ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 48

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

49e jaargang
25 februari 2006


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Mededelingen

 

Hof van Justitie

 

HOF VAN JUSTITIE

2006/C 048/1

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 15 december 2005 in zaak C-66/02: Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Beroep tot nietigverklaring — Steunmaatregelen van staten — Beschikking 2002/581/EG — Belastingvoordelen voor banken — Motivering van beschikking — Kwalificatie als staatssteun — Voorwaarden — Verenigbaarheid met gemeenschappelijke markt — Voorwaarden — Belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang — Ontwikkeling van bepaalde vormen van bedrijvigheid)

1

2006/C 048/2

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 december 2005 in zaak C-86/03: Helleense Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Beroep tot nietigverklaring — Weigering van Commissie om gebruik van zware stookolie met maximaal zwavelgehalte van 3 massaprocent toe te staan op deel van Grieks grondgebied — Richtlijn 1999/32/EG — Zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen)

1

2006/C 048/3

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 januari 2006 in zaak C-94/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Raad van de Europese Unie (Beroep tot nietigverklaring — Besluit 2003/106/EG van Raad inzake sluiting van Verdrag van Rotterdam — Procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming — Gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in internationale handel — Keuze van rechtsgrondslag — Artikelen 133 EG en 175 EG)

2

2006/C 048/4

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 januari 2006 in zaak C-98/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland (Niet-nakoming — Richtlijn 92/43/EEG — Instandhouding van natuurlijke habitats — Wilde flora en fauna — Beoordeling van gevolgen van bepaalde projecten voor beschermd gebied — Soortenbescherming)

2

2006/C 048/5

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 januari 2006 in zaak C-178/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Europees Parlement, Raad van de Europese Unie (Beroep tot nietigverklaring — Verordening (EG) nr. 304/2003 van Europees Parlement en Raad van 28 januari 2003 betreffende in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen — Keuze van rechtsgrondslag — Artikelen 133 EG en 175 EG)

3

2006/C 048/6

Arrest van het Hof (Tweede kamer) 15 december 2005 in zaak C-344/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Finland (Richtlijn 79/409/EEG — Behoud van de vogelstand — Lentejacht op bepaalde watervogels)

3

2006/C 048/7

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 januari 2006 in zaak C-402/03 (verzoek van het Vestre Landsret om een prejudiciële beslissing): Skov Æg tegen Bilka Lavprisvarehus A/S en Bilka Lavprisvarehus A/S tegen Jette Mikkelsen, Michael Due Nielsen (Richtlijn 85/374/EEG — Aansprakelijkheid voor producten met gebreken — Aansprakelijkheid van leverancier van product met gebreken)

4

2006/C 048/8

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 december 2005 in zaak C-26/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Richtlijn 76/160/EEG — Kwaliteit van zwemwater — Aanwijzen van badzones — Richtlijn 79/923/EEG — Kwaliteit van schelpdierwater — Opstellen van programma ter vermindering van verontreiniging)

4

2006/C 048/9

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 januari 2006 in zaak C-147/04 (verzoek van de Conseil d'État om een prejudiciële beslissing): De Groot en Slot Allium BV, Bejo Zaden BV tegen Ministre de l'Économie, des Finances et de l'Industrie, Ministre de l'Agriculture, de l'Alimentation, de la Pêche et des Affaires rurales (Richtlijn 70/458/EEG — In handel brengen van groentezaad — Artikel 2 — Richtlijn 92/33/EEG — In handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad — Bijlage II — Gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen — Nationale regeling waarbij onder naam sjalotten enkel sjalottenrassen verkregen door vegetatieve vermeerdering in handel mogen worden gebracht — Artikel 28 EG — Bescherming van consument)

5

2006/C 048/0

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 december 2005 in de gevoegde zaken C-151/04 en C-152/04 (verzoeken van de Politierechtbank te Neufchâteau om een prejudiciële beslissing): Strafzaken tegen Claude Nadin, Nadin-Lux SA en Jean-Pascal Durré (Vrij verkeer van personen en vrij verrichten van diensten — Begripwerknemer — Band van ondergeschiktheid — Motorvoertuig — Motorvoertuig dat door werkgever ter beschikking van werknemer is gesteld — Voertuig dat in buitenland is ingeschreven — Werkgever die in andere lidstaat is gevestigd — Inschrijving van en belasting op motorvoertuig)

5

2006/C 048/1

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 januari 2006 in zaak C-222/04 (verzoek van de Corte suprema di cassazione om een prejudiciële beslissing): Ministero dell'Economia e delle Finanze tegen Cassa di Risparmio di Firenze SpA, Fondazione Cassa di Risparmio di San Miniato, Cassa di Risparmio di San Miniato SpA (Staatssteun — Artikelen 87 EG en 88 EG — Banken — Bancaire stichtingen — Begrip onderneming — Vermindering van directe belasting over door bancaire stichtingen ontvangen dividenden — Kwalificatie als staatssteun — Verenigbaarheid met gemeenschappelijke markt — Beschikking 2003/146/EG van Commissie — Geldigheidstoetsing — Niet-ontvankelijkheid — Artikelen 12 EG, 43 EG en 56 EG — Discriminatieverbod — Vrijheid van vestiging — Vrij verkeer van kapitaal)

6

2006/C 048/2

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 december 2005 in de gevoegde zaken C-232/04 en C-233/04 (verzoeken van het Arbeitsgericht Düsseldorf om een prejudiciële beslissing): Nurten Güney-Görres, Gul Demir tegen Securicor Aviation (Germany) Ltd, Kötter Aviation Security GmbH & Co. KG (Richtlijn 2001/23/EG — Artikel 1 — Overgang van onderneming of vestiging — Behoud van rechten van werknemers — Werkingssfeer)

6

2006/C 048/3

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 15 december 2005 in zaak C-252/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2002/22/EG — Elektronische-communicatienetwerken en -diensten — Universele dienst — Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

7

2006/C 048/4

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 januari 2006 in zaak C-302/04 (verzoek van het Szombathelyi Városi Bíróság om een prejudiciële beslissing): Ynos kft tegen János Varga (Artikel 234 EG — Richtlijn 93/13/EEG — Consumenten — Oneerlijke bedingen — Nationale wettelijke regeling die na sluiting van associatieovereenkomst door derde staat met Europese Gemeenschappen, doch vóór toetreding van die staat tot Europese Unie in overeenstemming is gebracht met richtlijn — Onbevoegdheid van Hof)

7

2006/C 048/5

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 1 december 2005 in zaak C-309/04 (verzoek van het Bundesfinanzhof om een prejudiciële beslissing): Fleisch-Winter GmbH & Co. KG tegen Hauptzollamt Hamburg-Jonas (Restituties bij uitvoer — Toekenningsvoorwaarden — Rundvlees — Verordening (EEG) nr. 3665/87 — Boviene spongiforme encefalopathie — Uitvoerverbod — Gezonde handelskwaliteit — Aangifte ten uitvoer — Nationaal verzoek om betaling — Sanctie)

8

2006/C 048/6

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 24 november 2005 in zaak C-331/04 (verzoek van de Consiglio di Stato om een prejudiciële beslissing): ATI EAC Srl e Viaggi di Maio Snc, e.a. tegen ACTV Venezia SpA, e.a. (Overheidsopdrachten voor dienstverlening — Richtlijnen 92/50/EEG en 93/38/EEG — Gunningscriteria — Economisch voordeligste aanbieding — Inachtneming van in bestek vastgestelde gunningscriteria — Vaststelling van subcriteria voor één van in bestek vastgestelde gunningscriteria — Besluit tot weging — Beginselen van gelijke behandeling van inschrijvers en van transparantie)

8

2006/C 048/7

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 januari 2006 in zaak C-373/04 P: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Mercedes Alvarez Moreno (Hogere voorziening — Ambtenaren — Hulpfunctionaris — Conferentietolk — Beroep — Verzoek in de zin van artikel 90, lid 1, Statuut — Bezwarende handeling — Begrip)

9

2006/C 048/8

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 15 december 2005 in zaak C-33/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België (Niet-nakoming — Richtlijn 2000/60/EG — Gemeenschappelijk waterbeleid — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

9

2006/C 048/9

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 15 december 2005 in zaak C-96/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2001/65/EG — Jaarrekening en geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen — Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

10

2006/C 048/0

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 15 december 2005 in zaak C-144/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België (Niet-nakoming — Richtlijn 2002/59/EG — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

10

2006/C 048/1

Zaak C-367/05: Verzoek van het Hof van Cassatie van België van 6 september 2005 om een prejudiciële beslissing in de strafzaak tegen Norma Kraaijenbrink

10

2006/C 048/2

Zaak C-405/05: Beroep, op 18 november 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

11

2006/C 048/3

Zaak C-415/05 P: Hogere voorziening, op 23 november 2005 ingesteld door Ahmed Yusuf en Al Barakaat International Foundation tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer — uitgebreid) van 21 september 2005 in zaak T-306/01, Ahmed Yusuf en Al Barakaat International Foundation tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

11

2006/C 048/4

Zaak C-418/05 P: Hogere voorziening, op 25 november 2005 ingesteld door het Centro Provincial de Jóvenes Agricultores de Jaén (ASAJA), Salvador Contreras Gila, José Ramiro López, Antonio Ramiro López, Cristobal Gallego Martínez, Benito García Burgos en Antonio Parras Rosa tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Derde kamer) van 8 september 2005 in de gevoegde zaken T-295/04 tot en met T-297/04, Centro Provincial de Jóvenes Agricultores de Jaén (ASAJA), Salvador Contreras Gila, José Ramiro López, Antonio Ramiro López, Cristobal Gallego Martínez, Benito García Burgos en Antonio Parras Rosa tegen Raad van de Europese Unie

12

2006/C 048/5

Zaak C-420/05 P: Hogere voorziening, op 28 november 2005 ingesteld door Ricosmos B.V. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Eerste kamer) van 13 september 2005 in de zaak T-53/02, Ricosmos tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen

12

2006/C 048/6

Zaak C-422/05: Beroep, op 28 november 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België

13

2006/C 048/7

Zaak C-423/05: Beroep, op 29 november 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek

14

2006/C 048/8

Zaak C-425/05: Beroep, op 29 november 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Ierland

15

2006/C 048/9

Zaak C- 439/05 P: Hogere voorziening, op 7 december 2005 ingesteld door het land Oberösterreich tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 5 oktober 2005 in de gevoegde zaken T-366/03 en T-235/04, Land Oberösterreich en Republiek Oostenrijk tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

15

2006/C 048/0

Zaak C-446/05: Verzoek van de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 7 december 2005 om een prejudiciële beslissing in de strafzaak tegen Ioannis Doulamis, civiele partijen: de Vereniging der Mond- en Tandartsen van België U.P.R. en Jean Totolidis

16

2006/C 048/1

Zaak C-447/05: Verzoek van het Cour d'appel de Paris van 18 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen SA Thomson Multimedia Sales Europe en Admininistration des Douanes et Droits Indirects

16

2006/C 048/2

Zaak C-448/05: Verzoek van het Cour d'appel de Paris van 18 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Société Vestel France en Administration des Douanes et Droits Indirects

17

2006/C 048/3

Zaak C-452/05: Beroep, op 19 december 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groothertogdom Luxemburg

17

2006/C 048/4

Zaak C-459/05: Beroep, op 23 december 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België

18

2006/C 048/5

Zaak C-461/05: Beroep, op 23 december 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Denemarken

18

2006/C 048/6

Zaak C-463/05: Beroep, op 22 december 2005 ingesteld door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het Koninkrijk der Nederlanden.

19

2006/C 048/7

Zaak C-3/06 P: Hogere voorziening, op 4 januari 2006 ingesteld door Groupe Danone tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vijfde kamer) van 25 oktober 2005 in zaak T-38/02, Groupe Danone tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

19

2006/C 048/8

Zaak C- 4/06 P: Hogere voorziening, op 4 januari 2004 ingesteld door J. Ouariachi tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vijfde kamer) van 26 oktober 2005 in zaak T-124/04, J. Ouariachi tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

20

2006/C 048/9

Zaak C-13/06: Beroep, op 11 januari 2006 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek

21

 

GERECHT VAN EERSTE AANLEG

2006/C 048/0

Zaak T-69/00: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — FIAMM en FIAMM Technologies tegen Raad en Commissie (Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap — Onverenigbaarheid van gemeenschapsregeling voor invoer van bananen met regels van Wereldhandelsorganisatie (WTO) — Instelling door Verenigde Staten van Amerika van vergeldingsmaatregelen in vorm van aanvullend douanerecht op invoer uit Gemeenschap op grond van machtiging van WTO — Uitspraak van Orgaan voor Geschillenbeslechting van WTO — Rechtsgevolgen — Aansprakelijkheid van Gemeenschap zonder onrechtmatig gedrag van haar organen — Oorzakelijk verband — Abnormale en bijzondere schade)

22

2006/C 048/1

Zaak T-151/00: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — Laboratoire du Bain tegen Raad en Commissie (Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap — Onverenigbaarheid van gemeenschapsregeling voor invoer van bananen met regels van Wereldhandelsorganisatie (WTO) — Instelling door Verenigde Staten van Amerika van vergeldingsmaatregelen in vorm van aanvullend douanerecht op invoer uit Gemeenschap op grond van machtiging van WTO — Uitspraak van Orgaan voor Geschillenbeslechting van WTO — Rechtsgevolgen — Aansprakelijkheid van Gemeenschap zonder onrechtmatig gedrag van haar organen — Oorzakelijk verband — Abnormale en bijzondere schade)

22

2006/C 048/2

Zaak T-237/00: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 december 2005 — Patrick Reynolds tegen Europees Parlement (Ambtenaren — Detachering in belang van de dienst — Artikel 38 van het Statuut — Politieke fractie — Voortijdige beëindiging van detachering — Rechten van verdediging — Motiveringsplicht — Gewettigd vertrouwen — Zorgplicht — Misbruik van bevoegdheid — Beroep tot nietigverklaring — Beroep tot schadevergoeding — Gedeeltelijke vernietiging van arrest van Gerecht — Gezag van gewijsde)

23

2006/C 048/3

Zaak T-301/00: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — Groupe Fremaux en Palais Royal tegen Raad en Commissie (Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap — Onverenigbaarheid van gemeenschapsregeling voor invoer van bananen met regels van Wereldhandelsorganisatie (WTO) — Instelling door Verenigde Staten van Amerika van vergeldingsmaatregelen in vorm van aanvullend douanerecht op invoer uit Gemeenschap op grond van machtiging van WTO — Uitspraak van Orgaan voor Geschillenbeslechting van WTO — Rechtsgevolgen — Aansprakelijkheid van Gemeenschap zonder onrechtmatig gedrag van haar organen — Oorzakelijk verband — Abnormale en bijzondere schade)

23

2006/C 048/4

Zaak T-320/00: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — CD Cartondruck tegen Raad en Commissie (Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap — Onverenigbaarheid van gemeenschapsregeling voor invoer van bananen met regels van Wereldhandelsorganisatie (WTO) — Instelling door Verenigde Staten van Amerika van vergeldingsmaatregelen in vorm van aanvullend douanerecht op invoer uit Gemeenschap op grond van machtiging van WTO — Uitspraak van Orgaan voor Geschillenbeslechting van WTO — Rechtsgevolgen — Aansprakelijkheid van Gemeenschap zonder onrechtmatig gedrag van haar organen — Oorzakelijk verband — Abnormale en bijzondere schade)

24

2006/C 048/5

Zaak T-383/00: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — Beamglow tegen Parlement e.a. (Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap — Onverenigbaarheid van gemeenschapsregeling voor invoer van bananen met regels van Wereldhandelsorganisatie (WTO) — Instelling door Verenigde Staten van Amerika van vergeldingsmaatregelen in vorm van aanvullend douanerecht op invoer uit Gemeenschap op grond van machtiging van WTO — Uitspraak van Orgaan voor Geschillenbeslechting van WTO — Rechtsgevolgen — Aansprakelijkheid van Gemeenschap zonder onrechtmatig gedrag van haar organen — Oorzakelijk verband — Abnormale en bijzondere schade)

24

2006/C 048/6

Zaak T-33/01: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 december 2005 — Infront WM tegen Commissie (Televisie-uitzendingen — Richtlijn 89/552/EEG — Richtlijn 97/36/EG — Artikel 3 bis — Evenementen van aanzienlijk belang voor samenleving — Ontvankelijkheid — Schending van wezenlijke vormvoorschriften)

25

2006/C 048/7

Zaak T-135/01: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — Fedon & Figli e.a. tegen Raad en Commissie (Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap — Onverenigbaarheid van gemeenschapsregeling voor invoer van bananen met regels van Wereldhandelsorganisatie (WTO) — Instelling door Verenigde Staten van Amerika van vergeldingsmaatregelen in vorm van aanvullend douanerecht op invoer uit Gemeenschap op grond van machtiging van WTO — Uitspraak van Orgaan voor Geschillenbeslechting van WTO — Rechtsgevolgen — Aansprakelijkheid van Gemeenschap zonder onrechtmatig gedrag van haar organen — Oorzakelijk verband — Abnormale en bijzondere schade)

25

2006/C 048/8

Zaak T-209/01: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — Honeywell tegen Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Mededinging — Beschikking van Commissie waarbij concentratie onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard — Verordening (EEG) nr. 4064/89 — Falen van gedeeltelijke kritiek op beschikking — Luchtvaartmarkten — Beroep dat niet kan leiden tot nietigverklaring van beschikking)

26

2006/C 048/9

Zaak T-210/01: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — General Electric tegen Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Mededinging — Beschikking van Commissie waarbij concentratie onverenigbaar met gemeenschappelijke markt is verklaard — Verordening (EEG) nr. 4064/89 — Luchtvaartmarkten — Overname van Honeywell door General Electric — Verticale integratie — Gebundelde verkopen — Uitsluitingseffecten — Horizontale overlappingen — Rechten van verdediging)

26

2006/C 048/0

Zaak T-135/02: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — Greencore Group tegen Commissie (Uitvoering van arrest van Gerecht — Vermindering van aan verzoekster opgelegde geldboete — Verzuim, vervolgens weigering door Commissie rente te betalen over terugbetaald bedrag — Beroep tot nietigverklaring — Rechtszekerheidsbeginsel)

27

2006/C 048/1

Gevoegde zaken T-155/03, T-157/03 en T-331/03: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 13 december 2005 — Cwik tegen Commissie (Ambtenaren — Beoordelingsrapport — Beoordelingsperioden 1995/1997, 1997/1999 en 1999/2001 — Beroep tot nietigverklaring — Gelijktijdige vaststelling van opeenvolgende beoordelingsrapporten — Onregelmatige procedure — Laattijdigheid — Persoonsdossier — Kennelijke beoordelingsfout — Misbruik van bevoegdheid — Onsamenhangende motivering — Vergoeding van schade — Materiële schade — Morele schade)

27

2006/C 048/2

zaak T-29/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 december 2005 — Castellblanch/BHIM (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk dat woordelement CRISTAL CASTELLBLANCH bevat — Ouder nationaal woordmerk CRISTAL — Normaal gebruik van ouder merk — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, artikel 15, lid 2, sub a, en artikel 43, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 40/94)

28

2006/C 048/3

Zaak T-146/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 22 december 2005 — Gorostiaga Atxalandabaso/Parlement (Regeling kosten en vergoedingen van leden van Europees Parlement — Controle op gebruik van vergoedingen — Rechtvaardiging van kosten — Invordering van schuld bij wijze van compensatie)

28

2006/C 048/4

Zaak T-154/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 december 2005 — Bauwens tegen Commissie (Ambtenaren — Loopbaanontwikkelingsrapport — Beoordelingsronde 2001/2002 — Artikel 7 van Algemene uitvoeringsbepalingen — Termijn voor indiening van verzoek om adiëring van paritair beoordelingscomité — Schorsing)

29

2006/C 048/5

Zaak T-169/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — Arysta Lifescience tegen BHIM (Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord CARPOVIRUSINE — Ouder nationaal woordmerk CARPO — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

29

2006/C 048/6

Zaak T-198/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 december 2005 — Merladet tegen Commissie (Ambtenaren — Loopbaanontwikkelingsrapport — Beoordelingsjaar 2001/2002 — Regelmatigheid van beoordelingsprocedure — Beroep tot nietigverklaring)

30

2006/C 048/7

Zaak T-200/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — Regione autonoma della Sardegna tegen Commissie (Staatssteun — Maatregelen van Italiaanse autoriteiten ter compensatie van de door catarrale schapenkoorts (bluetongue) veroorzaakte schade — Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector)

30

2006/C 048/8

Zaak T-274/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 december 2005 — Rounis tegen Commissie (Ambtenaren — Beoordelingsrapport — Beroep tot nietigverklaring — Verdwijnen van procesbelang — Afdoening zonder beslissing — Beroep tot schadevergoeding — Te late opstelling van beoordelingsrapport)

30

2006/C 048/9

Zaak T-384/04: Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 december 2005 — RB Square Holdings Spain tegen BHIM (Gemeenschapsmerk — Beeldmerk dat woordelement clean x bevat — Oppositie door houder van oudere nationale woord- en beeldmerken CLEN — Afwijzing van oppositie — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94)

31

2006/C 048/0

Zaak T-41/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 25 november 2005 — Pérez-Díaz tegen Commissie (Ambtenaren — Beroep tot nietigverklaring — Litispendentie — Te late indiening van voorafgaande administratieve klacht — Verzoek tot schadevergoeding nauw verbonden met vordering tot nietigverklaring — Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

31

2006/C 048/1

Zaak T-91/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 december 2005 — Alexander Just tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Ambtenaren — Algemeen vergelijkend onderzoek — Meerkeuzevragen — Juistheid van antwoorden van correctieformulier — Beroep rechtens kennelijk ongegrond)

31

2006/C 048/2

Zaak T-92/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 december 2005 — Marta Cristina Moren Abat tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Ambtenaren — Algemeen vergelijkend onderzoek — Meerkeuzevragen — Juistheid van antwoorden van correctieformulier — Beroep rechtens kennelijk ongegrond)

32

2006/C 048/3

Zaak T-94/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 28 november 2005 — EEB e.a. tegen Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Exceptie van niet-ontvankelijkheid — Richtlijn 2003/112/EG — Procesbevoegdheid)

32

2006/C 048/4

Gevoegde zaken T-236/04 en T-241/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 28 november 2005 — EEB en Stichting Natuur en Milieu tegen Commissie (Beroep tot nietigverklaring — Beschikkingen 2004/247/EG en 2004/248/EG — Exceptie van niet-ontvankelijkheid — Procesbevoegdheid)

33

2006/C 048/5

Zaak T-299/04: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 18 november 2005 — Selmani tegen Raad en Commissie (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Gemeenschappelijke standpunten van Raad — Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met oog op strijd tegen terrorisme — Beroep tot nietigverklaring — Kennelijke onbevoegdheid — Verval termijn — Ontvankelijkheid)

33

2006/C 048/6

Zaak T-218/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 23 november 2005 — Bustec Ireland tegen BHIM (Gemeenschapsmerk — Oppositie — Intrekking van oppositie — Afdoening zonder beslissing)

34

2006/C 048/7

Zaak T-395/05: Beroep ingesteld op 31 oktober 2005 — Multikauf tegen BHIM

34

2006/C 048/8

Zaak T-410/05: Beroep ingesteld op 14 november 2005 — Eerola tegen Commissie

34

2006/C 048/9

Zaak T-412/05: Beroep ingesteld op 18 november 2005 — M tegen Ombudsman

35

2006/C 048/0

Zaak T-413/05: Beroep ingesteld op 18 november 2005 — Sanchez Ferriz tegen Commissie

36

2006/C 048/1

Zaak T-419/05: Beroep ingesteld op 18 november 2005 — Bain e.a. tegen Commissie

36

2006/C 048/2

Zaak T-421/05: Beroep ingesteld op 3 november 2006 — Kay tegen Commissie

36

2006/C 048/3

Zaak T-425/05: Beroep ingesteld op 5 december 2005 — Mediocurso — Estabelecimento de Ensino Particular, SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

37

2006/C 048/4

Zaak T-429/05: Beroep ingesteld op 7 december 2005 — Artegodan tegen Commissie

38

2006/C 048/5

Zaak T-431/05: Beroep ingesteld op 5 december 2005 — Cerafogli en Poloni tegen ECB

38

2006/C 048/6

Zaak T-437/05: Beroep ingesteld op 15 december 2005 — Brink's Security Luxembourg tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

39

2006/C 048/7

Zaak T-444/05: Beroep ingesteld op 21 december 2005 — Navigazione Libera del Golfo tegen Commissie

40

2006/C 048/8

Zaak T-445/05: Beroep ingesteld op 19 december 2005 — Associazione italiana del risparmio gestito en Fineco Asset Management tegen Commissie

41

2006/C 048/9

Zaak T-448/05: Beroep ingesteld op 16 december 2005 — Oxley Threads tegen Commissie

42

2006/C 048/0

Zaak T-455/05: Beroep ingesteld op 29 december 2005 — Componenta tegen Commissie

42

2006/C 048/1

Zaak T-9/06: Beroep ingesteld op 17 januari 2006 — Equant Belgium tegen Commissie

43

2006/C 048/2

Zaak T-338/05: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 9 december 2005 — Raymond Claudel tegen Rekenkamer

44

2006/C 048/3

Zaak T-383/05 R: Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 januari 2006 — GHK Consulting tegen Commissie

44

 

III   Bekendmakingen

2006/C 048/4

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 36 van 11.2.2006

45

 

Rectificaties

2006/C 048/5

Rectificatie van de mededeling in het Publicatieblad in zaak T-408/05 (PB C 22 van 28.1.2006, blz. 18.)

46

2006/C 048/6

Rectificatie van de mededeling in het Publicatieblad in de gevoegde zaken T-130/05, T-160/05 en T-183/05 (PB C 22 van 28.1.2006, blz. 26.)

47

NL

 


I Mededelingen

Hof van Justitie

HOF VAN JUSTITIE

25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/1


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 15 december 2005

in zaak C-66/02: Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Steunmaatregelen van staten - Beschikking 2002/581/EG - Belastingvoordelen voor banken - Motivering van beschikking - Kwalificatie als staatssteun - Voorwaarden - Verenigbaarheid met gemeenschappelijke markt - Voorwaarden - Belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang - Ontwikkeling van bepaalde vormen van bedrijvigheid)

(2006/C 48/01)

Procestaal: Italiaans

In zaak C-66/02, betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingesteld op 21 februari 2002, Italiaanse Republiek (gemachtigden: aanvankelijk U. Leanza, vervolgens I. M. Braguglia, bijgestaan door M. Fiorilli, avvocato dello Stato) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: V. Di Bucci en R. Lyal), heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, C. Gulmann (rapporteur), R. Schintgen, G. Arestis en J. Klučka, rechters; advocaat-generaal: C. Stix-Hackl; griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur, op 15 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 109 van 4.5.2002.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/1


ARREST VAN HET HOF

(Eerste kamer)

van 15 december 2005

in zaak C-86/03: Helleense Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Weigering van Commissie om gebruik van zware stookolie met maximaal zwavelgehalte van 3 massaprocent toe te staan op deel van Grieks grondgebied - Richtlijn 1999/32/EG - Zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen)

(2006/C 48/02)

Procestaal: Grieks

In zaak C-86/03, betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingesteld op 26 februari 2003, Helleense Republiek (gemachtigden: P. Mylonopoulos en A. Samoni-Rantou) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: M. Konstantinidis en G. Valero Jordana), ondersteund door: Raad van de Europese Unie (gemachtigden: S. Kyriakopoulou en B. Hoff-Nielsen), heeft het Hof (Eerste kamer), samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, N. Colneric, J. N. Cunha Rodrigues (rapporteur), M. Ilešič en E. Levits, rechters, advocaat-generaal: A. Tizzano; griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier, op 15 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Helleense Republiek wordt in de kosten verwezen.

3)

De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 112 van 10.5.2003.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/2


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 10 januari 2006

in zaak C-94/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Raad van de Europese Unie (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Besluit 2003/106/EG van Raad inzake sluiting van Verdrag van Rotterdam - Procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming - Gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in internationale handel - Keuze van rechtsgrondslag - Artikelen 133 EG en 175 EG)

(2006/C 48/03)

Procestaal: Engels

In zaak C-94/03, betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingesteld op 28 februari 2003, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: G. zur Hausen, L. Ström van Lier en E. Righini) tegen Raad van de Europese Unie (gemachtigden: aanvankelijk B. Hoff-Nielsen en M. Sims-Robertson, vervolgens M. Sims-Robertson en K. Michoel), ondersteund door: Franse Republiek (gemachtigden: G. de Bergues, F. Alabrune en E. Puisais), Koninkrijk der Nederlanden (gemachtigden: H. G. Sevenster, S. Terstal en N. A. J. Bel), Republiek Oostenrijk (gemachtigde: E. Riedl), Republiek Finland (gemachtigde: T. Pynnä), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (gemachtigde: R. Caudwell, bijgestaan door A. Dashwood, barrister), Europees Parlement (gemachtigden: aanvankelijk C. Pennera en M. Moore, vervolgens M. Moore en K. Bradley), heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans (rapporteur), kamerpresident, J. Makarczyk, C. Gulmann, P. Kūris en J. Klučka, rechters; advocaat-generaal: J. Kokott; griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur, op 10 januari 2006 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Besluit 2003/106/EG van de Raad van 19 december 2002 inzake de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande [geïnformeerde] toestemming (PIC) ten aanzien van bepaalde [gevaarlijke] chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel, wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen en de Raad van de Europese Unie dragen hun eigen kosten.

3)

De Franse Republiek, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, alsmede het Europees Parlement dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 101 van 26.4.2003.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/2


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 10 januari 2006

in zaak C-98/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 92/43/EEG - Instandhouding van natuurlijke habitats - Wilde flora en fauna - Beoordeling van gevolgen van bepaalde projecten voor beschermd gebied - Soortenbescherming)

(2006/C 48/04)

Procestaal: Duits

In zaak C-98/03, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 28 februari 2003, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: U. Wölker) tegen Bondsrepubliek Duitsland (gemachtigden: M. Lumma en C. Schulze-Bahr), heeft het Hof van Justitie (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, C. Gulmann (rapporteur), R. Silva de Lapuerta, P. Kūris en G. Arestis, rechters; advocaat-generaal: A. Tizzano, griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur, op 10 januari 2006 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door voor bepaalde projecten buiten specialebeschermingszones in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, geen beoordeling van de gevolgen voor het gebied overeenkomstig artikel 6, leden 3 en 4, van deze richtlijn voor te schrijven, ongeacht de vraag of deze projecten significante gevolgen kunnen hebben voor een specialebeschermingszone;

door emissies in een specialebeschermingszone toe te staan, ongeacht de vraag of deze significante gevolgen kunnen hebben voor dit gebied;

door bepaalde onopzettelijke verstoringen van beschermde dieren uit te sluiten van de werkingssfeer van de bepalingen inzake de soortenbescherming;

door niet te waarborgen dat de in artikel 16 van richtlijn 92/43 neergelegde voorwaarden voor afwijking worden nageleefd voor bepaalde met de instandhouding van het gebied verenigbare handelingen;

door in haar wetgeving op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen onvoldoende rekening te houden met de soortenbescherming, en

door er niet op toe te zien dat de bepalingen van de visserijwetgeving voldoende vangstverboden bevatten,

is de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens artikel 6, lid 3, en de artikelen 12, 13 en 16 van richtlijn 92/43 op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 146 van 21.6.2003.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/3


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 10 januari 2006

in zaak C-178/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Europees Parlement, Raad van de Europese Unie (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Verordening (EG) nr. 304/2003 van Europees Parlement en Raad van 28 januari 2003 betreffende in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen - Keuze van rechtsgrondslag - Artikelen 133 EG en 175 EG)

(2006/C 48/05)

Procestaal: Engels

In zaak C-178/03, betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingesteld op 24 april 2003, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: G. zur Hausen, L. Ström van Lier en E. Righini) tegen Europees Parlement (gemachtigden: aanvankelijk C. Pennera en M. Moore, vervolgens M. Moore en K. Bradley), Raad van de Europese Unie (gemachtigden: aanvankelijk B. Hoff-Nielsen en M. Sims-Robertson, vervolgens M. Sims-Robertson en K. Michoel), ondersteund door: Franse Republiek (gemachtigden: G. de Bergues, F. Alabrune en E. Puisais), Republiek Finland (gemachtigde: T. Pynnä), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (gemachtigde: R. Caudwell, bijgestaan door A. Dashwood, barrister), heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans (rapporteur), kamerpresident, J. Makarczyk, C. Gulmann, P. Kūris en J. Klučka, rechters; advocaat-generaal: J. Kokott; griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur, op 10 januari 2006 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Verordening (EG) nr. 304/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen, wordt nietig verklaard.

2)

De gevolgen van deze verordening worden gehandhaafd totdat binnen een redelijke termijn een nieuwe verordening is vastgesteld die is gebaseerd op de passende rechtsgrondslagen.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen, het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie dragen elk hun eigen kosten.

4)

De Franse Republiek, de Republiek Finland alsmede het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 146 van 21.6.2003.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/3


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

15 december 2005

in zaak C-344/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Finland (1)

(Richtlijn 79/409/EEG - Behoud van de vogelstand - Lentejacht op bepaalde watervogels)

(2006/C 48/06)

Procestaal: Fins

In zaak C-344/03, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 1 augustus 2003, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: G. Valero Jordana en P. Aalto) tegen Republiek Finland (gemachtigde: T. Pynnä), heeft het Hof van Justitie (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, president van de Tweede kamer, C. Gulmann (rapporteur), R. Schintgen, G. Arestis en J. Klučka, rechters; advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer; griffier: K. Sztranc, administrateur, op 15 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

De Republiek Finland heeft niet voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, zoals gewijzigd bij de akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, voorzover zij niet het bewijs heeft geleverd dat in het kader van de lentejacht op watervogels in continentaal Finland en in de provincie Åland:

voor de eidereend, de brileend, de middelste zaagbek, de grote zaagbek, de grote zee-eend en de kuifeend was voldaan aan de in artikel 9, lid 1, sub c, van deze richtlijn voor een afwijking gestelde voorwaarde dat er geen andere bevredigende oplossing bestond dan de lentejacht, en dat

voor de eidereend, de grote zaagbek, de middelste zaagbek en de grote zee-eend was voldaan aan de in voormelde bepaling voor een afwijking gestelde voorwaarde dat de jacht slechts het vangen van vogels in kleine hoeveelheden betrof.

2)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

3)

De Republiek Finland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 226 van 20.9.2003.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/4


ARREST VAN HET HOF

(Grote kamer)

van 10 januari 2006

in zaak C-402/03 (verzoek van het Vestre Landsret om een prejudiciële beslissing): Skov Æg tegen Bilka Lavprisvarehus A/S en Bilka Lavprisvarehus A/S tegen Jette Mikkelsen, Michael Due Nielsen (1)

(Richtlijn 85/374/EEG - Aansprakelijkheid voor producten met gebreken - Aansprakelijkheid van leverancier van product met gebreken)

(2006/C 48/07)

Procestaal: Deens

In zaak C-402/03, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Vestre Landsret (Denemarken) bij beslissing van 26 september 2003, ingekomen bij het Hof op 29 september 2003, in de procedure Skov Æg tegen Bilka Lavprisvarehus A/S en Bilka Lavprisvarehus A/S tegen Jette Mikkelsen, Michael Due Nielsen, heeft het Hof (Grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann (rapporteur), C. W. A. Timmermans, A. Rosas, K. Schiemann en J. Makarczyk, kamerpresidenten, C. Gulmann, J. N. Cunha Rodrigues, R. Silva de Lapuerta, K. Lenaerts, P. Kūris, E. Juhász en G. Arestis, rechters; advocaat-generaal: L. A. Geelhoed; griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier, op 10 januari 2006 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, dient aldus te worden uitgelegd:

dat zij zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke het de leverancier is op wie buiten de in artikel 3, lid 3, van de richtlijn limitatief opgesomde gevallen de bij de richtlijn ingevoerde en op de producent gelegde risicoaansprakelijkheid rust;

dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke de aansprakelijkheid van de producent wegens onrechtmatige daad zonder beperkingen op de leverancier moet rusten.


(1)  PB C 304 van 13.12.2003.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/4


ARREST VAN HET HOF

(Eerste kamer)

van 15 december 2005

in zaak C-26/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Spanje (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 76/160/EEG - Kwaliteit van zwemwater - Aanwijzen van badzones - Richtlijn 79/923/EEG - Kwaliteit van schelpdierwater - Opstellen van programma ter vermindering van verontreiniging)

(2006/C 48/08)

Procestaal: Spaans

In zaak C-26/04, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 27 januari 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: G. Valero Jordana) tegen Koninkrijk Spanje (gemachtigde: E. Braquehais Conesa), heeft het Hof (Eerste kamer), samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, K. Schiemann, N. Colneric, J. N. Cunha Rodrigues (rapporteur) en E. Levits, rechters; advocaat-generaal: F. G. Jacobs; griffier: R. Grass, op 15 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door voor de Ría de Vigo geen programma ter vermindering van de verontreiniging van het schelpdierwater op te stellen, is het Koninkrijk Spanje de krachtens artikel 5 van richtlijn 79/923/EEG van de Raad van 30 oktober 1979 inzake de vereiste kwaliteit van schelpdierwater, op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen en het Koninkrijk Spanje zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 71 van 20.3.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/5


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 10 januari 2006

in zaak C-147/04 (verzoek van de Conseil d'État om een prejudiciële beslissing): De Groot en Slot Allium BV, Bejo Zaden BV tegen Ministre de l'Économie, des Finances et de l'Industrie, Ministre de l'Agriculture, de l'Alimentation, de la Pêche et des Affaires rurales (1)

(Richtlijn 70/458/EEG - In handel brengen van groentezaad - Artikel 2 - Richtlijn 92/33/EEG - In handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad - Bijlage II - Gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen - Nationale regeling waarbij onder naam sjalotten enkel sjalottenrassen verkregen door vegetatieve vermeerdering in handel mogen worden gebracht - Artikel 28 EG - Bescherming van consument)

(2006/C 48/09)

Procestaal: Frans

In zaak C-147/04, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Conseil d'État (Frankrijk) bij beslissing van 4 februari 2004, ingekomen bij het Hof op 22 maart 2004, in de procedure De Groot en Slot Allium BV, Bejo Zaden BV tegen Ministre de l'Économie, des Finances et de l'Industrie, Ministre de l'Agriculture, de l'Alimentation, de la Pêche et des Affaires rurales, in tegenwoordigheid van: Comité économique agricole régional fruits et légumes de la Région Bretagne (Cerafel), heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, president van de Tweede kamer, J. Makarczyk, C. Gulmann, G. Arestis (rapporteur) en J. Klučka, rechters; advocaat-generaal: D. Ruíz-Jarabo Colomer; griffier: K. Sztranc, administrateur, op 10 januari 2006 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

Richtlijn 70/458/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende het in de handel brengen van groentezaad, zoals gewijzigd bij richtlijn 88/380/EEG van de Raad van 13 juni 1988, verzet zich ertegen dat de rassen ambition en matador als zaadrassen onder de rubriek „sjalotten” in de gemeenschappelijke lijst worden opgenomen.

Artikel 28 EG verzet zich tegen een nationale regeling als het besluit van 17 mei 1990, volgens welke onder de benaming „sjalotten” enkel groentegewassen die door vegetatieve vermeerdering zijn verkregen, in de handel mogen worden gebracht, doch niet groentegewassen die uit zaad zijn verkregen en in andere lidstaten onder diezelfde benaming worden geproduceerd en verhandeld.


(1)  PB C 106 van 30.4.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/5


ARREST VAN HET HOF

(Eerste kamer)

van 15 december 2005

in de gevoegde zaken C-151/04 en C-152/04 (verzoeken van de Politierechtbank te Neufchâteau om een prejudiciële beslissing): Strafzaken tegen Claude Nadin, Nadin-Lux SA en Jean-Pascal Durré (1)

(Vrij verkeer van personen en vrij verrichten van diensten - Begrip,werknemer' - Band van ondergeschiktheid - Motorvoertuig - Motorvoertuig dat door werkgever ter beschikking van werknemer is gesteld - Voertuig dat in buitenland is ingeschreven - Werkgever die in andere lidstaat is gevestigd - Inschrijving van en belasting op motorvoertuig)

(2006/C 48/10)

Procestaal: Frans

In de gevoegde zaken C-151/04 en C-152/04, betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Politierechtbank te Neufchâteau (België) bij beslissingen van 16 januari 2004, ingekomen bij het Hof op 25 maart 2004, in de strafzaken tegen Claude Nadin, Nadin-Lux SA (C-151/04), tegen Jean-Pascal Durré (C-152/04), heeft het Hof (Eerste kamer), samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, K. Schiemann, N. Colneric (rapporteur), J. N. Cunha Rodrigues en E. Levits, rechters; advocaat-generaal: F. G. Jacobs; griffier: K. Sztranc, administrateur, op 15 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

Artikel 43 EG staat in de weg aan een nationale regeling van een lidstaat zoals die in de hoofdgedingen, volgens welke een in die lidstaat wonende zelfstandige verplicht is tot inschrijving in die lidstaat van een bedrijfsvoertuig dat hem ter beschikking is gesteld door de in een andere lidstaat gevestigde vennootschap die hem tewerkstelt, wanneer dat bedrijfsvoertuig niet hoofdzakelijk bestemd is voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat en daar feitelijk ook niet duurzaam wordt gebruikt.


(1)  PB C 106 van 30.4.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/6


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 10 januari 2006

in zaak C-222/04 (verzoek van de Corte suprema di cassazione om een prejudiciële beslissing): Ministero dell'Economia e delle Finanze tegen Cassa di Risparmio di Firenze SpA, Fondazione Cassa di Risparmio di San Miniato, Cassa di Risparmio di San Miniato SpA (1)

(Staatssteun - Artikelen 87 EG en 88 EG - Banken - Bancaire stichtingen - Begrip onderneming - Vermindering van directe belasting over door bancaire stichtingen ontvangen dividenden - Kwalificatie als staatssteun - Verenigbaarheid met gemeenschappelijke markt - Beschikking 2003/146/EG van Commissie - Geldigheidstoetsing - Niet-ontvankelijkheid - Artikelen 12 EG, 43 EG en 56 EG - Discriminatieverbod - Vrijheid van vestiging - Vrij verkeer van kapitaal)

(2006/C 48/11)

Procestaal: Italiaans

In zaak C-222/04, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) bij beslissing van 23 maart 2004, ingekomen bij het Hof op 28 mei 2004, in de procedure Ministero dell'Economia e delle Finanze tegen Cassa di Risparmio di Firenze SpA, Fondazione Cassa di Risparmio di San Miniato, Cassa di Risparmio di San Miniato SpA, heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, C. Gulmann (rapporteur), R. Schintgen, R. Silva de Lapuerta en G. Arestis, rechters; advocaat-generaal: F. G. Jacobs; griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur, op 10 januari 2006 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Een rechtspersoon als bedoeld in het hoofdgeding, kan na een onderzoek dat de nationale rechter met inachtneming van de toenmalige regeling dient te verrichten, als een „onderneming” in de zin van artikel 87, lid 1, EG worden aangemerkt, en was als zodanig destijds aan de gemeenschapsregels inzake steunmaatregelen onderworpen.

2)

Een vrijstelling van een inhouding op dividenden als bedoeld in het hoofdgeding, kan na een onderzoek dat door de nationale rechter dient te worden verricht, als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG worden aangemerkt.


(1)  PB C 190 van 24.7.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/6


ARREST VAN HET HOF

(Derde kamer)

van 15 december 2005

in de gevoegde zaken C-232/04 en C-233/04 (verzoeken van het Arbeitsgericht Düsseldorf om een prejudiciële beslissing): Nurten Güney-Görres, Gul Demir tegen Securicor Aviation (Germany) Ltd, Kötter Aviation Security GmbH & Co. KG (1)

(Richtlijn 2001/23/EG - Artikel 1 - Overgang van onderneming of vestiging - Behoud van rechten van werknemers - Werkingssfeer)

(2006/C 48/12)

Procestaal: Duits

In de gevoegde zaken C-232/04 en C-233/04, betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Arbeitsgericht Düsseldorf (Duitsland) bij beslissingen van 5 mei 2004, ingekomen bij het Hof op 3 juni 2004, in de procedures Nurten Güney-Görres (C-232/04), Gul Demir (C-233/04) tegen Securicor Aviation (Germany) Ltd, Kötter Aviation Security GmbH & Co. KG, heeft het Hof (Derde kamer), samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, J.-P. Puissochet, S. von Bahr, A. Borg Barthet (rapporteur) en U. Lõhmus, rechters; advocaat-generaal: M. Poiares Maduro; griffier: K. Sztranc, administrateur, op 15 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

Artikel 1 van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, moet aldus worden uitgelegd dat bij het onderzoek of er sprake is van een overgang van onderneming of vestiging in de zin van dit artikel, in het geval van gunning van een nieuwe opdracht en gelet op alle feiten, de vaststelling van de overgang van de bedrijfsmiddelen voor gebruik voor eigen rekening geen noodzakelijke voorwaarde is voor de vaststelling van een overgang van deze middelen van de oorspronkelijke opdrachtnemer op de nieuwe opdrachtnemer.


(1)  PB C 228 van 11.9.2004.

PB C 201 van 7.8.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/7


ARREST VAN HET HOF

(Vijfde kamer)

van 15 december 2005

in zaak C-252/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2002/22/EG - Elektronische-communicatienetwerken en -diensten - Universele dienst - Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

(2006/C 48/13)

Procestaal: Grieks

In zaak C-252/04, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 14 juni 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: G. Zavvos en M. Shotter) tegen Helleense Republiek (gemachtigde: N. Dafniou), heeft het Hof (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: J. Makarczyk, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta en P. Kūris (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: A. Tizzano; griffier: R. Grass, op 15 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn), is de Helleense Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 201 van 7.8.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/7


ARREST VAN HET HOF

(Grote kamer)

van 10 januari 2006

in zaak C-302/04 (verzoek van het Szombathelyi Városi Bíróság om een prejudiciële beslissing): Ynos kft tegen János Varga (1)

(Artikel 234 EG - Richtlijn 93/13/EEG - Consumenten - Oneerlijke bedingen - Nationale wettelijke regeling die na sluiting van associatieovereenkomst door derde staat met Europese Gemeenschappen, doch vóór toetreding van die staat tot Europese Unie in overeenstemming is gebracht met richtlijn - Onbevoegdheid van Hof)

(2006/C 48/14)

Procestaal: Hongaars

In zaak C-302/04, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Szombathelyi Városi Bíróság (Hongarije) bij beslissing van 10 juni 2004, ingekomen bij het Hof op 14 juli 2004, in de procedure Ynos kft tegen János Varga, heeft het Hof (Grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, A. Rosas, K. Schiemann en J. Makarczyk, kamerpresidenten, C. Gulmann, A. La Pergola, K. Lenaerts, P. Kūris, E. Juhász, G. Arestis, M. Ilešič (rapporteur) en A. Ó Caoimh, rechters; advocaat-generaal: A. Tizzano; griffier: B. Fülöp, administrateur, op 10 januari 2006 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

In omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarvan de feiten zich vóór de toetreding van een staat tot de Europese Unie hebben voorgedaan, is het Hof van Justitie niet bevoegd om de eerste en de tweede vraag te beantwoorden.


(1)  PB C 251 van 9.10.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/8


ARREST VAN HET HOF

(Eerste kamer)

van 1 december 2005

in zaak C-309/04 (verzoek van het Bundesfinanzhof om een prejudiciële beslissing): Fleisch-Winter GmbH & Co. KG tegen Hauptzollamt Hamburg-Jonas (1)

(Restituties bij uitvoer - Toekenningsvoorwaarden - Rundvlees - Verordening (EEG) nr. 3665/87 - Boviene spongiforme encefalopathie - Uitvoerverbod - Gezonde handelskwaliteit - Aangifte ten uitvoer - Nationaal verzoek om betaling - Sanctie)

(2006/C 48/15)

Procestaal: Duits

In zaak C-309/04, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) bij beslissing van 20 april 2004, ingekomen bij het Hof op 21 juli 2004, in de procedure Fleisch-Winter GmbH & Co. KG tegen Hauptzollamt Hamburg-Jonas, heeft het Hof (Eerste kamer), samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, N. Colneric, J. N. Cunha Rodrigues, E. Juhász (rapporteur) en E. Levits, rechters; advocaat-generaal: P. Léger; griffier: K. Sztranc, administrateur, op 1 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Artikel 13 van verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2945/94 van de Commissie van 2 december 1994, moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat rundvlees waarvoor een gemeenschapsrechtelijk verbod op uitvoer vanuit een bepaalde lidstaat naar de andere lidstaten en naar derde landen geldt, als van „gezonde handelskwaliteit” kan worden aangemerkt, en dat het voor de toekenning van restituties vereist dat de exporteur aantoont dat het uitgevoerde product niet afkomstig is uit een lidstaat van waaruit de uitvoer verboden is, wanneer de nationale administratie over aanwijzingen beschikt dat het product onder een uitvoerverbod valt.

2)

De in een nationaal betalingsverzoek gegeven verzekering met betrekking tot de „gezonde handelskwaliteit” in de zin van artikel 13, eerste zinsnede, van verordening nr. 3665/87 maakt geen deel uit van de in artikel 11, lid 1, tweede alinea, juncto artikel 3 van verordening nr. 3665/87 bedoelde gegevens. Zij kan door de nationale rechterlijke instantie evenwel worden beschouwd als een bewijselement voor de beoordeling van de situatie van de exporteur.


(1)  PB C 239 van 25.4.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/8


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 24 november 2005

in zaak C-331/04 (verzoek van de Consiglio di Stato om een prejudiciële beslissing): ATI EAC Srl e Viaggi di Maio Snc, e.a. tegen ACTV Venezia SpA, e.a. (1)

(Overheidsopdrachten voor dienstverlening - Richtlijnen 92/50/EEG en 93/38/EEG - Gunningscriteria - Economisch voordeligste aanbieding - Inachtneming van in bestek vastgestelde gunningscriteria - Vaststelling van subcriteria voor één van in bestek vastgestelde gunningscriteria - Besluit tot weging - Beginselen van gelijke behandeling van inschrijvers en van transparantie)

(2006/C 48/16)

Procestaal: Italiaans

In zaak C-331/04, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Consiglio di Stato (Italië), bij beslissing van 6 april 2004, ingekomen bij het Hof op 29 juli 2004, in de procedure ATI EAC Srl e Viaggi di Maio Snc, EAC Srl, Viaggi di Maio Snc tegen ACTV Venezia SpA, Provincia di Venezia, Comune di Venezia, in tegenwoordigheid van: ATI La Linea SpA CSSA, heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, C. Gulmann (rapporteur), R. Schintgen, G. Arestis en J. Klučka, rechters; advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer; griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur, op 24 november 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

Artikel 36 van richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening, en artikel 34 van richtlijn 93/38/EEG van de Raad van 14 juni 1993 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie, moeten aldus worden uitgelegd dat het gemeenschapsrecht zich er niet tegen verzet dat een aanbestedingscomité een relatief gewicht toekent aan subelementen van een vooraf vastgesteld gunningscriterium, door de bij de vaststelling van het bestek de door de aanbestedende dienst voor dat criterium vastgestelde punten onder te verdelen over deze subelementen, mits een dergelijk besluit:

geen wijziging brengt in de in het bestek vastgelegde gunningscriteria voor de opdracht;

geen elementen bevat die, indien zij bij de voorbereiding van de offertes bekend waren geweest, deze voorbereiding hadden kunnen beïnvloeden;

niet is genomen met inaanmerkingneming van elementen die discriminerend kunnen werken jegens een van de inschrijvers.


(1)  PB C 239 van 25.9.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/9


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 10 januari 2006

in zaak C-373/04 P: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Mercedes Alvarez Moreno (1)

(Hogere voorziening - Ambtenaren - Hulpfunctionaris - Conferentietolk - Beroep - Verzoek in de zin van artikel 90, lid 1, Statuut - Bezwarende handeling - Begrip)

(2006/C 48/17)

Procestaal: Frans

In zaak C-373/04 P, betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie, ingesteld op 27 augustus 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: D. Martin en F. Clotuche-Duvieusart), andere partij in de procedure: Mercedes Alvarez Moreno, wonende te Berlijn (Duitsland), (advocaten: G. Vandersanden en L. Levi), heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, J. Makarczyk, C. Gulmann, G. Arestis (rapporteur) en J. Klučka, rechters; advocaat-generaal: C. Stix-Hackl; griffier: R. Grass, op 10 januari 2006 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 10 juni 2004, Alvarez Moreno/Commissie (T-153/01 en T-323/01), wordt vernietigd voorzover daarbij ontvankelijk is verklaard het beroep tot nietigverklaring van de brief van D. Walker van 23 februari 2001 en de Commissie van de Europese Gemeenschappen in alle kosten van het beroep in zaak T-323/01 is verwezen.

2)

In zaak T-323/01 wordt verworpen het beroep tot nietigverklaring van, in de eerste plaats, de brief van D. Walker van 23 februari 2001 en, in de tweede plaats, het besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 september 2001 houdende afwijzing van de klacht van Alvarez Moreno.

3)

Elk der partijen zal haar eigen kosten van de onderhavige procedure en van de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen dragen.


(1)  PB C 251 van 9.10.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/9


ARREST VAN HET HOF

(Zesde kamer)

van 15 december 2005

in zaak C-33/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2000/60/EG - Gemeenschappelijk waterbeleid - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2006/C 48/18)

Procestaal: Frans

In zaak C-33/05, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 31 januari 2005, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: J. Hottiaux en S. Pardo Quintillán) tegen Koninkrijk België (gemachtigde: M. Wimmer), heeft het Hof (Zesde kamer), samengesteld als volgt: J. Malenovský, kamerpresident, J.-P. Puissochet en A. Ó Caoimh (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: P. Léger; griffier: R. Grass, op 15 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn voor het volgen van richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, met betrekking tot het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, is het Koninkrijk België de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 82 van 2.4.2005.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/10


ARREST VAN HET HOF

(Vierde kamer)

van 15 december 2005

in zaak C-96/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2001/65/EG - Jaarrekening en geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen - Niet-omzetting binnen gestelde termijn)

(2006/C 48/19)

Procestaal: Grieks

In zaak C-96/05, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 21 februari 2005, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: G. Braun en G. Zavvos) tegen Helleense Republiek (gemachtigde: N. Dafniou), heeft het Hof (Vierde kamer), samengesteld als volgt: K. Schiemann, kamerpresident, M. Ilešič (rapporteur) en E. Levits, rechters; advocaat-generaal: P. Léger; griffier: R. Grass, op 15 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2001/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 tot wijziging van de richtlijnen 78/660/EEG, 83/349/EEG en 86/635/EEG met betrekking tot de waarderingsregels voor de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen evenals van banken en andere financiële instellingen, is de Helleense Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 93 van 16.4.2005.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/10


ARREST VAN HET HOF

(Vijfde kamer)

van 15 december 2005

in zaak C-144/05: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2002/59/EG - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

(2006/C 48/20)

Procestaal: Nederlands

In zaak C-144/05, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 30 maart 2005, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: K. Simonsson en W. Wils) tegen Koninkrijk België (gemachtigde: M. Wimmer), heeft het Hof (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: J. Makarczyk, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta en J. Klučka (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: C. Stix-Hackl; griffier: R. Grass, op 15 december 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van richtlijn 93/75/EEG van de Raad, is het Koninkrijk België de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 143 van 11.6.2005.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/10


Verzoek van het Hof van Cassatie van België van 6 september 2005 om een prejudiciële beslissing in de strafzaak tegen Norma Kraaijenbrink

(Zaak C-367/05)

(2006/C 48/21)

Procestaal: Nederlands

Het Hof van Cassatie van België heeft bij beschikking van 6 september 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 29 september 2005, in de strafzaak tegen Norma Kraaijenbrink, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Moet artikel 54 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (1) van 19 juni 1990, gelezen in samenhang met artikel 71 van die overeenkomst, aldus worden uitgelegd dat strafbare feiten bestaande in het in Nederland verwerven, voorhanden hebben gehad en/of hebben overgedragen van geldsommen in buitenlandse valuta, afkomstig uit de handel in verdovende middelen (waarvoor vervolgd en veroordeeld in Nederland als opzetheling, met inbreuk op artikel 416 Wetboek van strafrecht), die verschillend zijn van de strafbare feiten bestaande in het in België omzetten bij wisselkantoren, van geldsommen afkomstig uit de handel in verdovende middelen, die in Nederland werden ontvangen (vervolgd in België als heling en andere verrichtingen met betrekking tot zaken die uit een misdrijf voorkomen, met inbreuk op artikel 505 Strafwetboek) ook als „dezelfde feiten” in de zin van het vermelde artikel 54 te beschouwen zijn wanneer de rechter vaststelt dat zij door eenheid van opzet verbonden zijn en aldus juridisch één feit opleveren?

2.

Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord:

Moet aan het begrip „kan niet worden vervolgd ter zake van dezelfde feiten” uit artikel 54 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, die uitleg worden gegeven dat wanneer onder „dezelfde feiten” ook dienen te worden begrepen verschillende feiten die door eenheid van opzet verbonden zijn en aldus één feit opleveren, dit inhoudt dat een beklaagde voor het misdrijf van witwassen in België niet meer vervolgbaar wordt zodra hij voor andere feiten, gepleegd met eenzelfde opzet, veroordeeld werd in Nederland, ongeacht alle andere feiten die binnen diezelfde tijdsruimte werden gepleegd, maar die pas na het onherroepelijk buitenlands vonnis in België aan het licht zullen komen en/of vervolgd worden, dan wel of in dit geval de feitenrechter deze andere feiten bijkomend kan bestraffen, rekening houdend met de reeds uitgesproken straffen, behoudens indien deze hem voor een juiste bestraffing van al de misdrijven voldoende lijken, en zonder dat het geheel van de straffen uitgesproken het maximum van de zwaarste straf mag te boven gaan?


(1)  PB 2000, L 239, blz.19


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/11


Beroep, op 18 november 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-405/05)

(2006/C 48/22)

Procestaal: Engels

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 18 november 2005 beroep tegen het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland ingesteld door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door S. Pardo Quintillan, X. Lewis en H. van Vliet, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Hof behage:

1.

vast te stellen dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, door niet de maatregelen te nemen die nodig zijn ervoor te zorgen dat het stedelijk afvalwater van de agglomeraties Bangor, Brighton, Broadstairs, Carrickfergus, Coleraine, Donaghadee, Larne, Lerwick, Londonderry, Margate, Newtonabbey, Omagh en Portrush uiterlijk vanaf 31 december 2000 aan een passende behandeling wordt onderworpen, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 4, leden 1 en 3, van richtlijn 91/271/EEG (1);

2.

het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie is van mening dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland door niet de maatregelen te nemen die nodig zijn voor een passende behandeling van alle stedelijk afvalwater dat afkomstig is van de agglomeraties Bangor, Broadstairs, Carrickfergus, Coleraine, Londonderry, Larne, Lerwick, Margate, Newtonabbey, Omagh, Brighton, Portrush, Donaghdee en Bideford/ Northam, de krachtens artikel 4, leden 1 en 3, van de richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen. Bovendien verergert het verzuim, grote nieuwbouwprojecten in de agglomeraties Portrush, Newtonabbey, Bangor, Londonderry en Larne te controleren, of te waarborgen dat de goedkeuring ervan gepaard gaat met begeleidende maatregelen, de inbreuken op de hierboven genoemde artikelen in deze vijf agglomeraties.


(1)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, PB L 135, van 30.5.1991, blz. 40.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/11


Hogere voorziening, op 23 november 2005 ingesteld door Ahmed Yusuf en Al Barakaat International Foundation tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer — uitgebreid) van 21 september 2005 in zaak T-306/01, Ahmed Yusuf en Al Barakaat International Foundation tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-415/05 P)

(2006/C 48/23)

Procestaal: Zweeds

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 23 november 2005 hogere voorziening ingesteld door Ahmed Yusuf en Al Barakaat International Foundation, Spånga (Zweden), vertegenwoordigd door Leif Silbersky en Thomas Olsson, advokater, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer — uitgebreid) van 21 september 2005 in zaak T-306/01, Ahmed Yusuf en Al Barakaat International Foundation tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Rekwiranten concluderen dat het den Hove behage:

1)

het arrest van het Gerecht van 21 september 2005 in zaak T-306/01 te vernietigen;

2)

verordening (EG) nr. 881/2002 nietig te verklaren;

3)

de Raad en de Commissie te verwijzen in de in de procedures voor het Gerecht en het Hof gemaakte kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekers voeren aan dat het Gerecht zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de Raad bevoegd was om verordening (EG) nr. 881/2002 op de grondslag van de artikelen 60 EG, 301 EG, alsmede 308 EG vast te stellen. Zij beroepen zich voorts op het volgende:

Het Gerecht heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat verordening (EG) nr. 881/2002 voldoet aan de in artikel 249 EG gestelde voorwaarde inzake de algemene strekking.

Het Gerecht heeft zijn onderzoek of verzoekers' fundamentele rechten door verordening (EG) nr. 881/2002 zijn geschonden, ten onrechte enkel beperkt tot de vraag of de resolutie van de Veiligheidsraad verenigbaar is met de hogere regels van volkenrecht die deel uitmaken van het jus cogens. Het Gerecht heeft niet onderzocht of de verordening volgens gemeenschapsrecht geldig was, dan wel of de resolutie van de Veiligheidsraad overeenkomstig het gemeenschapsrecht en de nationale wetten ten uitvoer is gelegd.

Het Gerecht heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat verordening (EG) nr. 881/2002 noch verzoekers' rechten van de verdediging noch hun recht op een effectief beroep in rechte heeft geschonden.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/12


Hogere voorziening, op 25 november 2005 ingesteld door het Centro Provincial de Jóvenes Agricultores de Jaén (ASAJA), Salvador Contreras Gila, José Ramiro López, Antonio Ramiro López, Cristobal Gallego Martínez, Benito García Burgos en Antonio Parras Rosa tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Derde kamer) van 8 september 2005 in de gevoegde zaken T-295/04 tot en met T-297/04, Centro Provincial de Jóvenes Agricultores de Jaén (ASAJA), Salvador Contreras Gila, José Ramiro López, Antonio Ramiro López, Cristobal Gallego Martínez, Benito García Burgos en Antonio Parras Rosa tegen Raad van de Europese Unie

(Zaak C-418/05 P)

(2006/C 48/24)

Procestaal: Spaans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 25 november 2005 hogere voorziening ingesteld door Centro Provincial de Jóvenes Agricultores de Jaén (ASAJA), Salvador Contreras Gila, José Ramiro López, Antonio Ramiro López, Cristobal Gallego Martínez, Benito García Burgos en Antonio Parras Rosa, vertegenwoordigd door J. F. Vázquez Medina, abogado, tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Derde kamer) van 8 september 2005 in de gevoegde zaken T-295/04 tot en met T-297/04, Centro Provincial de Jóvenes Agricultores de Jaén (ASAJA), Salvador Contreras Gila, José Ramiro López, Antonio Ramiro López, Cristobal Gallego Martínez, Benito García Burgos en Antonio Parras Rosa tegen de Raad van de Europese Unie.

Rekwiranten concluderen dat het den Hove behage:

1)

de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 september 2005 volledig te vernietigen wegens schending van het gemeenschapsrecht, artikel 173 EG;

2)

de in eerste aanleg ten gronde geformuleerde conclusies geheel toe te wijzen daar zij gegrond zijn en in overeenstemming met de communautaire rechtsorde;

3)

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Schending van artikel 173 EG

De rekwiranten kunnen beroep tot nietigverklaring instellen aangezien zij zich in hun specifieke rechtspositie onmiskenbaar volledig onderscheiden van de andere producenten van olijfolie.

Zij zijn alle eigenaar van in 1998 geplante olijfbomen en hebben alle nul kilogram olijven geproduceerd in het verkoopseizoen 1999, welke omstandigheden hen kenmerken en hen onderscheiden van de rest van de sector olijfteelt.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/12


Hogere voorziening, op 28 november 2005 ingesteld door Ricosmos B.V. tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Eerste kamer) van 13 september 2005 in de zaak T-53/02, Ricosmos tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-420/05 P)

(2006/C 48/25)

Procestaal: Nederlands

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 28 november 2005 hogere voorziening ingesteld door Ricosmos B.V., vertegenwoordigd door mrs. J.J.M. Hertoghs en J.H. Peek van het advocatenkantoor Hertoghs advocaten-belastingkundigen, Parkstraat 8, (4818 SK) Breda, Nederland, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Eerste kamer) van 13 september 2005 in de zaak T-53/02, Ricosmos B.V. tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Rekwirante concludeert dat het het Hof behaagt:

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 13 september 2005 te vernietigen;

het verzoek in eerste aanleg om nietigverklaring van beschikking REM09/00 van de Commissie van 16 november 2001, waarbij is vastgesteld dat kwijtschelding van de invoerrechten ten voordele van rekwirante niet gerechtvaardigd is, toe te wijzen;

of, subsidiair, de zaak ter verdere afdoening naar het Gerecht van eerste aanleg te verwijzen;

de Commissie in de kosten te verwijzen, zowel in de procedure voor het Hof als in de procedure voor her Gerecht van eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening tegen bovengenoemd arrest voert rekwirante aan:

1.

Rekwirante is van mening dat het Gerecht is uitgegaan van een onjuiste, althans te beperkte uitlegging van met name de artikelen 905 t/m 909 van de Toepassingsverordening CDW (1) met betrekking tot de procedure voor de teruggaaf en/of kwijtschelding van de douanerechten. Immers het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat de rechtspositie van Ricosmos in het concrete geval voorzienbaar is. Dat was in casu naar de mening van Ricosmos door voor haar niet kenbare schorsingen van de procedure niet het geval. Het Gerecht is daarbij voorts ten onrechte uitgegaan van een te beperkte opvatting van het recht van verdediging door een te beperkte uitlegging van het recht op een tijdige en volledige toegang tot het dossier (zowel het dossier van de nationale douane als dat van de Commissie).

2.

De beslissing van het Gerecht is nar de mening van de rekwirante voorts niet in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht. Rekwirante meent dat het beginsel van de rechtszekerheid ook met zich mee brengt dat de criteria voor het vaststellen van het ontbreken van klaarblijkelijke nalatigheid helder en duidelijk moeten zijn. Juist vanwege de betrekkelijke rekbaarheid van het begrip klaarblijkelijke nalatigheid dient deze criteria in beginsel limitatief en respectief te worden uitgelegd. De nalatigheid moet evident en essentieel zijn en tevens duidelijk in causaal verband staan met de vastgestelde bijzondere situatie. Het Gerecht heeft daarbij in dit geval enerzijds ten onrechte geen dan wel te weinig gewicht toegekend aan de complexiteit van de regelgeving en de betrekkelijke beroepservaring van de rekwirante en anderzijds een aantal verplichtingen voor de rekwirante onjuist uitgelegd, althans te formalistisch benaderd.

3.

Daarnaast is rekwirante van mening dat de Commissie het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden en dat het Gerecht ook aan nieuwe feiten waar uit blijkt dat de heffing van de douanerechten dient te vervallen geen, althans te weinig gewicht heeft toegekend.

4.

Rekwirante is tenslotte van mening dat de vaststelling door het Gerecht van de aan het geding ten grondslag liggende feiten gedeeltelijk niet juist of althans onvolledig is.


(1)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie, van 2 juli 1993, houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het Communautair douanewetboek ( PB L 253 blz.1).


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/13


Beroep, op 28 november 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België

(Zaak C-422/05)

(2006/C 48/26)

Procestaal: Frans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 28 november 2005 beroep ingesteld tegen Koninkrijk België door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door Frank Benyon en Mikko Huttunen als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

1.

vast te stellen dat het Koninkrijk België, door de vaststelling van het Koninklijk Besluit van 14 april 2002 houdende verbod op nachtvluchten van sommige burgerlijke subsonische straalvliegtuigen, de krachtens richtlijn 2002/30/EG (1) en artikel 10, tweede alinea, EG, juncto artikel 249, derde alinea, EG op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2.

het Koninkrijk België te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In het Koninklijk Besluit wordt bepaald dat sommige vliegtuigtypen tussen 23 uur en 6 uur geen gebruik mogen maken van Belgische luchthavens. Door zich te baseren op de omloopverhouding volgt het Koninklijk Besluit een andere benadering dan richtlijn 2002/30/EG, die uitgaat van de certificatieprocedure. Deze benadering stemt overeen met die van verordening (EG) nr. 925/1999, die is ingetrokken bij richtlijn 2002/30/EG.

Volgens artikel 16 van richtlijn 2002/30/EG, die in werking is getreden op 28 maart 2002, doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 28 september 2003 aan deze richtlijn te voldoen. Het Belgisch Koninklijk Besluit is vastgesteld vóór de uiterste datum van omzetting van de richtlijn. De Commissie herinnert aan de rechtspraak van het Hof van Justitie dat uit de toepassing van artikel 10 EG in samenhang met artikel 249 EG en met een richtlijn volgt, dat de lidstaten zich gedurende de omzettingstermijn dienen te onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van het door de richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar zouden brengen. Met een benadering inzake exploitatiebeperkingen die ertoe strekt gerecertificeerde burgerlijke subsonische straalvliegtuigen niet meer toe te laten, die geheel anders is dan die van de richtlijn, brengt het Koninklijk Besluit de verwezenlijking van het door de richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar.


(1)  PB L 85 van 28.3.2002, blz. 40.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/14


Beroep, op 29 november 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek

(Zaak C-423/05)

(2006/C 48/27)

Procestaal: Frans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 29 november 2005 beroep ingesteld tegen Franse Republiek door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Caeiros en M. Konstantinidis als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

1.

vast te stellen dat de Franse Republiek, door niet alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat:

de nuttige toepassing of de verwijdering van de afvalstoffen plaatsvindt zonder gevaar voor de gezondheid van de mens of het milieu en het onbeheerd achterlaten, het ongecontroleerd lozen of verwijderen van afvalstoffen wordt verboden;

iedere houder van afvalstoffen deze afgeeft aan een particuliere of openbare ophaler of een onderneming die handelingen voor verwijdering of nuttige toepassing verricht dan wel zelf zorg draagt voor de nuttige toepassing of de verwijdering van de afvalstoffen in overeenstemming met de bepalingen van richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (1);

de inrichtingen of de ondernemingen die verwijderingshandelingen verrichten, daartoe een vergunning van de bevoegde instantie hebben;

met betrekking tot de stortplaatsen waarvoor een vergunning is verleend of die in nationaal recht reeds in gebruik zijn op het tijdstip van de omzetting van richtlijn 99/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (2), dat wil zeggen op 16 juli 2001, de exploitant van de stortplaats vóór 16 juli 2002 de bevoegde autoriteit een door hem opgesteld aanpassingsplan ter goedkeuring voorlegt met de gegevens betreffende de vergunningsvoorwaarden alsmede de corrigerende maatregelen die hij nodig acht, en na de presentatie van het aanpassingsplan de bevoegde autoriteit definitief beslist of de exploitatie al dan niet mag worden voortgezet, waarbij zij stortplaatsen waarvoor niet een vergunning tot voortzetting van de exploitatie is verleend, zo spoedig mogelijk sluit, dan wel toestemming voor de noodzakelijke werkzaamheden verleent en een overgangsperiode voor de uitvoering van het plan vaststelt, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 4, 8 en 9 van de reeds aangehaalde richtlijn 75/442/EEG, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG, (3) en artikel 14, sub a, b en c, van richtlijn 99/31/EG.

2.

de Franse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie is van mening dat de Franse Republiek, door de exploitatie van zeer vele onwettige en ongecontroleerde stortplaatsen in Frankrijk te gedogen en door na te laten alle nodige maatregelen te nemen om ervoor de zorgen dat de verwijdering van de afvalstoffen plaatsvindt zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder nadelige gevolgen voor het milieu, de verplichtingen als bedoeld in de artikelen 4, 8 en 9 van richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG, niet is nagekomen. De Franse autoriteiten betwisten niet deze niet-nakomingen, maar wel het door de Commissie aangegeven aantal onwettige stortplaatsen en stellen dat de invloed van deze stortplaatsen op het milieu klein is, daar enkel groenafval, puin en groot afval wordt gestort op de stortplaatsen zonder vergunning.

De door de Franse autoriteiten verstrekte informatie volstaat niet om te beoordelen of het vergunningenstelsel aan de vereisten van artikel 9 van richtlijn 75/442/EEG voldoet: stortplaatsen met een oppervlakte kleiner dan 100 m2 en een hoogte lager dan 2 m, evenals de handelingen voor nuttige toepassing van aldaar gestorte afvalstoffen zijn niet aan een vergunning onderworpen. De interpretatie van de Franse autoriteiten, dat enkel de stortplaatsen die door de gemeenten zonder vergunning worden geëxploiteerd onwettig zijn, is onjuist, aangezien ook een particulier een stortplaats zonder vergunning kan exploiteren.

Gelet op de haar meegedeelde informatie kan de Commissie alleen aannemen dat de inrichtingen of de ondernemingen die verwijderingshandelingen verrichten zonder aan een vergunning te zijn onderworpen, in strijd met de bepalingen van artikel 14 van richtlijn 99/31/EG niet vóór 16 juli 2002 een door hen opgesteld aanpassingsplan voor elke onwettige of ongecontroleerde stortplaats aan de bevoegde autoriteit ter goedkeuring hebben voorgelegd. Een stortplaats die niet in overeenstemming kan worden gebracht met de vereisten van de aangehaalde richtlijn, moet onmiddellijk worden gesloten. De exploitatie van onwettige stortplaatsen zonder aanpassingsplan en zonder vergunning vormt een schending van artikel 14 van richtlijn 99/31/EG.


(1)  PB L 194, van 25.07.1975, blz. 39.

(2)  PB L 182, van 16.07.1999, blz. 1.

(3)  PB L 78, van 26.03.1991, blz. 32.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/15


Beroep, op 29 november 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Ierland

(Zaak C-425/05)

(2006/C 48/28)

Procestaal: Engels

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 29 november 2005 beroep ingesteld tegen Ierland door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door U. Wölker en M. Shotter als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Hof behage:

1.

vast te stellen dat Ierland de verplichtingen die op hem rusten krachtens de artikelen 4, leden 2, sub iii, en 4, sub iv, 5, lid 3, en 20, lid 3, van verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (1) niet is nagekomen, door niet de informatie over methylbromide als bedoeld in artikel 4, lid 2, sub iii, over halonen als bedoeld in de artikelen 4, lid 4, sub iv, en 5, lid 3, en over het programma en de bevindingen van steekproefcontroles met betrekking tot de invoer van gereguleerde stoffen als bedoeld in artikel 20, lid 3, van deze verordening te verstrekken;

2.

Ierland te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingevolge de artikelen 4, leden 2, sub iii, en 4, sub iv, 5, lid 3, en 20, lid 3, van de verordening dient over de voornaamste door de verordening bestreken onderwerpen informatie aan de Commissie te worden verschaft. De verstrekking van deze informatie — dat wil zeggen jaargegevens over methylbromide en halonen en gegevens over het programma en de bevindingen van steekproefcontroles met betrekking tot de invoer van gereguleerde stoffen — is van wezenlijk belang voor het bereiken van de door de verordening beoogde doelstellingen en voor de nakoming van de verplichtingen die krachtens het Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag en het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, waarbij de Europese Gemeenschap bij beschikking 88/540/EEG (2) partij is geworden, op de Gemeenschap rusten.

Ierland heeft tot dusver de door deze bepalingen vereiste informatie niet verstrekt.


(1)  PB L 244 van 29 september 2000, blz. 1.

(2)  PB L 297 van 31 oktober 1998, blz. 8.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/15


Hogere voorziening, op 7 december 2005 ingesteld door het land Oberösterreich tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 5 oktober 2005 in de gevoegde zaken T-366/03 en T-235/04, Land Oberösterreich en Republiek Oostenrijk tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C- 439/05 P)

(2006/C 48/29)

Procestaal: Duits

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 7 december 2005 hogere voorziening ingesteld door het Land Oberösterreich, vertegenwoordigd door F. Mittendorfer, Rechtsanwalt, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 5 oktober 2005 in de gevoegde zaken T-366/03 en T-235/04, Land Oberösterreich en Republiek Oostenrijk tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Rekwirant concludeert dat het den Hove behage:

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 5 oktober 2005 in de gevoegde zaken T-366/03 en T-235/04, Land Oberösterreich en Republiek Oostenrijk tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1), gewezen op een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2003/653/EG van de Commissie van 2 september 2003 betreffende de nationale verbodsbepalingen inzake het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen in de regio Opper-Oostenrijk waarvan door de Republiek Oostenrijk overeenkomstig artikel 95, lid 5, van het EG-Verdrag kennis is gegeven (2), te vernietigen.

voornoemde beschikking van de Commissie nietig te verklaren en, subsidiair, de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg terug te verwijzen opdat dit uitspraak zal doen.

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert het land Oberösterreich als middelen aan: een procedurefout en een schending van het gemeenschapsrecht door het Gerecht van eerste aanleg.

Het bestreden arrest gaat bij het onderzoek naar het middel „niet-nakoming” enkel in op het bestanddeel „specifiek probleem”; de overige bestanddelen van artikel 95, lid 5, EG worden in het geheel niet onderzocht. Het Gerecht heeft zich bovendien, ondanks de in het beroep uitvoerig met concrete cijfers onderbouwde uiteenzetting van rekwirant, met het vraagstuk van het specifiek probleem niet beziggehouden met de intensiteit die past bij het belang ervan voor de oplossing van het geschil. Miskend wordt, dat het specifiek probleem bestaat in de onuitvoerbaarheid van traditionele coëxistentiemaatregelen, vanwege de uitgesproken kleinschalige structuur van de landbouw in Oberösterreich, met een ongewoon hoog aandeel biologisch bewerkte percelen. Het achterwege laten van een deugdelijke uiteenzetting aangaande het desbetreffende argument, vormt volgens rekwirante een schending van de plicht van het Gerecht om zijn arrest te motiveren, hetgeen een procedurefout oplevert.

De Commissie heeft haar beschikking gegeven zonder het land Oberösterreich, respectievelijk de Republiek Oostenrijk in de gelegenheid te stellen een standpunt in te nemen over het enige bewijsmiddel in de procedure, namelijk de verklaring van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid. In het bestreden arrest concludeert het Gerecht dat de overwegingen van Hof met betrekking tot artikel 95, lid 4, EG, op grond waarvan het beginsel van hoor en wederhoor niet geldt voor de procedure van artikel 95, lid 4, EG, zonder meer kunnen worden toegepast op de procedure van artikel 95, lid 5, EG. Rekwirante bestrijdt deze rechtsopvatting. Niet uit het oog verloren mag worden dat de in het bestreden arrest aangehaalde rechtspraak nog is gebaseerd op het toenmalige artikel 100a van het EG-Verdrag, waarin nog geen onderscheid wordt gemaakt tussen de handhaving van reeds bestaande en de invoering van nieuwe bepalingen door de lidstaten. Het land Oberösterreich is voorts van mening, dat het beginsel van hoor en wederhoor een fundamenteel beginsel van procesrecht is, waarvan de geldigheid niet om proceseconomische redenen mag worden ingeperkt. De bestreden beschikking van de Commissie had derhalve reeds om deze reden nietig moeten verklaard.


(1)  PB C 296 van 26.11.2005.

(2)  PB L 230, blz. 34.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/16


Verzoek van de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 7 december 2005 om een prejudiciële beslissing in de strafzaak tegen Ioannis Doulamis, civiele partijen: de Vereniging der Mond- en Tandartsen van België U.P.R. en Jean Totolidis

(Zaak C-446/05)

(2006/C 48/30)

Procestaal: Frans

De Rechtbank van eerste aanleg te Brussel heeft bij beschikking van 7 december 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 14 december 2005, in de strafzaak tegen Ioannis Doulamis, civiele partijen: de Vereniging der Mond- en Tandartsen van België U.P.R. en Jean Totolidis, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

Moet artikel 81 EG, gelezen in samenhang met de artikelen 3, lid 1, sub g, en 10, tweede alinea, EG, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wet — in casu de wet van 15 april 1958 betreffende de publiciteit inzake tandverzorging — die (eenieder en) tandverzorgers verbiedt in het kader van een vrij beroep of een kabinet voor tandverzorging op welke wijze ook, hetzij rechtstreeks, hetzij indirect, reclame inzake tandverzorging te maken?


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/16


Verzoek van het Cour d'appel de Paris van 18 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen SA Thomson Multimedia Sales Europe en Admininistration des Douanes et Droits Indirects

(Zaak C-447/05)

(2006/C 48/31)

Procestaal: Frans

Het Cour d'appel de Paris heeft bij beschikking van 18 november 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 16 december 2005, in het geding tussen SA Thomson Multimedia Sales Europe en Admininistration des Douanes et Droits Indirects, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

„Is bijlage 11 bij verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 (1) ongeldig wegens strijd met artikel 24 van verordening nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het Communautair douanewetboek (2), omdat zij ertoe leidt dat een televisietoestel dat in Polen is vervaardigd in de hiervóór omschreven omstandigheden, wordt beschouwd als van oorsprong uit Korea?”


(1)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1).

(2)  PB L 302, blz. 1.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/17


Verzoek van het Cour d'appel de Paris van 18 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Société Vestel France en Administration des Douanes et Droits Indirects

(Zaak C-448/05)

(2006/C 48/32)

Procestaal: Frans

Het Cour d'appel de Paris heeft bij beschikking van 18 november 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 16 december 2005, in het geding tussen Société Vestel France en Administration des Douanes et Droits Indirects, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

„Is bijlage 11 bij verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 (1) ongeldig wegens strijd met artikel 24 van verordening nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het Communautair douanewetboek (2), omdat zij ertoe leidt dat een televisietoestel dat in Turkije is vervaardigd in de hiervóór omschreven omstandigheden, wordt beschouwd als van oorsprong uit China?”


(1)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1).

(2)  PB L 302, blz. 1.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/17


Beroep, op 19 december 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groothertogdom Luxemburg

(Zaak C-452/05)

(2006/C 48/33)

Procestaal: Frans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 19 december 2005 beroep ingesteld tegen Groothertogdom Luxemburg door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door S. Pardo Quintillán en F. Simonetti als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

1.

vast te stellen dat het Groothertogdom Luxemburg, doordat het niet in staat is, ervoor te zorgen dat het minimumpercentage van de vermindering van de totale vracht voor alle waterzuiveringsinstallaties ten minste 75 % voor totaal fosfor en ten minste 75 % voor totaal stikstof bedraagt, de krachtens richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (1) op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen door een onjuiste toepassing van artikel 5, lid 4, ervan;

2.

het Groothertogdom Luxemburg te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Groothertogdom Luxemburg heeft in 1999 aangegeven dat het in plaats van een strengere behandeling van alle waterzuiveringsinstallaties op zijn grondgebied koos voor het alternatief van artikel 5, lid 4, dat erop neerkomt dat het verminderingspercentage voor stikstof en fosfor voor alle Luxemburgse agglomeraties samen wordt beoordeeld.

Volgens de meest recente informatie betreffende het percentage van de totale vermindering van de vracht voor alle waterzuiveringsinstallaties die van Luxemburg is ontvangen, was evenwel niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 5, lid 4.

Bijgevolg kon de Commissie slechts concluderen dat de Luxemburgse autoriteiten niet hebben aangetoond dat het minimumpercentage van de vermindering van de totale vracht ten minste 75 % bedraagt voor elke parameter (totaal stikstof en totaal fosfor); derhalve is niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 5, lid 4.


(1)  PB L 135, blz. 40.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/18


Beroep, op 23 december 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België

(Zaak C-459/05)

(2006/C 48/34)

Procestaal: Frans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 23 december 2005 beroep ingesteld tegen Koninkrijk België door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Stovlbaek en D. Maidani als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

1.

vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2001/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2001 tot wijziging van de richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG van de Raad betreffende het algemeen stelsel van erkenning van beroepskwalificaties en de richtlijnen 77/452/EEG, 77/453/EEG, 78/686/EEG, 78/687/EEG, 78/1026/EEG, 78/1027/EEG, 80/154/EEG, 80/155/EEG, 85/384/EEG, 85/432/EEG, 85/433/EEG en 93/16/EEG van de Raad betreffende de beroepen van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger (verpleegkundige), beoefenaar der tandheelkunde, dierenarts, verloskundige, architect, apotheker en arts (1), althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2.

het Koninkrijk België te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ingevolge artikel 16, lid 1, van richtlijn 2001/19 moeten de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vaststellen om uiterlijk 1 januari 2003 aan deze richtlijn te voldoen, en de Commissie hiervan onverwijld in kennis stellen.

De Commissie stelt vast dat het Koninkrijk België nog steeds niet de nodige maatregelen heeft genomen, of ze althans niet aan de Commissie heeft meegedeeld.


(1)  PB L 206, blz. 1.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/18


Beroep, op 23 december 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Denemarken

(Zaak C-461/05)

(2006/C 48/35)

Procestaal: Deens

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 23 december 2005 beroep ingesteld tegen het Koninkrijk Denemarken door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Wilms en H. C. Støvlbæk als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

1)

Vast te stellen dat het Koninkrijk Denemarken, door te weigeren, gederfde eigen middelen in verband met de van douanerechten vrijgestelde invoer van militaire uitrusting te berekenen en over te maken, en door te weigeren vertragingsrente te betalen over eigen middelen die Denemarken heeft nagelaten aan de Commissie ter beschikking te stellen, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 2, 9, 10 en 11 van verordening nr. 1552/89 tot en met 31 mei 2000, respectievelijk verordening nr. 1150/2000 na die datum.

2)

Verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie is van mening dat Denemarken in strijd heeft gehandeld met zijn verplichtingen uit hoofde van de artikelen 2, 9, 10 en 11 van verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 tot en met 31 mei 2000, en de artikelen 2, 9, 10 en 11 van verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van 1 juni 2000 tot en met 31 december 2002, doordat het eigen middelen in verband met de invoer van militaire uitrusting niet heeft overgemaakt.

Deze inbreuk op het Verdrag heeft voortgeduurd tot de inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 150/2003, dat wil zeggen tot 1 januari 2003. Ingevolge deze verordening kan met ingang van die datum onder bepaalde omstandigheden schorsing worden verleend van douanerechten op bepaalde militaire uitrusting.

De Commissie is van mening dat een lidstaat die in strijd heeft gehandeld met de gemeenschapsrechtelijke douanevoorschriften, met als gevolg verlies van eigen middelen, verplicht is om een bedrag over te maken dat overeenkomt met het door de Gemeenschap geleden verlies. Dit bedrag moet eventueel worden vermeerderd met vertragingsrente ingevolge artikel 11 van verordening (EG, Euratom) nr. 1552/89 en verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000.

De Deense autoriteiten hadden overeenkomstig de artikelen 2, 9, 10 en 11 van verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 en verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 de bedragen betreffende de betrokken import moeten berekenen en boeken binnen de termijn van artikel 217, lid 1, van het EG-douanewetboek en deze ter beschikking van de Commissie moeten stellen.

De Commissie stelt vast dat Denemarken, ondanks daarom herhaaldelijk te zijn verzocht, niet de nodige berekeningen heeft uitgevoerd ter vaststelling van het bedrag dat als gevolg van deze verdragsinbreuk niet naar de eigen middelen van de Gemeenschap is overgemaakt met ingang van het boekjaar 1998.

De Commissie stelt voorts vast dat het bedrag overeenkomend met genoemde douaneschuld niet vóór 31 maart 2002 ter beschikking van de Commissie is gesteld.

De Commissie is daarom van mening dat Denemarken in strijd heeft gehandeld met de verplichtingen die op hem rusten krachtens de artikelen 2, 9, 10 en 11 van verordening nr. 1552/89 en verordening nr. 1150/2000, door niet de eigen middelen uit de invoer van militaire uitrusting vast te stellen en deze aan de Commissie ter beschikking te stellen.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/19


Beroep, op 22 december 2005 ingesteld door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het Koninkrijk der Nederlanden.

(Zaak C-463/05)

(2006/C 48/36)

Procestaal: Nederlands

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 22 december 2005 beroep ingesteld tegen het Koninkrijk der Nederland door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door Dominique Maidani en Wouter Wils, als gemachtigden.

Verzoekster concludeert dat ten Hove behage:

1)

Vast te stellen dat het Koninkrijk der Nederlanden, door niet de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te treffen om te voldoen aan Richtlijn 2002/47/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad, van 6 juni 2002, betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten, of althans deze de Commissie niet mede te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2)

het Koninkrijk der Nederlanden in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten:

Artikel 11 van Richtlijn 2002/47 bepaalt dat de lidstaten de nodige bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op 27 december 2003 aan deze richtlijn te voldoen en dat zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.

De Commissie moet vaststellen dat het Koninkrijk der Nederlanden deze maatregelen nog steeds niet heeft genomen of althans de Commissie niet heeft medegedeeld.


(1)  PB L 168, blz. 43


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/19


Hogere voorziening, op 4 januari 2006 ingesteld door Groupe Danone tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vijfde kamer) van 25 oktober 2005 in zaak T-38/02, Groupe Danone tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-3/06 P)

(2006/C 48/37)

Procestaal: Frans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 4 januari 2006 hogere voorziening ingesteld door Groupe Danone, vertegenwoordigd door A. Winckler en S. Sorinas, advocaten, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vijfde kamer) van 25 oktober 2005 in zaak T-38/02, Groupe Danone tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Rekwirante concludeert dat het het Hof behage:

het arrest van het Gerecht van 25 oktober 2005 in zaak T-38/02, Groupe Danone/Commissie van de Europese Gemeenschappen, op grond van artikel 225, lid 1, EG en artikel 61 van het Statuut gedeeltelijk te vernietigen, voorzover (i) daarin het middel dat de verzwarende omstandigheid van recidive jegens haar ten onrechte in aanmerking is genomen, is afgewezen, en (ii) de door de Commissie gehanteerde wijze van berekening van de boete is gewijzigd;

de vorderingen van Groupe Danone in eerste aanleg toe te wijzen wat betreft het middel dat de verzwarende omstandigheid van recidive ten onrechte in aanmerking is genomen, en bijgevolg op grond van artikel 229 EG en artikel 17 van verordening nr. 17 (1) de door de Commissie opgelegde boete te verlagen;

op grond van artikel 229 EG en artikel 17 van verordening nr. 17 het bedrag van de boete te verlagen naar evenredigheid van de reductie van de verlaging wegens verzachtende omstandigheden waartoe het Gerecht heeft besloten;

de Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante vijf middelen aan tot gedeeltelijke vernietiging van het bestreden arrest. Die middelen houden verband met een onjuiste beoordeling van het begrip „recidive” door het Gerecht en met de kennelijke onwettigheid van de wijziging van de wijze van berekening van de boete die heeft geleid tot een reductie van de verlaging van de boete die was toegekend wegens verzachtende omstandigheden en dus tot een verhoging van het bedrag van de boete vergeleken met het bedrag dat zou zijn vastgesteld indien het Gerecht de verhoging wegens verzwarende omstandigheden van 50 naar 40 % had verlaagd zonder de door de Commissie gehanteerde methode voor de berekening van de boete te wijzigen.

Om haar argumenten inzake onjuiste beoordeling van het begrip recidive kracht bij te zetten, voert rekwirante drie afzonderlijke middelen aan.

Met haar eerste middel stelt rekwirante dat het Gerecht het legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen, en het rechtstreekse uitvloeisel daarvan, het verbod van terugwerkende kracht van strengere strafbepalingen, heeft geschonden door de verhoging van rekwirantes boete wegens de verzwarende omstandigheid van recidive te bevestigen zonder duidelijke en voldoende voorzienbare rechtsgrondslag.

Volgens het tweede middel heeft het Gerecht het rechtszekerheidsbeginsel onjuist toegepast door in strijd met de rechtspraak van het Hof te weigeren de toepassing van de recidive in de tijd te beperken.

Ten slotte stelt rekwirante met haar derde middel dat het arrest mank gaat aan een tegenstrijdige motivering, wat een motiveringsgebrek oplevert betreffende de beoordeling van de band tussen de recidive en de noodzaak om te verzekeren dat van de boetes een voldoende afschrikwekkende werking uitgaat.

Rekwirante voert vervolgens twee middelen aan ter ondersteuning van haar argumenten inzake de kennelijke onwettigheid van de verhoging van het bedrag van de boete waartoe het Gerecht heeft besloten ten gevolge van de gewijzigde toepassing van de correctiecoëfficiënt wegens verzachtende omstandigheden. Het primaire middel ziet op bevoegdheidsoverschrijding, onbevoegdheid en schending van de artikelen 229 EG en 230 EG door het Gerecht. Het middel valt uiteen in twee onderdelen:

Het eerste onderdeel houdt verband met het feit dat het Gerecht de grenzen van zijn bevoegdheid op grond van de artikelen 229 EG en 230 EG heeft overschreden door het besluit van de Commissie inzake de berekeningswijze van de boete te wijzigen.

In het tweede onderdeel klaagt rekwirante dat het Gerecht ultra petita heeft beslist door het verlagingspercentage wegens verzachtende omstandigheden anders toe te passen, en bijgevolg het bedrag van de aan rekwirante opgelegde boete te verhogen.

Subsidiair voert rekwirante een tweede middel aan, schending van de rechten van de verdediging en van het verbod van terugwerkende kracht van straffen. Door zijn voornemen tot wijziging van de berekeningswijze van de boete en tot verhoging van het bedrag van de boete, niet tot voorwerp van het contradictoire debat te maken, heeft het Gerecht namelijk een fundamenteel beginsel van gemeenschapsrecht geschonden dat concreet van invloed is op rekwirantes mogelijkheden om verweer te voeren. Het Gerecht heeft eveneens op de „Belgisch bier”-beschikking van 2001 met terugwerkende kracht rechtspraak uit 2003 toegepast, toen het de wijze van toepassing van de coëfficiënt wegens verzachtende omstandigheden bij de wijze van berekening van de boete heeft verduidelijkt.


(1)  Verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag (PB 1962, 13, blz. 204).


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/20


Hogere voorziening, op 4 januari 2004 ingesteld door J. Ouariachi tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vijfde kamer) van 26 oktober 2005 in zaak T-124/04, J. Ouariachi tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C- 4/06 P)

(2006/C 48/38)

Procestaal: Frans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 4 januari 2006 hogere voorziening ingesteld door J. Ouariachi, vertegenwoordigd door L. Dupong, avocat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vijfde kamer) van 26 oktober 2005 in zaak T-124/04, J. Ouariachi tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Rekwirant concludeert dat het den Hove behage:

de bestreden beschikking te vernietigen en daarbij:

maatregelen van instructie te bevelen ten bewijze van de door L. Charles gepleegde valsheid in geschrifte, alsmede diens algemene handelwijze bij de ontvoering van de kinderen van rekwirant en het verband tussen de valsheid in geschrifte en de afgifte van visa voor de kinderen van rekwirant door de Sudanese autoriteiten, die hun ontvoering mogelijk maakte, zoals

de persoonlijke verschijning van L. Charles;

een verzoek om inlichtingen aan de delegatie van de Europese Unie te Khartoem;

een verzoek om overlegging van het dossier dat mevrouw Ronda heeft neergelegd bij het Sudanese consulaat te Rabat ter verkrijging van visa voor haarzelf en haar kinderen;

elke andere maatregel te treffen die ertoe kan bijdragen dat de waarheid aan het licht komt.

het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

verweerster te veroordelen tot betaling van een forfaitaire schadevergoeding ten bedrage van in totaal 100 000 EUR;

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirant, die de Spaanse en de Marokkaanse nationaliteit heeft, verzoekt om vergoeding van de schade die hem is berokkend door L. Charles, voormalig deskundige bij de delegatie van de Europese Unie te Khartoem, als gevolg van onrechtmatige handelingen die deze tijdens de vervulling van zijn taak heeft begaan, en die met name bestaan in het plegen van valsheid in geschrifte, door een vervalste officiële uitnodiging van de delegatie van de Europese Unie te Khartoem te overleggen, waardoor het Sudanese consulaat te Rabat (Marokko) een visum heeft verstrekt aan de ex-echtgenote en de kinderen van verzoeker, hetgeen neerkomt op een internationale ontvoering van de kinderen van rekwirant.

Rekwirant betoogt dat het Gerecht van eerste aanleg zijn beroep tot schadevergoeding ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, zonder vooraf maatregelen van instructie te bevelen en zonder opheldering te verschaffen over

de onrechtmatigheid van de handelwijze van Charles en

het rechtstreekse verband tussen de onrechtmatige handelwijze en het feit dat de Sudanese autoriteiten zijn misleid en aan kinderen een visum hebben verstrekt zonder toestemming van hun vader (rekwirant).


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/21


Beroep, op 11 januari 2006 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek

(Zaak C-13/06)

(2006/C 48/39)

Procestaal: Grieks

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 11 januari 2006 beroep ingesteld tegen Helleense Republiek door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Triantafyllou, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

1)

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door BTW te heffen op diensten bestaande in het verstrekken van wegenwachthulp bij pech, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 13 B, sub a, van de Zesde richtlijn (1);

2)

de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie is van mening dat de Griekse wegenwachtorganisatie ELPA, ofschoon zij niet aan de verzekeringsrichtlijnen onderworpen is, een verzekeringsactiviteit in de zin van artikel 13 B, sub a, van de Zesde BTW-richtlijn uitoefent.

Zij beroept zich op andere taalversies van de richtlijn en op

het beginsel van de neutraliteit van de BTW, dat verlangt dat dezelfde activiteit op dezelfde wijze wordt belast, ongeacht wie ze verricht;

de in de rechtspraak gehanteerde definitie van het begrip „verzekering” (zaak C-349/96, CPP), die zich uitstrekt tot wegenwachthulp;

de autonomie van de fiscale bepalingen ten opzichte van de overige communautaire bepalingen (verzekeringsrichtlijnen);

het feit dat wegenwachthulp door verzekeraars onderworpen is aan verzekeringsrichtlijn 73/239 (zoals gewijzigd bij richtlijn 84/641).


(1)  PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1.


GERECHT VAN EERSTE AANLEG

25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/22


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — FIAMM en FIAMM Technologies tegen Raad en Commissie

(Zaak T-69/00) (1)

(„Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap - Onverenigbaarheid van gemeenschapsregeling voor invoer van bananen met regels van Wereldhandelsorganisatie (WTO) - Instelling door Verenigde Staten van Amerika van vergeldingsmaatregelen in vorm van aanvullend douanerecht op invoer uit Gemeenschap op grond van machtiging van WTO - Uitspraak van Orgaan voor Geschillenbeslechting van WTO - Rechtsgevolgen - Aansprakelijkheid van Gemeenschap zonder onrechtmatig gedrag van haar organen - Oorzakelijk verband - Abnormale en bijzondere schade”)

(2006/C 48/40)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoeksters: Fabbrica italiana accumulatori motocarri Montecchio SpA (FIAMM) Montecchio Maggiore (Italië) en Fabbrica italiana accumulatori motocarri Montecchio Technologies, Inc. (FIAMM Technologies), (East Haven, Delaware Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: I. Van Bael, A. Cevese en F. Di Gianni, advocaten)

Verweerders: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: G. Maganza, J. Huber, F. Ruggeri Laderchi en S. Marquardt, als gemachtigden) en Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Kuijper, L. Gussetti, V. di Bucci, C. Brown en E. Righini, en vervolgens P. Kuijper, L. Gussetti, V. Di Bucci en E. Righini, als gemachtigden)

Intervenient ter ondersteuning van verweerders: Koninkrijk Spanje (vertegenwordiger: aanvankelijk R. Silva de Lapuerta, vervolgens E. Braquehais Conesa, als gemachtigden)

Voorwerp van de zaak

Beroep tot vergoeding van de schade die het gevolg zou zijn van de heffing door de Verenigde Staten van Amerika van een aanvullend douanerecht over de invoer van verzoeksters' stationaire accu's, waarvoor het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) machtiging heeft verleend naar aanleiding van de vaststelling dat de gemeenschapsregeling voor de invoer van bananen onverenigbaar is met de aan de Overeenkomst tot oprichting van de WTO gehechte akkoorden en memoranda

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoeksters worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Raad en de Commissie.

3)

Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 135 van 13.5.2000.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/22


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — Laboratoire du Bain tegen Raad en Commissie

(Zaak T-151/00) (1)

(„Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap - Onverenigbaarheid van gemeenschapsregeling voor invoer van bananen met regels van Wereldhandelsorganisatie (WTO) - Instelling door Verenigde Staten van Amerika van vergeldingsmaatregelen in vorm van aanvullend douanerecht op invoer uit Gemeenschap op grond van machtiging van WTO - Uitspraak van Orgaan voor Geschillenbeslechting van WTO - Rechtsgevolgen - Aansprakelijkheid van Gemeenschap zonder onrechtmatig gedrag van haar organen - Oorzakelijk verband - Abnormale en bijzondere schade”)

(2006/C 48/41)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekster: Le Laboratoire du Bain (Nontron, Frankrijk) (vertegenwoordigers: C. Lazarus, F. Prunet en L. Van den Hende, advocaten)

Verweerders: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Huber en F. Ruggeri Laderchi als gemachtigden) en Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Gussetti, V. di Bucci, C. Brown, E. Righini en M. De Pauw, vervolgens P. Kuijper, L. Gussetti, V. Di Bucci, C. Brown en E. Righini, als gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verweerders: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Silva de Lapuerta, vervolgens E. Braquehais Conesa, als gemachtigden)

Voorwerp van de zaak

Beroep tot vergoeding van de schade die het gevolg zou zijn van de heffing door de Verenigde Staten van Amerika van een aanvullend douanerecht over de invoer van verzoeksters bruisende badpreparaten, waarvoor het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) machtiging heeft verleend naar aanleiding van de vaststelling dat de gemeenschapsregeling voor de invoer van bananen onverenigbaar is met de aan de Overeenkomst tot oprichting van de WTO gehechte akkoorden en memoranda

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Raad en de Commissie.

3)

Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 247 van 26.8.2000.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/23


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 december 2005 — Patrick Reynolds tegen Europees Parlement

(Zaak T-237/00) (1)

(Ambtenaren - Detachering in belang van de dienst - Artikel 38 van het Statuut - Politieke fractie - Voortijdige beëindiging van detachering - Rechten van verdediging - Motiveringsplicht - Gewettigd vertrouwen - Zorgplicht - Misbruik van bevoegdheid - Beroep tot nietigverklaring - Beroep tot schadevergoeding - Gedeeltelijke vernietiging van arrest van Gerecht - Gezag van gewijsde)

(2006/C 48/42)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoeker(s)/Verzoekster(s): Patrick Reynolds (Brussel, België) (vertegenwoordiger(s): P. Legros en S. Rodrigues, advocaten)

Verweerder(s)/Verweerster(s): Europees Parlement (vertegenwoordiger(s): H. Von Hertzen en D. Moore als gemachtigden)

Voorwerp van de zaak

In de eerste plaats een verzoek om nietigverklaring van het besluit van de secretaris-generaal van het Parlement van 18 juli 2000 waarbij verzoekers detachering in het belang van de dienst bij de politieke fractie „Europa van Democratieën in Diversiteit” werd beëindigd en hij werd herplaatst bij het directoraat-generaal Voorlichting en Public relations, en in de tweede plaats een verzoek om vergoeding van de schade die verzoeker door dit besluit van verweerder en door de praktijken van de politieke fractie en sommige van haar leden heeft geleden.

Dictum van het arrest

1)

Het besluit van de secretaris-generaal van het Parlement van 18 juli 2000 om verzoekers detachering in het belang van de dienst bij de politieke fractie EDD te beëindigen en hem te herplaatsen bij het directoraat-generaal Voorlichting en Public relations van het Parlement, wordt nietigverklaard voorzover dit besluit van toepassing is op de periode van 15 juli 2000 tot en met 24 juli 2000.

2)

Het Parlement wordt veroordeeld om aan verzoeker een bedrag te betalen dat overeenkomt met het verschil tussen de bezoldiging die hij had moeten ontvangen als gedetacheerd ambtenaar in de rang A 2, eerste salaristrap, en die welke hij na zijn herplaatsing in de rang LA 5, derde salaristrap, heeft ontvangen over de periode vanaf 15 juli 2000 tot en met 24 juli 2000, vermeerderd met de rente vanaf de datum waarop de bedragen van deze geldsom verschuldigd waren tot de datum van werkelijke betaling. Het rentepercentage wordt berekend op basis van het rentepercentage voor de voornaamste herfinancieringstransacties dat door de Europese Centrale Bank voor de betrokken periode is vastgesteld, vermeerderd met twee procentpunten.

3)

Het beroep tot schadevergoeding wordt niet-ontvankelijk verklaard voorzover het strekt tot herstel van de schade die is veroorzaakt door gedragingen van de EDD-fractie en van sommige van haar leden, welke gedragingen geen besluiten zijn.

4)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

5)

Verstaat dat partijen, wat de in punt 213 hiervoor bedoelde instanties betreft, hun eigen kosten zullen dragen.


(1)  PB C 302 van 21.10.2000.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/23


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — Groupe Fremaux en Palais Royal tegen Raad en Commissie

(Zaak T-301/00) (1)

(„Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap - Onverenigbaarheid van gemeenschapsregeling voor invoer van bananen met regels van Wereldhandelsorganisatie (WTO) - Instelling door Verenigde Staten van Amerika van vergeldingsmaatregelen in vorm van aanvullend douanerecht op invoer uit Gemeenschap op grond van machtiging van WTO - Uitspraak van Orgaan voor Geschillenbeslechting van WTO - Rechtsgevolgen - Aansprakelijkheid van Gemeenschap zonder onrechtmatig gedrag van haar organen - Oorzakelijk verband - Abnormale en bijzondere schade”)

(2006/C 48/43)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoeksters: Groupe Fremaux SA (Parijs, Frankrijk) en Palais Royal Inc. (Charlottesville, Virginia, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: C. Lazarus, F. Prunet en L. Van den Hende, advocaten)

Verweerders: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Huber, F. Ruggeri Laderchi en S. Marquardt als gemachtigden) en Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Righini, L. Gussetti en M. De Pauw, vervolgens P. Kuijper, V. Di Bucci, C. Brown et E. Righini, als gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verweerders: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Silva de Lapuerta, vervolgens E. Braquehais Conesa, als gemachtigden)

Voorwerp van de zaak

Beroep tot vergoeding van de schade die het gevolg zou zijn van de heffing door de Verenigde Staten van Amerika van een aanvullend douanerecht over de invoer van verzoeksters' katoenen beddengoed, waarvoor het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) machtiging heeft verleend naar aanleiding van de vaststelling dat de gemeenschapsregeling voor de invoer van bananen onverenigbaar is met de aan de Overeenkomst tot oprichting van de WTO gehechte akkoorden en memoranda

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoeksters worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Raad en de Commissie.

3)

Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 355 van 9.12.2000.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/24


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — CD Cartondruck tegen Raad en Commissie

(Zaak T-320/00) (1)

(„Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap - Onverenigbaarheid van gemeenschapsregeling voor invoer van bananen met regels van Wereldhandelsorganisatie (WTO) - Instelling door Verenigde Staten van Amerika van vergeldingsmaatregelen in vorm van aanvullend douanerecht op invoer uit Gemeenschap op grond van machtiging van WTO - Uitspraak van Orgaan voor Geschillenbeslechting van WTO - Rechtsgevolgen - Aansprakelijkheid van Gemeenschap zonder onrechtmatig gedrag van haar organen - Oorzakelijk verband - Abnormale en bijzondere schade”)

(2006/C 48/44)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekster: CD Cartondruck AG (Obersulm, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk H.-J. Niemeyer en W. Berg, vervolgens W. Berg, advocaten)

Verweerders: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Huber en S. Marquardt als gemachtigden) en Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk B. Jansen en S. Fries, vervolgens P. Kuijper en S. Fries, als gemachtigden)

Voorwerp van de zaak

Beroep tot vergoeding van de schade die het gevolg zou zijn van de heffing door de Verenigde Staten van Amerika van een aanvullend douanerecht over de invoer van verzoeksters bedrukte kartonnen vouwdozen, waarvoor het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) machtiging heeft verleend naar aanleiding van de vaststelling dat de gemeenschapsregeling voor de invoer van bananen onverenigbaar is met de aan de Overeenkomst tot oprichting van de WTO gehechte akkoorden en memoranda

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 355 van 9.12.2000.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/24


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — Beamglow tegen Parlement e.a.

(Zaak T-383/00) (1)

(„Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap - Onverenigbaarheid van gemeenschapsregeling voor invoer van bananen met regels van Wereldhandelsorganisatie (WTO) - Instelling door Verenigde Staten van Amerika van vergeldingsmaatregelen in vorm van aanvullend douanerecht op invoer uit Gemeenschap op grond van machtiging van WTO - Uitspraak van Orgaan voor Geschillenbeslechting van WTO - Rechtsgevolgen - Aansprakelijkheid van Gemeenschap zonder onrechtmatig gedrag van haar organen - Oorzakelijk verband - Abnormale en bijzondere schade”)

(2006/C 48/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekster: Beamglow Ltd (St Ives, CAmbs, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: D. Waelbroeck, advocaat)

Verweerders: Europees Parlement (vertegenwoordigers: R. Passos en K. Bradley), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Marquardt en M. Bishop, als gemachtigden) en Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: P. Kuijper, C. Brown en E. Righini, als gemachtigden)

Intervenient ter ondersteuning van verweerders: Koninkrijk Spanje [vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Silva de Lapuerta, en vervolgens door E. Braquehais Conesa, als gemachtigden]

Voorwerp van de zaak

Beroep tot vergoeding van de schade die het gevolg zou zijn van de heffing door de Verenigde Staten van Amerika van een aanvullend douanerecht over de invoer van verzoeksters vouwdozen van bedrukt en versierd karton, waarvoor het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) machtiging heeft verleend naar aanleiding van de vaststelling dat de gemeenschapsregeling voor de invoer van bananen onverenigbaar is met de aan de Overeenkomst tot oprichting van de WTO gehechte akkoorden en memoranda

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen voorzover het tegen het Parlement is gericht.

2)

Het beroep wordt ongegrond verklaard voor het overige.

3)

Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Parlement, de Raad en de Commissie.

4)

Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 61 van 24.2.2001.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/25


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 december 2005 — Infront WM tegen Commissie

(Zaak T-33/01) (1)

(„Televisie-uitzendingen - Richtlijn 89/552/EEG - Richtlijn 97/36/EG - Artikel 3 bis - Evenementen van aanzienlijk belang voor samenleving - Ontvankelijkheid - Schending van wezenlijke vormvoorschriften”)

(2006/C 48/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekster: Infront WM AG, voorheen KirchMedia WM AG (Zug, Zwitserland) [vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Lenz en A. Bardong, advocaten, en E. Batchelor, solicitor, vervolgens C. Lenz, E. Batchelor en R. Denton, solicitors, F. Carlin, barrister, en M. Clough, QC]

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen [vertegenwoordigers: K. Banks en M. Huttunen, bijgestaan door J. Flynn, QC]

Interveniënten aan de zijde van verweerster: Franse Republiek [vertegenwoordiger: G. de Bergues als gemachtigde], Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, [vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Collins, vervolgens R. Caudwell en ten slotte M. Berthell, bijgestaan door K. Parker, QC], Europees Parlement [vertegenwoordigers: C. Pennera en M. Moore als gemachtigden], en Raad van de Europese Unie [vertegenwoordigers: A. Lopes Sabino en M. Bishop als gemachtigden]

Voorwerp van de zaak

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit dat de Commissie zou hebben genomen krachtens artikel 3 bis van richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB L 298, blz. 23), gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 (PB L 202, blz. 60)

Dictum van het arrest

1)

De beschikking van de Commissie vervat in haar brief aan het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland van 28 juli 2000 wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Franse Republiek, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en het Parlement zullen de kosten dragen die verzoekster door hun interventie zijn opgekomen.

4)

De Commissie zal haar eigen kosten dragen alsmede die van verzoekster, met uitzondering van de in punt 3 hierboven bedoelde kosten.

5)

Interveniënten zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 134 van 5.5.2001.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/25


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — Fedon & Figli e.a. tegen Raad en Commissie

(Zaak T-135/01) (1)

(„Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap - Onverenigbaarheid van gemeenschapsregeling voor invoer van bananen met regels van Wereldhandelsorganisatie (WTO) - Instelling door Verenigde Staten van Amerika van vergeldingsmaatregelen in vorm van aanvullend douanerecht op invoer uit Gemeenschap op grond van machtiging van WTO - Uitspraak van Orgaan voor Geschillenbeslechting van WTO - Rechtsgevolgen - Aansprakelijkheid van Gemeenschap zonder onrechtmatig gedrag van haar organen - Oorzakelijk verband - Abnormale en bijzondere schade”)

(2006/C 48/47)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoeksters: Giorgio Fedon & Figli SpA (Vallesella di Cadore, Italië), Fedon Srl (Pieve d'Alpago, Italië) en Fedon America, Inc. (Wilmington, Delaware, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: I. Van Bael, A. Cevese en F. Di Gianni, advocaten)

Verweerders: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Marquardt en F. Ruggeri Laderchi als gemachtigden) en Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Kuijper, E. Righini, V. Di Bucci en B. Jansen, vervolgens P. Kuijper, E. Righini en V. Di Bucci, als gemachtigden)

Voorwerp van de zaak

Beroep tot vergoeding van de schade die het gevolg zou zijn van de heffing door de Verenigde Staten van Amerika van een aanvullend douanerecht over de invoer van verzoeksters' brillendozen, waarvoor het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) machtiging heeft verleend naar aanleiding van de vaststelling dat de gemeenschapsregeling voor de invoer van bananen onverenigbaar is met de aan de Overeenkomst tot oprichting van de WTO gehechte akkoorden en memoranda

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoeksters worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 275 van 29.9.2001.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/26


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — Honeywell tegen Commissie

(Zaak T-209/01) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Mededinging - Beschikking van Commissie waarbij concentratie onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Verordening (EEG) nr. 4064/89 - Falen van gedeeltelijke kritiek op beschikking - Luchtvaartmarkten - Beroep dat niet kan leiden tot nietigverklaring van beschikking”)

(2006/C 48/48)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekster: Honeywell International Inc. (Morristown, New Jersey, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: K. Lasok, QC, en F. Depoortere, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Lyal, P. Hellström en F. Siredey-Garnier)

Interveniënten aan de zijde van verweersters: Rolls-Royce plc, (Londen, Verenigd Koninkrijk), (vertegenwoordigers: A. Renshaw, solicitor) en Rockwell Collins Inc., (Cedar Rapids, Iowa, Verenigde Staten), (vertegenwoordigers: T. Soames, J. Davies, A. Ryan, solicitors, en P. Camesasca, advocaat)

Voorwerp van de zaak

Nietigverklaring van beschikking 2004/134/EG van de Commissie van 3 juli 2001 waarbij een concentratie onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-overeenkomst wordt verklaard (zaak COMP/M.2220 — General Electric/Honeywell) (PB 2004, L 48, blz. 1)

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Commissie en van de interveniënten.


(1)  PB C 331 van 24.11.2001.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/26


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — General Electric tegen Commissie

(Zaak T-210/01) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Mededinging - Beschikking van Commissie waarbij concentratie onverenigbaar met gemeenschappelijke markt is verklaard - Verordening (EEG) nr. 4064/89 - Luchtvaartmarkten - Overname van Honeywell door General Electric - Verticale integratie - Gebundelde verkopen - Uitsluitingseffecten - Horizontale overlappingen - Rechten van verdediging”)

(2006/C 48/49)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekster: General Electric Company (Fairfield, Connecticut, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: N. Green, C. Booth, QC, J. Simor, K. Bacon, barristers, S. Baxter, solicitor, L. Vogel en J. Vogel, advocaten, alsmede, aanvankelijk M. Van Kerckhove, advocaat, vervolgens J. O'Leary, solicitor)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Lyal, P. Hellström en F. Siredey-Garnier als gemachtigden)

Interveniëntes aan de zijde van verweerster: Rolls-Royce plc (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: A. Renshaw, solicitor) en Rockwell Collins, Inc. (Cedar Rapids, Iowa, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: T. Soames, J. Davies en A. Ryan, solicitors, en P.D. Camesasca, advocaat)

Voorwerp van de zaak

Nietigverklaring van beschikking 2004/134/EG van de Commissie van 3 juli 2001 waarbij een concentratie onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-overeenkomst wordt verklaard (zaak COMP/M.2220 — General Electric/Honeywell) (PB 2004, L 48, blz. 1)

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Commissie en van de interveniënten.


(1)  PB C 331 van 24.11.2001.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/27


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — Greencore Group tegen Commissie

(Zaak T-135/02) (1)

(„Uitvoering van arrest van Gerecht - Vermindering van aan verzoekster opgelegde geldboete - Verzuim, vervolgens weigering door Commissie rente te betalen over terugbetaald bedrag - Beroep tot nietigverklaring - Rechtszekerheidsbeginsel”)

(2006/C 48/50)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekster: Greencore Group plc (Dublin, Ierland) (vertegenwoordiger: A. Böhlke, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: K Wiedner, vervolgens P. Oliver en A. Nijenhuis, en ten slotte A. Nijenhuis en M. Wilderspin, gemachtigden)

Voorwerp van de zaak

Nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 11 februari 2002 houdende afwijzing van verzoeksters verzoek om aan haar dochtermaatschappij Irish Sugar plc vertragingsrente te betalen over het hoofdbedrag dat aan deze laatste is terugbetaald ter uitvoering van een arrest van het Gerecht

Dictum van het arrest

1)

De beschikking van de Commissie van 11 februari 2002 houdende afwijzing van verzoeksters verzoek om aan haar dochtermaatschappij Irish Sugar plc vertragingsrente te betalen over het hoofdbedrag dat aan deze laatste is terugbetaald ter uitvoering van een arrest van het Gerecht, wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie wordt verwezen in de kosten, met inbegrip van die van de hogere voorziening voor het Hof.


(1)  PB C 169 van 13.7.2002.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/27


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 13 december 2005 — Cwik tegen Commissie

(Gevoegde zaken T-155/03, T-157/03 en T-331/03) (1)

(„Ambtenaren - Beoordelingsrapport - Beoordelingsperioden 1995/1997, 1997/1999 en 1999/2001 - Beroep tot nietigverklaring - Gelijktijdige vaststelling van opeenvolgende beoordelingsrapporten - Onregelmatige procedure - Laattijdigheid - Persoonsdossier - Kennelijke beoordelingsfout - Misbruik van bevoegdheid - Onsamenhangende motivering - Vergoeding van schade - Materiële schade - Morele schade”)

(2006/C 48/51)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoeker: Michael Cwik (Tervuren, België) (vertegenwoordigers: N. Lhoëst en E. de Schietere de Lophem, advocaten)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en L. Lozano Palacios, gemachtigden)

Voorwerp van de zaak

Verzoeken tot nietigverklaring van de besluiten van de Commissie tot definitieve vaststelling van verzoekers beoordelingsrapporten voor de perioden van 1 juli 1995 tot en met 30 juni 1997, 1 juli 1997 tot en met 30 juni 1999 en 1 juli 1999 tot en met 30 juni 2001, en voor zoveel nodig van de besluiten van de Commissie tot afwijzing van verzoekers klachten met betrekking tot die rapporten, alsmede verzoeken tot vergoeding van de gestelde materiële en morele schade.

Dictum van het arrest

1)

De besluiten van de Commissie tot definitieve vaststelling van verzoekers beoordelingsrapporten voor de perioden 1995/1997 en 1997/1999 alsmede de besluiten van de Commissie tot afwijzing van verzoekers klachten met betrekking tot die rapporten worden nietig verklaard.

2)

De Commissie wordt veroordeeld om aan verzoeker een schadevergoeding van 2 000 EUR te betalen.

3)

De beroepen worden verworpen voor het overige.

4)

In de zaken T-155/03 en T-157/03 wordt de Commissie verwezen in de kosten.

5)

In zaak T-331/03 wordt de Commissie verwezen in haar eigen kosten en in de helft van de kosten van verzoeker.


(1)  PB C 171 van 19.7.2003.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/28


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 december 2005 — Castellblanch/BHIM

(zaak T-29/04) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk dat woordelement „CRISTAL CASTELLBLANCH” bevat - Ouder nationaal woordmerk CRISTAL - Normaal gebruik van ouder merk - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, artikel 15, lid 2, sub a, en artikel 43, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 40/94”)

(2006/C 48/52)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekster: Castellblanch, SA (Sant Sadurni d'Anoia, Spanje) (vertegenwoordigers: F. de Visscher, E. Cornu, É. De Gryse en D. Moreau, advocaten)

Verweerder: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: I. de Medrano Caballero als gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep, interveniërend voor het Gerecht: Champagne Louis Roederer SA (Reims, Frankrijk) (vertegenwoordiger: P. Cousin, advocaat)

Voorwerp van de zaak

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 17 november 2003 (zaak R 37/2000-2) inzake een oppositieprocedure tussen Castellblanch, SA en Champagne Louis Roederer SA.

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 71 van 20.3.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/28


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 22 december 2005 — Gorostiaga Atxalandabaso/Parlement

(Zaak T-146/04) (1)

(„Regeling kosten en vergoedingen van leden van Europees Parlement - Controle op gebruik van vergoedingen - Rechtvaardiging van kosten - Invordering van schuld bij wijze van compensatie”)

(2006/C 48/53)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoeker: K. Gorostiaga Atxalandabaso (Saint-Pierre-d'Irube, Frankrijk) (vertegenwoordiger: D. Rouget, advocaat)

Verweerder: Europees Parlement (vertegenwoordigers: H. Krück, C. Karamarcos en D. Moore, gemachtigden)

Interveniënt ter ondersteuning van de conclusies van verweerder: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigd door zijn gemachtigde)

Voorwerp van de zaak

Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 24 februari 2004 inzake invordering van als kosten en parlementaire vergoedingen aan verzoeker betaalde bedragen

Dictum van het arrest

1)

Het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 24 februari 2004 inzake invordering van als kosten en parlementaire vergoedingen aan verzoeker betaalde bedragen wordt nietigverklaard voorzover het door verzoeker verschuldigde bedrag wordt ingevorderd bij wijze van compensatie.

2)

Voor het overige wordt het beroep verworpen.

3)

Verzoeker, het Parlement en het Koninkrijk Spanje zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 168 van 26.6.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/29


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 december 2005 — Bauwens tegen Commissie

(Zaak T-154/04) (1)

(„Ambtenaren - Loopbaanontwikkelingsrapport - Beoordelingsronde 2001/2002 - Artikel 7 van Algemene uitvoeringsbepalingen - Termijn voor indiening van verzoek om adiëring van paritair beoordelingscomité - Schorsing”)

(2006/C 48/54)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoeker: Daniel Bauwens (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis, en E. Marchal)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: C. Berardis-Kayser en H. Tserepa-Lacombe, gemachtigden)

Voorwerp van de zaak

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de tweede beoordelaar van 15 juli 2003 om in het kader van de procedure tot vaststelling van verzoekers loopbaanontwikkelingsrapport het paritair beoordelingscomité niet te adiëren op grond van artikel 7 van de Algemene bepalingen ter uitvoering van artikel 43 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen.

Dictum van het arrest

1)

Het besluit van de tweede beoordelaar van 15 juli 2003 om de zaak niet aan het paritair beoordelingscomité voor te leggen, wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 168 van 26.6.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/29


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — Arysta Lifescience tegen BHIM

(Zaak T-169/04) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord CARPOVIRUSINE - Ouder nationaal woordmerk CARPO - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94”)

(2006/C 48/55)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekster: Arysta Lifescience SAS, voorheen Calliope SAS (Noguères, Frankrijk) (vertegenwoordiger: S. Legrand, advocaat)

Verweerder: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: S. Pétrequin, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: BASF AG (Ludwigshafen am Rhein, Duitsland)

Voorwerp van de zaak

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 4 maart 2004 (zaak R 289/2003-1) inzake een oppositieprocedure tussen Calliope SAS en BASF AG

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 179 van 10.7.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/30


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 december 2005 — Merladet tegen Commissie

(Zaak T-198/04) (1)

(„Ambtenaren - Loopbaanontwikkelingsrapport - Beoordelingsjaar 2001/2002 - Regelmatigheid van beoordelingsprocedure - Beroep tot nietigverklaring”)

(2006/C 48/56)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoeker: José Félix Merladet (Overijse, België) (vertegenwoordigers: N. Lhoëst en E. de Schietere de Lophem, advocaten)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en H. Kraemer, gemachtigden)

Voorwerp van de zaak

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit houdende vaststelling van verzoekers loopbaanontwikkelingsrapport voor het beoordelingsjaar 2001/2002.

Dictum van het arrest

1)

Het besluit houdende vaststelling van verzoekers loopbaanontwikkelingsrapport voor het beoordelingsjaar 2001/2002 wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 262 van 23.10.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/30


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 2005 — Regione autonoma della Sardegna tegen Commissie

(Zaak T-200/04) (1)

(„Staatssteun - Maatregelen van Italiaanse autoriteiten ter compensatie van de door catarrale schapenkoorts (bluetongue) veroorzaakte schade - Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector”)

(2006/C 48/57)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoeker: Regione autonoma della Sardegna (vertegenwoordigers: D. Dodaro en S. Cianciullo, advocaten)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: V. Di Bucci, gemachtigde)

Voorwerp van de zaak

Verzoek om nietigverklaring van beschikking C (2004) 471 def. van de Commissie van 16 maart 2004, betreffende de steunregeling die Italië voornemens is ten uitvoer te leggen ten behoeve van afzet- en verwerkingscoöperaties ter compensatie van de door catarrale schapenkoorts (bluetongue) veroorzaakte schade (artikel 5 van wet nr. 22 van de regio Sardinië van 17 november 2000)

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 217 van 28.8.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/30


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 8 december 2005 — Rounis tegen Commissie

(Zaak T-274/04) (1)

(„Ambtenaren - Beoordelingsrapport - Beroep tot nietigverklaring - Verdwijnen van procesbelang - Afdoening zonder beslissing - Beroep tot schadevergoeding - Te late opstelling van beoordelingsrapport”)

(2006/C 48/58)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoeker: Georgios Rounis (Brussel, België) (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Berscheid en M. Velardo, gemachtigden)

Voorwerp van de zaak

Enerzijds, verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de beoordelaar in beroep houdende bevestiging van verzoekers beoordelingsrapporten over de periodes 1997/1999 en 1999/2001, en anderzijds, verzoek tot schadevergoeding.

Dictum van het arrest

1)

Er behoeft niet meer te worden beslist op de vordering tot nietigverklaring.

2)

De Commissie wordt veroordeeld tot betaling aan verzoeker van een bedrag van 3 500 EUR.

3)

Het beroep wordt voor het overige verworpen.

4)

De Commissie zal haar eigen kosten dragen alsmede twee derde van de kosten van verzoeker.


(1)  PB C 262 van 23.10.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/31


Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 december 2005 — RB Square Holdings Spain tegen BHIM

(Zaak T-384/04) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Beeldmerk dat woordelement „clean x” bevat - Oppositie door houder van oudere nationale woord- en beeldmerken CLEN - Afwijzing van oppositie - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94”)

(2006/C 48/59)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekster: RB Square Holdings Spain, SL (Granollers, Spanje) (vertegenwoordiger: K. Manhaeve, advocaat)

Verweerder: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: S. Pétrequin en A. Rassat, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Unelko NV (Zingem, België)

Voorwerp van de zaak

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 15 juni 2004 (zaak R 652/2002-4) inzake een oppositieprocedure tussen RB Square Holdings Spain, SL en Unelko NV

Dictum van het arrest

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 300 van 4.12.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/31


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 25 november 2005 — Pérez-Díaz tegen Commissie

(Zaak T-41/04) (1)

(„Ambtenaren - Beroep tot nietigverklaring - Litispendentie - Te late indiening van voorafgaande administratieve klacht - Verzoek tot schadevergoeding nauw verbonden met vordering tot nietigverklaring - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”)

(2006/C 48/60)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoeker: Orlando Pérez-Díaz (Brussel, België) (vertegenwoordiger: M.-A. Lucas, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. Tserepa-Lacombe en L. Lozano Palacios, gemachtigden)

Voorwerp van de zaak

Enerzijds, verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 21 januari 2003 om verzoeker na de selectieprocedure COM/R/A/01/1999 niet op de reservelijst van tijdelijke functionarissen te plaatsen, en anderzijds, verzoek tot vergoeding van de schade die als gevolg van dit besluit zou zijn geleden.

Dictum van de beschikking

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Elk der partijen zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 94 van 17.4.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/31


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 december 2005 — Alexander Just tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-91/04) (1)

(„Ambtenaren - Algemeen vergelijkend onderzoek - Meerkeuzevragen - Juistheid van antwoorden van correctieformulier - Beroep rechtens kennelijk ongegrond”)

(2006/C 48/61)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoeker: Alexander Just (Hoeilaart, België) (vertegenwoordiger: G. Lebitsch, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: H. Krämer, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp van de zaak

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek COM/A/2/02 waarbij verzoeker in de eerste fase van de selectie niet voldoende punten zijn toegekend om tot de volgende fase van dat vergelijkend onderzoek te worden toegelaten

Dictum van de beschikking

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 106 van 30.4.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/32


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 8 december 2005 — Marta Cristina Moren Abat tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-92/04) (1)

(„Ambtenaren - Algemeen vergelijkend onderzoek - Meerkeuzevragen - Juistheid van antwoorden van correctieformulier - Beroep rechtens kennelijk ongegrond”)

(2006/C 48/62)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekster: Marta Cristina Moren Abat (Brussel, België) (vertegenwoordiger: G. Lebitsch, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordiger: H. Krämer, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp van de zaak

Verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek COM/A/1/02 waarbij verzoekster in de eerste fase van de selectie niet voldoende punten zijn toegekend om tot de volgende fase van dat vergelijkend onderzoek te worden toegelaten

Dictum van de beschikking

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 118 van 30.4.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/32


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 28 november 2005 — EEB e.a. tegen Commissie

(Zaak T-94/04) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Exceptie van niet-ontvankelijkheid - Richtlijn 2003/112/EG - Procesbevoegdheid)

(2006/C 48/63)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoeksters: European Environmental Bureau (EEB) (Brussel, België), Pesticides Action Network Europe (Londen, Verenigd Koninkrijk), International Union of Food, Agricultural, Hotel, Restaurant, Catering, Tobacco and Allied Workers' Associations (IUF) (Genève, Zwitserland), European Federation of Trade Unions in the Food, Agricultural and Tourism sectors and allied branches (EFFAT) (Brussel), Stichting Natuur en Milieu (Utrecht, Nederland) en Svenska Naturskyddföreningen (Stockholm, Zweden) [vertegenwoordigers: P. van den Biesen, G. Vandersanden en B. Arentz, advocaten]

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen [vertegenwoordiger: B. Doherty, gemachtigde]

Interveniënte aan de zijde van verweerster: Syngenta Ltd (Guilford, Verenigd Koninkrijk) [vertegenwoordigers: C. Simpson, solicitor, en D. Abrahams, barrister]

Voorwerp van de zaak

Verzoek om nietigverklaring van richtlijn 2003/112/EG van de Commissie van 1 december 2003 tot wijziging van richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde paraquat op te nemen als werkzame stof (PB L 321, blz. 32)

Dictum van de beschikking

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Verzoeksters zullen behalve hun eigen kosten de door de Commissie gemaakte kosten dragen.

3)

Interveniënte zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 106 van 30.4.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/33


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 28 november 2005 — EEB en Stichting Natuur en Milieu tegen Commissie

(Gevoegde zaken T-236/04 en T-241/04) (1)

(Beroep tot nietigverklaring - Beschikkingen 2004/247/EG en 2004/248/EG - Exceptie van niet-ontvankelijkheid - Procesbevoegdheid)

(2006/C 48/64)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoeksters: European Environmental Bureau (EEB) (Brussel, België) en Stichting Natuur en Milieu (Utrecht, Nederland) [vertegenwoordigers: P. van den Biesen en B. Arentz, advocaten]

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen [vertegenwoordiger: B. Doherty, gemachtigde]

Interveniënte aan de zijde van verzoeksters: Franse Republiek [vertegenwoordigers: J.-L. Florent en G. de Bergues, gemachtigden]

Interveniënte aan de zijde van verweerster: Syngenta Crop Protection AG (Bazel, Zwitserland) [vertegenwoordigers: D. Abrahams, barrister, en C. Simpson, solicitor]

Voorwerp van de zaak

In zaak T-236/04, een verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2004/248/EG van de Commissie van 10 maart 2004 betreffende de niet-opneming van atrazin in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten (PB L 78, blz. 53), en in zaak T-241/04, een verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2004/247/EG van de Commissie van 10 maart 2004 betreffende de niet-opneming van simazin in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten (PB L 78, blz. 50)

Dictum van de beschikking

1)

De zaken T-236/04 en T-241/04 worden gevoegd.

2)

De beroepen in de zaken T-236/04 en T-241/04 worden niet-ontvankelijk verklaard.

3)

Verzoeksters worden behalve in hun eigen kosten in de kosten van de Commissie in de zaken T-236/04 en T-241/04 verwezen.

4)

Interveniënten zullen elk hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 217 van 28.8.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/33


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 18 november 2005 — Selmani tegen Raad en Commissie

(Zaak T-299/04) (1)

(„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Gemeenschappelijke standpunten van Raad - Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met oog op strijd tegen terrorisme - Beroep tot nietigverklaring - Kennelijke onbevoegdheid - Verval termijn - Ontvankelijkheid”)

(2006/C 48/65)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoeker: Abdelghani Selmani (Dublin, Ierland) (vertegenwoordiger: C. Ó Brian, solicitor)

Verweerders: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Finnegan en D. Canga Fano als gemachtigden) en Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Enegren en C. Brown als gemachtigden)

Voorwerp van de zaak

Verzoek om nietigverklaring van artikel 2 van verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (PB L 344, blz. 70), van artikel 1 van besluit 2004/306/EG van de Raad van 2 april 2004 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening nr. 2580/2001 en tot intrekking van besluit 2003/902/EG (PB L 99, blz. 28), en van alle besluiten van de Raad op basis van verordening nr. 2580/2001 die dezelfde gevolgen hebben als besluit 2004/306, voorzover deze op verzoeker van toepassing zijn.

Dictum van de beschikking

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Verzoeker wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 284 van 20.11.2004.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/34


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 23 november 2005 — Bustec Ireland tegen BHIM

(Zaak T-218/05) (1)

(„Gemeenschapsmerk - Oppositie - Intrekking van oppositie - Afdoening zonder beslissing”)

(2006/C 48/66)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekster: Bustec Ireland (Shanon, County Clare, Ierland) (vertegenwoordigers: E. Armijo Chávarri en A. Castán Pérez-Gómez, advocaten)

Verweerder: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: J. García Murillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Mustek, S.L. (Barcelona, Spanje)

Voorwerp van de zaak

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 22 maart 2005 (zaak R 1125/2004-2) inzake een oppositieprocedure met betrekking tot de inschrijving van het merk BUSTEC als gemeenschapsmerk

Dictum van het arrest

1)

Op het beroep behoeft niet te worden beslist.

2)

Elke partij zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 182 van 23.7.2005.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/34


Beroep ingesteld op 31 oktober 2005 — Multikauf tegen BHIM

(Zaak T-395/05)

(2006/C 48/67)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekster: Multikauf Warenhandelsgesellschaft mbH (Krailling, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Bahmann, advocaat)

Verweerder: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Demo Holding S.A. (Luxemburg, Luxemburg)

Conclusies van verzoekster

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 20 juni 2005, waarvan per DHL kennis is gegeven aan verzoeksters vertegenwoordiger op 31 augustus 2005, in beroepsprocedure R 895/2004-1 te vernietigen;

de oppositie die de derde partij via haar vertegenwoordiger op 18 september 2001 heeft ingesteld tegen de inschrijving van het gemeenschapsmerk „webmulti” (nr. 1841121) af te wijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „webmulti” voor waren van de klassen 3, 7, 8, 9, 16, 20, 21, 25 en 30 — aanvraagnr. 1 841 121

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Demo Holding S.A.

Oppositiemerk of -teken: gemeenschapsmerk en nationale en internationale woord- en beeldmerken „WEB” voor waren van de klassen 3, 9 en 25

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie en afwijzing van de aanvraag voor bepaalde opgegeven waren

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van verzoeksters beroep

Aangevoerde middelen: de oppositiemerken werden voor een deel van de waren niet gebruikt


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/34


Beroep ingesteld op 14 november 2005 — Eerola tegen Commissie

(Zaak T-410/05)

(2006/C 48/68)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoeker: Iiro Eerola (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoeker

nietig te verklaren het besluit van de Commissie houdende weigering om verzoeker de in artikel 4, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut bedoelde ontheemdingstoelage toe te kennen;

verweerster te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker, van Finse nationaliteit, is op 1 oktober 2004 aangesteld als ambtenaar van de Commissie. De Commissie weigert hem de ontheemdingstoelage toe te kennen op grond dat hij tijdens de referentieperiode, van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2003, te Brussel heeft gewoond.

Verzoeker komt op tegen dit besluit. Hij stelt dat de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2003, tijdens welke hij als wetenschappelijk adviseur van de Finse Academie te Brussel werkzaam was, niet in aanmerking mag worden genomen. De Finse Academie heeft immers geen eigen rechtspersoonlijkheid, maar maakt deel uit van de Finse Staat. Op grond daarvan stelt hij dat het besluit artikel 4, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut schendt en blijkt geeft van een onjuiste rechtsopvatting.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/35


Beroep ingesteld op 18 november 2005 — „M” tegen Ombudsman

(Zaak T-412/05)

(2006/C 48/69)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoeker:„M” (Brussel, België) (vertegenwoordiger: G. Vandersanden, advocaat)

Verweerder: Europese Ombudsman

Conclusies van verzoeker

vast te stellen dat de Europese Gemeenschap krachtens artikel 288, tweede alinea, EG niet-contractueel aansprakelijk is voor de fouten die de Europese Ombudsman heeft gemaakt in de uitoefening van zijn functie, meer bepaald wegens de publicatie van verslag 1288/99/OV waarin verzoeker ten onrechte bij naam wordt genoemd en wegens het verzuim van de Ombudsman bij het onderzoek van het dossier en de onjuiste conclusies die hij heeft getrokken;

bijgevolg de Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Europese Ombudsman, te veroordelen tot betaling aan verzoeker van 150 000 EUR als vergoeding voor zijn beroepsmatige en morele schade en de schade aan zijn gezondheid, onder voorbehoud van wijziging in de loop van het geding;

de Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Europese Ombudsman, te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met een klacht bij de Europese Ombudsman heeft een groep burgers verzocht vast te stellen dat sprake was van een geval van wanbeheer binnen de Commissie bij de behandeling van hun bij de Commissie ingediende klacht tegen de nationale autoriteiten. Bij besluit van 18 juli 2002 concludeerde de Ombudsman dat er inderdaad sprake was van wanbeheer en partijdigheid bij de behandeling van de klacht door de Commissie.

Dit beroep, dat is ingesteld door een ambtenaar van de eenheid van de Commissie die verantwoordelijk was voor het onderzoek van de betrokken klacht, strekt tot vergoeding van de schade die hij zou hebben geleden doordat zijn naam wordt genoemd in besluit 1288/99/OV en door het gestelde verzuim van de Europese Ombudsman met betrekking tot het onderzoek van het dossier en de conclusies die hij in dat besluit heeft getrokken. Verzoeker stelt dat na de publicatie van het besluit zijn naam is genoemd in het door de Europese Ombudsman gepubliceerde perscommuniqué dat is overgenomen door verschillende kranten en internetsites, waardoor hij schade heeft geleden. Volgens verzoeker is die schade des te groter nu hij een belangrijke functie uitoefent en de publicatie van het besluit van de Europese Ombudsman zijn professionele integriteit ernstig heeft geschaad.

Verzoeker baseert zijn beroep op artikel 288, tweede alinea, EG, betreffende de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Gemeenschap, die zijns inziens voortvloeit uit de gestelde onjuiste handelwijze van de Ombudsman.

Tot staving van zijn beroep betoogt verzoeker allereerst dat de Ombudsman in casu een ernstige fout heeft begaan door met schending van de beginselen van vertrouwelijkheid en evenredigheid de naam van personen — waaronder die van verzoeker — te vermelden in zijn verslag, terwijl de publicatie van zijn naam zijns inziens niet onontbeerlijk was en niet kon worden gerechtvaardigd door een uitzondering op de algemene regel van vertrouwelijkheid (1).

Verder stelt verzoeker dat de handelwijze van de Ombudsman en zijn diensten schending oplevert van het beginsel van hoor en wederhoor, dat een wezenlijk beginsel van de rechten van de verdediging is. Hij voert ook aan dat het verboden is een ongunstig oordeel over een natuurlijke of rechtspersoon uit te spreken in een verslag dat moet worden gepubliceerd nadat het algemeen bekend is gemaakt en dat ruim moet worden verspreid.

Ten slotte stelt verzoeker ook dat de Ombudsman bij de vaststelling van het betrokken besluit de feiten onjuist heeft beoordeeld en zich heeft gebaseerd op ontoereikende gegevens.


(1)  Tot staving van zijn vordering verwijst verzoeker onder meer naar het arrest van het Hof van 10 juli 2001, Ismeri Europa/Rekenkamer (C-315/99 P, Jurispr. blz. I-5281).


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/36


Beroep ingesteld op 18 november 2005 — Sanchez Ferriz tegen Commissie

(Zaak T-413/05)

(2006/C 48/70)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoeker: Carlos Sanchez Ferriz (Brussel, België) (vertegenwoordiger: F. Frabetti, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoeker

Nietigverklaring van verzoekers loopbaanontwikkelingsrapport (CDR) over de periode 1 juli 2001 — 31 december 2002;

Verwijzing van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep stelt verzoeker om te beginnen schending van artikel 26 van het Statuut op grond dat zijn beoordelingsrapport zich niet fysiek in zijn persoonsdossier bevindt, maar elektronisch is opgeslagen en dat noch het papieren noch het elektronisch dossier een spoor van de eerste versie van dit rapport bevat.

Verzoeker beroept zich ook op schending van artikel 43 van het Statuut, de algemene bepalingen ter uitvoering van dit artikel alsmede van de Administratieve gids voor beoordeling en de Specifieke gids voor bevorderingsronde 2001-2002, omdat de Commissie de beoordelaars verplicht om bij de beoordeling een streefgemiddelde in acht te nemen.

Verzoeker voert verder aan dat op grond van het door de Commissie ingevoerde stelsel van meritepunten verschillende ambtenaren die niet dezelfde prestaties leveren gelijk kunnen worden gerangschikt, wat volgens verzoeker in strijd is met het beginsel van gelijke behandeling.

Ten slotte stelt verzoeker schending van het verbod van willekeur en de motiveringsplicht, misbruik van bevoegdheid, schending van het vertrouwensbeginsel, het voorschrift „patere legem quam ipse fecisti” en de zorgplicht.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/36


Beroep ingesteld op 18 november 2005 — Bain e.a. tegen Commissie

(Zaak T-419/05)

(2006/C 48/71)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekers: Neil Bain (Brussel, België), Obhijit Chatterjee (Brussel, België), Richard Forham (Bergen, Nederland) en Roger Hurst (Bergen, Nederland) [vertegenwoordiger: N. Lhoëst, advocaat]

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekers

nietig te verklaren de salarisafrekeningen van verzoekers voor de maanden februari, maart en april 2005, en alle daaropvolgende salarisafrekeningen, voorzover daarin toepassing is gemaakt van onwettige bepalingen van verordening nr. 723/2004 van 22 maart 2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, van verordening nr. 856/2004 tot vaststelling van de nieuwe aanpassingscoëfficiënten en van verordening nr. 31/2005 houdende aanpassing daarvan;

voorzover nodig, nietig te verklaren de besluiten van het tot aanstelling bevoegde gezag van 29 juli 2005 houdende afwijzing van de klachten van verzoekers (R/458.14/05, R/458.5/05, R/458.12/05 en R/458.2/05);

verweerster te verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

De door verzoekers aangevoerde middelen en argumenten zijn identiek aan die welke verzoeker in zaak T-393/05 heeft aangevoerd.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/36


Beroep ingesteld op 3 november 2006 — Kay tegen Commissie

(Zaak T-421/05)

(2006/C 48/72)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoeker: Roderick Neil Kay (Brussel, België) (vertegenwoordigers: T. Bontinck en J. Feld, advocaten)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoeker

nietig te verklaren het besluit van verweerster van 31 januari 2005;

verweerster te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker was ambtenaar van de Commissie in de rang B*7. Nadat hij voor extern vergelijkend onderzoek COM/A/3/02 was geslaagd, werd hij bij het bestreden besluit aangesteld in een ambt van administrateur in de rang A*6.

Met zijn beroep komt hij op tegen zijn indeling. Hij is van mening dat hij in een van de rangen A*8, A*9 of A*10 had moeten worden ingedeeld. Verder komt hij op tegen het feit dat hij ten gevolge van zijn herindeling al de bevorderingspunten die zijn „rugzak” vormden, is verloren.

Ter ondersteuning van zijn beroep stelt hij schending van artikel 2, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut. Volgens hem had de Commissie dit artikel op hem moeten toepassen in de plaats van artikel 5, lid 2, van diezelfde bijlage. Verder stelt hij schending van het vertrouwensbeginsel, schending van het beginsel van behoud van verkregen rechten en schending van het beginsel van gelijke behandeling van ambtenaren.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/37


Beroep ingesteld op 5 december 2005 — Mediocurso — Estabelecimento de Ensino Particular, SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-425/05)

(2006/C 48/73)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekster: Mediocurso Estabelecimento de Ensino Particular, SA (Lissabon, Portugal) [vertegenwoordiger(s): Carlos Botelho Moniz en Eduardo Maia Cadete, advocaten]

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

Verzoekster verzoekt het Gerecht

de voeging met de onderhavige stukken te gelasten van de administratieve procedure betreffende dossier FSE 890588/P1, die in het bezit zijn van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de diensten van het DAFSE — Departamento para os Assuntos do Fundo Social Europeu, het Ministério para a Qualificação e o Emprego da República Portuguesa, gevestigd Av. Almirante Reis, n.o 72, 3.o, P-1100 Lisboa, Portugal;

nietig te verklaren de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 september 2005 betreffende de verlaging van het bedrag van de bijstand van het Europees Sociaal Fonds aan de onderneming Mediocurso — Estabelecimento de Ensino particular, Lda. overeenkomstig beschikking C (89) 0570 van de Commissie van 22 maart 1989 in het kader van project nr. 890588 P1, referentie C (2005) 3557;

verweerster in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster is een commerciële onderneming die volgens haar statuten tot doel heeft de verstrekking van cursussen voor beroepsopleiding en specialisatie op technisch gebied en de verwezenlijking van projecten, onderzoeken en adviesverstrekking op het economisch, fiscaal, boekhoudkundig en administratief gebied en inzake bedrijfsbeheer. In 1988 diende zij bij het Europees Sociaal Fonds via het Departamento para os Assuntos do Fundo Social Europeu diverse verzoeken om bijstand in voor beroepsopleidingen gedurende het jaar 1989, waaronder het verzoek om bijstand waarop het litigieuze dossier 890588 P1 betrekking heeft. Dit laatste verzoek om bijstand is goedgekeurd en de betrokken beroepsopleidingen hebben plaatsgevonden, waarop verzoekster om betaling van het saldo heeft verzocht.

Verzoekster komt op tegen de beschikking die de Commissie heeft gegeven naar aanleiding van het verzoek om betaling van het saldo en een reeks andere procedureformaliteiten.

Volgens verzoekster heeft de Commissie een aantal fundamentele vormvereisten miskend en de bestreden beschikking ontoereikend gemotiveerd.

Verzoekster beroept zich voorts op schending van het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel op grond dat de bestreden beschikking in voor verzoekster ongunstige zin in strijd is met een eerdere handeling waarbij de feitelijke en boekhoudkundige juistheid was bevestigd van de door verzoekster in het verzoek om betaling van het saldo vermelde gegevens. Tot slot beroept zij zich op kennelijk onjuiste beoordeling van de door Mediocurso ter rechtvaardiging van haar uitgaven overgelegde documenten en op schending van het evenredigheidsbeginsel wat de voor de litigieuze vermindering van de bijstand aangevoerde feiten en rechtsgrondslag betreft.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/38


Beroep ingesteld op 7 december 2005 — Artegodan tegen Commissie

(Zaak T-429/05)

(2006/C 48/74)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekster: Artegodan (Lüchow, Duitsland) (vertegenwoordigers: U. Doepner, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

verweerster te veroordelen tot betaling aan verzoekster van een bedrag van 1 430 821,36 EUR, vermeerderd met rente ter hoogte van 8 %, te rekenen vanaf de dag van uitspraak van het arrest tot de datum van volledige voldoening;

vast te stellen dat verweerster verzoekster alle schade dient te vergoeden die zij in de toekomst nog zal lijden ten gevolge van marketinguitgaven die noodzakelijk zullen zijn om voor Tenuate retard weer de marktpositie te verkrijgen die dit geneesmiddel had vóór de intrekking van de vergunning door verweerster;

verweerster in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert schadevergoeding door de Commissie overeenkomstig de artikelen 288, tweede alinea, EG en 235 EG alsmede de vaststelling dat verweerster alle schade dient te verzoeken die verzoekster in de toekomst zal lijden ten gevolge van marketingkosten.

Verzoekster bezit een vergunning voor het op de markt brengen van het geneesmiddel Tenuate retard, dat amfepramon bevat. Verweerster gaf op 9 maart 2000 op basis van artikel 15 bis van richtlijn 75/319/EEG (1) beschikking C (2000) 453 inzake de intrekking van de vergunning voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik die amfepramon bevatten. De bevoegde Duitse autoriteiten voerden deze beschikking uit bij besluit van 11 april 2000. Beschikking C (2000) 453 is door het Gerecht van eerste aanleg in het arrest van 26 november 2002 (gevoegde zaken T-74/00, T-76/00, T-83/00 tot en met T-85/00, T-132/00, T-137/00 en T-141/00) nietigverklaard. De hogere voorziening van de Commissie tegen deze uitspraak is in het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-39/03 P verworpen.

Verzoekster betoogt dat verweerster door het geven van beschikking C (2000) 453 onrechtmatig heeft gehandeld en daardoor een aantal ter bescherming van verzoekster dienende normen heeft geschonden. Verzoeksters grondrecht, een bedrijf op te richten en voeren (recht op onderneming en eigendomsrecht) is geschonden. Voorts is inbreuk gemaakt op artikel 11 van richtlijn 65/65/EEG. (2) Verzoekster beroept zich voorts op schending van het evenredigheidsbeginsel en schending van het beginsel van goed bestuur.

Door de litigieuze beschikking van de Commissie en de tenuitvoerlegging daarvan heeft verzoekster schade geleden. De aangevoerde schendingen van het recht moeten tot schadevergoeding leiden.


(1)  Tweede Richtlijn van de Raad van 20 mei 1975 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake farmaceutische specialiteiten.

(2)  Richtlijn van de Raad van 26 januari 1965 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake farmaceutische specialiteiten.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/38


Beroep ingesteld op 5 december 2005 — Cerafogli en Poloni tegen ECB

(Zaak T-431/05)

(2006/C 48/75)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekers: Maria Concetta Cerafogli (Frankfurt-am-Main, Duitsland) en Paolo Poloni (Frankfurt-am-Main, Duitsland) (vertegenwoordigers: G. Vandersanden en L. Levi, advocaten)

Verweerster: Europese Centrale Bank

Conclusies van verzoekers

nietigverklaring van verzoekers' salarisafrekening van februari 2005 zoals vervangen in mei 2005, alsmede verweersters brief van 15 februari 2005;

voor zoveel nodig, nietigverklaring van de besluiten houdende afwijzing van de verzoeken om administratieve toetsing („administrative review”) (besluiten van 17 mei 2005) en de klachten („grievance procedures”) (besluiten van 26 september 2005);

veroordeling van verweerster tot vergoeding van verzoekers' schade, dat wil zeggen betaling van 5 000 EUR per verzoeker wegens koopkrachtverlies sinds 1 juli 2001, van achterstallig salaris dat overeenkomt met een verhoging van het salaris en alle afgeleide rechten van verzoekers van 0,3 % per 1 juli 2001 en 0,6 % per 1 juli 2003, en van rente over het bedrag van verzoekers' achterstallige salaris vanaf de dag waarop dat bedrag verschuldigd wordt tot de dag van daadwerkelijke betaling. Dit rentepercentage dient te worden berekend op basis van het, gedurende de betrokken periode geldende, percentage dat de Europese Centrale Bank heeft vastgesteld voor de voornaamste herfinancieringstransacties, vermeerderd met twee punten;

verwijzing van verweerster in alle kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

In het kader van zaak T-63/02, die aanhangig is gemaakt door dezelfde verzoekers, die personeelsleden zijn van de Europese Centrale Bank (ECB), had het Gerecht de op 13 juli 2001 aan verzoekers toegestuurde salarisafrekeningen voor de maand juli 2001 nietig verklaard, voorzover de ECB had nagelaten het personeelscomité bij de vaststelling van de aanpassing van de salarissen voor het jaar 2001 te raadplegen. Na dit arrest is de ECB met het personeelscomité in overleg getreden over de aanpassing van de salarissen voor de periode 2001-2003 en een verhoging van de salarissen van haar voltallig personeel vanaf 1 juli 2004. Bovendien heeft zij in februari 2005 voor verzoekers een nieuwe salarisafrekening opgesteld ter vervanging van de salarisafrekening van juli 2001, die door het Gerecht nietig is verklaard.

Verzoekers stellen om te beginnen dat de ECB met haar weigering om op hen met terugwerkende kracht tot juli 2001 de aan de salarisaanpassing voor 2001 verbonden correctie toe te passen, heeft gehandeld in strijd met artikel 233 EG alsmede met het gezag van gewijsde van het arrest van 20 november 2003 in zaak T-63/02.

Voorts stellen zij schending van de artikelen 45 en 46 van de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de ECB, van het „Memorandum of Understanding” betreffende de relaties tussen het bestuur van de ECB en het personeelscomité, van het beginsel van behoorlijk bestuur, van het verbod van discriminatie en van de verplichting van goede trouw.

Ten slotte concluderen verzoekers eveneens tot vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden door de betrokken gedraging van de ECB.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/39


Beroep ingesteld op 15 december 2005 — Brink's Security Luxembourg tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-437/05)

(2006/C 48/76)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekster: Brink's Security Luxembourg (Luxemburg) (vertegenwoordiger: Christian Point, avocat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

het besluit tot niet-gunning, dat wil zeggen het eenzijdig besluit van de Commissie om de opdracht niet aan Brink's Security Luxembourg te gunnen, nietig te verklaren;

het besluit tot gunning, dat wil zeggen het eenzijdig besluit van de Commissie om de opdracht aan Group 4 Falck Luxembourg te gunnen, nietig te verklaren;

de stilzwijgende weigering van de Commissie om haar twee voornoemde besluiten in te trekken, nietig te verklaren;

de twee brieven van de Commissie van respectievelijk 7 en 14 december 2005 ter beantwoording van verzoeksters informatieverzoeken krachtens artikel 149, lid 3, van de uitvoeringsverordening van het financieel reglement, nietig te verklaren;

de Commissie te veroordelen om aan verzoekster ter vergoeding van de materiële en immateriële schade, geleden ten gevolge van de onwettigheid van het bestreden besluit een bedrag van 1 000 000 EUR te betalen, waarbij dit bedrag voorlopig en ex aequo et bono wordt bepaald;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep betreft de nietigverklaring van het besluit van de Commissie waarbij de door verzoekster in het kader van aanbesteding nr. 16/2005/OIL (surveillancedienst en bewaking van gebouwen) ingediende offerte is afgewezen, alsmede de nietigverklaring van het besluit om de opdracht aan een concurrent te gunnen.

De argumenten die verzoekster aanvoert ter ondersteuning van haar vordering tot nietigverklaring van de bestreden beschikking kunnen in wezen in zeven middelen worden ingedeeld.

Met het eerste middel voert verzoekster schending aan van het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie, omdat de Commissie een anciënniteit van 1 jaar heeft verplicht gesteld voor de werknemers die elke inschrijver bij de opdracht zou moeten inzetten, hetgeen haar — de voormalige opdrachtneemster die haar personeel reeds lang in dienst heeft — in een nadelige positie heeft gebracht ten opzichte van de andere inschrijvers, die personen kunnen aanwerven met zeer weinig ervaring en daardoor lagere loonkosten kunnen hebben dan verzoekster.

Met haar tweede middel verwijt verzoekster de Commissie de bepalingen van richtlijn 2001/23/EG (1) te hebben geschonden. Dit middel bestaat uit twee onderdelen: onrechtmatigheid van de door de Commissie gekozen offerte, omdat deze offerte geen garantie biedt voor de overname van werknemers van verzoekster en evenmin een waarborg dat hun rechten integraal worden gehandhaafd. Verzoekster betoogt dat het gunningbesluit van de Commissie al sinds de vaststelling ervan onwettig is en dat de schending van het arbeidsrecht in de gekozen offerte besloten ligt.

Het derde middel is ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling, omdat degene aan wie de opdracht is gegund op het moment van indiening van zijn offerte over vertrouwelijke informatie met betrekking tot verzoekster beschikte — met name met betrekking tot de omzet per klant en per activiteit, contracten en hun vervaldata, en haar prijzen- en kostenanalyses — die zij had verkregen als gevolg van de fusie met verzoeksters voormalige moedermaatschappij. Verzoekster meent dat haar concurrent hierdoor een voordeliger offerte dan die van haarzelf kon voorbereiden.

Met het vierde middel voert verzoekster schending aan van de beschikking van directoraat-generaal IV van de Commissie 28 mei 2004 (2) en van de regels die de onvervalste mededinging moeten waarborgen, omdat de Commissie met het in het onderhavige beroep bestreden besluit de overname zou hebben toegestaan van vermogensbestanddelen die de groep waartoe de gekozen inschrijver behoort op het moment van de bij de beschikking van 28 mei 2004 goedgekeurde concentratie had moeten overdragen.

Het vijfde middel is ontleend aan schending van de verplichting om de bestreden beschikking te motiveren, alsmede schending van het transparantiebeginsel en van het recht op toegang tot de documenten van de gemeenschapsinstellingen. Verzoekster verwijt de Commissie dat deze haar, ondanks verschillende schriftelijke verzoeken, slechts een korte toelichting heeft gegeven van de motieven van haar besluit, die zich beperkte tot de vergelijkende tabellen van de offertes.

Verzoekster voert voorts schending aan van de marktregelgeving, niet-inachtneming van het bestek en een kennelijke beoordelingsfout bij de analyse en evaluatie van het derde kwalitatieve criterium ter beoordeling van de ingediende offertes, te weten het criterium inzake de basisopleiding van beveiligingsmedewerkers tot EHBO-er en/of vrijwillige brandweerman. Zij stelt te beschikken over het bewijs dat de door de Commissie gekozen inschrijver niet beschikte over alle medewerkers die deze voornemens was voor de uitvoering van de betrokken opdracht in te zetten.

Met haar laatste middel stelt verzoekster schending van het transparantiebeginsel en van het recht van burgers op toegang tot de documenten van de instellingen, omdat de Commissie zou hebben geweigerd haar informatie te vertrekken aangaande de samenstelling van de selectie- en aanbestedingscomité's.

Bovendien vordert verzoekster, met een beroep op het beginsel van niet-contractuele aansprakelijkheid, vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden ten gevolge van de onrechtmatigheid van de handelwijze van de Commissie gedurende de betrokken aanbestedingsprocedure.


(1)  Richtlijn van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen.

(2)  Beschikking van de Commissie van 28/05/2004 waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard (Zaak nr. IV/M.3396 - Group 4 Falck / Securicor [4064] op grond van verordening [EEG] nr. 4064/89 van de Raad).


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/40


Beroep ingesteld op 21 december 2005 — Navigazione Libera del Golfo tegen Commissie

(Zaak T-444/05)

(2006/C 48/77)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekster: Navigazione Libera del Golfo (NLG) (Napels, Italië) (vertegenwoordiger: Salvatore Ravenna, advocaat)

Verweerster: Europese Commissie

Conclusies van verzoekster

nietig te verklaren de beschikking van de Commissie van 12 oktober 2005 houdende weigering van toegang tot gegevens en informatie betreffende de meerkosten ingevolge openbaredienstverplichtingen (ODV) en bijbehorende compensaties voor de door Caremar SpA op de lijn Napels Beverello–Capri verrichte diensten;

de Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn gelijk aan die in zaak T-109/05, Navigazione Libera del Golfo/Commissie. (1)

De in zaak T-109/05 aangevochten beschikking is evenwel gebaseerd op artikel 4, lid 2, van verordening 1049/2001, terwijl de thans bestreden beschikking op voormeld artikel 4, leden 4 en 5 berust. In casu is niet Caremar, als „derde auteur” van de documenten/gegevens waartoe toegang werd gevraagd, geraadpleegd, maar de Italiaanse overheid, die de betrokken documenten niet heeft opgesteld en derhalve geen bedenkingen wegens commerciële belangen kan hebben.

Voorts was de raadpleging gekunsteld, daar de lidstaten over een uitsluitende bevoegdheid met een voor de Commissie bindend vetorecht beschikken.


(1)  PB C 106, van 30.4.2005, blz. 43.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/41


Beroep ingesteld op 19 december 2005 — Associazione italiana del risparmio gestito en Fineco Asset Management tegen Commissie

(Zaak T-445/05)

(2006/C 48/78)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoeksters: Associazione italiana del risparmio gestito en Fineco Asset Management S.p.A. (Italië) (vertegenwoordigers: Gabriele Escalar en Giuseppe Maria Cipolla, advocaten)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoeksters

Nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 6 september 2005 C (2005) 3302, tot afsluiting van procedure C-19/2004 (ex NN 163/03).

Verwijzing van verweerster in de kosten van de procedure en alle andere daaruit voortvloeiende kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen dezelfde beschikking waartegen in zaak T- 424/05, Italiaanse Republiek/Commissie (1), werd opgekomen.

Tot staving van hun vorderingen stellen verzoeksters:

Wat in de eerste plaats het bestaan van een selectief economisch voordeel betreft, is de bestreden beschikking gebrekkig en tegenstrijdig, voorzover uit de bewoordingen daarvan niet kan worden opgemaakt welk economisch voordeel de litigieuze belastingmaatregelen zouden opleveren en wie de begunstigden zouden zijn. In de tweede plaats moet de motivering van de beschikking eveneens gebrekkig worden geacht, wat betreft het eventuele bestaan van een mededingingsverstoring die de intracommunautaire handel kan wijzigen.

Schending van artikel 87, lid 1, EG daar de vermindering van de vennootschapsbelasting die geldt voor de instellingen voor collectieve belegging in effecten (ICBE's) die in participaties in kleine en middelgrote aandelenvennootschappen (KMAV's) zijn gespecialiseerd, geen staatssteun zou opleveren. Verzoeksters stellen dienaangaande in het bijzonder dat de vermindering van de betrokken belasting voor alle betrokken deelnemers een economisch voordeel betekent, dat voor de beheermaatschappijen echter niet selectief van aard is. Alle Italiaanse en communautaire vennootschappen voor het beheer van spaargelden (VBS) kunnen namelijk in KMAV's gespecialiseerde ICBE's beheren en alle Italiaanse en communautaire SICAV's kunnen de vorm van in KMAV's gespecialiseerde SICAV's aannemen. Ook al zouden de litigieuze maatregelen de verkrijging van een economisch voordeel voor de ICBE's meebrengen, dat zou hoe dan ook geen staatssteun opleveren, aangezien de beleggingsfondsen vermogens zonder eigen rechtspersoonlijkheid zijn, geen eigen bestuursorganen hebben, en ook geen economische doeleinden nastreven, omdat zij geen organen hebben die hun wil kenbaar maken. Ten slotte, leveren de litigieuze belastingmaatregelen voor die KMAV's zelf geen economische voordelen van selectieve aard op.

Subsidiair, betogen verzoeksters:

de betrokken belastingmaatregelen moeten verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden geacht krachtens artikel 87, lid 2, sub a, EG;

de bestreden beschikking maakt inbreuk op artikel 14 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999, omdat daarbij werd gelast de steun terug te vorderen van de beleggingsinstrumenten in de vorm van vennootschappen en van de ondernemingen die de contractuele beleggingsinstrumenten beheren.


(1)  Nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/42


Beroep ingesteld op 16 december 2005 — Oxley Threads tegen Commissie

(Zaak T-448/05)

(2006/C 48/79)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekster: Oxley Threads Ltd (Ashton-Under-Lyne, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: G. Peretz, Barrister, M. Rees, K. Vernon, Solicitors)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

Nietigverklaring van artikel 2, sub b, van de beschikking van de Commissie van 14 september 2005 in een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER in zaak 38.337 — PO/Thread, voorzover daarbij aan verzoekster een geldboete van 1 271 miljoen EUR wordt opgelegd, dan wel, subsidiair, verlaging van deze geldboete;

Verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In de bestreden beschikking is de Commissie van mening dat verzoekster, naast andere ondernemingen, artikel 81 EG en artikel 53 EER heeft geschonden door deel te nemen aan overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met een ongunstige invloed op de markten voor autobedrading in de EER. Als gevolg daarvan heeft zij aan verzoekster een geldboete van 1 271 miljoen EUR opgelegd.

Tot staving van haar beroep tegen de bestreden beschikking betoogt verzoekster om te beginnen dat de Commissie het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel alsmede haar eigen richtsnoeren heeft geschonden door het uitgangsbedrag van de geldboete vast te stellen zonder rekening te houden met het feit dat verzoekster, anders dan de andere deelnemers, een kleine en middelgrote onderneming is en in alle opzichten veel kleiner dan alle andere deelnemers. Volgens verzoekster heeft de Commissie voor haar hetzelfde uitgangsbedrag vastgesteld als voor twee andere deelnemers die in termen van totale omzet 71 keer groter zijn dan zijzelf. In dezelfde context is verzoekster van mening dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de zeer onevenredige gevolgen die de boete voor haar mogelijk heeft dan wel met het feit dat zij zich ten tijde van de inbreuken eerst aan het vestigen was als belangrijke speler voor de levering van autobedrading aan klanten in de EER buiten het Verenigd Koninkrijk. Ten slotte betoogt verzoekster dat volgens de bevindingen en de bewijzen van de Commissie haar deelneming aan de mededingingsregeling minder belangrijk was voor en minder invloed had op de mededinging dat die van andere betrokken ondernemingen, in het bijzonder de twee ondernemingen waarvoor hetzelfde uitgangsbedrag is vastgesteld.

Verzoekster voert tevens aan dat de Commissie bij de beoordeling van het passende uitgangsbedrag haar motiveringsplicht heeft geschonden, dat zij haar eigen richtsnoeren heeft geschonden en een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door niet naar behoren rekening te houden met de mate waarin verzoekster heeft meegewerkt en dat zij haar eigen richtsnoeren en het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden en een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door de betrokken mededingingsregeling als een „zeer zware inbreuk” te kwalificeren.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/42


Beroep ingesteld op 29 december 2005 — Componenta tegen Commissie

(Zaak T-455/05)

(2006/C 48/80)

Procestaal: Fins

Partijen

Verzoekster: Componenta Oyj (Helsinki, Finland) (vertegenwoordiger: M. Savola, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

nietigverklaring van beschikking K(2005)3871 def. van de Commissie van 20 oktober 2005 inzake de staatssteun die de Republiek Finland Componenta als investeringssteun heeft toegekend;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure, vermeerderd met rente.

Middelen en voornaamste argumenten

Het beroep betreft beschikking K(2005)3871 def. van de Commissie van 20 oktober 2005, waarbij is vastgesteld dat de staatssteun die de Republiek Finland aan Componenta heeft verleend (steun nr. C 37/2004, dossier NN 51/2004), op grond van artikel 87 EG verboden was.

De Commissie is van mening dat steun is toegekend in het kader van een tweeledige regeling, als gevolg waarvan Componenta haar aandeel (50 %) in het kapitaal van de vastgoedbeleggingsmaatschappij Karkkilan Keskustakiinteistöt Oy heeft verkocht aan de stad Karkkila, die op haar beurt reeds eerder 50 % van het kapitaal van deze maatschappij bezat, en die vastgoedbeleggingsmaatschappij aan Componenta de aandeelhouderslening heeft terugbetaald die Componenta had ingebracht. Tegelijkertijd heeft de stad Karkkila een nieuwe aanvullende lening van hetzelfde bedrag in de maatschappij ingebracht.

Volgens de Commissie gaat het bij de koopprijs en de terugbetaling van de aandeelhouderslening om steun.

Verzoekster voert ter ondersteuning van haar beroep onder meer aan:

De beschikking van de Commissie is wat zowel de motivering ervan als de daarin genoemde bedragen betreft in haar geheel onjuist en onwettig. Zij heeft gehandeld in strijd met wezenlijke vormvoorschriften en met misbruik van bevoegdheid, aangezien zij het haar tijdens de onderzoeksprocedure overgelegde bewijsmateriaal kennelijk onjuist heeft beoordeeld. De beschikking van de Commissie druist eveneens in tegen de bepalingen inzake steunmaatregelen van artikel 87 EG. De beschikking leidt tot een uitkomst die onbillijk is en derhalve in strijd is met het evenredigheidsbeginsel van artikel 5, derde alinea, EG.

De Commissie heeft bij de waardering van de verkochte belang in de beleggingsmaatschappij een onjuist uitgangspunt gekozen. Anders dan de Commissie meent, is de waarde van het voorwerp van transactie vastgesteld op het tijdstip van de verkoop in overeenstemming met de marktvoorwaarden.

Wat de regeling inzake de aandeelhouderslening betreft, stelt verzoekster dat deze regeling haar geen economische voordelen heeft opgeleverd. Derhalve heeft de Commissie de aard en de betekenis van deze regeling verkeerd beoordeeld. Bovendien is de motivering van de beschikking met betrekking tot de regeling inzake de aandeelhouderslening onduidelijk en ontoereikend.

Ten slotte betoogt verzoekster dat de beschikking van de Commissie in strijd is met haar praktijk in andere steunzaken en niet beantwoordt aan de beginselen die de Commissie heeft opgesteld in haar mededeling aan de lidstaten over de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het EEG-Verdrag en van artikel 5 van richtlijn 80/723/EEG op openbare bedrijven in de industriesector. (1)

Met betrekking tot de in de koopovereenkomst opgenomen investeringsclausule stelt verzoekster dat de Commissie die clausule en de betekenis daarvan verkeerd heeft beoordeeld.


(1)  PB C 307 van 13.11.1993, blz. 3.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/43


Beroep ingesteld op 17 januari 2006 — Equant Belgium tegen Commissie

(Zaak T-9/06)

(2006/C 48/81)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekster: Equant Belgium NV (Brussel, België) (vertegenwoordigers: T. Müller-Ibold, T. Graf, advocaten)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

Nietig te verklaren:

i.

het besluit van de Europese Commissie van 6 december 2005 tot opschorting van de ondertekening van de overeenkomst welke is omschreven in het eerdere besluit van de Commissie van 3 november 2005 betreffende de gunning van de opdracht naar aanleiding van de volgende niet-openbare aanbestedingsprocedure: „Niet-openbare aanbestedingsprocedure nr. ENTR/04/011 — Lot 1 Beveiligde trans-Europese diensten voor telematica tussen overheidsdiensten (s-TESTA)”;

ii.

het besluit van de Europese Commissie van 27 december 2005 tot afwijzing van het aanbod van Equant/HP in het kader van de niet-openbare aanbesteding nr. ENTR/04/011 — Lot 1 „Beveiligde trans-Europese diensten voor telematica tussen overheidsdiensten (s-TESTA)” en tot stilzwijgende intrekking van haar besluit ten gunste van Equant/HP van 3 november 2005; en

iii.

het bij dezelfde brief van 27 december 2005 aan verzoeker meegedeelde besluit van de Europese Commissie om de opdracht in het kader van de niet-openbare aanbesteding nr. ENTR/04/011 — Lot 1 „Beveiligde trans-Europese diensten voor telematica tussen overheidsdiensten (s-TESTA)” aan een andere inschrijver te gunnen;

iedere andere voorziening te geven die het Hof in casu passend acht; en, in ieder geval,

de Commissie te verwijzen in de kosten van Equant in verband met honoraria van raadslieden en andere honoraria en uitgaven in verband met dit verzoek.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster heeft samen met een andere onderneming bij de Commissie een offerte ingediend in het kader van een aanbestedingsprocedure betreffende aankondiging van de Commissie nr. 2004/S 137-116821 „Lot 1 — Beveiligde trans-Europese diensten voor telematica tussen overheidsdiensten (s-TESTA)”. Bij brief van 3 november 2005 deelde de Commissie verzoekster mee dat haar gezamenlijke aanbod was uitgekozen voor de gunning van de opdracht. Bij brief van 6 december 2005 deelde de Commissie verzoekster echter mee dat zij had besloten de ondertekening van de overeenkomst op te schorten in afwachting van verder onderzoek van de offertes. Bij een volgende brief, van 27 december 2005, deelde de Commissie verzoekster mee dat zij had besloten om de offerte van verzoekster af te wijzen op grond dat deze niet voldeed aan het bestek en om de opdracht aan een andere inschrijver te gunnen.

Tot staving van haar verzoek tot nietigverklaring van genoemde besluiten bestrijdt verzoekster in de eerste plaats gedetailleerd de conclusie van de Commissie dat bepaalde onderdelen van haar offerte, meer in het bijzonder haar afstand van de vergoeding voor eenmalige installatiekosten voor een aanvangsperiode van twee jaar, de toevoeging van een kortingperiode van vijf jaar bij de voorbereidingsprijzen en haar kwantumkorting met betrekking tot de maandelijkse lasten voor kant en klare toegangspunten, in strijd met het bestek waren. Verzoekster is van mening dat de Commissie bij het vaststellen van een gestelde onverenigbaarheid een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt en dat de litigieuze besluiten onrechtmatig zijn.

Verzoekster voert verder aan dat de Commissie het beginsel van transparantie heeft geschonden door uit te gaan van een niet onderbouwde uitlegging van haar bestek en dat zij inbreuk heeft gemaakt op zowel verordening nr. 2342/2002 als het gelijkheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur, door na te laten om toelichtingen te vragen of minder restrictieve oplossingen te hanteren. Verzoekster betoogt tenslotte dat de Commissie eveneens het vertrouwensbeginsel heeft geschonden alsmede het recht van verweer en de motiveringsplicht.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/44


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 9 december 2005 — Raymond Claudel tegen Rekenkamer

(Zaak T-338/05) (1)

(2006/C 48/82)

Procestaal: Frans

De president van de Derde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 296 van 26.11.2005.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/44


Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 11 januari 2006 — GHK Consulting tegen Commissie

(Zaak T-383/05 R)

(2006/C 48/83)

Procestaal: Frans

De president van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van de zaak gelast.


III Bekendmakingen

25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/45


(2006/C 48/84)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 36 van 11.2.2006

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 22 van 28.1.2006

PB C 10 van 14.1.2006

PB C 330 van 24.12.2005

PB C 315 van 10.12.2005

PB C 296 van 26.11.2005

PB C 281 van 12.11.2005

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex:http://europa.eu.int/eur-lex

 

CELEX:http://europa.eu.int/celex


Rectificaties

25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/46


Rectificatie van de mededeling in het Publicatieblad in zaak T-408/05

( Publicatieblad van de Europese Unie C 22 van 28 januari 2006, blz. 18 )

(2006/C 48/85)

De mededeling in het Publicatieblad in zaak T-408/05, Luigi Marcuccio/Commissie, dient te worden gelezen als volgt:

Beroep ingesteld op 16 november 2005 — Marcuccio tegen Commissie

(Zaak T-408/05)

(2006/C 22/35)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoeker: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: Avv. Alessandro Distante)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoeker

nietig te verklaren het stilzwijgend genomen besluit houdende afwijzing van het verzoek van 11 oktober 2004;

voorzover nodig, nietig te verklaren het besluit van 4 augustus 2005;

verweerster te gelasten, verzoeker ter vergoeding van zijn medische kosten tot 100 % (honderd procent) het bedrag van 381,04 EUR te betalen;

verweerster te veroordelen tot betaling van vertragingsrente van 10 % (tien procent) op jaarbasis, te rekenen vanaf 11 oktober 2004 tot daadwerkelijke betaling;

verweerster te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker komt op tegen de weigering van verweerster om de door hem gemaakte ziektekosten voor 100 % te vergoeden.

De middelen en voornaamste argumenten zijn gelijk aan die in zaak T-18/04, Marcuccio/Commissie (1).

Tot staving van zijn vordering beroept verzoeker zich op volledig gebrek aan motivering, kennelijk onjuiste beoordeling alsmede schending van artikel 72 van het Statuut, van de zorgplicht, van het discriminatieverbod en van het beginsel van goed bestuur.


(1)  PB L 71, van 20.3.2004, blz. 38.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/47


Rectificatie van de mededeling in het Publicatieblad in de gevoegde zaken T-130/05, T-160/05 en T-183/05

( Publicatieblad van de Europese Unie C 22 van 28 januari 2006, blz. 26 )

(2006/C 48/86)

De mededeling in het PB in de gevoegde zaken T-130/05, T-160/05 en T-183/05 dient te worden gelezen als volgt:

Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 16 november 2005 — Albert-Bousquet e.a. tegen Commissie

(gevoegde zaken T-130/05, T-160/05 en T-183/05) (1)

(2006/C 22/52)

Procestaal: Frans

De president van de Vierde kamer van het Gerecht van eerste aanleg heeft de doorhaling van zaak T-183/05 gelast.


(1)  PB C 132 van 28.5.2005.