ISSN 1725-2474 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 144 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
48e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
|
I Mededelingen
Commissie
14.6.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 144/1 |
Wisselkoersen van de euro (1)
13 juni 2005
(2005/C 144/01)
1 euro=
|
Munteenheid |
Koers |
USD |
US-dollar |
1,2062 |
JPY |
Japanse yen |
131,74 |
DKK |
Deense kroon |
7,4412 |
GBP |
Pond sterling |
0,6683 |
SEK |
Zweedse kroon |
9,2665 |
CHF |
Zwitserse frank |
1,5379 |
ISK |
IJslandse kroon |
79,14 |
NOK |
Noorse kroon |
7,8485 |
BGN |
Bulgaarse lev |
1,9558 |
CYP |
Cypriotische pond |
0,574 |
CZK |
Tsjechische koruna |
29,998 |
EEK |
Estlandse kroon |
15,6466 |
HUF |
Hongaarse forint |
249,58 |
LTL |
Litouwse litas |
3,4528 |
LVL |
Letlandse lat |
0,6958 |
MTL |
Maltese lira |
0,4293 |
PLN |
Poolse zloty |
4,0372 |
ROL |
Roemeense leu |
36 160 |
SIT |
Sloveense tolar |
239,43 |
SKK |
Slowaakse koruna |
38,645 |
TRY |
Turkse lira |
1,6631 |
AUD |
Australische dollar |
1,586 |
CAD |
Canadese dollar |
1,5165 |
HKD |
Hongkongse dollar |
9,381 |
NZD |
Nieuw-Zeelandse dollar |
1,7132 |
SGD |
Singaporese dollar |
2,0247 |
KRW |
Zuid-Koreaanse won |
1 220,8 |
ZAR |
Zuid-Afrikaanse rand |
8,2891 |
CNY |
Chinese yuan renminbi |
9,9831 |
HRK |
Kroatische kuna |
7,315 |
IDR |
Indonesische roepia |
11 615,71 |
MYR |
Maleisische ringgit |
4,5846 |
PHP |
Filipijnse peso |
66,552 |
RUB |
Russische roebel |
34,339 |
THB |
Thaise baht |
49,345 |
Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.
14.6.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 144/2 |
Uitnodiging tot het indienen van opmerkingen inzake het ontwerp van verordening van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun
(Wijziging „vervoer en steenkoolindustrie”)
(2005/C 144/02)
De betrokken partijen kunnen hun opmerkingen binnen een termijn van één maand na de datum van publicatie van dit ontwerp van verordening indienen op het volgende adres:
Europese Commissie |
Directoraat-generaal Energie en Vervoer |
Eenheid A4 |
Bureau DM 28 06/109 |
B-1049 Brussel |
Fax (32-2) 296 41 04 |
E-mail: TREN STATE-AID@cec.eu.int |
Ontwerp van verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 21 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun
(Wijziging „vervoer en steenkoolindustrie”)
TOELICHTING
1. INLEIDING
1.1. Algemeen de minimis-rechtskader
Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad machtigt de Commissie bij verordening een plafond vast te stellen waaronder steunmaatregelen geacht worden niet te voldoen aan alle criteria van artikel 87, lid 1, van het verdrag. Van de 4 in dit lid ontvouwde criteria wordt met name het criterium concurrentievervalsing en ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer geacht niet te zijn vervuld. Deze publieke financieringen dienen dus niet te worden onderworpen aan de notificatieprocedure bedoeld in artikel 88, lid 3.
Op basis van deze machtiging heeft de Commissie Verordening (EG) nr. 69/2001 van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun vastgesteld. Deze verordening voorziet in een plafond van 100 000 EUR steun op drie jaar per onderneming waaronder artikel 87, lid 1, geacht kan worden niet van toepassing te zijn. Er wordt eveneens in aangegeven dat de de minimis-steun de mogelijkheid onverlet laat dat ondernemingen voor hetzelfde project ook staatssteun ontvangen die door de Commissie is goedgekeurd of binnen het toepassingsgebied van een groepsvrijstellingsverordening valt, hetgeen eventuele tamelijk royale cumulaties van steun tot gevolg heeft.
1.2. Situatie van de vervoerssector
Tijdens de uitwerking van Verordening (EG) nr. 69/2001 van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun was overeengekomen de vervoerssector te blijven uitsluiten van de werkingssfeer ervan, zoals het geval was bij het vorige rechtskader (1) — samen met de sectoren visserij en landbouw. De belangrijkste reden voor dit speciale statuut was dat, gelet op de van toepassing zijnde specifieke regels en vanwege het economisch bijzondere karakter van deze sector, zelfs niet erg hoge steunbedragen de concurrentie tussen de vervoersondernemingen zouden kunnen vervalsen en derhalve konden voldoen aan de criteria van artikel 87, lid 1, van het verdrag.
1.3. Situatie van de steenkoolsector
Pas sinds 24 juli 2002 is de steenkoolsector onderworpen aan de werkingssfeer van het EG-Verdrag naar aanleiding van het verstrijken van het EGKS-Verdrag. Sinds die datum is deze sector onderworpen aan specifieke regels (2) die de toepassing van andere vrijstellingsregelingen in de weg staan (3).
2. MOTIVERING
2.1. Situatie van de vervoerssector
De in 2001 gekozen benadering wordt momenteel als verouderd beschouwd om de volgende redenen:
2.1.1. Economische context
In de eerste plaats konden, gezien de trapsgewijze en, vergeleken met andere economische sectoren, laattijdige liberalisering van de vervoerssectoren en de structurele problemen in bepaalde segmenten, in het begin enkel de specifieke regels worden toegepast. De Commissie constateert evenwel dat de economische context een ontwikkeling heeft doorgemaakt in die zin dat het risico van staatssteun die scherpe concurrentievervalsingen kan veroorzaken minder groot is. Het proces van openstelling van de vervoersmarkten is momenteel namelijk voltooid, en de structuur van de markten heeft zich gestabiliseerd en een duidelijke verbetering van de financiële gezondheid van de ondernemingen mogelijk gemaakt. Bijgevolg staan de autoriteiten momenteel niet meer onder zo sterke druk om ondernemingen in moeilijkheden te helpen of hen buitensporige voordelen toe te kennen.
De uitsluiting van de vervoerssector maakt evenwel geen vrijstelling van de notificatieprocedure mogelijk en derhalve is de staatssteunprocedure voor alle toegekende bedragen van toepassing. Bovendien maken de lidstaten steeds meer gebruik van horizontale staatssteunmaatregelen, inclusief de de minimis-verordening, wat duidelijk overeenstemt met een eis van het concurrentiebeleid om af te zien van de toekenning van ad hoc-steun of sectoriële steun. Geen van de op het gebied van staatssteun toepasselijke horizontale kaders, of het nu om mededelingen gaat (4) of andere vrijstellingsverordeningen dan de de minimis-verordening (5), omvatten vrijstellingsclausules voor het vervoer. Teneinde deze situatie te verbeteren en de rechtszekerheid te vergroten voor de lidstaten die horizontale regelingen willen toepassen, dient te worden nagedacht over manieren om de toepassing van de staatssteunregels in de vervoerssector te verzoenen met de vrijstelling die de andere sectoren van de economie genieten.
Bovendien zij opgemerkt dat steunmaatregelen betreffende een klein bedrag die tijdens de jongste jaren aan de Commissie genotificeerd zijn — inclusief goedkeuring van de onderdelen „vervoer” van de horizontale de minimis-regelingen (6) — grotendeels verenigbaar met de bepalingen van het verdrag zijn verklaard zonder grote moeilijkheden. Integendeel, de doelstellingen ervan lagen in het verlengde van het communautaire beleid: toepassing van plannen voor de modernisering van de uitrusting buiten de communautaire normen (7), aansporing tot het gebruik van modaliteiten van gecombineerd vervoer en tenuitvoerlegging van milieubepalingen (8) of de aanschaf van schone voertuigen (9). Andere soortgelijke gevallen zijn in onderzoek (10). Daarentegen heeft de Commissie de aanschaf van rollend materieel door bedrijven voor wegvervoer (11) zonder milieu- of veiligheidsdoelstelling altijd niet verenigbaar met het verdrag verklaard, in zoverre dergelijke steunmaatregelen een blijvend schadelijk effect op de concurrentiesituatie tussen ondernemingen zouden kunnen hebben.
2.1.2. Effecten van de huidige regeling
Tot de „RENOVE”-arresten was de Commissie van oordeel dat de vrijstelling betrekking had op alle vervoerssectoren. In de „RENOVE”-arresten van 26 september 2002 (C-351/98) (12) en van 13 februari 2003 (C-409/00) betreffende het wegvervoer (13) heeft het Hof van Justitie immers beschikt dat de vrijstelling van de de minimis-regel niet mocht worden toegepast op de niet-beroepsmatige vervoerders, dit in tegenstelling tot de benadering van de Commissie die erin bestond steun die werd toegekend voor de aanschaf van vrachtwagens verenigbaar te verklaren zonder een onderscheid te maken tussen de verschillende organisatievormen van de vervoersactiviteit. Er bestaat dus een verschil in behandeling tussen twee categorieën ondernemingen. Enerzijds kunnen ondernemingen die als hoofdactiviteit vervoer hebben slechts profiteren van steunregelingen met welbepaalde doelstellingen (regionale, op het gebied van milieu, KMO's enz.), en deze moeten door de Commissie worden goedgekeurd zelfs voor bedragen onder het plafond. Anderzijds profiteren de andere ondernemingen die stricto sensu niet tot deze sector behoren maar niettemin vervoersactiviteiten voor eigen rekening uitvoeren (14) zonder beperkingen en zonder voorafgaande goedkeuring van de Commissie van de de minimis-verordening.
2.1.3. De behandeling van de roerende activa
Voor wat betreft de behandeling van de roerende activa van bedrijven uit de vervoerssector (aankoop van voertuigen, schepen en vliegtuigen) is het opportuun de potentiële impact op de concurrentie te evalueren van steun van 100 000 EUR per onderneming om de drie jaar. Gezien de prijs van vliegtuigen en zee- en binnenschepen kan de impact op de structuur van deze sectoren als onbelangrijk worden beschouwd. Anderzijds kan een steunbedrag van 100 000 EUR op drie jaar in de sector van het wegvervoer als belangrijk worden beschouwd. Gezien de uitzonderlijke structuur van deze sector, het hoge aantal kleine vervoerders (meer bepaald in sommige lidstaten) (15), en de prijs van het rollend materieel (16) moet ervan uitgegaan worden dat dergelijke bedragen het handelsverkeer ongunstig kunnen beïnvloeden en de concurrentie tussen de lidstaten kunnen vervalsen. In zoverre de gesubsidieerde investeringen een belangrijke vermindering van de vervangingskosten van voertuigen tot gevolg zouden hebben, zouden dergelijke steunmaatregelen bedrijfssteun kunnen vormen. Door die steun zou ook het park van wegvoertuigen kunnen vergroten hetgeen, in een al sterk concurrerende markt, ertoe zou kunnen leiden dat de winstmarges nog verder verkleinen. Derhalve wordt het wenselijk geacht in de wegsector een uitzondering betreffende de aanschaf van rollend materieel (aankoop van een vrachtwagen) te behouden.
Er blijft nochtans een risico bestaan dat een dergelijke vrijstelling, vanwege de gedifferentieerde behandeling tussen vervoer voor rekening van derden en vervoer voor eigen rekening (17), nog meer de concurrentie kan vervalsen tussen deze twee segmenten van vervoersactiviteiten. De Commissie verbindt zich er toe deze ontwikkeling en het effect ervan op de markt van het wegvervoer te bestuderen.
2.1.4. Gebruik van de middelen van de Commissie
Tenslotte zij eraan herinnerd dat het, rekening houdend met de noodzakelijkerwijs beperkte personele middelen waarover de Commissie voor haar optreden betreffende staatssteunmaatregelen beschikt, nuttig zou zijn het communautaire optreden te concentreren op de steunmaatregelen die, gezien het bedrag en de werkingssfeer, het meest tot ernstige concurrentievervalsingen zouden kunnen leiden. Dit is des te meer zo daar de Commissie, geconfronteerd met een groei van de notificaties van gevallen van staatssteun en de uitbreiding van de Europese Unie tot 25 lidstaten, zich moet richten op de voor de concurrentie meest schadelijke gevallen.
2.1.5. Conclusie
Gezien de ervaring die de Commissie heeft opgedaan in tal van staatssteungevallen in de vervoerssector in de loop van de jaren waarin de de minimis-regel niet werd toegepast kan worden vastgesteld dat, met uitzondering van de aanschaf van rollend materieel door wegvervoerders, steun aan vervoersbedrijven die een plafond van 100 000 EUR op een periode van drie jaar niet overschrijdt het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloedt en de concurrentie niet vervalst of dreigt te vervalsen. De Commissie stelt dus voor de situatie recht te zetten door de opheffing van de uitsluiting van het vervoer van de de minimis-verordening, behalve in welbepaalde gevallen (zie punt 2.1.3.).
2.2. Situatie van de steenkoolsector
Pas sinds 24 juli 2002 is de steenkoolsector onderworpen aan het toepassingsgebied van het EG-Verdrag na het verstrijken van het EGKS-verdrag. Sedert die datum is deze sector onderworpen aan specifieke regels (18) die de toepassing van andere vrijstellingsregelingen in de weg staan (19). Deze bepalen evenzeer dat de Commissie haar goedkeuringsbevoegdheid moet uitoefenen op basis van een nauwkeurige en volledige kennis van de maatregelen die de regeringen voornemens zijn te nemen en dat … de lidstaten de Commissie in kennis moeten stellen van alle gebundelde gegevens met betrekking tot de directe of indirecte steunmaatregelen die zij ten behoeve van de kolenindustrie voornemens zijn te nemen …. Gelet op deze specificiteiten kunnen alle steunbedragen potentieel voldoen aan de criteria van artikel 87, lid 1. Toepassing van de de minimis-verordening lijkt evenwel niet aanvaardbaar.
(1) De Mededeling betreffende de minimis-steun (PB C 68/9 van 6.3.1996) en de communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PB C 213/4 van 23.7.1996) hebben eveneens de vervoerssector uitgesloten.
(2) Verordening (EG) nr. 1407/2002 betreffende staatssteun voor de kolenindustrie (PB L 205/1 van 2.8.2002).
(3) Artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1407/2002.
(4) Bijvoorbeeld Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (PB C 74/9 van 10.3.1998), Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PB C 37/3 van 3.2.2001).
(5) Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun (PB L 10/20 van 13.1.2001), Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PB L 10/33 van 13.1.2001), Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun (PB L 337/3 van 13.12.2002) en „Procedure”verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB 83/1 van 27.3.1999).
(6) Bijvoorbeeld Beschikking van 16 oktober 2002 betreffende geval N 600b/2001 – Spanje „werkgelegenheidssteun in de vervoerssector”, enz.
(7) Bijvoorbeeld Beschikking „Lorenz” van 9 juni 2001 betreffende geval N 409/2001 – Spanje „Programma ARTE/PYME”.
(8) Bijvoorbeeld Beschikking van 5 maart 2003 betreffende geval N 353/2001 — Frankrijk „Steunregeling van ADEME in de vervoerssector”.
(9) Bijvoorbeeld Beschikking van 22 mei 2002 betreffende geval N 100/2001 — Denemarken „steun aan de wegvervoerders”.
(10) Bijvoorbeeld geval N 202/2003 – Zweden „Vermindering van de sociale werkgeversbijdragen van KMO's”.
(11) De zogenaamde „RENOVE”-beschikkingen van de Commissie: Staatssteunbeschikking C20/1996 nr. 98/693/EG van 1 juli 1998 (regeling van 1994–1996) en Staatssteunbeschikking C 65/1998 nr. 2001/605/EG (verlenging van de regeling in 1997) ; de zogenaamde „Belastingkredietbeschikkingen” van de Commissie: Staatssteunbeschikking C 32/92 nr. 93/496/EEG van 9.6.1993 (regeling in 1992) en Staatssteunbeschikking C 45/95 nr. 96/3078 van 22.10.1996 (regeling in 1993-1994).
(12) Zaak C-351/98, Spanje tegen Commissie, arrest van 26 september 2002, Renove I, Jurisprudentie I -8031.
(13) Zaak C-409/00, Spanje tegen Commissie, arrest van 13 februari 2003, Renove II , Jurisprudentie I-1487.
(14) In deze zaken heeft het Hof bevestigd dat, hoewel de sector van vervoer voor eigen rekening geen deel uitmaakt van de vervoerssector als bedoeld in de verordening betreffende de minimis-steun, deze sector rechtstreeks concurreert met de sector van het beroepsvervoer voor wat betreft steun boven de de minimis-drempel. Het Hof heeft niettemin vastgesteld: „De Commissie kan dus niet weigeren de de-minimisregel toe te passen op steun die is verleend aan ondernemingen in sectoren waarvoor de toepassing van deze regel niet is uitgesloten door de verschillende toepasselijke regelingen.”.
(15) Met name belangrijke segmenten van het wegvervoer bestaan immers uit talrijke kleine bedrijven. Voor deze micro-ondernemingen kon steun voor een bedrag onder het vastgestelde plafond een proportioneel belangrijke bijdrage in hun activiteit vertegenwoordigen. In 2000 bedroeg het aantal ondernemingen voor goederenvervoer 130 141 in Spanje, 112 173 in Italië, 32 885 in Duitsland, 36 819 in het Verenigd Koninkrijk en 10 290 in Nederland (bron: Eurostat). Analyse van de gemiddelde omzet per onderneming in 2000 brengt een zeer laag gemiddelde aan het licht in Spanje en Italië, hetgeen wijst op een groot aantal kleine ondernemingen: 160 000 EUR in Spanje, 280 000 EUR in Italië, 1 350 000 EUR in Nederland, 710 000 EUR in Duitsland. Opgemerkt zij dat het om gemiddelden gaat (grote ondernemingen en KMO's door elkaar genomen). Een fijnere analyse van de sector zou voor de (zeer talrijke) familiebedrijven ongetwijfeld een omzet aan het licht brengen die duidelijk beneden de nationale gemiddelden ligt. Het aantal werknemers per onderneming zegt eveneens veel over de omvang van de vervoersbedrijven. Op het niveau van de EU tellen de ondernemingen gemiddeld 5-6 personen. Dit aantal zakt tot minder dan 3 personen in Italië en in Spanje. Daar het ook hier om gemiddelde waarden gaat wijst dit resultaat erop dat er een groot aantal eenmansbedrijven bestaat.
(16) Tussen 90 000 en 120 000 EUR voor een vrachtwagen van 40 ton.
(17) Bovendien leek het, aangezien de relaties tussen de ondernemingen uit deze sector zeer vluchtig zijn, waarschijnlijk dat de structuur van de markt op een dergelijke financiële inbreng prompt zou reageren op een wijze die indruist tegen het algemeen belang.
(18) Verordening (EG) nr. 1407/2002 van de Raad van 23 juli 2002 betreffende staatssteun voor de kolenindustrie (PB L 205/1 van 2.8.2002).
(19) Artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1407/2002.
Ontwerp
van verordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen (1), en met name op artikel 2,
Na publicatie van het ontwerp van verordening,
Na raadpleging van het adviescomité inzake staatssteun,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 994/98 machtigt de Commissie bij verordening een plafond vast te stellen waaronder steunmaatregelen geacht worden niet te voldoen aan alle criteria van artikel 87, lid 1, van het verdrag en daardoor niet onderworpen te zijn aan de notificatieprocedure bedoeld in artikel 88, lid 3, van het verdrag. |
(2) |
De Commissie heeft de artikelen 87 en 88 van het verdrag toegepast en met name de notie steun in de zin van artikel 87, lid 1, van het verdrag gepreciseerd in tal van besluiten. Zij heeft eveneens, voor het laatst in Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun (2), haar beleid uiteengezet ten aanzien van een de minimis-plafond waaronder artikel 87, lid 1, als niet toepasselijk kan worden beschouwd. |
(3) |
Gelet op de specifieke regels die van toepassing zijn in de sectoren landbouw, visserij en aquacultuur alsook vervoer en gelet op het risico dat in deze sectoren zelfs niet zeer hoge steunbedragen kunnen voldoen aan de criteria van artikel 87, lid 1, van het verdrag, had de Commissie toen de genoemde sectoren uitgesloten van de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 69/2001. Gezien de trapsgewijze en, vergeleken met andere economische sectoren, laattijdige liberalisering van de vervoerssectoren en de structurele problemen in bepaalde segmenten, konden in het begin enkel de specifieke regels worden toegepast. |
(4) |
Bovendien is in de arresten van het Hof van Justitie van 26 september 2002 (C-351/98) (3) en van 13 februari 2003 (C-409/00) (4) betreffende de zaken „Renove I en II” met betrekking tot het wegvervoer overwogen dat de de minimis-regel geldt voor steun aan vervoerders voor eigen rekening. Het Hof verklaarde immers (5): „Nu de vervoerssector krachtens de de-minimismededeling en de kaderregelingen inzake steun aan KMO's van 1992 en 1996 uitdrukkelijk van de werkingssfeer van de de-minimisregel is uitgesloten, moet deze uitzondering strikt worden uitgelegd. Zij kan derhalve niet tot de niet-beroepsmatige vervoerders worden uitgebreid”. Bijgevolg, aldus het Hof, kan (6): „De Commissie (…) niet weigeren de de-minimisregel toe te passen op steun die is verleend aan ondernemingen in sectoren waarvoor de toepassing van deze regel niet is uitgesloten door de verschillende toepasselijke regelingen.”. Tot het „RENOVE”-arrest was de Commissie van oordeel dat de vrijstelling betrekking had op alle vervoerssectoren. |
(5) |
Gezien de sinds de liberalisering van de vervoersmarkten tot stand gekomen herstructurering ervan is het risico van een tegen het algemeen belang indruisende concurrentievervalsing door de minimis-steun in principe momenteel niet meer imminent. Er is echter een vraag om de transparantie te verbeteren en de gelijkheid van behandeling te versterken in alle sectoren van de economie inclusief het vervoer. |
(6) |
Bovendien constateert de Commissie dat de lidstaten in de regel horizontaal op alle economische sectoren, inclusief de vervoerssector, van toepassing zijnde algemene steunregelingen instellen die onder de drempel van de de minimis-steun blijven. Door de uitsluiting van de vervoerssector van de huidige de minimis-verordening moeten deze regelingen echter volledig aan de Commissie worden genotificeerd, hetgeen de doeltreffendheid van de toepassing van de verordening sterk vermindert. |
(7) |
Gezien de ervaring die de Commissie heeft opgedaan in tal van staatssteunzaken in de vervoerssector gedurende de jaren dat de de minimis-regel niet is toegepast, kan worden vastgesteld dat, met uitzondering van de aanschaf van rollend materieel door wegvervoerders, steun aan vervoersondernemingen die in een periode van drie jaar het plafond van 100 000 EUR niet overschrijdt het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloedt en de concurrentie niet vervalst of dreigt te vervalsen. |
(8) |
Gezien de uitzonderlijke structuur van het wegvervoer, het (met name in sommige lidstaten) hoge aantal kleine vervoerders en de tegen de de minimis-drempel aanliggende prijs van het rollend materieel, moet ervan worden uitgegaan dat dergelijke steun niettemin het handelsverkeer ongunstig kan beïnvloeden en de concurrentie tussen de lidstaten kan vervalsen op een wijze die indruist tegen het algemeen belang. Derhalve wordt het wenselijk geacht een uitzondering te behouden ten aanzien van de aanschaf van rollend materieel in het wegvervoer. |
(9) |
Pas sinds 24 juli 2002 valt de steenkoolsector onder het toepassingsgebied van het EG-Verdrag, dit naar aanleiding van het verstrijken van het EGKS-Verdrag. Derhalve is deze sector onderworpen aan de specifieke regels (7) die de toepassing van andere vrijstellingsregelingen (8) in de weg staan. Deze bepalen evenzeer dat de Commissie haar goedkeuringsbevoegdheid moet uitoefenen op basis van een nauwkeurige en volledige kennis van de maatregelen die de regeringen voornemens zijn te nemen en dat … de lidstaten de Commissie in kennis moeten stellen van alle gebundelde gegevens met betrekking tot de directe of indirecte steunmaatregelen die zij ten behoeve van de kolenindustrie voornemens zijn te nemen …. Gelet op deze specificiteiten kunnen alle steunbedragen potentieel de criteria vervullen van artikel 87, lid 1. Een toepassing van de de minimis-verordening lijkt evenwel niet toelaatbaar. |
(10) |
Om redenen van rechtszekerheid is het opportuun het effect van de verordening op de toegekende steun te verduidelijken vóór haar inwerkingtreding, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 69/2001 wordt gewijzigd als volgt:
1. |
In artikel 1, onder a), worden de volgende woorden geschrapt: „de vervoerssector” en vervangen door de volgende woorden „de steenkoolsector zoals bepaald bij Verordening (EG) nr. 1407/2002 van de Raad van 23 juli 2002 betreffende staatssteun voor de kolenindustrie (9)”. |
2. |
Aan artikel 1 worden de volgende woorden toegevoegd: „d) steun voor de aankoop van rollend materieel door wegvervoersondernemingen”. Aan artikel 4 wordt het volgende lid toegevoegd na lid 1: „2. Deze verordening is eveneens van toepassing op de vóór haar inwerkingtreding toegekende steun, indien deze alle in de artikelen 1 en 2 van deze verordening gestelde voorwaarden vervult. Alle steun die deze voorwaarden niet vervult, wordt door de Commissie onderzocht conform de kaderregelingen, richtsnoeren, mededelingen en daartoe strekkende adviezen”. In artikel 4 wordt lid 2 lid 3. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
(1) PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1.
(2) PB L 10 van 13.1.2001, blz. 30.
(3) Jurisprudentie I -8031.
(4) Jurisprudentie I-1487.
(5) Zaak C-409/00, arrest van 13 februari 2003, Renove II , punt 70,Jurisprudentie I-1487.
(6) Zaak C-351/98, arrest van 26 september 2002, Renove I, punt 53, Jurisprudentie I -8031.
(7) Verordening (EG) nr. 1407/2002 van de Raad van 23 juli 2002 betreffende staatssteun voor de kolenindustrie (PB L 205/1 van 2.8.2002).
(8) Artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1407/2002.
14.6.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 144/8 |
Nieuwe samenstelling van de deskundigengroep mensenhandel
(2005/C 144/03)
(De deskundigengroep mensenhandel is opgericht bij Besluit 2003/209/EG van de Commissie van 25 maart 2003 (1))
Bij besluit van 7 juni 2005 heeft de Commissie de volgende personen met ingang van 1 maart 2005 voor een periode van één jaar opnieuw benoemd tot lid van de deskundigengroep mensenhandel:
|
Dhr. Jean-Michel Colombani |
|
Dhr. Pippo Costella |
|
Mevr. Mary Cunneen |
|
Dhr. Brice de Ruyver |
|
Dhr. José Garcia Magariños |
|
Dhr. Marco Gramegna |
|
Dhr. Krzysztof Karsznicki |
|
Dhr. Plamen Kolarski |
|
Mevr. Martina Liebsch |
|
Dhr. Michel Marcus |
|
Mevr. Isabella Orfano |
|
Mevr. Nell Rasmussen |
|
Mevr. Elisabetta Rosi |
|
Mevr. Éva Rózsa |
|
Dhr. Henrik Sjölinder |
|
Mevr. Hana Snajdrova |
|
Mevr. Gerda Theuermann |
|
Mevr. Marina Tzvetkova |
|
Mevr. Bärbel Uhl |
|
Mevr. Marjan Wijers |
(1) PB L 79 van 26.3.2003, blz. 25
14.6.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 144/9 |
Mededeling van de Franse regering in verband met Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen (1)
(Bericht betreffende de aanvraag voor de exclusieve opsporingsvergunning voor vloeibare of gasvormige koolwaterstoffen genaamd „Permis d'Aquila” en „Permis d'Arcachon Maritime”)
(2005/C 144/04)
(Voor de EER relevante tekst)
Bij verzoek van 18 december 2004 hebben de ondernemingen Vermilion Rep SAS en Vermilion Exploration SAS, waarvan de hoofdzetel gevestigd is op Route de Pontenx, PARENTIS-EN-BORN, 40161 (Frankrijk), gezamenlijk voor een duur van vijf jaar een exclusieve opsporingsvergunning aangevraagd voor vloeibare of gasvormige koolwaterstoffen, genaamd „Permis d'Aquila”, met een oppervlakte van ongeveer 709 km2, gelegen in een deel van het departement van de Gironde en een deel van de zeebodem voor de kust van dat departement.
Bij verzoek van 4 maart 2005 heeft de onderneming Island Oil and Gas plc, waarvan de hoofdzetel gevestigd is in „Curdarragh” Annamult, Bennettsbridge, County Kilkenny (Ierland), voor een duur van vijf jaar een exclusieve opsporingsvergunning aangevraagd voor vloeibare of gasvormige koolwaterstoffen, genaamd „Permis d'Arcachon Maritime”, met een oppervlakte van ongeveer 638 km2, gedeeltelijk overlappend met de Aquila-vergunning, met betrekking tot een deel van de zeebodem voor de kust van het departement van de Gironde.
De gevraagde vergunningen hebben betrekking op een gebied waarvan de omtrek wordt gevormd door de meridianen en breedtecirkels die de hoekpunten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden, uitgaande van de meridiaan van Parijs (de coördinaten uitgaande van de meridiaan van Greenwich zijn ter indicatie toegevoegd):
HOEKPUNT |
LENGTE |
BREEDTE |
A |
4,30 gr O (1° 31' 56'' O) |
49,90 gr N (44° 54' 40'' N) |
B |
3,90 gr O (1° 10' 20'' O) |
49,90 gr N (44° 54' 40'' N) |
C |
3,90 gr O (1° 10' 20'' O) |
49,80 gr N (44° 49' 16'' N) |
D |
4,00 gr O (1° 15' 44'' O) |
49,80 gr N (44° 49' 16'' N) |
E |
4,00 gr O (1° 15' 44'' O) |
49,59 gr N (44° 37' 55'' N) |
F |
4,01 gr O (1° 16' 17'' O) |
49,59 gr N (44° 37' 55'' N) |
G |
4,01 gr O (1° 16' 17'' O) |
49,56 gr N (44° 36' 18'' N) |
H |
4,00 gr O (1° 15' 44'' O) |
49,56 gr N (44° 36' 18'' N) |
I |
4,00 gr O (1° 15' 44'' O) |
49,50 gr N (44° 33' 04'' N) |
J |
4,10 gr O (1° 21' 08'' O) |
49,50 gr N (44° 33' 04'' N) |
K |
4,10 gr O (1° 21' 08'' O) |
49,60 gr N (44° 38' 28'' N) |
L |
4,20 gr O (1° 26' 32'' O) |
49,60 gr N (44° 38' 28'' N) |
M |
4,20 gr O (1° 26' 32'' O) |
49,70 gr N (44° 43' 52'' N) |
N |
4,30 gr O (1° 31' 56'' O) |
49,70 gr N (44° 43' 52'' N) |
Geïnteresseerde bedrijven kunnen binnen een termijn van negentig dagen na de publicatie van deze mededeling verzoeken eveneens in aanmerking te komen voor deze vergunning, waarbij de procedure dient te worden gevolgd die is vermeld in de „Mededeling inzake het verkrijgen van mijnbouwtitels voor koolwaterstoffen in Frankrijk”, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 374 van 30 december 1994, blz. 11, en vastgesteld bij Besluit 95-427 van 19 april 1995 inzake mijnbouwtitels (Staatsblad van de Franse Republiek van 22 april 1995).
Nadere informatie kan worden verkregen op het volgende adres: Ministère de l'économie, des finances et de l'industrie (Direction générale de l'énergie et des matières premières, direction des ressources énergétiques et minérales, bureau de la législation minière), 61, Boulevard Vincent Auriol, Télédoc 133, F-75703 Parijs Cedex 13, (tel. (33) 144 97 23 02, fax (33) 144 97 05 70).
(1) PB L 164 van 30.6.1994, blz. 3.
14.6.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 144/11 |
Voorafgaande aanmelding van een concentratie
(Zaak COMP/M.3832 — MatlinPatterson L.P./Matussière & Forest)
Zaak die in aanmerking kan komen voor een vereenvoudigde procedure
(2005/C 144/05)
(Voor de EER relevante tekst)
1. |
Op 6 juni 2005 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin wordt meegedeeld dat de investeringsfondsen die onder zeggenschap staan van MatlinPatterson L.P. („MatlinPatterson”, VS) in de zin van artikel 3, lid 1, sub b), van genoemde verordening zeggenschap verkrijgen over delen van de activa van Matussière & Forest SA (samen „Matussière Assets”, Frankrijk) door de aankoop van aandelen. |
2. |
De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:
|
3. |
Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. In het licht van de Mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2) wordt vermeld dat deze zaak in aanmerking kan komen voor deze procedure. |
4. |
De Commissie verzoekt belanghebbende derden hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken aan de Commissie. Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax ((32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.3832 — MatlinPatterson L.P./Matussière & Forest, aan onderstaand adres worden toegezonden:
|
(1) PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.
(2) PB C 56 van 5.3.2005, blz. 32.
14.6.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 144/12 |
Voorafgaande aanmelding van een concentratie
(Zaak COMP/M.3763 — Carlsberg/DLG/Sejet JV)
Zaak die in aanmerking kan komen voor een vereenvoudigde procedure
(2005/C 144/06)
(Voor de EER relevante tekst)
1. |
Op 6 juni 2005 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin wordt meegedeeld dat de ondernemingen Carlsberg A/S („Carlsberg”, Denemarken) en Dansk Landbrugs Grovvareselskab a.m.b.a. („DLG”, Denemarken) in de zin van artikel 3, lid 1, sub b), van genoemde verordening gezamenlijke zeggenschap verkrijgen over de Deense onderneming Sejet Planteforaedling I/S („Sejet”), momenteel onder zeggenschap staand van DLG, door de aankoop van activa. |
2. |
De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:
|
3. |
Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. In het licht van de Mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2) wordt vermeld dat deze zaak in aanmerking kan komen voor deze procedure. |
4. |
De Commissie verzoekt belanghebbende derden hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken aan de Commissie. Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax ((32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.3763 — Carlsberg/DLG/Sejet JV, aan onderstaand adres worden toegezonden:
|
(1) PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.
(2) PB C 56 van 5.3.2005, blz. 32.
14.6.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 144/13 |
Onderzoek van de Commissie in de sectoren elektriciteit en gas
(2005/C 144/07)
Op 13 juni 2005 heeft de Commissie besloten om, op grond van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1/2003, een onderzoek in te stellen (zaken COMP/39172 en COMP/39173) naar de volgende economische sectoren: elektriciteit en gas. Het Adviescomité heeft een gunstig advies uitgebracht. De tekst van het besluit wordt, ter informatie, beschikbaar gesteld op de officiële website van het directoraat-generaal Concurrentie.
14.6.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 144/13 |
Onderzoek van de Commissie in de sectoren retailbanking en zakelijke verzekeringen
(2005/C 144/08)
Op 13 juni 2005 heeft de Commissie besloten om op grond van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1/2003, een onderzoek in te stellen (zaken COMP/39190 en COMP/39191) naar de volgende economische sectoren: retailbanking en zakelijke verzekeringen. Het Adviescomité heeft een gunstig advies uitgebracht. De tekst van het besluit wordt ter informatie beschikbaar gesteld op de officiële website van het directoraat-generaal Concurrentie.
Europese Centrale Bank
14.6.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 144/14 |
ADVIES VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 31 mei 2005
op verzoek van de Raad van de Europese Unie inzake een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de communautaire statistiek van de structuur en de activiteit van buitenlandse filialen (COM(2005) 88 definitief)
(CON/2005/16)
(2005/C 144/09)
1. |
Op 6 april 2005 ontving de Europese Centrale Bank (ECB) een verzoek van de Raad van de Europese Unie om een advies inzake een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de communautaire statistiek van de structuur en de activiteit van buitenlandse filialen (hierna de „ontwerpverordening” genoemd). |
2. |
De bevoegdheid van de ECB om een advies uit te brengen is gebaseerd op artikel 105, lid 4, eerste streepje van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Overeenkomstig de eerste volzin van artikel 17.5 van het Reglement van orde van de Europese Centrale Bank heeft de Raad van bestuur dit advies goedgekeurd. |
3. |
De ontwerpverordening beoogt een gemeenschappelijk kader vast te stellen voor de systematische productie van communautaire statistieken betreffende de structuur en de activiteit van buitenlandse filialen. Enerzijds zullen de lidstaten krachtens dit kader gegevens rapporteren inzake in het registrerende land gevestigde buitenlandse filialen waarover een buitenlandse institutionele eenheid zeggenschap heeft. Bijlage I bij de ontwerpverordening stelt een gemeenschappelijke module vast voor dergelijke statistieken van buitenlandse filialen in het binnenland (hierna „interne FATS” te noemen). Anderzijds, het rapporteren van gegevens betreffende niet in het registrerende land gevestigde buitenlandse filialen, waarover een institutionele eenheid in het registrerende land zeggenschap heeft, geschiedt momenteel vrijwillig en zal het onderwerp vormen van proefstudies door een aantal lidstaten, ten laatste binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de ontwerpverordening. Bijlage II bij de ontwerpverordening stelt een gemeenschappelijke module vast voor dergelijke statistieken van buitenlandse filialen in het buitenland (hierna „externe FATS” te noemen). |
4. |
De ECB verwelkomt de ontwerpverordening. Middels de vaststelling van een gemeenschappelijk kader zou de ontwerpverordening de vergelijkbaarheid van gegevens betreffende buitenlandse filialen in de hele EU moeten verbeteren, waardoor deze gegevens op EU-niveau en/of op het niveau van het eurogebied beter geaggregeerd kunnen worden en voor alle gebruikers betrouwbaarder worden. Gegevens betreffende buitenlandse filialen worden momenteel opgesteld door nationale bureaus voor de statistiek (normaliter interne FATS) en centrale banken van de lidstaten (normaliter externe FATS). De toegepaste opstellingsmethoden stroken met de ontwerpverordening en deze gegevens dienen de ECB eveneens te helpen bij de beoordeling van economische ontwikkelingen in verband met de activiteit van grote ondernemingen en hun buitenlandse filialen in het eurogebied en er buiten. Meer in het bijzonder worden deze gegevens waardevol geacht voor onderzoek naar zowel trends in de handel van het eurogebied en prijszettingsgedrag, alsook voor het verkrijgen van inzicht in de economische impact van buitenlandse directe investeringen op, bijvoorbeeld, concurrentievermogen of werkgelegenheid. |
5. |
Dienaangaande zou de ECB bij deze in willen gaan op een aantal specifieke bepalingen van de ontwerpverordening. De ECB merkt op dat de ontwerpverordening de bepaling inzake externe FATS niet met onmiddelijke ingang verplicht maakt. Slechts na drie jaar kunnen de resultaten van in een aantal lidstaten uit te voeren proefstudies worden beoordeeld. De ECB betreurt eveneens dat de ontwerpverordening de aparte categorieën goederen en diensten niet noemt, alhoewel de gegevensstromen voor betalingsbalansstatistieken in sectie 2 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 184/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 betreffende de communautaire statistiek inzake de betalingsbalans, de internationale handel in diensten en buitenlandse directe investeringen (1) zulks wel doet. Indien deze gegevens niet als aparte categorieën worden opgevoerd, vermindert zulks hun analytische waarde, waardoor een vergelijking met gegevens gepubliceerd in landen, zijnde de belangrijkste tegenpartijen van het eurogebied, moeilijker zal zijn. |
6. |
Een andere kwestie is de uiterste termijn van twintig maanden vanaf het einde van het referentiejaar binnen welke lidstaten interne FATS indienen, zoals momenteel in sectie 5 van bijlage I bij de ontwerpverordening is bepaald. Zulks lijkt de uiterste termijn te zijn voor het verzekeren van een regelmatige beoordeling van economische ontwikkelingen, waaronder (frequente) structurele veranderingen binnen grote ondernemingen en aangaande hun filialen het aantal, de omvang, en sector van economische activiteit. De ECB moedigt het Parlement en de Raad er derhalve toe aan, na een evaluatie van de proefstudies, te overwegen om op middellange termijn tenminste voor de geaggregeerde gegevens (bijv. „Niveau 1”, zoals aangeduid in de ontwerpverordening) een verkorting van de voorgestelde uiterste termijn in overweging te nemen. Zulks zou de ontwerpverordening nader in overeenstemming brengen met de tijdelijkheid voor het rapporteren van geaggregeerde gegevens inzake buitenlandse directe investeringen zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 184/2005 die een uiterste termijn van negen maanden vaststelt. |
7. |
Na een meer gedetailleerde beoordeling van de Bijlagen I tot en met III bij de ontwerpverordening merkt de ECB op dat sectie 6 van bijlage I bij de Verordening (EG) nr. 184/2005 getiteld „Niveaus geografische uitsplitsing” een additioneel item omvat getiteld „U4 Extra-eurozone” naast andere de gehele EU betreffende items. Ten behoeve van de productie van het eurogebied aggregaat acht de ECB het dienstig een gelijksoortige verwijzing naar de „Extra-eurogebied” in bijlage III bij de ontwerpverordening op te nemen als een additioneel geografisch uitsplitsingsniveau onder de titel „Niveau 1”. Tenslotte verwijst de toelichting naar „EU15” (en daarnaast naar „EU15-lidstaten”); de ECB stelt voor dat de toelichting in plaats daarvan zou verwijzen naar de huidige „EU25” of „EU25-lidstaten”. |
Gedaan te Frankfurt am Main, 31 mei 2005.
De president van de ECB
Jean-Claude TRICHET
(1) PB L 35 van 8.2.2005, blz. 23.
14.6.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 144/16 |
ADVIES VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 3 juni 2005
op verzoek van de Raad van de Europese Unie inzake een voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (COM(2005) 155 definitief)
(CON/2005/17)
(2005/C 144/10)
1. |
Op 3 mei 2005 ontving de Europese Centrale Bank (ECB) een verzoek van de Raad van de Europese Unie om een advies inzake een voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (hierna de „ontwerpverordening” genoemd). |
2. |
De bevoegdheid van de ECB om een advies uit te brengen is gebaseerd op artikel 104, lid 14, tweede alinea van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Overeenkomstig de eerste volzin van artikel 17.5 van het Reglement van orde van de Europese Centrale Bank heeft de Raad van bestuur dit advies goedgekeurd. |
3. |
Een gedegen fiscaal beleid is fundamenteel voor het welslagen van de economische en monetaire unie (EMU). Zulks is een noodzakelijke voorwaarde voor macro-economische stabiliteit, groei en samenhang in het eurogebied. Het fiscale kader zoals vastgelegd in het Verdrag en in het stabiliteits- en groeipact is een hoeksteen van de EMU en derhalve bepalend voor het vastleggen van beoogde fiscale discipline. Dit regelgevende kader beoogt houdbare openbare financiën te verzekeren, terwijl outputschommelingen gecompenseerd kunnen worden middels automatische stabilisatoren, welk kader duidelijk, eenvoudig en afdwingbaar dient te blijven. Naleving van deze beginselen zal tevens transparantie en gelijke behandeling bij de tenuitvoerlegging van het kader bevorderen. |
4. |
De ontwerpverordening beoogt de gewijzigde tenuitvoerlegging van het stabiliteits- en groeipact weer te geven, zoals de Raad (ECOFIN) op 20 maart 2005 overeengekomen is. De ontwerpverordening betreft de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (EDP). De ontwerpverordening beoogt een solide fiscale beleidsvoering te verzekeren door het aanmoedigen van fiscale discipline. De ECB acht het weliswaar niet noodzakelijk zich uit te spreken over de specifieke bepalingen van de ontwerpverordening, zij herhaalt evenwel dat de EDP zowel geloofwaardig alsook doeltreffend dient te zijn als waarborg tegen onhoudbare openbare financiën, en een strikt tijdschema dient aan te houden. Tegen deze achtergrond geeft de ECB de voorkeur aan een zo beperkt mogelijke wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (1). Een rigoureuze en consistente tenuitvoerlegging van de EDP zou een prudent fiscaal beleid bevorderen. |
Gedaan te Frankfurt am Main, 3 juni 2005.
De president van de ECB
Jean-Claude TRICHET
(1) PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6.
14.6.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 144/17 |
ADVIES VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 3 juni 2005
op verzoek van de Raad van de Europese Unie inzake een voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (COM(2005) 154 definitief)
(CON/2005/18)
(2005/C 144/11)
1. |
Op 3 mei 2005 ontving de Europese Centrale Bank (ECB) een verzoek van de Raad van de Europese Unie om een advies inzake een voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (hierna de „ontwerpverordening” genoemd). |
2. |
De ontwerpverordening is gebaseerd op artikel 99, lid 5, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Deze bepaling stipuleert weliswaar raadpleging van de ECB niet expliciet, maar het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid zijn relevant ten aanzien van het handhaven van prijsstabiliteit, het hoofddoel van het Europees Stelsel van centrale banken. Bijgevolg is de bevoegdheid van de ECB om een advies uit te brengen gebaseerd op artikel 105, lid 4, eerste streepje van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Overeenkomstig de eerste volzin van artikel 17.5 van het Reglement van orde van de Europese Centrale Bank heeft de Raad van bestuur dit advies goedgekeurd. |
3. |
Een gedegen fiscaal beleid is fundamenteel voor het welslagen van de economische en monetaire unie (EMU). Zulks is een noodzakelijke voorwaarde voor macro-economische stabiliteit, groei en samenhang in het eurogebied. Het fiscale kader zoals vastgelegd in het Verdrag en in het stabiliteits- en groeipact is een hoeksteen van de EMU en derhalve bepalend voor het vastleggen van beoogde fiscale discipline. Dit regelgevende kader beoogt houdbare openbare financiën te verzekeren, terwijl outputschommelingen gecompenseerd kunnen worden middels automatische stabilisatoren, welk kader duidelijk, eenvoudig en afdwingbaar dient te blijven. Naleving van deze beginselen zal tevens transparantie en gelijke behandeling bij de tenuitvoerlegging van het kader bevorderen. |
4. |
De ontwerpverordening beoogt de gewijzigde tenuitvoerlegging van het stabiliteits- en groeipact weer te geven, zoals de Raad (ECOFIN) op 20 maart 2005 overeengekomen is. De ontwerpverordening betreft het toezichtproces en het vaststellen van doelstellingen op de middellange termijn voor het fiscale beleid van de lidstaten. De ECB acht het weliswaar niet noodzakelijk zich uit te spreken over de specifieke bepalingen van de ontwerpverordening, zij onderschrijft evenwel de doelstelling van de verbetering van het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid, teneinde de doelstellingen op de middellange termijn te realiseren en te handhaven, welke doelstellingen de houdbaarheid van de openbare financiën waarborgen. Een rigoureuze en consistente tenuitvoerlegging van de toezichtprocedures zou een prudent fiscaal beleid bevorderen. |
Gedaan te Frankfurt am Main, 3 juni 2005.
De president van de ECB
Jean-Claude TRICHET