ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 320

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

51e jaargang
16 december 2008


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Raad

2008/C 320/01

Resolutie van de Raad van 21 november 2008 betreffende een Europese strategie voor meertaligheid

1

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Raad

2008/C 320/02

Besluit van de Raad van 27 november 2008 houdende benoeming van drie leden van de raad van bestuur van het Europees Agentschap voor chemische stoffen

4

2008/C 320/03

Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen op 21 november 2008, betreffende de mobiliteit van jongeren

6

2008/C 320/04

Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de bevordering van de culturele diversiteit en van de interculturele dialoog in de externe betrekkingen van de Unie en de lidstaten

10

 

Commissie

2008/C 320/05

Wisselkoersen van de euro

13

 

V   Bekendmakingen

 

BESTUURLIJKE PROCEDURES

 

Europees Parlement

2008/C 320/06

Aankondiging van aanwerving PE/115/S

14

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK

 

Commissie

2008/C 320/07

Bericht van het vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen

15

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Commissie

2008/C 320/08

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.5415 — Telenet/Concentra/VAR/JV) — Voor een vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

16

 

2008/C 320/09

Bericht aan de lezer(zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Raad

16.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 320/1


RESOLUTIE VAN DE RAAD

van 21 november 2008

betreffende een Europese strategie voor meertaligheid

(2008/C 320/01)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

VERWIJZEND NAAR:

1.

de resolutie van de Raad van 14 februari 2002 betreffende het bevorderen van talendiversiteit en het leren van talen (1), waarin wordt benadrukt dat talenkennis een van de basisvaardigheden is die elke burger dient te bezitten om daadwerkelijk deel te hebben aan de Europese kennismaatschappij en als zodanig zowel de integratie in de maatschappij als de sociale cohesie bevordert;

2.

de conclusies van de Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002, waarin wordt aangedrongen op maatregelen ter verbetering van de beheersing van basisvaardigheden, met name door onderwijs van twee vreemde talen vanaf zeer jonge leeftijd voor iedereen (2);

3.

Beschikking nr. 1983/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 december 2006 betreffende het Europees Jaar van de interculturele dialoog (2008) (3);

4.

de conclusies van de Raad van 19 mei 2006 over de Europese taalvaardigheidsindicator (4), waarin eens te meer wordt gesteld dat vaardigheden in vreemde talen niet alleen het wederzijdse begrip tussen volkeren helpen bevorderen, maar ook een absolute vereiste zijn voor een mobiele beroepsbevolking en bijdragen tot het concurrentievermogen van de economie van de Europese Unie;

5.

de conclusies van de Raad van 22 mei 2008 over het Werkplan voor cultuur 2008-2010 (5), waarin de culturele dimensie van meertaligheid wordt onderstreept, en met name de rol van meertaligheid bij de toegang tot cultuur en haar bijdrage aan creativiteit;

6.

de conclusies van de Raad van 22 mei 2008 over interculturele vaardigheden, waarin de rol van het aanleren van talen en van het vertalen bij het verwerven van interculturele vaardigheden wordt onderkend;

7.

de conclusies van de Raad van 22 mei 2008 over meertaligheid, waarin de Commissie onder meer wordt verzocht om vóór eind 2008 met voorstellen te komen voor een alomvattend beleidskader voor meertaligheid.

ZICH VERHEUGEND OVER:

de mededeling van de Commissie „Meertaligheid: een troef voor Europa en een gemeenschappelijk engagement” van 18 september 2008 (6).

NOTA NEMEND VAN

het Groenboek van de Commissie „Migratie en mobiliteit: uitdagingen en kansen voor Europese onderwijssystemen” van 3 juli 2008 (7);

en in het licht van de werkzaamheden van de Conferentie over meertaligheid („Etats généraux du multilinguisme”) (Parijs, 26 september 2008).

IS VAN OORDEEL DAT:

taalverscheidenheid en culturele verscheidenheid de bouwstenen vormen van de Europese identiteit; het gaat om een gedeelde erfenis, een rijkdom, een uitdaging en een troef voor Europa;

meertaligheid een belangrijk sectoroverstijgend thema is, dat sociale, culturele, economische en dus ook educatieve aspecten omvat;

de bevordering van minder gangbare Europese talen een belangrijke bijdrage aan meertaligheid vormt;

er nog aanzienlijke inspanningen moeten worden geleverd om de studie van vreemde talen te bevorderen en om de culturele aspecten van taalverscheidenheid op alle onderwijs- en opleidingsniveaus naar waarde te schatten en tegelijkertijd de informatie over de veelheid aan Europese talen en de kennis ervan in de wereld te verbeteren;

meertaligheid ook van bijzonder belang is voor het bevorderen van culturele verscheidenheid, onder meer in de media en in online-content, en van de interculturele dialoog in Europa en met de wereld daarbuiten; vertaling draagt daar in belangrijke mate toe bij, omdat zij talen en culturen met elkaar in contact brengt en een brede toegang biedt tot het geschreven woord en ideeën;

de talendiversiteit in Europa een meerwaarde vormt bij de ontwikkeling van economische en culturele betrekkingen tussen de Europese Unie en de rest van de wereld;

meertaligheid bijdraagt tot de ontwikkeling van de creativiteit doordat toegang wordt geboden tot andere denkwijzen en andere manieren om de wereld te interpreteren en de verbeelding tot uitdrukking te brengen.

VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE IN HET KADER VAN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN EN GEHEEL CONFORM HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL:

1.   Meertaligheid te bevorderen ter versterking van de sociale samenhang, de interculturele dialoog en het Europese bouwwerk

a)

meer bekendheid te geven aan de voordelen van taalverscheidenheid en van het aanleren van talen aan leden van de bevolking, met name jongeren die een eerste opleiding in het algemeen onderwijs of het beroepsonderwijs volgen;

b)

migranten, en met name jongeren, de taal van het gastland aan te leren, als essentiële factor voor succesvolle integratie en inzetbaarheid, met respect voor de talen en culturen van het land van oorsprong.

2.   Het leren van talen, gedurende het gehele leven, te bevorderen

a)

ernaar te streven om jongeren vanaf zeer jonge leeftijd en ook na het algemeen onderwijs in het beroepsonderwijs en het hoger onderwijs gediversifieerd en hoogwaardig taal- en cultuuronderricht te geven, waardoor zij de mogelijkheid krijgen ten minste twee vreemde talen te beheersen, wat hun integratie in de kennismaatschappij ten goede komt;

b)

inspanningen te doen om het verwerven en regelmatig bijschaven van taalvaardigheid voor iedereen, in formele, niet-formele en informele leeromgevingen, te bevorderen;

c)

ernaar te streven het aantal talen dat op de verschillende onderwijsniveaus wordt onderwezen, met inbegrip van erkende talen die minder gangbaar zijn, te vergroten, zodat de leerlingen een keuze kunnen maken op basis van overwegingen zoals persoonlijke belangstelling of geografische situatie;

d)

het aanleren en de verspreiding van Europese talen te stimuleren door gebruik te maken van nieuwe instrumenten zoals digitale communicatietechnologieën en teleonderwijs, alsmede van benaderingen zoals die welke gebaseerd zijn op het wederzijds begrijpen van verwante talen;

e)

de evaluatie van leerlingen op basis van erkende instrumenten — zoals het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen van de Raad van Europa en het Europass-talenpaspoort — en, waar dienstig, de Europese taalvaardigheidsindicator te bevorderen;

f)

bijzondere aandacht te schenken aan de nascholing van taaldocenten en aan de verbetering van de taalvaardigheden van docenten in het algemeen, om de ontwikkeling van anderstalig onderricht van andere dan taalvakken (CLIL — Content and Language Integrated Learning (overdracht van inhoudelijke kennis én talenkennis)), te stimuleren;

g)

de Europese mobiliteit en de uitwisselingen tussen taaldocenten in Europees verband te bevorderen, om te bewerkstelligen dat zoveel mogelijk docenten tijd doorbrengen in een land waar de taal die zij onderwijzen, wordt gesproken;

h)

via het Programma „Een leven lang leren” en desbetreffende nationale programma's alle doelgroepen, met name jongeren in opleiding en docenten, mobiliteitskansen te bieden die zij kunnen aangrijpen om hun taalvaardigheden te verbeteren, en via initiatieven zoals het Europees talenlabel leer- en onderwijsmateriaal voor talen te ontwikkelen.

3.   Meertaligheid meer te propageren als troef voor het concurrentievermogen van de Europese economie en voor de mobiliteit en de inzetbaarheid van personen

a)

het aanbieden en aanleren van een groot aantal talen te ondersteunen, zodat ondernemingen, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, een bredere toegang krijgen tot de wereldmarkten, met name de opkomende markten;

b)

te bevorderen dat er meer rekening wordt gehouden met taalvaardigheden in de loopbaanontwikkeling van werknemers, met name in kleine en middelgrote ondernemingen;

c)

middelen uit de Europese structuurfondsen vrij te maken om, waar dienstig, op het werk toegesneden taalopleidingen aan te bieden in de verdere beroepsopleiding en het volwassenenonderwijs;

d)

de taalvaardigheden van werknemers met een migrantenachtergrond naar waarde te schatten en te benutten, als middel om de interculturele dialoog te intensiveren en de economie concurrerender te maken.

4.   Taaldiversiteit en de interculturele dialoog te bevorderen door vertalingen meer te ondersteunen, teneinde de verspreiding van het geschreven woord en van ideeën en kennis in Europa en in de wereld aan te moedigen

A.

in het kader van de bestaande beleidsinitiatieven en programma's:

a)

het publiek en met name de Europese beroepsbeoefenaren beter te informeren over de nationale en Europese bepalingen betreffende subsidies voor het vertalen van literaire, wetenschappelijke en technische teksten, met inbegrip van culturele en creatieve online-content, boventiteling van voorstellingen met publiek en ondertiteling van audiovisuele werken en films;

b)

de subsidies die in het kader van de bestaande Europese programma's worden verleend voor maatregelen ten gunste van vertaling, te coördineren en te verhogen;

c)

de opleidingsmogelijkheden voor vertalers en de kwaliteit daarvan te vergroten en te zorgen voor een betere voorlichting van belangstellenden (scholen, universiteiten, ondernemingen enz.) over dit beroep en over het opleidingsaanbod;

d)

het opzetten van netwerken van meertalige terminologische databanken te ondersteunen om het werk van vertalers en tolken te vergemakkelijken;

e)

de ontwikkeling van taaltechnologieën, met name op het gebied van vertaling en vertolking, aan te moedigen door de samenwerking tussen de Commissie, de lidstaten, de lokale overheden, de onderzoeksinstellingen en het bedrijfsleven te verbeteren, en door onderzoeksprogramma's op elkaar te laten aansluiten, toepassingsgebieden te bepalen en technologieën toe te passen op alle talen van de Unie;

B.

een discussie op gang te brengen over de zin en de haalbaarheid, op termijn, van een specifiek programma ter ondersteuning van vertaling dat beantwoordt aan de culturele, technologische en professionele aspecten van vertaling.

5.   De talen van de Europese Unie in de wereld te promoten

a)

de samenwerking tussen de lidstaten en tussen hun in derde landen gevestigde culturele instellingen of andere vertegenwoordigende organen te versterken, en taalpartnerschappen en de interculturele dialoog met derde landen te bevorderen;

b)

optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden van Europese talen om de culturele en economische dialoog met de rest van de wereld te stimuleren en de rol van de EU op het internationale toneel te versterken;

c)

de samenwerking met nationale en internationale organisaties, met name de Raad van Europa en UNESCO, die actief zijn op het gebied van taalstudie en taal- en culturele verscheidenheid, te vergroten.

VERZOEKT DE COMMISSIE:

1.

de lidstaten te steunen bij hun inspanningen om de doelstellingen van deze resolutie te verwezenlijken, door het potentieel van de Europese samenwerking op onderwijs- en cultureel gebied, en op andere relevante beleidsterreinen, volledig te benutten;

2.

in de context van het nieuwe uitgebreide beleidskader inzake meertaligheid en binnen de grenzen van haar bevoegdheden, maatregelen te nemen die terdege rekening houden met de taalbehoeften van burgers en instellingen, met bijzondere aandacht voor:

de betrekkingen tussen de Europese instellingen en het publiek;

de betrekkingen tussen de Europese instellingen en nationale instellingen; en er daarbij met name voor te zorgen dat informatie beschikbaar is in alle officiële talen, en meertaligheid op de websites van de Commissie te bevorderen;

3.

medio 2011 verslag uit te brengen over de uitvoering van deze resolutie, in samenwerking met de lidstaten, en daarbij waarde te hechten aan voorbeelden van goede praktijken;

4.

de situatie met betrekking tot taalvaardigheden in Europa periodiek te toetsen, met name op basis van bestaand onderzoek in de lidstaten, het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen en, waar dienstig, de Europese taalvaardigheidsindicator.


(1)  PB C 50 van 23.2.2002.

(2)  SN 100/02, punt 44, blz. 19.

(3)  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 44.

(4)  PB C 172 van 25.7.2006, blz. 1.

(5)  PB C 143 van 10.6.2008.

(6)  13253/08 + ADD 1 + ADD 2 + ADD 3.

(7)  11631/08 + ADD 1 (COM(2008) 423 def.).


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Raad

16.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 320/4


BESLUIT VAN DE RAAD

van 27 november 2008

houdende benoeming van drie leden van de raad van bestuur van het Europees Agentschap voor chemische stoffen

(2008/C 320/02)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) en tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (1), en met name op artikel 79,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 79 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 moet de Raad een vertegenwoordiger uit elke lidstaat tot lid van de raad van bestuur van het Europees Agentschap voor chemische stoffen benoemen.

(2)

Bij besluit van 7 juni 2007 (2) heeft de Raad 27 leden van de raad van bestuur van het Europees Agentschap voor chemische stoffen benoemd.

(3)

De Finse regering heeft de Raad in kennis gesteld van haar voornemen de Finse vertegenwoordiger in de raad van bestuur te vervangen en heeft een voordracht ingediend voor een nieuwe vertegenwoordiger die moet worden benoemd voor het tijdvak tot en met 31 mei 2013.

(4)

De Letse regering heeft de Raad in kennis gesteld van haar voornemen de Letse vertegenwoordiger in de raad van bestuur te vervangen en heeft een voordracht ingediend voor een nieuwe vertegenwoordiger die moet worden benoemd voor het tijdvak tot en met 31 mei 2011.

(5)

De Portugese regering heeft de Raad in kennis gesteld van haar voornemen de Portugese vertegenwoordiger in de raad van bestuur te vervangen en heeft een voordracht ingediend voor een nieuwe vertegenwoordiger die moet worden benoemd voor het tijdvak tot en met 31 mei 2011,

BESLUIT:

Artikel 1

Ter vervanging van de heer Jukka MALM wordt de heer Pirkko KIVELÄ, van Finse nationaliteit, geboren op 23 oktober 1953, benoemd tot lid van de raad van bestuur van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor de periode van 17 december 2008 tot en met 31 mei 2013.

Artikel 2

Ter vervanging van mevrouw Ilze KIRSTUKA wordt de heer Armands PLĀTE, van Letse nationaliteit, geboren op 27 februari 1962, benoemd tot lid van de raad van bestuur van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor de periode van 17 december 2008 tot en met 31 mei 2011.

Artikel 3

Ter vervanging van de heer António Nuno FERNANDES GONÇALVES HENRIQUES wordt mevrouw Maria Fernanda SANTIAGO, van Portugese nationaliteit, geboren op 28 januari 1948, benoemd tot lid van de raad van bestuur van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor de periode van 17 december 2008 tot en met 31 mei 2011.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 27 november 2008.


(1)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(2)  PB C 134 van 16.6.2007, blz. 6.


16.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 320/6


Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen op 21 november 2008, betreffende de mobiliteit van jongeren

(2008/C 320/03)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

OVERWEGENDE HETGEEN VOLGT:

1.

de Europese Raden van maart 2000 in Lissabon en van maart 2002 in Barcelona hebben de Europese Unie een strategisch doel gesteld, namelijk uiterlijk in 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld zijn, de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels van de Europese Unie uiterlijk in 2010 tot een kwaliteitsreferentie op wereldniveau maken, en een Europese ruimte van onderzoek en innovatie tot stand brengen;

2.

de Europese Raad van maart 2008 in Brussel heeft de doelstelling geformuleerd om de belemmeringen voor het vrije verkeer van kennis weg te nemen door een „vijfde vrijheid” te creëren die onder meer een hoger niveau van grensoverschrijdende mobiliteit van onderzoekers, studenten, wetenschappers en universitaire docenten zou inhouden;

3.

de besluiten van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van actieprogramma's voor de periode 2007-2013 op het gebied van onderwijs en opleiding voor het leven en gedurende de hele jeugd beogen alle de mobiliteit te vergroten; anderzijds hebben de Europese programma's en acties op het gebied van onderzoek en ondernemingenbeleid, alsook de structuurfondsen, hetzelfde doel;

4.

de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit (2006) heeft sleutelbeginselen voorgelegd teneinde optimale omstandigheden te garanderen om de mobiliteitsperiode van jongeren in een andere lidstaat voor te bereiden, te begeleiden en te evalueren;

5.

het Bolognaproces voor het hoger onderwijs en het Kopenhagenproces voor beroepsonderwijs en -opleiding beogen een Europese ruimte tot stand te brengen waar de mobiliteit van studenten en leerkrachten wordt vergemakkelijkt, de transparantie bij de erkenning van kwalificaties en tijdvakken van studie en opleiding wordt vergroot en de samenwerking tussen instellingen wordt verbeterd;

6.

de verschillende bestaande (EKK, ECTS, Europass) en toekomstige (ECVET) Europese instrumenten hebben tot doel de Europese burgers beter de mogelijkheid te geven hun kwalificaties en competenties te laten erkennen en te valoriseren, en hun informatie te verstrekken over leermogelijkheden in heel Europa (de portalen PLOTEUS en „Study in Europe”) (1);

7.

in de conclusies van de Raad over interculturele competenties van mei 2008 wordt de bijdrage van mobiliteit aan de verwerving van dergelijke competenties benadrukt;

8.

in de aanbeveling van de Raad over mobiliteit van jonge vrijwilligers in de Europese Unie van 20 november 2008 worden de punten aan de orde gesteld die specifiek met de mobiliteit van jonge vrijwilligers verband houden.

VERWELKOMT het verslag van het forum van deskundigen op hoog niveau inzake mobiliteit dat in juni 2008 door de Europese Commissie is bekendgemaakt (2), naar aanleiding van het verzoek van de Raad om de ontwikkeling en verruiming van mobiliteit niet te beperken tot studenten, maar uit te breiden tot andere jongeren, alsook het verslag van het Economisch en Sociaal Comité van 29 mei 2008 over het thema „De mobiliteit van de Europese jeugd bevorderen — praktische regels en tijdschema”.

ZICH ERVAN BEWUST DAT:

de mobiliteit van jongeren in Europa, op basis van het aan alle EU-burgers gewaarborgde beginsel van vrij verkeer, is een centraal onderdeel van de Europese samenwerking inzake onderwijs en beroepsopleiding — of deze nu formeel, informeel of niet-formeel zijn -, vormt een zeer belangrijke uitdaging voor het Europa van de kennis, en is voorts een belangrijk instrument om:

het gevoel van betrokkenheid bij Europa te versterken;

de sociale integratie en de arbeidskansen te vergroten;

het concurrentievermogen van de Europese economie in een geglobaliseerde wereld te waarborgen.

MERKT OP DAT:

hoewel het Erasmusprogramma geslaagd is, de mobiliteit van jongeren toch nog te vaak de uitzondering blijft, ook onder studenten, waarvan slechts een gering percentage naar een andere lidstaat gaat om te studeren of een tijd in een bedrijf een opleiding te volgen. Zij wordt gekenmerkt door aanhoudende onevenwichtige stromen, naar gelang van de sector en het type opleiding, de disciplines, landen en sociale achtergrond, ten gevolge van met name gebrek aan informatie, financieringsproblemen en ontoereikende erkenning, in de opleidingen, van studieperioden in het buitenland. Mobiliteit blijft buiten het kader van de communautaire programma's nog steeds onvoldoende bekend als gevolg van een gebrek aan kwalitatieve gegevens en betrouwbare en vergelijkbare statistieken.

BENADRUKT DE VOLGENDE BEGINSELEN:

1.

de mobiliteit betreft elke jonge Europeaan, of het nu gaat om een leerling, student, vrijwilliger, leerkracht, jonge onderzoeker, opleider, jeugdwerker, ondernemer, of om een jongere op de arbeidsmarkt;

2.

onder mobiliteit moet in eerste instantie fysieke mobiliteit worden verstaan; dat wil zeggen het verblijven in een ander land om te studeren, een stage in een arbeidsomgeving te volgen, zich in te zetten voor de gemeenschap of een aanvullende opleiding te volgen in het kader van het programma Een Leven Lang Leren. Ook „virtuele mobiliteit”, d.w.z. het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën om partnerschappen of lange-afstandsuitwisselingen met jongeren in andere landen te ontwikkelen als onderdeel van een gestructureerd onderwijs- of opleidingsproject, kan evenwel een belangrijke bijdrage leveren aan mobiliteit, vooral in het kader van scholen;

3.

de mobiliteit moet niet worden opgevat als een doel op zich, maar als een middel bij uitstek tot versterking van het Europese burgerschap en de Europese concurrentiepositie, om de opleiding en ervaring van jongeren te verruimen en te verrijken, hun aanpassingsvermogen en hun inzetbaarheid te verbeteren en hun intercultureel begrip te versterken door de verwerving van talenkennis en kennis van andere culturen;

4.

een ambitieus en transversaal mobiliteitsbeleid in Europa impliceert het wekken van interesse voor mobiliteit bij alle jongeren en moet als doel hebben dat een mobiliteitsperiode in een ander Europees land geleidelijk voor allen de regel wordt. Het impliceert ook dat passende financiële middelen beschikbaar zijn om deze uitdaging aan te kunnen gaan. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de studenten die, gezien hun sociaal-economische achtergrond of bijzondere behoeften, extra financiële steun nodig hebben. Een dergelijk beleid moet tevens het accent leggen op de regelingen inzake voorbereiding en begeleiding van de mobiliteit, alsook erkenning van de leerresultaten van een mobiliteitsperiode, en moet de ontwikkeling van mobiliteit voor leerkrachten en opleiders, die een sleutelrol in deze regelingen spelen, bevorderen;

5.

dit mobiliteitsbeleid is bovenal gericht op intra-Europese mobiliteit, maar kan ook bijdragen tot de ontwikkeling van mobiliteit tussen Europa en derde landen.

VERZOEKT DE LIDSTATEN:

1.

zich tot doel te stellen om van leerperiodes in het buitenland geleidelijk de regel — en niet de uitzondering — te maken voor alle jonge Europeanen, door meer mogelijkheden tot grensoverschrijdende mobiliteit te scheppen op de verschillende gebieden van onderwijs en opleiding en, met inachtneming van hun nationale kaders en wetgeving, op het gebied van vrijwilligersactiviteiten;

2.

daartoe de doelstellingen te verwezenlijken die voor de periode 2007-2013 zijn vastgesteld in de programma's van de Europese Unie op het gebied van onderwijs, jeugdzaken, cultuur, burgerschap en onderzoek;

3.

op basis van de besprekingen in het forum van deskundigen op hoog niveau, zoveel mogelijk te sterven naar verwezenlijking van de volgende doelstellingen na 2013:

3.1.

elke jongere moet de kans krijgen om aan een of andere vorm van mobiliteit deel te nemen, of dit nu tijdens de studie of de opleiding, in de vorm van een werkstage of in het kader van vrijwilligersactiviteiten is. In het bijzonder wordt daarbij gedacht aan het volgende:

elke leerling in het algemeen onderwijs of in het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding moet tijdens zijn schooltijd de mogelijkheid krijgen om aan een mobiliteitsregeling deel te nemen;

alle studenten in het hoger onderwijs moeten de mogelijkheid krijgen om een periode van studie, opleiding of werkstage in het buitenland te volgen. Instellingen voor hoger onderwijs moeten worden aangemoedigd dergelijke mobiliteitsperioden tot een deel van hun opleidingen voor diploma's te maken, in de eerste of de tweede cyclus;

de mogelijkheden voor mobiliteit in het kader van beroepsonderwijs en -opleiding moeten aanmerkelijk toenemen;

3.2.

De mobiliteit van leerkrachten, opleiders en ander onderwijzend personeel, vooral binnen het kader van bestaande programma's, moet worden vergroot;

4.

die doelstellingen en op verschillende niveaus tot gelding te brengen, teneinde het aantal mogelijkheden tot mobiliteit voor jongeren te vergroten en mobiliteitspartnerschappen op te zetten waarbij alle belanghebbenden — de autoriteiten, de ondernemingen en de onderwijs- en opleidingsinstellingen — alsook de civiele maatschappij betrokken zijn.

VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE EUROPESE COMMISSIE, IN HET KADER VAN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN, maatregelen te nemen waarin rekening wordt gehouden met nationale situaties en nationale wetgeving, om de belemmeringen voor mobiliteit op de verschillende terreinen weg te nemen en om de erkenning van de studie- en opleidingsperiodes in het buitenland te waarborgen. In het kader van de verschillende exercities van de open coördinatiemethode voor onderwijs en opleiding, cultuur en jeugd, moeten zij aldus in het bijzonder zorgen voor:

1.   Ontwikkeling van de mogelijkheden voor mobiliteit voor alle jongeren

1.1.

beter beheren van de publieke steun aan mobiliteit door het bevorderen van een gecoördineerd ingrijpen van politieke (Europese Unie, staten, regionale en lokale gemeenschappen) en administratieve (met name de voor het uitvoeren van communautaire programma's verantwoordelijke nationale agentschappen) actoren;

1.2.

ten volle benutten van alle mogelijkheden tot mobiliteit die thans worden geboden door de programma's van de EU die virtuele mobiliteit omvatten en niet alleen jongeren, maar in ruimere zin ook pedagogisch personeel betreffen;

1.3.

rekening houden met de behoeften, vooral wat financiering betreft, van kansarme studenten die anders niet van de mobiliteitsprogramma's zouden kunnen profiteren;

1.4.

bevorderen van de ontwikkeling van nieuwe mogelijkheden tot mobiliteit, met name door:

uitbreiding van partnerschappen die erkende mobiliteitsperioden in andere instellingen of structuren, met name verenigingsstructuren, omvatten;

verhoging van het aantal dubbele of gecombineerde diploma's;

versterking van de steun voor de mobiliteit van jongeren, waaronder leerlingen, tijdens de beroepsopleiding;

een groter beroep op cultuur- en taalstages;

bevordering van het groeperen van studenten, waaronder die van Europese kunstscholen, met het oog op het realiseren van gemeenschappelijke projecten;

inrichting van complementaire opleidingsmodules die door instellingen voor hoger onderwijs worden aangeboden, bijvoorbeeld zomercursussen;

verbetering van de mobiliteit tussen bedrijven, alsook tussen bedrijven en onderwijs-, opleidings- en onderzoeksinstellingen;

het scheppen van mogelijkheden voor uitwisselingen in het kader van vrijwilligersactiviteiten.

2.   Betere informatie over alle bestaande mobiliteitsprogramma's

2.1.

voorlichting geven over de voordelen van mobiliteit van jongeren en zowel de jongeren als de personen die hen begeleiden of met hen omgaan — in de eerste plaats familie en leerkrachten, alsook jeugdwerkers — van deze voordelen bewust maken; daartoe de toegang tot informatie voor dat publiek met alle middelen faciliteren;

2.2.

de bevordering en uitvoering van de programma's van de Europese Unie op het gebied van onderwijs, jongeren, cultuur, burgerschap en onderzoek verder versterken.

3.   Vereenvoudiging van de procedures

3.1.

verder vereenvoudigen van de nadere regelingen voor de uitvoering van de programma's van de Europese Unie door er in het bijzonder voor te zorgen dat meerjarenovereenkomsten, met name op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding, worden veralgemeend. Deze zijn namelijk een noodzakelijke voorwaarde voor de totstandbrenging van blijvende partnerschappen tussen opleidingsinstellingen en ondernemingen;

3.2.

tot stand brengen of bevorderen van de ontwikkeling van een financiëlestimuleringsstrategie ten aanzien van organen en actoren, met name leerkrachten, opleiders en jeugdwerkers die de Europese mobiliteit van door hen begeleide jongeren organiseren;

3.3.

verbeteren van de erkenning van de uit de mobiliteit resulterende verworvenheden door de erkenning van de tijdens elke in Europa doorgebrachte mobiliteitsperiode verworven kennis zoveel mogelijk te veralgemenen; een en ander zal gemakkelijk kunnen worden verwezenlijkt door de uiterlijk in 2010 tot stand te brengen onderlinge aansluiting van de certificeringssystemen van de lidstaten en het Europese kwalificatiekader, en door de Europese instrumenten Europass, Youthpass, de ECTS-punten en het ECVET-systeem.

4.   Verruiming en diversifiëring van de financieringsbronnen voor de mobiliteit van jongeren

4.1.

de mobiliteit van jongeren door passende communautaire financiering ondersteunen, binnen de grenzen van het financieel kader, met name uit de Europese structuurfondsen — voornamelijk door beter gebruik te maken van de door het Europees Sociaal Fonds geboden mogelijkheden en, op de lange termijn, door de richtsnoeren en het beheer overeenkomstig de prioriteiten van de lidstaten aan te passen aan de doelstelling mobiliteit;

4.2.

een ruimere diversifiëring en een betere complementariteit van de financiering van de mobiliteitsprojecten van jongeren aanmoedigen, door een beroep te doen op openbare en particuliere financieringsbronnen binnen de grenzen van hun respectieve vermogens (staten, regionale en lokale instanties, bedrijven, bankinstellingen, met inbegrip van de Europese Investeringsbank, stichtingen, Europese beroepsorganisaties, enz.);

4.3.

rekening houden met de bijzondere financiële behoeften van studenten met een minder gunstige sociaal-economische achtergrond of met bijzondere behoeften om hen in staat te stellen aan mobiliteitsprogramma's deel te nemen.

5.   Uitbreiding van de beginselen van het Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit in onderwijs en beroepsopleiding tot alle vormen van mobiliteit voor jongeren, met name wat betreft de regelingen inzake voorbereiding, begeleiding en beoordeling van de mobiliteitsperioden

5.1.

aanmoedigen van de uitwisseling van goede praktijken die de capaciteit en de kwaliteit van de opvang van mobiele jonge Europeanen hebben verbeterd;

5.2.

bij de verantwoordelijke belanghebbenden aandringen op het verbeteren van de huisvestings-, levens- en arbeidsomstandigheden van de mobiele Europese jongeren, met name op campussen van instellingen voor hoger onderwijs;

5.3.

de taalkundige en culturele voorbereidingsvoorwaarden voor de mobiliteit van jongeren verbeteren.

6.   Het verwerven van meer kennis over de mobiliteit van jongeren

6.1.

de mobiliteitsstromen in Europa in kaart brengen door middel van de consolidatie en — voor zover noodzakelijk — de ontwikkeling van betrouwbare en vergelijkbare statistische gegevens;

6.2.

de bestaande onderzoeken beter verspreiden en poolen;

6.3.

waar nodig, effectstudies laten uitvoeren waarin de concrete bijdrage van de mobiliteit van jonge Europeanen in cultureel, academisch en professioneel opzicht wordt geëvalueerd.

VERZOEKT DE EUROPESE COMMISSIE:

1.

een werkplan op te stellen voor de opneming van maatregelen ten gunste van grensoverschrijdende mobiliteit in alle Europese programma's, met name door mechanismen te ontwikkelen om de programma's bij jongeren te promoten en door, samen met de bevoegde autoriteiten, de ontwikkeling te vergemakkelijken van onestopshops en van een Europees portaal voor de mobiliteit van jongeren teneinde voor een betere informatieverspreiding onder de jongeren en de bevoegde instellingen te zorgen; in elk programma de mogelijkheden inzake virtuele mobiliteitsacties te ontwikkelen; en voor synergieën tussen de verschillende programma's te zorgen;

2.

vóór eind 2010 een verslag op te stellen over de ontwikkeling van de Europese mobiliteit van jongeren op middellange termijn en periodieke verslagen op te stellen die worden opgenomen in het gezamenlijk, om de 4 jaar op te stellen, tussentijds verslag over de stand van de mobiliteit van jongeren en leerkrachten in de Europese Unie;

3.

een gids voor de lidstaten, de regionale en lokale instanties, de onderwijs- en opleidingsinstellingen en de bij het jongerenbeleid betrokken actoren op te stellen teneinde hun toegang tot de andere Europese beleidsmaatregelen ter ondersteuning van de mobiliteit, zoals de structuurfondsen en het beleid en de programma's op het gebied van onderzoek, te faciliteren;

4.

de haalbaarheid te onderzoeken van de ontwikkeling van nieuwe financiële steunmiddelen om jongeren te helpen perioden van grensoverschrijdende mobiliteit met het oog op het verwerven van kennis te volgen, met inbegrip van de mogelijkheid van „Europese studieleningen”, en aan de Raad verslag uit te brengen over de gemaakte vorderingen.


(1)  http://www.ec.europa.eu/ploteus, http://www.study-in-europe.org

(2)  http://ec.europa.eu/education/doc/2008/mobilityreport_en.pdf


16.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 320/10


Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de bevordering van de culturele diversiteit en van de interculturele dialoog in de externe betrekkingen van de Unie en de lidstaten

(2008/C 320/04)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

1.

GELET OP:

het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

het UNESCO-verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen van 20 oktober 2005 (1);

de UNESCO-overeenkomst van 14 november 1970 inzake de middelen om de onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van culturele goederen te verbieden en te verhinderen;

Beschikking 1983/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het Europees Jaar van de interculturele dialoog (2008) (2).

2.

INGENOMEN MET:

de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel van 19 en 20 juni 2008 (3), waarin de culturele samenwerking en de interculturele dialoog worden gezien als integrerend deel van alle externe beleidsmaatregelen.

3.

VERWIJZEND NAAR:

de resolutie van de Raad van 16 november 2007 over een Europese agenda voor cultuur (4);

de conclusies van de Raad van 21 mei 2008 over de interculturele competenties (5);

en de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen op 21 mei 2008, over het Werkplan voor cultuur 2008-2010 (6).

4.

MET BELANGSTELLING KENNIS NEMEND VAN:

de mededeling van de Commissie van 10 mei 2007 over een Europese agenda voor cultuur in het licht van de mondialisering (7).

5.

OVERWEGENDE DAT:

de interculturele dialoog kan bijdragen tot de toenadering tussen individuele personen en volkeren, tot het voorkomen van conflicten en tot verzoeningsprocessen, in het bijzonder in de regio's waar de politieke situatie onstabiel is;

culturele uitwisselingen en culturele samenwerking, ook op audiovisueel gebied, ertoe kunnen bijdragen dat er betrekkingen worden aangeknoopt op basis van het partnerschap, dat het maatschappelijk middenveld meer ruimte en een grotere rol krijgt, dat er democratiseringprocessen en processen van deugdelijk bestuur komen, dat er meer wordt gedaan aan de mensenrechten en de fundamentele vrijheden;

cultuur, een wezenlijk onderdeel van de kenniseconomie, ook een sector is met een krachtig economisch potentieel, met name de culturele en de creatieve sector en het duurzame culturele toerisme;

de plaats die Europa vanuit artistiek, intellectueel en wetenschappelijk oogpunt in de wereld inneemt, in grote mate afhankelijk is van de dynamiek van zijn scheppend vermogen op cultureel gebied en van zijn culturele uitwisselingen met derde landen;

de culturele banden tussen Europa en de overige regio's van de wereld kunnen van belang zijn voor de ontwikkeling van de interculturele dialoog en de verwezenlijking van gemeenschappelijke culturele projecten; de Unie dient voorts haar culturele en taalverscheidenheid te bevorderen.

6.

VERZOEKEN DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE OM, BINNEN HUN BEVOEGDHEDEN EN MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL:

A.   Onderstaande beleidsdoelen na te streven:

1.

de positie en de rol van cultuur in het beleid en in programma's inzake externe betrekkingen verstevigen en de samenwerking aanmoedigen met derde landen en internationale organisaties die bevoegd zijn op het gebied van cultuur, zoals de UNESCO en de Raad van Europa, met als doel de kwaliteit en de diversiteit van de uitgevoerde cultuurmaatregelen te verbeteren en meer in het algemeen bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van extern beleid en tot duurzame ontwikkeling;

2.

meer bekendheid geven aan het UNESCO-verdrag, van 20 oktober 2005, betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen:

de bekrachtiging en de uitvoering van dat verdrag aanmoedigen, dat een centraal onderdeel is in de culturele betrekkingen van de Unie en de lidstaten met derde landen, en een pijler van de global governance;

men dient zich in de buitenlandse betrekkingen volledige rekenschap te geven van de eigen kenmerken van culturele activiteiten, goederen en diensten, die een tweeledige aard hebben, namelijk een economische en een culturele;

de politieke dialoog met derde landen moet worden aangegaan of voortgezet, vooral over de wet- en regelgevingskaders, zodat ertoe wordt bijgedragen dat deze landen een grotere plaats voor cultuur in hun beleid inruimen;

externe culturele beleidsmaatregelen, die de dynamiek en het evenwicht van de uitwisseling van culturele goederen en diensten met derde landen, met name opkomende economieën, bevorderen, moeten worden aangemoedigd zodat de culturele diversiteit in de wereld wordt behouden en onder de aandacht wordt gebracht, en er tot de vitaliteit van de Europese cultuureconomie wordt bijgedragen;

de bijdrage van cultuur tot duurzame ontwikkeling moet worden versterkt en de samenwerking en de solidariteit met de ontwikkelingslanden in een geest van partnerschap moet worden aangemoedigd, vooral met de bedoeling deze landen beter in staat te stellen de diversiteit van cultuuruitingen, waartoe ook de culturele sector en hedendaagse scheppingen behoren, te beschermen en aan te prijzen;

3.

de interculturele dialoog bevorderen middels het uitvoeren van concrete projecten, voorlichting en uitwisseling van goede werkwijzen, die in de lidstaten en buiten de Unie succes hebben gehad in het kader van het Europees Jaar van de interculturele dialoog (2008), met name op basis van de inventaris van dit jaar, die door de Commissie zal worden opgemaakt.

B.   Globale en samenhangende benaderingen vaststellen:

opstelling van een Europese strategie waarmee ertoe wordt bijgedragen dat cultuur op samenhangende wijze en stelselmatig wordt opgenomen in de externe betrekkingen van de Unie en dat de maatregelen van de Unie en die van de lidstaten elkaar aanvullen;

invoeren van specifieke strategieën met derde regio's en landen van de Unie, die een nadere omschrijving bevatten van de doelstellingen en actiemiddelen op het gebied van culturele betrekkingen; deze strategieën worden met name afgestemd op de kenmerken en de duurzame-ontwikkelingsperspectieven van hun culturele sector, op de stand van de culturele uitwisselingen met de Unie, alsmede op hun economische en sociale situatie;

deze specifieke strategieën kunnen met inachtneming van de in het Verdrag verankerde bevoegdheidsverdeling worden opgesteld na afloop van processen van onderzoek en overleg met de betrokken landen en regio's.

C.   In dat kader meer steun bieden:

voor culturele samenwerking met derde landen, op plaatselijk, regionaal of nationaal niveau, met vooral als doel het bevorderen van culturele en artistieke uitwisselingen en co-producties, het bijdragen aan scholing en mobiliteit van artiesten en mensen die zich beroepsmatig met cultuur bezighouden, en het versterken, indien nodig, van de ontwikkelingscapaciteiten van de culturele sectoren van de partnerlanden, vooral middels de uitwisseling van expertise;

voor de internationale promotie van de Europese culturele activiteiten, goederen en diensten, ook audiovisuele, zoals de externe audiovisuele diensten, en voor de mobiliteit van de artiesten en mensen die zich beroepsmatig met cultuur bezighouden buiten de Unie;

voor meertaligheid, middels met name het leren van talen, het vertalen en het uitbouwen van het potentieel van alle Europese talen om de culturele en economische dialoog met de rest van de wereld te ontwikkelen, en voor de ontwikkeling van de interculturele competenties;

voor de mobiliteit van jongeren in het kader van de passende communautaire initiatieven en programma's, voor hun culturele en artistieke scholing, waaronder media-educatie, en voor hun toegang tot artistieke uitingen in al hun verscheidenheid;

voor het beschermen van het auteursrecht en de naburige rechten en voor het voorkomen en bestrijden van namaak en schending van het auteursrecht op internationaal niveau, in het kader van de bilaterale en multilaterale overeenkomsten op dit gebied en van de politieke dialoog en de samenwerking met derde landen;

voor de bescherming, het behoud en de valorisatie van het, materieel en immaterieel, cultureel erfgoed en voor de internationale samenwerking, mede door het uitwisselen van ervaringen, in het licht van de bovengenoemde UNESCO-overeenkomst van 1970, op het gebied van de preventie en de bestrijding van diefstal van de illegale handel in cultuurgoederen, met name cultuurgoederen die illegaal zijn verworven door illegale opgraving of plundering van monumenten.

D.   Met het oog daarop onderstaande werkmethodes en instrumenten ontwikkelen:

een analyse maken van de culturele sector van derde landen, dus ook van hun vooruitzicht op ontwikkeling en hun regelgevingskader, teneinde bij te dragen tot een betere omschrijving van de te volgen strategieën en uit te voeren acties; de Commissie zal in samenwerking met de lidstaten en de derde landen een bijdrage leveren aan die analyse;

voordeel halen uit de ervaringen van de lidstaten en synergieën aanmoedigen, met als doel bij te dragen tot het aanvullende karakter van de activiteiten van de Unie ten opzichte van die van de lidstaten en op internationaal niveau aan te zetten tot meer gemeenschappelijke culturele acties en projecten; de open coördinatiemethode „cultuur” zal daartoe kunnen bijdragen;

ervoor zorgen dat er in het kader van de bestaande financiële instrumenten operationele programma's worden opgesteld die zijn aangepast aan de kenmerken van de cultuursector, in het bijzonder aan de kleine productie- en verspreidingsstructuren, en aan de lokale kenmerken van de lidstaten en partnerlanden: betere toegang voor de mensen uit het vak tot informatie over de ondersteunende programma's en acties, vereenvoudiging van de procedures voor het verkrijgen van subsidies, voortzetting van de financiële steun enz.;

in het kader van onderhandelingen over internationale overeenkomsten met regionale organisaties of partnerlanden, rekening houden met de strategieën die met elk van hen zijn opgesteld;

bevorderen dat artiesten, mensen die zich beroepsmatig met cultuur bezighouden en, meer in het algemeen, het maatschappelijk middenveld, van zowel de lidstaten als de partnerlanden, worden betrokken bij het uitstippelen en uitvoeren van extern cultuurbeleid;

tot slot verdere samenwerking stimuleren tussen de culturele instellingen van de lidstaten van de Unie, met inbegrip van culturele instituten, in derde landen en met hun tegenhangers in die landen, vooral via de ontwikkeling van netwerken.


(1)  Besluit 2006/515/EG van de Raad van 18 mei 2006 inzake de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, van het UNESCO-verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen (PB L 201 van 25.7.2006, blz. 15).

(2)  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 44.

(3)  11018/08.

(4)  PB C 287 van 29.11.2007, blz. 1.

(5)  9021/08.

(6)  PB C 143 van 10.6.2008, blz. 9.

(7)  COM(2007) 242 def.


Commissie

16.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 320/13


Wisselkoersen van de euro (1)

15 december 2008

(2008/C 320/05)

1 euro=

 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,351

JPY

Japanse yen

122,42

DKK

Deense kroon

7,4502

GBP

Pond sterling

0,8994

SEK

Zweedse kroon

10,865

CHF

Zwitserse frank

1,5789

ISK

IJslandse kroon

 

NOK

Noorse kroon

9,322

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

26,157

EEK

Estlandse kroon

15,6466

HUF

Hongaarse forint

266,74

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,7092

PLN

Poolse zloty

3,9949

RON

Roemeense leu

3,94

SKK

Slowaakse koruna

30,161

TRY

Turkse lira

2,1172

AUD

Australische dollar

2,0246

CAD

Canadese dollar

1,6555

HKD

Hongkongse dollar

10,4703

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

2,4441

SGD

Singaporese dollar

1,992

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 859,35

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

13,816

CNY

Chinese yuan renminbi

9,2544

HRK

Kroatische kuna

7,1781

IDR

Indonesische roepia

15 117,69

MYR

Maleisische ringgit

4,8129

PHP

Filipijnse peso

64,38

RUB

Russische roebel

37,5615

THB

Thaise baht

47,123

BRL

Braziliaanse real

3,2481

MXN

Mexicaanse peso

18,4344


(1)  

Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


V Bekendmakingen

BESTUURLIJKE PROCEDURES

Europees Parlement

16.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 320/14


Aankondiging van aanwerving PE/115/S

(2008/C 320/06)

Het Europees Parlement organiseert selectieprocedure:

PE/115/S — Tijdelijk functionaris — Administrateur (AD12) — Administrateur begrotingsstudies.

Voor deze selectieprocedure is een opleiding vereist van een niveau dat overeenkomt met een volledige universitaire studie, bekroond met een diploma.

De kandidaten moeten op de uiterste datum van indiening van de sollicitatie beschikken over ten minste vijftien jaar ervaring, na het behalen van genoemd diploma, die aansluit bij de aard van de functie.

Deze aankondiging van aanwerving wordt alleen in het Engels en het Frans gepubliceerd. De volledige tekst is in deze twee talen te vinden in Publicatieblad C 320 A.


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK

Commissie

16.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 320/15


Bericht van het vervallen van bepaalde antidumpingmaatregelen

(2008/C 320/07)

Na publicatie van het bericht van het naderend vervallen van de maatregelen (1), waarna geen verzoek tot opening van een nieuw onderzoek is ingediend, maakt de Commissie bekend dat de hieronder vermelde antidumpingmaatregelen binnenkort zullen vervallen.

Dit bericht wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (2).

Product

Land(en) van oorsprong of van uitvoer

Maatregelen

Referentie

Vervaldatum

Silicium

Rusland

Antidumpingrecht

Verordening (EG) nr. 2229/2003 van de Raad (PB L 339 van 24.12.2003, blz. 3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 821/2004 van de Raad (PB L 127 van 29.4.2004, blz. 1)

25.12.2008

Verbintenis

Besluit 2004/445/EG van de Commissie (PB L 127 van 29.4.2004, blz. 114)


(1)  PB C 182 van 19.7.2008, blz. 22.

(2)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Commissie

16.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 320/16


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak COMP/M.5415 — Telenet/Concentra/VAR/JV)

Voor een vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/C 320/08)

1.

Op 8 december 2008 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat Telenet NV („Telenet”, België), die onder de zeggenschap staat van Liberty Global Inc. („Liberty Global”, Verenigde Staten), samen met Concentra Media NV („Concentra”, België) en de Vlaamse Audiovisuele Regie NV („VAR”, België), die onder de zeggenschap staat van de Vlaamse Radio- en Televisieomroep („VRT”, België), in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van genoemde verordening gezamenlijke zeggenschap verkrijgen over Pebble Media NV („JV”, België) door de verwerving van aandelen in een nieuw opgerichte vennootschap die een gemeenschappelijke onderneming is.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

voor Liberty Global: aanbieder van televisie-, telefoon- en internetdiensten via kabelnetwerken aan zakelijke en particuliere abonnees in 17 landen, onder meer in België en Nederland;

voor Telenet: aanbieder van televisie-, telefoon- en internetdiensten via kabelnetwerken aan zakelijke en particuliere abonnees in België;

voor Concentra: uitgever van kranten en tijdschriften, internet publishing, vrij te ontvangen radio en televisie in België;

voor VRT: vrij te ontvangen radio en televisie in België;

voor VAR: verkoop van TV-, radio- en online-advertentieruimte in België;

voor JV: bemiddelingsdiensten voor de verkoop van online-advertentieruimte in België en in de buurlanden.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde concentratie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. Hierbij dient te worden aangetekend dat, overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2), deze zaak in aanmerking komt voor de in voormelde mededeling beschreven procedure.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax ((32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van zaaknummer COMP/M.5415 — Telenet/Concentra/VAR/JV), aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

J-70

B-1049 Brussel


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.

(2)  PB C 56 van 5.3.2005, blz. 32.


16.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 320/s3


BERICHT AAN DE LEZER

De instellingen hebben besloten in hun teksten niet langer te verwijzen naar de laatste wijziging van de aangehaalde besluiten.

Tenzij anders vermeld, zijn de besluiten waarnaar in de hierin gepubliceerde teksten wordt verwezen, de besluiten zoals die momenteel van kracht zijn.