle televisieprogramma's die voor terrestrische distributie zijn toegelaten — Evenredigheidsbeginsel)

14

2009/C 044/24

Zaak C-337/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Stuttgart — Duitsland) — Ibrahim Altun/Stadt Böblingen (Associatieovereenkomst EEG-Turkije — Artikel 7, eerste alinea, van besluit nr. 1/80 van Associatieraad — Verblijfsrecht van kind van Turks werknemer — Werknemer behorend tot legale arbeidsmarkt — Onvrijwillige werkloosheid — Toepasselijkheid van overeenkomst op Turkse vluchtelingen — Voorwaarden voor verlies van verkregen rechten)

15

2009/C 044/25

Zaak C-349/07: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Sopropé — Organizações de Calçado, Lda/Fazenda Pública (Communautair douanewetboek — Beginsel van eerbiediging van rechten van verdediging — Navordering van douanerechten bij invoer)

16

2009/C 044/26

Zaak C-384/07: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Wienstrom GmbH/Bundesminister für Wirtschaft und Arbeit (Staatssteun — Artikel 88, lid 3, EG — Steunmaatregelen die verenigbaar met gemeenschappelijke markt zijn verklaard — Geschil tussen begunstigde en nationale autoriteiten over bedrag van onrechtmatig tot uitvoering gebrachte steun — Rol van nationale rechter)

16

2009/C 044/27

Zaak C-414/07: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Wojewódzki Sąd Administracyjny w Krakowie — Polen) — Magoora sp. z o.o./Dyrektor Izby Skarbowej w Krakowie (Zesde btw-richtlijn — Artikel 17, leden 2 en 6 — Nationale regeling — Aftrek van btw over aankoop van brandstof voor bepaalde voertuigen los van gebruiksdoel daarvan — Daadwerkelijke beperking van recht op aftrek — Ten tijde van inwerkingtreding van richtlijn in nationale wetgeving voorziene uitsluitingen)

17

2009/C 044/28

Zaak C-442/07: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 9 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Oberste Patent- und Markensenat — Oostenrijk) — Verein Radetzky-Orden/Bundesvereinigung Kameradschaft Feldmarschall Radetzky (Merken — Richtlijn 89/104/EEG — Artikel 12 — Verval van recht — Tekens ingeschreven door een vereniging zonder winstoogmerk — Begrip normaal gebruik van een merk — Charitatieve activiteiten)

17

2009/C 044/29

Zaak C-443/07 P: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 22 december 2008 — Isabel Clara Centeno Mediavilla, Delphine Fumey, Eva Gerhards, Iona M. S. Hamilton, Raymond Hill, Jean Huby, Patrick Klein, Domenico Lombardi, Thomas Millar, Miltiadis Moraitis, Ansa Norman Palmer, Nicola Robinson, François-Xavier Rouxel, Marta Silva Mendes, Peter van den Hul, Fritz Von Nordheim Nielsen, Michaël Zouridakis/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Raad van de Europese Unie (Hogere voorziening — Ambtenarenstatuut — Exceptie van onwettigheid van artikel 12, lid 3, van bijlage XIII, betreffende indeling van na 1 mei 2004 aangeworven ambtenaren — Raadpleging van comité voor Statuut — Geen schending van verworven rechten en van beginsel van gelijke behandeling)

18

2009/C 044/30

Zaak C-480/07: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Richtlijn 2000/59/EG — Havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen — Verzuim om voor alle havens plannen voor ontvangst en verwerking van scheepsafval te hebben uitgewerkt, vastgesteld of goedgekeurd)

18

2009/C 044/31

Zaak C-488/07: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 18 december 2008 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Session (Scotland), Edinburgh — Verenigd Koninkrijk] — Royal Bank of Scotland Group plc/The Commissioners of Her Majesty's Revenue & Customs (Zesde btw-richtlijn — Aftrek van voorbelasting — Goederen en diensten die zowel voor belastbare als voor vrijgestelde handelingen worden gebruikt — Aftrek pro rata — Berekening — Berekeningsmethoden van artikel 17, lid 5, derde alinea — Verplichting tot toepassing van afrondingsregel van artikel 19, lid 1, tweede alinea)

19

2009/C 044/32

Zaak C-491/07: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 22 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht für Strafsachen Wien — Oostenrijk) — Strafzaak tegen Vladimir Turansky (Overeenkomst ter uitvoering van Schengenakkoord — Artikel 54 — Ne bis in idem-beginsel — Werkingssfeer — Begrip bij onherroepelijk vonnis berecht — Beslissing waarbij politieautoriteit schorsing van strafprocedure gelast — Beslissing die strafvervolging niet beëindigt en waarvoor ne bis in idem-regel volgens nationaal recht niet geldt)

19

2009/C 044/33

Zaak C-517/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2008 — [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) — Verenigd Koninkrijk] — Afton Chemical Ltd/The Commissioners for Her Majesty's Revenue and Customs (Richtlijn 92/81/EEG — Accijns op minerale oliën — Artikelen 2, leden 2 en 3, en 8, lid 1, sub a — Richtlijn 2003/96/EG — Belasting van energieproducten en elektriciteit — Artikel 2, leden 2 tot en met 4, sub b — Werkingssfeer — Motorbrandstofadditieven die minerale oliën of energieproducten zijn, maar niet als motorbrandstof worden gebruikt — Nationale belastingregeling)

20

2009/C 044/34

Zaak C-549/07: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien — Oostenrijk) — Friederike Wallentin-Hermann/Alitalia — Linee Aeree Italiane SpA (Luchtvervoer — Verordening (EG) nr. 261/2004 — Artikel 5 — Compensatie en bijstand van passagiers bij vluchtannulering — Vrijstelling van verplichting om compensatie te betalen — Annulering als gevolg van buitengewone omstandigheden die ondanks treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden)

20

2009/C 044/35

Zaak C-13/08: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Procedure ingesteld door Erich Stamm, Anneliese Hauser (Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen — Gelijke behandeling — Zelfstandige grensarbeiders — Landpacht — Landbouwstructuur)

21

2009/C 044/36

Zaak C-273/08: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 18 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg (Niet-nakoming — Richtlijn 2001/81/EG — Luchtverontreinigende stoffen — Nationale emissieplafonds — Verzuimde mededeling van de programma's ter reductie van de emissies, de nationale emissie-inventarissen en de jaarlijkse prognoses voor 2010)

22

2009/C 044/37

Zaak C-328/08: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 22 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Finland (Niet-nakoming — Richtlijn 2004/35/EG — Milieuaansprakelijkheid — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

22

2009/C 044/38

Zaak C-388/08 PPU: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus — Finland) — Strafzaak tegen Artur Leymann en Aleksei Pustovarov (Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken — Kaderbesluit 2002/584/JBZ — Artikel 27 — Europees aanhoudingsbevel en procedures van overlevering tussen lidstaten — Specialiteitsbeginsel — Toestemmingsprocedure)

23

2009/C 044/39

Zaak C-551/07: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 19 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Deniz Sahin/Bundesminister für Inneres (Artikel 104, lid 3, van Reglement voor de procesvoering — Richtlijn 2004/38/EG — Artikelen 18 EG en 39 EG — Recht op eerbiediging van familieleven — Recht van verblijf van persoon met nationaliteit van derde land die grondgebied van lidstaat is binnengekomen als asielzoeker en vervolgens is gehuwd met persoon met nationaliteit van andere lidstaat)

23

2009/C 044/40

Zaak C-25/08 P: Beschikking van het Hof van 13 november 2008 — Giuseppe Gargani/Europees Parlement (Hogere voorziening — Beroep van de voorzitter van de commissie juridische zaken van het Parlement tegen de handeling van de voorzitter van het Parlement die heeft geleid tot indiening van opmerkingen namens het Parlement in een zaak betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing — Beroepstermijn)

24

2009/C 044/41

Zaken C-180/08 en C-186/08: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 13 november 2008 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Dioikitiko Efeteio Thessalonikis — Griekenland) — Maria Kastrinaki tou Emmanouil/Panepistimiako Geniko Nosokomeio Thessalonikis AHEPA (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering — Richtlijn 89/48/EEG — Erkenning van diploma's — Studie voltooid in door lidstaat van ontvangst niet als onderwijsinstelling erkend vrije-studielaboratorium — Psychologe)

25

2009/C 044/42

Zaak C-434/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Oldenburg (Duitsland) op 1 oktober 2008 — Arnold en Johann Harms, optredend als maatschap/Freerk Heidinga

25

2009/C 044/43

Zaak C-473/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sächsisches Finanzgericht (Duitsland) op 5 november 2008 — Ingenieurbüro Eulitz GbR Thomas en Marion Eulitz/Finanzamt Dresden I

26

2009/C 044/44

Zaak C-486/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Innsbruck (Oostenrijk) op 12 oktober 2008 — Zentralbetriebsrat der Landeskrankenhäuser Tirols/Land Tirol

26

2009/C 044/45

Zaak C-491/08: Beroep ingesteld op 12 november 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

27

2009/C 044/46

Zaak C-496/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 november 2008 door Pilar Angé Serrano, Jean-Marie Bras, Adolfo Orcajo Teresa, Dominiek Decoutere, Armin Hau en Francisco Javier Solana Ramos tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 18 september 2008 in zaak T-47/05, Angé Serrano e.a./Parlement

27

2009/C 044/47

Zaak C-510/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) op 24 november 2008 — Vera Mattner/Finanzamt Velbert

28

2009/C 044/48

Zaak C-512/08: Beroep ingesteld op 25 november 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

29

2009/C 044/49

Zaak C-515/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (België) op 26 november 2008 — Strafzaak tegen Vítor Manuel dos Santos Palhota, Mário de Moura Gonçalves, Fernando Luís das Neves Palhota, Termiso Lda

29

2009/C 044/50

Zaak C-519/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Monomeles Protodikeio Athinon (Griekenland) op 27 november 2008 — Archontia Koukou/Elliniko Dimosio

30

2009/C 044/51

Zaak C-526/08: Beroep ingesteld op 2 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

31

2009/C 044/52

Zaak C-529/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 2 december 2008 — Friedrich Schulze, Jochen Kolenda, Helmar Rendenz/Deutsche Lufthansa AG

32

2009/C 044/53

Zaak C-533/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 3 december 2008 — TNT Express Nederland BV tegen AXA Versicherung AG

32

2009/C 044/54

Zaak C-534/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 3 december 2008 — KLG Europe Eersel BV tegen Reedereikontor Adolf Zeuner GmbH

33

2009/C 044/55

Zaak C-536/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 4 december 2008 — Staatssecretaris van Financiën tegen X

33

2009/C 044/56

Zaak C-537/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 3 december 2008 door Kahla/Thüringen Porzellan GmbH tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 24 september 2008 in zaak T-20/03, Kahla/Thüringen Porzellan GmbH, ondersteund door Freistaat Thüringen en Bondsrepubliek Duitsland/Commissie van de Europese Gemeenschappen

34

2009/C 044/57

Zaak C-539/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 4 december 2008 — Staatssecretaris van Financiën tegen fiscale eenheid Facet BV/Facet Trading BV

35

2009/C 044/58

Zaak C-544/08: Beroep ingesteld op 4 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Tsjechische Republiek

35

2009/C 044/59

Zaak C-554/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 17 december 2008 door Le Carbone Lorraine tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 8 oktober 2008 in zaak T-73/04, Carbone Lorraine/Commissie

35

2009/C 044/60

Zaak C-556/08: Beroep ingesteld op 16 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

36

2009/C 044/61

Zaak C-557/08: Beroep ingesteld op 16 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

36

2009/C 044/62

Zaak C-561/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 19 december 2008 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 15 oktober 2008 in zaak T-160/04, Potamianos/Commissie

37

2009/C 044/63

Zaak C-566/08: Beroep ingesteld op 22 december 2008 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie

37

2009/C 044/64

Zaak C-567/08: Beroep ingesteld op 19 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

38

2009/C 044/65

Zaak C-574/08: Beroep ingesteld op 22 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

38

2009/C 044/66

Zaak C-575/08: Beroep ingesteld op 22 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

39

2009/C 044/67

Zaak C-583/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 december 2008 door Christos Gogos tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 15 oktober 2008 in zaak T-66/04, Gogos/Commissie van de Europese Gemeenschappen

39

2009/C 044/68

Zaak C-585/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 24 december 2008 — Peter Pammer/Reederei Karl Schlüter GmbH & Co KG

40

 

Gerecht van eerste aanleg

2009/C 044/69

Zaken T-211/04 en T-215/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — Government of Gibraltar en Verenigd Koninkrijk/Commissie (Staatssteun — Door Verenigd Koninkrijk aangemelde steunregeling betreffende hervorming van de vennootschapsbelasting door de regering van Gibraltar — Beschikking waarbij steunregeling onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard — Regionale selectiviteit — Materiële selectiviteit)

41

2009/C 044/70

Zaak T-144/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — Muñiz/Commissie (Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Documenten betreffende vergadering van werkgroep van afdeling Tarief- en Statistieknomenclatuur (apparaten/diversen) van Comité Douanewetboek — Weigering van toegang — Uitzondering in verband met bescherming van besluitvormingsproces)

41

2009/C 044/71

Zaak T-455/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — Componenta/Commissie (Staatssteun — Metaalsector — Verwerving van deelneming door onderneming in vastgoedvennootschap en terugbetaling van lening die deze onderneming aan vastgoedvennootschap heeft toegekend, als tegenprestatie voor investering van voornoemde onderneming — Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugbetaling ervan wordt gelast — Criterium particuliere investeerder — Waardering van aandelen van vastgoedvennootschap — Motiveringsplicht — Ambtshalve onderzoek)

42

2009/C 044/72

Zaak T-85/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — General Química/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Sector chemische producten voor rubberverwerking — Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Uitwisseling van vertrouwelijke informatie en prijsstelling — Toerekening aan moedervennootschap — Hoofdelijke aansprakelijkheid — Geldboeten — Mededeling inzake medewerking)

42

2009/C 044/73

Zaak T-285/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — Torres/BHIM — Bodegas Cándido (TORRE DE FRIAS) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk TORRE DE FRIAS — Oudere nationale en internationale woordmerken TORRES en LAS TORRES — Relatieve weigeringsgrond — Ontbreken van verwarringsgevaar)

43

2009/C 044/74

Zaak T-286/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — Torres/BHIM — Vinícola de Tomelloso (TORRE DE GAZATE) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk TORRE DE GAZATE — Oudere nationale en internationale woordmerken TORRES en LAS TORRES — Relatieve weigeringsgrond — Ontbreken van verwarringsgevaar)

43

2009/C 044/75

Zaak T-287/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — Torres/BHIM — Bodegas Peñalba Lopez (Torre Albéniz) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Torre Albéniz — Ouder gemeenschapsbeeldmerk TORRES — Relatieve weigeringsgrond — Ontbreken van verwarringsgevaar)

44

2009/C 044/76

Zaak T-8/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — Torres/BHIM — Gala-Salvador Dalí (TG Torre Galatea) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk TG Torre Galatea — Ouder gemeenschapswoordmerk TORRES 10 — Relatieve weigeringsgrond — Ontbreken van verwarringsgevaar)

44

2009/C 044/77

Zaak T-16/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — Torres/BHIM — Sociedad Cooperativa del Campo San Ginés (TORRE DE BENÍTEZ) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor inschrijving van gemeenschapswoordmerk TORRE DE BENÍTEZ — Oudere nationale, communautaire en internationale woord- en beeldmerken die verschillende torens weergeven — Relatieve weigeringsgrond — Geen gevaar voor verwarring)

45

2009/C 044/78

Gevoegde zaken T-90/07 P en T-99/07 P: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — België en Commissie/Genette (Hogere voorziening — Ambtenarenrecht — Ambtenaren — Pensioenen — Overdracht van nationale pensioenrechten — Besluit houdende weigering van intrekking van aanvraag tot overdracht en van indiening van nieuwe aanvraag tot overdracht — Bevoegdheid van Gerecht voor ambtenarenzaken — Wijziging van voorwerp van geschil — Niet-ontvankelijkheid van beroep in eerste aanleg)

45

2009/C 044/79

Zaak T-293/07 P: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — Lofaro/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Tijdelijke functionarissen — Klachttermijn — Datum van indiening van klacht — Ontvangst door administratie — Rechtszekerheidsbeginsel)

46

2009/C 044/80

Zaak T-227/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 3 december 2008 — RSA Security Ireland/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Gemeenschappelijk douanetarief — Indeling in gecombineerde nomenclatuur — Persoon die niet individueel is geraakt — Niet-ontvankelijkheid)

46

2009/C 044/81

Zaak T-169/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 2 december 2008 — Longevity Health Products/BHIM — Hennig Arzneimittel (Cellutrim) (Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapswoordmerk Cellutrim — Ouder nationaal woordmerk Cellidrin — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 — Beroep ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk rechtens ongegrond)

46

2009/C 044/82

Zaak T-210/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 3 december 2008 — RSA Security Ireland/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Gemeenschappelijk douanetarief — Verstrekking van bindende tariefinlichtingen — Bevoegdheid van nationale douaneautoriteiten — Handeling waartegen geen beroep kan worden ingesteld — Niet-ontvankelijkheid)

47

2009/C 044/83

Zaak T-406/08: Beroep ingesteld op 19 september 2008 — ICF/Commissie

47

2009/C 044/84

Zaak T-502/08: Beroep ingesteld op 21 november 2008 — Volkswagen/BHIM — Deutsche BP (SunGasoline)

48

2009/C 044/85

Zaak T-503/08: Beroep ingesteld op 20 november 2008 — Rundpack/BHIM (Weergave van een beker)

48

2009/C 044/86

Zaak T-504/08: Beroep ingesteld op 21 november 2008 — Mologen/BHIM (dSLIM)

49

2009/C 044/87

Zaak T-505/08: Beroep ingesteld op 25 november 2008 — Nadine Trautwein Rolf Trautwein/BHIM (Hunter)

49

2009/C 044/88

Zaak T-513/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 25 november 2008 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 11 september 2008 in zaak F-135/07, Smadja/Commissie

50

2009/C 044/89

Zaak T-515/08: Beroep ingesteld op 19 november 2008 — Mauerhofer/Commissie

50

2009/C 044/90

Zaak T-516/08: Beroep ingesteld op 27 november 2008 — Eriksen/Commissie

51

2009/C 044/91

Zaak T-524/08: Beroep ingesteld op 2 december 2008 — AIB-Vinçotte Luxembourg ASBL/Europees Parlement

51

2009/C 044/92

Zaak T-525/08: Beroep ingesteld op 1 december 2008 — Poste Italiane/Commissie

52

2009/C 044/93

Zaak T-526/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 3 december 2008 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 25 september 2008 in zaak F-44/05, Strack/Commissie

53

2009/C 044/94

Zaak T-532/08: Beroep ingesteld op 5 december 2008 — Norilsk Nickel Harjavalta Oy en Umicore NV/Commissie

53

2009/C 044/95

Zaak T-533/08: Beroep ingesteld op 3 december 2008 — Telekomunikacja Polska/Commissie

54

2009/C 044/96

Zaak T-534/08: Beroep ingesteld op 1 december 2008 — Granuband/BHIM — Granuflex (GRANUflex)

55

2009/C 044/97

Zaak T-539/08: Beroep ingesteld op 5 december 2008 — Etimine en Etiproducts/Commissie

55

2009/C 044/98

Zaak T-540/08: Beroep ingesteld op 12 december 2008 — Esso e.a./Commissie

56

2009/C 044/99

Zaak T-541/08: Beroep ingesteld op 15 december 2008 — Sasol e.a./Commissie

57

2009/C 044/00

Zaak T-542/08: Beroep ingesteld op 3 december 2008 — Evropaïki Dynamiki/ECHA

58

2009/C 044/01

Zaak T-546/08: Beroep ingesteld op 2 december 2008 — Villa Almè/BHIM — Bodegas Marqués de Murrieta (i GAI)

59

2009/C 044/02

Zaak T-548/08: Beroep ingesteld op 16 december 2008 — Total/Commissie

59

2009/C 044/03

Zaak T-549/08: Beroep ingesteld op 16 december 2008 — Luxemburg/Commissie

60

2009/C 044/04

Zaak T-558/08: Beroep ingesteld op 17 december 2008 — Eni/Commissie

61

2009/C 044/05

Zaak T-559/08: Beroep ingesteld op 17 december 2008 — STIM d'Orbigny/Commissie

61

2009/C 044/06

Zaak T-562/08: Beroep ingesteld op 16 december 2008 — Repsol YPF Lubricantes y especialidades e.a./Commissie

62

2009/C 044/07

Zaak T-563/08: Beroep ingesteld op 16 december 2008 — CM Capital Markets/BHIM — Carbon Capital Markets (CM Capital Markets)

63

2009/C 044/08

Zaak T-564/08: Beroep ingesteld op 17 december 2008 — Monoscoop/BHIM (SUDOKU SAMURAI BINGO)

64

2009/C 044/09

Zaak T-572/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 19 december 2008 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 november 2008 in zaak F-90/07, Traore/Commissie

64

2009/C 044/10

Zaak T-577/08: Beroep ingesteld op 23 december 2008 — Proges/Commissie

65

2009/C 044/11

Zaak T-579/08: Beroep ingesteld op 23 december 2008 — Eridania Sadam SpA/Commissie

65

2009/C 044/12

Zaak T-580/08: Beroep ingesteld op 24 december 2008 — PJ Hungary/BHIM — Pepekillo (PEPEQUILLO)

66

2009/C 044/13

Zaak T-587/08: Beroep ingesteld op 31 december 2008 — Fresh Del Monte Produce/Commissie

66

2009/C 044/14

Zaak T-588/08: Beroep ingesteld op 24 december 2008 — Dole Food en Dole Germany/Commissie

67

2009/C 044/15

Zaak T-324/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 17 december 2008 — Plant e.a./Commissie

68

2009/C 044/16

Zaak T-489/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — Insight Direct USA/BHIM — Net Insight (Insight)

68

2009/C 044/17

Zaak T-347/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 19 december 2008 — iTouch International/BHIM — Touchnet Information Systems (iTouch)

68

 

Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

2009/C 044/18

Zaak F-48/06: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 5 november 2008 — Avanzata e.a./Commissie (Openbare dienst — Arbeidscontractanten — Indeling en bezoldiging — Voormalige werknemers naar Luxemburgs recht)

69

2009/C 044/19

Zaak F-148/06: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 december 2008 — Collée/Parlement (Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Procedure voor toekenning van meritepunten bij het Europees Parlement — Vergelijking van verdiensten)

69

2009/C 044/20

Zaak F-50/07: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 25 november 2008 — Hristova/Commissie (Ambtenaren — Aanwerving — Algemeen vergelijkend onderzoek — Toelatingsvoorwaarden — Afwijzing van sollicitatie — Motivering — Diploma's)

70

2009/C 044/21

Zaak F-53/07: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede Kamer) van 25 november 2008 — Iordanova/Commissie (Ambtenaren — Aanwerving — Algemeen vergelijkend onderzoek — Toelatingsvoorwaarden — Afwijzing van sollicitatie — Diploma's)

70

2009/C 044/22

Zaak F-58/07: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 december 2008 — Collotte/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Bevorderingsronde 2006 — Vermogen om in derde taal te werken)

70

2009/C 044/23

Zaak F-66/07: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 december 2008 — Dubus en Leveque/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Bevorderingsronde 2006 — Vermogen om in een derde taal te werken)

71

2009/C 044/24

Zaak F-90/07: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 13 november 2008 — Traore/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Kennisgeving van vacature — Afwijzing van sollicitatie van verzoeker — Nieuwe tewerkstelling — Belang van dienst)

71

2009/C 044/25

Zaak F-92/07: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 december 2008 — Evraets/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsronde 2006 — Vermogen om in derde taal te werken)

72

2009/C 044/26

Zaak F-93/07: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 december 2008 — Beatriz Acosta Iborra e.a./Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsronde 2006 — Vermogen om in derde taal te werken)

72

2009/C 044/27

Zaak F-126/07: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 4 november 2008 — Van Beers/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Certificeringprocedure — Certificeringronde 2006 — Niet-plaatsing op lijst van voorgeselecteerde ambtenaren — Artikel 45 bis van Statuut)

73

2009/C 044/28

Zaak F-144/07: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 9 december 2008 — Efstathopoulos/Europees Parlement (Openbare dienst — Voormalige tijdelijke functionarissen — Verordening (EG, Euratom, EGKS) nr. 2689/95 — Afvloeiingspremie — Inaanmerkingneming van productiviteitspremie bij bepaling van bedrag van bruto-inkomsten die in het kader van nieuwe werkzaamheden worden ontvangen)

73

2009/C 044/29

Zaak F-48/08: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 30 oktober 2008 — Ortega Serrano/Commissie (Ambtenaren — Kennelijke niet-ontvankelijkheid — Onmogelijkheid om de verzoekende partij te laten vertegenwoordigen door een advocaat die geen derde is — Rechtsbijstand — Verzoek om interventie)

73

2009/C 044/30

Zaak F-64/08: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 18 december 2008 — Nijs/Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen (Openbare dienst — Ambtenaren — Artikel 35, lid 1, sub e, van Reglement voor de procesvoering — Summiere uiteenzetting van middelen in verzoekschrift — Beoordelingsprocedure — Aanwijzing van beoordelaar en tweede beoordelaar — Ontbreken van bezwarend besluit — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

74

2009/C 044/31

Zaak F-80/08 R: Beschikking van de president van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 17 december 2008 — Wenig/Commissie (Ambtenaren — Kort geding — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging van een besluit om de betrokkene van zijn functie te ontheffen — Spoedeisendheid — Geen)

74

2009/C 044/32

Zaak F-89/08: Beroep ingesteld op 3 november 2008 — P/Parlement

74

2009/C 044/33

Zaak F-92/08: Beroep ingesteld op 4 november 2008 — Bertolete e.a./Commissie

75

2009/C 044/34

Zaak F-93/08: Beroep ingesteld op 12 november 2008 — N/Parlement

75

2009/C 044/35

Zaak F-96/08: Beroep ingesteld op 17 november 2008 — Cerafogli/ECB

75

2009/C 044/36

Zaak F-97/08: Beroep ingesteld op 27 november 2008 — Füller-Tomlinson/Parlement

76

2009/C 044/37

Zaak F-98/08: Beroep ingesteld op 11 december 2008 — Nijs/Rekenkamer

76

2009/C 044/38

Zaak F-101/08: Beroep ingesteld op 8 december 2008 — Pappas/Commissie

77

2009/C 044/39

Zaak F-103/08: Beroep ingesteld op 23 december 2008 — Katrakasas/Commissie

77

2009/C 044/40

Zaak F-104/08: Beroep ingesteld op 30 december 2008 — Angelidis/Parlement

77

2009/C 044/41

Zaak F-14/08: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 18 december 2008 — X/Parlement

78

2009/C 044/42

Zaak F-22/08: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 27 november 2008 — Miguelez Herreras/Commissie

78

2009/C 044/43

Zaak F-23/08: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 27 november 2008 — Di Bucci/Commissie

78

2009/C 044/44

Zaak F-24/08: Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 27 november 2008 — Wilms/Commissie

78

 

2009/C 044/45

Bericht aan de lezer(zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie

21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/1


(2009/C 44/01)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 32 van 7.2.2009

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 19 van 24.1.2009

PB C 6 van 10.1.2009

PB C 327 van 20.12.2008

PB C 313 van 6.12.2008

PB C 301 van 22.11.2008

PB C 285 van 8.11.2008

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/2


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 22 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — The Wellcome Foundation Ltd/Paranova Pharmazeutika Handels GmbH

(Zaak C-276/05) (1)

(Merk - Farmaceutisch product - Ompakking - Parallelimport - Wezenlijke wijziging van verschijningsvorm van verpakking - Verplichting tot voorafgaande kennisgeving)

(2009/C 44/02)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: The Wellcome Foundation Ltd

Verwerende partij: Paranova Pharmazeutika Handels GmbH

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberster Gerichtshof — Uitlegging van artikel 7 van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 40, blz. 1) — Ompakking van parallel geïmporteerd farmaceutisch product — Wezenlijke wijziging van verschijningsvorm van verpakking — Omvang van verplichting tot voorafgaande kennisgeving

Dictum

1)

Artikel 7, lid 2, van richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, moet aldus worden uitgelegd dat, wanneer vaststaat dat de ompakking van het farmaceutische product, waarbij dit product wordt voorzien van een nieuwe verpakking, noodzakelijk is voor de verdere verhandeling ervan in de lidstaat van invoer, het ontwerp van deze verpakking enkel moet worden getoetst aan de voorwaarde dat het de reputatie van het merk en van de merkhouder niet kan schaden.

2)

Artikel 7, lid 2, van richtlijn 89/104, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, moet aldus worden uitgelegd dat de parallelimporteur de merkhouder de informatie dient te verstrekken die noodzakelijk en voldoende is om deze in staat te stellen, na te gaan of de ompakking van het product onder dit merk noodzakelijk is voor de verhandeling in de lidstaat van invoer.


(1)  PB C 217 van 3.9.2005.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/2


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2008 — Les Éditions Albert René SARL/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Orange A/S

(Zaak C-16/06 P) (1)

(„Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikelen 8 en 63 - Woordmerk MOBILIX - Oppositie door houder van communautair en nationaal woordmerk OBELIX - Gedeeltelijke afwijzing van oppositie - Reformatio in pejus - Zogenoemde „neutralisatie’-theorie - Wijziging van voorwerp van geschil - Documenten in bijlage bij verzoekschrift voor Gerecht als nieuw bewijsstuk’)

(2009/C 44/03)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Les Éditions Albert René SARL (vertegenwoordiger: J. Pagenberg, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde) en Orange A/S (vertegenwoordiger: J. Balling, advokat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 27 oktober 2005, Éditions Albert René/BHIM en Orange (MOBILIX) (T-336/03), houdende verwerping van een beroep tot vernietiging, door de houder van het communautaire en nationale woordmerk „OBELIX” voor sommige, onder meer tot de klassen 9, 16, 28, 35, 41 en 42 behorende waren en diensten ingesteld tegen beslissing R 559/2002-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 14 juli 2003 tot gedeeltelijke verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de oppositie tegen de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk „MOBILIX” voor sommige waren en diensten van de klassen 9, 16, 35, 37, 38 en 42 is afgewezen

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Les Éditions Albert René SARL wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 143 van 17.6.2006.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Szegedi Ítélőtábla — Republiek Hongarije) — In de procedure van Cartesio Oktató és Szolgáltató bt

(Zaak C-210/06) (1)

(Verplaatsing van zetel van vennootschap naar andere lidstaat dan die waarin zij is opgericht - Verzoek om wijziging van vermelding in handelsregister betreffende zetel - Weigering - Hoger beroep tegen uitspraak van rechtbank belast met bijhouden van handelsregister - Artikel 234 EG - Prejudiciële verwijzing - Ontvankelijkheid - Begrip „rechterlijke instantie’ - Begrip „rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep’ - Hoger beroep tegen beslissing waarbij prejudiciële verwijzing wordt gelast - Bevoegdheid van appèlrechter om deze beslissing in te trekken - Vrijheid van vestiging - Artikelen 43 EG en 48 EG)

(2009/C 44/04)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Szegedi Ítélőtábla

Partij in het hoofdgeding

Cartesio Oktató és Szolgáltató bt

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Szegedi Ítélőtábla — Uitlegging van de artikelen 43, 48 en 234 EG — Ontbreken van de mogelijkheid om de zetel van een vennootschap die volgens recht van lidstaat is opgericht, naar andere lidstaat te verplaatsen zonder voorafgaande liquidatie in lidstaat van herkomst

Dictum

1)

Een rechterlijke instantie als de verwijzende rechter, bij wie hoger beroep is ingesteld tegen een beslissing van een rechtbank die belast is met het bijhouden van het handelsregister, waarbij een verzoek om wijziging van een vermelding in dat register is afgewezen, moet worden aangemerkt als een rechterlijke instantie die krachtens artikel 234 EG bevoegd is een verzoek om een prejudiciële beslissing in te dienen, niettegenstaande het feit dat noch de procedure voor die rechtbank noch de appèlprocedure op tegenspraak wordt gevoerd.

2)

Een rechterlijke instantie als de verwijzende rechter, tegen wiens in het kader van een geding zoals het hoofdgeding genomen beslissingen cassatieberoep kan worden ingesteld, kan niet worden aangemerkt als een rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep in de zin van artikel 234, derde alinea, EG.

3)

Wanneer er in het nationale recht regels bestaan inzake het recht om op te komen tegen een beslissing waarbij een prejudiciële verwijzing wordt gelast, welke regels worden gekenmerkt door de omstandigheid dat het gehele hoofdgeding aanhangig blijft bij de verwijzende rechter, en alleen tegen de verwijzingsbeslissing beperkt hoger beroep kan worden ingesteld, moet artikel 234, tweede alinea, EG aldus worden uitgelegd dat aan de bij deze verdragsbepaling aan iedere nationale rechter verleende bevoegdheid om een prejudiciële verwijzing naar het Hof te gelasten, geen afbreuk mag worden gedaan door de toepassing van dergelijke regels die de appèlrechter toestaan om de beslissing waarbij een prejudiciële verwijzing naar het Hof wordt gelast, te wijzigen, om deze verwijzing te vernietigen en om de rechter die deze beslissing had genomen, te gelasten de behandeling van de geschorste nationale procedure te hervatten.

4)

Bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht moeten de artikelen 43 EG en 48 EG in die zin worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een regeling van een lidstaat die een krachtens het nationale recht van deze lidstaat opgerichte vennootschap belet om haar zetel naar een andere lidstaat te verplaatsten met behoud van haar hoedanigheid van vennootschap die valt onder het nationale recht van de lidstaat volgens wiens wettelijke regeling zij is opgericht.


(1)  PB C 165 van 15.7.2006.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-338/06) (1)

(Niet-nakoming - Tweede richtlijn 77/91/EEG - Artikelen 29 en 42 - Naamloze vennootschappen - Kapitaalverhoging - Voorkeurrecht op aandelen en converteerbare obligaties - Opheffing - Bescherming van aandeelhouders - Gelijke behandeling)

(2009/C 44/05)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Braun en R. Vidal Puig, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: F. Díez Moreno, gemachtigde)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Republiek Polen (vertegenwoordiger: E. Ośniecka-Tamecka, als gemachtigde), Republiek Finland (vertegenwoorder: J. Heliskoski, als gemachtigde), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordiger: V. Jackson, als gemachtigde, bijgestaan door J. Stratford, barrister)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 29 en 42 van de Tweede richtlijn 77/91/EEG van de Raad van 13 december 1976 strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 58, tweede alinea, van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB L 26, blz. 1) — Ontbreken van bescherming van minderheidsaandeelhouders

Dictum

1)

Het Koninkrijk Spanje is de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 29 van de Tweede richtlijn 77/91/EEG van de Raad van 13 december 1976 strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel [48], tweede alinea, van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig te maken,

door bij een kapitaalverhoging tegen inbreng van geld het voorkeurrecht op aandelen niet alleen aan de aandeelhouders maar ook aan de houders van converteerbare obligaties toe te kennen;

door het voorkeurrecht op converteerbare obligaties niet alleen aan de aandeelhouders maar ook aan de houders van eerder uitgegeven converteerbare obligaties toe te kennen, en

door niet te bepalen dat de algemene vergadering van aandeelhouders het voorkeurrecht op converteerbare obligaties kan opheffen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in drie vierde van de kosten en de Commissie van de Europese Gemeenschappen in één vierde.

4)

De Republiek Polen, de Republiek Finland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 261 van 28.10.2006.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/4


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 december 2008 — British Aggregates Association/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-487/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Staatssteun - Milieuheffing op aggregaten in Verenigd Koninkrijk)

(2009/C 44/06)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: British Aggregates Association (vertegenwoordigers: C. Pouncey, Solicitor, L. Van den Hende, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Flett, B. Martenczuk en T. Scharf, gemachtigden), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: T. Harris, M. Hall en G. Facenna, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer — uitgebreid) van 13 september 2006 in zaak T-210/02, British Aggregates Association/Commissie van de EG, waarbij het Gerecht ongegrond heeft verklaard een beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2002) 1478 definitief van de Commissie van 24 april 2002, waarbij deze heeft besloten om geen bezwaar te maken tegen het stelsel van heffingen over aggregaten uit steengroeven in het Verenigd Koninkrijk (staatssteundossier N 863/01 — Verenigd Koninkrijk/Heffing over aggregaten)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 13 september 2006, British Aggregates Association/Commissie (T-210/02), wordt vernietigd.

2)

De zaak wordt verwezen naar het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 42 van 24.2.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/5


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 december 2008 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen (Duitsland)] — Heinz Huber/Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-524/06) (1)

(Bescherming van persoonsgegevens - Europees burgerschap - Beginsel van non-discriminatie op grond van nationaliteit - Richtlijn 95/46/EG - Begrip „noodzakelijkheid’ - Algemene verwerking van persoonsgegevens inzake burgers van Unie met nationaliteit van andere lidstaat - Centraal register van buitenlanders)

(2009/C 44/07)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Heinz Huber

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen — Uitlegging van de artikelen 12, eerste alinea, EG, 17 EG, 18, lid 1, EG en 43, eerste alinea, EG, alsmede van artikel 7, sub e, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31) — Nationale regeling die voorziet in algemene verwerking van persoongegevens van burgers van andere lidstaten in een centraal vreemdelingenregister, en daarmee afwijkt van de nationale regeling inzake de persoongegevens van burgers van de betrokken lidstaat, die alleen in de bevolkingsregisters van de gemeente van inschrijving worden opgenomen

Dictum

1)

Een systeem van verwerking van persoonsgegevens inzake burgers van de Unie die niet de nationaliteit van de betrokken lidstaat bezitten, zoals het systeem dat is ingevoerd bij de wet op het centraal register voor buitenlanders (Gesetz über das Ausländerzentralregister) van 2 september 1994, zoals gewijzigd bij de wet van 21 juni 2005, en dat de ondersteuning van de met de uitvoering van de verblijfswetgeving belaste nationale autoriteiten tot doel heeft, voldoet slechts dan aan het vereiste van noodzakelijkheid dat is gesteld in artikel 7, sub e, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, uitgelegd in het licht van het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit,

indien het uitsluitend gegevens bevat die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die wetgeving door deze autoriteiten, en

indien door de centrale verwerking van de gegevens de uitvoering van deze wetgeving met betrekking tot het verblijfsrecht van burgers van de Unie die niet de nationaliteit van die lidstaat bezitten, efficiënter kan verlopen.

Het is aan de verwijzende rechter om na te gaan of deze factoren zich in het hoofdgeding voordoen.

In geen geval kunnen als noodzakelijk in de zin van artikel 7, sub e, van richtlijn 95/46 worden beschouwd de bewaring en de verwerking van persoonsgegevens op naam in het kader van een register als het centraal register voor buitenlanders, voor statistiekdoeleinden.

2)

Artikel 12, lid 1, EG moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de invoering door een lidstaat van een systeem van verwerking van persoonsgegevens speciaal voor burgers van de Unie die niet de nationaliteit van die lidstaat bezitten, met als doel de bestrijding van de criminaliteit.


(1)  PB C 56 van 10.3.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/5


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 december 2008 — Masdar (UK) Ltd/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-47/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Artikel 288, tweede alinea, EG - Beroep wegens ongerechtvaardigde verrijking van Gemeenschap - Communautaire bijstandsprogramma's - Onregelmatigheden van contractpartner van Commissie - Door onderaannemer verrichte diensten - Niet-betaling - Risico's inherent aan economische activiteiten - Beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen - Zorgvuldigheidsplicht van gemeenschapsinstantie)

(2009/C 44/08)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Masdar (UK) Ltd (vertegenwoordigers: A. Bentley, QC, en P. Green, Barrister)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Enegren en M. Wilderspin, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 16 november 2006 in zaak T-333/03, Masdar (UK) Ltd/Commissie van de Europese Gemeenschappen, waarbij ongegrond is verklaard een beroep tot vergoeding van de schade die rekwirante zou hebben geleden omdat de Commissie heeft geweigerd haar te betalen voor de diensten die zij stelt te hebben verricht in het kader van twee projecten van het TACIS-programma in Moldavië en Rusland

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Masdar (UK) Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/6


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Luik — België) — Belgische Staat — FOD Financiën/Les Vergers du Vieux Tauves SA

(Zaak C-48/07) (1)

(Vennootschapsbelasting - Richtlijn 90/435/EEG - Hoedanigheid van moedermaatschappij - Deelneming in kapitaal - Houden van aandelen in vruchtgebruik)

(2009/C 44/09)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Hof van Beroep te Luik

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Belgische Staat — FOD Financiën

Verwerende partij: Les Vergers du Vieux Tauves SA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van Beroep te Luik — Uitlegging van de artikelen 3, 4 en 5 van richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB L 225, blz. 6) — Begrip deelneming in het kapitaal van een in een andere lidstaat gevestigde dochteronderneming — Vraag of voor de aftrek van de ontvangen dividenden een recht van vruchtgebruik van de aandelen in het kapitaal volstaat dan wel volle eigendom is vereist

Dictum

Het begrip deelneming in het kapitaal van een vennootschap van een andere lidstaat in de zin van artikel 3 van richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten, omvat niet het houden van aandelen in vruchtgebruik.

De door het EG-Verdrag gewaarborgde vrijheden van verkeer, die van toepassing zijn op grensoverschrijdende situaties, eisen evenwel dat een lidstaat die, om dubbele belastingheffing op ontvangen dividenden te voorkomen, zowel de dividenden die een ingezeten vennootschap ontvangt van een andere ingezeten vennootschap waarvan zij aandelen in volle eigendom heeft, als de dividenden die een ingezeten vennootschap ontvangt van een andere ingezeten vennootschap waarvan zij aandelen in vruchtgebruik heeft, van belasting vrijstelt, voor de toepassing van de vrijstelling van ontvangen dividenden, de dividenden ontvangen van een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap door een ingezeten vennootschap die aandelen in volle eigendom heeft, en dergelijke dividenden ontvangen door een ingezeten vennootschap die aandelen in vruchtgebruik heeft, op dezelfde wijze behandelt.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/6


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Tietosuojavaltuutettu/Satakunnan Markkinapörssi Oy, Satamedia Oy

(Zaak C-73/07) (1)

(Richtlijn 95/46/EG - Werkingssfeer - Verwerking en verspreiding van persoonlijke belastinggegevens - Bescherming van natuurlijke personen - Vrijheid van meningsuiting)

(2009/C 44/10)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Tietosuojavaltuutettu

Verwerende partij: Satakunnan Markkinapörssi Oy, Satamedia Oy

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Korkein hallinto-oikeus — Uitlegging van de artikelen 3, lid 1, 9 en 17 van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31) — Werkingssfeer — Verzameling, publicatie, doorgifte en behandeling van openbare gegevens over het belastbaar inkomen en vermogen van natuurlijke personen in het kader van een sms-dienst

Dictum

1)

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, moet aldus worden uitgelegd dat, wanneer gegevens over het inkomen uit arbeid en kapitaal en over het vermogen van natuurlijke personen:

op basis van openbare documenten van overheidsinstanties worden verzameld en met het oog op openbaarmaking bewerkt,

in alfabetische volgorde en naar inkomenscategorie, in de vorm van uitvoerige, per gemeente gerangschikte lijsten als drukwerk openbaar worden gemaakt,

op een cd-rom ter verwerking voor commerciële doeleinden worden verstrekt,

in het kader van een sms-dienst worden gebruikt, waarbij gebruikers van een mobiele telefoon na verzending van een sms met de naam en de woonplaats van een bepaalde persoon naar een bepaald nummer, als antwoord gegevens over het inkomen uit arbeid en kapitaal van deze persoon alsook over zijn vermogen kunnen verkrijgen,

dit moet worden beschouwd als „verwerking van persoonsgegevens” in de zin van deze bepaling.

2)

Artikel 9 van richtlijn 95/46 moet aldus worden uitgelegd dat de in vraag 1, sub a tot en met d, bedoelde activiteiten, die betrekking hebben op gegevens afkomstig uit documenten die volgens de nationale wetgeving openbaar zijn, moeten worden beschouwd als verwerking van persoonsgegevens „uitsluitend voor journalistieke doeleinden” in de zin van die bepaling, indien die verwerking als enig doel heeft de bekendmaking aan het publiek van informatie, meningen of ideeën. Het staat aan de nationale rechter om te beoordelen of dit het geval is.

3)

De verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in vraag 1, sub c en d, betreffende bestanden van de overheid met persoonsgegevens die enkel informatie bevatten welke reeds als zodanig is gepubliceerd in de media, valt binnen de werkingssfeer van richtlijn 95/46.


(1)  PB C 95 van 28.4.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/7


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2008 — Coop de France bétail et viande, voorheen Fédération nationale de la coopération bétail et viande (FNCBV)/Fédération nationale des syndicats d'exploitants agricoles (FNSEA), Fédération nationale bovine (FNB), Fédération nationale des producteurs de lait (FNPL), Jeunes agriculteurs (JA), Commissie van de Europese Gemeenschappen, Franse Republiek

(Gevoegde zaken C-101/07 P en C-110/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Rundvleesmarkt - Overeenkomst tussen nationale organisaties van veehouders en slachthuizen betreffende opschorting van invoer van rundvlees en vaststelling van minimumaankoopprijs - Geldboeten - Verordening nr. 17 - Artikel 15, lid 2 - Inaanmerkingneming van omzet van ondernemingen die lid zijn van organisaties)

(2009/C 44/11)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirantes: Coop de France bétail et viande, voorheen Fédération nationale de la coopération bétail et viande (FNCBV) (vertegenwoordiger: M. Ponsard, avocat) (C-101/07 P), Fédération nationale des syndicats d'exploitants agricoles (FNSEA), Fédération nationale bovine (FNB), Fédération nationale des producteurs de lait (FNPL), Jeunes agriculteurs (JA) (vertegenwoordigers: V. Ledoux en B. Neouze, avocats), (C-110/07 P)

Andere partijen in de procedure: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues en S. Ramet, gemachtigden), Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Bouquet en X. Lewis, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 13 december 2006, FNCVB e.a./Commissie (T-217/03 en T-245/03), houdende verwerping van het beroep van rekwirante dat primair strekte tot nietigverklaring van beschikking 2003/600/EG van de Commissie van 2 april 2003 betreffende een procedure op grond van artikel 81 EG (PB L 209, blz. 12), en, subsidiair, tot intrekking of verlaging van de bij deze beschikking opgelegde geldboete — Bestanddelen van een mededingingsregeling — Vereiste instemming van de partijen — Methode voor berekening van de geldboeten — Mogelijkheid om de omzet van de leden van een vereniging in aanmerking te nemen wanneer deze niet formeel beschikt over de bevoegdheid om haar leden te binden — Motiveringsplicht en schending van de rechten van verdediging

Dictum

1)

De hogere voorzieningen worden afgewezen.

2)

Coop de France bétail et viande, voorheen Fédération nationale de la coopération bétail et viande (FNCBV), Fédération nationale des syndicats d'exploitants agricoles (FNSEA), Fédération nationale bovine (FNB), Fédération nationale des producteurs de lait (FNPL) en Jeunes agriculteurs (JA) worden verwezen in de kosten.

3)

De Franse Republiek draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 95 van 28.4.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/8


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 9 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

(Zaak C-121/07) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2001/18/EG - Doelbewuste introductie in milieu en in handel brengen van ggo's - Arrest van Hof waarin niet-nakoming wordt vastgesteld - Niet-uitvoering - Artikel 228 EG - Uitvoering in loop van geding - Financiële sancties)

(2009/C 44/12)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Stromsky en C. Zadra, gemachtigden)

Verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Belliard, S. Gasri en G. de Bergues, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: aanvankelijk T. Boček en vervolgens M. Smolek, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Niet-uitvoering van het arrest van het Hof van 15 juli 2004, Commissie/Frankrijk (C-419/03), betreffende de niet-omzetting in nationaal recht van de bepalingen van richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG [van de Raad van 23 april 1990 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu] (PB L 106, blz. 1), die afwijken van of verder gaan dan die van laatstbedoelde richtlijn — Vordering tot oplegging van een dwangsom en een forfaitaire som

Dictum

1)

Door op de datum waarop de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn is verstreken, niet alle maatregelen te hebben getroffen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van 15 juli 2004, Commissie/Frankrijk (C-419/03), betreffende de niet-omzetting in nationaal recht van de bepalingen van richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad, die afwijken van of verder gaan dan die van richtlijn 90/220/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu, is de Franse Republiek de krachtens artikel 228, lid 1, EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Franse Republiek wordt ertoe veroordeeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, op de rekening „Eigen middelen van de Europese Gemeenschap”, een forfaitaire som van 10 miljoen EUR te betalen.

3)

De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.

4)

De Tsjechische Republiek draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 95 van 28.4.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/8


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d'État — Frankrijk) — Société Arcelor Atlantique et Lorraine, Sollac Méditerrannée, Société Arcelor Packaging International, Société Ugine & Alz France, Société Industeel Loire, Société Creusot Métal, Société Imphy Alloys, Arcelor SA/Premier ministre, Ministre de l'Écologie et du Développement durable, Ministre de l'Économie, des Finances et de l'Industrie

(Zaak C-127/07) (1)

(Milieu - Geïntegreerde preventie en vermindering van verontreiniging - Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten - Richtlijn 2003/87/EG - Werkingssfeer - Installaties van ijzer- en staalindustrie daaronder begrepen - Installaties van chemische industrie en sector van non-ferrometalen niet daaronder begrepen - Beginsel van gelijke behandeling)

(2009/C 44/13)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d'État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Société Arcelor Atlantique et Lorraine, Sollac Méditerrannée, Société Arcelor Packaging International, Société Ugine & Alz France, Société Industeel Loire, Société Creusot Métal, Société Imphy Alloys, Arcelor SA

Verwerende partijen: Premier ministre, Ministre de l'Écologie et du Développement durable, Ministre de l'Économie, des Finances et de l'Industrie

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Conseil d'État (Frankrijk) — Geldigheid, uit het oogpunt van het communautaire beginsel van gelijke behandeling, van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275, blz. 32) — Verschillende behandeling van installaties uit de staalsector, die onderworpen zijn aan de in de richtlijn neergelegde regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, en de aluminium- en de plasticindustrie, die dezelfde broeikasgassen uitstoten en niet onder deze regeling vallen — Objectieve rechtvaardiging voor dit verschil in behandeling?

Dictum

Bij het onderzoek uit het oogpunt van het beginsel van gelijke behandeling van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004, is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van deze richtlijn kunnen aantasten voor zover zij de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten toepassing laat vinden op de ijzer- en staalsector, zonder de chemische industrie en de sector van de non-ferrometalen in haar werkingssfeer op te nemen.


(1)  PB C 117 van 26.5.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/9


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-161/07) (1)

(Niet-nakoming - Artikel 43 EG - Nationale regeling inzake voorwaarden voor inschrijving van vennootschappen op verzoek van burgers van nieuwe lidstaten - Procedure tot bewijs van hoedanigheid van zelfstandige)

(2009/C 44/14)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Traversa en G. Braun, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van de verzoekende partij: Republiek Litouwen (vertegenwoordiger: D. Kriaučiūnas, gemachtigde)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk (vertegenwoordigers: C. Pesendorfer en M. Winkler, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 43 EG — Nationale regeling tot vaststelling van de voorwaarden voor inschrijving van ondernemingen van onderdanen van derde landen, die ook geldt voor Tsjechische, Estse, Letse, Litouwse, Hongaarse, Poolse, Sloveense en Slowaakse onderdanen — Verplichting voor alle vennoten van personenvennootschappen en vennoten met een minderheidsaandeel in vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, die diensten verrichten die kenmerkend zijn voor een arbeidsverhouding, een bijzondere procedure te volgen tot vaststelling van de zelfstandigheid van de aanvrager, in de loop waarvan laatstgenoemde zijn invloed moet bewijzen op het beheer van de onderneming die hij in de lidstaat wenst in te schrijven

Dictum

1)

Door voor de inschrijving van vennootschappen in het handelsregister op verzoek van burgers van de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden, met uitzondering van de Republiek Cyprus en de Republiek Malta, die vennoot van een personenvennootschap of minderheidsvennoot van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid zijn, de vaststelling van hun hoedanigheid van zelfstandige door de Arbeitsmarktservice of de overlegging van een vrijstelling van het bezit van een arbeidsvergunning te verlangen, is de Republiek Oostenrijk de krachtens artikel 43 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Republiek Oostenrijk wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 140 van 23.6.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/9


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 22 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-189/07) (1)

(Niet-nakoming - Verordening (EEG) nr. 2847/93 - Artikelen 2, lid 1, en 31, leden 1 en 2 - Verordeningen (EG) nrs. 2406/96 en 850/98 - Controleregeling in visserijsector - Gemeenschappelijke handelsnormen voor bepaalde visserijproducten - Onvoldoende controle en inspectie - Geen vaststelling van passende maatregelen om inbreuken te bestraffen - Uitvoering van sancties - Algemene niet-nakoming van bepalingen van verordening - Overlegging van bijkomende gegevens tot bewijs van algemene en aanhoudende niet-nakoming - Toelaatbaarheid)

(2009/C 44/15)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Oliver en F. Jimeno Fernández, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. Muñoz Pérez, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 2, lid 1, en 31, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 261, blz. 1) — Schending van verordening (EG) nr. 2406/96 van de Raad van 26 november 1996 houdende vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen voor bepaalde visserijproducten (PB L 334, blz. 1), en verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (PB L 125, blz. 1) — Onvoldoende controles — Geen vaststelling van passende maatregelen om inbreuken te bestraffen

Dictum

1)

Door

op zijn grondgebied en op de onder zijn soevereiniteit vallende maritieme wateren onvoldoende controle en inspectie uit te oefenen op de visserij, met name op de aanlanding en de verkoop van soorten die onderworpen zijn aan de bepalingen inzake minimummaat krachtens verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen, en verordening (EG) nr. 2406/96 van de Raad van 26 november 1996 houdende vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen voor bepaalde visserijproducten, alsook

niet met de nodige vastberadenheid te zorgen voor het nemen van passende maatregelen tegen overtreders van de communautaire visserijregeling, hoofdzakelijk door de inleiding van administratieve of strafprocedures en het opleggen van afschrikkende boetes aan deze overtreders,

is het Koninkrijk Spanje de krachtens de artikelen 2, lid 1, en 31, leden 1 en 2, van verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2846/98 van de Raad van 17 december 1998, op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

3)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 129 van 9.6.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/10


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 december 2008 — Donal Gordon/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-198/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Loopbaanontwikkelingrapport - Beroep tot nietigverklaring - Procesbelang - Ambtenaar die volledig en blijvend invalide is)

(2009/C 44/16)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Donal Gordon (vertegenwoordigers: J. Sambon, P.-P. Van Gehuchten en P. Reyniers, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Krämer, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van de Derde kamer van het Gerecht van eerste aanleg van 7 februari 2007 in zaak T-175/04, Gordon/Commissie — Beroep tot nietigverklaring van rekwirants loopbaanontwikkelingrapport over de beoordelingsperiode 2001-2002 — Procesbelang — Ambtenaar die gedurende precontentieuze procedure wegens volledige en blijvende invaliditeit is gepensioneerd

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 7 februari 2007, Gordon/Commissie (T-175/04), wordt vernietigd voor zover het Gerecht daarin heeft geoordeeld dat geen uitspraak behoefde te worden gedaan over het door Gordon ingestelde beroep tot nietigverklaring.

2)

De hogere voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze is gericht tegen de afwijzing van de vordering tot schadevergoeding in het arrest van het Gerecht.

3)

Het besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 11 december 2003 houdende afwijzing van de klacht van Gordon tegen het besluit van 28 april 2003 tot bevestiging van zijn loopbaanontwikkelingrapport over de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2002, wordt nietig verklaard.

4)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten die Gordon voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en voor het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen heeft gemaakt.


(1)  PB C 129 van 9.6.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/11


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Gent — België) — Strafzaak tegen Lodewijk Gysbrechts, Santurel Inter BVBA

(Zaak C-205/07) (1)

(Artikelen 28 EG tot en met 30 EG - Richtlijn 97/7/EG - Bescherming van consument bij op afstand gesloten overeenkomsten - Herroepingstermijn - Verbod om vóór einde van herroepingstermijn voorschot of betaling te eisen van consument)

(2009/C 44/17)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Beroep te Gent

Partijen in de strafzaak

Lodewijk Gysbrechts, Santurel Inter BVBA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van Beroep te Gent — Uitlegging van de artikelen 28 EG en 30 EG — Gevolgen voor intracommunautaire handel van nationale regeling die verbiedt dat vóór het einde van de opzegtermijn van de consument een voorschot of betaling wordt geëist — Verenigbaarheid met gemeenschapsrecht

Dictum

Artikel 29 EG verzet zich niet tegen een nationale regeling die een leverancier in het kader van een grensoverschrijdende verkoop op afstand verbiedt om vóór het verstrijken van de herroepingstermijn een voorschot of een betaling te vragen van de consument, maar verzet zich wel ertegen dat krachtens deze regeling wordt verboden om vóór het verstrijken van die termijn het nummer van de betaalkaart van de consument te vragen.


(1)  PB C 140 van 23.6.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/11


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Michaniki AE/Ethniko Symvoulio Radiotileorasis, Ypourgos Epikrateias

(Zaak C-213/07) (1)

(Overheidsopdrachten voor uitvoering van werken - Richtlijn 93/37/EEG - Artikel 24 - Gronden voor uitsluiting van deelneming aan opdracht - Nationale maatregelen waarbij onverenigbaarheid van sector van openbare werken met die van media wordt ingevoerd)

(2009/C 44/18)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Symvoulio tis Epikrateias

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Michaniki AE

Verwerende partijen: Ethniko Symvoulio Radiotileorasis, Ypourgos Epikrateias

In tegenwoordigheid van: Elliniki Technodomiki Techniki Ependytiki Viomichaniki AE, rechtsopvolgster van Pantechniki AE, Syndesmos Epicheiriseon Periodikou Typou

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Symvoulio tis Epikrateias — Uitlegging van artikel 24 van richtlijn 93/37/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (PB L 199, blz. 54) — Al dan niet limitatieve opsomming van gronden voor uitsluiting van aannemer van deelneming aan opdracht

Dictum

1)

Artikel 24, eerste alinea, van richtlijn 93/37/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1997, moet aldus worden uitgelegd dat het een limitatieve opsomming bevat van de op objectieve overwegingen van beroepsbekwaamheid gebaseerde gronden waarmee de uitsluiting van een aannemer van deelneming aan een overheidsopdracht voor de uitvoering van werken kan worden gerechtvaardigd. Deze richtlijn staat echter niet eraan in de weg dat een lidstaat andere uitsluitingsmaatregelen vaststelt die beogen te waarborgen dat het beginsel van gelijke behandeling van de inschrijvers en het beginsel van transparantie in acht worden genomen, op voorwaarde dat dergelijke maatregelen niet verder gaan dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken.

2)

Het gemeenschapsrecht moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale bepaling die weliswaar de legitieme doelstellingen van gelijke behandeling van de inschrijvers en van transparantie in het kader van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten nastreeft, doch tegelijkertijd een onweerlegbaar vermoeden invoert dat de hoedanigheid van eigenaar, vennoot, grootaandeelhouder of bestuurder van een in de mediasector werkzame onderneming onverenigbaar is met de hoedanigheid van eigenaar, vennoot, grootaandeelhouder of bestuurder van een onderneming waaraan door de Staat of een tot de publieke sector in ruime zin behorende rechtspersoon de uitvoering van opdrachten voor werken, leveringen of diensten wordt opgedragen.


(1)  PB C 140 van 23.6.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/12


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Luik — België) — Belgische Staat — FOD Financiën/Truck Center SA

(Zaak C-282/07) (1)

(Vrijheid van vestiging - Artikelen 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG) en 58 EG-Verdrag (thans artikel 48 EG) - Vrij verkeer van kapitaal - Artikelen 73 B en 73 D EG-Verdrag (thans respectievelijk artikelen 56 EG en 58 EG) - Rechtspersonenbelasting - Inkomsten uit kapitaal en roerende goederen - Inhouding van bronbelasting - Roerende voorheffing - Inning van roerende voorheffing op rente betaald aan niet-ingezeten vennootschappen - Geen inning van roerende voorheffing op rente betaald aan ingezeten vennootschappen - Dubbelbelastingovereenkomst - Beperking - Ontbreken daarvan)

(2009/C 44/19)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Hof van Beroep te Luik

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Belgische Staat — FOD Financiën

Verwerende partij: Truck Center SA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van Beroep te Luik — Uitlegging van de artikelen 56 en 58 EG — Vrij verkeer van kapitaal — Belasting van rechtspersonen — Door belastingdienst van lidstaat geheven roerende voorheffing over inkomsten uit kapitaal die door een in dit land gevestigde vennootschap worden toebedeeld aan een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap — Geen voorheffing bij toebedeling van deze inkomsten aan een in dezelfde lidstaat gevestigde vennootschap — Ongerechtvaardigd verschil in behandeling of wegens verschillende situatie gerechtvaardigd verschil in behandeling? — Invloed in dit opzicht van een bilateraal dubbelbelastingverdrag

Dictum

De artikelen 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG), 58 EG-Verdrag (thans artikel 48 EG), 73 B EG-Verdrag en 73 D EG-Verdrag (thans respectievelijk de artikelen 56 EG en 58 EG) moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een belastingregeling van een lidstaat, zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, die voorziet in de inhouding van een bronbelasting op de rente die door een vennootschap met zetel in deze lidstaat wordt betaald aan een vennootschap met zetel in een andere lidstaat, terwijl een vrijstelling van deze inhouding geldt voor de rente die wordt betaald aan een in eerstgenoemde lidstaat gevestigde vennootschap waarvan de inkomsten in deze lidstaat worden belast uit hoofde van de vennootschapsbelasting.


(1)  PB C 199 van 25.8.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/12


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 22 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-283/07) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 75/442/EEG - Artikel 1 - Begrip „afvalstof’ - Schroot bestemd om in ijzer- en staalnijverheid te worden gebruikt - Brandstof die wordt gewonnen uit afval van hoge kwaliteit - Onjuiste uitvoering)

(2009/C 44/20)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Zadra en J.-B. Laignelot, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. Braguglia, gemachtigde, en G. Fiengo, avvocato dello Stato)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 1, sub a, van richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (PB L 194, blz. 39), zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991 (PB L 78, blz. 32) — Brandstof uit afval (RDF) en schroot bestemd om in staal- en metaalnijverheid te worden gebruikt — Uitgesloten van werkingssfeer van nationale omzettingswet

Dictum

1)

Door bepalingen zoals:

artikel 1, leden 25 tot en met 27 en 29, sub a, van wet nr. 308 van 15 december 2004 houdende delegatie aan de regering van de bevoegdheid tot reorganisatie, coördinatie en aanvulling van de milieuwetgeving en rechtstreeks toepasselijke maatregelen, en

artikel 1, lid 29, sub b, van wet nr. 308 van 15 december 2004, alsook de artikelen 183, lid 1, sub s, en 229, lid 2, van wetsbesluit nr. 152 van 3 april 2006 houdende normen op milieugebied,

vast te stellen en te handhaven, waarbij respectievelijk bepaald schroot dat bestemd is om te worden gebruikt in de staal- en metaalnijverheid, en brandstof die wordt gewonnen uit afval van hoge kwaliteit [high quality refuse derived fuel (RDF-Q)], a priori worden uitgesloten van de werkingssfeer van de Italiaanse afvalwetgeving die is vastgesteld ter omzetting van richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991, is de Italiaanse Republiek de krachtens artikel 1, sub a, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 199 van 25.8.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/13


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Højesteret — Denemarken) — Ruben Andersen/Kommunernes Landsforening, optredend als lasthebber van de gemeente Slagelse (voorheen gemeente Skælskør)

(Zaak C-306/07) (1)

(Informatie van werknemers - Richtlijn 91/533/EEG - Artikel 8, leden 1 en 2 - Werkingssfeer - Werknemers die onder een collectieve arbeidsovereenkomst vallen - Begrip „tijdelijke’ arbeidsovereenkomst of -verhouding)

(2009/C 44/21)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Højesteret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ruben Andersen

Verwerende partij: Kommunernes Landsforening, optredend als lasthebber van de gemeente Slagelse (voorheen gemeente Skælskør)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Højesteret — Uitlegging van artikel 8, leden 1 en 2, van richtlijn 91/533/EEG van de Raad van 14 oktober 1991 betreffende de verplichting van de werkgever de werknemer te informeren over de voorwaarden die op zijn arbeidsovereenkomst of -verhouding van toepassing zijn (PB L 288, blz. 32) — Toepasselijkheid van een collectieve arbeidsovereenkomst houdende omzetting van de richtlijn op een werknemer die niet is aangesloten bij een van de vakbondsorganisaties die deze overeenkomst hebben ondertekend — Recht van werknemers die zich door de niet-nakoming van de uit de richtlijn voortvloeiende verplichtingen benadeeld achten

Dictum

1)

Artikel 8, lid 1, van richtlijn 91/533/EEG van de Raad van 14 oktober 1991 betreffende de verplichting van de werkgever de werknemer te informeren over de voorwaarden die op zijn arbeidsovereenkomst of -verhouding van toepassing zijn, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling krachtens welke de bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst die deze richtlijn in nationaal recht omzetten, van toepassing zijn op een werknemer, al is hij niet aangesloten bij een vakvereniging die partij is bij de collectieve arbeidsovereenkomst.

2)

Artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/533 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet ertegen verzet dat een werknemer die niet is aangesloten bij een vakvereniging die partij is bij een collectieve arbeidsovereenkomst die zijn arbeidsverhouding beheerst, kan worden geacht te „vallen onder” die overeenkomst in de zin van deze bepaling.

3)

De uitdrukking „tijdelijke arbeidsovereenkomst of -verhouding” in artikel 8, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 91/533 moet aldus worden uitgelegd dat zij ziet op arbeidsovereenkomsten en -verhoudingen voor korte tijd. Ingeval de regeling van een lidstaat niet in een dergelijke norm voorziet, staat het aan de nationale rechters deze tijdsduur in elk concreet geval te bepalen op basis van de specifieke kenmerken van bepaalde sectoren of bepaalde beroepen en activiteiten. Deze tijdsduur moet evenwel aldus worden vastgesteld dat de daadwerkelijke bescherming van de voor de werknemers uit deze richtlijn voortvloeiende rechten is verzekerd.


(1)  PB C 211 van 8.9.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/14


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 22 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour administrative d'appel de Lyon — Frankrijk) — Regie Networks/Direction de contrôle fiscal Rhône-Alpes Bourgogne

(Zaak C-333/07) (1)

(Staatssteun - Steunregeling ten behoeve van lokale radiozenders - Financiering middels parafiscale heffing op omroepreclame - Positieve beschikking van Commissie na inleidende fase van onderzoek als bedoeld in artikel 93, lid 3, EG-Verdrag (thans artikel 88, lid 3, EG) - Steun die verenigbaar met gemeenschappelijke markt kan zijn - Artikel 92, lid 3, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 87, lid 3, EG) - Betwisting van rechtmatigheid van beschikking - Motiveringsplicht - Beoordeling van feiten - Verenigbaarheid van parafiscale heffing met EG-Verdrag)

(2009/C 44/22)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour administrative d'appel de Lyon

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Regie Networks

Verwerende partij: Direction de contrôle fiscal Rhône-Alpes Bourgogne

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Cour administrative d'appel de Lyon (Frankrijk) — Geldigheid van beschikking N 679/97 van de Commissie van 10 november 1997, waarbij de Commissie heeft besloten geen bezwaar te maken tegen de wijzigingen die bij decreet 92-1053 van 30 september 1992 (JORF nr. 228 van 1 oktober 1992) (SG(97) D/9265) zijn aangebracht in de regeling van steun voor de radio-omroep — Parafiscale heffing op via radio en televisie uitgezonden reclame bestemd voor het Franse grondgebied, waarvan de opbrengst bestemd is voor een fonds ter ondersteuning van de radio-omroep — Steunregeling waarvoor alleen Franse ondernemingen in aanmerking komen — Toepasbaarheid van de uitzondering bedoeld in artikel 87, lid 3, sub c, EG op deze regeling en op de heffing die daarvoor de bron van inkomsten is

Dictum

De beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 10 november 1997 om geen bezwaar te maken tegen de wijziging van een steunregeling ten behoeve van lokale radiozenders (staatssteun nr. N 679/97 — Frankrijk) is ongeldig.

De gevolgen van de constatering van de ongeldigheid van genoemde beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 10 november 1997 dienen te worden opgeschort tot de vaststelling van een nieuwe beschikking van de Commissie krachtens artikel 88 EG. Deze gevolgen worden opgeschort gedurende een tijdvak van maximaal twee maanden na de datum van uitspraak van het onderhavige arrest indien de Commissie besluit deze nieuwe beschikking vast te stellen in het kader van artikel 88, lid 3, EG, en gedurende een bijkomend redelijk tijdvak indien de Commissie besluit de procedure van artikel 88, lid 2, EG in te leiden. Van deze beperking in de tijd ten aanzien van de werking van het onderhavige arrest zijn enkel uitgezonderd de ondernemingen die vóór de datum van uitspraak van dit arrest bij de rechter beroep hebben ingesteld dan wel een gelijkwaardig bezwaar hebben ingediend met betrekking tot de inning van de parafiscale heffing op via radio en televisie uitgezonden reclame, die is ingesteld bij artikel 1 van decreet nr. 97-1263 van 29 december 1997 tot instelling van een parafiscale heffing ten behoeve van een steunfonds voor de radio-omroep.


(1)  PB C 211 van 8.9.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/14


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Hannover — Duitsland) — Kabel Deutschland Vertrieb und Service GmbH & Co. KG/Niedersächsische Landesmedienanstalt für privaten Rundfunk

(Zaak C-336/07) (1)

(Richtlijn 2002/22/EG - Artikel 31, lid 1 - Redelijke doorgifteverplichtingen („must carry’) - Nationale regeling die exploitanten van analoge kabelnetwerken verplicht tot doorgifte via hun kabelnetwerken van alle televisieprogramma's die voor terrestrische distributie zijn toegelaten - Evenredigheidsbeginsel)

(2009/C 44/23)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Hannover

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Kabel Deutschland Vertrieb und Service GmbH & Co. KG

Verwerende partij: Niedersächsische Landesmedienanstalt für privaten Rundfunk

In tegenwoordigheid van: Norddeutscher Rundfunk, Zweites Deutsches Fernsehen, ARTE GEIE, Bloomberg LP, Mitteldeutscher Rundfunk, MTV Networks Germany GmbH, die in de rechten is getreden van VIVA Plus Fernsehen GmbH, VIVA Music Fernsehen GmbH & Co. KG, MTV Networks Germany GmbH, die in de rechten is getreden van MTV Networks GmbH & Co. oHG, Westdeutscher Rundfunk, RTL Television GmbH, RTL II Fernsehen GmbH & Co. KG, VOX Film und Fernseh-GmbH & Co. KG, RTL Disney Fernsehen GmbH & Co. KG, SAT. 1 Satelliten-Fernsehen GmbH e.a., Regio.TV GmbH, Eurosport SA, TM-TV GmbH & Co. KG, ONYX Television GmbH, Radio Bremen, Hessischer Rundfunk, Nederland 2, Hamburg 1 Fernsehen Beteiligungs GmbH & Co. KG, Turner Broadcasting System Deutschland GmbH, n-tv Nachrichtenfernsehen GmbH & Co. KG, Bayerischer Rundfunk, Deutsches Sportfernsehen GmbH, NBC Europe GmbH, BBC World, Mediendienst Borkum — Kurverwaltung NSHB Borkum GmbH, Friesischer Rundfunk GmbH, Home Shopping Europe GmbH & Co. KG, Euro News SA, Reise-TV GmbH & Co. KG, SKF Spielekanal Fernsehen GmbH, TV 5 Europe, DMAX TV GmbH & Co. KG, voorheen XXP TV — Das Metropolenprogramm GmbH & Co. KG, RTL Shop GmbH,

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgericht Hannover — Uitlegging van artikel 31, lid 1, van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische communicatienetwerken en diensten (Universeledienstrichtlijn) (PB L 108, blz. 51) — Nationale regeling die de exploitanten van analoge kabelnetwerken verplicht tot doorgifte via hun kabelnetwerken van alle televisieprogramma's die zijn toegelaten voor terrestrische distributie, en bepaalt dat de nationale bevoegde autoriteit in geval van kanalenschaarste een rangorde van kandidaten moet vastleggen die leidt tot de volledige bezetting van de voor de betrokken kabelexploitant beschikbare kanalen

Dictum

1)

Artikel 31, lid 1, van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en diensten (Universeledienstrichtlijn) moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling niet in de weg staat aan een nationale regeling als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling, die de kabelexploitant verplicht om via zijn analoge kabelnetwerk televisiezenders en diensten door te geven die reeds terrestrisch worden uitgezonden, en aldus meer dan de helft van de in dat netwerk beschikbare kanalen te bezetten, en die voorschrijft dat wanneer er te weinig kanalen beschikbaar zijn, een rangorde van de gegadigden wordt vastgesteld die leidt tot de volledige bezetting van de ter beschikking staande kanalen van het netwerk, voor zover deze verplichtingen geen onredelijke economische gevolgen hebben, wat door de verwijzende rechter moet worden beoordeeld.

2)

Diensten van televisieomroeporganisaties of van aanbieders van mediadiensten, zoals telewinkelen, vallen onder het begrip „televisiediensten” in de zin van artikel 31, lid 1, van richtlijn 2002/22, voor zover is voldaan aan de in deze bepaling gestelde voorwaarden, wat door de verwijzende rechter moet worden beoordeeld.


(1)  PB C 247 van 20.10.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/15


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Stuttgart — Duitsland) — Ibrahim Altun/Stadt Böblingen

(Zaak C-337/07) (1)

(Associatieovereenkomst EEG-Turkije - Artikel 7, eerste alinea, van besluit nr. 1/80 van Associatieraad - Verblijfsrecht van kind van Turks werknemer - Werknemer behorend tot legale arbeidsmarkt - Onvrijwillige werkloosheid - Toepasselijkheid van overeenkomst op Turkse vluchtelingen - Voorwaarden voor verlies van verkregen rechten)

(2009/C 44/24)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Stuttgart

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ibrahim Altun

Verwerende partij: Stadt Böblingen

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgericht Stuttgart — Uitlegging van artikel 7, eerste alinea, van beslissing 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije — Verblijfsrecht van een Turkse onderdaan die het nationale grondgebied is binnengekomen in het kader van gezinshereniging — Strafrechtelijke veroordeling — Invloed op het verblijfsrecht — Toepasselijkheid op Turkse vluchtelingen — Asiel verleend aan de vader op basis van valse verklaringen — Intrekking van het verleende asiel als voorwaarde voor weigering van het afgeleide verblijfsrecht — Afgeleid verblijfsrecht geconditioneerd door deelneming aan de legale arbeidsmarkt van een lidstaat gedurende een periode van drie jaar waarin de vader met de minderjarige in gezinsverband samen woonde

Dictum

1)

Artikel 7, eerste alinea, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie, dat is vastgesteld door de bij de associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije ingestelde Associatieraad, moet aldus worden uitgelegd dat het kind van een Turks werknemer aanspraak kan maken op de in die bepaling bedoelde rechten, wanneer die werknemer in de periode van drie jaar waarin het kind bij hem woonde, tweeënhalf jaar een beroepsactiviteit heeft uitgeoefend en vervolgens zes maanden werkloos is geweest.

2)

De omstandigheid dat een Turks werknemer het recht van verblijf in een lidstaat en daarmee het recht van toegang tot de legale arbeidsmarkt van die staat heeft verkregen als politiek vluchteling, belet niet dat een lid van zijn gezin aanspraak kan maken op de rechten die worden verleend door artikel 7, eerste alinea, van besluit nr. 1/80.

3)

Artikel 7, eerste alinea, van besluit nr. 1/80 moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een Turks werknemer de status van politiek vluchteling heeft verkregen op basis van onjuiste verklaringen, aan de rechten die een lid van zijn gezin aan die bepaling ontleent, niet kan worden afgedaan indien het gezinslid op het tijdstip van de intrekking van de verblijfsvergunning van de werknemer voldoet aan de in die bepaling gestelde voorwaarden.


(1)  PB C 269 van 10.11.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/16


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Sopropé — Organizações de Calçado, Lda/Fazenda Pública

(Zaak C-349/07) (1)

(Communautair douanewetboek - Beginsel van eerbiediging van rechten van verdediging - Navordering van douanerechten bij invoer)

(2009/C 44/25)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal Administrativo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sopropé — Organizações de Calçado, Lda

Verwerende partij: Fazenda Pública

in tegenwoordigheid van: Ministério público

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Supremo Tribunal Administrativo — Verenigbaarheid met het gemeenschapsrecht en met het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging van nationale fiscaal-administratieve procedurebepalingen waarbij termijnen worden vastgesteld waarbinnen de belastingplichtige zijn recht om te worden gehoord dient uit te oefenen — Administratieve procedure voor de navordering van invoerrechten voor waren uit het Verre Oosten

Dictum

1)

Wat de inning van een douaneschuld in het kader van de navordering van douanerechten bij invoer betreft, voldoet een termijn van acht tot vijftien dagen die aan de van een douane-inbreuk verdachte importeur wordt verleend om zijn opmerkingen te maken, in beginsel aan de vereisten van het gemeenschapsrecht.

2)

Het staat aan de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd, om rekening houdend met de specifieke omstandigheden van de zaak vast te stellen of de daadwerkelijk aan de importeur verleende termijn deze laatste in staat heeft gesteld om naar behoren zijn standpunt aan de douaneautoriteiten kenbaar te maken.

3)

De nationale rechter moet bovendien nagaan of de betrokken administratie al dan niet kan worden geacht naar behoren rekening te hebben gehouden met de bij haar ingediende opmerkingen, gelet op de tijd die is verstreken tussen het tijdstip waarop zij de opmerkingen van de importeur heeft ontvangen en het tijdstip waarop zij haar besluit heeft vastgesteld.


(1)  PB C 235 van 6.10.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/16


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Wienstrom GmbH/Bundesminister für Wirtschaft und Arbeit

(Zaak C-384/07) (1)

(Staatssteun - Artikel 88, lid 3, EG - Steunmaatregelen die verenigbaar met gemeenschappelijke markt zijn verklaard - Geschil tussen begunstigde en nationale autoriteiten over bedrag van onrechtmatig tot uitvoering gebrachte steun - Rol van nationale rechter)

(2009/C 44/26)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Wienstrom GmbH

Verwerende partij: Bundesminister für Wirtschaft und Arbeit

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgerichtshof — Uitlegging van artikel 88, lid 3, EG — Staatssteunregeling die zonder voorafgaande aanmelding aan de Commissie tot uitvoering is gebracht, maar waarvan de latere, gewijzigde versie na aanmelding bij de Commissie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard, terwijl met betrekking tot de eerdere, niet-aangemelde versie geen uitdrukkelijke negatieve beschikking is gegeven — Verplichtingen die voor de nationale rechterlijke instanties voortvloeien uit die beschikking van de Commissie

Dictum

Het in artikel 88, lid 3, laatste zin, EG neergelegde verbod op het tot uitvoering brengen van steunmaatregelen brengt voor de nationale rechter niet de verplichting mee om, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, afwijzend te beslissen op een verzoek van een ontvanger van staatssteun met betrekking tot het bedrag van de steun die is verschuldigd voor een periode die voorafgaat aan een beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarbij die steun verenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.


(1)  PB C 283 van 24.11.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/17


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Wojewódzki Sąd Administracyjny w Krakowie — Polen) — Magoora sp. z o.o./Dyrektor Izby Skarbowej w Krakowie

(Zaak C-414/07) (1)

(Zesde btw-richtlijn - Artikel 17, leden 2 en 6 - Nationale regeling - Aftrek van btw over aankoop van brandstof voor bepaalde voertuigen los van gebruiksdoel daarvan - Daadwerkelijke beperking van recht op aftrek - Ten tijde van inwerkingtreding van richtlijn in nationale wetgeving voorziene uitsluitingen)

(2009/C 44/27)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Wojewódzki Sąd Administracyjny w Krakowie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Magoora sp. z o.o.

Verwerende partij: Dyrektor Izby Skarbowej w Krakowie

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Wojewódzki Sąd Administracyjny w Krakowie — Uitlegging van artikel 17, leden 2 en 6, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Nationale regeling die het recht op aftrek van de belasting over de aankoop van brandstof voor bepaalde voertuigen uitsluit, ongeacht voor welke doeleinden (bedrijfs- of privé) het voertuig wordt gebruikt — Wijziging van de criteria met betrekking tot de onder de uitsluiting vallende voertuigen, waardoor de werkingssfeer van het recht op aftrek de facto wordt beperkt in vergelijking met de periode vóór de inwerkingtreding van de richtlijn in de betrokken lidstaat

Dictum

Artikel 17, lid 6, tweede alinea, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, verzet zich ertegen dat een lidstaat bij de omzetting van die richtlijn in nationaal recht de nationale bepalingen betreffende de beperkingen van het recht op aftrek van de betaalde voorbelasting over de aankoop van brandstof voor ten behoeve van een belaste activiteit gebruikte voertuigen in hun geheel intrekt, door die bepalingen op het tijdstip van inwerkingtreding van die richtlijn op zijn grondgebied te vervangen door bepalingen waarbij nieuwe criteria ter zake worden vastgesteld, wanneer laatstbedoelde bepalingen — wat ter beoordeling van de verwijzende rechter staat — de werkingssfeer van die beperkingen hebben uitgebreid. Het verzet zich hoe dan ook ertegen dat een lidstaat zijn op dat tijdstip in werking getreden wetgeving naderhand wijzigt in die zin dat daardoor de werkingssfeer van die beperkingen wordt uitgebreid ten opzichte van de vóór dat tijdstip bestaande situatie.


(1)  PB C 269 van 10.11.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/17


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 9 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Oberste Patent- und Markensenat — Oostenrijk) — Verein Radetzky-Orden/Bundesvereinigung Kameradschaft „Feldmarschall Radetzky”

(Zaak C-442/07) (1)

(Merken - Richtlijn 89/104/EEG - Artikel 12 - Verval van recht - Tekens ingeschreven door een vereniging zonder winstoogmerk - Begrip „normaal gebruik’ van een merk - Charitatieve activiteiten)

(2009/C 44/28)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberste Patent- und Markensenat

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Verein Radetzky-Orden

Verwerende partij: Bundesvereinigung Kameradschaft „Feldmarschall Radetzky”

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberster Patent- und Markensenat — Uitlegging van artikel 12, lid 1, van de Eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 40, blz. 1) — Merken gebruikt op briefpapier, briefhoofden en reclamemateriaal en als sierspelden door een vereniging zonder winstoogmerk gebruikt in het kader van haar activiteiten tot instandhouding van militaire tradities en bij de inzameling en de verdeling van giften — Kwalificatie van dit gebruik als „normaal gebruik” dat de aan het merk verbonden rechten vrijwaart?

Dictum

Artikel 12, lid 1, van de Eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat een merk normaal wordt gebruikt wanneer een vereniging zonder winstoogmerk het merk in haar contacten met het publiek gebruikt in aankondigingen van manifestaties, op stukken voor zakelijk gebruik en op reclamemateriaal en dit merk bij het inzamelen en het uitdelen van giften aldus door de leden wordt gebruikt, dat zij sierspelden in de vorm van het merk dragen.


(1)  PB C 283 van 24.11.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/18


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 22 december 2008 — Isabel Clara Centeno Mediavilla, Delphine Fumey, Eva Gerhards, Iona M. S. Hamilton, Raymond Hill, Jean Huby, Patrick Klein, Domenico Lombardi, Thomas Millar, Miltiadis Moraitis, Ansa Norman Palmer, Nicola Robinson, François-Xavier Rouxel, Marta Silva Mendes, Peter van den Hul, Fritz Von Nordheim Nielsen, Michaël Zouridakis/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Raad van de Europese Unie

(Zaak C-443/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Ambtenarenstatuut - Exceptie van onwettigheid van artikel 12, lid 3, van bijlage XIII, betreffende indeling van na 1 mei 2004 aangeworven ambtenaren - Raadpleging van comité voor Statuut - Geen schending van verworven rechten en van beginsel van gelijke behandeling)

(2009/C 44/29)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwiranten: Isabel Clara Centeno Mediavilla, Delphine Fumey, Eva Gerhards, Iona M. S. Hamilton, Raymond Hill, Jean Huby, Patrick Klein, Domenico Lombardi, Thomas Millar, Miltiadis Moraitis, Ansa Norman Palmer, Nicola Robinson, François-Xavier Rouxel, Marta Silva Mendes, Peter van den Hul, Fritz Von Nordheim Nielsen, Michaël Zouridakis (vertegenwoordigers: G. Vandersanden en L. Levi, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Krämer, gemachtigden), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Arpio Santacruz en M. Bauer, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer — uitgebreid) van 11 juli 2007, Centeno Mediavilla e.a./Commissie (T-58/05), waarbij het Gerecht het beroep van rekwiranten heeft verworpen dat strekte tot nietigverklaring van de besluiten om hen als ambtenaar op proef aan te stellen, voor zover hun indeling in rang daarbij is vastgesteld krachtens de overgangsbepalingen van artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, zoals gewijzigd bij verordening (EG, Euratom) nr. 723/2004 van 22 maart 2004 (PB L 124, blz. 1) — Implicatie van de inwerkingtreding van het nieuwe Ambtenarenstatuut voor de situatie van personen die vóór de datum van deze inwerkingtreding, 1 mei 2004, zijn geplaatst op een lijst van geschikte kandidaten of op een reservelijst voor aanwerving, maar die na deze datum zijn aangeworven — Beginselen van rechtszekerheid, gewettigd vertrouwen en gelijke behandeling — Omvang van de motiveringsplicht

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Centeno Mediavilla, Fumey, Gerhards, Hamilton, Hill, Huby, Klein, Lombardi, Millar, Moraitis, Palmer, Robinson, Rouxel, Silva Mendes, van den Hul, Von Nordheim Nielsen en Zouridakis worden verwezen in de kosten van de hogere voorziening.

3)

De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 22 van 26.1.2008.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/18


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-480/07) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2000/59/EG - Havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen - Verzuim om voor alle havens plannen voor ontvangst en verwerking van scheepsafval te hebben uitgewerkt, vastgesteld of goedgekeurd)

(2009/C 44/30)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: K. Simonsson en R. Vidal Puig, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: B. Plaza Cruz, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 5, lid 1, en 16, lid 1, van richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen (PB L 332, blz. 81) — Verzuim om voor alle havens die onder de bevoegdheid van de „Comunidades Autonomas” vallen, plannen voor ontvangst en verwerking van scheepsafval te hebben uitgewerkt en/of vastgesteld

Dictum

1)

Door niet voor alle Spaanse havens plannen voor de ontvangst en de verwerking van scheepsafval te hebben uitgewerkt, vastgesteld en goedgekeurd, is het Koninkrijk Spanje de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 5, lid 1, en 16, lid 1, van richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 315 van 22.12.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/19


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 18 december 2008 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Session (Scotland), Edinburgh — Verenigd Koninkrijk] — Royal Bank of Scotland Group plc/The Commissioners of Her Majesty's Revenue & Customs

(Zaak C-488/07) (1)

(Zesde btw-richtlijn - Aftrek van voorbelasting - Goederen en diensten die zowel voor belastbare als voor vrijgestelde handelingen worden gebruikt - Aftrek pro rata - Berekening - Berekeningsmethoden van artikel 17, lid 5, derde alinea - Verplichting tot toepassing van afrondingsregel van artikel 19, lid 1, tweede alinea)

(2009/C 44/31)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Session (Scotland), Edinburgh

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Royal Bank of Scotland Group plc

Verwerende partij: The Commissioners of Her Majesty's Revenue & Customs

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Court of Session (Scotland), Edinburgh — Uitlegging van de artikelen 17, lid 5, en 19, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Goederen en diensten die zowel voor belastbare handelingen als voor vrijgestelde handelingen worden gebruikt — Berekening van het pro rata voor aftrek — Afrondingsregels

Dictum

De lidstaten zijn niet verplicht, de afrondingsregel van artikel 19, lid 1, tweede alinea, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, toe te passen wanneer het pro rata voor de toepassing van het recht op aftrek van de voorbelasting wordt berekend volgens een van de speciale methoden van artikel 17, lid 5, derde alinea, sub a, b, c of d, van deze richtlijn.


(1)  PB C 8 van 12.1.2008.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/19


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 22 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht für Strafsachen Wien — Oostenrijk) — Strafzaak tegen Vladimir Turansky

(Zaak C-491/07) (1)

(Overeenkomst ter uitvoering van Schengenakkoord - Artikel 54 - „Ne bis in idem’-beginsel - Werkingssfeer - Begrip „bij onherroepelijk vonnis berecht’ - Beslissing waarbij politieautoriteit schorsing van strafprocedure gelast - Beslissing die strafvervolging niet beëindigt en waarvoor „ne bis in idem’-regel volgens nationaal recht niet geldt)

(2009/C 44/32)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesgericht für Strafsachen Wien

Partij in de strafzaak

Vladimir Turansky

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Landesgericht für Strafsachen Wien — Uitlegging van artikel 54 van de overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (PB 2000, L 239, blz. 19) — Uitlegging van het beginsel „ne bis in idem” — Werkingssfeer — Beslissing waarbij politieautoriteit strafvervolging definitief beëindigt

Dictum

Het beginsel „ne bis in idem” dat is verankerd in artikel 54 van de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, ondertekend te Schengen (Luxemburg) op 19 juni 1990, vindt geen toepassing op een beslissing waarbij een autoriteit van een overeenkomstsluitende staat na een inhoudelijk onderzoek van de aan haar voorgelegde zaak, in een stadium waarin een verdachte van een strafbaar feit nog niet in staat van beschuldiging is gesteld, de schorsing van de strafprocedure gelast, wanneer die schorsingsbeslissing volgens het nationale recht van deze staat de strafvervolging niet definitief beëindigt en dus niet tot gevolg heeft dat voor dezelfde feiten geen nieuwe strafprocedure kan worden ingeleid in deze staat.


(1)  PB C 22 van 26.1.2008.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/20


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2008 — [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (Chancery Division) — Verenigd Koninkrijk] — Afton Chemical Ltd/The Commissioners for Her Majesty's Revenue and Customs

(Zaak C-517/07) (1)

(Richtlijn 92/81/EEG - Accijns op minerale oliën - Artikelen 2, leden 2 en 3, en 8, lid 1, sub a - Richtlijn 2003/96/EG - Belasting van energieproducten en elektriciteit - Artikel 2, leden 2 tot en met 4, sub b - Werkingssfeer - Motorbrandstofadditieven die minerale oliën of energieproducten zijn, maar niet als motorbrandstof worden gebruikt - Nationale belastingregeling)

(2009/C 44/33)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (Chancery Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Afton Chemical Limited

Verwerende partij: The Commissioners for Her Majesty's Revenue and Customs

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — High Court of Justice (Chancery Division) — Uitlegging van de artikelen 2, lid 3, en 8, lid 1, van richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën (PB L 316, blz. 12), van de artikelen 2, lid 3, en 4, sub b, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283, blz. 51) en van artikel 3 van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PB L 76, blz. 1) — Minerale oliën die aan brandstoffen worden toegevoegd voor andere doeleinden dan ter aandrijving van het voertuig, maar die niet zijn bestemd voor verkoop of gebruik als brandstof — Belastbaar als brandstof?

Dictum

De artikelen 2, lid 3, en 8, lid 1, van richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën, zoals gewijzigd bij richtlijn 94/74/EG van de Raad van 22 december 1994, wat de periode tot en met 31 december 2003 betreft, en artikel 2, leden 3 en 4, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit, wat de periode van 1 januari tot en met 31 oktober 2004 betreft, moeten aldus worden uitgelegd dat additieven voor motorbrandstof zoals die aan de orde in het hoofdgeding, die „minerale oliën” in de zin van artikel 2, lid 1, van eerstgenoemde richtlijn dan wel „energieproducten” in de zin van artikel 2, lid 1, van de tweede richtlijn zijn, maar die niet bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als motorbrandstof, aan de door deze richtlijnen voorziene belastingheffing moeten worden onderworpen.


(1)  PB C 22 van 26.1.2008.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/20


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien — Oostenrijk) — Friederike Wallentin-Hermann/Alitalia — Linee Aeree Italiane SpA

(Zaak C-549/07) (1)

(Luchtvervoer - Verordening (EG) nr. 261/2004 - Artikel 5 - Compensatie en bijstand van passagiers bij vluchtannulering - Vrijstelling van verplichting om compensatie te betalen - Annulering als gevolg van buitengewone omstandigheden die ondanks treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden)

(2009/C 44/34)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Handelsgericht Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Friederike Wallentin-Hermann

Verwerende partij: Alitalia — Linee Aeree Italiane SpA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Handelsgericht Wien — Uitlegging van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 46, blz. 1) — Begrippen „buitengewone omstandigheden” en „redelijke maatregelen” — Vluchtannulering wegens motordefect — Veel hoger percentage annuleringen door technische defecten dan bij andere luchtvaartmaatschappijen

Dictum

1)

Artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, dient aldus te worden uitgelegd dat een technisch probleem bij een luchtvaartuig dat annulering van een vlucht tot gevolg heeft, niet valt onder het begrip „buitengewone omstandigheden” in de zin van deze bepaling, behoudens indien dit probleem voortvloeit uit gebeurtenissen die wegens hun aard of hun oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij, en waarop deze geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. Het op 28 mei 1999 te Montreal gesloten verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer is niet beslissend voor de uitlegging van de in artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 opgenomen verschoningsgronden.

2)

De frequentie van bij een luchtvaartmaatschappij vastgestelde technische problemen vormt op zich geen element op grond waarvan kan worden vastgesteld of al dan niet sprake is van „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004.

3)

Dat een luchtvaartmaatschappij aan de voorgeschreven minimumvereisten inzake het onderhoud van een luchtvaartuig heeft voldaan volstaat op zich niet als bewijs dat deze vervoerder „alle redelijke maatregelen” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 heeft getroffen en, derhalve, om de vervoerder te ontslaan van zijn verplichting om compensatie te betalen ingevolge de artikelen 5, lid 1, sub c, en 7, lid 1, van deze verordening.


(1)  PB C 64 van 8.3.2008.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/21


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Procedure ingesteld door Erich Stamm, Anneliese Hauser

(Zaak C-13/08) (1)

(Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen - Gelijke behandeling - Zelfstandige grensarbeiders - Landpacht - Landbouwstructuur)

(2009/C 44/35)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Erich Stamm, Anneliese Hauser en

Regierungspräsidium Freiburg

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesgerichtshof (Duitsland) — Uitlegging van de artikelen 12, lid 1, 13, lid 1, en 15, lid 1, van Bijlage I bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, ondertekend te Luxemburg op 21 juni 1999 (PB 2002, L 114, blz. 6) — Toepasselijkheid van beginsel van gelijke behandeling op zelfstandige grensarbeiders — In Zwitserland wonende landbouwer met de Zwitserse nationaliteit, die een pachtovereenkomst voor een in Duitsland gelegen akkerland heeft gesloten

Dictum

Krachtens artikel 15, lid 1, van bijlage I bij de op 21 juni 1999 te Luxemburg ondertekende overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, moet een overeenkomstsluitende partij de „zelfstandige grensarbeiders” van de andere overeenkomstsluitende partij in de zin van artikel 13 van deze bijlage, wat de toegang tot en de uitoefening van een werkzaamheid anders dan in loondienst in het ontvangstland betreft, een behandeling garanderen die niet minder gunstig is dan die welke geldt voor zijn eigen onderdanen.


(1)  PB C 92 van 12.4.2008.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/22


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 18 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-273/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2001/81/EG - Luchtverontreinigende stoffen - Nationale emissieplafonds - Verzuimde mededeling van de programma's ter reductie van de emissies, de nationale emissie-inventarissen en de jaarlijkse prognoses voor 2010)

(2009/C 44/36)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Rozet en A. Alcover San Pedro, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordiger: C. Schiltz, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om de in de artikelen 6, 7 en 8 van richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PB L 309, blz. 22) vermelde documenten binnen de gestelde termijnen op te stellen en mee te delen

Dictum

1)

Door de programma's, inventarissen en de jaarlijkse prognoses ter geleidelijke reductie van zijn emissies van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), vluchtige organische stoffen (VOS) en ammoniak (NH3) voor het jaar 2010 niet binnen de gestelde termijn mee te delen aan de Commissie, is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Groothertogdom Luxemburg wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 209 van 15.8.2008.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/22


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 22 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Finland

(Zaak C-328/08) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2004/35/EG - Milieuaansprakelijkheid - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2009/C 44/37)

Procestaal: Fins

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: U. Wölker en I. Koskinen, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Finland (vertegenwoordiger: A. Guimaraes-Purokoski, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143, blz. 56)

Dictum

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade, is de Republiek Finland de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Republiek Finland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 236 van 13.9.2008.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/23


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus — Finland) — Strafzaak tegen Artur Leymann en Aleksei Pustovarov

(Zaak C-388/08 PPU) (1)

(„Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken - Kaderbesluit 2002/584/JBZ - Artikel 27 - Europees aanhoudingsbevel en procedures van overlevering tussen lidstaten - Specialiteitsbeginsel - Toestemmingsprocedure’)

(2009/C 44/38)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein oikeus

Partij in de strafzaak

Artur Leymann, Aleksei Pustovarov

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Korkein oikeus — Uitlegging van artikel 27, leden 2, 3 en 4, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190, blz. 1) — Wijziging in de omschrijving van de feiten waarop de tenlastelegging is gebaseerd ten opzichte van die waarop het aanhoudingsbevel is gebaseerd — Begrip „enig ander […] feit dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest” — Noodzaak om toestemmingsprocedure in te leiden

Dictum

1)

Om uit te maken of het aan de orde zijnde strafbare feit geen „ander feit” is dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest in de zin van artikel 27, lid 2, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, waarvoor de toestemmingsprocedure van artikel 27, leden 3, sub g, en 4, van dat kaderbesluit moet worden gevolgd, dient te worden nagegaan of de bestanddelen van het strafbare feit, volgens de wettelijke omschrijving die in de uitvaardigende lidstaat daarvan is gegeven, die zijn waarvoor de persoon is overgeleverd en of er voldoende overeenstemming is tussen de gegevens in het aanhoudingsbevel en de gegevens in de latere procedurele handeling. Wijzigingen in de omstandigheden tijd en plaats zijn toegestaan, mits zij volgen uit de elementen die zijn verzameld tijdens de procedure die in de uitvaardigende lidstaat is gevolgd met betrekking tot de in het aanhoudingsbevel omschreven gedragingen, zij de aard van het strafbare feit niet wijzigen en zij niet leiden tot gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging in de zin van de artikelen 3 en 4 van dat kaderbesluit.

2)

In omstandigheden als die van het hoofdgeding is bij een wijziging in de omschrijving van het strafbare feit die het aan de orde zijnde soort verdovende middelen betreft, op zich geen sprake van een „ander feit” dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest in de zin van artikel 27, lid 2, van kaderbesluit 2002/584.

3)

De uitzondering van artikel 27, lid 3, sub c, van kaderbesluit 2002/584 moet aldus worden uitgelegd dat wanneer sprake is van „enig ander feit” dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest, overeenkomstig artikel 27, lid 4, van dat kaderbesluit toestemming moet worden gevraagd en verkregen indien een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel moet worden ten uitvoer gelegd. De overgeleverde persoon kan voor dat strafbare feit worden vervolgd en berecht alvorens die toestemming is verkregen, op voorwaarde dat geen vrijheidbeperkende maatregel wordt opgelegd tijdens de vervolging of de berechting van dat feit. De uitzondering van artikel 27, lid 3, sub c, staat er echter niet aan in de weg dat de overgeleverde persoon een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd alvorens de toestemming wordt verkregen, op voorwaarde dat die maatregel wettelijk gerechtvaardigd is door andere tenlasteleggingen in het Europees aanhoudingsbevel.


(1)  PB C 388 van 25.10.2008.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/23


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 19 december 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Deniz Sahin/Bundesminister für Inneres

(Zaak C-551/07) (1)

(Artikel 104, lid 3, van Reglement voor de procesvoering - Richtlijn 2004/38/EG - Artikelen 18 EG en 39 EG - Recht op eerbiediging van familieleven - Recht van verblijf van persoon met nationaliteit van derde land die grondgebied van lidstaat is binnengekomen als asielzoeker en vervolgens is gehuwd met persoon met nationaliteit van andere lidstaat)

(2009/C 44/39)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Deniz Sahin

Verwerende partij: Bundesminister für Inneres

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) — Uitlegging van artikelen 18 en 39, EG-Verdrag, alsook artikelen 3, lid 1, 6, lid 2, 7, lid 1, sub d, en lid 2, 9, lid 1, en 10, lid 1, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158, blz. 77) — Verblijfsrecht van persoon met nationaliteit van derde land die lidstaat is binnengekomen als asielzoeker en vervolgens met burger van andere lidstaat gehuwd is

Dictum

1)

De artikelen 3, lid 1, 6, lid 2, en 7, lid 1, sub d, en lid 2, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, moeten aldus worden uitgelegd dat zij ook betrekking hebben op familieleden die onafhankelijk van de burger van de Unie in de gastlidstaat zijn aangekomen en pas toen zij eenmaal in de gastlidstaat waren, de hoedanigheid van familielid hebben verkregen dan wel in familieverband met deze burger van de Unie zijn gaan leven. In dit verband is niet van belang dat het familielid op het tijdstip dat het deze hoedanigheid verkrijgt dan wel in familieverband gaat leven, voorlopig in de gastlidstaat verblijft op grond van de asielwetgeving van die staat.

2)

De artikelen 9, lid 1, en 10, lid 1, van richtlijn 2004/38 staan in de weg aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan familieleden van een burger van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die op grond van het gemeenschapsrecht, in het bijzonder artikel 7, lid 2, van deze richtlijn, een recht van verblijf hebben, geen verblijfskaart van familielid van een burger van de Unie kunnen verkrijgen, alleen omdat het hun op grond van de asielwetgeving van de gastlidstaat voorlopig is toegestaan in die staat te verblijven.


(1)  PB C 64 van 8.3.2008


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/24


Beschikking van het Hof van 13 november 2008 — Giuseppe Gargani/Europees Parlement

(Zaak C-25/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Beroep van de voorzitter van de commissie juridische zaken van het Parlement tegen de „handeling’ van de voorzitter van het Parlement die heeft geleid tot indiening van opmerkingen namens het Parlement in een zaak betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing - Beroepstermijn)

(2009/C 44/40)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Giuseppe Gargani (vertegenwoordiger: W. Rothley, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europees Parlement (vertegenwoordigers: J. Schoo en H. Krück, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 21 november 2007, Gargani/Parlement (T-94/06), waarbij het Gerecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard het door de voorzitter van de commissie juridische zaken van het Europees Parlement ingestelde beroep tot vaststelling van de onrechtmatigheid van het besluit van de voorzitter van het Parlement om namens het Parlement overeenkomstig artikel 23, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie in het kader van een prejudiciële procedure schriftelijke opmerkingen in te dienen, genomen tegen het advies van de commissie juridische zaken in en met de weigering om de kwestie aan de plenaire vergadering voor te leggen

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

G. Gargani wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 79 van 29.3.2008.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/25


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 13 november 2008 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Dioikitiko Efeteio Thessalonikis — Griekenland) — Maria Kastrinaki tou Emmanouil/Panepistimiako Geniko Nosokomeio Thessalonikis AHEPA

(Zaken C-180/08 en C-186/08) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering - Richtlijn 89/48/EEG - Erkenning van diploma's - Studie voltooid in door lidstaat van ontvangst niet als onderwijsinstelling erkend „vrije-studielaboratorium’ - Psychologe)

(2009/C 44/41)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Dioikitiko Efeteio Thessalonikis

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Maria Kastrinaki tou Emmanouil

Verwerende partij: Panepistimiako Geniko Nosokomeio Thessalonikis AHEPA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Dioikitiko Efeteio Thessalonikis — Uitlegging van de artikelen 1, 2, 3 en 4 van richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PB L 19, blz. 16) — Uitlegging van de artikelen 39, lid 1, 10, lid 1, 43, 47, lid 1, 49, 55, 149 en 150 EG — Onderdaan van een lidstaat die in de lidstaat van ontvangst een wettelijk geregeld beroep heeft uitgeoefend vóór en na de erkenning van de gelijkwaardigheid van het beroep waartoe zijn in een andere lidstaat verkregen academische kwalificaties toegang geven — Eerdere voltooiing van een deel van de universitaire studie, krachtens een franchiseovereenkomst, aan een instituut dat niet als instelling voor universitair onderwijs is erkend door de lidstaat van ontvangst — Mogelijkheid, wegens de niet-erkenning van die kwalificaties, om de werknemer uit te sluiten van de uitoefening van zijn beroep

Dictum

Ingevolge artikel 3 van richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten, dienen de bevoegde autoriteiten van een ontvangende lidstaat een onderdaan van een lidstaat die houder is van een door een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat afgegeven diploma in de zin van die richtlijn toe te staan zijn beroep onder dezelfde voorwaarden uit te oefenen als houders van nationale diploma's, ook indien dat diploma

een opleiding afsluit die geheel of gedeeltelijk is gevolgd aan een in de lidstaat van ontvangst gelegen instelling die volgens de wetgeving van deze laatste staat niet als onderwijsinstelling is erkend, en

door de bevoegde nationale autoriteiten niet officieel is erkend.


(1)  PB C 171 van 5.7.2008.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Oldenburg (Duitsland) op 1 oktober 2008 — Arnold en Johann Harms, optredend als maatschap/Freerk Heidinga

(Zaak C-434/08)

(2009/C 44/42)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Oldenburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Arnold en Johann Harms, optredend als maatschap

Verwerende partij: Freerk Heidinga

Prejudiciële vraag

Moet artikel 46, lid 2, van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1) en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PB L 270, blz. 1) aldus worden uitgelegd, dat deze bepaling in de weg staat aan contractuele bedingen — die bijgevolg ongeldig zijn — volgens welke toeslagrechten formeel weliswaar volledig en definitief worden overgedragen, maar ingevolge een onderlinge afspraak tussen partijen nog steeds economisch aan de vervreemder toekomen, waarbij de verkrijger echter als formele rechthebbende de toeslagrechten door bebouwing van het desbetreffende areaal dient te activeren en de aan hem betaalde bedrijfstoeslagen volledig aan de vervreemder dient af te dragen, of bedingen volgens welke areaalbetalingen aan de verkrijger worden overgedragen in dier voege dat hij in elk geval na de activering en de uitbetaling van bedrijfstoeslagen een deel (de individuele toeslag) telkens aan de vervreemder dient af te dragen?


(1)  PB L 270, blz. 1.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Sächsisches Finanzgericht (Duitsland) op 5 november 2008 — Ingenieurbüro Eulitz GbR Thomas en Marion Eulitz/Finanzamt Dresden I

(Zaak C-473/08)

(2009/C 44/43)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Sächsisches Finanzgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Ingenieurbüro Eulitz GbR Thomas en Marion Eulitz

Verwerende partij: Finanzamt Dresden I

Prejudiciële vragen

1)

Vormen de lessen en examens die een academisch ingenieur verzorgt aan een onderwijsinstelling met de rechtsvorm van een privaatrechtelijke vereniging, in het kader van een vervolgopleiding voor personen die al ten minste in het bezit zijn van een universitair of hogerberoepsonderwijsdiploma van architect of ingenieur dan wel een gelijkwaardige opleiding hebben genoten, waarbij de opleiding wordt afgesloten met een examen, „school- of universitair onderwijs” in de zin van artikel 13, A, lid 1, sub j, van richtlijn 77/388/EEG (1)?

2)

Valt iemand, die overigens voldoet aan de aan een „privé-leraar” gestelde voorwaarden in de zin van het sub 1 genoemde artikel, buiten deze kring van personen wanneer

hij voor zijn lessen (geheel of gedeeltelijk) betaling ontvangt zelfs wanneer niemand zich voor de concrete leergang heeft aangemeld, maar hij hiervoor al voorbereidingen heeft getroffen, dan wel

hem herhaaldelijk en continu gedurende een lange periode wordt opgedragen de betrokken leergangen en examens te verzorgen, dan wel

hij naast zijn rechtstreekse onderwijsactiviteiten een in professioneel en/of organisatorisch opzicht vooraanstaande positie heeft verworven ten opzichte van de andere docenten van de betrokken opleiding?

Is van een dergelijke uitsluiting eventueel reeds sprake wanneer één van deze omstandigheden zich voordoet, of is daartoe het bestaan van twee of alle drie de omstandigheden vereist?


(1)  PB L 145, blz. 1.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Innsbruck (Oostenrijk) op 12 oktober 2008 — Zentralbetriebsrat der Landeskrankenhäuser Tirols/Land Tirol

(Zaak C-486/08)

(2009/C 44/44)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesgericht Innsbruck

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Zentralbetriebsrat der Landeskrankenhäuser Tirols

Verwerende partij: Land Tirol

Prejudiciële vragen

1)

Is het verenigbaar met clausule 4, punt 1, van de kaderovereenkomst inzake deeltijdarbeid van 6 juni 1997, die bij richtlijn 97/81/EG (1) van de Raad van 15 december 1997 inzake deeltijdarbeid (PB 1998, L 14, blz. 9) is uitgevoerd, dat werknemers/werkneemsters die in een privaatrechtelijke dienstbetrekking staan tot een territoriaal lichaam of een openbaar bedrijf en die minder dan 12 uur per week (30 % van de normale arbeidstijd) werken, ten achter worden gesteld bij vergelijkbare voltijdwerkers wat betreft bezoldiging, inschaling, inaanmerkingneming van voorafgaande diensttijd, recht op vakantie, bijzondere betalingen, overwerktoeslagen etc.?

2)

Moet het in clausule 4, punt 2, van deze kaderovereenkomst neergelegde „pro rata temporis”-beginsel in die zin worden uitgelegd, dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke bepaling als § 55, lid 5, [Landes-Vertragsbedienstetengesetz], op grond waarvan bij wijziging van de omvang van de tewerkstelling van een werknemer, de omvang van de nog niet genoten vakantie naar evenredigheid moet worden aangepast aan de nieuwe arbeidstijd, wat tot gevolg heeft dat voor een werknemer die de omvang van zijn tewerkstelling terugbrengt van voltijds naar deeltijds, de aanspraak op vakantie die hij had opgebouwd in de tijd dat hij voltijds werkte, wordt gereduceerd, respectievelijk dat hij deze vakantie slechts met een lager vakantiegeld kan genieten?

3)

Is een nationale bepaling als § 1, lid [2], sub m, [Landes-Vertragsbedienstetengesetz], op grond waarvan werknemers/werkneemsters die voor een bepaalde tijd van maximaal zes maanden, dan wel slechts incidenteel tewerk worden gesteld, wat betreft bezoldiging, inschaling, inaanmerkingneming van voorafgaande diensttijd, recht op vakantie, bijzondere betalingen, overwerktoeslagen etc., ten achter worden gesteld bij vergelijkbare werknemers met een vaste aanstelling, in strijd met clausule 4 van de raamovereenkomst van de Europese sociale partners, die bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad (2) van 28 juni 1999 inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd is uitgevoerd?

4)

Doet zich een geval voor van indirecte discriminatie op grond van geslacht in de zin van artikel 14, lid 1, sub c, van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement de Raad (3) van 5 juli 2006 inzake gelijke behandeling, wanneer voor arbeidscontractanten die voor de wettelijk toegelaten duur van twee jaar een onbezoldigd ouderschapsverlof (Elternkarenz) opnemen, de wettelijke aanspraak op vakantie die in het aan de geboorte voorafgaande jaar is opgebouwd, na afloop van het ouderverlof reeds is vervallen, en de overgrote meerderheid (97 %) van de betrokken werknemers vrouw is?


(1)  PB L 14, blz. 9.

(2)  PB L 175, blz. 43.

(3)  PB L 204, blz. 23.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/27


Beroep ingesteld op 12 november 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-491/08)

(2009/C 44/45)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: D. Recchia, gemachtigde)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

Vaststellen dat de Italiaanse Republiek, met betrekking tot het project voor de aanleg van het toeristisch complex „Is Arenas” in de gemeente Narbolia, dat de habitats en de aanwezige soorten in het gebied ITB032228 „Is Arenas” betreft,

door niet voor 19 juli 2006 beschermingsmaatregelen vast te stellen die het relevante ecologisch belang kunnen waarborgen dat op nationaal niveau toekomt aan het voorgestelde gebied van communautair belang (GCB) ITB032228 „Is Arenas”, ter verwezenlijking van het door de richtlijn beoogde instandhoudingsdoel, en met name door niet een ingreep te verbieden die de ecologische kenmerken van het gebied ernstig in gevaar kan brengen, de krachtens richtlijn 92/43/EEG (1) op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen, en

door na 19 juli 2006 niet de passende maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor genoemd GCB is aangewezen, de krachtens artikel 6, lid 2, van richtlijn 92/43/EEG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Italiaanse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie heeft kennis gekregen van het feit dat in het GCB Is Arenas de laatste hand wordt gelegd aan een toeristisch centrum met onder meer een golfterrein. Volgens de Commissie heeft het project voor toeristische infrastructuur in het GCB Is Arenas vooral betrekking op gebieden die de ecologische verbinding tussen de twee belangrijkste dennenbossen verzekeren. Het kan dus significante negatieve gevolgen hebben voor die gebieden, en met name voor hun functie van „ecologische verbinding”.

Bovendien bekritiseert de Commissie de beperking en transformatie van de oorspronkelijke habitats, ook door de introductie van uitheemse soorten zoals de gramineeën van het golfterrein, de inperking van de habitats, de vertrappeling en verdichting van de bodem, de inperking van de ruimten, de invloed van de toeloop van badgasten op de habitats van de eerste kuststrook — van extreem belang omdat zij de duinsystemen betreffen — en het kappen van bomen.


(1)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7).


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/27


Hogere voorziening ingesteld op 18 november 2008 door Pilar Angé Serrano, Jean-Marie Bras, Adolfo Orcajo Teresa, Dominiek Decoutere, Armin Hau en Francisco Javier Solana Ramos tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 18 september 2008 in zaak T-47/05, Angé Serrano e.a./Parlement

(Zaak C-496/08 P)

(2009/C 44/46)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwiranten: Pilar Angé Serrano, Jean-Marie Bras, Adolfo Orcajo Teresa, Dominiek Decoutere, Armin Hau, Francisco Javier Solana Ramos (vertegenwoordiger: E. Boigelot, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Europees Parlement, Raad van de Europese Unie

Conclusies

de hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren, en bijgevolg

met betrekking Angé Serrano, Bras en Orcajo Teresa het bestreden arrest vernietigen voor zover daarin enerzijds is geoordeeld dat op de eerste vordering van deze partijen niet behoeft te worden beslist, en anderzijds hun vordering tot schadevergoeding is afgewezen;

met betrekking tot Decoutere, Hau en Solana Ramos de punten 2 en 4 van het dictum van het bestreden arrest en de desbetreffende rechtsoverwegingen vernietigen;

de zaak zelf afdoen en het aanvankelijke beroep van de verzoekers in zaak T-47/05 toewijzen door

de besluiten houdende indeling in de rang van verzoekers na de inwerkingtreding van het nieuwe Statuut, nietig te verklaren;

het Europees Parlement te veroordelen tot betaling van schadevergoeding die ex aequo et bono wordt geraamd op 60 000 EUR voor iedere verzoeker;

in elk geval, de verwerende partij verwijzen in de kosten van beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

In het bestreden arrest heeft het Gerecht uitspraak gedaan op de beroepen die waren ingesteld door de zes rekwiranten, allen ambtenaren van het Europees Parlement die waren geslaagd voor een intern vergelijkend onderzoek dat onder vigeur van het oude Statuut had plaatsgevonden, maar wier indeling was gewijzigd na de inwerkingtreding van het nieuwe Statuut.

De eerste drie rekwiranten voeren twee middelen aan ter ondersteuning van hun hogere voorziening.

Als eerste middel voeren zij aan dat het Gerecht, door te oordelen dat op een van hun vorderingen niet behoeft te worden beslist, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en zijn motiveringsplicht niet is nagekomen. Rekwiranten hebben immers nog steeds procesbelang bij de vordering tot nietigverklaring van de bestreden indelingsbesluiten, ook al zijn deze vervangen door de latere individuele besluiten van 20 maart 2006, aangezien het Gerecht zelf heeft geoordeeld dat deze nieuwe besluiten de bezwaren van rekwiranten niet volledig wegnemen omdat zij de indeling in de hogere rang niet herstellen. Bovendien zijn de bestreden besluiten gebaseerd op de artikelen 2 en 8 van bijlage XIII bij het nieuwe Statuut, waarvan de rechtmatigheid volgens hen voor betwisting vatbaar is.

Als tweede middel voeren diezelfde rekwiranten aan dat het Gerecht zijn motiveringsplicht niet is nagekomen door hun vordering tot schadevergoeding af te wijzen ofschoon de indeling in de rang volgens het nieuwe Statuut hen op hetzelfde niveau plaatst als hun collega's die niet zijn geslaagd voor een vergelijkend onderzoek voor overgang naar een hogere categorie, en hun in dat opzicht dus ernstige schade berokkent.

De laatste drie rekwiranten voeren een enkel middel aan ter ondersteuning van hun hogere voorziening, namelijk de onrechtmatigheid van de artikelen 2 en 8 van bijlage XIII bij het nieuwe Ambtenarenstatuut.

Zij stellen in dit verband allereerst dat het Gerecht verkregen rechten alsmede het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door te oordelen dat de indeling in een hogere rang na te zijn geslaagd voor een vergelijkend onderzoek dat onder vigeur van het oude Statuut heeft plaatsgevonden, geen verkregen recht is en dus geen legitieme verwachting in het leven kon roepen.

Ter ondersteuning van dit middel voeren deze rekwiranten in de tweede plaats aan dat het Gerecht het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden voor zover zij door de herindeling in de rang volgens het nieuwe Statuut op dezelfde wijze worden behandeld als hun collega's die niet voor dezelfde vergelijkende onderzoeken zijn geslaagd. Bovendien heeft het Gerecht identieke situaties verschillende behandeld door te oordelen dat degenen die voor eenzelfde vergelijkend onderzoek zijn geslaagd, niet een enkele categorie vormen daar de indelingsregels zijns inziens verschillen naargelang van de datum waarop de indeling heeft plaatsgevonden. De toepassing van verschillende bepalingen, te weten artikel 2, lid 1, en artikel 5, lid 4, van bijlage XIII bij het nieuwe Statuut, op personen die voor eenzelfde vergelijkend onderzoek zijn geslaagd, is volgens hen dus in strijd met het beginsel van gelijke behandeling.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) op 24 november 2008 — Vera Mattner/Finanzamt Velbert

(Zaak C-510/08)

(2009/C 44/47)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vera Mattner

Verwerende partij: Finanzamt Velbert

Prejudiciële vraag

Moeten de artikelen 39 EG en 43 EG, alsook artikel 56 EG juncto artikel 58 EG, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling van een lidstaat inzake de heffing van schenkingsrecht, die, in het geval van de verkrijging van een in het binnenland gelegen perceel grond door een niet-ingezetene, enkel voorziet in een vrijstelling van 1 100 EUR voor de niet-ingezeten verkrijger, terwijl in het geval van schenking van hetzelfde perceel grond een vrijstelling van 205 000 EUR wordt verleend wanneer de schenker of de verkrijger ten tijde van het uitvoeren van de schenking in de betrokken lidstaat woont?


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/29


Beroep ingesteld op 25 november 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

(Zaak C-512/08)

(2009/C 44/48)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Rozet en E. Traversa, gemachtigden)

Verwerende partij: Franse Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Franse Republiek

door in artikel R-332-4 van de Code de la sécurité sociale (socialezekerheidswetboek) de terugbetaling van in privépraktijken verstrekte medische verzorging die het gebruik van zware apparatuur als bedoeld in punt II van artikel R-712-2 van de Code de la santé publique (wetboek volksgezondheid) vereist, afhankelijk te stellen van voorafgaande toestemming,

door niet in artikel R-332-4 en evenmin in enige andere bepaling van Frans recht te voorzien in de mogelijkheid om aan een bij het Franse stelsel van sociale zekerheid aangesloten patiënt een aanvullende vergoeding te betalen onder de voorwaarden van punt 53 van het arrest van 12 juli 2001, Vanbraekel e.a. (C-368/98),

is tekort geschoten in haar verplichtingen krachtens artikel 49 EG-Verdrag;

de Franse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep voert de Commissie twee grieven aan.

Met haar eerste grief betwist de Commissie de door verweerster gestelde eis van voorafgaande toestemming om terugbetaling te kunnen verkrijgen van bepaalde in een andere lidstaat verstrekte extramurale medische zorgen. Ofschoon deze eis in het geval van medische verzorging in een ziekenhuis inderdaad gerechtvaardigd kan zijn, wegens de noodzaak om te verzekeren dat, enerzijds, de ziekenhuizen een toereikende en permanente toegang tot een evenwichtig aanbod van kwaliteitszorg bieden, en anderzijds, de kosten daarvan binnen de perken blijven, lijkt zij onevenredig bij extramurale zorg. Een aantal elementen kunnen de eventuele financiële gevolgen van de afschaffing van de voorafgaande toestemming beperken, zoals de mogelijkheid waarover de lidstaten beschikken om te bepalen hoever de ziektekostendekking van de verzekerden gaat, of om de nationale toekenningsvoorwaarden van de vergoedingen vast te stellen, voor zover deze niet discriminatoir zijn en het vrije verkeer van personen niet belemmeren.

Met haar tweede grief uit de Commissie voorts haar ontevredenheid over het feit dat het Franse recht niet voorziet in een bepaling op grond waarvan aan een bij het Franse stelsel van sociale zekerheid aangesloten patiënt een aanvullende vergoeding kan worden betaald onder de in punt 53 van het arrest van 12 juli 2001, Vanbraekel e.a. bepaalde voorwaarden, te weten een aanvullende vergoeding ten belope van het verschil met het bedrag waar hij recht op zou hebben gehad indien hij in een ziekenhuis in zijn eigen lidstaat zou zijn verzorgd. Daardoor kunnen de bij voormeld stelsel van sociale zekerheid aangesloten patiënten niet ten volle gebruik maken van de rechten die hun zijn toegekend bij artikel 49 EG, zoals uitgelegd door het Hof.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (België) op 26 november 2008 — Strafzaak tegen Vítor Manuel dos Santos Palhota, Mário de Moura Gonçalves, Fernando Luís das Neves Palhota, Termiso Lda

(Zaak C-515/08)

(2009/C 44/49)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Strafzaak tegen Vítor Manuel dos Santos Palhota, Mário de Moura Gonçalves, Fernando Luís das Neves Palhota, Termiso Lda

Prejudiciële vragen

Schenden de bepalingen van artikel 8 van de Wet van 5 maart 2002 en de artikelen 3, 4, 5 van het Koninklijk Besluit van 29 maart 2002 (uitvoeringsbesluit), de artikelen 49 en 50 van het EG-verdrag, doordat zij aan buitenlandse werkgevers die werknemers wensen te detacheren, de verplichting opleggen voorafgaand een verklaring van terbeschikkingstelling over te maken aan de Dienst Toezicht op de Sociale Wetten, evenals documenten te beschikking te houden die vergelijkbaar zijn met de Belgische individuele rekening of loonafrekening, waardoor de toegang tot de Belgische dienstenmarkt verhinderd, zoniet bemoeilijkt zou worden?


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Monomeles Protodikeio Athinon (Griekenland) op 27 november 2008 — Archontia Koukou/Elliniko Dimosio

(Zaak C-519/08)

(2009/C 44/50)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Monomeles Protodikeio Athinon

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Archontia Koukou

Verwerende partij: Elliniko Dimosio

Prejudiciële vragen

1)

Kan clausule 5 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die de bijlage vormt van richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 (PB L 175, blz. 43), aldus worden uitgelegd dat als objectieve reden voor het aangaan van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd kan worden aangemerkt het feit dat deze overeenkomsten zijn gesloten met een beroep op een wettelijke bepaling die voorziet in de afsluiting van arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd, ongeacht of deze in werkelijkheid tegemoet komen aan permanente en blijvende behoeften van de werkgever?

2)

Is de toevoeging aan maatregelen die zijn ingevoerd ter uitvoering van clausule 5 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, van criteria voor de constatering van misbruik (zoals een maximum voor de duur van overeenkomsten en het aantal vernieuwingen ervan waarbinnen aanstelling is toegestaan ook zonder het bestaan van een objectieve reden ter rechtvaardiging van de afsluiting of vernieuwing van arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd) een ontoelaatbare verlaging, als bedoeld in clausule 8, punt 3, van de raamovereenkomst, van het algemene beschermingsniveau zoals dat vóór richtlijn 1999/70/EG bestond, gelet op het feit dat volgens het geldende recht vóór richtlijn 1999/70/EG het al dan niet bestaan van een objectieve reden voor aanstelling door middel van een arbeidsovereenkomst of -verhouding voor bepaalde tijd, het enige criterium was voor de constatering van misbruik?

3)

Is de vaststelling van onbepaalde en niet-limitatieve lijsten van uitzonderingen, zoals opgenomen in de kernbepalingen van presidentieel besluit nr. 164/2004, op de grenzen die in beginsel zijn gesteld aan de sluiting van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd, een effectieve maatregel ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van dergelijke arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen, in de zin van clausule 5 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd?

4)

Kunnen maatregelen ter voorkoming van en bescherming tegen misbruik, zoals de hier in geding zijnde bepalingen van artikel 7 van presidentieel besluit nr. 164/2004, worden beschouwd als effectieve maatregelen in de zin van clausule 5 van de raamovereenkomst, wanneer deze:

a)

als middel ter voorkoming van misbruik en ter bescherming van de werknemers, de werkgever verplichten tot betaling van loon en van een „ontslagvergoeding” wanneer deze ten onrechte opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd is aangegaan, gelet op het feit dat i) de verplichting tot betaling van loon en van een „ontslagvergoeding” door het Griekse recht verbonden wordt aan elke arbeidsovereenkomst en niet speciaal gericht is op de voorkoming van misbruik in de zin van de raamovereenkomst, ii) met name de verplichting tot betaling van een vergoeding bij de ontbinding van arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd voortvloeit uit clausule 4 van de raamovereenkomst met betrekking tot het verbod om werknemers in tijdelijke dienst minder gunstig te behandelen dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst;

b)

voorzien in sancties tegen de bevoegde organen van de werkgever als middel ter voorkoming van misbruik, terwijl dezelfde of vergelijkbare sancties die in het verleden in de openbare sector waren vastgesteld, ineffectief zijn gebleken ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd?

5)

Zijn als effectieve maatregelen en een juiste omzetting van richtlijn 1999/70/EG in de Griekse rechtsorde te beschouwen maatregelen als die van artikel 11 van presidentieel besluit nr. 164/2004, die in werking zijn getreden op 19 juli 2004, dat wil zeggen te laat ten opzichte van de in de richtlijn gestelde termijn, en waaraan slechts gedeeltelijke terugwerkende kracht (drie maanden) is toegekend, zodat zij slechts van toepassing zijn op opeenvolgende arbeidsovereenkomsten en -verhoudingen voor bepaalde tijd die van kracht waren tot na 19 april 2004, en niet op opeenvolgende arbeidsovereenkomsten en -verhoudingen voor bepaalde tijd die gesloten bleven worden in de periode vanaf het verstrijken van de uitvoeringstermijn van richtlijn 1999/70 tot 19 april 2004?

6)

Indien de met artikel 11 van presidentieel besluit nr. 164/2004 ter uitvoering van clausule 5 van de raamovereenkomst vastgestelde maatregelen niet als effectief worden beschouwd, is het gerecht dan, gelet op zijn verplichting tot uitlegging conform het gemeenschapsrecht, gehouden het Griekse recht geldend vóór de inwerkingtreding van dat besluit (zoals artikel 8, lid 3, van wet nr. 2112/1920), op basis waarvan bescherming van verzoekster tegen misbruik gerealiseerd kan worden op een wijze die zonder enige twijfel de gevolgen van de schending van het gemeenschapsrecht ongedaan kan maken, conform richtlijn 1999/70 toe te passen?

7)

Indien de met presidentieel besluit nr. 164/2004 vastgestelde maatregelen niet als effectief worden beschouwd en het vóór de inwerkingtreding van dat besluit geldende recht (artikel 8, lid 3, van wet nr. 2112/1920) dient te worden toegepast, is dan, gelet op de verplichting tot uitlegging conform het gemeenschapsrecht, met dit gemeenschapsrecht verenigbaar een uitlegging van regels van hoger nationaal recht (artikel 103, lid 8, van de grondwet) in die zin dat zij een absoluut verbod behelzen tot omzetting van overeenkomsten voor bepaalde in overeenkomsten voor onbepaalde tijd, zelfs wanneer blijkt dat deze overeenkomsten in werkelijkheid ten onrechte zijn gebaseerd op wettelijke voorschriften die bedoeld zijn voor buitengewone en in het algemeen tijdelijke behoeften, omdat ermee werd voorzien in permanente en blijvende behoeften van een tot de openbare sector behorende werkgever (aldus beslissingen 19/2007 en 20/2007 van de Areios Pagos in volledige samenstelling), terwijl ook een uitlegging denkbaar is in die zin dat dit verbod beperkt moet blijven tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die werkelijk zijn aangegaan om het hoofd te bieden aan tijdelijke, onvoorziene, dringende of buitengewone behoeften en niet om te voorzien in permanente en blijvende behoeften (zoals beslissing 18/2006 van de Areios Pagos in volledige samenstelling)?

8)

Is het verenigbaar met het gemeenschapsrecht dat na de inwerkingtreding van presidentieel besluit nr. 164/2004 geschillen in verband met arbeid in tijdelijke dienst en clausule 5 van de raamovereenkomst zijn onderworpen aan de exclusieve rechtsmacht van de administratieve rechter, nu dat voor de rechtzoekende werknemer in tijdelijke dienst de toegang tot de rechter bemoeilijkt, gelet op het feit dat vóór de vaststelling van genoemd besluit alle geschillen in verband met arbeid in tijdelijke dienst onderworpen waren aan de rechtsmacht van de burgerlijke rechter, en wel volgens de bijzondere procedure voor arbeidsrechtelijke geschillen, die eenvoudiger, goedkoper voor de rechtzoekende, in de regel sneller en minder streng is ten aanzien van vormvereisten?


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/31


Beroep ingesteld op 2 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-526/08)

(2009/C 44/51)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: S. Pardo Quintillán en N. von Lingen, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg

Conclusies

vaststellen dat het Groothertogdom Luxemburg door niet de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te treffen om volledig en correct te voldoen aan de artikelen 4 en 5, in samenhang met bijlage II A(1), bijlage III 1(1), bijlage II A(5), bijlage III 1(2), bijlage II A(2) en bijlage II A(6), van richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1), de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

Groothertogdom Luxemburg verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep voert de Commissie vier grieven aan.

Met haar eerste grief verwijt de Commissie verweerder dat hij de methoden en perioden voor het op of in de bodem brengen van mest, zoals die zijn bepaald door de richtlijn, niet in acht heeft genomen. Terwijl het verbod op het, in bepaalde perioden, op of in de bodem brengen van mest betrekking moet hebben op zowel de organische als de chemische meststoffen, noemt de Luxemburgse regeling namelijk enkel de organische meststoffen. Bovendien moet het verbod op het, in bepaalde perioden, op of in de bodem brengen van mest betrekking hebben op alle landbouwoppervlakte, inclusief grasland, dat in de nationale omzettingsmaatregelen ontbreekt. Verzoekster merkt voorts op dat de nationale regeling gedetailleerder dient te omschrijven welke gevallen kunnen leiden tot een afwijking van het verbod op het in de bodem brengen van mest, aangezien de richtlijn niet in deze situatie voorziet.

Met haar tweede grief betoogt verzoekster dat de nationale regeling geen vereisten bevat betreffende de minimumopslagcapaciteit van gier voor alle installaties, maar enkel de nieuwe of te moderniseren installaties noemt. Een dergelijke omzetting is niet conform de richtlijn, aangezien ook de bestaande installaties risico's van verontreiniging inhouden. De nationale regeling moet dus een minimumcapaciteit vereisen voor alle installaties.

Met haar derde grief stelt de Commissie dat de nationale wettelijke regeling, in het kader van het verbod om mest op steile hellingen op of in de bodem te brengen, alle meststoffen moet omvatten, en niet enkel die van organische oorsprong.

Met haar vierde en laatste grief wordt verweerder verweten dat hij onvoldoende maatregelen heeft getroffen met betrekking tot de technieken van het op of in de bodem brengen van mest, met name om te garanderen dat de mest gelijkmatig en efficiënt wordt verspreid.


(1)  PB L 375, blz. 1.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 2 december 2008 — Friedrich Schulze, Jochen Kolenda, Helmar Rendenz/Deutsche Lufthansa AG

(Zaak C-529/08)

(2009/C 44/52)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Friedrich Schulze, Jochen Kolenda, Helmar Rendenz

Verwerende partij: Deutsche Lufthansa AG

Prejudiciële vragen

1)

Kan een technisch defect dat aanleiding was voor een annulering, worden aangemerkt als buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (1)?

2)

Zo ja, vallen onder het begrip buitengewone omstandigheid in de vorm van een technisch defect ook gebreken die gevolgen hebben voor de luchtwaardigheid van het vliegtuig of de veilige uitvoering van de vlucht?

3)

Heeft de uitvoerende luchtvaartmaatschappij alle redelijke maatregelen getroffen indien zij het voor het vliegtuig geldende onderhoudsprogramma van de fabrikant evenals de veiligheidsnormen en voorschriften van de bevoegde instanties of fabrikanten heeft nageleefd of indien het defect ook niet had kunnen worden voorkomen wanneer zij dit programma of de voorschriften had nageleefd?

4)

Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord: Is dit voldoende om de luchtvaartmaatschappij te bevrijden van de verplichting tot betaling van compensatie of is daarenboven het bewijs vereist dat de annulering, dat wil zeggen het aan de grond houden van het betrokken vliegtuig en het schrappen van de vlucht omdat geen vervangend vliegtuig beschikbaar was, niet had kunnen worden voorkomen indien redelijke maatregelen waren getroffen?


(1)  PB L 46, blz. 1.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 3 december 2008 — TNT Express Nederland BV tegen AXA Versicherung AG

(Zaak C-533/08)

(2009/C 44/53)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: TNT Express Nederland BV

Verweerster: AXA Versicherung AG

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 71, lid 2, aanhef en onder b, tweede alinea, EEX-Verordening (1) aldus worden uitgelegd (i) dat de erkennings- en tenuitvoerleggingsregeling van de EEX-Verordening slechts terugtreedt ten behoeve van die van het bijzondere verdrag, indien de regeling van het bijzondere verdrag exclusiviteit claimt, of (ii) dat, bij gelijktijdige toepasselijkheid van de voorwaarden voor de erkenning en tenuitvoerlegging van het bijzondere verdrag en die van de EEX-Verordening, de voorwaarden van het bijzondere verdrag steeds moeten worden toegepast en die van de EEX-Verordening buiten toepassing dienen te blijven, ook al maakt het bijzondere verdrag geen aanspraak op exclusieve werking ten aanzien van andere internationale erkennings- en tenuitvoerleggingsregels?

2)

Is het Hof van Justitie, met het oog op het voorkomen van uiteenlopende beslissingen inzake de in vraag 1 bedoelde samenloop, bevoegd tot — voor de rechters van de lidstaten bindende — uitlegging van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg, ondertekend op 19 mei 1956 te Genève (CMR), voorzover het de in artikel 31 van dat verdrag geregelde materie betreft?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord en de eerste vraag onder (i) eveneens bevestigend wordt beantwoord, dient dan de erkennings- en tenuitvoerleggingsregeling van artikel 31, lid 3 en 4, CMR aldus te worden uitgelegd dat deze geen exclusiviteit claimt en ruimte laat voor de toepassing van andere internationale executieregels die erkenning of tenuitvoerlegging mogelijk maken, zoals de EEX-Verordening?

Voor het geval dat het Hof van Justitie de eerste vraag onder (ii) bevestigend beantwoordt en daarnaast de tweede vraag eveneens bevestigend beantwoordt, stelt de Hoge Raad met het oog op de verdere beoordeling van het cassatieberoep nog de volgende drie vragen:

4)

Staat artikel 31, lid 3 en 4, CMR de rechter van de aangezochte staat toe bij een verzoek tot uitvoerbaarverklaring te toetsen of de rechter van de staat van herkomst internationaal bevoegd was om van het geschil kennis te nemen?

5)

Moet artikel 71, lid 1, EEX-Verordening aldus worden uitgelegd dat bij samenloop van de litispendentieregeling van het CMR-Verdrag met die van de EEX-Verordening de litispendentieregeling van het CMR-Verdrag voorrang heeft boven de litispendentieregeling van de EEX-Verordening?

6)

Betreffen de in de onderhavige zaak in Nederland gevraagde verklaring voor recht en de in Duitsland gevorderde schadevergoeding „hetzelfde onderwerp” als bedoeld in artikel 31, lid 2, CMR?


(1)  Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001 L 12, blz. 1).


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/33


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 3 december 2008 — KLG Europe Eersel BV tegen Reedereikontor Adolf Zeuner GmbH

(Zaak C-534/08)

(2009/C 44/54)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: KLG Europe Eersel BV

Verweerster: Reedereikontor Adolf Zeuner GmbH

Prejudiciële vragen

1)

Verwijst het begrip „tussen dezelfde partijen” in artikel 34, aanhef en onder 3, EEX-Verordening (1) naar de regels inzake de subjectieve omvang van de werking van rechterlijke beslissingen van de betrokken lidstaten of is hiermee beoogd een nadere, verordeningsautonome, invulling te geven aan de subjectieve omvang van de werking van de concurrerende beslissingen?

2)

Indien de eerste vraag aldus wordt beantwoord dat met het begrip „dezelfde partijen” is beoogd een nadere, verordeningsautonome, invulling te geven aan de subjectieve omvang van de werking van de concurrerende beslissingen moet dan,

i)

bij de uitleg van dit begrip in artikel 34, aanhef en onder 3, EEX-Verordening aansluiting worden gezocht bij de uitleg die het HvJEG in zijn arrest van 19 mei 1998, zaak C-351/96, Jurispr. 1998, p. I-3075, NJ 2000, 155 (Drouot/CMI) heeft gegeven aan het begrip „tussen dezelfde partijen” als bedoeld in artikel 21, EEX-Verdrag, thans artikel 27, EEX-Verordening en

ii)

K-Line, die partij was in de Rotterdamse en niet in de Düsseldorfse procedure, vanwege de cessie en de lastgeving gelden als „dezelfde partij” als Zeuner, die partij was in de Düsseldorfse procedure, maar niet in de Rotterdamse?

3)

Moet, wil een beroep op de weigeringsgrond van artikel 34, aanhef en onder 3, EEX-Verordening kunnen slagen

i)

de in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing in kracht van gewijsde zijn gegaan?

ii)

de in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing dateren van vóór de indiening van het exequaturverzoek respectievelijk de verlening van het exequatur?


(1)  Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001 L 12, blz. 1).


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/33


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 4 december 2008 — Staatssecretaris van Financiën tegen X

(Zaak C-536/08)

(2009/C 44/55)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Staatssecretaris van Financiën

Verweerder: X

Prejudiciële vragen

Moeten de artikelen 17, leden 2 en 3, en 28 ter, A, lid 2, van de Zesde richtlijn (1) aldus worden uitgelegd dat, indien op grond van de eerste alinea van de laatstgenoemde bepaling de plaats van een intracommunautaire verwerving wordt geacht zich te bevinden op het grondgebied van de lidstaat die het btw-identificatienummer heeft toegekend waaronder de afnemer de verwerving heeft verricht, de voornoemde afnemer recht heeft op onmiddellijke aftrek van de aldus in die lidstaat verschuldigde btw?


(1)  Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/34


Hogere voorziening ingesteld op 3 december 2008 door Kahla/Thüringen Porzellan GmbH tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 24 september 2008 in zaak T-20/03, Kahla/Thüringen Porzellan GmbH, ondersteund door Freistaat Thüringen en Bondsrepubliek Duitsland/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-537/08 P)

(2009/C 44/56)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Kahla/Thüringen Porzellan GmbH (vertegenwoordigers: M. Schütte, Rechtsanwalt, S. Zühlke, Rechtsanwältin, en P. Werner, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Freistaat Thüringen, Bondsrepubliek Duitsland, Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2008 in zaak T-20/03, Kahla/Thüringen Porzellan GmbH/Commissie van de Europese Gemeenschappen, voor zover het maatregelen 15 en 26 en de beslissing over de kosten betreft;

nietigverklaring van artikel 1, lid 2, sub d en g, van beschikking 2003/643/EG van de Commissie van 13 mei 2003 betreffende staatssteun van Duitsland ten gunste van Kahla Porzellan GmbH en Kahla/Thüringen Porzellan GmbH (1), alsook van artikel 2 daarvan, voor zover deze bepaling betrekking heeft op maatregelen 15 en 26, althans voor zover daarbij terugvordering van maatregelen 15 en 26 wordt gelast;

subsidiair, vernietiging van het bestreden arrest, voor zover daarin wordt geoordeeld dat de in het kader van de bevordering van de werkgelegenheid verkregen subsidies volledig als een voordeel voor verzoekster moeten worden beschouwd en dus moeten worden teruggevorderd;

verwijzing van verweerster, tevens verweerster in hogere voorziening, in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De onderhavige hogere voorziening is gericht tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg waarbij rekwirantes beroep tegen beschikking 2003/643/EG van de Commissie van 13 mei 2003 betreffende staatssteun van Duitsland ten gunste van Kahla Porzellan GmbH en Kahla/Thüringen Porzellan GmbH, voor zover deze beschikking betrekking heeft op de aan Kahla/Thüringen Porzellan GmbH verleende financiële bijstand, is verworpen.

Rekwirante voert twee hoofdmiddelen en één subsidiair middel aan. Volgens haar is het arrest in strijd met het gemeenschapsrecht, omdat het berust op een onjuiste toepassing van de fundamentele beginselen van rechtszekerheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen. Ook indien het Hof zich niet bij dit betoog zou aansluiten, vormen bepaalde vaststellingen in het arrest in elk geval een inbreuk op artikel 87, lid 1, EG.

Wat het eerste middel betreft, stelt rekwirante dat het arrest van het Gerecht van eerste aanleg in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel doordat daarin wordt geoordeeld dat de door de Commissie goedgekeurde regeling betreffende het investeringsprogramma voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) van meet af aan een beperking inhield voor ondernemingen in moeilijkheden, en de door de Commissie toegestane regeling op grond van § 249h van het Arbeitsförderungsgesetz (Duitse wet ter bevordering van de werkgelegenheid; hierna: „AFG”) van het begin aan particuliere ondernemingen van haar werkingssfeer uitsloot.

Wat het tweede middel betreft, betoogt rekwirante dat het Gerecht van eerste aanleg het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen heeft geschonden, doordat het oordeelt dat het ontbreken van uitdrukkelijke beperkingen in de in het Publicatieblad bekendgemaakte of een anderszins voor het publiek toegankelijke versie van de beschikking van de Commissie houdende goedkeuring van het KMO-investeringsprogramma en dier beschikking tot vaststelling dat § 249h AFG geen staatssteun vormt, niet verzoeksters gewettigde vertrouwen kon wekken dat de maatregelen regelmatig waren, zodat van verzoekster mocht worden verwacht dat zij zich behalve via de voor het publiek toegankelijke documenten ook op andere wijze over de regelmatigheid van de steun bleef informeren.

Wat het subsidiaire derde middel betreft, stelt rekwirante ten slotte dat het Gerecht van eerste aanleg artikel 87 EG heeft geschonden voor zover het — zonder na te gaan welke besparing verzoekster daadwerkelijk heeft gedaan — heeft vastgesteld dat zij door de betrokken maatregel een uit het oogpunt van de regels inzake staatsteun relevant voordeel heeft genoten ten bedrage van de verleende subsidie.


(1)  PB L 227, blz. 12.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/35


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 4 december 2008 — Staatssecretaris van Financiën tegen fiscale eenheid Facet BV/Facet Trading BV

(Zaak C-539/08)

(2009/C 44/57)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Staatssecretaris van Financiën

Verweerster: Fiscale eenheid Facet BV/Facet Trading BV

Prejudiciële vragen

Moeten de artikelen 17, leden 2 en 3, en 28 ter, A, lid 2, van de Zesde richtlijn (1) aldus worden uitgelegd dat, indien op grond van de eerste alinea van de laatstgenoemde bepaling de plaats van een intracommununautaire verwerving wordt geacht zich te bevinden op het grondgebied van de lidstaat die het btw-identificatienummer heeft toegekend waaronder de afnemer de verwerving heeft verricht, de voornoemde afnemer recht heeft op onmiddellijke aftrek van de aldus in die lidstaat verschuldigde btw?


(1)  Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/35


Beroep ingesteld op 4 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Tsjechische Republiek

(Zaak C-544/08)

(2009/C 44/58)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: N. Yerrell en L. Jelínek, gemachtigden)

Verwerende partij: Tsjechische Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Tsjechische Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2005 betreffende herverzekering en houdende wijziging van richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG van de Raad en van richtlijnen 98/78/EG en 2002/83/EG (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Tsjechische Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 10 december 2007 verstreken.


(1)  PB L 323, blz. 1.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/35


Hogere voorziening ingesteld op 17 december 2008 door Le Carbone Lorraine tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 8 oktober 2008 in zaak T-73/04, Carbone Lorraine/Commissie

(Zaak C-554/08 P)

(2009/C 44/59)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Le Carbone Lorraine (vertegenwoordigers: A. Winckler en H. Kanellopoulos, avocats)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Op basis van artikel 225, lid 1, EG en artikel 61 Statuut EG gedeeltelijk vernietigen het arrest van het Gerecht van 8 oktober 2008 in zaak T-73/04, Carbone Lorraine/Commissie;

De door Le Carbone Lorraine in eerste aanleg ingediende vorderingen toe te wijzen en bijgevolg op basis van artikel 229 EG, artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie en artikel 17 van verordening nr. 17/62 (1) van de Raad, thans artikel 31 van verordening nr. 1/2003 (2) van de Raad, de geldboete die Carbone Lorraine door de Commissie is opgelegd bij de beschikking van 3 december 2003 in zaak C.38.359 — Elektrische en mechanische koolstof- en grafietproducten (3), te verminderen;

De Commissie in de kosten verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert vier middelen aan tot ondersteuning van haar hogere voorziening.

Met het eerste middel betoogt zij dat het Gerecht het beginsel dat straffen persoonlijk zijn heeft geschonden door te oordelen dat de Commissie de diverse elementen van de inbreuk niet afzonderlijk hoefde te onderzoeken omdat sprake was van één inbreuk en een gezamenlijke strategie van alle leden van het kartel. Door een dergelijke globale beoordeling van de inbreuk, zonder afbakening van de relevante productmarkten of markten van categorieën producten, wordt het bedrag van de geldboete vastgesteld zonder dat rekening wordt gehouden met de daadwerkelijke inbreuk die door elk van de leden van het kartel afzonderlijk is begaan.

Met haar tweede middel voert rekwirante aan dat het Gerecht een onjuiste voorstelling van de beschikking van de Commissie heeft gegeven door te oordelen dat de Commissie wel degelijk de concrete weerslag van het kartel op de markt in de beschouwing heeft betrokken voor de bepaling van het bedrag van de geldboete, terwijl de Commissie zelf, zowel in haar beschikking van 3 december 2003 als ter terechtzitting voor het Gerecht, te kennen heeft gegeven dat die weerslag niet met nauwkeurigheid kon worden bepaald. De inbreuk is in feite als „zeer zwaar” gekwalificeerd enkel op basis van de aard ervan en de geografische omvang.

Met het derde middel voert rekwirante aan dat het Gerecht het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden door de weigering van de Commissie haar een aanvullende verlaging van de boete toe te kennen uit hoofde van de mededeling inzake het clementiebeleid, te bevestigen, ofschoon die verlaging wel is toegekend aan twee andere, met rekwirante concurrerende ondernemingen. De nauwe en voortdurende samenwerking van rekwirante tijdens de procedure is door het Gerecht onvoldoende in aanmerking genomen en beloond.

Met haar vierde en laatste middel beroept rekwirante zich tenslotte op schending van de beginselen van evenredigheid en gelijke behandeling door het Gerecht. Dit heeft geoordeeld dat rekwirante niet voor vermindering van de boete in aanmerking kwam uit hoofde van de ernstige financiële moeilijkheden waarmee zij te kampen had, terwijl deze factor wel afdoende is geacht voor de vermindering van een aan een andere, concurrerende onderneming opgelegde boete.


(1)  Verordening nr. 17/62 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag (PB 13, blz. 204).

(2)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).

(3)  PB 2004, L 125, blz. 45.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/36


Beroep ingesteld op 16 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-556/08)

(2009/C 44/60)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk en A.A. Gilly, gemachtigden)

Verwerende partij: het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Conclusies

vaststellen dat het Verenigd Koninkrijk, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/36/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Verenigd Koninkrijk te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 20 oktober 2007 verstreken.


(1)  PB L 255, blz. 22.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/36


Beroep ingesteld op 16 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-557/08)

(2009/C 44/61)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Lozano Palacios and A. Gilly, gemachtigden)

Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Conclusies

vaststellen dat het Verenigd Koninkrijk, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Verenigd Koninkrijk verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 1 april 2007 verstreken.


(1)  PB L 255, blz. 11.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/37


Hogere voorziening ingesteld op 19 december 2008 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 15 oktober 2008 in zaak T-160/04, Potamianos/Commissie

(Zaak C-561/08 P)

(2009/C 44/62)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en D. Martin, gemachtigden)

Andere partij bij de procedure: Gerasimos Potamianos

Conclusies

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 oktober 2008 in zaak T-160/04 vernietigen;

het beroep van Potamianos niet-ontvankelijk verklaren;

beslissen dat elke partij de eigen kosten van deze procedure en van die voor het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen zal dragen.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar hogere voorziening betwist de Commissie de kwalificatie die het Gerecht heeft gegeven aan de kennisgeving die aan de verwerende partij is gezonden om haar mee te delen dat haar overeenkomst van tijdelijk functionaris niet zou worden verlengd. Deze kennisgeving is door het Gerecht immers uitgelegd als een afzonderlijk besluit van het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag. Uit de rechtspraak van het Hof en, meer bepaald, het arrest van 14 september 2006, Fernández Gómez (C-417/05 P), volgt echter duidelijk dat een dergelijke kennisgeving een louter informatieve waarde heeft, daar alleen de contractuele bepaling die vermeldt dat de overeenkomst bij afloop ervan niet zal worden verlengd, een bezwarend besluit vormt. Daar deze overeenkomst niet binnen de statutaire termijnen is betwist, had het Gerecht het beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren.

Door geen rekening te houden met deze rechtspraak heeft het Gerecht dus een rechtsonzekerheid geschapen, zowel voor het Gerecht voor ambtenarenzaken als voor de Commissie en de andere instellingen die soortgelijke overeenkomsten hebben gesloten als in deze zaak aan de orde is.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/37


Beroep ingesteld op 22 december 2008 — Europees Parlement/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-566/08)

(2009/C 44/63)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: R. Passos, G. Mazzini en D. Gauci, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring, wegens schending van het EG-Verdrag, van besluit 2008/780/EG van de Raad van 29 september 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan (1);

veroordeling van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Europees Parlement voert ter ondersteuning van zijn beroep een enkel middel aan, namelijk dat het bestreden besluit op een onjuiste rechtsgrondslag is gebaseerd. Volgens verzoeker blijkt immers zowel uit de uitlegging van artikel 300 EG als uit de inhoud van de in de onderhavige zaak aan de orde zijnde overeenkomst duidelijk, dat deze laatste wel degelijk behoort tot de categorie van akkoorden die een specifiek institutioneel kader in het leven roepen door het instellen van samenwerkingsprocedures. Het omstreden besluit had dus moeten worden vastgesteld op grond van artikel 37 EG juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en lid 3, tweede alinea, EG — die voorzien in instemming van het Europees Parlement — en niet op grond van artikel 37 EG juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en lid 3, eerste alinea, EG, die voorzien in eenvoudige raadpleging van die instelling.


(1)  PB L 268, blz. 27.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/38


Beroep ingesteld op 19 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-567/08)

(2009/C 44/64)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk en V. Peere, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg

Conclusies

vaststellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Groothertogdom Luxemburg verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2005/36/EG in nationaal recht is op 20 oktober 2007 verstreken. Op de datum van instelling van dit beroep had verweerder nog niet alle nodige maatregelen voor de omzetting van de richtlijn genomen of althans aan de Commissie meegedeeld.


(1)  PB L 255, blz. 22.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/38


Beroep ingesteld op 22 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-574/08)

(2009/C 44/65)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Peere en P. Dejmek, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk België, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van „politiek prominente personen” en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten (1), of althans door deze niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk België verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2006/70/EG in nationaal recht is verstreken op 15 december 2007. Op de datum waarop het onderhavige beroep is ingesteld, had de verwerende partij echter nog niet alle noodzakelijke omzettingsmaatregelen getroffen of deze althans nog niet aan de Commissie meegedeeld.


(1)  PB L 214, blz. 29.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/39


Beroep ingesteld op 22 december 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-575/08)

(2009/C 44/66)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Peere en P. Dejmek, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk België, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen (1), de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk België verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2005/56/EG is op 14 december 2007 verstreken. Op de datum waarop het beroep werd ingesteld had verweerder niet alle noodzakelijk omzettingsmaatregelen vastgesteld, althans deze nog niet aan de Commissie meegedeeld.


(1)  PB L 310, blz. 1.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/39


Hogere voorziening ingesteld op 28 december 2008 door Christos Gogos tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 15 oktober 2008 in zaak T-66/04, Gogos/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-583/08 P)

(2009/C 44/67)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirant: Christos Gogos (vertegenwoordigers: N Korogiannakis, advocaat en P. Katsimani, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg vernietigen;

nietig verklaren het besluit om rekwirant in de rang A7 in te delen en het besluit van 24 november 2003 tot afwijzing van zijn klacht;

met gebruikmaking van zijn volledige rechtsmacht rekwirant 538 121,79 EUR toekennen als vergoeding voor de economische schade die rekwirant heeft geleden door de onrechtmatige gedraging van de Commissie, zoals zij tot uiting komt in het litigieuze bezwarende besluit, en waarvan de administratieve hervorming de gevolgen heeft verscherpt voor de rest van zijn leven;

rekwirant 50 000 EUR toekennen als vergoeding voor de vertraging bij het geven van de beslissing in eerste aanleg;

de Commissie verwijzen in de door rekwirant gemaakte kosten, zowel in de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg als in de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

In zijn hogere voorziening tegen arrest T-66/04 van 15 oktober 2008, Christos Gogos/Europese Commissie, voert rekwirant Christos Gogos om te beginnen twee middelen aan tot staving van zijn verzoek om het arrest van het Gerecht van eerste aanleg te vernietigen:

Enerzijds laakt rekwirant de onvoldoende en gebrekkige motivering met betrekking tot vijf van de zes nietigheidsgronden die hij in eerste aanleg had aangevoerd.

In de tweede plaats betoogt rekwirant dat de lange duur van de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg niet wordt gerechtvaardigd door objectieve redenen. Bovendien heeft hij door die vertraging economische en morele schade geleden.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/40


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 24 december 2008 — Peter Pammer/Reederei Karl Schlüter GmbH & Co KG

(Zaak C-585/08)

(2009/C 44/68)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Peter Pammer

Verwerende partij: Reederei Karl Schlüter GmbH & Co KG

Prejudiciële vragen

1)

Is een „vrachtschipreis” een pakketreis in de zin van artikel 15, lid 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1)?

2)

Zo ja: Is er reeds sprake van het „richten” van een activiteit op een lidstaat in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, wanneer een internetsite van een tussenpersoon via internet kan worden geraadpleegd?


(1)  PB L 2001, blz. 1.


Gerecht van eerste aanleg

21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/41


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — Government of Gibraltar en Verenigd Koninkrijk/Commissie

(Zaken T-211/04 en T-215/04) (1)

(„Staatssteun - Door Verenigd Koninkrijk aangemelde steunregeling betreffende hervorming van de vennootschapsbelasting door de regering van Gibraltar - Beschikking waarbij steunregeling onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Regionale selectiviteit - Materiële selectiviteit’)

(2009/C 44/69)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij in zaak T-211/04: Government of Gibraltar (vertegenwoordigers: M. Llamas, barrister, J. Temple Lang, solicitor, en A. Petersen, advocaat, alsmede aanvankelijk K. Nordlander, vervolgens K. Karl, advocaten)

Verzoekende partij in zaak T-215/04: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Bethell, E. Jenkinson, gemachtigden, bijgestaan door D. Anderson, QC, en H. Davies, barrister, vervolgens E. Jenkinson, E. O'Neill en S. Behzadi-Spencer, gemachtigden)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: N. Khan en V. Di Bucci, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij in zaak T-211/04: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Bethell, gemachtigde, bijgestaan door D. Anderson, QC, en H. Davies, barrister, vervolgens E. Jenkinson en E. O'Neill, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: N. Díaz Abad, abogado del Estado)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van beschikking 2005/261/EG van de Commissie van 30 maart 2004 inzake de steunregeling die het Verenigd Koninkrijk voornemens is ten uitvoer te leggen bij de hervorming van de vennootschapsbelasting door de regering van Gibraltar (PB 2005, L 85, blz. 1)

Dictum

1)

De zaken T-211/04 en T-215/04 worden gevoegd voor het arrest.

2)

Beschikking 2005/261/EG van de Commissie van 30 maart 2004 inzake de steunregeling die het Verenigd Koninkrijk voornemens is ten uitvoer te leggen bij de hervorming van de vennootschapsbelasting door de regering van Gibraltar, wordt nietig verklaard.

3)

De Commissie zal de kosten van de regering van Gibraltar en die van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland in zaak T-215/04, alsmede haar eigen kosten dragen.

4)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zal, als interveniënt in zaak T-211/04, zijn eigen kosten dragen.

5)

Het Koninkrijk Spanje zal, als interveniënt in de zaken T-211/04 en T-215/04, zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 217 van 28.8.2004.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/41


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — Muñiz/Commissie

(Zaak T-144/05) (1)

(„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten betreffende vergadering van werkgroep van afdeling Tarief- en Statistieknomenclatuur (apparaten/diversen) van Comité Douanewetboek - Weigering van toegang - Uitzondering in verband met bescherming van besluitvormingsproces’)

(2009/C 44/70)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Pablo Muñiz (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk B. Dehandschutter, vervolgens L. Defalque, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Costa de Oliveira en I. Chatzigiannis, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 3 februari 2005 waarbij verzoeker toegang is geweigerd tot bepaalde documenten betreffende de vergadering van september 2004 van de werkgroep van de afdeling Tarief- en Statistieknomenclatuur (apparaten/diversen) van het Comité Douanewetboek

Dictum

1)

Het besluit van de Commissie van 3 februari 2005 wordt nietig verklaard voor zover daarbij is geweigerd toegang te verlenen tot de documenten TAXUD/1369/2003, betreffende thuisbioscopen, TAXUD/974/2004, betreffende voertuigen voor gemengd gebruik, TAXUD/1342/2003, TAXUD/2465/2004 en TAXUD/2495/2004, betreffende stroomvoorzieningstoestellen, XXI/770/1998, betreffende onvolledige automatische gegevensverwerkende machines, en tot de notulen van de vergadering van september 2004 van de werkgroep van de afdeling Tarief en Statistieknomenclatuur (apparaten/diversen) van het Comité Douanewetboek (document TAXUD/3010/2004 — bijlage V).

2)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist voor het overige.

3)

De Commissie wordt verwezen in de kosten van Pablo Muñiz.


(1)  PB C 132 van 28.5.2005.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/42


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — Componenta/Commissie

(Zaak T-455/05) (1)

(„Staatssteun - Metaalsector - Verwerving van deelneming door onderneming in vastgoedvennootschap en terugbetaling van lening die deze onderneming aan vastgoedvennootschap heeft toegekend, als tegenprestatie voor investering van voornoemde onderneming - Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugbetaling ervan wordt gelast - Criterium particuliere investeerder - Waardering van aandelen van vastgoedvennootschap - Motiveringsplicht - Ambtshalve onderzoek’)

(2009/C 44/71)

Procestaal: Fins

Partijen

Verzoekende partij: Componenta Oyj (Helsinki, Finland) (vertegenwoordigers: M. Savola en A. Järvinen, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Giolito en M. Huttunen als gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Republiek Finland (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Bygglin, vervolgens A. Guimaraes-Purokoski en J. Heliskoski als gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van beschikking 2006/900/EG van de Commissie van 20 oktober 2005 betreffende de staatssteun die door Finland is toegekend in de vorm van investeringssteun aan Componenta Oyj (PB 2006, L 353, blz. 36)

Dictum

1)

Beschikking 2006/900/EG van de Commissie van 20 oktober 2005 betreffende de staatssteun die door Finland is toegekend in de vorm van investeringssteun aan Componenta Oyj, wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie draagt haar eigen kosten, alsook die van Componenta.

3)

De Republiek Finland draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 48 van 25.2.2006.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/42


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — General Química/Commissie

(Zaak T-85/06) (1)

(„Mededinging - Mededingingsregelingen - Sector chemische producten voor rubberverwerking - Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG - Uitwisseling van vertrouwelijke informatie en prijsstelling - Toerekening aan moedervennootschap - Hoofdelijke aansprakelijkheid - Geldboeten - Mededeling inzake medewerking’)

(2009/C 44/72)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: General Química, SA (Alava, Spanje), Repsol Química, SA (Madrid, Spanje) en Repsol YPF, SA (Madrid) (vertegenwoordigers: J. M. Jiménez Laiglesia Oñate en J. Jiménez Laiglesia Oñate, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre en F. Amato, vervolgens F. Castillo de la Torre, gemachtigden)

Voorwerp

Gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2006/902/EG van de Commissie van 21 december 2005 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG-Verdrag en artikel 53 EER-Overeenkomst tegen Flexsys NV, Bayer AG, Crompton Manufacturing Co. Inc. (ex-Uniroyal Chemical Co. Inc.), Crompton Europe Ltd, Chemtura Corp. (ex-Crompton Corp.), General Química, SA, Repsol Química, SA, en Repsol YPF, SA, (zaak COMP/F/C.38.443 — Chemische producten voor rubberverwerking) (PB 2006, L 353, blz. 50), alsmede subsidiair, verlaging van de aan verzoeksters opgelegde geldboete

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

General Química, SA, Repsol Química, SA, en Repsol YPF, SA, zullen hun eigen kosten dragen alsmede de kosten van de Commissie.


(1)  PB C 131 van 3.6.2006.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/43


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — Torres/BHIM — Bodegas Cándido (TORRE DE FRIAS)

(Zaak T-285/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk TORRE DE FRIAS - Oudere nationale en internationale woordmerken TORRES en LAS TORRES - Relatieve weigeringsgrond - Ontbreken van verwarringsgevaar’)

(2009/C 44/73)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Miguel Torres, SA (Vilafranca del Penedés, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Armijo Chávarri, M. Baz de San Ceferino en A. Castán Pérez-Gómez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: O. Mondéjar Ortuño en J. García Murillo, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Bodegas Cándido, SA (Burgos, Spanje) (vertegenwoordigers: C. Hernández Hernández, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 27 juli 2006 (zaak R 1069/2000-2) inzake een oppositieprocedure tussen Miguel Torres, SA en Bodegas Cándido, SA

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Miguel Torres, SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 310 van 16.12.2006.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/43


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — Torres/BHIM — Vinícola de Tomelloso (TORRE DE GAZATE)

(Zaak T-286/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk TORRE DE GAZATE - Oudere nationale en internationale woordmerken TORRES en LAS TORRES - Relatieve weigeringsgrond - Ontbreken van verwarringsgevaar’)

(2009/C 44/74)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Miguel Torres, SA (Vilafranca del Penedés, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Armijo Chávarri, M. Baz de San Ceferino en A. Castán Pérez-Gómez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: O. Mondéjar Ortuño en J. García Murillo, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Vinícola de Tomelloso, SCL (Tomelloso, Spanje) (vertegenwoordiger: J.L. Casajuana Espinosa, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 27 juli 2006 (zaak R 421/2004-2) inzake een oppositieprocedure tussen Miguel Torres, SA en Vinícola de Tomelloso, SCL

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Miguel Torres, SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 310 van 16.12.2006.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/44


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — Torres/BHIM — Bodegas Peñalba Lopez (Torre Albéniz)

(Zaak T-287/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Torre Albéniz - Ouder gemeenschapsbeeldmerk TORRES - Relatieve weigeringsgrond - Ontbreken van verwarringsgevaar’)

(2009/C 44/75)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Miguel Torres, SA (Vilafranca del Penedés, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Armijo Chávarri, M. Baz de San Ceferino en A. Castán Pérez-Gómez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: O. Mondéjar Ortuño en J. García Murillo, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Bodegas Peñalba Lopez, SL (Aranda de Duero, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Calderón Chavero, T. Villate Consonni en M. Yañez Manglano, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 27 juli 2006 (zaak R 597/2004-2) inzake een oppositieprocedure tussen Miguel Torres, SA en Bodegas Peñalba Lopez, SL

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Miguel Torres, SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 310 van 16.12.2006.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/44


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — Torres/BHIM — Gala-Salvador Dalí (TG Torre Galatea)

(Zaak T-8/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk TG Torre Galatea - Ouder gemeenschapswoordmerk TORRES 10 - Relatieve weigeringsgrond - Ontbreken van verwarringsgevaar’)

(2009/C 44/76)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Miguel Torres, SA (Vilafranca del Penedés, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Armijo Chávarri, M. Baz de San Ceferino en A. Castán Pérez-Gómez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: O. Mondéjar Ortuño, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Fundación Gala-Salvador Dalí (Figueras, Spanje) (vertegenwoordigers: A. Segura Roda en M. Teixidor Jufresa, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 24 oktober 2006 (zaak R 168/2006-2) inzake een oppositieprocedure tussen Miguel Torres, SA en Fundación Gala-Salvador Dalí

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Miguel Torres, SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 56 van 10.3.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/45


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — Torres/BHIM — Sociedad Cooperativa del Campo San Ginés (TORRE DE BENÍTEZ)

(Zaak T-16/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor inschrijving van gemeenschapswoordmerk TORRE DE BENÍTEZ - Oudere nationale, communautaire en internationale woord- en beeldmerken die verschillende torens weergeven - Relatieve weigeringsgrond - Geen gevaar voor verwarring’)

(2009/C 44/77)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Miguel Torres, SA (Vilafranca del Penedés, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Armijo Chávarri, M. Baz de San Ceferino en A. Castán Pérez-Gómez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: O. Mondéjar Ortuño als gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Sociedad Cooperativa del Campo San Ginés (Cuenca, Spanje) (vertegenwoordiger: C. Hernández Hernández, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 6 november 2006 (zaak R 36/2006-2) inzake een oppositieprocedure tussen Miguel Torres, SA en Sociedad Cooperativa del Campo San Ginés.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Miguel Torres, SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/45


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — België en Commissie/Genette

(Gevoegde zaken T-90/07 P en T-99/07 P) (1)

(„Hogere voorziening - Ambtenarenrecht - Ambtenaren - Pensioenen - Overdracht van nationale pensioenrechten - Besluit houdende weigering van intrekking van aanvraag tot overdracht en van indiening van nieuwe aanvraag tot overdracht - Bevoegdheid van Gerecht voor ambtenarenzaken - Wijziging van voorwerp van geschil - Niet-ontvankelijkheid van beroep in eerste aanleg’)

(2009/C 44/78)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: L. Van den Broeck en C. Pochet, gemachtigden, bijgestaan door L. Markey, advocaat) en Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Joris en D. Martin, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Emmanuel Genette (Gorze, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M.-A. Lucas, advocaat)

Voorwerp

Twee hogere voorzieningen ingesteld tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 16 januari 2007, Genette/Commissie (F-92/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 16 januari 2007, Genette/Commissie (F-92/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), wordt vernietigd.

2)

Het door Genette bij het Gerecht voor ambtenarenzaken ingestelde beroep in zaak F-92/05 wordt niet-ontvankelijk verklaard.

3)

Genette zal zijn eigen kosten betreffende zowel de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken als de onderhavige procedure dragen.

4)

De Commissie zal haar eigen kosten betreffende zowel de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken als de onderhavige procedure dragen.

5)

Het Koninkrijk België zal zijn eigen kosten betreffende zowel de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken als de onderhavige procedure dragen.


(1)  PB C 117 van 29.5.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/46


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — Lofaro/Commissie

(Zaak T-293/07 P) (1)

(„Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Klachttermijn - Datum van indiening van klacht - Ontvangst door administratie - Rechtszekerheidsbeginsel’)

(2009/C 44/79)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Alessandro Lofaro (Brussel, België) (vertegenwoordiger: J.-L. Laffineur, advocaat)

Andere partij bij de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en K. Herrmann, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 24 mei 2007, Lofaro/Commissie (F-27/06 en F-75/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die beschikking

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Lofaro zal zijn eigen kosten dragen alsmede de kosten die de Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 223 van 22.9.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/46


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 3 december 2008 — RSA Security Ireland/Commissie

(Zaak T-227/06) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Gemeenschappelijk douanetarief - Indeling in gecombineerde nomenclatuur - Persoon die niet individueel is geraakt - Niet-ontvankelijkheid)

(2009/C 44/80)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: RSA Security Ireland Ltd (Shannon, Ierland) (vertegenwoordigers: B. Conway, barrister, en S. Daly, solicitor)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: X. Lewis en J. Hottiaux, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 888/2006 van de Commissie van 16 juni 2006 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 165, blz. 6)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

RSA Security Ireland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 249 van 14.10.2006.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/46


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 2 december 2008 — Longevity Health Products/BHIM — Hennig Arzneimittel (Cellutrim)

(Zaak T-169/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk Cellutrim - Ouder nationaal woordmerk Cellidrin - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 - Beroep ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk rechtens ongegrond’)

(2009/C 44/81)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Longevity Health Products, Inc. (Nassau, Bahamas) (vertegenwoordiger: J. Korab, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Hennig Arzneimittel GmbH & Co. KG (Flörsheim, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Ziegler, C. Kleiner en F. Dehn, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 7 maart 2007 (zaak R 1123/2006-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Celltech Pharma GmbH & Co. KG, vervolgens Hennig Arzneimittel GmbH & Co. KG, en Longevity Health Products, Inc.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Longevity Health Products, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 155 van 7.7.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/47


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 3 december 2008 — RSA Security Ireland/Commissie

(Zaak T-210/07) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Gemeenschappelijk douanetarief - Verstrekking van bindende tariefinlichtingen - Bevoegdheid van nationale douaneautoriteiten - Handeling waartegen geen beroep kan worden ingesteld - Niet-ontvankelijkheid’)

(2009/C 44/82)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: RSA Security Ireland Ltd (Shannon, Ierland) (vertegenwoordigers: B. Conway, barrister, en S. Daly, solicitor)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: S. Schønberg en D. Lawunmi, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van een beschikking die de Commissie zou hebben gegeven en waarvan verzoekster in kennis is gesteld bij e-mail van de Irish Revenue Commissioners (Ierse fiscale en douaneautoriteiten) van 30 maart 2007, betreffende de indeling van een goed onder een bepaalde post van de gecombineerde nomenclatuur

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

RSA Security Ireland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 183 van 4.8.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/47


Beroep ingesteld op 19 september 2008 — ICF/Commissie

(Zaak T-406/08)

(2009/C 44/83)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Industries Chimiques du Fluor SA (ICF) (Tunis, Tunesië) (vertegenwoordigers: M. van der Woude en T. Hennen, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig verklaren de beschikking, voor zover die verzoekster raakt;

subsidiair, de aan verzoekster opgelegde geldboete aanzienlijk verlagen;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep strekt tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C (2008) 3043 def. van de Commissie van 25 juni 2008 in zaak COMP/39.180 — Aluminiumfluoride, waarbij zij heeft vastgesteld dat sommige ondernemingen, waaronder verzoekster, inbreuk hebben gemaakt op artikel 81, lid 1, EG en artikel 53, lid 1, van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte door ten aanzien van de wereldmarkt voor aluminiumfluoride overeenstemming te bereiken over het doel van prijsverhoging, door te onderzoeken of in verschillende regio's van de wereld, waaronder Europa, een algemeen prijsniveau kan worden ingevoerd en in sommige gevallen een verdeling van de markt kan worden overeengekomen, alsmede door commercieel gevoelige informatie uit te wisselen.

Verzoekster baseert haar beroep op vier middelen:

schending van de rechten van de verdediging en van artikel 27 van verordening nr. 1/2003 (1), voor zover de in de mededeling van de punten van bezwaar omschreven inbreuk verschilt van die welke uiteindelijk in de bestreden beschikking in aanmerking is genomen, en de bestreden beschikking is gebaseerd op stukken die in de mededeling van de punten van bezwaar niet zijn genoemd;

schending van artikel 81 EG, aangezien de bestreden beschikking een onjuiste juridische kwalificatie geeft van de aan verzoekster verweten feiten door ten onrechte een incidentele uitwisseling van informatie te kwalificeren als overeenkomst en/of onderling afgestemde feitelijke gedraging in de zin van artikel 81, lid 1, EG. Voorts kunnen de litigieuze feiten in geen geval worden gekwalificeerd als één enkele voortdurende inbreuk;

schending van artikel 23 van verordening nr. 1/2003 en van het vertrouwensbeginsel bij de vaststelling van het boetebedrag, aangezien de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste toepassing van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten door i) zich niet te hebben gebaseerd op een gecontroleerde omzet en ii) niet de totale waarde te hebben geraamd van verkopen van goederen of diensten in verband met de inbreuk in de geografische sector. Voorts heeft de Commissie de feiten onjuist gekwalificeerd. Ten slotte baseert verzoekster haar vordering tot verlaging van de boete op het geringe marktaandeel dat de partijen bij de mededingingsregeling gezamenlijk hebben en de omstandigheid dat daaraan geen uitvoering is gegeven;

schending van de met Tunesië gesloten Euro-Mediterrane Overeenkomst (2), op grond dat de Commissie uitsluitend de communautaire mededingingsregels heeft toegepast ofschoon de mededingingsregels van de Euro-Mediterrane Overeenkomst hadden moeten worden toegepast, al was het naast de communautaire mededingingsregels. De Commissie had het Associatiecomité EU/Tunesië moeten raadplegen, zoals wordt voorgeschreven door artikel 36 van de Overeenkomst. Voorts druist de eenzijdige aanpak van de Commissie in tegen het beginsel van internationale hoffelijkheid en tegen haar zorgvuldigheidsplicht.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).

(2)  Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschapen haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds (PB 1998, L 97, blz. 2).


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/48


Beroep ingesteld op 21 november 2008 — Volkswagen/BHIM — Deutsche BP (SunGasoline)

(Zaak T-502/08)

(2009/C 44/84)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Volkswagen AG (Wolfsburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: H.-P. Schrammek, C. Drzymalla en S. Risthaus, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Deutsche BP AG (Gelsenkirchen, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 19 september 2008 in beroepsprocedure R-513/2007-4 vernietigen en

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „SunGasoline” voor waren en diensten van de klassen 4, 7, 12, 35, 37 en 39 (aanvraagnr. 3 418 647)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Deutsche BP AG

Oppositiemerk of -teken: Duits woordmerk „GASOLIN” (merk nr. 763 901) voor waren van klasse 4

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: toewijzing van het beroep voor bepaalde waren van klasse 4

Aangevoerde middelen: schending van artikel 15, lid 2, sub b, juncto artikel 43, lid 2, van verordening nr. 40/94 (1), aangezien niet afdoende is aangetoond dat het oppositiemerk wordt gebruikt op een wijze die de verkregen rechten in stand houdt, en schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, aangezien er geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/48


Beroep ingesteld op 20 november 2008 — Rundpack/BHIM (Weergave van een beker)

(Zaak T-503/08)

(2009/C 44/85)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Rundpack AG (vertegenwoordiger: R. Chmilewsky-Lehner, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de bestreden beslissing (R 1400/2006-1) van verweerder van 3 september 2008 vernietigen en merkaanvraag nr. 003 317 591 terugverwijzen naar het Bureau voor voortzetting van de inschrijvingsprocedure, en verweerder verwijzen in alle kosten van het geding, de kosten van de procedure voor de kamer van beroep daaronder begrepen;

subsidiair, de beslissing van verweerder van 3 september 2008 vernietigen en merkaanvraag nr. 003 317 591 met betrekking tot een beperkte lijst van waren terugverwijzen naar het Bureau voor voortzetting van de inschrijvingsprocedure, en verweerder verwijzen in alle kosten van het geding, de kosten van de procedure voor de kamer van beroep daaronder begrepen.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: het driedimensionale merk „BECHER RUND” voor waren van de klassen 16, 17 en 20 (aanvraag nr. 3 317 591).

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 (1), aangezien het aangevraagde merk het vereiste minimale onderscheidende vermogen heeft.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/49


Beroep ingesteld op 21 november 2008 — Mologen/BHIM (dSLIM)

(Zaak T-504/08)

(2009/C 44/86)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Mologen AG (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Klages, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 17 september 2008 in zaak R 1077/2007-4 vernietigen;

het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk „dSLIM” voor waren en diensten van de klassen 1, 5, 10, 42 en 44 (aanvraag nr. 5 355 136)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien het teken noch onderscheidend vermogen mist noch beschrijvend is


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/49


Beroep ingesteld op 25 november 2008 — Nadine Trautwein Rolf Trautwein/BHIM (Hunter)

(Zaak T-505/08)

(2009/C 44/87)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Nadine Trautwein Rolf Trautwein GbR, Research and Development (Leopoldshöhe, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Czychowski, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 17 september 2008 in beroepsprocedure R 1733/2007-1 en de beslissing van de onderzoeker van 17 oktober 2007 vernietigen en gemeenschapsmerkaanvraag nr. 4829347 laten publiceren, en

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „Hunter” voor waren van de klassen 18 en 25 (aanvraagnr. 4 829 347)

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), aangezien het gemeenschapsmerk beschikt over het vereiste onderscheidend vermogen en geen beschrijvende aanduiding is.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/50


Hogere voorziening ingesteld op 25 november 2008 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 11 september 2008 in zaak F-135/07, Smadja/Commissie

(Zaak T-513/08 P)

(2009/C 44/88)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: K. Herrmann en D. Martin, gemachtigden)

Andere partij bij de procedure: Daniele Smadja (New Delhi, India)

Conclusies

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 11 september 2008 in zaak F-135/07 vernietigen;

het door Smadja ingestelde beroep verwerpen;

beslissen dat elke partij haar eigen kosten van deze procedure en van die voor het Gerecht voor ambtenarenzaken zal dragen.

Middelen en voornaamste argumenten

Met deze hogere voorziening vraagt de Commissie om vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 11 september 2008 in de zaak Smadja/Commissie, F-135/07, waarbij dat Gerecht nietig heeft verklaard het besluit van de Commissie van 21 december 2006 waarbij verzoekster in eerste aanleg na het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 29 september 2005 in de zaak T-218/02, Napoli Buzzanca/Commissie, is ingedeeld in de rang A*15, salaristrap 1.

Tot staving van haar hogere voorziening voert de Commissie één middel aan, ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van het evenredigheidsbeginsel.

In het kader van de drie onderdelen van dit middel betoogt de Commissie:

er kan geen beroep worden gedaan op het evenredigheidsbeginsel wanneer statutaire bepalingen zoals de artikelen 3 en 4 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen de Commissie verbieden om aanstellingsbesluiten met terugwerkende kracht vast te stellen;

het evenredigheidsbeginsel kan niet tot gevolg hebben dat het gezag van gewijsde van een arrest van het Gerecht van eerste aanleg wordt ontkend;

er kan geen beroep worden gedaan op het evenredigheidsbeginsel wanneer statutaire bepalingen zoals artikel 5, lid 5, van bijlage XIII gelezen in samenhang met artikel 46, lid 1, sub a, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen in casu een indeling in een hogere salaristrap dan salaristrap 1 uitsluit.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/50


Beroep ingesteld op 19 november 2008 — Mauerhofer/Commissie

(Zaak T-515/08)

(2009/C 44/89)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Volker Mauerhofer (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: J. Schartmüller, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

primair, nietigverklaring van de bestreden maatregel voor zover deze verzoeker raakt;

tevens, althans subsidiair ten opzichte van de vordering tot nietigverklaring, vaststelling dat verweerster op grond van de onrechtmatige vaststelling van de bestreden maatregel niet-contractueel aansprakelijk is;

veroordeling van verweerster, wegens de bestreden maatregel, tot betaling aan verzoeker van een bedrag van 5 500 EUR wegens geleden niet-contractuele schade, met een rente van 4 % per jaar, vanaf 4 november 2008 tot aan de datum van uitspraak van het arrest in deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker vordert nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 9 september 2008 houdende een administratief besluit tot vermindering van het aantal werkdagen dat hem is toebedeeld voor de uitvoering van zijn taken in het kader van deskundigenovereenkomst nr. MC/5043/025/001/2008, die door hem en de adviseur is gesloten voor de deelname aan een „Value Chain Mapping Analysis”-project op basis van de door de adviseur en de Commissie gesloten raamovereenkomst „EuropeAid/123314/C/SER/multi”, waaraan uitvoering wordt gegeven in Bosnië-Herzegovina. Voorts vordert hij vergoeding van ten gevolge van de bestreden maatregel geleden schade.

Ter ondersteuning van zijn vorderingen voert hij de volgende middelen aan:

Ten eerste heeft de Commissie bij de vaststelling van de bestreden maatregel het procedurele vereiste geschonden dat er voorafgaand aan de beschikking van de Commissie een schriftelijk voorstel van een adviseur had moeten zijn, overeenkomstig de Algemene voorwaarden en bijzondere richtsnoeren die op het raamovereenkomstproject „Value Chain Mapping Analysis” van toepassing zijn.

Ten tweede betoogt verzoeker dat bij de vaststelling van de bestreden maatregel zijn recht om door een onpartijdige instantie te worden gehoord, is geschonden.

Ten derde is bij de vaststelling van de bestreden maatregel zijn recht geschonden op behandeling van de zaak door een instantie waarbij geen belangenconflict speelt.

Voorts heeft verweerster bij de vaststelling van de bestreden maatregel het aantal werkdagen dat in vermindering is gebracht op het totale aantal van de aan verzoeker ter uitvoering van zijn taken toebedeelde dagen, niet juist en fair berekend en geanalyseerd.

Ten slotte heeft de Commissie bij de vaststelling van de bestreden maatregel haar bevoegdheid misbruikt, aangezien zij bij de beoordeling van het aantal aan hem toebedeelde werkdagen geen rekening heeft gehouden met de door de adviseur gemaakte fouten.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/51


Beroep ingesteld op 27 november 2008 — Eriksen/Commissie

(Zaak T-516/08)

(2009/C 44/90)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Heinz Helmuth Eriksen (Ebeltoft, Denemarken) (vertegenwoordiger: I. Anderson, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de Commissie veroordelen tot betaling aan verzoeker van 800 000 EUR of een ander bedrag dat het Gerecht juist en billijk acht ter vergoeding van de pijn, het lijden en de vermindering van zijn levenskwaliteit — in het verleden, nu en in de toekomst — als gevolg van de ernstige schade die zijn gezondheid is toegebracht door de willekeurige en onrechtmatige weigering door de Commissie om toe te zien op de invoering van medische follow-up voor vroegere werknemers van Thule in verband met stralingsgerelateerde ziekten en aandoeningen;

de Commissie veroordelen tot betaling aan verzoeker, medische instellingen of zorgverleners van de toekomstige kosten van medische behandelingen en geneesmiddelen ter verlichting en/of behandeling van de in de eerste vordering genoemde gezondheidsproblemen, waartoe het stelsel van gezondheidszorg van zijn lidstaat hem geen toegang verleent;

de Commissie veroordelen tot betaling van de proceskosten en andere kosten die aan verzoeker zijn opgekomen doordat hij het onderhavige beroep heeft ingesteld.

Middelen en voornaamste argumenten

De onderhavige zaak betreft een beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid als gevolg van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden door de volgens hem onrechtmatige weigering van de Commissie om zich te houden aan de in plenaire zitting aangenomen resolutie van het Europees Parlement (1) en om de toepassing door Denemarken te verzekeren van de bepalingen van richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (2) op de werknemers, waaronder verzoeker, die betrokken waren bij een nucleair ongeval te Thule, Groenland.


(1)  Verslag van het Europees Parlement van 20 april 2007 over de gevolgen die het vliegtuigongeluk dat in 1968 heeft plaatsgevonden bij Thule heeft voor de volksgezondheid (Verzoekschrift 720/2002) [2006/2012(INI)].

(2)  PB L 159, blz. 1.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/51


Beroep ingesteld op 2 december 2008 — AIB-Vinçotte Luxembourg ASBL/Europees Parlement

(Zaak T-524/08)

(2009/C 44/91)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: AIB-Vinçotte Luxembourg ASBL (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: R. Adam, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

het besluit van het Europees Parlement van 2 oktober 2008 waarbij verzoeksters offerte in het kader van aanbesteding nr. INLO — A — BATI LUX — 07 268 & 271 — 00 voor de uitbreiding en opknapping van het Konrad Adenauer-gebouw in Luxemburg is afgewezen, nietig verklaren;

verzoekster alle andere rechten, rechtsmiddelen, middelen en vorderingen voorbehouden en het Parlement met name veroordelen tot vergoeding van de geleden schade;

het Europees Parlement hoe dan ook verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen het besluit van het Parlement waarbij haar offerte voor perceel B van de aanbesteding van het project voor uitbreiding en opknapping van het gebouw KAD in Luxemburg — Opdracht voor een erkende controle-instelling, is afgewezen.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan:

kennelijke beoordelingsfout van het Parlement, aangezien i) de vereniging waaraan de opdracht is gegund, niet over de door het bestek vereiste vergunningen beschikte om de opdracht uit te voeren, en ii) de prijs in de offerte van deze vereniging abnormaal laag was, gelet op de in het bestek genoemde criteria;

schending van de motiveringsplicht, aangezien i) het Parlement de voordelen van de uitgekozen offerte ten opzichte van die van verzoekster niet heeft genoemd, zodat deze niet kan achterhalen waarom haar offerte niet is uitgekozen, en ii) verzoekster niet heeft kunnen nagaan of het evaluatiecomité bijeen is gekomen en welke conclusies het in voorkomend geval heeft genomen;

schending van de beginselen van zorgvuldigheid, goed bestuur en transparantie, aangezien het Parlement niet binnen een redelijke termijn de gevraagde uitleg heeft verstrekt;

schending van de administratieve clausules, aangezien noch in het bestreden besluit, noch in de daaropvolgende briefwisseling melding wordt gemaakt van rechtsmiddelen.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/52


Beroep ingesteld op 1 december 2008 — Poste Italiane/Commissie

(Zaak T-525/08)

(2009/C 44/92)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Poste Italiane SpA (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: A. Fratini, A. Sandulli en F. Filpo, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

toewijzing van het beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 betreffende steunmaatregel C42/2006 die Italië heeft toegepast ter vergoeding van de door Poste Italiane bij de Italiaanse Schatkist gedeponeerde tegoeden op lopende rekeningen;

veroordeling van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen de beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 betreffende steunmaatregel C42/2006 die Italië heeft toegepast ter vergoeding van de door Poste Italiane bij de Italiaanse Schatkist gedeponeerde tegoeden op lopende rekeningen. Bij die beschikking is de door Italië in strijd met artikel 88, lid 3, van het Verdrag ten uitvoer gelegde staatssteunregeling betreffende de vergoeding voor door Poste Italiane bij de Italiaanse Schatkist gedeponeerde tegoeden op lopende rekeningen onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard, en is terugvordering van de verleende steun gelast. Die steunregeling was ingevoerd bij wet nr. 266 van 23 december 2005 en bij de overeenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken en Financiën en Poste Italiane van 23 februari 2006.

Ter ondersteuning van haar vorderingen stelt de verzoekende partij:

Schending van de artikelen 253 en 87, lid 1, EG wegens onjuiste opvatting van de feiten en kennelijke beoordelingfouten met betrekking tot de toepassing door de Commissie van het criterium van de zorgvuldige leningnemer voor de berekening van de rente die een particuliere leningnemer zou hebben betaald.

Schending van artikel 87, lid 1, EG wegens kennelijke fouten bij de beoordeling van de alternatieve investeringen. In dit verband dient erop te worden gewezen dat de Italiaanse autoriteiten in de loop van de administratieve procedure hebben aangetoond dat de in de overeenkomst bepaalde parameter, die verbindend is voor het beheer van het door de post aangetrokken geld, Poste Italiane benadeelt ten opzichte van de opbrengst die een actief beheer zou kunnen opleveren, en derhalve geen „voordeel” in de zin van artikel 87 van het Verdrag vormt.

De verzoekende partij wijst dienaangaande ook op de relevantie van het RBS-onderzoek en van de adviezen van financiële tussenpersonen en op een vergelijking met het beheer van geld volgens het tradingsysteem, met het beheer van het geld van de verzekeringspolissen van Poste Vita, met het beheer van het geld van Efiposte, een door La Poste gecontroleerde Franse vennootschap, en met de opbrengst van Schatkisttegoeden.

Schending van de artikelen 253 en 87, lid 1, van het Verdrag wegens ontoereikende motivering en kennelijke beoordelingsfouten, schending van artikel 12 van het Verdrag wegens discriminatie, en schending van het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel met betrekking tot het ontbreken van een onderzoek van het element „voordeel” en van de distorsie van de mededinging in de context van de op Poste Italiane rustende last van de universele dienst.

Schending van het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel bij het gelasten dat de gestelde steun van de begunstigde wordt teruggevorderd.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/53


Hogere voorziening ingesteld op 3 december 2008 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 25 september 2008 in zaak F-44/05, Strack/Commissie

(Zaak T-526/08 P)

(2009/C 44/93)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: H. Krämer en B. Eggers)

Andere partij bij de procedure: Guido Strack (Keulen, Duitsland)

Conclusies

Rekwirante concludeert tot:

vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 25 september 2008 in zaak F-44/05, Strack/Commissie;

verwijzing van Strack in de kosten van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken alsmede in de kosten van de hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening is gericht tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 25 september 2008 in zaak F-44/05, Strack/Commissie. Bij dit arrest werd het besluit van het Publicatiebureau van de Europese Gemeenschappen om verzoekers sollicitatie naar de post van hoofd van de eenheid „Aanbestedingen en overeenkomsten” af te wijzen nietig verklaard, en werd de Commissie veroordeeld tot betaling van een vergoeding van 2 000 EUR voor de immateriële schade.

Tot staving van de hogere voorziening voert rekwirante twee middelen aan.

1.   Schending van het gemeenschapsrecht omdat is erkend dat er in het beroep tot nietigverklaring sprake is van een procesbelang

De Commissie stelt allereerst aan de orde dat de vordering tot nietigverklaring van het afwijzende besluit ontvankelijk is verklaard ondanks het feit dat verzoeker voor de nietigverklaring van het aanstellingsbesluit geen procesbelang heeft, aangezien tegelijkertijd een schadevordering werd ingediend. Dit is in strijd met het recht en leidt mogelijkerwijs tot onzekerheid over de uitvoeringsmaatregelen krachtens artikel 233 EG. De regel dat de niet-ontvankelijkheid van het beroep tot nietigverklaring automatisch leidt tot de niet-ontvankelijkheid van een hiermee rechtstreeks verband houdende schadevordering geldt niet, wanneer er geen gevaar bestaat dat met de schadevordering de noodzakelijke precontentieuze procedure of andere ontvankelijkheidsvoorwaarden worden omzeild, zodat die schadevordering ook ontvankelijk kan zijn wanneer het beroep tot nietigverklaring wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk is.

2.   Gebrek aan motivering bij de uitlegging en de toepassing van de voorwaarde voor het bestaan van immateriële schade

In de tweede plaats is het Gerecht in punt 219 van het bestreden arrest van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan bij de vaststelling dat verzoeker daadwerkelijk immateriële schade had geleden, aangezien hem het recht is ontnomen op een regelmatig onderzoek van zijn sollicitatie. Deze conclusie impliceert noodzakelijkerwijs dat de strijdigheid met het recht van een besluit tot afwijzing van een sollicitatie, op zich immateriële schade inhoudt. Een dergelijke uitlegging houdt geen rekening met het feit dat voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap moet worden voldaan aan drie cumulatieve voorwaarden, namelijk ten eerste de onrechtmatigheid van de aan de instelling verweten gedraging, ten tweede het bestaan van daadwerkelijke schade en ten derde een causaal verband tussen beide.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/53


Beroep ingesteld op 5 december 2008 — Norilsk Nickel Harjavalta Oy en Umicore NV/Commissie

(Zaak T-532/08)

(2009/C 44/94)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Norilsk Nickel Harjavalta Oy (Harjavalta, Finland) en Umicore SA/NV (Brussel, België) (vertegenwoordiger: K. Nordlander, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk verklaren;

de bestreden handelingen nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in verzoeksters' kosten voor deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met hun beroep beogen verzoeksters de nietigverklaring van de specifieke rubriek voor een groep van vier nikkelcarbonaatverbindingen — nikkel-hydroxycarbonaat -zuiver nikkelcarbonaat en twee andere verbindingen (hierna: „nikkelcarbonaten”) — in richtlijn 2000/58/EG (1) van de Commissie („de 30e AVT-richtlijn”), die een aanpassing aan de vooruitgang van de techniek („AVT”) vormt van richtlijn 67/548/EEG (2) („gevaarlijke-stoffenrichtlijn”).

Verzoeksters stellen in hoofdzaak dat de herziene indeling van de nikkelcarbonaten niet op de toepasselijke juridische criteria was gebaseerd. Volgens hen is de herziene indeling van de nikkelcarbonaten in strijd met de vereisten van de gevaarlijke-stoffenrichtlijn, aangezien er geen data zijn die haar schragen en zij geen aanpassing aan de vooruitgang van de techniek vormde. Integendeel, de Commissie heeft de indeling van de nikkelcarbonaten herzien op grond van een risicoanalyse van de nikkelcarbonaten die met een ander doel is verricht overeenkomstig verordening (EG) nr. 793/93 (3) („de risicobeoordelingsverordening”). Voorts heeft de Commissie zich in het bijzonder gebaseerd op een afwijkingsverklaring waarin vier afzonderlijke ondernemingen, waaronder verzoeksters, toestemming vroegen om bepaalde op grond van de risicobeoordelingsverordening vereiste testen niet uit te voeren. Deze verklaring verschafte geen data die een andere indeling van de in de 30e ATV-richtlijn opgenomen nikkelcarbonaten ondersteunden.

Verzoeksters vorderen derhalve de nietigverklaring van twee afzonderlijke handelingen van de Europese Commissie:

de herziene indeling van de nikkelcarbonaten in rubriek 028-010-00-0 in bijlage 1F bij de 30e ATV-richtlijn;

het besluit van de Commissie om de door verzoeksters op grond van de risicobeoordelingsverordening afgegeven afwijkingsverklaring als basis voor de bestreden rubriek te gebruiken.

Ter ondersteuning van hun vorderingen stellen verzoeksters dat de bestreden handelingen niet in overeenstemming zijn met de vereisten van de gevaarlijke-stoffenrichtlijn, om de volgende redenen:

a)

de bestreden handelingen voldoen niet aan de gedetailleerde criteria en de eisen voor wetenschappelijke data met het oog op indeling in elke gevarenklasse ingevolge bijlage VI bij de gevaarlijke-stoffenrichtlijn;

b)

bij de vaststelling van de bestreden handelingen heeft de Commissie niet de intrinsieke eigenschappen van de nikkelcarbonaten in aanmerking genomen in de context van normale omgang en normaal gebruik, als vereist door de gevaarlijke-stoffenrichtlijn;

c)

de bestreden handelingen zijn geen aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van de gevaarlijke-stoffenrichtlijn en hebben als zodanig geen rechtsbasis in het EG-recht;

d)

door het vaststellen van het bestreden besluit en door de betwiste rubriek te baseren op de risicobeoordeling van de nikkelcarbonaten volgens de risicobeoordelingsverordening, in plaats van de indelingscriteria van artikel 4 en bijlage VI toe te passen, heeft de Commissie de bevoegdheden die zij op grond van de gevaarlijke-stoffenrichtlijn heeft, overschreden.

Bovendien moet de herziene indeling van de nikkelcarbonaten in de 30e ATV-richtlijn nietig worden verklaard omdat de Commissie niet de redenen heeft aangegeven waarop die indeling is gebaseerd, zoals door artikel 253 EG wordt vereist.


(1)  Richtlijn 2008/58/EG van de Commissie van 21 augustus 2008 tot dertigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 246, blz. 1).

(2)  Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB 196, blz. 1).

(3)  Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad van 23 maart 1993 inzake de beoordeling en de beperking van de risico's van bestaande stoffen (PB L 84, blz. 1).


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/54


Beroep ingesteld op 3 december 2008 — Telekomunikacja Polska/Commissie

(Zaak T-533/08)

(2009/C 44/95)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Telekomunikacja Polska SA (Warschau, Polen) (vertegenwoordigers: H. Romańczuk, M. Modzelewska de Raad en S. Hautbourg, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig verklaren beschikking C(2008) 4997 van de Commissie van 4 september 2008, waarbij de onderneming Telekomunikacja Polska SA en alle direct of indirect door haar gecontroleerde ondernemingen is gelast zich aan een inspectie overeenkomstig artikel 20, lid 4, van verordening nr. 1/2003 van de Raad (1) te onderwerpen.

de verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van beschikking C(2008) 4997 van de Commissie van 4 september 2008, waarbij de onderneming Telekomunikacja Polska SA en alle direct of indirect, geheel of gedeeltelijk, door haar gecontroleerde ondernemingen is gelast zich aan een inspectie overeenkomstig artikel 20, lid 4, van verordening nr. 1/2003 van de Raad te onderwerpen, in het kader van een procedure wegens de gestelde toepassing van met artikel 82 EG onverenigbare praktijken in de sector elektronische communicatie.

Verzoekster baseert haar beroep op de volgende middelen:

In de eerste plaats stelt verzoekster dat de bestreden beschikking is vastgesteld in strijd met de verplichting tot een toereikende motivering als bedoeld in artikel 253 EG en artikel 20, lid 4, van verordening nr. 1/2003. In dit verband verwijt verzoekster de Commissie dat zij niet genoegzaam te kennen heeft gegeven dat zij in het bezit was van informatie en bewijzen op grond waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat verzoekster de haar verweten inbreuk heeft begaan. Bovendien omschrijft volgens verzoekster de beschikking van de Commissie niet voldoende nauwkeurig de feiten die de Commissie van plan was tijdens de inspectie te onderzoeken. Verzoekster stelt ook dat de Commissie de verplichting heeft geschonden om in de bestreden beschikking de wezenlijke kenmerken van de aan verzoekster verweten inbreuk te omschrijven.

In de tweede plaats voert verzoekster aan dat de bestreden beschikking inbreuk maakt op het evenredigheidsbeginsel omdat de Commissie voor het verloop van de procedure niet een wijze heeft gekozen die minder belastend voor haar zou zijn.

In de derde plaats stelt verzoekster dat de Commissie haar niet het recht van verweer heeft gewaarborgd, in het bijzonder in verband met de inbreuken die verzoekster met betrekking tot de bestreden beschikking in het eerste middel heeft aangevoerd. Gelet op het bovenstaande, betoogt verzoekster dat zij niet duidelijk heeft kunnen vaststellen welke praktijken door de Commissie zouden worden geïnspecteerd, en bijgevolg niet correct heeft kunnen beoordelen of en in hoeverre de inspectie gerechtvaardigd was en of zij tijdens de inspectie tot samenwerking met de Commissie verplicht was.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/55


Beroep ingesteld op 1 december 2008 — Granuband/BHIM — Granuflex (GRANUflex)

(Zaak T-534/08)

(2009/C 44/96)

Taal van het verzoekschrift: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Granuband BV (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordiger: M. Ellens, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Granuflex Ipari és Kereskedelmi Kft (Budapest, Hongarije)

Conclusies van verzoekende partij(en)

De beslissing van BHIM van 15 september 2008, verzonden op 24 september 2008, te vernietigen, dan wel te herzien wegens schending van de bepalingen als opgenomen in de artikelen 52 (1) juncto 8 (4) Verordening (EG) nr. 40/94,

onder veroordeling van verweerster in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring is gevorderd: beeldmerk GRANUFLEX voor waren van de klassen 17, 19 en 27 — gemeenschapsmerk nr. 943118

Houder van het gemeenschapsmerk: Granuband B.V.

Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: Granuflex Ipari és Kereskedelmi Kft.

Merkrecht van de partij die nietigverklaring vordert: handelsbenamning GRANUFLEX voor waren en diensten van de klassen 17, 19, 27 en 37

Beslissing van de nietigheidsafdeling: nietigverklaring van het gemeenschapsmerk

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep van verzoekster

Aangevoerde middelen: schending van artikel 52, lid 1, sub c en artikel 8, lid 4, van Verordening 40/94.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/55


Beroep ingesteld op 5 december 2008 — Etimine en Etiproducts/Commissie

(Zaak T-539/08)

(2009/C 44/97)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Etimine SA (Bettembourg, Luxemburg) en Ab Etiproducts Oy (Espoo, Finland) (vertegenwoordigers: C. Mereu en K. Van Maldegem, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

de bestreden handeling gedeeltelijk nietig verklaren door volgende punten van bijlage 1G bij de bestreden handeling met betrekking tot de volgende stoffen nietig te verklaren:

boorzuur; boorzuur, ruw, natuurlijk,

diboortrioxide; booroxide,

dinatriumtetraboraat, watervrij; boorzuur, dinatriumzout; tetraboordinatriumheptaoxide, hydraat; orthoboorzuur, natriumzout,

dinatriumtetraboraatdecahydraat; boraxdecahydraat,

dinatriumtetraboraatpentahydraat; boraxpentahydraat.

subsidiair, de bestreden handeling gedeeltelijk nietig verklaren door volgende punten van bijlage 1G bij de bestreden handeling met betrekking tot de volgende stoffen nietig te verklaren:

diboortrioxide; booroxide,

dinatriumtetraboraat, watervrij; boorzuur, dinatriumzout; tetraboordinatriumheptaoxide, hydraat; orthoboorzuur, natriumzout,

dinatriumtetraboraatdecahydraat; boraxdecahydraat,

dinatriumtetraboraatpentahydraat; boraxpentahydraat.

de Commissie in de kosten verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep eist verzoekster, conform artikel 230 EG, gedeeltelijke nietigverklaring van richtlijn 2008/58/EG van de Commissie van 21 augustus 2008 tot dertigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (1), voor zover deze zekere boraten indeelt als vergiftig voor de voortplanting, zowel met het oog op de vruchtbaarheid als de ontwikkeling.

Verzoekster voert drie middelen aan tot staving van haar verzoek.

Ten eerste betoogt verzoekster dat de Commissie wezenlijke vormvoorschriften heeft geschonden doordat de bestreden handeling in strijd is met de toepasselijke wetgevingsprocedure, en derhalve inbreuk maakt op de artikelen 5 EG en 7 EG, artikel 29 van richtlijn 67/548/EEG van de Raad (2) en artikel 5 van het besluit van de Raad 1999/468/EG (3).

Ten tweede stelt verzoekster dat de Commissie beoordelingsfouten heeft begaan bij de toepassing van de indelingscriteria voor boraathoudende stoffen, en derhalve richtlijn 67/548/EEG van de Raad heeft geschonden. Zij wijst erop dat de Commissie het beginsel van „normaal gebruik” zoals bedoeld in bijlage VI bij richtlijn 67/548/EEG niet of niet goed heeft toegepast, criteria voor de risicobeoordeling ten onrechte heeft toegepast, terwijl deze volgens verzoekster niet relevant zijn in de context van de indeling van stoffen krachtens richtlijn 67/548/EEG, en dat zij in strijd met punt 4.2.3.3. van bijlage VI bij richtlijn 67/548/EEG het op de „geschiktheid” gebaseerde criterium niet of onjuist heeft toegepast. Voorts voert verzoekster aan dat de Commissie niet voldoende belang heeft gehecht aan de door verzoekster overgelegde epidemiologische en menselijke gegevens, en dat de bestreden handeling derhalve gedeeltelijk mank gaat aan een kennelijk onjuiste beoordeling. Verzoekster betoogt dat de Commissie onrechtmatig gegevens heeft geëxtrapoleerd met betrekking tot een van de boraathoudende stoffen, teneinde de andere boraathoudende stoffen in te delen, en dat de bestreden handeling derhalve gedeeltelijk nietig moet worden verklaard, ten minste voor zover deze betrekking heeft op de andere boraathoudende stoffen. Verzoekster voert aan dat de Commissie heeft nagelaten om de genoemde handeling met redenen te omkleden in de zin van artikel 253 EG, aangezien zij geen enkele rechtvaardiging heeft gegeven voor de extrapolatie van de gegevens.

Ten derde betoogt verzoekster dat de Commissie de fundamentele beginselen van het gemeenschapsrecht heeft geschonden, zoals het evenredigheidsbeginsel zoals dit in artikel 5 EG is opgenomen, aangezien de bestreden handeling volgens haar verder gaat dan noodzakelijk is om de doelstellingen van deze handeling te verwezenlijken.


(1)  PB L 246, blz. 1.

(2)  Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB 196, blz. 1).

(3)  Besluit van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 184, blz. 23).


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/56


Beroep ingesteld op 12 december 2008 — Esso e.a./Commissie

(Zaak T-540/08)

(2009/C 44/98)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Esso Société Anonyme Française (Courbevoie, Frankrijk), Esso Deutschland GmbH (Hamburg, Duitsland), ExxonMobil Petroleum and Chemical BVBA (Antwerpen, België), Exxon Mobil Corp. (Irving, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: R. Snelders, R. Subiotto, L.-P. Rudolf, M. Piergiovanni, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van de Commissie van 1 oktober 2008 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG (zaak COMP/39.181 — paraffinewas) gedeeltelijk nietig verklaren;

de verzoeksters bij deze beschikking opgelegde geldboete verlagen, en

de Commissie in de kosten verwijzen

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters eisen gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C (2008) 5476 def van de Commissie van 1 oktober 2008 in zaak COMP/39.181 — paraffinewas (hierna: „bestreden beschikking”) en de verlaging van de aan verzoeksters opgelegde geldboete.

Tot staving van hun beroep voeren verzoeksters de volgende twee hoofdmiddelen aan:

Met hun eerste middel betogen verzoeksters dat de beschikking op een onjuiste uitlegging van het recht berust, omdat de aan Esso Société Anonyme Française (hierna: „Esso”) opgelegde geldboete werd berekend volgens een methode die geen rekening houdt met het onomstreden feit dat vóór de fusie van Exxon en Mobil, Exxons paraffinewasactiviteit niet was betrokken bij de inbreuk. Verzoeksters voeren aan dat Esso bij de bestreden beschikking een geldboete wordt opgelegd alsof Exxon gedurende de zeven jaren die voorafgingen aan de fusie, had deelgenomen aan de inbreuk, ofschoon in de bestreden beschikking wordt erkend dat dit niet het geval is. Derhalve kent de bestreden beschikking een overdreven belang toe aan Esso's rol in de inbreuk, en schendt zij het beginsel van gelijke behandeling en het evenredigheidsbeginsel, alsook artikel 23, lid 3, van verordening (EG) nr. 1/2003 (1) en de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten van 2006 (2).

Met hun tweede middel voeren verzoeksters aan dat de bestreden beschikking op een onjuiste uitlegging van het recht berust omdat hierin wordt gesteld dat de deelname van verzoeksters aan het gedeelte van de inbreuk met betrekking tot paraffinewas pas in november 2003 werd stopgezet. Verzoeksters betogen met name dat de bestreden beschikking niet voldoet aan de op de Commissie rustende bewijslast bij de vaststelling van de duur van de deelname van verzoeksters aan het gedeelte van de inbreuk met betrekking tot paraffinewas. Bovendien betogen verzoeksters dat in de bestreden beschikking niet de aangewezen conclusies zijn getrokken uit het onomstreden feit dat verzoeksters niet hebben deelgenomen aan — en evenmin de resultaten hebben vernomen van — enige „technische bijeenkomsten” die na 27/28 februari 2003 werden gehouden.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003 L 1, blz. 1).

(2)  Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, sub a, van verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (PB 2006, C 210, blz. 2).


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/57


Beroep ingesteld op 15 december 2008 — Sasol e.a./Commissie

(Zaak T-541/08)

(2009/C 44/99)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Sasol Ltd. (Johannesburg, Zuid-Afrika), Sasol Holding in Germany GmbH (Hamburg, Duitsland), Sasol Wax International AG (Hamburg, Duitsland), Sasol Wax GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: W. Bosch, U. Denzel, C. von Köckritz, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de geldboete die overeenkomstig artikel 2 van de beschikking is opgelegd aan Sasol Limited, Sasol Holding in Germany GmbH, Sasol Wax International AG en Sasol Wax GmbH nietigverklaren of aanzienlijk verminderen,

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep strekt tot gedeeltelijke nietigverklaring, overeenkomstig artikel 230 EG, van beschikking C(2008) 5476 definitief van de Commissie van 1 oktober 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER in zaak COMP/39.181 — Kaarswas.

In haar beschikking heeft de Commissie vastgesteld dat een aantal producenten van paraffinewas en „slack wax” een kartel hadden gevormd van 1992 tot 2005. Zij hadden regelmatig bijeenkomsten om prijzen te bespreken, markten en/of klanten toe te wijzen en commercieel gevoelige informatie uit te wisselen met betrekking tot aan eindverbruikers in Duitsland verkochte parafinnewas en „slack wax”.

Ter onderbouwing van hun beroep voeren verzoeksters het volgende aan:

De Commissie heeft ten onrechte geoordeeld dat Sasol Limited (de moederonderneming van de Sasol-groep), Sasol Holding in Germany en Sasol Wax International AG aansprakelijk waren voor het „tijdvak van gemeenschappelijke onderneming” (1 mei 1995 — 30 juni 2002). De veronderstelling van de Commissie dat Sasol Limited (via haar dochteronderneming Sasol Holding in Germany) een beslissende invloed had over Schümann Sasol International AG, geeft blijk van een kennelijk onjuiste beoordeling van het bewijsmateriaal waarover de Commissie beschikt.

Voorts heeft de Commissie ook ten onrechte geoordeeld dat Sasol Limited, Sasol Holding in Germany en Sasol Wax International AG aansprakelijk waren voor het „Sasol-tijdvak” (1 juli 2002 — 28 april 2005). Bovendien heeft de Commissie de verkeerde rechtsregel toegepast en geen rekening gehouden met het door Sasol (1) geleverde bewijs dat Sasol Wax zelfstandig heeft gehandeld op de markt, waardoor enig vermoeden van aansprakelijkheid van de moederonderneming is weerlegd.

Daarenboven heeft de Commissie VARA ten onrechte niet hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor het „Schümann-tijdvak” (3 september 1992 — 30 april 1995). In plaats van VARA (2), die controle uitoefende over de entiteit die aan de inbreuken deelnam, aansprakelijk te stellen, heeft de Commissie Sasol uitsluitend en volledig aansprakelijk gesteld en dus een mogelijk verhaal van Sasol op VARA in gevaar gebracht.

De Commissie heeft voorts kennelijke fouten gemaakt bij de berekening van het uitgangsbedrag van de aan Sasol op te leggen geldboete door de in aanmerking te nemen omzet ten onrechte op te blazen en daarin de omzet op te nemen die is behaald met producten waarop de inbreuk niet rechtstreeks of indirect betrekking had in de zin van artikel 23, lid 2, eerste alinea, van verordening (EG) nr. 1/2003 (3). De Commissie heeft ook blijk gegeven van een onjuiste opvatting van het recht door de verkeerde methode te kiezen ter bepaling van het uitgangsbedrag dat moet worden toegepast in gevallen waarin de beschikking over de geldboete is gericht tot verschillende adressen voor verschillende tijdvakken van de inbreuk.

Bovendien heeft de Commissie ten onrechte aangenomen dat Sasol het kartel leidde met betrekking tot paraffinewas en de aan Sasol op te leggen geldboete ten onrechte verhoogd met een buitensporig en onevenredig bedrag van 50 %.

Voorts heeft de Commissie de in artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 neergelegde drempel van 10 % ten onrechte niet toegepast en het beginsel van individuele wettelijke aansprakelijkheid geschonden door de voor dit tijdvak op te leggen geldboete niet te begrenzen tot 10 % van de aan Schümann toe te rekenen omzet, die volgens verzoeksters uiteindelijk de vennootschap controleerde die rechtstreeks bij de inbreuk betrokken was.

Tot slot heeft de Commissie Sasol ten onrechte geen volledige immuniteit verleend met betrekking tot bepaalde delen van de geldboete waarvoor de Commissie zich hoofdzakelijk heeft gebaseerd op bewijs dat Sasol vrijwillig had verleend als onderdeel van haar samenwerking met de Commissie.


(1)  Tenzij anders aangegeven, wordt hiermee verwezen naar vennootschappen van de Sasol-groep die bij het kartel betrokken zouden zijn.

(2)  Partner van de gemeenschappelijke onderneming Schümann Sasol International AG, samen met Sasol Ltd, dat indirect twee derden van Hans-Otto Schümann GmbH & Co KG heeft verkregen.

(3)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003 L 1, blz. 1).


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/58


Beroep ingesteld op 3 december 2008 — Evropaïki Dynamiki/ECHA

(Zaak T-542/08)

(2009/C 44/100)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis, P. Katsimani, en M. Dermitzakis, advocaten)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen

Conclusies

nietig verklaren het besluit van het Europees Agentschap voor chemische stoffen tot afwijzing van de offerte die verzoekster had ingediend in het kader van de openbare aanbestedingsprocedure ECHA/2008/24 voor de „Ontwikkeling van een instrument voor Chemische Veiligheidsbeoordeling” (PB 2008/S 115-152918), haar meegedeeld bij ongedateerde brief die zij op 25 september 2008 heeft ontvangen, en alle daaropvolgende besluiten van ECHA, inclusief dat om de opdracht aan de gekozen inschrijver te gunnen;

ECHA veroordelen tot vergoeding van de schade die verzoekster door de betrokken aanbestedingsprocedure heeft geleden, ten bedrage van 1 500 000 EUR;

ECHA verwijzen in de met betrekking tot dit beroep gemaakte gerechtskosten, zelfs indien het beroep wordt verworpen.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van het besluit van het Europees Agentschap voor chemische stoffen („ECHA”), dat haar op 25 september 2008 werd meegedeeld door middel van een brief die haar ervan op de hoogte bracht dat haar offerte in het kader van het contract ECHA/2008/24 voor de „Ontwikkeling van een instrument voor Chemische Veiligheidsbeoordeling” (PB 2008/S 115-152918) niet was geselecteerd en dat het contract was toegewezen aan TRASYS SA.

Verzoekster betoogt dat het evaluatiecomité tal van beoordelingsfouten met betrekking tot de gunningscriteria heeft begaan, terwijl fundamentele regels en grondbeginselen voor overheidsopdrachten door de aanbestedende dienst zijn geschonden. Daarenboven wordt gesteld dat ECHA bij de beoordeling van de aanbesteding misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt, het Financieel Reglement en/of de beginselen van transparantie heeft geschonden, en vage termen of een onvoldoende motivering heeft gebruikt om zijn besluit te staven. Ten slotte betoogt verzoekster dat verweerder een wezenlijk vormvoorschrift heeft geschonden, voortvloeiend uit artikel 158 bis van verordening (EG, Euratom) nr. 478/2007 van de Commissie (1) dat voorziet in een wachttermijn voor de ondertekening van het contract met de succesvolle inschrijver. Verzoekster stelt dat verweerder opzettelijk de communicatie met verzoekster heeft vertraagd om de ondertekening van het contract met de winnende inschrijver te kunnen afronden alvorens hij verzoeksters commentaar ontving, waardoor het doel van de wachttijd werd verijdeld.

Bovendien vordert verzoekster schadevergoeding ten bedrage van 1 500 000 EUR, overeenkomend met de geraamde brutowinst uit voornoemde openbare aanbestedingsprocedure indien het contract aan haar zou zijn toegewezen. Verzoekster stelt dat haar schadevordering berust op haar met bewijsmateriaal gestaafd betoogd dat er sprake was van een voldoende gekwalificeerde schending van een ter bescherming van particulieren gegeven hogere rechtsregel en dat de betrokken instellingen de grenzen van hun bevoegdheden kennelijk en ernstig hebben overschreden.


(1)  Verordening (EG, Euratom) nr. 478/2007 van de Commissie van 23 april 2007 tot wijziging van verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB 2007, L 111, blz. 13).


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/59


Beroep ingesteld op 2 december 2008 — Villa Almè/BHIM — Bodegas Marqués de Murrieta (i GAI)

(Zaak T-546/08)

(2009/C 44/101)

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Villa Almè Azienda vitivinicola di Vizzotto Giuseppe (Mansuè, Italië) (vertegenwoordigers: G. Massa en P. Massa, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Bodegas Marqués de Murrieta, SA (Logroño, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van 24 september 2008 in zaak R 1695/2007-1 vernietigen;

het Bureau verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: het beeldmerk „i GAY” voor waren van klasse 33 (wijnen) — aanvraag nr. 4.458.295

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Bodegas Marqués de Murrieta, SA

Oppositiemerk of- teken: het Spaanse woordmerk „YGAY” (nr. 2.315.558) en de gemeenschapswoord- en beeldmerken „MARQUES DE MURRIETA YGAY” (nrs. 1.707.729 en 1.669.412)) voor waren van klasse 33 (wijnen)

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/59


Beroep ingesteld op 16 december 2008 — Total/Commissie

(Zaak T-548/08)

(2009/C 44/102)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Total SA (Courbevoie, Frankrijk) (vertegenwoordigers: E. Morgan de Rivery en A. Noël-Baron, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

primair, krachtens artikel 230 EG beschikking C (2008) 5476 def. van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 1 oktober 2008 nietig verklaren voor zover deze beschikking TOTAL SA betreft;

subsidiair, krachtens artikel 230 EG de geldboete van 128 163 000 EUR die TOTAL FRANCE en TOTAL SA bij artikel 2 van beschikking C (2008) 5476 def. van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 1 oktober 2008 gezamenlijk en hoofdelijk is opgelegd, nietig verklaren;

nog meer subsidiair, krachtens artikel 229 EG de geldboete van 128 163 000 EUR die TOTAL FRANCE en TOTAL SA bij artikel 2 van beschikking C (2008) 5476 def. van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 1 oktober 2008 gezamenlijk en hoofdelijk is opgelegd, verminderen;

nog meer subsidiair, krachtens artikel 229 EG de geldboete van 128 163 000 EUR die TOTAL FRANCE en TOTAL SA bij artikel 2 van beschikking C (2008) 5476 def. van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 1 oktober 2008 gezamenlijk en hoofdelijk is opgelegd, verminderen;

de Commissie van de Europese Gemeenschappen hoe dan ook verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert verzoekster gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C (2008) 5476 def. van de Commissie van 1 oktober 2008 in zaak COMP/39.181 — Kaarswas, waarbij de Commissie heeft vastgesteld dat een aantal ondernemingen, waaronder verzoekster, inbreuk hebben gemaakt op artikel 81, lid 1, EG en artikel 53, lid 1, van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER), door prijzen af te spreken en de markten voor paraffinewas in de Europese Economische Ruimte (EER) en voor slack wax in Duitsland te verdelen.

Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster negen middelen aan, ontleend aan of strekkende tot:

schending van de rechten van de verdediging en van het vermoeden van onschuld van verzoekster, op grond dat de bestreden beschikking de personele werkingssfeer van deze rechten schendt, alsook wegens procedurele onregelmatigheden tijdens de onderzoeksfase en een kringredenering in de beschikking zelf;

tegenstrijdige motivering betreffende i) de noodzaak om te verifiëren of de moedervennootschap daadwerkelijk een beslissende invloed op haar dochteronderneming heeft uitgeoefend, en ii) de omvang van de controle die een moedervennootschap op haar dochteronderneming moet uitoefenen teneinde de moedervennootschap aansprakelijk te kunnen stellen voor de inbreuk;

schending van de regels betreffende de toerekenbaarheid van inbreuken op artikel 81 EG kunnen groepen van vennootschappen, aangezien i) in de bestreden beschikking ten onrechte wordt verklaard dat de Commissie er niet toe is gehouden, elementen aan te dragen die dit vermoeden bevestigen, en ii) de bestreden beschikking in strijd is met het aan het nationale vennootschapsrecht van de lidstaten ten grondslag liggende beginsel van de juridische en economische autonomie van elke dochteronderneming;

kennelijk onjuiste beoordeling, aangezien i) de benoeming van de leden van de raad van bestuur van TOTAL FRANCE door TOTAL SA het vermoeden van beslissende invloed niet versterkt, en ii) het vermoeden van beslissende invloed door de door TOTAL SA overgelegde indicaties, in hun geheel beschouwd, onbetwistbaar wordt weerlegd;

schending van het beginsel van aansprakelijkheid voor eigen handelen en van het beginsel van het persoonlijke karakter van straffen, alsook van het gelijkheidsbeginsel, omdat de Commissie ervan is uitgegaan dat TOTAL SA en TOTAL FRANCE één economische entiteit vormden;

schending van de beginselen van rechtszekerheid en behoorlijk bestuur, aangezien i) de toerekening aan TOTAL SA van de door haar dochteronderneming TOTAL FRANCE gepleegde inbreuk is gebaseerd op een nieuw criterium, en ii) de Commissie de situatie niet zoals zij had aangekondigd per geval heeft beoordeeld;

misbruik van bevoegdheid, aangezien verordening nr. 1/2003 ertoe strekt een onderneming wegens een inbreuk op de mededingingsregels te bestraffen, en niet om de straf van deze onderneming zo groot mogelijk te maken door de moedervennootschap erbij te betrekken;

schending van het evenredigheidsbeginsel, aangezien het uiteindelijke bedrag van de geldboete die aan verzoekster en aan haar dochteronderneming is opgelegd, volkomen losstaat van de waarde van de producten in verband met de beweerde inbreuk waarop de beschikking betrekking heeft;

vermindering van de geldboete, op grond dat de aangeklaagde praktijken minder zwaar zijn en minder lang hebben geduurd dan de Commissie stelt, en de rechten van de verdediging van verzoekster duidelijk zijn geschonden.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/60


Beroep ingesteld op 16 december 2008 — Luxemburg/Commissie

(Zaak T-549/08)

(2009/C 44/103)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordigers: M. Fisch, gemachtigde, en P. Kinsch, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bestreden beschikkingen nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert verzoeker de nietigverklaring van de beschikkingen C (2008) 5383 van de Commissie van 24 september 2008 betreffende de opschorting van de tussentijdse betalingen uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) voor het enkelvoudige programmeringsdocument voor structurele investeringen in de Gemeenschap die vallen onder doelstelling nr. 3 aan het Groothertogdom Luxemburg, en C (2008) 5730 van de Commissie van 6 oktober 2008 betreffende de opschorting van de tussentijdse betalingen uit het communautaire initiatiefprogramma ter bestrijding van discriminatie en ongelijkheid met betrekking tot de arbeidsmarkt (EQUAL) aan het Groothertogdom Luxemburg.

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan:

schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen, voor zover de Commissie tijdens twee vóór het betrokken programmeringstijdvak uitgevoerde preventieve audits van het Luxemburgse beheers- en controlesysteem heeft geconcludeerd dat dit systeem voldoende waarborgen bood voor naleving van de bestaande regeling en van de algemeen aanvaarde criteria voor goed beheer; de Commissie is pas bij een audit na afloop van de betrokken programmeringsperiode tot ongunstige conclusies gekomen over het beheers- en controlesysteem;

onjuiste uitlegging van de voorschriften van de verordeningen die als grondslag voor de bestreden beschikkingen hebben gediend (1), aangezien deze voorschriften, anders dan de Commissie heeft gesteld, zich niet ertegen verzetten dat i) de autoriteit voor beheer en die voor betaling tot hetzelfde orgaan behoren en ii) de nationale autoriteit voor beheer bij de Commissie uitgaven meldt waarover zeker twijfel kan bestaan, maar waarvan de juridische kwalificatie van niet-subsidiabiliteit niet vaststaat op voornoemd tijdstip van melding;

materiële onjuistheid van bepaalde feiten waarop de bestreden beschikkingen zijn gebaseerd wat betreft het aanhouden van de dossiers door de autoriteit voor beheer.


(1)  Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen (PB L 161, blz. 1) en verordening (EG) nr. 438/2001 van de Commissie van 2 maart 2001 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad met betrekking tot de beheers- en controlesystemen voor uit de structuurfondsen toegekende bijstand (PB L 63, blz. 21).


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/61


Beroep ingesteld op 17 december 2008 — Eni/Commissie

(Zaak T-558/08)

(2009/C 44/104)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Eni SpA (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: M. Siragusa, D. Durante, G. C. Rizza, S. Valentino, L. Bellia, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking geheel of gedeeltelijk nietigverklaren, met alle daaraan te verbinden gevolgen voor het bedrag van de geldboete;

subsidiair, de geldboete intrekken of verminderen;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure

Middelen en voornaamste argumenten

De in de onderhavige zaak bestreden beschikking is dezelfde als in zaak T-540/08, Esso e.a./Commissie.

Ter onderbouwing van haar beroep voert Eni de volgende middelen aan:

schending en onjuiste toepassing van artikel 81 EG, voor zover Eni volgens artikel 1 van de beschikking heeft deelgenomen aan een voortdurende overeenkomst en/of een onderling afgestemde feitelijke gedraging, aangezien de heer Di Serio aanwezig was op de technische bijeenkomst op 30 en 31 oktober te Hamburg. In het bijzonder heeft de Commissie volgens Eni blijk gegeven van de volgende onjuiste opvattingen van de feiten en — daaruit voortvloeiend — van het recht. De Commissie heeft (i) gesteld dat Eni in haar verweer tijdens de administratieve procedure niet heeft betoogd dat Di Serio „openlijk afstand heeft genomen” van de inhoud van de betrokken bijeenkomst en (ii) de verklaringen van Eni met betrekking tot de verschillen tussen de prijsverhogingen die zijn vermeld in de van Sasol en MOL afkomstige documenten onjuist heeft weergegeven. Los van die fouten heeft de Commissie blijk gegeven van een onjuiste opvatting van het recht door te stellen dat Eni heeft deelgenomen aan een voortdurende overeenkomst en/of een onderling afgestemde feitelijke gedraging, aangezien Eni niet heeft deelgenomen aan een „totaalplan” en de constitutieve elementen van de twee onrechtmatige handelingen niet aanwezig zijn.

schending en onjuiste toepassing van artikel 81 EG, voor zover Eni volgens artikel 1 van de beschikking heeft deelgenomen aan een voortdurende overeenkomst en/of een onderling afgestemde feitelijke gedraging in de periode van 21 februari 2002 tot en met 28 april 2005. Eni betwist meer bepaald dat haar deelneming een mededingingsverstorend karakter had, aangezien de constitutieve elementen van de overeenkomst en van de onderling afgestemde feitelijke gedraging voor de vaststelling van prijzen en de uitwisseling van gevoelige informatie niet aanwezig zijn.

schending en onjuiste toepassing van artikel 81 EG, van artikel 23 van verordening (EG) nr. 1/2003 en van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten. De Commissie heeft:

het uitgangsbedrag en het extra bedrag van de geldboete onredelijk en in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel vastgesteld. De Commissie heeft immers ter bepaling van het uitgangsbedrag (en het extra bedrag) van de geldboete een percentage van 17 % van de waarde van de verkopen vastgesteld, op grond dat Eni verantwoordelijk was voor de vaststelling van de prijzen en voor de uitwisseling van informatie, terwijl zij een nagenoeg identieke coëfficiënt (18 %) heeft toegepast voor de overige karteldeelnemers die bovendien markten en/of klanten zouden hebben verdeeld.

het rechtszekerheidsbeginsel geschonden bij de toepassing van de verhoging wegens recidive, aangezien de inbreuken die in de jaren '80 door dochterondernemingen van Eni zijn gepleegd en niet aan haar zijn toegerekend ten tijde van de respectieve beslissingen, Eni niet kunnen worden verweten. Bovendien is het gezien de tijd die is verstreken tussen de oude inbreuken en die welke in de beschikking zijn vastgesteld, niet gerechtvaardigd om van recidive te spreken.

heeft niet als verzachtende omstandigheden aangemerkt dat Eni's deelname in de inbreuk uiterst gering was en dat zij de tijdens de technische bijeenkomst genomen beslissingen niet heeft uitgevoerd. Bovendien heeft Eni aangetoond dat Monti ervan overtuigd was dat hij deelnam aan volledig legale bijeenkomsten, aangezien deze in het kader van de EWF (European Wax Federation) werden georganiseerd, en dat zij hoe dan ook zonder opzet heeft gehandeld, aangezien zij aan de hand van de informatie die zij van haar dochterondernemingen ontving, niet kon weten dat die bijeenkomsten een mededingingsverstorend karakter hadden.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/61


Beroep ingesteld op 17 december 2008 — STIM d'Orbigny/Commissie

(Zaak T-559/08)

(2009/C 44/105)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Société de travaux industriels et maritimes d'Orbigny (STIM d'Orbigny SA) (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: F. Froment-Meurice, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bestreden beschikking van de Commissie nietig verklaren;

nietig verklaren artikel 1 van de bestreden beschikking houdende verklaring (1) dat het door de Franse Staat aan SNCM uitgekeerde bedrag van 53,48 miljoen EUR onrechtmatige, maar met de gemeenschappelijke markt verenigbare staatssteun vormt (2) dat de negatieve verkoopprijs van SNCM van 158 miljoen EUR geen staatssteun vormt en (3) dat de herstructureringssteun ten bedrage van 15,81 miljoen EUR onrechtmatige, maar met de gemeenschappelijke markt verenigbare staatssteun vormt;

de Commissie veroordelen tot vergoeding aan STIM d'Orbigny van de kosten en uitgaven ten gevolge van de bestreden beschikking.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van beschikking C(2008) 3182 def. van de Commissie van 8 juli 2008, waarin de Commissie heeft verklaard:

dat het door de Franse republiek aan de Société Nationale Maritime Corse-Méditerranée (hierna: „SNCM”) wegens openbare-dienstverplichtingen uitgekeerde bedrag van 53,48 miljoen EUR onrechtmatige, maar met de gemeenschappelijke markt verenigbare staatssteun vormt;

dat de negatieve verkoopprijs van SNCM van 158 miljoen EUR, het op zich nemen door la Compagnie Générale Maritime et Financière (hierna; „CGMF”) van sociale maatregelen ten behoeve van de werknemers voor een bedrag van 38,5 miljoen EUR en de daarmee samengaande herkapitalisatie van SNCM door CGMF voor een bedrag van 8,75 miljoen EUR geen staatssteun vormen;

dat de herstructureringssteun ten bedrage van 15,81 miljoen EUR van de Franse Republiek ten gunste van SNCM onrechtmatige, maar met de gemeenschappelijke markt verenigbare staatssteun vormt.

Tot staving van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan:

gebrek aan motivering:

de Commissie heeft verzuimd de betrokken markt af te bakenen of de positie van de concurrerende ondernemingen te preciseren;

de Commissie heeft niet geantwoord op bepaalde argumenten van de Compagnie Méridionale de Navigation, die op de betrokken markt actief is;

de Commissie heeft niet vastgesteld dat onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt de kapitaalinbreng boven de 15,81 miljoen EUR die verenigbaar met de gemeenschappelijke markt waren verklaard;

kennelijk onjuiste beoordelingen met betrekking tot:

de toepassing van artikel 86, lid 2, EG op de kapitaalinbreng van 53,48 miljoen EUR wegens openbare-dienstverplichtingen. Met dit bedrag zijn twee keer dezelfde openbare-dienstverplichtingen vergoed, waardoor een te hoge vergoeding heeft gediend als compensatie voor een aan gebrekkig beheer te wijten deficit en het feit dat SNCM niet in staat is geweest haar productiviteit doeltreffend te verbeteren;

de negatieve verkoopprijs van SNCM van 158 miljoen EUR, waarin staatssteun besloten moet liggen. De Commissie heeft het gedrag van een particuliere investeerder in een markteconomie onjuist beoordeeld en ten onrechte geoordeeld dat bij een vordering tot aanvulling van het passief tegen de Staat in geval van een eventuele liquidatie de verkoop van SNCM tegen een negatieve prijs als de goedkoopste oplossing kon worden beschouwd;

de kapitaalinbreng door CGMF ten bedrage van 8,75 miljoen EUR. De Commissie heeft niet alle economische, financiële en juridische elementen in haar oordeel betrokken en heeft niet aangetoond dat de inbreng van CGMF geen staatssteun vormt;

de inbreng in rekening-courant door CGMF van 38,5 miljoen EUR als sociale maatregel ten behoeve van de werknemers. SNCM wordt hierdoor geplaatst in een gunstiger situatie dan uit de markt zou hebben geresulteerd;

de staatssteun van 22,52 miljoen EUR. In casu is niet geverifieerd of deze steun verenigbaar is met de communautaire richtsnoeren;

miskenning van de beginselen van evenredigheid en uniciteit van de steunmaatregelen. De begunstigde van de steun SNCM heeft niet aanzienlijk tot de herstructurering bijgedragen met eigen middelen of een externe financiering tegen marktvoorwaarden en de in 2006 getroffen maatregelen vormen onrechtmatige steun aan een onderneming door de Franse Republiek.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/62


Beroep ingesteld op 16 december 2008 — Repsol YPF Lubricantes y especialidades e.a./Commissie

(Zaak T-562/08)

(2009/C 44/106)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Repsol YPF Lubricantes y especialidades, SA (Madrid, Spanje), Repsol Petróleo, SA (Madrid, Spanje), Repsol YPF, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Jiménez-Laiglesia Oñate, J. Jiménez-Laiglesia Oñate, S. Rivero Mena, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de artikelen 1 en 2 van de beschikking nietigverklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De in de onderhavige zaak bestreden beschikking is dezelfde als in zaak T-540/08, Esso e.a./Commissie.

Ter onderbouwing van hun beroep betogen verzoeksters in de eerste plaats dat niet is aangetoond dat Repsol YPF Lubricantes y especialidades, SA (Rylesa) aan bepaalde gedragingen heeft deelgenomen en dat zij het voorwerp zijn geweest van een individuele behandeling met het oog op een sanctie. In het bijzonder heeft de beschikking niet voldoende aangetoond dat Rylesa heeft deelgenomen aan een overeenkomst inzake de verdeling van klanten en markten.

De beschikking houdt evenmin rekening met het feit dat de technische bijeenkomsten geen betrekking hadden op de verdeling van klanten en markten. Bedoelde praktijken hebben in voorkomend geval, zoals sommige van de adressaten van de beschikking hebben erkend, plaatsgevonden in het kader van bilaterale en multilaterale contacten die niets met de technische bijeenkomsten te maken hadden. De bestreden beschikking acht het echter niet noodzakelijk om die bilaterale en multilaterale contacten te onderzoeken, zodat verzoeksters niet kunnen worden geacht te hebben deelgenomen aan de door de beschikking vastgestelde inbreuk. Hoe dan ook zet de beschikking niet uiteen waarom Rylesa aansprakelijk wordt geacht voor die gedragingen en andere ondernemingen die aanwezig waren op de als bewijs van bedoelde handelwijze aangehaalde technische bijeenkomsten niet.

Verzoeksters zijn het evenmin eens met het criterium dat de Commissie heeft gebruikt om de met de geraakte producten behaalde omzet te bepalen en dus de toepasselijke sanctie vast te stellen. Enerzijds definieert de beschikking niet precies welke producten door de inbreuk worden geraakt. Anderzijds moeten geldboeten overeenkomstig de in casu toepasselijke richtsnoeren voor de berekening van geldboeten van 2006 worden berekend op basis van de waarde van de verkopen van de ondernemingen in het laatste volledige jaar waarin zij aan de inbreuk hebben deelgenomen. In casu heeft de Commissie deze algemene regel echter buiten beschouwing gelaten en het uitgangsbedrag van de geldboete berekend op basis van Rylesa's gemiddelde omzet tussen 2001 en 2003. De Commissie heeft geen enkele reden aangevoerd die in het geval van Rylesa rechtvaardigt dat zij de regels die zij zichzelf in de richtsnoeren heeft opgelegd, buiten beschouwing heeft gelaten en gebruik heeft gemaakt van een criterium (de gemiddelde omzet tussen 2001 en 2003) dat Rylesa bovendien aanzienlijk benadeelt. De in aanmerking te nemen omzet is uiteindelijk en zoals de beschikking zelf verklaart, de omzet die is behaald in 2003, aangezien dit het laatste volledige jaar is waarvan de Commissie zelf aanneemt dat Rylesa aan de inbreuk deelnam.

In de beschikking oordeelt de Commissie dat de inbreuk door Rylesa is beëindigd op 4 augustus 2004. Er is echter geen bewijs van een voortdurende inbreuk door Rylesa vóór die datum. In het bijzonder neemt Rylesa geen deel aan de overeenkomsten of praktijken die zijn vastgesteld tijdens de technische bijeenkomsten in de eerste helft van 2004. De inbreuk moet dus worden geacht beëindigd te zijn in januari 2004 of uiterlijk in mei 2004.

Tot slot houdt de bestreden beschikking geen rekening met het talrijke tijdens de administratieve procedure geleverde bewijs waaruit blijkt dat Rylesa volledig zelfstandig is ten aanzien van haar moederonderneming, Repsol Petróleo SA. Hoe dan ook kan de Commissie volgens de rechtspraak de aansprakelijkheid voor de door een vennootschap begane inbreuk niet uitbreiden tot de gehele groep waarvan deze deel uitmaakt, zodat Repsol YPF SA niet aansprakelijk kan worden gesteld.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/63


Beroep ingesteld op 16 december 2008 — CM Capital Markets/BHIM — Carbon Capital Markets (CM Capital Markets)

(Zaak T-563/08)

(2009/C 44/107)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: CM Capital Markets Holding, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: T. Villate Consonni en J. Calderón Chavero, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Carbon Capital Markets Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 26 september 2008 in zaak R-015/2008-1 vernietigen, zodat de aanvraag tot inschrijving van het litigieuze merk in zijn geheel wordt afgewezen;

verzoeksters vorderingen toewijzen, en

het BHIM verwijzen in de kosten van deze procedure indien het verweer voert en in het ongelijk wordt gesteld.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: CARBON CAPITAL MARKETS LIMITED

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „CARBON CAPITAL MARKETS” (aanvraagnr. 4.480.208) voor diensten van klasse 36

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: nationaal en communautair beeldmerk „CAPITAL MARKETS” voor diensten van klasse 36

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/64


Beroep ingesteld op 17 december 2008 — Monoscoop/BHIM (SUDOKU SAMURAI BINGO)

(Zaak T-564/08)

(2009/C 44/108)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Monoscoop BV (Alkmaar, Nederland) (vertegenwoordiger: A. Canela Giménez, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 30 september 2008 in zaak R 816/2008-2 vernietigen, en

het BHIM verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „SUDOKU SAMURAI BINGO” (aanvraagnr. 5.769.013) voor waren en diensten van de klassen 9, 28 en 41

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing van artikel 7, lid 1, sub b en c, en lid 2, van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/64


Hogere voorziening ingesteld op 19 december 2008 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 november 2008 in zaak F-90/07, Traore/Commissie

(Zaak T-572/08 P)

(2009/C 44/109)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall, G. Berscheid en B. Eggers, gemachtigden)

Andere partij bij de procedure: Amadou Traore (Sint-Genesius-Rode, België)

Conclusies

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 november 2008 in zaak F-90/07 vernietigen, voor zover daarin het eerste middel is aanvaard, ontleend aan de onregelmatigheid van de aanwervingprocedure, schending van de artikelen 7, lid 1, en 29, lid 1, van het Statuut alsmede van de beginselen van gelijke behandeling en van ontwikkeling van loopbaan, doordat het niveau van de ambten is vastgesteld op de rangen AD 9 tot AD 14, voor zover het het ambt van hoofd van de werkzaamheden in Tanzania betreft, en de afwijzing van de sollicitatie van Traore alsmede de aanstelling van S. in dat ambt nietig zijn verklaard;

het beroep in zaak F-90/07 dat Traore bij het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft ingesteld nietig verklaren, voor zover het door dat Gerecht is toegewezen;

verzoeker in eerste aanleg verwijzen in de kosten van de hogere voorziening en over de kosten van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken beslissen naar recht.

Middelen en voornaamste argumenten

In deze hogere voorziening verzoekt de Commissie om vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 13 november 2008 in de zaak Traore/Commissie, F-90/07, waarbij dat Gerecht het besluit van de Commissie van 12 december 2006 houdende afwijzing van de sollicitatie van Traore naar het ambt van hoofd van de werkzaamheden van de delegatie van de Commissie in Tanzania en het besluit om een andere sollicitant in dat ambt aan te stellen nietig heeft verklaard, voor zover het niveau van het betrokken ambt op de rang AD 9 tot AD 14 was bepaald (en niet was beperkt tot één van de groepen van de twee rangen AD 9/AD 10, AD 11/AD 12 of AD 13/AD 14).

Tot staving van haar hogere voorziening voert de Commissie middelen aan, respectievelijk ontleend aan:

de omstandigheid dat het Gerecht voor ambtenarenzaken van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan door geen rekening te houden met het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 juli 2008, Commissie/Economidis (T-56/07 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), aangezien het de draagwijdte van dat arrest ten onrechte alleen heeft beperkt tot het geval waarin in een ambt van hoofd van een eenheid moet worden voorzien, terwijl dezelfde voorwaarden moeten gelden voor een ambt dat geen kaderambt is zoals het ambt waar het in deze zaak om gaat;

schending van de beginselen van eerbiediging van het algemeen belang van de dienst en van behoorlijk bestuur.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/65


Beroep ingesteld op 23 december 2008 — Proges/Commissie

(Zaak T-577/08)

(2009/C 44/110)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Proges srl (Rome, Italië) (vertegenwoordiger: M. Falcetta, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het bestreden besluit en alle daaruit voortvloeiende besluiten, met inbegrip van die welke de betaling van schadevergoeding opleggen, nietig verklaren;

de verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen het besluit waarbij de Commissie verzoekster de toewijzing heeft geweigerd van het project van aanbesteding ENV.G.1/SER/2008/0050 voor de ontwikkeling van modellen voor grondgebruik, met bijzondere aandacht voor het milieueffect daarvan.

Ter onderbouwing van haar vorderingen voert verzoekster aan dat:

anders dan in het besluit wordt beweerd, verzoeksters project niet uitsluitend op het DPSIR-model is toegespitst, maar dat de aanbesteding hoe dan ook uitdrukkelijk verlangt dat gebruik wordt gemaakt van „sociale, economische en milieugebonden institutionele indicatoren voor de dynamiek op het gebied van grondgebruik”, waarbij het DPSIR-model op internationaal niveau het meest erkende model voor het beheer en het gebruik van dergelijke indicatoren is. Voorts is het DPSIR-model juist door het Europees Milieuagentschap ontwikkeld en correct toegepast. In feite stelt verzoekster het gebruik van een DPSIR-model voor dat volgens een innovatieve methode is geactualiseerd en met succes reeds is toegepast in het kader van verschillende projecten van de Verenigde Naties en de IUCN (International Union for the Conservation of Nature);

anders dan in het bestreden besluit wordt uiteengezet, verzoeksters project uitdrukkelijk vermeldt dat een model voor grondgebruik zal worden ontwikkeld dat rekening houdt met de verschillende uit het 6e Kaderprogramma voor onderzoek resulterende modellen;

er geen enkele grond is om eraan te twijfelen dat verzoeksters directeur op correcte wijze betrokken was bij de uitvoering van het project;

geografische representativiteit in de aanbesteding terecht niet wordt verlangd, aangezien het niet om een project voor inter-Europese ontwikkeling, integratie en/of cohesie gaat. Onder meer valt niet in te zien waarom bij de beoordeling van een vennootschap een hogere waarde wordt toegekend aan ervaring op Europees niveau dan aan de bij de Verenigde Naties en de IUCN opgedane ervaring waarop verzoekster zich beroept.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/65


Beroep ingesteld op 23 december 2008 — Eridania Sadam SpA/Commissie

(Zaak T-579/08)

(2009/C 44/111)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Eridania Sadam SpA (Bologna, Italië) (vertegenwoordigers: G. Roberti, I. Perego, B. Amabile en M. Serpone, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bestreden beschikking nietig verklaren

bij wijze van maatregel van instructie in de zin van artikel 65 en 66 van het Reglement voor de procesvoering, de overlegging van de documenten in het onderzoeksdossier van de Commissie gelasten

de verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep komt Eridania Sadam SpA in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG op tegen de beschikking van de Europese Commissie van 16 juli 2008 betreffende steunmaatregel nr. C 29/2004 (ex N 328/2003).

Verzoekster voert ter ondersteuning van haar beroep vier middelen aan, bedoeld om aan te tonen dat verweerster:

in de onderhavige zaak artikel 87, lid 1, EG verkeerd heeft toegepast en in elk geval de feiten verkeerd heeft beoordeeld en een gebrekkige motivering heeft aangedragen, voor zover zij heeft geoordeeld dat door de uitkering van de voorgenomen subsidie ten tijde van de aanmelding ervan door de Italiaanse autoriteiten de intracommunautaire handel nadelig had kunnen worden beïnvloed en de mededinging had kunnen worden vervalst;

heeft gehandeld in strijd met artikel 87, lid 2, sub b, EG, met de richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector en met haar eigen praktijk — en in elk geval de feiten verkeerd heeft beoordeeld en een gebrekkige motivering heeft aangedragen — voor zover dat de voorgenomen subsidie ten tijde van de aanmelding ervan door de Italiaanse autoriteiten, niet kon vallen onder de in voornoemd artikel 87, lid 2, sub b, bedoelde uitzondering;

ook artikel 87, lid 3, sub c, EG heeft geschonden en in elk geval de feiten verkeerd heeft beoordeeld en een gebrekkige motivering heeft aangedragen, door te oordelen dat de voorgenomen subsidie ten tijde van de aanmelding ervan door de Italiaanse autoriteiten, niet kon vallen onder de in voornoemd artikel 87, lid 3, sub c, bedoelde uitzondering;

de beginselen van behoorlijk bestuur, bekwame spoed en zorgvuldigheid heeft geschonden, met name gezien de buitensporig lange duur van de administratieve procedure.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/66


Beroep ingesteld op 24 december 2008 — PJ Hungary/BHIM — Pepekillo (PEPEQUILLO)

(Zaak T-580/08)

(2009/C 44/112)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: PJ Hungary Szolgáltató kft (PJ Hungary kft) (Boedapest, Republiek Hongarije) (vertegenwoordigers: M. Granado Carpenter en C. Gutiérrez Martínez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Pepekillo SL (Algeciras, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 30 april 2008 (zaak R 722/2007) houdende toewijzing van het verzoek van PEPEKILLO SL tot „herstel in de vorige toestand” vernietigen;

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 24 september 2008 (zaal R-722/2007), waarbij de beslissing van de oppositieafdeling van 9 maart 2007 werd vernietigd en derhalve de inschrijving van gemeenschapsmerk „PEPEQUILLO” (nr. 3.546.471) werd aanvaard, vernietigen met alle uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende rechtsgevolgen, en

verweerder verwijzen in de kosten van deze procedure, alsmede in de kosten van de administratieve procedure voor het BHIM.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Marta Sancho Lora, die later de aanvraag heeft overgedragen aan PEPEKILLO SL

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „PEPEQUILLO” (aanvraagnr. 3.546.471) voor waren van de klassen 18 en 25 en diensten van klasse 35

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster, aan wie „PEPE JEANS N.V.” haar rechten had overgedragen

Oppositiemerk of -teken: Spaanse woordmerken „PEPE” en „PEPE JEANS”, Spaanse beeldmerken „PEPE JEANS LONDON”, Spaanse woordmerken „PEPE 2XL”, „PEPE F4”, „PEPE M99”, „PEPE F4”, „PEPE M3”, „PEPE M5” en „PEPE F6”, Spaanse beeldmerken „PEPE JEANS LONDON”, „PEPE JEANS 73”, „PEPE JEANS PORTOBELLO” en „PEPE”, en Spaanse woordmerken „PEPE JEANS M2”, „PEPE BETTY”, „PEPE CLOTHING” en „PEPECO” voor waren van de klassen 3, 9, 14, 18 en 25; gemeenschapswoord- en beeldmerken „PEPE JEANS” voor waren van de klassen 3, 9, 14 en 18.

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie en afwijzing van de inschrijvingsaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: ontvankelijkverklaring en toewijzing van het beroep

Aangevoerde middelen: onjuiste toepassing van de artikelen 78 en 8, leden 1, sub b, en 5, van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/66


Beroep ingesteld op 31 december 2008 — Fresh Del Monte Produce/Commissie

(Zaak T-587/08)

(2009/C 44/113)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fresh Del Monte Produce Inc. (George Town, Cayman Eilanden) (vertegenwoordigers: B. Meyring, advocaat, en E. Verghese, solicitor)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van de artikelen 1, 2, 3, en 4 van besluit C(2008) 5955 def. van de Commissie van 15 oktober 2008 (zaak COMP/39.188 — bananen), voor zover het haar betreft;

subsidiair aanzienlijke verlaging van de aan verzoekster krachtens artikel 2c van dat besluit opgelegde geldboete;

subsidiair nietigverklaring van de artikelen 1 en 3 van dat besluit voor zover zij haar betreffen;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster verzoekt om nietigverklaring op basis van artikel 230 EG van besluit C(2008) 5955 def. van de Commissie van 15 oktober 2008 (zaak COMP/39.188 — bananen), betreffende een procedure op grond van artikel 81, lid 1, EG, waarbij zij hoofdelijk en gezamenlijk aansprakelijk is verklaard voor de gedragingen van Internationale Fruchtimport Gesellscaft Weichert & Co. Volgens de Commissie had Weichert artikel 81 EG geschonden door deel te nemen aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen om de referentieprijzen van in acht lidstaten van het noordelijke deel van de Europese Gemeenschap ingevoerde bananen te coördineren. Subsidiair strekt het verzoek tot nietigverklaring van artikel 2c van het besluit, voor zover het verzoekster een geldboete oplegt.

Verzoekster baseert haar conclusies op acht middelen in vier onderdelen.

In het eerste onderdeel voert verzoekster haar middelen aan ter ondersteuning van haar conclusies tot nietigverklaring van het besluit om haar hoofdelijk en gezamenlijk aansprakelijk te verklaren voor het gedrag van Weichert.

In de eerste plaats stelt zij dat de Commissie artikel 81, lid 1, EG en artikel 23, lid 2, sub a, van verordening nr. 1/2003 (1) onjuist heeft toegepast door verzoekster hoofdelijk en gezamenlijk aansprakelijk te verklaren voor het gedrag van Weichert op basis van een distributie-overeenkomst en haar indirect belang in Weichert als commanditaire vennoot, waarbij geen van de twee (alleen of samen) verzoekster beslissende invloed over Weichert gaf.

In de tweede plaats stelt verzoekster dat de Commissie artikel 253 EG heeft geschonden door niet te motiveren waarom zij verzoekster, een vennootschap die geen rechtstreekse banden met Weichert had, aansprakelijk stelde.

In de derde plaats stelt zij dat de Commissie verzoeksters rechten van verweer heeft geschonden door te weigeren relevante stukken mee te delen.

Verzoeksters tweede middel en subsidiaire middel strekken tot ondersteuning van haar conclusies tot nietigverklaring van het bestreden besluit voor zover het zowel verzoekster als Weichert betreft. In dit onderdeel van haar verzoek stelt verzoekster het vierde en het vijfde middel.

Het vierde middel betreft onjuiste toepassing van artikel 81 EG doordat de Commissie tot de conclusie kwam dat Weichert deelnam aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen die tot doel hadden de mededinging te beperken.

Het vijfde middel betreft schending van verzoeksters rechten van verweer daar zij niet het recht kreeg om te worden gehoord ten gevolge van de fundamentele wijziging in het betoog van de Commissie tussen de mededeling van de punten van bezwaar en het besluit

In het derde onderdeel van haar verzoek (alsook in het subsidiair verzoek) stelt verzoekster middelen ter ondersteuning van haar conclusies tot verlaging van de aan verzoekster en Weichert hoofdelijk en gezamenlijk opgelegde geldboete. Dit onderdeel omvat het zesde en het zevende middel.

Verzoeksters zesde middel stelt een kennelijke beoordelingsfout van de Commissie bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete daar zij de ernst ervan niet naar behoren heeft beoordeeld.

Het zevende middel betreft schending van artikel 23 van verordening nr. 1/2003 en van het gewettigd vertrouwen daar de Commissie geen rekening heeft gehouden met de medewerking van Weichert aan het onderzoek.

Het vierde onderdeel van het verzoek strekt tot nietigverklaring van de artikelen 1 en 3 van het besluit voor zover zij verzoekster betreffen, op grond van het achtste middel volgens hetwelk artikel 81 EG onjuist is toegepast, artikel 7 van verordening nr. 1/2003 is geschonden en artikel 251 EG is geschonden.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/67


Beroep ingesteld op 24 december 2008 — Dole Food en Dole Germany/Commissie

(Zaak T-588/08)

(2009/C 44/114)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Dole Food Company, Inc. (Wilmington, Verenigde Staten van Amerika) en Dole Germany OHG (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: J.-F. Bellis, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van het bestreden besluit;

nietigverklaring of verlaging van het bedrag van de opgelegde geldboete;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters verzoeken om nietigverklaring op basis van artikel 230 EG van besluit C(2008) 5955 def. van de Commissie van 15 oktober 2008 (zaak COMP/39.188 — bananen), betreffende een procedure op grond van artikel 81, lid 1, EG, waarbij zij aansprakelijk zijn verklaard wegens deelneming aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen om de referentieprijzen van in acht lidstaten van het noordelijke deel van de Europese Gemeenschap ingevoerde bananen te coördineren. Zij verzoeken ook om nietigverklaring of verlaging van de hun opgelegde boete.

Verzoeksters baseren hun conclusies op twee middelen.

In de eerste plaats, aldus verzoeksters, heeft de Commissie een fout begaan door vast te stellen dat de betrokken gedraging een restrictie met mededingingsbeperkende strekking in de zin van artikel 81 EG was. Verzoeksters stellen dat de betrokken gedraging in feite uitsluitend bestond uit toevallige bilaterale mededelingen tussen bananenimporteurs waarbij algemeenheden over de markt werden gewisseld, geen deel was van een ruimere mededingingsafspraak over prijsvaststelling en marktverdeling en dus geen restrictie met mededingingsbeperkende strekking was. Deze mededelingen vonden plaats vóór de vaststelling van de referentieprijzen die de onderhandelingen over de werkelijke prijzen met de klanten geruime tijd voorafgaat. Voorts, aldus verzoeksters, waren en konden deze mededelingen niet strekken tot beperking van de mededinging op de bananenmarkt aangezien de referentieprijzen geen werkelijke prijzen zijn en niet de basis voor de onderhandeling over de werkelijke prijzen van groene bananen vormen.

In de tweede plaats, aldus verzoeksters, is de hun opgelegde geldboete ongerechtvaardigd omdat het basisbedrag van de geldboete berust op de waarde van de verkoop van goederen waarop de gestelde inbreuk geen betrekking heeft. Voorts stellen verzoeksters dat de geldboete ook onevenredig was want voor de vaststelling van het basisbedrag van de boete is er ten onrechte van uitgegaan dat het betrokken bedrag de prijsvaststelling betrof.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/68


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 17 december 2008 — Plant e.a./Commissie

(Zaak T-324/07) (1)

(2009/C 44/115)

Procestaal: Engels

De president van de Zesde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 247 van 20.10.2007.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/68


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 18 december 2008 — Insight Direct USA/BHIM — Net Insight (Insight)

(Zaak T-489/07) (1)

(2009/C 44/116)

Procestaal: Engels

De president van de Zesde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 64 van 8.3.2008.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/68


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 19 december 2008 — iTouch International/BHIM — Touchnet Information Systems (iTouch)

(Zaak T-347/08) (1)

(2009/C 44/117)

Procestaal: Engels

De president van de Zesde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 272 van 25.10.2008.


Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/69


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 5 november 2008 — Avanzata e.a./Commissie

(Zaak F-48/06) (1)

(Openbare dienst - Arbeidscontractanten - Indeling en bezoldiging - Voormalige werknemers naar Luxemburgs recht)

(2009/C 44/118)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Eric Avanzata (Hussigny, Frankrijk) en 20 andere arbeidscontractanten (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en G. Berscheid, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van de besluiten van de Commissie houdende vaststelling van verzoekers' aanstellingsvoorwaarden, met name hun functiegroep, rang, salaristrap en bezoldiging zoals vastgesteld bij de bepalingen van hun overeenkomsten als functionaris

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 154 van 1.7.2006, blz. 26.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/69


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 december 2008 — Collée/Parlement

(Zaak F-148/06) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Procedure voor toekenning van meritepunten bij het Europees Parlement - Vergelijking van verdiensten)

(2009/C 44/119)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Laurent Collée (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: C. Burgos en A. Lukošiūtė)

Voorwerp

Enerzijds, nietigverklaring van het besluit van 9 januari 2006 om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2004 twee meritepunten toe te kennen en, anderzijds, vaststelling van onwettigheid van punt I.3 van de „Instructies voor de procedure inzake toekenning van bevorderingspunten” van het Europees Parlement van 13 juni 2002

Dictum

1)

Het besluit van het Europees Parlement om Collée in het kader van de bevorderingsronde 2004 twee meritepunten toe te kennen wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

3)

Het Europees Parlement wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 42 van 24.2.2007, blz. 48.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/70


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 25 november 2008 — Hristova/Commissie

(Zaak F-50/07) (1)

(Ambtenaren - Aanwerving - Algemeen vergelijkend onderzoek - Toelatingsvoorwaarden - Afwijzing van sollicitatie - Motivering - Diploma's)

(2009/C 44/120)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Valentina Hristova (Pavlikeni, Bulgarije) (vertegenwoordiger: G. Kerelov, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en B. Eggers, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AST/14/06 om verzoekster niet tot de examens van dat vergelijkend onderzoek toe te laten op grond dat zij na het behalen van haar diploma geen drie jaar ervaring op het gebied van secretariaatswerkzaamheden heeft opgedaan — Vordering tot schadevergoeding

Dictum

1)

Het besluit van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AST/14/06 houdende weigering om Hristova toe te laten tot de examens van dat vergelijkend onderzoek, wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in alle kosten.


(1)  PB C 79 van 29.3.2008, blz. 36.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/70


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede Kamer) van 25 november 2008 — Iordanova/Commissie

(Zaak F-53/07) (1)

(Ambtenaren - Aanwerving - Algemeen vergelijkend onderzoek - Toelatingsvoorwaarden - Afwijzing van sollicitatie - Diploma's)

(2009/C 44/121)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ivanka Iordanova (Varna, Bulgarije) (vertegenwoordiger: G. Kerelov, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en B. Eggers, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AST/14/06 houdende weigering om verzoekster toe te laten tot het examen van dat vergelijkend onderzoek, op grond dat haar diploma's hoger onderwijs niet aansluiten bij de werkzaamheden van het secretariaatsambt en zij op dat gebied niet over drie jaar beroepservaring beschikt — Vordering tot schadevergoeding

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 107 van 26.4.2008, blz. 44.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/70


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 december 2008 — Collotte/Commissie

(Zaak F-58/07) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Bevorderingsronde 2006 - Vermogen om in derde taal te werken)

(2009/C 44/122)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Pascal Collotte (Abstraat, België) (vertegenwoordigers: É. Boigelot, vervolgens É. Boigelot en L. Defalque, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Berscheid, vervolgens C. Berardis-Kayser en L. Lozano Palacios, gemachtigden)

Interveniënt: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: I. Šulce en M. Simm, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2006 niet te bevorderen tot de rang A*12, omdat hij niet heeft aangetoond in een derde taal te kunnen werken — Vordering tot schadevergoeding

Dictum

1)

Het besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen om Collotte niet op te nemen op de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2006 tot de rang A*12 zijn bevorderd, wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen zal haar eigen kosten en de kosten van verzoeker dragen.

4)

De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 199 van 25.8.2007, blz. 50.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/71


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 december 2008 — Dubus en Leveque/Commissie

(Zaak F-66/07) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Bevorderingsronde 2006 - Vermogen om in een derde taal te werken)

(2009/C 44/123)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Charles Dubus (Kraainem, België) en Jean Leveque (Wattignies-la-Victoire, Frankrijk) (vertegenwoordigers: É. Boigelot, advocaat, vervolgens É. Boigelot en L. Defalque, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Berscheid, gemachtigden)

Interveniënt: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: I. Šulce en M. Simm, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit om verzoekers in het kader van de bevorderingsronde 2006 niet te bevorderen, omdat zij niet hebben aangetoond in een derde taal te kunnen werken — Vordering tot schadevergoeding

Dictum

1)

Het besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen om de naam van Dubus niet op te nemen op de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2006 zijn bevorderd tot de rang C*3 en het besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen om de naam van Leveque niet op te nemen op de lijst van ambtenaren die in het kader van diezelfde ronde zijn bevorderd tot de rang B*8, worden nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen zal haar eigen kosten en de kosten van verzoekers dragen.

4)

De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 199 van 25.8.2007, blz. 54.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/71


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 13 november 2008 — Traore/Commissie

(Zaak F-90/07) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Kennisgeving van vacature - Afwijzing van sollicitatie van verzoeker - Nieuwe tewerkstelling - Belang van dienst)

(2009/C 44/124)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Amadou Traore (Sint-Genesius-Rode, België) (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en B. Eggers, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van de besluiten van de Commissie houdende afwijzing van verzoekers sollicitaties naar het ambt van waarnemend zaakgelastigde bij de delegatie te Togo alsmede naar het ambt van hoofd van de werkzaamheden van de delegatie in Tanzania — Nietigverklaring van de besluiten om andere sollicitanten in die ambten aan te stellen — Vordering tot schadevergoeding

Dictum

1)

Het besluit van de directeur personeelszaken van de Dienst voor samenwerking EuropeAid van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 december 2006 houdende afwijzing van de sollicitatie van Traore naar het ambt van hoofd van de werkzaamheden van de delegatie van de Commissie in Tanzania en het besluit tot aanstelling van S. in dat ambt, worden nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

3)

Traore zal de helft van zijn eigen kosten dragen.

4)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen zal haar eigen kosten dragen en de helft van de kosten van Traore.


(1)  PB C 269 van 10.11.2007, blz. 72.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/72


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 december 2008 — Evraets/Commissie

(Zaak F-92/07) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2006 - Vermogen om in derde taal te werken)

(2009/C 44/125)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Pascal Evraets (Lambusart, België) (vertegenwoordigers: N. Lhoëst, vervolgens N. Lhoëst en S. Fernández Menéndez, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Berscheid, gemachtigden)

Interveniënt: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: I. Šulce en M. Simm, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2006 niet tot de rang AST 4 te bevorderen, omdat hij niet heeft aangetoond in een derde taal te kunnen werken

Dictum

1)

Het besluit om Evraets in het kader van de bevorderingsronde 2006 niet te bevorderen wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen zal haar eigen kosten en de kosten van verzoeker dragen.

3)

De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 283 van 24.11.2007 blz. 44.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/72


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 december 2008 — Beatriz Acosta Iborra e.a./Commissie

(Zaak F-93/07) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2006 - Vermogen om in derde taal te werken)

(2009/C 44/126)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Beatriz Acosta Iborra (Alkmaar, Nederland) en negen andere ambtenaren van de Commissie (vertegenwoordigers: N. Lhoëst, vervolgens N. Lhoëst en S. Fernández Menéndez, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Berscheid, gemachtigden)

Interveniënt: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: I. Šulce en M. Simm, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit om verzoekers in het kader van de bevorderingsronde 2006 niet te bevorderen, omdat zij niet hebben aangetoond in een derde taal te kunnen werken

Dictum

1)

De besluiten om Acosta Iborra en negen andere ambtenaren van de Commissie van de Europese Gemeenschappen wier namen zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest in het kader van de bevorderingsronde 2006 niet te bevorderen, worden nietig verklaard.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen zal haar eigen kosten en de kosten van verzoekers dragen.

3)

De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 283 van 24.11.2007, blz. 44.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/73


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 4 november 2008 — Van Beers/Commissie

(Zaak F-126/07) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Certificeringprocedure - Certificeringronde 2006 - Niet-plaatsing op lijst van voorgeselecteerde ambtenaren - Artikel 45 bis van Statuut)

(2009/C 44/127)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Isabelle Van Beers (Sint-Stevens-Woluwe, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en G. Berscheid, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 22 februari 2007 houdende afwijzing van verzoeksters sollicitatie in het kader van de certificeringronde 2006

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 22 van 26.1.2008, blz. 57.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/73


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 9 december 2008 — Efstathopoulos/Europees Parlement

(Zaak F-144/07) (1)

(Openbare dienst - Voormalige tijdelijke functionarissen - Verordening (EG, Euratom, EGKS) nr. 2689/95 - Afvloeiingspremie - Inaanmerkingneming van productiviteitspremie bij bepaling van bedrag van bruto-inkomsten die in het kader van nieuwe werkzaamheden worden ontvangen)

(2009/C 44/128)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: S. Efstathopoulos (Chalandri, Griekenland) (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis en M. Michi, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: A. Lukošiūtė en A. Troupiotis)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 18 april 2007 houdende vermindering van verzoekers ouderdomspensioen en terugvordering van het te veel ontvangen bedrag

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 92 van 12.4.2008, blz. 50.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/73


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 30 oktober 2008 — Ortega Serrano/Commissie

(Zaak F-48/08) (1)

(Ambtenaren - Kennelijke niet-ontvankelijkheid - Onmogelijkheid om de verzoekende partij te laten vertegenwoordigen door een advocaat die geen derde is - Rechtsbijstand - Verzoek om interventie)

(2009/C 44/129)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Antonio Ortega Serrano (Cádiz, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Ortega Serrano, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: K. Herrmann en L. Lozano Palacios, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/26/05 houdende weigering om verzoeker op te nemen op de reservelijst en een nieuwe datum voor het mondelinge examen vast te stellen

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Het subsidiair ingediende verzoek van Ortega Serrano om zijn verzoekschrift te mogen regulariseren wordt afgewezen.

3)

Ortega Serrano wordt verwezen in de kosten.

4)

Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan over het verzoek om interventie.

5)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming zal zijn eigen kosten voor het verzoek om interventie dragen.

6)

Het verzoek om rechtsbijstand in zaak F-48/08 AJ, Ortega Serrano/Commissie, wordt afgewezen.


(1)  PB C 171 van 5.7.2008, blz. 52.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/74


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 18 december 2008 — Nijs/Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen

(Zaak F-64/08) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Artikel 35, lid 1, sub e, van Reglement voor de procesvoering - Summiere uiteenzetting van middelen in verzoekschrift - Beoordelingsprocedure - Aanwijzing van beoordelaar en tweede beoordelaar - Ontbreken van bezwarend besluit - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

(2009/C 44/130)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Bart Nijs (Bereldange, Luxemburg) (vertegenwoordigers: F. Rollinger en A. Hertzog, advocaten)

Verwerende partij: Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: T. Kennedy, J.-M. Stenier en G. Corstens, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de Rekenkamer houdende aanwijzing van verzoekers beoordelaar en tweede beoordelaar en verzoek om vergoeding van de schade die door de vaststelling van dat besluit is ontstaan

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Nijs wordt verwezen in alle kosten.


(1)  PB C 247 van 27.9.2008, blz. 25.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/74


Beschikking van de president van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 17 december 2008 — Wenig/Commissie

(Zaak F-80/08 R)

(Ambtenaren - Kort geding - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging van een besluit om de betrokkene van zijn functie te ontheffen - Spoedeisendheid - Geen)

(2009/C 44/131)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Fritz Harald Wenig (Sint-Pieters-Woluwe, België) (vertegenwoordigers: G.-A. Dal, D. Voillemot, D. Bosquet, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en D. Martin, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van 18 december 2008 waarbij de Commissie verzoeker voor onbepaalde tijd heeft geschorst en een inhouding op zijn salaris heeft gelast van 1 000 EUR per maand voor maximaal zes maanden

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/74


Beroep ingesteld op 3 november 2008 — P/Parlement

(Zaak F-89/08)

(2009/C 44/132)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: P (Brussel, België) (vertegenwoordiger: E. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Voorwerp en beschrijving van het geding

Enerzijds, nietigverklaring van het besluit van het Parlement om de verzoekende partij met een opzegtermijn van drie maanden te ontslaan en, anderzijds, vordering tot schadevergoeding

Conclusies van de verzoekende partij

nietig verklaren het besluit van het Parlement van 15 april 2008 om de verzoekende partij met een opzegtermijn van drie maanden te ontslaan en haar de toegang tot het Parlement onmiddellijk te ontzeggen door haar te gelasten, zo spoedig mogelijk de kantoorsleutels terug te geven;

dientengevolge, de verzoekende partij met terugwerkende kracht onmiddellijk in haar functie herstellen, in het ambt dat en de rang die zij op het moment van het besluit van 15 april 2008 had en, anderzijds, de verzoekende partij haar salaris betalen vanaf 15 juli 2008 tot de datum van haar daadwerkelijke re-integratie, met een vertragingsrente van 7 % per jaar;

de verwerende partij veroordelen tot betaling van een bedrag van 10 000 EUR voor de immateriële en de loopbaanschade, onder voorbehoud van vermeerdering en/of vermindering in de loop van de procedure;

het Europees Parlement verwijzen in de kosten van de procedure.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/75


Beroep ingesteld op 4 november 2008 — Bertolete e.a./Commissie

(Zaak F-92/08)

(2009/C 44/133)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Marli Bertolete (Sint-Lambrechts-Woluwe, België) en anderen (vertegenwoordiger: L. Vogel, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit houdende nieuwe berekening van verzoekers' bezoldigingen ter uitvoering van de arresten van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 5 juli 2007 in de zaken F-24/06, F-25/06 en F-26/06

Conclusies van de verzoekende partijen

nietigverklaring van het besluit van het TAVABG van 18 juli 2008 houdende afwijzing van verzoekers' klachten tegen een besluit van 23 januari 2008 waarbij hun bezoldiging, ter uitvoering van drie arresten die het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie op 5 juli 2007 in door hen ingestelde beroepen heeft gewezen, opnieuw is vastgesteld, alsmede tegen de vele wijzigingen die daarin later zijn aangebracht en de salarisafrekeningen die verzoekers krachtens het besluit van 23 januari 2008 over de maanden februari, maart en april 2008 hebben ontvangen;

voor zover nodig, nietigverklaring van de besluiten waartegen verzoekers' klachten waren gericht;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/75


Beroep ingesteld op 12 november 2008 — N/Parlement

(Zaak F-93/08)

(2009/C 44/134)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: N (Brussel, België) (vertegenwoordiger: E. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het beoordelingsrapport van de verzoekende partij over de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 april 2007

Conclusies van de verzoekende partij

nietig verklaren het bezwarend besluit van 4 maart 2008 voor zover het beoordelingsrapport van de verzoekende partij over de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 april 2007 daarbij definitief wordt bevestigd en goedgekeurd;

het betrokken rapport nietig verklaren;

nietig verklaren het besluit van de president van het Parlement van 25 september 2008 houdende afwijzing van de klacht die de verzoekende partij tegen het bestreden besluit had ingediend;

het Europees Parlement verwijzen in de kosten van de procedure.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/75


Beroep ingesteld op 17 november 2008 — Cerafogli/ECB

(Zaak F-96/08)

(2009/C 44/135)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Maria Concetta Cerafogli (Frankfurt, Duitsland) (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de Europese Centrale Bank om verzoekster geen bevordering ad personam toe te kennen en veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een bedrag ter vergoeding van verzoeksters immateriële schade

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit om verzoekster geen bevordering ad personam toe te kennen dat haar op 11 maart 2008 is meegedeeld;

dientengevolge, (i) nietigverklaring van elk besluit voortvloeiende uit het op 11 maart 2008 meegedeelde besluit om verzoekster niet te bevorderen, daaronder met name begrepen verzoeksters salarisafrekeningen vanaf maart 2008; en (ii) veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een ex aequo et bono vastgesteld bedrag van 10 000 EUR ter vergoeding van verzoeksters immateriële schade;

ervan uitgaande dat de uitvoering van een arrest houdende nietigverklaring ernstige problemen met zich brengt, betaling van een bedrag van 78 000 EUR of althans de helft van dit bedrag ter vergoeding van de door verzoekster geleden schade;

verwijzing van de Europese Centrale Bank in de kosten van de procedure.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/76


Beroep ingesteld op 27 november 2008 — Füller-Tomlinson/Parlement

(Zaak F-97/08)

(2009/C 44/136)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Paulette Füller-Tomlinson (Brussel, België) (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit waarbij het deel van de gedeeltelijke volledige invaliditeit dat door de beroepsziekte is veroorzaakt op 20 % is gesteld alsmede, subsidiair, veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een bedrag ter vergoeding van verzoeksters immateriële schade

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het hoofd van de eenheid Pensioenen en sociale verzekeringen van 9 april 2008 waarvan artikel 3 het deel van verzoeksters gedeeltelijke volledige invaliditeit dat door de beroepsziekte is veroorzaakt, op 20 % bepaalt;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van de klacht;

subsidiair, veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een bedrag van 12 000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade;

verwijzing van het Europees Parlement in de kosten van de procedure.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/76


Beroep ingesteld op 11 december 2008 — Nijs/Rekenkamer

(Zaak F-98/08)

(2009/C 44/137)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Bart Nijs (Aalst, België) (vertegenwoordiger: F. Rollinger, advocaat)

Verwerende partij: Europese Rekenkamer

Voorwerp en beschrijving van het geding

Enerzijds, nietigverklaring van het besluit om verzoeker in 2008 niet te bevorderen en, anderzijds, veroordeling van de verwerende partij tot vergoeding van verzoekers materiële en immateriële schade

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit om verzoeker in 2008 niet te bevorderen, bekendgemaakt bij mededeling aan het personeel 32/2008 van 5 mei 2008; alsmede van de handelingen ter voorbereiding van dat besluit, met name de besluiten van 19 en 29 februari 2008, opgenomen in mededelingen aan het personeel 10-2008 en 17-2008, houdende vaststelling van de lijsten van op 1 januari 2008 voor bevordering in aanmerking komende personen, voor zover deze verzoeker betreffen;

uitdrukkelijke vaststelling dat de latere besluiten en de bovenvermelde voorbereidende handelingen nietig zijn;

veroordeling van de verwerende partij tot vergoeding van de materiële schade ten beloop van het verlies aan inkomsten dat verzoeker heeft geleden in vergelijking met de hoogste bezoldigingen die hij had kunnen genieten indien bovengenoemd besluit zijn loopbaan niet had belemmerd alsmede tot betaling van een extra immateriële schadevergoeding van 10 000 EUR naast de soortgelijke vergoedingen die in andere gedingen zijn gevorderd;

verwijzing van de Rekenkamer in de kosten van de procedure.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/77


Beroep ingesteld op 8 december 2008 — Pappas/Commissie

(Zaak F-101/08)

(2009/C 44/138)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Spyros A. Pappas (Brussel, België) (vertegenwoordiger: L. Barattini, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van het Bureau beheer en afwikkeling van individuele rechten houdende vaststelling van verzoekers rechten op het ouderdomspensioen en van de berekening van het aantal jaren dat voor de vaststelling van die rechten in aanmerking moet worden genomen

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van de besluiten van het Bureau beheer en afwikkeling van individuele rechten van 6 februari 2008 houdende vaststelling van verzoekers rechten op het ouderdomspensioen alsmede van de besluiten van 22 en 27 februari 2003 tot bepaling van het aantal jaren dat bij de vaststelling van de pensioenrechten in aanmerking moet worden genomen;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/77


Beroep ingesteld op 23 december 2008 — Katrakasas/Commissie

(Zaak F-103/08)

(2009/C 44/139)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Nicolas Katrakasas (Brussel, België) (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/116/08 houdende weigering om verzoeker op te nemen op de lijst van kandidaten die tot het schriftelijke examen van dat vergelijkend onderzoek zijn toegelaten alsmede van alle daarop volgende besluiten, daaronder begrepen de reservelijst en alle aanstellingsbesluiten

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/116/08 van 23 september 2008 houdende weigering om verzoeker op te nemen op de lijst van kandidaten die tot het schriftelijke examen zijn toegelaten;

nietigverklaring van alle besluiten die na het besluit van 23 september 2008 zijn genomen, daaronder begrepen de reservelijst en alle aanstellingsbesluiten;

verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten van de procedure.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/77


Beroep ingesteld op 30 december 2008 — Angelidis/Parlement

(Zaak F-104/08)

(2009/C 44/140)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Angel Angelidis (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: E. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Voorwerp en beschrijving van het geding

Enerzijds, nietigverklaring van de op 26 februari 2008 door de voorzitter van het Europees Parlement vastgestelde kennisgeving van vacature nr. 12564 betreffende de voorziening in het ambt van directeur van het directoraat-generaal Intern beleid van de Unie — directoraat D Begrotingszaken, alsmede van de hierbij ingeleide aanwervingprocedure. Anderzijds, nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van verzoekers sollicitatie naar het ambt van directeur begrotingszaken van het directoraat-generaal Intern beleid en tot aanstelling van een andere sollicitant in dat ambt. Ten slotte, verzoek om vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoeker heeft geleden alsmede om hem aan te stellen in de rang van directeur „ad personam”.

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van het TABG van 23 september 2008 en derhalve van het op 26 februari 2008 door de voorzitter van het Europees Parlement vastgestelde kennisgeving van vacature nr. 12564 betreffende de voorziening in het ambt van directeur van het directoraat-generaal Intern beleid van de Unie — directoraat D Begrotingszaken;

dientengevolge, nietigverklaring van de bij die kennisgeving van vacature ingeleide aanwervingprocedure door middel van overplaatsing of bevordering;

nietigverklaring van het besluit van het TABG van 21 november 2008 houdende aanstelling van de directeur Begrotingszaken van het directoraat-generaal Intern beleid alsmede van het besluit tot afwijzing van verzoekers sollicitatie naar dat ambt;

veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een vergoeding voor de materiële, de immateriële en de loopbaanschade die verzoeker heeft geleden en die hij, onder voorbehoud van een vermeerdering of vermindering in de loop van de procedure, gezamenlijk op 25 000 EUR raamt, en dit met name rekening houdend met de slechte uitvoering van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 13 september 2007, de vaststelling van een ernstig misbruik van bevoegdheid en de voorwaarden waaronder deze nieuwe bestreden aanstelling tot stand is gekomen;

in elk geval en althans, toekenning aan verzoeker van de rang van directeur „ad personam” wegens de ernstige schade die aan zijn loopbaan is toegebracht, aangezien het Parlement hem ten onrechte een aanstelling in een hogere rang heeft onthouden;

verwijzing van het Europees Parlement in de kosten van de procedure.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/78


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 18 december 2008 — X/Parlement

(Zaak F-14/08) (1)

(2009/C 44/141)

Procestaal: Grieks

De president van de Eerste kamer heeft na minnelijke regeling de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 142 van 7.6.2008, blz. 39.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/78


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 27 november 2008 — Miguelez Herreras/Commissie

(Zaak F-22/08) (1)

(2009/C 44/142)

Procestaal: Frans

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 116 van 9.5.2008, blz. 33.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/78


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 27 november 2008 — Di Bucci/Commissie

(Zaak F-23/08) (1)

(2009/C 44/143)

Procestaal: Frans

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 116 van 9.5.2008, blz. 33.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/78


Beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 27 november 2008 — Wilms/Commissie

(Zaak F-24/08) (1)

(2009/C 44/144)

Procestaal: Frans

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 116 van 9.5.2008, blz. 34.


21.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/s3


BERICHT AAN DE LEZER

De instellingen hebben besloten in hun teksten niet langer te verwijzen naar de laatste wijziging van de aangehaalde besluiten.

Tenzij anders vermeld, zijn de besluiten waarnaar in de hierin gepubliceerde teksten wordt verwezen, de besluiten zoals die momenteel van kracht zijn.