ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 172

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

51e jaargang
5 juli 2008


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

III   Voorbereidende handelingen

 

COMITÉ VAN DE REGIO'S

 

74e plenaire zitting op 9 en 10 april 2008

2008/C 172/01

Initiatiefadvies van het Comité van de Regio's over De begroting hervormen — Europa veranderen

1

2008/C 172/02

Advies van het Comité van de Regio's over De strategie voor de ultraperifere regio's: verwezenlijkingen en toekomstperspectieven

7

2008/C 172/03

Advies van het Comité van de Regio's over het thema e-Inclusie

12

2008/C 172/04

Advies van het Comité van de Regio's over het Groenboek stadsvervoer

17

2008/C 172/05

Advies van het Comité van de Regio's over De toekomst van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel

24

2008/C 172/06

Advies van het Comité van de Regio's over Een Europees havenbeleid

29

2008/C 172/07

Advies van het Comité van de Regio's over Een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie

34

2008/C 172/08

Advies van het Comité van de Regio's over het Witboek Samen werken aan gezondheid: een EU-strategie voor 2008-2013

41

2008/C 172/09

Advies van het Comité van de Regio's over het Uitbreidingspakket 2007 — Kandidaat-lidstaten

45

2008/C 172/10

Advies van het Comité van de Regio's over De aanpak van waterschaarste en droogte in de Europese Unie

49

2008/C 172/11

Advies van het Comité van de Regio's over De europese elektriciteits- en gasmarkt: Derde wetgevingspakket

55

2008/C 172/12

Advies van het Comité van de Regio's over het Uitbreidingspakket 2007 — Pre-kandidaatlanden

60

2008/C 172/13

Advies van het Comité van de Regio's over de Algemene maatschappelijke betrokkenheid van jongeren

65

NL

 


III Voorbereidende handelingen

COMITÉ VAN DE REGIO'S

74e plenaire zitting op 9 en 10 april 2008

5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 172/1


Initiatiefadvies van het Comité van de Regio's over „De begroting hervormen — Europa veranderen”

(2008/C 172/01)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

vindt dat een financieel voldoende toegerust solide politiek en economisch kader voor de middellange termijn noodzakelijk blijft om uiting te geven aan de gezamenlijke wil gemeenschappelijk beleid ten uitvoer te leggen;

is van mening dat de toekomstige EU-begroting gebaseerd moet zijn op de in het Verdrag van Lissabon vastgelegde EU-bevoegdheden en op het subsidiariteitsbeginsel, een afspiegeling moet vormen van de vergrote rechtsgrondslag van het Verdrag, en er geen sprake mag zijn van competitie tussen bestaand beleid en nieuwe Europese beleidsterreinen of nieuw beleid waarom de mondiale uitdagingen vragen;

doet de oproep om bij de vormgeving van de EU-begroting uit te gaan van een progressieve integratiedynamiek, daarom te voorzien in experimentele communautaire beleidsmaatregelen, en zich duidelijk te distantiëren van de huidige verkleining van de omvang van de EU-begroting;

dringt erop aan met de herziening van de begroting in de eerste plaats te beogen alle mogelijkheden te benutten die door multilevel governance worden geboden, en wijst erop dat bij het opstellen, programmeren, financieren en uitvoeren van Europees beleid aanzienlijk kan worden geprofiteerd van de ervaringen van de regionale en lokale overheden;

vreest in het bijzonder dat een eventuele renationalisering van door de EU gefinancierd beleid alleen maar zal leiden tot ontoereikende, inefficiënte en op Europees niveau onsamenhangende oplossingen of tot het wegvallen van het hefboomeffect van het financiële optreden van de EU;

benadrukt dat een solide financieel meerjarenkader met een beduidend langere looptijd dan 5 jaar essentieel is voor doeltreffend EU-beleid, en stelt derhalve voor de programmaperiode 10 jaar te laten duren, maar de begrotingsmiddelen slechts voor de eerste 5 jaar volledig toe te wijzen; halverwege zou dan een echte herziening moeten plaatsvinden en zouden de achter de hand gehouden middelen (ten bedrage van bijv. 25 %) op basis van nieuwe behoeften voor nieuwe uitgaven moeten worden bestemd — zo zou de programmaperiode ook beter samenvallen met de Europese democratische deadlines;

vindt dat de basis van de nieuwe wijze van financiering van de EU-begroting transparant moet zijn, moet worden gevormd door voldoende eigen middelen die een garantie bieden dat aan de beginselen van gelijkheid, solidariteit, stabiliteit, openbaarheid, duidelijkheid, nauwgezetheid en eenvoud wordt voldaan, en zo weinig mogelijk vrijstellingen moet kennen.

Rapporteurs

:

de heer DELEBARRE (FR/PSE), burgemeester van Duinkerken

de heer Van den Brande (BE/EVP), lid van het Vlaams Parlement

Referentiedocument

SEC(2007) 1188 final — Mededeling van de Commissie „De begroting hervormen — Europa veranderen” — Document in het kader van de openbare raadpleging met het oog op de begrotingsherziening van 2008/2009 [voorlopige titel]

Politieke aanbevelingen

HET COMITE VAN DE REGIO'S

De begroting hervormen — Europa veranderen

1.

Teneinde op ambitieuze wijze aan de verwachtingen van de Europese burgers te beantwoorden, moet met de herziening van de Europese begroting vooral worden beoogd het democratische vertrouwenspact te versterken dat de Unie en haar burgers bindt, en aldus het partnerschap te vernieuwen tussen de instellingen die verantwoordelijk zijn voor het beleid op de verschillende bestuursniveaus.

2.

De EU streeft ernaar een mondiaal voorbeeld te vormen met haar model voor welvaart en cohesie, waarbinnen het Europese politieke model wordt verenigd met behoud van eigen identiteit, bevordering van actief burgerschap en lokale en regionale democratie.

3.

De meerwaarde van de Unie wordt gevormd door vrede, bescherming, stabiliteit voor de burgers, hun mogelijkheden om zich in heel Europa als individu te ontplooien, het in het leven roepen van het besef Europeaan te zijn en solidariteit tussen burgers van verschillende nationaliteiten met een andere culturele achtergrond via bevordering van de economische, sociale en territoriale samenhang, één markt, alsook door een gemeenschappelijke aanpak van de uitdagingen van de 21e eeuw.

4.

De uitdaging bij de herziening van de EU-begroting is dit sociaaleconomische model verder te ontwikkelen, maar daarbij mogen de grondslagen ervan niet worden aangetast en moeten de territoriale rijkdom en met name de culturele diversiteit van Europa juist meer worden benut ten gunste van de cohesie.

5.

Het Comité van de Regio's (CvdR) vindt dat een financieel voldoende toegerust solide politiek en economisch kader voor de middellange termijn noodzakelijk blijft om uiting te geven aan het voornemen om samen dat wat de EU zich ten doel heeft gesteld, tot een goed einde te brengen.

6.

De EU-begroting — die is gebaseerd op de beginselen solidariteit, stabiliteit van het financiële meerjarenkader en voorwaardelijkheid van financiering — is van essentieel belang voor de effectiviteit en continuïteit in tijd en in ruimte van al het Europese beleid.

7.

Met name het financieel meerjarenkader en de EU-begroting vormen de garantie dat de hoofdlijnen van het Europese beleid steeds zo strategisch mogelijk worden geformuleerd en verschaffen zekerheid voor decentrale investeringen.

8.

In dit licht spreekt het CvdR opnieuw zijn steun uit voor het nieuwe Verdrag, dat een stap vooruit vormt in het Europese integratieproces doordat het het beleid dat al het middelpunt vormde van het communautaire raamwerk, versterkt, actualiseert en zelfs herdefinieert, en andere belangrijke beleidsterreinen op Europees niveau trekt.

9.

De toekomstige EU-begroting moet gebaseerd zijn op de in het Verdrag van Lissabon vastgelegde EU-bevoegdheden en op het subsidiariteitsbeginsel, en moet overal waar nodig een afspiegeling vormen van de vergrote rechtsgrondslag van het Verdrag. Er mag geen sprake zijn van competitie tussen bestaand beleid (waarvan de doelstellingen nog altijd actueel zijn) en nieuwe Europese beleidsterreinen of nieuw beleid waarom de mondiale uitdagingen vragen.

10.

Bij de begrotingsontwikkeling moet ook van een progressieve integratiedynamiek worden uitgegaan, aan de hand van maatregelen die de sociale, economische en territoriale cohesie bevorderen.

11.

De nieuwe EU-begroting zou dus ruimte moeten bieden voor experimentele communautaire beleidsmaatregelen.

12.

Gezien de beperkte budgettaire middelen moet er absoluut een totaalvisie komen op overheidsbijdragen en -financiën op Europees, nationaal, lokaal en regionaal niveau. Daarin moeten tevens andere financieringswijzen dan subsidies, dus ook fiscale maatregelen, worden meegenomen en moet rekening worden gehouden met de maatregelen van de verschillende monetaire partners, zoals de Europese Investeringsbank.

13.

Het doel van de hervorming van de EU-begroting is overduidelijk: de Europese Unie de financiële middelen geven die passen bij haar, in de Verdagen vastgelegde, politieke, economische, sociale en territoriale beleidstaken en -voornemens, evenals een eenvoudig en transparant systeem creëren dat de burgers een duidelijk inzicht in de meerwaarde van de Europese integratie geeft.

14.

Europa moet deze kans aangrijpen om een coherentere politieke entiteit te worden, waarop de burgers trots zijn er deel van uit te maken, en die hen vertrouwen in de toekomst en in de betrekkingen met de rest van de wereld geeft.

HET COMITE VAN DE REGIO'S

Samen met de regionale en lokale overheden Europa in de praktijk veranderen

15.

In het nieuwe Verdrag is het subsidiariteitsbeginsel tot het lokale en regionale niveau uitgebreid en is het concept territoriale cohesie opgenomen. Dat zijn belangrijke stappen op weg naar Europese multilevel governance. Daarmee wordt tevens de afstand tussen de Unie en haar burgers verkleind en kan vooruitgang worden geboekt met inachtneming van identiteit en diversiteit.

16.

Partnerschap tussen de Europese instellingen, de lidstaten en de regionale en lokale overheden is als bestuursmodel geschikter voor de huidige tijd, waarin kansen en uitdagingen zich vaak op een bepaalde plaatsen voordoen, maar de gevolgen daarvan zich veel breder kunnen doen gevoelen.

17.

Bij het opstellen, programmeren, financieren en uitvoeren van Europees beleid kan aanzienlijk worden geprofiteerd van de ervaringen van de regionale en lokale overheden op met name transnationaal, interinstitutioneel en intersectoraal vlak.

18.

Derhalve moet er een geloofwaardige EU-begroting komen waarmee de grote Europese beleidsdoelstellingen op specifieke plaatselijke behoeften kunnen worden afgestemd.

19.

In dit verband zij erop gewezen dat, als gevolg van een in verschillende lidstaten bestaande algemene tendens tot decentralisering, de regionale en lokale overheden steeds meer bevoegdheden hebben verworven of essentiële taken hebben gekregen op die beleidsterreinen waar de grote uitdagingen waar Europa voor staat, het meest voelbaar zijn.

20.

Bovendien zijn de lokale en regionale overheden inmiddels ook grote publieke financiële spelers geworden, die kunnen profiteren van een aanzienlijk, zowel kwantitatief als kwalitatief, hefboomeffect van de EU-begroting. Al in 2004 waren deze spelers verantwoordelijk voor meer dan 60 % van de overheidsinvesteringen in de EU-25.

21.

Het CvdR deelt de vaststelling die de Commissie in haar vierde verslag over de sociaaleconomische cohesie heeft gedaan, dat in veel lidstaten de lokale en regionale overheden een even grote verantwoordelijkheid dragen voor overheidsinvesteringen als de nationale regering. Ook regionale en lokale overheden kunnen namelijk investeren op gebieden als onderwijs, huisvesting, onderzoek en ontwikkeling, vervoer, openbare infrastructuur en milieubescherming. De afgelopen tien jaar is deze tendens alleen maar sterker geworden.

22.

Wat het streven naar een geïntegreerde en flexibele uitvoering van Europees beleid betreft, kunnen lokale en regionale overheden in samenwerking met Europese en nationale instanties de op Europees niveau overeengekomen strategische beleidslijnen omzetten in concrete maatregelen.

23.

In de praktijk zijn het vaak de lokale en regionale overheden die samenhang aanbrengen tussen de verschillende nationale en Europese beleidsmaatregelen doordat zij uiteenlopende sectorale maatregelen op regionaal en stedelijk niveau gecombineerd uitvoeren.

24.

De sociale-, economische- en territoriale-cohesiedoelstelling moet worden gerealiseerd door daarvoor de benodigde financiële middelen uit te trekken, zich te laten leiden door de reeds in Europa in de praktijk gebrachte beginselen van solidariteit, integratie, multilevel governance en territoriale samenwerking, en door de schat aan ervaring te benutten die reeds is opgedaan met grootschalige institutionele samenwerking.

25.

Omdat in het Verdrag territoriale cohesie als nieuwe doelstelling wordt genoemd, bestaat er nu een extra stimulans om al het EU-beleid en de uitvoering daarvan een territoriale grondslag te geven. Dat zet ertoe aan de regionale verscheidenheid beter te doen uitkomen en te streven naar het verkleinen van de verschillen die er op de diverse bestuursniveaus in de EU nog steeds bestaan.

26.

Met de herziening van de begroting moet in de eerste plaats worden beoogd alle mogelijkheden te benutten die door multilevel governance en de regionale en lokale overheden worden geboden.

HET COMITE VAN DE REGIO'S

Het hefboomeffect van de EU-begroting

27.

In de EU vinden momenteel ingrijpende sociaaleconomische veranderingen plaats, die samenhangen met de reeds voltooide en nog op handen zijnde uitbreidingen met nieuwe lidstaten en haar positie op het wereldtoneel, en dienen zich uitdagingen aan op het vlak van milieu, energie, demografie, technologie en veiligheid.

28.

De lidstaten zijn ieder afzonderlijk niet altijd in staat om adequaat op deze veranderingen en uitdagingen te reageren.

29.

In de meeste sectoren is het nog niet mogelijk gebleken om de aldus ontstane tekortkomingen op te vangen met de „open coördinatiemethode”, zelfs niet wanneer die als aanvullend instrument werd ingezet.

30.

Het gemeenschappelijk of communautair beleid en de „communautaire methode” zijn geschikte instrumenten om invulling te geven aan een gezamenlijke politieke wil.

31.

Het CvdR vreest in het bijzonder dat een eventuele — gehele of gedeeltelijke — renationalisering van door de EU gefinancierd beleid alleen maar zal leiden tot ontoereikende, inefficiënte en op Europees niveau onsamenhangende oplossingen en dat daardoor te laat een verband zal worden gelegd tussen mondiale veranderingen en de versnipperde ontwikkelingen in de praktijk.

32.

Bovendien zou renationalisering van communautair beleid leiden tot het wegvallen van het hefboomeffect van het financiële optreden van de EU (verveelvoudiging van de positieve gevolgen voor de gefinancierde activiteiten).

33.

Tot slot zou renationalisering de coherente en duurzame ontwikkeling van grensoverschrijdend beleid veel lastiger maken.

34.

Het zojuist genoemde hefboomeffect heeft veel meer dan alleen een financiële kant (de traditionele hefboomwerking als gevolg van medefinanciering door overheden). Het leidt er ook toe dat gemakkelijker publiek-private partnerschappen kunnen worden gesloten, zowel in operationeel als financieel opzicht.

35.

Het CvdR onderstreept bovendien dat de hefboomwerking van communautaire financiering positief is voor de strategische oriëntering van ander investeringsbeleid van overheden. Deze werking zorgt namelijk voor een aanzienlijke verbetering van de capaciteiten van overheidsinstanties en particulieren op het vlak van planning en beheer. Ook draagt het hefboomeffect als essentieel element van de Europese integratie bij tot een grotere zichtbaarheid daarvan voor de burgers.

36.

Het CvdR pleit voor een onderzoek naar de meerwaarde van de Europese Unie, met inachtneming van de diverse bestuursniveaus (Europees, nationaal, regionaal en lokaal).

37.

De meerwaarde van het financiële optreden van de Unie kan ook tot uiting komen in activiteiten die op nationaal of decentraal niveau niet per se relevant of prioritair hoeven te zijn, zoals bijvoorbeeld het geval is bij grensoverschrijdende samenwerking.

38.

De meerwaarde van het EU-beleid houdt nauw verband met het additionaliteitsbeginsel, op grond waarvan dat beleid voor het nationale bestuursniveau geen excuus mag zijn om zich niet meer met het desbetreffende beleidsterrein bezig te houden. Men denke in dit verband aan het cohesiebeleid.

39.

Tot slot zij gewezen op het algemene stimulerende karakter van financieel optreden van de Unie: de lidstaten of regio's die het meest achterlopen worden daardoor geprikkeld om hun achterstand in te lopen en te moderniseren, hetgeen sociaaleconomisch gezien gunstig is voor de hele EU.

HET COMITE VAN DE REGIO'S

Een begroting die de Europese waarden reflecteert, een antwoord biedt op de grootste uitdagingen van deze tijd en borg staat voor territoriale cohesie

40.

De EU staat momenteel voor grote uitdagingen, zoals vergroten van cohesie en concurrentievermogen in het licht van innovatie, verbeteren van kwaliteit en niveau van menselijk kapitaal en werkgelegenheid, bestrijden van de klimaatverandering, moderniseren van de energievoorziening, omgaan met de vergrijzing en migratiedruk en handhaven van de veiligheid in Europa en de wereld.

41.

Het CvdR onderstreept echter dat de EU niet alleen maar oplossingen mag bieden voor deze uitdagingen, maar ook moet verder gaan met het verwezenlijken van de Europese integratie.

42.

Het is daarom fundamenteel dat de EU de voltooiing van de interne markt voortzet op basis van duurzame ontwikkeling, billijkheid en maatschappelijke integratie, en daarbij meer profijt probeert te trekken van de territoriale rijkdom en culturele diversiteit van Europa.

43.

Teneinde haar waarden uit te dragen en doelstellingen te realiseren, zou de Unie zich moeten inzetten voor verdere politieke democratisering in Europa door lokale en regionale autonomie te bevorderen en te ijveren voor een sterker maatschappelijk middenveld.

44.

Alle nieuwe uitdagingen tezamen vereisen dat op een goede manier wordt omgegaan met de globalisering en binnen de EU en aan haar grenzen de territoriale cohesie wordt bevorderd.

45.

De Europese regionale en lokale overheden staan, ondanks hun sociaaleconomische verschillen, voor soortgelijke uitdagingen. Hoe zij daarmee kunnen omgaan, hangt mede af van hun specifieke verschijningsvorm.

46.

Het zoeken naar oplossingen voor de huidige uitdagingen, hetgeen volgens het uitgangspunt van multilevel governance zou moeten gebeuren, kan de regionale en lokale overheden ook ruimte bieden om ongebruikt potentieel te benutten.

47.

Het volgende EU-begrotingskader zou het mogelijk moeten maken dat:

a.

de minst ontwikkelde Europese regio's evenals de gebieden met permanente geografische handicaps hun economische inhaalslag kunnen voortzetten, met name door hun concurrentiepositie te verbeteren, waardoor wordt gezorgd voor een evenwichtiger sociaaleconomische en territoriale ontwikkeling van Europa als geheel;

b.

er toereikende overgangsmaatregelen voorhanden zijn als regio's uit de steunregelingen wegvallen, zodat mede de met het Europees cohesiebeleid bereikte resultaten niet op losse schroeven komen te staan. Daarbij moeten de regio's in kwestie, van welke lidstaat zij dan ook deel uitmaken, gelijk worden behandeld;

c.

de regio's die reeds nu een belangrijke bijdrage tot het concurrentievermogen van de Unie in een globaliserende wereld leveren doelgericht worden gesteund bij de uitbreiding van hun bevoegdheden, met name op innovatiegebied;

d.

prioriteit wordt verleend aan een Europees beleid voor duurzame groei en concurrentievermogen waar alle regio's in de EU deel aan hebben. Met behulp van een dergelijk beleid kunnen alle regionale en lokale overheden de juiste strategische beleidsopties vinden en beschikken over toereikende financiële middelen om de innovatieve investeringen te doen die nodig zijn om hun bestuursgebieden aan de structurele sociaaleconomische en technologische veranderingen aan te passen en in het licht van de globalisering hun specifieke omstandigheden en potentieel te benutten. Daarbij moet vooral worden gedacht aan het MKB, de ruggengraat van de Europese economie;

e.

er solidair beleid wordt gevoerd zodat alle burgers op gelijke voet toegang hebben tot infrastructuur, opleiding en scholing, en alle mensen met talent kunnen profiteren van de meest moderne onderzoeksvoorzieningen. De lokale, regionale, nationale en Europese overheden moeten voorts de handen ineen kunnen slaan om contacten in de praktijk tussen academici, onderzoekers en bedrijfsleven evenals de vorming van Europese en mondiale netwerken tussen deze spelers te bevorderen;

f.

aan het recht van vrij verkeer, dat aan de basis ligt van de Europese integratie, een nieuwe invulling wordt gegeven door meer te investeren in de trans-Europese vervoersnetwerken. Het desbetreffende beleid dient te zijn gericht op het bevorderen van duurzame vervoerswijzen, het op elkaar laten aansluiten van verschillende transportsystemen en niet te vergeten het ontwikkelen van een geïntegreerd trans-Europees spoorwegnet, waardoor de uitstoot van kooldioxide tot een minimum wordt beperkt, terwijl er ook tijd en kosten worden bespaard op het vervoer van zowel personen als goederen. Tevens zou duurzaam zeevervoer moeten worden bevorderd.

g.

alle Europese decentrale overheden op gelijke wijze worden uitgerust om de klimaatverandering een halt toe te roepen, d.w.z. met middelen om de oorzaken daarvan te bestrijden en zich aan de gevolgen van de klimaatverandering aan te passen. Die middelen zouden met name moeten worden ingezet ten gunste van de zwaarst getroffen bevolkingsgroepen en economische actoren. Daarbij moet worden geïnvesteerd in duurzame-ontwikkelingsmodellen die terdege rekening houden met zowel plaatselijke randvoorwaarden als lokale mogelijkheden;

h.

er in de Europese Unie een communautair energiebeleid komt dat is gebaseerd op solidariteit tussen lidstaten, een gegarandeerde energievoorziening en duurzame opwekking, duurzaam transport en duurzaam verbruik en waarin de vrijheid van de lidstaten om hun energiebronnen te kiezen wordt gerespecteerd. Op gemeentelijk en regionaal niveau bestaan in dit verband de beste mogelijkheden om voor innovatie en verstrekkende veranderingen in het verbruikersgedrag te zorgen;

i.

er een Europees antwoord komt op de migratieproblematiek, waarbij ook moet worden gekeken naar de beste oplossingen die de lokale en regionale overheden hebben gevonden. Overheden die dagelijks te maken hebben met noodsituaties zouden absoluut op Europese solidariteit en hulp moeten kunnen rekenen;

j.

de regionale en lokale overheden erkenning krijgen voor de belangrijke rol die zij spelen bij de uitvoering van beleid waarmee wordt beoogd in te spelen op demografische veranderingen;

k.

Europa kan bogen op een moderne, concurrerende, gediversifieerde en duurzame landbouw die de voedselvoorziening en communautaire preferentie garandeert en zich staande weet te houden in de wereldhandel. De landbouwsector moet daarom alle nodige steun krijgen, zodat zij kan bijdragen aan het levenspeil van de huidige en toekomstige generaties Europese burgers, aan milieubehoud, biodiversiteit en landschapskwaliteit, en kan meehelpen de klimaatverandering tegen te gaan;

l.

Europa zijn nabuurschapsbeleid kan voortzetten en samen met zijn partners uit andere delen van de wereld projecten kan blijven uitvoeren. In het buitenlands beleid van de EU zou steeds meer gebruik moeten worden gemaakt van de resultaten die de grensoverschrijdende en decentrale samenwerking van de regionale en lokale overheden heeft opgeleverd. De nadruk zou moeten worden gelegd op grensoverschrijdende samenwerking, aangezien die belangrijk is voor het consolideren van de vrede, het bepalen van gemeenschappelijke doelstellingen en waarden, en het bevorderen van de territoriale cohesie.

HET COMITE VAN DE REGIO'S

Een reactieve, doelmatige, efficiënte en transparante begroting

48.

De EU beschikt met het Verdrag van Lissabon potentieel over een adequater besluitvormingsinstrument voor het vaststellen van de begrotingopbouw.

49.

Een solide financieel meerjarenkader voor een beduidend langere periode dan 5 jaar is essentieel voor doeltreffend EU-beleid en onmisbaar voor alle betrokkenen, omdat zij op basis daarvan hun langetermijninvesteringen kunnen plannen en territoriale ontwikkelingsprojecten tot een goed einde brengen.

50.

Het CvdR stelt daarom voor de programmaperiode van het financieel meerjarenkader 10 jaar te laten duren, maar niet om bij aanvang meteen alle begrotingsmiddelen te verdelen. Om deze periode te laten samenvallen met de Europese democratische deadlines, zou het beter kunnen zijn ze in tweeën te delen. De middelen zouden voor de eerste 5 jaar volledig moeten worden toegewezen. Halverwege zou dan een herziening moeten plaatsvinden en zouden de achter de hand gehouden middelen (ten bedrage van bijv. 25 %) voor nieuwe uitgaven moeten worden bestemd (om bijv. nieuwe initiatieven op te starten of meer geld uit te trekken voor beleidsterreinen waar dat nodig is).

51.

Flexibiliteit biedt interessante mogelijkheden om de effecten van communautaire uitgaven optimaal te benutten en op eventuele veranderende omstandigheden in te spelen. Maar indien niet goed ingekaderd, houdt flexibiliteit het risico in dat het pad wordt geëffend voor een Europa van verschillende snelheden.

52.

Met instrumenten voor een doelgerichte inzet van middelen (concentratie), waarmee in de periode 2007-2013 in het cohesiebeleid wordt geëxperimenteerd, kunnen de begrotingslijnen gemakkelijker op de belangrijkste beleidsdoelstellingen worden toegespitst.

53.

In de toekomstige EU-begroting zou een bepaald percentage van de middelen voor meer experimentele initiatieven moeten worden uitgetrokken, los van de middelen ter ondersteuning van algemene maatregelen.

54.

Er zouden duidelijkere controle-instrumenten moeten komen, en sancties zouden indien nodig sneller moeten worden opgelegd en effectiever moeten worden.

55.

Zowel tijdens de voorbereiding als de uitvoering van de EU-begroting zou het partnerschapsbeginsel concreet moeten worden toegepast.

56.

Het door de Europese Commissie uitgewerkte en toegepaste concept van de „doelgerichte tripartiete contracten en overeenkomsten” zou moeten worden herzien. Op grond van de ervaring die is opgedaan tijdens het door de Commissie uitgevoerde proefproject met tripartiete overeenkomsten, stelt het CvdR voor om Europese territoriale pacten in te voeren.

57.

Er kan geen sprake zijn van een echt partnerschap als niet beide partners een financiële bijdrage leveren. Als het gaat over de financiering van de Europese territoriale pacten zou in de eerste plaats moeten worden gekeken waar synergie (en meerwaarde) mogelijk is tussen de voor de desbetreffende beleidsterreinen bestaande Europese begrotingslijnen en de Structuurfondsen enerzijds, en de desbetreffende lokale, regionale en nationale begrotingslijnen anderzijds. Voor de financiering van de Europese territoriale pacten zou binnen het Europees regionaal beleid geen nieuw instrument mogen worden gecreëerd en ook niet mogen worden verzocht om extra middelen.

58.

De EU-begroting zou transparanter kunnen worden als de Europese instellingen nauwer met de partners in het veld zouden samenwerken en er op lokaal, regionaal en Europees niveau meer communicatie komt.

HET COMITE VAN DE REGIO'S

Een nieuwe wijze van financiering van de EU-begroting

59.

De EU zou haar beleids- en financieel kader moeten herzien en zich daarbij op een voldoende lange termijn moeten richten, tussen 2020-2030.

60.

Het voor de eigen middelen vastgestelde plafond bedraagt momenteel 1,24 % van het bruto nationaal inkomen van de EU.

61.

De EU-begroting:

a.

is tijdens de vorige programmaperiode sterk gekrompen en deze trend zet zich in de huidige programmaperiode voort;

b.

zal aan het eind van de programmaperiode 2007-2013 minder bedragen dan 1 % van het bruto nationaal inkomen van de EU.

62.

Het CvdR betreurt dat de kloof tussen de daadwerkelijk voor de begroting ter beschikking gestelde middelen en het voor de eigen middelen vastgestelde plafond steeds groter wordt.

63.

Door alleen maar uit te rekenen of „de EU netto genoeg oplevert” zijn de lidstaten geleidelijk verstrikt geraakt in een logica die te ver afstaat van het Europese ideaal en de belangen van de burgers.

64.

Het CvdR keurt het ten zeerste af dat aan deze logica steeds zwaarder wordt getild. Het doet dit in naam van de lokale en regionale overheden, die essentiële stuwende krachten zijn achter de groeiende rijkdom op nationaal niveau en die vaak ook als overheden rechtstreeks betrokken zijn bij de vormgeving van nationale belastingstelsels.

65.

Als het gaat over de financiering van de EU-begroting, moet een kwaliteitssprong worden gemaakt, zodat de betrokken instellingen op basis van die begroting er een gezamenlijke vooruitstrevende visie op kunnen nahouden.

66.

De basis van de nieuwe wijze van financiering van de EU-begroting zou transparant moeten zijn en moeten worden gevormd door voldoende eigen middelen die een garantie bieden dat aan de beginselen van gelijkheid, solidariteit, stabiliteit, openbaarheid, duidelijkheid, nauwgezetheid en eenvoud wordt voldaan.

67.

De instellingen met budgettaire bevoegdheden zouden een nieuwe formule voor de financiering van de EU-begroting moeten uitwerken en toepassen. Die nieuwe formule zou zo weinig mogelijk vrijstellingen moeten kennen en zou erop moeten zijn gericht de doelstellingen te verwezenlijken die bevorderlijk zijn voor het economisch en sociaal model.

68.

Het CvdR is van plan actief te blijven deelnemen aan de gedachtewisselingen en discussies over de hervorming van de EU-begroting, met name in het kader van zijn behandeling van het hervormingsvoorstel van de Commissie.

69.

Over de herziening van de EU-begroting en de financiering daarvan zou uitgebreid en op transparante wijze voorlichting moeten worden gegeven aan het grote publiek en de meest betrokken overheden en sociaaleconomische spelers. Op die manier zouden de burgers beter worden geïnformeerd over de vraag hoe hun geld wordt besteed, waardoor de afstand tussen hen en de voor programmabeheer en communautaire projecten verantwoordelijke instellingen kleiner zou worden. Het CvdR is bereid om zich samen met de andere instellingen aan deze democratische opgave te wijden.

Brussel, 9 april 2008

De voorzitter van het

Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 172/7


Advies van het Comité van de Regio's over „De strategie voor de ultraperifere regio's: verwezenlijkingen en toekomstperspectieven”

(2008/C 172/02)

HET COMITE VAN DE REGIO'S

is van oordeel dat de EU-strategie ten behoeve van de ultraperifere regio's nog niets aan actualiteit en belang heeft ingeboet en bijgevolg verder ten uitvoer moet worden gelegd en moet worden verdiept en waar nodig bijgesteld;

wijst erop dat de door de Commissie genoemde uitdagingen voor de toekomst van zowel de EU als de ultraperifere regio's — klimaatverandering, demografische ontwikkelingen en beheersing van migratiestromen, landbouw en maritiem beleid — zeer belangrijke vraagstukken zijn, die zowel op Europees als op wereldniveau bovenaan op de agenda staan en waarvan de gevolgen zich overal in de EU doen gevoelen;

merkt op dat de in mei 2004 bepleite „integrale en coherente” aanpak inhoudt dat de drie doelstellingen van de toen gepresenteerde strategie, nl. het verbeteren van de interne en externe toegankelijkheid van de ultraperifere regio's, het versterken van het concurrentievermogen van de lokale economie en het bevorderen van de integratie van deze gebieden in hun eigen geografische regio, in álle onderdelen van het EU-beleid de nodige aandacht dienen te krijgen;

dringt er bij de Commissie op aan dat zij bij de geplande „health check” van het GLB en bij latere hervormingen van het GLB rekening houdt met de specifieke omstandigheden in de ultraperifere regio's, en met name dat zij de speciale ontkoppelings- en differentiatieregeling voor deze gebieden handhaaft en voldoende begrotingsmiddelen blijft uittrekken om de landbouwsector in deze regio's te ondersteunen;

roept de Commissie met het oog op de specifieke situatie van de ultraperifere regio's op onverwijld maatregelen te nemen om deze regio's een compensatie te bieden voor de nadelige gevolgen van de opname van het luchtvervoer in de regeling voor de handel in emissierechten.

Rapporteur

:

De heer Rivero BAUTE, ministerpresident van de Canarische Eilanden (ES/ALDE)

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's De strategie voor de ultraperifere regio's: verwezenlijkingen en toekomstperspectieven

COM(2007) 507 final

Beleidsaanbevelingen

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

De zeven ultraperifere regio's — de Azoren, de Canarische eilanden, Guadeloupe, Frans-Guyana, Madeira, Martinique en Réunion — maken volwaardig deel uit van de Europese Unie, maar onderscheiden zich door hun specifieke kenmerken van alle andere EU-regio's.

2.

Een hele reeks permanente factoren — onder meer een zeer afgelegen ligging, een kleine oppervlakte en een weinig gediversifieerde economie — is mede debet aan de kwetsbaarheid en het isolement van deze regio's, zoals overigens ook in artikel 299, lid 2, van het EG-Verdrag wordt erkend.

3.

Deze factoren veroorzaken extra kosten en bemoeilijken het streven naar economische groei, convergentie en duurzame ontwikkeling. Dit heeft tot gevolg dat de ultraperifere regio's niet ten volle kunnen profiteren van de dynamiek van de interne markt, dat hun inwoners kansen mislopen en dat hun bedrijfsleven een concurrentieprobleem heeft.

4.

Deze regio's zijn voor de EU echter ook een troef. Vanwege hun geografische ligging zijn zij van strategische betekenis voor de verwezenlijking van Europa's internationale ambities.

5.

Om al deze redenen verdienen de ultraperifere regio's een speciale behandeling: de EU dient haar beleid waar nodig bij te stellen om in de specifieke behoeften van deze gebieden te kunnen voorzien en hen in staat te stellen hun ontwikkelingspotentieel beter te benutten.

6.

De ultraperifere regio's en de overheid van de betrokken lidstaten pleiten dan ook terecht voor consolidering, versterking, verdieping en actualisering van de voor deze gebieden uitgewerkte integrale en coherente strategie, met als uiteindelijk doel te komen tot een volwaardig beleid ten behoeve van deze regio's.

Opmerkingen van het Comité van de Regio's

Een specifieke behandeling van ultraperifere regio's door middel van een integrale en coherente ontwikkelingsstrategie: vooruitgang, maar nog ruimte voor verbetering

7.

Het CvdR vindt het een goede zaak dat de Europese Commissie in 1986 met de zgn. POSEI-programma's, die inspelen op de specifieke handicaps waarmee de ultraperifere regio's als afgelegen eilanden te kampen hebben, een adequaat kader voor de toepassing van het Gemeenschapsrecht en het Gemeenschapsbeleid in deze regio's heeft gecreëerd.

8.

Het wijst erop dat in het EG-Verdrag (artikel 299, lid 2) uitdrukkelijk naar de ultraperifere regio's met hun specifieke problemen wordt verwezen en dat in dat verband drie concrete doelstellingen worden genoemd, nl:

het unieke karakter van de ultraperifere regio's benadrukken en vastleggen dat deze gebieden op álle beleidsterreinen, en met name in het kader van het beleid ter versterking van de economische en sociale samenhang, speciale aandacht dienen te krijgen;

het EU-beleid via specifieke maatregelen afstemmen op de bijzondere omstandigheden in de ultraperifere regio's en aangeven hoe het Verdrag ten uitvoer moet worden gelegd als de ontwikkeling van deze regio's specifieke maatregelen vereist;

inspelen op de geografische ligging van de ultraperifere regio's in het kader van de betrekkingen met naburige derde landen.

9.

Het herinnert eraan dat het zich in een eerder advies positief heeft uitgesproken over het verslag van de Commissie van 14 maart 2000 over de maatregelen ter uitvoering van artikel 299, lid 2, van het Verdrag, dat moest zorgen voor „een belangrijke stap voorwaarts” in het beleid ten aanzien van de ultraperifere regio's en de aanzet moest geven tot een nieuwe belangrijke fase op weg naar een integrale en coherente strategie voor het op gang brengen van een duurzaam ontwikkelingsproces in deze regio's.

10.

Het vestigt er de aandacht op dat de Europese Raad van Sevilla in juni 2002 de Commissie en de Raad heeft opgeroepen om „door te gaan met de uitvoering van artikel 299, lid 2, van het Verdrag” en „adequate voorstellen in te dienen om met de specifieke behoeften van deze gebieden rekening te houden in het gemeenschappelijk beleid in de verschillende sectoren, met name vervoer, en ook in het kader van de hervorming van een aantal beleidssectoren, met name het regionaal beleid”. Bij diezelfde gelegenheid heeft de Commissie het voornemen kenbaar gemaakt om „een nieuw verslag over deze gebieden in te dienen, gebaseerd op een integrale, coherente aanpak van de bijzondere kenmerken van hun situatie en van de manier waarop daarop moet worden ingespeeld”.

11.

Het CvdR is ook ingenomen met de Mededeling van de Commissie van 26 mei 2004Een versterkt partnerschap voor de ultraperifere regio's en het verslag van de Commissie van 6 augustus 2004Een versterkt partnerschap voor de ultraperifere regio's: balans en vooruitzichten. De Commissie erkende daarin dat de unieke situatie van de ultraperifere regio's een speciale behandeling van deze regio's op de diverse communautaire beleidsterreinen volkomen rechtvaardigt, maar haar voorstellen voldeden slechts ten dele aan de opdracht van de Europese Raad van Sevilla en aan de verlangens van de ultraperifere regio's en de betrokken lidstaten en waren bijgevolg ontoereikend.

12.

Het CvdR kan het dan ook alleen maar toejuichen dat de Commissie twee nieuwe documenten heeft uitgebracht, de Mededeling De strategie voor de ultraperifere regio's: verwezenlijkingen en toekomstperspectieven (COM(2007) 507 final) en het bijbehorende werkdocument Ontwikkeling en balans van de strategie ten behoeve van de ultraperifere regio's (SEC(2007) 1112), waarin zij de voorlopige resultaten en de toekomstperspectieven van haar strategie voor de ultraperifere regio's onder de loep neemt.

13.

Het is van oordeel dat deze strategie nog helemaal niets aan actualiteit en belang heeft ingeboet en bijgevolg verder ten uitvoer moet worden gelegd en moet worden verdiept en waar nodig bijgesteld. Dit blijkt overigens ook uit het feit dat in artikel 299 van het onlangs goedgekeurde Verdrag van Lissabon uitdrukkelijk naar de ultraperifere regio's wordt verwezen.

Verdieping, bijwerking en consolidering van de integrale en coherente strategie voor de ultraperifere regio's

14.

Het CvdR complimenteert de Commissie met haar nieuwe Mededeling, waarmee zij nogmaals laat zien dat de problemen van de ultraperifere regio's haar wel degelijk ter harte gaan. Zij wijst eens te meer op het specifieke karakter van de ultraperifere regio's en pleit ervoor om ook in de toekomst specifieke maatregelen voor deze regio's te blijven nemen.

15.

Positief is ook dat de Commissie niet alleen erkent dat er op álle communautaire beleidsterreinen aandacht moet zijn voor de specifieke problemen van de ultraperifere regio's, maar zich ook bewust is van de toegevoegde waarde en de kansen die deze regio's de EU als speler op het wereldtoneel te bieden hebben.

16.

Het CvdR stelt vast dat de voorlopige balans van de uitvoering van de in 2004 gelanceerde strategie positief uitvalt en dat het beleid op terreinen die voor de ontwikkeling van de ultraperifere regio's van cruciaal belang zijn over het geheel genomen op een bevredigende manier is herzien en bijgesteld.

17.

Het vestigt er de aandacht op dat álle ultraperifere regio's, ongeacht hun inkomensniveau, met dezelfde handicaps te kampen hebben en dat deze van blijvende aard zijn. Het gaat hier niet om een inkomensprobleem, maar om een complex probleem van structurele aard, dat ingrijpende gevolgen heeft voor de burgers en voor het concurrentievermogen van de bedrijven.

18.

Het CvdR kan het alleen maar toejuichen dat de Commissie de strategie voor deze regio's op alle punten wil verbeteren en aanvullen en dat ze haar wil bijwerken, uitdiepen en aanpassen aan de uitdagingen van de toekomst. Het dringt er bij de Commissie op aan om daarbij op een coherente manier te werk te gaan.

19.

Het vindt de door de Commissie voorgestelde kortetermijnmaatregelen ter verbetering van de toegankelijkheid en het concurrentievermogen van de ultraperifere regio's over het geheel genomen nogal vaag of te beperkt. In sommige gevallen gaat het alleen maar om tips voor een efficiënter gebruik van eerder toegewezen middelen.

20.

Het CvdR vindt de maatregelen ter bevordering van de integratie van de ultraperifere regio's in de wijdere regio concreter en interessanter, maar ontoereikend. Het pleit daarom voor bijkomende maatregelen om de nagestreefde regionale integratie van de ultraperifere regio's daadwerkelijk te kunnen realiseren.

21.

Het wijst erop dat de ultraperifere regio's voor een dubbele uitdaging staan: zij moeten zich integreren in de interne markt én in hun eigen geografische regio. In dit verband merkt het op dat de geostrategische positie van de ultraperifere regio's voor de EU een enorm potentieel vormt: deze regio's zijn als het ware een „vooruitgeschoven post” van waaruit de EU haar betrekkingen met de wijdere regio verder kan uitbouwen.

22.

Het CvdR stelt met voldoening vast dat de Commissie al een aantal initiatieven heeft genomen om concrete invulling te geven aan het „actieplan voor het grote nabuurschap” dat zij in haar Mededeling uit 2004 heeft aangekondigd. Het stelt echter vast dat er nog meer maatregelen nodig zijn — o.m. een betere coördinatie tussen EFRO en EOF — om de nagestreefde integratie van de ultraperifere regio's in hun geografische regio te kunnen realiseren.

23.

Het is zeer te spreken over de informatieverstrekking aan de ultraperifere regio's in het kader van de voorbereiding van de Europese partnerschapsovereenkomsten met de ACS-landen. Het stelt echter vast dat, zoals de zaken er nu voorstaan, de ultraperifere regio's op korte termijn alleen maar nadelige gevolgen van deze overeenkomsten zullen ondervinden en er pas op langere termijn profijt van zullen trekken — en zelfs dát is nog niet eens zeker.

24.

Het betreurt het uitblijven van de aangekondigde voorstellen voor maatregelen om kleine en middelgrote bedrijven in de ultraperifere regio's ertoe aan te zetten buiten de eigen grenzen te investeren, wat hun integratie in de wijdere regio ten goede zou komen.

25.

Het merkt op dat de thema's die de Commissie in haar Mededeling als uitdagingen voor de toekomst van zowel de EU als de ultraperifere regio's bestempelt en waarover zij met deze Mededeling een debat wil openen — klimaatverandering, demografische ontwikkelingen en beheersing van migratiestromen, landbouw en maritiem beleid — zeer belangrijke vraagstukken zijn, die zowel op Europees als op wereldniveau bovenaan op de agenda staan en waarvan de gevolgen zich overal in de EU doen gevoelen.

26.

Het benadrukt dat deze gevolgen nog ingrijpender kunnen zijn in de ultraperifere regio's, die vanwege de specifieke omstandigheden aldaar veel kwetsbaarder zijn.

27.

Het merkt op dat de in mei 2004 bepleite „integrale en coherente” aanpak inhoudt dat de drie doelstellingen van de toen gepresenteerde strategie, nl. het verbeteren van de interne en externe toegankelijkheid van de ultraperifere regio's, het versterken van het concurrentievermogen van de lokale economie en het bevorderen van de integratie van deze gebieden in hun eigen geografische regio, in álle onderdelen van het EU-beleid de nodige aandacht dienen te krijgen.

28.

De Commissie merkt terecht op dat het EU-beleid ten behoeve van de ultraperifere regio's steeds „horizontaler” wordt en dat in álle sectoren van het EU-beleid maatregelen moeten worden genomen om de ontwikkeling van deze regio's en hun integratie in de interne markt te bevorderen.

29.

Het CvdR wijst erop dat de drie genoemde strategische doelstellingen nog steeds relevant en actueel zijn en dat zij nog steeds de pijlers van de communautaire strategie voor de ultraperifere regio's vormen. Het benadrukt ook dat zij geleidelijk aan in de diverse onderdelen van het EU-beleid moeten worden geïntegreerd en aan de veranderende omstandigheden moeten worden aangepast.

30.

Het is van oordeel dat de genoemde nieuwe uitdagingen en prioriteiten en de geplande herziening van belangrijke beleidsonderdelen, zoals het gemeenschappelijk landbouwbeleid, de EU ertoe verplichten na te gaan welk effect een en ander kan hebben op de drie pijlers van de strategie en op welke manier de aanpak van de specifieke problemen van de ultraperifere regio's kan worden ingepast in het beleid waarmee de EU deze uitdagingen het hoofd moet zien te bieden.

31.

Het wijst erop dat ten aanzien van elk van de drie pijlers van de strategie en elk van de vier genoemde gebieden een dergelijke effectbeoordeling moet worden uitgevoerd. Het betreurt dat de Commissie op het voor de ultraperifere regio's cruciale terrein van het luchtvervoer te weinig met dit effect rekening heeft gehouden en dat zij in haar voorstel voor een richtlijn over luchtvervoer en handel in emissierechten geen specifieke maatregelen ten behoeve van deze regio's heeft voorgesteld.

32.

Het is van oordeel dat de ultraperifere regio's op de vier genoemde gebieden een belangrijke bijdrage kunnen leveren omdat het hier gaat om thema's die voor deze regio's van bijzonder belang zijn vanwege de specifieke omstandigheden aldaar.

33.

Het wijst op de uitgesproken „maritieme” dimensie van de ultraperifere regio's, die de EU enorme kansen biedt op het gebied van innovatie, onderzoek, milieu en biodiversiteit.

34.

Het benadrukt nogmaals dat de toename van het migratiefenomeen, waar de ultraperifere regio's als buitengrens van de EU op een zeer directe manier mee te maken krijgen, een integrale aanpak vereist. Het verwijst in dit verband naar de conclusies van de conferentie over „de rol van regio's en steden bij het reguleren van migratiestromen”, die op 30 oktober 2007 in Adeje (Tenerife) is gehouden. Daarin wordt onder meer gepleit voor een grotere rol voor de nationale en Europese overheden bij de regulering van de migratiestromen, de verdeling van de financiële lasten en de evaluatie van de gevolgen van een en ander voor de economische en sociale samenhang van de ultraperifere regio's.

35.

Wat het reguleren van de migratiestromen betreft is het volgens het CvdR van cruciaal belang dat de dialoog en de samenwerking met de herkomst- en transitlanden worden geconsolideerd. De lokale en regionale overheden van de ultraperifere regio's kunnen deze samenwerking een krachtige impuls geven doordat zij als katalysator van de samenwerking met naburige derde landen kunnen fungeren. Zij kunnen daarbij gebruik maken van de programma's van de Europese Commissie, en met name van het bij wijze van proef gelanceerde initiatief ter bevordering van de coördinatie van de territoriale samenwerking tussen de ultraperifere regio's en hun buurlanden.

36.

Het CvdR dringt erop aan om de oorzaken van irreguliere immigratie aan te pakken. Het pleit in dit verband voor het opzetten van een beleid ter bevordering van legale immigratie, het bestrijden van de informele economie en het tegengaan van de uitstroom van niet-begeleide minderjarige migranten door te zorgen voor beter onderwijs en meer werkgelegenheid in de herkomstlanden zelf.

37.

Het CvdR is het met de Commissie eens dat er iets moet worden gedaan aan de sterke demografische druk, die deze kleine, versnipperde gebieden met enorme problemen opzadelt. Het wijst erop dat de Commissie zo spoedig mogelijk moet laten onderzoeken welke gevolgen deze ontwikkelingen hebben voor de ruimtelijke ordening, de arbeidsmarkt, de publieke dienstverlening en de behoeften aan onderwijs en opleiding in deze regio's, en dat zij eventueel de nodige maatregelen moet voorstellen.

38.

Het is het er ook mee eens dat de bestrijding van de klimaatverandering en de aanpassing aan de gevolgen daarvan voor de ultraperifere regio's een grote uitdaging vormen vanwege hun geografische ligging en hun kwetsbaarheid. Daarom moet erop worden toegezien dat de specifieke maatregelen die moeten worden genomen om negatieve gevolgen voor de toegankelijkheid, de economie en de burgers van deze regio's te voorkomen, echt zoden aan de dijk zetten.

39.

Het CvdR is het met de Commissie eens dat de landbouw een sleutelrol speelt in de economie van de ultraperifere regio's, die te lijden hebben onder specifieke geografische en klimatologische handicaps. Daarom pleit het ervoor een strategie uit te werken die erop gericht is de ontwikkeling van de landbouwsector in deze regio's te stimuleren en deze gebieden te helpen het hoofd te bieden aan de uitdagingen waarvoor zij zich als gevolg van de toenemende wereldwijde concurrentie zien gesteld.

40.

Daar de strategie voor de ultraperifere regio's vooral stoelt op het beleid ter versterking van de economische en sociale samenhang, is het van groot belang dat wordt nagegaan in hoeverre de vier in de Mededeling genoemde discussiethema's daadwerkelijk van invloed zijn op de economische en sociale samenhang van deze regio's.

41.

Het CvdR is van oordeel dat de resultaten van deze evaluatie kunnen dienen als bijdrage aan de herziening van het Europese cohesiebeleid voor de periode na 2013 en aan het groenboek over de territoriale samenhang dat de Commissie in 2008 gaat uitbrengen.

42.

Daarom dringt het erop aan dat de Commissie zich bij de verdere ontwikkeling, verdieping en actualisering van de communautaire strategie, waarmee na de lopende consultatieronde van start wordt gegaan, niet uitsluitend concentreert op de vier in de Mededeling genoemde discussiethema's, maar ook rekening houdt met de resultaten van bovengenoemde evaluatie.

43.

Het is van oordeel dat het partnerschap tussen de ultraperifere regio's, de betrokken lidstaten en de Commissie ook op lange termijn een centrale rol moet blijven spelen in de ontwikkeling van de communautaire strategie ten behoeve van deze regio's.

44.

Het is er stellig van overtuigd dat de ultraperifere regio's op alle beleidsterreinen EU-steun nodig zullen blijven hebben om hun concurrentievermogen verder te verbeteren en de convergentie met de overige EU-regio's in termen van economische ontwikkeling en gelijke kansen voor de burgers tot een goed einde te brengen.

45.

Het dringt erop aan dat de Europese Raad de verbintenissen ten aanzien van de ultraperifere regio's op het hoogste politieke niveau bevestigt en hernieuwt, en dat hij nogmaals wijst op de noodzaak de communautaire strategie ten behoeve van deze regio's onverwijld in praktijk te brengen.

Conclusies en aanbevelingen

46.

Het CvdR dringt er bij de Commissie op aan dat zij de strategie van 2004 verder uitvoert, de in de Mededeling aangekondigde maatregelen in praktijk brengt en een betere coherentie en coördinatie tussen de diverse onderdelen van het EU-beleid tracht te bewerkstelligen zodat in de volgende fase werkelijk sprake is van een integrale en coherente strategie.

47.

Het verzoekt de Commissie om een tussentijds onderzoek te laten uitvoeren naar de gevolgen van een en ander voor de economische ontwikkeling van de ultraperifere regio's die de convergentiedoelstelling hebben laten varen, alsmede naar het effect van de EU-steun op de reële convergentie in de andere ultraperifere regio's.

48.

Het verzoekt de Commissie om na de evaluatie van het effect van de hervormingen van de POSEI-programma's in 2009 maatregelen voor te stellen om de traditionele sectoren in de ultraperifere regio's, die van essentieel belang zijn voor de economische levensvatbaarheid van deze regio's, op een adequate manier te ondersteunen.

49.

Het dringt er bij de Commissie op aan dat zij bij de geplande „health check” van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en bij latere hervormingen van het GLB rekening houdt met de specifieke omstandigheden in de ultraperifere regio's. Het is van oordeel dat de speciale ontkoppelings- en differentiatieregeling voor deze gebieden gehandhaafd moet worden en dat de EU voldoende begrotingsmiddelen moet blijven uittrekken om de landbouwsector in haar ultraperifere regio's te ondersteunen.

50.

Verder dringt het er bij de Commissie op aan om de landbouwproducten uit de ultraperifere regio's beter te beschermen tegen mogelijke nadelige gevolgen van de geleidelijke openstelling van de EU-markt. Het pleit in dit verband voor maatregelen die moeten voorkomen dat het openstellen van de EU-markt een destabilisering van de landbouwsector in deze regio's tot gevolg heeft.

51.

Het roept de Commissie ook op om in de volgende programmeringsperioden een specifiek plattelandsontwikkelingsbeleid ten behoeve van de ultraperifere regio's op te zetten en daar voldoende begrotingsmiddelen voor uit te trekken.

52.

Het verzoekt de Commissie om bij de lopende initiatieven in het kader van de vier discussiethema's rekening te houden met de specifieke omstandigheden in de ultraperifere regio's.

53.

Het vestigt er de aandacht op dat de ultraperifere regio's de EU als maritieme mogendheid op de wereldkaart zetten en tevens een proeftuin voor mariene wetenschappen vormen. Daarom is het van oordeel dat in deze regio's onverwijld maatregelen moeten worden genomen om dit potentieel veilig te stellen en te exploiteren.

54.

Met het oog op de specifieke situatie van de ultraperifere regio's dringt het er ook op aan dat de Commissie dringend maatregelen neemt om deze regio's een compensatie te bieden voor de nadelige gevolgen van de opname van het luchtvervoer in de regeling voor de handel in emissierechten.

55.

Het vestigt er de aandacht op dat de ultraperifere regio's volledig afhankelijk zijn van het luchtvervoer, zowel voor de verbindingen met de buitenwereld als voor die tussen de verschillende eilanden, en dat er geen alternatieven voorhanden zijn. Verder wijst het erop dat de daarmee gepaard gaande CO2-uitstoot in geen verhouding staat tot de uitstoot voor de EU in haar geheel.

56.

Het verzoekt de Commissie om de problematiek rond de demografische ontwikkeling en het reguleren van de migratiestromen afzonderlijk te behandelen. Het merkt in dit verband op dat het om twee verschillende en complexe vraagstukken gaat, die voor de ultraperifere regio's een bijzonder ernstig probleem vormen en waaraan bijgevolg de grootst mogelijke aandacht moet worden besteed.

57.

Het wijst erop dat dringend gerichte maatregelen moeten worden genomen om een einde te maken aan de tragische situatie die is ontstaan door de toestroom van niet-begeleide minderjarige immigranten. Het dringt er bij de nationale en Europese instanties op aan dat iedereen zijn verantwoordelijkheid neemt en een bijdrage levert — ook financieel — om deze toestroom in goede banen te leiden.

58.

Het roept de Commissie op om een onderzoek te laten uitvoeren naar de gevolgen van de vier discussiethema's voor de drie strategische doelstellingen van de communautaire strategie.

59.

Het verzoekt de Commissie om na te gaan of deze vier thema's gevolgen kunnen hebben voor de economische en sociale samenhang van de ultraperifere regio's, rekening houdend met het feit dat het beleid ter verbetering van de sociaal-economische samenhang het voornaamste werkinstrument in het kader van de communautaire strategie ten behoeve van deze regio's is.

Brussel, 9 april 2008

De voorzitter van het

Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 172/12


Advies van het Comité van de Regio's over het thema „e-Inclusie”

(2008/C 172/03)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

benadrukt dat, als er een digitale kloof blijft bestaan, er meer sociaaleconomische uitsluiting zal komen; vanuit sociaal oogpunt is de bevordering van gelijke kansen op het vlak van digitale vaardigheden en internettoegang daarom noodzakelijk; hier bevindt zich tegelijkertijd ook nog een tot nu toe onontgonnen economisch potentieel; het is van groot belang dat ICT kan worden gebruikt als een nieuw „sociaal instrument” — daartoe dienen de desbetreffende strategieën en het Europees sociaal beleid aan elkaar te worden gekoppeld;

wijst de lidstaten erop dat zij wat e-inclusie betreft meer hun best moeten doen en concrete programma's met een bepaalde looptijd moeten opstellen die geëvalueerd kunnen worden; het is essentieel dat de regionale en lokale overheden kunnen deelnemen aan de nationale en Europese initiatieven ter bevordering van e-inclusie; van groot belang is dat de lokale en regionale overheden zelf speciale plannen uitwerken ter bevordering van de informatiemaatschappij op plaatselijk niveau;

pleit voor meer uitwisseling van ervaringen tussen belanghebbenden en voor meer publieksvoorlichting over e-inclusie; om een zo groot mogelijke efficiëntie te bereiken, zou het graag zien dat op regionaal en lokaal niveau actief samengewerkt gaat worden door ICT-sector, overheden, dienstverleners, maatschappelijke groeperingen en organisaties van eindgebruikers;

onderstreept dat de regionale en lokale overheden in het algemeen een sleutelrol spelen en grote verantwoordelijkheden hebben, omdat zij ervoor zorgen dat breedband in regio's waar het marktmechanisme niet goed werkt, wel degelijk voor een billijke prijs beschikbaar is, omdat zij proefprojecten lanceren en nieuwe manieren van aanpak ontwikkelen waarbij openbare online diensten worden afgestemd op de behoeften van de burgers;

wijst erop dat opleidingsprogramma's moeten worden ontwikkeld die zijn afgestemd op de specifieke behoeften van een in digitaal opzicht continu voortschrijdende maatschappij in het algemeen en haar meest kwetsbare groepen in het bijzonder, zoals ouderen, laaggeschoolden, degenen die geen economische activiteit uitoefenen en zij die onvoldoende digitale vaardigheden opdoen om zich tijdens hun carrière volledig te ontplooien;

beveelt de Commissie aan om indicatoren te gebruiken teneinde een beeld te krijgen van de verspreiding en het gebruik van ICT in de Europese regio's; de resultaten die aldus worden verkregen, zijn namelijk onmisbaar voor het vaststellen van de regionale sociaaleconomische en technologische convergentiemaatregelen.

Rapporteur

:

De heer SZALAY (HU/ALDE), gemeenteraadslid van Veszprém

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie „Europees i2010-initiatief voor e-inclusie — Deelnemen aan de informatiemaatschappij”

(COM(2007) 694 final)

Politieke aanbevelingen

1.

Het Comité van de Regio's (CvdR) streeft er onder meer naar een duurzame sociaaleconomische cohesie tussen de regio's te bevorderen en te realiseren. Daarom is het ingenomen met de mededeling van de Europese Commissie „Europees i2010-initiatief voor e-inclusie — Deelnemen aan de informatiemaatschappij”. Daarmee wordt immers e-inclusie gestimuleerd. Een gebrek aan informatie- en communicatietechnologie (ICT) heeft evenals een tekortschietende toepassing, benutting en ontwikkeling daarvan een groot bijkomstig effect (spillover effect): de digitale kloof wordt steeds breder en dieper.

2.

Het CvdR is zeer te spreken over de aandacht voor de grote lijn en de helderheid die blijken uit de Commissiemededeling en het op basis daarvan geformuleerde strategisch actiekader. Het is een goede zaak dat wordt gekozen voor een Europese benadering van e-inclusie (1).

3.

Het CvdR wil er hier opnieuw op wijzen dat e-inclusie van cruciaal belang is voor de realisering van de doelstellingen van het initiatief „i2010 — Een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid” (2) en daarmee voor de verwezenlijking van de met de Lissabon-strategie beoogde sociaaleconomische ontwikkeling.

4.

Het CvdR deelt de opvatting dat investeringen in ICT een essentieel instrument vormen voor de regionale en lokale overheden, omdat zij daarmee op verschillende terreinen een bijdrage kunnen leveren aan de bevordering van gelijke kansen. Daarnaast moeten de regionale en lokale overheden actief worden betrokken bij het uitwerken van strategieën en programma's voor de toekenning en benutting van EU-geld. Zij zijn immers de bestuursniveaus die het dichtst bij de burgers staan en zien daarom meteen waaraan behoefte bestaat en welke behoeften zich aan het ontwikkelen zijn.

5.

Het is een goede zaak dat de Commissie in haar mededeling de verschillende bij e-inclusie betrokken partijen — individuele gebruikers, ICT-industrie, dienstverleners, overheden en ngo's — ertoe aanspoort op bepaalde vlakken doortastende maatregelen te nemen en hen concrete taken toebedeelt.

6.

Het i2010-initiatief is in lijn met eerder door het CvdR gedane aanbevelingen voor praktische maatregelen ter bevordering van een rechtvaardige informatiemaatschappij. Die aanbevelingen deed het onder meer in adviezen over oud worden in de informatiemaatschappij, (3) e-overheid en de algemene invoering van breedband (4), de demografische toekomst van Europa (5), onderzoek op ICT-gebied (6) en de situatie van gehandicapten (7).

7.

Op grond van de nu beschikbare gegevens is het niet zeker of de doelstellingen van Riga voor 2010 worden gehaald. De door de lidstaten ontplooide initiatieven blijven versnipperd van karakter en er is te weinig samenwerking. Het CvdR wijst de lidstaten er dan ook op dat zij meer hun best moeten doen en de komende jaren concrete programma's met een bepaalde looptijd moeten opstellen die geëvalueerd kunnen worden.

8.

Het is essentieel dat de regionale en lokale overheden kunnen deelnemen aan de nationale en Europese initiatieven ter bevordering van e-inclusie. Juist op regionaal en lokaal niveau kan er namelijk via zeer innovatieve en doelgerichte maatregelen een voor iedereen toegankelijke digitale maatschappij worden gecreëerd.

9.

Van groot belang is daarom ook dat de lokale en regionale overheden zelf speciale plannen uitwerken ter bevordering van de informatiemaatschappij en via „lokale digitale agenda's” bijdragen aan de digitalisering op plaatselijk niveau.

10.

Het CvdR wil door de Commissie graag volledig worden betrokken bij initiatieven om de vastgestelde strategie en de uitvoering daarvan te herzien.

11.

Verder wil het tijdig worden geïnformeerd over de uitkomsten en conclusies van het tussentijdse evaluatieverslag over de uitvoering van de i2010-strategie en de kans krijgen zich hierover uit te spreken.

12.

Het CvdR staat achter de campagne „E-inclusie, doe mee!”, waarvoor de Commissie in 2008 het startschot zal geven en aan de totstandkoming waarvan een belangrijke bijdrage is geleverd met het seminar over „De bevordering van e-integratie in Europese gemeenten en regio's”, dat in november 2007 door het CvdR in het Finse Lahti werd georganiseerd. Het CvdR wil graag meehelpen aan deze campagne en zich ervoor inspannen dat zoveel mogelijk mensen zullen deelnemen aan de openbare raadpleging. In dit verband wijst het op de stimulerende rol die het zelf speelt als het gaat over campagnes, strategieën en lokale en regionale programma's.

13.

Het is positief dat er eind 2008 een ministersconferentie over e-inclusie zal plaatsvinden en tijdens die bijeenkomst een Europese prijs voor e-inclusie zal worden uitgereikt. Het CvdR wil graag actief worden betrokken bij de organisatie van die conferentie en met name bij de selectie van de genomineerden voor deze prijs.

14.

Als er een digitale kloof blijft bestaan, zal dat een obstakel vormen voor ontwikkeling, sociale cohesie en welvaart, en zal er meer sociaaleconomische uitsluiting komen. Met het initiatief i2010 zal de levenskwaliteit van de burgers en de samenleving als geheel kunnen worden verbeterd.

15.

Vanuit sociaal oogpunt is de bevordering van gelijke kansen op digitaal vlak noodzakelijk. Hier bevindt zich tegelijkertijd ook nog een enorm tot nu toe onontgonnen economisch potentieel.

De breedbandkloof dichten

16.

De Commissie zou wat dit betreft met name aandacht moeten schenken aan de economisch minder ontwikkelde regio's, zodat die de mogelijkheden van ICT kunnen benutten om werkelijke convergentie te realiseren en uitsluiting te voorkomen.

17.

Het CvdR belooft opnieuw om zich er actief voor in te spannen dat het streven naar een informatiemaatschappij waar niemand buiten de boot valt, wordt verwerkt in de regionale ontwikkelingsplannen. Verder is het van plan effectief deel te nemen aan de netwerken die zijn opgezet in het kader van het initiatief „Regio's voor economische verandering” (8).

18.

De Commissie stelt terecht dat de Structuurfondsen en het EU-fonds voor plattelandsontwikkeling met name in afgelegen en landelijke gebieden de ontwikkeling van breedbandinfrastructuur en online diensten en toepassingen bevorderen. Aldus zorgen deze fondsen ervoor dat de verschillen tussen stad en platteland kleiner worden.

19.

In de hele EU voor een billijke prijs beschikbare breedbandverbindingen zijn essentieel om de burgers kwalitatief goede dienstverlening te garanderen, concurrentievermogen en productiviteit van regio's te bevorderen en een grootschalige ontwikkeling van de informatie- en kennismaatschappij mogelijk te maken.

20.

De regionale en lokale overheden spelen in het algemeen een sleutelrol en hebben grote verantwoordelijkheden, omdat zij dicht bij de burgers staan en hen een gevarieerd aanbod van diensten en onderwijsmogelijkheden garanderen. Meer in het bijzonder kunnen zij ervoor zorgen dat breedband in regio's waar het marktmechanisme niet goed werkt, wel degelijk voor een billijke prijs beschikbaar is. Overheden zouden moeten meehelpen aan de ontwikkeling van digitale schrijfvaardigheid, een gunstig klimaat moeten creëren voor ICT-ondernemingen en -onderzoek, en zelf het goede voorbeeld moeten geven t.a.v. op de gebruiker gerichte digitale online toepassingen.

21.

Een belangrijke leidraad bij het streven naar economische modernisering (een van de doelstellingen van het EU-cohesiebeleid in de periode 2007-2013) is het vergroten van de aantrekkelijkheid van lidstaten, regio's en steden door hun toegankelijkheid te verbeteren en te zorgen voor adequate en kwalitatief goede dienstverlening. Het CvdR denkt dat dat ook de ontwikkeling van online diensten de economische groei en de knowhow ten goede komt doordat zo onderzoek en innovatie worden bevorderd.

22.

ICT is essentieel voor het verbeteren van de samenwerking in de verschillende sectoren, tussen lokale, regionale, nationale en Europese overheden en tussen overheidsinstellingen en de burgers.

De e-toegankelijkheidskloof dichten

23.

Op grond van het Verdrag van Amsterdam — dat discriminatie vanwege een handicap verbiedt — dienen openbare websites voor iedereen toegankelijk te zijn. Uit de nu beschikbare gegevens blijkt echter dat er nog een lange weg te gaan is voordat de e-toegankelijkheidskloof is gedicht. De regio's en gemeenten kunnen aan de realisering van dit streven een bijdrage leveren: niet alleen door de juiste producten aan te schaffen en diensten te ontwikkelen en deze aan te bieden, maar ook door een economisch klimaat te stimuleren waarin een betere toegankelijkheid van ondernemingen centraal staat. Lokale en regionale overheden, óók in grote stedelijke agglomeraties, dienen in dat verband wellicht te investeren in de uitbreiding van ICT en infrastructuur.

24.

De Commissie merkt terecht op dat ook de regionale en lokale overheden proefprojecten moeten lanceren.

25.

Het CvdR deelt de opvatting dat om de maatregelen uit het actieplan uit te voeren, nieuwe programma's voor de ontwikkeling van praktische vaardigheden nodig zijn, onder meer voor degenen die verantwoordelijk zijn voor ontwikkeling en beheer van openbare diensten.

Het tekort aan digitale vaardigheden verhelpen

26.

Er bestaat nog steeds een aanzienlijk grote digitalevaardighedenkloof. Groepen die hier de boot dreigen te missen, zijn ouderen, laaggeschoolden, degenen die geen economische activiteit uitoefenen en zij die onvoldoende digitale vaardigheden opdoen om zich tijdens hun carrière volledig te ontplooien.

27.

Het is een goede zaak dat de Commissie dit jaar van plan is in de hele EU onderzoek te doen naar digitale vaardigheden, en voor het eind van het jaar beleidsrichtsnoeren ter zake wil formuleren voor de meest kwetsbare groepen.

28.

Het is belangrijk dat opleidingsprogramma's worden ontwikkeld die zijn afgestemd op de specifieke behoeften van een in digitaal opzicht continu voortschrijdende maatschappij in het algemeen en haar meest kwetsbare groepen in het bijzonder.

29.

De Commissie heeft gelijk als ze stelt dat in de eerste plaats overheidsinstanties op alle bestuursniveaus een grote rol spelen en een belangrijke verantwoordelijkheid hebben als het gaat over het aanleren van digitale vaardigheden. Ook bedrijfsleven en sociale organisaties zouden moeten meewerken aan het realiseren van de beoogde doelstelling.

Moderne online diensten

30.

ICT biedt zeer grote mogelijkheden om de kwaliteit van openbare diensten te verbeteren. De ontwikkeling en verspreiding van ICT biedt Europese steden de kans om hun rol als kenniscentra, aanjagers van ontwikkeling en kweekvijvers voor innovatieve diensten en knowhow te consolideren.

31.

Om via de ontwikkeling van ICT de rol van de Europese steden optimaal te versterken, moet wel in de eerste plaats de positie van de regionale en lokale overheden worden verstevigd, zodat zij strategieën ten uitvoer kunnen leggen tot behoud en verbetering van concurrentievermogen.

32.

Het is belangrijk dat er wordt gekozen voor een nieuwe aanpak waarbij openbare online diensten worden afgestemd op de behoeften van de burgers. Hier is een belangrijke rol weggelegd voor de regionale en lokale overheden, omdat zij zo'n nieuwe aanpak nader moeten invullen. Deze nieuwe aanpak is in het bijzonder van belang voor de perifere, ultraperifere, plattelands- en eilandregio's. Daar namelijk zijn de sociaaleconomische voordelen van de ontwikkeling van ICT onmisbaar vanuit het oogpunt van cohesie, en kunnen die voordelen veel meerwaarde genereren.

33.

De bevordering van e-inclusie op regionaal en lokaal niveau kan de levenskwaliteit van de burgers verbeteren, de deelname aan het lokale gemeenschapsleven stimuleren, het concurrentievermogen bevorderen en leiden tot het ontstaan van nieuwe ondernemingen en betere, efficiëntere en persoonlijkere openbare en particuliere dienstverlening.

34.

Het CvdR pleit voor meer en krachtiger beleid om problemen inzake netwerk- en gegevensbeveiliging tijdig te kunnen voorkomen, aan te pakken en op te lossen. Het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA) houdt zich hiermee reeds bezig.

ICT-oplossingen voor kansarmen en groepen die sociaal dreigen te worden buitengesloten

35.

Met het oog op de vergrijzing vindt het CvdR het wenselijk en noodzakelijk om (meer) mogelijkheden te creëren voor medisch toezicht op afstand (9), omdat daarmee het algemene niveau van de gezondheidszorg verhoogd, de onafhankelijkheid van ouderen vergroot, hun levenskwaliteit verbeterd en hun maatschappelijke integratie bevorderd wordt. Zo kunnen zij de ervaringen en kennis die zij hun hele leven lang hebben opgedaan, blijven gebruiken om de samenleving verder te ontwikkelen. Daarnaast kan een intensiever gebruik van ICT ertoe leiden dat bestaande ICT-systemen voor de gezondheidszorg worden verbeterd. Verder zou een grotere toepassing van ICT nieuwe producten en diensten kunnen opleveren die de volksgezondheid ten goede komen, de gezondheidszorg toegankelijker maken en de sociale lasten structureel doen dalen.

36.

Rekening houdende met de belangen van de markt zelf moeten er producten en diensten worden ontwikkeld en toegankelijk gemaakt die echt afgestemd zijn op de behoeften van de burgers. In het licht van het voorafgaande dient regelgeving op elkaar te worden afgestemd en moet er vanuit technologisch oogpunt worden gekozen voor oplossingen die aansluiten op de algemene trend.

37.

In het kader van het initiatief „Regio's voor economische verandering” zou meer aandacht moeten worden besteed aan ICT-diensten voor ouderen.

38.

Het CvdR is er zeer over te spreken dat e-inclusie in de onderzoeksprogramma's (7e kaderprogramma en steunprogramma voor ICT-beleid) in belangrijke mate wordt beschouwd als middel waarmee oplossingen kunnen worden gevonden voor problemen op het vlak van vergrijzing en gehandicapten.

39.

Ook als het gaat over e-inclusie moet de Europese culturele en taaldiversiteit absoluut in acht worden genomen.

40.

Het geschreven Europese erfgoed moet worden gedigitaliseerd om het voor toekomstige generaties te bewaren en toegankelijk te houden. Dat zou voor alle Europese talen, regio's en landen moeten gebeuren (10).

De e-inclusiemaatregelen integreren met het oog op een maximaal en blijvend effect

41.

In dit verband moet er met name tussen alle belanghebbenden op beroepsvlak worden samengewerkt en dienen er hechte partnerschappen te worden gesloten.

42.

De belemmeringen van regelgevende, technische en andere aard die e-inclusie nog in de weg staan, moeten in goed overleg en op coherente wijze worden weggewerkt, zodat e-inclusie een duurzaam karakter krijgt en het effect ervan zo groot mogelijk is.

43.

De regionale en lokale overheden moeten niet alleen worden betrokken bij de uitvoering, maar ook bij de uitwerking van de strategie voor e-inclusie. Dat zou de betrekkingen en communicatie tussen de betrokkenen en de doeltreffendheid van de programma's ten goede komen.

44.

Het voorstel van de Commissie om de omvang en kwaliteit van het Europese ICT-onderzoek te vergroten, krijgt meer dan alle steun van het CvdR. Behalve aan de ontwikkeling van dit onderzoek zelf, moet ook worden gezocht naar manieren om de overdracht van de uitkomsten ervan aan het Europese bedrijfsleven te vereenvoudigen.

45.

Tot tevredenheid van het CvdR wordt er in de onderzoeksprogramma's veel aandacht besteed aan verscheidenheid van digitale inhoud, interoperabiliteit en veilige gegevensuitwisseling.

46.

Het CvdR is het met de Commissie eens dat het van groot belang is dat ICT kan worden gebruikt als een nieuw „sociaal instrument”. Daartoe dienen de desbetreffende strategieën en het Europees sociaal beleid aan elkaar te worden gekoppeld.

47.

Er moeten doorslaggevende maatregelen worden genomen die aansluiten op de horizontale prioriteiten en gelijke kansen voor iedereen creëren (bijv. overheidswebsites algemeen toegankelijk maken en breedbandinfrastructuur aanleggen). Overheidsoptreden is in dit verband onvermijdelijk.

48.

Een Europees e-inclusiebeleid kan van grote meerwaarde zijn (bijv. op het vlak van coördinatie, samenwerking, overleg, partnerschappen en financieringsaanbod). Het CvdR vindt ook dat er wat dit betreft meer transparantie moet komen en meer nadruk moet worden gelegd op sociale verantwoordelijkheid.

49.

Het CvdR pleit voor grootschalige en permanente uitwisseling van informatie, ervaringen en navolgenswaardige praktijkvoorbeelden tussen belanghebbenden, evenals voor publieksvoorlichting over e-inclusie. Om een zo groot mogelijke efficiëntie te bereiken, zou het graag zien dat op regionaal en lokaal niveau actief samengewerkt gaat worden door ICT-sector, overheden, openbare en particuliere dienstverleners en organisaties van eindgebruikers.

50.

Verder is het essentieel dat een Europees regionaal netwerk wordt opgericht teneinde regio's meer en betere mogelijkheden te geven om deel te nemen aan samenwerkingsprojecten. Een inclusieve informatiemaatschappij houdt grote marktkansen voor de ICT-sector in

51.

Een inclusieve informatiemaatschappij biedt op drie vlakken grote voordelen: zowel de ICT-sector, als de consument en de samenleving als geheel zullen hiervan profiteren.

52.

Het CvdR beveelt de Commissie aan om indicatoren te ontwikkelen en te gebruiken om een beeld te krijgen van de verspreiding en het gebruik van ICT in de Europese regio's en de regio's op dit punt continu met elkaar te vergelijken. De resultaten die aldus worden verkregen, zijn namelijk onmisbaar voor het vaststellen van de regionale sociaaleconomische en technologische convergentiemaatregelen.

Brussel, 9 april 2008

De voorzitter van het

Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


(1)  CdR 252/2005 fin

(2)  COM(2005) 229 final

(3)  CdR 84/2007 fin

(4)  CdR 272/2006 fin

(5)  CdR 341/2006 fin

(6)  CdR 155/2005 en CdR 150/2005 fin

(7)  CdR 312/2003 fin

(8)  COM(2006) 675 final

(9)  CdR 256/2004 fin

(10)  CdR 32/2006 fin


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 172/17


Advies van het Comité van de Regio's over het „Groenboek stadsvervoer”

(2008/C 172/04)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

pleit voor gecoördineerde maatregelen om iets te doen aan de congestie en milieuverontreiniging waarmee alle Europese steden te kampen hebben. Er moet worden uitgegaan van een geïntegreerde aanpak, waarbij de EU een belangrijke rol toekomt en het aan de regionale en lokale overheden wordt overgelaten om concrete oplossingen uit te werken;

vindt dat de EU zou de regionale en lokale overheden moet aanmoedigen om mobiliteitsplannen op te stellen die op de langere termijn zijn gericht. Dit moet gebeuren op basis van een partnerschap tussen steden en agglomeraties om te komen tot oplossingen die op de plaatselijke situatie zijn afgestemd (parkings aan de rand van steden, ontwikkeling van schoner vervoer, optimalisering van het openbaar vervoer, enz.). Binnen deze plannen zou ruimte gelaten kunnen worden voor „schone zones” (d.w.z. gebieden met weinig verontreiniging en files) en zouden investeringen daarin voorrang krijgen;

stelt gezien de omvang van de benodigde financiële middelen voor dat deze mobiliteitsplannen worden uitgewerkt op basis van brede partnerschapsverbanden, waarbij met name de particuliere sector wordt betrokken, en verzoekt de EU om samen met de EIB innovatieve instrumenten voor de financiering van de noodzakelijke infrastructuur en schonere technologie te ontwikkelen;

pleit voor een Europees verslagleggingsmechanisme om de geboekte vorderingen in kaart te brengen. De eerste stap daartoe zou gezet moeten worden in de vorm van een door de EU gefinancierde benchmarkstudie waarbij wordt gekeken naar de manier waarop steden in de hele EU de uitdagingen het hoofd proberen te bieden.

Rapporteur

:

Albert BORE (UK/PSE), gemeenteraadslid van BirminghamReferentiedocument

Refentiedocument

Groenboek „Een nieuwe stedelijke mobiliteitscultuur”

COM(2007) 551 final

Beleidsaanbevelingen

HET COMITE VAN DE REGIO'S

Hoofdpunten

1.

Het Comité van de Regio's is verheugd dat de EU zich ertoe verbonden heeft zich te blijven inspannen om de Europese economie concurrerender te maken en actie te ondernemen op het gebied van duurzaamheid en klimaatverandering. Deze essentiële kwesties, die met de Lissabonagenda, de overeenkomst van Göteborg en het Actieplan Klimaatverandering in een formele vorm zijn gegoten, zijn van levensbelang voor de toekomst van de Unie. Uit zijn beleidsprioriteiten blijkt dat het CvdR zich ervan bewust is dat het concurrentievermogen van vitaal belang is voor de economische groei, met name in stadscentra — zoals dat ook in de Lissabonstrategie te lezen staat — én een bijdrage levert aan de territoriale samenhang.

2.

De verdeling van verantwoordelijkheden tussen lokale, regionale en nationale overheden verschilt per lidstaat. Het mag niet zo zijn dat bepaalde organisatorische oplossingen als gegeven worden beschouwd bij de maatregelen die de Commissie in het toekomstige actieplan vastlegt.

3.

Steden hebben dagelijks te maken met groei- en milieuaspecten. De groei zal in toenemende mate worden belemmerd door dringende milieuproblemen. Steden en stedelijke gebieden beschikken over mogelijkheden om het concurrentievermogen te vergroten en de klimaatverandering aan te pakken. Daartoe moeten zij maatregelen nemen om hun toegankelijkheid te verbeteren en milieuproblemen op te lossen. Het is in de eerste plaats aan de stadsgewesten om de economische groei voor een belangrijk deel los te koppelen van negatieve klimaatgevolgen, omdat alternatieve vervoerswijzen met name in dichtbebouwde stedelijke gebieden op korte termijn haalbaar zijn.

4.

Gecoördineerde maatregelen zijn noodzakelijk om iets te doen aan de enorme congestie en milieuverontreiniging die door het verkeer in steden worden veroorzaakt en om het wegvervoer vóór 2050 volledig CO2-vrij te maken. Er zijn steden die zelf een succesvol beleid hebben gevoerd. Er bestaat behoefte aan een omvangrijkere strategie waarbij het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel worden nageleefd.

5.

De lokale en regionale overheden spelen een essentiële rol bij het uitwerken en uitvoeren van het stadsvervoersbeleid. Het Comité valt de Commissie bij dat een andere kijk op stedelijke mobiliteit betekent dat moet worden gezorgd voor „comodaliteit” tussen alle vormen van openbaar vervoer en privévervoer in de zin van een verschuiving naar milieuvriendelijke vervoerswijzen.

6.

De EU dient een integraal beleid te voeren dat is gericht op milieu, ruimtelijke ordening en mobiliteit, waarbij de volgende acties op EU-niveau centraal staan:

1.

Ter verbetering van de luchtkwaliteit en vermindering van de geluidsoverlast moet de EU een stringenter bronbeleid voeren ten aanzien van het verkeer. Door verbeterde technieken en schonere brandstoffen zullen schonere, stillere en zuinigere voertuigen ontstaan.

2.

Omwille van de verkeersveiligheid moet de EU voertuigtechnische ontwikkelingen stimuleren.

3.

De EU moet de ontwikkeling van technieken ter ondersteuning van regionaal en lokaal prijsbeleid stimuleren.

4.

De EU moet de aansluiting van stedelijke gebieden op hogesnelheidslijnen en -netwerken van treinen en trams bevorderen.

5.

De EU moet harmonisatie van verkeersborden en -tekens voor milieuzones nastreven, waarbij het zoveel mogelijk aan de steden zelf wordt overgelaten of zij milieuzones willen invoeren.

6.

De EU moet de aanleg van verkeerswegen voor niet-gemotoriseerd verkeer bevorderen, zodat mensen veilig kunnen lopen of fietsen of andere milieuvriendelijke vervoermiddelen kunnen gebruiken.

7.

De EU zou regio's en met name ook steden moeten aanmoedigen om integrale mobiliteitsplannen op te stellen die op de langere termijn zijn gericht. Om de fileproblemen en de klimaatverandering terug te dringen zouden zij alternatieve vervoerswijzen moeten ontwikkelen en mensen meer vervoersmogelijkheden moeten bieden, met een verschuiving in de richting van milieuvriendelijkere modaliteiten. Binnen deze plannen moet de aanleg van zgn. „schone zones”, d.w.z. nieuw aangelegde gebieden met weinig verontreiniging en files (niet te verwarren met „groene zones”, gebieden met alleen weinig verontreiniging) worden gestimuleerd met de toekenning van de status van „schone zone” en moeten investeringen daarin voorrang krijgen.

8.

Het zal voor sommige lidstaten niet eenvoudig zijn om het voor deze schone zones benodigde geld bij elkaar te krijgen. Hier ligt een taak voor de EU, die samen met de Europese Investeringsbank nieuwe financiële instrumenten moet ontwikkelen voor de financiering van de noodzakelijke infrastructuur voor duurzame mobiliteit en investeringen in voertuigen met een lage CO2-uitstoot. Dit kan in het verlengde van het CIVITAS-programma of in het kader van een nieuw door de EU gefinancierd programma na 2009, als CIVITAS is afgelopen.

9.

De EU moet zorgen voor een mechanisme om de vorderingen op het gebied van stadsvervoer te meten en om informatie te geven over beproefde methoden die voor anderen als voorbeeld zouden kunnen dienen. De eerste stap daartoe zou gezet moeten worden in de vorm van een door de EU gefinancierde benchmarkstudie waarbij wordt gekeken naar de manier waarop steden in de hele EU proberen files te bestrijden, het milieu schoner te maken en milieuvriendelijker vervoer aan te bieden. In het jaarlijkse voortgangsverslag m.b.t. de Lissabondoelstellingen, dat de Raad tijdens zijn voorjaarsbijeenkomst wordt aangeboden, zou een tijdschema voor de verslaglegging opgenomen moeten worden.

10.

De Commissie zou comodaliteit moeten stimuleren door richtsnoeren vast te stellen in de vorm van gemeenschappelijke normen voor de manier waarop de volledige kosten en baten van de verschillende vervoerswijzen worden berekend (m.i.v. externe kosten als files, milieuschade, sociale uitsluiting en effect op de werkgelegenheid en de leefbaarheid van binnensteden). Ook moeten er duidelijke milieunormen voor voertuigen komen die aangeven hoe groot de milieukosten zijn die tijdens de levensduur van het voertuig worden veroorzaakt.

11.

De Commissie zou netwerken voor de uitwisseling van best practices (waarbij het CvdR betrokken zou moeten worden) moeten ondersteunen, onder meer door het toekennen van prijzen, om ervoor te zorgen dat deze elders worden overgenomen. Te denken valt aan combinaties van maatregelen die een alternatief voor autobezit en –gebruik bieden en aan verbreiding van initiatieven zoals het project m.b.t. demonstratiesteden, waarmee de aandacht wordt gevestigd op innovatieve tariefmechanismen en invoering van schone zones.

12.

De Commissie munt moeten slaan uit het succes van regelingen waarbij prijzen worden toegekend om daar waar dat nodig is de verbreiding van de opgedane ervaringen te financieren, door de prijzen te gebruiken als marketinginstrument voor de betrokken stadsgewesten en als streefdoel voor andere stadsgewesten.

13.

Met best practices in steden en modelsteden zou de EU binnen en buiten Europa kunnen laten zien met welke innoverende en gewaagde oplossingen zij op de problemen en kansen wil inspelen. Er zouden door stadsgewesten mobiliteitsplannen met een tijdspanne van minimaal 20 jaar uitgewerkt moeten worden. De plannen zouden o.a. betrekking hebben op financieringsbehoeften, het onderzoeken en uitproberen van nieuwe technologie, infrastructuurbehoeften en een op innovatie gericht aankoopbeleid. Met een planmatige aanpak voor alle steden in de EU via CIVITAS in een aanzienlijk uitgebreidere vorm of eventueel via een nieuw programma en de model- en demonstratiesteden zou de EU binnen en buiten Europa kunnen laten zien met welke innoverende en gewaagde oplossingen zij op de problemen en kansen wil inspelen.

14.

De overheden — op alle niveaus — zouden een impuls moeten geven aan maatregelen ten behoeve van een gezamenlijk aankoopbeleid (publiek-publiek of publiek-privaat) dat op invoering van schone zones is gericht, mits zo'n aankoopbeleid niet in strijd is met het algemeen belang. Door een gezamenlijk aankoopbeleid kan een markt worden gecreëerd voor fabrikanten die in nieuwe technologie investeren en kan de innovatie worden gestimuleerd. De EU zou dit initiatief kunnen ondersteunen door netwerken voor de uitwisseling van best practices te bevorderen op het vlak van een groen aankoopbeleid en stimulering van de innovatie binnen de vervoerstechnologie, die zijn ontwikkeld door regio's en gemeenten die zich actief bezighouden met onderzoek naar, ondersteuning van en totstandbrenging van ontwikkelingen in de vervoerstechnologie. Met deze twee maatregelen zou zowel de vraag naar als het aanbod van nieuwe technologie voor steden gestimuleerd worden.

15.

Er bestaat nog te weinig inzicht in de rol die de particuliere sector speelt bij het toekomstige aanbod aan alternatieve vervoerswijzen en de maatregelen om verbetering van de toegankelijkheid los te koppelen van toename van het aantal voertuigkilometers. Daarom zou bij bovengenoemde EU-benchmarkingstudie ook gekeken moeten worden naar de rol van particulier kapitaal en particuliere ondernemingen bij de huidige innoverende oplossingen en naar de manier waarop daarvan optimaal gebruik gemaakt kan worden.

16.

Het Groenboek komt op een gelegen moment aangezien op alle niveaus extra middelen uitgetrokken zullen moeten worden om de problemen aan te pakken. De EU geeft via TEN-T al behoorlijk wat uit aan mobiliteit en vervoer en via de steun voor convergentieregio's in het kader van de structuurfondsen ook aan stedelijke gebieden. Steden zijn essentiële en onlosmakelijke onderdelen van vervoersnetwerken, aangezien zij als knooppunt voor verschillende vervoerswijzen fungeren, en gewoonlijk het begin- en eindpunt zijn van het vervoer. Om die reden moet het stedelijk vervoer evenveel aandacht krijgen als de vervoersnetwerken. Het is noodzakelijk om naar de langere termijn te kijken en langetermijnplannen ook uit te voeren. Steden en regio's moeten niet wachten tot problemen acuut worden; zij moeten proactief optreden. Daarom moet op alle niveaus bij de verdeling van de middelen niet alleen worden gekeken naar de problemen die al zijn ontstaan, maar moeten ook extra middelen worden uitgetrokken voor steden en regio's die mogelijk nieuwe problemen in de kiem willen smoren.

17.

Het is belangrijk dat in het kader van de nieuwe operationele programma's voor de convergentieregio's steun wordt uitgetrokken voor maatregelen om de mobiliteit in steden te bevorderen. De desbetreffende steden en regio's moeten dan aantonen dat deze steun wordt gebruikt om de belangrijkste problemen aan te pakken.

Vlotter verkeer in de stad

Vraag 1: Moet een label worden ingevoerd voor steden die bijzondere inspanningen leveren om congestie tegen te gaan en de leefomstandigheden te verbeteren?

18.

De EU zou naar analogie van het „Blauwe vlag”-systeem van de EU voor Europese stranden een speciaal label kunnen invoeren, dat gebaseerd is op specifieke indicatoren, en dit combineren met de invoering van een systeem van „schone zones” (gebieden met weinig verontreiniging en files). Ook zou zij projecten kunnen financieren in „demonstratiesteden” met uiteenlopende inwonertallen en historische achtergronden. Het voornemen om met CIVITAS grootschaliger te werk te gaan zou hierbij eventueel meegenomen kunnen worden (zie vraag 21).

19.

Een jaarlijks verslag van best practices zou deel kunnen uitmaken van het jaarlijkse voortgangsverslag m.b.t. de stedelijke doelstellingen dat de Raad tijdens zijn voorjaarsbijeenkomst wordt aangeboden.

Vraag 2: Welke maatregelen kunnen worden genomen om lopen en fietsen te stimuleren als volwaardige alternatieven voor de auto?

20.

De enige manier waarop lopen en fietsen kunnen worden gestimuleerd en een echt alternatief voor het gebruik van de auto kunnen vormen, is consequent fijnmazige en kwalitatief hoogwaardige netwerken van voet- en fietspaden zonder obstakels te creëren, waarbij gemeenten ertoe bijdragen dat fietsen veel meer dan nu als vervoermiddel in de EU worden gebruikt. Het concept van de „compacte stad” is het middel bij uitstek om dit te kunnen realiseren. Door bij nieuwbouwplannen uit te gaan van een functionele benadering kunnen de afstanden voor voetgangers en fietsers klein worden gehouden. Speciale schone zones in steden, waar files en luchtverontreiniging met strikte maatregelen worden aangepakt, zouden zeer goed zijn voor voetgangers en fietsers. Op scholen en in gemeenschappen zijn al tal van geslaagde campagnes gehouden, en de EU zou professionele netwerken moeten ondersteunen, goede voorbeelden onder ieders aandacht moeten brengen en succesvolle projecten moeten roemen. Europa zou het succes van het TAPESTRY-programma (1) als uitgangspunt moeten nemen.

Vraag 3: Hoe kan in onze steden een modal shift naar duurzame vervoerswijzen op gang worden gebracht?

21.

Voor deze modal shift is een geïntegreerde aanpak nodig om duurzame vervoerswijzen aantrekkelijker en niet-duurzame vervoerswijzen minder aantrekkelijk te maken. Ook maatregelen in het kader van actieplannen ter bestrijding van luchtvervuiling en geluidsoverlast en vervoers(ontwikkelings)plannen vergen een geïntegreerde aanpak. Bij de aanstaande herziening van de desbetreffende richtlijnen zou het subsidiariteitsbeginsel in acht moeten worden genomen en dient een geïntegreerde planningaanpak te worden gehanteerd. Op die manier is de rechtszekerheid van de betrokken lokale overheden gegarandeerd. Als de EU-wetgeving niet op een gedifferentieerde manier wordt toegepast, treden vaak onvoorspelbare negatieve neveneffecten op, vooral bij subsidies en openbare aanbestedingen. Ook in de toekomst dienen het de lokale en regionale overheden te zijn die beslissen of vervoersdiensten al dan niet worden uitbesteed.

Vraag 4: Hoe kan het gebruik van schone en energie-efficiënte technologieën in het stedelijk vervoer verder worden verhoogd?

22.

Het CvdR kan zich vinden in de voorstellen van de Commissie om aan de hand van steeds strengere emissienormen ook steeds strengere doelstellingen te blijven vaststellen en om de aanleg van groene zones in steden op basis van gemeenschappelijk normen te stimuleren. Misschien zijn ook Europese doelstellingen mogelijk, eventueel met belastingverminderingen, waarbij dan het aantal openbare aankopen dat aan een bepaalde 'eco-rating' voldoet als criterium wordt gehanteerd. Ook zouden de verschillende bedrijfsnetwerken van de EU gebruikt kunnen worden om grote particuliere ondernemingen aan te zetten tot 'milieubewuste' aanbestedingen.

Vraag 6: Moeten er criteria of richtsnoeren worden vastgesteld voor de afbakening van groene zones en de daaraan gekoppelde beperkingen? Hoe kunnen deze zones het best worden gecombineerd met vrij verkeer? Kunnen lokale regels inzake groene zones grensoverschrijdend worden gehandhaafd?

23.

Het zou de duidelijkheid en samenhang ten goede komen als de EU richtsnoeren (geen instructies) zou vaststellen voor de definitie van groene zones, met name om voertuigen op basis van energieverbruik en uitstoot in verschillende categorieën in te delen. Er zou misschien een Europese website moeten komen met in standaardformaat gegevens over EU-steden en specifieke informatie over stedelijke gebieden. Daarnaast zou er één Europees aanduidingssysteem moeten worden ingevoerd voor de uitstoot van schadelijke stoffen door motorvoertuigen, op basis waarvan toegang kan worden verleend tot groene zones. Dat zou zowel voor automobilisten als voor de handhaving van de regels in steden veel gemakkelijker zijn.

24.

Er moeten Europese richtsnoeren komen voor de verkeersregels m.b.t. het milieu en kwetsbare weggebruikers. De lidstaten moeten worden aangemoedigd om deze richtsnoeren in hun nationale verkeersreglementen te verankeren, zodat de verkeersregels in de hele Unie worden verduidelijkt en op elkaar worden afgestemd.

25.

Veel steden en regio's voeren op dit moment eigen milieuzones in met ieder hun eigen verkeersborden en -tekens. Om verwarring onder internationale vervoerders en toeristen te voorkomen dient de EU uniforme verkeersboden en –tekens te ontwikkelen. Het moet zoveel mogelijk aan de steden zelf wordt overgelaten of zij milieuzones willen invoeren.

26.

Grensoverschrijdende handhaving van lokale regels is nu al mogelijk (op grond van Kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties).

27.

Het CvdR merkt kritisch op dat de Europese Commissie — zonder de uitkomsten van de raadpleging af te wachten — al in december met een volledig herzien voorstel is gekomen inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen (COM(2007) 817 final).

Vraag 5: Op welke manier kan een gezamenlijk groen aankoopbeleid worden aangemoedigd?

28.

Het STEER-programma (2) zou kunnen worden gekoppeld aan nieuwe Europese milieunormen, waarbij de maatschappelijke kosten die een voertuig tijdens zijn hele levensduur veroorzaakt worden geïnternaliseerd (een principe dat in het Groenboek uiteen wordt gezet). In EU-verband zou een impuls gegeven kunnen worden aan partnerschapsverbanden door samenwerking met producenten, verspreiding van het levensduurconcept via hun netwerken, bevordering van gemeenschappelijke normen en wederzijdse erkenning en het vertalen van academisch onderzoek in innovatieve, marktrijpe producten.

Vraag 7: Hoe kan milieubewust rijden verder worden gepromoot?

29.

Tijdens rijlessen zou moeten worden gewezen op de maatschappelijke en financiële voordelen van milieubewust rijden. Het gaat hierbij om een verandering van gedrag en manier van rijden. Deze vaardigheden zouden bij rijexamens moeten worden getest aan de hand van overeengekomen normen voor goed en veilig rijgedrag. Voor het verspreiden van best practices voor campagnes en marketing is voor de EU eventueel een rol weggelegd, met als voorbeeld haar geslaagde TAPESTRY-programma. Een andere maatregel om milieubewust rijden te bevorderen is auto's te voorzien van apparatuur om het brandstofverbruik te meten.

Intelligenter stedelijk vervoer

Vraag 8: Moet werk worden gemaakt van de ontwikkeling en bevordering van betere reizigersinformatie?

30.

Beter informatie vóór en tijdens reizen kan zeer goed zijn voor de duurzaamheid. Europese steden hebben wat dit betreft al vaak het goede voorbeeld gegeven. In EU-verband zou een impuls gegeven moeten worden aan de uitbreiding en, via de invoering van gemeenschappelijke systemen en symbolen, de onderlinge verenigbaarheid van bestaande systemen. Navolgenswaardige systemen zouden gepromoot moeten worden. Hier is een cruciale rol weggelegd voor het satellietsysteem Galileo.

31.

De informatieverstrekking aan reizigers in het openbaar vervoer moet verbeterd en uitgebreid worden. Als via internet en mobiele telefoons actuele informatie en storingen doorgegeven zouden worden, aangepast aan de behoeften van iedere reiziger, zou het openbaar vervoer veel aantrekkelijker worden en veel sterker komen te staan tegenover minder duurzame vervoerswijzen. Galileo zal bij de ontwikkeling van nieuwe informatiediensten een belangrijke rol spelen. Het is daarom belangrijk dat de EU ervoor zorgt dat Galileo zo snel mogelijk wordt uitgebouwd.

32.

Het is in de eerste plaats zaak ondersteuning te geven aan projecten voor de ontwikkeling van informatiediensten die het netwerkeffect binnen het openbaar vervoer versterken, d.w.z. informatiesystemen die complete informatie verschaffen over de verbindingen en over de situatie op het gehele vervoersnetwerk van de stedelijke agglomeratie en daarbuiten (op het niveau van de regio, het kanton en de staat).

Vraag 9: Moeten er extra inspanningen worden geleverd om te zorgen voor standaardisering van interfaces en interoperabiliteit van ITS-toepassingen in steden? Welke toepassingen verdienen prioriteit wanneer er actie wordt ondernomen?

33.

Mede dankzij de tot dusverre genomen maatregelen voor interoperabiliteit zijn er technische normen opgesteld. Hier is ook in de toekomst een rol weggelegd voor de EU. Er kan meer worden gedaan om lidstaten en groepen van steden aan te zetten tot het uitwerken van gemeenschappelijke oplossingen, bijvoorbeeld systemen voor onlinemonitoring en -informatie om verkeersinfarcten te voorkomen.

34.

Naast systemen om reizigers informatie te verstrekken dienen op Europees niveau zoveel mogelijk geharmoniseerde systemen te worden ontwikkeld ter bevordering van o.m. systemen voor BACT-monitoring (3) voor statistische, onderzoeks- en planningsdoeleinden.

Toegankelijker stedelijk vervoer

Vraag 11: Hoe kan de kwaliteit van het collectief vervoer in Europese steden en agglomeraties worden verbeterd?

35.

De EU zou een impuls moeten geven aan de ontwikkeling van uitrusting en infrastructuur die aan algemene normen voldoet en die wordt onderbouwd door onderzoek en ontwikkeling gericht op de voortdurende verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening. Vraaggerichtheid kan worden gestimuleerd door overheidsfinanciering te koppelen aan toename van de klanttevredenheid.

36.

Maatregelen om de directe en indirecte kosten weer te geven zouden in dit verband ook van pas komen, omdat mensen dan bij hun keuze voor een bepaalde vervoerswijze ook deze factor in overweging zullen nemen.

Vraag 12: Moeten er meer vrije bus- en trambanen worden aangelegd?

37.

Het CvdR is voor aparte bus- en trambanen in combinatie met intelligente vervoerssystemen. De EU zou projecten moeten steunen voor de aanleg van speciale afgeschermde rijbanen voor (trolley)bussen en trams, die zij eventueel alleen delen met voetgangers en fietsers, en moeten meehelpen bij het uitwerken van gemeenschappelijke verkeersborden en aanduidingen. Invoering van speciale rijstroken voor het openbaar vervoer kan een goede manier zijn om het openbaar vervoer vlotter te laten verlopen. Gebeurt dit door het aantal rijstroken voor auto's te verminderen, dan kan dit leiden tot minder autoverkeer maar ook tot een grotere drukte voor het resterende autoverkeer. Het kan soms moeilijk zijn dit soort maatregelen uit te voeren en er begrip voor te kweken. Hier kunnen de EU en het nationale niveau de decentrale overheden bijstaan met voorlichting en bewustmaking. Ook kan men werken aan carpooldiensten via internet en aan modellen waarbij auto's met ten minste drie inzittenden op sommige tijdstippen op de rijstroken voor het openbaar vervoer mogen rijden.

Vraag 13: Is er behoefte aan een Europees handvest over de rechten en plichten van collectiefvervoergebruikers?

38.

Het zou een goede zaak zijn indien een Europees Handvest van de rechten en plichten van gebruikers van openbaar vervoer zou worden opgesteld teneinde de toegankelijkheid ervan te verbeteren, met name voor mensen met een mobiliteitsbeperking.

Vraag 14: Hoe kunnen het personen- en het goederenvervoer beter worden geïntegreerd in onderzoeksprojecten en stedelijke mobiliteitsplanning?

39.

Deze integratie kan gestimuleerd worden door middel van criteria voor de financiering van onderzoeks- en demonstratieprojecten, waarbij met name het gebruik van energie-efficiënte en milieuvriendelijke voertuigen die geschikt zijn voor het stedelijk milieu de doorslag zou moeten geven. Verder zou, in samenhang met het in paragraaf 18 (vraag 1) genoemde label, gedacht kunnen worden aan criteria voor minder uitstoot in steden.

Vraag 15: Hoe kan de coördinatie tussen stads- en regionaal vervoer enerzijds en ruimtelijke ordening anderzijds worden verbeterd? Welke organisatiestructuur is daarvoor geschikt?

40.

Vrijwillig opgestelde mobiliteitsplannen zouden de hele agglomeratie van steden moeten bestrijken. Belangrijk is dat vrachtverkeer op adequate wijze om het stadscentrum heen wordt geleid. Er is niet één optimale oplossing, maar agglomeraties zouden met lokale oplossingen de resultaten moeten proberen te boeken waar de EU zich sterk voor maakt. Deze plannen zouden de basis kunnen vormen van contractuele mobiliteitsovereenkomsten tussen grote belanghebbende partijen.

41.

Om de invalswegen naar grote steden filevrij te maken, moeten er in samenwerking met de omliggende gemeenten en eventueel met de stedelijke vervoersinstanties aan de rand van steden grote vervoersknooppunten met voldoende parkeerplaatsen (P&R-faciliteiten) worden aangelegd, zodat wie met de auto naar de stad komt zijn voertuig daar kan achterlaten en kan overstappen op het openbaar vervoer zonder daarmee tijd te verliezen. Het CvdR pleit dan ook voor de ontwikkeling van geïntegreerde vervoerssystemen die afgestemd zijn op de natuurlijke grenzen van de agglomeraties en het reisgedrag van mensen, en voor de oprichting van consortia van lokale overheden of soortgelijke samenwerkingsverbanden met het oog op het beheer van deze systemen.

42.

Plannen op alle niveaus — gemeentelijk en hoger — die betrekking hebben op ruimtelijke ordening en mobiliteit moeten in ieder geval goed op elkaar worden afgestemd, zodat op beide gebieden de best mogelijke resultaten vanuit milieu-, energie- en functioneringsoogpunt worden geboekt, aangezien er tal van dwarsverbanden tussen de twee zijn.

Veiligheid in het openbaar vervoer

Vraag 16: Welke verdere maatregelen moeten worden genomen om steden en agglomeraties te helpen de verkeersveiligheid te verbeteren en de veiligheid in het openbaar vervoer te verhogen?

43.

Voetgangers en fietsers zijn zeer kwetsbare verkeersdeelnemers in steden, en de verkeersveiligheid moet absoluut verbeterd worden om hen bij hun vervoerskeuze niet te ontmoedigen. Er zouden innovatieve demonstratieprojecten kunnen worden ontwikkeld waarbij voetgangers en fietsers voorrang hebben op motorvoertuigen. Technologie die de veiligheid ten goede komt zou bovendien zo snel mogelijk moeten worden toegepast. De gemeenten moeten ertoe worden aangezet om vrijwillig samen te werken met het bedrijfsleven om de genoemde problemen op te lossen; er zijn al tal van best practices.

Vraag 17: Hoe kunnen exploitanten en burgers beter worden geïnformeerd over de veiligheidsmogelijkheden van geavanceerde technologieën voor voertuigen en infrastructuurbeheer?

44.

Met goed gepromote demonstratieprojecten kan het potentieel van deze ontwikkelingen het best onder de aandacht worden gebracht. Door middel van publicaties over nieuwe ontwikkelingen op dit gebied levert het Europees Studiecentrum voor de Verkeersveiligheid hieraan een waardevolle bijdrage; ook kan gewezen worden op voorbeelden van best practices in Europese regio's.

Vraag 18: Moeten er automatische radarsystemen worden ontwikkeld die zijn aangepast aan de stedelijke omgeving en moet het gebruik daarvan worden gestimuleerd?

45.

De EU zou de ontwikkeling van nieuwe technologieën moeten stimuleren. Zo zou zij projecten in Europa kunnen promoten om een beter beeld te krijgen van de kosten en baten van een en ander.

Een nieuwe mobiliteitscultuur tot stand brengen

Vraag 20: Moeten alle partijen samenwerken om in Europa een nieuwe mobiliteitscultuur tot stand te brengen? Bent u voorstander van een Europees waarnemingscentrum, naar analogie met het Europees studiecentrum voor de verkeersveiligheid om deze samenwerking te ondersteunen?

46.

Gezien de daling van het aantal ongevallen in Europa zou dit een goed idee zijn. De oprichting van een Europese waarnemingspost voor mobiliteit in de stad kan slechts gesteund worden als dit een echte meerwaarde biedt. Het model waarbij de financiering gekoppeld is aan getrapte doelstellingen heeft volgens het CvdR duidelijk bijgedragen aan de verdere daling van het aantal ongevallen. Een Europese waarnemingspost voor stedelijke mobiliteit zou kunnen helpen bij de bevordering van goede praktijken, de toekenning van de status van „schone zone” en de invoering van een EU-mechanisme voor jaarlijkse verslaggeving in het kader van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad in maart.

Financiële middelen

Vraag 21: Hoe kunnen de bestaande financiële instrumenten zoals de Structuurfondsen en het Cohesiefonds beter en coherenter worden benut om geïntegreerd en duurzaam stedelijk vervoer te ondersteunen?

47.

Mobiliteitsmaatregelen worden al in ruime mate gefinancierd via diverse programma's, met name het TEN-T-programma, het steunverleningsprogramma voor convergentieregio's in het kader van de structuurfondsen, en CIVITAS. Verwacht mag worden dat het programma voor convergentieregio's, door middel waarvan steden EU-middelen krijgen toebedeeld, aansluit op de doelstellingen van het Groenboek. Met de uit de Convergentieprogramma's gefinancierde maatregelen zou moeten worden gestreefd naar een uitgebalanceerde aanpak van de verschillende vervoerswijzen, op basis van hun respectieve vervuiling en klimaatgevolgen. De Convergentiemiddelen en de middelen uit andere programma's zijn niet genoeg om de in heel Europa vereiste radicale verandering tot stand te brengen. Bovendien komen ze in de regel niet terecht in gebieden waar ze echt nodig zijn, d.w.z. de gebieden die gebukt gaan onder groei en waar het concurrentievermogen wordt gedwarsboomd door milieukwesties. Uit het Groenboek blijkt dat actie nodig is. Voor de EU is een rol weggelegd, via een duidelijk uitgebreide 'CIVITAS Plus Plus'-aanpak of via een geheel nieuw programma; bij beide alternatieven dient het aanjagen van deze radicale verandering voorop te staan. Deze middelen zouden gericht moeten zijn op de ontwikkeling van schone zones en een evenwichtigere modaliteitsaanpak (zie het advies). Dit zou ook geld van het bedrijfsleven en uit nationale programma's helpen aantrekken.

Vraag 23: Hoe kunnen doelgerichte onderzoeksactiviteiten bijdragen tot de integratie van stedelijke knelpunten en de ontwikkeling van stedelijke mobiliteit?

48.

Het belangrijkst zijn systemen om het verkeer en controleactiviteiten in goede banen te leiden. Daarbij moeten nieuwe woonwijken in de buurt van openbaarvervoerroutes worden aangelegd. Er moet met name voor worden gezorgd dat de stedelijke ontwikkeling wordt geïntegreerd met de ontwikkeling van de communicatie-infrastructuur en andere infrastructuursystemen, om te voorkomen dat dit achteraf nog eens moet worden gedaan. Belangrijkste voordeel hiervan is dat de vraag de drempel voor het opzetten van openbaarvervoersdiensten zal overschrijden.

Vraag 24: Moeten steden en agglomeraties worden aangemoedigd om een tolheffing in te voeren? Is er behoefte aan een algemeen kader en/of richtsnoeren voor een verkeersheffing? Moeten de inkomsten worden aangewend om het collectief vervoer te verbeteren? Moeten externe kosten worden geïnternaliseerd?

49.

Tolheffing zou een instrument kunnen zijn dat stadsbesturen kunnen inzetten. De EU doet er goed aan best practices in kaart te brengen en lering te trekken uit al bestaande regelingen. Er is veel te zeggen voor een algemeen kader en/of richtsnoeren. Standaardisatie is wenselijk maar moeilijk. Om het voor lokale en regionale overheden mogelijk te maken oplossingen te vinden voor de file- en milieuproblematiek, dienen deze te kunnen beschikken over effectieve instrumenten. Congestieheffingen kunnen in dit verband zeer doeltreffend zijn. Het is daarom van belang dat de lokale en regionale overheden zelf kunnen besluiten over het al dan niet invoeren van congestieheffingen en de wijze waarop de inkomsten hieruit worden aangewend. In verschillende lidstaten, waar het aan het nationale niveau is om hierover te beslissen, beschikken de lokale en regionale echter niet over dergelijke werktuigen. De EU doet er goed aan best practices in kaart te brengen en lering te trekken uit al bestaande regelingen. Daarnaast zou de Commissie er door voorlichting en sensibilisering in aanzienlijke mate toe kunnen bijdragen dat het voor de lokale en regionale overheden gemakkelijker wordt om congestieheffingen in te voeren.

Vraag 25: Welke toegevoegde waarde kan gerichte Europese steun voor de financiering van schoon en energiezuinig stedelijk vervoer op langere termijn bieden?

50.

Gerichte steun kan tot gevolg hebben dat de CO2-reductiedoelstellingen beter verwezenlijkt worden, nieuwe technologie sneller wordt toegepast en best practices een ruimere verspreiding en toepassing krijgen. Hierdoor zouden de economische kosten van files kunnen dalen en zou de EU een leidende rol kunnen gaan spelen op de internationale markt voor duurzame-ontwikkelingstechnologieën en –methoden en bij maatregelen om economische groei en een duurzaam stadsvervoer hand in hand te laten gaan.

51.

Voorts kan de EU een meerwaarde bieden door met behulp van mobiliteitsovereenkomsten de totstandkoming van sterke allianties van belanghebbenden te bevorderen; deze allianties moeten het risico kunnen dragen dat verbonden is aan de omvangrijke commerciële leningen die worden afgesloten om op grote schaal duurzame vervoersinfrastructuur te kunnen aanleggen. Nauwe samenwerking met de EIB is geboden om dit te verwezenlijken.

Brussel, 9 april 2008

De voorzitter van het

Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


(1)  Travel Awareness, Publicity and Education Supporting a Sustainable Transport Strategy in Europe. TAPESTRY was een driejarig onderzoeks- en demonstratieproject dat door de Europese Commissie (DG Energie en vervoer) in het kader van het 5e O&O-kaderprogramma werd gefinancierd.

(2)  STEER is een onderdeel van het Programma voor intelligente energie dat betrekking heeft op alternatieve voertuigen en brandstoffen, op beleidsmaatregelen voor een efficiënt gebruik van energie in het vervoer en op het verruimen van de kennis van lokale energiebedrijven op vervoersgebied

(3)  BACT = Best Available Control Technology


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 172/24


Advies van het Comité van de Regio's over „De toekomst van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel”

(2008/C 172/05)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S heeft het volgende vastgesteld:

De Europese wetgeving inzake het gemeenschappelijk asielstelsel wordt allereerst door lokale en regionale overheden uitgevoerd. Lokale en regionale overheden zullen baat hebben bij een gemeenschappelijke asielaanpak waarbij elke lidstaat op solidaire wijze zijn verantwoordelijkheid neemt.

Er zou, indien nodig, op nationaal niveau een mechanisme moeten zijn voor onderlinge overeenstemming tussen centrale, regionale en lokale instanties, om tot een geïntegreerde aanpak op verschillende bestuursniveaus te komen.

Er zou een Europese verordening moeten komen waarin tussen lidstaten het volgende wordt geregeld: de wederzijdse erkenning van de toegekende bescherming; de procedures voor de overdracht en de uniformiteit van de status van vluchteling of rechthebbende op subsidiaire bescherming.

Uitbreiding van de inhoud van Richtlijn 2003/109/EG tot degenen die een vorm van internationale bescherming genieten, is een fundamentele maatregel om het gevaar van discriminatie tegen te gaan, alsook een instrument dat bijdraagt aan het communautaire proces inzake harmonisatie van het asielbeleid.

Het Comité beveelt aan om gemeenschappelijke richtsnoeren uit te stippelen om, met ruime inbreng van lokale instanties, ervoor te zorgen dat asielzoekers en vluchtelingen vlotter toegang hebben tot sociale en medische diensten en huisvesting, aan de hand van te ontwikkelen programma's voor deelname aan het leven in de plaatselijke gemeenschap; duidelijke criteria vast te stellen voor de erkenning van diploma's, her- en bijscholing en certificering van vaardigheden, middelen vrij te maken om te stimuleren dat vluchtelingen arbeids- en/of managementpotentieel ontwikkelen.

Voor een geslaagde integratie van vluchtelingen moeten zij het gevoel hebben dat zij deelnemen aan het leven in de wijk, de stad, het land en de EU. Deelname aan het plaatselijke politieke leven, om te beginnen met actief en passief kiesrecht op lokaal niveau, is niet alleen symbolisch, maar heeft concrete, heel duidelijke betekenis.

Er dienen financieringsmogelijkheden en aanbestedingen gepland te worden ter verbetering van de knowhow van nationale en lokale betrokkenen. Bijzondere aandacht verdienen het psychosociale element in verband met legalisering en het omgaan met kwetsbare situaties.

Rapporteur

:

de heer SANTARELLA (IT/UEN-AE), burgemeester van Candela

Referentiedocumenten

Groenboek over de toekomst van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel

COM(2007) 301 final

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG teneinde haar werkingssfeer uit te breiden tot personen die internationale bescherming genieten

COM(2007) 298 final

Beleidsaanbevelingen

STANDPUNTEN VAN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

De rol van lokale en regionale overheden

1.

De Europese wetgeving inzake het gemeenschappelijk asielstelsel wordt allereerst door lokale en regionale overheden uitgevoerd. Op hun grondgebied arriveren dagelijks grote groepen migranten van uiteenlopende herkomst, onder wie asielzoekers. Vaak dient er medische en psychologische hulp verleend te worden aan mensen die lichamelijk en geestelijk zijn mishandeld of zelfs zijn gemarteld. Voor deze diensten, die lokale en regionale overheden en hun instanties normaliter niet altijd verlenen, is buitengewone steun nodig, zodat zij qua vaardigheden en structuren goed zijn toegerust om zich van hun taken te kunnen kwijten.

2.

Lokale en regionale overheden zullen baat hebben bij een gemeenschappelijke asielaanpak waarbij elke lidstaat op solidaire wijze zijn verantwoordelijkheid neemt. Momenteel rust er in bepaalde landen een veel te zware verantwoordelijkheid op deze overheden, onder meer doordat er geen gemeenschappelijk asielstelsel is.

3.

Het mag niet vergeten worden dat ook erkende asielzoekers, indien projecten voor opvang, integratie en vast werk ontbreken, terecht kunnen komen in een spiraal van uitbuiting en criminaliteit, waardoor veiligheid en sociale cohesie in het gedrang kunnen komen. Het risico om uitgebuit te worden of in de criminaliteit te belanden zou minder groot kunnen zijn als het mogelijk is om tijdens de asielprocedure tegen betaling te werken.

4.

Het zou een goede zaak zijn om in elke lidstaat een netwerk van lokale organen op te richten dat belast is met maatregelen voor sociale cohesie om vluchtelingen doelgericht te integreren, aan de hand van lokale projecten, uitgevoerd door lokale instanties. In de lidstaten waar al met een dergelijk netwerk van diensten is geëxperimenteerd, kan via het werk van territoriale commissies de behandeling van asielaanvragen worden versneld en konden de levensomstandigheden van de aanvragers worden verbeterd. De opvang en integratie in lokale gemeenschappen heeft flinke voordelen opgeleverd op het gebied van veiligheid en levenskwaliteit.

5.

Derhalve zouden de verschillende Europese, nationale, regionale en lokale middelen elkaar moeten aanvullen en in elke lidstaat op passende wijze bestemd moeten worden voor deze netwerken ter wille van de integratie van asielzoekers en vluchtelingen.

6.

Er zou, indien nodig, op nationaal niveau een mechanisme moeten zijn voor onderlinge overeenstemming tussen centrale, regionale en lokale instanties, om tot een geïntegreerde aanpak op verschillende bestuursniveaus te komen.

7.

Deelname aan voornoemd netwerk zou vrijwillig moeten zijn. Het zou goed zijn om partnerschappen op te zetten om ervoor te zorgen dat de diverse institutionele, publieke en particuliere actoren op lokaal niveau de verantwoordelijkheden delen en achter de genomen besluiten staan. Zo moet het mogelijk worden om de maatregelen voor de opvang en integratie te plannen op basis van de mogelijkheden ter plaatse. Zulke partnerschappen kunnen leiden tot meer kennis en dus ook tot het bewust betrekken van partijen die tot nu toe geen binding hadden met de asielsector of huiverig waren om in deze sector hun verantwoordelijkheid te nemen.

8.

Een dergelijk netwerk zou instellingen, ondernemingen, vakbonden, verenigingen uit de tertiaire sector, scholen, universiteiten en vanzelfsprekend lokale organen en regio's helpen om hun plaats in het systeem te vinden. Zo wordt het verschijnsel voor de gehele samenleving zichtbaar en kan iedere actor zijn eigen rol spelen en bijdragen aan de vermindering of opheffing van eventuele spanningen.

Rechtsinstrumenten

Behandeling van asielaanvragen

9.

Volgens het Comité wordt de EU, bij de toepassing van de procedure voor het verkrijgen van internationale bescherming, geconfronteerd met twee verschillende eisen, die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn:

de feitelijke bescherming van de asielzoekers;

de controle aan de buitengrenzen.

10.

Het Comité stelt voor de procedures voor identificatie, toelating tot het grondgebied en tot de asielaanvraag in Europees verband op elkaar af te stemmen.

11.

Het Comité verzoekt om gemeenschappelijke procedures voor de identificatie van migranten te plannen en uit te testen, die binnen duidelijke termijnen kunnen worden toegepast en gekoppeld worden aan specifieke maatregelen, waarbij de grondrechten en de waardigheid van de mens in acht worden genomen.

12.

Bij de procedures ter beoordeling van aanvragen om internationale bescherming is het essentieel om afspraken te maken over gemeenschappelijke instrumenten die in de lidstaten een uniforme beoordeling kunnen garanderen en er derhalve voor kunnen zorgen dat de bepalingen van de Europese richtlijnen (met name Richtlijn 2005/85/EG) daadwerkelijk worden toegepast.

13.

Verder zou er op gezette tijdens sprake moeten zijn van training, her- en bijscholing en controle, alsook van ontmoetingen, uitwisselingen en vergelijkingen tussen de instanties die de verzoeken om internationale bescherming moeten beoordelen.

14.

Aanbevolen wordt om een Europees opleidings- en bijscholingsprogramma op te zetten voor grenspolitie- en beschermingsdiensten.

15.

Op grensplaatsen (lucht- en zeehavens, grensovergangen) zou gezorgd moeten worden voor (ondersteuning van) diensten om niet-EU-burgers die internationale bescherming willen aanvragen, te helpen en te begeleiden.

Opvangvoorwaarden voor asielzoekers

16.

Met betrekking tot de detentie van asielzoekers is het goed nog eens te herhalen dat zij niet mogen worden vastgehouden om uitsluitend hun verzoek te beoordelen. Alleen gedurende de identificatieprocedure, die nog verdere harmonisatie behoeft, zou de bewegingsvrijheid eventueel mogen worden beperkt.

17.

Het Comité verzoekt de EU een handvest uit te werken waarin staat onder welke omstandigheden de bewegingsvrijheid van verzoekers om internationale bescherming kan worden beperkt.

18.

Naar het oordeel van het Comité zijn de secundaire asielstromen in de EU hoofdzakelijk het gevolg van de verschillende economische situaties in de lidstaten en de daar prevalerende opstelling jegens asielzoekers.

19.

Derhalve dient er een studie te worden verricht naar de ervaringen van alle lidstaten in de laatste jaren, met vooral aandacht voor arbeidsmarktintegratie, huisvesting en maatschappelijke inburgering.

20.

Het Comité is van plan om bij dit advies een bijlage te voegen met goede praktijken op het gebied van samenwerking met Europese lokale en regionale autoriteiten.

21.

Wat de dienstverlening door lokale en regionale overheden betreft, is het raadzaam om de „materiële ondersteuning” uit te breiden tot „geïntegreerde opvang” (die niet alleen materiële steun inhoudt, maar ook persoonlijke begeleiding en hulp bij sociaaleconomische integratie).

Bescherming bieden

22.

Er zij op gewezen dat de term internationale bescherming nog steeds nauw verbonden is met de strikte definitie van vluchteling, zoals vastgelegd in art. 1 van de Conventie van Genève, ook al zijn sinds 1951 de internationale verhoudingen grondig gewijzigd en is daarmee ook het profiel van degenen die om bescherming verzoeken sterk veranderd. Steeds vaker zijn zij niet op de vlucht voor persoonlijke vervolging, maar voor wijdverspreid geweld en gewapende conflicten; ook het milieu en de levensomstandigheden spelen echter een steeds grotere rol.

23.

In dit opzicht onderschrijft het Comité volledig de bepalingen van Richtlijn nr. 2004/83/EG, waarin subsidiaire bescherming eensluidend wordt omschreven; zij moet worden verleend aan degenen op wie de definitie van vluchteling in de zin van de Conventie van Genève niet van toepassing is. Deze bescherming moet worden gezien als aanvulling op de status van vluchteling en is hieraan niet ondergeschikt, niet minder of van tweede rang.

24.

Het Comité waardeert het dat de Commissie heeft getracht de voorwaarden te omschrijven waaraan personen moeten voldoen om voor subsidiaire bescherming in aanmerking te komen; zo worden de bepalingen van de Conventie van Genève aangevuld en uitgebreid.

25.

Worden de communautaire bepalingen zo geïnterpreteerd, dan kunnen er twee vormen van internationale bescherming (als vluchteling en subsidiair) worden afgebakend, waarmee er meer mensen voor bescherming in aanmerking komen.

26.

Als een lidstaat één van beide vormen van internationale bescherming toekent, dan zou deze tegelijkertijd door alle andere EU-lidstaten moeten worden erkend.

27.

Het zou mogelijk moeten zijn de verantwoordelijkheid tussen lidstaten over te dragen ingeval de persoon die internationale bescherming geniet, zich in een andere lidstaat vestigt; op die manier wordt de vrijheid van verkeer in geheel Europa gegarandeerd (en tevens rechtstreeks gecontroleerd en gemonitord).

28.

De EU dient te beschikken over (wettelijke en operationele) instrumenten om op te treden in gevallen waarin verwijdering van het grondgebied onmogelijk is.

Horizontale vraagstukken

Omgaan met kwetsbare groepen

29.

Het Comité is van mening dat de kwetsbaarheid bepaald moet worden op grond van het specifieke karakter van de persoon en zijn lotgevallen, met uitzondering van enkele groepen personen voor wie vanzelfsprekend specifieke opvang- en beschermingsmaatregelen nodig zijn (ama's, vrouwen en vrouwelijke vluchtelingen die met hun man meereizen of hem achterna reizen, lichamelijk of geestelijk gehandicapten) en met wier specifieke situatie in het kader van de procedure en de besluitvorming terdege rekening moet worden gehouden (bv. inachtneming van het recht op een privé- en gezinsleven en op gezinshereniging).

30.

De steun- en rehabilitatiemaatregelen kunnen vooral voor slachtoffers van martelingen ontoereikend blijken indien:

zij niet gepaard gaan met specifieke acties ter waarborging van opvang, bescherming en sociaaleconomische integratie;

zij uitsluitend verleend worden door specifieke instanties die niet communiceren met nationale en lokale welzijnsorganisaties, of met andere programma's en diensten die ook voor asielzoekers en vluchtelingen bestemd zijn.

31.

Het Comité beveelt daarom aan om bij de opzet van een gemeenschappelijke asielregeling ook een breed en gestructureerd debat te organiseren over gemeenschappelijke criteria voor het afbakenen van kwetsbare gevallen.

32.

Tot de instrumenten die de EU uitwerkt om het werk van de diverse betrokkenen bij de asielregeling te ondersteunen (richtsnoeren, handleiding, opleidingsprogramma's, enz.) zouden ook specifieke maatregelen en indicatoren moeten behoren die kwetsbare situaties aan het licht brengen, zodat er beter op kan worden gereageerd.

33.

Bij kwetsbare gevallen is het essentieel om uit te gaan van een op de persoon gerichte beoordeling en aanpak. Hiertoe moet ervoor gezorgd worden dat lokale welzijnsdiensten zich beter van hun taken kunnen kwijten. In dit verband is er een rol weggelegd voor de EU, hetzij door middelen uit te trekken om specifieke programma's voor capacity building te ondersteunen, hetzij door opleidings- en bijscholingsprogramma's in de lidstaten te bevorderen.

Integratie

34.

Integratie is een proces dat in de eerste plaats gericht is op het verwerven van een redelijke mate van zelfstandigheid door de vluchteling. Dit proces voltrekt zich op verschillende niveaus tegelijk (werk, huisvesting, samenleving) en in verschillende fases (kennis van het land, toegang tot diensten, participatie).

35.

Om in het integratiebeleid rekening te houden met het gevoel van onbehagen dat onder migranten van de tweede generatie in verschillende delen van Europa kan leven, is het fundamenteel dat vluchtelingen (in het specifieke geval) niet altijd gezien worden als „buitenlanders” of „gasten”. Vooropgesteld dat de waarden en het recht van het land waar zij wonen geëerbiedigd worden, is het zaak te voorkomen dat deze personen ertoe worden aangezet om afstand te nemen van de cultuur van hun land van herkomst.

36.

Voor een geslaagde integratie van vluchtelingen moeten zij het gevoel hebben dat zij deelnemen aan het leven in de wijk, de stad, het land en de EU. Deelname aan het plaatselijke politieke leven, om te beginnen met actief en passief kiesrecht op lokaal niveau, is niet alleen symbolisch, maar heeft concrete, heel duidelijke betekenis.

37.

Het gevoel om van een gemeenschap deel uit te maken begint volgens het Comité in de scholen; opvang- en integratieprogramma's voor gevluchte leerlingen en studenten kunnen algemeen in alle onderwijsstelsels van de lidstaten ontwikkeld worden.

38.

Het Comité beveelt aan:

gemeenschappelijke richtsnoeren uit te stippelen om, met ruime inbreng van lokale instanties, ervoor te zorgen dat asielzoekers en vluchtelingen vlotter toegang hebben tot sociale en medische diensten en huisvesting, aan de hand van te ontwikkelen programma's voor deelname aan het leven in de plaatselijke gemeenschap,

duidelijke criteria vast te stellen voor de erkenning van diploma's, her- en bijscholing en certificering van vaardigheden,

middelen vrij te maken om te stimuleren dat vluchtelingen arbeids- en/of managementpotentieel ontwikkelen, ook door samenwerking met reeds bestaande ondernemingen ter plaatse te bevorderen.

Tenuitvoerlegging — begeleidende maatregelen

39.

Er zouden regels moeten komen inzake gemeenschappelijke procedures om de identiteit te bepalen van burgers uit derde landen die internationale bescherming aanvragen.

40.

Er zouden gestructureerde (bij)scholingsprogramma's uitgewerkt moeten worden voor: grensbescherming; politie; ngo's; organen belast met de beoordeling van asielaanvragen; lokale medische en welzijnsdiensten; lokale overheden en bestuurders van nationale instanties.

41.

Het Comité pleit voor ontmoetingen en uitwisselingen. Te denken valt aan een breed opgezette Europese conferentie over asiel, regionale conferenties en de invoering van een uitwisselingsprogramma voor personeel, een soort Erasmus voor degenen die in de asielsector werkzaam zijn.

42.

Aanbevolen wordt dat de lidstaten meer gaan samenwerken bij de behandeling van bepaalde asielkwesties.

43.

Er zou een Europese verordening moeten komen waarin tussen lidstaten het volgende wordt geregeld: de wederzijdse erkenning van de toegekende bescherming; de procedures voor de overdracht en de uniformiteit van de status van vluchteling of rechthebbende op subsidiaire bescherming.

44.

Het is van fundamenteel belang dat de instrumenten voor raadpleging van de verschillende partijen worden verruimd; deze partijen zijn immers de centrale gesprekspartners voor de uitvoering van een gemeenschappelijk asielstelsel door nationale instellingen, het lokale bestuur, politie en ngo's.

45.

Er dienen financieringsmogelijkheden en aanbestedingen gepland te worden ter verbetering van de knowhow van nationale en lokale betrokkenen. Bijzondere aandacht verdienen het psychosociale element in verband met legalisering en het omgaan met kwetsbare situaties.

Solidariteit en lastenverdeling

Financiële solidariteit

46.

Het door de Commissie voorgelegde Algemeen programma solidariteit en beheer van migratiestromen 2007-2013 is een stap in de goede richting; het is een meerjarenprogramma met vier pijlers en bijbehorende fondsen voor een weloverwogen aanpak van diverse aspecten van migratie. Met name verheugend is de nieuwe versie van het Europees Vluchtelingenfonds (ERF) 2008-2013 en het Terugkeerfonds voor vluchtelingen, die voldoen aan de eisen die lokale overheden stellen aan asielzoekers en vluchtelingen.

47.

De harmonisatie van de standaardprocedures voor opvang, integratie en deelname aan het leven in de gemeenschap is volgens het Comité een eerste stap op weg naar de beteugeling van secundaire migratiestromen van asielzoekers of rechthebbenden op internationale bescherming op het grondgebied van de EU.

48.

Om een dergelijke harmonisatie te bereiken, moet er nu werk gemaakt worden van een daadwerkelijk Europees asielstelsel, de absolute voorwaarde die ertoe kan leiden dat de EU-lidstaten de verantwoordelijkheid en de bevoegdheden volledig delen.

49.

Het nastreven van deze doelstelling zal zeker veel geld, mankracht en tijd vergen; die zijn echter vereist om tot een model te komen dat een oplossing biedt voor de in de gehele EU bestaande problemen inzake het beheer van migratiestromen.

50.

Voor de uitvoering van bovengenoemde maatregelen en ter waarborging van het effect ervan in de lidstaten is het essentieel dat van de middelen die voor het Europees asielbeleid worden uitgetrokken, een gedeelte gereserveerd wordt voor beheer op communautair niveau en een ander gedeelte voor de lidstaten wordt bestemd.

51.

Daarom zouden de lidstaten waarin het aantal asielaanvragen stijgt of gelijk blijft, evenals lidstaten aan de buitengrenzen, financiële middelen moeten ontvangen die in verhouding staan tot de te nemen maatregelen. De invoering van een gemeenschappelijk asielstelsel is een kostbare zaak; vooral in de eerste vijf jaar zal er moeten worden afgeweken van de norm dat Europese financiering een aanvulling is op nationale financiering.

52.

Het Comité verzoekt in dit verband om een deugdelijke en gestructureerde planning van Europese financiële middelen, die financieringsmogelijkheden biedt voor operationele maatregelen, vooral op het gebied van opleiding, uitwisseling van personeel en deelname van de lokale gesprekspartners aan Europees overleg.

53.

In deze zin wordt aangeraden passende middelen te voorzien ter ondersteuning van de recent toegetreden landen en de lidstaten die nog maar weinig ervaring hebben met het beheer van migratie. Er zou extra geld beschikbaar kunnen worden gesteld voor de aanpak van eventuele structurele tekortkomingen op nationaal niveau. Onder zulke omstandigheden zouden programma's voor hervestiging in de EU overbodig worden.

Uitbreiding van de reikwijdte van Richtlijn 2003/109/EG tot degenen die internationale bescherming genieten

54.

Het Comité is ingenomen met het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van de eerdere Richtlijn 2003/109/EG: de toepassing ervan wordt nu uitgebreid tot degenen die internationale bescherming genieten (vluchtelingen of personen die subsidiaire bescherming genieten).

55.

Uitbreiding van de inhoud van Richtlijn 2003/109/EG tot degenen die een vorm van internationale bescherming genieten, is een fundamentele maatregel om het gevaar van discriminatie tegen te gaan, alsook een instrument dat bijdraagt aan het communautaire proces inzake harmonisatie van het asielbeleid.

56.

Het is essentieel dat personen die internationale bescherming genieten de status van langdurig ingezetene kunnen krijgen in de lidstaat die de bescherming heeft toegekend, en dat zij het verblijfsrecht ook in een tweede lidstaat kunnen uitoefenen.

57.

Toekenning van een vorm van internationale bescherming is onontbeerlijk voor de beoordeling van de gevolgen die optreden mocht de status van langdurig ingezetene komen te vervallen.

58.

Bijgevolg stemt het Comité in met de maatregelen in dit richtlijnvoorstel die wijzen op het belang van naleving van het beginsel van niet-uitzetting (beginsel dat gedwongen repatriëring van een persoon verbiedt naar een land waar zijn leven of vrijheid gevaar loopt), alsook met de maatregelen om dit beginsel concreet toe te passen, overeenkomstig de communautaire en internationale regelgeving. Als echter wordt voorzien in verdere beperkingen m.b.t. uitzetting en verwijdering, moeten deze worden verworpen.

59.

Eveneens met het oog op de naleving van het genoemde beginsel is het belangrijk ervoor te zorgen dat de autoriteiten in een tweede lidstaat er perfect van op de hoogte zijn dat een langdurig ingezetene die verzoekt om op het grondgebied van die lidstaat te verblijven, in een andere lidstaat al internationale bescherming geniet. Deze bepaling is essentieel om de continuïteit van de bescherming te waarborgen als de behoefte aan internationale bescherming voortduurt.

60.

Indien de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming niet de autoriteiten zijn die bevoegd zijn voor de toekenning en intrekking van de status van langdurig ingezetene, dan moet er absoluut rekening worden gehouden met de „eerdere situatie op het gebied van bescherming”.

61.

Het Comité onderschrijft de bepalingen ter waarborging van de volledige toepassing van de voorwaarden voor de uitoefening van het verblijfsrecht in een tweede lidstaat, ook ten gunste van degenen die internationale bescherming genieten op grond van hun status van langdurig ingezetene.

62.

Tot slot wordt aanbevolen op EU-niveau nu eens eindelijk werk te maken van een uniforme regeling waarmee vluchtelingen en personen die subsidiaire bescherming genieten het recht krijgen om (voor werk of gezin) in een tweede lidstaat te verblijven en waarmee het vooral mogelijk wordt om de verantwoordelijkheid voor de toegekende internationale bescherming van de ene naar de andere lidstaat over te dragen.

Brussel, 9 april 2008

De voorzitter van het

Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 172/29


Advies van het Comité van de Regio's over „Een Europees havenbeleid”

(2008/C 172/06)

HET COMITE VAN DE REGIO'S

Havens zijn volgens het Comité van de Regio's van groot belang voor de economische en maatschappelijke ontwikkeling van en het concurrentievermogen en de welvaart in heel Europa en dus niet alleen in de kustregio's.

De Europese havens worden gekenmerkt door een rijke verscheidenheid. De uiteenlopende structuren zullen de mededinging inzake de meest doelmatige vervoermodaliteiten ongetwijfeld versterken.

Het is ondoelmatig het beheer van havens aan andere dan het lokale of regionale bestuursniveau over te laten. Daarom valt toe te juichen dat de Commissie zich niet heeft voorgenomen om de uiteenlopende havenbeheerstructuren in de EU door inmenging van buitenaf gelijk te trekken.

Bij alle havenregelingen moet voor ogen worden gehouden dat niet alleen individuele havens maar complete vervoerketens met elkaar concurreren.

De voor 2008 aangekondigde richtsnoeren betreffende overheidsteun aan havens vormen een geschikt instrument om in het EG-Verdrag de bepalingen inzake havens te preciseren, teneinde nog verder toe te werken naar een eerlijke en efficiënte concurrentie tussen havens.

Europa kent nog steeds geen echte interne markt voor zeevervoer. Vereenvoudiging van administratieve procedures, vooruitgang bij de modernisering van de douane en het voor 2008 aangekondigde initiatief van de Commissie voor een Europese maritieme vervoersruimte zonder belemmeringen verdienen daarom bijval.

De projecten „Clean Ship” en „Clean Port” moeten worden voortgezet en verder ontwikkeld. Er moet meer werk worden gemaakt van de terugdringing van broeikasgasemissies van schepen, bv. door landstroomaansluitingen. Dit dient bij voorkeur op internationaal niveau te gebeuren, zodat de Europese havens niet benadeeld worden ten opzichte van de mondiale concurrentie.

Rapporteur

:

Rolf HARLINGHAUSEN (DE/EVP), lid van de commissie Europese aangelegenheden van het parlement van Hamburg

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie „Mededeling inzake een Europees havenbeleid”

COM(2007) 616 final

I.   Beleidsaanbevelingen

HET COMITE VAN DE REGIO'S

Beginselen

1.

Het Comité van de Regio's is de Commissie dankbaar voor haar mededeling over een toekomstig Europees havenbeleid. Het document is het resultaat van een omvangrijk denk- en raadplegingproces, dat tussen mei 2006 en juni 2007 zijn beslag kreeg. Daarbij hebben alle betrokkenen in het kader van zes thematische workshops meegewerkt aan de behandeling van verschillende aspecten van dat beleid.

2.

Deze mededeling bouwt voort op de eerdere Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — „De verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening in zeehavens: van cruciaal belang voor het vervoer in Europa — Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake toegang tot de markt voor havendiensten” (COM(2001) 35 final), waarover het Comité op 20 september 2001 advies heeft uitgebracht (CDR 161/2001 fin), alsook op het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake toegang tot de markt voor havendiensten (COM(2004) 654 final), waarover het Comité op 13 april 2005 advies heeft uitgebracht (CDR 485/2004 fin).

3.

Ook houdt deze mededeling nauw verband met andere relevante onderwerpen zoals met name het Europees maritiem beleid en het Europees vervoerbeleid. Het Comité verwijst in dit verband naar zijn initiatiefadvies van 12 oktober 2005 over het thema „EU-zeebeleid — een kwestie van duurzame ontwikkeling voor de lokale en regionale overheden” (CDR 84/2005 fin), zijn advies van 13 februari 2007 over het onderwerp „Naar een toekomstig maritiem beleid voor de Unie” (CDR 258/2006 fin) en zijn advies van 14 februari 2007 over de „Tussentijdse evaluatie van het Witboek Vervoer van 2001 van de Commissie” (CDR 119/2006 fin).

4.

Verder benadrukt het Comité dat de uitstippeling en tenuitvoerlegging van een toekomstig Europese havenbeleid op de beginselen van subsidiariteit en van evenredigheid dienen te worden gestoeld.

De mededeling in het algemeen

5.

Havens zijn van groot belang voor de economische en maatschappelijke ontwikkeling van en het concurrentievermogen en de welvaart in heel Europa en dus niet alleen in de kustregio's. Havens, zeevervoer en bijbehorende logistiek vormen een van de krachtigste Europese groeisectoren. 90 % van de handel van de EU met derde landen wordt via de havens afgewikkeld en van het intracommunautair vrachtvervoer wordt 40 % via de havens verscheept. Daarnaast worden er in de EU jaarlijks meer dan 200 miljoen passagiers per schip vervoerd.

6.

In het Europees havenbeleid dient voor deze aspecten evenveel oog te bestaan als voor de toenemende mondialisering en de nieuwe context in de EU sinds de uitbreiding. Ook klimaat- en milieubescherming en de gezondheid van de burgers zijn daarbij van groot belang voor duurzame en evenwichtige groei en het succes van de Europese regio's.

7.

Verder worden de Europese havens gekenmerkt door een rijke verscheidenheid en is het Comité ervan overtuigd dat uiteenlopende structuren de mededinging inzake de meest doelmatige vervoermodaliteiten zullen versterken.

8.

Het is daarom een goede zaak dat de mededeling en de maatregelen die daarin worden aangekondigd — nadat het Europees Parlement de twee voorstellen voor richtlijnen inzake de toegang tot de markt voor havendiensten had afgewezen (ook het Comité had kritiek op die voorstellen) -, voornamelijk aanvullend recht (soft law) bevatten. Het gaat dus niet om een nieuw wetsvoorstel: met soft law kan beter met de uiteenlopende structuren rekening worden gehouden.

9.

Ook valt toe te juichen dat de Commissie van de gelegenheid gebruikt heeft gemaakt om de kernproblematiek van beide richtlijnvoorstellen (toegang tot havendiensten) in een veel bredere context te plaatsen.

10.

De voorgestelde maatregelen ter verduidelijking van de toepasselijke voorschriften verdienen bijval. Deze maatregelen strekken tot meer echte mededinging en vrije markttoegang. Geconstateerd moet worden dat de mededinging in tal van gebieden van de EU binnen en tussen de Europese havens inmiddels reeds is geïntensiveerd.

11.

Bij alle havenregelingen moet voor ogen worden gehouden dat niet alleen individuele havens maar complete vervoerketens met elkaar concurreren. Die regelingen hebben namelijk impact op het geheel van de vervoerlogistiek in het achterland.

12.

EU-maatregelen die de verkeersstromen kunnen beïnvloeden, zoals het beleid inzake trans-Europese vervoersnetwerken en de richtsnoeren betreffende de toepassing van de EU-milieuwetgeving op de ontwikkeling van de havensector, moeten voldoen aan de volgende vereisten: behoud van een stabiel investeringsklimaat en een gunstig sociaal klimaat in de havens, duurzame ontwikkeling van havens, uniforme toepassing van de Verdragsbepalingen, en overleg met de nationale, regionale en lokale overheden.

Prestaties van de havens en verbindingen met het achterland

13.

De Commissie maakt in het algemeen de juiste analyse van het opvoeren van het prestatievermogen van de havens en merkt terecht op dat meer efficiëntie belangrijker is dan uitbreiding van infrastructuur. Er moeten echter strategieën ter bevordering van inter- en multimodaliteit worden uitgestippeld waarin de verschillen in regionale omstandigheden in aanmerking worden genomen. Belangrijk is ook dat een rationelere verdeling van het verkeersaanbod in Europa door de markt moet worden afgedwongen binnen een geheel van algemene politieke randvoorwaarden.

14.

Ook de haventoegang via de zee (ijsbreek- en baggerwerkzaamheden om de vaargeulen open te houden) zou tot het concept „haven”, als verbinding tussen open zee en achterland, gerekend moeten worden.

Uitbreiding van de capaciteit zonder het milieu te schaden

15.

Bij de ontwikkeling van havens dienen milieubelangen en de belangen en behoeften van de havenstadbewoners in aanmerking te worden genomen.

16.

Het voornemen van de Commissie om voor de toepassing en uitleg van milieuvoorschriften in verband met havenontwikkeling met richtsnoeren te komen, verdient daarom bijval. Daarbij is het wel onontbeerlijk dat niet alleen de havensector maar ook de voor havenontwikkeling verantwoordelijke lokale en regionale autoriteiten uitvoerig worden geraadpleegd. Maatregelen voor milieubescherming en havenontwikkeling moeten namelijk worden afgewogen en op elkaar worden afgestemd.

17.

Ook komt de Commissie met de juiste maatregelen voor afval- en sedimentbeheer. Bijval verdient ook het voornemen van de Commissie om ervoor in te staan dat de desbetreffende EU-wetgeving in alle lidstaten wordt toegepast.

18.

De Commissie streeft verder op goede gronden naar emissiebeperkingen in de havens. In dit verband moet wel de nadruk worden gelegd op de rol van de internationale scheepvaartorganisatie (IMO) en het Comité pleit dan ook voor internationale overeenkomsten in plaats van Europees solo-optreden. Een solo-optreden zou het mondiale concurrentievermogen van de EU waarschijnlijk alleen maar verzwakken. Wel zou de EU zelfstandig te werk moeten gaan, tenminste als de IMO niet binnen een redelijke termijn met concrete oplossingen komt.

Modernisering

19.

Europa kent nog steeds geen echte interne markt voor zeevervoer. Vereenvoudiging van administratieve procedures, vooruitgang bij de modernisering van de douane en het voor 2008 aangekondigde initiatief van de Commissie voor een Europese maritieme vervoersruimte zonder belemmeringen verdienen daarom bijval.

20.

Uitvoeringsproblemen met betrekking tot zeevervoer zonder belemmeringen dienen echter niet uit het oog te worden verloren. Daarom moet de huidige situatie nauwkeurig worden geanalyseerd alvorens tot nieuwe maatregelen wordt overgegaan.

Gelijke kansen — Duidelijkheid voor investeerders, exploitanten en gebruikers

21.

Het is ondoelmatig het beheer van havens aan andere dan het lokale of regionale bestuursniveau over te laten. Daarom valt toe te juichen dat de Commissie zich niet heeft voorgenomen om de uiteenlopende havenbeheerstructuren in de EU door inmenging van buitenaf gelijk te trekken.

22.

De voor 2008 aangekondigde richtsnoeren betreffende overheidsteun aan havens vormen een geschikt instrument om in het EG-Verdrag de bepalingen inzake havens te preciseren, teneinde nog verder toe te werken naar een eerlijke en efficiënte concurrentie tussen havens.

23.

In verband daarmee is het ook een goede zaak dat de bepalingen inzake transparantie van Richtlijn 2006/111/EG inmiddels voor alle havens gelden, ongeacht omvang en jaaromzet.

24.

Het Comité neemt kennis van de in de Mededeling gedane uitspraken dat de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie bij concessieovereenkomsten het toepasselijk recht is en dat er voor concessies voor havendiensten die niet onder de richtlijn inzake overheidsopdrachten vallen, een transparante selectieprocedure moet worden gevolgd. Wel is nog meer duidelijkheid nodig over de rol van havenautoriteiten en hun mogelijkheden om de regionale belangen en verdere ontwikkeling van de havens op aangepaste wijze te ondersteunen.

25.

Gevreesd kan worden dat er rechtsonzekerheid onstaat doordat de voorgestelde maatregelen op een niet-flexibele wijze worden toegepast. Ook kunnen de prikkels om te investeren, dan minder groot worden voor de al aanwezige dienstverleners. Dit zou de concurrentiepositie van Europa kunnen aantasten.

26.

Het Comité gaat ervan uit dat het mogelijk blijft voor havenautoriteiten om moderniserings-, uitbreidings- en herstructureringmaatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor een efficiënte ontwikkeling van de haven zonder dat daarvoor een selectieprocedure behoeft te worden gevolgd.

27.

Er is meer duidelijkheid nodig over de rechten van werknemers bij overdracht van ondernemingen, vooral voor die gevallen waarin genoemde Richtlijn 2001/23/EG niet van toepassing is.

28.

Het Comité neemt er kennis van dat technisch-nautische dienstverlening (zoals loodsen, slepen en vastmeren) onder diensten van algemeen economisch belang (DAEB) wordt ingedeeld en als zodanig onder de artikelen 86, 87 en 88 van het EG-Verdrag valt. Op grond van deze artikelen en het subsidiariteitsbeginsel is het de taak van de lidstaten om hun DAEB aan te geven volgens de in de Beschikking van 28 november 2005 vermelde voorwaarden. Besluit een lidstaat om een bedrijf met het verlenen van een DAEB te belasten, dan kan dit bedrijf een compensatie voor de openbare dienst krijgen als de opbrengsten die het uit de exploitatie van de DAEB ontvangt, onvoldoende zijn om de kosten te dekken. De compensatie mag niet hoger zijn dan nodig is om de daadwerkelijke kosten te dekken, rekening houdend met een redelijke winst. Het Comité wijst er in dit verband ook op dat de kosten van technisch-nautische dienstverlening, die voor een veilige scheepvaart in havenzones absoluut noodzakelijk is, slechts een fractie van de totale vervoerskosten vormen. Daarom is het Comité er geen voorstander van dat gepoogd wordt om de kosten van deze diensten terug te dringen teneinde zeevervoer aantrekkelijker te maken.

29.

Ook is meer duidelijkheid nodig over loodsdiensten en de daaraan verbonden veiligheidsvraagstukken waarvoor de lokale en regionale overheden verantwoordelijk zijn.

30.

Het Comité stemt in met de analyse die de Commissie maakt van „pools” voor havenwerkers. Deze pools zijn van belang voor de aanwerving en opleiding van havenwerkers, waarbij alle toepasselijke EU-rechtsvoorschriften in acht moeten worden genomen. Daarbij moet vooral worden gedacht aan de regelgeving inzake vestiging en vrijheid van dienstverlening.

31.

Het Comité stemt in met de definitie die de Commissie geeft van „havengelden” en de beperking van de bespreking daarvan tot het gebruik van de haveninfrastructuur. Wel wil het dat in de aangekondigde richtsnoeren gedifferentieerd wordt aangegeven hoe die havengelden worden geheven, om te voorkomen dat dwarssubsidiëring plaatsvindt die niet spoort met concurrentie.

32.

De transparantie laat momenteel al weinig te wensen over wat havengelden betreft. Verdere regulering op dit gebied is dan ook niet nodig.

33.

De Commissie is voornemens om zich over het vraagstuk van de concurrentie van Europese havens met havens buiten de EU te gaan buigen en om eerstgenoemde havens te gaan steunen, omdat er daar veel bij zijn die geografisch benadeeld zijn en de aangescherpte concurrentie met niet-EU-landen maar moeilijk aankunnen. Het Comité steunt de Commissie daarin.

34.

In de US-Safe-Port-Act (2006) en de House Resolution nr. 1 (2007) is bepaald dat alle voor de VS bestemde zeecontainers voor 100 % moeten worden gescand. Zorgwekkend is dat diezelfde eis maar moeilijk voor Europese havens kan worden gesteld en dat daaraan hoge kosten verbonden zijn. De Commissie zou dan ook met de Amerikaanse tegenhangers over bruikbare oplossingen moeten gaan onderhandelen.

Een gestructureerde dialoog tussen havens en steden

35.

Het streven van de Commissie om het imago van havens en hun integratie in steden te verbeteren, verdient bijval. Havens zijn vaak van groot belang voor regio's, en dan gaat het niet alleen om hun betekenis voor economie en werkgelegenheid. Vaak bepalen havens het stadsbeeld en zijn zij onontbeerlijk voor de ontwikkeling van stad en regio.

36.

Daarom pleit het Comité voor een innnoverend initiatief waarmee de mogelijkheden van havensteden op het gebied van cultuur, toerisme en vijetijdsbesteding worden opgepakt. Zo zouden onderzoeksprojecten en projecten voor territoriale samenwerking die tot doel hebben om meer inzicht te verschaffen in de desbetreffende toekomstperspectieven, kunnen worden beloond.

37.

Ook de maatregelen die de Commissie voor het grote publiek voorstelt, krijgen de instemming van het Comité, alhoewel er wrijving kan ontstaan met de geldende veiligheidsvoorschriften die tot doel hebben om gevaarlijke situaties te voorkomen en het publiek tegen terrorisme en criminaliteit te beschermen.

38.

Er is nog onvoldoende duidelijkheid over wat nu precies de bedoeling is van „polyvalente toegangskaarten”.

Havenwerken

39.

In een Europees beleid voor havens mag de werkgelegenheidsdimensie niet ontbreken. Het gaat erom voor geschoolde havenwerkers banen te creëren en hun arbeidszekerheid te bieden.

40.

De Commissie wil de sociale dialoog in EU-verband aanzwengelen. Daarin kan het Comité zich zonder meer vinden, maar dan moet daartoe wel nauw worden samengewerkt met de sociale partners. De duurzame verdere ontwikkeling van havens en van de regio's waarin die havens zijn gesitueerd, staat of valt met het al dan niet bieden van goede arbeidsvoorwaarden en het niet-aflatende streven om de opleiding en bijscholing van havenwerkers te verbeteren (bv. door als regel gebruik te maken van simulatoren).

41.

Europa kan de internationale concurrentie alleen het hoofd blijven bieden als het bovengemiddeld innoveert en de andere regio's in kwaliteit overtreft. Universitaire en (voortdurende) beroepsopleidingen zijn van wezenlijk belang, wil Europa dat doel kunnen bereiken

42.

Zorgwekkend is dat er in havens en op schepen nog steeds veel ongelukken gebeuren. Lokale en regionale overheden spelen een belangrijke rol bij (het toezicht op) de toepassing van de voorschriften inzake gezondheid en veiligheid op de werkplek, c.q. in de havens.

II.   Conclusies en aanbevelingen

HET COMITE VAN DE REGIO'S

43.

Het valt te betreuren dat de aanleg van infrastructuur voor het trans-Europese netwerk (TEN) vertraging ondervindt. Het Comité verzoekt de Commissie de lidstaten en de regio's en steden beter te informeren over de financieringsmogelijkheden waarin is voorzien, als middel om hen te helpen bij hun inspanningen om de capaciteit en infrastructuur voor de toegang tot havens vanaf de wal (verbinding met het achterland) en via de zee (verbinding tussen havens en vaarroutes op zee) uit te breiden en logistieke distributienetwerken op te bouwen.

44.

In toekomstige regelingen betreffende het verlenen van financiële hulp voor de snelwegen op zee moet formeel plaats worden ingeruimd voor deelname van de regio's. Het Comité pleit in dit verband voor een vereenvoudigde procedure die meer rekening houdt met de belangen van de bedrijven en er zo toe bijdraagt dat milieuvriendelijk zeevervoer meer ingang vindt en er hiervoor een groter draagvlak ontstaat.

45.

Bij de planning van de toegang tot havens via de zee of vanaf land moet voortaan meer gebruik worden gemaakt van de instrumenten van het beleid inzake ruimtelijke ordening en het geïntegreerde beheer van kustgebieden.

46.

Na overleg met de lidstaten, de regio's en de belanghebbenden moeten de richtsnoeren voor steun snel openbaar worden gemaakt.

47.

Er moet worden voorzien in economische prikkels om de nodige haveninfrastructuur en voldoende maritiem vervoer naar eilanden en afgelegen kustgebieden te verzekeren, teneinde duurzame ontwikkeling aldaar te bevorderen en de factoren weg te nemen die een negatieve impact hebben op het bedrijfsleven en de gelijke toegang tot grote Europese markten.

48.

Luchtverontreiniging en de klimaatverandering dienen te worden bestreden. Ook de havens en de zeevervoersector dienen hierbij een rol te spelen, bv. door een snelle overschakeling op schone brandstof voor schepen en een vlotte implementatie van de IMO-regelingen inzake de behandeling van ballastwater van schepen.

49.

De projecten „Clean Ship” en „Clean Port” moeten worden voortgezet en verder ontwikkeld. Er moet meer werk worden gemaakt van de terugdringing van broeikasgasemissies van schepen, bv. door landstroomaansluitingen. Dit dient bij voorkeur op internationaal niveau te gebeuren, zodat de Europese havens niet benadeeld worden ten opzichte van de mondiale concurrentie, en subsidiair op Europees niveau om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van het bestaan van de burgers in de havens met onmiddellijke ingang wordt verbeterd.

50.

Beter dan tot nu toe moet de burgers duidelijk worden gemaakt welke belangrijke rol havens en zeeën spelen voor de groei van de economie en voor het scheppen van werkgelegenheid in Europa. Deze taak moet zoveel mogelijk aan de lidstaten, regio's en havens worden overgelaten.

51.

Het Comité ziet met grote belangstelling uit naar de voor 2008 geplande maatregelen van de Commissie ter uitwerking van een geïntegreerd maritiem beleid van de EU, en is benieuwd hoe de havens hierbij zullen worden betrokken.

52.

Met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid dient de EU tal van maatregelen te treffen om aan alle aspecten van het havenbeleid recht te doen. Het Comité vreest echter dat de maatregelen niet allemaal binnen de gestelde termijnen kunnen worden uitgevoerd. Daarom ontbreekt volgens het Comité een prioritering van die maatregelen.

53.

Bij de goedkeuring van de Commissiemaatregelen zou ook rekening moeten worden gehouden met kleine lokale en regionale havens die in hun werking niet overwegend commercieel van aard zijn, die voor de plaatselijke bevolking van cruciaal belang zijn en die met maar weinig financiële en personele middelen aan de Europese richtsnoeren en wetgeving moeten zien te voldoen. Om het voortbestaan van die kleine havens niet in gevaar te brengen, zouden nieuwe Europese rechtsinstrumenten moeten worden getoetst aan de gevolgen daarvan voor de capaciteit en het bedrijfsvolume van de havens waarop bedoelde maatregelen betrekking hebben.

54.

Het is dan ook zaak om het pakket aan maatregelen te herzien. Daarbij moet een prioritaire rangorde worden aangebracht in de doelstellingen die met de maatregelen worden nagestreefd. Ook moet worden aangegeven wie er overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel voor de maatregelen bevoegd is en wat de chronologische volgorde van de maatregelen moet zijn.

55.

Het Comité wil graag meewerken aan de uitwerking van voorstellen voor prioriteitstelling en voor het toekomstige havenbeleid. Voorts zou het gaarne regelmatig op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen op dit beleidsterrein.

56.

Het Comité pleit voor het opzetten van een structuur waarmee het mogelijk wordt alle belanghebbenden op gezette tijden te raadplegen, zodat de uitkomsten daarvan bij de ontwikkeling van het Europese havenbeleid kunnen worden meegenomen, conflicten kunnen worden vermeden en navolgenswaardige methoden kunnen worden uitgewisseld. In dit verband wijst het op de mogelijkheid om lokale en regionale gremia te ondersteunen en te promoten, teneinde een breed draagvlak te garanderen.

57.

Ten slotte verzoekt het Comité de Commissie om uiterlijk op 31 december 2009 een tussentijdse balans van het Europese havenbeleid op te maken, met inbegrip van een voorstel voor maatregelen om knelpunten tussen havens en het achterland op te heffen.

Brussel, 9 april 2008

De voorzitter van het

Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 172/34


Advies van het Comité van de Regio's over „Een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie”

(2008/C 172/07)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

vreest dat een paar belangrijke zaken over het hoofd zijn gezien. Daarbij denkt het aan maritieme scholing en opleiding, oprichting van Europese fondsen voor kustgebieden en bescherming van de zeebodem;

wijst erop dat het gebruik en de bescherming van de zeebodem, in de mededeling niet uit de verf komt. Het denkt daarbij aan algemene strategische voorschriften betreffende dumpen en aanleggen van pijpleidingen en kabels op de zeebodem en het gebruik daarvan;

herhaalt zijn in zijn advies over het toekomstige maritieme beleid van de Unie gedane oproep om de optie te evalueren om het EU-financiële stelsel om te vormen tot één vereenvoudigd stelsel (het Europees fonds voor kustgebieden en eilanden) voor alle of de meeste maritieme aangelegenheden;

verzoekt de Commissie een roadmap op te stellen waarin de belangrijkste doelstellingen op middellange (tot 2015) en lange termijn (tot 2020) voor het Europees maritiem beleid worden vastgelegd;

mist nog steeds een duidelijk verband tussen het Blauwboek en de richtlijn voor een maritieme strategie en verzoekt de Commissie dat verband te verduidelijken en beide thema's diepgaander te behandelen;

roept andermaal op tot oprichting van een Europees Zeeplatform om deskundigheid en uitwisseling van goede praktijken te bundelen. De lokale en regionale autoriteiten en andere stakeholders moeten daarbij een rol spelen.

Rapporteur

:

Mevrouw S. KALEV (EE/UEN-EA), burgermeester van Jögeva

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie”

COM(2007) 575 final

Beleidsaanbevelingen

HET COMITE VAN DE REGIO'S

1.

Het Comité van de Regio's is ermee ingenomen dat de Commissie met haar mededeling „Een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie” probeert om tot een uniforme aanpak van deze essentiële materie te komen. Het hecht zijn goedkeuring aan dit document dat alle aspecten bestrijkt van de relatie tussen de mens en de zeeën en oceanen. Het zal op substantiële wijze een coherent beleidskader vormen voor de optimale ontwikkeling van alle zeegerelateerde activiteiten.

2.

Ook heeft het waardering voor de inbreng van talloze belanghebbenden in het raadplegingproces, maar vreest het dat een paar belangrijke zaken over het hoofd zijn gezien. Daarbij denkt het aan maritieme scholing en opleiding, oprichting van Europese fondsen voor kustgebieden en bescherming van de zeebodem.

3.

Het deelt het standpunt dat alle kwesties die de zeeën en oceanen betreffen met elkaar zijn verbonden en dus gecoördineerd moeten worden opgelost. Om de beoogde resultaten worden te verwezenlijkten, dan moet op alle gebieden uniform tewerk worden gegaan is het belangrijk om de informatie over de voortgang van alle acties gecoördineerd aan te bieden (bijv. via één website). Bindende maatregelen/regelingen moeten stoelen op wetenschappelijke gegevens en evaluaties waarbij rekening wordt gehouden met de lokale variaties in ecosystemen en de regionale verschillen in het menselijk gebruik van de mariene hulpbronnen.

4.

Het Comité is ervan overtuigd dat het maritieme beleid van de EU op lange termijn een cruciale positie kan gaan innemen. Meer dan 50 % van het grondgebied van de EU bestaat immers uit water, met alle biologische, natuurlijke en geologische hulpbronnen die daarin te vinden zijn.

5.

Het Comité wijst erop dat een fundamentele component van het maritieme milieu waarvoor de respectieve lidstaten bevoegd zijn, te weten het gebruik en de bescherming van de zeebodem, in de mededeling niet uit de verf komt. Het denkt daarbij aan algemene strategische voorschriften betreffende dumpen en aanleggen van pijpleidingen en kabels op de zeebodem en het gebruik daarvan.

6.

Verder wijst het erop dat het maritiem beleid een grensoverschrijdende zaak is en een brede aanpak, alsook een efficiënt bestuur op meerdere niveaus vergt.

7.

Het Comité is het voorts eens met het geïntegreerde sectoroverschrijdende concept waarvan de uitvoering samenwerking vereist en coördinatie van alle maritieme beleidslijnen op de verschillende besluitvormingsniveaus. Daarbij moet evenwicht tussen concurrentievermogen, duurzaamheid en milieubescherming worden gevonden.

8.

Daarnaast is het van mening dat de lokale en regionale autoriteiten een essentiële rol spelen bij de beleidsvorming en –uitvoering en het formuleren van juridische doelstellingen en dat er voor die autoriteiten een duidelijke taak is weggelegd bij de koppeling van sectorale maatregelen om de mensen te informeren over de mogelijkheden van de zee en de wijze waarop menselijke activiteiten het mariene milieu raken.

9.

Voor de succesvolle tenuitvoerlegging van het geïntegreerd maritiem EU-beleid is het onontbeerlijk dat de lokale en regionale lichamen zich daartoe willen blijven inzetten en een doelmatige bijdrage zullen leveren.

10.

De Commissie merkt terecht op dat het Comité waarde aan dit proces kan toevoegen. Het wil dan ook een concept inbrengen om te ondersteunen dat genoemde lichamen een efficiënte bijdrage aan het proces leveren.

11.

Het Comité onderzoekt hoe de lichamen kunnen worden ondersteund bij het uitwerken van een uitvoeringsstrategie en de uitvoering van de geplande maatregelen, rekening houdend met de verschillende kenmerken van de lidstaten en de specifieke maritieme regio's, waaronder eilanden, eilandengroepen en ultraperifere regio's, die meer samenwerking vergen, alsook met de internationale dimensie.

12.

Aanbevolen wordt om rekening te houden met de verschillende capaciteiten van de regio's en de tijdens de raadpleging naar voren gebrachte standpunten.

13.

In de mededeling wordt op goede gronden opgemerkt dat alle door het maritiem beleid veroorzaakte veranderingen gevolgen zullen hebben voor vooral de kustgebieden en de daarmee verbonden binnenwateren en riviermondingen.

14.

Het Comité is voortdurend bezig met de uitbouw van de capaciteit van de lokale en regionale lichamen, met het zorgen voor de beschikbaarheid van de nodige middelen en daarom met de oprichting van een Europees fonds voor de kustgebieden en eilanden. Het herhaalt zijn in zijn advies over het toekomstige maritieme beleid van de Unie gedane oproep om de optie te evalueren om het EU-financiële stelsel om te vormen tot één vereenvoudigd stelsel (het Europees fonds voor kustgebieden en eilanden) voor alle of de meeste maritieme aangelegenheden. De middelen moeten dusdanig worden gebruikt dat er sprake is van een positief effect op het (mariene) milieu.

15.

Gewezen zij verder op het in advies CdR 84/2005 geformuleerde standpunt dat het doorslaggevend is om innovatie en de ontwikkeling van ondernemingen te stimuleren, met name met het oog op de ontwikkeling van nieuwe maritieme technologieën.

16.

Het Comité deelt de opvatting dat met een geïntegreerd maritiem beleid wordt bijgedragen tot een oplossing voor de problemen in verband met mondialisering, concurrentiekracht, klimaatverandering, achteruitgang van het maritieme milieu, veiligheid op zee en continuïteit van de energievoorziening en de duurzaamheid daarvan.

17.

Dat beleid moet inderdaad tevens stoelen op excellentie in marien onderzoek, technologie en innovatie, de agenda van Lissabon voor werkgelegenheid en die van Göteborg voor duurzaamheid.

18.

Ook kan het Comité zich vinden in de mening van de Commissie over de in zijn advies CDR 258/2006 geuite standpunten: deze voegen inderdaad waarde toe aan een geïntegreerde aanpak om meningsverschillen te vermijden, tot synergie te komen en te zorgen voor doelgerichte uitwisseling van informatie met burgers en buurregio's.

19.

Bijval verdienen tevens de inspanningen van de Commissie om middels onderhavige mededeling de grondslag te leggen voor een bestuurskader en sectoroverschrijdende instrumenten die nodig zijn voor een geïntegreerd maritiem beleid van de EU. Hetzelfde geldt voor haar voorstellen betreffende de belangrijkste activiteiten die zij zich gedurende deze mandaatperiode ten doel heeft gesteld. Het Comité kan zich er ook in vinden dat de Commissie in haar „Jaarlijkse beleidsstrategie voor 2009” (COM(2008) 72) bevestigt dat het maritieme beleid tot haar beleidsprioriteiten behoort. Het betreurt echter dat gepland is om voor 2009 op dit gebied weinig geld uit te trekken: slechts 6 miljoen euro, die aan de middelen voor het visserijbeleid zouden worden onttrokken.

20.

Richtinggevend voor deze acties acht zij op goede gronden de beginselen subsidiariteit, behoud van concurrentievermogen, de ecosysteembenadering en participatie van belanghebbenden.

21.

Het Comité verzoekt de Commissie in het licht van het bovenstaande een roadmap op te stellen waarin de belangrijkste doelstellingen op middellange (tot 2015) en lange termijn (tot 2020) voor het Europees maritiem beleid worden vastgelegd.

22.

Wel moet met betrekking tot een dusdanig belangrijk document als onderhavige mededeling het tijdpad langer zijn de mandaatperiode.

23.

Ook is het van groot belang om samen te werken met de regionale en sectorale werkgroepen en organisaties die in EU-verband actief zijn aangaande de Atlantische oceaan, de Noordelijke ijszee, de Middellandse Zee, de Zwarte Zee, de Oostzee en de Noordzee. Hier moet sprake zijn van raadpleging en ondersteuning. De Commissie wordt verzocht om de uitvoering van geïntegreerd maritiem beleid in deze gebieden te organiseren.

24.

De voor de geïntegreerde aanpak relevante bevoegdheden zijn duidelijk afgebakend. Daarom moet de EU die in het Verdrag vastgelegde bevoegdheden gebruiken om — met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel — maatregelen te nemen op de desbetreffende beleidsterreinen, zoals milieu, vervoer, visserij, regionaal en industriebeleid.

25.

Tevens roept de Commissie de lidstaten er terecht toe op om hun geïntegreerde richtsnoeren voor maritiem beleid in nauwe samenwerking met de belanghebbenden, met name de kustregio's, op te stellen. Het Comité kijkt uit naar aanwijzingen van de Commissie ter zake alsmede naar richtsnoeren voor de raadpleging van belanghebbenden die recht doen aan de specifieke bevoegdheden van de lokale en regionale overheden t.a.v. geïntegreerd maritiem beleid.

26.

Belangrijk is verder dat zij in 2008 met een reeks richtsnoeren voor de vorming van dat nationaal beleid wil komen en vanaf 2009 jaarlijks verslag zal uitbrengen over de maatregelen die de lidstaten hebben genomen.

27.

Het Comité beveelt aan om ook voor de lokale en regionale lichamen ondersteunende richtsnoeren uit te vaardigen. Het verzoekt de Commissie om in de richtsnoeren voor goed bestuur op nationaal en regionaal niveau de volgende basiselementen op te nemen: voorstellen voor de voornaamste maritieme doelstellingen; een methodologie voor de verwezenlijking van deze doelstellingen via een geïntegreerde benadering; concrete termijnen voor de verwezenlijking van de doelstellingen.

28.

Het is daarnaast de mening toegedaan dat de voorgestelde coördinatie ontoereikend is voor de beoogde beleidsintegratie, dat de richtsnoeren verschillend kunnen worden uitgelegd en dat de raadplegingstructuren nog geen besluitvormingsstructuren zijn.

29.

Het stelt voor dat de regio's een overzichtelijke samenvatting en een lijst van goede praktijkvoorbeelden ter hand wordt gesteld.

30.

Ook moet een helder systeem worden ingevoerd waarmee ervoor wordt gezorgd dat de regio's voortdurend een efficiënte bijdrage kunnen leveren en dat eventuele interregionale conflicten worden opgelost.

31.

Daartoe dienen er regionale uitvoeringsstrategieën te worden uitgewerkt.

32.

De besluitvormingsprocedures in maritieme aangelegenheden moeten in samenspraak met de lokale en regionale lichamen worden versneld. Zowel de lidstaten als genoemde lichamen moeten bij het opstellen van de uitvoeringsstrategie worden betrokken. De doelstellingen van de strategie moeten samen met hen worden geformuleerd waardoor tot uiting komt dat alle desbetreffende activiteiten sectorale integratie stimuleren. Ook kunnen op die manier taken worden vastgelegd en kan de financiering worden geregeld.

33.

Bijval verdienen tevens de bevordering van de samenwerking tussen de nationale kustwachten en maatregelen voor de invoering van een meer interoperabel controlesysteem waarin bestaande toezicht- en volgsystemen voor maritieme veiligheid en beveiliging, bescherming van het mariene milieu, visserijcontrole, controle van de buitengrenzen en wetshandhaving worden samengebracht. De Commissie wordt verzocht in het Middellandse Zeegebied in dit verband een eerste proefproject op te zetten, dat later over de hele EU zou kunnen worden uitgebreid.

34.

Hetzelfde geldt voor het besluit van de Commissie in 2008 een stappenplan op te stellen om de weg te effenen voor de ontwikkeling van een maritieme ruimtelijke ordening door de lidstaten.

35.

Het is inderdaad nodig dat de Commissie in 2008 stappen zal zetten met het oog op de oprichting van een Europees marien observatie- en datanetwerk en de noodzaak overweegt van het multidimensionaal in kaart brengen van de kustwateren van de lidstaten zal bevorderen om de toegang tot hoogwaardige gegevens te verbeteren. De Commissie wordt verzocht in het Noordzeegebied in dit verband een eerste proefproject op te zetten, dat later over de hele EU zou kunnen worden uitgebreid.

Actiegebieden voor een geïntegreerd maritiem beleid van de EU.

Optimaliseren van het duurzaam gebruik van zeeën en oceanen

36.

Voorts stel de Commissie terecht dat er een maritieme vervoersruimte zonder hindernissen moet komen ten behoeve van de efficiëntie van de Europese maritieme vervoerssector en het concurrentievermogen daarvan op lange termijn; een en ander moet gecoördineerd worden met de andere onderdelen van het vervoerssysteem.

37.

Ook kan het Comité zich vinden in de voorbereiding van een omvattende zeevervoerstrategie voor 2008-2018, die o.m. gericht moet zijn op bevordering van de maritieme snelwegen en het shortsea-vervoer. In deze strategie zou niet alleen gekeken moeten worden naar het netwerk van grote Europese havens, dat is aangesloten op de trans-Europese vervoersnetwerken; er zou ook speciale aandacht moeten uitgaan naar de kleine en middelgrote havens, aangezien deze havens perifere regio's en eilanden efficiënt bedienen en de grote havens en de wegen helpen ontlasten.

38.

De Commissie en de lidstaten zouden de samenwerking tussen de Europese havens moeten stimuleren, teneinde te bewerkstelligen dat a) in de EU (zowel voor import, export als doorvoer) zoveel mogelijk goederen per schip worden vervoerd, aangezien dit de meest milieuvriendelijke vervoerwijze is, en b) de handel over zee zo kosten- en milieuefficiënt mogelijk wordt, met name met het oog op de verwachte groei van het goederenvervoer.

39.

Daarnaast neemt het kennis van het antwoord op de eerder in het raadplegingproces gestelde vraag hoe de thematische strategie voor de bescherming en het behoud van het mariene milieu (1) en het voorstel voor een richtlijn voor een maritieme strategie (2) in het toekomstige gemeenschappelijke maritieme beleid geïntegreerd zouden moeten worden. De Commissie bestempelt deze materie namelijk als onderdeel van dat beleid.

40.

Dergelijke strategieën voor milieubeleid vormen de basis voor het geïntegreerd maritiem beleid. Zij zijn namelijk het uitgangspunt voor een ecologische aanpak waarmee sociale, economische en milieuvraagstukken hetzelfde gewicht krijgen. Daarbij is op milieugebied een tijdpad voorgesteld (een goede stand van zaken in 2020).

41.

In het voorstel voor een richtlijn voor een mariene strategie valt te lezen dat regio's waar de zee er slecht aan toe is, geacht worden sneller dan andere regio's maatregelen te nemen en uit te voeren om een goede milieutoestand te bereiken. Voor deze regio's is het van het allergrootste belang dat de Commissie zorgt voor coördinatie tussen programma's, strategieën en de betrokken sectoren, alsmede voor voldoende financiële ondersteuning. Wil men dat er sprake is van een echt geïntegreerd maritiem beleid, dan moet in beleidsplannen ook aandacht besteed worden aan landactiviteiten (zoals landbouw, afvalwaterzuivering, vervoer en energieproductie). Verder zouden regio's waar de zee er slecht aan toe is, als proeftuinen kunnen fungeren voor een werkelijk volledig geïntegreerd maritiem beleid.

42.

Het Comité verzoekt de Commissie duidelijk het verband aan te geven tussen het blauwboek en de richtlijn voor een maritieme strategie en om beide thema's samen te behandelen zonder dat de werkzaamheden elkaar overlappen.

43.

Het Comité verzoekt de Commissie verder om voor te stellen hoe de afzonderlijke Natura 2000-zeegebieden aan elkaar kunnen worden gekoppeld.

44.

Geïntegreerd beheer van kustzones stoelt op een doordacht concept waarmee kan worden bijgedragen tot het maritiem beleid middels waardevolle maatregelen die hun waarde reeds hebben bewezen. Het Comité stelt voor om ook de ervaringen van de regio's en steden en gemeenten met geïntegreerd gebruik van de kustzones te onderzoeken — m.n. bestaande partnerschappen van kustgemeenten die zijn opgezet door de lokale autoriteiten en andere belanghebbenden om een kostenefficiënt en geïntegreerd bottom up-beheer van kustzones uit te werken — en te bezien hoe dat gebruik in overeenstemming kan worden gebracht met het maritiem beleid.

45.

Om de samenwerking op technisch en administratief gebied te bevorderen dienen nauwe contacten te worden opgebouwd met de lokale en regionale lichamen die het waterbeleid ten uitvoer leggen. Op die manier zou het oppervlaktewater per 2015 binnen een zone van één kilometer van de kust aan de juiste milieuvoorwaarden moeten voldoen (3).

46.

Voor de details van dit standpunt verwijst het Comité naar zijn advies 237/2007 over de mededeling inzake een Europees havenbeleid (COM(2007) 616).

47.

Bijval verdient het voornemen om een nieuw havenbeleid te ontwikkelen waarin plaats wordt ingeruimd voor de diverse functies van de havens en de bredere context van de Europese logistiek.

48.

Er moeten middelen uit de Europese Structuurfondsen worden ingezet ten behoeve van investeringen in de regionale havenstructuren en andere projecten dienaangaande.

49.

Daarnaast is de Commissie terecht van plan om voorstellen uit te werken om „scheepsgerelateerde” verontreiniging uitstoot in de havens te verlagen, met name via de afschaffing van belastingnadelen voor walstroom. Ook zou het nuttig zijn Europese of internationale normen voor het gebruik van walstroom te ontwikkelen en promoten.

50.

Ook wil zij op goede gronden richtsnoeren aannemen over de toepassing van de desbetreffende milieuwetgeving van de EG op de havenontwikkeling.

51.

De levering van duurzame energie moet voor de toekomst worden veiliggesteld. Het Comité verzoekt de Commissie en de lidstaten dan ook om systematisch steun te geven aan alle vormen van maritieme hernieuwbare energie (zoals energie opgewerkt met wind, golfbewegingen, getijdenwerking en oceaanstromen). Die steun zou met name moeten worden verleend via de instrumenten voor de stimulering van onderzoek en technologische ontwikkeling, en via financiële maatregelen, zoals toereikende feed-in-tarieven. Voorts moeten administratieve obstakels voor de ontwikkeling van maritieme hernieuwbare energie uit de weg worden geruimd.

52.

Lokale, niet voor commerciële doeleinden bestemde havens moeten worden beschermd tegen verval, omdat zij vanuit sociaal, recreatief en toeristisch oogpunt voordelen meebrengen voor de omliggende gemeenschappen die belangrijker zijn dan hun oorspronkelijke economische functie.

53.

Verder is het een goede zaak dat de Commissie de oprichting van multisectorale clusters en regionale centra van maritieme excellentie wil aanmoedigen en een Europees netwerk van maritieme clusters wil bevorderen.

54.

Het Comité zou hier graag zien dat er qua structuur en vormgeving duidelijkheid wordt verschaft en dat wordt aangegeven welke bijdrage betrokkenen tot het beleid moeten leveren en wat de rol van Commissie en het CvdR zou zijn.

55.

Het steunt wel het Commissiebesluit om de voor de zeevaart geldende uitzonderingsregelingen in de EU- arbeidswetgeving in nauwe samenwerking met de sociale partners opnieuw te bekijken.

56.

Wat de verhoging van de veiligheid van de maritieme beroepen betreft, hebben de lidstaten een belangrijke verantwoordelijkheid en daarom moeten zij overgaan tot ratificatie van internationale akkoorden zoals de geconsolideerde IAO-conventie betreffende arbeid op zee (februari 2006) of de conventie inzake arbeid in de visserij (in juni 2007 door de IAO goedgekeurd).

57.

Ook kan het zich vinden in de invoering van een „certificaat van maritieme excellentie”.

58.

De maatregelen ter verbetering van opleiding op maritiem gebied moeten zo snel mogelijk hun beslag krijgen zodat de beroepsopleiding internationaal wordt erkend en er mogelijkheden komen voor verder onderricht. Er moeten immers voldoende mensen met de vereiste kwalificaties beschikbaar zijn.

59.

Kustgebieden zijn de eerste slachtoffers van klimaatverandering. Het Comité beveelt dan ook aan dringend de volgende maatregelen te nemen: terugdringen van de uitstoot van schepen; ontwikkelen en promoten van hernieuwbare maritieme energie; de teloorgang van de mariene biodiversiteit een halt toeroepen; beschermen van de kust. Bijval verdient daarom voorts het voornemen om proefacties voor te stellen om in de kustgebieden de impact van de klimaatverandering te verminderen en de aanpassing aan die verandering te stimuleren.

60.

De Commissie moet echter wel nog aangeven hoe zij de desbetreffende behoeften van andere dan kustregio's inschat.

61.

De internationale inspanningen ter vermindering van door schepen veroorzaakte olieverontreiniging moeten inderdaad worden gesteund.

62.

Hetzelfde geldt voor de hierdoor veroorzaakte broeikaseffecten.

63.

In de richtlijn inzake belasting op energie zou moeten worden bepaald dat de lidstaten de elektriciteit die in havens aan schepen wordt geleverd, niet méér mogen belasten dan scheepsolie. De richtlijn in haar huidige vorm zorgt voor meer luchtvervuiling. Opgemerkt zij dat de luchtvervuiling in havensteden voor 80 % toe te schrijven is aan de verbranding van scheepsolie door schepen.

64.

Het Comité is ingenomen met de inspanningen van de Commissie en de lidstaten om de uitstoot van SO2, NOx en fijnstof door schepen in de maritieme wateren van de EU en m.n. in havens, terug te dringen. Aangezien deze maatregelen op lange termijn echter niet zullen volstaan pleit het Comité voor nog strengere beperkingen en verzoekt het de Commissie en de lidstaten om de maximumnormen voor de uitstoot van schepen uiterlijk tegen 2030 op hetzelfde niveau te brengen als de maxima voor de emissies van auto's.

65.

Het Comité pleit ervoor de uitstoot van schepen op te nemen in de EU-regeling voor de emissiehandel (EU-ETS).

66.

De Commissie wil terecht, en terdege rekening houdend met de lopende werkzaamheden op internationaal niveau, voorstellen doen voor efficiënt, veilig en vanuit milieuoogpunt duurzaam slopen van verouderde slepen.

67.

Voorts wil ook het Comité dat streng wordt opgetreden tegen bijvangst en destructieve visserijpraktijken, zoals het gebruik van bodemtrawls in kwetsbare habitats in volle zee. Het is vooral van belang dat de landen samen overbevissing bestrijden.

68.

Hetzelfde geldt voor illegale, niet-aangemelde en niet-gereglementeerde visserij in regio's waar uit feiten en onderzoek is gebleken dat zulks noodzakelijk is.

69.

Het Comité erkent de noodzaak om de ambachtelijke visserij, die kan bogen op een rijke traditie in de Europese wateren en die selectiever en milieuvriendelijker is, te bevorderen.

70.

Wel stelt het de vraag hoe de Commissie denkt hoe de in de twee voorgaande paragrafen genoemde problematiek efficiënter dan tot op heden kan worden aangepakt.

71.

Maar de ontwikkeling van een vanuit milieuoogpunt veilige aquacultuursector in Europa verdient alle bijval.

Opbouwen van een kennis- en innovatiebasis voor het maritieme beleid.

72.

Het Comité is ermee ingenomen dat de Commissie in 2008 een omvattende Europese strategie voor marien en maritiem onderzoek wil presenteren.

73.

De Commissie zou moeten kijken of in het kader van de nieuwe maritieme onderzoeksstrategie een netwerk van „Europese maritieme onderzoeksinstituten” kan worden opgericht.

74.

Ook dienen er in het kader van het zevende Kaderprogramma O&O gemeenschappelijke, sectoroverschrijdende aanbestedingen te worden uitgeschreven voor een geïntegreerd concept en meer inzicht in horizontale maritieme kwesties, zoals de gevolgen van de door de klimaatverandering veroorzaakte stijging van de zeespiegel en verandering van weerspatronen voor de bruikbaarheid van havens en de scheepvaart in het algemeen.

75.

Tevens heeft de Commissie gelijk met haar voornemen steun te verlenen aan onderzoek dat tot doel heeft de effecten van de klimaatveranderingen op maritieme activiteiten, het mariene milieu, kustgebieden en eilanden te voorspellen en te temperen en in dat verband aanpassingsmaatregelen te treffen. Het Comité verzoekt de Commissie te komen met een Europese strategie voor aanpassing aan de gevolgen van de klimaatverandering in kustregio's. Die strategie zou gebaseerd moeten worden op een grondige analyse van de stijgende kosten van aanpassing aan de klimaatverandering waarmee kustgebieden te maken hebben. Doel moet zijn te voorkomen dat deze kosten de economische groei in kustregio's belemmeren.

76.

Hetzelfde geldt voor de voorgestelde steunverlening voor de oprichting van een Europees partnerschap op het gebied van mariene wetenschap, met het oog op een georganiseerde dialoog tussen de wetenschap, de maritieme sector en de beleidsmakers.

77.

De vraag luidt evenwel hoe en in hoeverre de Commissie dit partnerschap wil ondersteunen, hoe het een plaats kan vinden in de door haar voorgestane raadplegingstructuur en hoe het zich eventueel daarvan zou onderscheiden.

78.

Het Comité benadrukt het belang van regionale data en het gebruik daarvan vanuit interregionaal oogpunt.

79.

Statistische vergelijkingen om de sectorale concurrentiekracht en hervormingen te bevorderen zijn nodig (dat kwam wel tot uitdrukking in het CDR-advies 258/2006 maar niet in het „Blauwboek”).

80.

Ook wil het Comité graag weten in hoeverre de regio's invloed kunnen uitoefenen op proefmaatregelen en aanbestedingen betreffende wetenschappelijke, ontwikkelings- en voorbeeldprojecten.

81.

Verder roept het andermaal op tot oprichting van een Europees Zeeplatform om deskundigheid en uitwisseling van goede praktijken te bundelen. De lokale en regionale autoriteiten en andere stakeholders moeten daarbij een rol spelen. Het stelt voor dat de regio's zo snel mogelijk een overzichtelijke samenvatting en een lijst van actuele goede praktijkvoorbeelden ter hand wordt gesteld, mogelijk op basis van al bestaande Europese lijsten van regionale goede praktijken op maritiem gebied, m.n. inzake: de vaststelling van algemene maritieme doelstellingen; goed bestuur; de integratie van sectorale beleidsmaatregelen; regionale maritieme actieplannen.

Zorgen voor de hoogste levenskwaliteit in de kustregio's

82.

Het is essentieel dat in het kader van het komende toerisme-initiatief het maritieme en het kusttoerisme duurzaam worden bevorderd.

83.

De Commissie wordt verzocht om aan te geven hoe de lokale en regionale lichamen kunnen bijdragen tot een optimale levenskwaliteit in de kustgebieden en welke synergie er bijv. met andere beleidsterreinen van de Unie mogelijk is.

84.

Het Comité steunt de spoedige oprichting door de Commissie van een databank over alle regionale door de EU gefinancierde projecten op het vlak van maritiem beleid. Zo'n databank vormt een goede basis voor de verspreiding van goede praktijkvoorbeelden en zou moeten leiden tot meer transparantie t.a.v. de Gemeenschapsmiddelen die beschikbaar zijn voor maritieme projecten en kustregio's.

85.

Hetzelfde geldt voor het voorstel om met een communautaire strategie voor rampenpreventie te komen met bijzondere aandacht voor de risico's waaraan de kustregio's worden blootgesteld en waarin onder meer noodhavens worden aangewezen die olietankers of andere schepen met gevaarlijke lading in geval van nood kunnen aandoen. Bij het nemen van maatregelen die de veiligheid op zee betreffen, zal ook moeten worden gekeken naar de bijzondere omstandigheden waarmee de zeevaart 's winters wordt geconfronteerd.

86.

Het Comité constateert dat de Commissie het belangrijke besluit heeft genomen om er middels steunverlening toe bij te dragen dat ultraperifere regio's en eilanden hun potentieel kunnen ontvouwen. Voor de specifieke problemen van de ultraperifere kust- en eilandregio's zouden oplossingen moeten worden gevonden via gecoördineerde maatregelen die zowel het maritieme beleid als andere EU-beleidsonderdelen omvatten.

Bevorderen van het leiderschap van Europa in internationale maritieme aangelegenheden

87.

Het stemt tot tevredenheid dat de Commissie zich wil inzetten voor de samenwerking in het kader van het uitbreidingsbeleid, het Europees nabuurschapsbeleid en de noordelijke dimensie.

88.

Hetzelfde geldt voor haar streven naar een strategie voor het uitdragen van het maritieme beleid van de EU naar derde landen via een gestructureerde dialoog met de voornaamste partners.

89.

Verder wordt de Commissie verzocht om aan te geven hoe in de buitenlandse betrekkingen het beste systematisch kan worden geprofiteerd van geregionaliseerde deskundigheid (bijv. de Helsinki-commissie (HELCOM) voor de bescherming van de Oostzee).

Vergroten van de zichtbaarheid van het maritieme Europa

90.

Het Comité is het met de Commissie eens dat er moet worden begonnen aan de samenstelling van een Europese zeeatlas.

91.

Voorts ondersteunt het het voorstel om vanaf 2008 een Dag van de zee te vieren en de lokale en regionale autoriteiten en stakeholders daar met hun deskundigheid vanaf het begin bij te betrekken.

92.

Ook roept het Comité ertoe op om de openbare werkzaamheden betreffende alle maritieme kwesties via het onderwijs, de media, internet en andere informatiekanalen aanzienlijk te intensiveren en te ondersteunen.

93.

Dankzij nationale mariene parken kan het publiek kennis maken met kwetsbare mariene gebieden en kunnen deze beter worden beschermd.

94.

Ten slotte stelt het Comité voor een omvangrijk informatiepakket te produceren ten einde de zichtbaarheid van maritiem Europa te vergroten en met name te wijzen op het belang van het Europese maritieme erfgoed.

Brussel, 9 april 2008

De voorzitter van het

Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


(1)  COM(2005) 504 final

(2)  COM(2005) 505 final

(3)  Richtlijn 2000/60/EG


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 172/41


Advies van het Comité van de Regio's over het Witboek „Samen werken aan gezondheid: een EU-strategie voor 2008-2013”

(2008/C 172/08)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S:

vindt dat een gemeenschappelijke kijk op de gezondheidsstelsels niet mag uitmonden in harmonisatie-initiatieven of schendingen van het subsidiariteitsbeginsel;

verzoekt de Commissie een prioritaire doelstelling te maken van de bestrijding van ongelijkheid op gezondheidsgebied;

stelt vast dat de geneesmiddelenkwestie is niet in de strategie opgenomen en dringt er dan ook op aan dat hiernaar nader onderzoek wordt gedaan;

vindt dat screenen op kanker een maatregel op het gebied van de volksgezondheid en dus zaak van de lidstaten is en daarom buiten de EU-strategie gehouden moet worden, maar is wel voorstander van samenwerking en uitwisseling van best practices tussen EU-lidstaten;

meent dat deelname van de lokale en regionale overheden aan een nieuw mechanisme voor gestructureerde samenwerking in EU-verband zou kunnen inhouden dat een aantal plaatsen in de nieuwe comités op gezondheidsgebied ingenomen worden door vertegenwoordigers van het regionale en lokale niveau, en dringt erop aan dat op een open en transparante wijze nader overleg over een dergelijk mechanisme wordt gevoerd;

vindt dat de Commissie een overzicht zou moeten opstellen van relevante samenwerkingsnetwerken en organisaties op gezondheidsgebied en dat deze actoren bijeengebracht moeten worden om te bespreken hoe zij efficiënt kunnen samenwerken.

Rapporteur

:

De heer Karsten Uno PETERSEN (DK/PSE), lid van het bestuur van de regio Zuid-Denemarken

Referentiedocument

Witboek „Samen werken aan gezondheid: een EU-strategie voor 2008-2013”

COM(2007) 630 final

Beleidsaanbevelingen

HET COMITE VAN DE REGIO'S

1.

Het Comité van de Regio's is ingenomen met het Witboek, waarin de Commissie een strategie uitstippelt voor de inspanningen van de Gemeenschap op gezondheidsgebied in de periode tot 2013; artikel 152 van het Verdrag, waarin staat dat de gezondheidszorg in beginsel een nationale aangelegenheid is, wordt in acht genomen en het subsidiariteitsbeginsel wordt nageleefd op dit gebied.

2.

Het Comité onderschrijft dat gezondheid voor alle mensen een belangrijke zaak is en dat er op alle gebieden adequate ondersteunende maatregelen getroffen moeten worden, onder meer in de lidstaten, in EU-verband en op mondiaal niveau. De Commissie moet prioriteit blijven geven aan de volksgezondheid; op dat gebied is de EU bevoegd en kan de algemene gezondheidstoestand aanzienlijk worden verbeterd.

3.

Het Comité stelt met instemming vast dat er op EU-niveau sprake is van een toenemende belangstelling voor gezondheid; dit werd opnieuw bevestigd in Lissabon op 19 oktober 2007 (het Hervormingsverdrag), waarbij werd voorgesteld gezondheid een groter politiek belang toe te kennen. Wel wijst het erop dat een gemeenschappelijke kijk op de gezondheidsstelsels niet mag uitmonden in harmonisatie-initiatieven of schendingen van het subsidiariteitsbeginsel.

4.

Het Comité ziet in dat nieuwe ontwikkelingen een meer strategische aanpak op Gemeenschapsniveau rechtvaardigen: de vergrijzing, nieuwe bedreigingen van de gezondheid (pandemieën, biologische ongelukken, bioterrorisme en klimaatproblemen), nieuwe technologieën met alle nieuwe mogelijkheden van dien voor gezondheidsstelsels, en verbanden tussen gezondheid en welvaart. Volgens art. 152 van het EG-Verdrag is de EU in beperkte mate bevoegd voor gezondheidszorg. Het is zaak dat de EU deze bevoegdheid niet overschrijdt.

5.

Het Comité onderschrijft de waarden en beginselen in het Witboek, zoals solidariteit, deelname van de burgers aan de beleidsvorming, bestrijding van ongelijkheid op gezondheidsgebied, bevordering van investeringen op dit gebied, integratie van gezondheidsaspecten in alle beleidssectoren en een grotere invloed van de EU op het gezondheidsbeleid in de wereld.

6.

Het Comité staat achter de drie overkoepelende doelstellingen die in het Witboek worden genoemd: gezondheidsbevordering in een vergrijzend Europa, burgers beschermen tegen bedreigingen van de gezondheid en ondersteuning van dynamische gezondheidsstelsels en nieuwe technologieën. Ook steunt het de concrete acties die in het kader van deze doelstellingen worden voorgesteld.

7.

Het Comité wijst erop dat openheid ten aanzien van de rol, de belangen en de ervaringen van de regionale en lokale partners een absolute vereiste is, willen de waarden, beginselen en doelstellingen in het Witboek overeind blijven.

8.

Het Comité verzoekt de Commissie een prioritaire doelstelling te maken van de bestrijding van ongelijkheid op gezondheidsgebied. Ook zou zij zich moeten richten op gezondheidsverschillen tussen bevolkingsgroepen en daarbij prioriteit moeten geven aan steun voor lidstaten die achterblijven qua ontwikkeling van gezondheidsmaatregelen en verbetering van de volksgezondheid. Zo zouden verschillen en ongelijkheden op gezondheidsgebied in de EU verminderd moeten worden.

9.

Een systeem met gezondheidsindicatoren is een goede zaak, mits de nationale verantwoordelijkheid voor de volksgezondheid wordt gerespecteerd.

10.

De geneesmiddelenkwestie is niet in de strategie opgenomen, hoewel het voor de patiënten/burgers vergaande consequenties heeft als de regels op dit gebied alleen als onderdeel van het ondernemingenbeleid worden beschouwd en niet in samenhang met gezondheid worden gezien. Het Comité dringt er dan ook op aan dat nader onderzoek naar de geneesmiddelenkwestie wordt gedaan, uitgaande van het feit dat deze kwestie in veel EU-landen deel uitmaakt van de gezondheidszorg en de ziektekostenverzekering.

11.

Screenen op kanker is als maatregel op het gebied van de volksgezondheid een zaak van de lidstaten en moet daarom buiten de EU-strategie worden gehouden.

Tenuitvoerlegging van de strategie

12.

De lokale en regionale overheden ondervinden rechtstreeks de gevolgen van de nieuwe gezondheidsstrategie van de EU, omdat zij in veel lidstaten verantwoordelijk zijn voor de gezondheidszorg.

13.

De regio's en de lokale autoriteiten op gezondheidsgebied zijn vaak belast met planning, beheer, uitvoering, economische aspecten en ontwikkeling van de gezondheidszorg en bevinden zich dicht bij de burgers; zij beschikken dan ook over belangrijke kennis en deskundigheid op gezondheidsgebied.

14.

In het Witboek wordt terecht gesteld dat de regionale en lokale overheden een sleutelrol spelen in de gezondheidszorg. Het Comité verwacht dan ook dat de lokale en regionale overheden gezien hun verantwoordelijkheden op dit vlak volledig bij de implementatie van de strategie worden betrokken. De strategie zal het grootste effect sorteren als zij in een zo vroeg mogelijk stadium op regionaal en lokaal niveau wordt ondersteund. Zo kunnen de regionale en lokale overheden zich ook meer verantwoordelijk gaan voelen voor de strategie.

15.

Het Comité is verheugd dat het regionale en lokale niveau aan een nieuw mechanisme voor gestructureerde samenwerking in EU-verband kan deelnemen en dat de Commissie kiest voor een sectoroverschrijdende aanpak en overeenstemming wil bereiken met andere organen die zich met gezondheidskwesties bezighouden. Het dringt er wel op aan dat een dergelijk mechanisme voor gestructureerde samenwerking nader wordt besproken, dat het open en transparant is en dat het in geen geval verder gaat dan de in art. 152, lid 2, sub 2, van het EG-Verdrag vermelde coördinatie.

16.

Het is in dit verband van belang dat instanties en netwerken die lokale en regionale overheden vertegenwoordigen op gezondheidsgebied, bij de uitwerking van EU-gezondheidsinitiatieven worden betrokken.

17.

Het Comité steunt het voorstel van de Commissie inzake een nieuw mechanisme voor gestructureerde samenwerking in EU-verband, dat de Commissie bijstaat en de coördinatie tussen de lidstaten moet bevorderen, op voorwaarde dat ervoor wordt gezorgd dat het regionale en lokale niveau in een vroeg stadium wordt betrokken bij en kan deelnemen aan de werkzaamheden, iets waarop de Commissie zelf ook al aanstuurt. Hetzelfde geldt voor de aangekondigde nieuwe structuur, waarbij de lidstaten een aantal van de huidige comités zullen vervangen.

18.

Concreet zou dit kunnen inhouden dat een aantal plaatsen in de nieuwe comités op gezondheidsgebied ingenomen worden door vertegenwoordigers van het regionale en lokale niveau, zodat deze comités niet alleen uit vertegenwoordigers van de lidstaten bestaan. Op deze manier worden de adviescomités zo breed mogelijk samengesteld en wordt de kans groter dat de regionale overheden zich verantwoordelijk voelen voor EU-initiatieven op gezondheidsgebied.

19.

Het Comité stelt voor dat het regionale en lokale vertegenwoordigers kan aanwijzen die voor een bepaalde periode plaatsnemen in de nieuwe EU-comités op gezondheidsgebied. Zij kunnen vervolgens zorgen voor terugkoppeling naar het Comité van de Regio's.

20.

Het Comité is het met de Commissie eens dat de maatregelen van de lidstaten gebaat kunnen zijn bij meer samenwerking met actoren op EU-niveau. Het acht het van essentieel belang dat lokale en regionale vertegenwoordigers bij de verdere uitbreiding van partnerschappen met deze actoren en bij de voortzetting en de eventuele oprichting van gezondheidsfora en netwerken een veel grotere rol krijgen dan nu.

21.

Het Comité roept in dit verband op tot samenwerking, in de eerste plaats met het Comité van de Regio's zelf, als enige in het Verdrag verankerde adviesorgaan dat de lokale en regionale overheden vertegenwoordigt, maar daarnaast ook met diverse netwerken en organisaties die de expertise van lokale en regionale overheden op gezondheidsniveau bundelen op EU-niveau. Het is belangrijk dat de Commissie er bij de selectie van deze netwerken op toeziet dat zij een brede regionale en lokale dekking hebben, dat alle regionale en lokale overheden op gelijke voet kunnen deelnemen en dat de netwerken geen partijen uitsluiten, bijvoorbeeld door hoge lidmaatschapsgelden te vragen.

22.

Het Comité adviseert de Commissie een overzicht op te stellen van zowel formele als informele relevante samenwerkingsnetwerken en organisaties op gezondheidsgebied die aan bovenstaande criteria voldoen, en deze actoren bijeen te brengen om te bespreken hoe zij efficiënt kunnen samenwerken.

23.

Onder verwijzing naar het initiatief van de Commissie inzake openheid pleit het Comité voor een transparante werkwijze; de Commissie zou bekend moeten maken met welke gezondheidsactoren zij samenwerkt en welke actoren in een vroeg stadium bij de werkzaamheden worden betrokken, o.a. in de fora, comités en organen die de Commissie wil oprichten.

24.

Het Comité spoort de lidstaten aan procedures vast te stellen op basis waarvan hun regio's of lokale overheden in een vroeg stadium worden betrokken bij gezondheidsinitiatieven van de EU.

Financiële instrumenten

25.

Het Comité is het ermee eens dat de acties in het kader van de strategie tot het eind van het huidige financiële kader (2013) met de huidige financiële instrumenten worden gefinancierd, zonder verdere budgettaire gevolgen, o.a. met het oog op de verplichtingen van de regionale en lokale overheden.

26.

De Commissie schenkt terecht aandacht aan het verband tussen een gezonde bevolking en de Lissabondoelstellingen op het gebied van groei en werkgelegenheid. Het Comité dringt er in dit verband op aan dat volksgezondheidsaspecten een belangrijkere plaats innemen binnen het toekomstige cohesiebeleid en het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Aanbeveling aan het EU-voorzitterschap

27.

Het Comité spoort het EU-voorzitterschap aan om de inhoud van de paragrafen 7, 8, 15, 16, 19, 20 en 22-24 van dit advies over te nemen in de conclusies van de Raad inzake de EU-gezondheidsstrategie. Het gaat om de volgende standpunten:

27.1

Openheid ten aanzien van de rol van de regionale en lokale partners is een absolute vereiste, willen de waarden, beginselen en doelstellingen in het Witboek overeind blijven (par. 7).

27.2

Van de bestrijding van ongelijkheid op gezondheidsgebied zou een prioritaire doelstelling gemaakt moeten worden; de aandacht zou moeten uitgaan naar gezondheidsverschillen tussen bevolkingsgroepen en prioriteit zou gegeven moeten worden aan steun voor lidstaten die achterblijven qua ontwikkeling op het stuk van volksgezondheidsbeleid (par. 8).

27.3

Het regionale en lokale niveau moet in een vroeg stadium worden betrokken bij en kunnen deelnemen aan het door de Commissie voorgestelde nieuwe mechanisme voor gestructureerde samenwerking in EU-verband. Hetzelfde geldt voor de aangekondigde nieuwe structuur. Het Comité dringt er wel op aan dat een dergelijk mechanisme voor gestructureerde samenwerking nader wordt besproken, dat het open en transparant is en dat het in geen geval verder gaat dan de in art. 152, lid 2, sub 2, van het EG-Verdrag vermelde coördinatie (par. 15).

27.4

Concreet zou dit kunnen inhouden dat een aantal plaatsen in de nieuwe comités op gezondheidsgebied ingenomen worden door vertegenwoordigers van het regionale en lokale niveau (par. 16).

27.5

Er moet in de eerste plaats worden samengewerkt, met het Comité van de Regio's, als enige in het Verdrag verankerde adviesorgaan dat de lokale en regionale overheden vertegenwoordigt, maar daarnaast ook met diverse netwerken en organisaties die de expertise van lokale en regionale overheden op gezondheidsniveau bijeenbrengen op EU-niveau (par. 19).

27.6

Er moet een overzicht komen van relevante samenwerkingsnetwerken en organisaties op gezondheidsgebied; deze actoren moeten bijeengebracht worden om te bespreken hoe zij efficiënt kunnen samenwerken (par. 20).

27.7

De lidstaten zouden procedures moeten vaststellen op basis waarvan hun regio's of lokale overheden in een vroeg stadium worden betrokken bij gezondheidsinitiatieven van de EU (par. 22).

27.8

De acties in het kader van de strategie moeten tot het eind van het huidige financiële kader (2013) met de huidige financiële instrumenten worden gefinancierd, zonder verdere budgettaire gevolgen, o.a. met het oog op de verplichtingen van de regionale en lokale overheden (par. 23).

27.9

Gezondheidsaspecten moeten een belangrijkere plaats innemen binnen het toekomstige cohesiebeleid en het gemeenschappelijk landbouwbeleid (par. 24).

Brussel, 9 april 2008

De voorzitter van het

Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 172/45


Advies van het Comité van de Regio's over het „Uitbreidingspakket 2007 — Kandidaat-lidstaten”

(2008/C 172/09)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S stelt het volgende vast:

De EU dient in verband met de uitbreiding haar opendeurbeleid voort te zetten; zo kan dat fungeren als stimulerend uitgangspunt voor democratische hervormingen en economische ontwikkeling, ook achter de huidige grenzen van de EU.

Naleving van de criteria van Kopenhagen en de eisen in verband met het stabilisatie- en associatieproces is een conditio sine qua non voor de toekomstige lidstaten; de nadruk ligt in dit verband op de eigen verdiensten, die ook bij eerdere uitbreidingen zwaar wogen.

De Europese dynamiek van Turkije mag niet afnemen; de EU dient dan ook haar verplichtingen na te komen nu tot onderhandelingen besloten is. Wèl is het CvdR het met de Commissie eens dat de uitkomst van de onderhandelingen niet bij voorbaat mag vastliggen.

Het Comité is ingenomen met de door Kroatië geboekte resultaten om te voldoen aan de politieke criteria van Kopenhagen, de economische criteria en met de uitvoering van het acquis communautaire en van het stabilisatie- en associatie-akkoord.

Volgens het Comité heeft de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië zekere vooruitgang geboekt ten aanzien van de politieke criteria van Kopenhagen, alsook de economische criteria; met name de vooruitgang van eind 2007 is noemenswaardig. Het Comité verzoekt de Raad dan ook te besluiten onderhandelingen te beginnen met de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.

Rapporteur

:

de heer NICA (RO/ALDE), burgemeester van Dudeștii Noi, Roemenië

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: Uitbreidingspakket 2007 — kandidaat-lidstaten

COM(2007) 663 final

Beleidsaanbevelingen

STANDPUNTEN VAN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Algemene aanbevelingen

1.

De uitbreiding van de Europese Unie is één van de doeltreffendste middelen om politieke invloed te verwerven. Het proces is dan ook een belangrijke stap op weg naar de waarborging van vrede en stabiliteit op het continent. Voor de inwoners van de kandidaat-lidstaten is dit een extra kans om niet alleen te profiteren van het door de gemeenschappelijke economische ruimte voortgebrachte welzijn, maar ook van de gemeenschappelijke waarden van de EU, met name vrijheid, democratie en solidariteit.

2.

De EU dient in verband met de uitbreiding haar opendeurbeleid voort te zetten; zo kan dat fungeren als stimulerend uitgangspunt voor democratische hervormingen en economische ontwikkeling, ook achter de huidige grenzen van de EU.

3.

Naleving van de criteria van Kopenhagen en de eisen in verband met het stabilisatie- en associatieproces is een conditio sine qua non voor de toekomstige lidstaten; de nadruk ligt in dit verband op de eigen verdiensten, die ook bij eerdere uitbreidingen zwaar wogen.

4.

Een geslaagde integratie hangt in de eerste plaats af van de manier waarop een kandidaat-lidstaat zijn toetreding voorbereidt, van degelijke hervormingen en van de nauwlettendheid waarmee wordt toegezien op de uitvoering ervan.

5.

Er zij aan herinnerd dat geleidelijke vooruitgang en aanpassing van de wetgeving borg staan voor een geslaagde integratie.

6.

De territoriale overheden dienen een actieve rol te vervullen in de integratie: het gaat immers om een structureel en democratisch proces dat niet alleen op centraal niveau kan plaatsvinden, zonder actieve deelname van de andere bestuurslagen, met voorbijgaan aan de beginselen van subsidiariteit en nabijheid.

7.

Verenigingen van lokale en regionale overheden moeten geraadpleegd worden als de centrale overheid wettelijke maatregelen voorstelt over de bevoegdheden van territoriale overheden.

8.

De duurzame ontwikkeling van een land is in hoge mate afhankelijk van de naleving en toepassing van het fundamentele beginsel van decentralisatie op alle niveaus: in de besluitvorming, administratie en financiën.

9.

De oorlog in de eerste helft van de jaren '90 heeft diepe sporen achtergelaten in het collectief bewustzijn van de Balkanvolkeren. Het is daarom belangrijk dat alle lokale, regionale en nationale actoren uit het gebied de handen ineenslaan om de problemen op te lossen die in het verleden aan de basis lagen van conflicten.

10.

Aan de hand van pretoetredingsprogramma's en –beleid dienen initiatieven en pogingen tot samenwerking (met name 2008, het jaar van de interculturele dialoog) te worden ondersteund, evenals uitwisseling van ervaringen en goede praktijken (o.a. goede ervaringen met de toepassing van de beginselen van het Europees Handvest inzake lokale autonomie) tussen de lokale en regionale overheden van de lidstaten en die van de kandidaat-lidstaten. Het Comité van de Regio's kan hierbij een belangrijke rol spelen door opleidingsseminars te organiseren die gericht zijn op de uitwisseling van goede praktijken en lessen die door de Europese regionale en lokale overheden zijn geleerd. Deze steun zou vooral moeten putten uit de ervaringen van de nieuwe lidstaten,die in 2004 en 2007 tot de EU zijn toegetreden, te meer daar enkele van hen buurlanden zijn van drie nieuwe kandidaat-lidstaten.

Turkije

11.

Het is in ieders belang dat Turkije steun geniet tijdens het gehele lange en moeilijke hervormingsproces waarin het verwikkeld is. Het is een grondbeginsel van het toetredingsproces dat het tempo van de onderhandelingen van deze hervormingen afhangt, die ook zullen worden bevorderd met externe hulp van de EU, met behulp van financiële programma's. Turkije en de EU zullen in dit proces derhalve geduld moeten oefenen en doorzettingsvermogen moeten tonen.

12.

De Europese dynamiek van Turkije mag niet afnemen; de EU dient dan ook haar verplichtingen na te komen nu tot onderhandelingen besloten is. Wèl is het CvdR het met de Commissie eens dat de uitkomst van de onderhandelingen niet bij voorbaat mag vastliggen. Naleving van de door de Unie opgelegde voorwaarden dient het enige criterium te zijn bij de vraag of Turkije in de EU kan opgaan. Verder is het belangrijk dat Turkije zich inzet voor verbetering van de betrekkingen inzake goed nabuurschap, overeenkomstig de bepalingen die tijdens de onderhandelingen uiteen zijn gezet. Bijgevolg is het aan Turkije om een eind te maken aan iedere vorm van economische isolatie, het sluiten van grenzen en af te zien van bedreigingen of strategische activiteiten ten opzichte van buurlanden.

13.

Verheugend is het verloop van de parlementsverkiezingen; te hopen valt dat de nieuwe regering, om aan de toetredingscriteria te voldoen, de uitvoering van de nodige hervormingen zal versnellen door aanmerkelijke vooruitgang te boeken op gevoelige gebieden. Het Comité is bezorgd over de herhaaldelijke inmenging van de Turkse strijdkrachten in het politieke proces; het benadrukt dat er meer moet worden gedaan om ervoor te zorgen dat het leger onder volledige politieke controle staat.

14.

Het Comité is ingenomen met de recente maatregelen tot wijziging van de grondwet; het beschouwt deze wijzigingen, als ze goedgekeurd zijn, als een stap in de goede richting van de naleving van de politieke criteria van Kopenhagen. Het herinnnert eraan dat artikel 301 van het Turkse wetboek van strafrecht, dat de belediging van het Turkendom en Turkije strafbaar stelt, moet worden gewijzigd om volledige vrijheid van meningsuiting tot stand te brengen.

15.

Het staat buiten kijf dat de lokale en regionale overheden, die het leeuwendeel van de communautaire wetgeving uitvoeren, een centrale en doorslaggevende rol te vervullen hebben, zowel ten aanzien van de binnenlandse democratisering als wat betreft de integratie in Europa. Derhalve dient de Commissie extra aandacht te besteden aan hun plaats in de onderhandelingen met de Turkse regering.

16.

De gemeentewetgeving zou herzien moeten worden om het overheidsbestuur op lokaal niveau te versterken en om de doeltreffendheid ervan te verbeteren.

17.

Het CvdR stelt voor om via onderzoek diverse modellen voor regionale ontwikkeling van de territoriale overheden in Turkije in kaart te brengen, uitgaande van het voorbeeld van de EU-lidstaten, op grond waarvan een strategie en een beleid voor de regio's kan worden uitgewerkt en toegepast, met de omschrijving van prioriteiten voor lokale en regionale ontwikkeling, met de tenuitvoerlegging van programma's die steun ontvangen uit Europese pretoetredingsfondsen, en later uit de Structuurfondsen.

18.

Er dient een paritair adviescomité te komen met vertegenwoordigers van het Comité van de Regio's en de Turkse territoriale overheden. Daarom wordt de Commissie opgeroepen tijdens de onderhandelingen met Turkije te wijzen op het belang van de oprichting van een dergelijk orgaan.

19.

Turkije dient haar inspanningen voort te zetten op weg naar financiële decentralisatie van het lokale overheidsbestuur. Zo worden deze overheden minder afhankelijk van de nationale begroting en krijgen zij meer financiële autonomie.

20.

Vanzelfsprekend dient de uitbreiding van de bevoegdheden van territoriale overheden gepaard te gaan met de toewijzing van toereikende middelen voor het uitoefenen van de nieuwe taken.

21.

Turkije voert momenteel een hervorming door van de overheidssector om de doeltreffendheid en de administratieve slagkracht van de overheidsinstanties te verbeteren zodat de nationale en communautaire fondsen doeltreffend kunnen worden beheerd.

22.

De aandacht wordt gevestigd op de aanhoudende discriminatie van vrouwen in Turkije, wat betreft de toegang voor vrouwen tot openbare functies op het gebied van administratie en justitie, zelfs als de juridische omstandigheden al gedeeltelijk voldoen aan de desbetreffende Europese wetgeving. Vrouwen worden met name gediscrimineerd bij de toegang tot onderwijs. Vanwege de invloed van religieuze tradities kunnen veel meisjes na het basisonderwijs hun opleiding niet voortzetten.

23.

Evenmin mag de discriminatie van etnische minderheden in Turkije, en met name van de Koerden, over het hoofd worden gezien.

24.

Vermelding verdienen voorts de problemen van religieuze, niet-moslimgemeenschappen in Turkije, die immers geen rechtspersoonlijkheid hebben. Deze gemeenschappen worden belemmerd in hun liefdadigheidsactiviteiten, vrijheid van godsdienst, de keuze van hun leiders en de opleiding van geestelijken. Voorts signaleert het Comité de herhaaldelijke geweldplegingen en aanslagen die zijn gericht tegen vertegenwoordigers en aanhangers van niet-islamitische religies. De Staat moet garanties bieden dat dit niet meer gebeurt, door het staatsapparaat in te zetten om extremistische groepen te controleren en subversieve acties van die groepen tegen te gaan.

Kroatië

25.

Het Comité is ingenomen met de door Kroatië geboekte resultaten om te voldoen aan de politieke criteria van Kopenhagen, de economische criteria en met de uitvoering van het acquis communautaire en van het stabilisatie- en associatie-akkoord. Voorts signaleert het Comité de herhaaldelijke geweldplegingen en aanslagen die zijn gericht tegen vertegenwoordigers en aanhangers van niet-islamitische religies. De staat moet garanties bieden dat dit niet meer gebeurt, door het staatsapparaat in te zetten om extremistische groepen te controleren en subversieve acties van die groepen tegen te gaan.

26.

Het Comité is verheugd over de door Kroatië getroffen maatregelen voor de decentralisatie van het overheidsbestuur op lokaal niveau; het zou op de ingeslagen weg verder moeten gaan. In het kader van deze maatregelen moet volgens het Comité de nadruk liggen op het subsidiariteitsbeginsel, zodat de besluitvorming zo dicht mogelijk bij de burger plaatsvindt.

27.

De voortdurende inspanningen van Kroatië ten behoeve van regionale initiatieven, waarmee werd bijgedragen tot de verbetering van de betrekkingen met de buurlanden, moeten worden gestimuleerd en opgevoerd. Er moet meer werk worden gemaakt van grensoverschrijdende samenwerking tussen lokale gemeenschappen in de Kroatische grensregio's en die in de buurlanden Bosnië en Herzegovina, Servië, Slovenië en Montenegro.

28.

Positief is de goede samenwerking tussen Kroatië en het Internationale Strafhof. Deze inspanningen moeten worden voortgezet met het oog op vervolging van oorlogsmisdaden en vooral in verband met verbetering van de bescherming van getuigen.

29.

De premiers van Kroatië en Slovenië zijn in principe overeengekomen dat hun grensgeschil, met het oog op een besluit, aan een derde bemiddelaar moet worden voorgelegd. De regeringen van Kroatië en Slovenië zouden alle mogelijkheden moeten benutten om deze overeenkomst uit te voeren. Het is een goede zaak dat het Kroatische parlement heeft besloten dat Kroatië de milieu- en visserijbeschermingszone niet zal instellen totdat er in onderlinge overeenstemming een minnelijke schikking in de geest van de EU is bereikt.

30.

Er is vooruitgang geboekt met de verbetering van de toepassing van constitutionele voorschriften op nationale minderheden en ook gaat het beter met de positie van de Roma-minderheid in Kroatië. Ook op het gebied van sociale insluiting van vluchtelingen en etnische minderheden moet echter vooruitgang worden geboekt, met name voor de Roma, door hun toegang te bieden tot openbare diensten en hoger onderwijs.

31.

Het is essentieel dat er specifieke actiemiddelen worden ingezet om een verantwoord overheidsbestuur te waarborgen, waarbij de aandacht vooral moet uitgaan naar corruptiebestrijding. In dit verband is het een goede zaak dat het mandaat van het Bureau ter bestrijding van corruptie en georganiseerde criminaliteit (USKOK) is uitgebreid en dat het aantal gevallen van corruptie waartegen justitie in Kroatië optreedt is toegenomen. De Kroatische regering wordt verzocht om haar inspanningen in het kader van het nationale corruptiebestrijdingsprogramma 2006-2008 verder op te voeren.

32.

Bijval verdient de vooruitgang die is geboekt met (her)bouw van huizen en wooneenheden en het huisvestingsprogramma ten behoeve van voormalige huurders. Dit alles moet versneld worden voortgezet.

33.

De recent geboekte vooruitgang op het gebied van regionaal beleid en de coördinatie van structurele instrumenten zijn verheugend; verdere maatregelen zijn echter nodig om de doeltreffendheid te verbeteren, alsook de administratieve capaciteit van overheidsorganen, met het oog op goed beheer van de communautaire fondsen.

34.

De modernisering van het lokale overheidsbestuur blijft echter bescheiden. De verbrokkelde uitvoering van het wettelijk kader voor het overheidsbestuur heeft inefficiëntie in de hand gewerkt.

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

35.

Volgens het Comité heeft de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië zekere vooruitgang geboekt ten aanzien van de politieke criteria van Kopenhagen, alsook de economische criteria; met name de vooruitgang van eind 2007 is noemenswaardig. Het Comité verzoekt de Raad dan ook te besluiten onderhandelingen te beginnen met de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.

36.

Het stemt tot genoegen dat het land erin geslaagd is enkele bepalingen van het stabilisatie- en associatie-akkoord na te leven.

37.

Het Comité stelt vast dat de Ohrid-kaderovereenkomst tot ingrijpende wijzigingen in de samenleving van de FYROM heeft geleid, die thans onbeschroomd uitkomt voor zijn multi-etnische en multiculturele karakter, hetgeen overigens een essentieel onderdeel is van de politieke criteria voor toetreding tot de EU. Er zij opnieuw op gewezen dat het Badinter-beginsel onverkort moet worden nageleefd en dat alle partijen elkaar wederzijds respecteren en samenwerken in het kader van de democratische instellingen waarover het land ten koste van zoveel inspanningen nu beschikt. Het CvdR betreurt het evenwel dat de integratie van etnische minderheden beperkt blijft.

38.

De voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië wordt opgeroepen inspiratie te putten uit de Europese ervaring op het gebied van overheidsbestuur en onderwijs, waarin met etnische en talendiversiteit rekening wordt gehouden. Het Comité zou graag zien dat er overeenkomsten worden gesloten voor het scheppen van billijke en harmonieuze omstandigheden voor het vreedzaam samenleven van de twee etnische meerderheidsgroepen met de verschillende minderheden. Hiertoe wordt de toepassing bepleit van de grondwettelijke bepalingen die een billijke vertegenwoordiging van minderheden in het overheidsbestuur moeten garanderen.

39.

Het Comité betreurt het dat de corruptie een wijdverbreid verschijnsel blijft, wat tot ernstige problemen leidt. Daarom wordt de overheid aanbevolen maatregelen te nemen om dit kwaad uit te roeien.

40.

De inspanningen voor decentralisatie van het overheidsbestuur op lokaal niveau zijn te prijzen, alsook de vastbeslotenheid om de doeltreffendheid te verbeteren door een herindeling van diverse gemeenten ten behoeve van rationaliteit en ontwikkeling. Het is evenwel dringend nodig vaart te zetten achter de financiële decentralisatie voor meer gezag van de lokale en regionale overheden.

41.

Het Comité betreurt het dat er geen vooruitgang is geboekt over de naam. Het is verheugend dat de onderhandelingen onder leiding van de speciale VN-gezant, de heer Nimetz, zijn hervat, en roept de FYROM op meer inspanningen te leveren voor de oplossing van dit vraagstuk, uitgaande van de resoluties 817/93 en 845/93 van de VN-Veiligheidsraad, om zo bij te dragen aan goed nabuurschap en ontwikkeling van de regionale samenwerking

42.

Verheugend zijn de inspanningen voor het waarborgen van de toegang voor burgers tot informatie van openbare aard in het kader van meer transparantie van het bestuur. Laatstgenoemde is echter niet in staat of bereid toegang te bieden.

43.

Het is een goede zaak dat het CvdR-bureau op 4 maart 2008 op verzoek van de regering van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië heeft besloten een paritair adviescomité op te richten dat bestaat uit vertegenwoordigers van het Comité van de Regio's en van territoriale overheden uit de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië. De Commissie wordt opgeroepen het nodige te doen om ervoor te zorgen dat het adviescomité in de eerste helft van 2008 zijn eerste vergadering kan houden.

Brussel, 9 april 2008.

De voorzitter van het

Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 172/49


Advies van het Comité van de Regio's over „De aanpak van waterschaarste en droogte in de Europese Unie”

(2008/C 172/10)

HET STANDPUNT VAN HET COMITE VAN DE REGIO'S IN HET KORT

De regio's en lokale lichamen in het Middellandse-Zeegebied, Centraal Europa en de Atlantische regio's zijn terecht bezorgd over de door hen geconstateerde problemen in verband met droogte en abnormaal droge jaren, uitgeputte reservoirs en waterbekkens, moeilijkheden met ondergrondse waterlagen, problemen in verband met verzilting van kustwaterbekkens, daling van freatisch peil, hydrologische veranderingen ten gevolge van ondoordacht menselijk ingrijpen, neerslagveranderingen en door natuurlijke oorzaken of menselijk handelen hydrografische spanningen. De Commissie heeft in de aanloop naar de mededeling de gevolgen van dit alles reeds geconstateerd.

Er dient oog te bestaan voor coherente waterplanning in de lidstaten en regio's, waarbij de Europese middelen voor investeringen in infrastructuur gericht zijn op waterbehoud, conservering van vochtige en berggebieden, terugkeer van boomgebieden, waterbesparing en –efficiëntie, verdeling van water over gebruikscategorieën en het tegengaan van situaties die voortvloeien uit ernstige droogte of schaarste door bijkomende watervoorziening (overheveling, stuwmeren, ontzouting).

Het Comité is ingenomen met de door de Commissie aangekondigde „health check” van het GLB en de integratie van waterbeheer als nieuwe uitdaging van dit GLB. Ook kan het zich vinden in de overweging van de Commissie om te onderzoeken hoe er in de programma's voor de ontwikkeling van platteland en berggebieden meer aandacht zou kunnen worden besteed aan de problematiek van waterbeheer. Tot slot pleit het voor bestudering van het nut van akkerland en water- en bosrijke berggebieden voor verhoging van de luchtvochtigheid, het aantrekken van regen en het afremmen van de door de klimaatverandering veroorzaakte woestijnvorming.

Rapporteur

:

Francisco CAMPS ORTIZ, voorzitter van de autonome regering van Valencia (ES/EVP)

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees parlement en de Raad „De aanpak van waterschaarste en droogte in de Europese Unie”

COM(2007) 414 final

Beleidsaanbevelingen

HET COMITE VAN DE REGIO'S

1.

Het Comité kan zich vinden in de mededeling van de Commissie over waterschaarste en droogte, die volledig aansluit bij de Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG). Deze richtlijn dient immers het uitgangspunt te zijn voor alle EU-beleid op het gebied van water.

2.

De Commissie beschrijft in haar mededeling op juiste wijze het verschil tussen „droogte”en „waterschaarste” door de volgende definitie te hanteren: „Onder 'droogte' wordt een tijdelijk verminderde beschikbaarheid van water verstaan, bijvoorbeeld als gevolg van onvoldoende neerslag”; waterschaarste' betekent dat de vraag naar water groter is dan de waterhoeveelheid die op duurzame wijze aan de reserves kan worden onttrokken.

3.

Het Comité wijst erop dat waterschaarste en droogte voorkomen in bepaalde delen van de EU en dat bij het treffen van maatregelen de lokale en regionale omstandigheden in acht moeten worden genomen.

4.

Het Comité roept de lidstaten, de regio's en de steden van Europa op om mee te werken aan waterbehoud en -besparing en vermindering van waterverlies. Dit zijn immers absolute prioriteiten in de strijd tegen waterschaarste en droogte, die voorrang dienen te krijgen boven andere maatregelen. Tegelijkertijd pleit het voor structurele maatregelen die een duurzame aanpak van de problemen van waterschaarste en droogte mogelijk maken.

5.

Voorts benadrukt het dat een economie waarin efficiënt, zuinig en duurzaam met water wordt omgegaan prioritair is voor de bestrijding van waterschaarste en droogte. Verder betekent waterbesparing ook energiebesparing. Water is evenals energie nodig voor alle economische, sociale en menselijke activiteiten.

6.

Het Comité vestigt verder de aandacht op de sleutelrol die de lokale en regionale autoriteiten kunnen vervullen bij de tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn Water, bodembestemming en bestemming van waterverbruik, de ontwikkeling van diverse economische sectoren, milieubescherming en bevoorradingsgaranties voor de burgers met betrekking tot de hoeveelheid en de kwaliteit van het water.

7.

De regio's hebben veel te melden over de maatregelen die de Commissie voorstelt betreffende vooral gelijke toegang voor de burgers tot kwalitatief hoogwaardig water, bescherming van de watermassa (zowel ondergronds als aan de oppervlakte), rationele planning van het waterverbruik, het op korte, middellange en lange termijn voorkomen en oplossen van schaarste, de eindprijs van water, (her)bestemming van waterverbruik, waterbesparing, -recyclage en –hiërarchie in alle economische sectoren, flexibiliteit en mobiliteit van de watermassa tussen interne of externe exploitatiesystemen, ontwikkeling van infrastructuur voor water en voor verbetering van de bodemkwaliteit, plannen voor droogtesituaties, uitbreiding van kennis en informatie en bewustmaking en betrokkenheid van de burgers.

8.

Met name de beginselen subsidiariteit en bestuur op verschillende niveaus zijn van toepassing op de waterproblematiek. Het is namelijk, binnen de grenzen van haar bevoegdheden, aan de EU, maar ook aan de lidstaten en de regio's en lokale lichamen om maatregelen tegen droogte en waterschaarste te nemen en samenwerkingsmechanismen te ontwikkelen die in het teken staan van rechtvaardigheid en solidariteit tussen gebieden.

9.

Ook al doen zich binnen de verschillende regio's van de Europese Unie verschillen qua klimaat en mate van waterschaarste en droogte voor, mogelijke oplossingen moeten steeds beantwoorden aan de milieubeginselen van het Europese waterbeleid. De voorkeur dient dan ook conform het subsidiariteitsbeginsel uit te gaan naar lokale en regionale oplossingen.

10.

Solidariteit binnen elk van de getroffen lidstaten, subsidiariteit en een hoofdrol voor de regio's en steden zijn geboden om het hoofd te bieden aan problemen in verband met deze essentiële hulpbron en de bescherming ervan.

11.

De lidstaten, resp. de regionale en lokale overheden, moeten prioriteit toekennen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de huidige Kaderrichtlijn Water. De Commissie zou dan ook moeten eisen dat die richtlijn wordt omgezet.

De gevolgen van droogte en waterschaarste

12.

De regio's en lokale lichamen in het Middellandse-Zeegebied, Centraal Europa en de Atlantische regio's zijn terecht bezorgd over de door hen geconstateerde problemen in verband met droogte en abnormaal droge jaren, uitgeputte reservoirs en waterbekkens, moeilijkheden met ondergrondse waterlagen, problemen in verband met verzilting van kustwaterbekkens, daling van freatisch peil, hydrologische veranderingen ten gevolge van ondoordacht menselijk ingrijpen, neerslagveranderingen en door natuurlijke oorzaken of menselijk handelen hydrografische spanningen. De Commissie heeft in de aanloop naar de mededeling de gevolgen van dit alles reeds geconstateerd.

13.

Het Comité kan zich vinden in de toezegging van de Commissie om op internationaal niveau waterschaarste en droogte te bestrijden op basis van met name het VN-Verdrag betreffende de bestrijding van woestijnvorming en het VN-Raamverdrag inzake klimaatverandering.

14.

Het Comité vestigt in dit verband de aandacht op het vierde verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) van de VN (gepresenteerd in Valencia op 27 november 2007) waarin wordt opgemerkt dat het zeer waarschijnlijk is dat veel toch al tamelijk droge gebieden in het Middellandse Zeebekken door de klimaatverandering nog meer water zullen verliezen.

15.

De regio's en steden zijn, op grond van hun nabijheid tot de eindgebruiker, als eerste aangewezen om de uit de droogte en schaarste voortvloeiende problemen op te lossen, maar vaak zijn hun middelen ontoereikend. Zij weten ook welke maatregelen voor hun gebied de juiste zijn, en samen met andere regio's en gemeenten kunnen zij deze maatregelen met steun van nationale en Europese organen uitvoeren.

Planning en rationeel watergebruik

De waterprijs

16.

Gegeven de ecologische, klimatologische en geografische verscheidenheid, de verschillen in infrastructuur en de diversiteit per gebied van de organisatie van de openbare dienst vormt de tariefstelling voor water en waterafvoer een zeer gevoelige en essentiële materie voor de administraties. Zij moeten namelijk de juiste prikkels voor de gebruikers om efficiënt met water om te gaan zien te verenigen met de impact op de tarieven en de economieën van die gebruikers.

17.

De in de kaderrichtlijn Water verankerde beginselen dat kosten worden terugverdiend en de consument betaalt, sluiten niet uit dat rekening wordt gehouden met de sociale, economische en milieuaspecten van dat terugwinnen en de geografische en klimatologische omstandigheden in de regio's in kwestie. De tenuitvoerlegging van deze beginselen is een zaak van de autoriteiten die zich het dichtst bij de burgers bevinden.

18.

Overwogen zou moeten worden om voor de tariefstelling voor water het beginsel van de vervuiler betaalt in te voeren als tweede pijler van een geïntegreerd waterbeheer. Als de middelen verdeeld worden naar gelang van de behoeften en verrichte inspanningen, stimuleert dit immers alle gebruikers om efficiënt met water om te gaan.

19.

Er moeten mechanismen worden ontwikkeld om het waterverbruik te meten ten einde zuinig, efficiënt en rationeel gebruik te stimuleren.

20.

Het Comité verzoekt de Commissie om in haar onderzoek naar de tariefstelling voor water rekening te houden met de standpunten, zorgen en ervaringen van regionale en lokale overheden, met name m.b.t. kwesties als de gevolgen van een strikte prijsstelling waardoor water alleen beschikbaar is voor de dienstensector en de consument, het rechtskader voor de watervoorziening, -behandeling, en -zuivering, de sociaal-economische impact van watertarieven en de berekening van de milieukosten van water.

Waterplanning

21.

Op behoud en duurzaamheid gerichte ruimtelijke ordening, een bevoegdheid van de regionale en lokale autoriteiten, is cruciaal voor goed waterbeheer. Hetzelfde geldt voor strikte tenuitvoerlegging van de Richtlijn strategische milieueffectbeoordeling en het in kaart brengen van stroomgebieden in Europa die te kampen hebben met waterstress of structurele schaarste.

22.

Het Comité stelt voor dat de Unie haar steun verleent aan samenwerking tussen de regio's en solidariteit op watergebied.

23.

Met het oog op een efficiënt watergebruik moet deze natuurlijke hulpbron al naar gelang de omstandigheden voor andere doeleinden gebruikt kunnen worden. Taak van de lidstaten en regio's is om hiervoor de infrastructuur en juridische en bestuurlijke mechanismen te ontwikkelen in overeenstemming met het principe van sociale, economische en ecologische duurzaamheid.

24.

Voorts is het Comité ingenomen met de door de Commissie aangekondigde „health check” van het GLB en de integratie van waterbeheer als nieuwe uitdaging van dit GLB. Ook kan het zich vinden in de overweging van de Commissie om te onderzoeken hoe er in de programma's voor de ontwikkeling van platteland en berggebieden meer aandacht zou kunnen worden besteed aan de problematiek van waterbeheer. Tot slot pleit het voor bestudering van het nut van akkerland en water- en bosrijke berggebieden voor verhoging van de luchtvochtigheid, het aantrekken van regen en het afremmen van de door de klimaatverandering veroorzaakte woestijnvorming.

25.

Waterplanning is het instrument om in kaart te brengen waar water beschikbaar is voor de duurzame ontwikkeling van een gebied.

26.

Ook moeten er maatregelen worden geïntegreerd ten behoeve van de bescherming van berggebieden en van vochtige en groene zones om de effecten te bestrijden van door klimaatveranderingen veroorzaakte droogten en overstromingen. Daarvoor is milieuvriendelijk, duurzaam en spaarzaam watergebruik een absolute noodzaak.

27.

In de kaderrichtlijn Water wordt bij het beheer van de vraag en planning van het watergebruik terecht uitgegaan van een indeling in stroomgebieddistricten, in samenwerking met de territoriale autoriteiten die die gebieden aanwijzen. Dit basisbeginsel mag er evenwel niet in resulteren dat problemen die verder reiken dan een regio of stroomgebieddistrict als onoplosbaar worden beschouwd.

28.

Daarnaast dient, overeenkomstig de voorwaarden van par. 37 e.v., oog te bestaan voor coherente waterplanning in de lidstaten en regio's, waarbij de Europese middelen voor investeringen in infrastructuur gericht zijn op waterbehoud, conservering van vochtige en berggebieden, terugkeer van boomgebieden, waterbesparing en –efficiëntie, verdeling van water over gebruikscategorieën en het tegengaan van situaties die voortvloeien uit ernstige droogte of schaarste door bijkomende watervoorziening (overheveling, stuwmeren, ontzouting).

29.

Verder dient rekening te worden gehouden met de specifieke waterplanning op eilanden en in andere gebieden waar water in beperkte mate beschikbaar is en de bevoorrading op ontzouting van zeewater kan worden gebaseerd. Hier verdient het aanbeveling eerst en vooral efficiënt met water om te gaan en daarnaast het energierendement te optimaliseren en duurzame energie te gebruiken. Ook moet de toegang tot water worden gegarandeerd middels opslagsystemen waarmee voor voldoende voorraad wordt gezorgd en moet de traditionele infrastructuur voor het opvangen en opslaan van regenwater verbeterd c.q. hersteld worden.

30.

In het kader van een geïntegreerd waterbeheer moet in de beheersplannen voor droogte en de plannen voor noodbevoorrading de strategische mogelijkheid worden opgenomen om ondergrondse watervoorraden aan te spreken als reserve.

31.

Het Comité dringt aan op grensoverschrijdende samenwerking tussen de lidstaten bij het uitwisselen van goede praktijken en beleidscoördinatie. De waterzones in Zuid-Europa hebben namelijk overduidelijk te kampen met waterschaarste, en dat wordt er door de klimaatverandering alleen maar erger op, terwijl Noord-Europa te maken krijgt met nieuwe uitdagingen als gevolg van steeds vaker terugkerende verschijnselen als overstromingen en waterschaarste.

Droogterisicobeheerplannen

32.

Het Comité acht het opstellen van specifieke droogteplannen de juiste manier om van crisisbeheer over te stappen op droogterisicobeheer en denkt dat de kaderrichtlijn Water voldoende flexibiliteit herbergt voor het opstellen van specifieke droogtebeheerplannen voor de getroffen stroomgebieden.

33.

Het heeft al in eerdere adviezen aangegeven welke weg dient te worden bewandeld voor het uitwisselen van informatie, het opstellen van een specifiek droogteprotocol of, op nationaal niveau, het opstellen van specifieke beheersplannen. De lokale en regionale autoriteiten spelen een cruciale rol bij het ontwerpen van de aanpassingsstrategieën middels een geïntegreerde aanpak. Het spoort hen in dit verband aan om met de overige actoren, inclusief de gebruikers, samen te werken. Met het oog op de klimaatverandering zullen plannen en instrumenten flexibel moeten zijn en zal uitwisseling van kennis en ervaring vergemakkelijkt moeten worden. Benadrukt dient te worden dat geen enkele gemeente of regio de problemen op eigen kracht kan oplossen. Om iets te bereiken heeft men steun nodig in de vorm van financiële middelen, kennisoverdracht en voorlichting. De steun kan ook gegeven worden door bekendheid te geven aan goede praktijken uit andere gemeenten en regio's, maar het zijn de lidstaten en de EU die moeten helpen met het beschikbaar maken van deze steun.

34.

Verder moeten de opmerkingen uit de adviezen over natuurrampen en klimaatverandering worden uitgediept en met name waar het gaat om de regio's als uitvoerende actoren voor de aanpassing aan klimaatverandering en met betrekking tot uitdagingen als migratie, bijstelling van wetgeving, mentaliteitsveranderingen onder de gebruikers en versterking van de samenwerking tussen regio's die bijv. door stroomgebieden een groep vormen. Vooral dient te worden beseft dat de Europese kaart van droogte, schaarste en bijbehorende rampen er wegens de klimaatverandering anders uit gaat zien.

35.

Naast het gebruik van Europese middelen voor investeringen in waterwerken dient een speciaal Europees waterprogramma te worden opgezet, waarvoor via de bestaande instrumenten in de EU-begroting geld dient te worden vrijgemaakt. Doel van dit programma is op een zichtbare en samenhangende manier maatregelen te ondersteunen die de toegang tot de nieuwste technologie bevorderen, bijdragen tot de verwezenlijking van goede praktijken, voorlichting en goed bestuur en daardoor een cultuur helpen creëren waarin zuinig met water omgaan centraal staat.

Het gebruik van EG-fondsen

36.

Ook moet uit het EU-Solidariteitsfonds worden geput in situaties van rampzalige droogten, en dienen dergelijke droogten te worden geïntegreerd in de werkplannen van het Europees mechanisme voor civiele bescherming, zulks inclusief specifieke protocollen en met coördinatie, via een waarschuwingsmechanisme, met de vaste waarnemingspost.

Bijkomende infrastructuur voor watervoorziening

37.

Bijkomende infrastructuur voor watervoorziening (overheveling, stuwmeren en ontzouting) kan een middel zijn om ernstige droogte te voorkomen, maar kan echter niet in de plaats komen van een verantwoorde omgang met water.

38.

Ook moet voor bijkomende watervoorziening worden gezorgd wanneer, met respect voor de waterhiërarchie en in het kader van coherente planning, alle preventiemaatregelen ten uitvoer zijn gelegd. Het gebruik van verschillende infrastructuurvoorzieningen moet garant staan voor evenwichtige en duurzame ontwikkeling op sociaal, economisch en milieugebied.

39.

Voorts kan hergebruik van gezuiverd restwater via adequate infrastructuur voor regeling en distributie een manier zijn om de vraag te beheren. De vereiste maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen dat gezuiverd afvalwater als drinkwater wordt gebruikt; het gebruik ervan moet beperkt worden tot welbepaalde hygiënisch en ecologisch verantwoorde bestemmingen.

40.

Bij de overeenkomstig de kaderrichtlijn Water opgestelde planning op nationaal, regionaal en lokaal niveau moeten de structurele watertekorten en de voor deze gebieden nog duurzaam aan te wenden overschotten zoveel mogelijk in kaart worden gebracht, waarbij oog moet bestaan voor toekomstige eventualiteiten op het gebied van planning en milieubeperkingen.

41.

Overheveling van overtollig water en andere uitwisselingen van water tussen systemen binnen elk van de lidstaten vormen een uiting van solidariteit op watergebied en zijn positief zolang daarmee wordt gezorgd voor een beter milieu, de kwaliteit van de watermassa wordt gegarandeerd en het grondwaterpeil wordt hersteld.

42.

Gegeven de klimaatverandering zijn energie-efficiëntie en duurzaamheid een doorslaggevende factor bij de keuze tussen alternatieven om planningszones van extern water te voorzien (overheveling of ontzouting). Ontzouting is een energieintensief proces en zeer belastend voor het milieu. In die zin is het alleen te overwegen als de voordelen opwegen tegen de nadelen.

43.

Ook moet bij de besluitvorming over de haalbaarheid van externe ondersteuning en de kenmerken daarvan rekening worden gehouden met de milieugevolgen, energie-efficiëntie en de economische kosten van de bijkomende infrastructuur die nodig is voor de verbinding van aangevoerde watermassa's met de planningszones.

44.

De conclusie luidt dat informatieverschaffing en naleving van de milieu- en economische voorwaarden bijdragen tot maatschappelijke consensus over bijkomende infrastructuur voor watervoorziening (overheveling, ontzouting). In het geval van met opdroging bedreigde rivieren moet vooral op een coherent en verantwoord gebruik van het aangevoerde water worden gelet.

45.

Het Comité zal de studies van de Commissie over bijkomende infrastructuur voor watervoorziening oplettend volgen. Daarbij denkt het vooral aan overheveling, spaarbekkens en ontzouting.

Gebruik van technieken en praktijken voor rationeel watergebruik

46.

Het is een goede zaak dat investeringen worden gestimuleerd waardoor economische activiteiten, besluitvormingsmechanismen en waterefficiëntie het hoofd kunnen bieden aan de uitdagingen die door waterschaarste en droogte in het leven worden geroepen. Bijgevolg moeten de sanitairproducenten gestimuleerd worden om zuinige en watersparende producten te vervaardigen, en dient men verkwisting en het illegaal boren naar of oppompen van water te bestraffen, fiscale lasten of voordelen in te voeren, waterefficiëntie op alle gebieden te bevorderen, het gebruik van schone technieken door de industrie te bevorderen en duidelijke en solide regels vast te stellen voor de overdracht van rechten watergebruik tussen gebruikers en de desbetreffende compensaties. Ook het ontwikkelen van vrijwillige akkoorden kan hier een toereikende oplossing vormen.

Een waterbesparingcultuur in Europa

47.

Het Comité roept de regionale en lokale autoriteiten op om communicatie-, bewustmaking- en voorlichtingscampagnes in verband met de waarde van water te organiseren, alsook om het belang van verantwoord omgaan met water in onderwijs- en opleidingsprogramma's te integreren. Tevens dient speciale aandacht uit te gaan naar voorlichting en bewustmaking van toeristen en personen die zich van het ene naar het andere gebied verplaatsen.

48.

Participatie van de burger aan de tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn, de vorming van het waterbeleid en vooral het opstellen van droogteplannen zou toch mogelijkheden moeten bieden om de mensen bewust te maken van en te informeren over verantwoordelijk watergebruik. Genoemde autoriteiten worden dan ook verzocht om die participatie te stimuleren.

49.

Het Comité stelt voor de marktwerking verder te ontwikkelen en de criteria voor waterbesparing tijdens de levenscyclus van een product aan te scherpen. Daarbij is ook een rol weggelegd voor certificeringsystemen als EMAS in productieprocessen, het ecolabel en productetiketten als „water friendly” of „efficiënt watergebruik”. Op die manier krijgen de burgers en de publieke en private contractanten inzicht in hun watergebruik en kunnen zij hun consumptiepatroon wijzigen.

50.

Er moet een aanzet worden gegeven tot milieuvriendelijke infrastructuur en apparatuur met alle kwaliteit- en certificeringsystemen van dien. Voorts kunnen de regionale en lokale autoriteiten besparing en recycling van water in stedelijke infrastructuur en gebouwen promoten. Ook kunnen de regio's middels investeringen en aanvullende regelgeving op de gebouwenrichtlijn stimuleren dat gebruik wordt gemaakt van regenwater en van water uit de airconditioning in gebouwen en aanvullende netwerken in steden en gebouwen waarmee ondrinkbaar water kan worden gebruikt voor reiniging, irrigatie en sanitaire doeleinden.. Voor toerisme bestemde installaties, met name golfterreinen, alsook agrarische bedrijven moeten als eerste worden aangespoord om het door hen gebruikte water te hergebruiken en te recycleren.

51.

Het is momenteel cruciaal dat de regionale en lokale lichamen partnerschappen afsluiten met het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven. Het moet daarbij gaan om vrijwillige overeenkomsten die prikkels resp. verplichtingen tot waterbesparing en bepalingen voor meer efficiëntie bevatten.

52.

Voorts is het zo dat water een van de gebieden is waarop steeds meer geld en inspanningen naar gedecentraliseerde samenwerking met derde landen gaat en dat dus de regio's en steden de soepelste, hechtste en het dichtst bij de burgers gelegen netwerken opzetten. Het Comité roept dus op tot samenwerking en uitwisseling van ervaring en kennis tussen de regio's om, met ondersteuning van de Unie en de lidstaten, de millenniumdoelstellingen van de VN te verwezenlijken.

53.

Het zou dus graag zien dat de regio's goede praktijken op watergebied uitwisselen en bespreken zodat zij toegang krijgen tot succesvolle ervaringen met waterbeheer.

Het Europees informatiesysteem

54.

Het platform WISE (Waterinformatiesysteem voor Europa) en het beheer van indicatoren zijn middelen om een betrouwbaar inzicht te krijgen in de omvang, impact en evolutie van droogten in Europa.

55.

Het Comité benadrukt de rol van de overheid bij gegevensverzameling, stimulering van basisonderzoek en de follow up van informatie: op die manier kunnen zij de ontwikkeling van gezamenlijke methoden en eventueel ook systemen voor verenigbare en vergelijkbare indicatoren bevorderen, kennis en ervaringen uitwisselen en kunnen zij prioriteit verlenen aan bekwaamheden en coördinatie van bestuur zodat de gegevens per gebied volledig zijn. Voorts staat het Comité achter de oprichting van een Europese waarnemingspost voor droogte en woestijnvorming, die bekijkt hoe waterschaarste en droogte zich in de context van de klimaatverandering zullen ontwikkelen.

Onderzoek en technologische ontwikkeling

56.

Ook het Comité vindt dat de resultaten van wetenschappelijk onderzoek over waterschaarste en droogte moeten worden verspreid en dat de benutting ervan moet worden vergemakkelijkt en dat de technische O&O-activiteiten van het 7e Kaderprogramma op dit gebied geïntensiveerd en gestimuleerd moeten worden.

57.

Verder vestigt het de aandacht op het belang van de regio's als drijfkracht achter technologische innovatie omdat waterefficiëntie steeds meer bepalend wordt voor het concurrentievermogen. Daarom is het van strategisch belang om de interregionale samenwerking te stimuleren, alsook uitwisseling van informatie en strategische partnerschappen met technologieplatforms.

58.

Ten slotte concludeert het Comité dat de Commissievoorstellen tegen de achtergrond van de klimaatverandering op korte termijn al soelaas kunnen bieden om de uitdagingen van waterschaarste en droogte aan te gaan.

Brussel, 10 april 2008

De voorzitter van het

Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 172/55


Advies van het Comité van de Regio's over „De europese elektriciteits- en gasmarkt: Derde wetgevingspakket”

(2008/C 172/11)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S wijst op het volgende:

Het is zaak bij alle discussies over de mate waarin de energiemarkt dient te worden opengesteld, eerst en vooral te denken aan de consument.

Er zijn dus extra maatregelen nodig met het oog op de unbundling van het vervoer.

Het is een goede zaak dat in het wetgevingspakket wordt voorgesteld de interne energiemarkt te voltooien met behulp van extra wetgevingsinitiatieven die bedoeld zijn om nieuwkomers op niet-discriminerende basis toegang te geven tot de transmissienetten en die als zodanig ook de concurrentie bevorderen, leiden tot een betere coördinatie tussen de regelgevende instanties en de tsb's, investeringen in de elektriciteitsproductie en in transmissiesystemen aanmoedigen, en de markt transparanter maken.

De Commissie zou gepaste maatregelen moeten nemen om marktconcentraties te vermijden en de ontwikkeling van een veelzijdig aanbod van private en publieke netbeheerders te stimuleren. Hierbij is een cruciale rol weggelegd voor lokale en regionale energieondernemingen. Lidstaten moeten dan ook desgewenst de ruimte krijgen om de regels inzake de juridische ontkoppeling van distributienetbeheerders niet op te leggen aan geïntegreerde elektriciteitsbedrijven die minder dan 100 000 huishoudens of kleine geïsoleerde netwerken van stroom voorzien.

Het zou een goede zaak zijn om lokale en regionale energieproductie op basis van hernieuwbare energiebronnen aan te moedigen. Zo kan gekozen worden voor energiebronnen die passen bij het lokale milieu en worden de onkosten van het energievervoer en de gasuitstoot in de hele EU verminderd. Daarom moeten specifiek regionale energieplannen worden aangemoedigd.

Rapporteur

:

de heer LEBRUN (BE/EVP), Waals vertegenwoordiger

Referentiedocumenten

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/54/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit

COM(2007) 528 final — 2007/0195 (COD)

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/55/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas

COM(2007) 529 final — 2007/0196 (COD)

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregelgevers

COM(2007) 530 final — 2007/0197 (COD)

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1228/2003 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit

COM (2007) 531 final — 2007/0198 (COD)

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1775/2005 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten

COM (2007) 532 final — 2007/0199 (COD)

Beleidsaanbevelingen

HET COMITE VAN DE REGIO'S

Algemene opmerkingen

1.

De lokale en regionale overheden leveren een cruciale bijdrage tot het welslagen van Europese initiatieven en spelen een fundamentele rol in het Europees energiebeleid.

2.

Zowel voor de burger als voor het concurrentievermogen van ondernemingen is energie een onontbeerlijk goed. De lokale en regionale overheden, die in nauw contact staan met de burgers, willen dat de consument zonder onderbreking toegang heeft tot levering van elektriciteit en gas tegen concurrerende prijzen, en kan rekenen op een degelijke dienstverlening.

3.

Het is zaak bij alle discussies over de mate waarin de energiemarkt dient te worden opengesteld, eerst en vooral te denken aan de consument.

4.

De resultaten die men hoopte te bereiken met de openstelling van de energiemarkt blijven in verschillende landen nog altijd uit. Er kan ook niet echt van een geliberaliseerd gas- en elektriciteitsmarkt in de Europese Unie worden gesproken.

5.

De Europese Commissie wijst terecht op het slechte functioneren van de gas- en elektriciteitsmarkt: er is nog altijd sprake van een sterke marktconcentratie, een grote verticale integratie van energieondernemingen, versnipperde markten, een gebrek aan transparantie e.d. betreffende de tarifering, onvoldoende coördinatie tussen de transmissiesysteembeheerders (tsb's).

6.

Het is een goede zaak dat in het wetgevingspakket wordt voorgesteld de interne energiemarkt te voltooien met behulp van extra wetgevingsinitiatieven die bedoeld zijn om nieuwkomers op niet-discriminerende basis toegang te geven tot de transmissienetten en die als zodanig ook de concurrentie bevorderen, leiden tot een betere coördinatie tussen de regelgevende instanties en de tsb's, investeringen in de elektriciteitsproductie en in transmissiesystemen aanmoedigen, en de markt transparanter maken.

7.

Het is een goede zaak dat de ontwikkeling van regionale markten een plaats heeft gekregen in het wetgevingspakket; dit is een belangrijke stap op weg naar een interne markt voor aardgas en elektriciteit in de EU.

8.

Het is lovenswaardig dat de Europese Commissie in het kader van het Europese energiebeleid niet alleen streeft naar een goed concurrentievermogen, maar ook naar veiligstelling van de bevoorrading en naar duurzaamheid. Deze drie doelstellingen zijn echter niet altijd goed te verenigen en dienen dus op een evenwichtige manier te worden gecombineerd.

9.

Hoewel het derde wetgevingspakket vooral tot doel heeft de Europese gas- en elektriciteitsmarkt beter te laten functioneren, dient het ook andere Europese beleidsdoelstellingen te ondersteunen, met name het streven naar een betere energie-efficiëntie en de aanpak van de klimaatverandering. Duurzame energie zou daarom de meest aanbevolen optie moeten zijn.

10.

In een eerder advies (CdR 216/2005) heeft het CvdR al gepleit voor het doorberekenen van de milieukosten in de consumptieprijs. Om een dergelijk initiatief ten uitvoer te brengen, is er specifieke wetgeving op Europees niveau nodig, maar het huidige wetgevingspakket bevat geen voorstellen in die richting. De Commissie zou met een voorstel voor een dergelijk systeem moeten komen. Hierbij moet er goed op worden gelet dat een en ander niet leidt tot een stijging van de consumptieprijzen van energie, aangezien dat gevolgen zal hebben voor het concurrentievermogen van de EU en de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabonstrategie.

11.

Hoewel de Europese Commissie de impact van het derde wetgevingspakket over het algemeen positief evalueert, dient men aandacht te schenken aan de sociale, economische en ecologische gevolgen van de voorgestelde maatregelen, met name op lokaal en regionaal niveau.

De interne gas- en elektriciteitsmarkt

Concurrentie

12.

De openstelling van de gas- en elektriciteitsmarkt moest het monopolie doorbreken van de energieondernemingen in de lidstaten en de concurrentie bevorderen. Dit kan echter niet gebeuren zolang aan de aanbodzijde geen reële concurrentie bestaat tussen verschillende producenten en leveranciers.

13.

Wat de elektriciteitsproductie betreft is op de nationale markten sprake van een de facto monopolie of van een oligopolie. Voor aardgas is niet alleen het aantal potentiële producenten beperkt, maar zijn bovendien de producenten van buiten de Europese Unie niet onderworpen aan de Europese regelgeving, hoewel ze de belangrijkste leveranciers zijn.

14.

De Commissie zou gepaste maatregelen moeten nemen om marktconcentraties te vermijden en de ontwikkeling van een veelzijdig aanbod van private en publieke netbeheerders te stimuleren. Hierbij is een cruciale rol weggelegd voor lokale en regionale energieondernemingen. Lidstaten moeten dan ook desgewenst de ruimte krijgen om de regels inzake de juridische ontkoppeling van distributienetbeheerders niet op te leggen aan geïntegreerde elektriciteitsbedrijven die minder dan 100 000 huishoudens of kleine geïsoleerde netwerken van stroom voorzien.

15.

Nieuwkomers moeten de mogelijkheid krijgen om te investeren in nieuwe infrastructuur voor elektriciteitsproductie en gasinvoer, zodat voor elke partij dezelfde voorwaarden gelden en van echte concurrentie sprake is.

16.

Een concurrerende markt biedt ook lokale en regionale producenten van energie uit hernieuwbare bronnen de mogelijkheid om op een gelijkwaardige manier toegang te krijgen tot de consumenten.

Vereisten van ontkoppeling (unbundling)

17.

Hoewel sinds 1 juli 2004 juridische en functionele ontkoppeling (unbundling) verplicht is voor het vervoer, is deze maatregel niet voldoende voor een goed functioneren van de markt, omdat het belangenconflict ten gevolge van de verticale integratie er niet door verdwijnt.

18.

Een verticaal geïntegreerde onderneming is geneigd om de transmissienetten te beschouwen als strategische activa die niet het belang van de klanten, maar het commerciële belang van de geïntegreerde eenheid dienen. Bijgevolg investeren ze vaak te weinig in nieuwe netten, omdat ze vrezen dat ze zo op hun nationale markt hun concurrenten in de kaart spelen.

19.

Er zijn dus extra maatregelen nodig met het oog op de unbundling van het vervoer.

20.

De lidstaten scharen zich niet onverdeeld achter de door de Europese Commissie nagestreefde ontkoppeling, ook al is dit een manier om te garanderen dat alle leveranciers een gelijkwaardige toegang hebben tot de netten en dat er een neutraal investeringsbeleid inzake transmissiesystemen wordt gevoerd.

21.

De lidstaten die dit wensen, zouden moeten kunnen kiezen om in zee te gaan met een onafhankelijke systeembeheerder, ook al kan deze optie ongewenste effecten hebben voor de aandeelhouders (controleverlies, privatisering, enz.). Daarom zouden de lidstaten ook moeten kunnen kiezen voor een „effectieve en efficiënte ontkoppeling”, die stoelt op de onafhankelijkheid van de transmissienetbeheerders en op duidelijke regels voor investeringen in netten.

22.

De juridische en functionele ontkoppeling m.b.t. de distributie, die nog maar sinds 1 juli 2007 verplicht is, dient niet alleen naar de letter, maar ook naar de geest te worden toegepast. Om marktconcentraties zo veel mogelijk tegen te gaan is het van belang dat er tegelijk een strategie ter ondersteuning van het MKB wordt ontwikkeld. Het is dan ook een goede zaak dat de huidige uitzonderingsregeling voor kleine netwerken (met minder dan 100 000 klanten) blijft bestaan.

23.

De lokale en regionale overheden moeten worden aangemoedigd om actieve aandeelhouders te worden van de transport- en distributienetten, die de centrale schakels vormen van de energiemarkt.

Energieregelgevers

24.

In een markt waar sommige spelers een monopolie en/of een groot overwicht hebben, moeten de regelgevende instanties niet alleen onafhankelijk, maar ook competent en efficiënt zijn.

25.

Het is een goede zaak dat de rol van de nationale regelgevers wordt geharmoniseerd en versterkt. Regelgevers mogen zich niet beperken tot de activiteiten die onder de regelgeving vallen, maar dienen ook het goede functioneren van de markt in het algemeen in het oog houden. Hiertoe moeten ze beschikken over discretionaire bevoegdheden ex-ante.

26.

Regelgevers kijken vaak te veel naar de korte termijn en streven vooral koste wat kost naar een tariefverlaging voor het gas- en elektriciteitsnet. Hierbij verliezen ze de langetermijndoelstellingen uit het oog, m.n. een optimale ontwikkeling van het net en een verbetering — of ten minste instandhouding — van de kwaliteit ervan en de bijbehorende dienstverlening. De regelgevers moeten daarom worden aangespoord om uit te gaan van een geïntegreerde visie op de eigen opdracht, wat erop neerkomt dat ze niet alleen naar het vaststellen van tarieven moeten kijken.

27.

De regelgevers moeten er bij de uitoefening van hun taak naar streven dat er stimulansen komen waardoor het aantrekkelijk wordt om de nodige investeringen in de netten te doen, mede in duurzame energie.

28.

De methoden voor de benchmarking van tarieven en kosten voor toegang tot de vervoer- en distributienetten die de regelgevers hebben vastgelegd, dienen niet alleen kwantitatieve (kosten), maar ook kwalitatieve aspecten (b.v. betrouwbaarheidscriteria m.b.t. de kwaliteit van netten) te omvatten, zodat de huidige kwaliteit van de netten behouden blijft.

Investeringen met het oog op de veiligstelling van de energiebevoorrading

29.

De veiligstelling van de bevoorrading wordt ondermijnd door de beperkte hoeveelheid investeringen in nieuwe elektriciteitscentrales. Bovendien is het voor de voorzieningszekerheid van fundamenteel belang dat er nieuwe transport- en distributienetten komen, dat de bestaande netten worden uitgebreid en verbeterd en dat de netten met elkaar verbonden worden. Dat vergt aanzienlijke investeringen, en ook zijn oplossingen nodig voor grote ontwerp- en procedurele problemen

30.

Een stabiel en aantrekkelijk klimaat is van cruciaal belang voor investeerders.

31.

Met het oog op de veiligstelling van de energiebevoorrading is het uiterst belangrijk om de energiebronnen te diversifiëren.

32.

Het zou een goede zaak zijn om lokale en regionale energieproductie op basis van hernieuwbare energiebronnen aan te moedigen. Zo kan gekozen worden voor energiebronnen die passen bij het lokale milieu en worden de onkosten van het energievervoer en de gasuitstoot in de hele EU verminderd. Daarom moeten specifiek regionale energieplannen worden aangemoedigd, die op nationaal en EU-niveau goed gecoördineerd en geïntegreerd moeten worden.

33.

De Commissie wordt verzocht om alle mogelijke maatregelen te nemen die nodig zijn om niet alleen de producenten, maar ook de systeembeheerders aan te sporen om te investeren in de bouw van productie-installaties en in de netwerkinfrastructuur teneinde de toegang, onder eerlijke omstandigheden, tot lokale hernieuwbare energiebronnen mogelijk te maken.

34.

De Commissie dient rekening te houden met het feit dat in het algemeen de huidige netten er niet op gebouwd zijn om een grote hoeveelheid hernieuwbare energie op te nemen. Om de netten aan te passen aan de ontwikkeling van hernieuwbare energie zijn extra investeringen, en bijgevolg bijkomende financiële middelen nodig. Ook moet worden nagedacht over de mogelijkheden voor het opslaan van energie, waarvoor eveneens niet geringe investeringen nodig zijn.

35.

De huidige spanning tussen energievraag en -aanbod kan het best worden opgelost d.m.v. een degelijk beleid inzake rationeel energiegebruik en energie-efficiëntie.

Consumentenbescherming

36.

Naast concurrentie dient ook de openbaredienstverplichting centraal te blijven staan bij de openstelling van de markt.

37.

De energieconsument dient niet alleen te beschikken over keuzevrijheid, maar moet ook de garantie krijgen dat zijn rechten worden gerespecteerd. Met het oog hierop zou het goed zijn dat de bepalingen van het toekomstig „Europees handvest betreffende de rechten van de energieconsument” rechtskracht krijgen.

38.

De invoering van een „kleinhandelsforum”, naar analogie van de fora van Florence en Madrid, is een goed idee.

39.

De Commissie wordt verzocht om de retailmarkt en de impact van de openstelling op huishoudens goed in het oog te houden, zodat het vertrouwen van de consument in de energiemarkt wordt versterkt en het risico van marktmanipulatie wordt ingeperkt.

40.

Transparantere elektriciteits- en gastarieven zijn belangrijk, wil men de consumenten aanzetten tot gedragsveranderingen die leiden tot energiebesparing en energie-efficiëntie.

41.

Er zijn neutrale en niet aan leveranciers gebonden informatiesystemen nodig waarmee een automatisch beheer van de „switch” mogelijk is.

42.

Een algemene invoering van intelligente tellers is alleen gerechtvaardigd als aan twee voorwaarden wordt voldaan: het moet financieel haalbaar zijn en in verhouding staan tot de energiebezuinigingen die de verschillende soorten klanten kunnen verwezenlijken.

43.

Met het oog op de bestrijding van energiearmoede, zouden in de toekomst kwetsbare consumenten beter moeten worden beschermd.

Agentschap voor samenwerking op het gebied van energieregelgeving

44.

Wat grensoverschrijdende kwesties betreft is er inderdaad een „regelgevingskloof” en moeten er in bepaalde delen van de markt betere verbindingen komen.

45.

Het zou beter zijn om de ERGEG te versterken dan om een nieuw agentschap op te richten. In plaats van een nieuwe structuur op te richten, wat heel wat onkosten en administratieve lasten met zich meebrengt, is het aan te raden om de huidige ERGEG te versterken en bevoegd te maken inzake grensoverschrijdende aangelegenheden. Ook zou de ERGEG de taken moeten krijgen waarmee men het op te richten agentschap wilde belasten. Als deze manier van werken niet leidt tot voldoende concurrentie, zal dit een reden zijn om alsnog een apart agentschap op te richten.

Grensoverschrijdende uitwisselingen

46.

Het is een goede zaak dat het derde wetgevingspakket de samenwerking tussen de tsb's versterkt door een Europees netwerk van tsb's te vormen. Dit bevordert de grensoverschrijdende uitwisseling van elektriciteit en gas, wat een absolute voorwaarde is voor een volledig functionele interne markt. Een hoge transmissiecapaciteit is technisch gezien een essentiële voorwaarde voor enerzijds de voorzieningszekerheid en anderzijds eerlijke concurrentieverhoudingen op de gemeenschappelijke energiemarkt. Dit is momenteel in het bijzonder relevant voor de EU-lidstaten in Oost-Europa, die er in hun energiebeleid naar streven volledig onafhankelijk te worden van hun oostelijke buurlanden.

47.

Er moet worden geleidelijk aan worden toegewerkt naar regionale vervoersysteembeheerders.

48.

Met het voorstel van de Commissie inzake het Europese netwerk van tsb's voor gas en elektriciteit krijgen deze tsb's een soort juridische status, terwijl het agentschap slechts een raadgevend karakter lijkt te krijgen. Bepaalde regels, bijvoorbeeld de regels die betrekking hebben op transparantie of op de handel, zijn meer een zaak van de regelgevingsautoriteiten.

49.

Dat het Europese netwerk van tsb's voor elektriciteit elke twee jaar een tienjarenplan moet publiceren voor investeringen in alle netten van de Europese Gemeenschap, is een terechte eis.

50.

Nieuwkomers op de markt, met name lokale en regionale elektriciteitsondernemingen, dienen over evenveel marktinformatie te kunnen beschikken als ondernemingen die reeds langer actief zijn.

Het gasvervoernet

51.

De beperkte gasopslagcapaciteit, die bovendien vaak eigendom is van reeds langer bestaande operatoren, heeft een belangrijke invloed op de concurrentie in de gassector, en indirect ook op de elektriciteitssector (m.n. op de productie van elektriciteit). Daarom verdienen de voorstellen voor een betere toegang tot opslaginstallaties en LNG-installaties alle steun.

52.

De invoering van een entry/exit-regeling, waarbij capaciteit wordt toegewezen aan een zone/regio in plaats van aan een bepaalde pijpleiding, is een goede maatregel om de concurrentie te bevorderen.

Brussel, 10 april 2008

De voorzitter van het

Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 172/60


Advies van het Comité van de Regio's over het „Uitbreidingspakket 2007 — Pre-kandidaatlanden”

(2008/C 172/12)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S heeft het volgende vastgesteld:

De pre-kandidaatlanden dienen een duidelijker signaal te krijgen over de manier waarop zij tot de EU zullen toetreden. Afzonderlijke toetreding kan landen inspireren en motiveren om de hele procedure te versnellen. De mate waarin een land succesvol is met het doorvoeren van EU-criteria moet een bepalende factor zijn voor de snelheid waarmee de toetreding in zicht komt.

In de pre-kandidaatlanden dient de capaciteitsopbouw van lokale overheden en verenigingen van gemeenten te worden uitgebreid aangezien de lokale en regionale overheden momenteel niet genoeg bij het EU-toetredingsproces betrokken zijn.

Het is verheugend dat de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) met de EU is geparafeerd; het Comité spoort de overheden in Bosnië en Herzegovina aan om samen te werken bij de uitvoering van de in de overeenkomst vervatte verplichtingen.

Het is verheugend dat er een begin is gemaakt met de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) met de EU. Het Comité spoort Servië aan om te blijven werken aan het nakomen van zijn verplichtingen jegens het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië, die een voorwaarde zijn voor verdere integratie in de EU.

Het Comité is blij dat de stabilisatie- en associatieovereenkomst met de EU is ondertekend en spoort de regering van Montenegro ertoe aan om de verplichtingen die in de overeenkomst zijn vastgelegd na te komen.

Rapporteur

:

Martin HEATLY (UK/EVP), lid van de graafschapsraad Warwickshire

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de uitbreidingsstrategie en de belangrijkste uitdagingen 2007-2008

COM(2007) 663 final

Beleidsaanbevelingen

STANDPUNTEN VAN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

A   Algemene aanbevelingen

Algemene vorderingen en tijdpad

1.

De pre-kandidaatlanden dienen een duidelijker signaal te krijgen over de manier waarop zij tot de EU zullen toetreden. Afzonderlijke toetreding kan landen inspireren en motiveren om de hele procedure te versnellen. De mate waarin een land succesvol is met het doorvoeren van EU-criteria moet een bepalende factor zijn voor de snelheid waarmee de toetreding in zicht komt.

2.

Er moet een goede balans worden gevonden tussen behoud van enthousiasme en stabiliteit in het potentiële kandidaatland en een zorgvuldige en juiste voorbereiding van het toetredingsproces.

3.

Uitbreiding is voor zowel de EU, de kandidaatlanden als de pre-kandidaatlanden van groot belang in termen van economische groeikansen, het veiligstellen van belangrijke verkeersaders en energietoevoerlijnen en andere strategische overwegingen, zonder de gemeenschappelijke waarden van de EU, zoals vrijheid, democratie en solidariteit uit het oog te verliezen; met name het vooruitzicht van toetreding is van vitaal belang voor het behoud van vrede en stabiliteit in de westelijke Balkanlanden. Het Comité is echter bezorgd over de „uitbreidingsmoeheid” in sommige lidstaten en meent dat het publiek meer bewust zou moeten worden gemaakt van de kansen en uitdagingen die verdere uitbreiding biedt.

4.

Er is duidelijk sprake van een verbetering van de algemene economische groei, een toename van de algemene macroeconomische stabiliteit en een hogere levensstandaard in de pre-kandidaatlanden; dat neemt echter niet weg dat meer moeite moet worden gedaan om de rechtsstaat te versterken en de maatschappelijke structuren te moderniseren. Deze macroeconomische verbeteringen moeten gericht zijn op een hogere levenskwaliteit van de burgers in die landen. Vooral de versterking van de rechtsstaat — via gerechtelijke hervormingen — en de strijd tegen corruptie en georganiseerde misdaad, waaronder ook mensensmokkel, moeten in alle pre-kandidaatlanden de hoogste prioriteit krijgen.

5.

Alle pre-kandidaatlanden moeten goede betrekkingen onderhouden met hun buurlanden en deze voortdurend verbeteren, omdat dergelijke betrekkingen een essentieel onderdeel zijn van het proces van toenadering tot de Europese Unie. Τevens wijst het Comité erop dat de landen van de westelijke Balkan en hun buurlanden aan wederzijds aanvaardbare oplossingen moeten werken voor hangende kwesties.

Communicatie

6.

Goede communicatie is essentieel voor het aanhoudende succes van de uitbreidingsstrategie. Het is noodzakelijk betere informatie te verstrekken over de voordelen en uitdagingen van het huidige uitbreidingsproces, alsook begrip en acceptatie te kweken voor het geleidelijke verloop en de zorgvuldige aanpak van het proces. Alle bestuursniveaus in pre-kandidaatlanden moeten worden gesteund in hun pogingen om hun publiek beter te informeren over Europese waarden en de voordelen van een aanstaand EU-lidmaatschap alsook over de voorwaarden van dat lidmaatschap. Met het oog hierop moeten de mededelingen van de Commissie over uitbreiding van de EU ook verschijnen in de talen die in de pre-kandidaatlanden worden gesproken, inclusief de minderheidstalen.

7.

Het nieuwe financiële instrument — het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) — moet worden gebruikt om het bewustzijn over integratie in de EU te verhogen en de grensoverschrijdende samenwerking te verbeteren, de bevoegdheden van de belangenverenigingen van het lokale en regionale bestuur in de westelijke Balkanlanden te versterken en hen bij het toetredingsproces te betrekken.

8.

Voorts dient de „verticale” communicatie tussen de centrale overheidsdienst en die in de desbetreffende landen van gemeenten te worden verbeterd.

Capaciteitsopbouw en grensoverschrijdende samenwerking

9.

Ondersteunende maatregelen die mensen op lokaal en regionaal niveau bijeenbrengen en de samenwerking tussen de EU en pre-kandidaatlanden bevorderen, zijn waardevolle instrumenten om cultureel en politiek wederzijds begrip tot stand te brengen, waardoor twijfels omtrent het integratievermogen kunnen worden weggenomen. Denk maar aan de belangrijke rol die jumelages en soortgelijke samenwerkingsverbanden van steden hebben gespeeld na de historische gebeurtenissen rond 1990.

10.

Er zouden meer maatregelen moeten worden genomen om, ter aanvulling van de bestaande grensoverschrijdende mechanismen, de samenwerking tussen regio's en gemeenten in de lidstaten en in de pre-kandidaatlanden te bevorderen; bijvoorbeeld door pre-kandidaatlanden aan te moedigen om lid te worden van de een EGTS (1).

11.

De opbouw van bestuurlijke capaciteit, zeker op lokaal en regionaal niveau, is essentieel om met succes aan de criteria van Kopenhagen te kunnen voldoen. De lokale en regionale overheden in de betrokken landen zijn onvoldoende geïnformeerd en zijn vaak nog onvoldoende toegerust om de financiële steun van de EU te kunnen benutten. In dit verband heeft het CvdR een belangrijke rol te vervullen: bevordering van opleidingsseminars voor de uitwisseling van goede praktijken en lessen van de Europese lokale en regionale overheden.

12.

Het is een goede zaak dat de EU en de pre-kandidaatlanden een akkoord hebben gesloten over versoepeling van de visumplicht. Dit is immers een belangrijke stap in de vereenvoudiging van de intermenselijke contacten, niet alleen tussen de inwoners van de westelijke Balkanlanden maar ook tussen de inwoners van de EU en de pre-kandidaatlanden.

13.

In de pre-kandidaatlanden dient de capaciteitsopbouw van lokale overheden en verenigingen van gemeenten te worden uitgebreid aangezien de lokale en regionale overheden momenteel niet genoeg bij het EU-toetredingsproces betrokken zijn.

14.

Het Comité is voorstander van projecten die lokale overheden van EU-lidstaten en pre-kandidaatlanden met elkaar in contact brengen, zoals het „Exchange Project” in Servië waarbij een derde van de gemeenten kennis maakte met Europese praktijken op het gebied van projectbeheer en betrekkingen tot stand werden gebracht tussen de EU en Servische lokale overheden.

15.

Het CvdR moedigt de capaciteitsopbouw van centrale, lokale en regionale overheden in de pre-kandidaatlanden aan, teneinde hun milieubeleid in overeenstemming te brengen met de aanbevelingen van de EU.

16.

In de pre-kandidaatlanden is de democratie nog pril en kwetsbaar. Er zijn doelgerichte en duurzame maatregelen nodig om de instellingen en spelregels van de representatieve democratie verder te ontwikkelen en solide te maken. Hierbij valt met name te denken aan de lokale en regionale overheden, die van groot belang zijn voor een stabiele en open democratische samenleving en voor een goede governance.

Het maatschappelijk middenveld en het openbare leven

17.

Het maatschappelijk middenveld is een heel belangrijk onderdeel van een democratische samenleving in opbouw. De verdere ontwikkeling en capaciteitsopbouw van deze sector is noodzakelijk om de transparantie te helpen vergroten en de democratie te bevorderen. Het maatschappelijk middenveld kan een belangrijke rol spelen bij de publieksvoorlichting over de EU en het betrekken van de burger bij het uitbreidingsproces.

18.

De rechten van vrouwen, kinderen en ouderen moeten verder worden verbeterd. Verdere actie is geboden om gelijke kansen te bevorderen, betere arbeidsvoorwaarden te garanderen en een groter politiek engagement onder vrouwen te stimuleren. Vrouwen, kinderen en ouderen moeten beter worden beschermd tegen allerlei vormen van geweld, inclusief mensenhandel.

19.

Ook de positie van gehandicapten is voor verbetering vatbaar. Met name de arbeidskansen van gehandicapten moeten worden verbeterd omdat dit een essentiële stap in de richting van hun volledige maatschappelijke integratie is.

20.

De rechten van minderheden dienen verder te worden verbeterd en er moeten voorwaarden worden geschapen voor hun culturele ontwikkeling en ontplooiing. Ook zijn er krachtige maatregelen nodig om de houding tegenover etnische groepen te verbeteren en voor tolerantie en verzoening te zorgen.

B.   Opmerkingen per land

Albanië

21.

Het Comité neemt met genoegen kennis van de positieve resultaten op bestuurlijk vlak, met name van de ontwikkelingen in verband met de verbetering van de registers van de burgerlijke stand, identiteitskaarten en de invoering van biometrische paspoorten, en hoopt dat dit tot een verbetering van het verkiezingsproces zal bijdragen, aangezien de meest recente lokale verkiezingen niet volgens de internationale regels en normen zijn verlopen.

22.

Tot zijn tevredenheid constateert het Comité dat door de regering aan een strategischer benadering van corruptiebestrijding wordt gewerkt. Corruptie is echter nog steeds wijdverspreid en een groot probleem in Albanië. Bovendien is het rechtsstelsel ondanks een aantal verbeteringen nog zwak; het moet absoluut verder hervormd worden, vooral de onafhankelijkheid, het toezicht, de transparantie en de effectiviteit dienen te worden verbeterd. Het is dan ook van groot belang dat de voor de periode 2007-2013 geplande anti-corruptiestrategie met kracht wordt uitgevoerd overeenkomstig de aanbevelingen van de Raad van Europa/GRECO (2).

23.

De betrekkingen tussen de verschillende religieuze groepen zijn erg goed en een voorbeeld voor de hele regio, maar op het gebied van mensenrechten en vrijheid van meningsuiting moet nog het een en ander worden verbeterd.

24.

De Albanese overheden worden opgeroepen zich te blijven inzetten voor de verbetering van de omstandigheden van de minderheden, in aansluiting op de Europese goede praktijken en het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden van de Raad van Europa. Het wordt ten zeerste aanbevolen om vertegenwoordigers van minderheden in het Albanese parlement op te nemen en om ervoor te zorgen dat het onderwijs in minderheidstalen wordt uitgebreid tot alle etnische minderheden in geheel Albanië

25.

Albanië doet zijn best om goede betrekkingen te onderhouden met nabijgelegen lidstaten en andere pre-kandidaatlanden en deze verder te ontwikkelen.

26.

Om de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) succesvol te kunnen uitvoeren, zal Albanië zijn bestuurlijke capaciteit verder moeten versterken. Het lokaal bestuur en de vereniging van Albanese gemeenten moeten hun capaciteit verder opvoeren om de pretoetredingssteun te kunnen benutten.

Bosnië en Herzegovina

27.

Het is verheugend dat de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) met de EU is geparafeerd; het Comité spoort de overheden in Bosnië en Herzegovina aan om samen te werken bij de uitvoering van de in de overeenkomst vervatte verplichtingen.

28.

Het Comité is ingenomen met de verklaring inzake de hervorming van het politieapparaat in Bosnië en Herzegovina. Het eist dat alle partijen zich voor de eerste hervorming volgens de EU-beginselen zullen inzetten. Hervorming van de politie is een vereiste voor ondertekening van de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO).

29.

Het Comité stelt verheugd vast dat het lokaal bestuur in Bosnië en Herzegovina vastbesloten is om de Europese goede praktijken op het gebied van dienstverlening te volgen en juicht het toe dat de verenigingen van gemeenten van beide entiteiten bereid zijn om samen de kwaliteit van de plaatselijke dienstverlening aan de burgers te verbeteren.

30.

Er worden nog steeds hervormingen doorgevoerd in het lokaal bestuur en de wetgeving van beide entiteiten op het vlak van lokaal zelfbestuur is in overeenstemming met het Europees Handvest inzake plaatselijke autonomie.

31.

Om de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) succesvol te kunnen uitvoeren, zullen Bosnië en Herzegovina hun bestuurlijke capaciteit verder moeten versterken. De lokale overheden en verenigingen van gemeenten in beide entiteiten moeten hun capaciteit verder opvoeren om de mogelijkheden van de pretoetredingssteun te kunnen benutten en er ten volle van te profiteren.

32.

Het Comité is tevreden met de vooruitgang die is geboekt op het vlak van de terugkeer van vluchtelingen en binnenlandse ontheemden en spoort de betreffende organisaties en agentschappen aan tot constante verbetering van de voorwaarden voor blijvende terugkeer.

33.

De samenwerking met het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië is verbeterd en heeft een over het algemeen bevredigend niveau bereikt. Voor ondertekening van een stabilisatie- en associatieovereenkomst is echter volledige medewerking geboden.

Servië

34.

Servië dient de toenadering tot de EU verder voort te zetten en naar een vreedzame coëxistentie met alle buurlanden te streven.

35.

Het is verheugend dat er een begin is gemaakt met de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) met de EU. Het Comité spoort Servië aan om te blijven werken aan het nakomen van zijn verplichtingen jegens het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië, die een voorwaarde zijn voor verdere integratie in de EU.

36.

Er is vooruitgang geboekt met de hervorming van het overheidsbestuur in overeenstemming met de Europese normen en Servië heeft in het kader van de onderhandelingen over de SAO aangetoond dat het over goede bestuurlijke capaciteit beschikt.

37.

Het Comité is ingenomen met het initiatief van het ministerie van Justitie om het gerechtelijk apparaat aan een grondige analyse te onderwerpen omdat de tenuitvoerlegging van het wettelijk kader dat in de nieuwe grondwet is vastgelegd, nog steeds op zich laat wachten. Er moeten verdere maatregelen worden genomen om de onafhankelijkheid, verantwoordingsplicht en efficiëntie van de rechterlijke organisatie te garanderen.

38.

Het is een goede zaak dat de nationale corruptiebestrijding wordt voortgezet; desondanks is corruptie nog steeds een wijdverbreid verschijnsel en een groot probleem in Servië.

39.

De rechten van minderheden worden gelukkig beter geëerbiedigd en beter beschermd. De regering zou haar pijlen moeten richten op verbetering van de rechten van etnische groepen op het gebied van onderwijs, sociale zekerheid, gezondheidszorg, huisvesting en werkgelegenheid.

40.

Het Comité verzoekt het Servisch parlement met klem het Europees Handvest inzake plaatselijke autonomie te ratificeren.

41.

Om de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) succesvol te kunnen uitvoeren, zal Servië zijn bestuurlijke capaciteit verder moeten versterken. Het lokaal bestuur en de permanente conferentie van Servische steden en gemeenten moeten hun capaciteit verder opvoeren om de mogelijkheden van de pretoetredingssteun te kunnen benutten en er ten volle van te profiteren.

Kosovo (conform VN-resolutie 1244)

42.

Kosovo's onafhankelijkheidsverklaring van 17 februari is nu een feit; het CvdR onderschrijft het besluit om een EVDB-missie voor de rechtsstaat en stabiliteit, EULEX Kosovo, te lanceren. Handhaving van de rechtsstaat en stabiliteit is in het belang van iedereen. Etnische groepen dienen vreedzaam samen te leven.

43.

Het Comité verwelkomt de invoering van de strategie en het actieplan voor de hervorming van het openbaar bestuur 2006-2011. Het overheidsapparaat is immers zwak en inefficiënt en de hervormingen staan nog in de kinderschoenen.

44.

Hoewel op het vlak van lokaal bestuur enige vooruitgang is geboekt, blijft de bestuursrechtelijke capaciteit zwak.

45.

De oprichting van het anti-corruptieagentschap voor Kosovo is een goede zaak. Het is alleen jammer dat de politieke wil om corruptie te bestrijden duidelijk ontbreekt, wat een groot probleem is. Verdere capaciteitsopbouw van het personeel van het agentschap alsook de verdere ontwikkeling van het rechtskader en de uitvoeringsmaatregelen zijn noodzakelijk.

46.

Helaas is weinig vooruitgang geboekt op het gebied van burgerlijke en politieke rechten en vrijheden. Het Comité verzoekt de autoriteiten van Kosovo met klem verder onderzoek te doen naar meer dan 2000 vermisten als belangrijke stap in de richting van verzoening.

47.

Het is toe te juichen dat de verkiezingen in Kosovo van november 2007 vreedzaam zijn verlopen. Het Comité roept de Kosovaarse en Servische autoriteiten op om te blijven werken aan een vreedzame regeling voor de huidige politieke situatie. Het meent ten stelligste dat er geen plaats mag zijn voor geweld in Kosovo en dat een multi-etnisch Kosovo slechts tot stand kan komen door samenwerking van alle gemeenschappen.

Montenegro

48.

Het Comité is blij dat de stabilisatie- en associatieovereenkomst met de EU is ondertekend en spoort de regering van Montenegro ertoe aan om de verplichtingen die in de overeenkomst zijn vastgelegd na te komen.

49.

Ook de goedkeuring van een nieuwe grondwet is toe te juichen.

50.

Montenegro is er sinds zijn onafhankelijkheid in geslaagd om goede bilaterale betrekkingen aan te knopen met kandidaat-lidstaten en naburige lidstaten en heeft vooruitgang geboekt op het gebied van deelname aan regionale initiatieven en lidmaatschap van de Raad van Europa.

51.

Het Comité constateert tot zijn tevredenheid dat de regering maatregelen heeft genomen om de georganiseerde misdaad en corruptie te bestrijden maar stelt vast dat deze kwesties nog steeds als een groot probleem worden gezien. Daarom moet de regering de anti-corruptiemaatregelen blijven aanscherpen en de strijd tegen witwaspraktijken opvoeren. Daarbij dient bijzondere aandacht uit te gaan naar de hervorming van het gerechtelijk apparaat.

52.

Er is sprake van een voortgaande hervorming van overheidsdiensten. Verdere capaciteitsopbouw is geboden, vooral op het gebied van transparantie, verantwoordingsplicht, openbare aanbestedingen en het beheer van overheidsmiddelen en vergunningen.

53.

Om de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) succesvol te kunnen uitvoeren, zal Montenegro zijn bestuurlijke capaciteit verder moeten versterken. Het lokaal bestuur en de vereniging van Montenegrijnse gemeenten moeten hun capaciteit verder opvoeren om de mogelijkheden van pretoetredingssteun te kunnen benutten en er ten volle van te profiteren.

Brussel, 10 april 2008

De voorzitter van het

Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


(1)  Europese groepering voor territoriale samenwerking.

(2)  GRECO (Group of States against Corruption) is door de Raad van Europa in 1999 in het leven geroepen om na te gaan of de lidstaten wel voldoen aan de anti-corruptieregels van deze organisatie. Voor meer informatie, zie: http://www.coe.int/t/dg1/Greco/Default_en.asp


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 172/65


Advies van het Comité van de Regio's over de „Algemene maatschappelijke betrokkenheid van jongeren”

(2008/C 172/13)

HET COMITE VAN DE REGIO'S

In de mededeling maakt de Commissie weliswaar gewag van de noodzakelijke samenwerking tussen beleidsmakers en belangengroepen op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau bij de ontwikkeling van de jeugdstrategie maar geeft zij geen nadere omschrijving van de rol van het regionale en lokale niveau inzake jeugdbeleid.

Jeugdbeleid wordt in belangrijke mate op regionaal en lokaal niveau ten uitvoer gelegd. Lokale en regionale strategieën dragen er aanzienlijk toe bij dat kwalitatief hoogstaande maatregelen worden genomen voor een betere (bij-)scholing, een betere sociale en beroepsmatige integratie en actief burgerschap van jongeren. Juist op regionaal en lokaal niveau kan de aandacht beter worden gericht op de specifieke behoeften van jongeren en kan dan ook doeltreffender worden opgetreden.

Het Comité valt de Commissie bij dat het de taak van nationale en regionale onderwijs- en opleidingsstelsels moet zijn om basiscompetenties aan te reiken die voor de arbeidsmarkt relevant zijn. Evenmin mag echter worden vergeten dat een degelijke algemene basisopleiding, waarbij de persoonlijkheid zich kan ontwikkelen, ook nog om andere redenen van belang is, met name met het oog op persoonlijke deelname aan het maatschappelijke leven.

Bij kinderen in voorschoolse leeftijd vindt het Comité, in tegenstelling tot de Commissie, dat algemene persoonlijkheidsontwikkeling en niet zozeer de ontwikkeling van sleutelcompetenties centraal staat.

Het tweeledige opleidingssysteem dat in verschillende lidstaten wordt gehanteerd waarbij opleiding op school wordt gecombineerd met opleiding in het bedrijf, kan als onderwijsvorm tot voorbeeld strekken met het oog op de integratie van zoveel mogelijk jongeren in het beroepsleven. Helaas is beroepsopleiding in vele lidstaten niet erg aantrekkelijk en kan ze op weinig bijval rekenen.

Rapporteur

:

Gebhard HALDER (AT/EVP), voorzitter van het parlement van Vorarlberg

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Het bevorderen van de volledige participatie van jongeren in het onderwijs, het arbeidsleven en het maatschappelijk leven

COM (2007) 498 final

Beleidsaanbevelingen

HET COMITE VAN DE REGIO'S

Algemene opmerkingen

1.

Jongeren zijn het ontwikkelingspotentieel van een samenleving. De toekomst van de Europese Unie, haar lidstaten en de regionale en lokale gemeenschappen hangt steeds meer af van de vraag of de samenleving wel kind- en jeugdvriendelijk genoeg is.

2.

Jongeren zijn ook van doorslaggevend belang om het economisch prestatievermogen van de Europese regio's en gemeenten te behouden en hen in staat te stellen de wereldwijde concurrentie het hoofd te bieden. De inzet van de EU-burgers is overigens de hoeksteen van de sociale samenhang en van een vreedzame en democratische verdere ontwikkeling van Europa, die reeds op jeugdige leeftijd moet worden gelegd.

3.

Zoals reeds in het advies van het Comité van de Regio's over de demografische toekomst van Europa is uiteengezet (1), worden thans minder kinderen geboren dan voor het behoud van het huidige bevolkingsaantal noodzakelijk is. Dit heeft verregaande gevolgen voor de omvang en de leeftijdsstructuur van de Europese bevolking en wijst op de noodzaak van een duurzaam beleid dat met de verschillende generaties rekening houdt.

4.

Het Europese pact voor de jeugd (2), dat de Europese Raad in het voorjaar van 2005 heeft goedgekeurd, alsook de Mededeling van de Commissie over het Europese jeugdbeleid (3) en de bovenvermelde mededeling van de Commissie, handelen bijgevolg over een bijzonder belangrijk thema.

5.

Het Comité onderschrijft de transversale aanpak die de Commissie in haar strategie voor jongeren bepleit. Het is zaak de belangen van jongeren algemeen op alle andere beleidsterreinen mee te nemen en aldus de aandacht meer op de specifieke behoeften van jongeren toe te spitsen.

6.

Opgemerkt zij voorts dat de lidstaten of de regionale of lokale overheden bevoegd zijn passende maatregelen te nemen op de door de mededeling bestreken gebieden van onderwijs en beroepsopleiding, jongerenzaken en werkgelegenheid. De Europese Unie kan in dit verband een coördinerende, ondersteunende en aanvullende functie vervullen.

7.

De Commissie dient in dit verband na te gaan of de geplande maatregelen stroken met de subsidiariteits- en evenredigheidsbeginselen die in het Hervormingsverdrag kracht werden bijgezet.

8.

De Commissie heeft in samenhang met haar mededeling geen effectbeoordeling verricht. Helaas is ook niet nagegaan welke administratieve en financiële extra lasten de tenuitvoerlegging voor de regionale en lokale niveaus met zich meebrengt.

Belang voor het regionale en lokale niveau

9.

In de mededeling maakt de Commissie weliswaar gewag van de noodzakelijke samenwerking tussen beleidsmakers en belangengroepen op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau bij de ontwikkeling van de jeugdstrategie maar geeft zij geen nadere omschrijving van de rol van het regionale en lokale niveau inzake jeugdbeleid.

10.

Jeugdbeleid wordt in belangrijke mate op regionaal en lokaal niveau ten uitvoer gelegd. Lokale en regionale strategieën dragen er aanzienlijk toe bij dat kwalitatief hoogstaande maatregelen worden genomen voor een betere (bij-)scholing, een betere sociale en beroepsmatige integratie en actief burgerschap van jongeren. Juist op regionaal en lokaal niveau kan de aandacht beter worden gericht op de specifieke behoeften van jongeren en kan dan ook doeltreffender worden opgetreden.

11.

De Commissie dient rekening te houden met de nationale, regionale en lokale diversiteit op het gebied van onderwijs, jeugdzaken en werkgelegenheid. Bij de uitstippeling en tenuitvoerlegging van coördinerende, ondersteunende en aanvullende maatregelen moet niet alleen het nationale maar ook het regionale en lokale niveau worden betrokken.

Meer en betere opleiding voor alle jongeren

12.

De Europese onderwijs- en opleidingsstelsels zijn sleutelfactoren voor de ontwikkeling van het concurrentiepotentieel van de EU op lange termijn. Het actieprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” (4) is dan ook een goede zaak. Tegelijkertijd zij evenwel opgemerkt dat rekening moet worden gehouden met de verantwoordelijkheid van de lidstaten of de regionale en lokale overheden voor de inhoud van het onderwijs en de ontwikkeling van de onderwijsstelsels, alsook met de veelheid van hun culturen en talen.

13.

Het Comité valt de Commissie bij dat het de taak van nationale en regionale onderwijs- en opleidingsstelsels moet zijn om basiscompetenties aan te reiken die voor de arbeidsmarkt relevant zijn. Evenmin mag echter worden vergeten dat een degelijke algemene basisopleiding, waarbij de persoonlijkheid zich kan ontwikkelen, ook nog om andere redenen van belang is, met name met het oog op persoonlijke deelname aan het maatschappelijke leven.

14.

Bij kinderen in voorschoolse leeftijd vindt het Comité, in tegenstelling tot de Commissie, dat algemene persoonlijkheidsontwikkeling en niet zozeer de ontwikkeling van sleutelcompetenties centraal staat. Niettemin kan zo op speelse wijze o.a. via technische en natuurwetenschappelijke spelletjes reeds bij zeer kleine kinderen een potentieel worden gecreëerd en belangstelling worden gewekt, die voor de latere beroepsoriëntering van groot belang kan zijn.

15.

In het kader van de opvoeding van jonge kinderen is de taalontwikkeling van bijzonder belang. Geldt met name voor migrantenkinderen. Aldus wordt ook de grondslag voor het aanleren van andere talen op latere leeftijd gelegd.

16.

Het tweeledige opleidingssysteem dat in verschillende lidstaten wordt gehanteerd waarbij opleiding op school wordt gecombineerd met opleiding in het bedrijf, kan als onderwijsvorm tot voorbeeld strekken met het oog op de integratie van zoveel mogelijk jongeren in het beroepsleven. Helaas is beroepsopleiding in vele lidstaten niet erg aantrekkelijk en kan ze op weinig bijval rekenen. Hoe dan ook wordt dit opleidingssysteem, zoals ook alle andere voortgezette of universitaire opleidingen, geconfronteerd met het probleem dat de kwalificatievereisten die thans voor een groot aantal banen gelden, steeds hoger worden. Ook moet dit opleidingssysteem aantrekkelijker worden gemaakt door met name de doorstroommogelijkheden van het tweeledige opleidingssysteem naar de universiteit te verbeteren.

17.

Het opleidingsniveau moet algemeen worden verhoogd. Een en ander staat of valt met het voorhanden zijn van hooggekwalificeerde en gemotiveerde leerkrachten en opleiders, die niet alleen over vakkundigheid en didactische kwaliteiten maar ook over de nodige sociale en integratiegerichte vaardigheden beschikken (5). Bovendien moeten de eisen van de arbeidsmarkt in de leerplannen tot uiting komen.

18.

Het Comité is ermee ingenomen dat de Commissie bij de lidstaten erop aandringt het Europese kwalificatiekader toe te passen en zou graag zien dat in deze context rekening wordt gehouden met de nationale en regionale diversiteit op onderwijsgebied. Zo moet bijvoorbeeld naar mogelijkheden worden gezocht voor de integratie van de beroepsgerichte opleidingsmodule.

19.

De EU-programma's voor levenslang leren en „Jeugd in actie” zijn van groot belang. Deze programma's die de nadruk leggen op grensoverschrijdende mobiliteit en daaraan gerelateerd formeel en informeel leren vormen een waardevolle aanvulling op het nationale, regionale en lokale onderwijsbeleid.

20.

De Commissie zou in haar mededeling en in het kader van de door haar getroffen maatregelen (bv. EU-programma's) beter moeten inspelen op de situatie van kansarme jongeren. Om deze een kans op ontplooiing van hun individuele capaciteiten en op integratie in de arbeidsmarkt te geven kan het van nut zijn gebruik te maken van modellen als bv. integratiegerichte beroepsopleiding. Deze geven kansarme jongeren de mogelijkheid een opleiding over een langere tijdsduur te spreiden of met een gedeeltelijke kwalificatie af te sluiten. Ook intensieve sociale begeleiding en „mentoring” van jongeren is daarbij van belang — een dienst die alleen op regionaal en lokaal niveau kan worden geleverd. Dergelijke modellen kunnen er ook toe bijdragen het nog steeds hoge percentage vroegtijdige schoolverlaters naar beneden te halen.

Jongeren en werkgelegenheid: een uitdaging voor Europa

21.

Voor jongeren wordt de overgang van school naar beroepsleven steeds moeilijker.

22.

In veel Europese regio's doet zich daarbij nu reeds de paradoxale situatie voor dat een aanzienlijke jongerenwerkloosheid (6) vaak gepaard gaat met een gebrek aan — met name hooggekwalificeerde — arbeidskrachten, dat zich in de toekomst nog scherper zal laten gevoelen.

23.

De integratie van jongeren in het beroepsleven en op sociaal gebied verloopt bijzonder moeilijk in achtergestelde stedelijke en plattelandsgebieden. Europese, nationale, regionale en lokale maatregelen met het oog op convergentie en verbetering van het regionale concurrentievermogen zijn daarom van groot belang, ook om het mogelijk te maken dat gekwalificeerde jongeren in deze regio's blijven.

24.

Het Comité valt de Commissie bij dat in de nationale hervormingsprogramma's voor groei en werkgelegenheid bijzondere aandacht moet gaan naar arbeidsparticipatie van jongeren en zou graag zien dat deze hervormingsprogramma's optimaal worden afgestemd op de maatregelen die in het kader van het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” zijn vastgesteld.

25.

De „peer review”-procedure, waarvan de lidstaten in het kader van de Lissabon-strategie gebruik kunnen maken, zou moeten worden uitgebreid, zodat ook lokale en regionale overheden en andere belanghebbende partijen kunnen profiteren van deze collegiale toetsing binnen de EU en zodoende kennis kunnen maken met de maatregelen die op subnationaal niveau worden genomen voor jongeren die geen baan hebben en ook geen opleiding volgen.

26.

De gestage toename van precaire arbeidsverhoudingen met geringe werkzekerheid is een fundamenteel probleem, met name voor jongeren, daar zij aldus vaak vele jaren lang zonder stabiele en passende arbeids- en inkomensvoorwaarden moeten leven en bijgevolg ook niet op eigen benen kunnen staan.

27.

EU-instellingen, lidstaten en regionale en lokale besturen moeten daarom bij de eventuele omzetting van de flexicurity-maatregelen streven naar een goed evenwicht tussen de belangen van werkgevers en werknemers en tussen flexibiliteit en zekerheid. Ook mag de sociale integratie van jongeren niet worden bemoeilijkt.

28.

De Commissie schenkt onvoldoende aandacht aan werkgelegenheid voor kansarme jongeren. Naast preventieve maatregelen die vooral op de arbeidsmarktgerichte opleiding van jongeren betrekking hebben, zijn er ook intensieve — én sociale — op de persoon toegesneden ondersteunende maatregelen geboden voor de integratie van jongeren, en met name kansarme jongeren, op de arbeidsmarkt. Het is daarbij zaak — zoals ook in de Europese werkgelegenheidsstrategie is aangegeven — alle jongeren te bereiken en binnen een zo kort mogelijke termijn in het werkgelegenheidsproces te integreren. Opvangnetten voor werkzoekende jongeren en specifiek op jongeren gerichte, met openbare middelen gefinancierde kwalificatie- en werkgelegenheidsprogramma's kunnen met het oog daarop eveneens noodzakelijk zijn (7).

29.

Dergelijke projecten kunnen worden ondersteund door de Europese structuurfondsen, met name het Europees Sociaal Fonds. De in de Commissiemededeling bepleite sterkere oriëntering van het ESF op werkgelegenheid voor jongeren wordt toegejuicht, voor zover de regionale situatie (hoge jeugdwerkloosheid) dit vereist.

30.

Het is een wezenlijke taak van de nationale, regionale en lokale bestuursniveau de inzetbaarheid en werkwilligheid bij jongeren te verbeteren. Er moet o.a. meer werk worden gemaakt van persoonlijke beroepskeuze- en studievoorlichting en –oriëntering en daarmee samenhangende bewustmakingscampagnes voor toekomstgerichte loopbanen. Zo kan bv. ook voor evenwicht tussen mannen en vrouwen in diverse beroepsgroepen worden gezorgd.

31.

Het door de Commissie voorgestelde en aanbevolen kwaliteitshandvest voor stages is een goede zaak, daar stagiairs — die thans steeds vaker grensoverschrijdende activiteiten verrichten — soms als „goedkope arbeidskrachten” worden uitgebuit. Correct geregelde stages bieden jongeren evenwel een uitstekende kans om een eerste beroepservaring op te doen, wat vaak een cruciale en zelfs doorslaggevende rol kan spelen bij hun latere beroepskeuze of in hun latere loopbaan; ook moeten jongeren die een opleiding volgen, worden aangemoedigd om stage te lopen en moet het aanbod aan stageplaatsen zo veel mogelijk wordt uitgebreid.

32.

Naast basisopleiding wint tevens voortgezette beroepsopleiding aan belang. Technische kennis en de voor het arbeidsproces vereiste vaardigheden veranderen snel. De uitdaging is dan ook de aantrekkelijkheid van en toegang tot voortgezette opleiding te verbeteren en het aanbod van instrumenten voor bij- en nascholing uit te breiden. Het is van belang dat jongeren die onvoldoende basisopleiding hebben genoten, hun achterstand op het gebied van kennis en vaardigheden kunnen inhalen (tweede-kansonderwijs) (8).

Het potentieel van iedereen ten volle benutten

33.

Vooral kinderen en jongeren uit arme gezinnen zijn in velerlei opzicht benadeeld en worden vaak uitgesloten. Een en ander geldt voor zowel hun kansen op onderwijs- en opleidingsgebied als hun situatie op gezondheidsgebied. Bovendien wordt armoede vaak „overgeërfd”. Armoede en uitsluiting op volwassen leeftijd zijn dan het gevolg van een benadeelde situatie in de kinderjaren of de jeugd.

34.

Bestrijding van armoede en sociale uitsluiting moet daarom een prioritaire doelstelling zijn. Dit is in eerste instantie een taak van nationale, regionale en lokale overheden en vergt gecoördineerde samenwerking op economisch, werkgelegenheids- en sociaal gebied, alsook horizontale aandacht voor aspecten van het jeugdbeleid.

35.

Een eerste stap moet zijn het armoederisico van gezinnen met kinderen weg te nemen. Bijzondere aandacht moet daarbij gaan naar sociaaleconomische factoren als segregatie en langdurig werkloze en laagopgeleide ouders, zodat de armoedespiraal kan worden doorbroken.

36.

Het zijn veelal de lokale en regionale overheden die belast zijn met de zorg voor weeskinderen en kinderen uit probleemgezinnen, die verantwoordelijk zijn voor hun schoolopleiding en die de voorwaarden scheppen welke deze kinderen in staat stellen een zelfstandig bestaan op te bouwen.

37.

Beheersing van de taal van het gastland is een absolute voorwaarde voor vlotte integratie, goede schoolresultaten en betere kansen op de arbeidsmarkt; het is dan ook een wezenlijke factor in de armoedebestrijding.

Actieve jonge burgers

38.

Participatie van jongeren betekent dat zij deelnemen aan het maatschappelijke leven en het mee gestalte geven. Participatie maakt kinderen en jongeren sterker, geeft hun zelfvertrouwen en bevordert de democratie en hun actieve betrokkenheid.

39.

Van bijzonder belang is het participatieproces op lokaal en regionaal niveau. Jongeren krijgen pas een duidelijk beeld van participatie, die dan ook een duurzaam effect heeft, als zij de plek waar zij leven, mee vorm kunnen geven en de invloed van het participatieproces onmiddellijk en rechtstreeks ondervinden.

40.

Het is erg belangrijk jongeren vertrouwd te maken met de mechanismen van gemeentelijk bestuur, met de taken, functies en bevoegdheden van gemeentelijke mandatarissen, en met de mogelijkheden waarover deze beschikken om de plaatselijke bevolking te helpen arbeidssituatie en leefomstandigheden te verbeteren en met de verantwoordelijkheid die dezen in dat opzicht dragen.

41.

Om lokale en regionale participatie-initiatieven kracht bij te zetten is uitwisseling van ervaringen op EU-niveau een goede zaak. Het nationale en Europese bestuursniveau wordt samen met regionale en lokale overheden opgeroepen om het jeugdbeleid sectoroverschrijdend en in nauwe samenwerking met jongeren uit te stippelen.

42.

Het Comité is erg te spreken over de door de Europese Commissie voorgestelde regelmatige verslaglegging over jeugdzaken. Deze kan bijdragen tot inzicht in de levensomstandigheden en de verlangens van jongeren en kan aldus de grondslag leggen voor een transsectoraal jeugdbeleid van het nationale, regionale, lokale en communautaire bestuursniveau. Wel mogen lidstaten, regio's en gemeenten niet met nieuwe rapportageverplichtingen worden belast. De verslagen die thans reeds vaak moeten worden voorgelegd en ook betrekkin hebben op de leefsituatie van jongeren, bevatten tal van noodzakelijke informatie.

43.

Vrijwilligerswerk biedt jongeren een belangrijke kans om actief aan de samenleving deel te nemen en reeds een eerste werkervaring op te doen die tot een betere beroepskeuzeoriëntering kan bijdragen.

44.

Vrijwilligerswerk maakt het ook mogelijk kennis en vaardigheden te verwerven die voor een latere beroepsactiviteit van belang kunnen zijn. Om vrijwilligersinitiatieven voor jonge mensen aantrekkelijker te maken is het absoluut noodzakelijk dat de kwalificaties die in het kader van deze vorm van niet-formeel leren worden behaald, ook worden erkend.

45.

De „Youthpass” die door de Commissie in het kader van het EU-programma „Jeugd in actie” in het leven is geroepen en waarmee aan jongeren een individueel certificaat van deelname aan programma-activiteiten wordt afgegeven, is een goede zaak. Het Comité steunt dan ook het voornemen van de Commissie om het Europese kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass) (9) aan te vullen om rekening te houden met informeel verworven vaardigheden.

46.

Wat zowel participatie als vrijwilligerswerk van jongeren betreft, moet door alle bestuursniveaus meer aandacht worden geschonken aan toegankelijkheid voor kansarme jongeren.

Brussel, 10 april 2008

De voorzitter van het

Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


(1)  Advies van het Comité van de Regio's over de „De demografische toekomst van Europa”, CdR 341/2006 rev 3.

(2)  Bijlage I bij de conclusies van het voozitterschap van de Europese Raad, Brussel 22-23 maart 2005 (7619/05).

(3)  Mededeling van de Commissie aan de Raad over Europese beleidsmaatregelen voor jongeren — Aandacht voor jongerenbelangen in Europa — implementatie van het Europees pact voor de jeugd en bevordering van actief burgerschap (COM(2005) 206 final)

(4)  Gedetailleerd werkprogramma voor de follow-up inzake de doelstellingen voor de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa, PB C 142 van 14.6.2002.

(5)  Zie ook de Commissiemededeling „De kwaliteit van de lerarenopleiding verbeteren” (COM(2007) 392) en de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over het verbeteren van de kwaliteit van de lerarenopleiding, PB C 300/6 van 12.12.2007

(6)  Volgens de mededeling bedraagt de jeugdwerkloosheid gemiddeld 17,4 %.

(7)  In sommige gevallen moeten laagdrempelige mogelijkheden worden gecreëerd voor jongeren die ver afstaan van instellingen en onderwijs, om hen de kans te bieden „werkervaring” op te doen. Ook (gedeeltelijke en) tijdelijke overname van de loonkosten kan ondernemingen ertoe aanzetten jongeren voor een eerste baan in dienst te nemen. Uit studies is gebleken dat het economisch effect zonder meer positief kan zijn als ook rekening wordt gehouden met het feit dat tewerkstelling van een grotere groep langdurig werkloze jongeren ook positieve gevolgen heeft voor het sociaal beleid.

(8)  Deze onderwijs- en opleidingsmaatregelen, die ook door het ESF worden bevorderd, zijn absoluut noodzakelijk, willen jongeren op de arbeidsmarkt voet aan de grond krijgen. Hierbij zij bv. gedacht aan „alfabetiseringscursussen” en maatregelen om vroegtijdige schoolverlaters toch nog school te laten afmaken.

(9)  Zie Besluit nr. 2241/2004/EG.