ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 228

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

48e jaargang
17 september 2005


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Mededelingen

 

Raad

2005/C 228/1

Advies van de Raad van 12 juli 2005 over het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van Portugal voor de periode 2005-2009

1

 

Commissie

2005/C 228/2

Wisselkoersen van de euro

5

2005/C 228/3

Inleiding van een onderzoekprocedure in verband met een handelsbelemmering in de zin van Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad bestaande uit maatregelen en praktijken van India die van invloed zijn op de handel in wijn en gedistilleerde drank

6

2005/C 228/4

Goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten in het kader van de bepalingen van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag — Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt ( 1 )

9

2005/C 228/5

Goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten in het kader van de bepalingen van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag — Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt

11

2005/C 228/6

Steunmaatregelen van de staten — Frankrijk — Steunmaatregel van de staten C 23/2005 (ex NN 8/2004, ex N 515/2003) — Steun voor de destructiesector in 2003 — Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag opmerkingen te maken

13

2005/C 228/7

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.3884 — ADM Poland/Cefetra/BTZ) — Zaak die in aanmerking kan komen voor een vereenvoudigde procedure ( 1 )

20

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


I Mededelingen

Raad

17.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/1


ADVIES VAN DE RAAD

van 12 juli 2005

over het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van Portugal voor de periode 2005-2009

(2005/C 228/01)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (1), met name op artikel 5, lid 3,

Gelet op de aanbeveling van de Commissie,

Na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité,

HEEFT HET VOLGENDE ADVIES UITGEBRACHT:

(1)

Op 12 juli 2005 heeft de Raad het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van Portugal voor de periode 2005-2009 behandeld. Het programma voldoet aan de gegevensvereisten van de gedragscode voor de inhoud en de vorm van de stabiliteits- en convergentieprogramma's (2). In het programma worden echter geen prognoses over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn verstrekt. Portugal wordt dan ook verzocht zich volledig naar de gegevensvereisten van de gedragscode te voegen.

(2)

De actualisering van het stabiliteitsprogramma is gebaseerd op de noodzaak het overheidstekort te corrigeren, dat volgens de prognoses met 6,2 % van het BBP in 2005 de referentiewaarde van 3 % aanzienlijk zal overschrijden. Dit cijfer volgt op een tekort van 2,9 % van het BBP in de jaren 2002-2004 (3), dat onlangs door de Portugese autoriteiten is meegedeeld als gevolg van hun besprekingen met Eurostat en geeft een aanzienlijke achteruitgang aan ten opzichte van de in het vorige geactualiseerde programma vervatte tekortdoelstelling van 2,2 % van het BBP voor 2005. Deze verslechtering valt te verklaren door de achterblijvende groei, een hernieuwde evaluatie van de uitgavenstijging, overschrijdingen van de begroting en niet-invoering van de in het vorige programma geplande eenmalige maatregelen, en door het pakket corrigerende maatregelen ten belope van circa 0,6 % van het BBP dat in juni 2005 door de nieuwe regering is goedgekeurd. Voor de terugdringing van het tekort wordt in het geactualiseerde programma een strategie geschetst die veeleer op structurele maatregelen berust dan op een uitgebreid gebruik van eenmalige en tijdelijke maatregelen, wat duidt op een verandering ten opzichte van de in de vorige geactualiseerde programma's beschreven begrotingsstrategie. Het overheidstekort zal naar wordt verwacht in de komende jaren voortdurend verbeteren, maar zal tot 2007 de referentiewaarde van 3 % van het BBP overschrijden.

(3)

Volgens het macro-economische scenario dat aan het programma ten grondslag ligt zal de reële BBP-groei, die in 2005 0,8 % bedroeg, geleidelijk aantrekken tot 3,0 % in 2009, waarbij in de tussenliggende jaren achtereenvolgens groeicijfers van 1,4 %, 2,2 % en 2.6 % worden verwezenlijkt. Op basis van de op dit ogenblik beschikbare gegevens zijn de groeihypothesen voor de eerste jaren van de programmaperiode geloofwaardig, terwijl er voor de laatste jaren van het programma meer risico's zijn. Structurele maatregelen ter verbetering van productiviteit en concurrentievermogen en voor het herstel van het vertrouwen zijn van fundamenteel belang om het verwachte groeipad te verwezenlijken.

(4)

Het programma is erop gericht in 2008 een overheidstekort te bereiken dat onder de referentiewaarde van 3 % van het BBP ligt. Verwacht wordt dat het overheidstekort daalt van 6,2 % van het BBP in 2005 tot 4,8 % in 2006, 3,9 % in 2007, 2,8 % in 2008 en 1,6 % in 2009. Volgens de berekeningen van de diensten van de Commissie waarbij de algemeen aanvaarde methode op de gegevens in het programma is toegepast zal het conjunctuurgezuiverde tekort oplopen tot 5,3 % van het BBP in 2005 en daarna geleidelijk dalen tot 1,4 % in 2009. De consolidatie-inspanning zal gedurende de gehele programmaperiode plaatsvinden, waarbij het zwaartepunt in de eerste jaren ligt, aangezien een aanzienlijke consolidatie in 2006 plaatsvindt. In het eerste deel van de programmaperiode steunt de consolidatie hoofdzakelijk op de verhoging van de ontvangsten, door hogere belastingen (met name verhoging van het normale BTW-tarief van 19 % tot 21 %), geringere belastingvoordelen en verbetering van de belastinginning, die de gederfde ontvangsten uit eenmalige maatregelen ten dele compenseren. Wat de laatste jaren betreft zal de grotere bijdrage van de uitgavenbeperkingen naar wordt aangenomen afkomstig zijn van maatregelen van blijvende aard — zoals de hervorming van de overheidsadministratie, beheersing van de lonen en wijzigingen in de pensioenstelsels — waarvan de budgettaire gevolgen voornamelijk op de middellange termijn significant zullen zijn. Het aandeel van de investeringen in de totale overheidsuitgaven zal gedurende de programmaperiode slechts licht teruglopen.

(5)

Het begrotingsresultaat zoals dit in het programma wordt verwacht, is aan verscheidene risico's onderhevig. Ten eerste zou de versnelling van de economische activiteit trager kunnen zijn dan wordt aangenomen, afhankelijk van het daadwerkelijke effect van de maatregelen tot consolidatie van de begroting en gezien de verwachte toename van de internationale concurrentie op de Portugese exportmarkten. Ten tweede kunnen de maatregelen tot verhoging van de ontvangsten en beperking van de uitgaven minder doeltreffend zijn dan wordt aangenomen of kan het langer duren voordat zij de gewenste resultaten opleveren. Door de hogere belastingen neemt het risico op belastingontduiking toe, niettegenstaande het feit dat er aanzienlijke maatregelen worden genomen ter verbetering van de naleving van de belastingwetgeving, zoals nauwere administratieve samenwerking die gericht is op grensoverschrijdende BTW-fraude. Bovendien moet de aangekondigde uitgavenbeperking voor het grootste deel nog in wetgeving worden verankerd. Gelet op deze evaluatie zou de regering kunnen worden verzocht haar verbintenis na te komen om aanvullende maatregelen te nemen om te voorkomen dat het tekort gedurende een langere periode dan is gepland de 3 % van het BBP overschrijdt. Voorts biedt, zelfs indien het verwachte pad wordt gevolgd, de in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie tot minstens 2009 geen voldoende veiligheidsmarge tegen overschrijding van de tekortdrempel bij normale macro-economische fluctuaties. De strategie volstaat evenmin om te waarborgen dat de in het stabiliteits- en groeipact vastgelegde middellangetermijndoelstelling van een begrotingssituatie die vrijwel in evenwicht is, binnen de programmaperiode wordt gehaald, ondanks dat het onderliggende tekort tussen 2005 en 2009 zo'n 4 procentpunten van het BBP zal zijn gedaald. Een sensitiviteitsanalyse laat zien dat het tekort in het geval van ongunstige macro-economische ontwikkelingen in 2009 nog steeds 3 % zou bedragen of zich dichtbij dat percentage zou bevinden.

(6)

De schuldquote overschreed de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 60 % van het BBP in 2003 en liep in 2004 op tot 61,9 %. Volgens het geactualiseerde programma zal de schuldquote, na in 2005 66,5 % te hebben bereikt, in 2007 het hoogste peil bereiken met 67,8 % van het BBP en vervolgens dalen naar 64,5 % in 2009. Gelet op de risico's voor de economische activiteit, de begrotingsdoelstellingen en op de mogelijkheid dat zich, net als in het verleden, schuldverhogende stock-flow adjustments voordoen, met name de accumulatie van financiële activa, zou de brutoschuldquote zich ook ongunstiger kunnen ontwikkelen dan verwacht.

(7)

Gelet op de verwachte budgettaire kosten van de vergrijzing lijken er in Portugal risico's te bestaan voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn. De maatregelen op het gebied van de structurele hervorming die tot dusverre zijn vastgesteld, met name voor het pensioenstelsel en de gezondheidszorg, zullen naar verwachting de gevolgen van de vergrijzing voor de begroting temperen. Deze hervormingen lijken echter niet voldoende om de houdbaarheid te waarborgen. De in het geactualiseerde programma voorgestelde hervormingen, met name op het gebied van pensioenvoorzieningen in de openbare sector, zouden, indien zij volledig ten uitvoer worden gelegd, hiertoe kunnen bijdragen. De regering heeft opdracht gegeven tot het opstellen van een rapport om de houdbaarheid op lange termijn van het sociale-zekerheidsstelsel te evalueren.

(8)

Algemeen genomen is het in het geactualiseerde programma geschetste economische beleid slechts gedeeltelijk in overeenstemming met de landenspecifieke globale richtsnoeren voor het economisch beleid op het gebied van de openbare financiën. Zoals aanbevolen zal, volgens de programmaprognoses, de consolidatie van de overheidsfinanciën in grote mate door de uitgavenzijde worden gedragen, zonder eenmalige of tijdelijke maatregelen. De programmaprognoses houden, indien deze worden verwezenlijkt, een verbetering in van het conjunctuurgezuiverde primaire saldo (los van eenmalige en tijdelijke maatregelen) met meer dan 0,5 % van het BBP per jaar. Het voorziet echter niet in maatregelen om het tekort vóór 2008 tot onder de 3 % van het BBP terug te dringen en de geplande uitgavenbeperkingen zijn ontoereikend om voor het einde van de programmaperiode de middellangetermijndoelstelling van het stabiliteits- en groeipact te halen en een vrijwel sluitende begroting te hebben.

(9)

Op basis van de in het geactualiseerde programma vervatte schuld- en tekortgegevens voor 2005 en de volgende jaren heeft de Commissie op 22 juni de buitensporigtekortprocedure ten aanzien van Portugal ingeleid. Wanneer de Raad besluit of er in Portugal al dan niet een buitensporig tekort bestaat zal hij tevens een aanbeveling tot het land richten met het verzoek deze situatie te verhelpen; deze aanbeveling zal onder andere een uiterste termijn voor de correctie van het buitensporige tekort bevatten.

In het licht van de bovenstaande evaluatie acht de Raad het wenselijk dat Portugal:

i)

de verslechtering van de begrotingspositie in 2005 beperkt door toe te zien op een strikte uitvoering van de aangekondigde corrigerende maatregelen;

ii)

zo spoedig mogelijk een gestage correctie van het buitensporige tekort bewerkstelligt, door in 2006 aanzienlijke vooruitgang te boeken, gevolgd door een aanzienlijke daling in ieder daaropvolgend jaar, en de geplande maatregelen ter vermindering van de overheidsuitgaven vastberaden toe te passen; iedere mogelijkheid benut om de vermindering van het begrotingstekort te versnellen, en met name ruimte te creëren om, indien nodig, de budgettaire gevolgen van een groei die geringer is dan in de prognoses werd aangenomen, op te vangen;

iii)

de bruto schuldquote op een sterk neerwaarts pad brengt door ervoor te zorgen dat de schuldontwikkeling vooruitgang bij de vermindering van het tekort laat zien en door schuldverhogende financiële transacties te vermijden;

iv)

de ontwikkeling van de uitgaven beteugelt, eventueel door bindende plafonds voor specifieke uitgavencategorieën aan te kondigen in het kader van een uitvoerig hervormingsprogramma tot verbetering van de kwaliteit en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn;

v)

zorgt voor een verbetering van de verwerking van gegevens over de overheidssector.

Vergelijking tussen de belangrijkste macro-economische en budgettaire prognoses

 

2004

2005

2006

2007

2008

2009

Reëel BBP

(verandering in %)

SP juni 2005

1,0

0,8

1,4

2,2

2,6

3,0

COM april 2005

1,0

1,1

1,7

SP jan. 2004

1,0

2,5

2,8

3,0

HICP-inflatie

(%)

SP juni 2005

2,5

2,5

2,9

2,5

2,5

2,4

COM april 2005

2,5

2,3

2,1

SP jan. 2004

2,0

2,0

2,0

2,0

Overheidssaldo

(in % van het BBP)

SP juni 2005

– 2,9

– 6,2

– 4,8

– 3,9

– 2,8

– 1,6

COM april 2005

– 2,9

– 4,9

– 4,7

SP jan. 2004 (5)

– 2,8

– 2,2

– 1,6

– 1,1

Primair saldo

(in % van het BBP)

SP juni 2005

– 0,1

– 3,3

– 1,6

– 0,5

0,7

1,8

COM april 2005

– 0,1

– 2,0

– 1,6

SP jan. 2004

0,1

0,9

1,5

2,0

Conjunctuur-gezuiverd saldo

(in % van het BBP)

SP juni 2005 (4)

– 2,2

– 5,3

– 3,8

– 3,1

– 2,3

– 1,4

COM april 2005

– 2,0

– 3,9

– 3,7

SP jan. 2004 (4)

– 1,7

– 1,3

– 0,9

– 0,7

Eenmalige maatregelen

(in % van het BBP)

SP juni 2005

2,3

0,2

0

0

0

0

COM april 2005

2,3

0,3

0

conjunctuurgezuiverd begrotingssaldo, ongerekend eenmalige maatregelen

(in % van het BBP)

SP juni 2005 (4)

– 4,5

– 5,5

– 3,8

– 3,1

– 2,3

– 1,4

COM april 2005

– 4,3

– 4,2

– 3,7

Bruto overheidsschuld

(in % van het BBP)

SP juni 2005

61,9

66,5

67,5

67,8

66,8

64,5

COM april 2005

61,9

66,2

68,5

SP jan. 2004 (5)

60,0

59,7

58,6

57,0

Bronnen:

Stabiliteitsprogramma's (SP); voorjaarsprognoses 2005 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen van de diensten van de Commissie.


(1)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1.

(2)  De Portugese autoriteiten hadden in december 2004 een geactualiseerd programma ingediend en voldeden aldus aan de formeel vereiste datum van indiening. Met het oog op de komende algemene verkiezingen in Portugal werd echter destijds besloten dat programma niet te evalueren, maar op de door de nieuwe regering in te dienen actualisering te wachten.

(3)  De tekorten bedroegen 4,1 %, 5,4 % en 5,2 % van het BBP in respectievelijk 2002, 2003 en 2004, als de belangrijkste eenmalige en tijdelijke maatregelen buiten beschouwing worden gelaten.

(4)  Berekeningen van de diensten van de Commissie op basis van de in het programma voorkomende informatie.

(5)  Eenmalige en tijdelijke maatregelen inbegrepen.

Bronnen:

Stabiliteitsprogramma's (SP); voorjaarsprognoses 2005 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen van de diensten van de Commissie.


Commissie

17.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/5


Wisselkoersen van de euro (1)

16 september 2005

(2005/C 228/02)

1 euro=

 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,2243

JPY

Japanse yen

135,78

DKK

Deense kroon

7,4574

GBP

Pond sterling

0,67650

SEK

Zweedse kroon

9,3305

CHF

Zwitserse frank

1,5510

ISK

IJslandse kroon

75,83

NOK

Noorse kroon

7,7945

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CYP

Cypriotische pond

0,5729

CZK

Tsjechische koruna

29,073

EEK

Estlandse kroon

15,6466

HUF

Hongaarse forint

245,32

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,6960

MTL

Maltese lira

0,4293

PLN

Poolse zloty

3,8827

RON

Roemeense leu

3,4754

SIT

Sloveense tolar

239,46

SKK

Slowaakse koruna

38,347

TRY

Turkse lira

1,6420

AUD

Australische dollar

1,5933

CAD

Canadese dollar

1,4487

HKD

Hongkongse dollar

9,5008

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,7347

SGD

Singaporese dollar

2,0553

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 257,97

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

7,7981

CNY

Chinese yuan renminbi

9,9010

HRK

Kroatische kuna

7,4345

IDR

Indonesische roepia

12 426,65

MYR

Maleisische ringgit

4,615

PHP

Filipijnse peso

68,775

RUB

Russische roebel

34,6980

THB

Thaise baht

50,178


(1)  

Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


17.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/6


Inleiding van een onderzoekprocedure in verband met een handelsbelemmering in de zin van Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad bestaande uit maatregelen en praktijken van India die van invloed zijn op de handel in wijn en gedistilleerde drank

(2005/C 228/03)

Op 20 juli 2005 heeft de Commissie een klacht ontvangen op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad (1) (hierna de „Verordening” genoemd).

1.   Klacht

De klacht werd ingediend door de CEEV (Comité européen des entreprises vins) tezamen met de CEPS (Confédération européenne des producteurs de spiritueux/European Spirits Organisation).

De CEPS is een overkoepelend orgaan waarbij 38 nationale organisaties zijn aangesloten die producenten van gedistilleerde dranken in 21 lidstaten van de EU vertegenwoordigen. Het CEEV is een overkoepelend orgaan waarbij 12 nationale organisaties in EU-lidstaten zijn aangesloten die producenten van wijn, gearomatiseerde wijn, mousserende wijn, likeurwijn en andere wijnproducten of handelaars in deze producten vertegenwoordigen, plus een Zwitserse organisatie.

Het CEEV en de CEPS zijn organisaties die namens een of meer EU-ondernemingen optreden in de zin van artikel 2, lid 6, en artikel 4, lid 1, van de verordening.

2.   Het product

India heeft maatregelen genomen die van invloed zijn op de handel in wijn, vermout en gedistilleerde drank, ingedeeld onder de GS-posten 2204, 2205, 2206 en 2208. Onder deze posten vallen mousserende en niet-mousserende wijn, vermout en versterkte wijnen zoals port en sherry en dranken die zijn gedistilleerd uit landbouwproducten zoals cognac, whisky, gin, jenever, wodka, rum en likeur.

Het onderzoek dat door de Commissie wordt geopend kan echter ook betrekking hebben op andere producten, en met name op die producten waarvan belanghebbenden binnen de termijn (zie punt 8) kunnen aantonen dat zij ook door de gewraakte praktijken worden getroffen.

3.   Onderwerp

De klacht heeft betrekking op drie aspecten van India's regelgeving betreffende de invoer van wijn en gedistilleerde drank.

a)   Aanvullend recht

Volgens de Indiase wetgeving zijn de 26 Indiase deelstaten bevoegd accijnzen te heffen van alcoholhoudende dranken. Accijns wordt in principe slechts geheven van producten die in India een bewerking hebben ondergaan. Daarom wordt in principe geen accijns geheven van ingevoerde gebottelde wijn en gedistilleerde drank. Slechts van in India geproduceerde dranken en dranken die in bulk worden ingevoerd en in India gebotteld, wordt accijns geheven (tegen een percentage dat per deelstaat verschilt).

Op 1 april 2001 heeft India, door middel van mededeling 37/2001 op grond van afdeling 3 van de Douanewet, een federaal aanvullend recht vastgesteld dat geheven wordt van ingevoerde wijn en gedistilleerde drank ter compensatie van de accijnzen die de deelstaten heffen van in het binnenland geproduceerde drank. Volgens afdeling 3 van de Douanewet dient het federale aanvullende recht „gelijk” te zijn aan de accijnzen die van binnenlandse producten worden geheven. Het aanvullende recht is afhankelijk van de waarde van het product. Op grond van douanemedeling 32/2003 van 1 maart 2003 bedraagt het aanvullende recht op ingevoerde wijn 75 %, 50 % of 20 % (afhankelijk van de waarde van het product) en op gedistilleerde drank 150 %, 100 %, 50 % en 25 % (ook afhankelijk van de waarde van het product).

b)   Accijnzen en heffingen van de deelstaten

Zoals reeds vermeld zijn de Indiase deelstaten niet bevoegd accijnzen te heffen van ingevoerde gebottelde wijn en gedistilleerde drank. Volgens de klacht heffen verschillende deelstaten desalniettemin accijnzen of soortgelijke belastingen — onder verschillende namen en tegen verschillende tarieven — bij de verkoop van ingevoerde wijn en gedistilleerde drank. Enkele van deze belastingen (accijnzen en andere) zouden bovendien uitsluitend worden geheven van ingevoerde producten of daarop zou een hoger tarief worden toegepast dan op binnenlandse producten.

c)   Invoerbeperkingen van de deelstaten

Volgens de klacht is er in zeven Indiase deelstaten in feite een verbod op de invoer van wijn en gedistilleerde drank.

4.   Handelsbelemmeringen

De indieners van de klacht voeren aan dat de in punt 3 beschreven maatregelen en praktijken handelsbelemmeringen zijn in de zin van artikel 2, lid 1, van de verordening.

a)   Aanvullend recht

De indieners van de klacht voeren in de eerste plaats aan dat het federale aanvullende recht als een invoerrecht (of ander recht of heffing) moet worden beschouwd dat in strijd is met de verplichtingen van India op grond van artikel II van de GATT 1994 in verbinding met de daarbij behorende tarieflijsten, daar India in het kader van de WTO op wijn en gedistilleerde drank ten hoogste 150 % rechten en heffingen zou mogen toepassen. Op alle ingevoerde wijn en gedistilleerde drank is een basisdouanerecht van 150 % (voor gedistilleerde drank) en 100 % (voor wijn) van toepassing. Het federale aanvullende recht wordt in aanvulling op deze rechten toegepast. Daar het federale aanvullende recht als een invoerrecht moet worden beschouwd (of als een ander recht of een andere heffing) is het totale recht op alle gedistilleerde drank en wijn (behalve de duurste (2)) hoger dan 150 %, het hoogste tarief dat India mag toepassen. Bovendien voeren de indieners van de klacht aan dat het federale aanvullende recht niet beschouwd kan worden als „gelijkwaardig met een binnenlandse belasting” in de zin van artikel II, lid 2, onder a) en daarom niet op grond van deze bepaling kan worden gerechtvaardigd.

De indieners van de klacht voeren op de tweede plaats en subsidiair aan dat het federale aanvullende recht op ingevoerde wijn en gedistilleerde drank een duidelijk minder gunstige behandeling is dan de behandeling die van toepassing is op „hetzelfde” product (of het daarmee rechtstreeks concurrerende of voor hetzelfde doel dienende product) van nationale oorsprong, hetgeen in strijd is met artikel III, lid 2, van de GATT 1994. Hoewel de deelstaten in het algemeen geen accijns heffen van ingevoerde gedistilleerde drank, zou het federale aanvullende recht aanzienlijk hoger zijn dan de accijnzen op binnenlandse gedistilleerde drank in de meeste Indiase deelstaten.

Er zou teveel belasting worden geheven van ingevoerde wijn en gedistilleerde drank indien een vergelijking wordt gemaakt van het federale aanvullende recht plus andere indirecte belastingen van de deelstaten op ingevoerde wijn en gedistilleerde drank enerzijds en anderzijds de accijnzen en andere indirecte belastingen op binnenlandse wijn en gedistilleerde drank anderzijds.

b)   Accijnzen en heffingen van de deelstaten

Volgens de klacht heffen verschillende deelstaten accijnzen of soortgelijke belastingen — onder verschillende namen en tegen verschillende tarieven — van ingevoerde wijn en gedistilleerde drank in flessen, hoewel zij daartoe geen bevoegdheid hebben. Ten minste dertien Indiase deelstaten zouden accijnzen of andere belastingen heffen die beschouwd kunnen worden als een andere wijze om inkomsten te verwerven bij de invoer van producten, daar zij niet bevoegd zijn daarvan accijnzen te heffen. Enkele van deze belastingen (accijnzen en andere) worden bovendien uitsluitend geheven van ingevoerde producten of tegen een hoger tarief dan van binnenlandse producten, hetgeen in strijd is met artikel III, lid 2, van de GATT 1994.

c)   Invoerbeperkingen van de deelstaten

Volgens de klacht is er in zeven Indiase deelstaten in feite een verbod op de invoer van wijn en gedistilleerde drank, hetgeen in strijd is met artikel III, lid 4, of artikel XI, lid 1, van de GATT 1994.

Gezien de beschikbare feitelijke informatie en het voorgelegde bewijsmateriaal, is de Commissie van oordeel dat de klacht voldoende bewijsmateriaal bevat betreffende het bestaan van handelsbelemmeringen in de zin van artikel 2, lid 1, van de verordening.

5.   Nadelige gevolgen voor de handel

Het verbruik van westerse gedistilleerde drank onder merknaam in India bedroeg volgens de International Wine & Spirits Record (IWSR) in 2004 87 miljoen kisten van negen liter, wat betekent dat India een van de grootste markten voor dit product ter wereld is. Hiervan werden 550 000 kisten ingevoerd en werd de rest in India geproduceerd („Indian Made Foreign Liquor”). In 2004 werd voor ongeveer 23 211 000 EUR aan gedistilleerde drank vanuit de EU naar India uitgevoerd.

De Indiase wijnmarkt is het laatste decennium langzaam maar zeker gegroeid. In 2004 werd deze geraamd op 667 000 negenliterkisten, waarvan 96 000, of 14 %, werden ingevoerd. In 2004 werd voor ongeveer 4 167 000 EUR aan wijn vanuit de EU naar India uitgevoerd.

De door de indieners van de klacht beschreven praktijken zouden erop neerkomen dat er een belemmering is voor de toegang van buitenlandse wijn en gedistilleerde drank tot de Indiase markt, dat deze buitenlandse producten een concurrentienadeel ondervinden ten opzichte van de binnenlandse producten en dat het verbruik van buitenlandse wijn en gedistilleerde drank hierdoor niet op natuurlijke wijze kon groeien.

De indieners van de klacht wijzen erop dat na de afschaffing van de federale kwantitatieve beperkingen op de invoer in 2001 en de vervanging van deze beperkingen door de door hen beschreven maatregelen, de omvang van de invoer van gedistilleerde drank in de periode april-augustus 2001 met ongeveer 60-70 % daalde in vergelijking met dezelfde periode van het voorafgaande jaar, omdat voor de toeristensector bestemde goederen zodanig werden belast dat zij in feite uit de markt werden geprijsd. Zij wijzen er ook op dat na enkele belastingsconcessies voor goederen die in hotels en restaurants van een bepaalde klasse worden verkocht, de omvang van de invoer van wijn en gedistilleerde drank weer aanzienlijk steeg. Dit wijst erop dat wijn en gedistilleerde drank uit de EU geen groter aandeel kan verwerven van de Indiase markt als gevolg van de belastingmaatregelen waarop deze klacht betrekking heeft.

De indieners van de klacht verwijzen ook naar cijfers over het marktaandeel van ingevoerde gedistilleerde drank in andere ontwikkelingslanden die min of meer vergelijkbaar zijn met India, en die erop wijzen dat de handelsbelemmeringen waarmee de EU-sector van gedistilleerde drank in India wordt geconfronteerd bijzonder problematisch zijn.

De Commissie is van oordeel dat de klacht voldoende bewijsmateriaal bevat over nadelige gevolgen voor de handel in de zin van artikel 2, lid 4, van de verordening.

6.   Belang van de EU

De door de CEPS vertegenwoordigde producenten in de EU voeren elk jaar voor meer dan 5 miljard EUR gedistilleerde drank uit naar meer dan 150 landen. Deze sector stelt rechtstreeks ongeveer 50 000 mensen te werk en onrechtstreeks nog eens 250 000. Per jaar wordt 12,5 miljard hl wijn uit de EU uitgevoerd, ter waarde van 4,5 miljard EUR.

De Commissie oordeelt dat het van groot belang is voor onze exportindustrieën dat de concurrentievoorwaarden op de markten van derde landen eerlijk zijn, met name op belastinggebied. Protectionisme door middel van douanerechten mag niet worden vervangen door andere protectionistische maatregelen die in strijd zijn met internationale verplichtingen. Dit is met name van belang in het geval van alcoholhoudende dranken, daar deze doorgaans zwaar worden belast door een combinatie van accijnzen en belasting op de toegevoegde waarde.

Het wordt daarom in het belang van de EU geacht dat een onderzoekprocedure wordt geopend.

7.   Procedure

Na overleg in het bij de verordening opgerichte Raadgevende Comité is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal is om een onderzoek in te stellen naar de feitelijke en juridische aspecten van deze zaak en dat dit in het belang van de EU is. De Commissie opent daarom een onderzoek overeenkomstig artikel 8 van de verordening.

Belanghebbenden worden uitgenodigd contact op te nemen met de Commissie en hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten over de in de klacht genoemde punten, en bewijsmateriaal toe te zenden.

Bovendien zal de Commissie de partijen horen die hiertoe een schriftelijk verzoek indienen, mits deze rechtstreeks belang hebben bij de resultaten van de procedure.

Dit bericht wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 8, lid 1, onder a), van de verordening.

8.   Termijn

Inlichtingen betreffende deze kwestie en verzoeken om te worden gehoord dienen uiterlijk 30 dagen na de publicatie van dit bericht door de Commissie te zijn ontvangen en dienen te worden gericht aan:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

De heer Jean-François Brakeland, DG Trade F.2

CHAR 9/74

B-1049 Brussel

Fax (32-2) 299 32 64


(1)  Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad van 22 december 1994 tot vaststelling van communautaire procedures op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek met het oog op de handhaving van de rechten die de Gemeenschap ontleent aan internationale regelingen voor het handelsverkeer, in het bijzonder die welke onder auspiciën van de Wereldhandelsorganisatie werden vastgesteld (PB L 349 van 31.12.1994, blz. 71). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 356/95 (PB L 41 van 23.2.1995, blz. 3).

(2)  Dat wil zeggen wijn die wordt ingevoerd tegen een cif-prijs van meer dan 100 USD per kist (12 flessen) waarop het laagste tarief (20 % van de waarde) van het aanvullende recht van toepassing is.


17.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/9


Goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten in het kader van de bepalingen van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag

Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt

(2005/C 228/04)

(Voor de EER relevante tekst)

Datum waarop het besluit is genomen:

Benaming: Gibraltar Exempt Companies (vrijgestelde ondernemingen)

Doelstelling: Offshore

Rechtsgrondslag: Companies (Taxation and Concessions) Ordinance, 1967

Looptijd: Onbepaald

Andere inlichtingen: Overeenkomstig artikel 88, lid 1, van het EG-Verdrag heeft de Commissie besloten dienstige maatregelen voor te stellen met betrekking tot de door het Verenigd Koninkrijk ingevoerde steunregeling nr. E 7/2002: Vrijgestelde ondernemingen Gibraltar.

De dienstige maatregelen werden op 18.2.2005 aangenomen

De tekst van het besluit in de authentieke taal (talen) is beschikbaar op het onderstaande adres (in deze tekst zijn de vertrouwelijke gegevens weggelaten):

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen:

Lidstaat: Polen (Het gehele grondgebied van Polen op het NUTS 2-niveau)

Nummer van de steunmaatregel: N 20/2005

Benaming: Regionale- en horizontale-steunregeling ter vermindering van de uitstoot bij de verbranding van brandstoffen

Doelstelling: Regionale steun en milieusteun. Opmerkingen: Steun voor nieuwe investeringen. Steun voor andere investeringen dan initiële investeringen

Rechtsgrondslag: Ustawa z dnia 20 kwietnia 2004 r. o Narodowym Planie Rozwoju, Art. 31 ust. 3, Dz. U. z 2004 r. Nr 116, poz. 1206;

Projekt rozporządzenia Ministra Gospodarki i Pracy w sprawie udzielania pomocy na wspieranie inwestycji służących redukcji emisji ze źródeł spalania paliw

Begrotingsmiddelen: 489,8 miljoen PLZ uit de middelen van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en 163,3 miljoen PLZ uit nationale bijdragen

102,3 miljoen EUR uit de middelen van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en 34,1 miljoen EUR uit nationale bijdragen

Steunintensiteit of steunbedrag: Steun voor initiële investeringen — tot 50 % NSE van de subsidiabele kosten, verhoogd met 15 procentpunten bruto voor KMO's;

Overige investeringen — maximumsteun zoals voor initiële investeringen, verhoogd met 10 % NSE (15 procentpunten bruto voor KMO's); tot 50 % NSE van de subsidiabele kosten of tot 40 % NSE (verhoogd met 10 %) en 10 procentpunten bruto voor KMO's

Looptijd: Van 2005 tot 31.12.2006

De tekst van het besluit in de authentieke taal (talen) is beschikbaar op het onderstaande adres (in deze tekst zijn de vertrouwelijke gegevens weggelaten):

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen:

Lidstaat: Nederland

Nummer van de steunmaatregel: N 85/2005

Benaming: „Bodemsanering van vervuilde bedrijfsterreinen”

Verlenging en wijziging van de bestaande steunregeling N 520/2001.

Doelstelling: Subsidiëring van de sanering van vervuilde bedrijfsterreinen

Rechtsgrondslag: „Besluit financiële bepalingen bodemsanering”

Begrotingsmiddelen: 1,13 miljard EUR subsidies

Steunintensiteit of steunbedrag: 15 % tot 60 % (70 % voor KMO's)

Looptijd: Tot 31.12.2007

De tekst van het besluit in de authentieke taal (talen) is beschikbaar op het onderstaande adres (in deze tekst zijn de vertrouwelijke gegevens weggelaten):

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen:

Lidstaat: Spanje

Nummer van de steunmaatregel: N 252/2004

Benaming: Programma voor de bevordering van de tewerkstelling van onderzoek- en ontwikkelingspersoneel

Doelstelling: Onderzoek en technologische ontwikkeling (Alle sectoren)

Rechtsgrondslag: Orden ministerial del Ministerio de Educación y Ciencia: „Orden CTE XXX, por la que se establecen las bases y se hace pública la convocatoria del Programa Torres Quevedo para facilitar la incorporación de personal de I+D (doctores y tecnólogos) a empresas, centros tecnológicos y asociaciones empresariales”

Begrotingsmiddelen: 33 600 000 EUR

Steunintensiteit of steunbedrag: De maximale bruto-steunintensiteit bedraagt 50 % voor industrieel onderzoek en 25 % voor precommerciële ontwikkelingsactiviteiten, met een verhoging van 10 % voor KMO's. Voor haalbaarheidsstudies voorafgaand aan industrieel onderzoek en precommerciële ontwikkelingsactiviteiten bedragen de maximale bruto-steunintensiteiten respectievelijk 75 % en 50 %, met een verhoging van 10 % voor de regio's als bedoeld in artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag

Looptijd: Van 1.7.2004 tot 31.12.2007

De tekst van het besluit in de authentieke taal (talen) is beschikbaar op het onderstaande adres (in deze tekst zijn de vertrouwelijke gegevens weggelaten):

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/

Datum van de beschikking:

Lidstaat: Nederland

Nummer van de steunmaatregel: N 253/2005

Benaming: Geen-steun beschikking. Garantie

Doelstelling: Scheepsbouw

Rechtsgrondslag: Besluit houdende regels inzake de verstrekking van borgstellingen ter zake van kredieten voor scheepsnieuwbouw (gebaseerd op Kaderwet EZ subsidies)

De tekst van het besluit in de authentieke taal (talen) is beschikbaar op het onderstaande adres (in deze tekst zijn de vertrouwelijke gegevens weggelaten):

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen:

Lidstaat: Verenigd Koninkrijk — Schotland

Nummer van de steunmaatregel: N 317/2002

Benaming: Scottish Property Support — Bespoke Development Scheme

Doelstelling: Bevordering van de verbouwing van lokalen en gebouwen voor commerciële doeleinden door de particuliere sector

Rechtsgrondslag: Enterprise and New Towns (Scotland) Act 1990, as amended on 1 April 2001 by Scottish Statutory Instrument 2001 No 126. Local Government Act 1973. Section 171 of Local Government Act etc (Scotland) Act 1994

Begrotingsmiddelen: 20-23 miljoen GBP per jaar

Steunintensiteit of steunbedrag: Maximale steunintensiteit conform Verordening (EG) nr. 70/2001

Looptijd: Tot 31.12.2006

De tekst van het besluit in de authentieke taal (talen) is beschikbaar op het onderstaande adres (in deze tekst zijn de vertrouwelijke gegevens weggelaten):

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen:

Lidstaat: Frankrijk

Nummer van de steunmaatregel: N 359/2004

Benaming: Wijziging van de regeling „Martinique 2000-2006: Rentesubsidie”

Rechtsgrondslag: DOCUP 2000-2006 Martinique

Doelstelling: Verhoging van de rentabiliteit van het plaatselijke MKB door verlichting van de financiële lasten die voortvloeien uit investeringsprojecten

Begrotingsmiddelen: 3 260 000 EUR

Looptijd: Tot eind 2006

Andere inlichtingen: De wijziging bestaat erin de regeling uit te breiden tot alle sectoren, behalve de gevoelige sectoren, landbouw en visserij (Bijlage I), en de begrotingsmiddelen te beperken

De tekst van het besluit in de authentieke taal (talen) is beschikbaar op het onderstaande adres (in deze tekst zijn de vertrouwelijke gegevens weggelaten):

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/


17.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/11


Goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten in het kader van de bepalingen van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag

Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt

(2005/C 228/05)

Datum waarop het besluit is genomen:

Lidstaat: Polen [Łódzkie]

Nummer van de steunmaatregel: N 90/2005

Benaming: Regionale steunregeling voor ondernemers in de stad Łódz

Rechtsgrondslag: Art. 18 ust. 2 pkt 8 ustawy z dnia 18 marca 1990 r. o samorządzie gminnym Dz.U. z 2001 r. nr 142 poz. 1591 z późn. zm.; Ustawa o podatkach i opłatach lokalnych z dnia 12 stycznia 1991 r., Dz.U. z 2002 r. nr 9, poz. 84 z późn. zm.; Program pomocy regionalnej dla przedsiębiorców udzielanej w mieście Łodzi

Doelstelling: Regionale steun.

Opmerkingen: Steun voor nieuwe investeringen en de schepping van arbeidsplaatsen die met initiële investeringen samenhangen

Begrotingsmiddelen: 6 000 000 PLZ (1 500 000 EUR)

Steunintensiteit of steunbedrag: Bruto: 50 %.

Opmerkingen: Verhoging met 15 % voor KMO's; 30 % van 50 % voor investeringen in de automobielindustrie wanneer het steunbedrag hoger is dan 5 miljoen EUR

Looptijd: Van 2005 tot 31.12.2006

De tekst van het besluit in de authentieke taal (talen) is beschikbaar op het onderstaande adres (in deze tekst zijn de vertrouwelijke gegevens weggelaten):

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen:

Lidstaat: Hongarije

Nummer van de steunmaatregel: N 92/2005

Benaming: Herstructureringsplan voor de Hongaarse steenkoolindustrie 2004-2010

Doelstelling: Energievoorzieningszekerheid door steenkoolproductie

Rechtsgrondslag: A Kormány 2002. március 26-i 1028/2002. (III. 26.) Korm. határozata, és a 2002. december 29-i 56/2002. (XII. 29.) GKM rendelet

Begrotingsmiddelen: HUF 64,3 miljard (EUR 255 miljoen)

Steunintensiteit of steunbedrag: HUF 64,3 miljard (EUR 255 miljoen)

Looptijd: 7 jaar

Andere inlichingen: jaarlijkse kennisgeving voor de jaren 2007 tot en met 2010, en jaarlijks verslag. Het verslag over 2004 moet binnen zijn op 31 december 2005

De tekst van het besluit in de authentieke taal (talen) is beschikbaar op het onderstaande adres (in deze tekst zijn de vertrouwelijke gegevens weggelaten):

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen:

Lidstaat: Slowaakse Republiek

Nummer van de steunmaatregel: N 168/2005

Benaming: Staatssteun Hornonitrianske bane Prievidza

Doelstelling: Lasten uit het verleden in de steenkoolsector

Rechtsgrondslag: Zákon SR č. 523/2004; smernica MH SR č. 10/2003; zákon SR č. 231/1999; výnos č. 1/2005 MH SR

Begrotingsmiddelen: SKK 24 000 000 (EUR 630 651)

Steunintensiteit of steunbedrag: SKK 24 000 000 (EUR 630 651)

Looptijd: 2004

De tekst van het besluit in de authentieke taal (talen) is beschikbaar op het onderstaande adres (in deze tekst zijn de vertrouwelijke gegevens weggelaten):

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen:

Lidstaat: Duitsland

Nummer van de steunmaatregel: N 320/2004

Benaming: Herstructureringsplan Duitse steenkoolindustrie 2006-2010

Doelstelling: Veiligheid van de energievoorziening door steenkoolwinning

Rechtsgrondslag: Haushaltsgesetz 2004; Gesetz über die Bergmannsprämie von 1956

Begrotingsmiddelen: 12 miljard EUR

Steunintensiteit of steunbedrag: 12 miljard EUR

Looptijd: 5 jaar

Andere inlichtingen: jaarlijkse kennisgeving en jaarlijks verslag

De tekst van het besluit in de authentieke taal (talen) is beschikbaar op het onderstaande adres (in deze tekst zijn de vertrouwelijke gegevens weggelaten):

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen:

Lidstaat: Italië [Friuli — Venezia Giulia]

Nummer van de steunmaatregel: N 433/2004

Benaming: Steun voor ondernemingen ter bescherming van het milieu

Doelstelling: Verbetering van de milieubescherming door de vermindering van verontreinigende emissies en lawaaihinder en het hergebruik van industrieafval in de productiecyclus

Rechtsgrondslag: Deliberazione della Giunta regionale n. 1002 del 22 aprile 2004. „L.R. 18/2003, art.1. Regolamento concernente modalità e criteri per la concessione di contributi finalizzati alla tutela dell'ambiente”

Begrotingsmiddelen: 0,761 miljoen EUR

Steunintensiteit of steunbedrag: 15 % van de in aanmerking komende kosten voor KMO's om, binnen een periode van drie jaar na de goedkeuring, te voldoen aan nieuwe verplichte communautaire normen.

30 % van de in aanmerking komende kosten voor investeringen die verder gaan dan de communautaire normen (+ 5 % in de gebieden als bedoeld in art. 87, lid 3, onder c), of + 10 % voor KMO's)

Looptijd: Tot 31 december 2005

De tekst van het besluit in de authentieke taal (talen) is beschikbaar op het onderstaande adres (in deze tekst zijn de vertrouwelijke gegevens weggelaten):

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen:

Lidstaat: Oostenrijk

Nummer van de steunmaatregel: N 622/2003

Benaming: Digitaliseringsfonds

Doelstelling: Ondersteunen en vergemakkelijken van de invoering van digitale transmissietechnologieën voor uitzendingen en de omschakeling van analoge naar digitale televisie in Oostenrijk

Rechtsgrondslag: KommAustria-Gesetz (KOG) BgBl. I, Nr.32/2001 idF BgBl. I, Nr. 71/2003, §§ 9a — 9e und Richtlinien über die Förderung von Projekten durch den Digitalisierungsfonds (Fassung vom 2.9.2004) in Verbindung mit § 21 Privatfernsehgesetz (PrTV-G). Die letzten Änderungen wurden durch das Bundesgesetz, mit dem das Privatradiogesetz, das Privatfernsehgesetz (PrTV-G), das KommAustria-Gesetz und das ORF-Gesetz geändert werden sowie das Fernsehsignalgesetz aufgehoben wird (veröffentlicht am 30.7.2004 unter BgBl. I Nr. 97/2004 und in Kraft getreten am 1.8.2004) eingeführt

Begrotingsmiddelen: 7,5 miljoen EUR per jaar

Steunintensiteit of steunbedrag: 50 %

Looptijd: Onbepaald, herziening na 2 jaar, projectfinanciering feitelijk van beperkte duur

Andere inlichtingen: Vorm van de steun: subsidies.

De definitieve begrotingsmiddelen en steunbedragen hangen af van het resultaat van de oproep tot het indienen van voorstellen en van de beschikbare staatsmiddelen

De tekst van het besluit in de authentieke taal (talen) is beschikbaar op het onderstaande adres (in deze tekst zijn de vertrouwelijke gegevens weggelaten):

http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/


17.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/13


STEUNMAATREGELEN VAN DE STATEN — FRANKRIJK

Steunmaatregel van de staten C 23/2005 (ex NN 8/2004, ex N 515/2003) — Steun voor de destructiesector in 2003

Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag opmerkingen te maken

(2005/C 228/06)

De Commissie heeft Frankrijk bij schrijven van 5 juli 2005, dat na deze samenvatting in de authentieke taal is weergegeven, in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van de bovengenoemde steunmaatregel.

Belanghebbenden kunnen hun opmerkingen over de steunmaatregel ten aanzien waarvan de Commissie de procedure inleidt, maken door deze binnen één maand vanaf de datum van deze bekendmaking te zenden aan:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling

Directoraat H2

Kamer: L 130 5/128

B-1049 Brussel

Fax (32-2) 296 76 72.

Deze opmerkingen zullen ter kennis worden gebracht van Frankrijk. Een belanghebbende die opmerkingen maakt kan, met opgave van redenen, schriftelijk verzoeken om vertrouwelijke behandeling van zijn identiteit.

SAMENVATTING

De Franse wet nr. 96-1139 van 26 december 1996 inzake de ophaling en vernietiging van kadavers van dieren en afvallen van slachthuizen voorziet in een vrijstelling voor bedrijven die vlees aan de detailhandel verkopen en een jaarlijkse omzet van minder dan 5 miljoen FRF (1) hebben. De vrijstelling is niet gerelateerd aan de omzet van de vleesverkoop, maar aan het totale omzetcijfer en was, bij weten van de Commissie, in 2003 nog van kracht. Het onderhavige besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure heeft betrekking op die vrijstelling.

Beoordeling

In dit stadium is het om de volgende redenen twijfelachtig of de verleende steun in overeenstemming is met de gemeenschappelijke markt:

de vrijstelling van betaling van de destructiebelasting lijkt voor de lidstaat te leiden tot een inkomstenverlies dat, gezien de aard en de opzet van het belastingstelsel, niet gerechtvaardigd lijkt. De vrijstelling is, bij weten van de Commissie, immers niet gerelateerd aan de omzet van de vleesverkoop, maar aan het totale omzetcijfer. In dit stadium ontstaat dan ook de indruk dat uit de vrijstelling een voordeel voortvloeit dat kan worden beschouwd als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag;

de vrijstelling lijkt geen stimuli of tegenprestaties van de begunstigden te omvatten. Tenzij communautaire voorschriften of de landbouwrichtsnoeren uitdrukkelijk in uitzonderingen voorzien, wordt eenzijdige staatssteun die louter bedoeld is om de financiële situatie van producenten te verbeteren maar op geen enkele wijze tot de ontwikkeling van de sector bijdraagt, beschouwd als exploitatiesteun die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, vooral wanneer het steun betreft die uitsluitend op grond van prijzen, hoeveelheden, productie-eenheden of eenheden van de productiemiddelen wordt toegekend.

TEKST VAN DE BRIEF

«Par la présente, la Commission a l'honneur d'informer la France qu'après avoir examiné les informations fournies par vos autorités sur les mesures citées en objet, elle a décidé de ne pas soulever d'objections à l'encontre des mesures d'aide concernant l'enlèvement et destruction des animaux trouvés morts, ainsi que le stockage et la destruction des farines animale et des déchet d'abattoir et d'ouvrir la procédure prévue à l'article 88, paragraphe 2, du traité CE, pour la partie concernant l'exonération du payement de la taxe d'équarrissage.

I.   PROCÉDURE

1.

Par lettre du 7 novembre 2003, la représentation permanente de la France auprès de l'Union européenne a notifié à la Commission, au titre de l'article 88, paragraphe 3, la mesure citée en objet.

2.

La notification originale concernait, d'un côté, des aides octroyées en 2003 et, d'un autre côté, des aides envisagées à partir de 2004. Du fait qu'une partie des aides avait déjà été octroyée, la Commission a décidé à l'époque de scinder le dossier. Ainsi, seule l'aide concernant l'année 2003 fait l'objet d'examen dans le cadre de la présente décision.

3.

La taxe d'équarrissage a été supprimée à partir du 1er janvier 2004. Le financement du SPE est désormais garanti par le fruit d'une “taxe d'abattage”, vis-à-vis laquelle la Commission n'a pas soulevé d'objection (2).

4.

Dans le cadre de l'instruction de ce dossier, les autorités françaises ont envoyé à la Commission des informations relevantes aussi pour le cas d'espèce, notamment par lettre du 29 décembre 2003.

5.

Aucune aide en faveur des entreprises d'équarrissage réalisant le service public de l'équarrissage en France n'a été notifiée. La Commission n'examine pas, dans le cadre de la présente décision, les éventuelles aides qui pourraient exister en faveur des entreprises d'équarrissage

6.

Par lettre du 18 janvier 2002, les autorités françaises avaient notifié un régime d'aides d'État concernant le financement des déchets animaux, lequel a été enregistré sous le no d'aide N 16/2002, devenue par la suite NN 44/2002. Des informations actualisées sur ce régime d'aides ont été inclues dans la présente notification. Toutefois, ce régime fera l'objet d'un examen dans le cadre d'une autre décision.

7.

Par lettre du 7 avril 2005, enregistrée le 12 avril 2005, les autorités françaises ont soumis des informations complémentaires, demandées par la Commission par lettre du 4 mars 2005.

II.   DESCRIPTION

8.

Il s'agit du financement, pour l'année 2003, du service public de l'équarrissage (SPE) et de la destruction des farines de viande et d'os qui n'ont plus d'utilisation commerciale.

9.

Le SPE était financé par la taxe d'équarrissage, instituée par l'article 302 bis ZD du Code général des impôts français, issu de l'article 1er de la Loi française no 96-1139 du 26 décembre 1996, relative à la collecte et à l'élimination des cadavres d'animaux et des déchets d'abattoirs (par après: Loi de 1996).

10.

La taxe d'équarrissage porte sur les achats de viande et d'autres produits spécifiés par toute personne qui réalise des ventes au détail de ces produits La taxe est en principe due par toute personne qui réalise des ventes au détail. Son assiette est constituée par la valeur hors taxe sur la valeur ajoutée (TVA) des achats de toute provenance:

de viandes et abats, frais ou cuits, réfrigérés ou congelés, de volaille, de lapin, de gibier ou d'animaux des espèces bovine, ovine, caprine, porcine et des espèces chevaline, asine et de leurs croisements;

de salaisons, produits de charcuterie, saindoux, conserves de viandes et abats transformés;

d'aliments pour animaux à base de viandes et d'abats.

11.

Les entreprises dont le chiffre d'affaires de l'année civile précédente est inférieur à 2 500 000 francs français (FRF) (3) (381 122 euros) hors TVA sont exonérées de la taxe. Les taux d'imposition de la taxe sont fixés, par tranche d'achats mensuels hors TVA, à 0,5 % jusqu'à 125 000 FRF (19 056 euros) et à 0,9 % au-delà de 125 000 FRF. L'article 35 de la loi de finances rectificative pour 2000 (loi no 2000-1353 du 30 décembre 2000) a apporté certaines modifications au mécanisme de la taxe d'équarrissage, entrées en vigueur le 1er janvier 2001. Ces modifications viseraient à contrecarrer les effets de la crise de l'ESB, et les surcoûts qui en dérivent. Dès lors, l'assiette de la taxe a été aussi élargie aux “autres produits à base de viande”. Le taux de la taxe a été désormais fixé à 2,1 % pour la tranche d'achats mensuels jusqu'à 125 000 FRF (19 056 euros) et à 3,9 % au-delà de 125 000 FRF. En outre, toutes les entreprises dont le chiffre d'affaires de l'année civile précédente était inférieur à 5 000 000 FRF (762 245 euros) hors TVA ont été désormais exonérées de la taxe.

12.

Initialement, c'est à dire, à partir du 1er janvier 1997, le produit de la taxe a été affecté à un fonds spécialement créé à cet effet, ayant pour objet de financer le service de collecte et d'élimination des cadavres d'animaux et de saisies d'abattoirs reconnus impropres à la consommation humaine et animale, c'est à dire les activités définies comme mission de service public par l'article 264 du Code rural mentionné plus haut. Le fonds était géré par le Centre national pour l'aménagement des structures des exploitations agricoles (CNASEA).

13.

Depuis le 1er janvier 2001, le produit de la taxe d'équarrissage est directement affecté au budget général de l'État, et plus au fond créé à cet effet. Pour l'année 2003, les crédits ont été ouverts au ministère de l'agriculture, de l'alimentation, de la pêche et des affaires rurales par le décret no 2002-1580 du 30 décembre 2002 portant application de la loi de finances pour 2003. Ils sont inscrits en tant que dépenses ordinaires de ce ministère, au titre IV, Interventions publiques, 4ème partie, actions économique, encouragements et interventions. Pour l'année 2003, le produit de cette taxe a été évalué à 550 millions d'euros.

14.

La notification de 2003 prévoit des aides pour le stockage et la destruction des farines animales, ainsi que des aides pour le transport et la destruction d'animaux trouvés morts et des déchets d'abattoir. En plus, la loi de 1996 prévoit l'exonération des entreprises vendant de la viande au détail dont le chiffre d'affaires annuel est inférieur à 5 millions FRF (4). Cette exonération, selon les informations à disposition de la Commission, a continué à opérer en 2003; elle sera donc analysée dans le cadre de la présente décision.

II.a)   Farines animales et déchets d'abattoir

15.

Concernant les farines animales, l'indemnisation des entreprises productrices et destructrices de farines d'origine animale s'effectue en 2003 selon les modalités suivantes:

pour les entreprises expédiant de la farine d'origine animale à destination d'une entreprise autorisée pour l'incinération des déchets animaux: à compter du 1er janvier 2003, 185 EUR/tonne de farine; à compter du 1er mars 2003, 100 EUR; et à compter du 1er septembre 2003, jusqu'au 31 décembre 2003: 40 EUR;

pour les entreprises expédiant de la farine d'origine animale vers un lieu de stockage public (avec l'accord de l'État): à compter du 1er janvier 2003, 145 EUR/tonne de farine; du 1er mars au 31 août 2003, jusqu'au 31 décembre 2003: 60 EUR;

pour les entreprises détruisant les déchets sans produire de farines (incinération des déchets): à compter du 1er janvier 2003, jusqu'au 31 décembre 2003: 46 EUR/tonne de déchets et sous-produits;

pour les entreprises d'incinération de farines: à compter du 1er janvier 2003, 77 EUR/tonne de farine.

16.

Concernant les déchets d'abattoir, les coûts de stockage de ces déchets se sont élevés à 40,5 millions d'euros jusqu'à 2003. Ces dépenses incluent la location des entrepôts contenant des farines depuis la fin de l'année 2000. Elles ont fait l'objet de marchés publics ou de réquisitions, au niveau des départements. Ces coûts ont été pris en charge à 100 % par l'État.

17.

En 2003, les coûts totale de collecte, de transformation et d'incinération des déchets d'abattoirs se sont élevés à 359,5 millions d'euros. La prise en charge par l'État s'est élevée à 147,5 millions d'euros et la prise en charge par la filière à 212 millions d'euros, comme détaillé ci-dessous.

Part de l'État

Part des entreprises

service public de l'équarrissage (réquisitions)

74 millions EUR

sous-produits de catégories 1 et 2 du règlement (CE) no 1774/2002, non pris en charge dans le cadre du SPE, facturation directe: 210 000 tonnes × 180 EUR/t

38 millions EUR

farines bas risque produites et éliminées en 2003

66,5 millions EUR

élimination des déchets de catégorie 3 non valorisés (part prise en charge par les entreprises du fait de la dégressivité des indemnisations réduites à 0 en 2004)

150 millions EUR

farines bas risque produites et entreposées en 2003 éliminées ultérieurement

7 millions EUR

déchets d'abattoirs relevant du SPE pour le dernier trimestre 2003, non pris en charge par l'État en 2003 mais payé par la filière en 2004 selon le nouveau dispositif mis en place

24 millions EUR

Total Etat

147,5 millions EUR

Total entreprises

212 millions EUR

18.

Ces mesures sont financées par des crédits ouverts au ministère de l'agriculture, de l'alimentation, de la pêche et des affaires rurales au titre des dépenses ordinaires du budget de ce ministère.

19.

Il a été mis fin au versement de ces aides au plus tard à compter du 1er janvier 2004.

20.

Les autorités françaises ne versent pas d'aides à la prise en charge des tests ESB et EST qui sont assumés par les professionnels de la filière.

II.b)   Animaux trouvés morts

21.

Les sous-produits qui présentent les risques sanitaires les plus importants, particulièrement ceux qui relèvent de la catégorie 1 du règlement (CE) no 1774/2000, notamment les cadavres d'animaux et les déchets d'abattoirs, sont col- lectés et éliminés dans le cadre du service public de l'équarrissage (SPE) institué par la loi de 1996 (5).

22.

S'agissant des animaux trouvés morts dans les exploitations agricoles, le coût total de leur élimination s'est élevé à 137 millions d'euros en 2003. Il ne fait pas l'objet de facturation directe mais est pris en charge à 100 % par les pouvoirs publics dans le cadre du service public de l'équarrissage (SPE).

23.

Les autorités françaises ont précisé que certaines données chiffrées mentionnées dans leur lettre de réponse (concernant les déchets d'abattoir et les animaux trouvés morts) sont encore susceptibles d'être ajustées dans des proportions minimes qui ne remettront pas en cause les masses globales concernées.

II.c)   Aide pour le commerce exonéré du paiement de la taxe d'équarrissage

24.

La loi de 1996 prévoit l'exonération des entreprises vendant de la viande au détail dont le chiffre d'affaires annuel est inférieur à 2,5 millions FRF (ce seuil a ensuite été augmenté à 5 millions FRF en 2001). Cette exonération ne se réfère pas au chiffre d'affaires réalisé avec des ventes de viande, mais au chiffre global des ventes.

25.

D'après les informations en possession de la Commission, cette exonération du payement de la taxe d'équarrissage a continué à opérer encore en 2003.

III.   APPRÉCIATION

III.1.   Existence de l'aide

26.

Selon l'article 87, paragraphe 1, du traité, sauf dérogations prévues par ce traité, sont incompatibles avec le marché commun dans la mesure où elles affectent les échanges entre États membres, les aides accordées par les États ou au moyen de ressources d'État sous quelque forme que ce soit, qui faussent ou qui menacent de fausser la concurrence en favorisant certaines entreprises ou certaines productions.

27.

Il apparaît que les aides pour l'enlèvement et destruction des animaux trouvés morts, ainsi que pour la collecte et destruction des farines animales et des déchets d'abattoir ont été financé par le budget de l'État (comme spécifié au point III.2 c), elles apportent des bénéfices à certaines entreprises agricole qui auraient dû disposer de ces déchets et faussent au menace de fausser la concurrence. Ces aides sont susceptibles d'affecter les échanges entre États membres dans la mesure où elles favorisent la production nationale au détriment de la production des autres États membres. En effet, le secteur concerné est ouvert à la concurrence au niveau communautaire et, pourtant, sensible à toute mesure en faveur de la production dans l'un ou l'autre État membre. En 2003, en France on élevait 19 200 400 bovins, 15 250 700 porcs, 8 962 500 ovins et 1 228 800 caprins (6).

28.

Il s'agit donc des mesures qui relèvent de l'article 87, paragraphe 1, du traité (7).

29.

Les articles 87 à 89 du traité sont rendus applicables dans le secteur de la viande de porc par l'article 21 du règlement (CEE) no 2759/75 du Conseil (8) portant organisation commune des marchés pour ces produits. Ils sont rendus applicables dans le secteur de la viande bovine par l'article 40 du règlement (CE) no 1254/1999 du Conseil (9) portant organisation commune des marchés pour ces produits. Avant l'adoption de ce dernier, ils étaient rendus applica- bles dans le même secteur par l'article 24 du règlement (CEE) no 805/68 du Conseil (10). Ils sont rendus applicables dans le secteur de la viande de volaille par l'article 19 du règlement (CEE) no 2777/75 du Conseil (11) portant organisation commune des marchés pour ces produits.

30.

L'exonération du payement de la taxe d'équarrissage semble, à ce stade, impliquer une perte de ressources pour l'État et ne semble pas, à ce stade, justifiée par la nature et l'économie du système fiscal qui a comme objectif d'assurer les recettes de l'État. En effet, selon les informations dont dispose la Commission, l'exonération ne se réfère pas au chiffre d'affaires réalisé avec des ventes de viande, mais au chiffre global des ventes.

31.

Comme la taxe d'équarrissage est calculée sur la valeur des produits sur base de viande, il ne semble pas justifié d'exonérer du paiement de la taxe une entreprise avec un chiffre d'affaires plus élevé en termes de ventes de viande, tandis que son concurrent, qui réaliserait un chiffre d'affaires inférieur avec les produits à base de viande, serait soumis à la taxe.

32.

En conséquence, ladite exonération semble, à ce stade, constituer un avantage sélectif. Il s'agirait ainsi d'une aide en faveur des vendeurs exonérés qui trouvent leur charge fiscale allégée. Sur base des chiffres concernant le commerce de viande donnés ci-dessous, la Commission conclut, à ce stade, que l'exemption en 2003 de la taxe en faveur des commerçants réalisant un chiffre d'affaires inférieur à 5 millions FRF est un avantage susceptible de constituer une aide d'État au sens de l'article 87, paragraphe 1, du traité.

33.

À ce stade, la Commission ne peut pas exclure un impact de l'exonération de la taxe sur les échanges entre États membres, notamment dans des zones frontalières.

34.

L'exemption de la taxe des commerçants réalisant un chiffre d'affaires inférieur à 5 millions FRF semble donc constituer une aide d'État aux termes de l'article 87.1 du traité.

III.2.   Compatibilité de l'aide

35.

L'article 87, paragraphe 3, point c), prévoit que peuvent être considérées comme compatibles avec le marché commun les aides destinées à faciliter le développement de certaines activités ou de certaines régions économiques quand elles n'altèrent pas les conditions des échanges dans une mesure contraire à l'intérêt commun.

36.

La Commission, doit signaler, au préalable, que les aides d'État en question pour l'année 2003 ont été mises en exécution avant que la Commission ait pu se prononcer sur leur compatibilité avec les règles de concurrence applicables. Du fait que les mesures mises en exécution par la France contiennent des éléments d'aide d'État, il s'ensuit qu'il s'agit d'aides nouvelles, non notifiées à la Commission et, de ce fait, illégales au sens du traité.

37.

D'après le point 23.3 des lignes directrices agricoles (12), toute aide illégale au sens de l'article 1er (f), du règlement (CE) no 659/1999 doit être évaluée conformément aux règles et aux lignes directrices en vigueur au moment où l'aide est accordée.

38.

Les mesures financées par les autorités françaises sont: le stockage et élimination des farines animales, l'élimination des animaux trouvés morts dans les exploitations agricoles et la collecte, la transformation et l'élimination des déchets d'abattoir. En plus, l'exemption de la taxe des commerçants réalisant un chiffre d'affaires inférieur à 5 millions FRF doit, elle aussi, être évaluée à la lumière des règles sur les aides d'État dans le secteur agricole.

39.

La Commission a adopté, en 2002, les Lignes directrices de la Communauté concernant les aides d'État liées aux tests EST, aux animaux trouvés morts et aux déchets d'abattoirs (13) (ci-après les lignes directrices EST). Ces lignes directrices sont applicables depuis le 1er janvier 2003. Les farines animales produites ainsi que les déchets d'abattoir et les animaux trouvés morts concernent l'année 2003. Le stockage des farines animales peut concerner aussi les coûts des farines accumulées depuis 2001. Au point 44 des lignes directrices EST il est prévu que, en dehors des cas relatifs notamment aux animaux trouvés morts et aux déchets d'abattoirs, les aides illégales au sens de l'article 1er, point f), du règlement (CE) no 659/1999 seront examinées conformément aux règles et lignes directrices EST applicables au moment où l'aide a été octroyée. Donc, pour ces types d'aide, ces lignes directrices et les lignes directrices pour les aides d'État dans le secteur agricole constituent l'encadrement à l'égard duquel les aides notifiées doivent être examinées.

40.

S'agissant des mesures partiellement financées au moyen d'une taxe parafiscale, tant la nature des aides que le financement de celles-ci doit, le cas échéant, être examiné.

III.2 a)   Animaux trouvés morts

41.

En France, les animaux trouvés morts entrent dans le champ d'application des dispositions relatives au service public de l'équarrissage. Ainsi qu'il a été indiqué précédemment, le coût total de l'élimination des animaux trouvés morts dans les exploitations agricoles s'élèvera, pour 2003, à 137 millions d'euros.

42.

Le point 28 et suivants des lignes directrices EST prévoit que, jusqu'au 31 décembre 2003, les États membres peuvent accorder des aides d'État pouvant aller jusqu'à 100 % des coûts d'enlèvement (collecte et transport) et de destruction (stockage, transformation, destruction et élimination finale) des animaux trouvés morts.

43.

Il se dégage des informations fournies que l'élimination d'animaux morts a été financée à un taux maximum de 100 % par l'État en 2003.

44.

Les autorités françaises ont spécifié que l'aide a été octroyée uniquement aux producteurs et que la définition d'animaux trouvés morts correspond à celle prévue au point 17 des Lignes directrices EST.

45.

En plus, aux termes des points 33 et 34 des Lignes directrices EST, en vue de faciliter l'administration de ces aides d'État, l'aide peut être versée aux opérateurs économiques travaillant en aval de l'agriculteur et offrant des services liés à l'enlèvement et/ou à la destruction des animaux trouvés morts, à la condition qu'il puisse être prouvé que le montant intégral de l'aide d'État versée est remis à l'agriculteur. À moins qu'il ne soit démontré que, par nature ou en application d'une disposition juridique concernant un service donné, un seul fournisseur est possible, lorsque le choix du fournisseur de ces services n'est pas laissé à l'agriculteur, ce fournisseur doit être choisi et rémunéré conformément aux principes du marché, de manière non discriminatoire, en ayant le cas échéant recours à une procédure d'appel d'offres conforme à la législation communautaire, et en toute hypothèse en recourant à un degré de publicité suffisant pour assurer au marché de services concerné une libre concurrence et pour permettre le contrôle de l'impartialité des règles d'appel d'offres.

46.

Dans ce cas, il résulte du décret no 96-1229 du 27 décembre 1996 modifié par le décret no 97-1005 du 30 octobre 1997 que le service public de l'équarrissage est soumis aux procédures de passation des marchés publics dans les conditions qui suivent. Le préfet est l'autorité chargée, dans chaque département, de l'exécution du service public de l'équarrissage. Il passe, à cet effet, les marchés nécessaires selon les procédures définies par le Code des marchés publics. Par dérogation, certains peuvent être passés à l'échelon national lorsque des considérations d'ordre technique ou économique justifient une coordination à un tel niveau.

47.

Pour l'année 2003, les procédures de marchés publics n'ont cependant pas permis d'assurer les prestations indispensables à la bonne marche du SPE. En effet, les appels d'offres lancés par les préfets de région sur les périodes 2002-2004 et 2005-2011 sont restés infructueux du fait soit de l'absence de réponse, soit de réponses incomplètes ou assorties de réserves contraires au cahier des clauses exigées. Dans ces conditions, les marchés ont été déclarés sans suite.

48.

En conséquence, les autorités françaises ont dû procéder à des réquisitions pour des motifs d'urgence, de salubrité et d'ordre public. Ces réquisitions ont été effectuées sur la base de l'ordonnance no 59-63 du 6 janvier 1959 relative aux réquisitions de biens et de services et du décret d'application no 62-367 du 26 mars 1962.

49.

Ces dispositions prévoient notamment que la rémunération des prestations requises est versée sous forme d'indemnités qui ne doivent compenser que la perte matérielle, directe et certaine que la réquisition a imposée au prestataire. Ces indemnités tiennent compte exclusivement de toutes les dépenses exposées d'une façon effective et nécessaire par le prestataire de la rémunération du travail, de l'amortissement et de la rémunération du capital, appréciées sur des bases normales. En revanche, aucune indemnisation n'est due pour la privation du profit qu'aurait pu procurer au prestataire la libre disposition du bien requis ou la poursuite en toute liberté de son activité professionnelle.

50.

En vue des spécifications fournies par les autorités françaises, la Commission considère que les conditions prévues dans les lignes directrices EST sont respectées et que, de ce fait, les aides en question sont compatibles avec le marché commun, sur la base de l'article 87. 3 c) du traité.

III.2 b)   Farines animales et déchets d'abattoir

51.

En ce qui concerne les déchets d'abattoir, le point 39 et suivants des lignes directrices ETS prévoient que la Commission autorisera des aides d'État pouvant aller jusqu'à 50 % des coûts générés par l'élimination sûre des matériels à risque spécifiés et des farines de viande et d'os qui n'ont plus d'utilisation commerciale et produits en 2003. La Commission autorise aussi des aides d'État pouvant aller jusqu'à 100 % des coûts liés à l'élimination des matériels à risque spécifiés et des farines de viande et d'os qui n'ont plus d'utilisations commerciales et produites avant la date de mise en application des présentes lignes directrices.

52.

En plus, et en vue de réduire le risque de stockage peu sûr de tels matériels, la Commission autorise des aides d'État pouvant aller jusqu'à 100 % des coûts liés au stockage sûr et approprié de matériels à risque spécifiés et de farines de viande et d'os en attente d'une élimination sûre, jusqu'à la fin 2004.

53.

Il se dégage des informations fournies, que les coûts de stockage de farines de viande ont été pris en charge depuis 2000 à un taux maximal de 100 % par l'État français et que cela était aussi le cas en 2003. Ces déchets ne feront plus l'objet d'une aide à compter du 1er janvier 2004. Les coûts de stockage des déchets d'abattoir ont été pris en charge à 100 % par l'État en 2003. Ils sont évalués à 40,5 millions d'euros incluant la location des entrepôts contenant des farines depuis la fin de l'année 2000. S'agissant des farines bas risque, les autorités françaises précisent qu'elles concernent les farines de viandes et d'os qui n'ont plus d'utilisation commerciale à la suite de la suspension de l'utilisation de ces sous-produits dans l'alimentation pour les animaux.

54.

Concernant les coûts de collecte, transformation et incinération des déchets d'abattoir la prise en charge par l'État s'est élevée à 147,5 millions d'euros et la prise en charge par la filière à 212 millions d'euros. Il en découle que les charges directement supportées par les entreprises productrices de déchets carnés sont supérieures à la moitié du coût d'élimination des déchets d'abattoirs en 2003.

55.

Sur base des faits exposés plus haut, la Commission est donc en mesure de conclure que les aides en l'espèce octroyées en France en 2003 répondent aux conditions des lignes directrices TSE.

III.2 c)   Le financement des aides sous a) et b)

56.

En France, tant l'aide à l'élimination des farines d'os et de viandes non commercialisables que le SPE sont financés sur le budget de l'État depuis le 1er janvier 2001.

57.

Comme déjà affirmé dans le cadre de la décision C 49/02 concernant la taxe sur les achats de viande (taxe d'équarrissage) (14), la Commission considère qu'en général, l'introduction du produit d'une taxe dans le système budgétaire national ne rendrait plus possible de retracer le lien entre ladite taxe et le financement d'un service déterminé fourni et financé par l'État. De ce fait, il ne serait plus possible d'affirmer qu'une taxe frappant aussi la viande des autres États membres revêt un caractère discriminatoire vis-à-vis les produits desdits États membres, parce que le produit de la taxe se confondrait avec le reste des revenus de l'État, sans que le financement des aides puisse lui être directement attribué.

58.

Dans ce cas, comme spécifié par les autorités françaises, depuis le 1er janvier 2001, il n'existe plus de fonds servant à financer le SPE et les crédits affectés au SPE sont inscrits au budget du ministère chargé de l'agriculture au même titre que d'autres dépenses. En outre, les montants afférents au produit de la taxe et au coût du SPE ne sont pas équivalents.

59.

La Commission a déjà conclut, dans le cadre de la Décision précitée, qu'il existe une déconnexion entre la taxe d'équarrissage et le financement du SPE depuis le 1er janvier 2001.

60.

En plus, sur la base de la récente jurisprudence communautaire (15) pour que l'on puisse considérer une taxe, ou une partie d'une taxe, comme faisant partie intégrante d'une mesure d'aide, il doit nécessairement exister un lien d'affectation contraignant entre la taxe et l'aide en vertu de la réglementation nationale pertinente, en ce sens que le produit de la taxe est nécessairement affecté au financement de l'aide. Si un tel lien existe, le produit de la taxe influence directement l'importance de l'aide et, par voie de conséquence, l'appréciation de la compatibilité de cette aide avec le marché commun.

61.

Les mesures prises en 2003 et dont est question dans la présente décision, ont été financées par le budget de l'État, dans les mêmes conditions qu'en 2001 et 2002, comme indiqué dans la description. Le mode de financement n'a été modifié qu'à compter du 1er janvier 2004, date à partir de laquelle une taxe dite d'abattage a été instituée (16).

62.

Pour l'année 2003, le produit de la taxe d'équarrissage, qui a été évalué à 550 millions d'euros dans la loi no 2002-1575 du 30 décembre 2002, loi de finances pour 2003, est d'ailleurs, d'après les autorités françaises, sans commune mesure avec le crédit ouvert auprès du ministère compétent pour assurer le financement du coût de l'équarrissage.

63.

Dans le cas d'espèce, il n'existe donc aucun lien d'affectation contraignant entre la taxe et l'aide en vertu de la réglementation nationale pertinente et le produit de la taxe n'est pas affecté au financement de l'aide. De ce fait, aucun examen complémentaire concernant le financement des aides n'est requis, notamment à la lumière de l'article 90 du traité UE.

64.

La Commission n'a pas reçu des plaintes concernant les aides en cause, accordées en 2003. Or, le type de financement de l'aide en cause a fait l'objet des plaintes en ce qui concerne les années antérieures. La Commission s'est déjà exprimé sur la séparation entre taxe d'équarrissage et financement des aides en 2001 et 2002 dans le cadre de la Décision C 49/2002. Il s'agit du même dispositif pour l'année 2003.

III.2 d)   Exonération du payement de la taxe d'équarrissage

65.

S'agissant d'entreprises de commercialisation des produits agricoles, du fait que la Commission, à ce stade, considère que les échanges intra-communautaires sont affectés, la Commission considère, à ce stade, que l'aide tombe dans le champ d'application du point 3.5 des lignes directrices pour les aides d'État dans le secteur agricole. Celui-ci prévoit que, pour être considérée comme compatible avec le marché commun, toute mesure d'aide doit avoir un certain élément incitatif ou exiger une contrepartie du bénéficiaire. Ainsi, sauf exceptions expressément prévues dans la législation communautaire ou dans ces lignes directrices, les aides d'État unilatérales simplement destinées à améliorer la situation financière des producteurs, mais qui ne contribuent en aucune manière au développement du secteur, et notamment celles accordées sur la seule base du prix, de la quantité, de l'unité de production ou de l'unité de moyens de production sont assimilées à des aides au fonctionnement, incompatibles avec le marché commun.

66.

L'exonération en l'espèce semble consister en un allégement des charges dépourvues de tout élément incitatif et de toute contrepartie des bénéficiaires dont la compatibilité avec les règles de concurrence n'est pas, à ce stade, prouvée.

67.

Pour le commerce exonéré du payement de la taxe d'équarrissage la Commission ne saurait, donc, exclure que l'on soit en présence d'une aide d'État au sens de l'article 87, paragraphe 1, du traité et qu'il s'agisse d'une aide au fonctionnement, sur laquelle la Commission a des doutes quant à sa compatibilité avec le marché commun.

IV.   CONCLUSION

68.

La Commission regrette que la France ait mis à exécution les mesures d'aide décrites plus haut en violation de l'article 88, paragraphe 3, du traité.

69.

Vu tout ce qui précède, la Commission conclut que les mesures d'aide concernant l'enlèvement et destruction des animaux trouvés morts, ainsi que le stockage et la destruction des farines animale et des déchet d'abattoir ne risquent pas d'affecter les conditions des échanges dans une mesure contraire à l'intérêt commun. Elles peuvent donc bénéficier de la dérogation de l'article 87, paragraphe 3, point c), du traité en tant que mesure pouvant contribuer au développement du secteur.

70.

Pour les raisons exposées ci-dessus, la Commission considère à ce stade qu'en ce qui concerne les mesures en faveur du commerce exonéré du payement de la taxe d'équarrissage, elle ne saurait exclure que l'on soit en présence d'une aide d'État au sens de l'article 87, paragraphe 1, du traité.

71.

La Commission, après avoir examiné les informations fournies par les autorités françaises, a dès lors décidé d'ouvrir la procédure prévue à l'article 88, paragraphe 2, du traité CE en ce qui concerne l'existence et la compatibilité des aides en faveur du commerce exonéré du payement de la taxe d'équarrissage.

72.

Compte tenu des considérations qui précèdent, la Commission invite la France, dans le cadre de la procédure de l'article 88, paragraphe 2, du traité CE, à présenter ses observations et à fournir toute information utile pour l'évaluation des mesures en question dans un délai d'un mois à compter de la date de réception de la présente. Elle invite vos autorités à transmettre immédiatement une copie de cette lettre aux bénéficiaires potentiels de l'aide.»


(1)  Deze drempel, die oorspronkelijk was vastgesteld op 2,5 miljoen FRF, is in 2001 verhoogd tot 5 miljoen FRF.

(2)  Aide d'État no N 515/2003, lettre aux autorités françaises no C(2004) 936 fin du 30 mars 2004.

(3)  Sur la base de 1 FRF = 0,15 euro.

(4)  Ce seuil, originairement de 2,5 millions FRF, a été augmenté à 5 millions FRF en 2001.

(5)  En effet, en application de l'article L.226-1 du code rural, “la collecte et l'élimination des cadavres d'animaux, celles des viandes, abats et sous-produits animaux saisis à l'abattoir reconnus impropres à la consommation humaine et animale, ainsi que celles des matériels présentant un risque spécifique au regard des encéphalopathies spongiformes subaiguës transmissibles, dénommés matériels à risque spécifié et dont la liste est arrêtée par le ministre chargé de l'agriculture, constituent une mission de service public qui relève de la compétence de l'État”.

(6)  Source Eurostat.

(7)  La Cour de justice a déjà eu à trancher sur le service public de l'équarrissage français dans le cadre de l'affaire GEMO.

(8)  JO L 282 du 1.11.1975.

(9)  JO L 160 du 26.6.1999.

(10)  JO L 148 du 28.6.1968.

(11)  JO L 282 du 1.11.1975.

(12)  JO C 232 du 12.8.2000, p. 17.

(13)  JO C 324 du 24.12.2002.

(14)  Décision SG D 2004 205908 du 17.12.2004.

(15)  Affaire CJE C-174/02, Streekgewest Westelijk Noord-Brabant — Staatssecretaris van Financiën, du 13.1.2005.

(16)  Cf.: Décision de la Commission N 515/A/2003 SG D 2004 201428 du 1.4.2004.


17.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/20


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak COMP/M.3884 — ADM Poland/Cefetra/BTZ)

Zaak die in aanmerking kan komen voor een vereenvoudigde procedure

(2005/C 228/07)

(Voor de EER relevante tekst)

1.

Op 9 september 2005 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin wordt meegedeeld dat de ondernemingen Wielkopolskie Zakłady Tłuszczowe ADM Szamotuły Sp. z.o.o. („ADM Poland”, Polen) die deel uitmaakt van het ADM-concern en Cefetra BV („Cefetra”, Nederland) in de zin van artikel 3, lid 1, sub b), van genoemde verordening gezamenlijk zeggenschap verkrijgen over de onderneming Bałtycki Terminal Zbożowy sp. z.o.o. („BTZ”, Polen), op dit moment onder zeggenschap van Gdynia Port Authority door de aankoop van aandelen.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

voor ADM Poland: actief in de productie van oliën, meer specifiek raapzaadolie;

voor Cefetra: actief in de handel van grondstoffen voor mengvoeders;

voor BTZ: aanbod van eindpuntbehandeling, inclusief het laden, lossen en opslag van landbouwgrondstoffen, in de haven van Gdynia in Polen.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. In het licht van de Mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2) wordt vermeld dat deze zaak in aanmerking kan komen voor deze procedure.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbende derden hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken aan de Commissie.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax ((32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.3884 — ADM Poland/Cefetra/BTZ, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

J-70

B-1049 Brussel.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.

(2)  PB C 56 van 5.3.2005, blz. 32.