ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 285

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

51e jaargang
8 november 2008


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie

2008/C 285/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie
PB C 272 van 25.10.2008

1

 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2008/C 285/02

Gevoegde zaken C-75/05 P en C-80/05 P: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 september 2008 — Bondsrepubliek Duitsland (C-75/05 P), Glunz AG, OSB Deutschland GmbH (C-80/05 P)/Kronofrance SA, Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Staatssteun — Beschikking van Commissie om geen bezwaar te maken — Beroep tot nietigverklaring — Ontvankelijkheid — Belanghebbenden — Regionale steun voor grote investeringsprojecten — Multisectorale kaderregeling van 1998)

2

2008/C 285/03

Gevoegde zaken C-402/05 P en C-415/05 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 3 september 2008 — Yassin Abdullah Kadi, Al Barakaat International Foundation/Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) — Specifieke beperkende maatregelen tegen personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, Al-Qa'ida-netwerk en Taliban — Verenigde Naties — Veiligheidsraad — Krachtens hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties vastgestelde resoluties — Uitvoering in Gemeenschap — Gemeenschappelijk standpunt 2002/402/GBVB — Verordening (EG) nr. 881/2002 — Maatregelen tegen personen en entiteiten die zijn opgenomen in door orgaan van Verenigde Naties opgestelde lijst — Bevriezing van tegoeden en economische middelen — Comité van Veiligheidsraad, ingesteld bij paragraaf 6 van resolutie 1267 (1999) van de Veiligheidsraad (sanctiecomité) — Opname van deze personen en entiteiten in bijlage I bij verordening (EG) nr. 881/2002 — Beroep tot nietigverklaring — Bevoegdheid van Gemeenschap — Gecombineerde rechtsgrondslag gevormd door artikelen 60 EG, 301 EG en 308 EG — Grondrechten — Recht op eerbiediging van eigendom, recht om te worden gehoord en recht op effectieve rechterlijke controle)

2

2008/C 285/04

Gevoegde zaken C-120/06 P en C-121/06 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 9 september 2008 — Fabbrica italiana accumulatori motocarri Montecchio SpA (FIAMM), Fabbrica italiana accumulatori motocarri Montecchio Technologies Inc. (FIAMM Technologies) en Giorgio Fedon & Figli SpA, Fedon America, Inc./Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen, Koninkrijk Spanje (Hogere voorziening — Aanbevelingen en uitspraken van Orgaan voor Geschillenbeslechting van Wereldhandelsorganisatie (WTO) — Vaststelling van Orgaan voor Geschillenbeslechting betreffende onverenigbaarheid van gemeenschapsregeling voor invoer van bananen met WTO-regels — Instelling door Verenigde Staten van vergeldingsmaatregelen in vorm van aanvullend douanerecht over invoer van bepaalde producten uit verschillende lidstaten — Door WTO goedgekeurde vergeldingsmaatregelen — Geen buitencontractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap — Duur van procedure voor Gerecht — Redelijke termijn — Vordering tot billijke schadevergoeding)

3

2008/C 285/05

Zaak C-279/06: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 september 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Madrid — Spanje) — CEPSA, Estaciones de Servicio SA/LV Tobar e Hijos SL (Mededinging — Mededingingsregelingen — Overeenkomsten tussen ondernemingen — Artikel 81 EG — Verordening (EEG) nr. 1984/83 — Artikelen 10 tot en met 13 — Verordening nr. 2790/1999 — Artikel 4, sub a — Exclusieve-afnameovereenkomst voor aardolieproducten tussen tankstationhouder en aardoliemaatschappij — Vrijstelling)

4

2008/C 285/06

Zaak C-305/06: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 11 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Gecombineerd vervoer van goederen tussen lidstaten — Richtlijn 92/106/EG — Eindvervoer over de weg dat een integrerend bestanddeel uitmaakt van het gecombineerd vervoer — Dichtstbijzijnd geschikt spoorwegstation)

5

2008/C 285/07

Zaak C-316/06: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 11 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland (Niet-nakoming — Milieu — Richtlijn 91/271/EEG — Verontreiniging en hinder — Behandeling van stedelijk afvalwater)

5

2008/C 285/08

Gevoegde zaken C-428/06 tot en met C-434/06: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 september 2008 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco — Spanje) — Unión General de Trabajadores de La Rioja (UGT-Rioja) (C-428/06), Comunidad Autónoma de La Rioja (C-429/06)/Juntas Generales del Territorio Histórico de Vizcaya, Diputación Foral de Vizcaya, Cámara de Comercio, Industria y Navegación de Bilbao, Confederación Empresarial Vasca (Confebask), en Comunidad Autónoma de La Rioja (C-430/06), Comunidad Autónoma de Castilla y León (C-433/06)/Diputación Foral de Álava, Juntas Generales de Álava, Confederación Empresarial Vasca (Confebask), en Comunidad Autónoma de La Rioja (C-431/06), Comunidad Autónoma de Castilla y León (C-432/06)/Diputación Foral de Guipúzcoa, Juntas Generales de Guipúzcoa, Confederación Empresarial Vasca (Confebask), en Comunidad Autónoma de Castilla y León (C-434/06)/Diputación Foral de Vizcaya, Juntas Generales del Territorio Histórico de Vizcaya, Cámara de Comercio, Industria y Navegación de Bilbao, Confederación Empresarial Vasca (Confebask) (Staatssteun — Belastingmaatregelen van regionale of plaatselijke overheid — Selectief karakter)

6

2008/C 285/09

Zaak C-11/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 september 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Gent — België) — Hans Eckelkamp, Natalie Eckelkamp, Monica Eckelkamp, Saskia Eckelkamp, Thomas Eckelkamp, Jessica Eckelkamp, Joris Eckelkamp/Belgische Staat (Vrij verkeer van kapitaal — Artikelen 56 EG en 58 EG — Successiebelasting — Nationale regeling betreffende berekening van rechten van overgang over onroerende zaken waarbij aftrek van hypothecaire lasten op onroerende zaak van waarde ervan niet mogelijk is wanneer erflater op tijdstip van zijn overlijden ingezetene van andere lidstaat was — Beperking — Rechtvaardiging — Geen)

6

2008/C 285/10

Zaak C-43/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 september 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — D. M. M. A. Arens-Sikken/Staatssecretaris van Financiën (Vrij verkeer van kapitaal — Artikelen 73 B en 73 D EG-Verdrag (thans, respectievelijk, artikelen 56 EG en 58 EG) — Nationale regeling inzake recht van successie en recht van overgang die bij berekening van die rechten aftrek van overbedelingsschulden ten gevolge van testamentaire ouderlijke boedelverdeling niet toestaat wanneer erflater op tijdstip van overlijden niet woonde in lidstaat waarin onroerende zaak is gelegen die voorwerp van erfenis vormt — Beperking — Rechtvaardiging — Geen — Ontbreken van bilateraal dubbelbelastingverdrag — Consequenties voor beperking van vrij verkeer van kapitaal van lagere tegemoetkoming ter voorkoming van dubbele belastingheffing in woonstaat van bedoelde erflater)

7

2008/C 285/11

Zaak C-141/07: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 11 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland (Niet-nakoming — Maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve beperking — Bescherming van volksgezondheid — Rechtvaardiging — Apotheken — Directe levering van geneesmiddelen aan ziekenhuizen — Nabijheid van betrokken ziekenhuis)

8

2008/C 285/12

Zaak C-228/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 september 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Jörn Petersen/Landesgeschäftsstelle des Arbeitsmarktservice Niederösterreich (Sociale zekerheid — Verordening (EEG) nr. 1408/71 — Artikelen 4, lid 1, sub b en g, 10, lid 1, en 69 — Vrij verkeer van personen — Artikelen 39 EG en 42 EG — Wettelijke pensioen- of ongevallenverzekering — Verzekeringsuitkering wegens verminderde arbeidsgeschiktheid of invaliditeit — Voorschot betaald aan werkloze aanvragers — Kwalificatie van uitkering als werkloosheidsuitkering of als invaliditeitsuitkering — Woonplaatsvereiste)

8

2008/C 285/13

Zaak C-251/07: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 11 september 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Högsta domstolen — Zweden) — Gävle Kraftvärme AB/Länsstyrelsen i Gävleborgs län (Milieu — Richtlijn 2000/76/EG — Afvalverbranding — Kwalificatie van warmtekrachtcentrale — Begrippen verbrandingsinstallatie en meeverbrandingsinstallatie)

9

2008/C 285/14

Zaak C-265/07: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 september 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale civile di Roma — Italië) — Caffaro Srl/Azienda Unità Sanitaria Locale RM/C (Handelstransacties — Richtlijn 2000/35/EG — Bestrijding van betalingsachterstand — Invorderingsprocedures voor onbetwiste schulden)

9

2008/C 285/15

Zaak C-274/07: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Litouwen (Niet-nakoming — Richtlijn 2002/22/EG — Universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten — Artikel 26, lid 3 — Uniform Europees alarmnummer — Terbeschikkingstelling van informatie over locatie van oproeper)

10

2008/C 285/16

Zaak C-447/07: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 11 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Artikel 39 EG — Betrekkingen in overheidsdienst — Kapiteins en officiers (eerste stuurmannen) van schepen — Verlening van bevoegdheden van openbaar gezag aan boord — Vereiste van nationaliteit van lidstaat onder vlag waarvan wordt gevaren)

10

2008/C 285/17

Zaak C-156/07: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 10 juli 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Consiglio di Stato — Italië) — Salvatore Aiello e.a./Comune di Milano, Sindaco di Milano, Comitato tecnico — scientifico per l'emergenza del traffico e della mobilità nella città di Milano, Provincia di Milano, Regione Lombardia, Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dell'Interno, Presidenza del Consiglio dei Ministri, Euromilano SpA, Metropolitana milanese SpA (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 85/337/EEG — Milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten — Aanleg van weg te Milaan)

11

2008/C 285/18

Zaak C-225/07: Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 3 juli 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Landau/Isar — Duitsland) — Strafzaak tegen Rainer Günther Möginger (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering — Richtlijn 91/439/EEG — Onderlinge erkenning van rijbewijzen — Intrekking van rijbewijs — Tijdelijk verbod van afgifte van nieuw rijbewijs — Geldigheid van rijbewijs dat tijdens periode van tijdelijk verbod in andere lidstaat is afgegeven)

11

2008/C 285/19

Zaak C-448/07 P: Beschikking van het Hof van 20 juni 2008 — Ayuntamiento de Madrid, Madrid Calle 30 SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Verstrekking van gegevens met betrekking tot procedure bij buitensporige tekorten — Verordening (EG) nr. 3605/93 — Europees systeem van rekeningen 1995 (ESR 95) — Verordening (EG) nr. 2223/96 — Indeling van orgaan Madrid Calle 30in sector overheid — Perscommuniqué van Eurostat — Voor beroep vatbare handeling)

12

2008/C 285/20

Zaak C-497/07 P: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 27 juni 2008 — Philip Morris Products SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (Hogere voorziening — Gemeenschapsmerk — Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 — Driedimensionaal merk dat vorm van pakje sigaretten weergeeft — Weigering van inschrijving)

12

2008/C 285/21

Zaak C-6/08 P: Beschikking van het Hof van 19 juni 2008 — US Steel Košice s.r.o./Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Richtlijn 2003/87/EG — Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten — Geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging — Republiek Slowakije — Toetredingsakte — Toewijzing van emissierechten — Periode 2008-2012 — Voorwaarden — Rechtstreekse geraaktheid — Niet-ontvankelijkheid)

13

2008/C 285/22

Zaak C-104/08: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 19 juni 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Verwaltungssenat des Landes Oberösterreich — Oostenrijk) — Marc André Kurt/Bürgermeister der Stadt Wels (Artikelen 92, lid 1, en 104, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering — Fundamentele vrijheden — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Nationaal diplomavereiste voor verlening van autorijschoolvergunning — Discriminatie van eigen onderdanen ten opzichte van onderdanen van andere lidstaten)

13

2008/C 285/23

Zaak C-152/08: Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 25 juli 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Madrid — Spanje) — Real Sociedad de Fútbol SAD, Nihat Kahveci/Consejo Superior de Deportes, Real Federación Española de Fútbol (Artikel 104, lid 3, van Reglement voor procesvoering — Associatieovereenkomst EEG-Turkije — Artikel 37 van aanvullend protocol — Rechtstreekse werking — Arbeidsvoorwaarden — Verbod van discriminatie — Voetbal — Beperking van aantal beroepsspelers die onderdaan zijn van derde landen, die per ploeg in nationale competitie kunnen worden opgesteld)

14

2008/C 285/24

Zaak C-207/08: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 11 juli 2008 (verzoek van Panevėžio Apygardos Teismas om een prejudiciële beslissing — Republiek Litouwen) — Strafzaak tegen Edgar Babanov (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering — Landbouw — Vrij verkeer van goederen — Nationale regeling die teelt van om het even welk hennepras verbiedt)

15

2008/C 285/25

Zaak C-84/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 februari 2008 door Athanasios Pitsiorlas tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 27 november 2007 in zaken T-3/00 en T-337/04, Athanasios Pitsiorlas/Raad van de Europese Unie en Europese Centrale Bank

15

2008/C 285/26

Zaak C-327/08: Beroep ingesteld op 17 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

15

2008/C 285/27

Zaak C-333/08: Beroep ingesteld op 18 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

16

2008/C 285/28

Zaak C-335/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 juli 2008 door Transports Schiocchet — Excursions SARL tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 19 mei 2008 in zaak T-220/07, Transports Schiocchet — Excursions/Commissie

17

2008/C 285/29

Zaak C-342/08: Beroep ingesteld op 24 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

17

2008/C 285/30

Zaak C-352/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 31 juli 2008 — Modehuis A. Zwijnenburg BV, andere partij: Staatssecretaris van Financiën

18

2008/C 285/31

Zaak C-354/08: Beroep ingesteld op 30 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

18

2008/C 285/32

Zaak C-359/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 4 augustus 2008 — Stichting Greenpeace Nederland tegen Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, andere partij: Pioneer Hi-Bred Northern Europe Sales Division

19

2008/C 285/33

Zaak C-360/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 4 augustus 2008 — 1. Stichting Greenpeace Nederland en 2. Stichting ter Voorkoming Misbruik Genetische Manipulatie VoMiGen tegen Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, andere partij: Pioneer Hi-Bred Northern Europe Sales Division

20

2008/C 285/34

Zaak C-361/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 4 augustus 2008 — Stichting Greenpeace Nederland tegen Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, andere partij: Pioneer Hi-Bred Northern Europe Sales Division

21

2008/C 285/35

Zaak C-363/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 7 augustus 2008 — Romana Slanina/Unabhängiger Finanzsenat, Außenstelle Wien

22

2008/C 285/36

Zaak C-365/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 11 augustus 2008 — Agrana Zucker GmbH/Bundesminister für Land- und Forstwirtschaft, Umwelt und Wasserwirtschaft

22

2008/C 285/37

Zaak C-369/08: Beroep ingesteld op 12 augustus 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

23

2008/C 285/38

Zaak C-370/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 13 augustus 2008 — Data I/O GmbH/Bundesfinanzdirektion Südost

24

2008/C 285/39

Zaak C-371/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg (Duitsland) op 14 augustus 2008 — Nural Örnek/deelstaat Baden-Württemberg

24

2008/C 285/40

Zaak C-372/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 14 augustus 2008 door Atlantic Dawn Ltd, Antarctic Fishing Co. Ltd, Atlantean Ltd, Killybegs Fishing Enterprises Ltd, Doyle Fishing Co. Ltd, Western Seaboard Fishing Co. Ltd, O'Shea Fishing Co. Ltd, Aine Fishing Co. Ltd, Brendelen Ltd, Cavankee Fishing Co. Ltd, Ocean Trawlers Ltd, Eileen Oglesby, Noel McGing, Mullglen Ltd, Bradan Fishing Co. Ltd, Larry Murphy, Pauric Conneely, Thomas Flaherty, Carmarose Trawling Co. Ltd en Colmcille Fishing Ltd tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 2 juni 2008 in zaak T-172/07, Atlantic Dawn Ltd, Antarctic Fishing Co. Ltd, Atlantean Ltd, Killybegs Fishing Enterprises Ltd, Doyle Fishing Co. Ltd, Western Seaboard Fishing Co. Ltd, O'Shea Fishing Co. Ltd, Aine Fishing Co. Ltd, Brendelen Ltd, Cavankee Fishing Co. Ltd, Ocean Trawlers Ltd, Eileen Oglesby, Noel McGing, Mullglen Ltd, Bradan Fishing Co. Ltd, Larry Murphy, Pauric Conneely, Thomas Flaherty, Carmarose Trawling Co. Ltd, Colmcille Fishing Ltd/Commissie van de Europese Gemeenschappen

25

2008/C 285/41

Zaak C-377/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte Suprema di Cassazione (Italië) op 18 augustus 2008 — EGN BV — Filiale Italiana/Agenzia delle Entrate

25

2008/C 285/42

Zaak C-382/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Verwaltungssenat des Landes Oberösterreich (Oostenrijk) op 25 augustus 2008 — Michael Neukirchinger/Bezirkshauptmannschaft Grieskirchen

26

2008/C 285/43

Zaak C-386/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op 1 september 2008 — Brita GmbH/Hauptzollamt Hamburg-Hafen

26

2008/C 285/44

Zaak C-389/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Grondwettelijk Hof (België) op 8 september 2008 — Base NV, Euphony Benelux NV, Mobistar NV, Uninet International NV, T2 Belgium NV en KPN Belgium NV tegen Ministerraad, andere partij: Belgacom NV

27

2008/C 285/45

Zaak C-390/08: Beroep ingesteld op 5 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

27

2008/C 285/46

Zaak C-393/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale amministrativo regionale del Lazio (Italië) op 10 september 2008 — Emanuela Sbarigia/Azienda USL RM/A, Comune di Roma, Assiprofar — Associazione Sindacale Proprietari Farmacia, en Ordine dei Farmacisti della Provincia di Roma

28

2008/C 285/47

Zaak C-394/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 september 2008 door Zipcar, Inc. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 25 juni 2008 in zaak T-36/07, Zipcar, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

28

2008/C 285/48

Zaak C-400/08: Beroep ingesteld op 16 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

29

2008/C 285/49

Zaak C-402/08: Beroep ingesteld op 18 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Slovenië

30

2008/C 285/50

Zaak C-419/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 23 september 2008 door Trubowest Handel GmbH en Viktor Makarov tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 9 juli 2008 in zaak T-429/04, Trubowest Handel GmbH en Viktor Makarov/Raad en Commissie

30

2008/C 285/51

Zaak C-426/08: Beroep ingesteld op 25 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Cyprus

31

2008/C 285/52

Zaak C-427/08: Beroep ingesteld op 25 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

31

2008/C 285/53

Zaak C-215/07: Beschikking van de president van de Vierde kamer van het Hof van 25 juni 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Verlag Schawe GmbH/Sächsisches Druck- und Verlagshaus AG

32

2008/C 285/54

Zaak C-401/07: Beschikking van de president van het Hof van 5 juni 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk der Nederlanden

32

2008/C 285/55

Zaak C-419/07: Beschikking van de president van de Achtste kamer van het Hof van 8 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Zweden

32

2008/C 285/56

Zaak C-30/08: Beschikking van de president van het Hof van 9 juni 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

32

2008/C 285/57

Zaak C-121/08: Beschikking van de president van het Hof van 8 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

32

 

Gerecht van eerste aanleg

2008/C 285/58

Zaak T-20/03: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2008 — Kahla/Thüringen Porzellan/Commissie (Staatssteun — Bestaande steun of nieuwe steun — Onderneming in moeilijkheden — Rechtszekerheidsbeginsel — Beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen — Criterium van particuliere investeerder — Verenigbaarheid met gemeenschappelijke markt — Voorwaarden)

33

2008/C 285/59

Zaak T-496/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2008 — Nortrail Transport/Commissie (Douane-unie — Extern communautair douanevervoer — Visserijproducten afkomstig uit Noorwegen — Verzoek om kwijtschelding en terugbetaling van invoerrechten — Billijkheidsclausule — Verordeningen (EEG) nrs. 2913/92 en 2454/93 — Bijzondere omstandigheden — Opening van tariefcontingenten met terugwerkende kracht)

33

2008/C 285/60

Zaak T-47/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 september 2008 — Angé Serrano e.a./Parlement (Openbare dienst — Ambtenaren — Geslaagd voor interne vergelijkende onderzoeken voor overgang van categorie onder oud Statuut — Inwerkingtreding van nieuw Statuut — Overgangsbepalingen voor indeling in rang — Wijziging van hiërarchische verhoudingen vastgesteld onder oud Statuut — Ontvankelijkheid — Exceptie van onwettigheid — Verkregen rechten — Gewettigd vertrouwen — Evenredigheid — Gelijke behandeling — Beginsel van behoorlijk bestuur en zorgplicht)

34

2008/C 285/61

Zaak T-248/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2008 — HUP Uslugi Polska/BHIM — Manpower (I.T.@MANPOWER) (Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapswoordmerk I.T.@MANPOWER — Absolute weigeringsgronden — Onderscheidend vermogen — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Ontbreken van tekens of benamingen die gebruikelijk zijn geworden — Ontbreken van merk dat publiek kan misleiden — Artikel 7, lid 1, sub b tot en met d en g, en artikel 51, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 40/94)

34

2008/C 285/62

Zaak T-412/05: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2008 — M/Ombudsman (Niet-contractuele aansprakelijkheid — Ad acta leggen door Commissie van klacht betreffende handelswijze van lidstaat — Besluit van Europese Ombudsman betreffende afhandeling van klacht — Fouten van Commissie bij vaststelling van gevallen van wanbeheer — Vermelding van naam van verzoeker — Schending van recht op eerbiediging van privéleven, van evenredigheidsbeginsel en van beginsel van hoor en wederhoor — Morele schade — Causaal verband)

35

2008/C 285/63

Zaak T-45/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2008 — Reliance Industries/Raad en Commissie (Gemeenschappelijke handelspolitiek — Antidumpingrechten — Compenserende rechten — Vervallen van rechten — Bericht van inleiding van nieuw onderzoek — Termijn — WTO-regels)

35

2008/C 285/64

Zaak T-116/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2008 — Oakley/BHIM — Venticinque (O STORE) (Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapswoordmerk O STORE — Ouder nationaal woordmerk THE O STORE — Vergelijking van in kader van detailhandel verrichte diensten met overeenkomstige waren — Relatieve weigeringsgrond — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 — Vordering tot herziening ingediend door interveniënte — Artikel 134, lid 3, van Reglement voor procesvoering van Gerecht)

36

2008/C 285/65

Zaak T-218/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 17 september 2008 — Neurim Pharmaceuticals (1991)/BHIM — Eurim-Pharm Arzneimittel (Neurim PHARMACEUTICALS) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Neurim PHARMACEUTICALS — Oudere communautaire en nationale woordmerken EURIM-PHARM — Taal van beroepsprocedure — Termijnen — Ontvankelijkheid van beroep voor kamer van beroep — Evenredigheidsbeginsel — Voortzetting van procedure — Herstel in vorige toestand — Artikelen 59, 78 en 78 bis van verordening (EG) nr. 40/94 — Regel 48, lid 1, sub c, en lid 2, regel 49, lid 1, en regel 96, lid 1, van verordening (EG) nr. 2868/95)

36

2008/C 285/66

Zaak T-253/06 P: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 september 2008 — Chassagne/Commissie (Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Vergoeding van jaarlijkse reiskosten — Ambtenaar afkomstig uit Frans overzees departement — Artikel 8 van bijlage VII bij Statuut — Bevestigende handeling — Salarisafrekening — Verkeerde opvatting van feiten — Rechtsdwaling)

37

2008/C 285/67

Zaak T-264/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2008 — DC-Hadler Networks/Commissie (Overheidsopdrachten voor leveringen — Programma Tacis — Annulering van aanbestedingsprocedure — Beroep tot nietigverklaring — Motiveringsplicht)

37

2008/C 285/68

Zaak T-10/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 17 september 2008 — FVB/BHIM — FVD (FVB) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk FVB — Ouder nationaal woordmerk FVD — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

38

2008/C 285/69

Zaak T-47/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2008 — ratiopharm/BHIM (BioGeneriX) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk BioGeneriX — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94)

38

2008/C 285/70

Zaak T-48/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2008 — Ratiopharm/BHIM (BioGeneriX) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk BioGeneriX — Absolute weigeringsgronden — Gedeeltelijk beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94)

38

2008/C 285/71

Zaak T-179/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2008 — Anvil Knitwear/BHIM — Aprile e Aprile (Aprile) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Aprile — Ouder nationaal woordmerk ANVIL — Relatieve weigeringsgrond — Ontbreken van verwarringsgevaar — Motiveringsplicht — Rechten van verdediging — Artikel 8, lid 1, sub b, artikelen 73 en 74 van verordening (EG) nr. 40/94)

39

2008/C 285/72

Zaak T-226/07: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 17 september 2008 — Prana Haus/BHIM (PRANAHAUS) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk PRANAHAUS — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94)

39

2008/C 285/73

Zaak T-324/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 10 september 2008 — Município de Gondomar/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Cohesiefonds — Verordening (EG) nr. 1164/94 — Intrekking van financiële bijstand — Niet rechtstreeks geraakt — Niet-ontvankelijkheid)

40

2008/C 285/74

Zaak T-373/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 september 2008 — Rath/BHIM — Grandel (Epican Forte) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Epican Forte — Ouder gemeenschapswoordmerk EPIGRAN — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 — Kennelijk ongegrond beroep)

40

2008/C 285/75

Zaak T-374/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 september 2008 — Rath/BHIM — Grandel (Epican) (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Epican — Ouder gemeenschapswoordmerk EPIGRAN — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 — Kennelijk ongegrond beroep)

41

2008/C 285/76

Zaak T-26/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 10 september 2008 — Serviço Intermunicipalizado de Gestão de Resíduos do Grande Porto (Lipor)/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Cohesiefonds — Verordening (EG) nr. 1164/94 — Vermindering van financiële bijstand — Niet rechtstreeks geraakt — Niet-ontvankelijkheid)

41

2008/C 285/77

Zaak T-143/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 9 september 2008 — Marcuccio/Commissie (Ambtenaren — Sociale zekerheid — Afwijzing van verzoek om 100 % vergoeding van bepaalde ziektekosten van verzoeker)

42

2008/C 285/78

Zaak T-144/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 9 september 2008 — Marcuccio/Commissie (Ambtenaren — Sociale zekerheid — Afwijzing van verzoek om 100 % vergoeding van ziektekosten van verzoeker)

42

2008/C 285/79

Zaak T-333/08: Beroep ingesteld op 11 augustus 2008 — Bull e.a./Commissie

42

2008/C 285/80

Zaak T-340/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 14 augustus 2008 door Marianne Timmer tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 5 juni 2008 in zaak F-123/06, Timmer/Rekenkamer

43

2008/C 285/81

Zaak T-343/08: Beroep ingesteld op 19 augustus 2008 — Arkema France/Commissie

44

2008/C 285/82

Zaak T-348/08: Beroep ingesteld op 26 augustus 2008 — Aragonesas Industrias y Energía/Commissie

44

2008/C 285/83

Zaak T-349/08: Beroep ingesteld op 26 augustus 2008 — Uralita/Commissie

45

2008/C 285/84

Zaak T-351/08: Beroep ingesteld op 25 augustus 2008 — Matratzen Concord/BHIM — Barranco Schnitzler en Barranco Rodriguez (MATRATZEN CONCORD)

45

2008/C 285/85

Zaak T-352/08: Beroep ingesteld op 25 augustus 2008 — Pannon Hőerőmű Zrt./Commissie

46

2008/C 285/86

Zaak T-354/08: Beroep ingesteld op 21 augustus 2008 — Spira/Commissie

47

2008/C 285/87

Zaak T-355/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 26 augustus 2008 door Chantal De Fays tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 17 juni 2008 in zaak F-97/07, De Fays/Commissie

48

2008/C 285/88

Zaak T-356/08: Beroep ingesteld op 1 september 2008 — Helleense Republiek/Commissie

48

2008/C 285/89

Zaak T-367/08: Beroep ingesteld op 5 september 2008 — Abouchar/Commissie

49

2008/C 285/90

Zaak T-373/08: Beroep ingesteld op 3 september 2008 — Nuova Agricast/Commissie

50

2008/C 285/91

Zaak T-378/08: Beroep ingesteld op 10 september 2008 — Portugal/Commissie

51

2008/C 285/92

Zaak T-380/08: Beroep ingesteld op 09/09/2008 — Nederland/Commission

51

2008/C 285/93

Zaak T-394/08: Beroep ingesteld op 16 september 2008 — Regione autonoma della Sardegna/Commissie

52

2008/C 285/94

Zaak T-398/08: Beroep ingesteld op 22 september 2008 — Stowarzyszenie Autorów ZAIKS/Commissie

53

2008/C 285/95

Zaak T-202/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 2 september 2008 — CLL Centre de langues/Commissie

53

 

Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

2008/C 285/96

Zaak F-44/05: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 25 september 2008 — Strack/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Aanwerving — Kennisgeving van vacature — Afwijzing van sollicitatie — Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding — Ontvankelijkheid — Procesbelang — Pensioen — Voorselectiecomité — Samenstelling — Toepassing van nieuwe bepalingen in de tijd — Onafhankelijkheid — Onpartijdigheid — Mededeling van besluit)

54

2008/C 285/97

Zaak F-127/07: Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 september 2008 — Coto Moreno/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Algemeen vergelijkend onderzoek — Niet-plaatsing op reservelijst — Beoordeling van schriftelijk en mondeling examen)

54

2008/C 285/98

Zaak F-65/08: Beroep ingesteld op 30 juli 2008 — Kipp/Europol

55

2008/C 285/99

Zaak F-67/08: Beroep ingesteld op 6 augustus 2008 — Visser-Fornt Raya/Europol

55

2008/C 285/00

Zaak F-68/08: Beroep ingesteld op 6 augustus 2008 — Sluiter/Europol

55

2008/C 285/01

Zaak F-69/08: Beroep ingesteld op 6 augustus 2008 — Knöll/Europol

56

2008/C 285/02

Zaak F-75/08: Beroep ingesteld op 1 september 2008 — Aparicio e.a./Commissie

56

2008/C 285/03

Zaak F-76/08: Beroep ingesteld op 18 september 2008 — Behmer/Parlement

56

2008/C 285/04

Zaak F-77/08: Beroep ingesteld op 15 september 2008 — Vicente Carbajosa e. a./Commissie

57

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie

8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/1


(2008/C 285/01)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 272 van 25.10.2008

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 260 van 11.10.2008

PB C 247 van 27.9.2008

PB C 236 van 13.9.2008

PB C 223 van 30.8.2008

PB C 209 van 15.8.2008

PB C 197 van 2.8.2008

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/2


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 september 2008 — Bondsrepubliek Duitsland (C-75/05 P), Glunz AG, OSB Deutschland GmbH (C-80/05 P)/Kronofrance SA, Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Gevoegde zaken C-75/05 P en C-80/05 P) (1)

(Hogere voorziening - Staatssteun - Beschikking van Commissie om geen bezwaar te maken - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid - Belanghebbenden - Regionale steun voor grote investeringsprojecten - Multisectorale kaderregeling van 1998)

(2008/C 285/02)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwiranten: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: W.-D. Plessing, C. Schulze-Bahr, gemachtigden, M. Núñez-Müller, Rechtsanwalt) (C-75/05 P), Glunz AG, OSB Deutschland GmbH (vertegenwoordiger: H.-J. Niemeyer, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Kronofrance SA (vertegenwoordigers: R. Nierer en L. Gordalla, Rechtsanwälte), Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: V. Kreuschitz, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer — uitgebreid) van 1 december 2004, Kronofrance SA/Commissie, ondersteund door Glunz AG en OSB Deutschland GmbH (zaak T-27/02), waarbij het Gerecht beschikking SG(2001)D van de Commissie van 25 juli 2001 om geen bezwaar te maken tegen de door de Duitse autoriteiten aan Glunz AG verleende steun, nietig heeft verklaard — Schending van artikel 230, vierde alinea, EG — Schending van artikel 87, lid 3, EG — Schending van artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht

Dictum

1)

De hogere voorzieningen worden afgewezen.

2)

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten van zaak C-75/05 P.

3)

Glunz AG en OSB Deutschland GmbH worden verwezen in de kosten van zaak C-80/05 P.

4)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 106 van 30.4.2005.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 3 september 2008 — Yassin Abdullah Kadi, Al Barakaat International Foundation/Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Gevoegde zaken C-402/05 P en C-415/05 P) (1)

(Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) - Specifieke beperkende maatregelen tegen personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, Al-Qa'ida-netwerk en Taliban - Verenigde Naties - Veiligheidsraad - Krachtens hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties vastgestelde resoluties - Uitvoering in Gemeenschap - Gemeenschappelijk standpunt 2002/402/GBVB - Verordening (EG) nr. 881/2002 - Maatregelen tegen personen en entiteiten die zijn opgenomen in door orgaan van Verenigde Naties opgestelde lijst - Bevriezing van tegoeden en economische middelen - Comité van Veiligheidsraad, ingesteld bij paragraaf 6 van resolutie 1267 (1999) van de Veiligheidsraad (sanctiecomité) - Opname van deze personen en entiteiten in bijlage I bij verordening (EG) nr. 881/2002 - Beroep tot nietigverklaring - Bevoegdheid van Gemeenschap - Gecombineerde rechtsgrondslag gevormd door artikelen 60 EG, 301 EG en 308 EG - Grondrechten - Recht op eerbiediging van eigendom, recht om te worden gehoord en recht op effectieve rechterlijke controle)

(2008/C 285/03)

Procestalen: Engels en Zweeds

Partijen

Rekwiranten: Yassin Abdullah Kadi (vertegenwoordigers: I. Brownlie, D. Anderson QC, P. Saini, barrister, G. Martin, solicitor), Al Barakaat International Foundation (vertegenwoordigers: L. Silbersky en T. Olsson, advokater)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bishop, E. Finnegan en E. Karlsson, gemachtigden), Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Brown, J. Enegren en P.J. Kuijper, gemachtigden), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: R. Caudwell, E. Jenkinson, S. Behzadi-Spencer, gemachtigden en C. Greenwood QC, A. Dashwood, barrister)

Interveniënten aan de zijde van de Raad van de Europese Unie: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: J. Rodríguez Cárcamo, gemachtigde), Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, E. Belliard en S. Gasri, gemachtigden), Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: H. G. Sevenster en M. de Mol, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van de Commissie van de Europese Gemeenschappen: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, E. Belliard en S. Gasri, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer — uitgebreid) van 21 september 2005, Kadi/Raad en Commissie (T-315/01), waarbij het Gerecht heeft vastgesteld a) dat niet behoeft te worden beslist op het beroep van rekwirant tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 2062/2001 van de Commissie van 19 oktober 2001 houdende de derde wijziging van verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 337/2000 (PB L 277, blz. 25), voor zover rekwirant daarbij wordt toegevoegd aan de lijst van personen en entiteiten wier tegoeden ingevolge voormelde verordening moeten worden bevroren, en b) dat wordt verworpen het verzoek van rekwirant tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa'ida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 467/2001 (PB L 139, blz. 9), voor zover die handelingen betrekking hebben op hem

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer — uitgebreid) van 21 september 2005, Yusuf en Al Barakaat International Foundation/Raad en Commissie (T-306/01), houdende verwerping van het beroep tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa'ida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van verordening nr. 467/2001

Dictum

1)

De arresten van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 21 september 2005, Kadi/Raad en Commissie (T-315/01) en Yusuf en Al Barakaat International Foundation/Raad en Commissie (T-306/01), worden vernietigd.

2)

Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa'ida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan, wordt nietig verklaard voor zover zij betrekking heeft op Kadi en Al Barakaat International Foundation.

3)

De gevolgen van verordening nr. 881/2002, voor zover deze betrekking heeft op Kadi en Al Barakaat International Foundation, worden gehandhaafd gedurende een periode van maximaal drie maanden, te rekenen vanaf de datum van de uitspraak van het onderhavige arrest.

4)

De Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen zullen elk hun eigen kosten dragen, alsook de helft van de kosten die Kadi en Al Barakaat International Foundation zowel in eerste aanleg als in het kader van de onderhavige hogere voorzieningen hebben gedragen.

5)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zal zijn eigen kosten in verband met de procedure in eerste aanleg en de onderhavige hogere voorzieningen dragen.

6)

Het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek en het Koninkrijk der Nederlanden zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 36 van 11.2.2006.

PB C 48 van 25.2.2006.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 9 september 2008 — Fabbrica italiana accumulatori motocarri Montecchio SpA (FIAMM), Fabbrica italiana accumulatori motocarri Montecchio Technologies Inc. (FIAMM Technologies) en Giorgio Fedon & Figli SpA, Fedon America, Inc./Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen, Koninkrijk Spanje

(Gevoegde zaken C-120/06 P en C-121/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Aanbevelingen en uitspraken van Orgaan voor Geschillenbeslechting van Wereldhandelsorganisatie (WTO) - Vaststelling van Orgaan voor Geschillenbeslechting betreffende onverenigbaarheid van gemeenschapsregeling voor invoer van bananen met WTO-regels - Instelling door Verenigde Staten van vergeldingsmaatregelen in vorm van aanvullend douanerecht over invoer van bepaalde producten uit verschillende lidstaten - Door WTO goedgekeurde vergeldingsmaatregelen - Geen buitencontractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap - Duur van procedure voor Gerecht - Redelijke termijn - Vordering tot billijke schadevergoeding)

(2008/C 285/04)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwiranten: Fabbrica italiana accumulatori motocarri Montecchio SpA (FIAMM), Fabbrica italiana accumulatori motocarri Montecchio Technologies Inc. (FIAMM Technologies), Giorgio Fedon & Figli SpA, Fedon America, Inc. (vertegenwoordigers: I. Van Bael, A. Cevese, F. Di Gianni en R. Antonini, avocats)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Vitro, S. Marquardt en A. De Gregorio Merino, gemachtigden), Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. J. Kuijper, V. Di Bucci, C. Brown en E. Righini, gemachtigden), Koninkrijk Spanje (zaak C-120/06 P) (vertegenwoordigers: E. Braquehais Conesa en M. Muñoz Pérez, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van de Raad van de Europese Unie en van de Commissie van de Europese Gemeenschappen: Koninkrijk Spanje (zaak C-121/06 P) (vertegenwoordiger: M. Muñoz Pérez, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Grote kamer) van 14 december 2005 in zaak T-69/00, FIAMM en FIAMM Technologies/Raad en Commissie, waarbij het beroep tot vergoeding van de schade die verzoeksters stellen te hebben geleden door de vergeldingsmaatregelen die de Amerikaanse autoriteiten in het kader van het geschil over de Europese invoerregeling voor bananen hebben genomen tegen een reeks producten uit de Gemeenschap, waaronder de door verzoeksters geproduceerde en uitgevoerde batterijen, ongegrond is verklaard

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Grote kamer) van 14 december 2005 in zaak T-135/01, Fedon & Figli en Fedon America/Raad van de EU en Commissie van de EG, waarbij het beroep tot vergoeding van de schade die verzoeksters stellen te hebben geleden door de vergeldingsmaatregelen die de Amerikaanse autoriteiten in het kader van het geschil over de Europese invoerregeling voor bananen hebben getroffen tegen een reeks producten uit de Gemeenschap, waaronder de door verzoeksters geproduceerde en uitgevoerde brillendozen, ongegrond is verklaard

Dictum

1)

De principale hogere voorzieningen worden afgewezen.

2)

De incidentele hogere voorzieningen worden afgewezen.

3)

Fabbrica italiana accumulatori motocarri Montecchio SpA, Fabbrica italiana accumulatori motocarri Montecchio Technologies LLC, Giorgio Fedon & Figli SpA en Fedon America, Inc. worden verwezen in de kosten van de Raad van de Europese Unie en van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

4)

Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 108 van 6.5.2006.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/4


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 september 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Madrid — Spanje) — CEPSA, Estaciones de Servicio SA/LV Tobar e Hijos SL

(Zaak C-279/06) (1)

(Mededinging - Mededingingsregelingen - Overeenkomsten tussen ondernemingen - Artikel 81 EG - Verordening (EEG) nr. 1984/83 - Artikelen 10 tot en met 13 - Verordening nr. 2790/1999 - Artikel 4, sub a - Exclusieve-afnameovereenkomst voor aardolieproducten tussen tankstationhouder en aardoliemaatschappij - Vrijstelling)

(2008/C 285/05)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Provincial de Madrid

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: CEPSA, Estaciones de Servicio SA

Verwerende partij: LV Tobar e Hijos SL

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Audiencia Provincial de Madrid — Uitlegging van artikel 81, lid 1, EG, en de artikelen 10 tot en met 13 van verordening (EEG) nr. 1984/83 van de Commissie van 22 juni 1983 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen exclusieve afnameovereenkomsten (PB L 173, blz. 5) — Exclusieve distributieovereenkomsten voor motor- en andere brandstoffen die als agentuurovereenkomsten of commissiecontracten worden gekwalificeerd, maar een aantal specifieke elementen bevatten

Dictum

1)

Een exclusieve-afnameovereenkomst voor brandstoffen, daaronder begrepen brandstoffen voor motorvoertuigen, en smeermiddelen en aanverwante producten kan binnen de werkingssfeer van artikel 81, lid 1, EG vallen wanneer de tankstationhouder in niet onaanzienlijke mate een of meer aan de verkoop van deze waren aan derden verbonden geldelijke en commerciële risico's draagt en deze overeenkomst bedingen bevat die een nadelige invloed kunnen hebben op de mededinging, zoals bedingen betreffende de vaststelling van de detailhandelsprijs. Indien de tankstationhouder dergelijke risico's niet draagt of slechts een onaanzienlijk deel ervan draagt, kunnen enkel de verplichtingen die aan de tankstationhouder worden opgelegd in het kader van de diensten die deze als tussenpersoon ten behoeve van de principaal verricht, zoals exclusiviteits- en niet-concurrentiebedingen, binnen de werkingssfeer van deze bepaling vallen. Het staat aan de verwijzende rechter om daarnaast na te gaan of de op 7 februari 1996 tussen CEPSA Estaciones de Servicio SA en LV Tobar e Hijos SL gesloten overeenkomst tot gevolg heeft dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of vervalst in de zin van artikel 81 EG.

2)

Een exclusieve-afnameovereenkomst zoals in het vorige punt van het onderhavige dictum is bedoeld, kan vallen onder een groepsvrijstelling zoals bedoeld in verordening (EEG) nr. 1984/83 van de Commissie van 22 juni 1983 betreffende de toepassing van artikel [81], lid 3, van het Verdrag op groepen exclusieve- afnameovereenkomsten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1582/97 van de Commissie van 30 juli 1997, indien zij de in artikel 12, lid 1, sub c, van deze verordening bedoelde maximumduur van tien jaar in acht neemt en de leverancier de tankstationhouder in ruil voor de exclusiviteit aanzienlijke economische voordelen toekent die bijdragen tot een verbetering van de distributie, de inrichting of de modernisering van het tankstation vergemakkelijken en de distributiekosten verlagen. Het staat aan de verwijzende rechter om te beoordelen of in het hoofdgeding aan deze voorwaarden is voldaan.

3)

De artikelen 10 tot en met 13 van verordening nr. 1984/83, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1582/97, moeten aldus worden uitgelegd dat een exclusieve-afnameovereenkomst die voorziet in de vaststelling van de detailhandelsprijs door de leverancier, niet onder de groepsvrijstelling kan vallen. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of ingevolge het nationale recht het beding betreffende deze verkoopprijs kan worden gewijzigd door een eenzijdig door de leverancier verleende toelating zoals in het hoofdgeding aan de orde is, en of een overeenkomst die van rechtswege nietig is, geldig kan worden na een wijziging van dit beding waardoor dit in overeenstemming wordt gebracht met artikel 81, lid 1, EG.

4)

De nietigheid van rechtswege waarin artikel 81, lid 2, EG voorziet, treft de overeenkomst slechts in haar geheel indien de bedingen die onverenigbaar zijn met artikel 81, lid 1, niet van de overeenkomst zelf kunnen worden losgekoppeld. In het omgekeerde geval worden de gevolgen van de nietigheid voor alle andere onderdelen van de overeenkomst niet door het gemeenschapsrecht bepaald.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/5


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 11 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-305/06) (1)

(Niet-nakoming - Gecombineerd vervoer van goederen tussen lidstaten - Richtlijn 92/106/EG - Eindvervoer over de weg dat een integrerend bestanddeel uitmaakt van het gecombineerd vervoer - Dichtstbijzijnd geschikt spoorwegstation)

(2008/C 285/06)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Zavvos en K. Simonsson)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordiger: S. Chala, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 2 en 4 van richtlijn 92/106/EEG van de Raad van 7 december 1992 houdende vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor bepaalde vormen van gecombineerd vervoer van goederen tussen lidstaten (PB L 368, blz. 38) — Eindvervoer over de weg dat een integrerend bestanddeel uitmaakt van het gecombineerd vervoer — Vereiste van een Griekse transportvergunning

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 224 van 16.9.2006.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/5


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 11 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Ierland

(Zaak C-316/06) (1)

(Niet-nakoming - Milieu - Richtlijn 91/271/EEG - Verontreiniging en hinder - Behandeling van stedelijk afvalwater)

(2008/C 285/07)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: S. Pardo Quintillán en D. Lawunmi, gemachtigden)

Verwerende partij: Ierland (vertegenwoordiger: D. O'Hagan, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 4, leden 1 en 3, van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135, blz. 40) — Verzuim om te verzekeren dat stedelijk afvalwater van verschillende agglomeraties, voordat het in opvangsystemen terechtkomt, wordt onderworpen aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces (agglomeraties van Bray, Howth, Letterkenny, Shanganagh, Sligo en Tramore County)

Dictum

1)

Door er niet voor te hebben gezorgd dat uiterlijk op 31 december 2000 het stedelijk afvalwater van de agglomeraties genaamd IE22, Bray, IE31, Howth, IE34, Letterkenny, IE40, Shanganagh, IE41, Sligo, en IE45, Tramore County Waterford dat in opvangsystemen terechtkomt, vóór lozing aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces wordt onderworpen, en dat de lozingen van dit afvalwater uiterlijk op deze datum voldeden aan de vereisten van bijlage I.B van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, is Ierland de krachtens artikel 4, leden 1 en 3, van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Ierland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 224 van 16.9.2006.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 september 2008 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco — Spanje) — Unión General de Trabajadores de La Rioja (UGT-Rioja) (C-428/06), Comunidad Autónoma de La Rioja (C-429/06)/Juntas Generales del Territorio Histórico de Vizcaya, Diputación Foral de Vizcaya, Cámara de Comercio, Industria y Navegación de Bilbao, Confederación Empresarial Vasca (Confebask), en Comunidad Autónoma de La Rioja (C-430/06), Comunidad Autónoma de Castilla y León (C-433/06)/Diputación Foral de Álava, Juntas Generales de Álava, Confederación Empresarial Vasca (Confebask), en Comunidad Autónoma de La Rioja (C-431/06), Comunidad Autónoma de Castilla y León (C-432/06)/Diputación Foral de Guipúzcoa, Juntas Generales de Guipúzcoa, Confederación Empresarial Vasca (Confebask), en Comunidad Autónoma de Castilla y León (C-434/06)/Diputación Foral de Vizcaya, Juntas Generales del Territorio Histórico de Vizcaya, Cámara de Comercio, Industria y Navegación de Bilbao, Confederación Empresarial Vasca (Confebask)

(Gevoegde zaken C-428/06 tot en met C-434/06) (1)

(Staatssteun - Belastingmaatregelen van regionale of plaatselijke overheid - Selectief karakter)

(2008/C 285/08)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Unión General de Trabajadores de la Rioja (UGT-Rioja) (C-428/06), Comunidad Autónoma de La Rioja (C-429/06), Comunidad Autónoma de La Rioja (C-430/06), Comunidad Autónoma de Castilla y León (C-433/06), Comunidad Autónoma de La Rioja (C-431/06), Comunidad Autónoma de Castilla y León (C-432/06), Comunidad Autónoma de Castilla y León (C-434/06)

Verwerende partijen: Juntas Generales del Territorio Histórico de Vizcaya, Diputación Foral de Vizcaya, Cámara de Comercio, Industria y Navegación de Bilbao, Confederación Empresarial Vasca (Confebask), Diputación Foral de Álava, Juntas Generales de Álava, Diputación Foral de Guipúzcoa, Juntas Generales de Guipúzcoa, Juntas Generales del Territorio Histórico de Vizcaya, Cámara de Comercio, Industria y Navegación de Bilbao

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco — Staatssteun — Uitlegging van artikel 87, lid 1, EG — Door regionale entiteit vastgestelde belastingmaatregelen — Lager belastingtarief in vergelijking met nationaal tarief en invoering van specifieke belastingaftrekken

Dictum

Artikel 87, lid 1, EG dient aldus te worden uitgelegd dat bij de beoordeling van de selectiviteit van een maatregel rekening moet worden gehouden met de institutionele, procedurele en economische autonomie van de overheid die deze maatregel vaststelt. Het staat aan de verwijzende rechter, die als enige bevoegd is om het toepasselijke nationale recht aan te wijzen en uit te leggen en om het gemeenschapsrecht toe te passen op de bij hem aanhangige gedingen, te toetsen of de Territorios Históricos en de autonome gemeenschap Baskenland over een dergelijke autonomie beschikken, in welk geval de regelingen vastgesteld binnen de grenzen van de bevoegdheden die bij de Spaanse Grondwet van 1978 en de andere bepalingen van het Spaanse recht aan deze regionale overheden zijn toegekend, geen selectief karakter hebben in de zin van het begrip staatssteun als bedoeld in artikel 87, lid 1, EG.


(1)  PB C 326 van 30.12.2006.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 september 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Gent — België) — Hans Eckelkamp, Natalie Eckelkamp, Monica Eckelkamp, Saskia Eckelkamp, Thomas Eckelkamp, Jessica Eckelkamp, Joris Eckelkamp/Belgische Staat

(Zaak C-11/07) (1)

(Vrij verkeer van kapitaal - Artikelen 56 EG en 58 EG - Successiebelasting - Nationale regeling betreffende berekening van rechten van overgang over onroerende zaken waarbij aftrek van hypothecaire lasten op onroerende zaak van waarde ervan niet mogelijk is wanneer erflater op tijdstip van zijn overlijden ingezetene van andere lidstaat was - Beperking - Rechtvaardiging - Geen)

(2008/C 285/09)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Beroep te Gent

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Hans Eckelkamp, Natalie Eckelkamp, Monica Eckelkamp, Saskia Eckelkamp, Thomas Eckelkamp, Jessica Eckelkamp, Joris Eckelkamp

Verwerende partij: Belgische Staat

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van Beroep te Gent — Uitlegging van de artikelen 12 EG, 17 EG, 18 EG, 56 EG en 58 EG — Nationale regeling inzake berekening van successierechten op onroerende goederen, volgens welke het niet is toegestaan waarde van onroerend goed te verminderen met hypothecaire lasten op dit onroerend goed omdat de erflater op tijdstip van zijn overlijden in andere lidstaat woonde

Dictum

De artikelen 56 EG en 58 EG, in hun onderlinge samenhang gelezen, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die in het hoofdgeding, betreffende de berekening van de successierechten en de rechten van overgang over een in een lidstaat gelegen onroerende zaak, krachtens welke de aftrek van op deze onroerende zaak rustende schulden niet mogelijk is wanneer de erflater op het tijdstip van zijn overlijden geen ingezetene van deze staat, maar van een andere lidstaat was, terwijl deze aftrek wel mogelijk is wanneer de erflater op dat tijdstip ingezetene was van de staat waarin de nagelaten onroerende zaak is gelegen.


(1)  PB C 56 van 10.3.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/7


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 september 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — D. M. M. A. Arens-Sikken/Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-43/07) (1)

(Vrij verkeer van kapitaal - Artikelen 73 B en 73 D EG-Verdrag (thans, respectievelijk, artikelen 56 EG en 58 EG) - Nationale regeling inzake recht van successie en recht van overgang die bij berekening van die rechten aftrek van overbedelingsschulden ten gevolge van testamentaire ouderlijke boedelverdeling niet toestaat wanneer erflater op tijdstip van overlijden niet woonde in lidstaat waarin onroerende zaak is gelegen die voorwerp van erfenis vormt - Beperking - Rechtvaardiging - Geen - Ontbreken van bilateraal dubbelbelastingverdrag - Consequenties voor beperking van vrij verkeer van kapitaal van lagere tegemoetkoming ter voorkoming van dubbele belastingheffing in woonstaat van bedoelde erflater)

(2008/C 285/10)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: D. M. M. A. Arens-Sikken

Verwerende partij: Staatssecretaris van Financiën

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hoge Raad der Nederlanden — Uitlegging van de artikelen 56 EG en 58 EG — Nationale regeling inzake berekening van recht van overgang over onroerende zaken op grond waarvan overbedelingsschulden niet in aftrek kunnen worden gebracht op waarde van die onroerende zaken indien erflater op tijdstip van zijn overlijden in andere lidstaat woont — Toepasselijke vergelijkingsmethode om te bepalen of indien erflater op het tijdstip van zijn overlijden zou hebben gewoond in lidstaat waarin de onroerende zaak is gelegen, successierecht lager zou zijn dan recht van overgang — Bilateraal dubbelbelastingverdrag

Dictum

1)

De artikelen 73 B en 73 D EG-Verdrag (thans, respectievelijk, artikelen 56 EG en 58 EG) moeten in die zin worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, betreffende de berekening van het recht van successie en het recht van overgang, verschuldigd over een in een lidstaat gelegen onroerende zaak, waarin, bij de berekening van deze rechten, niet wordt toegestaan dat de overbedelingsschulden ten gevolge van een testamentaire ouderlijke boedelverdeling in aftrek worden gebracht wanneer de erflater op het tijdstip van zijn overlijden niet woonde in deze staat maar in een andere lidstaat, terwijl deze aftrekbaarheid wel is voorzien wanneer de betrokken persoon op dat tijdstip woonde in de lidstaat waarin de onroerende zaak die het voorwerp van de nalatenschap vormt, is gelegen, voor zover deze regeling een progressief heffingstarief toepast en aangezien de niet-inaanmerkingneming van deze schulden in combinatie met dat progressieve tarief tot een zwaardere belastingdruk zou kunnen leiden voor de erfgenamen die een dergelijke aftrekbaarheid niet kunnen doen gelden.

2)

Aan het in punt 1 van het dictum gegeven antwoord wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat de regeling van de lidstaat waarin de erflater op het tijdstip van zijn overlijden woonde, unilateraal een mogelijkheid biedt om een belastingkrediet te verlenen uit hoofde van de successiebelasting die in een andere lidstaat verschuldigd is over in deze andere staat gelegen onroerende zaken.


(1)  PB C 69 van 24.3.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/8


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 11 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-141/07) (1)

(Niet-nakoming - Maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve beperking - Bescherming van volksgezondheid - Rechtvaardiging - Apotheken - Directe levering van geneesmiddelen aan ziekenhuizen - Nabijheid van betrokken ziekenhuis)

(2008/C 285/11)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: B. Schima, gemachtigde)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: M. Lumma en C. Schulze-Bahr, gemachtigden)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van de artikelen 28 EG en 30 EG — Nationale regeling waarbij voor de directe levering van geneesmiddelen aan ziekenhuizen aan apotheken voorwaarden worden gesteld waaraan in de praktijk alleen de in de nabijheid van het betrokken ziekenhuis gevestigde apotheken kunnen voldoen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 117 van 26.5.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 11 september 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Jörn Petersen/Landesgeschäftsstelle des Arbeitsmarktservice Niederösterreich

(Zaak C-228/07) (1)

(Sociale zekerheid - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Artikelen 4, lid 1, sub b en g, 10, lid 1, en 69 - Vrij verkeer van personen - Artikelen 39 EG en 42 EG - Wettelijke pensioen- of ongevallenverzekering - Verzekeringsuitkering wegens verminderde arbeidsgeschiktheid of invaliditeit - Voorschot betaald aan werkloze aanvragers - Kwalificatie van uitkering als „werkloosheidsuitkering’ of als „invaliditeitsuitkering’ - Woonplaatsvereiste)

(2008/C 285/12)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jörn Petersen

Verwerende partij: Landesgeschäftsstelle des Arbeitsmarktservice Niederösterreich

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Verwaltungsgerichtshof — Uitlegging van art. 39 EG en art. 4, lid 1, sub b en g, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2) — Kwalificatie als werkloosheidsuitkering of als prestatie bij invaliditeit van een uitkering in geld uit hoofde van de werkloosheidsverzekering waarvan de uitkering niet afhankelijk is van de voorwaarde dat de aanvrager arbeidsgeschikt is, en ook niet van de voorwaarde dat hij werkwillig is, en die tot aan de definitieve beslissing bij wijze van voorschot uitsluitend wordt toegekend aan werklozen die vooraf wegens verminderde arbeidsgeschiktheid of arbeidsongeschiktheid een uitkering van de wettelijke pensioen- of ongevallenverzekering hebben aangevraagd — Nationale regeling die voorziet in schorsing van het recht op deze uitkering indien de werkloze in een andere lidstaat verblijft

Dictum

1)

Een uitkering als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, moet worden beschouwd als een „werkloosheidsuitkering” in de zin van artikel 4, lid 1, sub g, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996.

2)

Artikel 39 EG moet aldus worden uitgelegd, dat het eraan in de weg staat dat een lidstaat de toekenning van een uitkering als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die als een „werkloosheidsuitkering” in de zin van artikel 4, lid 1, sub g, van verordening nr. 1408/71 moet worden beschouwd, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de rechthebbenden hun woonplaats op het nationale grondgebied van deze staat hebben, voor zover deze laatste geen enkel element heeft aangevoerd waaruit blijkt dat deze voorwaarde objectief gerechtvaardigd en evenredig is.


(1)  PB C 170 van 21.7.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/9


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 11 september 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Högsta domstolen — Zweden) — Gävle Kraftvärme AB/Länsstyrelsen i Gävleborgs län

(Zaak C-251/07) (1)

(Milieu - Richtlijn 2000/76/EG - Afvalverbranding - Kwalificatie van warmtekrachtcentrale - Begrippen „verbrandingsinstallatie’ en „meeverbrandingsinstallatie’)

(2008/C 285/13)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Högsta domstolen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gävle Kraftvärme AB

Verwerende partij: Länsstyrelsen i Gävleborgs län

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Högsta Domstolen — Uitlegging van artikel 3, punten 4 en 5, van richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verbranding van afval (PB L 332, blz. 91) — Kwalificatie van een gecombineerde elektriciteit- en warmtekrachtcentrale, bestaande uit meerdere ketels — Verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie

Dictum

1)

Voor de toepassing van richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval, moet bij een warmtekrachtcentrale die uit verscheidene ketels bestaat, elke ketel, met de daarbij horende voorzieningen, als een afzonderlijke installatie worden beschouwd.

2)

Om te bepalen of een installatie als „verbrandingsinstallatie” dan wel als „meeverbrandingsinstallatie” in de zin van artikel 3, punten 4 en 5, van richtlijn 2000/76 moet worden aangemerkt, moet worden uitgegaan van het hoofddoel van deze installatie. Het staat aan de bevoegde autoriteiten dat doel te bepalen en daartoe een beoordeling te verrichten van de op het tijdstip van deze beoordeling bestaande feitelijke gegevens. In het kader van deze beoordeling moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de hoeveelheid geproduceerde energie of de hoeveelheid gefabriceerde materiële producten in de betrokken installatie in vergelijking met de hoeveelheid afvalstoffen die in deze installatie wordt verbrand, en met de stabiliteit of de continuïteit van deze productie of fabricage.


(1)  PB C 170 van 21.7.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/9


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 september 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale civile di Roma — Italië) — Caffaro Srl/Azienda Unità Sanitaria Locale RM/C

(Zaak C-265/07) (1)

(Handelstransacties - Richtlijn 2000/35/EG - Bestrijding van betalingsachterstand - Invorderingsprocedures voor onbetwiste schulden)

(2008/C 285/14)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale civile di Roma

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Caffaro Srl

Verwerende partij: Azienda Unità Sanitaria Locale RM/C

In tegenwoordigheid van: Banca di Roma SpA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale civile di Roma — Uitlegging van artikel 5 van richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PB L 200, blz. 35) — Invorderingsprocedures voor niet-betwiste schuldvorderingen — Nationale regeling die voorziet in een wachttermijn van 120 dagen vanaf de betekening van de executoriale titel vóórdat tot inning van de schuldvordering kan worden overgegaan

Dictum

Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale bepaling zoals artikel 14 van decreto legge nr. 669 van 31 december 1996, omgezet in wet, na wijziging, bij wet nr. 30 van 28 februari 1997, zoals gewijzigd bij artikel 147 van wet nr. 388 van 23 december 2000, op grond waarvan een schuldeiser die beschikt over een executoriale titel met betrekking tot een onbetwiste schuldvordering op een overheidsinstantie ter zake van een handelstransactie, niet kan overgaan tot gedwongen executie jegens deze overheidsinstantie gedurende een termijn van 120 dagen, te rekenen vanaf de betekening van deze executoriale titel aan deze overheidsinstantie.


(1)  PB C 199 van 25.8.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/10


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Litouwen

(Zaak C-274/07) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2002/22/EG - Universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten - Artikel 26, lid 3 - Uniform Europees alarmnummer - Terbeschikkingstelling van informatie over locatie van oproeper)

(2008/C 285/15)

Procestaal: Litouws

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Braun en A. Steiblytė, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Litouwen (vertegenwoordiger: D. Kriaučiūnas, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan artikel 26, lid 3, van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (universeledienstrichtlijn) (PB L 108, blz. 51)

Dictum

1)

Door er in de praktijk niet voor te zorgen dat, voor zover dat technisch haalbaar is, voor alle via de openbare telefoonnetwerken verrichte oproepen naar het uniforme Europese alarmnummer „112” informatie over de locatie van de oproeper ter beschikking wordt gesteld van de instanties die noodsituaties behandelen, heeft de Republiek Litouwen niet voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 26, lid 3, van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (universeledienstrichtlijn).

2)

De Republiek Litouwen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 183 van 4.8.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/10


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 11 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-447/07) (1)

(Niet-nakoming - Artikel 39 EG - Betrekkingen in overheidsdienst - Kapiteins en officiers (eerste stuurmannen) van schepen - Verlening van bevoegdheden van openbaar gezag aan boord - Vereiste van nationaliteit van lidstaat onder vlag waarvan wordt gevaren)

(2008/C 285/16)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Rozet en L. Pignataro-Nolin, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. Braguglia, gemachtigde, S. Fiorentino, avvocato dello Stato)

Voorwerp

Niet-nakoming — Schending van artikel 39 EG — Nationale wetgeving die de functies van kapitein en eerste stuurman op alle schepen die onder de vlag van de betrokken lidstaat varen, voorbehoudt aan de staatsburgers van die lidstaat

Dictum

1)

Door in haar wetgeving het bezit van de Italiaanse nationaliteit nog steeds als vereiste te stellen voor de uitoefening van de functies van kapitein en officier (eerste stuurman) op alle onder Italiaanse vlag varende schepen, is de Italiaanse Republiek de krachtens artikel 39 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 297 van 8.12.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/11


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 10 juli 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Consiglio di Stato — Italië) — Salvatore Aiello e.a./Comune di Milano, Sindaco di Milano, Comitato tecnico — scientifico per l'emergenza del traffico e della mobilità nella città di Milano, Provincia di Milano, Regione Lombardia, Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dell'Interno, Presidenza del Consiglio dei Ministri, Euromilano SpA, Metropolitana milanese SpA

(Zaak C-156/07) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 85/337/EEG - Milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten - Aanleg van weg te Milaan)

(2008/C 285/17)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Salvatore Aiello e.a.

Verwerende partijen: Comune di Milano, Sindaco di Milano, Comitato tecnico — scientifico per l'emergenza del traffico e della mobilità nella città di Milano, Provincia di Milano, Regione Lombardia, Ministero delle Infrastrutture e dei Trasporti, Ministero dell'Interno, Presidenza del Consiglio dei Ministri

In tegenwoordigheid van: Euromilano SpA, Metropolitana milanese SpA

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Consiglio di Stato — Uitlegging van de artikelen 2 en 4 van en bijlage III bij richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40) — Selectiecriteria die bij beoordeling van project in aanmerking moeten worden genomen — Aanleg van een weg („la strada Interquartiere Nord”) te Milaan

Dictum

1)

Artikel 2, lid 1, van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997, moet aldus worden uitgelegd dat het niet vereist dat elk project dat een aanzienlijk milieueffect kan hebben, wordt onderworpen aan de beoordelingsprocedure waarin deze richtlijn voorziet, maar dat alleen de in de bijlagen I en II bij deze richtlijn genoemde projecten daaraan moeten worden onderworpen, onder de in artikel 4 van die richtlijn genoemde voorwaarden en onder voorbehoud van artikel 1, leden 4 en 5, en artikel 2, lid 3, daarvan.

2)

De lidstaten moeten de relevante selectiecriteria genoemd in bijlage III bij richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11, toepassen wanneer zij voor de onder bijlage II daarbij vallende projecten hetzij door middel van een onderzoek per geval, hetzij aan de hand van de drempelwaarden of de criteria die zij vaststellen, bepalen of het betrokken project moet worden onderworpen aan de milieueffectbeoordelingsprocedure.

3)

Wanneer een lidstaat ervoor opteert om per geval te bepalen welke van de projecten die vallen onder bijlage II bij richtlijn 85/337, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11, moeten worden onderworpen aan een milieueffectbeoordeling, moet hij hetzij door een verwijzing in zijn nationale voorschriften naar bijlage III bij deze richtlijn, hetzij door in zijn nationale voorschriften de in deze bijlage genoemde criteria over te nemen, ervoor zorgen dat met al deze criteria daadwerkelijk rekening kan worden gehouden wanneer het ene of het andere criterium relevant is voor het betrokken project, zonder expliciet of impliciet criteria te kunnen uitsluiten.


(1)  PB C 140 van 23.6.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/11


Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 3 juli 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Landau/Isar — Duitsland) — Strafzaak tegen Rainer Günther Möginger

(Zaak C-225/07) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering - Richtlijn 91/439/EEG - Onderlinge erkenning van rijbewijzen - Intrekking van rijbewijs - Tijdelijk verbod van afgifte van nieuw rijbewijs - Geldigheid van rijbewijs dat tijdens periode van tijdelijk verbod in andere lidstaat is afgegeven)

(2008/C 285/18)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Landau/Isar

Partij in de strafzaak

Rainer Günther Möginger

Voorwerp

Verzoek om prejudiciële beslissing — Amtsgericht Landau/Isar — Uitlegging van artikelen 8, lid 2, en 4 van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PB L 237, blz. 1) — Niet-erkenning door lidstaat van woonplaats op zijn grondgebied van een rijbewijs dat in een andere lidstaat is verkregen tijdens een periode van tijdelijk verbod om in de lidstaat van de woonplaats een nieuw rijbewijs aan te vragen.

Dictum

De artikelen 1, lid 2, en 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees parlement en de Raad van 29 september 2003, dienen aldus te worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat een lidstaat weigert de geldigheid van een in een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te erkennen wanneer de houder ervan op het tijdstip van de afgifte ervan in de eerste lidstaat was onderworpen aan een tijdelijk verbod van afgifte van een nieuw rijbewijs. De omstandigheid dat de vraag van de geldigheid rijst na afloop van genoemd verbod, is daarbij irrelevant.


(1)  PB C 183 van 4.8.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/12


Beschikking van het Hof van 20 juni 2008 — Ayuntamiento de Madrid, Madrid Calle 30 SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-448/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Verstrekking van gegevens met betrekking tot procedure bij buitensporige tekorten - Verordening (EG) nr. 3605/93 - Europees systeem van rekeningen 1995 (ESR 95) - Verordening (EG) nr. 2223/96 - Indeling van orgaan „Madrid Calle 30’in sector „overheid’ - Perscommuniqué van Eurostat - Voor beroep vatbare handeling)

(2008/C 285/19)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwiranten: Ayuntamiento de Madrid, Madrid Calle 30 SA (vertegenwoordigers: J. Buendía Sierra en R. González-Gallarza Granizo, abogados)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Aresu en L. Escobar Guerrero, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 12 juli 2007, Ayuntamiento de Madrid en Madrid Calle 30, SA/Commissie (T-177/06), waarbij het Gerecht niet-ontvankelijk heeft verklaard een verzoek om nietigverklaring van perscommuniqué nr. 48/2006 van Eurostat van 24 april 2006, voor zover daarin een besluit van de Commissie (Eurostat) inzake de indeling, binnen het Europees systeem van rekeningen (ESR 95), van Madrid Calle 30 bij de sector „overheid” is vervat

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Ayuntamiento de Madrid en Madrid Calle 30 SA worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 283 van 24.11.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/12


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 27 juni 2008 — Philip Morris Products SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-497/07 P) (1)

(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 - Driedimensionaal merk dat vorm van pakje sigaretten weergeeft - Weigering van inschrijving)

(2008/C 285/20)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Philip Morris Products SA (vertegenwoordiger: T. van Innis, advocaat)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Rassat, gemachtigde)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 12 september 2007, Philip Morris Products/BHIM (T-140/06), waarbij het Gerecht heeft verworpen het door verzoekster ingestelde beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 24 februari 2006 inzake de aanvraag tot inschrijving van de vorm van een pakje sigaretten als gemeenschapsmerk — Schending van de artikelen 4 en 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1) — Onderscheidend vermogen van driedimensionale vorm — Wijzen waarop deze vorm tot uitdrukking komt en ogenblik van beoordeling ervan

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Philip Morris Products SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 22 van 26.1.2008.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/13


Beschikking van het Hof van 19 juni 2008 — US Steel Košice s.r.o./Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-6/08 P) (1)

(Hogere voorziening - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor handel in broeikasgasemissierechten - Geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging - Republiek Slowakije - Toetredingsakte - Toewijzing van emissierechten - Periode 2008-2012 - Voorwaarden - Rechtstreekse geraaktheid - Niet-ontvankelijkheid)

(2008/C 285/21)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: US Steel Košice s.r.o. (vertegenwoordigers: C. Thomas, solicitor, E. Vermulst, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: U. Wölker en D. Lawunmi, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 1 oktober 2007, U.S. Steel Košice, s.r.o./Commissie (T-27/07), waarbij niet-ontvankelijk werd verklaard een beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 29 november 2006 betreffende het nationaal plan voor toewijzing van broeikasgasemissierechten voor de periode 2008-2012, dat Slowakije in overeenstemming met richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 275, blz. 32) heeft meegedeeld — Natuurlijke of rechtspersonen — Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken — Rechtstreeks geraakt worden — Criteria

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

US Steel Košice s.r.o. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 64 van 8.3.2008.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/13


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 19 juni 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Verwaltungssenat des Landes Oberösterreich — Oostenrijk) — Marc André Kurt/Bürgermeister der Stadt Wels

(Zaak C-104/08) (1)

(Artikelen 92, lid 1, en 104, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering - Fundamentele vrijheden - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Nationaal diplomavereiste voor verlening van autorijschoolvergunning - Discriminatie van eigen onderdanen ten opzichte van onderdanen van andere lidstaten)

(2008/C 285/22)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Unabhängige Verwaltungssenat des Landes Oberösterreich

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Marc André Kurt

Verwerende partij: Bürgermeister der Stadt Wels

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Unabhängige Verwaltungssenat des Landes Oberösterreich — Uitlegging van grondbeginselen van EG en EU-Verdrag en van de eruit voortvloeiende fundamentele vrijheden, alsmede van de artikelen 16 en 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Nationale regeling die voor de oprichting, de exploitatie en het bestuur van een autorijschool een vergunning- en diplomavereiste stelt — Discriminatie van eigen onderdanen ten opzichte van onderdanen van andere lidstaten die gebruik maken van hun uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende rechten en niet noodzakelijk aan een diplomavereiste zijn onderworpen

Dictum

1)

De artikelen 12 EG, 43 EG en 49 EG verzetten zich niet tegen een regeling van een lidstaat die de door een onderdaan van deze lidstaat verworven beroepskwalificaties in omstandigheden als die van het hoofdgeding niet erkent als gelijkwaardig met het diploma dat volgens deze regeling vereist is voor het geven van autorijonderricht als zelfstandige in deze lidstaat.

2)

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is kennelijk onbevoegd tot beantwoording van de derde en de vierde prejudiciële vraag van de Unabhängige Verwaltungssenat des Landes Oberösterreich.


(1)  PB C 142 van 7.6.2008.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/14


Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 25 juli 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Madrid — Spanje) — Real Sociedad de Fútbol SAD, Nihat Kahveci/Consejo Superior de Deportes, Real Federación Española de Fútbol

(Zaak C-152/08) (1)

(Artikel 104, lid 3, van Reglement voor procesvoering - Associatieovereenkomst EEG-Turkije - Artikel 37 van aanvullend protocol - Rechtstreekse werking - Arbeidsvoorwaarden - Verbod van discriminatie - Voetbal - Beperking van aantal beroepsspelers die onderdaan zijn van derde landen, die per ploeg in nationale competitie kunnen worden opgesteld)

(2008/C 285/23)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Madrid

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Real Sociedad de Fútbol SAD, Nihat Kahveci

Verwerende partijen: Superior de Deportes, Real Federación Española de Fútbol

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunal Superior de Justicia de Madrid — Uitlegging van artikel 37 van het aanvullend protocol bij de Associatieovereenkomst EEG-Turkije, ondertekend op 23 november 1970 te Brussel en namens de Gemeenschap gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972 (PB L 293, blz. 1) — Arbeidsvoorwaarden — Regelingen van sportbonden die de deelname van beroepsspelers met de nationaliteit van derde landen die geen partij zijn bij de EER, aan bepaalde competities beperken — Turkse beroepssporter die in het bezit is van een arbeidsvergunning die toegang tot de uitoefening van het beroep verschaft, alsmede van een verblijfsvergunning, zoals voorgeschreven door het nationale recht

Dictum

Het verbod van elke discriminatie van Turkse werknemers die tot de legale arbeidsmarkt van de lidstaten behoren wat betreft de lonen en verdere arbeidsvoorwaarden, zoals neergelegd in artikel 37 van het Aanvullend Protocol, dat op 23 november 1970 te Brussel is ondertekend en namens de Gemeenschap is gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972, en dat een bijlage vormt bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, die op 12 september 1963 te Ankara is ondertekend door de Republiek Turkije enerzijds en de lidstaten van de EEG en de Gemeenschap anderzijds, en die namens laatstgenoemde is gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732/EEG van de Raad van 23 december 1963, en in artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie, moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat op een beroepssporter van Turkse nationaliteit die wettig is tewerkgesteld door een in een lidstaat gevestigde club, een door een sportbond van die lidstaat vastgestelde regel wordt toegepast volgens welke de clubs in competities op nationaal niveau slechts een beperkt aantal spelers mogen opstellen uit derde landen die geen partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.


(1)  PB C 171 van 05.07.2008.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/15


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 11 juli 2008 (verzoek van Panevėžio Apygardos Teismas om een prejudiciële beslissing — Republiek Litouwen) — Strafzaak tegen Edgar Babanov

(Zaak C-207/08) (1)

(Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering - Landbouw - Vrij verkeer van goederen - Nationale regeling die teelt van om het even welk hennepras verbiedt)

(2008/C 285/24)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Panevėžio apygardos teismas

Partij in de strafzaak

Edgar Babanov

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Panevėžio Apygardos Teismas — Verenigbaarheid met het recht van de Unie van een nationale wettelijke regeling die de teelt van om het even welk hennepras strafbaar stelt — Mogelijkheid voor de nationale rechter, de nationale wettelijke regeling toe te passen wanneer de actieve stof in de hennep een bepaalde drempel niet overschrijdt

Dictum

1)

Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001, moet aldus worden uitgelegd, dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling volgens welke de teelt en het bezit van de in deze verordening bedoelde vezelhennep is verboden.

2)

Het gemeenschapsrecht staat eraan in de weg dat een rechterlijke instantie van een lidstaat een nationale wettelijke regeling toepast, waarbij in strijd met verordening nr. 1782/2003 de teelt en het bezit van de in deze verordening bedoelde vezelhennep wordt verboden.


(1)  PB C 209 van 15.8.2008.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/15


Hogere voorziening ingesteld op 21 februari 2008 door Athanasios Pitsiorlas tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 27 november 2007 in zaken T-3/00 en T-337/04, Athanasios Pitsiorlas/Raad van de Europese Unie en Europese Centrale Bank

(Zaak C-84/08 P)

(2008/C 285/25)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirant: Athanasios Pitsiorlas (vertegenwoordiger: D. Papafilippou, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie en Europese Centrale Bank

Bij beschikking van 3 juli 2008 heeft het Hof (Tweede kamer) de hogere voorziening afgewezen en Athanasios Pitsiorlas verwezen in de kosten


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/15


Beroep ingesteld op 17 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

(Zaak C-327/08)

(2008/C 285/26)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Rozet en D. Kukovec, gemachtigden)

Verwerende partij: Franse Republiek

Conclusies

vaststellen dat

door artikel 44, lid 1, van decreet nr. 2005-1308 van 20 oktober 2005, artikel 46, lid 1, van decreet nr. 2005-1742 van 30 december 2005 en artikel 80, lid 1, punt 1, van decreet nr. 2006-975 van 1 augustus 2006 vast te stellen en te handhaven, voor zover deze bepalingen voorzien in de mogelijkheid voor aanbestedende diensten om de redelijke termijn die in acht moet worden genomen tussen de kennisgeving aan de inschrijvers en de ondertekening van de overeenkomst, te verkorten zonder tijdslimiet en zonder enige bij de nationale regeling vooraf vastgestelde objectieve voorwaarde,

en

door artikel 1441, lid 1, van het nieuwe wetboek van burgerlijk procesrecht, zoals gewijzigd bij decreet nr. 2005-1308 van 20 oktober 2005, vast te stellen en te handhaven, voor zover deze bepaling een termijn van tien dagen stelt voor het antwoord van de betrokken aanbestedende dienst, waarbij voor dat antwoord elk precontractueel kort geding is verboden en zonder dat deze termijn de termijn schorst die in acht moet worden genomen tussen de kennisgeving aan de inschrijvers en de ondertekening van de overeenkomst,

is de Franse Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens richtlijn 89/665/EEG (1) en richtlijn 92/13/EEG (2), zoals uitgelegd door het Hof van Justitie in zijn arresten in zijn arresten Alcatel (C-81/98) en Commissie/Oostenrijk (C-212/02), en meer in het bijzonder artikel 2, lid 1, van richtlijn 89/665/EEG en artikel 2, lid 1, van richtlijn 92/13/EEG;

de Franse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie voert twee middelen aan ter ondersteuning van haar beroep.

Met haar eerste middel verwijt de Commissie verweerster dat zij de aanbestedende diensten in staat stelt om in spoedeisende gevallen de minimumtermijn die in acht moet worden genomen tussen de kennisgeving van het besluit tot gunning van de opdracht aan alle inschrijvers en de ondertekening van de overeenkomst voor deze opdracht, in te korten tot minder dan 10 dagen. De spoedeisendheid waarvan in de Franse wetgeving sprake is, wordt immers overgelaten aan de discretionaire beoordeling van de aanbestedende dienst, zonder dat een objectieve voorwaarde wordt gesteld. Voorts bevat dezelfde wetgeving geen enkele garantie dat de inschrijvers in kennis worden gesteld van het aantal dagen waarmee de termijn wordt ingekort, hetgeen tot gevolg kan hebben dat deze inschrijvers een precontractueel beroep instellen tegen een besluit tot gunning van een opdracht, terwijl de overeenkomst voor die opdracht reeds is ondertekend. Een dergelijke situatie is duidelijk in strijd met het doel van de richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG, dat is bevestigd in de rechtspraak van het Hof en bestaat in de invoering van doeltreffende en snelle beroepsprocedures tegen onwettige besluiten van de aanbestedende dienst in een fase waarin de schendingen nog kunnen worden gecorrigeerd.

Met haar tweede middel verwijt de Commissie verweerster voorts dat zij het nuttig effect van de betrokken richtlijnen aantast door in de Franse regeling te voorzien in een voorafgaande fase van verplichte ingebrekestelling van de aanbestedende dienst die geen schorsende werking heeft op de termijn die in acht moet worden genomen tussen de kennisgeving van het besluit tot gunning van de opdracht en de ondertekening van de overeenkomst voor die opdracht. Voor zover de instelling van een beroep door een gepasseerde inschrijver is uitgesloten binnen de termijn voor een antwoord op de ingebrekestelling, die 10 dagen bedraagt, zou een antwoord van de aanbestedende dienst na het verstrijken van deze termijn de gepasseerde inschrijver elke mogelijkheid ontnemen om doeltreffend beroep in te stellen, aangezien op die datum de overeenkomst zal zijn ondertekend.


(1)  Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PB L 395, blz. 33), zoals gewijzigd bij richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PB L 209, blz. 1).

(2)  Richtlijn 92/13/EEG van de Raad van 25 februari 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (PB L 76, blz. 14).


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/16


Beroep ingesteld op 18 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

(Zaak C-333/08)

(2008/C 285/27)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: B. Stromsky, gemachtigde)

Verwerende partij: Franse Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Franse Republiek, door voor de technologische hulpmiddelen en de levensmiddelen voor de bereiding waarvan technologische hulpmiddelen uit andere lidstaten worden gebruikt waar zij rechtmatig worden vervaardigd en/of verkocht, een stelsel van voorafgaande vergunning in te voeren dat het evenredigheidsbeginsel niet eerbiedigt, de krachtens artikel 28 EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Franse Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het beroep van de Commissie klaagt over de beperkingen voor het handelsverkeer die voortvloeien uit de Franse regeling betreffende technologische hulpmiddelen. Deze regeling, die voorziet in een voorafgaande vergunning voor deze producten alsook voor de levensmiddelen bij de bereiding waarvan technologische hulpmiddelen uit andere lidstaten worden gebruikt, waar zij rechtmatig worden vervaardigd en/of verkocht, maakt de verkoop van deze levensmiddelen en hulpmiddelen namelijk moeilijker en duurder en belemmert dus het handelsverkeer.

Volgens de Commissie kan de eis van voorafgaande vergunning in bepaalde omstandigheden gerechtvaardigd worden door een reden van volksgezondheid, maar deze regeling moet hoe dan ook voldoen aan het evenredigheidscriterium en aan de voorwaarden van de rechtspraak, met name die gesteld in het arrest van het Hof van 5 februari 2004, Commissie/Frankrijk (C-24/00). In casu is niet voldaan aan verschillende van deze voorwaarden daar de procedures waarin de betrokken regeling voorziet, niet gemakkelijk toegankelijk, snel en vatbaar voor beroep in rechte bij weigering van de vergunning zijn.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/17


Hogere voorziening ingesteld op 21 juli 2008 door Transports Schiocchet — Excursions SARL tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 19 mei 2008 in zaak T-220/07, Transports Schiocchet — Excursions/Commissie

(Zaak C-335/08 P)

(2008/C 285/28)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Transports Schiocchet — Excursions SARL (vertegenwoordiger: D. Schönberger, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

vernietiging van de beschikking van het Gerecht van 19 mei 2008;

toewijzing van het in eerste aanleg gevorderde en daarmee afdoening van de zaak;

subsidiair, verwijzing van de zaak naar het Gerecht;

verwijzing van de Commissie in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante roept drie middelen in ter ondersteuning van haar hogere voorziening.

Met haar eerste middel stelt zij dat het Gerecht het met beslissingen van de communautaire rechtsorde samenhangende rechtszekerheidsbeginsel, de artikelen 235 EG en 288, tweede alinea, EG en artikel 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden heeft geschonden, nu het Gerecht in punt 39 van de bestreden beschikking heeft geoordeeld dat de instelling van de beroepen bij de nationale rechterlijke instanties door rekwirante geen schorsende of stuitende werking heeft, terwijl het Gerecht in zijn eerdere beslissingen, die inmiddels kracht van gewijsde hebben gekregen, de voortzetting van de procedure bij de nationale rechterlijke instanties juist had aangemoedigd.

Met haar tweede middel wijst rekwirante op meerdere beoordelingsfouten van het Gerecht ten aanzien van de voorwaarden waaronder de niet-contractuele aansprakelijkheid intreedt, welke fouten verband houden met de verdraaiing van de feiten en de conclusies van haar verzoekschrift, van artikel 288, tweede alinea, EG en van artikel 230 EG, met name wat betreft de bewering dat de nationale gerechtelijke instanties het standpunt van de Commissie zouden hebben bevestigd en de beoordeling van de periode waarin de schade is geleden.

Met haar derde en laatste middel roept rekwirante een schending van artikel 4, lid 2, en artikel 2, punt 1.3, van verordening 684/92 (1) in, doordat het Gerecht, door de door de Commissie gegeven uitlegging te volgen, de activiteit van haar concurrenten onjuist heeft gekwalificeerd als „bijzonder vervoer” (artikel 4, lid 2), dat van vergunning is vrijgesteld, terwijl het in werkelijkheid om parallel of tijdelijk vervoer (artikel 2, punt 1.3) gaat, dat aan dezelfde regels is onderworpen als het geregelde vervoer van rekwirante.


(1)  PB L 74, blz. 1.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/17


Beroep ingesteld op 24 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-342/08)

(2008/C 285/29)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Rozet en A. Sipos, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk België, doordat het heeft nagelaten om een extern noodplan op te stellen voor alle inrichtingen waarnaar wordt verwezen in artikel 9 van richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (1), gewijzigd bij richtlijn 2003/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2003 (2), de krachtens artikel 11, lid 1, sub c, van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk België verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie betoogt dat de opstelling van externe noodplannen voor de maatregelen die moeten worden genomen buiten de in artikel 9 van richtlijn 96/82/EG vermelde inrichtingen een fundamenteel vereiste is van deze richtlijn. Het Koninkrijk België is de krachtens de richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen, voor zover het heeft nagelaten dergelijke plannen op te stellen voor 59 op zijn grondgebied gevestigde inrichtingen, ofschoon dergelijke plannen volgens de bewoordingen van deze richtlijn hadden moeten worden opgesteld uiterlijk drie jaar na de uiterste datum voor omzetting van de richtlijn, hetzij op 3 februari 2002.


(1)  PB L 10, blz. 13.

(2)  Richtlijn 2003/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2003 tot wijziging van richtlijn 96/82/EG van de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PB L 345, blz. 97).


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 31 juli 2008 — Modehuis A. Zwijnenburg BV, andere partij: Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-352/08)

(2008/C 285/30)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Modehuis A. Zwijnenburg BV

Andere partij: Staatssecretaris van Financiën

Prejudiciële vraag

Moet artikel 11, lid 1, onder a, van richtlijn nr. 90/434/EEG (1) [van de Raad] van 23 juli 1990 zo worden uitgelegd dat de faciliteiten van die richtlijn kunnen worden geweigerd aan de belastingplichtige ingeval een samenstel van rechtshandelingen erop is gericht de heffing te voorkomen van een andere belasting dan de belastingen waarop de in die richtlijn opgenomen faciliteiten betrekking hebben?


(1)  Betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten (PB L 225, blz. 1).


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/18


Beroep ingesteld op 30 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

(Zaak C-354/08)

(2008/C 285/31)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Traversa en J. Sénéchal, gemachtigden)

Verwerende partij: Franse Republiek

Conclusies

Vaststelling dat de Franse Republiek haar verplichtingen krachtens artikel 43 EG niet is nagekomen door aan de vertrekkende concessiehouder een voorkeursrecht te geven in het kader van de openstelling voor concurrentie van concessies voor projecten waarbij gebruik wordt gemaakt van waterkracht, en met name door de vaststelling van de artikelen 29, lid 3, van decreet nr. 99/225 van 22 maart 1999 inzake de concessie en de verklaring van openbaar nut voor projecten waarbij gebruik wordt gemaakt van waterkracht;

Verwijzing van de Franse Republiek in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie stelt dat het toekennen van een voorkeursrecht aan de vertrekkende concessiehouder bij de vernieuwing en verlening van concessies voor projecten waarbij gebruik wordt gemaakt van waterkracht, een schending van het discriminatieverbod en een beperking van de vrijheid van vestiging is. Door bedrijven die over een concessie beschikken en die uit dien hoofde reeds in Frankrijk zijn gevestigd, een voorkeursbehandeling te geven, bemoeilijkt de Franse wetgeving de vestiging van bedrijven met zetel in andere lidstaten.

De Franse autoriteiten hebben voorts geen beroep gedaan op de in de artikelen 45 en 46 van het Verdrag neergelegde uitzonderingen of op dwingende redenen van algemeen belang ter rechtvaardiging van de in geding zijnde maatregel, en deze staat hoe dan ook niet in verhouding tot het beoogde doel. Zo zouden de financiële lasten van de vertrekkende concessiehouder bijvoorbeeld kunnen worden gecompenseerd door het stellen van andere verplichtingen aan nieuwe concurrenten.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 4 augustus 2008 — Stichting Greenpeace Nederland tegen Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, andere partij: Pioneer Hi-Bred Northern Europe Sales Division

(Zaak C-359/08)

(2008/C 285/32)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Stichting Greenpeace Nederland

Verweerder: Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Andere partij: Pioneer Hi-Bred Northern Europe Sales Division

Prejudiciële vragen

1.

Moet de plaats van introductie van genetisch gemodificeerde organismen, die krachtens artikel 25, vierde lid, van richtlijn 2001/18/EG (1) niet als vertrouwelijk kan worden beschouwd, mede gelet op het doel en de systematiek van deze richtlijn, aldus worden uitgelegd dat hiermee wordt bedoeld het kadastrale perceel of kan worden volstaan met het vermelden van een ruimer geografisch gebied?

2.

a.

Indien een ruimer geografisch gebied toereikend is, welke omstandigheden kunnen bij het bepalen van de gebiedsaanduiding worden betrokken?

b.

Komt richtlijn 2003/4/EG (2) betekenis toe bij het bepalen van de reikwijdte van de gebiedsaanduiding?

c.

Is met een gebied dat twintigmaal groter is dan de afzonderlijke proefvelden voldaan aan het proportionaliteitsbeginsel?

3.

Is voldaan aan het proportionaliteitsbeginsel, indien overeenkomstig het op 17 juli 2008 herziene beleid wordt gekozen voor een globale gebiedsaanduiding van honderd maal de afzonderlijke proefvelden?

4.

Indien slechts een kadastrale gebiedsaanduiding toereikend is, kan, ondanks het bepaalde in artikel 25, vierde lid, van richtlijn 2001/18/EG, in de in artikel 4, tweede lid, van richtlijn 2003/4/EG weergegeven omstandigheden toch een rechtvaardiging zijn gelegen om informatie omtrent de exacte plaats van introductie vertrouwelijk te behandelen?

5.

a.

Bevat artikel 4, tweede lid, van richtlijn 2003/4/EG een limitatieve opsomming van rechtvaardigingsgronden?

b.

Indien dit het geval is, kan de beveiliging van bedrijven met inbegrip van de daar aanwezige personen en producten en het voorkomen van sabotage ten behoeve van het biotechnologische ontwikkelingsklimaat in Nederland onder één van de in artikel 4, tweede lid, van richtlijn 2003/4/EG genoemde rechtvaardigingsgronden worden gebracht?

6.

Indien op vraag 5, onder a en b, een positief antwoord volgt, is in dat geval een gebiedsaanduiding van twintigmaal dan wel honderd maal de omvang van het proefveld, gelet op het bepaalde in artikel 4, tweede lid, na punt h, van richtlijn 2003/4/EG, gezien het beschermen van particuliere (beveiliging van het bedrijf met inbegrip van de daar aanwezige personen en producten) en publieke belangen (voorkomen van sabotage ten behoeve van het biotechnologische ontwikkelingsklimaat in Nederland) proportioneel?

7.

a.

Indien op vraag 5, onder a, een negatief antwoord volgt, is het beveiligen van bedrijven met inbegrip van de daar aanwezige personen en producten en het voorkomen van sabotage ten behoeve van het biotechnologische ontwikkelingsklimaat in Nederland een geoorloofde rechtvaardigingsgrond?

b.

Is bij bevestigende beantwoording van vraag 7, onder a, een gebiedsaanduiding van twintigmaal dan wel honderd maal de omvang van het proefveld gezien het beschermen van particuliere (beveiliging van het bedrijf met inbegrip van de daar aanwezige personen en producten) en publieke belangen (voorkomen van sabotage ten behoeve van het biotechnologische ontwikkelingsklimaat in Nederland) proportioneel?


(1)  Van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106, blz. 1).

(2)  Van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41, blz. 26).


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 4 augustus 2008 — 1. Stichting Greenpeace Nederland en 2. Stichting ter Voorkoming Misbruik Genetische Manipulatie „VoMiGen” tegen Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, andere partij: Pioneer Hi-Bred Northern Europe Sales Division

(Zaak C-360/08)

(2008/C 285/33)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeksters:

1.

Stichting Greenpeace Nederland

2.

Stichting ter Voorkoming Misbruik Genetische Manipulatie „VoMiGen”

Verweerder: Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Andere partij: Pioneer Hi-Bred Northern Europe Sales Division

Prejudiciële vragen

1.

Moet de plaats van introductie van genetisch gemodificeerde organismen, die krachtens artikel 25, vierde lid, van richtlijn 2001/18/EG (1) niet als vertrouwelijk kan worden beschouwd, mede gelet op het doel en de systematiek van deze richtlijn, aldus worden uitgelegd dat hiermee wordt bedoeld het kadastrale perceel of kan worden volstaan met het vermelden van een ruimer geografisch gebied?

2.

a.

Indien een ruimer geografisch gebied toereikend is, welke omstandigheden kunnen bij het bepalen van de gebiedsaanduiding worden betrokken?

b.

Komt richtlijn 2003/4/EG (2) betekenis toe bij het bepalen van de reikwijdte van de gebiedsaanduiding?

c.

Is met een gebied dat twintigmaal groter is dan de afzonderlijke proefvelden voldaan aan het proportionaliteitsbeginsel?

3.

Is voldaan aan het proportionaliteitsbeginsel, indien overeenkomstig het op 17 juli 2008 herziene beleid wordt gekozen voor een globale gebiedsaanduiding van honderd maal de afzonderlijke proefvelden?

4.

Indien slechts een kadastrale gebiedsaanduiding toereikend is, kan, ondanks het bepaalde in artikel 25, vierde lid, van richtlijn 2001/18/EG, in de in artikel 4, tweede lid, van richtlijn 2003/4/EG weergegeven omstandigheden toch een rechtvaardiging zijn gelegen om informatie omtrent de exacte plaats van introductie vertrouwelijk te behandelen?

5.

a.

Bevat artikel 4, tweede lid, van richtlijn 2003/4/EG een limitatieve opsomming van rechtvaardigingsgronden?

b.

Indien dit het geval is, kan de beveiliging van bedrijven met inbegrip van de daar aanwezige personen en producten en het voorkomen van sabotage ten behoeve van het biotechnologische ontwikkelingsklimaat in Nederland onder één van de in artikel 4, tweede lid, van de richtlijn 2003/4/EG genoemde rechtvaardigingsgronden worden gebracht?

6.

Indien op vraag 5, onder a en b, een positief antwoord volgt, is in dat geval een gebiedsaanduiding van twintigmaal dan wel honderd maal de omvang van het proefveld, gelet op het bepaalde in artikel 4, tweede lid, na punt h, van richtlijn 2003/4/EG, gezien het beschermen van particuliere (beveiliging van het bedrijf met inbegrip van de daar aanwezige personen en producten) en publieke belangen (voorkomen van sabotage ten behoeve van het biotechnologische ontwikkelingsklimaat in Nederland) proportioneel?

7.

a.

Indien op vraag 5, onder a, een negatief antwoord volgt, is het beveiligen van bedrijven met inbegrip van de daar aanwezige personen en producten en het voorkomen van sabotage ten behoeve van het biotechnologische ontwikkelingsklimaat in Nederland een geoorloofde rechtvaardigingsgrond?

b.

Is bij bevestigende beantwoording van vraag 7, onder a, een gebiedsaanduiding van twintigmaal dan wel honderd maal de omvang van het proefveld gezien het beschermen van particuliere (beveiliging van het bedrijf met inbegrip van de daar aanwezige personen en producten) en publieke belangen (voorkomen van sabotage ten behoeve van het biotechnologische ontwikkelingsklimaat in Nederland) proportioneel?


(1)  Van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106, blz. 1).

(2)  Van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41, blz. 26).


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 4 augustus 2008 — Stichting Greenpeace Nederland tegen Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, andere partij: Pioneer Hi-Bred Northern Europe Sales Division

(Zaak C-361/08)

(2008/C 285/34)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Stichting Greenpeace Nederland

Verweerder: Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Andere partij: Pioneer Hi-Bred Northern Europe Sales Division

Prejudiciële vragen

1.

Moet de plaats van introductie van genetisch gemodificeerde organismen, die krachtens artikel 25, vierde lid, van richtlijn 2001/18/EG (1) niet als vertrouwelijk kan worden beschouwd, mede gelet op het doel en de systematiek van deze richtlijn, aldus worden uitgelegd dat hiermee wordt bedoeld het kadastrale perceel of kan worden volstaan met het vermelden van een ruimer geografisch gebied?

2.

a.

Indien een ruimer geografisch gebied toereikend is, welke omstandigheden kunnen bij het bepalen van de gebiedsaanduiding worden betrokken?

b.

Komt richtlijn 2003/4/EG (2) betekenis toe bij het bepalen van de reikwijdte van de gebiedsaanduiding?

c.

Is met een gebied dat twintigmaal groter is dan de afzonderlijke proefvelden voldaan aan het proportionaliteitsbeginsel?

3.

Is voldaan aan het proportionaliteitsbeginsel, indien overeenkomstig het op 17 juli 2008 herziene beleid wordt gekozen voor een globale gebiedsaanduiding van honderd maal de afzonderlijke proefvelden?

4.

Indien slechts een kadastrale gebiedsaanduiding toereikend is, kan, ondanks het bepaalde in artikel 25, vierde lid, van richtlijn 2001/18/EG, in de in artikel 4, tweede lid, van richtlijn 2003/4/EG weergegeven omstandigheden toch een rechtvaardiging zijn gelegen om informatie omtrent de exacte plaats van introductie vertrouwelijk te behandelen?

5.

a.

Bevat artikel 4, tweede lid, van richtlijn 2003/4/EG een limitatieve opsomming van rechtvaardigingsgronden?

b.

Indien dit het geval is, kan de beveiliging van bedrijven met inbegrip van de daar aanwezige personen en producten en het voorkomen van sabotage ten behoeve van het biotechnologische ontwikkelingsklimaat in Nederland onder één van de in artikel 4, tweede lid, van de richtlijn 2003/4/EG genoemde rechtvaardigingsgronden worden gebracht?

6.

Indien op vraag 5, onder a en b, een positief antwoord volgt, is in dat geval een gebiedsaanduiding van twintigmaal dan wel honderd maal de omvang van het proefveld, gelet op het bepaalde in artikel 4, tweede lid, na punt h, van richtlijn 2003/4/EG, gezien het beschermen van particuliere (beveiliging van het bedrijf met inbegrip van de daar aanwezige personen en producten) en publieke belangen (voorkomen van sabotage ten behoeve van het biotechnologische ontwikkelingsklimaat in Nederland) proportioneel?

7.

a.

Indien op vraag 5, onder a, een negatief antwoord volgt, is het beveiligen van bedrijven met inbegrip van de daar aanwezige personen en producten en het voorkomen van sabotage ten behoeve van het biotechnologische ontwikkelingsklimaat in Nederland een geoorloofde rechtvaardigingsgrond?

b.

Is bij bevestigende beantwoording van vraag 7, onder a, een gebiedsaanduiding van twintigmaal dan wel honderd maal de omvang van het proefveld gezien het beschermen van particuliere (beveiliging van het bedrijf met inbegrip van de daar aanwezige personen en producten) en publieke belangen (voorkomen van sabotage ten behoeve van het biotechnologische ontwikkelingsklimaat in Nederland) proportioneel?


(1)  Van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106, blz. 1).

(2)  Van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41, blz. 26).


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 7 augustus 2008 — Romana Slanina/Unabhängiger Finanzsenat, Außenstelle Wien

(Zaak C-363/08)

(2008/C 285/35)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Romana Slanina

Verwerende partij: Unabhängiger Finanzsenat, Außenstelle Wien

Prejudiciële vragen

1)

Volgt uit verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (1) (hierna: „verordening”), dat de niet-werkende, gescheiden echtgenote van een in Oostenrijk wonende en niet als zelfstandige werkzame man haar recht op kinderbijslag (voor een kind) jegens Oostenrijk nog steeds kan doen gelden, wanneer zij in een andere lidstaat een woonplaats vestigt en het centrum van haar belangen naar die lidstaat verplaatst, en wanneer zij aldaar ook voortaan niet werkt?

2)

Is het voor het antwoord op vraag 1 van belang dat Oostenrijk de gescheiden echtgenoot, die enkel en alleen in Oostenrijk woont en werkt, onder bepaalde voorwaarden het recht op kinderbijslag (voor het kind) toekent, wanneer het recht van de gescheiden echtgenote niet langer bestaat?

3)

Volgt uit de verordening dat de gescheiden echtgenote een recht op kinderbijslag (voor het kind) kan doen gelden jegens Oostenrijk, waar de gescheiden echtgenoot en vader van het kind woont en werkt, wanneer de in vraag 1 beschreven omstandigheden zich aldus wijzigen dat de echtgenote in de nieuwe lidstaat een beroepswerkzaamheid gaat uitoefenen?


(1)  PB L 149, blz. 2.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 11 augustus 2008 — Agrana Zucker GmbH/Bundesminister für Land- und Forstwirtschaft, Umwelt und Wasserwirtschaft

(Zaak C-365/08)

(2008/C 285/36)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Agrana Zucker GmbH

Verwerende partij: Bundesminister für Land- und Forstwirtschaft, Umwelt und Wasserwirtschaft

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 16 van verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1) aldus worden uitgelegd dat een suikerquotum dat als gevolg van een preventieve onttrekking aan de markt krachtens artikel 1 van verordening (EG) nr. 290/2007 van de Commissie van 16 maart 2007 tot vaststelling, voor het verkoopseizoen 2007/2008, van het in artikel 19 van verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad bedoelde percentage (2), niet kan worden gebruikt, deel uitmaakt van de heffingsgrondslag voor de productieheffing?

2)

Voor het geval dat vraag 1 bevestigend wordt beantwoord:

Is artikel 16 van verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 verenigbaar met het primaire recht en in het bijzonder met het evenredigheidsbeginsel en het uit artikel 34 EG voortvloeiende discriminatieverbod?


(1)  PB L 58, blz. 1.

(2)  PB L 78, blz. 20.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/23


Beroep ingesteld op 12 augustus 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-369/08)

(2008/C 285/37)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Traversa en P. Dejmek, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

vaststellen dat punt 2.1 van bijlage VIIIb bij de StZVO in strijd is met artikel 43 EG juncto artikel 48 EG;

de Bondsrepubliek Duitsland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingevolge artikel 43, eerste alinea, EG zijn alle regelingen verboden die de vrije vestiging van burgers van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat beperken. Uit artikel 48 EG volgt dat de verdragsbepalingen inzake de vrije vestiging van vennootschappen die hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Gemeenschap hebben, dezelfde zijn als de bepalingen die gelden voor de natuurlijke personen die burger zijn van de lidstaten. De bepalingen inzake gelijke behandeling verbieden niet alleen openlijke discriminatie op grond van nationaliteit of, wat vennootschappen betreft, op grond van de plaats van de zetel, maar ook alle verkapte vormen van discriminatie die door toepassing van andere onderscheidingscriteria feitelijk tot hetzelfde resultaat zouden leiden.

Op grond van punt 2.1 van bijlage VIIIb bij de Duitse Straßenverkehrszulassungsordnung (regeling inzake de toelating van motorvoertuigen tot het wegverkeer, StVZO) kan een organisatie voor de uitvoering van technische controles respectievelijk veiligheidskeuringen en inspecties van motorvoertuigen in Duitsland alleen worden erkend indien zij uitsluitend bestaat uit en in bedrijf wordt gehouden door ten minste 60 zelfstandige en in hoofdberoep werkzame motorvoertuigexperts, waarbij er in het gebied waarvoor de erkenning geldt, ten minste zoveel controletechnici van deze organisatie gevestigd moeten zijn dat er altijd één controletechnicus is, maar maximaal 30, voor elke 100 000 daar toegelaten motorvoertuigen en aanhangers.

Volgens de Commissie vormt dit vereiste een ongeoorloofde beperking van de vrijheid van vestiging die onverenigbaar is met artikel 43 EG en in ieder geval met artikel 43 EG juncto artikel 48 EG. Het vereiste dat de organisatie uitsluitend uit een minimumaantal zelfstandige en in hoofdberoep werkzame experts bestaat, vormt een kwalitatieve beperking, aangezien een bepaalde structuur wordt opgelegd aan ondernemingen die de betrokken activiteit willen uitoefenen. Dit vereiste betekent in het bijzonder de uitsluiting van onzelfstandige werknemers die zich niet kunnen aansluiten bij een dergelijke controleorganisatie. De litigieuze bepaling vormt bovendien een kwantitatieve beperking, omdat zij deze controleorganisaties een minimumaantal leden voorschrijft. Deze vereisten voor erkenning maken het elke marktdeelnemer die in een andere lidstaat rechtmatig is gevestigd en die een andere rechtsvorm of interne structuur heeft, onmogelijk om in Duitsland technische-controlediensten aan te bieden. Tot slot vormt het vereiste dat er in het gebied waarvoor de erkenning geldt, zoveel controletechnici moeten zijn gevestigd dat er altijd één controletechnicus is voor elke 100 000 daar toegelaten motorvoertuigen en aanhangers, een met artikel 43 EG (juncto artikel 48 EG) strijdige beperking, omdat dit criterium vooral rechtspersonen benadeelt die reeds in andere lidstaten zijn gevestigd en waarvan de controletechnici niet noodzakelijkerwijs zijn gevestigd in het gebied waarvoor de erkenning geldt.

In het onderhavige geval is artikel 45 EG noch artikel 46 EG van toepassing.

Volgens artikel 45 EG zijn de verdragsbepalingen inzake de vrijheid van vestiging niet van toepassing op werkzaamheden ter uitoefening van het openbaar gezag in een lidstaat, zelfs indien zij slechts bij gelegenheid plaatsvinden. De uit de vaste rechtspraak voortvloeiende criteria voor een rechtstreekse en specifieke uitoefening van het openbaar gezag bij werkzaamheden van controleorganisaties, in het bijzonder bij de uitvoering van technische controles, zijn echter niet vervuld. Noch het feit dat de controleorganisatie moet beslissen over de afgifte respectievelijk de inname van technische-keuringsvignetten, noch het toezicht van staatswege op deze organisaties bewijst dat zij openbare taken vervullen. Ten eerste kan het uiteindelijke besluit tot weigering van het vignet uitsluitend worden genomen door de bevoegde instantie (dat wil zeggen de tot toelating bevoegde instantie) van de desbetreffende deelstaat en niet door de controleorganisatie. De controleorganisaties vervullen tegenover de tot toelating bevoegde instantie veeleer een ondersteunende en voorbereidende rol. Ten tweede kan uit het feit dat de staat toezicht uitoefent op bepaalde instellingen, ook niet worden geconcludeerd dat alle werkzaamheden die worden uitgevoerd door dergelijke onder toezicht staande instellingen, verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag. Al zouden werkzaamheden van de controleorganisatie incidenteel als uitoefening van het openbaar gezag moeten worden gezien, dan zou het te ver voeren om de technische voertuigcontroles uit te sluiten van de toepassing van de vrijheid van vestiging en zou het doel van de in artikel 45 EG vastgelegde uitzondering in aanzienlijke mate voorbij worden gegaan. De voertuigcontroles zijn een louter technische taak, die weliswaar publiekrechtelijke gevolgen heeft, maar niet als rechtstreekse uitoefening van het openbaar gezag kan worden behandeld.

Aangaande artikel 46 EG, dat voorziet in de mogelijkheid om ongelijke behandeling te rechtvaardigen uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid, moet er volgens de rechtspraak van het Hof, om een beroep te kunnen doen op deze rechtvaardigingsgrond, sprake zijn van een werkelijke en voldoende ernstige bedreiging die een van de genoemde fundamentele belangen raakt. Aangezien de Duitse autoriteiten een dergelijke bedreiging niet hebben aangetoond, is niet voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van de uitzonderingsregeling van artikel 46 EG. De Commissie is ervan overtuigd dat het met de litigieuze maatregel nagestreefde doel, namelijk de handhaving van de verkeersveiligheid, ook met minder beperkende maatregelen kan worden bereikt, zoals bijvoorbeeld met een passend toezichtssysteem voor alle controletechnici en controleorganisaties in Duitsland.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 13 augustus 2008 — Data I/O GmbH/Bundesfinanzdirektion Südost

(Zaak C-370/08)

(2008/C 285/38)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Data I/O GmbH

Verwerende partij: Bundesfinanzdirektion Südost

Prejudiciële vragen

1)

Moet aantekening 5 B bij hoofdstuk 84 van de gecombineerde nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), zoals vervangen bij verordening (EG) nr. 1810/2004 van de Commissie van 7 september 2004 (2), aldus worden uitgelegd dat op grond daarvan een elektrische adapter die is bestemd om de elektrische verbinding tussen een automatische gegevensverwerkende machine en te programmeren afzonderlijke elektronische eenheden tot stand te brengen, onder post 8471 van de gecombineerde nomenclatuur kan worden ingedeeld?

2)

Ingeval deze vraag ontkennend wordt beantwoord: moet de hierboven genoemde adapter dan onder post 8471 van de gecombineerde nomenclatuur worden ingedeeld, wanneer hij een zogenoemde memory-chip bevat waarop het programmeringsproces wordt opgeslagen en waarvandaan dit kan worden opgeroepen?


(1)  PB L 256, blz. 1.

(2)  PB L 327, blz. 1.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg (Duitsland) op 14 augustus 2008 — Nural Örnek/deelstaat Baden-Württemberg

(Zaak C-371/08)

(2008/C 285/39)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Nural Örnek

Verwerende partij: deelstaat Baden-Württemberg

Prejudiciële vraag

Moet de bescherming van artikel 14, lid 1, van besluit nr. 1/80 [van de Associatieraad EEG-Turkije] tegen verwijdering van een Turks staatsburger wiens rechtspositie wordt beheerst door artikel 7, eerste alinea, tweede streepje, van besluit nr. 1/80 en die de afgelopen tien jaar heeft verbleven in de lidstaat waar hij deze rechtpositie bezit, worden uitgelegd volgens artikel 28, lid 3, sub a, van richtlijn 2004/38 (1), zoals door de lidstaten omgezet in nationaal recht, zodat verwijdering alleen geoorloofd is om dwingende redenen van openbare veiligheid, zoals door de lidstaten gedefinieerd?


(1)  PB L 158, blz. 77.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/25


Hogere voorziening ingesteld op 14 augustus 2008 door Atlantic Dawn Ltd, Antarctic Fishing Co. Ltd, Atlantean Ltd, Killybegs Fishing Enterprises Ltd, Doyle Fishing Co. Ltd, Western Seaboard Fishing Co. Ltd, O'Shea Fishing Co. Ltd, Aine Fishing Co. Ltd, Brendelen Ltd, Cavankee Fishing Co. Ltd, Ocean Trawlers Ltd, Eileen Oglesby, Noel McGing, Mullglen Ltd, Bradan Fishing Co. Ltd, Larry Murphy, Pauric Conneely, Thomas Flaherty, Carmarose Trawling Co. Ltd en Colmcille Fishing Ltd tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Zevende kamer) van 2 juni 2008 in zaak T-172/07, Atlantic Dawn Ltd, Antarctic Fishing Co. Ltd, Atlantean Ltd, Killybegs Fishing Enterprises Ltd, Doyle Fishing Co. Ltd, Western Seaboard Fishing Co. Ltd, O'Shea Fishing Co. Ltd, Aine Fishing Co. Ltd, Brendelen Ltd, Cavankee Fishing Co. Ltd, Ocean Trawlers Ltd, Eileen Oglesby, Noel McGing, Mullglen Ltd, Bradan Fishing Co. Ltd, Larry Murphy, Pauric Conneely, Thomas Flaherty, Carmarose Trawling Co. Ltd, Colmcille Fishing Ltd/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-372/08 P)

(2008/C 285/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Atlantic Dawn Ltd, Antarctic Fishing Co. Ltd, Atlantean Ltd, Killybegs Fishing Enterprises Ltd, Doyle Fishing Co. Ltd, Western Seaboard Fishing Co. Ltd, O'Shea Fishing Co. Ltd, Aine Fishing Co. Ltd, Brendelen Ltd, Cavankee Fishing Co. Ltd, Ocean Trawlers Ltd, Eileen Oglesby, Noel McGing, Mullglen Ltd, Bradan Fishing Co. Ltd, Larry Murphy, Pauric Conneely, Thomas Flaherty, Carmarose Trawling Co. Ltd, Colmcille Fishing Ltd (vertegenwoordigers: G. Hogan, SC, N. Travers, BL, T. O'Sullivan, BL, D. Barry, solicitor)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen, Koninkrijk Spanje

Conclusies

Rekwiranten verzoeken het Hof:

de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg in zijn geheel te vernietigen;

de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg te verwijzen om ten gronde te beslissen op het ingestelde beroep, waarbij de door de Commissie op 7 september 2007 opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid eveneens in het kader van deze uitspraak ten gronde dient te worden beoordeeld;

de Commissie te verwijzen in de kosten van rekwiranten van de onderhavige hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van hun hogere voorziening stellen rekwiranten dat de bestreden beschikking het gemeenschapsrecht op drie punten heeft geschonden. Rekwiranten stellen in de eerste plaats dat het Gerecht van eerste aanleg artikel 20 van verordening nr. 2371/2002 (1), in het bijzonder de omvang van de residuele bevoegdheid van de lidstaten krachtens artikel 20, lid 3, ervan, onjuist heeft uitgelegd. In de tweede plaats heeft het Gerecht artikel 20, lid 5, onjuist uitgelegd, doordat het onder verwijzing naar de mogelijkheid van de lidstaten om de quota onderling te ruilen, heeft uitgesloten dat rekwiranten rechtstreeks worden geraakt. Ten slotte is het Gerecht ten onrechte voorbijgegaan aan het gegeven dat rekwiranten, als een gesloten groep van personen, rechtstreeks worden geraakt door de aangevochten verordening.


(1)  Verordening (EG) nr. 2371/2002 van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 358, blz. 59).


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte Suprema di Cassazione (Italië) op 18 augustus 2008 — EGN BV — Filiale Italiana/Agenzia delle Entrate

(Zaak C-377/08)

(2008/C 285/41)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte Suprema di Cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: EGN BV — Filiale Italiana

Verwerende partij: Agenzia delle Entrate

Prejudiciële vraag

Is de verrichter van telecommunicatiediensten tussen subjecten die in verschillende lidstaten van de Gemeenschap zijn gevestigd, waarbij de ontvanger belasting over de toegevoegde waarde dient te betalen, op grond van artikel, 17, lid 3, sub a, van richtlijn 77/388/EEG (1) van de Raad van 17 mei 1977 gerechtigd tot aftrek van de belasting over de verwerving of de invoer van goederen die betrekking hebben op dergelijke handelingen, wanneer hij daartoe gerechtigd zou zijn indien dezelfde handelingen in het binnenland waren verricht?


(1)  PB L 145, blz. 1.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Verwaltungssenat des Landes Oberösterreich (Oostenrijk) op 25 augustus 2008 — Michael Neukirchinger/Bezirkshauptmannschaft Grieskirchen

(Zaak C-382/08)

(2008/C 285/42)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Unabhängiger Verwaltungssenat des Landes Oberösterreich

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Michael Neukirchinger

Verwerende partij: Bezirkshauptmannschaft Grieskirchen

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de artikelen 49 en volgende van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale norm volgens welke van een in een andere lidstaat gevestigde persoon die beschikt over een volgens het recht van deze lidstaat verleende vergunning voor het uitvoeren van commerciële luchtballonvaarten [in Duitsland], wordt geëist dat hij voor het uitvoeren van luchtballonvaarten in Oostenrijk zijn zetel of woonplaats in Oostenrijk heeft [§ 106 Luftfahrtgesetz (BGBl. nr. 253/1957, laatstelijk gewijzigd bij BGBl. I nr. 83/2008)]?

2)

Moeten de artikelen 49 en volgende van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale norm volgens welke een in een andere lidstaat gevestigde en volgens het recht van deze lidstaat erkende houder van een vergunning voor het uitvoeren van commerciële luchtballonvaarten, voor het uitvoeren van luchtballonvaarten in een andere lidstaat een andere vergunning moet aanvragen, met dien verstande dat de voor deze vergunning gestelde keuringsvereisten in wezen inhoudelijk gelijk zijn aan die van de hem reeds in zijn land van oorsprong verleende vergunning, doch dat als bijkomende voorwaarde wordt opgelegd dat de aanvrager van de vergunning zijn zetel of woonplaats in het binnenland (in casu Oostenrijk) heeft?

3)

Zijn de bepalingen van § 102 junctis §§ 104 en 106 Luftfahrtgesetz in strijd met artikel 49 EG, indien een in Duitsland gevestigde vergunninghouder in Oostenrijk administratiefstrafrechtelijk wordt vervolgd wegens de uitoefening van de activiteit waarvoor hem een vergunning is verleend, en hem daardoor de toegang tot de markt wordt belemmerd, gelet op het feit dat het volgens § 106, lid 1, Luftfahrtgesetz niet mogelijk is een dergelijke vergunning en een bedrijfsvergunning te verkrijgen zonder een afzonderlijke vestiging op te richten en/of een woonplaats te vestigen en zonder dat een reeds in Duitsland geregistreerde warmeluchtballon opnieuw in Oostenrijk wordt geregistreerd?


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op 1 september 2008 — Brita GmbH/Hauptzollamt Hamburg-Hafen

(Zaak C-386/08)

(2008/C 285/43)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Brita GmbH

Verwerende partij: Hauptzollamt Hamburg-Hafen

Prejudiciële vragen

1)

Moet aan de importeur van uit de Westelijke Jordaanoever afkomstige goederen de gevraagde preferentiële behandeling, gelet op het feit dat voor goederen die afkomstig zijn uit het grondgebied van de Staat Israël c.q. uit de Westelijke Jordaanoever in de preferentiële behandeling wordt voorzien in twee in aanmerking komende verdragen — namelijk de Euro-Mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Staat Israël, anderzijds (EMO) van 20 november 1995 (1), en de Euro-Mediterrane Interim-associatieovereenkomst voor handel en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) ten behoeve van de Palestijnse Autoriteit van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, anderzijds (EMI-PLO) van 24 februari 1997 (2) — in elk geval ook worden verleend wanneer slechts een formeel bewijs van oorsprong uit Israël is overgelegd?

Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord:

2)

Zijn de douaneautoriteiten van een lidstaat jegens een importeur die voor in de Gemeenschap geïmporteerde goederen aanspraak maakt op de preferentiële behandeling, op grond van de EMO gebonden door een bewijs van oorsprong van de Israëlische overheid — en zo de controleprocedure van artikel 32 van het EMO-Protocol nr. 4 niet is ingeleid — zolang de douaneautoriteiten geen andere twijfel over de oorsprong van de goederen hebben dan de twijfel of de goederen afkomstig zijn uit een gebied dat uitsluitend onder controle van Israël staat — namelijk volgens het Israëlisch-Palestijns Interimakkoord van 1995 — en zolang geen procedure op grond van artikel 33 van het EMO-Protocol nr. 4 is gevolgd?

Indien de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord:

3)

Mogen de douaneautoriteiten van het land van invoer de preferentiële behandeling reeds zonder meer weigeren op grond dat in antwoord op hun verzoek om een controle achteraf overeenkomstig artikel 32, lid 2, van het EMO-Protocol nr. 4 de Israëlische overheid (alleen) heeft bevestigd dat de goederen zijn vervaardigd in een gebied dat tot de Israëlische douanezone behoort en dus van oorsprong uit Israël zijn, en op grond dat op het daaropvolgende verzoek van de douaneautoriteiten van het land van invoer om een nadere omschrijving geen antwoord van de Israëlische overheid is ontvangen, inzonderheid wanneer het niet meer van belang is wat de daadwerkelijke oorsprong van de goederen is?

Indien de derde vraag ontkennend moet worden beantwoord:

4)

Mogen de douaneautoriteiten de preferentiële behandeling op grond van de EMO zonder meer weigeren om die reden wanneer — zoals intussen duidelijk is geworden — de goederen afkomstig zijn uit de Westelijke Jordaanoever, of moet de preferentiële behandeling op grond van de EMO ook worden verleend voor goederen met deze oorsprong, in elk geval zolang de geschillenprocedure van artikel 33 van het EMO-Protocol nr. 4 betreffende de uitlegging van het in de overeenkomst gebruikte begrip „grondgebied van de Staat Israël” niet is gevolgd?


(1)  PB 2000, L 147, blz. 3.

(2)  PB L 187, blz. 3.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Grondwettelijk Hof (België) op 8 september 2008 — Base NV, Euphony Benelux NV, Mobistar NV, Uninet International NV, T2 Belgium NV en KPN Belgium NV tegen Ministerraad, andere partij: Belgacom NV

(Zaak C-389/08)

(2008/C 285/44)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Grondwettelijk Hof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeksters: Base NV, Euphony Benelux NV, Mobistar NV, Uninet International NV, T2 Belgium NV en KPN Belgium NV

Verweerder: Ministerraad

Andere partij: Belgacom NV

Prejudiciële vraag

Kan artikel 12 van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn) (1) aldus worden geïnterpreteerd dat het toelaat dat de bevoegde wetgever van een lidstaat, optredend als nationale regelgevende instantie, op algemene wijze en aan de hand van de berekening van de nettokosten van de aanbieder van de universele dienst, die voorheen de enige aanbieder was, vaststelt dat het aanbieden van de universele dienst een onredelijke last kan vormen voor ondernemingen die zijn aangewezen om de universele dienst aan te bieden?


(1)  PB L 108, blz. 51.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/27


Beroep ingesteld op 5 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-390/08)

(2008/C 285/45)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: U. Wölker en J.-P. Keppenne, gemachtigden)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg

Conclusies

vaststellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet de informatie te hebben verstrekt die wordt vereist door artikel 3, lid 2, van beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto (1) juncto de artikelen 8, 9, 10 en 11 van beschikking 2005/166/EG van de Commissie van 10 februari 2005 tot vaststelling van regels voor de uitvoering van beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto (2), de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 3, lid 2, van beschikking nr. 280/2004/EG juncto de artikelen 8, 9, 10 en 11 van beschikking 2005/166/EG;

het Groothertogdom Luxemburg verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Krachtens artikel 3, lid 2, van beschikking nr. 280/2004/EG juncto beschikking 2005/166/EG moeten de lidstaten uiterlijk op 15 maart 2005 en vervolgens om de twee jaar aan de Commissie rapporteren welke maatregelen zij hebben genomen ter beperking en/of vermindering van de emissies van broeikasgassen en ter uitvoering van het Protocol van Kyoto.

Toen dit beroep werd ingesteld, had verweerder deze maatregelen nog altijd niet meegedeeld.


(1)  PB L 49, blz. 1.

(2)  PB L 55, blz. 57.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale amministrativo regionale del Lazio (Italië) op 10 september 2008 — Emanuela Sbarigia/Azienda USL RM/A, Comune di Roma, Assiprofar — Associazione Sindacale Proprietari Farmacia, en Ordine dei Farmacisti della Provincia di Roma

(Zaak C-393/08)

(2008/C 285/46)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale amministrativo regionale del Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Emanuela Sbarigia

Verwerende partijen: Azienda USL RM/A, Comune di Roma, Assiprofar — Associazione Sindacale Proprietari Farmacia, en Ordine dei Farmacisti della Provincia di Roma

Prejudiciële vragen

1)

Is het verenigbaar met de beginselen van gemeenschapsrecht inzake de bescherming van de vrije mededinging en van het vrij verrichten van diensten, zoals onder meer neergelegd in de artikelen 49, 81, 82, 83, 84, 85 en 86 EG, dat apotheken het verbod wordt opgelegd om af te zien van de jaarlijkse vakantie en om ook buiten de thans bij Legge Regionale Lazio nr. 26/2002 toegestane maximale openingstijden open te blijven en dat, overeenkomstig artikel 10, lid 2, van die Legge Regionale, om in de gemeente Rome een afwijking op bovenstaande verboden te verkrijgen, de voorafgaande discretionaire beoordeling door het bestuur (die wordt verricht in samenwerking met de in dat artikel vermelde entiteiten en organismen) van de bijzondere ligging van de verzoekende apotheken in de gemeente noodzakelijk is?

2)

Is het verenigbaar met de artikelen 152 en 153 EU dat de openbare farmaceutische dienst, zij het ter bescherming van de gezondheid van de gebruiker, aan beperkingen of verboden zoals die neergelegd in Legge Regionale nr. 26/2002, wordt onderworpen met betrekking tot de mogelijkheid om de dagelijkse, wekelijkse en jaarlijkse openingstijden van apotheken uit te breiden?


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/28


Hogere voorziening ingesteld op 12 september 2008 door Zipcar, Inc. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 25 juni 2008 in zaak T-36/07, Zipcar, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Zaak C-394/08 P)

(2008/C 285/47)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Zipcar, Inc. (vertegenwoordigers: M. Elmslie, solicitor, N. Saunders, barrister)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Canary Islands Car SL

Conclusies

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 25 juni 2008 in zaak T-36/07 te vernietigen in zijn geheel;

de aanvraag terug te verwijzen naar het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) om de zaak opnieuw te behandelen;

het BHIM te verwijzen in de kosten van de procedure voor het Gerecht en van deze hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante betoogt dat het bestreden arrest moet worden vernietigd op grond dat daarbij:

1)

de feitelijke en juridische context van de rechtmatigheidstoetsing van de litigieuze beslissing onjuist is verruimd. Zij stelt dat het Gerecht van eerste aanleg in zijn arrest het voorwerp van het geding voor de kamer van beroep van het BHIM heeft gewijzigd en feiten en situaties in aanmerking heeft genomen waardoor de feitelijke en juridische context van het geschil voor het BHIM werd uitgebreid;

2)

artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 (1) is geschonden. Het Gerecht van eerste aanleg heeft immers geoordeeld dat het relevante publiek enkel uit Spaanssprekende consumenten bestond, „ook al moet worden erkend dat in bepaalde Spaanse gebieden, zoals de Canarische eilanden, vaak Engels wordt gesproken en dat sommige Spaanse consumenten de Engelse taal beheersen”. Deze uitspraak geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien deze beslissing er uiteindelijk op neerkomt dat bij de beoordeling van de taalvaardigheid en de taalbeheersing van de gemiddelde consument in een bepaald geval, alleen moet worden uitgemaakt welke de hoofdtaal of de eerste taal is van de lidstaat waar het oudere merkrecht bestaat, ongeacht andere voor de definitie van de relevante consument relevante feiten;

3)

artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 is nog in een ander opzicht geschonden. Door drie categorieën van soortgelijkheid tussen de waren en diensten van het aangevraagde merk en die van het beweerde oudere merk vast te stellen, te weten „deels dezelfde”, „deels zeer soortgelijke”, en „deels niet verschillende”, heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, daar het bij de beoordeling van het bestaan van gevaar voor verwarring niet heeft geverifieerd welke de gevolgen van deze drie verschillende categorieën waren.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 11, 14.1.1994, blz. 1).


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/29


Beroep ingesteld op 16 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-400/08)

(2008/C 285/48)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Traversa en R. Vidal Puig, gemachtigden, bijgestaan door C. Fernández Vicién en I. Moreno-Tapia Rivas, advocaten)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk Spanje, door beperkingen te stellen aan de vestiging van winkels als gevolg van Ley 7/1996 op de detailhandel, de regeling van de autonome regio Catalonië inzake dezelfde materie (Ley 18/2005 inzake commerciële voorzieningen; Decreto 378/2006 tot uitvoering van Ley 18/2005, en Decreto 379/2006 houdende goedkeuring van het nieuwe sectorale ruimtelijke ordeningsplan inzake commerciële voorzieningen), de krachtens artikel 43 EG op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De betrokken Spaanse en Catalaanse wettelijke voorschriften (Ley 7/1996, Ley Catalana 18/2005, Decretos Catalanes 378/2006 en 379/2006) verlangen van elke marktdeelnemer die een groot winkelcentrum wil openen, uitbreiden, de activiteit ervan wijzigen, verplaatsen of overdragen, dat hij een vergunning van de Generalitat verkrijgt naast de verplichte gemeentelijke vergunning voor een bedrijfsvestiging; laatstgenoemde vergunning dient ertoe te controleren of de vestiging in overeenstemming is met de geldende stedenbouwkundige voorschriften. Voor de afgifte van de winkelvergunningen geldt een reeks van beoordelingscriteria, waaronder de overeenstemming van het project met het sectorale ruimtelijke ordeningsplan inzake commerciële voorzieningen, zodat geen vergunning kan worden gegeven voor een vestiging die niet voldoet aan de eisen van het plan, de lokalisatie van het project in de geconsolideerde bebouwde kom en de hoeveelheid vestigingen van de vergunningaanvragende onderneming.

De Commissie is van mening dat de betrokken Spaanse en Catalaanse wettelijke voorschriften ongerechtvaardigde beperkingen vormen van de vrijheid van vestiging als bedoeld in artikel 43 EG-Verdrag om de volgende redenen:

(1)

Het vereiste van een winkelvergunning — naast de gemeentelijke vergunning — die wordt afgegeven overeenkomstig bepaalde criteria die niet alleen verband houden met de ruimtelijke ordening en het milieu, maar ook met de potentiële economische weerslag van de nieuwe vestiging van bepaalde soorten van grootschalige winkels op de mededingingsstructuur van de detailhandelsmarkt, en met het onderzoek of sprake is van een „marktbehoefte”, maakt de vestiging van bepaalde soorten van grootschalige winkels zeer moeilijk.

(2)

De betrokken nationale wettelijke regeling is discriminerend omdat deze gunstiger is voor de vestiging van kleinere winkelcentra (die overeenkomen met de structuur van de traditionele detailhandel in Catalonië en dus van de plaatselijke handel) dan van de grote winkelcentra (die overeenkomen met het winkelformaat dat door uit andere lidstaten afkomstige ondernemingen wordt gebruikt).

De Commissie is van mening dat die regeling niet kan worden gerechtvaardigd op basis van de in artikel 46 EG vastgestelde redenen (openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid), die door de nationale autoriteiten niet zijn aangevoerd.

De Commissie is van mening dat de door de Spaanse en Catalaanse autoriteiten aangevoerde rechtvaardigingsgronden — consumentenbescherming (bescherming van de kleinhandel om het bestaan van een concurrerend aanbod op elke markt te waarborgen, bescherming van het milieu en het stedelijk milieu) niet kunnen worden aanvaard om de volgende redenen:

(1)

De door de onderzochte regeling vastgestelde criteria streven er in werkelijkheid niet naar om de consumenten te beschermen, zoals de nationale autoriteiten stellen, maar om de sector van de kleinhandel te bevoordelen ten koste van de grote winkelbedrijven. Derhalve zijn de maatregelen niet geschikt om het gestelde doel te bereiken omdat zij in werkelijkheid economische doelstellingen nastreven.

(2)

De betrokken maatregelen gaan verder dan noodzakelijk is om de nagestreefde doelstellingen te bereiken. In elk geval staat het aan de nationale autoriteiten te bewijzen dat de aangevoerde doelstellingen niet met minder restrictieve maatregelen hadden kunnen worden bereikt.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/30


Beroep ingesteld op 18 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Slovenië

(Zaak C-402/08)

(2008/C 285/49)

Procestaal: Sloveens

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: U. Wölker en V. Kovačič, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Slovenië

Conclusies

vast te stellen dat de Republiek Slovenië, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (1), de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Republiek Slovenië te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor de omzetting van richtlijn 2004/35/EG in nationaal recht is verstreken op 30 april 2007.


(1)  PB L 143, blz. 56.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/30


Hogere voorziening ingesteld op 23 september 2008 door Trubowest Handel GmbH en Viktor Makarov tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 9 juli 2008 in zaak T-429/04, Trubowest Handel GmbH en Viktor Makarov/Raad en Commissie

(Zaak C-419/08 P)

(2008/C 285/50)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Trubowest Handel GmbH en Viktor Makarov (vertegenwoordigers: K. Adamantopoulos en E. Petritsi, dikigoroi)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zijn geheel te vernietigen;

de zaak definitief af te doen door het bij het Gerecht van eerste aanleg ingediende verzoek om schadevergoeding krachtens artikel 288 EG toe te wijzen, of, subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht;

de Raad en de Commissie te verwijzen in hun eigen kosten, alsmede in rekwirantes' kosten van zowel de onderhavige procedure als de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwiranten betogen dat het bestreden arrest moet worden vernietigd om de volgende redenen:

1)

Het Gerecht heeft bij zijn uitlegging en toepassing van het gemeenschapsrecht inzake de voorwaarden waaronder de Gemeenschap niet-contractueel aansprakelijk kan worden gesteld krachtens artikel 288, tweede alinea, EG, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Allereerst wordt aangevoerd dat het bestreden arrest blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het Gerecht in het geheel geen rekening heeft gehouden met de onrechtmatige gedraging die wordt verweten in het kader van de beoordeling van het causaal verband, en deze niet heeft niet onderzocht in haar juridische context, hoewel het Gerecht dit had behoren te doen teneinde de wettelijke aansprakelijkheid van de Gemeenschap te kunnen vaststellen. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet correct te onderzoeken, in overeenstemming met het gemeenschapsrecht, of er sprake was van een rechtstreeks causaal verband tussen de handelwijze van de gemeenschapsinstellingen en de schade die rekwiranten als gevolg hiervan hebben geleden, en door te oordelen dat er geen voldoende rechtstreeks causaal verband bestond tussen de handelwijze van de gemeenschapsinstellingen en de hieruit voortvloeiende schade, daar rekwiranten zich geen redelijke inspanningen hebben getroost om de omvang van de schade te beperken en/of de fout uitsluitend bij de Duitse autoriteiten ligt.

2)

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, door zich onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van de vorderingen met betrekking tot de bedragen van 118 058,46 EUR en 277 939,37 EUR en met betrekking tot de advocatenkosten, ten aanzien waarvan ten gevolge van het wettelijk recht van schikking de nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput. Daardoor hebben rekwiranten geen effectief rechtsmiddel meer en worden zij gestraft voor het uitoefenen van hun wettelijk recht van schikking op basis van het Duitse burgerlijk wetboek, hoewel deze zaak de aansprakelijkheid van de Gemeenschap betreft. Binnen deze context wordt betoogd dat het Gerecht de feiten en het bewijs verkeerd heeft opgevat, door te oordelen dat rekwiranten geen enkel bewijs hebben aangevoerd voor de rol die enerzijds de Gemeenschap en de Russische autoriteiten en anderzijds de strafrechtelijke procedure bij het totstandkomen van de schikking hebben gespeeld.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/31


Beroep ingesteld op 25 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Cyprus

(Zaak C-426/08)

(2008/C 285/51)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk en I. Chatzigiannis, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Cyprus

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Cyprus, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/100/EG van de Raad van 20 november 2006 tot aanpassing van een aantal richtlijnen op het gebied van het vrije verkeer van personen, in verband met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Republiek Cyprus verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 1 januari 2007 verstreken.


(1)  PB L 363, blz. 141.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/31


Beroep ingesteld op 25 september 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-427/08)

(2008/C 285/52)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Støvlbæk en I. Chatzigiannis, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Helleense Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/100/EG van de Raad van 20 november 2006 tot aanpassing van een aantal richtlijnen op het gebied van het vrije verkeer van personen, in verband met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Helleense Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 1 januari 2007 verstreken.


(1)  PB L 363, blz. 141.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/32


Beschikking van de president van de Vierde kamer van het Hof van 25 juni 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Verlag Schawe GmbH/Sächsisches Druck- und Verlagshaus AG

(Zaak C-215/07) (1)

(2008/C 285/53)

Procestaal: Duits

De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 155 van 7.7.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/32


Beschikking van de president van het Hof van 5 juni 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk der Nederlanden

(Zaak C-401/07) (1)

(2008/C 285/54)

Procestaal: Nederlands

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 269 van 10.11.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/32


Beschikking van de president van de Achtste kamer van het Hof van 8 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Zweden

(Zaak C-419/07) (1)

(2008/C 285/55)

Procestaal: Zweeds

De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 283 van 24.11.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/32


Beschikking van de president van het Hof van 9 juni 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-30/08) (1)

(2008/C 285/56)

Procestaal: Italiaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 79 van 29.3.2008.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/32


Beschikking van de president van het Hof van 8 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Helleense Republiek

(Zaak C-121/08) (1)

(2008/C 285/57)

Procestaal: Grieks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 116 van 9.5.2008.


Gerecht van eerste aanleg

8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/33


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2008 — Kahla/Thüringen Porzellan/Commissie

(Zaak T-20/03) (1)

(„Staatssteun - Bestaande steun of nieuwe steun - Onderneming in moeilijkheden - Rechtszekerheidsbeginsel - Beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen - Criterium van particuliere investeerder - Verenigbaarheid met gemeenschappelijke markt - Voorwaarden’)

(2008/C 285/58)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Kahla/Thüringen Porzellan GmbH (Kahla, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Schütte en S. Zühlke, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: V. Kreuschitz en V. Di Bucci, gemachtigden, bijgestaan door C. Koenig, hoogleraar)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Freistaat Thüringen (Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Weitbrecht en A. van Ysendyck, vervolgens A. Weitbrecht en M. Núñez Müller, advocaten); en Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: W. D. Plessing en M. Lumma, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van beschikking 2003/643/EG van de Commissie van 13 mei 2003 betreffende staatssteun van Duitsland ten gunste van Kahla Porzellan GmbH en Kahla/Thüringen Porzellan GmbH (PB L 227, blz. 12), voor zover deze beschikking betrekking heeft op de aan Kahla/Thüringen Porzellan GmbH verleende financiële bijstand

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Kahla/Thüringen Porzellan GmbH zal haar eigen kosten en een derde van de kosten van de Commissie dragen. De Commissie zal twee derde van haar eigen kosten dragen.

3)

De deelstaat Thüringen en de Bondsrepubliek Duitsland zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 70 van 22.3.2003.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/33


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2008 — Nortrail Transport/Commissie

(Zaak T-496/04) (1)

(„Douane-unie - Extern communautair douanevervoer - Visserijproducten afkomstig uit Noorwegen - Verzoek om kwijtschelding en terugbetaling van invoerrechten - Billijkheidsclausule - Verordeningen (EEG) nrs. 2913/92 en 2454/93 - Bijzondere omstandigheden - Opening van tariefcontingenten met terugwerkende kracht’)

(2008/C 285/59)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Nortrail Transport GmbH (Kiel, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Krause, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk B. Schima en J. Hottiaux, daarna B. Schima en M. Patakia, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van beschikking REM 15/02 van de Commissie van 1 oktober 2004, waarbij wordt vastgesteld dat de terugbetaling van invoerrechten aan verzoekster, op wie het verzoek van de Bondsrepubliek Duitsland betrekking heeft, niet gerechtvaardigd is.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Nortrail Transport GmbH wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Commissie.


(1)  PB C 93 van 16.4.2005.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/34


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 september 2008 — Angé Serrano e.a./Parlement

(Zaak T-47/05) (1)

(„Openbare dienst - Ambtenaren - Geslaagd voor interne vergelijkende onderzoeken voor overgang van categorie onder oud Statuut - Inwerkingtreding van nieuw Statuut - Overgangsbepalingen voor indeling in rang - Wijziging van hiërarchische verhoudingen vastgesteld onder oud Statuut - Ontvankelijkheid - Exceptie van onwettigheid - Verkregen rechten - Gewettigd vertrouwen - Evenredigheid - Gelijke behandeling - Beginsel van behoorlijk bestuur en zorgplicht’)

(2008/C 285/60)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Pilar Angé Serrano (Luxemburg, Luxemburg); Jean-Marie Bras (Luxemburg); Dominiek Decoutere (Wolwelange, Luxemburg); Armin Hau (Luxemburg); Adolfo Orcajo Teresa (Brussel, België), en Francisco Javier Solana Ramos (Brussel) (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Knudsen, A. Bencomo Weber en K. Zejdova, vervolgens L. Knudsen en K. Zejdova, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Simm en I. Sulce, vervolgens I. Sulce en M. Simm, gemachtigden)

Voorwerp

Vordering tot nietigverklaring van de individuele besluiten houdende indeling van verzoekers in een middenrang vanaf 1 mei 2004, die hun zijn meegedeeld bij brief van de directeur-generaal Personeelszaken van het Europees Parlement in de eerste week van mei 2004, alsmede van elke handeling ten vervolge op en/of betreffende deze besluiten, daaronder begrepen handelingen die na de instelling van het onderhavige beroep tot stand zijn gekomen, en vordering tot veroordeling van het Parlement tot vergoeding van de schade

Dictum

1)

Op de eerste vordering behoeft geen uitspraak te worden gedaan ten aanzien van P. Angé Serrano, J.-M. Bras en A. Orcajo Teresa.

2)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

3)

Het Europees Parlement zal zijn eigen kosten dragen alsmede die van P. Angé Serrano, J.-M. Bras en A. Orcajo Teresa.

4)

D. Decoutere, A. Hau en F. J. Solana Ramos zullen hun eigen kosten dragen.

5)

De Raad zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 93 van 16.4.2005.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/34


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2008 — HUP Uslugi Polska/BHIM — Manpower (I.T.@MANPOWER)

(Zaak T-248/05) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk I.T.@MANPOWER - Absolute weigeringsgronden - Onderscheidend vermogen - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Ontbreken van tekens of benamingen die gebruikelijk zijn geworden - Ontbreken van merk dat publiek kan misleiden - Artikel 7, lid 1, sub b tot en met d en g, en artikel 51, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 40/94’)

(2008/C 285/61)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: HUP Uslugi Polska sp. z o.o. voorheen HP Temporärpersonalgesellschaft mbH (Czeladz, Polen) (vertegenwoordiger: M. Ciresa, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Manpower Inc. (Milwaukee, Wisconsin, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: R. Moscona, V. Marsland, solicitors, en A. Bryson, barrister)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 5 april 2005 (zaak R 124/2004-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen MP Temporärpersonal GmbH en Manpower Inc.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

HUP Uslugi Polska sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 217 van 3.9.2005.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/35


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2008 — M/Ombudsman

(Zaak T-412/05) (1)

(„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Ad acta leggen door Commissie van klacht betreffende handelswijze van lidstaat - Besluit van Europese Ombudsman betreffende afhandeling van klacht - Fouten van Commissie bij vaststelling van gevallen van wanbeheer - Vermelding van naam van verzoeker - Schending van recht op eerbiediging van privéleven, van evenredigheidsbeginsel en van beginsel van hoor en wederhoor - Morele schade - Causaal verband’)

(2008/C 285/62)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: M (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Vandersanden en A. Kalogeropoulos, vervolgens A. Kalogeropoulos en L. Levi, advocaten)

Verwerende partij: Europese Ombudsman (vertegenwoordigers: J. Sant'Anna en G. Grill, gemachtigden)

Voorwerp

Vordering krachtens artikel 288, tweede alinea, EG tot vergoeding van de schade die verzoeker heeft geleden doordat hij bij naam wordt genoemd in het besluit van de Europese Ombudsman van 18 juli 2002 betreffende klacht nr. 1288/99/OV en betreffende verzuim van de Ombudsman met betrekking tot het onderzoek van deze klacht en de conclusies die hij in dat besluit heeft getrokken.

Dictum

1)

De Europese Ombudsman wordt veroordeeld tot betaling aan M van een schadevergoeding van 10 000 EUR.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 48 van 25.2.2006.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/35


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2008 — Reliance Industries/Raad en Commissie

(Zaak T-45/06) (1)

(„Gemeenschappelijke handelspolitiek - Antidumpingrechten - Compenserende rechten - Vervallen van rechten - Bericht van inleiding van nieuw onderzoek - Termijn - WTO-regels’)

(2008/C 285/63)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Reliance Industries Ltd (Mumbai, India) (vertegenwoordigers: I. MacVay, S. Ahmed, solicitors, R. Thompson, QC, en K. Beal, barrister)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-P. Hix, gemachtigde, bijgestaan door G. Berrisch, advocaat) en Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: N. Khan en P. Stancanelli, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoeken om nietigverklaring van:

het bericht van de Commissie van 1 december 2005, betreffende de inleiding van een herziening naar aanleiding van het vervallen van de compenserende maatregelen die van toepassing zijn bij de invoer van polyethyleentereftalaat uit onder andere India (PB C 304, blz. 4),

het bericht van de Commissie van 1 december 2005, betreffende de inleiding van een tussentijdse herziening naar aanleiding van het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn bij de invoer van polyethyleentereftalaat uit India, Indonesië, de Republiek Korea, Maleisië, Taiwan en Thailand en van een gedeeltelijke tussentijdse herziening van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn bij de invoer van polyethyleentereftalaat uit de Republiek Korea en Taiwan (PB C 304, blz. 9),

verordening (EG) nr. 2603/2000 van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een definitief compenserend recht en definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van polyethyleentereftalaat uit India, Maleisië en Thailand en tot beëindiging van de antisubsidieprocedure met betrekking tot de invoer van polyethyleentereftalaat uit Indonesië, de Republiek Korea en Taiwan (PB L 301, blz. 1); van verordening (EG) nr. 2604/2000 van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopig recht dat werd ingesteld op de invoer van polyethyleentereftalaat uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Taiwan en Thailand (PB L 301, blz. 21), en van besluit 2000/745/EG van de Commissie van 29 november 2000 waarbij verbintenissen worden aanvaard die zijn aangeboden in het kader van de antidumping- en de antisubsidieprocedure met betrekking tot de invoer van polyethyleentereftalaat (PET) uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Taiwan en Thailand (PB L 301, blz. 88), voor zover deze handelingen na 1 december 2005 op verzoekster van toepassing zouden zijn,

subsidiair, van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1), en van artikel 18, lid 1, van verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (PB L 288, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Reliance Industries Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 86 van 8.4.2006.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/36


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2008 — Oakley/BHIM — Venticinque (O STORE)

(Zaak T-116/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk O STORE - Ouder nationaal woordmerk THE O STORE - Vergelijking van in kader van detailhandel verrichte diensten met overeenkomstige waren - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 - Vordering tot herziening ingediend door interveniënte - Artikel 134, lid 3, van Reglement voor procesvoering van Gerecht’)

(2008/C 285/64)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Oakley, Inc. (One Icon, Foothill Ranch, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Huth-Dierig en M. Nentwig, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Venticinque Ltd (Hailsham, East Sussex, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: D. Caneva, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 17 januari 2006 (gevoegde zaken R 682/2004-1 en R 685/2004-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Venticinque Ltd en Oakley, Inc.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Oakley, Inc., wordt verwezen in de kosten, met uitzondering van die van interveniënte.

3)

Venticinque Ltd zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 154 van 1.7.2006.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/36


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 17 september 2008 — Neurim Pharmaceuticals (1991)/BHIM — Eurim-Pharm Arzneimittel (Neurim PHARMACEUTICALS)

(Zaak T-218/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Neurim PHARMACEUTICALS - Oudere communautaire en nationale woordmerken EURIM-PHARM - Taal van beroepsprocedure - Termijnen - Ontvankelijkheid van beroep voor kamer van beroep - Evenredigheidsbeginsel - Voortzetting van procedure - Herstel in vorige toestand - Artikelen 59, 78 en 78 bis van verordening (EG) nr. 40/94 - Regel 48, lid 1, sub c, en lid 2, regel 49, lid 1, en regel 96, lid 1, van verordening (EG) nr. 2868/95’)

(2008/C 285/65)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Neurim Pharmaceuticals (1991) Ltd (Tel-Aviv, Israël) (vertegenwoordiger: M. Kinkeldey, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Eurim-Pharm Arzneimittel GmbH (Piding, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Raab, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 2 juni 2006 (zaak R 74/2006-1) inzake een oppositieprocedure tussen Eurim-Pharm Arzneimittel GmbH en Neurim Pharmaceuticals (1991) Ltd

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Neurim Pharmaceuticals (1991) Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 237 van 30.9.2006.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/37


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 september 2008 — Chassagne/Commissie

(Zaak T-253/06 P) (1)

(„Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Vergoeding van jaarlijkse reiskosten - Ambtenaar afkomstig uit Frans overzees departement - Artikel 8 van bijlage VII bij Statuut - Bevestigende handeling - Salarisafrekening - Verkeerde opvatting van feiten - Rechtsdwaling’)

(2008/C 285/66)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Olivier Chassagne (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Rodrigues en C. Bernard-Glanz, vervolgens T. Bontinck, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Berscheid en V. Joris, gemachtigden, bijgestaan door F. Longfils, advocaten)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 29 juni 2006, Chassagne/Commissie (F-11/05, JurAmbt. blz. I-A-1-65 en II-A-1-241), en strekkende tot vernietiging van die beschikking

Dictum

1)

De beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 29 juni 2006, Chassagne/Commissie (F-11/05, JurAmbt. blz. I-A-1-65 en II-A-1-241), wordt vernietigd.

2)

De zaak wordt teruggewezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 281 van 18.11.2006.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/37


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2008 — DC-Hadler Networks/Commissie

(Zaak T-264/06) (1)

(Overheidsopdrachten voor leveringen - Programma Tacis - Annulering van aanbestedingsprocedure - Beroep tot nietigverklaring - Motiveringsplicht)

(2008/C 285/67)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: DC-Hadler Networks SA (Brussel, België) (vertegenwoordiger: L. Muller, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Cujo en P. Kuijper, vervolgens M. Wilderspin et E. Cujo, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 14 juli 2006 tot annulering van aanbestedingsprocedure EuropeAid/122742/C/SUP/RU betreffende de levering van computer- en kantoorapparatuur voor het informatienetwerk alsmede benodigdheden voor de sociale integratie en revalidatie van gehandicapte personen in het Federaal District Wolga (Russische federatie)

Dictum

1)

Het besluit van de Commissie van 14 juli 2006 tot annulering van aanbestedingsprocedure EuropeAid/122742/C/SUP/RU wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie en DC-Hadler Networks SA zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 294 van 2.12.2006.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/38


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 17 september 2008 — FVB/BHIM — FVD (FVB)

(Zaak T-10/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk FVB - Ouder nationaal woordmerk FVD - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94’)

(2008/C 285/68)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: FVB Gesellschaft für Finanz- und Versorgungsberatung mbH (Osnabrück, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. Koehler, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: B. Schmidt, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: FVD Gesellschaft für Finanzplanung und Vermögensberatung Deutschland mbH, voorheen FVD Gesellschaft für Finanzplanung und Vorsorgemanagement Deutschland mbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Mattes et P. Heigl, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 6 november 2006 (zaak R 1343/2005-4) inzake een oppositieprocedure tussen FVD Gesellschaft für Finanzplanung und Vorsorgemanagement Deutschland mbH en FVB Gesellschaft für Finanz- und Versorgungsberatung mbH.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

FVB Gesellschaft für Finanz- und Versorgungsberatung mbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 56 van 10.3.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/38


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2008 — ratiopharm/BHIM (BioGeneriX)

(Zaak T-47/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk BioGeneriX - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94’)

(2008/C 285/69)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: ratiopharm GmbH (Ulm, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Völker, vervolgens S. Völker en A. Schabenberger, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 20 december 2006 (R 1047/2004-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken BioGenerix als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ratiopharm GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/38


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 2008 — Ratiopharm/BHIM (BioGeneriX)

(Zaak T-48/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk BioGeneriX - Absolute weigeringsgronden - Gedeeltelijk beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening (EG) nr. 40/94’)

(2008/C 285/70)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: ratiopharm GmbH (Ulm, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Völker, vervolgens S. Völker en A. Schabenberger, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep ingesteld tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 20 december 2006 (zaak R 1048/2004-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken BioGeneriX als gemeenschapsmerk.

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 20 december 2006 (zaak R 1048/2004-4) wordt vernietigd met betrekking tot de onder klasse 1 vallende chemische producten voor het conserveren van voedingsmiddelen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

ratiopharm GmbH draagt haar eigen kosten, alsook de helft van de kosten van het BHIM, dat de andere helft van zijn kosten draagt.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/39


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 2008 — Anvil Knitwear/BHIM — Aprile e Aprile (Aprile)

(Zaak T-179/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Aprile - Ouder nationaal woordmerk ANVIL - Relatieve weigeringsgrond - Ontbreken van verwarringsgevaar - Motiveringsplicht - Rechten van verdediging - Artikel 8, lid 1, sub b, artikelen 73 en 74 van verordening (EG) nr. 40/94’)

(2008/C 285/71)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Anvil Knitwear, Inc. (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: G. Würtenberger, R. Kunze en T. Wittmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: S. Laitinen en O. Mondéjar Ortuño, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Aprile e Aprile Srl (Argelato, Italië)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 22 maart 2007 (zaak R 1076/2006-2) inzake een oppositieprocedure tussen Anvil Knitwear, Inc. en Aprile e April Srl

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Anvil Knitwear, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 170 van 21.7.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/39


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 17 september 2008 — Prana Haus/BHIM (PRANAHAUS)

(Zaak T-226/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk PRANAHAUS - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94’)

(2008/C 285/72)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Prana Haus GmbH (Fribourg-en-Brisgau, Duitsland) (vertegenwoordiger: N. Hebeis, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Weberndörfer, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 18 april 2007 (zaak R 1611/2006-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken PRANAHAUS als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Prana Haus GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 211 van 8.9.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/40


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 10 september 2008 — Município de Gondomar/Commissie

(Zaak T-324/06) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Cohesiefonds - Verordening (EG) nr. 1164/94 - Intrekking van financiële bijstand - Niet rechtstreeks geraakt - Niet-ontvankelijkheid’)

(2008/C 285/73)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Município de Gondomar (Portugal) (vertegenwoordigers: J. da Cruz Vilaça, D. Choussy en L. Pinto Monteiro, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Guerra e Andrade en A. Weimar, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2006) 3782 van de Commissie van 16 augustus 2006 tot intrekking van de financiële bijstand van het Cohesiefonds aan project nr. 95/10/61/017 — Sanering van Groot-Porto/Zuiden — Subsysteem voor Gondomar

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Município de Gondomar draagt haar eigen kosten en die van de Commissie, met inbegrip van de kosten van het kort geding.


(1)  PB C 326 van 30.12.2006.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/40


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 september 2008 — Rath/BHIM — Grandel (Epican Forte)

(Zaak T-373/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Epican Forte - Ouder gemeenschapswoordmerk EPIGRAN - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 - Kennelijk ongegrond beroep’)

(2008/C 285/74)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Matthias Rath (Kaapstad, Zuid-Afrika) (vertegenwoordigers: S. Ziegler, C. Kleiner en F. Dehn, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Dr. Grandel GmbH (Augsburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: G. Hodapp, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 5 oktober 2006 (zaak R 1069/2005-1) inzake een oppositieprocedure tussen Dr. Grandel GmbH en Matthias Rath

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk ongegrond verklaard.

2)

Matthias Rath wordt verwezen in zijn eigen kosten alsmede in die van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) en van Dr. Grandel GmbH.


(1)  PB C 42 van 24.2.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/41


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 september 2008 — Rath/BHIM — Grandel (Epican)

(Zaak T-374/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Epican - Ouder gemeenschapswoordmerk EPIGRAN - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 - Kennelijk ongegrond beroep’)

(2008/C 285/75)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Matthias Rath (Kaapstad, Zuid-Afrika) (vertegenwoordigers: S. Ziegler, C. Kleiner en F. Dehn, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Dr. Grandel GmbH (Augsburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: G. Hodapp, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 5 oktober 2006 (zaak R 1324/2005-1) inzake een oppositieprocedure tussen Dr. Grandel GmbH en Matthias Rath

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk ongegrond verklaard.

2)

Matthias Rath wordt verwezen in zijn eigen kosten alsmede in die van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) en van Dr. Grandel GmbH.


(1)  PB C 42 van 24.2.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/41


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 10 september 2008 — Serviço Intermunicipalizado de Gestão de Resíduos do Grande Porto (Lipor)/Commissie

(Zaak T-26/07) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Cohesiefonds - Verordening (EG) nr. 1164/94 - Vermindering van financiële bijstand - Niet rechtstreeks geraakt - Niet-ontvankelijkheid’)

(2008/C 285/76)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Serviço Intermunicipalizado de Gestão de Resíduos do Grande Porto (Lipor) (Baguim do Monte, Portugal) (vertegenwoordigers: P. Moura Pinheiro, M. Gorjão Henriques en F. Quintela, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Guerra e Andrade en A. Weimar, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2006) 5008 van de Commissie van 17 oktober 2006 houdende vermindering van de financiële bijstand uit het Cohesiefonds voor een aantal projecten betreffende een verbrandingsinstallatie voor vast huishoudelijk stadsafval in de regio Porto

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Serviço Intermunicipalizado de Gestão de Resíduos do Grande Porto (Lipor) zal zijn eigen kosten en die van de Commissie dragen.


(1)  PB C 82 van 17.4.2007.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/42


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 9 september 2008 — Marcuccio/Commissie

(Zaak T-143/08) (1)

(„Ambtenaren - Sociale zekerheid - Afwijzing van verzoek om 100 % vergoeding van bepaalde ziektekosten van verzoeker’)

(2008/C 285/77)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en C. Berardis-Kayser, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

In het bijzonder, vordering tot nietigverklaring van besluiten van het afwikkelingsbureau van de gemeenschappelijke regeling inzake ziektekostenverzekering van de Europese Gemeenschappen houdende weigering om, enerzijds, verzoeker 100 % vergoeding van bepaalde ziektekosten te geven en, anderzijds, de kosten van een medisch onderzoek te vergoeden overeenkomstig de regels die van toepassing zijn op onderzoeken door prominente figuren uit de medische wereld alsmede vordering tot veroordeling van de Commissie tot betaling van bepaalde medische kosten

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 223 van 22.9.2007 (voorheen zaak F-20/07).


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/42


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 9 september 2008 — Marcuccio/Commissie

(Zaak T-144/08) (1)

(„Ambtenaren - Sociale zekerheid - Afwijzing van verzoek om 100 % vergoeding van ziektekosten van verzoeker’)

(2008/C 285/78)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: L. Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en C. Berardis-Kayser, gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)

Voorwerp

Enerzijds, vordering tot nietigverklaring van het besluit houdende afwijzing van verzoekers verzoek om 100 % vergoeding van bepaalde ziektekosten te krijgen en, anderzijds, vordering tot veroordeling van de Commissie tot betaling aan verzoeker van een bedrag van 89,65 EUR ter aanvulling van de vergoeding van zijn ziektekosten of als schadevergoeding

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 235 van 6.10.2007 (voorheen zaak F-84/06).


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/42


Beroep ingesteld op 11 augustus 2008 — Bull e.a./Commissie

(Zaak T-333/08)

(2008/C 285/79)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Bull SAS (Les Clayes-sous-Bois, Frankrijk), Unisys Belgium SA (Brussel, België) en Tata Consultancy Services (TCS) SA (Capellen, Luxemburg) (vertegenwoordigers: B. Lombaert en M. van der Woude, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het bestreden besluit nietig verklaren, te weten

de afwijzing van de offerte van Consortium B-Trust,

het besluit om de opdracht niet te plaatsen,

het besluit om een procedure van gunning door onderhandelingen in te leiden;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters komen op tegen het besluit van de Commissie om hun offerte in het kader van de aanbestedingsprocedure voor de opdracht „DIGIT/R2/PO/2007/024 — Beheerde dienstverlening” (PB 2007, S 159-197776) af te wijzen, de opdracht bij gebreke van bevredigende offertes niet te plaatsen, en een procedure van gunning door onderhandelingen in te leiden.

Ter ondersteuning van hun beroep stellen verzoeksters allereerst dat het bestreden besluit niet is genomen met eerbiediging van de bevoegdheidsverdeling binnen de Commissie, aangezien het is genomen door een „Acting Head of Unit”. Volgens verzoeksters staat niet vast dat de auteur van de handeling gerechtigd was om namens de Commissie een dergelijk besluit te nemen.

In de tweede plaats stellen verzoeksters dat de Commissie niet heeft voldaan aan de motiveringsplicht, doordat zij in het besluit niet heeft uiteengezet waarom zij meende dat bepaalde prijzen in verzoeksters' offerte abnormaal laag waren en de offerte niet voldeed aan de relevante wettelijke bepalingen in geval van uitvoering van de overeenkomst in Brussel of Luxemburg.

Ten slotte menen verzoeksters dat de Commissie de procedure voor onderzoek van de juistheid van de prijzen heeft geschonden nu i) de Commissie verzoeksters' offerte heeft afgewezen op grond van de procedure inzake abnormaal lage prijzen, hoewel de offerte financieel ernstig was, ii) de Commissie geen rekening heeft gehouden met de door verzoeksters verstrekte rechtvaardigingen en iii) het besluit niet berust op redenen die feitelijk juist zijn.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/43


Hogere voorziening ingesteld op 14 augustus 2008 door Marianne Timmer tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 5 juni 2008 in zaak F-123/06, Timmer/Rekenkamer

(Zaak T-340/08 P)

(2008/C 285/80)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Marianne Timmer (Saint-Sauves-d'Auvergne, Frankrijk) (vertegenwoordiger: F. Rollinger, advocaat)

Andere partij in de procedure: Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

vernietiging van de beschikking van 5 juni 2008 in zaak F-123/06, Marianne Timmer/Rekenkamer;

toewijzing van de vordering tot schadevergoeding;

toewijzing van de vordering om de Rekenkamer te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met deze hogere voorziening vordert rekwirante vernietiging van de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 5 juni 2008 in zaak F-123/06, Timmer/Rekenkamer, waarbij niet-ontvankelijk is verklaard haar beroep strekkende tot, enerzijds, nietigverklaring van haar beoordelingsrapporten over de periode 1984-1997 alsmede van de daarmee verband houdende en/of daarop volgende besluiten, daaronder begrepen het besluit houdende aanstelling van de betrokken beoordelaar in het ambt van hoofd van de Nederlandse eenheid van de vertaaldienst van de Rekenkamer en, anderzijds, vergoeding van de beweerdelijk geleden schade.

Tot staving van haar hogere voorziening voert rekwirante zes middelen aan, ontleend aan:

onjuiste opvatting van de uit de aan het Gerecht overgelegde stukken afleidbare feiten en onjuiste verdeling van de bewijslast;

onjuiste interpretatie van haar verzoek aan het tot aanstelling bevoegd gezag van 29 juli 2005 betreffende de eerbiediging van artikel 14 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, in de versie vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 723/2004 (1) tot wijziging van het Statuut, aangezien dit verzoek niet strekte tot een heronderzoek van haar beoordelingsrapporten zoals aangegeven in punt 37 van de bestreden beschikking;

onjuiste juridische kwalificatie van de precontentieuze klacht van 26 februari 2006, die strekte tot nietigverklaring van haar beoordelingsrapporten en van besluiten over haar loopbaan, en niet tot „inaanmerkingneming van verschillende andere nieuwe feiten” (punt 41 van de bestreden beschikking);

ontbreken van motivering van het besluit tot afwijzing van de klacht;

subsidiair, ontoereikende motivering van het afwijzende besluit, aangezien het Gerecht de ontoereikende motivering had moeten onderzoeken;

onjuiste toepassing van de rechtspraak, voor wat betreft de onwettige uitoefening van werkzaamheden door haar meerdere, daar zij niet heeft gesteld dat haar beoordelingsrapporten waren aangetast door de onwettige aanstelling van haar meerdere, maar door zijn onwettige vervulling van een ambt dat rekwirante had kunnen vervullen en door het persoonlijk belang van haar meerderen (punt 42 van de bestreden beschikking).


(1)  Verordening (EG, Euratom) nr. 723/2004 van de Raad van 22 maart 2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen (PB L 124, blz. 1).


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/44


Beroep ingesteld op 19 augustus 2008 — Arkema France/Commissie

(Zaak T-343/08)

(2008/C 285/81)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Arkema France (Colombes, Frankrijk) (vertegenwoordigers: A. Winckler, S. Sorinas Jimeno en H. Kanellopoulos, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Nietigverklaring op grond van artikel 230 EG van de beschikking van de Commissie van 11 juni 2008 in zaak COMP/F/38.695 voor zover deze betrekking heeft op Arkema;

Subsidiair, intrekking of verlaging op grond van artikel 229 EG van de haar bij die beschikking opgelegde boete;

Verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar beroep vordert verzoekster de gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2008) 2626 def van de Commissie van 11 juni 2008 in zaak COMP/F/38.695 — Natriumchloraat, waarbij de Commissie heeft vastgesteld dat bepaalde ondernemingen, waaronder verzoekster, inbreuk hebben gemaakt op artikel 81, lid 1, EG en op artikel 53, lid 1, van de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte door het verdelen van verkoopvolumes, het vaststellen van prijzen, het uitwisselen van commercieel gevoelige informatie over de prijzen en de verkoopvolumes en het toezien op de naleving van deze concurrentievervalsende afspraken op de markt voor natriumchloraat binnen de Europese Economische Ruimte.

Verzoekster brengt voor haar beroep vier middelen naar voren:

Schending van de regels betreffende toerekenbaarheid van de inbreuken van een dochtermaatschappij aan de moederonderneming, daar de bewering van de Commissie dat Elf Aquitaine een beslissende invloed had op verzoeksters commerciele beleid, feitelijk onjuist is;

Schending van verzoeksters rechten van de verdediging, alsmede van het evenredigheidsbeginsel, het beginsel ne bis in idem, het beginsel van gelijke behandeling en het beginsel van behoorlijk bestuur, doordat het basisbedrag van de boete van verzoekster is verhoogd met 90 % wegens recidive;

Te lage waardering van de door verzoekster uit hoofde van de clementiemededeling (1) verstrekte informatie, daar verzoekster in aanmerking had moeten komen voor een verlaging van de boete met 30 à 50 %;

Feitelijke en juridische fouten, alsmede schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, het evenredigheids- en het gelijkheidsbeginsel doordat de Commissie niet is overgegaan tot verlaging van de boete van verzoekster wegens de tijdens de administratieve procedure door haar verleende medewerking.


(1)  Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2002, C 45, blz. 3).


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/44


Beroep ingesteld op 26 augustus 2008 — Aragonesas Industrias y Energía/Commissie

(Zaak T-348/08)

(2008/C 285/82)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Aragonesas Industrias y Energía, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordigers: I. Forrester, K. Struckmann, P. Lindfelt, J. Garcia-Nieto Esteva, advocaten)

Verwerende partij: Commissie

Conclusies

Nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 11 juni 2008 — zaak COMP/F/38.695 — voor zover deze betrekking heeft op Aragonesas; of

Wijziging van de artikelen 1 en 2 van de beschikking in die zin dat de aan Aragonesas opgelegde boete wordt ingetrokken of aanzienlijk verlaagd; en

Verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar beroep vordert verzoekster op grond van artikel 230 EG gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2008) 2626 def van de Commissie van 11 juni 2008 (zaak COMP/F/38.695 — Natriumchloraat) inzake een procedure krachtens artikel 81, lid 1, EG en artikel 53, lid 1, EER, voor zover deze beschikking betrekking heeft op verzoekster. Subsidiair vordert zij wijziging van de artikelen 1 en 2 van die beschikking voor zover daarbij aan verzoekster een geldboete wordt opgelegd.

Verzoekster brengt voor haar vordering twee argumenten naar voren.

In de eerste plaats verwijt verzoekster de Commissie een kennelijk onjuiste beoordeling doordat zij heeft vastgesteld dat verzoekster tussen eind 1994 en 2000 heeft deelgenomen aan een kartel, bestaande uit het verdelen van verkoopvolumes en het vaststellen van prijzen voor natriumchloraat. Zij stelt dat de Commissie in de beschikking onvoldoende bewijs levert voor verzoeksters deelneming aan een inbreuk met enige continuïteit.

In de tweede plaats stelt verzoekster schending van het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling doordat de Commissie bij haar berekening van het basisbedrag van de geldboete:

met betrekking tot verzoekster de ernst van de inbreuk verkeerd heeft beoordeeld;

het basisbedrag van de boete verkeerd heeft toegepast op verzoekster;

de duur van de inbreuk onjuist heeft beoordeeld;

geen rekening heeft gehouden met de voor verzoekster specifieke verzachtende omstandigheden.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/45


Beroep ingesteld op 26 augustus 2008 — Uralita/Commissie

(Zaak T-349/08)

(2008/C 285/83)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Uralita, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: I. Forrester, QC, K. Struckmann, P. Lindfelt, J. Garcia-Nieto Esteva, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van de Commissie van 11 juni 2008 — Zaak COMP/F/38.695 — Natriumchloraat nietig verklaren voor zover zij betrekking heeft op Uralita; en

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met dit beroep vordert verzoekster krachtens artikel 230 EG gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2008) 2626 def. van de Commissie van 11 juni 2008 (Zaak COMP/38.695 — Natriumchloraat) in een procedure op grond van artikel 81, lid 1, EG en artikel 53, lid 1, EER-Overeenkomst voor zover daarin wordt vastgesteld dat verzoekster hoofdelijk aansprakelijk is voor een inbreuk die in de periode van 16 december 1996 tot en met 9 februari 2000 zou zijn begaan door Aragonesas, waarvan verzoekster aandeelhouder was.

Verzoekster voert ter ondersteuning van haar vordering twee middelen aan.

In de eerste plaats stelt zij dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de gedragingen van Aragonesas op grond van een aansprakelijkheid van de moedermaatschappij voor de dochteronderneming toe te rekenen aan Uralita.

In de tweede plaats stelt verzoekster dat de Commissie de gedragingen van Aragonesas ten onrechte heeft toegerekend aan Uralita als rechtsopvolger.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/45


Beroep ingesteld op 25 augustus 2008 — Matratzen Concord/BHIM — Barranco Schnitzler en Barranco Rodriguez (MATRATZEN CONCORD)

(Zaak T-351/08)

(2008/C 285/84)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Matratzen Concord GmbH (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Albrecht, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Pablo Barranco Schnitzler (Sant Just Desvern, Spanje) en Mariano Barranco Rodriguez (Sant Just Desvern)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 30 mei 2008 in zaak R 1034/2007-2 te vernietigen;

het Bureau te verwijzen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten van de beroepsprocedure voor de kamer van beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „MATRATZEN CONCORD” voor waren van de klassen 10, 20 en 24, aanvraag nr. 3 355 369

Houders van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Pablo Barranco Schnitzler en Mariano Barranco Rodriguez

Oppositiemerk of -teken: nationaal woordmerk „MATRATZEN” voor waren van klasse 20

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de merkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad, aangezien geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat, en schending van artikel 43, lid 2, van de verordening, aangezien geen bewijs van het normale gebruik van het oppositiemerk is geleverd.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/46


Beroep ingesteld op 25 augustus 2008 — Pannon Hőerőmű Zrt./Commissie

(Zaak T-352/08)

(2008/C 285/85)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Pannon Hőerőmű Energiatermelő, Kereskedelmi és Szolgáltató Zrt. (Pécs, Hongarije) (vertegenwoordigers: M. Kohlrusz, P. Simon en G. Ormai, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van de Commissie van 4 juni 2008 betreffende steunmaatregel nr. C 41/2005 (ex NN 49/2005) van Hongarije inzake langlopende stroomafnameovereenkomsten (hierna: „bestreden beschikking”) nietig te verklaren;

subsidiair, vast te stellen dat de in de bestreden beschikking aan Hongarije opgelegde verplichting tot terugvordering niet geldt ten aanzien van verzoekster;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster is een besloten naamloze vennootschap naar Hongaars recht die voornamelijk actief is als elektriciteitsproducent. Vóór de toetreding van Hongarije tot de Europese Unie zijn een aantal langlopende stroomafnameovereenkomsten [hierna: „PPA's” (Power Purchase Agreements)] gesloten tussen een aantal elektriciteitsproducenten — als verkopers — en MVM Trade Villamosenergia-kereskedelmi Zrt. (hierna: „MVM”) — als koopster. Volgens deze overeenkomsten is MVM verplicht om van de in het kader van de PPA's werkende krachtcentrales een vaste minimumhoeveelheid stroom af te nemen. Volgens de bestreden beschikking vormt deze afnameverplichting staatssteun die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt en die dient te worden teruggevorderd van de begunstigden.

Ter ondersteuning van de primaire vordering tot nietigverklaring van de bestreden beschikking voert verzoekster in wezen aan dat wezenlijke vormvoorschriften zijn geschonden, dat het recht onjuist is toegepast en dat zij verplicht is om een dienst van algemeen economisch belang te verrichten.

Wat de schending van wezenlijke vormvoorschriften betreft, stelt verzoekster in de eerste plaats dat de Commissie de PPA's niet afzonderlijk heeft onderzocht, maar algemene conclusies heeft getrokken met betrekking tot alle PPA's tezamen. In de tweede plaats heeft de Commissie geen rekening gehouden met de lange geldigheidsduur van de PPA's, maar enkel de periode vanaf 1 mei 2004, dat wil zeggen de periode tussen de toetreding van Hongarije tot de Europese Unie en de vaststelling van de bestreden beschikking, beoordeeld. In de derde plaats heeft de Commissie enkel onderzocht hoe een marktdeelnemer in de positie van MVM zou hebben gehandeld, en niet hoe een marktdeelnemer in de positie van een stroomproducent zich zou hebben gedragen. In de vierde plaats heeft de Commissie de „garanties” in de PPA's ten onrechte aangemerkt als een vast prijsbepalingsmechanisme. Ten slotte heeft de Commissie ter beoordeling van de vraag of de mededinging wordt vervalst, slechts algemene vaststellingen verricht en niet de situatie onderzocht zoals die werkelijk is.

Voor het geval dat het middel inzake schending van wezenlijke vormvoorschriften ongegrond zou worden verklaard, stelt verzoekster dat het recht onjuist is toegepast. De door haar gesloten PPA's voldoen niet aan de voorwaarden om als staatssteun te kunnen worden gekwalificeerd. In de eerste plaats heeft de Commissie ten onrechte het criterium van de particuliere investeerder toegepast, aangezien de situatie van MVM niet te vergelijken valt met de typische situatie van een particuliere investeerder. In de tweede plaats ging het ook niet om een selectieve maatregel, aangezien de uitdrukkelijke juridische verplichting bestond om PPA's af te sluiten. In de derde plaats wordt er geen voordeel verleend door de staat, aangezien MVM een onder de marktvoorwaarden opererende commerciële onderneming is. In de vierde plaats is de mededinging niet vervalst, aangezien de PPA's geen aantoonbare gevolgen voor de mededinging hebben.

Voor het geval dat het Gerecht van eerste aanleg toch zou vaststellen dat is voldaan aan de voorwaarden om te kunnen spreken van staatssteun, stelt verzoekster dat de door haar verrichte dienst een dienst van algemeen economisch belang is en dat de door haar gesloten PPA's dus geen met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun vormen.

Ter ondersteuning van haar subsidiaire vordering om vast te stellen dat de verplichting tot terugvordering niet geldt ten aanzien van haar, beroept verzoekster zich op het evenredigheids-, het vertrouwens-, het rechtszekerheids- en het rechtsbeschermingsbeginsel.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/47


Beroep ingesteld op 21 augustus 2008 — Spira/Commissie

(Zaak T-354/08)

(2008/C 285/86)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Diamanthandel A. Spira BVBA (Antwerpen, België) (vertegenwoordigers: J. Bourgeois, Y. Van Gerven, F. Louis, A. Vallery, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van de Commissie van 5 juni 2008 op grond van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 773/2004 van de Raad in zaak COMP/38.826/B-2-Spira/De Beers/DTC Supplier of Choice nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

In de onderhavige zaak betwist verzoekster beschikking (2008) D/203546 van 5 juni 2008, waarbij de Commissie heeft verklaard dat de gewijzigde feitelijke omstandigheden als gevolg van de nietigverklaring door het Gerecht van eerste aanleg van de beschikking houdende verbindendverklaring van de toezeggingen (1) geen beslissende factor vormen op grond waarvan de Commissie moet overgaan tot herziening van haar beschikking (2007) D/200338 van 26 januari 2007 tot afwijzing, bij gebreke van belang voor de Gemeenschap, van verzoeksters klacht wegens schending van de artikelen 81 EG en 82 EG in samenhang met de Supplier of Choice (SoC)-regeling die door de De Beers Group wordt toegepast voor de distributie van ruwe diamanten („afwijzingsbeschikking” (2)) (Zaak COMP/38.826/B-2-Spira/De Beers/DTC Supplier of Choice).

Ter onderbouwing van haar vorderingen voert verzoekster drie middelen aan.

Ten eerste betoogt verzoekster dat de Commissie de mededingingsbeperkende praktijken die zij in haar klacht aanvecht, niet met zorgvuldigheid en onpartijdigheid heeft onderzocht.

Ten tweede stelt verzoekster dat de Commissie bij het heronderzoek van de kwestie van de beperking van de toegang tot grondstoffen niet kon beweren dat de Gemeenschap geen belang erbij had dat aan de klacht gevolg werd gegeven, wanneer men bedenkt welke aanzienlijke schade door de beperking van de toegang tot grondstoffen op grond van de SoC-regeling is veroorzaakt. Volgens verzoekster had de beperking van de toegang tot grondstoffen als van gemeenschapsbelang moeten worden beschouwd, aangezien daardoor de beschikbaarheid van ruwe diamanten in Europa en zelfs wereldwijd wordt beïnvloed. Zij is van mening dat de SoC-distributieregeling een mededingingsbeperkende, selectieve distributieregeling is die de mededinging tussen merken beperkt.

Subsidiair betoogt verzoekster ten derde dat de Commissie het recht verkeerd heeft toegepast en de wijze waarop het onderzoek naar de gevolgen van de toegangsbeperking is verricht, ontoereikend heeft gemotiveerd, aangezien zij:

niet eerst de structuur van de geanalyseerde markt, de marktmacht van de betrokken onderneming en de marktpositie van de concurrenten daarvan heeft bepaald;

niet alle potentiële beperkingen of pogingen tot monopolisering heeft onderzocht van de leverancier wiens selectieve distributieregeling ter discussie stond.

Voorts voert verzoekster aan dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt en haar beschikking op materieel onjuiste feiten heeft gebaseerd, voor zover zij heeft vastgesteld dat de SoC-regeling de toegang van kleinere marktdeelnemers tot ruwe diamanten niet aanzienlijk belemmert (beperking van de toegang tot grondstoffen).


(1)  Arrest van het Gerecht van 11 juli 2007, Alrosa/Commissie (T-170/06, Jurispr. blz. II-2601); hogere voorziening ingesteld door de Commissie bij het Hof (Commissie/Alrosa, C-441/07 P, PB C 283, blz. 22).

(2)  Tegen de afwijzingsbeschikking is door verzoekster opgekomen bij het Gerecht van eerste aanleg (Spira/Commissie, T-108/07, PB C 129, blz. 20).


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/48


Hogere voorziening ingesteld op 26 augustus 2008 door Chantal De Fays tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 17 juni 2008 in zaak F-97/07, De Fays/Commissie

(Zaak T-355/08 P)

(2008/C 285/87)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Chantal De Fays (Bereldange, Luxemburg) (vertegenwoordiger: F. Moyse, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de hogere voorziening ontvankelijk verklaren;

het bestreden arrest vernietigen;

de vorderingen tot nietigverklaring die rekwirante bij het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft ingediend toewijzen;

de Commissie verwijzen in de kosten van de beide procedures.

Middelen en voornaamste argumenten

In deze hogere voorziening verzoekt rekwirante om vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 17 juni 2008 in zaak F-97/07 houdende verwerping van haar beroep tegen het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag (hierna: „TABG”) van 21 november 2006 waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 60 van het Statuut.

Tot staving van de hogere voorziening voert zij twee middelen aan:

In de eerste plaats stelt zij dat het Gerecht voor ambtenarenzaken van een verkeerde rechtsopvatting is uitgegaan bij de definitie van de omvang in de tijd van het besluit van 21 november 2006 waarbij de administratie enerzijds heeft vastgesteld dat rekwirante sinds 19 oktober 2006 onregelmatig afwezig was en, anderzijds, de gehele periode die niet gedekt was door vakantieverlof, heeft verrekend met haar bezoldiging. Dat Gerecht heeft immers geoordeeld dat het litigieuze besluit slechts gevolgen had voor de periode van 19 oktober 2006 tot en met 13 december 2006, te weten tot het moment waarop de administratie een medisch attest heeft ontvangen waardoor de afwezigheid van rekwirante werd geregulariseerd, terwijl de gevolgen in feite tot op heden voortduren. Deze onjuiste rechtsopvatting is het gevolg van een foutieve juridische beoordeling van de feiten, waarvan de onjuistheid haars inziens uit de stukken van het dossier volgt.

In de tweede plaats stelt rekwirante dat de omstandigheid dat het Gerecht voor ambtenarenzaken de voortzetting van de opschorting van de aan rekwirante verschuldigde betaling heeft gebaseerd op het bestaan van een stilzwijgend besluit, een verkeerde rechtsopvatting inhoudt waardoor de artikelen 25, tweede alinea, 59, eerste lid, en 60 van het Statuut zijn geschonden alsmede de interne bepalingen van de Commissie inzake de uitoefening van de aan het TABG voorbehouden bevoegdheden en de rechten van de verdediging.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/48


Beroep ingesteld op 1 september 2008 — Helleense Republiek/Commissie

(Zaak T-356/08)

(2008/C 285/88)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: I. Chalkias en E. Leftheriotou)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het beroep van de Helleense Republiek ontvankelijk verklaren en de bestreden beschikking van de Commissie in haar geheel nietig verklaren, subsidiair ze wijzigen zoals hierna is aangegeven, en in de sector akkerbouwgewassen voor de oogstjaren 2004 en 2005 geen enkele correctie toepassen of in ieder geval de correctie beperken tot 5 % en enkel voor de uitgaven voor harde tarwe;

het bedrag van 609 833,96 EUR aftrekken van de opgelegde correctie van 127 714 520,73 EUR en van elke andere correctie die eventueel na het instellen van dit beroep zou worden opgelegd;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

In het onderhavige beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2008) 3411 van de Commissie van 8 juli 2008, die is gepubliceerd onder nummer 2008/582/EG en waarbij uitgaven ten bedrage van 127 714 520,73 EUR die de Helleense Republiek heeft verricht, in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) aan communautaire financiering zijn onttrokken, voert verzoekster de navolgende middelen tot nietigverklaring aan:

Met het eerste middel tot nietigverklaring, dat de teelt van harde tarwe en andere dan harde tarwe betreft, beroept verzoekster zich op onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 4 van verordening (EEG) nr. 3508/92 (1), artikel 1, lid 3, van verordening (EG) nr. 1593/2000 (2), artikel 58 van verordening (EG) nr. 445/2002 (3) en artikel 20 van verordening (EG) nr. 1782/2003 (4), aangezien het krachtens die bepalingen ook is toegestaan, onroerende goederen te identificeren aan de hand van cartografisch materiaal dat gelijkwaardig is aan de orthofotografische kaarten, subsidiair onjuiste beoordeling van de feiten en onvoldoende motivering van de correcties. Verzoekster beroept zich ook op ontbreken van een rechtsgrondslag om de correctie op te leggen, aangezien de Commissie, volgens haar, de feiten onjuist heeft uitgelegd en de grenzen van haar discretionaire bevoegdheden heeft overschreden, wat de beoordeling van het laattijdige karakter van de controles ter plaatse betreft.

Met het tweede middel tot nietigverklaring beroept verzoekster zich op ontbreken van rechtsgrondslag en onvoldoende motivering, wat de gestelde recidive en schending van de beginselen van evenredigheid en gewettigd vertrouwen betreft, aangezien de Commissie volgens verzoekster op de hoogte was gebracht van de gerechtelijke verwikkelingen die de voltooiing van haar controlesysteem vertraagden, en verzoekster zich op aanwijzing van en in samenwerking met de Commissie aan een daartoe strekkend actieplan had onderworpen.


(1)  Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (PB L 355, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1593/2000 van de Raad van 17 juli 2000 houdende wijziging van verordening (EEG) nr. 3508/92 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (PB L 182, blz. 4).

(3)  Verordening (EG) nr. 445/2002 van de Commissie van 26 februari 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) (PB L 74, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PB L 270, blz. 1).


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/49


Beroep ingesteld op 5 september 2008 — Abouchar/Commissie

(Zaak T-367/08)

(2008/C 285/89)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Michel Abouchar (Dakar, Senegal) (vertegenwoordigers: B. Dubreuil Basire en J.-J. Lorang, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

vaststellen dat de gemachtigden van de Commissie/EOF onrechtmatig hebben gehandeld in de uitoefening van hun functies;

vaststellen dat de Commissie/EOF de artikelen 155 EG en 311 van de Vierde Overeenkomst van Lomé en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, van zorgvuldigheid en van bescherming van het gewettigd vertrouwen hebben geschonden;

vaststellen dat verzoeker daardoor rechtstreeks schade is berokkend, en de Commissie/EOF hoofdelijk veroordelen om hem voor alle schade een vergoeding van 4 500 000 EUR te betalen;

de Commissie/EOF veroordelen om aan verzoeker 100 000 EUR te betalen ter vergoeding van zijn niet-terugvorderbare kosten;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met zijn beroep inzake niet-contractuele aansprakelijkheid beoogt verzoeker de vaststelling van een schending door de Commissie van de financiële reglementen van toepassing op het Zesde en het Zevende Europees Ontwikkelingsfonds (hierna: „EOF”) en de Overeenkomsten tussen de Gemeenschap en de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan („ACS”), „Lomé III” en „Lomé IV” (1) genoemd, bij het beheer van EOF-middelen voor een project ter financiering van kleine en middelgrote ondernemingen in de Senegalese regio Saint-Louis.

In casu meent verzoeker, die een lening had gekregen voor een groenteteeltproject in de betrokken regio, dat beheersfouten en de verduistering van gelden door de gemachtigden van de Commissie hebben geleid tot een onmiddellijke verlamming van zijn landbouwproject in het kader van het Europees Ontwikkelingsfonds.

Verzoeker stelt in wezen twee verzuimen van de Commissie die aanleiding kunnen geven tot niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap. Verzoeker stelt enerzijds dat de gemachtigden fouten hebben gemaakt in de uitoefening van hun functies, en anderzijds een gebrek aan toezicht op de door de Commissie toegekende financiering alsmede schending van de artikelen 155 EG en 311 van de Vierde Overeenkomst van Lomé en van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, van zorgvuldigheid en van bescherming van het gewettigd vertrouwen.


(1)  De Overeenkomst van Lomé is sinds 23 juni 2000 vervangen door de Overeenkomst van Cotonou (PB L 317, blz. 3). In zijn verzoekschrift verwijst verzoeker echter steevast naar de Derde en de Vierde Overeenkomst van Lomé.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/50


Beroep ingesteld op 3 september 2008 — Nuova Agricast/Commissie

(Zaak T-373/08)

(2008/C 285/90)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Nuova Agricast Srl (Cerignola, Italië) (vertegenwoordiger: M. A. Calabrese, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Nuova Agricast verzoekt het Gerecht verweerster te veroordelen tot betaling aan haar van:

1 447 249,00 EUR of een ander, hoger of lager, bedrag, te bepalen in de loop van het geding, ter vergoeding van de schade die zij heeft geleden doordat zij in het op 30 juni 2003 afgesloten boekjaar een slechter bedrijfsresultaat heeft behaald dan het geval was geweest indien zij het investeringsprogramma volledig had uitgevoerd, geïndexeerd vanaf 1 juli 2003 tot de datum van uitspraak;

1 432 497,00 EUR of een ander, hoger of lager, bedrag, te bepalen in de loop van het geding, ter vergoeding van de schade die zij heeft geleden doordat zij in het op 30 juni 2004 afgesloten boekjaar een slechter bedrijfsresultaat heeft behaald dan het geval was geweest indien zij het investeringsprogramma volledig had uitgevoerd, geïndexeerd vanaf 1 juli 2004 tot de datum van uitspraak;

2 009 197,00 EUR of een ander, hoger of lager, bedrag, te bepalen in de loop van het geding, ter vergoeding van de schade die zij heeft geleden doordat zij in het op 30 juni 2005 afgesloten boekjaar een slechter bedrijfsresultaat heeft behaald dan het geval was geweest indien zij het investeringsprogramma volledig had uitgevoerd, geïndexeerd vanaf 1 juli 2005 tot de datum van uitspraak;

1 830 564,00 EUR of een ander, hoger of lager, bedrag, te bepalen in de loop van het geding, ter vergoeding van de schade die zij heeft geleden doordat zij in het op 30 juni 2006 afgesloten boekjaar een slechter bedrijfsresultaat heeft behaald dan het geval was geweest indien zij het investeringsprogramma volledig had uitgevoerd, geïndexeerd vanaf 1 juli 2006 tot de datum van uitspraak;

1 947 081,00 EUR of een ander, hoger of lager, bedrag, te bepalen in de loop van het geding, ter vergoeding van de schade die zij heeft geleden doordat zij in het op 30 juni 2007 afgesloten boekjaar een slechter bedrijfsresultaat heeft behaald dan het geval was geweest indien zij het investeringsprogramma volledig had uitgevoerd, geïndexeerd vanaf 1 juli 2007 tot de datum van uitspraak;

de rente over deze geïndexeerde bedragen vanaf de datum van uitspraak tot volledige betaling, berekend op basis van de door de ECB toegepaste rentevoet voor de basisherfinancieringstransacties, vermeerderd met het aantal procentpunten dat het Gerecht gerechtvaardigd acht en dat verzoekster op ten minste twee wenst te zien vastgesteld;

de kosten, met inbegrip van de kosten voor technisch advies in 2008.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is het logische vervolg op het beroep in zaak T-362/05, waarbij verzoekster onder meer heeft gevorderd de Commissie te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij heeft geleden wegens gederfde inkomsten, namelijk het verschil tussen het bedrijfsresultaat op basis van de balansen die telkens werden afgesloten op 30 juni van de jaren 2003, 2004, 2005, 2006 en 2007, en de overeenkomstige bedrijfsresultaten die zouden zijn behaald indien de investering waarin het programma voorziet, was uitgevoerd.

Met het onderhavige beroep verwijt verzoekster de Commissie dezelfde (of bijna dezelfde) onrechtmatigheden als in zaak T-362/05. Ook de grieven met betrekking tot verweersters handelingen en gedragingen komen overeen met die in de genoemde zaak, maar houden rekening met de beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in het arrest van 15 april 2008, Nuova Agricast/Commissie, C-390/06 P.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/51


Beroep ingesteld op 10 september 2008 — Portugal/Commissie

(Zaak T-378/08)

(2008/C 285/91)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes en J. de Oliveira, gemachtigden)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

primair, nietig te verklaren het betalingsbevel van de directeur-generaal van DG Interne markt en diensten, verzonden bij brief van 15 juli 2008, met als referentie MARKT/C2/PMS/bmgD(2008) 13692 en als opschrift „Verzoek tot betaling van de dwangsom die de Portugese Republiek verschuldigd is krachtens het arrest in zaak C-70/06, Commissie/Portugal”;

subsidiair, dit bevel nietig te verklaren voor zover het ook geldt voor de periode na 29 januari 2008;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten of, ingeval het Hof het bedrag van de dwangsom zou verlagen, elke partij in haar eigen kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

De Portugese Republiek stelt dat zij door de vaststelling van wet nr. 67/2007, waarbij decreto-lei nr. 48051 uitdrukkelijk wordt ingetrokken, volledig uitvoering heeft gegeven aan de arresten van het Hof van Justitie.

Zij betoogt verder dat de directeur-generaal van DG Interne markt en diensten niet bevoegd is om het bestreden besluit te nemen. Dit besluit maakt inbreuk op haar rechten van verdediging en is ontoereikend gemotiveerd. Tevens zijn bij de vaststelling ervan wezenlijke vormvoorschriften geschonden.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/51


Beroep ingesteld op 09/09/2008 — Nederland/Commission

(Zaak T-380/08)

(2008/C 285/92)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: C. Wissels, gemachtigde, M. de Mol, gemachtigde)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekende partij

Nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 30 juni 2008 met als kenmerk SG.E3/MV/psi D(2008)5364.

Veroordeling van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij deze beschikking van 13 september 2006 in zaak nr. COMP/38.456 — Bitumen (Nederland) (1) heeft de Commissie een groot aantal ondernemingen, leveranciers en afnemers van wegenbouwbitumen boetes opgelegd, omdat zij inbreuk hebben gepleegd op artikel 81 EG. De Commissie heeft niet alle gegevens in deze beschikking openbaar gemaakt. Verschillende, al dan niet openbare, rechtspersonen, waaronder verzoeker, hebben ten gevolge van het handelen van de ondernemingen ernstige schade geleden. Vanwege het feit dat het voor het verhalen van de schade uiterst nuttig zou zijn om van deze informatie kennis te nemen, heeft verzoeker verzocht om op grond van artikel 6, lid 1, van Verordening 1049/2001 (2) toegang te krijgen tot de volledige, ongecensureerde versie van de besschikking van 13 september 2006. Bij beschikking van 30 juni 2008 heeft de Commissie dit verzoek afgewezen.

Ter ondersteuning van zijn verzoekschrift roept verzoeker ten eerste in dat de bestreden beschikking in strijd is met het recht op toegang zoals bedoeld in artikel 255 EG, gelezen in samenhang met de artikelen 1 en 4 van Verordening 1049/2001.

In de tweede plaats is verzoeker van mening dat de Commissie gedeeltelijke toegang had moeten verschaffen als bedoeld in artikel 4, lid 6, van Verordening 1049/2001.

In de derde plaats zou de bestreden beschikking in strijd zijn met het proportionaliteitsbeginsel.

In de vierde plaats zou de bestreden beschikking vanwege motiveringsgebreken artikel 253 EG schenden.

In de vijfde en laatste plaats is de bestreden beschikking volgens verzoeker in strijd met artikel 10 EG gelezen in samenhang met het proportionaliteitsbeginsel.


(1)  Beschikking 2007/534/EG van de Commissie van 13 september 2006 in een procedure op grond van artikel 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (Zaak COMP/F/38.456 — Bitumen (Nederland)) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 4090) (PB 2007, L 196, blz. 40).

(2)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/52


Beroep ingesteld op 16 september 2008 — Regione autonoma della Sardegna/Commissie

(Zaak T-394/08)

(2008/C 285/93)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Regione autonoma della Sardegna (vertegenwoordigers: A. Fantozzi, P. Carrozza en G. Mameli, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig verklaren de beschikking van de Europese Commissie van 3 juli 2008 [steunmaatregel C1/2004 Italië — SG-Greffe (208) D/204339] betreffende de steunregeling „Regionale wet nr. 9 van 1998 — Misbruik van steunmaatregel N 272/98”.

Middelen en voornaamste argumenten

Wet nr. 9 van de regione Sardegna van 11 maart 1998 voorzag in stimuli in de vorm van kredieten voor de reorganisatie en aanpassing van het hotelbedrijf. De ingevoerde steunregeling werd goedgekeurd door de Commissie. Desondanks deed verweerster de Italiaanse regering op 3 juli 2008 de bestreden beschikking toekomen. In deze beschikking heet het dat in het kader van de betrokken steunregeling steun was verleend voor investeringen waarvoor de steunaanvraag niet was ingediend alvorens met de uitvoering van het project werd begonnen, wat in strijd is met de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (1).

Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt verzoekster dat inbreuk is gemaakt op de wezenlijke vormvoorschriften doordat de motivering tegenstrijdig is en het vertrouwen van de steunontvangers in de beoordeling van het „stimulerende effect” en dus in de beoordeling van de voorwaarde van de „noodzakelijkheid van de steun” irrelevant zou zijn.

In dit verband betoogt verzoekster in het bijzonder dat de Commissie voor een juiste beoordeling van het vertrouwen van de steunontvangers het nodige belang had moeten hechten aan het feit dat:

de betrokken steunregeling naadloos aansloot bij een bestaande rechtmatige regeling waarbij de steun werd verleend, ongeacht of al dan niet reeds met de investeringen was begonnen;

de betrokken regeling was ingevoerd bij een regionale wet die is goedgekeurd zonder dat de „richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen” het totstandkomingsproces daarvan feitelijk konden beïnvloeden, aangezien die wet slechts één dag na de bekendmaking van de genoemde richtsnoeren in het Publicatieblad is vastgesteld;

de steunontvangende ondernemingen tot een aantal verrichtingen zijn overgegaan, doordat zij vertrouwden op de steunmaatregel, die dus in elk geval een stimulerend effect heeft gehad.

De Commissie begaat derhalve een fout door het stimulerende effect van de steun te beoordelen op grond van de onbewezen stelling dat de steunontvanger, nu hij de aanvraag niet vóór het begin van de investering heeft gedaan, de investering zou hebben gedaan ongeacht of de steun al dan niet werd toegekend.

De onjuistheid van de beoordeling van de Commissie blijkt duidelijk hieruit dat onmogelijk ervan kan worden uitgegaan dat regionale wet 9/1998 van meet af aan in overeenstemming was met de genoemde „richtsnoeren” van 1998.

Verweerster maakt ook een fout voor zover zij haar beoordeling niet baseert op een procedurele maar op de „inhoudelijke” voorwaarde dat de steun, in de veronderstelling dat die geen stimulerend effect heeft wanneer de aanvraag niet voorafgaand aan de investering is ingediend, verenigbaar moet zijn met de gemeenschappelijke markt; dit is voor steun met regionale strekking voor het eerst zo bepaald in de „richtsnoeren” en kon voorheen dus noch bekend noch kenbaar zijn.

Verweersters beoordeling is verder in strijd met artikel 88 EG-Verdrag en verordening nr. 659/99/EG, voor zover in de bestreden beschikking niet wordt gemotiveerd waarom de betrokken steun als onrechtmatige en niet als misbruikte steun wordt gekwalificeerd, terwijl de kwalificatie van de maatregel als misbruikte steun de mogelijkheid van terugvordering in beginsel uitsluit.


(1)  PB C 74 van 10 maart 1998, blz. 9.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/53


Beroep ingesteld op 22 september 2008 — Stowarzyszenie Autorów „ZAIKS”/Commissie

(Zaak T-398/08)

(2008/C 285/94)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Stowarzyszenie Autorów „ZAIKS” (Warschau, Polen) (vertegenwoordigers: B. Borkowska, M. Błeszyński, gemachtigden)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van de artikelen 3 en 4, leden 2 en 3 (voor zover het betrekking heeft op artikel 3), van de beschikking van de Commissie van 26 juli 2008 in een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst (zaak COMP/C2/38.698-CISAC);

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

In de onderhavige zaak vordert verzoekster gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 26 juli 2008 in een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst (Zaak COMP/C2/38.698-CISAC), voor zover deze betrekking heeft op onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot de voorwaarden voor de behartiging van de rechten tot openbare uitvoering van muziekwerken en voor de verlening van de desbetreffende licenties door de auteursrechtenorganisaties, die de vorm aannemen van de in de wederkerigheidsovereenkomsten toegepaste beperkingen van het lidmaatschap zoals zij in de modelovereenkomst van de International Confederation of Societies of Authors and Composers (modelovereenkomst CISAC) zijn voorzien of in de praktijk worden toegepast.

Ter ondersteuning van haar conclusies voert verzoekster de volgende middelen aan:

geen algemene afweging van alle voorwaarden die wezenlijk zijn voor de juiste uitlegging van het begrip „onderling afgestemde feitelijke gedragingen”, omdat de feiten van de zaak onvolledig in aanmerking zijn genomen, en niet-inaanmerkingneming van alle onlosmakelijk met elkaar verbonden elementen die de uitoefening van de auteursrechten vormen;

onjuiste beoordeling van de gronden waarop het in de wederkerigheidsovereenkomsten opgenomen territorialiteitsbeginsel berust;

onjuiste voorstelling en beoordeling van de gevolgen van de eventuele wijziging van het tot nu toe bestaande systeem van de uitoefening van de auteursrechten;

onjuiste beoordeling van alle bewijsmiddelen in de onderhavige zaak wegens de niet-inaanmerkingneming van de door verzoekster voorgedragen feiten met betrekking tot de bijzonderheden van de activiteit van de Stowarzyszenie Autorów „ZAIKS”, alsmede van de Poolse rechtsvoorschriften op het gebied van auteursrechten.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/53


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 2 september 2008 — CLL Centre de langues/Commissie

(Zaak T-202/08) (1)

(2008/C 285/95)

Procestaal: Frans

De president van de Zevende kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 183 van 19.7.2008.


Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/54


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 25 september 2008 — Strack/Commissie

(Zaak F-44/05) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Aanwerving - Kennisgeving van vacature - Afwijzing van sollicitatie - Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Ontvankelijkheid - Procesbelang - Pensioen - Voorselectiecomité - Samenstelling - Toepassing van nieuwe bepalingen in de tijd - Onafhankelijkheid - Onpartijdigheid - Mededeling van besluit)

(2008/C 285/96)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Guido Strack (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Mosar, vervolgens M. Wehrheim, daarna F. Gengler, ten slotte P. Goergen, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Berscheid en H. Kraemer, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds, nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende afwijzing van verzoekers sollicitatie naar de post van hoofd van de eenheid „Aanbestedingen en overeenkomsten” en tot aanstelling van een andere sollicitant in die post alsmede, anderzijds, vordering tot schadevergoeding

Dictum

1)

De vordering tot nietigverklaring van het besluit om A. aan te stellen in de post van hoofd van de eenheid „Aanbestedingen en overeenkomsten” van het Publicatiebureau van de Europese Gemeenschappen, wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Het besluit tot afwijzing van verzoekers sollicitatie naar de post van hoofd van de eenheid „Aanbestedingen en overeenkomsten” van het Publicatiebureau van de Europese Gemeenschappen wordt nietig verklaard.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt veroordeeld tot betaling aan verzoeker van een schadevergoeding van 2 000 EUR.

4)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

5)

Strack zal de helft van zijn eigen kosten dragen.

6)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen zal haar eigen kosten dragen alsmede de helft van verzoekers kosten.


(1)  PB C 205 van 20.8.2005, blz. 28 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen onder nummer T-225/05 en bij beschikking van 15.12.2005 verwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie).


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/54


Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 september 2008 — Coto Moreno/Commissie

(Zaak F-127/07) (1)

(Openbare dienst - Ambtenaren - Algemeen vergelijkend onderzoek - Niet-plaatsing op reservelijst - Beoordeling van schriftelijk en mondeling examen)

(2008/C 285/97)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Juana Maria Coto Moreno (Gaborone, Botswana) (vertegenwoordigers: K. Lemmens en C. Doutrelepont, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Eggers en M. Velardo als gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO AD/25/05 van 12 februari 2007 om verzoekster niet op te nemen op de reservelijst van dat vergelijkend onderzoek — Vordering tot schadevergoeding

Dictum

1)

Het beroep van Coto Moreno wordt verworpen.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 22 van 26.1.2008, blz. 57.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/55


Beroep ingesteld op 30 juli 2008 — Kipp/Europol

(Zaak F-65/08)

(2008/C 285/98)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Michael Kipp ('s-Gravenhage, Nederland) (vertegenwoordiger: P. de Casparis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Politiedienst (Europol)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van 4 oktober 2007 waarbij de verwerende partij verzoeker heeft meegedeeld dat hem geen vaste aanstelling kon worden aangeboden

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 4 oktober 2007 waarbij de verwerende partij verzoeker heeft meegedeeld dat hem geen vaste aanstelling kon worden aangeboden, het besluit van 29 april 2008 tot afwijzing van de klacht tegen eerstgenoemd besluit en het besluit van 12 juni 2008 dat feitelijk voortbouwt op het besluit van 4 oktober 2007;

verwijzing van Europol in de kosten van de procedure.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/55


Beroep ingesteld op 6 augustus 2008 — Visser-Fornt Raya/Europol

(Zaak F-67/08)

(2008/C 285/99)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Maria Teresa Visser-Fornt Raya ('s-Gravenhage, Nederland) (vertegenwoordiger: P. de Casparis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Politiedienst (Europol)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van 4 oktober 2007 waarbij Europol verzoekster heeft meegedeeld dat haar geen vaste aanstelling kon worden aangeboden

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 4 oktober 2007 waarbij de verwerende partij verzoekster heeft meegedeeld dat haar geen vaste aanstelling kon worden aangeboden, het besluit van 29 april 2008 tot afwijzing van de klacht tegen eerstgenoemd besluit en het besluit van 12 juni 2008 dat feitelijk voortbouwt op het besluit van 4 oktober 2007;

verwijzing van Europol in de kosten van de procedure.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/55


Beroep ingesteld op 6 augustus 2008 — Sluiter/Europol

(Zaak F-68/08)

(2008/C 285/100)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Rudolf Sluiter (Hillegom, Nederland) (vertegenwoordiger: P. de Casparis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Politiedienst (Europol)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van 4 oktober 2007 waarbij Europol verzoeker heeft meegedeeld dat hem geen vaste aanstelling kon worden aangeboden

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 4 oktober 2007 waarbij de verwerende partij verzoeker heeft meegedeeld dat hem geen vaste aanstelling kon worden aangeboden, het besluit van 29 april 2008 tot afwijzing van de klacht tegen eerstgenoemd besluit en het besluit van 12 juni 2008 dat feitelijk voortbouwt op het besluit van 4 oktober 2007;

verwijzing van Europol in de kosten van de procedure.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/56


Beroep ingesteld op 6 augustus 2008 — Knöll/Europol

(Zaak F-69/08)

(2008/C 285/101)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Brigitte Knöll (Hochheim, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. de Casparis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Politiedienst (Europol)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van 4 oktober 2007 waarbij Europol verzoekster heeft meegedeeld dat haar geen vaste aanstelling kon worden aangeboden

Conclusies van de verzoekende partij

nietigverklaring van het besluit van 4 oktober 2007 waarbij de verwerende partij verzoekster heeft meegedeeld dat haar geen vaste aanstelling kon worden aangeboden, het besluit van 29 april 2008 houdende afwijzing van de klacht tegen eerstgenoemd besluit en het besluit van 12 juni 2008 dat feitelijk voortbouwt op het besluit van 4 oktober 2007;

verwijzing van Europol in de kosten van de procedure.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/56


Beroep ingesteld op 1 september 2008 — Aparicio e.a./Commissie

(Zaak F-75/08)

(2008/C 285/102)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Jorge Aparicio (Antiguo Cuscatlan, Salvador) en anderen (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis, E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Enerzijds, vaststelling van onwettigheid van artikel 5, punt 1, sub d, van de algemene uitvoeringsbepalingen betreffende de selectieprocedure van arbeidscontractanten in de zin van artikel 3 bis en, anderzijds, nietigverklaring van het besluit van het EPSO om verzoekers' namen niet op te nemen op de lijst van geslaagde kandidaten en in de databank van de aanwervingprocedure CAST 27/Relex

Conclusies

vaststelling van onwettigheid van artikel 5, punt 1, sub d, van de algemene uitvoeringsbepalingen betreffende de selectieprocedure van arbeidscontractanten in de zin van artikel 3 bis;

nietigverklaring van de besluiten van het EPSO om verzoekers' namen niet op te nemen op de lijst van geslaagde kandidaten en in de databank van de aanwervingprocedure CAST 27/Relex;

verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten van de procedure.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/56


Beroep ingesteld op 18 september 2008 — Behmer/Parlement

(Zaak F-76/08)

(2008/C 285/103)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Joachim Behmer (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis, E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2007 niet tot de rang AD 13 te bevorderen

Conclusies

nietigverklaring van het besluit om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2007 niet tot de rang AD 13 te bevorderen;

verwijzing van het Europees Parlement in de kosten.


8.11.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 285/57


Beroep ingesteld op 15 september 2008 — Vicente Carbajosa e. a./Commissie

(Zaak F-77/08)

(2008/C 285/104)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Isabel Vicente Carbajosa (Brussel, België) en anderen (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis, E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Onwettigheid van het besluit van de Commissie om de aankondigingen van de vergelijkende onderzoeken EPSO/AD/116/08 en EPSO/AD/117/08 slechts in drie talen bekend te maken alsmede onwettigheid van die aankondigingen en, dientengevolge, nietigverklaring van de individuele besluiten van het EPSO om verzoekers niet toe te laten tot de examens van die vergelijkende onderzoeken

Conclusies

vaststelling van onwettigheid van het besluit van de Commissie om de aankondigingen van de vergelijkende onderzoeken EPSO/AD/116/08 en EPSO/AD/117/08 slechts in drie talen bekend te maken en vaststelling van onwettigheid van die aankondigingen van vergelijkend onderzoek;

nietigverklaring van de individuele besluiten van het EPSO om verzoekers niet toe te laten tot de examens van de vergelijkende onderzoeken EPSO/AD/116/08 respectievelijk EPSO/AD/117/08;

verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten.