ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 171

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

51e jaargang
5 juli 2008


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie

2008/C 171/01

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie
PB C 158 van 21.6.2008

1

 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2008/C 171/02

Zaak C-442/04: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 15 mei 2008 — Koninkrijk Spanje/Raad van de Europese Unie (Visserij — Verordening (EG) nr. 1954/2003 — Verordening (EG) nr. 1415/2004 — Beheer van visserijinspanning — Vaststelling van maximaal jaarlijks visserijinspanningsniveau — Referentieperiode — Vangstgebieden en visbestanden van Gemeenschap — Biologisch kwetsbare gebieden — Akte betreffende toetredingsvoorwaarden voor Koninkrijk Spanje en Portugese Republiek en aanpassingen van Verdragen — Exceptie van onwettigheid — Ontvankelijkheid — Non-discriminatiebeginsel — Misbruik van bevoegdheid)

2

2008/C 171/03

Zaak C-91/05: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 20 mei 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Raad van de Europese Unie (Beroep tot nietigverklaring — Artikel 47 EU — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Besluit 2004/833/GBVB — Uitvoering van Gemeenschappelijk Optreden 2002/589/GBVB — Bestrijding van verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens — Bevoegdheid van Gemeenschap — Beleid inzake ontwikkelingssamenwerking)

2

2008/C 171/04

Gevoegde zaken C-147/06 en C-148/06: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 15 mei 2008 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — SECAP SpA (C-147/06)/Comune di Torino, in tegenwoordigheid van: Tecnoimprese Srl, Gambarana Impianti Snc, ICA Srl, Cosmat Srl, Consorzio Ravennate, ARCAS SpA, Regione Piemonte, en Santorso Soc. coop. arl (C-148/06)/Comune di Torino, in tegenwoordigheid van: Bresciani Bruno Srl, Azienda Agricola Tekno Green Srl, Borio Giacomo Srl, Costrade Srl (Overheidsopdrachten voor uitvoering van werken — Gunning van opdrachten — Abnormaal lage inschrijvingen — Regels voor uitsluiting — Opdrachten voor werken die onder drempels van Richtlijnen 93/37/EEG en 2004/18/EG blijven — Verplichtingen van aanbestedende dienst die voortvloeien uit fundamentele beginselen van gemeenschapsrecht)

3

2008/C 171/05

Zaak C-194/06: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 20 mei 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden — Nederland) — Staatssecretaris van Financiën/Orange European Smallcap Fund NV (Artikelen 56 EG tot en met 58 EG — Vrij verkeer van kapitaal — Belasting van dividenden — Aan fiscale beleggingsinstelling toegekende tegemoetkoming wegens door andere lidstaat ingehouden bronheffing op dividendontvangsten van deze instelling — Beperking van tegemoetkoming tot bedrag dat een ingezeten aandeelhouder van de lidstaat van vestiging van deze instelling bij rechtstreekse belegging zou kunnen verrekenen met de inkomstenbelasting krachtens verdrag tot vermijding van dubbele belasting — Beperking van tegemoetkoming naar evenredigheid van deelneming van niet-ingezeten aandeelhouders in kapitaal van beleggingsinstelling)

4

2008/C 171/06

Zaak C-266/06 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 mei 2008 — Evonik Degussa GmbH, voorheen Degussa GmbH/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Raad van de Europese Unie (Hogere voorziening — Mededinging — Mededingingsregeling — Methioninemarkt — Geldboete — Verordening nr. 17 — Artikel 15, lid 2 — Beginsel van legaliteit van sancties — Onjuiste opvatting van feiten — Evenredigheidsbeginsel — Beginsel van gelijke behandeling)

4

2008/C 171/07

Zaak C-352/06: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 20 mei 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Köln — Duitsland) — Brigitte Bosmann/Bundesagentur für Arbeit — Familienkasse Aachen (Sociale zekerheid — Kinderbijslag — Schorsing van recht op uitkering — Artikel 13, lid 2, sub a), van Verordening (EEG) nr. 1408/71 — Artikel 10 van Verordening (EEG) nr. 574/72 — Toepasselijke wetgeving — Toekenning van uitkeringen in woonstaat die niet de bevoegde staat is)

5

2008/C 171/08

Zaak C-361/06: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 mei 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het College van Beroep voor het bedrijfsleven — Nederland) — Feinchemie Schwebda GmbH, Bayer CropScience AG/College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen (Gewasbeschermingsmiddelen — Toelating voor op markt brengen — Ethofumesaat — Richtlijnen 91/414/EEG en 2002/37/EG — Verordening (EEG) nr. 3600/92 — Verzoek om heropening van mondelinge behandeling)

5

2008/C 171/09

Zaak C-414/06: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 15 mei 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Lidl Belgium GmbH & Co. KG/Finanzamt Heilbronn (Vrijheid van vestiging — Directe belastingen — Verrekening van verliezen van in lidstaat gelegen vaste inrichting die toebehoort aan vennootschap met statutaire zetel in andere lidstaat)

6

2008/C 171/10

Zaak C-439/06: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 mei 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Dresden — Duitsland) — Procedure inzake energiebeheer in tegenwoordigheid van Sächsisches Staatsministerium für Wirtschaft und Arbeit als Landesregulierungsbehörde, Flughafen Leipzig/Halle GmbH, Bundesnetzagentur (Interne markt voor elektriciteit — Richtlijn 2003/54/EG — Artikel 20, lid 1 — Vrije toegang van derden tot transmissie- en distributiesystemen voor elektriciteit)

6

2008/C 171/11

Zaak C-462/06: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 mei 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Glaxosmithkline, Laboratoires Glaxosmithkline/Jean-Pierre Rouard (Verordening (EG) nr. 44/2001 — Hoofdstuk II, afdeling 5 — Bevoegdheid voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst — Hoofdstuk II, afdeling 2 — Bijzondere bevoegdheid — Artikel 6, punt 1 — Pluraliteit van verweerders)

7

2008/C 171/12

Zaak C-499/06: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 mei 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Koszalinie — Republiek Polen) — Halina Nerkowska/Zakład Ubezpieczeń Społecznych Oddział w Koszalinie (Invaliditeitspensioen voor burgerslachtoffers van oorlog of repressie — Voorwaarde van woonplaats op nationaal grondgebied — Artikel 18, lid 1, EG)

7

2008/C 171/13

Zaak C-503/06: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 15 mei 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 79/409/EEG — Behoud van vogelstand — Afwijkingen van regeling ter bescherming van in wild levende vogelsoorten — Regio Ligurië)

8

2008/C 171/14

Zaak C-162/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 mei 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — Ampliscientifica Srl, Amplifin SpA/Ministero dell'Economia e delle Finanze, Agenzia delle Entrate (Zesde btw-richtlijn — Belastingplichtigen — Artikel 4, lid 4, tweede alinea — Moedermaatschappijen en dochterondernemingen — Toepassing door lidstaat van regeling van enkele belastingplichtige — Voorwaarden — Gevolgen)

8

2008/C 171/15

Zaak C-165/07: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 mei 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Vestre Landsret — Denemarken) — Skatteministeriet/Ecco Sko A/S (Gemeenschappelijk douanetarief — Gecombineerde nomenclatuur — Tariefindeling — Post 6403 — Schoeisel met bovendeel van leder — Post 6404 — Schoeisel met bovendeel van textiel)

9

2008/C 171/16

Zaak C-271/07: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 20 mei 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België (Niet-nakoming — Richtlijn 96/61/EG — Geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging — Onvolledige en onjuiste uitvoering)

10

2008/C 171/17

Zaak C-276/07: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 15 mei 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte d'appello di Firenze — Italië) — Nancy Delay/Universita' degli studi di Firenze, Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS), Repubblica italiana (Vrij verkeer van werknemers — Discriminatie op grond van nationaliteit — Categorie uitwisselingslectoren (lettori di scambio) — Gewezen lectoren vreemde talen — Erkenning van verkregen rechten)

10

2008/C 171/18

Zaak C-341/07: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 15 mei 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Zweden (Niet-nakoming — Richtlijn 2004/48/EG — Handhaving van intellectuele-eigendomsrechten — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

11

2008/C 171/19

Zaak C-323/07: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 10 april 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia — Italië) — Termoraggi SpA/Comune di Monza (Overheidsopdrachten — Overheidsopdracht voor leveringen en voor dienstverlening — Gunning zonder aanbesteding — Gunning door territoriaal lichaam aan onderneming waarvan kapitaal in zijn handen is)

11

2008/C 171/20

Zaak C-57/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 13 februari 2008 door Gateway, Inc. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 27 november 2007 in zaak T-434/05: Gateway, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

12

2008/C 171/21

Zaak C-134/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 2 april 2008 — J. E. Tyson Parketthandel GmbH hanse j./Hauptzollamt Bremen

12

2008/C 171/22

Zaak C-135/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 3 april 2008 — Janko Rottmann/Freistaat Bayern

13

2008/C 171/23

Zaak C-140/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tallinna Halduskohus (Republiek Estland) op 7 april 2008 — AS Rakvere Lihakombinaat/Põllumajandusminister en Maksu- ja Tolliameti Ida maksu- ja tollikeskus

13

2008/C 171/24

Zaak C-144/08: Beroep ingesteld op 8 april 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Finland

14

2008/C 171/25

Zaak C-146/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 3 april 2008 door Efkon AG tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 22 januari 2008 in zaak T-298/04, Efkon AG tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie

14

2008/C 171/26

Zaak C-147/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht Hamburg (Duitsland) op 10 april 2008 — Jürgen Römer/Freie und Hansestadt Hamburg

15

2008/C 171/27

Zaak C-150/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden op 14 april 2008 — Siebrand BV, andere partij: Staatssecretaris van Financiën

16

2008/C 171/28

Zaak C-152/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Madrid (Spanje) op 15 april 2008 — Real Sociedad de Fútbol S.A.D. en Nihat Kahveci/Consejo Superior de Deportes en Real Federación Española de Futbol

16

2008/C 171/29

Zaak C-154/08: Beroep ingesteld op 15 april 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

17

2008/C 171/30

Zaak C-157/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden op 16 april 2008 — E.H.A. Passenheim-van Schoot, andere partij: Staatssecretaris van Financiën

17

2008/C 171/31

Zaak C-159/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 15 april 2008 door Isabella Scippacercola en Ioannis Terezakis tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 16 januari 2008 in zaak T-306/05, Isabella Scippacercola en Ioannis Terezakis/Commissie van de Europese Gemeenschappen

18

2008/C 171/32

Zaak C-162/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Monomeles Protodikeio Rethymnis (Griekenland) op 17 april 2008 — Georgios Lagoudakis/G. Kentro Anoiktis Prostasias Ilikiomenon Dimou Rethymnis

19

2008/C 171/33

Zaak C-163/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Monomeles Protodikeio Rethymnis (Griekenland) op 17 april 2008 — Dimitrios Ladakis e.a./Dimos Geropotamou

20

2008/C 171/34

Zaak C-164/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Monomeles Protodikeio Rethymnis (Griekenland) op 17 april 2008 — Michail Zacharioudakis/Dimos Lampis

22

2008/C 171/35

Zaak C-169/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte Costituzionale (Italië) op 21 april 2008 — Voorzitter van de ministerraad/Regione Autonoma della Sardegna

24

2008/C 171/36

Zaak C-171/08: Beroep ingesteld op 25 april 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

24

2008/C 171/37

Zaak C-174/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Østre Landsret (Denemarken) op 28 april 2008 — NCC Construction Danmark A/S/Skatteministeriet

25

2008/C 171/38

Zaak C-180/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Diikitiko Efeteio te Thessaloniki (Griekenland) op 28 april 2008 — Maria Kastrinaki/Panepistimiako Geniko Nosokomeio Thessalonikis AHEPA (academisch ziekenhuis van Thessaloniki)

25

2008/C 171/39

Zaak C-186/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Dioikitiko Efeteio Thessalonikis (Griekenland) op 28 april 2008 — Maria Kastrinaki/Panepistimiako Geniko Nosokomeio Thessalonikis AHEPA (academisch ziekenhuis van Thessaloniki)

26

2008/C 171/40

Zaak C-190/08: Beroep ingesteld op 7 mei 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk der Nederlanden

26

2008/C 171/41

Zaak C-191/08: Beroep ingesteld op 7 mei 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

27

2008/C 171/42

Zaak C-195/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Hooggerechtshof van Litouwen) op 14 mei 2008 — Inga Rinau

27

2008/C 171/43

Zaak C-200/08: Beroep ingesteld op 15 mei 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

28

2008/C 171/44

Zaak C-209/08: Beroep ingesteld op 20 mei 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

28

2008/C 171/45

Zaak C-223/08: Beroep ingesteld op 23 mei 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

29

2008/C 171/46

Zaak C-224/08: Beroep ingesteld op 23 mei 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

29

2008/C 171/47

Zaak C-87/06: Beschikking van de president van het Hof van 28 november 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Juzgado de lo Social no 3 de Valladolid — Spanje) — Vicente Pascual García/Confederación Hidrográfica del Duero

29

2008/C 171/48

Zaak C-315/06: Beschikking van de president van het Hof van 26 februari 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Monomeles Protodikeio Veroias — Griekenland) — Georgios Diamantis/FANCO AE

30

2008/C 171/49

Zaak C-424/06: Beschikking van de president van de Zesde kamer van het Hof van 7 april 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

30

2008/C 171/50

Zaak C-18/07: Beschikking van de president van de Derde kamer van het Hof van 28 januari 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kammarrätten i Jönköping — Zweden) — Mattias Jalkhed/Jordbruksverket

30

2008/C 171/51

Zaak C-235/07: Beschikking van de president van het Hof van 27 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

30

2008/C 171/52

Zaak C-325/07: Beschikking van de president van het Hof van 5 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

30

2008/C 171/53

Zaak C-347/07: Beschikking van de president van het Hof van 11 februari 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

30

 

Gerecht van eerste aanleg

2008/C 171/54

Aanwijzing van de rechter die de president als kortgedingrechter vervangt

31

2008/C 171/55

Zaak T-495/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 21 mei 2008 — Belfass/Raad (Overheidsopdrachten voor dienstverlening — Communautaire aanbestedingsprocedure — Duidelijke materiële fout — Gunning aan economisch voordeligste inschrijving — Abnormaal lage offerte — Artikel 139, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 — Exceptie van onwettigheid — Bestek — Ontvankelijkheid)

31

2008/C 171/56

Zaak T-205/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 22 mei 2008 — NewSoft Technology/BHIM — Soft (Presto! BizCard Reader) (Gemeenschapsmerk — Nietigheidsprocedure — Gemeenschapswoordmerk Presto! BizCard Reader — Oudere nationale beeldmerken Presto — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b), en artikel 52, lid 1, sub a), van Verordening (EG) nr. 40/94)

31

2008/C 171/57

Zaak T-250/06 P: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 22 mei 2008 — Ott e.a./Commissie (Hogere voorziening — Incidentele hogere voorziening — Ontvankelijkheid — Ambtenarenrecht — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsronde 2004 — Toekenning van gratificatiepunten — Algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 45 van Statuut — Exceptie van onwettigheid — Substitutie van gronden — Hogere voorziening die gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk gegrond is — Zaak in staat van wijzen — Verwerping van beroep)

32

2008/C 171/58

Zaak T-254/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 22 mei 2008 — Radio Regenbogen Hörfunk in Baden/BHIM (RadioCom) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk RadioCom — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c), van Verordening (EG) nr. 40/94)

32

2008/C 171/59

Zaak T-329/06: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 21 mei 2008 — Enercon/BHIM (E) (Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk E — Absolute weigeringsgronden — Ontbreken van onderscheidend vermogen — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub b) en c), van Verordening (EG) nr. 40/94)

33

2008/C 171/60

Zaak T-144/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 19 mei 2008 — TF1/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Beschikking van Commissie waarbij bepaalde maatregelen van Franse Republiek ten gunste van France 2 en France 3 als met gemeenschappelijke markt verenigbare steunmaatregelen worden aangemerkt — Beroepstermijn — Artikel 44, lid 1, sub c), van Reglement voor procesvoering — Niet-ontvankelijkheid)

33

2008/C 171/61

Zaak T-302/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 18 april 2008 — Maison de l'Europe Avignon Méditerranée/Commissie (Arbitragebeding — Oprichting van Infopunt Europa — Overeenkomst tussen Commissie en verzoekster — Kennelijke onbevoegdheid van Gerecht — Kennelijk ongegrond beroep)

34

2008/C 171/62

Zaak T-327/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 13 mei 2008 — SNIV/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Beroepstermijn — Aanvang — Bekendmaking van beknopte mededeling in Publicatieblad — Website — Niet-ontvankelijkheid)

34

2008/C 171/63

Zaak T-260/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 30 januari 2008 — Arktouros/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Verordening (EG) nr. 1655/2000 — Intrekking van de toegekende financiële bijstand voor een ecologisch project — Beschikking tot beëindiging van het project en tot terugvordering van de als voorschot betaalde bedragen — Verstrijken van de beroepstermijn — Niet-ontvankelijkheid)

34

2008/C 171/64

Zaak T-18/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 21 mei 2008 — Kronberger/Parlement (Beroep tot nietigverklaring — Akte betreffende verkiezing van Europees Parlement — Beroepstermijn — Onbevoegdheid van Gerecht — Niet-ontvankelijkheid)

35

2008/C 171/65

Zaak T-29/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 14 mei 2008 — Lactalis Gestion Lait en Lactalis Investissements/Raad (Beroep tot nietigverklaring — Richtlijn 2006/112/EG — Intrekking van Eerste btw-richtlijn — Gedeeltelijke nietigverklaring — Geen individuele geraaktheid — Niet-ontvankelijkheid)

35

2008/C 171/66

Zaak T-92/07 P: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 mei 2008 — Frankin e.a./Commissie (Hogere voorziening — Ambtenaren — Ambtenaren en tijdelijke functionarissen — Pensioen — Overdracht van pensioenrechten — Hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk — Hogere voorziening kennelijk ongegrond)

36

2008/C 171/67

Zaak T-239/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 5 mei 2008 — Pathé Distribution/Uitvoerend Agentschap Onderwijs, audiovisuele media en cultuur (Arbitragebeding — Uitvoerend Agentschap, Onderwijs, audiovisuele media en cultuur — Afdoening zonder beslissing)

36

2008/C 171/68

Zaak T-315/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 28 april 2008 — Grohe/BHIM — Compañía Roca Radiadores (ALIRA) (Gemeenschapsmerk — Oppositie — Intrekking van oppositie — Afdoening zonder beslissing)

36

2008/C 171/69

Zaak T-372/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 17 april 2008 — Dimos Kerateas/Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Termijnen — Niet-ontvankelijkheid)

37

2008/C 171/70

Zaak T-389/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 18 februari 2008 — Earth Products/BHIM — Meynard Designs (EARTH) (Gemeenschapsmerk — Weigering van inschrijving — Intrekking van inschrijvingsaanvraag — Afdoening zonder beslissing)

37

2008/C 171/71

Gevoegde zaken T-54/08 R, T-87/08 R, T-88/08 R en T-91/08 R, T-93/08 R: Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 8 april 2008 — Cyprus/Commissie (Kort geding — Aankondiging van aanbesteding van opdrachten ter bevordering van economische ontwikkeling in noordelijk deel van Cyprus — Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid)

38

2008/C 171/72

Zaak T-119/08 R: Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 11 april 2008 — Cyprus/Commissie (Kort geding — Aankondiging van aanbesteding van opdracht ter bevordering van economische ontwikkeling in noordelijk deel van Cyprus — Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging — Geen spoedeisendheid)

38

2008/C 171/73

Zaak T-122/08 R: Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 11 april 2008 — Cyprus/Commissie (Kort geding — Aankondiging van overheidsopdracht ter bevordering van economische ontwikkeling van noordelijk gedeelte van Cyprus — Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging — Ontbreken van spoedeisendheid)

38

2008/C 171/74

Zaak T-151/08: Beroep ingesteld op 21 april 2008 — Victor Guedes-Indústria e Comércio/BHIM — Consorci de l'Espai Rural de Gallecs (GALLECS)

39

2008/C 171/75

Zaak T-156/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 april 2008 door R tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 19 februari 2008 in zaak F-49/07, R/Commissie

39

2008/C 171/76

Zaak T-157/08: Beroep ingesteld op 28 april 2008 — Paroc/BHIM (INSULATE FOR LIFE)

40

2008/C 171/77

Zaak T-159/08: Beroep ingesteld op 2 mei 2008 — Procter & Gamble/BHIM — Bayer (LIVENSA)

40

2008/C 171/78

Zaak T-162/08: Beroep ingesteld op 29 april 2008 — Frag Comercio Internacional/BHIM — Tinkerbell Modas (GREEN by missako)

40

2008/C 171/79

Zaak T-163/08: Beroep ingesteld op 29 april 2008 — Arbeitsgemeinschaft Golden Toast/BHIM (Golden Toast)

41

2008/C 171/80

Zaak T-167/08: Beroep ingesteld op 9 mei 2008 — Microsoft/Commissie

41

2008/C 171/81

Zaak T-170/08: Beroep ingesteld op 13 mei 2008 — Commissie/I.D. FOS Research

42

2008/C 171/82

Zaak T-171/08: Beroep ingesteld op 7 mei 2008 — Berliner Institut für Vergleichende Sozialforschung/Commissie

43

2008/C 171/83

Zaak T-173/08: Beroep ingesteld op 13 mei 2008 — Messe Düsseldorf/BHIM — Canon Communications (MEDTEC)

43

2008/C 171/84

Zaak T-176/08: Beroep ingesteld op 9 mei 2008 — Infeurope SA/Commissie

44

2008/C 171/85

Zaak T-177/08: Beroep ingesteld op 13 mei 2008 — Schräder/CBP — Hansson (Sumost 01)

45

2008/C 171/86

Zaak T-180/08 P: Hogere voorziening ingesteld op 15 mei 2008 door Giuseppe Tiralongo tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 6 maart 2008 in zaak F-55/07, Tiralongo/Commissie

45

2008/C 171/87

Zaak T-181/08: Beroep ingesteld op 16 mei 2008 — Tay Za/Raad

46

2008/C 171/88

Zaak T-182/08: Beroep ingesteld op 16 mei 2008 — Commissie/Atlantic Energy

46

2008/C 171/89

Zaak T-183/08: Beroep ingesteld op 16 mei 2008 — Schuhpark Fascies/BHIM — Leder & Schuh (jello SCHUHPARK)

47

2008/C 171/90

Zaak T-187/08: Beroep ingesteld op 13 mei 2008 — Rodd & Gunn Australia/BHIM (afbeelding van een hond)

47

2008/C 171/91

Zaak T-188/08: Beroep ingesteld op 13 mei 2008 — Infeurope/Commissie

48

2008/C 171/92

Gevoegde zaken T-490/04 en T-493/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 7 mei 2008 — Duitsland en Deutsche Post/Commissie

48

2008/C 171/93

Zaak T-180/06: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 5 mei 2008 — Fränkischer Weinbauverband/BHIM (Vorm van een fles)

48

2008/C 171/94

Zaak T-17/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 6 mei 2008 — Torres/BHIM — Bodegas Navarro López (CITA DEL SOL)

49

2008/C 171/95

Zaak T-32/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 14 mei 2008 — Slowakije/Commissie

49

2008/C 171/96

Zaak T-501/07: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 23 mei 2008 — R.S. Arbeitsschutz/BHIM — RS Components (RS)

49

2008/C 171/97

Zaak T-30/08: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 14 mei 2008 — Winzer Pharma/BHIM — Oftaltech (OFTASIL)

49

 

Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

2008/C 171/98

Zaak F-8/08: Beroep ingesteld op 22 januari 2008 — Renier/Commissie

50

2008/C 171/99

Zaak F-12/08: Beroep ingesteld op 5 februari 2008 — Nardin/Parlement

50

2008/C 171/00

Zaak F-30/08: Beroep ingesteld op 28 februari 2008 — Nanopoulos/Commissie

50

2008/C 171/01

Zaak F-35/08: Beroep ingesteld op 14 maart 2008 — Pachtitis/Commissie

51

2008/C 171/02

Zaak F-45/08: Beroep ingesteld op 22 april 2008 — Bernard/Europol

51

2008/C 171/03

Zaak F-46/08: Beroep ingesteld op 6 mei 2008 — Thoss/Rekenkamer

51

2008/C 171/04

Zaak F-47/08: Beroep ingesteld op 30 april 2008 — Buschak/Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden

52

2008/C 171/05

Zaak F-48/08: Beroep ingesteld op 27 april 2008 — Ortega Serrano/Commissie

52

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie

5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/1


(2008/C 171/01)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 158 van 21.6.2008

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 142 van 7.6.2008

PB C 128 van 24.5.2008

PB C 116 van 9.5.2008

PB C 107 van 26.4.2008

PB C 92 van 12.4.2008

PB C 79 van 29.3.2008

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/2


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 15 mei 2008 — Koninkrijk Spanje/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-442/04) (1)

(Visserij - Verordening (EG) nr. 1954/2003 - Verordening (EG) nr. 1415/2004 - Beheer van visserijinspanning - Vaststelling van maximaal jaarlijks visserijinspanningsniveau - Referentieperiode - Vangstgebieden en visbestanden van Gemeenschap - Biologisch kwetsbare gebieden - Akte betreffende toetredingsvoorwaarden voor Koninkrijk Spanje en Portugese Republiek en aanpassingen van Verdragen - Exceptie van onwettigheid - Ontvankelijkheid - Non-discriminatiebeginsel - Misbruik van bevoegdheid)

(2008/C 171/02)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: E. Braquehais Conesa en M. A. Sampol Pucurull, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Monteiro en F. Florindo Gijón, gemachtigden)

Ondersteund door: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: T. van Rijn en F. Jimeno Fernández, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van de artikelen 1 tot en met 6 van verordening (EG) nr. 1415/2004 van de Raad van 19 juli 2004 tot vaststelling van het maximale jaarlijkse visserijinspanningsniveau voor bepaalde visserijgebieden en visserijtakken (PB L 258, blz. 1) — Schending van het non-discriminatiebeginsel — Misbruik van bevoegdheid

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 300 van 4.12.2004.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 20 mei 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-91/05) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Artikel 47 EU - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Besluit 2004/833/GBVB - Uitvoering van Gemeenschappelijk Optreden 2002/589/GBVB - Bestrijding van verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens - Bevoegdheid van Gemeenschap - Beleid inzake ontwikkelingssamenwerking)

(2008/C 171/03)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. J. Kuijper, J. Enegren en M. Petite, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: R. Passos, K. Lindahl en D. Gauci, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J.-C. Piris, R. Gosalbo Bono, S. Marquardt en E. Finnegan, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Denemarken (vertegenwoordigers: A. Jacobsen, C. Thorning en L. Lander Madsen, gemachtigden), Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: N. Díaz Abad, gemachtigde), Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, E. Belliard en C. Jurgensen, gemachtigden), Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: M. de Grave, C. Wissels en H. G. Sevenster, gemachtigden), Koninkrijk Zweden (vertegenwoordiger: A. Falk, gemachtigde), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: R. Caudwell en E. Jenkinson, gemachtigden en A. Dashwood, barrister)

Voorwerp

Nietigverklaring van besluit 2004/833/GBVB van de Raad van 2 december 2004 tot uitvoering van Gemeenschappelijk Optreden 2002/589/GBVB met het oog op een bijdrage van de Europese Unie in het kader van het moratorium op lichte wapens (PB L 359, blz. 65) alsmede de vaststelling van de onrechtmatigheid van Gemeenschappelijk Optreden 2002/589/GBVB van de Raad van 12 juli 2002 inzake de bijdrage van de Europese Unie aan de bestrijding van de destabiliserende accumulatie en verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens en tot intrekking van Gemeenschappelijk Optreden 1999/34/GBVB (PB L 191, blz. 1)

Dictum

1)

Besluit 2004/833/GBVB van de Raad van 2 december 2004 betreffende de uitvoering van Gemeenschappelijk Optreden 2002/589/GBVB met het oog op een bijdrage van de Europese Unie in het kader van het moratorium van de ECOWAS op lichte wapens, wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen en de Raad van de Europese Unie dragen hun eigen kosten.

3)

Het Koninkrijk Denemarken, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland alsmede het Europees Parlement dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/3


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 15 mei 2008 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — SECAP SpA (C-147/06)/Comune di Torino, in tegenwoordigheid van: Tecnoimprese Srl, Gambarana Impianti Snc, ICA Srl, Cosmat Srl, Consorzio Ravennate, ARCAS SpA, Regione Piemonte, en Santorso Soc. coop. arl (C-148/06)/Comune di Torino, in tegenwoordigheid van: Bresciani Bruno Srl, Azienda Agricola Tekno Green Srl, Borio Giacomo Srl, Costrade Srl

(Gevoegde zaken C-147/06 en C-148/06) (1)

(Overheidsopdrachten voor uitvoering van werken - Gunning van opdrachten - Abnormaal lage inschrijvingen - Regels voor uitsluiting - Opdrachten voor werken die onder drempels van Richtlijnen 93/37/EEG en 2004/18/EG blijven - Verplichtingen van aanbestedende dienst die voortvloeien uit fundamentele beginselen van gemeenschapsrecht)

(2008/C 171/04)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in de hoofdgedingen

Verzoekende partijen: SECAP SpA (C-147/06), Santorso Soc. coop. arl (C-148/06)

Verwerende partij: Comune di Torino

In tegenwoordigheid van: Tecnoimprese Srl, Gambarana Impianti Snc, ICA Srl, Cosmat Srl, Consorzio Ravennate, ARCAS SpA, Regione Piemonte (C-147/06), en Bresciani Bruno Srl, Azienda Agricola Tekno Green Srl, Borio Giacomo Srl, Costrade Srl (C-148/06)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Consiglio di Stato — Uitlegging van artikel 30, lid 4, van richtlijn 93/37/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (PB L 199, blz. 54) en van artikel 55, leden 1 en 2, van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134, blz. 114) — Abnormaal lage inschrijvingen — Omvang van verplichting om contradictoire verificatieprocedure te doen plaatsvinden

Dictum

De fundamentele regels van het EG-Verdrag inzake de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting alsmede het algemene verbod van discriminatie verzetten zich tegen een nationale regeling die de aanbestedende diensten, wat opdrachten betreft met een waarde beneden de drempel van artikel 6, lid 1, sub a, van richtlijn 93/37/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1997, en met een duidelijk grensoverschrijdend belang, dwingend ertoe verplicht om ingeval meer dan vijf geldige inschrijvingen zijn ingediend, automatisch de inschrijvingen uit te sluiten die volgens een in deze regeling vastgelegd mathematisch criterium in verhouding tot het uit te voeren werk abnormaal laag worden geacht, zonder dat die aanbestedende diensten een mogelijkheid wordt gelaten om de samenstelling van deze inschrijvingen te onderzoeken door de betrokken inschrijvers om preciseringen daarover te verzoeken. Dit zou niet het geval zijn indien in een nationale of lokale regeling dan wel door de betrokken aanbestedende dienst, op grond van een excessief groot aantal inschrijvingen waardoor de aanbestedende dienst zou kunnen worden gedwongen tot een contradictoire verificatie van een dusdanig groot aantal inschrijvingen dat dit zijn administratieve mogelijkheden te buiten zou gaan, of de verwezenlijking van het project in gevaar zou kunnen komen wegens de vertraging die deze verificatie met zich zou kunnen brengen, een redelijke drempel zou worden vastgesteld waarboven abnormaal lage inschrijvingen automatisch zouden worden uitgesloten.


(1)  PB C 143 van 17.6.2006.

PB C 154 van 1.7.2006.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 20 mei 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden — Nederland) — Staatssecretaris van Financiën/Orange European Smallcap Fund NV

(Zaak C-194/06) (1)

(Artikelen 56 EG tot en met 58 EG - Vrij verkeer van kapitaal - Belasting van dividenden - Aan fiscale beleggingsinstelling toegekende tegemoetkoming wegens door andere lidstaat ingehouden bronheffing op dividendontvangsten van deze instelling - Beperking van tegemoetkoming tot bedrag dat een ingezeten aandeelhouder van de lidstaat van vestiging van deze instelling bij rechtstreekse belegging zou kunnen verrekenen met de inkomstenbelasting krachtens verdrag tot vermijding van dubbele belasting - Beperking van tegemoetkoming naar evenredigheid van deelneming van niet-ingezeten aandeelhouders in kapitaal van beleggingsinstelling)

(2008/C 171/05)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Staatssecretaris van Financiën

Verwerende partij: Orange European Smallcap Fund NV

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hoge Raad der Nederlanden — Uitlegging van de artikelen 56 EG, 57, lid 1, EG en 58, lid 1, EG — Nationale regeling die een belastingkrediet toekent aan beleggingsinstellingen ter zake van in een andere lidstaat ingehouden bronheffing op dividenden — Beperking ingeval de aandeelhouders niet in Nederland wonen of niet aan de Nederlandse vennootschapsbelasting zijn onderworpen

Dictum

1)

De artikelen 56 EG en 58 EG verzetten zich niet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat als in het hoofdgeding aan de orde is, die een aan aldaar gevestigde fiscale beleggingsinstellingen te verstrekken tegemoetkoming wegens in een andere lidstaat ingehouden bronheffing op door deze instellingen ontvangen dividenden beperkt tot het bedrag dat een in eerstgenoemde lidstaat wonende natuurlijke persoon ter zake van overeenkomstige heffingen zou hebben kunnen verrekenen op grond van een met die andere lidstaat gesloten verdrag tot vermijding van dubbele belasting.

2)

De artikelen 56 EG en 58 EG verzetten zich tegen een wettelijke regeling van een lidstaat als in het hoofdgeding aan de orde is, die een aan aldaar gevestigde fiscale beleggingsinstellingen te verstrekken tegemoetkoming wegens in een andere lidstaat of een derde land ingehouden bronheffing op door deze instellingen ontvangen dividenden beperkt indien en voor zover hun aandeelhouders in andere lidstaten of in derde landen wonende natuurlijke personen of aldaar gevestigde rechtspersonen zijn, aangezien deze beperking al haar aandeelhouders zonder onderscheid benadeelt.

In dit verband is het niet van belang dat de buitenlandse aandeelhouders van een fiscale beleggingsinstelling wonen of gevestigd zijn in een staat waarmee de lidstaat van vestiging van deze instelling een verdrag heeft gesloten dat voorziet in de wederzijdse verrekening van bronheffing op dividend.

3)

Een beperking is aan te merken als een onder artikel 57, lid 1, EG vallende beperking van het kapitaalverkeer in verband met directe investeringen, voor zover zij betrekking heeft op alle investeringen die door natuurlijke of rechtspersonen worden verricht en gericht zijn op de vestiging of de handhaving van duurzame en directe betrekkingen tussen de kapitaalverschaffer en de onderneming waarvoor de desbetreffende middelen bestemd zijn met het oog op de uitoefening van een economische activiteit.


(1)  PB C 178 van 29.7.2006.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/4


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 mei 2008 — Evonik Degussa GmbH, voorheen Degussa GmbH/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Raad van de Europese Unie

(Zaak C-266/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregeling - Methioninemarkt - Geldboete - Verordening nr. 17 - Artikel 15, lid 2 - Beginsel van legaliteit van sancties - Onjuiste opvatting van feiten - Evenredigheidsbeginsel - Beginsel van gelijke behandeling)

(2008/C 171/06)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Evonik Degussa GmbH, voorheen Degussa GmbH (vertegenwoordigers: R. Bechtold, M. Karl en C. Steinle, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Bouquet, W. Mölls, gemachtigden, H.-J. Freund, Rechtsanwalt), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Marquardt, G. Curmi en M. Simm, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 5 april 2006 in zaak T-279/02, Degussa AG/Commissie, houdende gedeeltelijke verwerping van het beroep tot nietigverklaring van beschikking 2003/674/EG van de Commissie van 2 juli 2002 inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst (PB L 255, blz. 1) — Mededingingsregeling betreffende de methioninemarkt — Uit het legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en sancties voortvloeiende vereisten ten aanzien van de boeteregeling van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17/62

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Evonik Degussa GmbH wordt verwezen in de kosten.

3)

De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 190 van 12.8.2006.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/5


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 20 mei 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Köln — Duitsland) — Brigitte Bosmann/Bundesagentur für Arbeit — Familienkasse Aachen

(Zaak C-352/06) (1)

(Sociale zekerheid - Kinderbijslag - Schorsing van recht op uitkering - Artikel 13, lid 2, sub a), van Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Artikel 10 van Verordening (EEG) nr. 574/72 - Toepasselijke wetgeving - Toekenning van uitkeringen in woonstaat die niet de bevoegde staat is)

(2008/C 171/07)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Köln — Duitsland

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Brigitte Bosmann

Verwerende partij: Bundesagentur für Arbeit — Familienkasse Aachen

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Finanzgericht Köln — Uitlegging van artikel 13, lid 2, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2) — Uitlegging van artikel 10 van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 74, blz. 1) — Uitlegging van artikel 39 EG — Uitlegging van algemene beginselen — Recht op bijslag voor kinderen ten laste — Stopzetting van de in de woonstaat betaalde uitkeringen — Recht op soortgelijke uitkeringen in de staat van tewerkstelling

Dictum

1)

Artikel 13, lid 2, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de gewijzigde en bijgewerkte versie van verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 647/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005, verzet zich er niet tegen dat een migrerende werknemer, op wie de socialezekerheidsregeling van de werkstaat van toepassing is, krachtens een nationale regeling van de woonstaat in deze laatste staat gezinsbijslag ontvangt.

2)

Het staat aan de verwijzende rechter te bepalen of de vraag of een werknemer in de situatie van verzoekster in het hoofdgeding elke werkdag naar de woonplaats van het gezin in de betrokken lidstaat terugkeert, relevant is voor de beoordeling of deze werknemer voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van de betrokken gezinsbijslag in die lidstaat krachtens de wetgeving ervan.


(1)  PB C 281 van 18.11.2006.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 mei 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het College van Beroep voor het bedrijfsleven — Nederland) — Feinchemie Schwebda GmbH, Bayer CropScience AG/College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen

(Zaak C-361/06) (1)

(Gewasbeschermingsmiddelen - Toelating voor op markt brengen - Ethofumesaat - Richtlijnen 91/414/EEG en 2002/37/EG - Verordening (EEG) nr. 3600/92 - Verzoek om heropening van mondelinge behandeling)

(2008/C 171/08)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Feinchemie Schwebda GmbH, Bayer CropScience AG

Verwerende partij: College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen

In tegenwoordigheid van: Agrichem BV

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — College van Beroep voor het bedrijfsleven — Uitlegging van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2002/37/EG van de Commissie van 3 mei 2002 houdende wijziging van richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde ethofumesaat op te nemen als werkzame stof (PB L 117, blz. 10) — Verplichting van de lidstaten om de toelating van een ethofumesaat bevattend product voor 1 september 2003 in te trekken indien de toelatinghouder niet in het bezit is van of geen toegang heeft tot een dossier dat voldoet aan de voorwaarden van bijlage II bij richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230, blz. 1)

Dictum

Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2002/37/EG van de Commissie van 3 mei 2002 houdende wijziging van richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde ethofumesaat op te nemen als werkzame stof, moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet verplicht de toelating van een gewasbeschermingsmiddel dat ethofumesaat bevat, voor 1 september 2003 te beëindigen om de reden dat de houder van deze toelating niet in het bezit is van of geen toegang heeft tot een dossier dat voldoet aan de voorwaarden van bijlage II bij richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen.


(1)  PB C 294 van 2.12.2006.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/6


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 15 mei 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Lidl Belgium GmbH & Co. KG/Finanzamt Heilbronn

(Zaak C-414/06) (1)

(Vrijheid van vestiging - Directe belastingen - Verrekening van verliezen van in lidstaat gelegen vaste inrichting die toebehoort aan vennootschap met statutaire zetel in andere lidstaat)

(2008/C 171/09)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Lidl Belgium GmbH & Co. KG

Verwerende partij: Finanzamt Heilbronn

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesfinanzhof — Uitlegging van de artikelen 43 EG en 56 EG — Aftrek van de belastbare winst van een nationale vennootschap van de verliezen die een in een andere lidstaat gevestigde vaste inrichting lijdt — Weigering van de aftrek op basis van een met die andere lidstaat gesloten bilaterale overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting

Dictum

Artikel 43 EG verzet zich niet ertegen dat een in een lidstaat gevestigde vennootschap de verliezen van een haar toebehorende vaste inrichting in een andere lidstaat niet van haar belastinggrondslag kan aftrekken, voor zover de inkomsten van deze inrichting krachtens een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting worden belast in laatstbedoelde lidstaat, waar de betrokken verliezen kunnen worden verrekend in het kader van de belastingheffing over de inkomsten van die vaste inrichting in toekomstige belastingjaren.


(1)  PB C 326 van 30.12.2006.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 mei 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Dresden — Duitsland) — Procedure inzake energiebeheer in tegenwoordigheid van Sächsisches Staatsministerium für Wirtschaft und Arbeit als Landesregulierungsbehörde, Flughafen Leipzig/Halle GmbH, Bundesnetzagentur

(Zaak C-439/06) (1)

(Interne markt voor elektriciteit - Richtlijn 2003/54/EG - Artikel 20, lid 1 - Vrije toegang van derden tot transmissie- en distributiesystemen voor elektriciteit)

(2008/C 171/10)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Dresden

Partij in de procedure inzake energiebeheer

Citiworks AG

In tegenwoordigheid van: Sächsisches Staatsministerium für Wirtschaft und Arbeit als Landesregulierungsbehörde, Flughafen Leipzig/Halle GmbH, Bundesnetzagentur

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberlandesgericht Dresden — Uitlegging van artikel 20, lid 1, van richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG (PB L 176, blz. 37) — Nationale wettelijke regelingen die geheel op het terrein van een bedrijf gelegen netten (Betriebsnetze) uitsluit van het beginsel van vrije toegang van derden tot de transmissie- en distributienetten voor elektriciteit

Dictum

Artikel 20, lid 1, van richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG dient aldus te worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een bepaling als § 110, lid 1, punt 1, van de wet inzake de elektriciteits- en gasvoorziening, de zogenoemde „wet rationeel energiegebruik” [Gesetz über die Elektrizitäts- und Gasversorgung (Energiewirtschaftsgesetz)], van 7 juli 2005, die bepaalde beheerders van energievoorzieningssystemen vrijstelt van de verplichting om derden vrije toegang tot deze systemen te verlenen, op grond dat zij zich bevinden in een bedrijvenpark dat een functioneel geheel vormt, en overwegend voor het transport van energie binnen de eigen onderneming of naar verbonden ondernemingen dienen.


(1)  PB C 326 van 30.12.2006.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 mei 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Glaxosmithkline, Laboratoires Glaxosmithkline/Jean-Pierre Rouard

(Zaak C-462/06) (1)

(Verordening (EG) nr. 44/2001 - Hoofdstuk II, afdeling 5 - Bevoegdheid voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst - Hoofdstuk II, afdeling 2 - Bijzondere bevoegdheid - Artikel 6, punt 1 - Pluraliteit van verweerders)

(2008/C 171/11)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Glaxosmithkline, Laboratoires Glaxosmithkline

Verwerende partij: Jean-Pierre Rouard

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Cour de cassation — Uitlegging van de artikelen 6, punt 1, 18, lid 1, en 19 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12, blz. 1) — Voorschriften inzake rechterlijke bevoegdheid voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst — Situatie van ontslagen werknemer die in derde staten heeft gewerkt voor twee vennootschappen van groep die in twee verschillende lidstaten zijn gevestigd

Dictum

De bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 6, punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, is niet van toepassing op een geschil dat onder afdeling 5 van hoofdstuk II van deze verordening, betreffende de bevoegdheidsregels voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst, valt.


(1)  PB C 326 van 30.12.2006.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/7


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 22 mei 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Koszalinie — Republiek Polen) — Halina Nerkowska/Zakład Ubezpieczeń Społecznych Oddział w Koszalinie

(Zaak C-499/06) (1)

(Invaliditeitspensioen voor burgerslachtoffers van oorlog of repressie - Voorwaarde van woonplaats op nationaal grondgebied - Artikel 18, lid 1, EG)

(2008/C 171/12)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Okręgowy w Koszalinie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Halina Nerkowska

Verwerende partij: Zakład Ubezpieczeń Społecznych Oddział w Koszalinie

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Sąd Okręgowy w Koszalinie — Uitlegging van artikel 18 EG — Verenigbaarheid van een nationale bepaling die de uitbetaling van een uitkering die is toegekend aan slachtoffers van de oorlog of van de gevolgen daarvan, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de betrokkenen op het nationale grondgebied wonen

Dictum

Artikel 18, lid 1, EG dient aldus te worden uitgelegd dat het in de weg staat aan wettelijke regeling van een lidstaat op grond waarvan deze laatste absoluut, onder alle omstandigheden, weigert om aan zijn onderdanen een uitkering te betalen die aan burgerslachtoffers van de oorlog of repressie is toegekend, op de loutere grond dat zij niet gedurende de gehele periode dat deze uitkering wordt betaald, op het grondgebied van deze staat wonen, maar op dat van een andere lidstaat.


(1)  PB C 20 van 27.1.2007.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/8


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 15 mei 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-503/06) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 79/409/EEG - Behoud van vogelstand - Afwijkingen van regeling ter bescherming van in wild levende vogelsoorten - Regio Ligurië)

(2008/C 171/13)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: D. Recchia, gemachtigde)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. Braguglia, gemachtigde, en G. Fiengo, avvocato dello Stato)

Voorwerp

Niet-nakoming — Vaststelling en toepassing door de regio Ligurië van een wettelijke regeling inzake de goedkeuring van afwijkingen van de regeling ter bescherming van in het wild levende vogelsoorten, die niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 9 van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 103, blz. 1)

Dictum

1)

Door de vaststelling en de toepassing door de regio Ligurië van een wettelijke regeling inzake de goedkeuring van afwijkingen van de regeling ter bescherming van in het wild levende vogelsoorten, die niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 9 van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, is de Italiaanse Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten, met inbegrip van de kosten van de procedure in kort geding.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 mei 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione — Italië) — Ampliscientifica Srl, Amplifin SpA/Ministero dell'Economia e delle Finanze, Agenzia delle Entrate

(Zaak C-162/07) (1)

(Zesde btw-richtlijn - Belastingplichtigen - Artikel 4, lid 4, tweede alinea - Moedermaatschappijen en dochterondernemingen - Toepassing door lidstaat van regeling van enkele belastingplichtige - Voorwaarden - Gevolgen)

(2008/C 171/14)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Ampliscientifica Srl, Amplifin SpA

Verwerende partijen: Ministero dell'Economia e delle Finanze, Agenzia delle Entrate

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Corte suprema di cassazione — Uitlegging van artikel 4, lid 4, tweede alinea, van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — „Personen die juridisch gezien zelfstandig zijn, doch financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn” — Voldoende nauwkeurig begrip om lidstaten in staat te stellen, voorziene btw-regeling toe te passen? — Begrip band — Nationale bepaling die, teneinde misbruik van recht te voorkomen, bestaan van band afhankelijk stelt van minimumduur

Dictum

1)

Artikel 4, lid 4, tweede alinea, van de Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, is een regel waarvan de toepassing door een lidstaat vooronderstelt dat deze laatste vooraf het Raadgevend Comité voor de belasting over de toegevoegde waarde raadpleegt en een nationale regeling vaststelt op grond waarvan personen, met name vennootschappen die in het binnenland gevestigd zijn en die juridisch gezien wel zelfstandig zijn, doch financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn, voor de belasting over de toegevoegde waarde niet langer als afzonderlijke belastingplichtigen, maar als een enkele belastingplichtige kunnen worden aangemerkt, met een enkel individueel identificatienummer voor deze belasting en dus met de bevoegdheid om als enige aangiften inzake de belasting over de toegevoegde waarde in te dienen. Het staat aan de nationale rechter om te verifiëren of een nationale regeling als die in het hoofdgeding, aan deze criteria voldoet, waarbij zij aangetekend dat bij gebreke van voorafgaande raadpleging van het Raadgevend Comité voor de belasting over de toegevoegde waarde, een nationale regeling die aan voornoemde criteria voldoet, een uitvoeringsmaatregel vormt die is genomen zonder naleving van het procedurele vereiste van artikel 4, lid 4, tweede alinea, van de Zesde richtlijn 77/388.

2)

Het beginsel van fiscale neutraliteit verzet zich niet tegen een nationale regeling die louter in een verschillende behandeling voorziet van belastingplichtigen die in aanmerking wensen te komen voor een regeling van vereenvoudigde aangifte en betaling van de belasting over de toegevoegde waarde, naargelang het controlerende orgaan of de moedermaatschappij meer dan 50 % in handen heeft van de aandelen of de deelbewijzen van de afhankelijke personen uiterlijk vanaf het begin van het kalenderjaar dat het aangiftejaar voorafgaat, dan wel pas ná deze datum die voorwaarden vervult. Het staat aan de nationale rechter om te verifiëren of een nationale regeling als die in het hoofdgeding, een dergelijke regeling vormt. Voorts verzet noch het verbod van misbruik van recht, noch het evenredigheidsbeginsel zich tegen een dergelijke regeling.


(1)  PB C 140 van 23.6.2007.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/9


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 mei 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Vestre Landsret — Denemarken) — Skatteministeriet/Ecco Sko A/S

(Zaak C-165/07) (1)

(Gemeenschappelijk douanetarief - Gecombineerde nomenclatuur - Tariefindeling - Post 6403 - Schoeisel met bovendeel van leder - Post 6404 - Schoeisel met bovendeel van textiel)

(2008/C 171/15)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Vestre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Skatteministeriet

Verwerende partij: Ecco Sko A/S

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Vestre Landsret — Uitlegging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2388/2000 [voorheen nr. 2263/2000] van de Commissie van 13 oktober 2000 tot wijziging van bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad — Verenigbaarheid van aanvullende aantekening 1 op hoofdstuk 64 van gecombineerde nomenclatuur, ingevoegd bij verordening (EG) nr. 3800/92 van de Commissie van 23 december 1992 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad, met aantekening 4, sub a, op hetzelfde hoofdstuk — Schoeisel met buitenzool van rubber, van kunststof, van leder of van kunstleder — Indeling in post 6403 van de gecombineerde nomenclatuur (schoeisel met een bovendeel van leder) of in post 6404 (schoeisel met een bovendeel van textiel)

Dictum

1)

De gecombineerde nomenclatuur, die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2388/2000 van de Commissie van 13 oktober 2000, dient aldus te worden uitgelegd dat een sandaal als die waar het in het hoofdgeding om gaat, met een buitenzool van rubber, waarvan het bovendeel bestaat uit twee stukken leder die door middel van verlijming aan de tussenzool zijn bevestigd en onderling zijn verbonden met leren riempjes die zijn voorzien van klittenband, waarbij de buitenzijde van het bovendeel voor 71 % bestaat uit leder en het hieronder zittende elastische textiel op bepaalde plaatsen zichtbaar blijft, valt:

onder post 6404 van de gecombineerde nomenclatuur indien het textiel van het bovendeel van deze sandaal na verwijdering van de stukken leder de functie van een bovendeel vervult, dat wil zeggen voldoende grip op de voet biedt om de gebruiker van deze sandaal in staat te stellen ermee te lopen;

onder post 6403 van de gecombineerde nomenclatuur indien het textiel van het bovendeel van deze sandaal na verwijdering van de stukken leder niet de functie van een bovendeel vervult, dat wil zeggen onvoldoende grip op de voet biedt om de gebruiker van deze sandaal in staat te stellen ermee te lopen.

2)

Aanvullende nota 1 op hoofdstuk 64 van de gecombineerde nomenclatuur, die is ingevoegd bij verordening (EEG) nr. 3800/92 van de Commissie van 23 december 1992 tot wijziging van verordening nr. 2658/87, is verenigbaar met aantekening 4, sub a, op dit hoofdstuk.


(1)  PB C 129 van 9.6.2007.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/10


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 20 mei 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk België

(Zaak C-271/07) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 96/61/EG - Geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging - Onvolledige en onjuiste uitvoering)

(2008/C 171/16)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Alcover San Pedro en J.-B. Laignelot, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordiger: C. Pochet, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Gedeeltelijk, onjuist, of niet uitvoeren van de artikelen 2 (leden 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9, 10 en 11), 3, 5, 6 (lid 1), 8, 9 (leden 3, 4, 5 en 6), 10, 12 (lid 2), 13 (leden 1 en 2), 14, en 17 (lid 2) van en de bijlagen I en IV bij richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PB L 257, blz. 26) — Geen overeenkomst tussen de materiële werkingssfeer van de uitvoeringsmaatregelen en die van de richtlijn — Aan regionale instanties toegekende te ruime beoordelingsvrijheid op gebied van de exploitatievergunningen en de omstandigheden waarin de toetsing en bijstelling van de vergunningsvoorwaarden moeten worden verricht

Dictum

1)

Door de artikelen 2, punten 2 tot en met 7 en 9 tot en met 11, 3, 5, 6, lid 1, 8, 9, leden 3 tot en met 6, 10, 12, lid 2, 13, leden 1 en 2, en 14 van en de bijlagen I en IV bij richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging slechts ten dele of onjuist uit te voeren, is het Koninkrijk België de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 211 van 8.9.2007.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/10


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 15 mei 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte d'appello di Firenze — Italië) — Nancy Delay/Universita' degli studi di Firenze, Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS), Repubblica italiana

(Zaak C-276/07) (1)

(Vrij verkeer van werknemers - Discriminatie op grond van nationaliteit - Categorie „uitwisselingslectoren’ („lettori di scambio’) - Gewezen lectoren vreemde talen - Erkenning van verkregen rechten)

(2008/C 171/17)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte d'appello di Firenze

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Nancy Delay

Verwerende partijen: Universita' degli studi di Firenze, Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS), Repubblica italiana

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Corte d'appello di Firenze — Uitlegging van artikel 39 EG — Erkenning van de verkregen rechten van gewezen lectoren vreemde talen — Lectoren die in dienst zijn krachtens een met andere lidstaten gesloten culturele uitwisselingsovereenkomst („lettori di scambio”) — Toepasselijkheid van de beginselen die zijn ontwikkeld in de zaken C-212/99 en C-119/04

Dictum

Artikel 39, lid 2, EG staat eraan in de weg dat de rechten die een persoon in een situatie als die van verzoekster in het hoofdgeding vanaf de datum van zijn eerste aanstelling heeft verworven, niet worden erkend wanneer de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd waarbij hij als uitwisselingslector is aangeworven, wordt vervangen door een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd waarbij hij als taalkundig medewerker en expert in de moedertaal wordt aangeworven, met alle gevolgen van dien voor het salaris, de anciënniteit en de betaling van de socialezekerheidsbijdragen door de werkgever, voor zover de rechten van een nationale werknemer in een vergelijkbare situatie wel zouden zijn erkend. Het staat aan de nationale rechterlijke instantie om te verifiëren of dit het geval is in het hoofdgeding.


(1)  PB C 211 van 8.9.2007.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/11


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 15 mei 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Zweden

(Zaak C-341/07) (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2004/48/EG - Handhaving van intellectuele-eigendomsrechten - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2008/C 171/18)

Procestaal: Zweeds

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: W. Wils en P. Dejmek, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Zweden (vertegenwoordiger: A. Kruse, gemachtigde)

Voorwerp

Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB L 157, blz. 45, en — rectificatie — L 195, blz. 16)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, is het Koninkrijk Zweden de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk Zweden wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 211 van 8.9.2007.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/11


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 10 april 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia — Italië) — Termoraggi SpA/Comune di Monza

(Zaak C-323/07) (1)

(Overheidsopdrachten - Overheidsopdracht voor leveringen en voor dienstverlening - Gunning zonder aanbesteding - Gunning door territoriaal lichaam aan onderneming waarvan kapitaal in zijn handen is)

(2008/C 171/19)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Termoraggi SpA

Verwerende partij: Comune di Monza

In tegenwoordigheid van: Acqua Gas Azienda Municipale (AGAM)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia — Uitlegging van artikel 6 van richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PB L 209, blz. 1) — Werkingssfeer — Nationale bepalingen waarbij beheer van verwarmingsinstallaties van bepaalde gemeentelijke gebouwen aan gemeentebedrijf wordt gegund, buiten door richtlijn vastgestelde procedures voor plaatsen van overheidsopdrachten om

Dictum

De richtlijnen 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening, en 93/36/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, zijn niet van toepassing op een overeenkomst gesloten tussen een territoriaal lichaam en een juridisch daarvan onderscheiden persoon, ingeval het territoriale lichaam op de betrokken persoon hetzelfde toezicht uitoefent als op zijn eigen diensten en deze persoon het merendeel van zijn werkzaamheden verricht met het lichaam of de lichamen waarvan hij in handen is.

Artikel 6 van richtlijn 92/50 is alleen van toepassing indien bekendgemaakte wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen aan de begunstigde een exclusief recht toekennen dat betrekking heeft op het voorwerp van de gegunde opdracht.


(1)  PB C 235 van 6.10.2007.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/12


Hogere voorziening ingesteld op 13 februari 2008 door Gateway, Inc. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 27 november 2007 in zaak T-434/05: Gateway, Inc./Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Zaak C-57/08 P)

(2008/C 171/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Gateway, Inc. (vertegenwoordiger: C. R. Jones, Solicitor)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Fujitsu Siemens Computers GmbH

Conclusies

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 27 november 2007 in zaak T-434/05 te vernietigen;

rekwirante's oppositie tegen de inschrijving van het aangevraagde merk volledig toe te wijzen;

het Bureau te verwijzen in de kosten

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante betoogt dat het Gerecht van eerste aanleg op de volgende punten blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting:

a)

De termen „media gateway” en „gateway” hebben een zeer specifieke betekenis op de IT-markt van speciale vormen van systemen die protocols of formats naar elkaar converteren. Het Gerecht van eerste aanleg heeft evenwel ten onrechte geoordeeld dat toen „gateway” werd opgenomen als element van het aangevraagde merk, het diende ter aanduiding van beschrijvende kenmerken van alle goederen of diensten die onder de litigieuze specificatie vielen, terwijl in feite geen van de onder het litigieuze merk vallende goederen of diensten zijn geregistreerd als „media gateways” of „gateways”.

b)

Het Gerecht heeft het relevante publiek ten onrechte gedefinieerd als consumenten die enkel goederen op diensten op computergebied aanschaffen, en niet als consumenten van alle goederen en diensten die onder de litigieuze specificatie vallen.

c)

Het heeft ten onrechte geoordeeld dat de conflicterende merken op visueel, auditief of begripsmatig vlak niet overeenstemmen.

d)

Het heeft ten onrechte geoordeeld dat de vraag naar de overeenstemming met betrekking tot de twee conflicterende woordmerken afhankelijk moet worden gesteld van de voorwaarde dat de visuele, auditieve en begripsmatige totaalindruk die het samengesteld woordteken oproept, moet worden gedomineerd door het gedeelte dat uit het oudere merk bestaat.

e)

Bij zijn beoordeling of de conflicterende merken overeenstemmen, heeft het Gerecht onvoldoende belang gehecht aan het onderscheidend vermogen van „gateway”, binnen het relevante doelpubliek, als een ouder merk van rekwirante voor goederen en diensten op computergebied.

f)

Het heeft onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat merken met een groot onderscheidend vermogen, hetzij op zichzelf, hetzij wegens hun bekendheid, een grotere bescherming genieten dan merken met een minder onderscheidend vermogen.

g)

Het heeft ten onrechte vastgesteld dat „gateway” geen zelfstandige onderscheidende rol heeft binnen het aangevraagde merk.

h)

Het heeft ten onrechte geoordeeld dat het bestaan van verwarringsgevaar afhankelijk moet worden gesteld van de voorwaarde dat de totaalindruk die het samengesteld teken oproept, moet worden gedomineerd door het gedeelte dat uit het oudere merk bestaat.

i)

Het heeft de visuele, auditieve en begripsmatige indruk die het woord „gateway” waarschijnlijk oproept bij de gemiddelde consument van de betrokken goederen en diensten wanneer het wordt opgenomen als een element van het aangevraagde merk, niet naar behoren onderzocht.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 2 april 2008 — J. E. Tyson Parketthandel GmbH hanse j./Hauptzollamt Bremen

(Zaak C-134/08)

(2008/C 171/21)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: J. E. Tyson Parketthandel GmbH hanse j.

Verwerende partij: Hauptzollamt Bremen

Prejudiciële vraag

Moet artikel 4, lid 2, van verordening (EG) nr. 2193/2003 van de Raad van 8 december 2003 tot instelling van aanvullende douanerechten op bepaalde producten uit de Verenigde Staten van Amerika (1), in afwijking van de formulering ervan aldus worden uitgelegd dat het aanvullende douanerecht niet geldt voor producten waarvan kan worden aangetoond dat zij op de datum waarop deze aanvullende douanerechten de eerste keer zijn toegepast, onderweg waren naar de Gemeenschap zonder dat de bestemming ervan kon worden gewijzigd?


(1)  PB L 328, blz. 3.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 3 april 2008 — Janko Rottmann/Freistaat Bayern

(Zaak C-135/08)

(2008/C 171/22)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Janko Rottmann

Verwerende partij: Freistaat Bayern

Prejudiciële vragen

1)

Staat het gemeenschapsrecht eraan in de weg dat het verlies van het burgerschap van de Unie (en de daarmee verbonden rechten en fundamentele vrijheden) als rechtsgevolg intreedt doordat een naar nationaal (Duits) recht op zich rechtmatige herroeping van een door bedrog verkregen naturalisatie in een lidstaat (Duitsland) met zich brengt dat, in wisselwerking met het interne nationaliteitsrecht van een andere lidstaat (Oostenrijk), een toestand van staatloosheid ontstaat, zoals in casu bij verzoeker, doordat deze niet wordt hersteld in zijn oorspronkelijke, Oostenrijkse nationaliteit?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

Moet de lidstaat (Duitsland) die de burger van de Unie heeft genaturaliseerd en die de op arglistige wijze verkregen naturalisatie wenst te herroepen, met inachtneming van het gemeenschapsrecht volledig of ten dele afzien van de herroeping van de naturalisatie indien of zolang als daardoor het in de eerste vraag beschreven rechtsgevolg van het verlies van het burgerschap van de Unie (en de daarmee verbonden rechten en fundamentele vrijheden) zou intreden, of moet de andere lidstaat (Oostenrijk), waarvan de betrokkene voorheen staatsburger was, met inachtneming van het gemeenschapsrecht zijn nationale recht aldus uitleggen, toepassen of aanpassen, dat dit rechtsgevolg niet intreedt?


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tallinna Halduskohus (Republiek Estland) op 7 april 2008 — AS Rakvere Lihakombinaat/Põllumajandusminister en Maksu- ja Tolliameti Ida maksu- ja tollikeskus

(Zaak C-140/08)

(2008/C 171/23)

Procestaal: Ests

Verwijzende rechter

Tallinna Halduskohus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: AS Rakvere Lihakombinaat

Verwerende partijen: Põllumajandusminister en Maksu- ja Tolliameti Ida maksu- ja tollikeskus

Prejudiciële vragen

1)

Moet bevroren separatorvlees dat is verkregen door het mechanisch uitbenen van kippen (het begrip separatorvlees is voor het eerst bepaald in punt 1.14 van bijlage I bij verordening (EG) nr. 853/2004 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong), worden ingedeeld onder GN-code 0207 14 10 of onder GN-code 0207 14 99 van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 (2) van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals van toepassing op 1 mei 2004?

2)

Indien het in vraag 1.1 beschreven product onder GN-code 0207 14 10 moet worden ingedeeld, wordt verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

2.1

Is het onverenigbaar met artikel 4, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 1972/2003 (3) van de Commissie, dat de omvang van de overtollige voorraad van een marktdeelnemer aldus wordt vastgesteld, dat automatisch van de overtollige voorraad (als overdrachthoeveelheid) wordt afgetrokken de met factor 1,2 vermenigvuldigde gemiddelde voorraad van de marktdeelnemer op 1 mei van de laatste vier productiejaren voor 1 mei 2004?

Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, zou het antwoord dan anders luiden indien bij de bepaling van de omvang van de overdrachthoeveelheid en van de overtollige voorraad eveneens rekening kan worden gehouden met een toename van het productie-, verwerkings- of verkoopvolume van de marktdeelnemer, de tijd voor het rijpen van het landbouwproduct, de tijd voor de vorming van de voorraden alsmede andere, van de marktdeelnemer onafhankelijke omstandigheden?

2.2

Is het verenigbaar met het doel van verordening (EG) nr. 1972/2003 van de Commissie dat de belasting op overtollige voorraad ook wordt geheven wanneer bij de marktdeelnemer op 1 mei 2004 een overtollige voorraad wordt vastgesteld, maar hij kan aantonen geen daadwerkelijk voordeel in de vorm van een prijsverschil te hebben behaald uit het op de markt brengen van de overtollige voorraad na 1 mei 2004?


(1)  PB L 139, blz. 55.

(2)  PB L 256, blz. 1.

(3)  Verordening (EG) nr. 1972/2003 van de Commissie van 10 november 2003 betreffende de overgangsmaatregelen die voor het handelsverkeer van landbouwproducten moeten worden vastgesteld wegens de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (PB L 293, blz. 3).


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/14


Beroep ingesteld op 8 april 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Finland

(Zaak C-144/08)

(2008/C 171/24)

Procestaal: Fins

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: I. Koskinen en D. Triantafyllou)

Verwerende partij: Republiek Finland

Conclusies

vast te stellen dat de Republiek Finland niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 7, lid 1, van richtlijn 83/182/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de belastingvrijstellingen bij de tijdelijke invoer van bepaalde vervoermiddelen binnen de Gemeenschap (1), doordat zij met betrekking tot eventuele belastingvrijstellingen in het kader van de tijdelijke invoer van bepaalde vervoermiddelen een onvolledige definitie van de gewone verblijfplaats heeft gebruikt;

de Republiek Finland te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ten behoeve van een eventuele belastingvrijstelling stelt artikel 7, lid 1, van richtlijn 83/182/EEG een regeling betreffende de gewone verblijfplaats vast, op basis waarvan de lidstaat waarvan de regeling inzake de tijdelijke invoer op het vervoermiddel van toepassing is, evenals de lidstaat die tot het heffen van belastingen op het betreffende vervoermiddel gerechtigd is, worden bepaald. Artikel 7, lid 1, van richtlijn 83/182/EEG stelt enkele uitzonderingen vast op de regel dat de gewone verblijfplaats de plaats is waar iemand gedurende ten minste 185 dagen per jaar woont. Overeenkomstig artikel 7, lid 1, tweede alinea, wordt met name de gewone verblijfplaats van iemand die zijn beroepsmatige bindingen op een andere plaats heeft dan zijn persoonlijke bindingen en daardoor afwisselend verblijft op verschillende plaatsen gelegen in twee of meer lidstaten, geacht zich op dezelfde plaats te bevinden als zijn persoonlijke bindingen, op voorwaarde dat hij daar op geregelde tijden terugkeert. Er wordt evenwel uitdrukkelijk op gewezen dat dit laatste niet nodig is wanneer de betrokkene in een lidstaat verblijft voor een opdracht van een bepaalde duur.

De Finse voorschriften vereisen evenwel het regelmatige terugkeren ook in het geval dat de betrokkene in Finland verblijft voor een opdracht van een bepaalde duur. Derhalve heeft Finland aan artikel 7, lid 1, van richtlijn 83/182/EEG geen juiste uitvoering gegeven.


(1)  PB 1983, L 105, blz. 59.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/14


Hogere voorziening ingesteld op 3 april 2008 door Efkon AG tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 22 januari 2008 in zaak T-298/04, Efkon AG tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie

(Zaak C-146/08 P)

(2008/C 171/25)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Efkon AG (vertegenwoordiger: M. Novak, advocaat)

Andere partijen in de procedure: Europees Parlement, Raad van de Europese Unie, Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

de bestreden beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 22 januari 2008 (T-298/04) wegens strijdigheid met het recht te vernietigen en het Gerecht te gelasten, een regelmatige procedure te volgen en te beslissen op basis van de merites van de zaak;

de litigieuze bepaling van de richtlijn overeenkomstig de conclusies van rekwirante ongeldig en nietig te verklaren en verwerende partijen te verwijzen in de kosten;

voor het overige vast te stellen dat de beschikking van 22 januari 2008 tot afdoening van een op 21 juli 2004 ingesteld beroep in strijd is met artikel 6 EVRM wegens de buitensporig lange duur van de procedure en dat rekwirante op deze grond alleen rechterlijke bescherming toekomt.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening tegen voornoemde beschikking van het Gerecht voert rekwirante een onjuiste uitlegging van artikel 230, vierde alinea, EG en de in de loop van de procedure gemaakte procedurefouten aan.

Het Gerecht van eerste aanleg heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard op grond dat rekwirante door de litigieuze rechtshandeling niet rechtstreeks en individueel wordt geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG.

Deze rechtsopvatting berust op een onjuiste juridische beoordeling. Het Gerecht onderkent niet dat een aantasting van de intellectuele eigendom een individuele en rechtstreekse geraaktheid impliceert die leidt tot een individuele en rechtstreekse geraaktheid in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG. Het wezen van een octrooi bestaat erin dat aan een bepaald rechtssubject een exclusief, in de tijd beperkt recht wordt toegekend, dat logischerwijs slechts één bepaald rechtssubject toekomt. Niemand anders beschikt over dat recht en daarom leidt een aantasting van dat recht door een communautaire rechtshandeling noodzakelijk tot een individuele en rechtstreekse geraaktheid.

Het argument van het Gerecht dat er naast rekwirante nog andere aanbieders van een elektronisch tolheffingssysteem bestaan die in voorkomend geval op dezelfde wijze als rekwirante worden geraakt en dat er derhalve geen sprake is van een rechtstreekse en individuele geraaktheid, snijdt geen hout. Een rechtstreekse en individuele geraaktheid kan niet worden uitgesloten op grond dat er ook andere personen door de litigieuze rechtshandeling worden geraakt wanneer deze precies geen octrooi hebben.

Het Gerecht heeft het recht om te worden gehoord geschonden door rekwirantes verklaring dat zij een ISO-CALM-infraroodnorm heeft ontwikkeld en daarvoor de staatsprijs heeft ontvangen, af te wijzen. Ten slotte is de duur van de procedure, met name vier jaar, evenmin aanvaardbaar en deze duur vormt op zich een ernstig proceduregebrek.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht Hamburg (Duitsland) op 10 april 2008 — Jürgen Römer/Freie und Hansestadt Hamburg

(Zaak C-147/08)

(2008/C 171/26)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Arbeitsgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jürgen Römer

Verwerende partij: Freie und Hansestadt Hamburg

Prejudiciële vragen

1.

Gaat het bij het krachtens het 1. Ruhegeldgesetz van de Freie und Hansestadt Hamburg (hierna: „1. RGG”) geregelde aanvullend pensioen voor voormalige arbeidscontractanten en andere werknemers van de Freie und Hansestadt Hamburg alsmede hun nabestaanden, om „uitkeringen van welke aard dan ook die worden verstrekt door wettelijke of daarmee gelijkgestelde stelsels, met inbegrip van de stelsels voor sociale zekerheid of voor sociale bescherming” in de zin van artikel 3, lid 3, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (1), met als gevolg dat het 1. RGG buiten de werkingssfeer van de voornoemde richtlijn valt?

2.

Indien de voorgaande vraag ontkennend wordt beantwoord:

2.1.

Zijn de regelingen van het 1. RGG, die wat de berekening van de hoogte van het pensioen betreft in die zin onderscheid maken tussen gehuwde pensioenontvangers enerzijds en alle overige pensioenontvangers anderzijds, dat gehuwde pensioenontvangers worden bevoordeeld, in het bijzonder ten opzichte van personen die met iemand van hetzelfde geslacht een partnerschap zijn aangegaan overeenkomstig het Duitse Lebenspartnerschaftsgesetz, „wetgevingen inzake burgerlijke staat en de daaraan verbonden voordelen” in de zin van de tweeëntwintigste overweging van de considerans van de richtlijn?

2.2.

Indien de voorgaande vraag bevestigend wordt beantwoord:

Leidt dit ertoe dat de richtlijn met betrekking tot de genoemde regelingen van het 1. RGG niet van toepassing is, hoewel de richtlijn zelf geen met de tweeëntwintigste overweging van de considerans overeenkomende beperking van haar werkingssfeer bevat?

3.

Indien de tweede vraag, sub 1, of de tweede vraag, sub 2, ontkennend wordt beantwoord:

Is § 10, lid 6, van het 1. RGG, volgens hetwelk het pensioen van niet duurzaam gescheiden levende gehuwde pensioenontvangers wordt berekend op de fictieve basis van de (voor belastingplichtigen voordeligere) belastinggroep III/0, het pensioen van alle overige pensioenontvangers daarentegen op de fictieve basis van de (voor belastingplichtigen nadeligere) belastinggroep I, in strijd met artikel 1 junctis de artikelen 2 en 3, lid 1, sub c van de richtlijn wat betreft een pensioenontvanger die partner is van een persoon van hetzelfde geslacht en niet duurzaam gescheiden van deze leeft?

4.

Indien de eerste vraag of de tweede vraag, sub 2, bevestigend of de derde vraag, sub 3, ontkennend wordt beantwoord:

Is § 10, lid 6, van het 1. RGG op grond van de in de derde vraag weergegeven regeling respectievelijk rechtsgevolgen in strijd met artikel 41 EG of met een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht?

5.

Indien de derde of de vierde vraag bevestigend wordt beantwoord:

Heeft dit tot gevolg dat, zolang § 10, lid 6, van het 1. RGG niet in de zin van de opheffing van de gelaakte ongelijke behandeling is gewijzigd, de niet duurzaam gescheiden levende pensioenontvanger die een partnerschap is aangegaan, kan eisen dat hij voor de berekening van het pensioen wordt behandeld als een niet duurzaam gescheiden levende gehuwde pensioenontvanger? Zo ja, geldt dit — wanneer de richtlijn van toepassing is en de derde vraag bevestigend wordt beantwoord — ook reeds voor het einde van de omzettingstermijn van artikel 18, lid 1, van de richtlijn?

6.

Indien de vijfde vraag bevestigend wordt beantwoord:

Is dan de in de motivering van het arrest van het Hof in zaak C-262/88 (Barber) aangegeven beperking toepasselijk, dat de gelijke behandeling bij de berekening van het pensioen enkel moet plaatsvinden voor dat deel van het pensioen waarvoor de pensioenontvanger vanaf 17 mei 1990 tijdvakken van arbeid heeft vervuld?


(1)  PB L 303, blz. 16.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden op 14 april 2008 — Siebrand BV, andere partij: Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-150/08)

(2008/C 171/27)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Siebrand BV

Andere partij: Staatssecretaris van Financiën

Prejudiciële vragen

1)

Kan een drank die in enige mate gedistilleerde alcohol bevat, doch overigens voldoet aan de omschrijving van post 2206 van de Gecombineerde nomenclatuur (GN), in laatstgenoemde post worden ingedeeld indien het betreft een gegiste drank die door toevoeging van water en bepaalde stoffen de smaak, de geur en/of het uiterlijk van een drank uit een bepaalde vrucht of bepaald natuurproduct heeft verloren?

2)

Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, aan de hand van welk criterium moet dan worden bepaald of de drank wegens het bevatten van gedistilleerde alcohol niettemin moet worden ingedeeld in post 2208 van de GN?


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Madrid (Spanje) op 15 april 2008 — Real Sociedad de Fútbol S.A.D. en Nihat Kahveci/Consejo Superior de Deportes en Real Federación Española de Futbol

(Zaak C-152/08)

(2008/C 171/28)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Madrid

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Real Sociedad de Fútbol S.A.D. en Nihat Kahveci

Verwerende partijen: Consejo Superior de Deportes en Real Federación Española de Futbol

Prejudiciële vraag

„Verzet artikel 37 van de Associatieovereenkomst EEG-Turkije (1), gesloten door de Raad van de EEG bij besluit 64/732/EEG van 23 december 1963, evenals het Aanvullend Protocol van 23 november 1970 (2) zich ertegen dat een sportbond op een beroepssporter van Turkse nationaliteit die rechtmatig onder contract staat bij een Spaanse voetbalclub, zoals die in het hoofdgeding, een regel toepast volgens welke de clubs in nationale competities slechts een beperkt aantal spelers mogen opstellen uit derde landen die niet behoren tot de Europese Economische Ruimte?”


(1)  Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, ondertekend te Ankara op 12 september 1963 gesloten, goedgekeurd en namens de gemeenschap bevestigd bij Besluit 64/732/EEG van de Raad van 23 december 1963 (PB L 217, blz. 3685).

(2)  Aanvullend Protocol, ondertekend te Brussel op 23 november 1970, en namens de Gemeenschap gesloten, goedgekeurd en bekrachtigd bij Verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972 (PB L 293, blz. 213).


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/17


Beroep ingesteld op 15 april 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-154/08)

(2008/C 171/29)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Afonso en F. Jimeno Fernández, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door aan te nemen dat de diensten die de registradores de la propiedad (bewaarders van het kadaster), in hun hoedanigheid van ontvangers die titularis zijn van een oficina liquidadora de distrito hipotecario (ontvangkantoor van een hypotheekdistrict), verrichten ten behoeve van een Comunidad Autónoma, niet aan de btw zijn onderworpen, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 2 en 4, leden 1 en 2, van de Zesde btw-richtlijn (1);

het Koninkrijk Spanje te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

De registradores de la propiedad zijn beroepsuitoefenaars die door de Spaanse overheid zijn benoemd en belast met het beheer van de Registros de la Propiedad (het kadaster). Zij werken voor eigen rekening, zijn vrij in de organisatie van hun werkzaamheden, kiezen hun eigen personeel, en ontvangen zelf de emolumenten, die hun inkomsten vormen. Een aantal Comunidades Autónomas hebben hun diverse taken toevertrouwd in verband met de heffing van bepaalde belastingen. Voor deze diensten ontvangen de registradores de la propiedad een bepaald percentage van de geïnde belastingen.

2.

De Spaanse overheid was traditioneel van mening dat de registradores de la propiedad, wanneer zij die taken voor de Comunidades Autónomas verrichtten, voor btw-doeleinden moesten worden beschouwd als ondernemers of beroepsuitoefenaars die aan de btw onderworpen diensten verrichtten. De in dat verband door de Spaanse overheid aangevoerde argumenten waren in wezen gebaseerd op de arresten van het Hof van Justitie van 26 maart 1987 (zaak C-235/85, Commissie/Nederland) (2) en 25 juli 1991 (zaak C-202/90, Ayuntamiento de Sevilla) (3).

3.

Bij arrest van 12 juli 2003 heeft het Tribunal Supremo de España geoordeeld dat de registradores de la propiedad, wanneer zij de hun door de Comunidades Autónomas toevertrouwde specifieke activiteiten uitoefenen, met name de heffing en de inning van bepaalde belastingen, louter ambtenaren zijn en deel uitmaken van het ambtelijke apparaat. Sedert dit arrest, dat is gewezen op een cassatieberoep „in het belang der wet”, stelt de Spaanse overheid dat dergelijke diensten niet aan de btw zijn onderworpen.

4.

De Commissie daarentegen is van mening dat overeenkomstig de in artikel 2 van de Zesde richtlijn neergelegde algemene regel btw is verschuldigd over de diensten die de registradores de la propiedad ten behoeve van de Comunidades Autónomas verrichten. De verklaring daarvoor is te vinden in het feit dat de registradores-liquidadores handelen als beroepsuitoefenaars die hun personele en materiële middelen autonoom en zelfstandig organiseren met het oog op het verrichten van de dienst, zoals artikel 4, lid 1, van voormelde richtlijn verlangt, en dat zij zich in dat geval niet in een ondergeschikte en afhankelijke positie bevinden, die essentieel is opdat de betrokken diensten zouden kunnen worden beschouwd als diensten die door een ambtenaar ten behoeve van zijn overheidsdienst zijn verricht en, dus als niet btw-plichtige diensten. De registrador-liquidador is geen bestuursorgaan van de Comunidad Autónoma en evenmin een intrinsiek, daarin opgenomen of intern onderdeel daarvan, maar een daarvan onafhankelijke en onderscheiden partij waarmee de Comunidad Autónoma een overeenkomst heeft gesloten betreffende de verrichting van diensten onder bezwarende titel.

5.

De Commissie is eveneens van mening dat in casu is voldaan aan de in de rechtspraak gestelde voorwaarden om het Koninkrijk Spanje aansprakelijk te stellen wegens de niet-nakoming die voortvloeit uit een uitlegging van het gemeenschapsrecht die niet verenigbaar is met de opzet en de doelstelling ervan, en evenmin met de rechtspraak van het Hof van Justitie. Deze voorwaarden zijn, in de eerste plaats, de rang van het Tribunal Supremo, als hoogste rechterlijke instantie in alle materies met uitzondering van de bepalingen inzake grondwettelijke rechten, in de tweede plaats, het belang en de gevolgen van de beslissing, die in beginsel strijdig is met de uitlegging van het Hof van Justitie en die, door het bindende karakter ervan, heeft geleid tot een volledige ommekeer in de rechtspraak van de lagere rechterlijke instanties en in de bestaande praktijk van de Spaanse overheid, en in de derde plaats, het intreden van schadelijke gevolgen op het gebied van de btw, wat nadelige gevolgen kan hebben voor de eigen middelen van de Gemeenschap. De Spaanse overheid kan zich dan ook niet op het arrest van het Tribunal Supremo beroepen om de niet-nakoming van het gemeenschapsrecht te rechtvaardigen.


(1)  Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).

(2)  Jurispr. blz. 1471.

(3)  Jurispr. blz. I-4247.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden op 16 april 2008 — E.H.A. Passenheim-van Schoot, andere partij: Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-157/08)

(2008/C 171/30)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: E.H.A. Passenheim-van Schoot

Andere partij: Staatssecretaris van Financiën

Prejudiciële vraag

Moeten de artikelen 49 en 56 EG aldus worden uitgelegd dat deze artikelen niet eraan in de weg staan dat een lidstaat, voor gevallen waarin (inkomsten uit) buitenlandse spaartegoeden voor de belastingdienst van die lidstaat zijn verzwegen, een wettelijke regeling toepast die ter compensatie van een gebrek aan effectieve controlemogelijkheden ten aanzien van buitenlandse tegoeden, voorziet in een navorderingstermijn van twaalf jaren, terwijl voor (inkomsten uit) spaartegoeden die in het binnenland worden aangehouden, waar die effectieve controlemogelijkheden wél voorhanden zijn, een navorderingstermijn geldt van vijf jaren?


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/18


Hogere voorziening ingesteld op 15 april 2008 door Isabella Scippacercola en Ioannis Terezakis tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 16 januari 2008 in zaak T-306/05, Isabella Scippacercola en Ioannis Terezakis/Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-159/08 P)

(2008/C 171/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: Isabella Scippacercola, Ioannis Terezakis (vertegenwoordiger: B. Lombart, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

vernietiging van het op 6 februari 2008 aan rekwiranten betekende arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-306/05, Isabella Scippacercola en Ioannis Terezakis/Commissie van de Europese Gemeenschappen, houdende verwerping van hun beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 2 mei 2005, vastgesteld krachtens artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 (1), waarbij de Commissie heeft geweigerd om een diepgaand onderzoek in te stellen naar de buitensporige rechten die de nieuwe internationale luchthaven van Athene (AIA) te Spata — houder van een machtspositie — heft inzake:

a)

passagiersveiligheid,

b)

passagiersterminals,

c)

parkeergelegenheid;

verwijzing van de Commissie in de kosten van deze procedure en van de procedure in eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwiranten betogen dat het Gerecht heeft verzuimd te oordelen dat de Commissie, door te weigeren de rechten die AIA heft met betrekking tot passagiersveiligheid, passagiersterminals en parkeergelegenheid te onderzoeken in vergelijking met de daaraan verbonden kosten, en door geen uitsluitsel gevende vergelijkingen te maken tussen de door AIA geheven rechten en die welke worden geheven door andere Europese luchthavens die geen concurrerende diensten verrichten in de zin van artikel 82 EG, het gemeenschapsrecht heeft geschonden zoals dat is vastgelegd in het arrest in zaak 27/76, United Brands/Commissie, en dat het Gerecht het gemeenschapsrecht heeft geschonden door niet vast te stellen dat de Commissie niet alle ten tijde van de vaststelling van de bestreden beschikking relevante feiten heeft onderzocht zoals overeenkomstig het arrest in zaak C-119/97, Ufex e.a./Commissie, is vereist, en dat zij de bestreden beschikking heeft gebaseerd op onjuiste feiten, hetgeen een kennelijke beoordelingsfout en misbruik van bevoegdheid oplevert.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet te oordelen dat de Commissie een beoordelingsfout heeft gemaakt waar zij van mening was dat veiligheidscontroles geen economische activiteit vormen en dat het aanbieden van parkeergelegenheid geen relevante markt vormt in de zin van artikel 82 EG.

Met betrekking tot de gestelde onjuiste rechtsopvatting inzake de toepassing van een hoger tarief van de terminalheffing voor passagiers op intracommunautaire en internationale vluchten dan op binnenlandse vluchten, en van een terminal- en beveiligingsrecht op lijnvluchten maar niet op chartervluchten, betogen rekwiranten dat het Gerecht heeft verzuimd te oordelen dat de Commissie heeft nagelaten ervoor te zorgen dat de praktijken van AIA geen schending van het discriminatieverbod opleverden.

Ten slotte betogen zij dat het Gerecht heeft verzuimd te oordelen dat de Commissie is afgeweken van vaststaande rechten en procedures door geen aandacht te besteden aan de door rekwiranten aangevoerde en aan officiële bronnen ontleende gegevens waaruit blijkt dat AIA buitensporige prijzen hanteert, door een vergelijking te maken tussen de heffingen in Spata en die op andere Europese lichthavens die irrelevant zijn voor de toepassing van artikel 82 EG, en door AIA een verzoek om inlichtingen te zenden waarin zij onder meer heeft nagelaten de kosten voor de bouw van de luchthaven en voor de oprichting en de initiële werking van AIA te onderzoeken.


(1)  Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 123, blz. 18).


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Monomeles Protodikeio Rethymnis (Griekenland) op 17 april 2008 — Georgios Lagoudakis/G. Kentro Anoiktis Prostasias Ilikiomenon Dimou Rethymnis

(Zaak C-162/08)

(2008/C 171/32)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Monomeles Protodikeio Rethymnis

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Georgios Lagoudakis

Verwerende partij: G. Kentro Anoiktis Prostasias Ilikiomenon Dimou Rethymnis

Prejudiciële vragen

1)

Moeten clausule 5 en clausule 8, punten 1 en 3, van de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die een integrerend onderdeel vormt van richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 (PB L 175, blz. 43), aldus worden uitgelegd dat het gemeenschapsrecht zich verzet (op grond van de toepassing van deze raamovereenkomst) tegen de vaststelling van maatregelen door een lidstaat a) wanneer in de nationale rechtsorde ten tijde van de inwerkingtreding van de richtlijn al een gelijkwaardig wettelijk voorschrift in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst bestond, en b) wanneer de ter uitvoering van de raamovereenkomst vastgestelde maatregelen een verlaging inhouden van het algemene niveau van bescherming van de werknemers in de nationale rechtsorde?

2)

Zo ja, houdt een verlaging van het beschermingsniveau van tijdelijke werknemers in gevallen waarin er geen sprake is van meerdere opeenvolgende overeenkomsten maar slechts van een enkele arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, waarbij de door de werknemer verrichte arbeid echter in werkelijkheid niet voorziet in tijdelijke, buitengewone of dringende behoeften van de werkgever, maar in „permanente en blijvende” behoeften, verband met de uitvoering van genoemde raamovereenkomst en de richtlijn en is een dergelijke verlaging dan toegestaan vanuit gemeenschapsrechtelijk oogpunt?

3)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord en wordt aangenomen dat in de nationale rechtsorde ten tijde van de inwerkingtreding van de richtlijn een gelijkwaardig wettelijk voorschrift in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst bestond, zoals het in het hoofdgeding litigieuze artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920, betekent dan een wettelijke maatregel, waarvan de vaststelling gemotiveerd wordt als uitvoering van de raamovereenkomst, zoals artikel 11 van presidentieel besluit 164/2004, een ontoelaatbare verlaging van het algemene niveau van bescherming van de werknemers in de nationale rechtsorde in de zin van artikel 8, punten 1 en 3, van de raamovereenkomst wanneer:

a)

de werkingssfeer van die wettelijke maatregel ter uitvoering van de raamovereenkomst slechts gevallen omvat waarin meerdere opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd zijn gesloten en niet op die waarin de werknemer (niet meerdere opeenvolgende maar) slechts een enkele arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan om te voorzien in „permanente en blijvende” behoeften van de werkgever, terwijl het al bestaande gelijkwaardige wettelijke voorschrift zich uitstrekt tot alle gevallen waarin sprake is van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, dus ook op het geval dat de werknemer een enkele arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan, waarmee in werkelijkheid echter werd beoogd door de arbeid van de werknemer te voorzien in „permanente en blijvende” behoeften?

b)

wanneer de genoemde wettelijke maatregel ter uitvoering van de raamovereenkomst als waarborg ter bescherming van werknemers in tijdelijke dienst en ter voorkoming van misbruik in de zin van de raamovereenkomst betreffende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd voor de toekomst (ex nunc) rechtens als overeenkomsten voor onbepaalde tijd erkent, terwijl het al bestaande gelijkwaardige wettelijke voorschrift de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd vanaf het moment waarop de aanvankelijke overeenkomsten zijn gesloten, (ex tunc) als overeenkomsten voor onbepaalde tijd aanmerkt?

4)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord en wordt aangenomen dat in de nationale rechtsorde een aan de inwerkingtreding van de richtlijn voorafgaand gelijkwaardig wettelijk voorschrift in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst bestond, zoals het in het hoofdgeding litigieuze artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920, betekent dan een ontoelaatbare verlaging van het algemene niveau van bescherming van de werknemers in de nationale rechtsorde in de zin van artikel 8, punten 1 en 3, van de raamovereenkomst de keuze van de Griekse wetgever bij de omzetting van genoemde richtlijn om enerzijds buiten de werkingssfeer van genoemd presidentieel besluit 164/2004 te brengen de gevallen van misbruik waarin de werknemer slechts een enkele arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan, die in werkelijkheid echter tot doel heeft de werknemer te werk te stellen om te voorzien in „permanente en blijvende” in plaats van tijdelijke, buitengewone of dringende, behoeften van de werkgever, en anderzijds geen vergelijkbare, effectieve en op de situatie toegesneden voorziening te treffen ter bescherming van de werknemers tegen deze specifieke vorm van misbruik, afgezien van de algemene bescherming die het algemene Griekse arbeidsrecht altijd voorziet in ieder geval waarin arbeid is verricht op basis van een ongeldige overeenkomst, ongeacht of sprake is van misbruik in de zin van de raamovereenkomst, waarbij de werknemer een vordering heeft tot betaling van zijn loon en toekenning van een ontslagvergoeding, of hij nu onder een geldige overeenkomst werkzaam was of niet, in aanmerking nemende dat

a)

de verplichting tot betaling van loon en van een ontslagvergoeding volgens het nationale recht geldt bij elke arbeidsverhouding en niet specifiek beoogt misbruik in de zin van de raamovereenkomst te voorkomen, en

b)

dat de toepassing van het al bestaande gelijkwaardige wettelijk voorschrift leidt tot de erkenning in rechte van de (enkele) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als overeenkomst voor onbepaalde tijd?

5)

Indien de vorige vragen bevestigend worden beantwoord, is de nationale rechter dan gehouden bij de uitlegging van het nationale recht conform richtlijn 1999/70/EG de bepalingen van een wettelijke maatregel die volgens de motivering ervan vastgesteld is ter uitvoering van de raamovereenkomst, maar leidt tot verlaging van het algemene niveau van bescherming van de werknemers in tijdelijke dienst in de nationale rechtsorde (zoals die van presidentieel besluit 164/2004, die stilzwijgend en indirect maar onmiskenbaar een dergelijke bescherming uitsluiten in de gevallen van misbruik waarin de werknemer slechts een enkele arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan, die in werkelijkheid echter tot doel heeft de werknemer te werk te stellen om te voorzien in „permanente en blijvende” in plaats van tijdelijke, buitengewone of dringende behoeften van de werkgever) buiten toepassing te laten en in plaats daarvan een ten tijde van de inwerkingtreding van de richtlijn reeds bestaand gelijkwaardig wettelijk voorschrift toe te passen, zoals artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920?

6)

Indien de nationale rechter op een geschil betreffende arbeid voor bepaalde tijd een bepaling (in casu artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920) — in beginsel — van toepassing acht die een gelijkwaardig wettelijk voorschrift in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die een integrerend onderdeel vormt van richtlijn 1999/70/EG, is en op grond waarvan zelfs één arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die is gesloten zonder dat daar een met de aard, de soort en de kenmerken van de verrichte werkzaamheden verband houdende objectieve reden voor was, geldt als overeenkomst voor onbepaalde tijd:

a)

is dan in overeenstemming met het gemeenschapsrecht een uitlegging en toepassing van het nationale recht door de nationale rechter, volgens welke altijd sprake is van een objectieve reden voor de sluiting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd indien deze hun grondslag vinden in een wettelijk voorschrift inzake de aanstelling van tijdelijk personeel om tegemoet te komen aan specifieke, aanvullende maatschappelijke, buitengewone of in het algemene tijdelijke behoeften (in casu de bepalingen van wet 3250/2004, FEK A' 124/7-7-2004), ook wanneer in werkelijkheid wordt voorzien in permanente en blijvende behoeften?

b)

is dan in overeenstemming met het gemeenschapsrecht een uitlegging en toepassing van het nationale recht door de nationale rechter, volgens welke een bepaling die de omzetting van overeenkomsten voor bepaalde tijd in overeenkomsten voor onbepaalde tijd in de openbare sector verbiedt, moet worden uitgelegd in de zin dat de omzetting van een arbeidsovereenkomst of -verhouding voor bepaalde tijd in een overeenkomst voor onbepaalde tijd in de openbare sector absoluut verboden is, ook wanneer deze ten onrechte is gesloten voor bepaalde tijd en in werkelijkheid is bedoeld om te voorzien in permanente en blijvende behoeften, waarbij de nationale rechter in een dergelijk geval niet de bevoegdheid heeft het ware karakter van de in geding zijnde arbeidsrechtelijke verhouding vast te stellen en deze te kwalificeren als overeenkomst voor onbepaalde tijd? Of moet dit verbod beperkt blijven tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die werkelijk zijn aangegaan om het hoofd te bieden aan tijdelijke, onvoorziene, dringende, buitengewone of andere dergelijke behoeften, en niet tot gevallen waarin de overeenkomsten in werkelijkheid zijn gesloten om te voorzien in permanente en blijvende behoeften?


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Monomeles Protodikeio Rethymnis (Griekenland) op 17 april 2008 — Dimitrios Ladakis e.a./Dimos Geropotamou

(Zaak C-163/08)

(2008/C 171/33)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Monomeles Protodikeio Rethymnis

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Dimitrios Ladakis e.a.

Verwerende partij: Dimos Geropotamou

Prejudiciële vragen

1)

Moeten clausule 5 en clausule 8, punten 1 en 3, van de door het EVV, de UNICE en het CEEP raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die een integrerend onderdeel vormt van richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 (PB L175, blz. 43), aldus worden uitgelegd dat het gemeenschapsrecht zich verzet (op grond van de toepassing van deze raamovereenkomst) tegen de vaststelling van maatregelen door een lidstaat, a) wanneer in de nationale rechtsorde ten tijde van de inwerkingtreding van de richtlijn al een gelijkwaardig wettelijk voorschrift in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst bestaat, en b) wanneer de ter uitvoering van de raamovereenkomst vastgestelde maatregelen een verlaging inhouden van het algemene niveau van de bescherming van de werknemers in de nationale rechtsorde?

2)

Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord en wordt aangenomen dat in de nationale rechtsorde ten tijde van de inwerkingtreding van de richtlijn een gelijkwaardig wettelijk voorschrift in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst bestond, zoals het in het hoofdgeding litigieuze artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920, is dan een wettelijke maatregel, waarvan de vaststelling gemotiveerd wordt als uitvoering van de raamovereenkomst, zoals artikel 11 van presidentieel besluit 164/2004, een ontoelaatbare verlaging van het algemene niveau van de bescherming van de werknemers in de nationale rechtsorde in de zin van artikel 8, punten 1 en 3, van de raamovereenkomst:

a)

wanneer de genoemde wettelijke maatregel ter uitvoering van de raamovereenkomst is vastgesteld na het verstrijken van de omzettingstermijn van richtlijn 1999/70/EG, maar slechts van toepassing is op arbeidsovereenkomsten en -verhoudingen die van kracht waren bij de inwerkingtreding of waren verstreken binnen een bepaald tijdvak vóór de inwerkingtreding van de maatregel maar na het verstrijken van de omzettingstermijn van de richtlijn, terwijl de werkingssfeer van het al bestaande gelijkwaardige wettelijke voorschrift niet is beperkt in de tijd en alle arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd omvat die gesloten waren, van kracht waren of verstreken waren ten tijde van de inwerkingtreding van richtlijn 1999/70/EG en het verstrijken van de omzettingstermijn?

b)

wanneer arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd enkel vallen onder de genoemde wettelijke maatregel ter uitvoering van de raamovereenkomst indien zij als opeenvolgend in de zin van die maatregel kunnen worden beschouwd, te weten indien

(i)

de tussenliggende tijd minder dan drie maanden bedraagt,

(ii)

de totale duur van de overeenkomst vóór de inwerkingtreding van de bedoelde maatregel ten minste vierentwintig maanden bedraagt, ongeacht het aantal vernieuwingen, of de aanvankelijke overeenkomst ten minste driemaal is vernieuwd, met een totale tewerkstellingsduur van ten minste achttien maanden in een periode van vierentwintig maanden vanaf de aanvankelijke overeenkomst, terwijl het al bestaande gelijkwaardige wettelijke voorschrift dergelijke voorwaarden niet stelt, maar alle (opeenvolgende) arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd omvat, ongeacht de totale tewerkstellingsduur en een minimum aantal vernieuwingen?

c)

wanneer de genoemde wettelijke maatregel ter uitvoering van de raamovereenkomst als waarborg voor de bescherming van de werknemers in tijdelijke dienst en ter voorkoming van misbruik in de zin van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, zulke arbeidsovereenkomsten „vanaf heden” erkent als overeenkomsten voor onbepaalde tijd (werking ex nunc), terwijl het al bestaande gelijkwaardige wettelijke voorschrift de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd erkent als overeenkomsten voor onbepaalde tijd vanaf het moment waarop de aanvankelijke overeenkomst is gesloten (werking ex tunc)?

3)

Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord en wordt aangenomen dat in de nationale rechtsorde ten tijde van de inwerkingtreding van de richtlijn een gelijkwaardig wettelijk voorschrift in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst bestond, zoals het in het hoofdgeding litigieuze artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920, is dan een wettelijke maatregel, die vastgesteld is met als motivering de uitvoering van de raamovereenkomst, zoals artikel 7 van presidentieel besluit 164/2004, een ontoelaatbare verlaging van het algemene niveau van de bescherming van de werknemers in de nationale rechtsorde in de zin van artikel 8, punten 1 en 3, van de raamovereenkomst, die een integrerend onderdeel vormt van genoemde richtlijn, wanneer deze maatregel als enig middel ter bescherming van de werknemers in tijdelijke dienst tegen misbruik voorziet in een verplichting voor de werkgever die werknemers ten onrechte heeft aangesteld op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, tot betaling van loon en van een ontslagvergoeding, in aanmerking nemende dat

a)

een verplichting tot betaling van loon en van een ontslagvergoeding volgens het nationale recht geldt bij elke arbeidsverhouding en niet specifiek beoogt misbruik in de zin van de raamovereenkomst te voorkomen, en

b)

dat de toepassing van het al bestaande gelijkwaardige wettelijk voorschrift leidt tot de erkenning in rechte van de (enkele) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als overeenkomst voor onbepaalde tijd?

4)

Indien de vorige vragen bevestigend worden beantwoord, is de nationale rechter dan gehouden bij toepassing van het nationale recht conform richtlijn 1999/70/EG, de bepalingen terzijde te laten van een wettelijke maatregel die vastgesteld is met als motivering de uitvoering van de raamovereenkomst maar leidt tot verlaging van het algemene niveau van bescherming van de werknemers in tijdelijke dienst in de nationale rechtsorde (zoals de artikelen 7 en 11 van presidentieel besluit 164/2004) en in plaats daarvan een ten tijde van de inwerkingtreding van de richtlijn reeds bestaand gelijkwaardig wettelijk voorschrift toe te passen, zoals artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920?

5)

Indien de nationale rechter in een geschil betreffende arbeid voor bepaalde tijd een bepaling (in casu artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920) in beginsel van toepassing acht als gelijkwaardig wettelijk voorschrift in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die een integrerend onderdeel vormt van richtlijn 1999/70/EG, en de identificatie van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten als te zijn gesloten voor bepaalde tijd zonder dat daar een met de aard, de soort en de kenmerken van de verrichte werkzaamheden verband houdende objectieve reden voor was, op basis van deze bepaling de erkenning meebrengt van die overeenkomsten als overeenkomst voor onbepaalde tijd:

a)

is dan in overeenstemming met het gemeenschapsrecht een uitlegging en toepassing van het nationale recht door de nationale rechter volgens welke altijd sprake is van een objectieve reden voor het sluiten van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, wanneer als grondslag daarvoor wordt gebruikt een wettelijk voorschrift tot het aanstellen van personeel met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd om tegemoet te komen aan seizoensgebonden, periodieke, tijdelijke of buitengewone, zelfs wanneer in werkelijkheid wordt voorzien in permanente en blijvende behoeften?

b)

is dan in overeenstemming met het gemeenschapsrecht een uitlegging en toepassing van het nationale recht door de nationale rechter volgens welke een bepaling die voor de openbare sector de omzetting van overeenkomsten voor bepaalde tijd in overeenkomsten voor onbepaalde tijd verbiedt, moet worden uitgelegd in de zin dat omzetting van een arbeidsovereenkomst of -verhouding voor bepaalde tijd in een overeenkomst voor onbepaalde tijd in de openbare sector absoluut verboden is, zelfs wanneer deze ten onrechte is gesloten voor bepaalde tijd en in werkelijkheid wordt voorzien in permanente en blijvende behoeften, en dat aan de nationale rechter niet de mogelijkheid wordt gelaten in een dergelijk geval het ware karakter van de in geding zijnde juridische arbeidsverhouding vast te stellen en deze aan te merken als overeenkomst voor onbepaalde tijd? Of moet dit verbod wellicht beperkt blijven tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die werkelijk zijn aangegaan om het hoofd te bieden aan tijdelijke, onvoorziene, dringende, buitengewone of vergelijkbare behoeften, zulks in tegenstelling tot gevallen waarin de overeenkomsten in werkelijkheid zijn gesloten om te voorzien in permanente en blijvende behoeften?


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Monomeles Protodikeio Rethymnis (Griekenland) op 17 april 2008 — Michail Zacharioudakis/Dimos Lampis

(Zaak C-164/08)

(2008/C 171/34)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Monomeles Protodikeio Rethymnis

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Michail Zacharioudakis

Verwerende partij: Dimos Lampis

Prejudiciële vragen

1)

Moeten clausule 5 en clausule 8, punten 1 en 3, van de door het EVV, de UNICE en het CEEP raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die een integrerend onderdeel vormt van richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 (PB L175, blz. 43), aldus worden uitgelegd dat het gemeenschapsrecht zich verzet (op grond van de toepassing van deze raamovereenkomst) tegen de vaststelling van maatregelen door een lidstaat,

a)

wanneer in de nationale rechtsorde ten tijde van de inwerkingtreding van de richtlijn al een gelijkwaardig wettelijk voorschrift in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst bestaat, en

b)

wanneer de ter uitvoering van de raamovereenkomst vastgestelde maatregelen een verlaging inhouden van het algemene niveau van de bescherming van de werknemers in de nationale rechtsorde?

2)

Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord en wordt aangenomen dat in de nationale rechtsorde ten tijde van de inwerkingtreding van de richtlijn een gelijkwaardig wettelijk voorschrift in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst bestond, zoals het in het hoofdgeding litigieuze artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920, is dan een wettelijke maatregel, waarvan de vaststelling gemotiveerd wordt als uitvoering van de raamovereenkomst, zoals artikel 11 van presidentieel besluit 164/2004, een ontoelaatbare verlaging van het algemene niveau van de bescherming van de werknemers in de nationale rechtsorde in de zin van artikel 8, punten 1 en 3, van de raamovereenkomst:

a)

wanneer de genoemde wettelijke maatregel ter uitvoering van de raamovereenkomst is vastgesteld na het verstrijken van de omzettingstermijn van richtlijn 1999/70/EG, maar slechts van toepassing is op arbeidsovereenkomsten en -verhoudingen die van kracht waren bij de inwerkingtreding of waren verstreken binnen een bepaald tijdvak vóór de inwerkingtreding van de maatregel maar na het verstrijken van de omzettingstermijn van de richtlijn, terwijl de werkingssfeer van het al bestaande gelijkwaardige wettelijke voorschrift niet is beperkt in de tijd en alle arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd omvat die gesloten waren, van kracht waren of verstreken waren ten tijde van de inwerkingtreding van richtlijn 1999/70/EG en het verstrijken van de omzettingstermijn?

b)

wanneer arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd enkel vallen onder de genoemde wettelijke maatregel ter uitvoering van de raamovereenkomst indien zij als opeenvolgend in de zin van die maatregel kunnen worden beschouwd, te weten indien (i) de tussenliggende tijd minder dan drie maanden bedraagt, (ii) de totale duur van de overeenkomst vóór de inwerkingtreding van de bedoelde maatregel ten minste vierentwintig maanden bedraagt, ongeacht het aantal vernieuwingen, of de aanvankelijke overeenkomst ten minste driemaal is vernieuwd, met een totale tewerkstellingsduur van ten minste achttien maanden in een periode van vierentwintig maanden vanaf de aanvankelijke overeenkomst, terwijl het al bestaande gelijkwaardige wettelijke voorschrift dergelijke voorwaarden niet stelt, maar alle (opeenvolgende) arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd omvat, ongeacht de totale tewerkstellingsduur en een minimum aantal vernieuwingen?

c)

wanneer de genoemde wettelijke maatregel ter uitvoering van de raamovereenkomst als waarborg voor de bescherming van de werknemers in tijdelijke dienst en ter voorkoming van misbruik in de zin van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, zulke arbeidsovereenkomsten „vanaf heden” erkent als overeenkomsten voor onbepaalde tijd (werking ex nunc), terwijl het al bestaande gelijkwaardige wettelijke voorschrift de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd erkent als overeenkomsten voor onbepaalde tijd vanaf het moment waarop de aanvankelijke overeenkomst is gesloten (werking ex tunc)?

3)

Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord en wordt aangenomen dat in de nationale rechtsorde ten tijde van de inwerkingtreding van de richtlijn een gelijkwaardig wettelijk voorschrift in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst bestond, zoals het in het hoofdgeding litigieuze artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920, is dan een wettelijke maatregel, die vastgesteld is met als motivering de uitvoering van de raamovereenkomst, zoals artikel 7 van presidentieel besluit 164/2004, een ontoelaatbare verlaging van het algemene niveau van de bescherming van de werknemers in de nationale rechtsorde in de zin van artikel 8, punten 1 en 3, van de raamovereenkomst, die een integrerend onderdeel vormt van genoemde richtlijn, wanneer deze maatregel als enig middel ter bescherming van de werknemers in tijdelijke dienst tegen misbruik voorziet in een verplichting voor de werkgever die werknemers ten onrechte heeft aangesteld op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, tot betaling van loon en van een ontslagvergoeding, in aanmerking nemende dat

a)

een verplichting tot betaling van loon en van een ontslagvergoeding volgens het nationale recht geldt bij elke arbeidsverhouding en niet specifiek beoogt misbruik in de zin van de raamovereenkomst te voorkomen, en

b)

dat de toepassing van het al bestaande gelijkwaardige wettelijk voorschrift leidt tot de erkenning in rechte van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als overeenkomst voor onbepaalde tijd?

4)

Indien de vorige vragen bevestigend worden beantwoord, is de nationale rechter dan gehouden bij toepassing van het nationale recht conform richtlijn 1999/70/EG, de bepalingen terzijde te laten van een wettelijke maatregel die vastgesteld is met als motivering de uitvoering van de raamovereenkomst maar leidt tot verlaging van het algemene niveau van bescherming van de werknemers in tijdelijke dienst in de nationale rechtsorde (zoals de artikelen 7 en 11 van presidentieel besluit 164/2004) en in plaats daarvan een ten tijde van de inwerkingtreding van de richtlijn reeds bestaand gelijkwaardig wettelijk voorschrift toe te passen, zoals artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920?

5)

Indien de nationale rechter in een geschil betreffende arbeid voor bepaalde tijd een bepaling (in casu artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920) in beginsel van toepassing acht als gelijkwaardig wettelijk voorschrift in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die een integrerend onderdeel vormt van richtlijn 1999/70/EG, en de identificatie van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten als te zijn gesloten voor bepaalde tijd zonder dat daar een met de aard, de soort en de kenmerken van de verrichte werkzaamheden verband houdende objectieve reden voor was, op basis van deze bepaling de erkenning meebrengt van die overeenkomsten als overeenkomst voor onbepaalde tijd:

a)

is dan in overeenstemming met het gemeenschapsrecht een uitlegging en toepassing van het nationale recht door de nationale rechter volgens welke altijd sprake is van een objectieve reden voor het sluiten van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, wanneer als grondslag daarvoor wordt gebruikt een wettelijk voorschrift tot het aanstellen van personeel met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd om tegemoet te komen aan seizoensgebonden, periodieke, tijdelijke of buitengewone, zelfs wanneer in werkelijkheid wordt voorzien in permanente en blijvende behoeften?

b)

is dan in overeenstemming met het gemeenschapsrecht een uitlegging en toepassing van het nationale recht door de nationale rechter volgens welke een bepaling die voor de openbare sector de omzetting van overeenkomsten voor bepaalde tijd in overeenkomsten voor onbepaalde tijd verbiedt, moet worden uitgelegd in de zin dat omzetting van een arbeidsovereenkomst of -verhouding voor bepaalde tijd in een overeenkomst voor onbepaalde tijd in de openbare sector absoluut verboden is, zelfs wanneer deze ten onrechte is gesloten voor bepaalde tijd en in werkelijkheid wordt voorzien in permanente en blijvende behoeften, en dat aan de nationale rechter niet de mogelijkheid wordt gelaten in een dergelijk geval het ware karakter van de in geding zijnde juridische arbeidsverhouding vast te stellen en deze aan te merken als overeenkomst voor onbepaalde tijd? Of moet dit verbod wellicht beperkt blijven tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die werkelijk zijn aangegaan om het hoofd te bieden aan tijdelijke, onvoorziene, dringende, buitengewone of vergelijkbare behoeften, zulks in tegenstelling tot gevallen waarin de overeenkomsten in werkelijkheid zijn gesloten om te voorzien in permanente en blijvende behoeften?


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte Costituzionale (Italië) op 21 april 2008 — Voorzitter van de ministerraad/Regione Autonoma della Sardegna

(Zaak C-169/08)

(2008/C 171/35)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte Costituzionale

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Voorzitter van de ministerraad

Verwerende partij: Regione Autonoma della Sardegna

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 49 van het Verdrag aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de toepassing van een bepaling als artikel 4 van wet nr. 4 van de regio Sardinië van 11 mei 2006 (houdende diverse bepalingen inzake inkomsten, herkwalificatie van uitgaven, sociaal en ontwikkelingsbeleid), zoals gewijzigd bij artikel 3, lid 3, van wet nr. 2 van de regio Sardinië van 29 mei 2007 (houdende bepalingen betreffende het opstellen van de jaarlijkse en meerjarenbegroting van de regio — financieringswet 2007), volgens welke de regionale belasting op toeristische tussenstops van vliegtuigen enkel van toepassing is op ondernemingen die hun fiscale zetel buiten het grondgebied van de regio Sardinië hebben en die vliegtuigen exploiteren die zij zelf in het kader van „algemene zakelijke luchtvaartactiviteiten” voor het vervoer van personen gebruiken?

2)

Vormt artikel 4 van wet nr. 4 van de regio Sardinië van 2006, zoals gewijzigd bij artikel 3, lid 3, van wet nr. 2 van de regio Sardinië van 2007, voor zover dit bepaalt dat de regionale belasting op toeristische tussenstops van vliegtuigen enkel van toepassing is op ondernemingen die hun fiscale zetel buiten het grondgebied van de regio Sardinië hebben en die vliegtuigen exploiteren die zij zelf in het kader van „algemene zakelijke luchtvaartactiviteiten” voor het vervoer van personen gebruiken, staatssteun in de zin van artikel 87 van het Verdrag ten gunste van ondernemingen met een fiscale zetel op het grondgebied van de regio Sardinië die dezelfde activiteit uitoefenen?

3)

Moet artikel 49 van het Verdrag aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de toepassing van een bepaling als artikel 4 van wet nr. 4 van de regio Sardinië van 2006, zoals gewijzigd bij artikel 3, lid 3, van wet nr. 2 van de regio Sardinië van 2007, volgens welke de regionale belasting op toeristische tussenstops van pleziervaartuigen enkel van toepassing is op ondernemingen met een fiscale zetel buiten het grondgebied van de regio Sardinië die pleziervaartuigen exploiteren en deze in het kader van hun bedrijfsactiviteit ter beschikking stellen van derden?

4)

Vormt artikel 4 van wet nr. 4 van de regio Sardinië van 2006, zoals gewijzigd bij artikel 3, lid 3, van wet nr. 2 van de regio Sardinië van 2007, voor zover dit bepaalt dat de regionale belasting op toeristische tussenstops van pleziervaartuigen enkel van toepassing is op ondernemingen met een fiscale zetel buiten het grondgebied van de regio Sardinië die pleziervaartuigen exploiteren en deze in het kader van hun bedrijfsactiviteit ter beschikking stellen van derden, staatssteun in de zin van artikel 87 van het Verdrag ten gunste van ondernemingen met een fiscale zetel op het grondgebied van de regio Sardinië die dezelfde activiteit uitoefenen?


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/24


Beroep ingesteld op 25 april 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-171/08)

(2008/C 171/36)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: E. Montaguti, P. Guerra e Andrade en M. Telles Romão, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Portugese Republiek, door de bijzondere rechten van de staat en andere overheidslichamen in Portugal Telecom S.A. te handhaven die aan de bijzondere aandelen (golden shares) van de staat in deze onderneming zijn verbonden, de krachtens de artikelen 56 EG en 43 EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Portugese Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Portugese Staat is houder van 500 bijzondere aandelen (golden shares) in Portugal Telecom S.A. (hierna: „PT”). Deze aandelen verlenen de staat een vetorecht met betrekking tot de verkiezing van de algemene vergadering, de voorzitter van de auditcommissie en de officiële accountant, de bestemming van het jaarresultaat, wijzigingen van de statuten, kapitaalverhogingen, de beperking en de intrekking van voorkooprechten, de uitgifte van obligaties of andere effecten, de vaststelling van de algemene doelstellingen en fundamentele beginselen van het ondernemingsbeleid, de vaststelling van de algemene beleidsbeginselen inzake deelnemingen in andere vennootschappen, de verlening van toestemming voor de verplaatsing van de zetel en voor de verwerving van aandelen die meer dan 10 % van het maatschappelijk kapitaal uitmaken door aandeelhouders die direct of indirect concurrentie voeren met ondernemingen die door PT worden gecontroleerd. Verder verlenen zij een vetorecht met betrekking tot de verkiezing van een derde van de leden van de raad van bestuur, daaronder begrepen de voorzitter van de raad van bestuur.

Volgens de Commissie vormen deze vetorechten beperkingen van het vrije kapitaalverkeer en van de vrijheid van vestiging. Zij belemmeren directe investeringen in PT en portefeuillebeleggingen en vormen tevens een belemmering van de vrijheid van vestiging.

De bijzondere rechten van de staat vormen staatsmaatregelen, aangezien de bijzondere aandelen niet hun oorsprong vinden in een normale toepassing van het vennootschapsrecht.

De golden shares houden geen verband met legitieme doelstellingen van algemeen belang, met name niet met de door Portugal aangevoerde doelstellingen van openbare veiligheid en openbare orde, namelijk het onderhoud van kabelnetten en koperen netwerken en het behoud van het groothandels- en kleinhandelsnetwerk van PT, de verlening van een openbare dienst, de regulering van de telecommunicatiemarkt en het vermijden van een eventuele verstoring van de kapitaalmarkt.

De Portugese Staat heeft hoe dan ook het evenredigheidsbeginsel niet in acht genomen, aangezien de betrokken maatregelen niet geschikt zijn om de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken en verder gaan dan ter bereiking daarvan nodig is.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Østre Landsret (Denemarken) op 28 april 2008 — NCC Construction Danmark A/S/Skatteministeriet

(Zaak C-174/08)

(2008/C 171/37)

Procestaal: Deens

Verwijzende rechter

Østre Landsret

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: NCC Construction Danmark A/S

Verwerende partij: Skatteministeriet

Prejudiciële vragen

1)

Dient het begrip „bijkomstige handelingen ter zake van onroerende goederen” van artikel 19, lid 2, tweede zin, Zesde richtlijn (1) aldus te worden uitgelegd dat het de activiteiten omvat van een btw-plichtige bouwonderneming in het kader van de opvolgende verkoop van door deze bouwonderneming voor eigen rekening en met het oog op verkoop als een volledig belastbare activiteit gebouwd onroerend goed?

2)

Is het voor het antwoord op de eerste vraag van belang in hoeverre de verkoopactiviteiten, op zich beschouwd, een gebruik impliceren van goederen of diensten waarover btw verschuldigd is?

3)

Is voldaan aan de vereisten van het beginsel van neutraliteit van het gemeenschappelijk btw-stelsel indien een bouwonderneming die overeenkomstig de wetgeving van de desbetreffende lidstaat — op de grondslag van artikel 5, lid 7, en artikel 6, lid 3, Zesde richtlijn — btw-plichtig is voor de interne leveringen in verband met de bouw van onroerend goed voor eigen rekening met het oog op verkoop, slechts recht heeft op gedeeltelijke aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde voor de algemene kosten van de onderneming, omdat de op de bouw volgende verkoop van het onroerend goed volgens de btw-wetgeving van die lidstaat is vrijgesteld van btw, overeenkomstig artikel 28, lid 3, sub b juncto bijlage F, punt 16?


(1)  Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Diikitiko Efeteio te Thessaloniki (Griekenland) op 28 april 2008 — Maria Kastrinaki/Panepistimiako Geniko Nosokomeio Thessalonikis AHEPA (academisch ziekenhuis van Thessaloniki)

(Zaak C-180/08)

(2008/C 171/38)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Diikitiko Efeteio te Thessaloniki

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Maria Kastrinaki

Verwerende partij: Panepistimiako Geniko Nosokomeio Thessalonikis AHEPA (academisch ziekenhuis van Thessaloniki)

Prejudiciële vragen

1)

Wanneer een onderdaan van een lidstaat op grond van een opleidingstitel die als zodanig valt binnen het toepassingsgebied van richtlijn 89/48, in dienst is genomen van een publiekrechtelijke rechtspersoon en in het land van ontvangst een wettelijk gereglementeerd beroep uitoefent op basis van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, en hij zich ambtelijk en naar salariëring heeft ontwikkeld in overeenstemming met deze titel, kunnen de bevoegde instanties hem vervolgens, gelet op de artikelen 1, 2, 3 en 4 van genoemde richtlijn, uitgelegd in het licht van de artikelen 149 en 150 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, uitsluiten van de uitoefening van de aan zijn beroep verbonden rechten omdat de academische gelijkwaardigheid van het voorgelegde diploma niet kan worden erkend voor de indeling in een ermee overeenkomende functiegroep en salarisschaal, om de enkele reden dat het weliswaar is afgegeven door een instantie van de lidstaat van herkomst, maar dat een deel van de eraan voorafgaande opleiding, uit hoofde van een franchise-overeenkomst, is genoten in de lidstaat van ontvangst aan een instelling die weliswaar onbelemmerd in de lidstaat van ontvangst werkzaam is, maar op grond van een desbetreffende algemene wettelijke bepaling in die lidstaat niet als onderwijsinstelling wordt erkend?

2)

Kunnen de bevoegde instanties, gelet op richtlijn 89/48/EEG zoals deze is omgezet in de Griekse rechtsorde bij gezamenlijk ministerieel besluit nr. Α4/4112/247/1992, uitgelegd in het licht van de artikelen 39, lid 1, 40, lid 1, 43, 47, lid 1, 49 en 55 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, een onderdaan van een lidstaat die op grond van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd werkzaam is bij een publiekrechtelijke rechtspersoon en is toegelaten tot de uitoefening van een beroep overeenkomstig richtlijn 89/48/EEG, zoals omgezet in de Griekse rechtsorde bij gezamenlijk ministerieel besluit nr. Α4/4112/247/1992, uitsluiten van de uitoefening van de aan het beroep verbonden rechten die voortvloeien uit de verleende toelating tot uitoefening van dat beroep, op grond van het feit dat niet tevens de academische gelijkwaardigheid van zijn opleidingstitel is erkend?


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Dioikitiko Efeteio Thessalonikis (Griekenland) op 28 april 2008 — Maria Kastrinaki/Panepistimiako Geniko Nosokomeio Thessalonikis AHEPA (academisch ziekenhuis van Thessaloniki)

(Zaak C-186/08)

(2008/C 171/39)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Dioikitiko Efeteio Thessalonikis

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Maria Kastrinaki

Verwerende partij: Panepistimiako Geniko Nosokomeio Thessalonikis AHEPA (academisch ziekenhuis van Thessaloniki)

Prejudiciële vraag

Kunnen de bevoegde instanties, gelet op de bepalingen van richtlijn 89/48/EEG zoals deze is omgezet in de Griekse rechtsorde bij gezamenlijk ministerieel besluit nr. Α4/4112/247/1992, uitgelegd in het licht van de artikelen 39, lid 1, 40, lid 1, 43, 47, lid 1, 49 en 55 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, een onderdaan van een lidstaat die houder is van een binnen het toepassingsgebied van richtlijn 89/48/EEG vallende opleidingstitel, die op grond van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd werkzaam is bij een publiekrechtelijke rechtspersoon, en aan wie door de bevoegde instantie van het land van herkomst vergunning tot het dragen van een beroepstitel is verleend en door de bevoegde instantie van het land van ontvangst vergunning is verleend tot het uitoefenen van een beroep volgens de bepalingen van richtlijn 89/48/EEG zoals omgezet in de Griekse rechtsorde bij gezamenlijk ministerieel besluit nr. Α4/4112/247/1992, de ambtelijke en salaristechnische loopbaanontwikkeling ontzeggen nadat hij vast is aangesteld op een formatieplaats als ambtenaar van de groep met een academische vorming, met de overeenkomstige salarisschaal, op de grond dat het niet mogelijk is ook de academische gelijkwaardigheid van het getuigschrift van de universitaire studie in de lidstaat van herkomst te erkennen omdat een deel van die studie heeft plaatsgevonden in de lidstaat van ontvangst uit hoofde van een franchise-overeenkomst met een particuliere verlener van onderwijs die in die lidstaat niet als onderwijsinstelling wordt erkend?


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/26


Beroep ingesteld op 7 mei 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk der Nederlanden

(Zaak C-190/08)

(2008/C 171/40)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Condou-Durande en R. Troosters, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden

Conclusies

vast te stellen dat het Koninkrijk der Nederlanden, door niet de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te treffen om te voldoen aan Richtlijn 2004/83/EG (1) van de Raad van 29 april 2004 inzake minimum normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, of althans deze de Commissie niet mede te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk der Nederlanden te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 10 oktober 2006 verstreken.


(1)  PB L 304, blz. 12.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/27


Beroep ingesteld op 7 mei 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-191/08)

(2008/C 171/41)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Condou-Durande en A. Caeiros, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek

Conclusies

primair, vast te stellen dat de Republiek Portugal, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/83/EG (1) van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, de krachtens artikel 38, lid 1, van richtlijn 2004/83/EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

subsidiair, vast te stellen dat de Republiek Portugal, door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 38, lid 1, van richtlijn 2004/83/EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Portugese Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 10 oktober 2006 verstreken.


(1)  PB L 304, blz. 12.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Hooggerechtshof van Litouwen) op 14 mei 2008 — Inga Rinau

(Zaak C-195/08)

(2008/C 171/42)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Hooggerechtshof van Litouwen)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Inga Rinau

Derde betrokkene: Michael Rinau

Prejudiciële vragen

1)

Kan een belanghebbende in de zin van artikel 21 van verordening nr. 2201/2003 (1) om niet-erkenning van een rechterlijke beslissing verzoeken zonder dat een verzoek om erkenning van de beslissing is ingediend?

2)

Voor het geval dat eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: hoe moet de nationale rechter bij zijn onderzoek van een verzoek om niet-erkenning van de beslissing dat is ingediend door degene jegens wie die beslissing uitvoerbaar is, artikel 31, lid 1, van verordening nr. 2201/2003 toepassen, waarin wordt bepaald dat „[…] noch de persoon tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, noch het kind in deze stand van de procedure in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord”?

3)

Moet de nationale rechter bij wie degene die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, een verzoek heeft ingediend strekkende tot niet-erkenning van de beslissing van het gerecht van de lidstaat van herkomst waarbij de terugkeer van het bij hem wonende kind naar de staat van herkomst is gelast en waarvoor een certificaat als bedoeld in artikel 42 van verordening nr. 2201/2003 is afgegeven, dat verzoek onderzoeken op grond van bepalingen van de afdelingen 1 en 2, van hoofdstuk III van verordening nr. 2201/2003, zoals artikel 40, lid 2, van die verordening bepaalt?

4)

Wat betekent de in artikel 21, lid 3, verordening nr. 2201/2003 gebruikte uitdrukking „onverminderd afdeling 4”?

5)

Zijn het geven van een beslissing die de terugkeer van het kind met zich brengt en het afgeven van het in artikel 42 van verordening nr. 2201/2003 bedoelde certificaat door het gerecht van de lidstaat van herkomst nadat het gerecht van de lidstaat waar het kind ongeoorloofd wordt vastgehouden, een beslissing heeft gegeven die de terugkeer van het kind naar de staat van herkomst met zich brengt, in overeenstemming met de doelstellingen en de procedures van verordening nr. 2201/2003?

6)

Betekent het in artikel 24 van verordening nr. 2201/2003 geformuleerde verbod van toetsing van de bevoegdheid van het gerecht van herkomst, dat de nationale rechter bij wie een verzoek om erkenning of niet-erkenning van een buitenlandse rechterlijke beslissing is ingediend, die de bevoegdheid van het gerecht van de lidstaat van herkomst niet mag toetsen en die geen andere in artikel 23 van verordening nr. 2201/2003 genoemde gronden voor niet-erkenning van de beslissing heeft vastgesteld, de door het gerecht van de lidstaat van herkomst gegeven beslissing die de terugkeer van het kind met zich brengt, moet erkennen indien het gerecht van de lidstaat van herkomst de in de verordening bepaalde procedure voor het beslechten van de kwestie van de terugkeer van het kind niet in acht heeft genomen?


(1)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338, blz. 1).


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/28


Beroep ingesteld op 15 mei 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

(Zaak C-200/08)

(2008/C 171/43)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Bordes en H. Støvlbæk, gemachtigden)

Verwerende partij: Franse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Franse Republiek de krachtens de artikelen 39, 43 en 49 EG en artikel 6 van richtlijn 92/51/EEG (1) op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen door te weigeren dat Duitse en Britse snowboardleraars in Frankrijk enkel deze discipline onderwijzen en door in het besluit van 4 mei 1995, zoals gewijzigd, niet de in andere lidstaten behaalde diploma's van snowboardleraar te vermelden;

de Franse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Terwijl in verschillende lidstaten ski- en snowboardlessen kunnen worden gegeven door personen met een verschillende beroepsopleiding, mogen snowboardlessen in Frankrijk enkel worden gegeven door skileraars.

Verzoekster meent dat de weigering om toegang te verlenen tot het beroep van snowboardleraar alleen, niet kan worden gerechtvaardigd op grond van de basisbeginselen van het vrij verkeer van personen, de vrijheid van dienstverrichting en de vrijheid van vestiging. De Commissie meent verder dat niet is voldaan aan de vier cumulatieve voorwaarden die in de rechtspraak van het Hof zijn gesteld om een eventuele beperking van die beginselen te rechtvaardigen: non-discriminatie, een dwingende reden van openbaar belang, geschiktheid om het nagestreefde doel te bereiken en inaanmerkingneming van het evenredigheidsbeginsel.


(1)  Richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van Richtlijn 89/48/EEG (PB L 209, blz. 25).


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/28


Beroep ingesteld op 20 mei 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-209/08)

(2008/C 171/44)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: Maria Condou Durande, gemachtigde)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg

Conclusies

vast te stellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 17 van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Groothertogdom Luxemburg te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor de uitvoering van de richtlijn is op 5 augustus 2006 verstreken. Bij de instelling van het beroep had de verwerende partij echter nog steeds niet de noodzakelijke maatregelen genomen voor de uitvoering van de richtlijn, of althans deze maatregelen niet aan de Commissie meegedeeld.


(1)  PB L 261, blz. 19.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/29


Beroep ingesteld op 23 mei 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-223/08)

(2008/C 171/45)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: C. Huvelin, gemachtigde)

Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg

Conclusies

vast te stellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/100/EG van de Raad van 20 november 2006 tot aanpassing van een aantal richtlijnen op het gebied van het vrije verkeer van personen, in verband met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 2 van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Groothertogdom Luxemburg te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor de uitvoering van richtlijn 2006/100/EG is verstreken op de dag van toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie en dus op 1 januari 2007. Bij de instelling van het beroep had de verwerende partij nog geen uitvoeringsmaatregelen genomen of meegedeeld aan de Commissie.


(1)  PB L 363, blz. 141.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/29


Beroep ingesteld op 23 mei 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek

(Zaak C-224/08)

(2008/C 171/46)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: C. Huvelin, gemachtigde)

Verwerende partij: Franse Republiek

Conclusies

vast te stellen dat de Franse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2006/100/EG van de Raad van 20 november 2006 tot aanpassing van een aantal richtlijnen op het gebied van het vrije verkeer van personen, in verband met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 2 van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Franse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor de uitvoering van richtlijn 2006/100/EG is verstreken op de dag van toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie en dus op 1 januari 2007. Op het ogenblik van de instelling van het onderhavige beroep had de verwerende partij echter nog steeds niet de noodzakelijke maatregelen genomen voor de volledige uitvoering van de richtlijn, in het bijzonder met betrekking tot medische beroepen, advocaten en architecten.


(1)  PB L 363, blz. 141.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/29


Beschikking van de president van het Hof van 28 november 2007 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Juzgado de lo Social no 3 de Valladolid — Spanje) — Vicente Pascual García/Confederación Hidrográfica del Duero

(Zaak C-87/06) (1)

(2008/C 171/47)

Procestaal: Spaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 121 van 20.5.2006.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/30


Beschikking van de president van het Hof van 26 februari 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Monomeles Protodikeio Veroias — Griekenland) — Georgios Diamantis/FANCO AE

(Zaak C-315/06) (1)

(2008/C 171/48)

Procestaal: Grieks

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 224 van 16.9.2006.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/30


Beschikking van de president van de Zesde kamer van het Hof van 7 april 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-424/06) (1)

(2008/C 171/49)

Procestaal: Italiaans

De president van de Zesde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 310 van 16.12.2006.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/30


Beschikking van de president van de Derde kamer van het Hof van 28 januari 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kammarrätten i Jönköping — Zweden) — Mattias Jalkhed/Jordbruksverket

(Zaak C-18/07) (1)

(2008/C 171/50)

Procestaal: Zweeds

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 56 van 10.3.2007.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/30


Beschikking van de president van het Hof van 27 november 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-235/07) (1)

(2008/C 171/51)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 140 van 23.6.2007.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/30


Beschikking van de president van het Hof van 5 december 2007 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-325/07) (1)

(2008/C 171/52)

Procestaal: Frans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 211 van 8.9.2007.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/30


Beschikking van de president van het Hof van 11 februari 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

(Zaak C-347/07) (1)

(2008/C 171/53)

Procestaal: Italiaans

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 223 van 22.9.2007.


Gerecht van eerste aanleg

5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/31


Aanwijzing van de rechter die de president als kortgedingrechter vervangt

(2008/C 171/54)

Op 12 juni 2008 heeft het Gerecht van eerste aanleg, naar aanleiding van het ontslag van rechter Cooke, besloten de beslissing van 19 september 2007 te wijzigen en, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 106 van het Reglement voor de procesvoering, rechter Papasavvas aan te wijzen als rechter die gedurende de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009 de president van het Gerecht in geval van afwezigheid of verhindering als kortgedingrechter zal vervangen.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/31


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 21 mei 2008 — Belfass/Raad

(Zaak T-495/04) (1)

(„Overheidsopdrachten voor dienstverlening - Communautaire aanbestedingsprocedure - Duidelijke materiële fout - Gunning aan economisch voordeligste inschrijving - Abnormaal lage offerte - Artikel 139, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 - Exceptie van onwettigheid - Bestek - Ontvankelijkheid’)

(2008/C 171/55)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Belfass SPRL (Vorst, België) (vertegenwoordiger: L. Vogel, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en A. Vitro, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2004 houdende afwijzing van de twee door verzoekster in het kader van aanbestedingsprocedure UCA-033/04 ingediende offertes, en anderzijds vordering tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden als gevolg van de handelwijze van de Raad

Dictum

1)

Het besluit van de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2004 houdende afwijzing van de offertes van Belfass SPRL in het kader van aanbestedingsprocedure UCA-033/04 wordt nietig verklaard voor zover daarbij de offerte van Belfass inzake perceel nr. 2 wordt afgewezen.

2)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 57 van 5.3.2005.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/31


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 22 mei 2008 — NewSoft Technology/BHIM — Soft (Presto! BizCard Reader)

(Zaak T-205/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk Presto! BizCard Reader - Oudere nationale beeldmerken Presto - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b), en artikel 52, lid 1, sub a), van Verordening (EG) nr. 40/94’)

(2008/C 171/56)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: NewSoft Technology Corp. (Taipei, Taiwan) (vertegenwoordigers: M. Dirksen-Schwanenland, U. von Sothen en M. Di Stefano, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Soft, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: A. Velázquez Ibáñez en P. Merino Baylos, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 19 mei 2006 (zaak R 601/2005-2) inzake een nietigheidsprocedure tussen Soft, SA en NewSoft Technology Corp.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

NewSoft Technology Corp. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 237 van 30.9.2006.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/32


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 22 mei 2008 — Ott e.a./Commissie

(Zaak T-250/06 P) (1)

(Hogere voorziening - Incidentele hogere voorziening - Ontvankelijkheid - Ambtenarenrecht - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2004 - Toekenning van gratificatiepunten - Algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 45 van Statuut - Exceptie van onwettigheid - Substitutie van gronden - Hogere voorziening die gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk gegrond is - Zaak in staat van wijzen - Verwerping van beroep)

(2008/C 171/57)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwiranten: Martial Ott (Oberanven, Luxemburg), Fernando Lopez Tola (Luxemburg, Luxemburg) en Francis Weiler (Itzig, Luxemburg) (vertegenwoordiger: F. Frabetti, advocaat)

Andere partij bij de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en D. Martin, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 30 juni 2006, Ott e.a./Commissie (F-87/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot nietigverklaring van deze beschikking

Dictum

1)

De beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 30 juni 2006, Ott e.a./Commissie (F-87/05), wordt nietigverklaard voor zover daarbij het door Francis Weiler ingestelde beroep is verworpen.

2)

De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige.

3)

De incidentele hogere voorziening wordt afgewezen.

4)

Het onder zaaknummer F-87/05 bij het Gerecht voor ambtenarenzaken ingestelde beroep wordt verworpen voor zover het was ingesteld door Francis Weiler.

5)

Martial Ott, Fernando Lopez Tola en Francis Weiler zullen hun eigen kosten van de onderhavige procedure dragen alsmede vier vijfde van de kosten van de Commissie. De Commissie zal één vijfde van de kosten van de onderhavige procedure dragen.

6)

Francis Weiler en de Commissie zullen hun eigen kosten van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken dragen.


(1)  PB C 281 van 18.11.2006.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/32


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 22 mei 2008 — Radio Regenbogen Hörfunk in Baden/BHIM (RadioCom)

(Zaak T-254/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk RadioCom - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c), van Verordening (EG) nr. 40/94’)

(2008/C 171/58)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Radio Regenbogen Hörfunk in Baden Geschäftsführungs-GmbH (Mannheim, Duitsland) (vertegenwoordiger: W. Göpfert, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 7 juli 2006 (zaak R 1266/2005-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordmerk RadioCom als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Radio Regenbogen Hörfunk in Baden Geschäftsführungs-GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 261 van 28.10.2006.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/33


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 21 mei 2008 — Enercon/BHIM (E)

(Zaak T-329/06) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk E - Absolute weigeringsgronden - Ontbreken van onderscheidend vermogen - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub b) en c), van Verordening (EG) nr. 40/94’)

(2008/C 171/59)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Enercon GmbH (Aurich, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Böhm, vervolgens R. Böhm en U. Sander, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 8 september 2006 (zaak R 394/2006-1) inzake de inschrijving van het woordmerk E als gemeenschapsmerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Enercon GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 326 van 30.12.2006.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/33


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 19 mei 2008 — TF1/Commissie

(Zaak T-144/04) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Beschikking van Commissie waarbij bepaalde maatregelen van Franse Republiek ten gunste van France 2 en France 3 als met gemeenschappelijke markt verenigbare steunmaatregelen worden aangemerkt - Beroepstermijn - Artikel 44, lid 1, sub c), van Reglement voor procesvoering - Niet-ontvankelijkheid’)

(2008/C 171/60)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Télévision française 1 SA (TF1) (Nanterre, Frankrijk) (vertegenwoordigers: J.-P. Hordies en C. Smits, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Buendía Sierra, N. Niejahr en C. Giolito, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordiger: G. de Bergues, gemachtigde)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2004/838/EG van de Commissie van 10 december 2003 betreffende de steunmaatregelen van Frankrijk ten behoeve van France 2 en France 3 (PB 2004, L 361, blz. 21)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Télévision française 1 SA (TF1) wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Commissie.

3)

De Franse Republiek zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 168 van 26.6.2004.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/34


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 18 april 2008 — Maison de l'Europe Avignon Méditerranée/Commissie

(Zaak T-302/04) (1)

(„Arbitragebeding - Oprichting van Infopunt Europa - Overeenkomst tussen Commissie en verzoekster - Kennelijke onbevoegdheid van Gerecht - Kennelijk ongegrond beroep’)

(2008/C 171/61)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Maison de l'Europe Avignon Méditerranée (Avignon, Frankrijk) (vertegenwoordiger: F. Martineau, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J.-F. Pasquier en E. Manhaeve, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep op basis van een arbitragebeding, strekkende tot veroordeling van de Commissie tot betaling aan verzoekster van een totaalbedrag ad 394 066,76 EUR wegens de gestelde niet-nakoming door de Commissie van haar contractuele verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst houdende oprichting van een Infopunt Europa te Avignon

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Maison de l'Europe Avignon Méditerranée wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 262 van 23.10.2004.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/34


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 13 mei 2008 — SNIV/Commissie

(Zaak T-327/04) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Beroepstermijn - Aanvang - Bekendmaking van beknopte mededeling in Publicatieblad - Website - Niet-ontvankelijkheid’)

(2008/C 171/62)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Syndicat national de l'industrie des viandes (SNIV) (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: N. Coutrelis en S. Henneresse, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Triantafyllou en A. Stobiecka-Kuik, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordiger: G. de Bergues, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2004) 936 def. van de Commissie van 30 maart 2004 inzake het door de Franse autoriteiten voorgenomen stelsel voor de financiering van de openbare destructiedienst voor slachtproducten (staatssteun N 515/03 — Frankrijk)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Het Syndicat national de l'industrie des viandes (SNIV) zal zijn eigen kosten en die van de Commissie dragen.

3)

De Franse Republiek zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 273 van 6.11.2004.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/34


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 30 januari 2008 — Arktouros/Commissie

(Zaak T-260/06) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Verordening (EG) nr. 1655/2000 - Intrekking van de toegekende financiële bijstand voor een ecologisch project - Beschikking tot beëindiging van het project en tot terugvordering van de als voorschot betaalde bedragen - Verstrijken van de beroepstermijn - Niet-ontvankelijkheid’)

(2008/C 171/63)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Etairia Prostasias kai Diacheirisis Fysikou Perivallontos kai Agrias Zoïs „Arktouros” (Thessaloniki, Griekenland) (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis en N. Keramidas, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: M. Konstantinidis, gemachtigde)

Voorwerp

Nietigverklaring van beschikking C(2006) 3181 def. van de Commissie van 6 juli 2006 tot beëindiging van een project betreffende instandhoudingsmaatregelen in het Nationaal Park van Noord-Pindos (Griekenland) (Ellas — LIFE03/NAT/GR/000089) en tot terugvordering van het voorschot dat aan verzoekster was betaald als communautaire financiële steun krachtens beschikking C(2003) 2919 def. van de Commissie van 14 september 2003

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Etairia Prostasias kai Diacheirisis Fysikou Perivallontos kai Agrias Zoïs Arktouros zal haar eigen kosten dragen alsmede die van de Commissie.


(1)  PB C 281 van 18.11.2006.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/35


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 21 mei 2008 — Kronberger/Parlement

(Zaak T-18/07) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Akte betreffende verkiezing van Europees Parlement - Beroepstermijn - Onbevoegdheid van Gerecht - Niet-ontvankelijkheid’)

(2008/C 171/64)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Hans Kronberger (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: W. Weh, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: H. Krück, N. Lorenz en M. Windisch, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 28 april 2005 waarbij verzoekers bezwaar betreffende de verkiezing van Andreas Mölzer tot lid van het Europees Parlement, dat was ingediend in overeenstemming met het bepaalde in artikel 12 van de Akte van 20 september 1796 betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, ongegrond werd verklaard

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Hans Kronberger wordt verwezen in de kosten, met inbegrip van de kosten van de kortgedingprocedure.


(1)  PB C 69 van 24.3.2007.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/35


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 14 mei 2008 — Lactalis Gestion Lait en Lactalis Investissements/Raad

(Zaak T-29/07) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Richtlijn 2006/112/EG - Intrekking van Eerste btw-richtlijn - Gedeeltelijke nietigverklaring - Geen individuele geraaktheid - Niet-ontvankelijkheid’)

(2008/C 171/65)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Lactalis Gestion Lait SNC (Laval, Frankrijk) en Lactalis Investissements SNC (Laval) (vertegenwoordiger: A. Philippart, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A.-M. Colaert en M. Iosifidou, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van artikel 411, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1), voor zover daarbij worden ingetrokken de vierde en de achtste overweging van de considerans en de eerste en de derde alinea van artikel 1 van de Eerste richtlijn 67/227/EEG van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (PB 71, blz. 1301)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Op de interventieverzoeken van de Commissie en van het Koninkrijk Spanje behoeft niet te worden beslist.

3)

Lactalis Gestion Lait SNC en Lactalis Investissements SNC worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 69 van 24.3.2007.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/36


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 mei 2008 — Frankin e.a./Commissie

(Zaak T-92/07 P) (1)

(„Hogere voorziening - Ambtenaren - Ambtenaren en tijdelijke functionarissen - Pensioen - Overdracht van pensioenrechten - Hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk - Hogere voorziening kennelijk ongegrond’)

(2008/C 171/66)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwiranten: Jacques Frankin (Sorée, België) en 482 andere ambtenaren en tijdelijke functionarissen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen wier namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordiger: F. Frabetti, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en D. Martin, gemachtigden)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 16 januari 2007, Frankin e.a./Commissie (F-3/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Jacques Frankin en de 482 andere ambtenaren en tijdelijke functionarissen van de Commissie wier namen zijn opgenomen in de bijlage zullen hun eigen kosten dragen alsmede de kosten die de Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.


(1)  PB C 117 van 26.5.2007.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/36


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 5 mei 2008 — Pathé Distribution/Uitvoerend Agentschap „Onderwijs, audiovisuele media en cultuur”

(Zaak T-239/07) (1)

(„Arbitragebeding - Uitvoerend Agentschap, Onderwijs, audiovisuele media en cultuur - Afdoening zonder beslissing’)

(2008/C 171/67)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Pathé Distribution SAS (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: P. Deprez, avocat)

Verwerende partij: Uitvoerend Agentschap „Onderwijs, audiovisuele media en cultuur” (vertegenwoordigers: H. Monet, gemachtigde, bijgestaan door J.-L. Fagnart, advocaat)

Voorwerp

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit van het Uitvoerend Agentschap „Onderwijs, audiovisuele media en cultuur” van 8 mei 2007 tot beëindiging van overeenkomst nr. 2006-0912-0304DI021001FR1507 en verzoek om het Uitvoerend Agentschap „Onderwijs, audiovisuele media en cultuur” te veroordelen, aan verzoekster ter uitvoering van deze overeenkomst het bedrag van 9 737 EUR te betalen

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Het Uitvoerend Agentschap „Onderwijs, audiovisuele media en cultuur” wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 211 van 8.9.2007.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/36


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 28 april 2008 — Grohe/BHIM — Compañía Roca Radiadores (ALIRA)

(Zaak T-315/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositie - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing’)

(2008/C 171/68)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Grohe AG (Hemer, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Lensing-Kramer, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. Weberndörfer, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Compañía Roca Radiadores, SA (Barcelona, Spanje)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 19 juni 2007 (zaak R 850/2006-4) inzake een oppositieprocedure tussen Grohe AG en Compañía Roca Radiadores, SA

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet te worden beslist.

2)

Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van verweerder.


(1)  PB C 235 van 6.10.2007.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/37


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 17 april 2008 — Dimos Kerateas/Commissie

(Zaak T-372/07) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Termijnen - Niet-ontvankelijkheid’)

(2008/C 171/69)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Dimos Kerateas (Griekenland) (vertegenwoordigers: A. Papakonstantinou en M. Chaïntarlis, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Triantafyllou en A. Steiblytė, gemachtigden)

Voorwerp

Nietigverklaring van beschikking C (2004) 5611 van de Commissie van 22 december 2004 betreffende de toekenning van een financiële bijdrage van het Cohesiefonds voor de uitvoering van het project voor het beheer van afvalstoffen in de regio Attica (Griekenland).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Dimos Kerateas wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 283 van 24.11.2007.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/37


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 18 februari 2008 — Earth Products/BHIM — Meynard Designs (EARTH)

(Zaak T-389/07) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Weigering van inschrijving - Intrekking van inschrijvingsaanvraag - Afdoening zonder beslissing’)

(2008/C 171/70)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Earth Products Inc. (Carlsbad, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: M. Graf, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Botis, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Meynard Designs Inc. (Waltham, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordigers: E. Cornu en E. De Gryse, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 9 augustus 2007 (zaak R 1590/2006-2) inzake een oppositieprocedure tussen Meynard Designs Inc. en Earth Products Inc.

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet te worden beslist.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 297 van 8.12.2007.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/38


Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 8 april 2008 — Cyprus/Commissie

(Gevoegde zaken T-54/08 R, T-87/08 R, T-88/08 R en T-91/08 R, T-93/08 R)

(„Kort geding - Aankondiging van aanbesteding van opdrachten ter bevordering van economische ontwikkeling in noordelijk deel van Cyprus - Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid’)

(2008/C 171/71)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Cyprus (vertegenwoordiger: P. Kliridis, gemachtigde)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. van Nuffel en I. Zervas, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoeken om opschorting van de tenuitvoerlegging van meerdere door de Commissie vastgestelde aankondigingen van aanbestedingen en die zijn gericht op de bevordering van de economische ontwikkeling in het noordelijk deel van Cyprus in de sectoren energie, milieu, landbouw, telecommunicatie, onderwijs en beheer van de oogsten en de irrigatie.

Dictum

1)

De zaken T-54/08 R, T-87/08 R, T-88/08 R en T-91/08 R, T-93/08 R worden voor de onderhavige beschikking gevoegd.

2)

De verzoeken in kort geding worden afgewezen.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/38


Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 11 april 2008 — Cyprus/Commissie

(Zaak T-119/08 R)

(„Kort geding - Aankondiging van aanbesteding van opdracht ter bevordering van economische ontwikkeling in noordelijk deel van Cyprus - Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid’)

(2008/C 171/72)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Cyprus (vertegenwoordiger: P. Kliridis, gemachtigde)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. van Nuffel en I. Zervas, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoeken om opschorting van de tenuitvoerlegging van een door de Commissie vastgestelde aankondiging van een aanbesteding die is gericht op de bevordering van de economische ontwikkeling in het noordelijk deel van Cyprus in de sector van de veefokkerij.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding worden afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/38


Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 11 april 2008 — Cyprus/Commissie

(Zaak T-122/08 R)

(„Kort geding - Aankondiging van overheidsopdracht ter bevordering van economische ontwikkeling van noordelijk gedeelte van Cyprus - Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging - Ontbreken van spoedeisendheid’)

(2008/C 171/73)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Cyprus (vertegenwoordiger: P. Kliridis, gemachtigde)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. van Nuffel en I. Zervas, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een door de Commissie vastgestelde aankondiging van een opdracht ter bevordering van de economische ontwikkeling van het noordelijk gedeelte van Cyprus betreffende de opzetting van een eenheid programmabeheer met het oog op het steunen van de uitvoering van investeringsprojecten op het gebied van water, afvalwater en vast afval

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/39


Beroep ingesteld op 21 april 2008 — Victor Guedes-Indústria e Comércio/BHIM — Consorci de l'Espai Rural de Gallecs (GALLECS)

(Zaak T-151/08)

(2008/C 171/74)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Victor Guedes-Indústria e Comércio, SA (Lissabon, Portugal) (vertegenwoordiger: B. Braga da Cruz, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Consorci de l'Espai Rural de Gallecs (Barcelona, Spanje)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 16 januari 2008 in zaak R 986/2007-2 te vernietigen;

het BHIM te gelasten, de inschrijving van gemeenschapsmerk nr. 3 710 597 te weigeren voor de waren van de klassen 29 en 31; en

de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Consorci de l'Espai Rural de Gallecs

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „GALLECS” voor waren van de klassen 29 en 31 — aanvraagnr. 3 710 597

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: nationaal beeldmerk „GALLO” voor waren van klasse 29; nationaal beeldmerk „GALLO AZEITE NOVO” voor waren van klasse 29; nationaal beeldmerk „AZEITE GALLO” voor waren van klasse 29; nationaal merk „GALLO AZEITE NOVO” voor waren van klasse 29; gemeenschapsbeeldmerk „GALLO” voor waren van klasse 29

Beslissing van de oppositieafdeling: volledige afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening nr. 40/94 van de Raad, doordat het litigieuze merk overeenstemt met oudere merken en door het gebruik ervan afbreuk zou worden gedaan aan het onderscheidend vermogen van die merken gelet op de in de relevante handelssector gebruikelijke praktijken en de andere omstandigheden van het concrete geval.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/39


Hogere voorziening ingesteld op 24 april 2008 door R tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 19 februari 2008 in zaak F-49/07, R/Commissie

(Zaak T-156/08 P)

(2008/C 171/75)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: R (Brussel, België) (vertegenwoordiger: Y. Minatchy, advocaat)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

vernietiging van de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 19 februari 2008 in zaak F-49/07;

toewijzing van rekwirantes vorderingen tot nietigverklaring en schadevergoeding in eerste aanleg;

verwijzing van de verwerende partij in de volledige kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In deze hogere voorziening vordert rekwirante vernietiging van de beschikking waarbij het Gerecht voor ambtenarenzaken niet-ontvankelijk heeft verklaard het door haar ingestelde beroep strekkende tot, enerzijds, nietigverklaring van haar gehele proeftijd alsmede van alle in dat kader tot stand gekomen handelingen, daaronder begrepen het rapport aan het einde van de proeftijd en, anderzijds, vergoeding van de beweerdelijk geleden schade.

Tot staving van haar hogere voorziening beroept rekwirante zich op schending van haar rechten van verdediging, aangezien het Gerecht voor ambtenarenzaken geen rekening heeft gehouden met bepaalde door haar overgelegde gegevens en stukken alsmede onjuiste uitlegging van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken en het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen. Voorts beroept zij zich op kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/40


Beroep ingesteld op 28 april 2008 — Paroc/BHIM (INSULATE FOR LIFE)

(Zaak T-157/08)

(2008/C 171/76)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Paroc Oy/AB (Vantaa, Finland) (vertegenwoordiger: J. Palm, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 21 februari 2008 in zaak R 0054/2008-2 te vernietigen; en

het BHIM te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „INSULATE FOR LIFE” voor waren en diensten van de klassen 6, 17, 19 en 37 — aanvraagnr. 593 2827

Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag voor alle waren en diensten

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad, aangezien het merk het voor inschrijving vereiste minimum aan onderscheidend vermogen heeft verkregen.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/40


Beroep ingesteld op 2 mei 2008 — Procter & Gamble/BHIM — Bayer (LIVENSA)

(Zaak T-159/08)

(2008/C 171/77)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: The Procter & Gamble Company (Cincinnati, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordiger: K. Sandberg, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Bayer AG (Leverkusen, Duitsland)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 11 februari 2008 in zaak R 960/2007-2 te vernietigen;

oppositie nr. B 873 978 van 3 mei 2007 af te wijzen;

het BHIM te verwijzen in de kosten van de procedure; en

de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep te verwijzen in de kosten van de procedure voor het BHIM.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „LIVENSA” voor waren van klasse 5 — aanvraag nr. 004 062 725

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsmerk „LYVELSA” voor waren van klasse 5

Beslissing van de oppositieafdeling: volledige afwijzing van de merkaanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad, aangezien er geen gevaar voor verwarring van de te vergelijken twee merken is.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/40


Beroep ingesteld op 29 april 2008 — Frag Comercio Internacional/BHIM — Tinkerbell Modas (GREEN by missako)

(Zaak T-162/08)

(2008/C 171/78)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Frag Comercio Internacional, SL (Esparraguera, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Sugrañes, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Tinkerbell Modas, Ltda (São Paulo, Brazilië)

Conclusies

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 14 februari 2008 in zaak R 1527/2006-2 te vernietigen;

gemeenschapsmerkaanvraag nr. 3 663 234 af te wijzen; en

de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „GREEN by missako” voor waren en diensten van de klassen 3, 25 en 35 — aanvraag nr. 3 663 234

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsbeeldmerk „MI SA KO” voor waren van de klassen 18 en 25; nationaal beeldmerk „MI SA KO” voor diensten van klasse 35

Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad, aangezien een louter globaal gevaar voor verwarring bij de consumenten is vereist voor afwijzing van een gemeenschapsmerkaanvraag.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/41


Beroep ingesteld op 29 april 2008 — Arbeitsgemeinschaft Golden Toast/BHIM (Golden Toast)

(Zaak T-163/08)

(2008/C 171/79)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Arbeitsgemeinschaft Golden Toast e.V. (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Späth en G. Hasselblatt, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 31 januari 2008 (zaak R 761/2007-1) te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „Golden Toast” voor waren en diensten van de klassen 5, 8, 9, 11, 14, 16, 21, 24, 25, 28-32, 39 en 41-44 (aanvraagnr. 4 811 171).

Beslissing van de onderzoeker: gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag voor waren van de klassen 11 en 30

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: niet-nakoming van de motiveringsplicht krachtens artikel 73, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 (1), doordat de bestreden beslissing is gebaseerd op het ontbreken van onderscheidend vermogen in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van deze verordening, maar dit niet werd onderzocht. Tevens schending van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94, doordat is voorbijgegaan aan de voorwaarden voor vaststelling dat het aangevraagde merk beschrijvend is.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/41


Beroep ingesteld op 9 mei 2008 — Microsoft/Commissie

(Zaak T-167/08)

(2008/C 171/80)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Microsoft Corp. (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis, advocaat, I. Forrester, QC)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren beschikking C(2008) 764 def. van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 27 februari 2008 tot vaststelling van het definitieve bedrag van de dwangsom die aan Microsoft Corporation is opgelegd bij beschikking C(2005) 4420 def. van de Commissie;

subsidiair, de opgelegde dwangsom nietig te verklaren of te verminderen;

verweerster te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij beschikking van 10 november 2005, vastgesteld krachtens artikel 24, lid 1 van verordening 1/2003 (1), heeft de Commissie aan verzoekster een dwangsom opgelegd wegens niet-nakoming van haar verplichting op grond van artikel 5, sub a, van beschikking 2007/53/EC van de Commissie van 24 maart 2004 (2) om de technische documentatie die de informatie inzake compatibiliteit vormt, onder redelijke en niet-discriminerende voorwaarden ter beschikking te stellen aan belangstellende ondernemingen. Bij de bestreden beschikking is het definitieve bedrag van de dwangsom voor de periode van 21 juni 2006 tot en met 21 oktober 2007 vastgesteld op 899 miljoen EUR. Verzoekster vordert nietigverklaring van de bestreden beschikking op de volgende gronden:

1.

De Commissie heeft onjuist gehandeld door aan Microsoft een dwangsom op te leggen teneinde haar te dwingen om „redelijke” prijsvoorwaarden toe te passen, zonder eerst te specificeren welke prijsvoorwaarden volgens de Commissie „redelijk” zouden zijn, opdat Microsoft zou kunnen weten wat zij moest doen om de oplegging van een dergelijke dwangsom te voorkomen.

2.

De Commissie heeft een kennelijke beoordelingsfout begaan en inbreuk gemaakt op artikel 253 EG door te oordelen dat de bekendgemaakte tarieven die door Microsoft zijn vastgesteld, onredelijk en in strijd met de beschikking van 2004 waren, zonder rekening te houden met het feit dat i) deze bekendgemaakte tarieven uitdrukkelijk waren bedoeld om onderhandelingen tussen Microsoft en potentiële licentiehouders te vergemakkelijken en ii) Microsoft in overleg met de Commissie een mechanisme had ingevoerd waarbij de trustee de door Microsoft voorgestelde tarieven zou beoordelen indien met een potentiële licentiehouder geen overeenstemming zou worden bereikt, welk mechanisme vrijwel identiek was aan het mechanisme dat door de Commissie zelf was gecreëerd in de zaak NDC Health/IMS Health: voorlopige maatregelen (3). De Commissie heeft tevens een kennelijke beoordelingsfout begaan door i) niet mee te wegen dat deze bekendgemaakte tarieven door Microsoft waren gesteld op een lager bedrag dan de tarieven die door een deskundige derde redelijk waren geacht, ii) niet mee te wegen dat geen enkele potentiële licentiehouder geen overeenstemming heeft bereikt met Microsoft, en iii) geen rekening te houden met het feit dat houders van de „no patent”-licentie ook rechten verkrijgen om de octrooien van Microsoft te gebruiken.

3.

De Commissie heeft een kennelijke beoordelingsfout begaan door van Microsoft te verlangen dat zij aantoonde dat haar bedrijfsgeheimen innovatief waren volgens een verzwaard octrooieerbaarheidscriterium, ter rechtvaardiging van de oplegging van royalty's voor een licentie voor dergelijke bedrijfgeheimen. De Commissie heeft tevens inbreuk gemaakt op artikel 253 EG door geen rekening te houden met talrijke argumenten die Microsoft heeft aangevoerd op basis van rapporten van octrooideskundigen die de aanpak van de Commissie bekritiseerden.

4.

De Commissie heeft inbreuk gemaakt op artikel 233 EG door niet de noodzakelijke maatregelen te treffen om te voldoen aan het arrest in zaak T-201/04 (4), aangezien de Commissie haar beoordelingsrapporten, die werden voorbereid door de trustee, heeft gebaseerd op stukken die zijn verkregen door de inzet van onderzoeksbevoegdheden die het Gerecht van eerste aanleg onrechtmatig heeft verklaard.

5.

De Commissie heeft het recht van Microsoft om te worden gehoord, geschonden door Microsoft geen gelegenheid te geven om haar standpunt bekend te maken na afloop van de referentieperiode waarvoor Microsoft wordt beboet, waardoor Microsoft is belet om haar opmerkingen te maken over alle relevante aspecten van de zaak.

6.

Het bedrag van de dwangsom is buitensporig en onevenredig. De Commissie heeft onder meer nagelaten naar behoren rekening te houden met het feit dat in de bestreden beschikking alleen wordt vastgesteld dat de beweerdelijk door Microsoft vastgestelde royalty's voor één specifieke licentie (de „no patent”-licentie) onredelijk waren, en dat derhalve geen kritiek wordt geuit op i) de beweerdelijk door Microsoft vastgestelde royalty's voor al haar intellectuele-eigendomsrechten die zijn vervat in de totale informatie inzake compatibiliteit die Microsoft krachtens artikel 5 van de beschikking van 2004 moet bekendmaken, of ii) de volledigheid en nauwkeurigheid van de informatie inzake compatibiliteit.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (Voor de EER relevante tekst), PB 2003, L 1, blz. 1.

(2)  Beschikking van de Commissie van 24 mei 2004 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 82 van het EG-Verdrag en artikel 54 van de EER-Overeenkomst tegen Microsoft Corporation (Zaak COMP/C-3/37.792 — Microsoft) [Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 900], PB 2007, L 32, blz. 23.

(3)  Beschikking 2002/165/EG van de Commissie van 3 juli 2001 inzake een procedure op grond van artikel 82 van het EG-Verdrag (Zaak COMP D-3/38.044 — NDC Health/IMS Health: voorlopige maatregelen) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2001) 1695), PB 2002, L 59, blz. 18.

(4)  Arrest T-201/04, Microsoft/Commissie, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/42


Beroep ingesteld op 13 mei 2008 — Commissie/I.D. FOS Research

(Zaak T-170/08)

(2008/C 171/81)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Lyal, en W. Roels, gemachtigden)

Verwerende partij: I.D. FOS Research EEIG (gevestigd te Mol, België)

Conclusies van verzoekende partij

Betaling aan de Commissie van een bedrag van 21 599,26 EUR vermeerderd met 6 375,94 verwijlintresten;

betaling van 3.99 EUR per dag als verwijlintresten vanaf 8 januari 2007 tot op de dag waarop de schuld volledig is terugbetaald;

betaling van de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Commissie, heeft op 12 december 1995 met verweerster Overeenkomst BRPR-CT-95-0099 gesloten. De overeenkomst betrof een project voor verbeterde kwaliteitsverzekering en methoden van grouten van nagespannen kabels. Deze overeenkomst en het project waren tot stand gekomen in het kader van het specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, inclusief demonstratie, op het gebied van industrie- en materiaaltechnologie (1).

Na de voltooiing van de overeenkomst vond een doorlichting plaats van verweersters' uitvoering van de overeenkomst. Gelet op de conclusies van de doorlichting besloot de Commissie een deel van de betalingen terug te vorderen, overeenkomstig de algemene voorwaarden van de overeenkomst.


(1)  Beschikking 94/571/EG van de Raad van 27 juli 1994 houdende aanneming van een specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, inclusief demonstratie, op het gebied van industrie- en materiaaltechnologie (1994-1998) (PB L 222, blz. 19).


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/43


Beroep ingesteld op 7 mei 2008 — Berliner Institut für Vergleichende Sozialforschung/Commissie

(Zaak T-171/08)

(2008/C 171/82)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Berliner Institut für Vergleichende Sozialforschung e.V. (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: Rechtsanwalt U. Claus)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 30 oktober 2007 in de vorm van een brief van 7 maart 2008 over de definitieve goedkeuring van een betaling van 9 215,20 EUR in het kader van het project „Traumatisierte Flüchtlinge in der EU” op grond van de „Grant Agreement JAI/2004/ERF/073”, voor zover aan verzoeker de betaling van meer dan 9 215,20 EUR is geweigerd;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker en de Commissie hebben in mei 2005 een overeenkomst getekend over de subsidie voor een project in het kader van het Europees Vluchtelingenfonds. Bij brief van 30 oktober 2007, bevestigd bij brief van 7 maart 2008, heeft verweerster aan verzoeker een gecorrigeerde berekening van de nog openstaande betaling gestuurd, waarbij een deel van zijn kosten als niet-subsidiabel werd aangemerkt. Verzoeker keert zich met het onderhavige beroep tegen de brief van de Commissie van 7 maart 2008.

Verzoeker voert tot staving van zijn beroep aan dat de aangevochten beschikking in strijd is met de motiveringsplicht, daar verweerster de gronden waarop haar beslissing berust herhaaldelijk heeft gewijzigd. Verder is in strijd gehandeld met het beginsel van een eerlijk proces. Ten slotte zijn de feiten, in strijd met de voorschriften van de Grant Agreement en met de vertrouwensbescherming, verkeerd beoordeeld.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/43


Beroep ingesteld op 13 mei 2008 — Messe Düsseldorf/BHIM — Canon Communications (MEDTEC)

(Zaak T-173/08)

(2008/C 171/83)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Messe Düsseldorf GmbH (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordiger: I. Friedhoff, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Canon Communications LLC (Los Angeles, Verenigde Staten van Amerika)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 6 maart 2008 in zaak R 0989/2005-1 te vernietigen; en

het BHIM/de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk „MEDTEC” voor waren en diensten van de klassen 16, 35 en 41 — aanvraagnr. 2 885 853

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: nationaal woordmerk „METEC” voor waren en diensten van de klassen 16, 35, 37, 38, 41 en 42; internationaal woordmerk „Metec” voor waren en diensten van de klassen 16, 35, 37, 38, 41 en 42

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie voor alle waren en diensten

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de bestreden beslissing en volledige afwijzing van de oppositie

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad, doordat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door het beroep toe te wijzen en te verklaren dat de merken niet overeenstemmen; schending van artikel 62 van verordening nr. 40/94 van de Raad, doordat de kamer van beroep een beslissing heeft genomen over feiten die in beroep niet konden worden getoetst.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/44


Beroep ingesteld op 9 mei 2008 — Infeurope SA/Commissie

(Zaak T-176/08)

(2008/C 171/84)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Infeurope SA (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: O. Mader, lawyer)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

te verklaren dat de Europese Commissie heeft nagelaten de beslissing tot gunning van de raamovereenkomsten in het kader van aanbestedingsprocedure AO/042/05 van het BHIM voor softwareonderhoud te vernietigen;

te verklaren dat de Europese Commissie heeft nagelaten de specifieke overeenkomsten die in het kader van bedoelde raamovereenkomsten zijn gesloten te beëindigen;

de Europese Commissie te gelasten aan verzoekster te betalen het bedrag van 37 002 EUR vermeerderd met 4 % rente over het bedrag van 31 650 EUR vanaf 29 augustus 2006, vermeerderd met 4 % rente over het bedrag van 3 650 EUR vanaf 3 december 2007, vermeerderd met 4 % rente over het bedrag van 1 702 EUR vanaf 3 mei 2008; respectievelijk 8 % rente over het bedrag van 37 002 EUR vanaf de datum van het arrest;

de Europese Commissie te gelasten aan verzoekster te betalen het bedrag van 1 209 037 EUR vermeerderd met 4 % rente over bedoeld bedrag vanaf 3 mei 2008, respectievelijk 8 % rente over bedoeld bedrag vanaf de datum van het arrest;

de Europese Commissie te gelasten bepaalde documenten ter zake van de procedure voor de beoordeling van de inschrijvingen over te leggen;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vraagt om een verklaring dat de Commissie heeft nagelaten de door het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) genomen beslissing tot gunning van meerdere raamovereenkomsten voor de levering van IT-onderhoudsdiensten in het kader van aanbestedingsprocedure AO/042/05 „E-Alicante: softwareonderhoud van de bedrijfssystemen van de kernactiviteiten van het BHIM (beheer en registratie van merken en modellen)” (1) te vernietigen en dat zij heeft nagelaten de daarmee overeenstemmende specifieke overeenkomsten die in dat raamwerk zijn gesloten te beëindigen.

Verzoekster betoogt dat de aanbestedingsprocedure en de tenuitvoerlegging van de specifieke overeenkomsten die in het vervolg op de aanbesteding zijn gesloten een aantal ernstige gebreken vertonen, zoals: onregelmatige gunningcriteria, onjuiste samenstelling van het beoordelingscomité, het feit dat de overeenkomsten zijn gegund na afloop van de geldigheidsduur van de inschrijvingen en dat het BHIM heeft ingestemd met verschillende aanzienlijke wijzigingen in de bepalingen van de specifieke overeenkomsten.

Verzoekster betoogt dat het BHIM, als aanbestedende dienst, in strijd heeft gehandeld met de beginselen van gelijke behandeling, transparantie en behoorlijk bestuur en misbruik heeft gemaakt van het instrument van raamovereenkomsten. Het heeft voorts een aantal bepalingen van het Financieel Reglement geschonden (2).

Verzoekster betoogt dat de Commissie, als toezichthouder van het BHIM (3), heeft nagelaten gepaste actie tegen deze schendingen te ondernemen. Verzoekster meent dat de discretionaire bevoegdheid van de Commissie om al of niet actie te ondernemen tegen schendingen van het recht en deze in een rechtmatige situatie om te zetten, nihil is en dat er dus een verplichting tot handelen was.

Verzoekster vordert bovendien vergoeding van de schade die zij als gevolg van de onregelmatigheden in genoemde aanbestedingsprocedure en de daarop volgende tenuitvoerlegging heeft geleden.


(1)  PB 2006 S 135-144019.

(2)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, PB 2002, L 248, blz. 1.

(3)  Artikel VI.4.2 van de aankondiging van de opdracht, betreffende het instellen van beroep, verwijst naar artikel 118 van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), dat bepaalt: „De zaak moet binnen een maand na de dag dat de betrokkene kennis van de bestreden handeling heeft gekregen, aan de Commissie worden voorgelegd.”.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/45


Beroep ingesteld op 13 mei 2008 — Schräder/CBP — Hansson (Sumost 01)

(Zaak T-177/08)

(2008/C 171/85)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Ralf Schräder (Lüdinghausen, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Leidereiter en W.-A. Schmidt, advocaten)

Verwerende partij: Communautair Bureau voor plantenrassen

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Jørn Hansson (Søndersø, Denemarken)

Conclusies

de beslissing van de kamer van beroep van verweerder van 4 december 2007 (zaak A 005/2007) te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het communautaire kwekersrecht: verzoeker

Betrokken communautair kwekersrecht:„Sumost 01” (aanvraag voor kwekersrecht nr. 2001/1758)

Houder van het tegengeworpen communautaire kwekersrecht: Jørn Hansson

Tegengeworpen communautair kwekersrecht:„Lemon Symphony”

Beslissing van het Communautair Bureau voor plantenrassen waartegen beroep is ingesteld bij de kamer van beroep: afwijzing van de aanvraag voor een communautair kwekersrecht

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen:

schending van artikel 59, lid 2, van verordening (EG) nr. 1239/95 (1) doordat verzoeker niet op regelmatige wijze voor de mondelinge behandeling is opgeroepen;

schending van artikel 75 van verordening (EG) nr. 2100/94 (2) doordat de bestreden beslissing is genomen op gronden en bewijselementen ten aanzien waarvan verzoeker zijn standpunt niet heeft kunnen bepalen;

schending van artikel 81, lid 2, en artikel 48 van verordening nr. 2100/94 wegens partijdigheid van een medewerkster van verweerder, wiens verklaringen voor de beslissing zijn gebruikt;

schending van artikel 60 van verordening nr. 1239/95 doordat geen formele beslissing is genomen met betrekking tot het horen van een medewerkster van verweerder;

schending van artikel 62 van verordening nr. 2100/94 wegens ontoereikende en onjuiste beoordeling van de feiten met betrekking tot de onderscheidbaarheid;

schending van artikel 48 van verordening nr. 2100/94 wegens partijdigheid van een lid van de kamer van beroep.


(1)  Verordening (EG) nr. 1239/95 van de Commissie van 31 mei 1995 houdende voorschriften ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad, betreffende de procedures voor het Communautair Bureau voor plantenrassen (PB L 121, blz. 37).

(2)  Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PB L 227, blz. 1).


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/45


Hogere voorziening ingesteld op 15 mei 2008 door Giuseppe Tiralongo tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 6 maart 2008 in zaak F-55/07, Tiralongo/Commissie

(Zaak T-180/08 P)

(2008/C 171/86)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirant: Giuseppe Tiralongo (Ladispoli, Italië) (vertegenwoordiger: F. Sciaudone, R. Sciaudone en S. Frazzani, advocaten)

Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

vernietiging van de bestreden beschikking van 6 maart 2008 in zaak F-55/07 en terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht voor ambtenarenzaken opdat het uitspraak doet in het licht van de aanwijzingen die dit Gerecht zal verstrekken;

verwijzing van de Commissie in de kosten van deze procedure en in die van zaak F-55/07.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van deze hogere voorziening beroept rekwirant zich op:

onjuiste toepassing van de rechtspraak op het gebied van de autonomie van de rechtsmiddelen. Inzonderheid heeft de rechter in eerste aanleg zich vergist door de in de rechtspraak neergelegde beginselen voor de vergoeding van schade als gevolg van onwettige handelingen toe te passen op een zaak waarin de schade is veroorzaakt door onrechtmatige gedragingen;

gebrek aan motivering van de bestreden beschikking, voor zover uitdrukkelijk wordt bevestigd dat de drie door rekwirant aangevoerde grieven niet de gedragingen van de Commissie betreffen, maar in werkelijkheid verband houden met de onwettigheid van bepaalde handelingen;

onjuiste uitlegging van de rechtspraak op het gebied van de autonomie van de rechtsmiddelen. Inzonderheid heeft de rechter in eerste aanleg zich vergist bij zijn oordeel dat het beginsel van de autonomie van de rechtsmiddelen in casu geen gevolgen kon hebben;

het gebrek aan motivering in verband met de vordering tot vergoeding van de immateriële schade. Ofschoon rekwirant talrijke argumenten heeft aangevoerd om het verband aan te tonen tussen de immateriële schade en de gedraging van de Commissie, kan uit geen enkele passage van de bestreden beschikking de redenen voor de afwijzing van die argumenten worden opgemaakt.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/46


Beroep ingesteld op 16 mei 2008 — Tay Za/Raad

(Zaak T-181/08)

(2008/C 171/87)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Pye Phyo Tay Za (Yangoon, Myanmar) (vertegenwoordigers: D. Anderson QC, M. Lester, Barrister, en G. Martin, Solicitor)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van verordening nr. 194/2008 van 25 februari 2008, in haar geheel of voor zover deze op verzoeker betrekking heeft; en

verwijzing van de Raad in verzoekers kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker vordert nietigverklaring van verordening (EG) nr. 194/2008 (1) voor zover deze op hem van toepassing is, om vier redenen.

Ten eerste betoogt hij dat de verordening geen passende rechtsgrondslag heeft. Hiertoe stelt hij dat noch artikel 60 EG noch artikel 301 EG de Raad de bevoegdheid verleent om de volledige tegoeden te bevriezen van iemand die met het militaire regime van Birma/Myanmar geen banden heeft. Ten tweede betoogt hij dat de verordening de motiveringsverplichting van artikel 253 EG schendt. Met name wordt in de verordening niet gemotiveerd waarom hij wordt genoemd in deel J van bijlage VI bij die verordening, waarin leden van de Birmese regering en daarmee geassocieerde personen worden vermeld. Ook in gemeenschappelijk standpunt nr. 2006/318/GBVB (2), op grond waarvan de lidstaten verzoeker moeten beletten om binnen te komen op of door te reizen via hun grondgebied, is niet gemotiveerd waarom verzoeker in de lijst wordt vermeld, maar staat hij enkel vermeld in een lijst met het kopje „Personen die van het economisch beleid van de regering profiteren”. Ten derde schendt de verordening zijn fundamentele rechten, aangezien zij onevenredig interfereert met zijn rechten op vreedzaam genot van zijn eigendom, op hoor en wederhoor en op doeltreffende rechtsbescherming. Ten vierde schendt de verordening, aldus verzoeker, het evenredigheidsbeginsel.


(1)  Verordening (EG) nr. 194/2008 van de Raad van 25 februari 2008 tot verlenging en verscherping van de beperkende maatregelen tegen Birma/Myanmar en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 817/2006 (PB L 66, blz. 1).

(2)  Gemeenschappelijk standpunt nr. 2006/318/GBVB van de Raad van 27 april 2006 tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Birma/Myanmar (PB L 116, blz. 77), verlengd tot en met april 2009 bij gemeenschappelijk standpunt 2008/349/GBVB van de Raad van 29 april 2008 (PB L 116, blz. 57).


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/46


Beroep ingesteld op 16 mei 2008 — Commissie/Atlantic Energy

(Zaak T-182/08)

(2008/C 171/88)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. M. Rouchaud-Joët en S. Lejeune, als gemachtigden, alsmede M. Jarvis, Barrister)

Verwerende partij: Atlantic Energy Ltd (Truro, Verenigd Koninkrijk)

Conclusies

verweerster te veroordelen tot betaling aan de Commissie van 383 081,19 EUR, bestaande uit de hoofdsom ad 226 010,00 EUR alsmede 76 233,61 EUR als vertragingsrente, berekend met toepassing van de rentevoet van de ECB +2 % op de over de periode van 1 juni 1996 tot 28 februari 2002 aanvankelijk verschuldigde hoofdsom, en 84 448,11 EUR als vertragingsrente, berekend over de hoofdsom plus rente tot 28 februari 2002 met toepassing van de rentevoet van de ECB + 1,5 % over de periode van 16 juli 2002 tot 31 mei 2008, minus een bedrag van 3 610,53 EUR, dat werd verrekend;

verweerster te veroordelen tot betaling van rente ad 39,33 EUR per dag, vanaf 31 mei 2008 tot de datum waarop het verschuldigde bedrag volledig is terugbetaald; en

verweerster te verwijzen in de kosten van deze procedure

Middelen en voornaamste argumenten

Op 29 maart 1996 sloot de Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Commissie, contract BU 183/95 UK/AT met Sidney C. Banks Plc en Jenbacher Energiesysteme AG voor de implementatie van het project „Geavanceerde automatische vergasser met CHP die afvalhout als brandstof gebruikt” in het kader van de activiteiten van de Gemeenschap op het gebied van niet-nucleaire energie (1). Overeenkomstig het contract betaalde de Commissie een deel van haar bijdrage voor het project vooruit, aan de aangewezen contractcoördinator Sidney C. Banks Plc.

Bij fax d.d. 25 september 1996 stelde Sidney C. Banks Plc de Commissie ervan in kennis dat zij had besloten zich uit het project terug te trekken. Op 17 april 1998 kwam de Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Commissie, addendum nr. 1 bij het contract overeen, op grond waarvan Atlantic Energy Ltd de plaats innam van Sidney C. Banks Plc als partij bij en coördinator met betrekking tot dit contract.

Overeenkomstig artikel 2 van het addendum maakte Sidney C. Banks Plc in april 1998 de vooruitbetaling die zij van de Commissie had ontvangen (plus rente) over aan Atlantic Energy Ltd.

De Commissie vordert dat Atlantic Energy Ltd wordt gelast de vooruitbetaling plus rente terug te betalen, op grond dat het project nooit daadwerkelijk een aanvang heeft genomen althans, voor zover het een aanvang heeft genomen, door de Commissie is beëindigd.


(1)  Beschikking 94/806/EG van de Raad van 23 november 1994 houdende aanneming van een specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, inclusief demonstratie, op het gebied van niet-nucleaire energie (1994-1998) (PB L 334, blz. 87).


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/47


Beroep ingesteld op 16 mei 2008 — Schuhpark Fascies/BHIM — Leder & Schuh (jello SCHUHPARK)

(Zaak T-183/08)

(2008/C 171/89)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Schuhpark Fascies GmbH (Warendorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Peter en J. Braune, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Leder & Schuh AG (Graz, Oostenrijk)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 13 maart 2008 in beroepsprocedure R 1560/2006-4 te vernietigen;

verweerder te verwijzen in de kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Leder & Schuh AG

Betrokken gemeenschapsmerk: woord- en beeldmerk „jello SCHUHPARK” voor waren van de klassen 1, 3, 9, 14, 16, 18, 21, 24-26 en 28 (aanvraagnr. 1 269 372)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster

Oppositiemerk of -teken: Duits woordmerk „Schuhpark” voor waren van klasse 25 (nr. 1 007 149), waarbij de oppositie is gericht tegen de inschrijving in de klassen 18, 21, 25 en 26

Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie en gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag

Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de aangevochten beslissing en afwijzing van de oppositie

Aangevoerde middelen: schending van artikel 43, lid 2, tweede volzin, en lid 3, van verordening (EG) nr. 40/94 (1) alsmede schending van regel 22, lid 2, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 2868/95 (2), doordat verzoekster afdoende heeft aangetoond dat het oppositiemerk wordt gebruikt op een wijze die de verkregen rechten in stand houdt.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB L 303, blz. 1).


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/47


Beroep ingesteld op 13 mei 2008 — Rodd & Gunn Australia/BHIM (afbeelding van een hond)

(Zaak T-187/08)

(2008/C 171/90)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Rodd & Gunn Australia Limited (Wellington, Nieuw-Zeeland) (vertegenwoordigers: B. Brandreth, barrister, en N. Jenkins, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 12 maart 2008 in zaak R 1245/2007-4 te vernietigen;

restitutio in integrum voor gemeenschapsmerk nr. 339 218 te gelasten, en

het BHIM te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk bestaande in de afbeelding van een hond voor waren van de klassen 16, 18, en 25 — gemeenschapsmerk nr. 339 218

Beslissing van de afdeling merken en register: afwijzing van het verzoek om restitutio in integrum

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 47 van richtlijn nr. 40/94 van de Raad doordat vernieuwing van het gemeenschapsmerk niet alleen voor de merkhouder of zijn professionele gemachtigde mogelijk is; de kamer van beroep heeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting gegeven en de feiten onjuist beoordeeld door aan te nemen dat verzoekster en haar gemachtigde gelet op de omstandigheden onzorgvuldig zijn geweest; de kamer van beroep heeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting gegeven door aan te nemen dat verzoekster onzorgvuldig is geweest door Computer Patent Annuities Limited, een agentschap voor vernieuwing van handelsmerken, aan te stellen teneinde haar merken te vernieuwen.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/48


Beroep ingesteld op 13 mei 2008 — Infeurope/Commissie

(Zaak T-188/08)

(2008/C 171/91)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Infeurope SA (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: O. Mader, lawyer)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

te verklaren dat de Europese Commissie heeft nagelaten de beslissing tot gunning van de raamovereenkomsten in het kader van aanbestedingsprocedure AO/026/06 van het BHIM voor consultancydiensten, audits en studies te vernietigen;

te verklaren dat de Europese Commissie heeft nagelaten de specifieke overeenkomsten die in het kader van bedoelde raamovereenkomsten zijn gesloten te beëindigen;

de Europese Commissie te gelasten aan verzoekster te betalen het bedrag van 35 950 EUR vermeerderd met 4 % rente over het bedrag van 33 050 EUR vanaf 19 december 2006, vermeerderd met 4 % rente over het bedrag van 2 900 EUR vanaf 14 december 2007; respectievelijk 8 % rente over het bedrag van 35 950 EUR vanaf de datum van het arrest;

de Europese Commissie te gelasten aan verzoekster te betalen het bedrag van 646 631,27 EUR vermeerderd met 4 % rente over bedoeld bedrag vanaf 14 mei 2008, respectievelijk 8 % rente over bedoeld bedrag vanaf de datum van het arrest;

de Europese Commissie te gelasten bepaalde documenten ter zake van de procedure voor de beoordeling van de inschrijvingen over te leggen;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vraagt om een verklaring dat de Commissie heeft nagelaten de door het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) genomen beslissing tot gunning van meerdere raamovereenkomsten in het kader van aanbestedingsprocedure AO/026/06 van het BHIM inzake „E-Alicante: consultancydiensten, audits en studies” (1) te vernietigen en de daarmee overeenstemmende specifieke overeenkomsten die in dat raamwerk zijn gesloten te beëindigen.

De middelen en voornaamste argumenten die door verzoekster worden ingeroepen zijn dezelfde als die in zaak T-176/08, infeurope/Commissie.


(1)  PB 2006 S 210-223510.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/48


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 7 mei 2008 — Duitsland en Deutsche Post/Commissie

(Gevoegde zaken T-490/04 en T-493/04) (1)

(2008/C 171/92)

Procestaal: Duits

De president van de Zevende kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de gevoegde zaken gelast.


(1)  PB C 31 van 5.2.2005.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/48


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 5 mei 2008 — Fränkischer Weinbauverband/BHIM (Vorm van een fles)

(Zaak T-180/06) (1)

(2008/C 171/93)

Procestaal: Duits

De president van de Vijfde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 212 van 2.9.2006.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/49


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 6 mei 2008 — Torres/BHIM — Bodegas Navarro López (CITA DEL SOL)

(Zaak T-17/07) (1)

(2008/C 171/94)

Procestaal: Spaans

De president van de Zevende kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 82 van 14.4.2007.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/49


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 14 mei 2008 — Slowakije/Commissie

(Zaak T-32/07) (1)

(2008/C 171/95)

Procestaal: Slowaaks

De president van de Derde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 69 van 24.3.2007.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/49


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 23 mei 2008 — R.S. Arbeitsschutz/BHIM — RS Components (RS)

(Zaak T-501/07) (1)

(2008/C 171/96)

Procestaal: Engels

De president van de Zevende kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 64 van 8.3.2008.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/49


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 14 mei 2008 — Winzer Pharma/BHIM — Oftaltech (OFTASIL)

(Zaak T-30/08) (1)

(2008/C 171/97)

Procestaal: Duits

De president van de Vijfde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 79 van 29.3.2008.


Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie

5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/50


Beroep ingesteld op 22 januari 2008 — Renier/Commissie

(Zaak F-8/08)

(2008/C 171/98)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Colette Renier (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, J.-N. Louis, A. Coolen en E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het individuele besluit van 11 april 2007 om de duur van verzoeksters overeenkomst als arbeidscontractant te beperken tot de periode van 16 april 2007 tot 15 december 2008 en vordering tot schadevergoeding

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 11 april 2007 voor zover daarbij de duur van verzoeksters overeenkomst als arbeidscontractant wordt beperkt tot de periode van 16 april 2007 tot 15 december 2008;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/50


Beroep ingesteld op 5 februari 2008 — Nardin/Parlement

(Zaak F-12/08)

(2008/C 171/99)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Thierry Nardin (Luxemburg, Groothertogdom Luxemburg) (vertegenwoordiger: V. Wiot, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Voorwerp en beschrijving van het geding

Enerzijds, nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 2 april 2007 houdende vaststelling van verzoekers rechten bij indiensttreding voor zover hem geen recht op de ontheemdingstoelage is verleend en, anderzijds, veroordeling van de verwerende partij tot betaling van de ontheemdingstoelage en moratoire interesten alsmede tot vergoeding van de door hem geleden immateriële schade

Conclusies

nietig te verklaren het besluit van het Europees Parlement van 2 april 2007 houdende vaststelling van verzoekers rechten bij indiensttreding voor zover hem geen recht op de ontheemdingstoelage is verleend;

het Europees Parlement te veroordelen tot betaling aan verzoeker van de ontheemdingstoelage overeenkomende met een maandelijks bedrag van 16 % van het totaalbedrag van de basisbezoldiging, alsmede van de kostwinnerstoelage en de toelage voor een kind ten laste vanaf april 2007 en voor alle volgende maanden tot de dag van vereffening;

het Europees Parlement daarnaast te veroordelen tot betaling van jaarlijkse moratoire interesten van 8 % vanaf de respectieve vervaldagen tot de dag van vereffening;

het Europees Parlement te veroordelen tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 10 000 EUR dan wel elk ander of zelfs hoger bedrag ter vergoeding van zijn immateriële schade;

het Europees Parlement te verwijzen in de kosten van de procedure.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/50


Beroep ingesteld op 28 februari 2008 — Nanopoulos/Commissie

(Zaak F-30/08)

(2008/C 171/100)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Photius Nanopoulos (Luxemburg, Groothertogdom Luxemburg) (vertegenwoordiger: V. Christianos, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Veroordeling van de Commissie tot betaling aan verzoeker van een bedrag ter vergoeding van de schade die hij heeft geleden wegens schending van zijn fundamentele rechten waardoor zijn eer en reputatie zijn aangetast

Conclusies

veroordeling van de Commissie tot betaling aan verzoeker van het bedrag van 850 000 EUR ter vergoeding van zijn immateriële schade en de schade die aan zijn gezondheid is toegebracht;

verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/51


Beroep ingesteld op 14 maart 2008 — Pachtitis/Commissie

(Zaak F-35/08)

(2008/C 171/101)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Dimitrios Pachtitis (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: P. Giatagantzidis, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van het EPSO om verzoeker na het voor de toelatingstests verkregen resultaat niet toe te laten tot het schriftelijke examen van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/77/06 alsmede nietigverklaring van het besluit van het EPSO tot afwijzing van verzoekers klacht betreffende, enerzijds, de herziening van het besluit om hem niet tot het schriftelijke examen toe te laten en, anderzijds, een verzoek om overlegging van bepaalde documenten van het vergelijkend onderzoek

Conclusies

nietigverklaring van de besluiten van het Europees Bureau voor personeelsselectie EPSO/5000 LM-FR/31.05.2007 en MM/dbD(07)27442/06.12.2007 alsmede van elke daarmee verband houdende handeling;

verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/51


Beroep ingesteld op 22 april 2008 — Bernard/Europol

(Zaak F-45/08)

(2008/C 171/102)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Marjorie Bernard ('s-Gravenhage, Nederland) (vertegenwoordiger: P. de Casparis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Politiedienst (Europol)

Voorwerp en beschrijving van het geding

Enerzijds, nietigverklaring van het besluit van Europol betreffende verzoeksters beoordeling en stilzwijgende afwijzing van haar klacht over die beoordeling en, anderzijds, veroordeling van Europol tot betaling van schadevergoeding

Conclusies

nietigverklaring van de beoordeling van 25 juli 2007 en van het stilzwijgend besluit tot afwijzing van de klacht die Bernard op 23 oktober 2007 heeft ingediend;

veroordeling van Europol tot betaling van een schadevergoeding van 7 500 EUR;

verwijzing van Europol in de kosten.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/51


Beroep ingesteld op 6 mei 2008 — Thoss/Rekenkamer

(Zaak F-46/08)

(2008/C 171/103)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Nicole Thoss (Dommeldange, Groothertogdom Luxemburg) (vertegenwoordiger: P. Goergen, advocaat)

Verwerende partij: Europese Rekenkamer

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de Rekenkamer van 20 maart 2006 houdende weigering om verzoekster na het overlijden van haar echtgenoot het overlevingspensioen toe te kennen

Conclusies

nietig te verklaren het besluit van de Rekenkamer van 20 maart 2006 houdende weigering om verzoekster het overlevingspensioen toe te kennen voorzien in artikel 16, lid 1, van verordening nr. 2290/77 alsmede van het daarop volgende besluit van 28 september 2006;

de Europese Rekenkamer te gelasten verzoekster met terugwerkende kracht tot 1 december 2003 het in artikel 16, lid 1, van verordening nr. 2290/77 voorziene overlevingspensioen toe te kennen;

de Europese Rekenkamer te verwijzen in de kosten.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/52


Beroep ingesteld op 30 april 2008 — Buschak/Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden

(Zaak F-47/08)

(2008/C 171/104)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Willy Buschak (Bonn, Duitsland) (vertegenwoordigers: L. Lévi en C. Ronzi, advocaten)

Verwerende partij: Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit houdende wijziging van verzoekers functieomschrijving en veroordeling van de verwerende partij tot betaling aan hem van een bedrag ter vergoeding van de materiële en immateriële schade

Conclusies

nietigverklaring van het op 4 juli 2007 aan verzoeker overhandigde besluit van de directeur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden houdende wijziging van zijn functieomschrijving;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van 29 of 30 januari 2008 houdende afwijzing van verzoekers klacht;

veroordeling van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden tot betaling van een schadevergoeding van 50 000 EUR;

verwijzing van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden in de kosten.


5.7.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/52


Beroep ingesteld op 27 april 2008 — Ortega Serrano/Commissie

(Zaak F-48/08)

(2008/C 171/105)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Antonio Ortega Serrano (Cádiz, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Ortega Serrano, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorwerp en beschrijving van het geding

Nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/26/05 om verzoekers naam niet op te nemen op de lijst van geselecteerde personen

Conclusies

nietig te verklaren de besluiten om verzoeker niet te plaatsen op de reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/26/05 en om hem niet de mogelijkheid te geven een nieuwe mondeling examen af te leggen;

de Europese Commissie te verplichten een nieuwe datum vast te stellen voor het mondelinge examen;

de Europese Commissie te verplichten haar besluit EPSO/900 R te motiveren;

verzoeker toegang te verlenen tot de stukken van het mondelinge examen;

verzoeker toegang te verlenen tot alle stukken die deel uitmaken van zijn dossier;

verzoeker, die advocaat is en werkzaam voor de Spaanse rechterlijke instanties, toe te staan zich zelf te verdedigen;

de dossiers te onderzoeken van alle kandidaten die op de lijst van geslaagde kandidaten zijn geplaatst om vast te stellen dat allen in het bezit zijn van een diploma dat blijkt geeft van een opleidingsniveau overeenkomende met een volledige universitaire studie van minstens drie jaar die is afgesloten met een rechtendiploma alsmede dat zij dit diploma tijdig en naar behoren hebben overgelegd;

de stukken toe te staan die als bijlagen in het Frans en het Engels zijn overgelegd;

de Commissie van de Europese Gemeenschappen te verwijzen in de kosten.