ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 103E

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

50e jaargang
8 mei 2007


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

III   Voorbereidende handelingen

 

Raad

2007/C 103E/01

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 4/2007 van 5 maart 2007, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een specifiek programma ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen voor de periode 2007-2013 (het Daphne III-programma) als onderdeel van het algemene programma Grondrechten en justitie

1

2007/C 103E/02

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 5/2007 van 22 maart 2007, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een tweede communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid (2007-2013) ( 1 )

11

2007/C 103E/03

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 6/2007 van 22 maart 2007, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie

26

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


III Voorbereidende handelingen

Raad

8.5.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 103/1


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 4/2007

door de Raad vastgesteld op 5 maart 2007

met het oog op de aanneming van Besluit nr. …/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van een specifiek programma ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen voor de periode 2007-2013 (het Daphne III-programma) als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie”

(2007/C 103 E/01)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 152,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het Verdrag is bepaald dat bij de omschrijving en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Gemeenschap een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid moet worden verzekerd. In artikel 3, lid 1, onder p), van het Verdrag is bepaald dat het optreden van de Gemeenschap een bijdrage tot het verwezenlijken van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid omvat.

(2)

Het optreden van de Gemeenschap moet een aanvulling vormen op nationale beleidsmaatregelen die gericht zijn op de verbetering van de volksgezondheid en het wegnemen van bronnen van gevaar voor de menselijke gezondheid.

(3)

Fysiek, seksueel en psychologisch geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen of dreiging daarmee, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, zowel in het openbare leven als in de privésfeer, vormen een inbreuk op hun recht op leven, veiligheid, vrijheid, waardigheid en lichamelijke en emotionele integriteit en een ernstige bedreiging voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de slachtoffers van dergelijk geweld. Dergelijk geweld doet zich zo erg gevoelen in de gehele Gemeenschap dat het een echte schending van de grondrechten betekent, een echte plaag voor de gezondheid is en een beletsel voor veilig, vrij en rechtvaardig burgerschap vormt.

(4)

Volgens de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is gezondheid een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden en niet de loutere afwezigheid van ziekte of handicap. Volgens een resolutie die tijdens de Algemene Vergadering van de WHO in 1996 is aangenomen, is geweld een van de belangrijkste mondiale problemen op het gebied van de volksgezondheid. In haar verslag over geweld en gezondheid van 3 oktober 2002 beveelt de WHO aan elementaire preventieve acties te bevorderen, meer maatregelen te nemen ten behoeve van slachtoffers van geweld en de samenwerking en uitwisseling van informatie over het voorkomen van geweld te intensiveren.

(5)

Deze beginselen worden erkend in talrijke overeenkomsten, verklaringen en protocollen van belangrijke internationale organisaties en instellingen zoals de Verenigde Naties, de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), de Wereldvrouwenconferentie en het Wereldcongres tegen de seksuele uitbuiting van kinderen voor commerciële doeleinden.

(6)

De bestrijding van geweld moet worden geplaatst in de context van de bescherming van de grondrechten (4) zoals die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsmede de begeleidende toelichtingen, met inachtneming van de status ervan, waarin onder andere het recht op menselijke waardigheid, gelijkheid en solidariteit wordt erkend. Het omvat een aantal specifieke artikelen betreffende de bescherming en de bevordering van lichamelijke en geestelijke integriteit, gelijke behandeling van mannen en vrouwen, de rechten van het kind en non-discriminatie alsmede artikelen waarbij het verbod van onmenselijke of vernederende behandelingen, slavernij, dwangarbeid en kinderarbeid wordt erkend. In het Handvest wordt erkend dat bij de bepaling en uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Gemeenschap een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid noodzakelijk is.

(7)

De Commissie is door het Europees Parlement verzocht om actieprogramma's ter bestrijding van dergelijk geweld op te stellen en uit te voeren, onder andere in de resoluties van het Europees Parlement van 19 mei 2000 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over nieuwe maatregelen ter bestrijding van de vrouwenhandel (5), van 20 september 2001 over genitale verminking van vrouwen (6), van 17 januari 2006 over strategieën voor de strijd tegen de handel in vrouwen en tegen seksuele uitbuiting van kwetsbare kinderen (7), en van 2 februari 2006 over de huidige situatie ten aanzien van de bestrijding van geweld tegen vrouwen en mogelijke toekomstige acties (8).

(8)

Het communautaire actieprogramma dat is opgezet bij Besluit nr. 293/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 januari 2000 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (het Daphne-programma) (2000-2003) betreffende preventieve maatregelen ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen (9), heeft bijgedragen tot een grotere bewustwording van deze problematiek in de Europese Unie en heeft geleid tot een grotere en hechtere samenwerking tussen de organisaties die in de lidstaten actief zijn op het gebied van geweldbestrijding.

(9)

In het communautaire actieprogramma dat is opgezet bij Besluit nr. 803/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (Daphne II-programma) (10), is voortgebouwd op de resultaten die reeds in het kader van het Daphne-programma zijn bereikt. Op grond van artikel 8, lid 2, van Besluit nr. 803/2004/EG treft de Commissie de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de jaarlijkse kredieten stroken met het nieuwe financiële kader.

(10)

Het is wenselijk te zorgen voor continuïteit voor de projecten die in het kader van de Daphne en Daphne II-programma's werden ondersteund.

(11)

Het is belangrijk en noodzakelijk om de ernstige onmiddellijke en langetermijngevolgen te erkennen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid, de psychologische en sociale ontwikkeling, de gelijke kansen van de betrokkenen en voor personen, gezinnen en gemeenschappen, alsook om de hoge sociale en economische kosten ervan voor de maatschappij in haar geheel te erkennen.

(12)

Geweld tegen vrouwen kent vele vormen, gaande van huiselijk geweld, dat in alle lagen van de maatschappij heerst, tot schadelijke traditionele praktijken, zoals genitale verminking en eermisdrijven, die met uitoefening van geweld tegen vrouwen gepaard gaan en een bijzondere categorie van geweld tegen vrouwen vormen.

(13)

Kinderen, jongeren of vrouwen die er getuige van zijn dat een naast familielid geweld wordt aangedaan, moeten als slachtoffers van geweld in de zin van het bij dit besluit vastgestelde programma („het programma”) worden beschouwd.

(14)

Op het gebied van de preventie van geweld, met inbegrip van misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen, jongeren en vrouwen en de bescherming van slachtoffers en risicogroepen, kan de Europese Unie een meerwaarde geven aan de acties die hoofdzakelijk door de lidstaten worden ondernomen door de volgende maatregelen te nemen: de verspreiding en uitwisseling van gegevens, ervaring en beproefde methoden; de bevordering van een innoverende benadering; de gezamenlijke vaststelling van prioriteiten; de ontwikkeling van de nodige netwerken; de selectie van projecten in de gehele Gemeenschap, zoals projecten voor gratis telefonische hulpdiensten voor kinderen en een alarmnummer voor vermiste en seksueel uitgebuite kinderen; het motiveren en mobiliseren van alle betrokken partijen, en Europabrede bewustmakingscampagnes tegen geweld. Deze acties moeten ook ondersteuning omvatten van kinderen, jongeren en vrouwen die het slachtoffer zijn van mensenhandel.

(15)

Aangezien de oorzaken en gevolgen van geweld vaak door regionale organisaties, in samenwerking met hun tegenhangers in andere lidstaten, op doeltreffende wijze kunnen worden aangepakt, moet in het programma het nodige gewicht worden toegekend aan preventieve maatregelen en acties ter ondersteuning van slachtoffers op lokaal en regionaal niveau.

(16)

Daar de doelstellingen van het besluit, namelijk het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de behoefte aan gegevensuitwisseling op communautair niveau en aan verspreiding van beproefde methoden in de gehele Gemeenschap beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, aangezien een gecoördineerde en multidisciplinaire aanpak noodzakelijk is en rekening houdende met de omvang of de gevolgen van het programma, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(17)

Dit besluit stelt voor de gehele looptijd van het programma de financiële middelen vast die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (11).

(18)

Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (12) (hierna „het Financieel Reglement” genoemd) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie (13) tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, die de financiële belangen van de Europese Gemeenschap beschermen, moeten worden toegepast, waarbij moet worden gestreefd naar eenvoud en samenhang bij de keuze van de begrotingsinstrumenten, beperking van het aantal gevallen waarin de Commissie rechtstreeks verantwoordelijk is voor de uitvoering en het beheer van de begrotingsinstrumenten, en evenredigheid tussen de hoogte van de middelen en de administratieve lasten voor de besteding ervan.

(19)

Tevens moeten passende maatregelen worden getroffen om onregelmatigheden en fraude te voorkomen en moeten de nodige stappen worden gezet om verloren gegane, ten onrechte betaalde of verkeerd bestede middelen terug te vorderen overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (14), Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (15), en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (16).

(20)

Krachtens het Financieel Reglement is voor exploitatiesubsidies een basisbesluit vereist.

(21)

De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (17).

(22)

Een evenwichtige participatie van mannen en vrouwen in het besluitvormingsproces is een sleutelelement in de totstandbrenging van materiële gelijkheid tussen vrouwen en mannen. De lidstaten moeten daarom bij de samenstelling van het comité, bedoeld in artikel 10, in de mate van het mogelijke een evenwicht tussen mannen en vrouwen nastreven,

BESLUITEN:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij dit besluit wordt een specifiek programma vastgesteld ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (het Daphne III-programma), dat het beleid en de doelstellingen van de programma's Daphne en Daphne II voortzet, (hierna „het programma” genoemd), als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie”, teneinde bij te dragen tot een hoog niveau van bescherming tegen geweld en aldus de lichamelijke en geestelijke gezondheid beter te beschermen.

2.   Het programma bestrijkt de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

3.   Voor de toepassing van dit programma heeft de term „kinderen” betrekking op de leeftijdscategorie van 0 tot 18 jaar overeenkomstig internationale instrumenten betreffende de rechten van het kind.

4.   Projecten met acties die specifiek worden opgezet voor doelgroepen als „tieners” (13-19 jaar) of 12- tot 25-jarigen worden echter beschouwd als acties die voor de categorie „jongeren” bestemd zijn.

Artikel 2

Algemene doelstellingen

1.   Dit programma heeft ten doel bij te dragen tot de bescherming van kinderen, jongeren en vrouwen tegen alle vormen van geweld, en een hoog niveau van gezondheidsbescherming, welzijn en sociale samenhang te bereiken.

2.   Onverminderd de doelstellingen en bevoegdheden van de Europese Gemeenschap, dragen de algemene doelstellingen van het programma, met name als het gaat om kinderen, jongeren en vrouwen, bij tot de ontwikkeling van communautaire beleidsmaatregelen, en meer in het bijzonder tot die welke verband houden met de volksgezondheid, mensenrechten en gelijkheid van mannen en vrouwen, alsmede de bescherming van de kinderrechten en de strijd tegen mensenhandel en seksuele uitbuiting.

Artikel 3

Specifieke doelstelling

Het programma heeft specifiek ten doel bij te dragen tot de voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld die zich in de openbare en in de privésfeer voordoen tegen kinderen, jongeren en vrouwen, waaronder seksuele uitbuiting en mensenhandel, door preventief op te treden en steun en bescherming te verlenen aan slachtoffers en risicogroepen. Deze doelstelling wordt verwezenlijkt door middel van de volgende transnationale acties of andere soorten acties als bedoeld in artikel 4:

a)

op dit gebied actieve niet-gouvernementele organisaties (NGO's) en andere organisaties bijstaan en aanmoedigen, in de zin van artikel 7;

b)

acties ontwikkelen en uitvoeren om specifieke doelgroepen, zoals bepaalde beroepen, bevoegde autoriteiten, bepaalde delen van het grote publiek en risicogroepen, meer bewust te maken van geweld, met als doel, enerzijds, het inzicht in geweld te verbeteren en de toepassing van nultolerantie tegenover geweld beter ingang te doen vinden, en anderzijds, de ondersteuning van slachtoffers en de melding van gevallen van geweld bij de bevoegde autoriteiten aan te moedigen;

c)

de in het kader van de Daphne- en Daphne II-programma's verkregen resultaten verspreiden, met inbegrip van hun aanpassing, overdracht en gebruik door andere begunstigden of in andere geografische gebieden;

d)

acties vaststellen en versterken die bijdragen tot een positieve behandeling van mensen die het risico lopen slachtoffer te worden van geweld, namelijk door te kiezen voor een aanpak die zowel tot respect voor deze personen aanzet als hun welbevinden en persoonlijke ontplooiing bevordert;

e)

multidisciplinaire netwerken uitbouwen en ondersteunen, met het oog op een versterkte samenwerking tussen NGO's en andere organisaties die op dit gebied actief zijn;

f)

de verdere ontwikkeling garanderen van wetenschappelijk onderbouwde informatie en van de kennisbasis, de uitwisseling van informatie en de vaststelling en verspreiding van beproefde methoden, met name door onderzoek, opleiding, studiebezoeken en uitwisseling van personeel;

g)

bewustmakings- en onderwijsmateriaal inzake het voorkomen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen ontwikkelen en testen, en het reeds voor gebruik beschikbare materiaal aanvullen en aanpassen ten behoeve van andere geografische gebieden of andere doelgroepen;

h)

vraagstukken in verband met geweld en de gevolgen daarvan, zowel voor de slachtoffers als voor de maatschappij in haar geheel, bestuderen, ook met betrekking tot de kosten voor de gezondheidszorg, de maatschappij en de economie, teneinde de onderliggende oorzaken van geweld op alle niveaus van de maatschappij te bestrijden;

i)

ondersteuningsprogramma's voor slachtoffers en potentiële slachtoffers ontwikkelen en uitvoeren, alsmede interventieprogramma's voor daders, waarbij de veiligheid van de slachtoffers moet worden gewaarborgd.

Artikel 4

Soorten acties

Met het oog op de verwezenlijking van de in de artikelen 2 en 3 aangegeven algemene en specifieke doelstellingen worden in het kader van het programma, onder de in de jaarlijkse werkprogramma's gestelde voorwaarden, de volgende soorten acties ondersteund:

a)

specifieke acties van de Commissie zoals studies en onderzoek; opiniepeilingen en enquêtes; ontwikkeling van indicatoren en methodologieën; verzameling, ontwikkeling en verspreiding van gegevens en statistieken; seminars, conferenties en vergaderingen van deskundigen; op het publiek gerichte campagnes en evenementen; ontwikkeling en onderhoud van een helpdesk en websites; opstelling en verspreiding van voorlichtingsmateriaal (met inbegrip van computertoepassingen en de ontwikkeling van pedagogische instrumenten); instelling en facilitering van een denktank van rechtstreeks betrokkenen, voor deskundigenadvies inzake geweld ondersteuning van andere netwerken van nationale deskundigen en analyse, monitoring en evaluatiewerkzaamheden;

b)

specifieke transnationale projecten in het belang van de Gemeenschap waarbij ten minste twee lidstaten zijn betrokken, volgens de in de jaarlijkse werkprogramma's uiteengezette voorwaarden;

c)

activiteiten van NGO's of andere organisaties die overeenkomstig de in artikel 2 vermelde algemene doelstellingen van het programma een doel van algemeen Europees belang nastreven, volgens de in de jaarlijkse werkprogramma's gestelde voorwaarden.

Artikel 5

Deelname van derde landen

De volgende landen kunnen aan de acties van het programma deelnemen:

a)

landen waarmee de Europese Unie een Toetredingsverdrag heeft ondertekend;

b)

de kandidaat-lidstaten die onder een pretoetredingsstrategie vallen, overeenkomstig de algemene beginselen en de algemene voorwaarden voor deelname van deze landen aan communautaire programma's, die respectievelijk in de kaderovereenkomst en het besluit van de associatieraden zijn vastgesteld;

c)

EVA-staten die partij zijn bij de EER-overeenkomst, overeenkomstig de bepalingen van die overeenkomst;

d)

de landen van de westelijke Balkan, overeenkomstig de regelingen die met die landen moeten worden vastgesteld in het kader van de kaderovereenkomsten over de algemene beginselen voor hun deelname aan communautaire programma's.

Bij de projecten kunnen kandidaat-lidstaten worden betrokken die niet aan het programma deelnemen, wanneer het tot hun voorbereiding op toetreding zou bijdragen, of andere derde landen die niet aan het programma deelnemen, wanneer het de doelstellingen van de projecten dient.

Artikel 6

Begunstigden en doelgroepen

1.   Het programma komt ten goede aan kinderen, jongeren en vrouwen die het slachtoffer van geweld zijn of dreigen te worden.

2.   De belangrijkste doelgroepen van het programma zijn onder meer gezinnen, leraren en onderwijzend personeel, maatschappelijk werkers, politie en grenswacht, lokale, nationale en militaire autoriteiten, medisch en paramedisch personeel, gerechtelijk personeel, NGO's, vakorganisaties en religieuze gemeenschappen.

Artikel 7

Toegang tot het programma

Het programma staat open voor particuliere of openbare organisaties en instellingen (plaatselijke autoriteiten op het passende niveau, universiteitsfaculteiten en onderzoekscentra) die actief zijn op het gebied van de preventie en bestrijding van geweld ten aanzien van kinderen, jongeren en vrouwen of die bescherming bieden tegen dergelijk geweld of die hulp verlenen aan slachtoffers dan wel gerichte acties uitvoeren om de afwijzing van dergelijk geweld te bevorderen of attitude- en gedragswijzigingen ten opzichte van kwetsbare groepen en slachtoffers van geweld aan te moedigen.

Artikel 8

Financieringsvormen

1.   Communautaire financiering kan de volgende juridische vormen aannemen:

subsidies;

overheidsopdrachten.

2.   Behalve in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen of indien de begunstigde wegens zijn kenmerken als enige voor een bepaalde actie in aanmerking komt, worden communautaire subsidies toegekend na onderzoek van de aanvragen ingevolge een oproep tot het indienen van voorstellen. Communautaire subsidies worden toegekend in de vorm van exploitatiesubsidies en subsidies aan acties. Het maximale medefinancieringspercentage wordt in de jaarlijkse werkprogramma's vastgesteld.

3.   Voorts kunnen middelen voor uitgaven voor aanvullende maatregelen ter beschikking worden gesteld door middel van overheidsopdrachten, in welk geval de communautaire financiering de aankoop dekt van diensten en goederen die rechtstreeks verband houden met de doelstellingen van het programma. Het gaat daarbij onder meer om uitgaven met betrekking tot voorlichting en communicatie, voorbereidende werkzaamheden, uitvoering, monitoring, controles en evaluatie van projecten, beleidsinitiatieven, programma's en wetgeving.

Artikel 9

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De Commissie voert de communautaire bijstand uit overeenkomstig het Financieel Reglement van de Raad.

2.   Voor de uitvoering van het programma stelt de Commissie, binnen de grenzen van de in artikel 2 omschreven algemene doelstellingen van het programma, een jaarlijks werkprogramma vast met specifieke doelstellingen, thematische prioriteiten, een beschrijving van de in artikel 8 beoogde begeleidende maatregelen en eventueel een lijst van andere acties. In het jaarlijkse werkprogramma wordt het minimumpercentage van de jaarlijkse voor subsidies bestemde uitgaven vastgesteld.

3.   Het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld volgens de beheersprocedure van artikel 10, lid 2.

4   De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen met betrekking tot alle overige onderwerpen worden vastgesteld volgens de raadplegingsprocedure van artikel 10, lid 3.

5.   Bij de evaluatie- en gunningsprocedures met betrekking tot subsidies voor acties wordt onder meer rekening gehouden met de volgende criteria:

a)

de in de artikelen 2 en 3 uiteengezette doelstellingen en de maatregelen op de in artikel 3 bedoelde gebieden, alsmede conformiteit met het jaarlijkse werkprogramma;

b)

de kwaliteit van de voorgestelde actie qua opzet, organisatie, presentatie en verwachte resultaten;

c)

het bedrag van de gevraagde communautaire financiering en de kosteneffectiviteit ervan ten opzichte van de verwachte resultaten;

d)

het effect van de verwachte resultaten op de in de artikelen 2 en 3 omschreven doelstellingen en op de maatregelen op de in artikel 3 bedoelde gebieden;

e)

innovatie.

6.   De aanvragen voor de in artikel 4, onder c), bedoelde exploitatiesubsidies worden beoordeeld op grond van de volgende punten:

a)

de mate van overeenstemming met de doelstellingen van het programma;

b)

de kwaliteit van de geplande activiteiten;

c)

het van deze activiteiten te verwachten multiplicatoreffect op de burgers;

d)

de geografische uitstraling van de activiteiten;

e)

de rol van de burgers in de structuren van de desbetreffende organen;

f)

de verhouding tussen de kosten en de baten van de voorgestelde activiteiten.

Artikel 10

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

4.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 11

Complementariteit

1.   Er wordt gestreefd naar synergie en complementariteit met andere instrumenten van de Gemeenschap, met name de algemene programma's „Veiligheid en bescherming van de vrijheden” en „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”, het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling en de programma's met betrekking tot gezondheidsbescherming, „Werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit — Progress”, en „Veiliger internet plus”. Ook zal er worden gestreefd naar complementariteit met het toekomstige Europese Genderinstituut. Statistische gegevens over geweld zullen in samenwerking met de lidstaten worden opgesteld, zo nodig aan de hand van het communautair statistisch programma.

2.   Middelen van het programma kunnen worden gecombineerd met andere instrumenten van de Gemeenschap, met name de algemene programma's „Veiligheid en bescherming van de vrijheden”, „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” en het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling, om acties uit te voeren die aan de doelstellingen van alle programma's beantwoorden.

3.   Voor in het kader van dit besluit gefinancierde acties wordt voor hetzelfde doel geen bijstand van andere financiële instrumenten van de Gemeenschap verleend. De Commissie ziet erop toe dat de begunstigden van dit programma haar in kennis stellen van financiering die zij uit de algemene begroting van de Europese Unie en andere bronnen ontvangen, alsook van hun lopende financieringsaanvragen.

Artikel 12

Financiering

1.   De financiële toewijzing voor de uitvoering van dit besluit bedraagt voor de in artikel 1 vermelde periode 116,85 miljoen EUR.

2.   De middelen die worden toegewezen voor de acties waarin dit programma voorziet, worden jaarlijks opgevoerd in de algemene begroting van de Europese Unie. De beschikbare jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegekend binnen de grenzen van het financiële kader.

Artikel 13

Monitoring

1.   Voor alle in het kader van het programma gefinancierde acties ziet de Commissie erop toe dat de begunstigde technische en financiële voortgangsverslagen indient. Tevens wordt binnen drie maanden na de beëindiging van de actie een eindverslag ingediend. De Commissie bepaalt vorm en inhoud van deze verslagen.

2.   De Commissie ziet erop toe dat de uit de uitvoering van het programma voortvloeiende contracten en overeenkomsten met name voorzien in toezicht en financiële controle door de Commissie (of een door haar gevolmachtigde vertegenwoordiger), zo nodig door controles ter plaatse, met inbegrip van steekproefsgewijze controles, en controles door de Rekenkamer.

3.   Gedurende een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de laatste betaling voor een gegeven actie, vraagt de Commissie van de begunstigde van financiële steun alle bescheiden met betrekking tot uitgaven voor de betrokken actie ter beschikking van de Commissie te houden.

4.   Op basis van de resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde verslagen en steekproefsgewijze controles past de Commissie, indien nodig, de omvang van de oorspronkelijk goedgekeurde financiële steun en de daaraan verbonden voorwaarden, alsook het tijdschema van de betalingen aan.

5.   De Commissie doet al het nodige om te verifiëren dat de gefinancierde acties correct en overeenkomstig de bepalingen van dit besluit en het Financieel Reglement worden uitgevoerd.

Artikel 14

Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

1.   De Commissie ziet erop toe dat bij de uitvoering van uit hoofde van dit besluit gefinancierde acties de financiële belangen van de Gemeenschap worden gevrijwaard door de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere illegale handelingen, zulks door de uitvoering van doeltreffende controles en de terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde bedragen en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, overeenkomstig de Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 en Verordening (EG) nr. 1073/1999.

2.   Ten aanzien van in het kader van dit programma gefinancierde communautaire acties zijn de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 en (Euratom, EG) nr. 2185/96 van toepassing op elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht, met inbegrip van inbreuken op een in het kader van dit programma vastgelegde contractuele verplichting, die bestaat in een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Unie of de door de Unie beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld door een onverschuldigde uitgave.

3.   De Commissie vermindert de voor een actie toegekende financiële bijstand, schorst de uitbetaling ervan of vordert deze terug indien zij onregelmatigheden vaststelt, met inbegrip van de niet-naleving van de bepalingen van dit besluit of van de individuele beschikking of het contract of de overeenkomst waarbij de betrokken financiële steun werd toegekend, of indien aan het licht komt dat, zonder dat de Commissie daarvoor om toestemming werd verzocht, de actie werd gewijzigd op een manier die in strijd is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van het project.

4.   Indien de termijnen niet in acht werden genomen of indien slechts een deel van de toegekende financiële bijstand gerechtvaardigd blijkt in het licht van de voortgang die met de uitvoering van de actie wordt gemaakt, verzoekt de Commissie de begunstigde om binnen een vastgestelde termijn zijn opmerkingen kenbaar te maken. Indien de begunstigde geen geldige verantwoording verstrekt, kan de Commissie de rest van de financiële bijstand schrappen en de terugbetaling van de reeds betaalde bedragen eisen.

5.   Alle onverschuldigd uitbetaalde bedragen worden aan de Commissie terugbetaald. Bedragen die niet tijdig worden terugbetaald, worden verhoogd met een achterstandsrente, volgens de in het Financieel Reglement vastgestelde voorwaarden.

Artikel 15

Evaluatie

1.   Om de uitvoering van de in het kader van dit programma geplande activiteiten te kunnen volgen, wordt dit programma regelmatig aan monitoring onderworpen.

2.   De Commissie zorgt voor een regelmatige, onafhankelijke en externe evaluatie van het programma.

3.   De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad de volgende documenten in:

a)

uiterlijk op 31 maart 2011, een tussentijds evaluatieverslag over de behaalde resultaten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van dit programma, vergezeld van een lijst van de gefinancierde projecten en maatregelen;

b)

uiterlijk op 31 mei 2012, een mededeling over de voortzetting van dit programma;

c)

uiterlijk op 31 december 2014, een verslag over de evaluatie achteraf van de uitvoering en de resultaten van het programma.

Artikel 16

Publicatie van projecten

De Commissie publiceert jaarlijks een lijst van de projecten die in het kader van dit programma zijn gefinancierd, met een korte beschrijving van elk project.

Artikel 17

Overgangsmaatregelen

Besluit nr. 803/2004/EG wordt ingetrokken. Op acties die op grond van Besluit nr. 803/2004/EG zijn aangevat, blijft tot de beëindiging ervan dit besluit van toepassing.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van …

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 69 van 21.3.2006, blz. 1.

(2)  PB C 192 van 16.8.2006, blz. 25.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 5 september 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 5 maart 2007 en standpunt van het Europees Parlement van 5 september 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.

(5)  PB C 59 van 23.2.2001, blz. 307.

(6)  PB C 77 E van 28.3.2002, blz. 126.

(7)  PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 75.

(8)  PB C 288 E van 25.11.2006, blz. 66.

(9)  PB L 34 van 9.2.2000, blz. 1.

(10)  PB L 143 van 30.4.2004, blz. 1.

(11)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(12)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006 (PB L 390 van 30.12.2006, blz. 1).

(13)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1248/2006 (PB L 227 van 19.8.2006, blz. 3).

(14)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

(15)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(16)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(17)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

Op 13 april 2005 heeft de Commissie een op artikel 152 van het Verdrag gebaseerd voorstel ingediend voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een specifiek programma ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (Daphne) voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie”.

Nadat evenwel in januari 2006 de ad hoc Groep grondrechten en burgerschap van de Raad zich over dit programma had uitgesproken, en de Commissie Rechten van de vrouw van het Europees Parlement de wens had geuit dat het Daphne-programma gescheiden zou worden van het drugspreventieprogramma, heeft de Commissie op 24 mei 2006 een gewijzigd voorstel ingediend tot vaststelling van twee specifieke programma's.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 19 januari 2006 advies uitgebracht.

Het Comité van de Regio's heeft op 16 februari 2006 advies uitgebracht.

Het Europees Parlement heeft op 5 september 2006 zijn advies in eerste lezing uitgebracht.

De Raad heeft op 5 maart 2007 overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag een gemeenschappelijk standpunt aangenomen.

II.   DOELSTELLING

Met dit besluit wordt een zevenjarenprogramma opgesteld, dat loopt van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013, en dat ten doel heeft geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen te voorkomen en te bestrijden, en slachtoffers en risicogroepen te beschermen (Daphne III). Het programma vormt een onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie” en het sluit aan op het beleid en de doelstellingen die voor het eerste Daphne-programma en voor het Daphne II-programma werden bepaald.

De specifieke doelstellingen van het programma zijn de voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld, met inbegrip van seksuele uitbuiting en mensenhandel, zowel in het openbare als in het particuliere domein. Om deze doelstellingen te bereiken beschikt het programma in totaal over een begrotingsbedrag van 116,85 miljoen EUR, hetgeen ten opzichte van het Daphne II-programma, waaraan voor een periode van vijf jaar 50 miljoen EUR was toegewezen, een aanzienlijke toename betekent.

III.   ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

1.   Algemene opmerkingen

Tijdens informeel driepartijenoverleg in de vorm van onderhandelingen tussen de respectieve fungerende voorzitterschappen, de co- en de schaduwrapporteurs en de Commissievertegenwoordigers kon over het gemeenschappelijk standpunt overeenstemming worden bereikt. Op 1 december 2006 bereikte de Raad EPSCO een politiek akkoord over deze tekst, waarbij hij, als deel van de compromisovereenkomst met het Parlement, instemde met een verklaring van de Raad en het Europees Parlement waarin de Commissie wordt verzocht na te gaan of een initiatief kan worden genomen voor een Europees jaar ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen (1).

2.   De amendementen van het Europees Parlement

Tijdens zijn eerste lezing op 5 september 2006 heeft het Europees Parlement 53 amendementen aangenomen.

2.1.   Amendementen van het Europees Parlement die door de Raad zijn aanvaard

In zijn gemeenschappelijk standpunt heeft de Raad rekening gehouden met 32 amendementen. Hiervan heeft de Raad:

evenals de Commissie in haar gewijzigde voorstel, 7 amendementen volledig overgenomen; dit betreft de amendementen 6, 13, 22, 25, 30, 50 en 65;

17 amendementen in beginsel of gedeeltelijk aanvaard, waarbij hij zich grotendeels gehouden heeft aan de door de Commissie op dit punt gevolgde aanpak (amendementen 3, 5, 15, 23, 27, 29, 31, 34, 38, 39, 43, 45, 46, 55, 56, 61, 66);

een compromis met het Europees Parlement bereikt over 8 andere amendementen (amendementen 4, 32, 33, 35, 70, 59, 63, 64).

2.2.   Amendementen van het Europees Parlement die voor de Raad niet aanvaardbaar waren

De Raad kon, om dezelfde redenen die door de Commissie in haar gewijzigde voorstel worden uiteengezet, niet instemmen met 19 amendementen (amendementen 14, 17 en 67, 18, 19, 24, 26, 36, 37, 40, 41, 68, 42, 44, 51, 53, 54, 58, 60 en 74).

De Raad heeft de amendementen 20 en 69 en 72 betreffende het Europees netwerk van ombudsmannen voor kinderen (ENOC) evenmin kunnen aanvaarden, aangezien hij er de voorkeur aan geeft alle organisaties die voor werkingssubsidies in aanmerking wensen te komen, op gelijke voet te behandelen. Daarom heeft de Raad ook overweging 13 en artikel 4, onder d), en artikel 9, lid 6, van het gewijzigde Commissievoorstel geschrapt, aangezien daarin ook naar een specifieke organisatie werd verwezen.

3.   Andere door de Raad aangebrachte wijzigingen

Bij de aanneming van zijn gemeenschappelijk standpunt heeft de Raad in het gewijzigde voorstel van de Commissie nog een aantal andere wijzigingen aangebracht, waarvan vele puur op het technische vlak liggen. De overige, grotere wijzigingen betreffen het volgende:

 

Overweging 13: aangezien de Raad amendement 20 niet heeft overgenomen, heeft hij deze overweging uit het Commissievoorstel geschrapt, maar deze is wel vervangen door een verwijzing naar de rol die lokale en regionale organisaties kunnen spelen bij de bestrijding van de diepere oorzaken en de gevolgen van geweld.

 

Artikel 2 (Algemene doelstellingen): de Raad heeft er, liever dan eerst te verwijzen naar de bredere doelstelling om een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, de voorkeur aan gegeven zich rechtstreeks te richten op de bescherming van kinderen, jongeren en vrouwen tegen alle vormen van geweld.

 

Artikel 3 (Specifieke doelstelling): ten behoeve van de duidelijkheid heeft de Raad de structuur van dit artikel gewijzigd, in die zin dat er slechts een enkele specifieke doelstelling is, die gevolgd wordt door een lijst van de diverse transnationale acties.

 

Artikel 4 bis (Soorten acties): de Raad heeft er de voorkeur aan gegeven terug te keren naar de situatie in Daphne II, waar voor transnationale projecten van communautair belang geldt dat daarbij deelnemende organisaties uit ten minste twee in plaats van drie lidstaten betrokken moeten zijn.

 

Artikel 5 (Deelname van derde landen): de structuur is gewijzigd ten einde de formulering in overeenstemming te brengen met die welke onlangs gebruikt werd in Besluit 771/2006/EG betreffende het Europees jaar van gelijke kansen voor iedereen (2007) (2).

 

Artikel 6 (Begunstigden en doelgroepen): de Raad heeft het Commissievoorstel gewijzigd om onderscheid te maken tussen degenen aan wie het programma ten goede komt (kinderen, jongeren, en vrouwen, die het slachtoffer van geweld zijn of dreigen te worden) en de voornaamste doelgroepen van het programma, zoals gezinnen, leraren, maatschappelijk werkers, NGO's, en dergelijke.

 

Artikel 9, lid 2 (Uitvoeringsmaatregelen): opdat een voldoende groot deel van de begroting gebruikt wordt voor de financiering van transnationale projecten, is thans in lid 2 bepaald dat het minimumpercentage van de jaarlijkse uitgaven dat voor subsidies is bestemd, in het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld.

 

Artikel 9, leden 3 en 3 bis (Uitvoeringsmaatregelen) en artikel 10 (Comité): de Raad heeft er de voorkeur aan gegeven terug te keren naar de gemengde-comitéprocedure die in het Daphne II-programma is gebruikt, volgens welke het jaarlijkse werkprogramma wordt aangenomen overeenkomstig de procedure van het beheerscomité, terwijl andere maatregelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het besluit worden aangenomen via de procedure van het adviescomité.

 

Artikel 11 (Complementariteit): de Raad achtte het passend een verwijzing in te voegen naar het onlangs aangenomen programma van de Gemeenschap voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit — Progress (3).

 

Artikel 13, lid 3 (Monitoring): de antifraudebepalingen in lid drie zijn vervangen door een standaardoverweging (17 bis), waarin verwezen wordt naar diverse verordeningen van de Raad betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, naar controles en verificaties ter plaatse, en naar de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding.

Tevens dient te worden opgemerkt dat in het kader van de gebruikelijke bijwerking door de juristen-vertalers van beide instellingen een aantal andere technische wijzigingen in de tekst is aangebracht.

IV.   CONCLUSIE

De Raad acht het gemeenschappelijk standpunt over het geheel genomen in overeenstemming met de basisdoelstellingen van het gewijzigde Commissievoorstel, en meent dat tijdens het informele overleg met het Europees Parlement een goed compromis is bereikt.


(1)  Doc. 15869/06.

(2)  PB L 146 van 31.5.2006, blz. 1.

(3)  PB L 315 van 15.11.2006, blz. 1.


8.5.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 103/11


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 5/2007

door de Raad vastgesteld op 22 maart 2007

met het oog op de aanneming van Besluit nr. …/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van een tweede communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid (2007-2013)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 103 E/02)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 152,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Door acties op het gebied van volksgezondheid kan de Gemeenschap bijdragen tot de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de burgers. Bij de bepaling en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Gemeenschap moet een hoog niveau van gezondheidsbescherming worden gewaarborgd. Overeenkomstig artikel 152 van het Verdrag dient de Gemeenschap een actieve rol te spelen door middel van maatregelen die de lidstaten niet individueel kunnen nemen, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel. De Gemeenschap eerbiedigt ten volle de bevoegdheden van de lidstaten voor de organisatie en verstrekking van hun gezondheidsdiensten en geneeskundige zorg.

(2)

De sector van de gezondheidszorg kenmerkt zich enerzijds door zijn grote mogelijkheden voor groei, vernieuwing en dynamiek, en anderzijds door de uitdagingen waarmee hij wordt geconfronteerd ten aanzien van de financiële en sociale houdbaarheid en efficiëntie van de gezondheidszorgstelsels, onder andere ten gevolge van de vergrijzing en de medische vooruitgang.

(3)

Het communautaire actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008), aangenomen bij Besluit nr. 1786/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) was het eerste geïntegreerde programma van de Europese Gemeenschap op dit gebied en heeft reeds een aantal belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen opgeleverd.

(4)

Verdere inspanningen zijn nodig om de reeds door de Gemeenschap vastgelegde doelstellingen op het gebied van de volksgezondheid te kunnen halen. Daarom is het zinvol een tweede communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid (2007-2013) (hierna „het programma” genoemd).

(5)

Er bestaat een aantal ernstige grensoverschrijdende bedreigingen voor de gezondheid met een mogelijk wereldwijde dimensie, en daarnaast steken nieuwe bedreigingen de kop op die verdere communautaire actie noodzakelijk maken. De Gemeenschap moet deze ernstige grensoverschrijdende bedreigingen voor de gezondheid prioritair behandelen. In het programma moet de nadruk liggen op versterking van de algehele capaciteit van de Gemeenschap door verdere ontwikkeling van de samenwerking tussen de lidstaten. Bewaking, vroegtijdige waarschuwing voor en acties ter bestrijding van ernstige bedreigingen voor de gezondheid zijn beslist terreinen waar in communautair verband een effectieve en gecoördineerde reactie op gezondheidsbedreigingen moet worden bevorderd. Om op die bedreigingen te kunnen reageren, zijn acties ten gunste van samenwerking tussen laboratoria met het oog op een goede diagnosecapaciteit van essentieel belang. Met het programma zou de vorming van een systeem van communautaire referentielaboratoria worden aangemoedigd, maar hiervoor is een deugdelijke rechtsgrondslag vereist.

(6)

Volgens het rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) over de Europese gezondheid uit 2005 zijn de voornaamste oorzaken van de ziektelast in de Europese regio van de WHO (uitgedrukt in „verloren gezonde levensjaren door ziekte” of „disability adjusted life-years” (DALY's)) niet-overdraagbare aandoeningen (77 % van het totaal), externe oorzaken van letsel en vergiftiging (14 %) en overdraagbare aandoeningen (9 %). De zeven meest frequente aandoeningen zijn: ischemische hartaandoeningen, unipolaire depressieve stoornissen, cerebrovasculaire aandoeningen, stoornissen door alcoholgebruik, chronische longziekten, longkanker en verkeersletsel. Deze aandoeningen zijn verantwoordelijk voor 34 % van de DALY's in het Europese regio. De zeven belangrijkste risicofactoren zijn: tabak, alcohol, hoge bloeddruk, hoog cholesterolgehalte, overgewicht, geringe consumptie van fruit en groente en gebrek aan lichaamsbeweging. Deze veroorzaken 60 % van de DALY's. Daarnaast vormen ook overdraagbare aandoeningen als hiv/aids, griep, tuberculose en malaria een steeds grotere bedreiging voor de gezondheid van alle mensen in Europa. Een belangrijke taak van het programma, waar passend in samenwerking met het communautair statistisch programma, zou liggen in een betere inventarisatie van de voornaamste gezondheidslasten in de Gemeenschap.

(7)

De acht belangrijkste oorzaken van mortaliteit en morbiditeit als gevolg van niet-overdraagbare aandoeningen in het Europese deel van de WHO zijn hart- en vaatziekten, neuropsychiatrische stoornissen, kanker, spijsverteringsaandoeningen, ademhalingsaandoeningen, aandoeningen van de zintuigen, musculoskeletale aandoeningen en diabetes mellitus.

(8)

Microbiële resistentie tegen antibiotica en ziekenhuisinfecties wordt een steeds grotere bedreiging voor de gezondheid in Europa. Het baart grote zorgen dat er zo weinig onderzoek naar nieuwe antibiotica wordt gedaan en dat bestaande antibiotica niet goed worden gebruikt. Daarom is het belangrijk gegevens te verzamelen en te analyseren.

(9)

Versterking van de rol van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding, opgericht bij Verordening (EG) nr. 851/2004 van het Europees Parlement en de Raad (5) is van groot belang bij de bestrijding van overdraagbare ziekten.

(10)

Het programma bouwt voort op de verwezenlijkingen van het vorige communautaire actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008). Het dient bij te dragen aan de verwezenlijking van een hoog niveau van lichamelijke en geestelijke gezondheid en meer gelijkheid op gezondheidsgebied in de hele Gemeenschap. Hiertoe wordt aangestuurd op acties die zich richten op het verbeteren van de volksgezondheid, het voorkomen van ziekten en stoornissen bij de mens en het wegnemen van bronnen van gevaar voor de gezondheid, met het oog op de bestrijding van morbiditeit en vroegtijdige sterfte.

(11)

Het programma moet de nadruk leggen op het verbeteren van de gezondheidstoestand van en het stimuleren van een gezonde levensstijl en een preventiecultuur bij kinderen en jonge mensen.

(12)

Het programma moet de mainstreaming van doelstellingen op gezondheidsgebied in alle communautaire beleidslijnen en activiteiten ondersteunen, zonder werk dat op andere communautaire beleidsgebieden wordt verricht, over te doen. Coördinatie met andere communautaire beleidsmaatregelen en programma's vormt een essentieel onderdeel van de doelstelling om het gezondheidsbeleid in andere beleidsmaatregelen te integreren. Om synergieën te bevorderen en dubbel werk te voorkomen, kunnen met gerelateerde communautaire programma's en acties gezamenlijke acties worden genomen en zal een passend gebruik worden gemaakt van andere communautaire fondsen en programma's, zoals de huidige en toekomstige communautaire kaderprogramma's voor onderzoek en de resultaten daarvan, de structuurfondsen, het Europees Solidariteitsfonds, de Europese strategie voor gezondheid op de werkplek, het communautair actieprogramma op het gebied van consumentenbeleid (2007-2013) (6), het programma inzake drugspreventie en -voorlichting, het Daphne-programma ter bestrijding van geweld en het communautair statistisch programma, telkens in het kader van hun respectieve activiteiten.

(13)

Er zullen bijzondere inspanningen worden gedaan om te zorgen voor coherentie en synergieën tussen het programma en de externe maatregelen van de Gemeenschap, met name op het gebied van aviaire influenza, hiv/aids, tuberculose en andere grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen. Daarnaast moet er internationale samenwerking komen om hervorming van de volksgezondheid en institutionele kwesties betreffende de volksgezondheid in derde landen te bevorderen.

(14)

Een stijging van het aantal gezonde levensjaren, ook indicator voor de levensverwachting zonder ziekte genoemd, door ziekten te voorkomen en door beleidsmaatregelen die tot een gezondere levenswijze leiden, te bevorderen, is belangrijk voor het welzijn van de burgers van de EU en helpt bij het aangaan van de uitdagingen van het proces van Lissabon ten aanzien van de kennismaatschappij en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, die door de stijgende kosten van de gezondheidszorg en de sociale zekerheid onder druk staan.

(15)

Met de uitbreiding van de Europese Unie is de verontrusting omtrent de ongelijkheden in de volksgezondheid in de EU toegenomen en dit zal met de toekomstige uitbreidingen waarschijnlijk nog erger worden. Deze kwestie moet derhalve een van de prioriteiten van het programma zijn.

(16)

Het programma moet bijdragen aan het achterhalen van de oorzaken van ongelijkheden op gezondheidsgebied en onder andere de uitwisseling van beste praktijken voor de aanpak daarvan aanmoedigen.

(17)

Voor effectieve bewaking van het gezondheidspeil in de Europese Unie is het van essentieel belang dat er, binnen de nationale beperkingen, stelselmatig vergelijkbare gegevens worden verzameld, verwerkt en geanalyseerd. Dit stelt de Commissie en de lidstaten in staat de voorlichting van het publiek te verbeteren en passende strategieën, beleidsmaatregelen en acties ten behoeve van een hoog beschermingsniveau van de menselijke gezondheid te formuleren. In de acties en ondersteuningsmaatregelen moet worden gestreefd naar compatibiliteit en interoperabiliteit van de systemen en netwerken voor de uitwisseling van informatie en gegevens over de ontwikkeling van de volksgezondheid. Geslacht, sociaaleconomische status en leeftijd zijn belangrijke gezondheidsaspecten. Bij het verzamelen van gegevens moet indien mogelijk worden uitgegaan van bestaande werkzaamheden, en voorstellen voor nieuwe gegevensverzamelingen moeten vergezeld gaan van een kostenraming en gebaseerd zijn op een duidelijke behoefte. Bij het verzamelen van gegevens moeten de toepasselijke wettelijke bepalingen met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens in acht worden genomen.

(18)

Beste praktijken zijn belangrijk omdat gezondheidsbevordering en -preventie in termen van efficiëntie en effectiviteit moeten worden gemeten en niet louter in economische termen. Het is belangrijk beste praktijken en de nieuwste behandelwijzen op het gebied van ziekten en letsel te stimuleren teneinde een verdere verslechtering van de gezondheid te voorkomen, en voor specifieke aandoeningen Europese netwerken van referentiecentra te ontwikkelen.

(19)

Er moeten maatregelen ter voorkoming van letsel worden genomen door gegevens te verzamelen, letseldeterminanten te analyseren en relevante informatie te verspreiden.

(20)

Gezondheidszorg valt hoofdzakelijk onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten, maar samenwerking op het niveau van de Gemeenschap kan zowel de patiënten als de gezondheidsstelsels ten goede komen. Bij de activiteiten die door het programma worden gefinancierd en de nieuwe voorstellen die als gevolg daarvan worden ontwikkeld, moet terdege rekening worden gehouden met de Conclusies van de Raad betreffende de gemeenschappelijke waarden en beginselen van de gezondheidsstelsels van de Europese Unie (7) aangenomen in juni 2006, waarin een verklaring betreffende de gemeenschappelijke waarden en beginselen van de gezondheidsstelsels van de EU is opgenomen en waarin de instellingen van de Europese Unie wordt verzocht deze in hun werkzaamheden te eerbiedigen. Het programma dient terdege rekening te houden met toekomstige ontwikkelingen in het optreden van de Gemeenschap inzake gezondheidsdiensten, en met de werkzaamheden van de Groep op hoog niveau inzake gezondheidsdiensten en medische zorg, dat een belangrijk forum vormt voor samenwerking en de uitwisseling van beste praktijken tussen de gezondheidsstelsels van de lidstaten.

(21)

Het programma moet bijdragen aan het verzamelen van gegevens, het bevorderen en ontwikkelen van methoden en instrumenten, het instellen van netwerken en diverse soorten samenwerking, en het bevorderen van beleidslijnen met betrekking tot de mobiliteit van patiënten, alsmede tot de mobiliteit van gezondheidswerkers. Het moet de verdere ontwikkeling van de Europese e-gezondheidsruimte vergemakkelijken via gezamenlijke Europese initiatieven met andere EU-beleidsgebieden, inclusief het regionaal beleid, en tegelijk bijdragen tot de werkzaamheden voor de vaststelling van kwaliteitscriteria voor websites over gezondheid en tot een Europese ziekteverzekeringskaart. Er moet rekening worden gehouden met telegeneeskunde, omdat telegeneeskundige toepassingen kunnen bijdragen tot grensoverschrijdende zorg, terwijl medische thuiszorg gewaarborgd wordt.

(22)

Milieuverontreiniging vormt een ernstig risico voor de gezondheid en is een grote bron van zorg voor de Europese burgers. Er moeten specifieke acties worden gericht op kinderen en andere groepen die bijzonder kwetsbaar zijn voor risicovolle milieuomstandigheden. Het programma moet een aanvulling zijn op de acties in het kader van het Europees actieplan voor milieu en gezondheid 2004-2010.

(23)

In het programma moeten gender- en leeftijdsgerelateerde gezondheidskwesties aan de orde komen.

(24)

Het voorzorgsbeginsel en de risicobeoordeling zijn sleutelfactoren bij de bescherming van de menselijke gezondheid en moeten derhalve bij een verdere integratie in andere communautaire beleidslijnen en activiteiten worden meegenomen.

(25)

Dit besluit stelt voor de gehele duur van het programma de financiële middelen vast die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (8).

(26)

Om bij de uitvoering van het programma een hoge mate van coördinatie tussen de acties en initiatieven van de Gemeenschap en de lidstaten te bewerkstelligen, moet de samenwerking tussen de lidstaten worden bevorderd en moet de effectiviteit van de bestaande en toekomstige netwerken op het gebied van de volksgezondheid worden vergroot. Bij de uitvoering van het programma moet op het passende niveau en overeenkomstig de nationale stelsels rekening worden gehouden met de betrokkenheid van de nationale, regionale en lokale instanties.

(27)

De EU moet meer investeren in gezondheid en gezondheidgerelateerde projecten. Hiertoe worden de lidstaten aangemoedigd om de verbetering van de gezondheid als prioritaire doelstelling in hun nationale programma's op te nemen. Men moet zich beter bewust worden van de mogelijkheden van EU-financiering op het gebied van gezondheid. De uitwisseling van ervaringen met de financiering met betrekking tot de gezondheid via de structuurfondsen tussen de lidstaten moet worden aangemoedigd.

(28)

Niet-gouvernementele instanties en gespecialiseerde netwerken kunnen ook een belangrijke rol spelen bij het verwezenlijken van de doelstellingen van het programma. Het is mogelijk dat zij — gesteld dat zij een of meer doelstellingen van het programma nastreven — bijdragen van de Gemeenschap nodig hebben om te kunnen functioneren. Daarom moeten er gedetailleerde toekenningscriteria, bepalingen inzake financiële transparantie en de duur van communautaire bijdragen voor niet-gouvernementele instanties en gespecialiseerde netwerken die voor Gemeenschapssteun in aanmerking komen, worden vastgesteld, in overeenstemming met Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (9). Deze criteria omvatten de verplichtingen van deze instanties en netwerken bij het vaststellen van duidelijke doelstellingen, actieplannen en meetbare resultaten die een sterke Europese dimensie hebben en een echte meerwaarde bieden voor de doelstellingen van het programma. Gezien de specifieke aard van de organisaties in kwestie en in gevallen van uitzonderlijk nut kan bij de verlenging van de communautaire steun voor het functioneren van die instanties en gespecialiseerde netwerken worden afgeweken van het beginsel van geleidelijke degressie van het bedrag van de communautaire steun.

(29)

Bij de uitvoering van het programma moet ook nauw worden samengewerkt met de bevoegde organisaties en agentschappen, met name met het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding.

(30)

De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG, met inachtneming van de behoefte aan transparantie en een redelijk evenwicht tussen de verschillende doelstellingen van het programma.

(31)

De Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-Overeenkomst” genoemd) voorziet in samenwerking op het gebied van gezondheid tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte (hierna „de EVA/EER-landen” genoemd) anderzijds. Ook andere landen moeten aan het programma kunnen deelnemen, met name de buurlanden van de Gemeenschap, de landen die lidmaatschap aanvragen, de kandidaat-lidstaten en de toetredende landen, met name gelet op de mogelijke gevolgen in de Gemeenschap van gezondheidsbedreigingen die zich in andere landen voordoen.

(32)

Om de doelstellingen van het programma te helpen verwezenlijken, moeten de nodige betrekkingen met derde landen die niet aan het programma deelnemen, worden bevorderd, rekening houdend met de toepasselijke overeenkomsten tussen die landen en de Gemeenschap. Daarbij kunnen derde landen op gebieden van gemeenschappelijk belang extra activiteiten uitvoeren als aanvulling op de door het programma gefinancierde activiteiten, maar daarvoor wordt geen financiële bijdrage op grond van het programma verleend.

(33)

Bij de uitvoering van het programma moet worden samengewerkt met relevante internationale organisaties zoals de Verenigde Naties en gespecialiseerde VN-agentschappen, met name de WHO, alsmede met de Raad van Europa en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling in Europa, met het oog op de uitvoering van het programma met een maximale effectiviteit en efficiëntie van de acties op het gebied van gezondheid op communautair en internationaal niveau, rekening houdend met de specifieke capaciteiten en taken van de verschillende organisaties.

(34)

De succesvolle uitvoering van de doelstellingen van het programma moet berusten op een degelijke behandeling van de aangelegenheden die in de jaarlijkse werkprogramma's zijn opgenomen, op selectie van passende acties en financiering van projecten, die alle toegerust zijn met ingebouwde bewakings- en evaluatieprocessen en op een regelmatige bewaking en evaluatie, met inbegrip van onafhankelijke, externe evaluatie, waarmee de impact van de acties moet worden gemeten en hun bijdrage aan de algemene doelstellingen van het programma moet worden aangetoond. Bij de evaluatie van het programma moet rekening worden gehouden met het feit dat het verwezenlijken van de doelstellingen van het programma langer kan duren dan de looptijd van het programma.

(35)

De jaarlijkse werkprogramma's moeten de voornaamste te plannen activiteiten omvatten die via de verschillende financieringsmechanismen, waaronder aanbesteding, uit het programma zullen worden gefinancierd.

(36)

Aangezien de doelstellingen van dit besluit op het gebied van gezondheid door de transnationale aard van de desbetreffende kwesties niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, gelet op het feit dat communautair optreden de gezondheid en veiligheid van de burgers efficiënter en effectiever kunnen beschermen dan een louter nationaal optreden, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(37)

In artikel 2 van het Verdrag wordt bepaald dat de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen een taak van de Gemeenschap is. In artikel 3, lid 2, van dat Verdrag wordt bepaald dat de Gemeenschap er bij elk communautair optreden naar streeft de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen. Een van deze activiteiten bestaat uit het nastreven van een hoog niveau van gezondheidsbescherming. In overeenstemming met deze twee artikelen moeten alle doelstellingen en acties die onder het programma vallen, bijdragen tot de bevordering van een beter begrip en erkenning van de respectieve gezondheidsbehoeften en -benaderingen van mannen en vrouwen.

(38)

Er dient te worden gezorgd voor een overgang tussen het programma en de vorige programma's die het vervangt, met name wat betreft de continuïteit van meerjarige regelingen voor het beheer ervan, zoals de financiering van technische en administratieve bijstand. Vanaf 1 januari 2014 dienen de kredieten voor technische en administratieve bijstand zo nodig in te staan voor de uitgaven voor het beheer van de acties die eind 2013 nog niet zijn afgesloten.

(39)

Dit besluit vervangt Besluit nr. 1786/2002/EG. Dat besluit moet bijgevolg worden ingetrokken,

BESLUIT:

Artikel 1

Vaststelling van het programma

Voor de periode vanaf … (10) tot en met 31 december 2013 wordt het tweede „communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid (2007-2013)” (hierna „het programma” genoemd) vastgesteld.

Artikel 2

Algemeen doel en specifieke doelstellingen

1.   Het programma dient ter aanvulling en ondersteuning van het beleid van de lidstaten, heeft ten opzichte van dat beleid een toegevoegde waarde, en draagt bij tot een grotere solidariteit en welvaart in de EU door de bescherming en bevordering van de gezondheid en veiligheid van de mens, en de verbetering van de volksgezondheid.

2.   Met de in de bijlage vermelde acties worden de volgende doelstellingen nagestreefd:

de gezondheidsbescherming van de burgers verbeteren;

de gezondheid bevorderen;

informatie en kennis over de gezondheid genereren en verspreiden.

De in de eerste alinea bedoelde acties ondersteunen, waar nodig, de preventie van belangrijke ziekten en dragen bij tot het verminderen van de frequentie ervan, alsmede van de morbiditeit en de mortaliteit die erdoor worden veroorzaakt.

Artikel 3

Financiering

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van dit programma voor de in artikel 1 bedoelde periode worden vastgesteld op 365 600 000 EUR.

2.   De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van het financieel kader.

Artikel 4

Financiële bijdragen

1.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap bedraagt ten hoogste:

a)

60 % van de kosten voor acties die een doelstelling uit dit programma helpen verwezenlijken, behalve in gevallen van uitzonderlijk nut, waarin de bijdrage van de Gemeenschap ten hoogste 80 % bedraagt; en

b)

60 % van de werkingskosten van niet-gouvernementele instanties of gespecialiseerde netwerken, die geen winstoogmerk hebben, onafhankelijk van industriële, commerciële, zakelijke of andere strijdige belangen zijn, in ten minste de helft van de lidstaten leden hebben, een evenwichtige geografische spreiding hebben en als voornaamste doel een of meer doelstellingen van het programma nastreven, voor zover deze steun noodzakelijk is om die doelstellingen te verwezenlijken. In gevallen van uitzonderlijk nut bedraagt de bijdrage van de Gemeenschap ten hoogste 80 %.

2.   Bij de verlenging van de in lid 1, onder b), beschreven financiële bijdragen aan niet-gouvernementele instanties en gespecialiseerde netwerken mag worden afgeweken van het beginsel van geleidelijke degressie.

3.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap mag, indien dat gezien de aard van de doelstelling gepast is, gemeenschappelijke financiering door de Gemeenschap en een of meer lidstaten of door de Gemeenschap en de bevoegde autoriteiten van andere deelnemende landen omvatten. In dat geval bedraagt de bijdrage van de Gemeenschap ten hoogste 50 %, behalve in gevallen van uitzonderlijk nut, waarin de bijdrage van de Gemeenschap ten hoogste 70 % bedraagt. De bijdragen van de Gemeenschap kunnen worden toegekend aan overheidsinstanties of non-profitorganisaties die via een transparante procedure door de betrokken lidstaat of bevoegde autoriteit worden aangewezen en door de Commissie worden aanvaard.

4.   De financiële bijdragen van de Gemeenschap mogen ook in de vorm van vaste bedragen en van een forfaitaire financiering worden verstrekt, mits dit gezien de aard van de desbetreffende acties gepast is. De maximale percentages, bedoeld in de leden 1 en 3, zijn op deze financiële bijdragen niet van toepassing, maar medefinanciering is nog steeds vereist.

Artikel 5

Administratieve en technische bijstand

1.   De financiële middelen voor het programma kunnen eveneens de kosten dekken in verband met voorbereiding, bewaking, toezicht, audits en evaluaties, rechtstreeks noodzakelijk voor het beheer van het programma en voor de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, met name studies, vergaderingen, voorlichtings- en publiciteitscampagnes, kosten van informaticanetwerken voor de uitwisseling van informatie, en alle andere kosten van technische en administratieve bijstand die aan de Commissie wordt verleend voor het beheer van het programma.

2.   De financiële middelen kunnen tevens de uitgaven dekken voor de technische en administratieve bijstand die noodzakelijk is voor een overgang tussen de op grond van Besluit nr. 1786/2002/EG vastgestelde maatregelen en dit programma. Zo nodig kunnen kredieten in de begroting na 2013 worden opgenomen om soortgelijke uitgaven te dekken, met het oog op het beheer van de acties die op 31 december 2013 nog niet zijn afgerond.

Artikel 6

Uitvoering

Voor de uitvoering van de acties ter verwezenlijking van het algemene doel en de specifieke doelstellingen, vermeld in artikel 2, mag gebruik worden gemaakt van alle passende en beschikbare wijzen van uitvoering, met name:

a)

directe of indirecte, centraal gestuurde uitvoering door de Commissie; en

b)

gezamenlijk beheer met internationale organisaties, waar dienstig.

Artikel 7

Uitvoering van het programma

1.   De Commissie zorgt overeenkomstig de artikelen 3 en 8 en in nauwe samenwerking met de lidstaten voor de uitvoering van de in het programma bepaalde acties en maatregelen.

2.   De Commissie en de lidstaten nemen, binnen hun respectieve bevoegdheid, passende maatregelen ten behoeve van een doelmatig functioneren van het programma en de ontwikkeling van mechanismen op Gemeenschaps- en lidstaatsniveau om de doelstellingen van het programma te realiseren. Zij zorgen ervoor dat voldoende informatie wordt gegeven over de acties die door het programma worden ondersteund en dat er een passende participatie is.

3.   Tot verwezenlijking van de doelstellingen van het programma zal de Commissie, in nauwe samenwerking met de lidstaten:

a)

streven naar vergelijkbaarheid van gegevens en informatie en naar compatibiliteit en interoperabiliteit van de systemen en netwerken voor uitwisseling van gegevens en informatie over gezondheid, en

b)

zorgen voor de noodzakelijke samenwerking en communicatie met het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding en andere bevoegde EU-organen met het oog op een optimaal gebruik van middelen van de Gemeenschap.

4.   Bij de uitvoering van het programma draagt de Commissie er samen met de lidstaten zorg voor dat alle toepasselijke rechtsvoorschriften met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens in acht worden genomen en dat waar nodig mechanismen worden ingevoerd ter waarborging van de vertrouwelijkheid en veiligheid van die gegevens.

Artikel 8

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen die betrekking hebben op de volgende aangelegenheden, worden vastgesteld volgens de in artikel 10, lid 2, bedoelde procedure:

a)

het jaarlijkse werkprogramma voor de uitvoering van het programma, waarin het volgende wordt vermeld:

i)

de prioriteiten en de uit te voeren acties, met inbegrip van de toewijzing van de financiële middelen;

ii)

de criteria voor het percentage van de financiële bijdrage van de Gemeenschap, waaronder criteria om te beoordelen of het al dan niet gaat om een geval van uitzonderlijk nut;

iii)

de regelingen voor de uitvoering van de gemeenschappelijke strategieën en acties bedoeld in artikel 9;

b)

de selectiecriteria, toekenningscriteria en andere criteria voor de financiering van de onder artikel 4 vallende acties van het programma.

2.   Alle andere maatregelen ter uitvoering van dit besluit worden volgens de in artikel 10, lid 3, bedoelde procedure vastgesteld.

Artikel 9

Gezamenlijke strategieën en acties

1.   Om te zorgen voor een hoog beschermingsniveau van de menselijke gezondheid bij de vaststelling en uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Gemeenschap, en om de mainstreaming van de gezondheid te bevorderen, kunnen de doelstellingen van het programma worden verwezenlijkt in de vorm van gezamenlijke strategieën en gezamenlijke acties, door middel van koppelingen met relevante communautaire programma's, acties en middelen te maken.

2.   De Commissie draagt zorg voor de optimale synergie tussen het programma en de andere communautaire maatregelen, acties en middelen.

Artikel 10

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité („het comité”).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

4.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 11

Deelname van derde landen

Aan het programma mogen deelnemen:

a)

de EVA/EER-landen, overeenkomstig de voorwaarden vastgelegd in de EER-overeenkomst; en

b)

derde landen, met name de landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, de landen die het lidmaatschap van de Europese Unie aanvragen, de kandidaat-lidstaten en de toetredende landen van de Europese Unie, en de landen van de westelijke Balkan die bij het stabilisatie- en associatieproces betrokken zijn, overeenkomstig de voorwaarden van de respectieve bilaterale of multilaterale overeenkomsten tot vaststelling van de algemene beginselen voor hun deelname aan communautaire programma's.

Artikel 12

Internationale samenwerking

Gedurende de uitvoering van het programma worden betrekkingen en samenwerking met derde landen die niet aan het programma deelnemen en met de relevante internationale organisaties, met name de WHO, aangemoedigd.

Artikel 13

Bewaking, evaluatie en verspreiding van de resultaten

1.   De uitvoering van de acties in het kader van het programma overeenkomstig de doelstellingen wordt door de Commissie in nauwe samenwerking met de lidstaten bewaakt. De Commissie brengt het comité jaarlijks verslag uit over alle met het programma gefinancierde acties en projecten, en houdt het Europees Parlement en de Raad op de hoogte.

2.   Op verzoek van de Commissie verstrekken de lidstaten alle beschikbare informatie over de uitvoering en het effect van het programma, waarbij onevenredige administratieve lasten voor de lidstaten worden vermeden.

3.   De Commissie legt het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's de volgende documenten voor:

a)

uiterlijk op … (11) een extern en onafhankelijk tussentijds evaluatieverslag over de verkregen resultaten met betrekking tot de doelstellingen van het programma en over de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering ervan, alsmede over de samenhang en complementariteit met andere relevante communautaire programma's, acties en middelen. Dit verslag maakt met name een beoordeling mogelijk van het effect van de maatregelen op alle landen. Het bevat een samenvatting van de voornaamste conclusies, en het gaat vergezeld van opmerkingen van de Commissie;

b)

uiterlijk op … (12), een mededeling over de voortzetting van het programma;

c)

uiterlijk op 31 december 2015, een extern en onafhankelijk verslag over de ex-post evaluatie van de uitvoering en de resultaten van het programma.

4.   De Commissie maakt de resultaten van de acties die overeenkomstig dit besluit worden ondernomen, openbaar en zorgt ervoor dat deze resultaten worden verspreid.

Artikel 14

Intrekking

Besluit nr. 1786/2002/EG wordt ingetrokken.

Artikel 15

Slotbepaling

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 88 van 11.4.2006, blz. 1.

(2)  PB C 192 van 16.8.2006, blz. 8.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 16 maart 2006 (PB C 291 E van 30.11.2006, blz. 372), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 22 maart 2007 en standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  PB L 271 van 9.10.2002, blz. 1. Besluit gewijzigd bij Besluit nr. 786/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 7).

(5)  PB L 142 van 30.4.2004, blz. 1.

(6)  Besluit nr. 1926/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 404 van 30.12.2006, blz. 39).

(7)  PB C 146 van 22.6.2006, blz. 1.

(8)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(9)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(10)  Datum van inwerkingtreding van dit besluit.

(11)  Drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.

(12)  Vier jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.


BIJLAGE

ACTIES ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2, LID 2

1.

De gezondheidsbescherming van de burgers verbeteren

1.1.

Burgers beschermen tegen gezondheidsbedreigingen

1.1.1.

Ontwikkeling van strategieën en mechanismen voor het voorkomen van, het uitwisselen van informatie over en de respons op gezondheidsbedreigingen door overdraagbare en niet-overdraagbare ziekten en op gezondheidsbedreigingen met fysische, chemische of biologische oorzaken, waaronder opzettelijke verspreiding; maatregelen om te garanderen dat de samenwerking tussen laboratoria van de lidstaten op het gebied van diagnosecapaciteit van hoge kwaliteit is; ondersteuning van het werk van bestaande laboratoria die werkzaamheden verrichten die voor de Gemeenschap van belang zijn; en voortwerken aan het opzetten van een netwerk van communautaire referentielaboratoria.

1.1.2.

Steun voor de ontwikkeling van preventie-, vaccinatie- en immunisatiebeleid; verbetering van partnerschappen, netwerken, instrumenten en meldingssystemen voor bewaking van de immunisatiestatus en van ongewenste voorvallen.

1.1.3.

Ontwikkeling van capaciteit en procedures voor risicobeheer; verbetering van de paraatheid en de planning voor noodsituaties op gezondheidsgebied, inclusief voorbereidingen voor het coördineren van de EU-respons en de internationale respons op noodsituaties op gezondheidsgebied; ontwikkeling van procedures voor risicocommunicatie en overleg over tegenmaatregelen.

1.1.4.

Bevordering van de samenwerking en de verbetering van bestaande reactiecapaciteit en -voorzieningen, inclusief beschermingsuitrusting, isolatiefaciliteiten en mobiele laboratoria die in noodsituaties snel kunnen worden ingezet.

1.1.5.

Ontwikkeling van strategieën en procedures voor het opstellen, verbeteren van de piekcapaciteit, inoefenen en testen, evalueren en herzien van algemene rampenplannen en specifieke plannen voor noodsituaties op gezondheidsgebied en de interoperabiliteit daarvan tussen de lidstaten.

1.2.

De veiligheid van de burgers verbeteren

1.2.1.

Ondersteuning en bevordering van wetenschappelijk advies en risicobeoordeling door de vroegtijdige opsporing van risico's te bevorderen; de analyse van de mogelijke effecten ervan, informatie-uitwisseling over risico's en blootstelling; en bevordering van een geïntegreerde en geharmoniseerde aanpak.

1.2.2.

Hulp bij de verbetering van de veiligheid en kwaliteit van organen en stoffen van menselijke oorsprong, bloed en bloedderivaten; bevordering van hun beschikbaarheid, traceerbaarheid en toegankelijkheid voor medisch gebruik, onder eerbiediging van de nationale verantwoordelijkheden overeenkomstig artikel 152, lid 5, van het Verdrag.

1.2.3.

Bevordering van maatregelen ter verbetering van de veiligheid van patiënten door een veilige gezondheidszorg van hoge kwaliteit, onder meer met betrekking tot resistentie tegen antibiotica en ziekenhuisinfecties.

2.

De gezondheid bevorderen

2.1.

Een gezondere levenswijze bevorderen en ongelijkheden op gezondheidsgebied helpen wegwerken

2.1.1.

Bevorderen van initiatieven ter verhoging van het aantal gezonde levensjaren en bevorderen van gezond ouder worden; steun voor maatregelen om het effect van de gezondheid op de productiviteit en de arbeidsparticipatie te onderzoeken en te verbeteren, als bijdrage tot de verwezenlijking van de Lissabondoelstellingen; steun voor maatregelen ter bestudering van de gezondheidsimpact van beleid op andere terreinen.

2.1.2.

Steun voor initiatieven om de oorzaken van ongelijkheden op gezondheidsgebied op te sporen en die ongelijkheden binnen en tussen de lidstaten aan te pakken en te verminderen, met inbegrip van de ongelijkheden in verband met genderverschillen, als bijdrage tot welvaart en cohesie; bevordering van investeringen in gezondheid in samenwerking met andere communautaire beleidsmaatregelen en middelen; verbetering van de solidariteit tussen nationale gezondheidsstelsels door samenwerking rond kwesties van grensoverschrijdende gezondheidszorg te steunen.

2.2.

Een gezondere levenswijze bevorderen en belangrijke ziekten en letsels verminderen door het aanpakken van gezondheidsdeterminanten

2.2.1.

Gezondheidsdeterminanten aanpakken om de lichamelijke en geestelijke gezondheid te bevorderen en te verbeteren, door een klimaat te scheppen dat een gezonde levensstijl stimuleert en door ziekten te voorkomen; actie ondernemen rond sleutelfactoren zoals voeding, lichaamsbeweging en seksuele gezondheid, en determinanten met betrekking tot verslaving zoals tabak, alcohol en drugs, met nadruk op belangrijke omgevingen zoals het onderwijs en de werkplek, gedurende de hele levensloop.

2.2.2.

Bevorderen van acties met betrekking tot de preventie van belangrijke ziekten die van bijzonder belang zijn in het licht van de algehele ziektedruk in de Gemeenschap, alsmede met betrekking tot zeldzame ziekten, waarbij de Gemeenschap als aanvulling op nationale maatregelen een belangrijke meerwaarde kan leveren door de desbetreffende determinanten aan te pakken.

2.2.3.

Acties ondersteunen die gericht zijn op de gezondheidseffecten van bredere sociaaleconomische en milieudeterminanten.

2.2.4.

Bevordering van maatregelen om het aantal ongevallen en letsels te verminderen.

3.

Informatie en kennis over de gezondheid genereren en verspreiden

3.1.

Uitwisseling van kennis en beste praktijken

3.1.1.

Uitwisseling van kennis en beste praktijken met betrekking tot gezondheidskwesties die binnen de werkingssfeer van het programma vallen.

3.2.

Verzamelen, analyseren en verspreiden van informatie over gezondheid

3.2.1.

Verdere ontwikkeling van een duurzaam systeem voor gezondheidsbewaking met mechanismen voor het verzamelen van gegevens en informatie, met passende indicatoren; verzameling van gegevens over de gezondheidstoestand en het gezondheidsbeleid; het onderdeel statistiek van dit systeem zal worden ontwikkeld met het communautair statistisch programma.

3.2.2.

Ontwikkeling van mechanismen voor analyse en verspreiding, waaronder communautaire gezondheidsverslagen, het gezondheidsportaal en conferenties; informatieverstrekking aan burgers, belanghebbenden en beleidsmakers, ontwikkeling van raadplegingsmechanismen en participatieprocessen; regelmatige verslaglegging over de gezondheidstoestand in de Europese Unie aan de hand van alle gegevens en indicatoren, met inbegrip van een kwalitatieve en kwantitatieve analyse.

3.2.3.

Analyse en technische bijstand ter ondersteuning van de ontwikkeling of de uitvoering van beleidsmaatregelen of wetgeving met betrekking tot de werkingssfeer van dit programma.


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

1.

De Commissie heeft op 15 april 2005 een voorstel (1) voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid en consumentenbescherming (2007-2013) aan de Raad en het Europees Parlement toegezonden.

2.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's hebben respectievelijk op 14-15 februari 2006 (2) en op 16 februari 2006 (3) advies uitgebracht. Het Europees Parlement heeft op 16 maart 2006 (4) zijn advies in eerste lezing aangenomen.

3.

Na de aanneming van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (met inbegrip van het meerjarig financieel kader voor de periode 2007-2013) op 17 mei 2006, heeft de Commissie op 29 mei 2006 een gewijzigd voorstel (5) (hierna „tweede volksgezondheidsprogramma” genoemd) ingediend waarin een aantal amendementen van het Europees Parlement, namelijk met betrekking tot de splitsing van het programma in twee afzonderlijke programma's (één inzake volksgezondheid en één inzake consumentenbescherming), alsook de herziene financiële middelen zijn opgenomen.

4.

Op 22 maart 2007 heeft de Raad zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld overeenkomstig artikel 251, lid 2, van het Verdrag.

II.   DOELSTELLING

Het tweede volksgezondheidsprogramma voor de periode 2007-2013 moet in de plaats komen van het huidige programma dat is vastgesteld bij Besluit nr. 1786/2002/EG (6).

De voornaamste doelstellingen van het tweede volksgezondheidsprogramma zijn de volgende:

de gezondheidsbescherming van de burgers verbeteren;

de gezondheid bevorderen; en

informatie en kennis over de gezondheid genereren en verspreiden.

Deze doelstellingen zullen worden nagestreefd met de in de bijlage bij het besluit vermelde acties, die een voortzetting vormen van het lopende programma, maar tegelijkertijd zijn aangepast aan de nieuwe strategische kwesties, zoals de noodzaak om het gezond ouder worden te bevorderen, de ongelijkheden op gezondheidsgebied verder te behandelen en de paraatheid en de planning voor noodsituaties op gezondheidsgebied te verbeteren.

Concrete prioriteiten en acties en andere aspecten van de uitvoering van het programma (zoals bijvoorbeeld de toewijzing van financiële middelen, de selectie- en toewijzingscriteria voor financiële bijdragen, de regelingen voor de uitvoering van gezamenlijke strategieën en acties), zullen, in overleg met het comité voor het beheer van het programma, in de jaarlijkse werkprogramma's worden vastgesteld. De brede doelstellingen van het volksgezondheidsprogramma geven voldoende speelruimte om, indien nodig, tijdens de uitvoering ervan nieuwe kwesties te behandelen.

Het totale budget voor het programma bedraagt 365,6 miljoen EUR tegen de huidige prijzen.

III.   ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

1.   Algemeen

Over het algemeen heeft de Raad het advies in eerste lezing van het Europees Parlement, dat tot op grote hoogte in het gewijzigde Commissievoorstel was verwerkt, overgenomen. De Raad ging met name akkoord met de splitsing van het oorspronkelijke Commissievoorstel in twee afzonderlijke programma's (één inzake volksgezondheid en één inzake consumentenbescherming). De Raad stemde in met de herziene financiële middelen die hierboven in punt II worden genoemd, en die zijn opgenomen in het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006. Opgemerkt zij dat het Europees Parlement zijn advies in eerste lezing heeft aangenomen op 16 maart 2006, dat wil zeggen vóór de totstandkoming van het Interinstitutioneel Akkoord op 17 mei 2006.

2.   Amendementen van het Europees Parlement

Bij de plenaire stemming op 16 maart 2006 heeft het Europees Parlement 145 amendementen op het oorspronkelijke Commissievoorstel aangenomen. De meeste van deze amendementen zijn verwerkt in het gewijzigde Commissievoorstel ten aanzien waarvan de Raad nog andere amendementen in zijn gemeenschappelijk standpunt heeft opgenomen.

De Raad:

a)

heeft in het gemeenschappelijk standpunt 22 amendementen ingevoerd die te maken hebben met de splitsing van het programma in twee afzonderlijke programma's, en wel als volgt:

i)

In hun geheel aanvaarde amendementen:

 

amendement 1 (over de titel): de nieuwe titel;

 

amendement 2 (over aanhaling 1);

 

amendement 15 (over overweging 2): het deel dat niet met de splitsing te maken heeft, is nu aanvaard in overweging 4;

 

amendement 37 (over overweging 4): geschrapt;

 

amendement 42 (over overweging 9): deze overweging is nu overweging 31;

 

amendement 52 (over artikel 3): dit artikel is nu artikel 4;

 

amendement 74 (over artikel 11): dit artikel is nu artikel 14;

 

amendement 75 (over artikel 12): dit artikel is nu artikel 5, lid 2;

 

amendement 76 (over bijlage 1); bijlage 1 werd geschrapt;

 

amendementen 77, 78, 84, 86 en 101 (over bijlage 2): deze bijlage 2 is nu de bijlage;

 

amendement 140 (over bijlage 3); deze bijlage is nu de bijlage bij het communautaire actieprogramma op het gebied van consumentenbeleid (2007-2013).

ii)

Geherformuleerde of gedeeltelijk aanvaarde amendementen:

 

amendement 3 (over overweging 1): aanvaard wat de splitsing betreft;

 

amendement 18 (over overweging 3): aanvaard wat de splitsing betreft;

 

amendement 38 (over overweging 5): ten dele ook aanvaard in overweging 12;

 

amendement 41 (over overweging 7): aanvaard wat de splitsing betreft;

 

amendement 43 (over overweging 11): geherformuleerd in overweging 33;

 

amendement 48 (over artikel 1):

 

amendement 49 (over artikel 2): ten dele ook aanvaard in artikel 2, lid 1;

b)

heeft amendement 113 niet aanvaard als gevolg van het beperktere aantal acties in het gewijzigde Commissievoorstel;

c)

heeft in het gemeenschappelijk standpunt 91 amendementen ingevoegd die niet met de splitsing van het voorstel te maken hadden, en wel als volgt:

i)

In hun geheel aanvaarde amendementen:

 

Met betrekking tot de overwegingen:

 

amendement 7 (over overweging 1 quinquies (nieuw)): is nu overweging 3;

 

amendement 9 (over overweging 1 septies (nieuw)): is nu overweging 6;

 

amendement 19 (over overweging 3 bis (nieuw)): is nu overweging 12;

 

amendement 20 (over overweging 3 ter (nieuw)): is nu overweging 14;

 

amendement 21 (over overweging 3 quater (nieuw)): is nu overweging 15;

 

amendement 22 (over overweging 3 quinquies (nieuw)): is nu overweging 16;

 

amendement 24 (over overweging 3 septies (nieuw)): is nu overweging 17;

 

amendement 30 (over overweging 3 terdecies (nieuw)): is nu overweging 22;

 

amendement 34 (over overweging 3 septdecies (nieuw)): is nu overweging 24;

 

amendement 35 (over overweging 3 octodecies (nieuw)): is nu overweging 26;

 

amendement 36 (over overweging 3 novodecies (nieuw)): is nu overweging 26.

 

Met betrekking tot de artikelen:

 

amendement 59 (over artikel 4, lid 1 quinquies (nieuw)): is nu artikel 7, lid 3, onder a);

 

amendement 60 (over artikel 4, lid 1 sexies (nieuw)): is nu artikel 7, lid 3, onder b);

 

amendement 61 (over artikel 4, lid 1 septies (nieuw)): is nu artikel 7, lid 4;

 

amendement 66 (over artikel 7, lid 1, onder a): is nu artikel 8, lid 1, onder a), i);

 

amendement 69 (over artikel 7, lid 2): is nu artikel 8, lid 2;

 

amendement 70 (over artikel 9); is nu artikel 12;

 

amendement 72 (over artikel 10, lid 3): geschrapt.

ii)

Geherformuleerde of gedeeltelijk aanvaarde amendementen:

 

Met betrekking tot de overwegingen:

 

amendement 4 (over overweging 1): ten dele aanvaard in overweging 1;

 

amendement 6 (over overweging 1 quater (nieuw)): geherformuleerd in overweging 2;

 

amendement 8 (over overweging 1 sexies (nieuw)): ten dele aanvaard in overweging 5;

 

amendement 10 (over overweging 1 octies (nieuw)): ten dele aanvaard in overweging 7;

 

amendement 13 (over overweging 1 duodecies (nieuw)): ten dele aanvaard in overweging 8;

 

amendement 14 (over overweging 11 (nieuw)): geherformuleerd in overweging 9;

 

amendement 16 (over overweging 2 bis (nieuw)): ten dele aanvaard in overweging 10;

 

amendement 17 (over overweging 2 ter (nieuw)): ten dele aanvaard in overweging 11;

 

amendement 23 (over overweging 3 sexies (nieuw)): ten dele aanvaard in overweging 17;

 

amendement 25 (over overweging 3 terdecies (nieuw)): ten dele aanvaard in overweging 18;

 

amendement 26 (over overweging 3 nonies (nieuw)): ten dele aanvaard in overweging 18;

 

amendement 27 (over overweging 3 terdecies (nieuw)): geherformuleerd in overweging 19;

 

amendement 28 (over overweging 3 undecies (nieuw)): geherformuleerd in overweging 21;

 

amendement 29 (over overweging 3 duodecies (nieuw)): ten dele aanvaard in overweging 21;

 

amendement 31 (over overweging 3 terdecies (nieuw)): ten dele aanvaard in overweging 23;

 

amendement 39 (over overweging 5 bis (nieuw)): geherformuleerd in overweging 27;

 

amendement 40 (over overweging 6): ten dele aanvaard in overweging 28;

 

amendement 44 (over overweging 12): ten dele aanvaard in overweging 34;

 

amendement 45 (over overweging 13): ten dele aanvaard in overweging 36;

 

amendement 46 (over overweging 13 bis (nieuw)): geherformuleerd in overweging 37;

 

amendement 47 (over overweging 14): geherformuleerd in overweging 38 en artikel 5, lid 2.

 

Met betrekking tot de artikelen:

 

amendement 50 (over artikel 2, lid 2, onder a) (nieuw)): ten dele aanvaard in overweging 1 en de bijlage, doelstelling 2.1;

 

amendement 53 (over artikel 3, lid 2, onder b)): ten dele aanvaard in artikel 4, lid 1, onder b);

 

amendement 55 (over artikel 4); ten dele aanvaard in artikel 7, lid 1;

 

amendement 56 (over artikel 4, lid 1 bis (nieuw)): ten dele aanvaard in artikel 7, lid 3, onder a);

 

amendement 57 (over artikel 4, lid 1 ter (nieuw)): ten dele aanvaard in artikel 7, lid 2;

 

amendement 62 (over artikel 4, lid 1 octies (nieuw)): ten dele aanvaard in artikel 5, lid 2;

 

amendement 63 (over artikel 4 bis (nieuw)): ten dele aanvaard in artikel 9;

 

amendement 67 (over artikel 7, lid 1, onder a bis) (nieuw)): ten dele aanvaard in artikel 8, lid 1, onder a), iii);

 

amendement 71 (over artikel 10, lid 2): ten dele aanvaard in artikel 13, lid 3;

 

amendement 73 (over artikel 10, lid 3 bis (nieuw)): ten dele aanvaard in artikel 13, lid 3, onder a);

 

amendement 146 (over artikel 7, lid 1, onder a quater) (nieuw)): ten dele aanvaard in artikel 8, lid 1;

 

amendement 147 (over artikel 10, lid 1): ten dele aanvaard in artikel 13, lid 3, onder a).

 

Met betrekking tot de bijlage:

 

amendementen 79 en 80 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in artikel 7, lid 3, onder b);

 

amendement 81 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de bijlage, doelstelling 1.2.3;

 

amendement 85 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de bijlage, doelstelling 1.1.3;

 

amendement 88 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de overwegingen 11 en 22;

 

amendement 89 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de bijlage, doelstelling 2.2.1;

 

amendement 90 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in overweging 19;

 

amendement 91 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de bijlage, doelstelling 2.1.2;

 

amendement 92 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de overwegingen 16 en 37, en in de bijlage, doelstelling 2.1;

 

amendement 93 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de bijlage, doelstelling 1.1.1;

 

amendement 98 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de overwegingen 17 en 23 en in de bijlage, doelstelling 2.1.1;

 

amendement 99 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de overwegingen 17 en 23 en in de bijlage, doelstelling 2.1.2;

 

amendement 100 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in artikel 2, lid 2 en in de bijlage, doelstelling 2.2;

 

amendement 104 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de bijlage, doelstelling 2.1;

 

amendement 106 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de bijlage, doelstelling 1.1.2;

 

amendement 107 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de overwegingen 16 en 37, en in de bijlage, doelstelling 2.1;

 

amendement 108 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in overweging 18 en in de bijlage, doelstelling 3.1;

 

amendement 109 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in overweging 21;

 

amendement 110 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in overweging 19;

 

amendement 111 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de overwegingen 18 en 19 en in de bijlage, doelstelling 2.2;

 

amendement 112 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in artikel 2, lid 2 en in de bijlage, doelstelling 2.2;

 

amendement 115 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in overweging 21;

 

amendement 116 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de bijlage, doelstelling 3.1;

 

amendement 117 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de overwegingen 17 en 23 en in de bijlage, doelstelling 2.1.2;

 

amendement 118 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in overweging 21;

 

amendement 119 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de bijlage, doelstelling 2.1.1;

 

amendement 120 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de bijlage, doelstelling 1.2.2;

 

amendement 121 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in overweging 12, artikel 2, lid 2, en artikel 9, en in de bijlage, doelstelling 3;

 

amendement 123 (over bijlage 2): geherformuleerd in de bijlage, doelstelling 3;

 

amendement 124 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de bijlage, doelstelling 3.2;

 

amendement 125 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in overweging 17 en in de bijlage, doelstelling 3.2.1;

 

amendement 126 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de bijlage, doelstelling 3.2.1;

 

amendement 132 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de bijlage, doelstelling 1.1.1;

 

amendement 133 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de bijlage, doelstelling 3.2.2;

 

amendement 134 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de overwegingen 12 en 13, artikel 9, lid 1, en in de bijlage, doelstelling 2.1.1;

 

amendement 135 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de bijlage;

 

amendement 136 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in artikel 12;

 

amendement 137 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de bijlage, doelstelling 1.2.1;

 

amendement 138 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de bijlage, doelstelling 1.2.2;

 

amendement 139 (over bijlage 2): ten dele aanvaard in de bijlage, doelstelling 3.2.3;

d)

heeft 26 amendementen (5, 11, 12, 32, 33, 51, 54, 58, 65, 68, 82, 83, 87, 95, 96, 102, 103, 105, 122, 128, 130, 131, 145, 148, 152 en 153) niet overgenomen in het gemeenschappelijk standpunt.

De Raad kan de volgende vijf amendementen, in verband met aan middelen gerelateerde restricties die voortvloeien uit het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006, niet aanvaarden: 64, 97, 114, 127 en 129.

IV.   CONCLUSIE

De Raad is van oordeel dat zijn gemeenschappelijk standpunt, waarin de amendementen zijn verwerkt die in deel III, punt 2, onder a) en c), worden vermeld, terdege rekening houdt met het advies van het Europees Parlement in eerste lezing.

Het gemeenschappelijk standpunt biedt een evenwicht tussen wensen en belangen en zorgt ervoor dat de doelstellingen van het programma kunnen worden gerealiseerd door middel van een beperkt aantal acties en instrumenten, evenals nauwkeuriger methoden en procedures die zijn geherformuleerd overeenkomstig het advies van het Europees Parlement in eerste lezing en het gewijzigde Commissievoorstel. Het besluit zal communautaire acties op het gebied van volksgezondheid doeltreffender maken en het bewustzijn over de gezondheidssituatie in de Europese Unie vergroten, en aldus bijdragen tot de verbetering en bescherming van de gezondheid van de burgers van de Europese Unie.


(1)  PB C 172 van 12.7.2005, blz. 25.

(2)  PB C 88 van 11.4.2006, blz. 1.

(3)  PB C 192 van 16.8.2006, blz. 8.

(4)  7537/06.

(5)  9905/06.

(6)  PB L 271 van 9.10.2002, blz. 1.


8.5.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 103/26


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 6/2007

door de Raad vastgesteld op 22 maart 2007

met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2007 van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie

(2007/C 103 E/03)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 156,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Raad van 15 en 16 maart 2002 te Barcelona heeft in zijn conclusies beklemtoond dat krachtige en geïntegreerde energie- en vervoersnetwerken de ruggengraat van de Europese interne markt vormen en dat beter gebruik van de bestaande netwerken en voltooiing van de ontbrekende schakels de doeltreffendheid verbeteren, de mededinging vergroten en zorgen voor een goed kwaliteitsniveau, alsmede minder congestie en derhalve ook meer duurzaamheid op lange termijn. Deze behoeften vallen binnen het kader van de strategie welke de regeringsleiders en staatshoofden op de Europese Raad van 23 en 24 maart 2000 te Lissabon hebben aangenomen en welke ze sindsdien regelmatig in herinnering brengen.

(2)

De Europese Raad van 12 en 13 december 2003 te Brussel heeft een Europese actie voor groei goedgekeurd en de Commissie verzocht, waar nodig, de uitgaven om te buigen naar investeringen in fysiek kapitaal, met name investeringen in de infrastructuur van de trans-Europese netwerken waarvan de prioritaire projecten essentiële elementen vormen voor een versterking van de samenhang van de interne markt.

(3)

De achterstand bij de verwezenlijking van goed functionerende trans-Europese aansluitingen, vooral de grensoverschrijdende gedeelten, dreigt een zware handicap te worden voor het concurrentievermogen van de Unie, de lidstaten en perifere regio's die niet — of niet langer — ten volle zullen kunnen profiteren van de gunstige effecten van de interne markt.

(4)

In Beschikking nr. 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet (3), worden de kosten voor de voltooiing van het trans-Europese vervoersnet tot 2020 geraamd op 600 miljard EUR. Alleen al voor de prioritaire projecten, zoals bedoeld in bijlage III van deze beschikking, zijn in de periode 2007-2013 investeringen vereist ten bedrage van bijna 160 miljard EUR.

(5)

Zowel het Europees Parlement als de Raad heeft er met nadruk op gewezen dat het, om deze doelstellingen te bereiken, noodzakelijk is bestaande financieringsinstrumenten te versterken en aan te passen door een verhoging van het medefinancieringspercentage van de Gemeenschap, waarbij wordt voorzien in de mogelijkheid een hoger communautair medefinancieringspercentage toe te passen, met name voor projecten die worden gekenmerkt door hun grensoverschrijdende karakter, hun transitfunctie of door het overschrijden van natuurlijke barrières.

(6)

Overeenkomstig de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende het bevorderen van de binnenvaart „Naiades” en gezien het duurzame karakter van de binnenvaart moet bijzondere aandacht uitgaan naar prioritaire binnenvaartprojecten.

(7)

In zijn resolutie van 8 juni 2005 over beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen in de uitgebreide Unie 2007-2013 (4), heeft het Europees Parlement het strategisch belang onderstreept van vervoersnetwerken voor de voltooiing van de interne markt en voor nauwere betrekkingen van de Europese Unie met kandidaat-, prekandidaat- en bevriende landen. Het Parlement verklaarde bovendien bereid te zijn innovatieve financieringsinstrumenten, zoals leninggaranties, Europese concessies, Europese leningen en een rentesteunfonds te onderzoeken.

(8)

Met de bedragen die in het meerjarige financiële kader 2007-2013 aan de trans-Europese vervoers- en energienetwerken (hierna TEN-V en -E) zijn toegekend, is het niet mogelijk te voorzien in alle behoeften aangaande de tenuitvoerlegging van de in Beschikking nr. 1692/96/EG (TEN-V) en Beschikking nr. 1364/2006/EG (5) (TEN-E) vastgestelde prioriteiten. Daarom moet de financiële bijstand, ter aanvulling van de nationale publieke en private financiële middelen, in de eerste plaats worden toegespitst op bepaalde categorieën projecten die de grootste toegevoegde waarde voor de hele netwerken opleveren, met name de grensoverschrijdende gedeelten — inclusief maritieme snelwegen — en projecten voor het wegwerken van knelpunten, zoals natuurlijke grenzen, teneinde de continuïteit van de infrastructuur van de TEN-V of TEN-E te garanderen. Teneinde de gecoördineerde uitvoering van bepaalde projecten te vergemakkelijken, kunnen Europese coördinatoren worden aangewezen overeenkomstig artikel 17 bis van Beschikking nr. 1692/96/EG.

(9)

Aangezien de resterende TEN-V investeringen in prioritaire projecten geraamd worden op ongeveer 250 miljard EUR en het Europese financiële referentiebedrag voor vervoer voor de periode 2007-2013 van 8 013 miljoen EUR slechts een klein gedeelte is van de begroting die nodig is voor de voltooiing van de prioritaire projecten, wordt de Commissie verzocht om — met de hulp van Europese coördinatoren waar deze zijn aangesteld — acties uit te voeren ter ondersteuning van, en met het oog op de coördinatie van de inspanningen van de lidstaten om de geplande TEN-V's — volgens het vastgelegde tijdschema — te financieren en te voltooien. De Commissie wordt verzocht uitvoering te geven aan de in Beschikking nr. 1692/96/EG genoemde bepalingen betreffende de Europese coördinatoren. De Commissie moet ook, samen met de lidstaten, een studie wijden aan en een oplossing zoeken voor het financiële probleem op lange termijn van de opbouw en de exploitatie van het volledige TEN-V, indachtig het feit dat de bouwperiode ten minste twee zevenjarige begrotingsperiodes bestrijkt en de verwachte levensduur van de nieuwe infrastructuur ten minste een eeuw bedraagt.

(10)

In Beschikking nr. 1364/2006/EG zijn de doelstellingen, prioritaire acties en projecten van gemeenschappelijk belang voor de voltooiing en ontwikkeling van TEN-E's vastgesteld, inclusief de prioritaire projecten, en is passende prioriteit gegeven aan projecten van Europees belang. Alleen al voor de prioritaire projecten bedragen de investeringen die van 2007 tot 2013 nodig zijn om alle lidstaten in staat te stellen volledig deel te nemen aan de interne markt en om de koppelingen met de buurlanden te voltooien, circa 28 miljard EUR.

(11)

De Europese Raad van 12-13 december 2003 heeft de Commissie bovendien verzocht verder te onderzoeken of het nodig is een specifiek garantie-instrument van de Gemeenschap te ontwikkelen ter afdekking van bepaalde risico's die zich na de aanleg in projecten van TEN-V's kunnen voordoen. Met betrekking tot energie heeft de Europese Raad de Commissie verzocht, waar nodig, de uitgaven om te buigen naar groeibevorderende investeringen in fysiek kapitaal.

(12)

Verordening (EG) nr. 2236/95 van de Raad van 18 september 1995 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van trans-Europese netwerken (6), betekent al een reële stap voorwaarts omdat ze het mogelijk maakt het financieringspercentage te verhogen tot 20 % voor prioritaire projecten. De tenuitvoerlegging van de verordening blijft echter afhankelijk van uitvoeringsregels die moeten worden vereenvoudigd en van beperkte begrotingsmiddelen. Om de nationale publieke en private financiering aan te vullen is het noodzakelijk de communautaire bijstand te verhogen, zowel wat de bedragen als wat de steunpercentages betreft; op die manier kan het hefboomeffect van de communautaire fondsen worden versterkt en kunnen de vastgestelde prioritaire projecten worden verwezenlijkt.

(13)

In het kader van deze verordening dient een programma te worden opgezet voor het vaststellen van de algemene regels voor toekenning van communautaire financiële bijstand op het gebied van de TEN-V en -E. Dit programma dient te worden uitgevoerd overeenkomstig het gemeenschapsrecht, met name wat het milieu betreft, moet bijdragen tot de versterking van de interne markt en moet een stimulerend effect hebben op het concurrentievermogen en de groei van de Gemeenschap.

(14)

De financiële bijstand van de Gemeenschap uit de begroting voor de trans-Europese netwerken moet zich toespitsen op de projecten of projectonderdelen met de uit Europees oogpunt grootste toegevoegde waarde, en moet de betrokkenen ertoe aanzetten de uitvoering van de prioritaire projecten in de Beschikking nr. 1692/96/EG en Beschikking nr. 1364/2006/EG te bespoedigen. Dit programma moet tevens financiering mogelijk maken van andere Europese infrastructuurprojecten van gemeenschappelijk belang, zoals omschreven in de genoemde beschikkingen.

(15)

Financiële bijstand van de Gemeenschap wordt verleend met het doel investeringsprojecten in TEN-V en -E te ontwikkelen, vaste financiële verbintenissen aan te gaan, institutionele investeerders te mobiliseren en financieringspartnerschappen tussen de openbare en de particuliere sector te bevorderen. In de energiesector moet de financiële bijstand vooral de financiële hinderpalen helpen overwinnen die zich bij de voorbereiding van projecten en bij de aan de feitelijke bouwfase voorafgaande ontwikkeling ervan kunnen voordoen. Deze bijstand moet worden geconcentreerd op de grensoverschrijdende gedeelten van de prioritaire projecten en op de koppelingen met de buurlanden.

(16)

In haar Mededeling aan het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2005 betreffende de invoering van het Europees signaleringssysteem voor spoorwegen ERTMS/ETCS benadrukt de Commissie het belang van een snelle en gecoördineerde omschakeling naar dit systeem teneinde de interoperabiliteit van het TEN-V te garanderen. Dit vereist gerichte en in de tijd beperkte communautaire bijstand, zowel voor de infrastructuurelementen als voor de boordelementen.

(17)

Voor bepaalde projecten mogen de lidstaten door internationale organisaties worden vertegenwoordigd. Voor welbepaalde projecten, mag de Commissie de uitvoering toevertrouwen aan gemeenschappelijke ondernemingen in de zin van artikel 171 van het Verdrag. Door deze bijzondere situatie is het noodzakelijk het begrip begunstigde van de communautaire financiële bijstand in deze verordening uit te breiden.

(18)

Om te beantwoorden aan de specifieke eisen van ieder project, alsmede om de efficiëntie en de waarde van de financiële bijstand van de Gemeenschap te vergroten, kan deze bijstand verschillende vormen aannemen: subsidies voor studies en werkzaamheden, subsidies voor beschikbaarheidsbetalingen, verlaging van rentepercentages, garanties voor leningen of deelnemingen in risicokapitaalfondsen. Ongeacht de vorm waarin deze wordt gegoten, moet de communautaire financiële bijstand worden verstrekt in overeenstemming met de bepalingen van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (7) en de uitvoeringsbepalingen daarvan, behalve in de gevallen waarin de onderhavige verordening uitdrukkelijk van die regels afwijkt. Het stellen van garanties voor leningen en de deelneming in risicokapitaalfondsen geschiedt in overeenstemming met de beginselen van de vrije markt en beogen op langere termijn zelf financiering.

(19)

Voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap aan grote projecten die over meerdere jaren zijn gespreid, dient te worden voorzien in de mogelijkheid voor de Gemeenschap om meerjarige verbintenissen aan te gaan, waarbij een onderscheid wordt gemaakt op basis van het gefinancierde project en de jaarlijks toegestane vastleggingskredieten. Alleen een vaste, aantrekkelijke verbintenis die de Gemeenschap op lange termijn verbindt, kan namelijk de onzekerheden wegnemen die aan de verwezenlijking van deze projecten zijn verbonden, en zowel openbare als particuliere investeerders mobiliseren. De in het meerjarenprogramma opgenomen projecten genieten de hoogste prioriteit in het kader van de ontwikkeling van TEN-V's als bedoeld in Beschikking nr. 1692/96/EG en vergen een voortdurend optreden van de Gemeenschap om ervoor te zorgen dat deze op vlotte en efficiënte wijze worden voltooid.

(20)

Er dient te worden voorzien in institutionele of contractuele middelen ter aanmoediging van publiek-private financiering die hun effectiviteit hebben bewezen, met behulp van wettelijke garanties die verenigbaar zijn met het mededingingsrecht en de internemarktwetgeving, alsook in de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten.

(21)

Bijzondere aandacht moet worden besteed aan een doeltreffende coördinatie van alle communautaire maatregelen die gevolgen hebben voor de trans-Europese netwerken, met name de middelen van de Structuurfondsen, het Cohesiefonds en de Europese Investeringsbank (EIB).

(22)

Deze verordening stelt voor de gehele duur van de tenuitvoerlegging ervan de financiële middelen vast die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 37 van het interinstitutioneel akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (8).

(23)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (9).

(24)

In het licht van de ontwikkelingen van elke component van de TEN-V en -E en de intrinsieke kenmerken ervan, en met het oog op een efficiënter beheer, is het raadzaam afzonderlijke verordeningen vast te stellen voor elk gebied dat tot dusver alleen behandeld is door Verordening (EG) nr. 2236/95.

(25)

Bij deze verordening dienen de algemene regels te worden vastgesteld voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van TEN-V en -E, overeenkomstig het communautaire recht en beleid, met name op het gebied van mededinging, milieubescherming en volksgezondheid, duurzame ontwikkeling, de gunning van openbare aanbestedingen en overeenkomstig de doeltreffende tenuitvoerlegging van het communautaire beleid inzake interoperabiliteit.

(26)

Aangezien de doelstelling van deze verordening inzake de totstandbrenging van de TEN-V en -E niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege met name de noodzakelijke coördinatie van de nationale acties, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening worden de voorwaarden, voorschriften en procedures vastgesteld voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap aan projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie krachtens artikel 155, lid 1, van het Verdrag.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

„project van gemeenschappelijk belang”: een project of projectonderdeel dat van gemeenschappelijk belang voor de Gemeenschap wordt geacht, op het gebied van vervoer in het kader van Beschikking nr. 1692/96/EG en op het gebied van energie in het kader van Beschikking nr. 1364/2006/EG;

2)

„prioritair project”: op het gebied van vervoer, een project van gemeenschappelijk belang behorend tot een as voor prioritaire projecten of enig ander project opgenomen in de lijst van bijlage III bij Besluit nr. 1692/96/EG of, op het gebied van energie, een project van gemeenschappelijk belang dat voor de Gemeenschap als prioritair wordt beschouwd in de zin van Beschikking nr. 1364/2006/EG;

3)

„project van Europees belang voor energie”: rijpe projecten, behorend tot assen voor prioritaire projecten in de zin van Beschikking nr. 1364/2006/EG die een grensoverschrijdend karakter en een aanzienlijk effect op de grensoverschrijdende transmissiecapaciteit hebben;

4)

„projectonderdeel”: elke in financieel of technisch opzicht of in de tijd zelfstandige activiteit die bijdraagt tot de verwezenlijking van het project;

5)

„grensoverschrijdend gedeelte”: de grensoverschrijdende gedeelten als bedoeld in artikel 19 ter van Beschikking nr. 1692/96/EG alsmede de grensoverschrijdende gedeelten die via een derde land de continuïteit van een prioritair project tussen twee lidstaten garanderen;

6)

„knelpunt”: op het gebied van vervoer, obstakel, in termen van snelheid en/of capaciteit, dat het onmogelijk maakt de continuïteit van de vervoersstromen te garanderen;

7)

„begunstigde”: een of meerdere lidstaten, internationale organisaties, gemeenschappelijke ondernemingen in de zin van artikel 171 van het Verdrag, ondernemingen of publieke of private organen die de volledige verantwoordelijkheid voor een project dragen en eigen middelen of door derden verstrekte middelen investeren met het oog op de uitvoering van het project;

8)

„studies”: activiteiten die nodig zijn ter voorbereiding van de uitvoering van projecten, met inbegrip van voorbereidende studies, haalbaarheidsstudies, evaluatie- en validatiestudies en andere technische ondersteuningsmaatregelen, met inbegrip van aan de werkzaamheden voorafgaande activiteiten die nodig zijn voor de volledige vaststelling en ontwikkeling van een project en de besluitvorming inzake de financiering ervan, zoals verkenningen ter plaatse en het opzetten van het financieringsplan;

9)

„werkzaamheden”: de aanschaf, de levering en het inzetten van componenten, systemen en diensten en de uitvoering van de bouw- en installatiewerkzaamheden in verband met een project, alsmede de oplevering van de installaties en de inbedrijfstelling van een project;

10)

„projectkosten”: de totale kosten van de studies of werkzaamheden die in direct verband staan met en noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van een project en die werkelijk door de begunstigde worden gedragen;

11)

„in aanmerking komende kosten”: het gedeelte van de projectkosten dat de Commissie in aanmerking neemt voor de berekening van de financiële bijstand van de Gemeenschap;

12)

„garantie-instrument voor leningen”: een door de EIB gestelde garantie ten bate van een stand-by liquiditeitsfaciliteit voor projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van vervoer. Zij dekt het risico dat wegens een terugval van de vraag een beroep moet worden gedaan op een schuldendienst en de daaruit resulterende onvoorziene inkomstenderving tijdens de initiële exploitatiefase van het project. Het garantie-instrument voor leningen wordt uitsluitend gebruikt voor projecten waarvan de financiële levensvatbaarheid geheel of ten dele wordt gebaseerd op opbrengsten, tolheffingen of andere door of namens de gebruikers/begunstigden betaalde inkomsten;

13)

„regelingen voor beschikbaarheidsbetalingen”: financieringsregelingen voor infrastructuurprojecten, gebouwd en geëxploiteerd door een particuliere investeerder die na de aanlegfase voor de geleverde infrastructuurdienst periodieke betalingen ontvangt. Het betalingsniveau is afhankelijk van de mate waarin de contractueel overeengekomen prestatieniveaus worden bereikt. De beschikbaarheidsbetalingen worden tijdens de duur van het contract verricht tussen de instantie die de overeenkomst toewijst en de projectpromotor, en dient om de aanlegkosten, de financieringskosten, de onderhoudskosten en de operationele kosten te dekken.

HOOFDSTUK II

IN AANMERKING KOMENDE PROJECTEN, VORMEN EN WIJZEN VAN VERLENING VAN DE FINANCIËLE BIJSTAND EN CUMULATIE VAN DE FINANCIERINGEN

Artikel 3

In aanmerking komende projecten en aanvragen van communautaire financiële bijstand

1.   Financiële bijstand van de Gemeenschap kan krachtens deze verordening alleen worden verleend voor projecten van gemeenschappelijk belang.

Om voor communautaire financiële bijstand in aanmerking te komen moeten deze projecten in overeenstemming zijn met het communautaire recht.

2.   Alleen op het gebied van vervoer geldt tevens als voorwaarde dat de aanvrager van de communautaire financiële bijstand en, voor zover van toepassing, elke betrokken lidstaat zich ertoe moeten verbinden financieel bij te dragen in het project waarvoor financiële bijstand van de Gemeenschap wordt aangevraagd, door telkens als dat nodig is een beroep te doen op particuliere middelen.

3.   Projecten die betrekking hebben op vervoer op grensoverschrijdende gedeelten of een deel daarvan kunnen communautaire financiële bijstand genieten als tussen de betrokken lidstaten of tussen de betrokken lidstaten en derde landen een schriftelijke overeenkomst is gesloten voor de voltooiing van de grensoverschrijdende gedeelten. In uitzonderlijke gevallen, wanneer een project noodzakelijk is om aan te sluiten op het netwerk van een aangrenzende lidstaat of derde land, maar in feite de grens niet overschrijdt, mag de bovenvermelde schriftelijke overeenkomst achterwege worden gelaten.

Artikel 4

Indiening van aanvragen voor communautaire financiële bijstand

De aanvragen voor financiële bijstand van de Gemeenschap worden bij de Commissie ingediend door één of meer lidstaten, of, met de goedkeuring van de betrokken lidstaat of lidstaten, door internationale organisaties, gemeenschappelijke ondernemingen of publieke of private ondernemingen of organen.

De nadere voorschriften voor de indiening van de aanvragen voor financiële bijstand worden opgesteld overeenkomstig artikel 9, lid 1.

Artikel 5

Selectie van projecten

1.   Projecten van gemeenschappelijk belang ontvangen financiële bijstand van de Gemeenschap naar gelang van de mate waarin zij bijdragen tot de doelstellingen en prioriteiten die in de Beschikkingen nr. 1692/96/EG en nr. 1364/2006/EG zijn vastgesteld.

2.   Op het gebied van vervoer wordt bijzondere aandacht besteed aan de volgende projecten:

a)

prioritaire projecten;

b)

projecten om knelpunten uit de weg te ruimen, met name in het kader van prioritaire projecten;

c)

projecten die door ten minste twee lidstaten gezamenlijk worden ingediend of ondersteund, met name projecten met grensoverschrijdende gedeelten;

d)

projecten die bijdragen tot de continuïteit van het netwerk en de optimalisering van de capaciteit;

e)

projecten die bijdragen tot verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening op het TEN-V en die onder meer, dankzij maatregelen inzake infrastructuurvoorzieningen, de veiligheid van de gebruikers verhogen en voor interoperabiliteit tussen de nationale netten zorgen;

f)

projecten die betrekking hebben op het ontwikkelen en inzetten van verkeersbeheerssystemen in het spoor-, weg-, lucht-, zee-, binnenvaart- en kustvaartvervoer, die de interoperabiliteit tussen nationale netwerken garanderen;

g)

projecten die bijdragen tot de voltooiing van de interne markt; en

h)

projecten die bijdragen tot het herstel van het evenwicht tussen de vervoersmodaliteiten ten voordele van de meest milieuvriendelijke, zoals de binnenvaart.

3.   Op het gebied van energie wordt bijzondere aandacht besteed aan projecten van Europees belang die bijdragen tot:

a)

de ontwikkeling van een netwerk ter verbetering van de economische en sociale samenhang door de ontsluiting van de minder ontwikkelde en insulaire gebieden in de Gemeenschap;

b)

de optimalisering van de capaciteit van het netwerk en de voltooiing van de interne energiemarkt, met name projecten betreffende grensoverschrijdende gedeelten;

c)

de continuïteit van de energievoorziening, de diversificatie van energiebronnen en, in het bijzonder, de koppelverbindingen met derde landen;

d)

de aansluiting van hernieuwbare energiebronnen; en

e)

de veiligheid, de betrouwbaarheid en de interoperabiliteit van de gekoppelde netwerken.

4.   Voor het besluit tot toekenning van communautaire financiële bijstand wordt onder meer rekening gehouden met:

a)

de rijpheid van het project;

b)

het stimulerend effect van de communautaire bijdrage op investeringen uit de overheidssector en uit de particuliere sector;

c)

de degelijkheid van de financiële constructie;

d)

de sociaaleconomische gevolgen;

e)

de gevolgen voor het milieu;

f)

de noodzaak om financiële belemmeringen te overwinnen; en

g)

de complexiteit van het project, bijvoorbeeld omdat een natuurlijke barrière moet worden genomen.

Artikel 6

Vorm en wijze van verlening van de communautaire financiële bijstand

1.   De financiële bijstand van de Gemeenschap voor projecten van gemeenschappelijk belang kan een of meer van de volgende vormen aannemen:

a)

subsidies voor studies of werkzaamheden;

b)

in de vervoerssector, subsidies voor werkzaamheden in het kader van de regelingen voor beschikbaarheidsbetalingen;

c)

rentesubsidies op door de EIB of andere openbare of particuliere financiële instellingen verstrekte leningen;

d)

een financiële bijdrage aan de voorziening en kapitaaltoewijzing voor door de EIB uit haar eigen middelen gestelde garanties uit hoofde van het garantie-instrument voor leningen. Deze garanties mogen niet langer gelden dan tot vijf jaar na de datum waarop de exploitatie van het project aanvangt. In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen kan deze garantie worden verleend voor een periode van maximum zeven jaar. De voor het garantie-instrument voor leningen uitgetrokken middelen van de algemene begroting van de Europese Unie mogen niet meer bedragen dan 500 miljoen EUR. De EIB contribueert voor een zelfde bedrag. Het risico dat de Gemeenschap loopt wegens het garantie-instrument voor leningen, waaronder beheerskosten en andere in aanmerking komende kosten, wordt beperkt tot de bijdrage van de Gemeenschap aan het garantie-instrument voor leningen, en op de algemene begroting van de Europese Unie zal geen ander risico rusten. Het resterende risico voor alle verrichtingen wordt gedragen door de EIB. De uitvoeringsmodaliteiten en de procedures van het garantie-instrument voor leningen staan in de bijlage;

e)

deelneming in risicokapitaal voor investeringsfondsen of vergelijkbare financiële instellingen die zich bij voorrang richten op de verstrekking van risicokapitaal voor projecten inzake trans-Europese netwerken, en met een belangrijke investering door de particuliere sector; deze deelneming in risicokapitaal bedraagt niet meer dan 1 % van de begrotingsmiddelen uit hoofde van artikel 18;

f)

een bijdrage aan de projectgerelateerde activiteiten van gemeenschappelijke ondernemingen.

2.   Voor het bedrag van de financiële bijstand van de Gemeenschap voor de in lid 1, punten a), b), c) en f) genoemde vormen wordt rekening gehouden met de criteria van artikel 5 en dit bedrag overschrijdt de volgende percentages niet:

a)

voor studies, 50 % van de in aanmerking komende kosten, ongeacht het betrokken project van gemeenschappelijk belang;

b)

voor werkzaamheden:

i)

voor prioritaire projecten in de vervoerssector:

maximaal 20 % van de in aanmerking komende kosten;

maximaal 30 % van de in aanmerking komende kosten voor de grensoverschrijdende gedeelten, mits de betrokken lidstaten de Commissie alle nodige garanties betreffende de financiële leefbaarheid en het tijdschema voor de uitvoering van het project hebben verstrekt;

ii)

voor projecten op het gebied van energie, maximaal 10 % van de in aanmerking komende kosten;

iii)

voor andere dan prioritaire projecten op het gebied van vervoer, maximaal 10 % van de in aanmerking komende kosten;

c)

voor het Europese signaleringssysteem voor spoorwegen (ERTMS):

i)

voor de grondinfrastructuur: maximaal 50 % van de in aanmerking komende kosten van studies en werkzaamheden;

ii)

voor de treinapparatuur:

maximaal 50 % van de in aanmerking komende kosten voor de ontwikkeling en vervaardiging van prototypes voor de installatie van ERTMS voor bestaand rollend materiaal, voor zover het prototype in minstens twee lidstaten is gecertificeerd;

maximaal 50 % van de in aanmerking komende kosten voor de installatie van ERTMS voor rollend materiaal; de Commissie bepaalt in het kader van het meerjarenprogramma evenwel een maximaal bijstandsbedrag per treinstel;

d)

voor verkeersbeheerssystemen in het wegverkeer, luchtvaart, binnenvaart, zeevaart, en kustvaart, maximaal 20 % van de in aanmerking komende kosten van de werkzaamheden.

3.   De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 15, lid 2, de uitvoeringsmaatregelen vast voor de in lid 1, onder c) en e), van dit artikel bedoelde instrumenten.

Artikel 7

Andere financiële bijstand en instrumenten

1.   Steunverlening van de EIB is verenigbaar met de toekenning van financiële bijstand op grond van deze verordening.

2.   De Commissie zorgt voor de coördinatie en de samenhang van de in het kader van deze verordening medegefinancierde uitgevoerde projecten en de daarmee samenhangende projecten die met andere middelen van de Gemeenschap en andere financieringsinstrumenten, alsook EIB-verrichtingen, worden gesteund.

HOOFDSTUK III

PROGRAMMERING, TENUITVOERLEGGING EN CONTROLE

Artikel 8

Meerjarenwerkprogramma en jaarlijks werkprogramma

1.   De Commissie past in overeenstemming met de procedure van artikel 15, lid 2, de criteria van artikel 5 en de in het kader van Beschikking nr. 1692/96/EG en Beschikking nr. 1364/2006/EG omschreven doelstellingen en prioriteiten toe bij het opstellen van een meerjarenwerkprogramma en jaarlijkse werkprogramma's.

2.   Het meerjarenwerkprogramma op het gebied van vervoer geldt voor prioritaire projecten en voor verkeersbeheerssystemen in het wegverkeer, luchtvaart, binnenvaart, kust- en zeevaart. De financiële middelen daarvan liggen tussen 80 en 85 % van de in artikel 18 bedoelde begrotingsmiddelen voor vervoer.

3.   In het jaarlijkse werkprogramma op het gebied van vervoer worden de toekenningscriteria voor financiële bijstand toegepast op niet tot het meerjarenprogramma behorende projecten van gemeenschappelijk belang.

4.   In het jaarlijkse werkprogramma op het gebied van energie worden de toekenningscriteria voor financiële bijstand toegepast op projecten van gemeenschappelijk belang.

5.   Het meerjarenwerkprogramma wordt uiterlijk halverwege geëvalueerd en, indien nodig, bijgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 15, lid 2.

Artikel 9

Toekenning van de financiële bijstand van de Gemeenschap

1.   Na iedere in artikel 8, lid 1, bedoelde op het meerjarenwerkprogramma of jaarlijks werkprogramma gebaseerde oproep tot het indienen van voorstellen beslist de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 15, lid 2, hoeveel financiële bijstand wordt toegekend aan geselecteerde projecten of delen van projecten. De Commissie preciseert de voorwaarden voor de tenuitvoerlegging en de wijze van tenuitvoerlegging ervan.

2.   De Commissie stelt de begunstigden en de betrokken lidstaten in kennis van elke toe te kennen financiële bijstand.

Artikel 10

Financiële bepalingen

1.   De budgettaire vastleggingen mogen in jaarlijkse tranches worden opgedeeld. Bij de vastlegging van de jaarlijkse tranches houdt de Commissie ieder jaar rekening met de voortgang van de projecten of projectfasen waarvoor financiële bijstand is toegekend, met de geraamde behoeften en met de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen.

Het indicatieve tijdschema voor de vastlegging van de jaarlijkse tranches wordt aan de begunstigden en de betrokken lidstaten meegedeeld.

2.   De bijstand van de Gemeenschap is uitsluitend bestemd voor uitgaven die verband houden met de projecten en die door de begunstigden of door met de uitvoering belaste derden zijn gedaan.

Uitgaven komen in aanmerking vanaf de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend. Uitgaven die in het kader van tot het meerjarenprogramma behorende projecten zijn gedaan, komen in aanmerking vanaf 1 januari van het lopende jaar, voor het eerst vanaf 1 januari 2007.

De btw is een niet in aanmerking komende uitgave, met uitzondering van de niet-terugvorderbare btw.

3.   De betalingen vinden plaats in de vorm van prefinanciering, eventueel opgedeeld in meerdere tranches van tussentijdse betalingen en de betaling van het saldo.

Bij de vaststelling van de betalingswijze wordt met name rekening gehouden met de meerjarige tenuitvoerlegging van de infrastructuurprojecten.

De prefinanciering of eventueel de eerste tranche daarvan wordt betaald bij de toekenning van de financiële bijstand.

De tussentijdse betalingen worden uitgevoerd op basis van de betalingsaanvragen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.

De betaling van het saldo wordt verricht na goedkeuring van het door de begunstigde ingediende en door de betrokken lidstaat gecertificeerde eindverslag over het project, waarin met name een overzicht van alle werkelijke uitgaven is opgenomen.

4.   Voor wat regelingen voor beschikbaarheidsbetalingen betreft, wordt de eerste betaling in de vorm van prefinanciering verricht in een periode van maximaal drie jaar na de toekenning van de financiële bijstand van de Gemeenschap, mits de lidstaat het bewijs levert dat het project van start is gegaan en mits de betrokken publiek-private partnerschapsovereenkomst wordt voorgelegd. Verdere betalingen in het kader van prefinanciering kunnen worden gedaan mits de lidstaten het bewijs leveren van de voortgang van het project.

Het saldo wordt voldaan na de aanvang van de operationele fase van het project, mits uit controle is gebleken dat de infrastructuur is geleverd, de lidstaten aantonen dat de gedeclareerde uitgaven werkelijk zijn gedaan en het bewijs wordt geleverd van een totaal bedrag van beschikbaarheidsbetalingen dat het bedrag van de financiële bijstand van de Gemeenschap dekt.

Indien geen beschikbaarheidsbetaling verschuldigd is omdat de infrastructuur niet is geleverd, dan vordert de Commissie de geprefinancierde bedragen terug.

Artikel 11

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

1.   De lidstaten stellen alles in het werk om op het gebied waarvoor zij verantwoordelijk zijn de projecten van gemeenschappelijk belang uit te voeren waaraan in het kader van deze verordening financiële bijstand van de Gemeenschap is verleend.

2.   De lidstaten oefenen technisch toezicht en financiële controle op de projecten uit in nauwe samenwerking met de Commissie en certificeren dat de uitgaven die in verband met het project of het projectonderdeel zijn gedaan, echt en conform zijn. De lidstaten kunnen de Commissie verzoeken aan de controles ter plaatse deel te nemen.

3.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de overeenkomstig lid 2 genomen maatregelen en verstrekken haar met name een beschrijving van de controle-, beheers- en toezichtsystemen die zijn opgezet om de doeltreffende uitvoering van de projecten te waarborgen.

Artikel 12

Verenigbaarheid met het Gemeenschapsrecht en het beleid van de Gemeenschap

De projecten waarvoor uit hoofde van deze verordening financiering wordt verleend, worden uitgevoerd overeenkomstig en het communautaire recht en houden rekening met het communautaire beleid ter zake, met name op het gebied van mededinging, milieubescherming, volksgezondheid, duurzame ontwikkeling, gunning van overheidsopdrachten en interoperabiliteit.

Artikel 13

Annulering, vermindering, schorsing en intrekking van bijstand

1.   Na een passend onderzoek te hebben verricht en na de begunstigden en de betrokken lidstaten in gelegenheid te hebben gesteld binnen een bepaalde termijn hun opmerkingen mee te delen,

a)

gaat de Commissie, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen, over tot annulering van de financiële bijstand die is toegekend aan projecten of projectonderdelen die niet binnen twee jaar na de in de voorwaarden tot toekenning van de bijstand vermelde aanvangsdatum van start zijn gegaan;

b)

kan de Commissie de financiële bijstand in de volgende gevallen schorsen, verminderen of intrekken:

i)

als bij de tenuitvoerlegging van het project of een projectonderdeel een onregelmatigheid is begaan ten aanzien van het communautaire recht; en tevens

ii)

als aan een van de in het besluit tot toekenning van de financiële bijstand bepaalde voorwaarden niet is voldaan, en met name wanneer een belangrijke wijziging is aangebracht die de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van het project verandert en waarvoor de Commissie geen toestemming heeft verleend;

c)

kan de Commissie, rekening houdende met alle relevante factoren, de terugbetaling van de financiële bijstand vragen indien het projectonderdeel waarvoor deze bijstand is toegekend niet binnen vier jaar na de in de voorwaarden tot toekenning van de bijstand vermelde einddatum is voltooid.

2.   De Commissie mag de reeds uitgekeerde bijstand volledig of gedeeltelijk terugvorderen:

a)

indien dit noodzakelijk is door de annulering, intrekking, vermindering of vraag tot terugbetaling van de financiële bijstand; of

b)

in geval van cumulatie van communautaire bijstand voor een projectonderdeel of een project.

Artikel 14

Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

1.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan controles en verificaties ter plaatse verrichten op grond van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (10).

2.   In de voorwaarden voor de toekenning van de communautaire financiële bijstand wordt met name voorzien in, eventueel ter plaatse uit te voeren, toezicht en financiële controle door de Commissie — of een door haar gemachtigde vertegenwoordiger — en audits door de Rekenkamer.

3.   De betrokken lidstaat en de Commissie verstrekken elkaar onverwijld alle dienstige informatie betreffende de resultaten van de uitgevoerde controles.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

4.   De EIB wijst een vertegenwoordiger aan, die niet aan de stemming deelneemt.

Artikel 16

Evaluatie

1.   De Commissie en de lidstaten, bijgestaan door de begunstigden, kunnen overgaan tot evaluatie van de wijze waarop de projecten zijn uitgevoerd, alsook van het effect van de uitvoering daarvan, om te beoordelen of de beoogde doelstellingen, waaronder die op het gebied van milieubescherming, bereikt zijn.

2.   De Commissie kan de begunstigde lidstaat verzoeken een specifieke evaluatie van de uit hoofde van deze verordening gefinancierde projecten in te dienen of de voor de evaluatie van deze projecten vereiste informatie en assistentie te verstrekken.

Artikel 17

Voorlichting en publiciteit

1.   Om de twee jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een verslag in over de activiteiten in het kader van deze verordening. Dit verslag bevat een evaluatie van de resultaten die dankzij de financiele bijstand van de Gemeenschap op verschillende toepassingsgebieden ten opzichte van de uitgangsdoelstellingen zijn bereikt, alsmede een hoofdstuk over de inhoud en uitvoering van de lopende meerjarenprogrammering. Het verslag bevat ook informatie over de financieringsbronnen van elk project.

2.   De betrokken lidstaten en, in voorkomend geval, de begunstigden zien erop toe dat aan de bijstandsverlening in het kader van deze verordening passende bekendheid wordt gegeven, zodat de publieke opinie wordt geïnformeerd over de rol die de Gemeenschap bij de uitvoering van de projecten speelt.

Artikel 18

Begrotingsmiddelen

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van deze verordening voor de periode 2007-2013 worden vastgesteld op 8 168 000 000 EUR tegen huidige prijzen, waarvan 8 013 000 000 EUR voor TEN-V's en 155 000 000 EUR voor TEN-E's.

2.   De jaarlijkse kredieten worden toegestaan binnen de grenzen van het meerjarige financiële kader.

Artikel 19

Herzieningsclausule

Vóór eind 2010 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een algemeen verslag in over de ervaring die is opgedaan met de mechanismen van deze verordening voor de verstrekking van financiële bijstand van de Gemeenschap.

Het Europees Parlement en de Raad gaan overeenkomstig de procedure van artikel 156, eerste alinea, van het Verdrag na of, en zo ja, onder welke voorwaarden, de mechanismen uit hoofde van deze verordening na de in artikel 18 van deze verordening genoemde periode worden voortgezet of gewijzigd.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Voor de acties op het gebied van vervoer en energie die op de datum van toepassing van deze verordening in uitvoering zijn, blijft Verordening (EG) nr. 2236/95 gelden in de versie die op 31 december 2006 van kracht is.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 234 van 22.9.2005, blz. 69.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 26 oktober 2005 (PB C 272 E van 9.11.2006, blz. 405), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 22 maart 2007 en standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 228 van 9.9.1996. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006/EG van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(4)  PB C 124 E van 25.5.2006, blz. 373.

(5)  Beschikking nr. 1364/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector (PB L 262 van 22.9.2006, blz. 1).

(6)  PB L 228 van 23.9.1995, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1159/2005 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 191 van 22.7.2005, blz. 16).

(7)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006 (PB L 390 van 30.12.2006, blz. 1).

(8)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(9)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit nr. 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(10)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.


BIJLAGE

VOORNAAMSTE MODALITEITEN, VOORWAARDEN EN PROCEDURES VAN HET IN ARTIKEL 6, LID 1, ONDER D), BEDOELDE GARANTIE-INSTRUMENT VOOR LENINGEN

De EIB is een partner voor risicodeling en beheert de bijdrage van de Gemeenschap aan het leninggarantie-instrument namens de Gemeenschap. De nader in detail uitgewerkte modaliteiten en voorwaarden voor de uitvoering van het leninggarantie-instrument, inclusief toezicht en controle, worden opgenomen in een samenwerkingsovereenkomst tussen de Commissie en de EIB, rekening houdend met de in deze bijlage opgenomen bepalingen.

LENINGGARANTIE-INSTRUMENT VOOR TEN-VERVOERSPROJECTEN

Bijdrage van de Gemeenschap

1.

Onverminderd de in punt 2 hieronder omschreven procedure voor aanpassing vanaf 2010, wordt de uit de algemene begroting van de Europese Unie gefinancierde bijdrage aan het leninggarantie-instrument beschikbaar gesteld aan de EIB volgens het volgende schema:

2007

10 miljoen EUR

2008

35 miljoen EUR

2009

60 miljoen EUR

2010

80 miljoen EUR

2011

105 miljoen EUR

2012

110 miljoen EUR

2013

100 miljoen EUR

2.

In de jaren 2007 tot en met 2009 betaalt de Commissie de EIB de jaarlijkse bedragen volgens het bovenstaande schema. Vanaf 2010 verzoekt de EIB om de overdracht van de bedragen naar de trustrekening ten belope van de in het bovenstaande schema opgegeven gecumuleerde bedrag. Dat verzoek wordt gedaan vóór 31 december van het voorafgaande jaar en wordt ondersteund door een raming van de mate waarin er behoefte is aan de geplande bijdrage van de Gemeenschap. Deze raming dient als basis voor een op de behoeften gebaseerde aanpassing van de bovenstaande jaarlijkse betalingen, waartoe wordt besloten overeenkomstig de procedure van artikel 15, lid 2, van deze verordening.

Rekening voor gelden van derden (trustrekening)

1.

De EIB opent een trustrekening voor het beheer van de bijdrage van de Gemeenschap en de uit de bijdrage van de Gemeenschap voortvloeiende inkomsten.

2.

De rente van de trustrekening en de andere uit de bijdrage van de Gemeenschap voortvloeiende inkomsten — zoals garantiepremies, rente en risicomarges op de door de EIB uitbetaalde bedragen — worden toegevoegd aan de middelen van het instrument, tenzij de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 15, lid 2, van deze verordening besluit dat deze naar het TEN-V begrotingsonderdeel dienen te worden teruggeboekt.

3.

Voor kapitaaltoewijzing opgenomen bedragen worden op de trustrekening teruggestort nadat de door de EIB uit hoofde van het leninggarantie-instrument uitbetaalde bedragen volledig zijn terugbetaald.

Gebruik van de bijdrage van de Gemeenschap

De EIB gebruikt de bijdrage van de Gemeenschap:

om voor elk in aanmerking komend project voorzieningen aan te leggen voor verwachte verliezen en de kapitaaltoewijzingen te verrichten, overeenkomstig de geldende voorschriften van de EIB en de risicoanalyse die door de EIB uit hoofde van zijn geldend beleid inzake de gestructureerde financieringsfaciliteit is uitgevoerd;

ter dekking van alle niet-projectgerelateerde in aanmerking komende kosten die gepaard gaan met de opstelling en het beheer van het leninggarantie-instrument. Deze kosten worden omschreven in de beheersovereenkomst tussen de Commissie en de EIB.

Risicodeling

1.

De bijdrage van de Gemeenschap wordt door de EIB gebruikt om, voor alle in aanmerking komende projecten, de voorzieningen aan te leggen voor verwachte verliezen en de kapitaaltoewijzingen te verrichten.

2.

De voorzieningen voor verwachte verliezen dekken het verwachte verlies van een project. Het gedeelte van de bijdrage van de Gemeenschap dat voor elke in aanmerking komende verrichting de voorzieningen voor op grond van statistische gegevens verwachte verliezen dekt, wordt van de trustrekening overgeschreven naar de EIB en dekt aldus een percentage van het risico. Dit percentage is variabel en is afhankelijk van de risicograad van de verrichting, alsook van de looptijd ervan.

3.

De kapitaaltoewijzing dekt het onverwachte verlies van een project. Het met de kapitaaltoewijzing overeenstemmende gedeelte van de bijdrage van de Gemeenschap wordt voor elke onderliggende verrichting op de trustrekening gereserveerd. Dit bedrag kan door de EIB worden afgeroepen ingeval de door de EIB uit hoofde van het leninggarantie-instrument gestelde garantie wordt opgevraagd, zodat een extra percentage van het risico wordt gedekt.

4.

Het patroon van risicodeling dat resulteert uit het bovenstaande mechanisme, wordt weerspiegeld in een passende verdeling, tussen de trustrekening en de EIB, van de risicomarge die door de EIB uit hoofde van de onderliggende verrichting in het kader van het leninggarantie-instrument aan haar tegenpartij is aangerekend.

De EIB-garantie

1.

Het leninggarantie-instrument bestaat in een garantie van de EIB voor een stand-by liquiditeitsfaciliteit die, onder voorwaarden die in overeenstemming zijn met het leninggarantie-instrument, wordt verstrekt aan een daarvoor in aanmerking komend project.

2.

Indien de aanbieders van de stand-by liquiditeitsfaciliteit krachtens het leninggarantie-instrument aanspraak kunnen maken op de garantie van de EIB, betaalt de EIB alle aan de aanbieders van de stand-by liquiditeitsfaciliteit verschuldigde bedragen uit en wordt zij schuldeiser van het project.

3.

Zodra de EIB schuldeiser van het project is geworden, zijn de rechten van de EIB uit hoofde van het leninggarantie-instrument achtergesteld ten opzichte van de schuldendienst van de bevoorrechte kredietfaciliteit en hebben voorrang op aandelen- en gerelateerde financieringen.

4.

De stand-by liquiditeitsfaciliteit mag niet meer bedragen dan 20% van het totale bedrag van de bij de financiële afsluiting aangegane bevoorrechte schuld.

Prijsstelling

De prijsstelling met betrekking tot garanties in het kader van het leninggarantie-instrument, gebaseerd op de risicomarge en de dekking van alle projectgerelateerde administratieve kosten van het garantie-instrument, geschiedt overeenkomstig de desbetreffende gebruikelijke voorschriften en criteria van de EIB.

Aanvraagprocedure

Aanvragen voor risicodekking in het kader van het leninggarantie-instrument worden gericht aan de EIB overeenkomstig de gangbare aanvraagprocedure van de EIB.

Goedkeuringsprocedure

De EIB voert een grondig onderzoek uit naar het risico, alsmede de financiële, technische en juridische aspecten, en besluit over de garantiestelling in het kader van het leninggarantie-instrument overeenkomstig haar gebruikelijke voorschriften en criteria, onder meer de kwaliteit van de afzonderlijke voorstellen, de kredietwaardigheid van de leners van de EIB, aanvaardbare voorwaarden en omstandigheden, en de marktvraag.

Duur van het leninggarantie-instrument

1.

De communautaire bijdrage aan het leninggarantie-instrument moet uiterlijk op 31 december 2013 worden vastgelegd. De feitelijke goedkeuring van de garanties moet uiterlijk op 31 december 2014 zijn afgerond.

2.

Ingeval het leninggarantie-instrument tijdens het huidige financiële kader wordt beëindigd, worden andere saldi dan gelden waarvoor verplichtingen zijn aangegaan en gelden die voor de dekking van andere in aanmerking komende kosten en uitgaven nodig zijn, teruggestort in de begrotingslijn voor TEN-vervoer. Indien het leninggarantie-instrument in het volgende financieel kader niet wordt verlengd, worden de resterende gelden teruggeboekt op de ontvangstenzijde van de algemene begroting van de Europese Unie.

3.

Op de aan het leninggarantie-instrument toegewezen middelen kan een beroep worden gedaan totdat de laatste garantie is verstreken, of indien dit vroeger is, totdat de laatste achtergestelde lening is terugbetaald.

Rapportage

De wijze van jaarlijkse rapportage over de toepassing van het leninggarantie-instrument wordt door de Commissie en de EIB overeengekomen.


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

De Commissie heeft op 20 juli 2004 een voorstel ingediend voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van trans-Europese netwerken voor vervoer en energie en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2236/95 van de Raad.

Het Europees Parlement heeft op 26 oktober 2005 zijn advies in eerste lezing uitgebracht.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 22 september 2005 advies uitgebracht.

Aangezien de begrotingsmiddelen in het oorspronkelijke Commissievoorstel de in het financieel kader voor TEN's over 2007-2013 vastgestelde bedragen overschreden, heeft de Commissie op 24 mei 2006 een gewijzigd voorstel ingediend (COM(2006) 245 def.). Daarin zijn de belangrijkste amendementen overgenomen die het Europees Parlement in eerste lezing had aangenomen.

Het voorzitterschap had informeel overleg met de rapporteur van het Europees Parlement om tot een akkoord te komen over een gemeenschappelijk standpunt dat zonder amendementen door het Parlement kon worden aanvaard.

Op 6 december 2006 heeft de voorzitter van de Begrotingscommissie van het Parlement, de heer LEWANDOWSKI, in een brief (doc. 16218/06) aan de voorzitter van het Comité van permanente vertegenwoordigers meegedeeld dat de Commissie akkoord gaat met het compromisvoorstel van het voorzitterschap in document 12777/2/06 REV 2. Indien de tekst van het aangenomen gemeenschappelijk standpunt identiek is, zal de heer LEWANDOWSKI de plenaire vergadering van het Parlement aanraden die tekst zonder amendementen aan te nemen.

Op 11 december 2006 heeft de Raad een politiek akkoord bereikt over het compromis van het voorzitterschap in document 12777/2/06 REV 2. De Commissie legde een verklaring af voor de notulen van de Raadszitting tijdens welke het gemeenschappelijk standpunt zal worden aangenomen.

II.   DOEL

In de verordening worden de financieringsinstrumenten versterkt en aangepast door een verhoging van het medefinancieringspercentage van de Gemeenschap, waarbij wordt voorzien in de mogelijkheid een hoger communautair medefinancieringspercentage toe te passen, met name voor projecten die worden gekenmerkt door hun grensoverschrijdende karakter, hun transitfunctie of door het overschrijden van natuurlijke barrières. De verordening zou het mogelijk moeten maken de bestaande netwerken beter te gebruiken, de knelpunten weg te werken en ontbrekende schakels in te vullen en zo de doeltreffendheid te verbeteren, de mededinging te vergroten en te zorgen voor een goed kwaliteitsniveau, minder congestie en derhalve ook meer duurzaamheid op lange termijn.

III.   ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

1.   Algemene opmerkingen

Over het gemeenschappelijk standpunt is een akkoord bereikt middels informele driepartijenonderhandelingen, gevolgd door een reeks bijeenkomsten van het fungerend voorzitterschap, de rapporteur en de vertegenwoordigers van de Commissie.

IV.   CONCLUSIES

De Raad vindt dat het gemeenschappelijk standpunt, over het geheel genomen, strookt met de fundamentele doelstellingen van het gewijzigde Commissievoorstel en meent dat er tijdens de informele onderhandelingen een goed compromis met het Europees Parlement is bereikt.