ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 20

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

51e jaargang
25 januari 2008


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Rekenkamer

2008/C 020/01

Speciaal verslag nr. 8/2007 over de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde, vergezeld van de antwoorden van de Commissie

1

NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Rekenkamer

25.1.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 20/1


SPECIAAL VERSLAG Nr. 8/2007

over de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde, vergezeld van de antwoorden van de Commissie

(uitgebracht krachtens artikel 248, lid 4, tweede alinea, van het EG-Verdrag)

(2008/C 20/01)

INHOUD

GEBRUIKTE TERMEN

I-VII

SAMENVATTING

1-11

INLEIDING

1-11

Achtergrond van de controle

12-17

AANPAK EN REIKWIJDTE VAN DE CONTROLE

18-93

OPMERKINGEN

18-49

Uitwisseling van inlichtingen op verzoek tussen lidstaten

19-23

Intensiteit van de samenwerking

24-42

Termijn waarbinnen wordt geantwoord

43-49

Kwaliteit van de antwoorden

50-56

Uitwisseling van inlichtingen zonder verzoek vooraf

57-70

Systeem voor de uitwisseling van btw-informatie (VIES)

60-61

Tijdige verstrekking van gegevens

62-65

Toegang tot en nauwkeurigheid van de gegevens

66-68

Verificatie van btw-nummers door handelaren

69-70

Verbeteringen in de functionaliteit van VIES (VIES II)

71-77

Instrumenten ter bevordering van een multilaterale controleaanpak

71-72

Aanwezigheid van belastingambtenaren in andere lidstaten

73-77

Gelijktijdige en multilaterale controles

78-83

Bevordering en evaluatie van de administratieve samenwerking door de Commissie

84-93

Andere belemmeringen voor een doeltreffende samenwerking

85-87

Geen gemeenschappelijke regels voor de intrekking van btw-identificatienummers

88-91

Moeilijkheden met grensoverschrijdende vervolging

92-93

Onvoldoende kwantificering en analyse van de btw-fraude

94-112

CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

94-103

Conclusies

104-112

Aanbevelingen

Antwoorden van de Commissie

GEBRUIKTE TERMEN

Administratieve samenwerking— Uitwisseling van inlichtingen tussen de lidstaten waarbij de belastingautoriteiten elkaar bijstaan en met de Commissie samenwerken overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad van 7 oktober 2003 (1) teneinde een juiste btw-toepassing te waarborgen op leveringen van goederen, dienstverrichtingen, intracommunautaire verwerving van goederen en invoer van goederen. Uitwisseling van inlichtingen tussen de lidstaten omvat in de regel alle informatie die ertoe kan bijdragen dat de btw juist wordt vastgesteld, met inbegrip van alle inlichtingen met betrekking tot specifieke gevallen. Deze uitwisseling vindt zowel op als zonder verzoek plaats. De verordening is gebaseerd op artikel 93 EG, dat bepaalt dat de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité, met eenparigheid van stemmen de bepalingen vaststelt die betrekking hebben op de harmonisatie van de wetgevingen inzake de omzetbelasting, voor zover deze harmonisatie noodzakelijk is om de instelling en de werking van de interne markt te verzekeren.

Belastingplichtige— Elke persoon die waar dan ook zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of de resultaten van die activiteit.

Btw— zie Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

Btw-identificatienummer— Een individueel nummer dat wordt gegeven aan elke belastingplichtige die voornemens is goederen of diensten te leveren, dan wel goederen te verwerven voor zijn bedrijf. Elk nummer wordt voorafgegaan door twee letters waaraan de lidstaat van afgifte kan worden herkend.

Carrouselfraude— zie Ploffer.

Eigen middelen btw— In 2006 bedroegen de eigen middelen uit de btw 17,2 miljard euro, hetgeen 15,8 % van de communautaire ontvangsten uitmaakt. De eigen middelen uit de btw worden berekend op de grondslag van een geharmoniseerde vaststelling van de btw (dat wil zeggen op een btw-berekeningsgrondslag die is gecorrigeerd voor alle specifieke afwijkingen of opties waarvan de lidstaten gebruikmaken). Daarom worden de betalingen door de lidstaten van eigen middelen uit de btw aan de EU-begroting niet beïnvloed door de verschillende geldende btw-tarieven of afwijkingen. Het uitgangspunt voor de berekening van de eigen middelen uit de btw zijn de totale netto btw-ontvangsten die door elke lidstaat gedurende een bepaald jaar zijn geïnd. Indien wegens ontwijking of fraude minder btw wordt geïnd, zal dit normaliter ook de eigen middelen uit de btw verminderen die aan de communautaire begroting worden betaald, tenzij de te hanteren vaststellingsgrondslagen worden afgetopt op 50 % van het bni, zoals bij sommige lidstaten het geval is.

Fiscalis— Meerjarig communautair actieprogramma ter verbetering van het functioneren van de belastingstelsels in de interne markt via systemen voor communicatie en gegevensuitwisseling, multilaterale controles, uitwisseling van personeel, seminars en andere opleidingsactiviteiten. De Fiscalis-beschikking (2) heeft niet alleen betrekking op de belasting over de toegevoegde waarde, maar ook op accijnzen op alcohol- en tabaksproducten en minerale oliën, inkomsten- en vermogensbelasting en heffingen op verzekeringspremies. Aan het programma werd voor de periode 2003-2007 een budget van 67,3 miljoen euro toegekend.

Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw)— Het gemeenschappelijke btw-stelsel berust op het beginsel dat een algemene verbruiksbelasting wordt geheven die strikt evenredig is aan de prijs van de goederen en diensten overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 (3). Zo moet het door de lidstaten vastgestelde normale btw-tarief ten minste 15 % en het verlaagde tarief ten minste 5 % bedragen. In elk stadium van de handelsketen brengt de verkoper btw in rekening op verkopen, maar is hij dit bedrag aan belastingen, verminderd met de btw die hij op beroepsmatige inkopen heeft betaald, verschuldigd aan de overheid. Dit proces loopt door tot bij de eindverbruiker, die btw betaalt over de totale waarde van het aangeschafte goed. De bij de consument geïnde btw wordt door de verkoper van de goederen aan de ontvanger der belastingen betaald. Indien een handelaar intracommunautaire leveringen van goederen verricht, heeft hij recht op restitutie van de btw die vóór de verzending van de goederen aan een handelaar in een andere lidstaat is betaald. De over de transactie verschuldigde btw moet dan door de handelaar in de lidstaat van bestemming worden betaald volgens het in die lidstaat geldende tarief.

Lijst— Een lijst die iedere voor btw-doeleinden geïdentificeerde belastingplichtige die intracommunautaire leveringen verricht, moet indienen. De lijst wordt voor elk kalenderkwartaal opgesteld en vermeldt per btw-identificatienummer de totale waarde van de aan elke afnemer in andere lidstaten geleverde goederen.

PCAS— Het Permanent Comité inzake administratieve samenwerking is ingesteld krachtens artikel 44 van Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad en staat de Commissie bij in aangelegenheden op de in die verordening voorgeschreven wijze. Het bestaat uit de vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. Wanneer het adviezen uitbrengt, neemt het comité zijn besluiten bij de in artikel 205, lid 2, EG, vastgestelde (gekwalificeerde) meerderheid. Het comité komt gewoonlijk tweemaal per jaar bijeen.

Ploffer— Een ploffer is een voor btw-doeleinden geregistreerde handelaar die potentieel met een frauduleus oogmerk goederen of diensten verwerft of voorwendt te verwerven zonder btw te betalen en deze goederen of diensten met btw levert, maar de geïnde btw niet aan de nationale belastingdienst afdraagt. De klanten van de ploffer kunnen ofwel bonafide handelaren, ofwel zelf bij de fraude betrokken zijn. De klanten kunnen van de belastingdienst restitutie verlangen van de btw die zij aan de ploffer hebben betaald. Indien dezelfde goederen herhaaldelijk tussen de lidstaten circuleren, wordt dit carrouselfraude genoemd. Dergelijke fraudesystemen kunnen zeer geraffineerd zijn, met ploffers in verschillende lidstaten en schadelijke gevolgen voor de financiële belangen van alle betrokken lidstaten.

VIES— Het systeem voor de uitwisseling van btw-informatie (VAT Information Exchange System, VIES) is een elektronisch netwerk voor het doorgeven van inlichtingen met betrekking tot de geldigheid van btw-identificatienummers van in de lidstaten geregistreerde ondernemingen. Voorts wordt via VIES ook informatie met betrekking tot (belastingvrije) intracommunautaire leveringen ter beschikking van de instanties van de lidstaten gesteld. De informatie met betrekking tot gegevens over de registratie van de btw wordt door de nationale instanties ingewonnen en in de nationale databases ingevoerd om vanop afstand te kunnen worden geraadpleegd. Dit geldt ook voor de intracommunautaire leveringen die op „lijsten” worden aangegeven. Het systeem is opgezet ter compensatie van de afschaffing van de douaneformaliteiten en -controles.

SAMENVATTING

I.

Fraude en ontwijking op grote schaal van de belasting over de toegevoegde waarde verstoren het functioneren van de interne markt en hebben een nadelige invloed op de financiële belangen van de lidstaten en de financiering van de communautaire begroting.

II.

In 2004 traden nieuwe communautaire rechtsvoorschriften in werking ter bespoediging en versterking van de grensoverschrijdende samenwerking tussen de autoriteiten van de lidstaten, voornamelijk via duidelijkere procedures, een volledigere uitwisseling van inlichtingen en meer rechtstreekse contacten tussen lokale belastingkantoren.

III.

De controle van de Rekenkamer had ten doel na te gaan of de uitwisseling van inlichtingen tussen de lidstaten tijdig en doeltreffend plaatsvindt en wordt ondersteund door deugdelijke procedures en toereikende administratieve structuren.

IV.

De controle wees uit dat onderlinge uitwisseling van inlichtingen de lidstaten kan helpen de belasting correct vast te stellen en fraude te voorkomen en op te sporen.

V.

De Rekenkamer constateerde echter het volgende:

a)

er wordt onvoldoende gebruikgemaakt van de nieuwe mogelijkheden om de samenwerking te versterken en te bespoedigen en niet alle lidstaten hebben toereikende administratieve structuren en/of operationele procedures opgezet om een efficiënte samenwerking te waarborgen;

b)

de helft van de uitwisseling van inlichtingen op verzoek vindt niet binnen de in de regelgeving gestelde termijnen plaats en aankondigingen van te late antwoorden en voorlopige antwoorden worden zelden gegeven;

c)

in alle lidstaten worden te late antwoorden gegeven, maar de frequentie daarvan varieert aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat. Er doen zich soms aanmerkelijke verschillen voor tussen het aantal verzoeken dat een lidstaat beweert te hebben ontvangen en het aantal verzoeken dat andere lidstaten beweren naar die lidstaat te hebben gezonden;

d)

het kader voor de uitwisseling van inlichtingen zonder verzoek vooraf is niet goed omschreven en de spontaan verstrekte informatie wordt niet altijd stelselmatig benut;

e)

de te late beschikbaarheid en de geringe betrouwbaarheid van de gegevens in het huidige systeem voor de uitwisseling van btw-informatie (VIES) vergroten het risico dat ontwijking en fraude niet worden ontdekt.

VI.

Er is behoefte aan intensievere en snellere samenwerking, meer directe contacten tussen de lokale belastingkantoren en een beter toezicht om te garanderen dat de lidstaten elkaar doeltreffend bijstaan.

VII.

De gebreken van VIES moeten dringend worden aangepakt, bijvoorbeeld door de termijnen voor het verzamelen en invoeren van gegevens drastisch in te korten en door in ruimere mate rechtstreeks toegang tot de gegevens te verlenen om multilaterale raadpleging mogelijk te maken.

INLEIDING

Achtergrond van de controle

1.

Ontwijking van en fraude met de belasting over de toegevoegde waarde (btw) vervalsen een eerlijke mededinging in de interne markt en verminderen de belastinginkomsten van de lidstaten. Zoals de Raad heeft benadrukt (4), moet deze fraude doeltreffend en vastberaden worden aangepakt in het belang van de eerlijke ondernemers en de begrotingen van de lidstaten. Ter aanvulling van de nationale inspanningen op dit gebied besloot de Raad op 28 november 2006 dat het dringend noodzakelijk was op communautair niveau een antifraudestrategie op te zetten om belastingfraude te bestrijden.

2.

Ontwijking van en fraude met de btw zijn ook van invloed op de financiering van de begroting van de Europese Unie, omdat het daardoor dringender noodzakelijk wordt om bij de lidstaten eigen middelen af te roepen op basis van het bruto nationaal inkomen (bni). De bni-middelen zijn bedoeld om het saldo van de totale uitgaven te dekken dat niet door andere middelen is gedekt. Bijgevolg zijn verliezen ten gevolge van btw-fraude van invloed op het algehele saldo van het systeem van eigen middelen als vastgesteld door de communautaire wetgever (5). Daar de criteria voor de berekening van de middelen uit de btw en op basis van het bni verschillen, kunnen deze verliezen ook gevolgen hebben voor de druk van de financiële lasten van de lidstaten (6), hetgeen het billijkheidsbeginsel ondermijnt.

3.

Hoewel niet in alle lidstaten onderzoek is verricht naar de omvang van de btw-ontwijking en -fraude, zijn er verscheidene schattingen gepubliceerd. De International VAT Association (7) citeert schattingen van btw-verliezen in de gehele Europese Unie die 60 tot 100 miljard euro per jaar belopen. In het Verenigd Koninkrijk alleen al raamt HM Revenue and Customs (HMRC) de gederfde ontvangsten uit de btw voor het fiscale jaar 2005-2006 op 18,2 miljard euro (8). In Duitsland heeft het ministerie van Financiën de resultaten van een studie (9) gepubliceerd die de gederfde btw-ontvangsten voor 2005 op 17 miljard euro schatte.

4.

Het grootste deel van de btw-ontwijking houdt verband met niet-opgegeven economische activiteiten („ondergrondse economie”). De btw-ontwijking is voor een aanzienlijk deel echter ook een neveneffect van de btw-regeling die is opgezet toen de interne markt in 1993 werd ingevoerd. Voor het intracommunautaire handelsverkeer worden geleverde goederen vrijgesteld van btw. De verschuldigde btw moet dan in de lidstaat worden betaald waar de goederen aankomen. Deze regeling kan tot ontwijking van btw leiden in hetzij het land van oorsprong, hetzij het land van bestemming. Er komen drie hoofdtypes van ontwijking voor:

a)

er worden intracommunautaire leveringen aangegeven terwijl de goederen worden achtergehouden om zonder btw op de eigen markt te worden verkocht;

b)

niet-betaling van de verschuldigde btw wanneer de goederen in de lidstaat van bestemming aankomen;

c)

plofferfraude (10).

De fraudemechanismen zijn vaak geraffineerd en strekken zich over verscheidene lidstaten uit, met betrokkenheid van meerdere ondernemingen. Zo rapporteerde Eurojust in maart 2007 (11) een geval van internationale btw-carrouselfraude die naar schatting 2,1 miljard euro bedroeg en waarbij 18 lidstaten betrokken waren. Volgens HMRC (8) zouden alleen al in het VK verliezen van 3 à 4,5 miljard euro in het fiscale jaar 2005-2006 toe te schrijven kunnen zijn aan zogeheten plofferfraude met intracommunautaire btw.

5.

Terwijl goederen vrijelijk over de interne grenzen bewegen, blijft het optreden van de nationale belastingautoriteiten grotendeels ingeperkt door dezelfde grenzen. Indien een handelaar intracommunautaire leveringen verricht, heeft hij recht op restitutie van de daarin verrekende btw. De verschuldigde btw moet dan worden betaald door de handelaar in de lidstaat van bestemming. Samenwerking tussen de autoriteiten van de lidstaten is dan ook noodzakelijk om de informatie uit te wisselen die nodig is om de btw correct vast te stellen. Het gemeenschappelijke systeem voor de uitwisseling van inlichtingen tussen de lidstaten is neergelegd in Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad van 7 oktober 2003 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (1) (hierna „de verordening” genoemd), die per 1 januari 2004 de vroegere Verordening (EEG) nr. 218/92 (12) is gaan vervangen. De verordening bepaalt onder welke voorwaarden de belastingautoriteiten in de lidstaten met elkaar en met de Commissie moeten samenwerken. De verordening sluit een uitgebreidere wederzijdse samenwerking op basis van andere rechtsgrondslagen, waaronder bilaterale of multilaterale overeenkomsten, niet uit. Wanneer de lidstaten aanvullende bilaterale regelingen overeenkomen op het gebied van administratieve samenwerking, moeten zij de Commissie en de andere lidstaten hiervan onmiddellijk in kennis stellen.

6.

Toen de Raad in oktober 2003 de verordening vaststelde, verklaarde hij (13) dat het instrument voor administratieve samenwerking tot dan toe onvoldoende was gebruikt. De Raad riep ertoe op de uitwisseling van inlichtingen te intensiveren om fraude doeltreffender te bestrijden.

7.

De verordening voorziet in drie soorten informatie-uitwisseling (zie figuur 1):

a)

uitwisseling van inlichtingen via de elektronische VIES-database. De lidstaten dienen de inlichtingen over aan handelaren toegekende btw-nummers en over intracommunautaire leveringen van door die handelaren aangegeven goederen in te voeren. Andere lidstaten kunnen dan de database raadplegen om deze inlichtingen te verkrijgen en ze te vergelijken met de aangiften van hun eigen handelaren;

b)

uitwisseling van meer gedetailleerde inlichtingen op speciaal verzoek, bijvoorbeeld wanneer via VIES verrichte onderzoeken tot verdenkingen over een transactie leiden, en/of als gevolg van een risicoanalyse;

c)

uitwisseling van inlichtingen zonder verzoek vooraf, bijvoorbeeld wanneer een lidstaat redenen heeft om te veronderstellen dat in een andere lidstaat inbreuk op de btw-regelgeving is gemaakt.

Image

8.

Uitwisseling van inlichtingen in het kader van de verordening vindt meestal plaats via de centrale verbindingsbureaus (CVB's). Elke lidstaat moet één CVB aanwijzen dat de hoofdverantwoordelijkheid draagt voor de contacten met andere lidstaten. Bovendien kan de bevoegdheid om inlichtingen direct met andere lidstaten uit te wisselen worden gedelegeerd aan andere diensten of aan individuele ambtenaren.

9.

Voorts bevat de verordening regels voor controles die gelijktijdig in twee of meer lidstaten worden verricht en maakt zij het belastingambtenaren mogelijk aanwezig te zijn in andere lidstaten, bijvoorbeeld om toegang te verkrijgen tot aldaar bewaarde documenten of om aanwezig te zijn bij lopende onderzoeken.

10.

De verordening bedeelt ook een rol toe aan de Commissie bij het bevorderen en evalueren van de administratieve samenwerking tussen de lidstaten. Daarin wordt zij bijgestaan door een comité dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten, het Permanent Comité inzake administratieve samenwerking (PCAS).

11.

Voorts vormt de verordening, tezamen met Beschikking nr. 2235/2002/EG over het Fiscalis-programma, de rechtsgrondslag voor de communautaire uitgaven (14) voor het ontwikkelen en het bijhouden van elektronische systemen voor de uitwisseling van inlichtingen tussen nationale overheidsinstanties, multilaterale controles, opleidingsseminars voor belastingambtenaren en de uitwisseling van ambtenaren tussen overheidsinstanties. Het budget voor Fiscalis voor de periode 2003-2007 bedroeg 67,3 miljoen euro.

AANPAK EN REIKWIJDTE VAN DE CONTROLE

12.

De controle van de Rekenkamer had ten doel na te gaan of de uitwisseling van inlichtingen tussen de lidstaten tijdig en doeltreffend verloopt en of er toereikende administratieve structuren en procedures zijn opgezet om de administratieve samenwerking te ondersteunen. De controle had betrekking op:

uitwisseling van inlichtingen op verzoek;

uitwisseling van inlichtingen zonder verzoek vooraf;

inlichtingen uit de VIES-database;

instrumenten ter bevordering van een multilateralecontroleaanpak;

bevordering en evaluatie van de administratieve samenwerking door de Commissie.

13.

In 2006 werden in zeven lidstaten (15) CVB's bezocht. Een steekproef van 420 verzoeken om uitwisseling van inlichtingen die deze lidstaten in 2005 hadden gedaan of ontvangen, werd onderzocht. Beoordeeld werd of de antwoorden tijdig werden gegeven en van goede kwaliteit waren. De juistheid van de afzonderlijke berekeningen van de belasting zelf werd echter niet aan een controle onderworpen.

14.

De controlebezoeken werden verricht overeenkomstig artikel 248, lid 3, van het Verdrag, dat bepaalt dat de controle van de Rekenkamer zo nodig geschiedt in de gebouwen van alle instanties die ontvangsten of uitgaven namens de Gemeenschap beheren, en in de lidstaten, inclusief in de gebouwen van alle natuurlijke of rechtspersonen die betalingen uit de begroting ontvangen. Het Duitse ministerie van Financiën gaf echter geen gevolg aan een verzoek om controle van de Rekenkamer omdat er naar zijn mening geen rechtsgrondslag voor een dergelijke controle bestond. De opmerkingen over Duitsland in dit verslag zijn dan ook gebaseerd op bevindingen van controlebezoeken in andere lidstaten, informatie die is verkregen gedurende controlebezoeken bij de Commissie en openbare rapporten.

15.

In 23 uit de steekproef gekozen gevallen (16) verzocht de Rekenkamer de lidstaten bijzonderheden te verstrekken over de wijze waarop aan de via uitwisseling verkregen inlichtingen follow-up werd gegeven door de lokale belastingkantoren die de verzoeken hadden ingediend.

16.

Bij de Commissie werd het functioneren van de betrokken diensten onderzocht, alsmede het beheer van het Fiscalis-programma. Het functioneren van het Permanent Comité inzake administratieve samenwerking (PCAS) werd ook onder de loep genomen.

17.

Voorts werd gebruikgemaakt van de verslagen en werkzaamheden van nationale controle-instanties in de lidstaten die soortgelijke controles hadden verricht. Ook werd follow-up gegeven aan thema's die in voorgaande verslagen van de Rekenkamer (17) aan de orde waren gekomen.

OPMERKINGEN

Uitwisseling van inlichtingen op verzoek tussen lidstaten

18.

Artikel 5 van de verordening voorziet in de mogelijkheid dat de lidstaten op verzoek inlichtingen uitwisselen. In de regel kan een verzoek worden ingediend met betrekking tot elke inlichting die kan bijdragen tot een juiste vaststelling van de btw, ook wanneer het verzoek welbepaalde gevallen betreft. Om de inlichtingen te verkrijgen waarom een belastinginstantie in een andere lidstaat verzoekt, moet de aangezochte autoriteit te werk gaan als handelde zij ten eigen behoeve.

Intensiteit van de samenwerking

19.

Sinds de verordening op 1 januari 2004 van kracht werd, is het aantal verzoeken om inlichtingen met 62 % toegenomen. Het is gestegen van 18 162 verzoeken in 2003 tot 29 381 in 2006.

Stijging bij de uitwisseling van inlichtingen hoofdzakelijk toe te schrijven aan de uitbreiding

20.

Uit een analyse van de door de lidstaten aan de Commissie verstrekte cijfers (18) blijkt echter dat de stijging grotendeels toe te schrijven is aan de uitbreiding (19) en dat het aantal verzoeken tussen de lidstaten van de EU-15 in 2005 en 2006 zelfs is gedaald onder het niveau van 2004 (zie tabel 1).

Tabel 1

Aantal verzoeken om uitwisseling van inlichtingen (volgens de verzoekende lidstaat)

Jaar

Onder EU-15 uitgewisselde verzoeken

Door EU-10 verzonden of ontvangen verzoeken

Totaal aantal verzoeken

2002

17 059

17 059

2003

18 162

18 162

2004

21 587

514

22 101

2005

19 649

6 100

25 749

2006

20 533

8 848

29 381

Bron: Statistieken van de lidstaten ingevolge Verordening (EG) nr. 1925/2004 van de Commissie; tijdens de controle gemaakte berekeningen.

Statistieken over 2006 zijn voorlopig.

21.

In 2006 deden meer dan 3,3 miljoen handelaren in de gehele EU aangifte dat zij goederen uit andere lidstaten hadden verworven. Dit betekent dat zelfs in de voorzichtige veronderstelling dat elk van de 29 381 verzoeken om uitwisseling van inlichtingen in 2006 betrekking had op verschillende handelaren, de waarschijnlijkheid om het onderwerp van een dergelijke uitwisseling van inlichtingen te vormen minder dan 0,9 % bedroeg. In werkelijkheid was de waarschijnlijkheid nog lager, aangezien met betrekking tot een aantal ondernemingen meerdere verzoeken waren ingediend.

Weinig rechtstreeks contact tussen de lokale kantoren

22.

Een belangrijke reden waarom de samenwerking niet intensiever is geworden, is de geringe benutting van de mogelijkheden inzake decentralisatie die de verordening biedt. Toen de Raad de verordening vaststelde, verklaarde hij (20) dat er tot dan toe te weinig rechtstreekse contacten tussen de lokale belastingkantoren waren, doordat de communicatie in de regel plaatsvond tussen de centrale verbindingsbureaus, en dat deze centralisatie had geleid tot een onderbenutting van het instrument voor administratieve samenwerking. De Raad concludeerde dat er voorschriften moesten komen om meer directe contacten tussen de diensten tot stand te brengen.

23.

Tot nog toe hebben de lidstaten niet veel gebruikgemaakt van deze mogelijkheid. Slechts enkele lidstaten (21) hebben bevoegdheden aan lokale diensten gedelegeerd. Indien een dergelijke decentralisatie slechts in een minderheid van de lidstaten haar beslag krijgt, sorteert die niet haar volle effect, daar er in de meeste andere lidstaten geen tegenhanger voor de gedecentraliseerde samenwerking bestaat.

Termijn waarbinnen wordt geantwoord

De helft van de verzoeken wordt te laat beantwoord

24.

Voor een doeltreffende samenwerking is het van cruciaal belang dat verzoeken om inlichtingen snel worden beantwoord. Dat maakt het mogelijk frauduleuze ondernemingen snel te identificeren en maakt het voor fraudeurs moeilijker hun gewin uit btw-fraude weg te sluizen. Daarom verplicht de verordening de lidstaten de inlichtingen zo snel mogelijk, en niet later dan drie maanden na ontvangst van het verzoek, uit te wisselen. Wanneer de aangezochte autoriteit reeds in het bezit is van deze inlichtingen, wordt de termijn teruggebracht tot één maand.

25.

Uit statistieken die de lidstaten over 2006 hebben verstrekt, blijkt dat op bijna 50 % van de verzoeken niet binnen de termijn werd geantwoord. Dit cijfer was zelfs hoger dan in 2005, toen 42 % van de antwoorden te laat kwam.

26.

Te late antwoorden komen in alle lidstaten voor, maar de frequentie varieert aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat. In 2006 antwoordden twee lidstaten (22) in bijna 90 % van de gevallen binnen de termijn, terwijl acht lidstaten (23) in meer dan 50 % van de gevallen te laat antwoordden (zie tabel 2).

Tabel 2

Te late antwoorden van de lidstaat

 

Aantal ontvangen verzoeken volgens de verzoekende lidstaat

Te late antwoorden volgens de verzoekende lidstaat

(na de termijn van 90 dagen)

% te late antwoorden

2005

2006

2005

2006

2005

2006

België

1 471

1 610

537

604

36,5

37,5

Tsjechische Republiek

409

639

54

347

13,2

54,3

Denemarken

679

832

282

511

41,5

61,4

Duitsland

6 255

6 929

2 707

3 195

43,3

46,1

Estland

132

203

16

44

12,1

21,7

Griekenland

213

318

103

138

48,4

43,4

Spanje

2 837

3 225

1 515

2 028

53,4

62,9

Frankrijk

2 138

2 380

917

1 308

42,9

55,0

Ierland

237

319

96

158

40,5

49,5

Italië

2 802

2 963

1 786

1 924

63,7

64,9

Cyprus

139

285

40

119

28,8

41,8

Letland

144

403

13

122

9

30,3

Litouwen

192

166

13

18

6,8

10,8

Luxemburg

456

576

123

306

27

53,1

Hongarije

283

537

82

193

29

35,9

Malta

12

29

4

12

33,3

41,4

Nederland

2 143

2 588

1 171

1 597

54,6

61,7

Oostenrijk

885

1 092

145

289

16,4

26,5

Polen

588

772

80

308

13,6

39,9

Portugal

506

514

288

404

56,9

78,6

Slovenië

96

118

9

15

9,4

12,7

Slowaakse Republiek

316

509

40

129

12,7

25,3

Finland

179

177

25

44

14

24,9

Zweden

395

416

118

109

29,9

26,2

Verenigd Koninkrijk

2 242

1 781

526

643

23,5

36,1

Totaal

25 749

29 381

10 690

14 565

41,5

49,6

Bron: Statistieken van de lidstaten ingevolge Verordening (EG) nr. 1925/2004; tijdens de controle gemaakte berekeningen.

Statistieken over 2006 zijn voorlopig.

27.

Wat betreft de binnen één maand gegeven antwoorden bleek uit de statistieken een daling van het aantal keren waarbij deze termijn werd gehaald van 2 154 gevallen in 2004 tot 1 885 gevallen in 2006. In vergelijking met het totale aantal verzoeken betekent dit dat het aandeel snelle antwoorden gedaald is van 9,7 % in 2004 tot 6,4 % in 2006.

28.

Voorts bleek dat een aantal verzoeken in sommige bezochte lidstaten een jaar of langer onbeantwoord zijn gebleven. In Italië waren er ten tijde van het controlebezoek van de Rekenkamer in mei 2006 bijvoorbeeld 182 onbeantwoorde verzoeken die alleen al in de laatste vier maanden van 2004 waren ontvangen. In het Verenigd Koninkrijk waren begin 2006 121 verzoeken uit 2003 en 2004 nog niet beantwoord.

Weinig voorlopige antwoorden

29.

De verordening bepaalt uitdrukkelijk dat, wanneer de aangezochte instantie niet binnen de gestelde termijn aan het verzoek kan voldoen, zij de verzoekende autoriteit onverwijld schriftelijk de redenen hiervan moet meedelen, alsmede het tijdstip waarop zij denkt te kunnen antwoorden. Niettemin wordt zelden vooraf gewaarschuwd omtrent waarschijnlijke vertragingen. In 3 van de 57 door de Rekenkamer onderzochte gevallen waarin niet tijdig werd geantwoord, werd de vertraging aangekondigd.

30.

Statistieken over 2006 uit de lidstaten wezen uit dat de vertragingen slechts in 5 % van alle gevallen (737 van de 14 565 te late antwoorden) aan de verzoekende autoriteiten waren meegedeeld. Het uitblijven van dergelijke aankondigingen belet dat de verzoekende lidstaat alternatieve maatregelen neemt in het besef dat het verzoek niet snel zal worden beantwoord.

31.

Voorts werden tijdens de controle slechts zeer weinig gevallen aangetroffen waarin gedeeltelijke informatie was verstrekt die reeds in het bezit van de aangezochte autoriteit en daardoor snel beschikbaar was, gevolgd door een vollediger antwoord zodra de fiscalecontrolebezoeken hadden plaatsgevonden.

Op de lokale belastingkantoren wordt aan de verzoeken niet genoeg prioriteit gegeven

32.

De controle bracht een aantal factoren aan het licht die de naleving van de termijnen voor de antwoorden nadelig beïnvloeden. De meeste vertragingen bij het beantwoorden van verzoeken doen zich voor op het niveau van het lokale belastingkantoor (LBK). Er zijn niet altijd mechanismen opgezet om te garanderen dat de LBK's evenveel prioriteit geven aan administratieve samenwerking als aan hun andere activiteiten (24). Een soortgelijke opmerking is gemaakt in een verslag dat is uitgebracht door de Deense nationale controle-instantie (25). De Deense douane- en belastingautoriteiten hadden streefcijfers vastgesteld voor de naleving van termijnen voor de behandeling van gevallen, maar ten tijde van de controle maakten verzoeken van de belastingautoriteiten van andere landen geen deel uit van deze streefcijfers. Volgens een follow-uprapport van de Deense nationale controle-instantie heeft de bevoegde minister initiatieven genomen om de kwestie aan te pakken.

33.

Ook een aantal andere oorzaken werden aangetroffen die een negatief effect hebben op de behandeling van verzoeken om inlichtingen. Het betreft een ongeschikt gebruik door de verzoekende lidstaten van de formulieren voor het verzoeken om inlichtingen (bijvoorbeeld meerdere verzoeken op één enkel standaardformulier, een overdadig gebruik van de vakken voor „vrije tekst” in deze formulieren en het gebruik van niet-elektronische communicatiemiddelen), moeilijkheden met het begrijpen van wat nu eigenlijk werd gevraagd (bijvoorbeeld wegens onduidelijke inlichtingen, taalproblemen of fouten bij het gebruik van de standaardformulieren), en twijfels over het nut van sommige verzoeken bij de lidstaten die deze ontvangen.

Gebreken in de toezichtsystemen van sommige lidstaten

34.

Vertragingen kunnen ook ontstaan doordat niet alle lidstaten adequate systemen voor het toezicht op en beheer van tijdige reacties op verzoeken hebben opgezet.

35.

Positieve voorbeelden van een dergelijk beheer van ontvangen verzoeken werden aangetroffen in Luxemburg, Polen, Slovenië en het Verenigd Koninkrijk, waar de CVB's interne termijnen stellen en hierop goed toezien.

36.

In Italië, waar de software die met dit doel door het CVB was geïnstalleerd, niet doeltreffend werd gebruikt, werden gevallen van invoerfouten en ontbrekende gegevens aangetroffen die leidden tot een slecht beheer van de verzoeken. In het CVB waren rappelbrieven voor de verbindingsdiensten slechts tien dagen vóór het verstrijken van de termijnen geprogrammeerd, te laat om de noodzakelijke maatregelen te treffen.

37.

Hoewel zowel het Nederlandse als het Franse CVB tussentijdse termijnen had vastgesteld waarbinnen de LBK's moesten reageren op de ingekomen verzoeken, was in geen van beide CVB's bewijs voorhanden dat op deze tijdschema's werd toegezien. Slechts wanneer rappelbrieven van de verzoekende lidstaat werden ontvangen, werd enige actie ondernomen jegens het LBK dat zijn antwoorden te laat verstrekte.

Gebreken in de organisatorische opzet van de CVB's

38.

In sommige bezochte lidstaten met een groot aantal te late antwoorden ontdekte de Rekenkamer dat een ingewikkelde organisatorische opzet ook bijdraagt tot vertragingen, en problemen bij het toezicht veroorzaakt.

39.

In Italië bestaan er behalve het CVB drie verbindingsdiensten op centraal niveau die alle gelijkelijk bevoegd zijn op het gebied van btw-samenwerking. Het staat andere lidstaten vrij telkens met één van de drie verbindingsdiensten contact op te nemen en de verzoeken rechtstreeks naar de gekozen dienst te zenden. De werkmethoden van de drie verbindingsdiensten zijn niet geharmoniseerd en er is onvoldoende onderlinge coördinatie en gebrekkig toezicht door het CVB. Voorts stemt een dergelijke organisatorische opzet niet overeen met de verordening, die bepaalt (26) dat de verbindingsdiensten een specifieke territoriale of functionele bevoegdheid moeten krijgen.

40.

Het Nederlandse CVB omvat twee onafhankelijke operationele eenheden, waarvan er één in Amsterdam en één in Almelo is gevestigd, elk met zijn eigen beheersstructuur. De Rekenkamer heeft gevallen aangetroffen waarin het bijna drie maanden duurde voordat antwoorden die door de LBK's op verzoeken waren gegeven, aan de verzoekende lidstaten werden doorgegeven. In deze gevallen hadden de LBK's antwoorden gegeven aan het CVB in Almelo, en waren deze doorgegeven aan het CVB in Amsterdam, van waaruit zij naar de verzoekende lidstaten werden verzonden.

41.

In Duitsland zijn de taken van het CVB volgens de informatie die aan andere lidstaten is meegedeeld (27), gesplitst tussen drie eenheden van het federale belastingkantoor, één in Bonn, en de twee andere in Saarlouis. Aan de andere lidstaten is geen informatie verstrekt over wie de leiding over het CVB had.

42.

De coördinatieproblemen als gevolg van de ingewikkelde organisatiestructuren en de gebreken in de toezichtsystemen dragen bij tot de aanzienlijke discrepanties in de statistieken die worden overgelegd door de verschillende lidstaten. In verscheidene gevallen zijn er aanmerkelijke verschillen tussen het aantal verzoeken dat een lidstaat beweert te hebben ontvangen en het aantal verzoeken dat andere lidstaten beweren naar die lidstaat te hebben gezonden (zie tabel 3).

Tabel 3

Discrepanties per lidstaat (2005)

 

Aantal ontvangen verzoeken

Discrepantie

%

Volgens de aangezochte lidstaat

Volgens de verzoekende lidstaat

België

1 552

1 471

81

5,5

Tsjechische Republiek

371

409

–38

–9,3

Denemarken

642

679

–37

–5,4

Duitsland

8 295

6 255

2 040

32,6

Estland

139

132

7

5,3

Griekenland

238

213

25

11,7

Spanje

2 652

2 837

– 185

–6,5

Frankrijk

2 296

2 138

158

7,4

Ierland

259

237

22

9,3

Italië

1 284

2 802

–1 518

–54,2

Cyprus

114

139

–25

–18

Letland

153

144

9

6,3

Litouwen

180

192

–12

–6,3

Luxemburg

468

456

12

2,6

Hongarije

320

283

37

13,1

Malta

13

12

1

8,3

Nederland

2 089

2 143

–54

–2,5

Oostenrijk

942

885

57

6,4

Polen

557

588

–31

–5,3

Portugal

481

506

–25

–4,9

Slovenië

89

96

–7

–7,3

Slowaakse Republiek

306

316

–10

–3,2

Finland

173

179

–6

–3,4

Zweden

438

395

43

10,9

Verenigd Koninkrijk

2 241

2 242

–1

0

Totaal

26 292

25 749

SOM VAN DE ABSOLUTE DISCREPANTIEAANTALLEN

4 441

17,2

Bron: Statistieken van de lidstaten ingevolge Verordening (EG) nr. 1925/2004; tijdens de controle gemaakte berekeningen.

Kwaliteit van de antwoorden

43.

Een onderzoek van de verzoeken en antwoorden in de steekproef wees uit dat de verstrekte informatie soms weliswaar inadequaat werd weergegeven, maar meestal volledig en gedetailleerd was en de gestelde vragen beantwoordde. In antwoord op vragen van de Rekenkamer over de follow-up van een selectie van uitwisselingen (zie paragraaf 15), verklaarden de lidstaten dat de ontvangen antwoorden hen in staat hadden gesteld in de betrokken gevallen de btw correct vast te stellen.

De evaluatie wijst uit dat samenwerking tot resultaten kan leiden

44.

Momenteel bestaat er geen rechtsvoorschrift inzake het evalueren van de resultaten van administratieve samenwerking, maar enkele lidstaten hebben toch evaluaties opgesteld. Daaruit blijken de voordelen van administratieve samenwerking.

45.

In Frankrijk is het financiële effect van de samenwerking weliswaar niet geëvalueerd, maar wees een analyse van de bevoegde instanties uit dat 34 % van de in 2005 ontvangen antwoorden het bestaan van fraude in Frankrijk of een andere lidstaat bevestigde of aan het licht bracht.

46.

Een evaluatie door het CVB in Slovenië van 89 verzoeken om administratieve samenwerking die de Sloveense autoriteiten in 2005 hadden ontvangen, wees uit dat bij 21 verzoeken de administratieve onderzoeken hadden geleid tot de inning van ongeveer 1,5 miljoen euro aan extra btw.

47.

Uit een analyse van het Poolse CVB in 2006 bleek dat 713 gevallen waarin op verzoek informatie was uitgewisseld tot de ontdekking van 64 fraudegevallen hadden geleid.

48.

Geconstateerd werd echter dat er enige zorg bestaat met betrekking tot de kwaliteit van de uitgewisselde inlichtingen over vermoede plofferfraude. Duitsland meldde in 2005 bij het PCAS problemen met het verkrijgen van voldoende gedetailleerde inlichtingen van andere lidstaten om in rechtszaken bij Duitse rechterlijke instanties te gebruiken. Het PCAS heeft de zaak sindsdien herhaaldelijk besproken en er is een aanvullende vragenlijst opgesteld met het oog op gevallen waarin voor gerechtelijke stappen in de lidstaten meer gedetailleerde informatie noodzakelijk is. Tot dusver hebben de lidstaten echter nog geen akkoord bereikt over de omstandigheden en de voorwaarden waaronder deze vragenlijst zou moeten worden gebruikt.

49.

Voorts bestaat er geen mechanisme waarbij de gebruiker van antwoorden op verzoeken om inlichtingen feedback verstrekt over de bruikbaarheid van de verstrekte informatie. Eventuele tekortkomingen in het antwoord worden niet teruggemeld en er kan geen rekening mee worden gehouden bij de behandeling van nieuwe verzoeken.

Uitwisseling van inlichtingen zonder verzoek vooraf

50.

Artikel 17 van de verordening betreft het geval dat lidstaten inlichtingen moeten uitwisselen zonder verzoek vooraf. Het bepaalt dat elke lidstaat in drie situaties inlichtingen moet uitwisselen met andere betrokken lidstaten. Ten eerste, wanneer de doeltreffendheid van het controlesysteem in de andere lidstaat noodzakelijkerwijs afhangt van door de lidstaat van oorsprong verstrekte inlichtingen; ten tweede, wanneer wordt vermoed dat in de andere lidstaat een inbreuk op de btw-wetgeving heeft plaatsgevonden; ten derde, wanneer in de andere lidstaat gevaar voor belastingderving (door fraude of ontwijking) bestaat. Dit vormt een zeer ruime verplichting.

51.

Artikel 18 beperkt de in artikel 17 opgenomen verplichting echter door te bepalen dat de lidstaten naar eigen goeddunken mogen uitmaken of zij bepaalde categorieën inlichtingen zonder voorafgaand verzoek zullen uitwisselen.

Mogelijkheden van toezending van inlichtingen zonder verzoek vooraf onvoldoende benut

52.

In totaal zijn er vijf categorieën met 13 subcategorieën van gevallen omschreven (28) waarin inlichtingen via automatische uitwisseling (29) of gestructureerde automatische uitwisseling (30) kunnen worden doorgezonden. Deze categorieën omvatten bijvoorbeeld inlichtingen over btw-identificatienummers die zijn toegewezen aan belastingplichtigen die in een andere lidstaat zijn gevestigd, of over belastingplichtigen die (potentieel) ploffers zijn, maar van wie het btw-identificatienummer niet is ingetrokken.

53.

De uitwisseling van inlichtingen vertoont per lidstaat grote verschillen in het gebruik van deze categorieën. Duitsland bijvoorbeeld deelde de Commissie mee dat het zou deelnemen aan alle categorieën, terwijl Frankrijk aankondigde, slechts aan één enkele subcategorie te zullen deelnemen. De statistieken die de lidstaten over deze automatische uitwisseling van inlichtingen zonder verzoek vooraf verstrekten, zijn van slechte kwaliteit. Discrepanties die hoofdzakelijk zijn te wijten aan uiteenlopende opvattingen over wat een te melden feit vormt, maken het onmogelijk zinvolle conclusies te trekken uit de verstrekte gegevens.

54.

Afgezien van de uitwisseling van inlichtingen in vooraf omschreven categorieën, bepaalt artikel 19 van de verordening dat de lidstaten elkaar in alle omstandigheden spontaan mededeling kunnen doen van alle inlichtingen die hen kunnen helpen een correcte vaststelling van de btw te verrichten. Een voorbeeld van zo'n samenwerking is het „European Carousel Network” (Eurocanet), dat op Belgisch initiatief werd opgezet en via het Europees Bureau voor fraudebestrijding OLAF steun van de Commissie krijgt. Het netwerk heeft ten doel de uitwisseling te bespoedigen van inlichtingen over een beperkt aantal uitgekozen ondernemingen die worden verdacht van betrokkenheid bij plofferfraude. Voor dit soort uitwisseling van inlichtingen, waaraan niet alle lidstaten deelnemen, heeft de Commissie geen toegang tot statistische gegevens.

55.

Tijdens de controle werd geconstateerd dat de inlichtingen die zonder verzoek vooraf werden doorgezonden niet altijd naar behoren werden benut. Het Luxemburgse CVB bijvoorbeeld meldde dat het herhaaldelijk verzoeken had gekregen om gegevens die het reeds spontaan aan andere lidstaten had verstrekt.

56.

Extra informatie wordt ook vaak gegeven als onderdeel van een antwoord op een verzoek om informatie wanneer inlichtingen worden verstrekt die niet uitdrukkelijk zijn aangevraagd maar die als nuttig worden beschouwd, bijvoorbeeld inlichtingen over andere handelaren die betrokken zijn bij zaken met een bepaalde onderneming. Een controle door de Litouwse nationale controle-instantie (31) wees uit dat zulke aanvullende informatie, door andere lidstaten verstrekt in antwoorden op verzoeken om inlichtingen, niet werd doorgezonden naar de bevoegde instanties.

Systeem voor de uitwisseling van btw-informatie (VIES)

57.

VIES is een gemeenschappelijk computernetwerk voor een goeddeels geautomatiseerde uitwisseling van gegevens tussen de belastingautoriteiten. Het stelt handelaren ook in staat bevestiging te verkrijgen dat hun handelspartners in andere lidstaten geregistreerd zijn.

58.

Het VIES-netwerk verstrekt informatie over de btw-registratienummers die door de lidstaten zijn afgegeven, waaronder de datum van afgifte, naam van de handelaar, adres van de handelaar en, indien van toepassing, datum van afloop van de geldigheid van het btw-nummer. Het is mogelijk de historische evolutie van een gegeven btw-nummer te verifiëren, dat wil zeggen alle wijzigingen die in de kenmerken ervan zijn aangebracht.

59.

Voorts delen de lidstaten via VIES bijzonderheden van alle intracommunautaire leveringen door hun handelaren aan andere lidstaten mee. Dit wordt gedaan op basis van lijsten die door elke intracommunautaire leverancier voor elk kalenderkwartaal moeten worden opgesteld en die de totale waarde van aan elke afnemer in andere lidstaten geleverde goederen moeten vermelden. De belastingautoriteiten kunnen deze informatie over intracommunautaire leveringen aansluiten met de door hun nationale handelaren gedane aangiften om inbreuken op de btw-regelgeving te achterhalen.

Tijdige verstrekking van gegevens

60.

Marktdeelnemers moeten lijsten verstrekken van al hun intracommunautaire leveringen van goederen aan klanten die een btw-identificatienummer bezitten. Deze lijsten worden voor elk kalenderkwartaal opgesteld. Volgens de verordening moet deze informatie zo spoedig mogelijk, en uiterlijk binnen drie maanden te rekenen vanaf het einde van het kalenderkwartaal waarop ze betrekking heeft, in VIES worden ingevoerd. Dit betekent dat zelfs wanneer handelaren hun lijsten tijdig indienen, inlichtingen over intracommunautaire leveringen van januari eventueel pas in juni, dus bijna zes maanden later, in VIES beschikbaar zullen zijn.

De tijd die nodig is om de gegevens te verzamelen en door te zenden vormt een belemmering voor de doeltreffendheid van VIES

61.

Verscheidene lidstaten verzamelen al op maandbasis inlichtingen over intracommunautaire leveringen, en het PCAS heeft herhaaldelijk de verkorting van de termijnen voor het doorsturen van inlichtingen besproken. De lidstaten hebben echter geen akkoord bereikt over een algemene toepassing van kortere toezendingstermijnen.

Toegang tot en nauwkeurigheid van de gegevens

62.

Elke lidstaat heeft in VIES slechts toegang tot transacties waarbij zijn eigen handelaren betrokken zijn. Daarom moeten lidstaten, die mogelijke fraudenetwerken willen opsporen en daarom inlichtingen nodig hebben over handelstransacties tussen andere lidstaten, een verzoek om inlichtingen aan de betrokken lidstaten zenden. Dit vergt in beide lidstaten antwoordtijd en inzet van personele middelen.

63.

Artikel 22 van de verordening bepaalt dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat hun databases actueel, volledig en accuraat blijven. Zoals blijkt uit discussies in het PCAS, bestaat er momenteel geen gemeenschappelijke benadering onder de lidstaten van de vraag hoe de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de gegevens in VIES kunnen worden gegarandeerd. Hoewel artikel 22 van de verordening zulks voorschrijft, zijn er tot dusverre nog geen criteria vastgesteld aan de hand waarvan wordt bepaald welke wijzigingen niet relevant, essentieel of nuttig zijn en derhalve niet behoeven te worden aangebracht.

64.

Ook de door nationale controle-instanties verrichte werkzaamheden accentueren het probleem van de betrouwbaarheid van de gegevens. Zo werden discrepanties in de rapportage geconstateerd gedurende een controle die parallel door de hoge controle-instanties van de Tsjechische en de Slowaakse Republiek werd verricht (32). Er kwamen verschillen voor tussen de waarden van geleverde goederen die door belastingplichtigen uit andere lidstaten werden gemeld en de waarden van verworven goederen die werden gemeld door belastingplichtigen uit de Tsjechische of Slowaakse Republiek. Dit kwam onder meer door verschillende methoden voor het melden van gegevens over intracommunautaire leveringen en verwervingen in de afzonderlijke lidstaten. Dit betrof bijvoorbeeld de aangifte van intracommunautaire leveringen in de lijst van de leverancier voor een ander kwartaal dan bij intracommunautaire verwervingen in de btw-aangifte van de verwerver.

65.

Een verslag (33) van de Poolse hoge controle-instantie vestigde de aandacht op het feit dat de beschikbaarheid van lijsten over intracommunautaire verwervingen de mogelijkheid van verificaties aanzienlijk verbetert en het opsporen van fraude vergemakkelijkt. Hoewel sommige lidstaten dergelijke gegevens van hun handelaren reeds verzamelen, is thans slechts het invoeren in VIES van de lijsten betreffende leveringen verplicht.

Verificatie van btw-nummers door handelaren

66.

Artikel 27, lid 4, van de verordening bepaalt dat leveranciers bevestiging kunnen krijgen van de geldigheid van een aan een welbepaalde persoon toegekend btw-identificatienummer. Alle lidstaten hebben hun eigen systeem voor het geldig verklaren van btw-nummers. Naar gelang van de lidstaat kunnen de verzoeken om bevestiging per telefoon, fax of elektronisch op een website worden ingediend.

67.

Sinds 2002 heeft de Commissie op haar website een instrument ter beschikking gesteld dat bekend staat als „VIES-geldigverklaring btw-nummer”, dat de handelaren in staat stelt, online te verifiëren of een btw-nummer geldig is. Elf lidstaten laten toe dat bij de verificatie van het nummer de naam en het adres van een handelaar worden getoond, terwijl een drietal andere lidstaten alleen de naam van de handelaar laat zien. De overige dertien bevestigen slechts de geldigheid van een btw-nummer, zonder enige informatie over de handelaar te verstrekken.

68.

De verstrekte informatie is niet geheel betrouwbaar wegens uiteenlopende interpretaties van elementaire begrippen zoals het begin of einde van een activiteit, en omdat sommige lidstaten hun databases met terugwerkende kracht bijwerken. Wanneer de database met terugwerkende kracht is bijgewerkt, is het voor een belastingautoriteit moeilijk na te gaan of een bepaald btw-nummer als geldig te zien was op het tijdstip van de onderzochte transactie.

Verbeteringen in de functionaliteit van VIES (VIES II)

69.

VIES bestaat sinds 1992. In 2004 werd besloten dat het systeem een upgrade nodig had om in de nieuwe behoeften te kunnen voorzien en technologische verbeteringen op te nemen. Dit zou resulteren in VIES II, waarbij de nieuwe functies geleidelijk aan het bestaande VIES-systeem zouden worden toegevoegd.

70.

De haalbaarheidsstudie voor VIES II vermeldde zes ontwikkelingspunten:

verbetering van het verzamelen van VIES-gegevens;

verbetering van de algehele kwaliteit van VIES-gegevens;

opname van diensten in VIES (B2B) (34);

„one-stop-shop”-mechanisme (35);

uitwisseling van formulieren;

versterking van de bestaande functionaliteit.

Deze haalbaarheidsstudie werd op een vergadering van het PCAS in maart 2004 aangekondigd op basis van de reikwijdte en doelstellingen die de Commissie had voorgesteld. In de studie werd ervan uitgegaan dat de wijziging in de plaats van belasting van de diensten waarschijnlijk vanaf januari 2007 van kracht zou zijn, en dat het „one-stop-shop”-mechanisme vanaf juli 2006 zou functioneren. Op grond van deze veronderstellingen werd aan deze twee gebieden prioriteit verleend. Aangezien beide veronderstellingen onjuist zijn gebleken, hebben de geleverde inspanningen tot dusver niet geleid tot enige relevante verbetering bij het verzamelen en de algehele kwaliteit van de VIES-gegevens.

Instrumenten ter bevordering van een multilaterale controleaanpak

Aanwezigheid van belastingambtenaren in andere lidstaten

71.

Artikel 11 van de verordening biedt een rechtsgrondslag voor daartoe aangewezen ambtenaren om in andere lidstaten aanwezig te zijn, bijvoorbeeld om toegang te verkrijgen tot documentatie die daar wordt bijgehouden of om onderzoeken bij te wonen die plaatsvinden bij handelaren.

72.

Van deze mogelijkheden is slechts weinig gebruikgemaakt (zie tabel 4). Voor 2006 maakten slechts zes lidstaten melding van gevallen waarin hun ambtenaren aanwezig waren geweest in de administratiekantoren in andere lidstaten (15 gevallen in totaal). Slechts drie lidstaten meldden gevallen waarin hun ambtenaren hadden deelgenomen aan administratieve onderzoeken in andere lidstaten (drie gevallen in totaal).

Tabel 4

Gebruik van andere instrumenten

 

Aantal malen dat ambtenaren aanwezig waren in administratiekantoren van andere lidstaten

Aantal deelnames aan administratieve onderzoeken in andere lidstaten

Aantal georganiseerde gelijktijdige controles

2005

2006

2005

2006

2005

2006

België

8

3

0

0

3

5

Tsjechische Republiek

0

0

0

0

0

0

Denemarken

n/m

0

n/m

0

0

0

Duitsland

0

5

0

1

7

3

Estland

n/m

0

n/m

0

0

1

Griekenland

n/m

0

n/m

0

n/m

0

Spanje

0

n/m

0

n/m

0

0

Frankrijk

1

0

1

0

4

4

Ierland

1

1

1

0

3

2

Italië

n/m

n/m

n/m

n/m

0

0

Cyprus

0

0

0

0

0

0

Letland

0

0

0

0

0

0

Litouwen

0

0

0

0

0

0

Luxemburg

n/m

0

n/m

0

0

0

Hongarije

0

0

0

0

0

1

Malta

n/m

0

n/m

0

n/m

0

Nederland

1

3

3

1

10

1

Oostenrijk

0

1

0

0

0

4

Polen

0

0

0

0

0

0

Portugal

0

0

0

0

0

0

Slovenië

0

0

0

0

0

0

Slowaakse Republiek

0

0

0

0

0

0

Finland

0

0

0

1

1

0

Zweden

1

2

0

0

0

2

Verenigd Koninkrijk

7

0

0

0

0

2

Totaal

19

15

5

3

28

25

Bron: Statistieken van de lidstaten ingevolge Verordening (EG) nr. 1925/2004.

n/m — Cijfers niet meegedeeld door de lidstaten.

Statistieken over 2006 zijn voorlopig.

Gelijktijdige en multilaterale controles

73.

Artikel 12 van de verordening staat toe dat twee of meer lidstaten op hun eigen grondgebied gelijktijdig controles op de fiscale situatie van één of meer marktdeelnemers verrichten die van gemeenschappelijk of complementair belang zijn. De verordening bepaalt dat een lidstaat moet vaststellen welke belastingplichtige hij voornemens is voor een gelijktijdige controle voor te stellen. De andere betrokken lidstaten moeten vervolgens beslissen of zij aan de gelijktijdige controles wensen deel te nemen.

74.

In 2006 zijn er in totaal 25 (36) van die gelijktijdige controles gemeld.

75.

Gelijktijdige controles kunnen plaatsvinden in de vorm van multilaterale controles, overeenkomstig de beschikking over het Fiscalis-programma. Krachtens die beschikking zijn middelen voor reis- en verblijfkosten beschikbaar. De procedure voor het opstarten en uitvoeren van dergelijke controles, waarbij gewoonlijk een sterke behoefte aan coördinatie bestaat, is aanzienlijk vereenvoudigd en verduidelijkt (37).

76.

In 2005 werden door vijf verschillende lidstaten in totaal 12 van dergelijke multilaterale controles georganiseerd. Hoewel dit meer was dan in de jaren 2001-2004 (38), vormt het een daling tegenover de piek van 2000, toen er 16 multilaterale controles plaatsvonden.

77.

Volgens de Nederlandse autoriteiten kunnen dergelijke controles ertoe leiden dat aanzienlijke bedragen aan extra btw worden geheven. In één van de drie multilaterale controles die Nederland organiseerde en in 2005 afrondde, werd een extra btw-bedrag van 35 miljoen euro vastgesteld. De belastingautoriteiten in Luxemburg (39) meldden een geval waarin een multilaterale controle die meer dan drie jaar lang samen met de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk werd verricht, resulteerde in de succesvolle ontmanteling van een netwerk achter een fraude ten bedrage van 80 miljoen euro met mobiele telefoons.

Bevordering en evaluatie van de administratieve samenwerking door de Commissie

78.

De verordening kent de Commissie de rol toe de administratieve samenwerking tussen de lidstaten te steunen en te bevorderen en deze samen met de lidstaten te evalueren. Voorts moet de Commissie de ervaringen van de lidstaten samenvoegen teneinde de samenwerking te verbeteren.

79.

In het PCAS heeft de Commissie voorstellen gedaan om de administratieve samenwerking te verbeteren. Voorbeelden zijn het initiatief van de Commissie om de termijnen voor de overlegging van lijsten over intracommunautaire leveringen te verkorten of het voorstel om in VIES meer informatie over handelaren te verstrekken. Aan de meeste voorstellen werd geen gevolg gegeven.

80.

Op verzoek van het PCAS heeft de Commissie een specifiek formulier („Trend form”) opgesteld om ontwikkelingen in de activiteiten op het gebied van plofferfraude op te geven. Tot dusver heeft echter geen enkele lidstaat het formulier gebruikt om informatie te verstrekken. Evenzo is de Commissie niet geïnformeerd over alle bilaterale overeenkomsten tussen lidstaten over zaken die onder de verordening vallen.

81.

In haar mededeling van 2006 over de noodzaak om een gecoördineerde strategie te ontwikkelen ter verbetering van de bestrijding van belastingfraude (40) verklaarde de Commissie dat zij meende dat de tijd was gekomen om een systeem van toezicht in te voeren, op basis van kwantificeerbare indicatoren, om te garanderen dat iedere lidstaat in staat is effectieve bijstand te verlenen en dat ook werkelijk doet. Tot nog toe heeft de Commissie echter nog geen concreet wetgevingsvoorstel voor de invoering van een dergelijk toezichtsysteem gedaan.

82.

Voorts heeft de Commissie drie jaar na de inwerkingtreding van de verordening nog geen evaluatie verricht van de organisatorische opzet voor administratieve samenwerking in de lidstaten en de naleving van de verordening.

83.

Krachtens artikel 41, lid 2, van de verordening is de toegang van het personeel van de Commissie tot de uitgewisselde informatie beperkt tot hetgeen noodzakelijk is voor het onderhoud en de uitbouw van het communicatienetwerk. Zonder toegang tot de inhoud van de uitgewisselde operationele informatie kan de Commissie niet zelf alle kennis van zaken verwerven die nodig is om de oorzaken van problemen op te sporen en oplossingen voor te stellen.

Andere belemmeringen voor een doeltreffende samenwerking

84.

Tijdens de controle kwamen er een aantal andere problemen aan het licht die verhinderen dat de potentiële voordelen van samenwerking ten volle worden benut of die mogelijke verbeteringen in de weg staan.

Geen gemeenschappelijke regels voor de intrekking van btw-identificatienummers

85.

Een belangrijk instrument om frauduleuze activiteiten een halt toe te roepen en eerlijke ondernemers te beschermen is de onmiddellijke intrekking van het btw-identificatienummer van de handelaar.

86.

Uit een analyse van de relevante communautaire regelgeving (41) kan worden opgemaakt dat handelaren die geen echte economische activiteit uitoefenen, doch slechts transacties verrichten die een dergelijke activiteit simuleren in het kader van btw-fraude, geen btw-identificatienummer mogen hebben.

87.

De communautaire regelgeving bevat echter geen procedures of voorwaarden betreffende de intrekking van btw-identificatienummers, bijvoorbeeld in gevallen waarin handelaren betrokken zijn bij zowel legale economische activiteiten als frauduleuze transacties. Voor dergelijke gevallen gelden uiteenlopende nationale rechtsvoorschriften en praktijken.

Moeilijkheden met grensoverschrijdende vervolging

88.

Gedurende haar controlebezoeken vernam de Rekenkamer dat het in sommige lidstaten (42) zeer moeilijk is personen te vervolgen die bij georganiseerde fraude betrokken zijn, bijvoorbeeld een schakel vormen in een keten die is opgezet voor carrouselfraude, waarbij uitsluitend tegen andere lidstaten wordt gefraudeerd.

89.

De hoge controle-instantie van het Verenigd Koninkrijk deelde mee (43) dat de Deense belastingautoriteiten haar hadden ingelicht over hun verdenking dat sommige Deense bedrijven betrokken waren bij leveringsketens met ploffers in het Verenigd Koninkrijk. Maar omdat er geen belastingderving in Denemarken plaatsvond, kon er slechts een beperkt strafrechtelijk onderzoek plaatsvinden.

90.

De Duitse hoge controle-instantie (44) meldde dat er geen wederzijdse overeenkomsten met andere lidstaten waren gesloten voor de vervolging van intracommunautaire btw-fraude. Het bestaan van dergelijke overeenkomsten was volgens de Duitse wetgeving voorwaarde voor het vervolgen van handelaren die bij dit soort fraude betrokken waren.

91.

De Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (45) bepaalt dat elke lidstaat in zijn nationale wetgeving doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties moet vaststellen om fraude te bestrijden en doeltreffend met andere lidstaten moet samenwerken. Artikel 1 van de Overeenkomst bepaalt dat dit ook geldt wanneer door de fraude de middelen van de EU-begroting wederrechtelijk worden verminderd. Maar ingevolge een door de Raad vastgestelde toelichting (46) bij de Overeenkomst viel de btw niet onder de werkingssfeer van de Overeenkomst (47).

Onvoldoende kwantificering en analyse van de btw-fraude

92.

De lidstaten of de Commissie kunnen ter voorkoming van intracommunautaire btw-fraude geen doelgerichte actie ondernemen zolang zij geen betrouwbare schattingen van het aantal fraudegevallen bezitten, waaronder informatie over de economische sectoren die het ergst getroffen zijn. De Commissie heeft nog geen succesvolle gemeenschappelijke aanpak ontwikkeld van de wijze waarop dit kan worden bereikt.

93.

In zijn resolutie van 12 december 2006 over de bevordering van activiteiten op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde gaf het Contactcomité een werkgroep opdracht (48) aanbevelingen te doen voor één enkel model voor de schatting van btw-verliezen. Een dergelijke gemeenschappelijke aanpak zou de lidstaten ook in staat stellen te bepalen of met de fraudebestrijding werkelijk succes werd geboekt, dan wel of de aanpak van de btw-fraude slechts tot gevolg had dat de fraude werd verplaatst naar andere economische sectoren of andere lidstaten.

CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

Conclusies

94.

Ondanks nieuwe in 2004 ingevoerde regelingen is de administratieve samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van de btw nog steeds niet intensief genoeg om ontwijking en fraude betreffende de intracommunautaire btw te bestrijden.

95.

Tot dusverre hebben de meeste lidstaten niet ten volle gebruikgemaakt van de door de communautaire regelgeving geboden mogelijkheden om bevoegdheden en verantwoordelijkheden voor rechtstreekse contacten met de belastingautoriteiten in andere lidstaten te delegeren aan hun lokale of regionale belastingkantoren (zie de paragrafen 19-23).

96.

De uitwisseling van inlichtingen op verzoek, een belangrijk instrument voor de administratieve samenwerking tussen de lidstaten, heeft te lijden van een groot aantal te late antwoorden en het ontbreken van voorlopige antwoorden. De frequentie van te late antwoorden loopt tussen de lidstaten echter sterk uiteen (zie de paragrafen 24-31).

97.

De meeste vertragingen bij het beantwoorden van verzoeken treden op doordat de lokale belastingkantoren te weinig prioriteit verlenen aan de verzoeken. Andere redenen die bijdragen tot de vertragingen zijn gebreken in de toezichtsystemen en/of de organisatorische opzet van de Centrale Verbindingsbureaus in sommige lidstaten (zie de paragrafen 32-42).

98.

Uit evaluaties blijkt dat samenwerking tot resultaten leidt. Wanneer volgens de regels wordt geantwoord op verzoeken, is het vaak mogelijk het bestaan van fraude aan het licht te brengen of te bevestigen, en kan zulks ertoe leiden dat extra btw wordt geïnd. Toch heerst er enige bezorgdheid over het feit dat de kwaliteit van de uitgewisselde informatie over vermoedelijke ploffers niet altijd een toereikende basis biedt voor succesvolle gerechtelijke stappen tegen de fraudeurs (zie de paragrafen 43-49).

99.

Het kader voor de uitwisseling van inlichtingen zonder verzoek vooraf is niet goed omschreven. Er zijn algemene verplichtingen opgelegd om andere lidstaten te informeren, maar in de praktijk blijft de uitwisseling beperkt tot bepaalde categorieën informatie waarover de lidstaten naar eigen goeddunken beslissen. Voorts wordt spontaan verstrekte informatie niet altijd systematisch benut (zie de paragrafen 50-56).

100.

VIES, het systeem voor de uitwisseling van inlichtingen, vertoont ernstige gebreken. Vertragingen bij de verzameling en invoering van nauwkeurige gegevens en problemen met de correctie van verkeerde gegevens ondermijnen het nut ervan. Het systeem bevat alleen gegevens over intracommunautaire leveringen, niet over intracommunautaire verwervingen. Dit beperkt de mogelijkheden tot kruiscontroles. Hoewel in 2004 is besloten het systeem te updaten, worden de nieuwe functies slechts langzaam ingevoerd (zie de paragrafen 57-70).

101.

De voor een multilaterale controleaanpak beschikbare instrumenten worden zelden benut, hoewel daarvoor via het Fiscalis-programma communautaire financiering wordt verleend (zie de paragrafen 71-77).

102.

De meeste voorstellen die de Commissie via het Permanent Comité inzake administratieve samenwerking heeft gedaan om de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten te verbeteren, zijn niet opgevolgd (zie de paragrafen 78-83).

103.

Nog een aantal andere factoren verhindert dat de potentiële voordelen van samenwerking ten volle worden benut, zoals het ontbreken van gemeenschappelijke regels voor de intrekking van btw-nummers, moeilijkheden met grensoverschrijdende vervolging en onvoldoende instrumenten voor het kwantificeren en analyseren van btw-fraude (zie de paragrafen 84-93).

Aanbevelingen

104.

Wil de bestrijding van intracommunautaire btw-fraude succes hebben, dan moeten de lidstaten meer prioriteit verlenen aan de administratieve samenwerking, zowel wat de operationele informatie-uitwisseling als wat het administratieve beheer ervan betreft.

105.

De lidstaten moeten meer rechtstreekse communicatie tussen het lokale inspectiepersoneel aanmoedigen als een doeltreffende manier om de uitwisseling van informatie te bespoedigen. Tegelijkertijd zou dit de intensiteit van de samenwerking en de kwaliteit van de uitgewisselde inlichtingen helpen verhogen.

106.

Om te garanderen dat de problemen snel worden onderkend en aangepakt en dat elke lidstaat doeltreffende bijstand aan andere lidstaten verleent, is efficiënter toezicht op de uitwisseling van inlichtingen tussen de lidstaten noodzakelijk. Ook zijn er verbeteringen nodig in het toezicht van de lidstaten zelf op de uitwisseling van informatie.

107.

De procedures voor de uitwisseling van inlichtingen zonder verzoek vooraf moeten worden verduidelijkt. Spontaan verstrekte informatie zou door de lidstaten stelselmatig moeten worden benut.

108.

Om VIES te verbeteren moet het volgende worden ondernomen:

a)

de termijnen voor het verzamelen en invoeren van gegevens drastisch verkorten;

b)

waarborgen dat onnauwkeurige gegevens snel worden gecorrigeerd;

c)

het functioneren van de geldigverklaring van btw-nummers verbeteren;

d)

betere mogelijkheden voor kruiscontroles verlenen, bijvoorbeeld door gegevens over intracommunautaire verwervingen op te nemen;

e)

ruimere rechtstreekse toegang tot gegevens verlenen om multilaterale raadpleging mogelijk te maken.

109.

De invoering van geharmoniseerde voorschriften voor de intrekking van btw-nummers van handelaren die bij frauduleuze activiteiten zijn betrokken, moet worden overwogen.

110.

De beschikbaarheid van vergelijkbare gegevens over de ontwijking van intracommunautaire btw zou bijdragen tot een meer doelgerichte samenwerking tussen de lidstaten. De Commissie moet samen met de lidstaten een gemeenschappelijke aanpak ontwikkelen voor het kwantificeren en analyseren van btw-ontwijking.

111.

Er moet worden nagedacht over de wijze waarop grensoverschrijdende vervolging van intracommunautaire btw-fraude in de lidstaten kan worden verbeterd, bijvoorbeeld door een wijziging van de huidige interpretatie door de Raad van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, die geen btw-ontvangsten omvat.

112.

Ten aanzien van het Commissievoorstel voor een aanvullende horizontale verordening betreffende wederzijdse administratieve bijstand ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap (49) herhaalt de Rekenkamer haar aanbeveling (50), hard te werken aan een voorstel dat de communautaire antifraudewetgeving vereenvoudigt en consolideert, zodat herhalingen, overlappingen en tegenstrijdigheden worden voorkomen. In het kader van die herziening zouden ook de bestaande tekortkomingen in de samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten kunnen worden aangepakt.

Dit verslag werd door de Rekenkamer te Luxemburg vastgesteld op haar vergadering van 8 november 2007.

Voor de Rekenkamer

Hubert WEBER

President


(1)  PB L 264 van 15.10.2003, blz. 1.

(2)  Beschikking nr. 2235/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2002 tot vaststelling van een communautair programma ter verbetering van het functioneren van de belastingstelsels in de interne markt (Fiscalis 2003-2007-programma) (PB L 341 van 17.12.2002, blz. 1).

(3)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(4)  Conclusies van de Raad Economische en Financiële Zaken van 5 juni 2007.

(5)  Besluit 2000/597/EG, Euratom van de Raad van 29 september 2000 over het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 253 van 7.10.2000, blz. 42).

(6)  Zie paragraaf 10 van advies nr. 4/2005 van de Rekenkamer over een voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen en een voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de uitvoeringsmaatregelen voor de correctie van begrotingsonevenwichtigheden overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van het besluit van de Raad van (…) betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB C 167 van 7.7.2005, blz. 1).

(7)  International VAT Association, Combating VAT fraud in the EU — the way forward, maart 2007.

(8)  HM Revenue & Customs, Measuring Indirect Tax Losses — 2006, december 2006.

(9)  Monatsbericht des BMF — januari 2006, blz. 45.

(10)  Zie lijst van gebruikte termen.

(11)  Zie persmededeling van Eurojust van 13 maart 2007.

(12)  PB L 24 van 1.2.1992, blz. 1.

(13)  Zie de overwegingen 12 en 13 van de verordening.

(14)  Zie algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007, afdeling III, hoofdstuk 14 05 — Belastingbeleid (PB L 77 van 16.3.2007, blz. 776/777).

(15)  Er werden controlebezoeken afgelegd in Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Polen, Slovenië en het Verenigd Koninkrijk.

(16)  Duitsland — vier gevallen; België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk — drie gevallen; Oostenrijk, Ierland en Nederland — twee gevallen; Finland, Hongarije, Italië en Polen — één geval. Tot dusverre hebben Frankrijk en Duitsland niet gereageerd op het verzoek van de Rekenkamer.

(17)  Speciaal verslag nr. 9/98 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie inzake de BTW in het intracommunautaire handelsverkeer (PB C 356 van 20.11.1998, blz. 1) en Jaarverslag 2001, paragrafen 1.45 tot en met 1.55 (PB C 295 van 28.11.2002, blz. 9).

(18)  De cijfers voor 2006 zijn nog steeds voorlopig.

(19)  Van EU-15 naar EU-25 op 1 mei 2004.

(20)  Zie overweging 12 van de verordening.

(21)  In Finland en Frankrijk is deze bevoegdheid stelselmatig en volledig aan de regionale belastingkantoren gedelegeerd.

(22)  Litouwen en Slovenië.

(23)  Tsjechische Republiek, Denemarken, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland en Portugal.

(24)  Artikel 5, lid 4, van de verordening bepaalt dat de aangezochte autoriteit, voor het verkrijgen van de inlichtingen gevraagd door een verzoekende autoriteit uit een andere lidstaat, te werk moet gaan als handelde zij ten eigen behoeve.

(25)  Rapport aan de Commissie Openbare rekeningen over maatregelen ter bestrijding van carrouselfraude inzake BTW, Deense nationale controle-instantie, september 2006.

(26)  Artikel 2, lid 3.

(27)  Document „Kontaktpunkte für die gegenseitige Amtshilfe im Bereich der Umsatzsteuer, Stand: 1. Februar 2007”.

(28)  Zie de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 1925/2004 van de Commissie (PB L 331 van 5.11.2004, blz. 13).

(29)  Het stelselmatig meedelen van vooraf omschreven informatie met vooraf bepaalde regelmatige tussenpozen.

(30)  Het stelselmatig meedelen van vooraf omschreven informatie naarmate deze beschikbaar komt.

(31)  Openbaar auditverslag over de samenwerking op het gebied van de uitwisseling van inlichtingen over de belasting over de toegevoegde waarde, 30 juni 2006, nr. VA-8000-4-13, blz. 18.

(32)  Zie „Report on the Results of Parallel Audit of Value Added Tax Administration in the Czech Republic and in the Slovak Republic in 2005”.

(33)  Informatie over de bevindingen bij inspecties van de inning door de belastingautoriteiten van inkomsten voor de staatsbegroting, afkomstig uit de belasting over de toegevoegde waarde in 2004-2005, Poolse hoge controle-instantie, juni 2006.

(34)  B2B betekent business-to-businessdienstverlening.

(35)  Een systeem waarmee een handelaar alleen in zijn lidstaat van vestiging zijn verplichtingen in verband met de belasting over de toegevoegde waarde (btw) kan nakomen voor zijn activiteiten in de hele Europese Unie.

(36)  In dit cijfer kunnen sommige controles die uit een gemeenschappelijk initiatief voortvloeien, dubbel zijn verrekend.

(37)  Multilateral Control Guide — versie 2004.

(38)  Jaarlijks aantal multilaterale controles: 2001: acht, georganiseerd door zes lidstaten; 2002: vijf, georganiseerd door vijf lidstaten; 2003: drie, georganiseerd door twee lidstaten, 2004: zeven, georganiseerd door zes lidstaten.

(39)  Administration de l'enregistrement et des domaines, activiteitenverslag 2006, blz. 20.

(40)  COM(2006) 254 def. van 31.5.2006.

(41)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

(42)  Frankrijk en Luxemburg.

(43)  Zie paragraaf 4.32 van het Comptroller and Auditor General's Standard Report van 7 juli 2006, gepubliceerd tezamen met de 2005-06 Accounts of HM Revenue & Customs.

(44)  Bundesrechnungshof, Bemerkungen 2002 zur Haushalts- und Wirtschaftsführung des Bundes, punt 74 („Strafverfolgung bei innergemeinschaftlichem Umsatzsteuerbetrug”).

(45)  De overeenkomst werd opgesteld in 1995 op basis van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (PB C 316 van 27.11.1995, blz. 49).

(46)  PB C 191 van 23.6.1997, blz. 1.

(47)  Het probleem is reeds beschreven in Speciaal verslag nr. 9/98, paragrafen 2.3-2.9.

(48)  Het contactcomité bestaat uit de hoofden van de hoge controle-instanties van de Europese Unie.

(49)  COM(2006) 473.

(50)  Zie paragraaf 36 van Advies nr. 8/2005 over een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende wederzijdse administratieve bijstand ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap tegen fraude en andere onwettige activiteiten (PB C 313 van 9.12.2005, blz. 1).


ANTWOORDEN VAN DE COMMISSIE

SAMENVATTING

I-VII.

De Commissie stemt grotendeels in met de opmerkingen van de Rekenkamer. De analyse van de Rekenkamer stemt overeen met de beoordeling die de Commissie heeft gemaakt in een mededeling die in mei 2006 is gepubliceerd (1): het juridische kader voor administratieve samenwerking op het gebied van de btw is enkele jaren geleden versterkt (2), maar de lidstaten maken nog niet voldoende gebruik van de nieuwe mogelijkheden die worden geboden en het niveau van administratieve samenwerking is niet evenredig met de omvang van het intracommunautaire handelsverkeer.

De Commissie blijft zich inzetten voor de verbetering van deze administratieve samenwerking tussen de lidstaten van de EU. Na de publicatie van bovengenoemde mededeling in mei 2006 werd een politiek debat met alle betrokken partijen op gang gebracht over een antifraudestrategie op Europees niveau. Naast het Permanent Comité inzake administratieve samenwerking (3) — waarvan de discussies en besluiten van meer technische aard zijn — is een meer beleidsgerichte groep voor een strategie ter bestrijding van belastingfraude opgericht.

Besluiten over administratieve samenwerking op communautair niveau kunnen alleen met eenparigheid van stemmen van alle lidstaten worden genomen.

Wat het kader voor de uitwisseling van inlichtingen zonder verzoek vooraf betreft, wordt in artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad — zoals wordt bevestigd in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1925/2004 van de Commissie — uitdrukkelijk bepaald dat elke lidstaat bepaalt of hij deelneemt aan de uitwisseling van een bepaalde (sub)categorie inlichtingen en op welke wijze dit geschiedt. Deze tekst was het resultaat van een politiek compromis, dat nodig was om tot eenstemmigheid in de Raad te komen (zoals is vereist voor besluiten op basis van artikel 93 van het EG-Verdrag).

OPMERKINGEN

20.

Uit de door de lidstaten meegedeelde statistieken blijkt:

een toename van de verzoeken om uitwisseling van informatie tussen de EU-15 in de periode na 1.1.2004, vergeleken met de periode voor die datum, en

een snelle ontwikkeling van de verzoeken om uitwisseling van inlichtingen tussen EU-15 en EU-10.

Het valt niet uit te sluiten dat de toetreding van tien nieuwe lidstaten in 2004 heeft geleid tot een geografische verschuiving in de transacties en/of van bepaalde btw-fraude van de EU-15 naar transacties met de EU-10 en aldus heeft geleid tot een verschuiving in de lidstaten die verzoeken om inlichtingen hebben verzonden of ontvangen.

Uit het eenvoudige feit dat het aantal verzoeken dat in 2005 tussen EU-15-lidstaten is verzonden iets lager ligt dan het aantal verzoeken in 2004, kan geen enkele specifieke conclusie worden getrokken, aangezien:

de geanalyseerde periode te kort is om een volledige evaluatie van de ontwikkelingen te maken;

de statistieken die in 2004 en 2005 door de lidstaten in het kader van de administratieve samenwerking zijn meegedeeld een gebrek aan nauwkeurigheid lieten zien. Gelet op de discrepanties in de statistieken zijn meer gedetailleerde richtsnoeren en instructies ontwikkeld. Deze zijn op 30 januari 2006 gepubliceerd. Op dat ogenblik waren de lidstaten van mening dat het niet meer dienstig was om de statistieken die al voor 2004 en 2005 waren verzameld te herzien.

In 2006 was het aantal verzoeken hoger dan in 2005, maar nog steeds minder dan het aantal van 2004.

21.

Ondanks de toename van de uitwisseling van inlichtingen was het niveau van administratieve samenwerking in deze jaren niet evenredig met de omvang van het intracommunautaire handelsverkeer (4). Gezien de grenzen van hun mogelijkheden (bv. personele middelen) hechten de lidstaten veel belang aan controles die op risicoanalyse zijn gebaseerd.

22 en 23.

De bedoeling van de nieuwe wetgeving was decentralisatie te vergemakkelijken: meer rechtstreekse contacten tussen plaatselijke diensten kunnen de administratieve samenwerking efficiënter en sneller maken (5).

Een beveiligd elektronisch communicatiekanaal tussen plaatselijke kantoren in de verschillende lidstaten zal vanaf eind 2007 ter ondersteuning van dit soort gedecentraliseerde communicatie beschikbaar zijn.

Niettemin valt de administratieve organisatie in de lidstaten in eerste instantie onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten.

24-31.

De statistieken die jaarlijks worden verzameld en die op de PCAS-bijeenkomsten worden gepresenteerd, laten een probleem zien met antwoorden die te laat binnenkomen. De Commissie is zich bewust van dit probleem en brengt het herhaaldelijk ter sprake op deze PCAS-bijeenkomsten: zij dringt er bij de lidstaten op aan de termijnen te verkorten en voorlopige antwoorden te geven wanneer zij niet binnen de termijn kunnen antwoorden.

De Commissie heeft verscheidene initiatieven genomen om in deze situatie verbetering te brengen. Deze nieuwe initiatieven hebben betrekking op:

geautomatiseerde rechtstreekse toegang tot gegevens;

snellere en meer gedetailleerde uitwisseling van gegevens;

verzoeken van derde lidstaten.

Momenteel zijn binnen de groep voor een strategie ter bestrijding van belastingfraude met de lidstaten discussies over deze initiatieven gaande.

32.

De werking van de administratieve organisatie binnen de lidstaten is hoofdzakelijk een nationale kwestie. De Commissie deelt echter de door de Rekenkamer geuite bezorgdheid en heeft de lidstaten tijdens PCAS-bijeenkomsten herhaaldelijk hierop attent gemaakt. In haar mededeling van mei 2006 verwees de Commissie ook naar de ad-hocgroep van de Raad over belastingfraude, die het ontbreken van een „communautaire bestuurscultuur” een belemmering voor de fraudebestrijding heeft genoemd (6).

33.

De lokale belastingkantoren moeten de instrumenten die zijn ontwikkeld om de administratieve samenwerking te vergemakkelijken (correct) gebruiken:

er zijn standaardformulieren opgesteld en de lidstaten hebben hierover overeenstemming bereikt.

Daarnaast worden op dit ogenblik nieuwe elektronische formulieren in XML-format ontwikkeld die vanaf begin 2008 zullen worden gebruikt. Deze formulieren zijn gemakkelijker te gebruiken dan de huidige elektronische formulieren en de structuur kan niet worden veranderend, waardoor het aantal fouten zal worden beperkt.

dankzij het CCN/CSI-netwerk hebben de lidstaten een veilige en snelle communicatie tussen de centrale verbindingsbureaus.

Daarnaast zal een beveiligd kanaal voor elektronische communicatie vanaf eind 2007 door de lokale belastingkantoren gebruikt kunnen worden.

38-42.

De administratieve organisatie van de bevoegde instanties binnen de lidstaten (en de verdeling van hun territoriale of operationele verantwoordelijkheid) valt onder de bevoegdheid van die instanties; zij dient in overeenstemming met de EU-regelgeving te zijn en mag de praktische administratieve samenwerking met andere lidstaten niet belemmeren.

De werking van de nationale structuren van de CVB's zal een onderdeel vormen van de komende evaluatie die in 2008 wordt gepubliceerd.

49.

De Commissie had op de PCAS-bijeenkomst van december 2006 al voorgesteld een feedbackmechanisme in te voeren. Hierdoor zou de motivering voor de (spontane) uitwisseling van inlichtingen kunnen vergroten. De lidstaten toonden zich gematigd positief over dit idee, dat in 2008 verder zal worden besproken.

51.

Wat het kader voor de uitwisseling van inlichtingen zonder verzoek vooraf betreft, wordt in artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad — zoals wordt bevestigd in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1925/2004 — uitdrukkelijk bepaald dat elke lidstaat bepaalt of hij deelneemt aan de uitwisseling van een bepaalde (sub)categorie inlichtingen en op welke wijze dit geschiedt. Deze tekst was het resultaat van een politiek compromis, dat nodig was om tot eenstemmigheid in de Raad te komen (zoals is vereist voor besluiten op basis van artikel 93 van het EG-Verdrag).

Deze specifieke „definitie” van de (sub)categorieën inlichtingen die zonder verzoek vooraf worden uitgewisseld kan worden verklaard door het feit dat, toen deze bepaling werd goedgekeurd, de beschikbaarheid van deze (sub)categorieën inlichtingen tussen de lidstaten onderling verschilde (doordat zij verschillende methodes hanteerden om de inlichtingen in kwestie te verzamelen en op te slaan). Er was dan ook bepaald dat lidstaten die nog niet de mogelijkheid hadden om bepaalde soorten inlichtingen uit te wisselen (bijvoorbeeld omdat een specifieke databank nog moest worden ontwikkeld), zo spoedig mogelijk aan de verplichting om die inlichtingen uit te wisselen zouden voldoen (zie artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1925/2004 met betrekking tot de wijziging achteraf van de (sub)categorieën van inlichtingen die de lidstaten uitwisselen en de wijziging achteraf van de wijze waarop deze inlichtingen worden uitgewisseld). Het doel, zoals dat uit artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1798/2003 en artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1925/2004 blijkt, was tot een zo volledig mogelijke uitwisseling van inlichtingen te komen.

53.

De werking van de uitwisseling van inlichtingen zonder verzoek vooraf moet worden verbeterd. Er moet naar efficiëntere methoden voor de uitwisseling van inlichtingen worden gestreefd, waarbij rekening wordt gehouden met recente technologische ontwikkelingen en de uitrusting die door handelaren wordt gebruikt. Ook moeten veelvuldiger en meer gedetailleerde geautomatiseerde uitwisseling van gegevens tussen lidstaten of zelf rechtstreekse toegang tot nationale databanken worden overwogen (7).

Binnen de groep voor een strategie ter bestrijding van belastingfraude zijn momenteel de discussies gaande over mogelijke manieren om het gebruik van dit instrument te verbeteren. De discussie over het gebruik van Eurocanet is een typisch voorbeeld van de wijze waarop de lidstaten dit instrument gebruiken.

Ook komt uit de conclusies van de werkzaamheden die door verscheidene Fiscalis-projectgroepen (FPG's) zijn verricht en uit de discussies die binnen deze groepen gaande zijn de wens van de lidstaten naar voren om het gebruik van dit instrument te verbeteren en tot een meer gestructureerd gebruik van dit soort informatie te komen, bv. ten aanzien van tweedehandsauto's en import.

Wat de statistieken betreft hebben de lidstaten hun goedkeuring gehecht aan gedetailleerde richtsnoeren en instructies waarin wordt bepaald dat preciezere statistieken worden meegedeeld over de categorieën inlichtingen die zonder verzoek vooraf worden uitgewisseld. Deze nieuwe richtsnoeren moeten vanaf 2007 worden toegepast (voor de mededeling van statistische gegevens betreffende de verzoeken en antwoorden die in 2006 zijn verzonden en ontvangen).

54.

Het Eurocanet (European Carousel network) -project, waaraan 22 van de 27 lidstaten deelnemen, heeft een operationele aanpak bevorderd dankzij welke de nationale fraudebestrijdingseenheden hierbij kunnen worden betrokken.

Het beheer en de analyse van de gegevens blijven uitsluitend in handen van de lidstaten. De Commissie heeft op dit ogenblik geen toegang tot de gegevens en kan derhalve geen analyse verschaffen. Hierdoor kan de Commissie alleen financiële en administratieve ondersteuning geven om de uitwisseling van inlichtingen tussen de lidstaten te verbeteren. De Commissie zou niettemin bereid zijn om meer concrete ondersteuning te bieden, zoals bijvoorbeeld analyses van trends en toekomstige regelingen op communautair niveau indien de lidstaten hierom zouden vragen.

60.

Informatie betreffende intracommunautaire leveringen van goederen moet snel aan andere lidstaten worden meegedeeld. Bij de gegevens die thans tussen de lidstaten worden uitgewisseld moet de in artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1798/2003 vastgelegde periode van drie maanden in acht worden genomen. De kwestie van een snellere uitwisseling van gegevens over intracommunautaire leveringen is een van de voornaamste elementen in de besprekingen met de lidstaten die door de mededeling van de Commissie van mei 2006 op gang zijn gebracht. De kwestie werd naderhand in de groep voor een strategie ter bestrijding van belastingfraude besproken.

Ten vervolge op deze besprekingen verzocht de Raad-Ecofin van juni 2007 de Commissie wetgevingsvoorstellen te doen met het oog op verkorting van de termijnen voor het overleggen van de lijst van intracommunautaire leveringen en voor de uitwisseling van deze informatie tussen de lidstaten.

De Raad merkte op dat deze voorstellen vergezeld moeten gaan van een effectbeoordeling. De Commissie voert op dit ogenblik deze beoordeling uit om het kosteneffect van een dergelijke verandering voor bedrijven te evalueren.

62.

Er zijn op dit ogenblik besprekingen met de lidstaten gaande over geautomatiseerde toegang voor de bevoegde instanties tot gegevens in de databases van andere lidstaten (deel van de werkzaamheden van de groep voor een strategie ter bestrijding van belastingfraude).

In de mededeling van de Commissie van mei 2006 was de toegang tot nationale databases al genoemd als een van de elementen waarmee de uitwisseling van informatie kan worden verbeterd (7).

Het voordeel van een multilaterale aanpak blijkt uit het voorbeeld van het Eurocanet-project, dat door de Rekenkamer in punt 54 wordt genoemd en dat de belastinginspectiediensten van de lidstaten een beter inzicht in of zelfs het volledige beeld van een vermoede fraudeketen biedt. Alle deelnemende lidstaten hebben onbeperkt toegang tot alle uitgewisselde gegevens.

65.

De kwestie van de invoering van rapportageverplichtingen voor lijsten van leveringen betreffende intracommunautaire verwervingen is op verscheidene Fiscalis-seminars en in projectgroepen besproken. Gelet op de problemen in verband met kwaliteit en gegevens alsook de frequente opgave van onjuiste gegevens door de handelaren zelf, zijn de voordelen van een dergelijke verplichting bewezen. Bovendien zou het verplicht stellen van rapportage van intracommunautaire verwervingen een ernstige extra administratieve last voor handelaren zijn.

67.

Sedert 2002 stelt de Commissie in het kader van VIES op haar website een instrument voor de validatie van btw-nummers beschikbaar. Sedert 2005 is een open interface beschikbaar die de automatische controle van btw-nummers door computersystemen mogelijk maakt.

De mogelijkheid die door elf lidstaten wordt geboden om btw-identificatienummers aan te sluiten met de namen van belastingplichtigen is een nuttig instrument om misbruik van btw-identificatienummers te voorkomen.

68.

Op de bijeenkomst van het Permanent Comité inzake informatietechnologie (SCIT) van juni 2007 werd een overeenkomst bereikt over een verduidelijking van de interpretatie van de datum van begin en de datum van afloop van de economische activiteiten van een belastingplichtige in VIES.

69-70.

De Commissie werkt aan de modernisering van het VIES-systeem. Dit is een gelegenheid om verbeteringen aan te brengen in de administratieve samenwerking ter bestrijding van btw-fraude.

In de uitvoerbaarheidsstudie naar VIES II, die op de PCAS-bijeenkomst van maart 2004 was aangekondigd, werd een planning voor deze modernisering voorgesteld. Deze planning werd echter niet door de lidstaten goedgekeurd.

Het gebrek aan een rechtsgrond vormde een speciaal probleem. Dit werd duidelijk bij het werk dat is gedaan om diensten op te nemen in VIES (B2B). Met deze werkzaamheden werd een begin gemaakt in de veronderstelling dat de rechtsgrond op 1 januari 2007 zou zijn goedgekeurd. Door het ontbreken van deze rechtsgrond, die nog steeds niet is goedgekeurd, heeft slechts de helft van de lidstaten deze toegepast. Aangezien hun investering tot dusverre zeer geringe operationele vooruitgang heeft opgeleverd, is een groot aantal lidstaten niet zeer bereid een herhaling van deze aanpak te overwegen.

Wat de „one-stop-shop” betreft: sinds de uitvoerbaarheidsstudie is besproken is deze rechtsgrond veranderd en heeft deze geleid tot drie nieuwe subprojecten, die nog steeds in de Raad worden behandeld. Daarom werd dan ook pas op de SCIT-bijeenkomst van juni 2007 de conclusie bereikt dat de overeenkomst stabiel genoeg was om met de werkzaamheden eraan te beginnen.

Wat de e-formulieren betreft, wordt alleen vooruitgang geboekt met het werk aan de formulieren die stabiel genoeg werden geacht (drie). Voor de overige formulieren moeten zowel in PCAS-bijeenkomsten als in werkgroepen discussies worden gehouden over de inhoud van de formulieren zelf en over het nut van het werk dat vereist is om ze naar het XML-format te vertalen.

Wat de kwaliteit van gegevens betreft, is een begin gemaakt met de werkzaamheden om de termijnen te verkorten en met de behandeling van historische btw-registratie. Niettemin moeten, voordat met de werkzaamheden kan worden begonnen, zowel de verkorting van termijnen als andere projecten in verband met de kwaliteit van gegevens binnen PCAS worden besproken.

Wat de vertraging bij de verzameling van gegevens betreft, zijn momenteel besprekingen met de lidstaten gaande om de termijnen voor de indiening van de btw-lijsten van leveringen tot één maand te verkorten en de termijnen voor het doorsturen van de gegevens naar de andere lidstaten eveneens tot één maand te verkorten.

71-72.

De mogelijkheid om aanwezigheid van belastingambtenaren in andere lidstaten te hebben is een flexibel instrument voor administratieve samenwerking. De lidstaten zijn er bij verschillende gelegenheden (Fiscalis-seminars, bijeenkomsten van de groep voor een strategie ter bestrijding van belastingfraude) toe aangemoedigd daar meer gebruik van te maken.

75.

De Commissie ondersteunt het huidige toegenomen gebruik van dit instrument door het opzetten van het multilaterale-controleplatform (MLC), een permanent forum voor het bevorderen en evalueren van MLC's en voor het toezicht op de uitwisseling van goede praktijken inzake MLC's.

De technische mogelijkheden voor samenwerking in MLC's zijn eveneens verbeterd. Sinds eind 2006 kunnen de lidstaten dankzij de nieuwe versie van het „Common Communication Network” (CCN) mails (bijvoorbeeld verzoeken van CVB's) veilig naar hun plaatselijke kantoren doorsturen. Tegen eind 2007 zal rechtstreeks elektronisch contact tussen de deelnemers aan een MLC via een beveiligd kanaal mogelijk zijn.

76.

In 2006 zijn 16 nieuwe multilaterale controles opgestart en in totaal vonden 58 bijeenkomsten over multilaterale controles plaats en werden 5 selectiebijeenkomsten over multilaterale controle gehouden. Sedert het Fiscalis-seminar in juni 2006 hebben meer lidstaten multilaterale controles opgestart.

79.

In aanmerking nemend hoe moeilijk het is binnen PCAS (waarvan de activiteiten meer van technische aard zijn) tot overeenstemming te komen, worden sommige kwesties nu besproken binnen de beleidsgerichte groep voor een strategie ter bestrijding van belastingfraude, op basis van de conclusies van de Raad (bijeenkomsten van de Raad-Ecofin van november 2006 en juni 2007).

80.

Er werd een „Trend form” goedgekeurd om de mededeling van informatie over nieuwe trends in fraude te vergemakkelijken. In bijna alle PCAS-bijeenkomsten maakt de Commissie van de gelegenheid gebruik om de lidstaten aan te moedigen informatie te delen door gebruik te maken van dit formulier.

Zoals de Rekenkamer opmerkt zijn deze formulieren tot dusver niet gebruikt. Niettemin volgt het Eurocanet-project dit idee, aangezien het ook bedoeld is om ervaringen en goede praktijken uit te wisselen. Er heeft nog geen uitwisseling van inlichtingen over nieuwe trends en ontwikkelingen plaatsgevonden tussen de lidstaten, maar zij gebruiken de Eurocanet-groep voor besprekingen over nieuwe trends en toekomstige vormen van georganiseerde fraude.

81.

Het controlesysteem is een van de onderwerpen van discussie van de huidige groep voor een strategie ter bestrijding van belastingfraude met de lidstaten.

82.

In haar mededeling van mei 2006 (8) maakte de Commissie een evaluatie van het bestaande rechtskader en de praktijk inzake administratieve samenwerking (met inbegrip van de administratieve samenwerking op btw-gebied). Zij gaf aan hoe een manier kan worden gevonden om deze samenwerking te verbeteren.

Sedertdien heeft de Raad de werking van de administratieve samenwerking als instrument voor fraudebestrijding besproken (bijeenkomsten van de Raad-Ecofin van november 2006 en juni 2007) en de Commissie verzocht verdere werkzaamheden te verrichten, met name op btw-gebied. De Commissie heeft nu veel middelen gestoken in de follow-up van deze besprekingen. De groep voor een strategie ter bestrijding van belastingfraude werd opgezet en deze groep is al zes keer bijeengekomen.

In de tussentijd konden de lidstaten meer ervaring opdoen met de organisatorische opzet van de administratieve samenwerking en met eventuele samenwerkingsproblemen die kunnen voortvloeien uit de administratieve organisatie van de bevoegde instanties binnen de lidstaten. Deze specifieke kwestie zal deel uitmaken van de komende evaluatie, die in 2008 wordt gepubliceerd.

De administratieve organisatie binnen de lidstaten valt onder hun bevoegdheid en het is moeilijk om algemene richtsnoeren te geven aangezien de vraag wat de ideale organisatie is, afhankelijk is van factoren die tussen de lidstaten onderling kunnen verschillen (omvang van het grondgebied, aantal belastingplichtigen, algemene structuur van de overheidsdiensten enz.).

83.

Door de Commissie (OLAF) is verscheidene keren zonder succes om toegang tot de inhoud van de uitgewisselde informatie gevraagd.

Indien de Commissie (OLAF) toegang had tot de uitgewisselde informatie, zou zij haar rol als platform voor de diensten van de lidstaten kunnen verbeteren. Dit zou een significante meerwaarde geven aan de bestrijding van btw-fraude doordat een analyse uit algemeen communautair oogpunt wordt gegeven van trends en nieuw aan het licht gekomen georganiseerde fraude (geen evaluatie van het niveau van de fraude), die aan alle lidstaten ter beschikking zou worden gesteld. Tot nog toe weigeren de lidstaten de Commissie echter toegang te verlenen, hoewel zij bij hun op vroegtijdige opsporing gerichte beleid op operationeel vlak en wat de informatie betreft profijt zouden kunnen hebben van de ondersteuning door de Commissie (OLAF).

84.

De Commissie heeft voorgesteld de kwaliteit van de uitwisseling van inlichtingen te evalueren op basis van een analyse van steekproefsgewijze gekozen uitwisselingen, om de verschillende knelpunten in de stroom van informatie-uitwisseling te identificeren. Dit voorstel werd op de PCAS-bijeenkomst van december 2006 gedaan. Verscheidene lidstaten gaven blijk van hun belangstelling voor deelname aan zo'n project. In het eerste kwartaal van 2008 zal dan ook een Fiscalis-projectgroep worden opgestart.

87.

De Commissie heeft verscheidene keren getracht een overeenkomst tot stand te brengen over de afschaffing van btw-nummers. De lidstaten hebben nog geen overeenkomst bereikt.

88.-90.

De Commissie is ervan overtuigd dat wetgeving nodig is om grensoverschrijdende vervolging te handhaven in situaties waarin andere lidstaten belastinginkomsten derven (9). In de groep voor een strategie ter bestrijding van belastingfraude is met besprekingen over deze kwestie begonnen.

Hoewel er dikwijls om is verzocht, is de invoering van nieuwe strafrechtelijke maatregelen moeilijk gebleken. Zo is bijvoorbeeld de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, die op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is opgesteld en die in 1995 is ondertekend, pas in 2002 in werking getreden nadat deze door de lidstaten was geratificeerd.

De Commissie heeft een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap ingediend (COM(2001) 272). Dit voorstel bevat bepalingen inzake vervolging van inbreuken die voor de financiële belangen van de Europese Gemeenschap gevolgen hebben.

De Commissie heeft ook een voorstel ingediend voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende wederzijdse administratieve bijstand ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschap tegen fraude en andere onwettige activiteiten (COM(2006) 473). Dit voorziet in regels voor multidisciplinaire fraudebestrijdingsmaatregelen op het niveau van wederzijdse administratieve bijstand en in de nodige verbinding met gerechtelijke follow-up, wat een belangrijk vereiste is voor een doeltreffende vervolging.

91.

De Commissie is van oordeel dat de btw onder de werkingssfeer van de overeenkomst valt en betreurt het door de Raad ingenomen standpunt, dat in strijd is met de financiële belangen van de Gemeenschap en de lidstaten (10).

92.

De Commissie heeft opdracht gegeven tot een studie waarbij het studiebureau een gedegen raming moet verschaffen van het bedrag dat in de verschillende EU-lidstaten met belastingfraude is gemoeid, op basis van 3 verschillende statistische modellen. Wat de ramingen van btw-fraude betreft is een eerste resultaat in beginsel eind 2007 beschikbaar.

CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

94.-103.

De Commissie is verheugd over de conclusies van de Rekenkamer. Deze bevestigen de conclusies in de mededeling van de Commissie van 31 mei 2006: het rechtskader voor administratieve samenwerking op btw-gebied is versterkt maar de lidstaten maken nog niet voldoende gebruik van de nieuwe mogelijkheden die worden geboden en het niveau van administratieve samenwerking is niet evenredig met de omvang van het intracommunautaire handelsverkeer.

De Commissie blijft de lidstaten aanmoedigen hun administratieve samenwerking in het kader van de huidige regelgeving te verbeteren. De problemen (bv. te late antwoorden, gebrek aan voorlopige antwoorden, beperkt gebruik van de mogelijkheden in verband met de aanwezigheid van belastingambtenaren in andere lidstaten, gelijktijdige en multilaterale controles) worden op de PCAS-bijeenkomsten en op Fiscalis-seminars besproken.

Bij haar maatregelen ter verbetering van de administratieve samenwerking wordt de Commissie met verscheidene hindernissen geconfronteerd:

de wetgeving op dit gebied kan alleen met algemene stemmen worden goedgekeurd, hetgeen onvermijdelijk moeilijke onderhandelingen en politieke compromissen tot gevolg heeft;

de administratieve organisatie binnen de lidstaten valt in eerste instantie onder de bevoegdheid van de lidstaten;

de middelen die de lidstaten voor administratieve samenwerking reserveren zijn beperkt. In sommige lidstaten is er zelfs een tendens deze te verminderen.

104.

De Commissie stemt in met de aanbevelingen van de Rekenkamer, die in overeenstemming zijn met het standpunt dat de Commissie in haar mededeling van mei 2006 innam.

Gezien de omvang van BTW-fraude zal de Commissie een politiek debat blijven stimuleren over de noodzaak van een strategie op EU-niveau met het oog op verbetering van de bestrijding van belastingfraude. Dit debat kwam in mei 2006 op gang en werd door de Raad-Ecofin in zijn conclusies van november 2006 en juni 2007 verwerkt. Om op de follow-up van deze conclusies toe te zien heeft de Commissie met de lidstaten de groep voor een strategie ter bestrijding van belastingfraude opgezet. Deze groep is in vergelijking met het PCAS meer politiek van aard en onderzoekt:

geautomatiseerde rechtstreekse toegang tot gegevens in de databanken van andere lidstaten, snellere en gedetailleerdere uitwisseling van gegevens en verzoeken van derde lidstaten;

de noodzaak vergelijkbare maatregelen tegen fraudeurs te nemen, met name ten aanzien van sancties en strafrechtelijke procedures, ongeacht of de fraude tot verlies van fiscale inkomsten in de lidstaat in kwestie leidt of niet;

verkorting van de termijn voor indiening van de lijsten van intracommunautaire leveringen van goederen. Wat dit laatste punt betreft evalueert de Commissie momenteel de gevolgen van een dergelijke verandering voor bedrijven. Het resultaat van deze studie zal bepalen wat het toepassingsgebied van het potentiële wetgevingsvoorstel wordt.

De Commissie moedigt de lidstaten ook aan meer gebruik te maken van de bestaande infrastructuur voor ondersteuning op operationeel vlak en wat de informatie op communautair niveau betreft, te weten het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).

105.-107.

De Commissie heeft al verscheidene initiatieven genomen om de administratieve samenwerking tussen de EU-lidstaten te verbeteren:

Een beveiligd elektronisch communicatiekanaal voor uitwisseling van inlichtingen tussen plaatselijke kantoren in de verschillende lidstaten zal vanaf eind 2007 ter ondersteuning van gedecentraliseerde communicatie beschikbaar zijn.

Uitvoerige richtsnoeren voor de verzoekformulieren zijn voor de lidstaten beschikbaar gemaakt en nieuwe elektronische formulieren in XML-format worden op dit ogenblik ontwikkeld en zullen vanaf begin 2008 worden gebruikt.

In de Fiscalis-projectgroepen wordt momenteel besproken op welke wijze meer gestructureerde soorten uitwisseling van informatie voor specifieke gevallen kunnen worden opgezet, bv. ten aanzien van tweedehandsauto's en import.

De Commissie heeft het multilateralecontroleplatform (MLC) opgezet, een permanent forum voor het bevorderen en evalueren van MLC's en voor het toezicht op de uitwisseling van goede praktijken inzake MLC's.

De Commissie heeft gedetailleerde instructies en richtsnoeren voor de mededeling van statistieken betreffende administratieve samenwerking opgesteld, om een beter overzicht van de werking van de administratieve samenwerking te krijgen.

De Commissie heeft voorgesteld een feedbackmechanisme in te voeren, dat de motivering voor de (spontane) uitwisseling van inlichtingen zou kunnen vergroten. De lidstaten zijn overeengekomen dit idee verder uit te werken. Dit gebeurt in 2008.

De Commissie zal in 2008 een evaluatie publiceren van de administratieve samenwerking op btw-gebied. Deze evaluatie zal ook een analyse bevatten van de werking van de structuren van de nationale CVB's in de lidstaten van de EU.

108.

Wat VIES betreft werd in juni 2007 een overeenkomst bereikt over een verduidelijking van de interpretatie van de datum van begin en de datum van afloop van de economische activiteiten van een belastingplichtige in VIES, zodat deze informatie nauwkeuriger en vollediger is. Er is een open interface beschikbaar gemaakt die de automatische controle van btw-nummers door computersystemen mogelijk maakt, en aan de modernisering van VIES wordt nog gewerkt.

109.

De Commissie zal blijven aandringen op een overeenkomst tussen de lidstaten over de afschaffing van btw-nummers.

110.

De Commissie heeft opdracht gegeven tot een studie om een gedegen raming te krijgen van het bedrag dat in de EU-lidstaten met belastingfraude is gemoeid. Een eerste resultaat inzake de ramingen van btw-fraude zijn in beginsel eind 2007 beschikbaar.

111.

Er moet een uitgebreid wettelijk kader tot stand worden gebracht om voor doeltreffende grensoverschrijdende vervolging te zorgen. De Commissie heeft daarom specifieke maatregelen voorgesteld, zoals de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, COM(2001) 272, en de Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende wederzijdse administratieve bijstand ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschap tegen fraude en andere onwettige activiteiten, COM(2006) 473. In deze verordening, waarin de aanbeveling van het Europees Parlement van 25 mei 2005 voor een groot deel is verwerkt, wordt vervolging als zodanig niet voorzien, maar wel maatregelen die zorgen voor verbinding met gerechtelijke follow-up alsook ondersteuning van invordering.

112.

De Commissie neemt kennis van de aanbevelingen van de Rekenkamer inzake vereenvoudiging en consolidatie van de antifraudewetgeving. Zij zal de mogelijkheid van consolidatie van de antifraudewetgeving in het licht van artikel 280 van het EG-Verdrag onderzoeken.


(1)  Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité over de noodzaak om een gecoördineerde strategie te ontwikkelen ter verbetering van de bestrijding van belastingfraude, COM(2006) 254 van 31.5.2006.

(2)  Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad van 7 oktober 2003 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 264 van 15.10.2003, blz. 1) en Verordening (EG) nr. 1925/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004 tot vaststelling van nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EG) nr. 1798/2003 van de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 331 van 5 november 2004, blz. 13).

(3)  Dit Permanent Comité inzake administratieve samenwerking (PCAS) is ingesteld overeenkomstig artikel 44 van Verordening (EG) nr. 1798/2003 om de Commissie bij de tenuitvoerlegging van de verordening van de Raad te assisteren.

(4)  Zie COM(2006) 254 van 31.5.2006, punt 2.1.

(5)  De verordening voorzag in de mogelijkheid van gedecentraliseerde samenwerking naar aanleiding van het voorstel in die zin in het voorstel van de Commissie voor de verordening (PB C 270 E van 25.9.2001, blz. 87), COM(2001) 294 van 18.6.2001).

(6)  COM(2006) 254 van 31.5.2006, punt 3.1.

(7)  COM(2006) 254 van 31.5.2006, punt 5.2.

(8)  COM(2006) 254 van 31.5.2006.

(9)  Zie COM(2006) 254 van 31.5.2006, punt 5.1.

(10)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, bijlage bij het verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging door de lidstaten van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en de daarbij behorende protocollen, artikel 10 van de overeenkomst (COM(2004) 709 def.) in SEC(2004) 1299, punt 5.1.2.