ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 45

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

48e jaargang
19 februari 2005


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Mededelingen

 

Hof van Justitie

 

HOF VAN JUSTITIE

2005/C 045/1

Arrest van het Hof (grote kamer) van 14 december 2004 in zaak C-463/01: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland (Milieu — Vrij verkeer van goederen — Verpakking en verpakkingsafval — Richtlijn 94/62/EG — Exploitatie en in de handel brengen van natuurlijk mineraalwater — Richtlijn 80/777/EEG — Statiegeldverplichting en terugnameplicht voor wegwerpverpakking, afhankelijk van totaal percentage herbruikbare verpakking)

1

2005/C 045/2

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 december 2004 in zaak C-19/02 (verzoek van het Oberste Gerichtshof om een prejudiciële beslissing): Viktor Hlozek tegen Roche Austria Gesellschaft mbH (Sociale politiek — Mannelijke en vrouwelijke werknemers — Gelijke beloning — Beloning — Begrip — Overbruggingspensioen uit hoofde van bedrijfsovereenkomst (Überbrückungsgeld) — Sociaal plan bij herstructurering van onderneming — Prestatie toegekend aan werknemers die bij ontslag bepaalde leeftijd hebben bereikt — Toekenning van prestatie vanaf leeftijd die verschilt naar gelang van geslacht van ontslagen werknemers — Aanmerkingneming van in nationaal recht vastgelegde, naar gelang van geslacht verschillende wettelijke pensioenleeftijd)

1

2005/C 045/3

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 december 2004 in zaak C-271/02: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Zweden (Niet-nakoming — Visserij — Instandhouding en beheer van bestanden — Controlemaatregelen voor visserijactiviteiten)

2

2005/C 045/4

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 december 2004 in zaak C-277/02 (verzoek van het Oberverwaltungsgericht om een prejudiciële beslissing): EU-Wood-Trading GmbH tegen Sonderabfall-Management-Gesellschaft Rheinland-Pfalz mbH (Milieu — Afvalstoffen — Verordening (EEG) nr. 259/93 betreffende de overbrenging van afvalstoffen — Afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing — Bezwaren — Bevoegdheid autoriteit van verzending — Nuttige toepassing die vereisten van artikel 4 van richtlijn 75/442/EEG of nationale bepalingen niet eerbiedigt — Bevoegdheid van autoriteit van verzending om dergelijke bezwaren te maken)

2

2005/C 045/5

Arrest van het Hof (grote kamer) van 14 december 2004 in zaak C-309/02 (verzoek van het Verwaltungsgericht Stuttgart om een prejudiciële beslissing): Radlberger Getränkegesellschaft mbH & Co. en S. Spitz KG tegen Land Baden-Württemberg (Milieu — Vrij verkeer van goederen — Verpakking en verpakkingsafval — Richtlijn 94/62/EG — Statiegeldverplichting en terugnameplicht voor wegwerpverpakking, afhankelijk van totaal percentage herbruikbare verpakking)

3

2005/C 045/6

Arrest van het Hof (grote kamer) van 14 december 2004 in zaak C-434/02 (verzoek van Verwaltungsgericht Minden om een prejudiciële beslissing): Arnold André GmbH & Co. KG tegen Landrat des Kreises Herford (Richtlijn 2001/37/EG — Productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten — Artikel 8 — Verbod tabaksproducten voor oraal gebruik in de handel te brengen — Geldigheid)

4

2005/C 045/7

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 december 2004 in zaak C-460/02: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek (Luchtvervoer — Grondafhandeling — Richtlijn 96/67/EG)

4

2005/C 045/8

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 december 2004 in zaak C-24/03: Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (EOGFL — Gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2002/881/EG van de Commissie — Financiële correcties — Sectoren groenten en fruit en openbare opslag van graan)

5

2005/C 045/9

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 december 2004 in zaak C-36/03 [verzoek van de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Administrative Court) om een prejudiciële beslissing]: The Queen op verzoek van Approved Prescription Services Ltd tegen Licensing Authority (Geneesmiddelen — Vergunning voor in handel brengen — Procedures voor in wezen gelijkwaardige geneesmiddelen)

5

2005/C 045/0

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 december 2004 in zaak C-62/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Afvalstoffen — Richtlijnen 75/442/EEG en 91/156/EEG — Omzetting)

5

2005/C 045/1

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 december 2004 in zaak C-79/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming — Richtlijn 79/409/EEG — Behoud van vogelstand — Jacht met lijmstokken)

6

2005/C 045/2

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 december 2004 in zaak C-123/03 P: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Greencore Group plc (Verzoek tot nietigverklaring van brief van Commissie — Weigering van betaling van rente over terugbetaald bedrag — Begrip handeling die eerdere handeling bevestigt — Betaling van hoofdsom zonder rente — Eerdere weigeringsbeschikking — Geen)

6

2005/C 045/3

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 9 december 2004 in zaak C-177/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 89/618/Euratom — Informatie van de bevolking bij stralingsgevaar — Niet-omzetting)

7

2005/C 045/4

Arrest van het Hof (grote kamer) van 14 december 2004 in zaak C-210/03, [(verzoek van High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Administrative Court) om een prejudiciële beslissing]: The Queen, op verzoek van: Swedish Match AB, Swedish Match UK Ltd tegen Secretary of State for Health (Richtlijn 2001/37/EG — Productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten — Artikel 8 — Verbod tabaksproducten voor oraal gebruik in de handel te brengen — Geldigheid — Uitlegging van de artikelen 28 EG tot en met 30 EG — Verenigbaarheid van nationale regeling die hetzelfde verbod bevat)

7

2005/C 045/5

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 15 december 2004 in zaak C-272/03 (verzoek van het Bundesfinanzhof om een prejudiciële beslissing): Hauptzollamt Neubrandenburg tegen Jens Christian Siig (Communautair douanewetboek — Ontstaan van douaneschuld — Regeling tijdelijke invoer — Wisselen van trekker voor oplegger)

8

2005/C 045/6

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 december 2004 in zaak C-293/03 (verzoek van de Arbeidsrechtbank te Brussel om een prejudiciële beslissing): Gregorio My tegen Rijksdienst voor pensioenen (RVP) (Ambtenaren — Overdracht van pensioenrechten — Artikel 11 van bijlage VIII bij Ambtenarenstatuut — Vervroegd rustpensioen — Inaanmerkingneming van tijdvakken van werkzaamheden bij Europese Gemeenschappen — Artikel 10 EG)

8

2005/C 045/7

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 16 december 2004 in zaak C-516/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Milieu — Afvalbeheer — Afvalstortplaats te Campolungo (Ascoli Piceno) — Richtlijn 75/442/EG zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG — Artikelen 4 en 8)

9

2005/C 045/8

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 december 2004 in zaak C-520/03 (verzoek van het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Valenciana om een prejudiciële beslissing): José Vicente Olaso Valero tegen Fondo de Garantía Salarial (Fogasa) (Sociale politiek — Bescherming van werknemers bij insolventie van werkgever — Richtlijn 80/987/EEG — Werkingssfeer — Begrip aanspraken — Begrip bezoldiging — Schadeloosstelling wegens onrechtmatig ontslag)

9

2005/C 045/9

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 9 december 2004 in zaak C-523/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Biotrast SA (Arbitragebeding — Terugbetaling van voorschotten — Interesten — Verstekprocedure)

10

2005/C 045/0

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 16 december 2004 in zaak C-528/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk der Nederlanden (Niet-nakoming — Richtlijn 2002/35/EG — Zeevervoer — Veiligheid van vissersvaartuigen)

10

2005/C 045/1

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 december 2004 in zaak C-88/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Niet-nakoming — Richtlijn 2001/29/EG — Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij — Niet-omzetting binnen de voorgeschreven termijn)

11

2005/C 045/2

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 16 december 2004 in zaak C-172/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek (Niet-nakoming — Niet-omzetting — Richtlijn 1999/31/EG — Afvalbeheer — Storten van afvalstoffen — Inerte afvalstoffen uit bouw en openbare werken)

11

2005/C 045/3

Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 14 oktober 2004 in zaak C-238/03 P, Maja Srl tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Communautaire financiële bijstand — Intrekking van steun voor modernisering van aquicultuurproductie-eenheid)

12

2005/C 045/4

Zaak C-459/04: Beroep, op 29 oktober 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Zweden

12

2005/C 045/5

Zaak C-489/04: Verzoek van het Verwaltungsgericht Sigmaringen van 28 september 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Alexander Jehle, Weinhaus Kiderlen, en Land Baden-Württemberg

12

2005/C 045/6

Zaak C-490/04: Beroep, op 29 november 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland

13

2005/C 045/7

Zaak C-491/04: Verzoek van de VAT and Duties Tribunals – Manchester Tribunal Centre van 24 november 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Dollond & Aitchison Ltd en Commissioners of Customs and Excise

14

2005/C 045/8

Zaak C-494/04: Verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden, van 26 november 2004, om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Heintz van Landewyck S.A.R.L. en de Staatssecretaris van Financiën.

15

2005/C 045/9

Zaak C-503/04: Beroep, op 7 december 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland

15

2005/C 045/0

Zaak C-507/04: Beroep, op 8 december 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Oostenrijk

16

2005/C 045/1

Zaak C-508/04: Beroep, op 8 december 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Oostenrijk

17

2005/C 045/2

Zaak C-511/04: Beroep, op 14 december 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Portugese Republiek

17

2005/C 045/3

Zaak C-512/04 P: Hogere voorziening, op 15 december 2004 (fax van 14 december 2004) ingesteld door Vitakraft-Werke Wührmann & Sohn GmbH & Co. KG tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 6 oktober 2004 in zaak T-356/02, Vitakraft-Werke Wührmann & Sohn GmbH & Co. KG tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), ondersteund door Krafft SA.

18

2005/C 045/4

Doorhaling van zaak C-410/02

18

2005/C 045/5

Doorhaling van zaak C-50/03

19

2005/C 045/6

Doorhaling van zaak C-95/03

19

2005/C 045/7

Doorhaling van zaak C-146/03 P

19

2005/C 045/8

Doorhaling van zaak C-194/03

19

2005/C 045/9

Doorhaling van zaak C-345/03

19

2005/C 045/0

Doorhaling van zaak C-35/04

19

2005/C 045/1

Doorhaling van zaak C-50/04

20

2005/C 045/2

Doorhaling van zaak C-106/04

20

2005/C 045/3

Doorhaling van zaak C-163/04

20

2005/C 045/4

Doorhaling van zaak C-238/04

20

2005/C 045/5

Doorhaling van zaak C-263/04

20

2005/C 045/6

Doorhaling van zaak C-382/04

20

 

GERECHT VAN EERSTE AANLEG

2005/C 045/7

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 7 december 2004 in zaak T-240/02, Koninklijke Coöperatie Cosun UA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Landbouw — Gemeenschappelijke ordening der markten — Suiker — Bedrag dat verschuldigd is over op interne markt afgezette C-suiker — Douanerecht — Verzoek om kwijtschelding — Billijkheidsclausule van artikel 13 van verordening (EEG) nr. 1430/79 — Begrip in- of uitvoerrechten — Gelijkheids- en rechtszekerheidsbeginsel — Billijkheid)

21

2005/C 045/8

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 13 december 2004 in zaak T-251/02, E tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Ambtenaren — Bezoldiging — Ontheemdingstoelage — Dagvergoeding — Inrichtingsvergoeding — Vergoeding van reiskosten bij indiensttreding en van verhuiskosten — Plaats van aanwerving — Artikelen 4, 5, 7, 9 en 10 van bijlage VII bij Statuut — Beroep tot nietigverklaring — Beroep tot schadevergoeding)

21

2005/C 045/9

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 14 december 2004 in zaak T-317/02, Fédération des industries condimentaires de France (FICF), Confédération générale des producteurs de lait de brebis et des industriels de Roquefort, Comité économique agricole régional fruits et légumes de la région Bretagne (Cerafel) en Comité national interprofessionnel des palmipèdes à foie gras (CIFOG) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Gemeenschappelijke handelspolitiek — Wereldhandelsorganisatie (WTO) — Verordening (EG) nr. 3286/94 — Handelsbelemmeringen — Bereide mosterd — Beëindiging van onderzoeksprocedure in verband met handelsbelemmeringen — Gemeenschapsbelang)

22

2005/C 045/0

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 14 december 2004 in zaak T-332/02, Nordspedizionieri di Danielis Livio & C. Snc, Livio Danielis en Domenico D'Alessandro tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Douane-unie — Communautair douanevervoer — Fraude — Sigarettensmokkel — Kwijtschelding van invoerrechten — Verordening (EEG) nr. 1430/79 — Artikel 13: billijkheidsclausule — Begrip bijzondere situatie)

22

2005/C 045/1

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 23 november 2004 in zaak T-376/02, O tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (Ambtenaren — Artikel 78 van Statuut — Invaliditeitspensioen — Invaliditeitscommissie — Samenstelling — Beroepsziekte)

23

2005/C 045/2

Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 13 december 2004 in zaak T-8/03, El Corte Inglés, SA, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (Gemeenschapsmerk — Beeldmerk EMILIO PUCCI — Oppositie van houder van nationale beeldmerken EMIDIO TUCCI — Gedeeltelijke weigering tot inschrijving)

23

2005/C 045/3

Zaak T-422/04: Beroep, op 12 oktober 2004 ingesteld door Luciano Lavagnoli tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

23

2005/C 045/4

Zaak T-439/04: Beroep, op 5 november 2004 ingesteld door Eurorhypo AG tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

24

2005/C 045/5

Zaak T-452/04: Beroep, op 8 november 2004 ingesteld door Éditions Odile Jacob SAS tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

24

2005/C 045/6

Zaak T-458/04: Beroep, op 22 november 2004 ingesteld door Au Lys de France tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

25

2005/C 045/7

Zaak T-459/04: Beroep, op 22 november 2004 ingesteld door Jorge Manuel Pinheiro de Jesus Ferreira tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

25

2005/C 045/8

Zaak T-473/04: Beroep, op 6 december 2004 ingesteld door Cristina Asturias Cuerno tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

26

2005/C 045/9

Zaak T-474/04: Beroep, op 10 december 2004 ingesteld door Pergan GmbH tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

27

2005/C 045/0

Zaak T-501/04: Beroep, op 23 december 2004 ingesteld door Bodegas Franco-Españolas, SA tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

27

 

III   Bekendmakingen

2005/C 045/1

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese UniePB C 31 van 5.2.2005

28

NL

 


I Mededelingen

Hof van Justitie

HOF VAN JUSTITIE

19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/1


ARREST VAN HET HOF

(grote kamer)

van 14 december 2004

in zaak C-463/01: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland (1)

(Milieu - Vrij verkeer van goederen - Verpakking en verpakkingsafval - Richtlijn 94/62/EG - Exploitatie en in de handel brengen van natuurlijk mineraalwater - Richtlijn 80/777/EEG - Statiegeldverplichting en terugnameplicht voor wegwerpverpakking, afhankelijk van totaal percentage herbruikbare verpakking)

(2005/C 45/01)

Procestaal: Duits

In zaak C-463/01, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 3 december 2001, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: G. zur Hausen), ondersteund door Franse Republiek (gemachtigden: G. de Bergues, E. Puisais en D. Petrausch) en door Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (gemachtigde: P. Ormond, vervolgens C. Jackson) tegen Bondsrepubliek Duitsland (gemachtigden: W.-D. Plessing en T. Rummler, bijgestaan door D. Sellner), heeft het Hof (grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann en K. Lenaerts (rapporteur), kamerpresidenten, C. Gulmann, J.-P. Puissochet, R. Schintgen, N. Colneric, S. von Bahr en J. N. Cunha Rodrigues, rechters; advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer; griffier: M.-F. Contet, hoofdadministrateur, op 14 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door bij de artikelen 8, lid 1, en 9, lid 2, van de Verordnung über die Vermeidung und Verwertung von Verpackungsabfällen (verordening betreffende de preventie en de terugwinning van verpakkingsafval), een systeem voor het hergebruik van verpakking in te voeren voor producten die overeenkomstig richtlijn 80/777/EEG van de Raad van 15 juli 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de exploitatie en het in de handel brengen van natuurlijk mineraalwater, aan de bron moeten worden verpakt, is de Bondsrepubliek Duitsland de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 5 van richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval, juncto artikel 28 EG.

2)

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.

3)

De Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 56 van 02.03.2002.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/1


ARREST VAN HET HOF

(Eerste kamer)

van 9 december 2004

in zaak C-19/02 (verzoek van het Oberste Gerichtshof om een prejudiciële beslissing): Viktor Hlozek tegen Roche Austria Gesellschaft mbH (1)

(Sociale politiek - Mannelijke en vrouwelijke werknemers - Gelijke beloning - Beloning - Begrip - Overbruggingspensioen uit hoofde van bedrijfsovereenkomst („Überbrückungsgeld”) - Sociaal plan bij herstructurering van onderneming - Prestatie toegekend aan werknemers die bij ontslag bepaalde leeftijd hebben bereikt - Toekenning van prestatie vanaf leeftijd die verschilt naar gelang van geslacht van ontslagen werknemers - Aanmerkingneming van in nationaal recht vastgelegde, naar gelang van geslacht verschillende wettelijke pensioenleeftijd)

(2005/C 45/02)

Procestaal: Duits

In zaak C-19/02, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) bij beslissing van 20 december 2001, ingekomen bij het Hof op 29 januari 2002, in de procedure Viktor Hlozek tegen Roche Austria Gesellschaft mbH, heeft het Hof (Eerste kamer), samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, A. Rosas (rapporteur), R. Silva de Lapuerta, K. Lenaerts en S. von Bahr, rechters, advocaat-generaal: J. Kokott, griffier: M.-F. Contet, hoofdadministrateur, op 9 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

Een overbruggingspensioen zoals dat in het hoofdgeding aan de orde is, valt onder het begrip „beloning” in de zin van artikel 141 EG en artikel 1 van richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der lidstaten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers. In omstandigheden als die van het hoofdgeding verzetten deze bepalingen zich niet tegen de toepassing van een sociaal plan dat mannelijke werknemers en vrouwelijke werknemers verschillend behandelt ten aanzien van de leeftijd waarop aanspraak op een overbruggingspensioen ontstaat, aangezien mannelijke werknemers en vrouwelijke werknemers zich volgens de nationale wettelijke regeling inzake vervroegde rustpensioenen met betrekking tot de voor de toekenning van dit pensioen relevante elementen in een verschillende situatie bevinden.


(1)  PB C 109 van 04.05.2002.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/2


ARREST VAN HET HOF

(Derde kamer)

van 16 december 2004

in zaak C-271/02: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Zweden (1)

(Niet-nakoming - Visserij - Instandhouding en beheer van bestanden - Controlemaatregelen voor visserijactiviteiten)

(2005/C 45/03)

Procestaal: Zweeds

In zaak C-271/02, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingediend op 24 juli 2002, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: T. van Rijn en C. Tufvesson) tegen Koninkrijk Zweden (gemachtigden: A. Kruse en A. Falk), heeft het Hof (Derde kamer), samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, J.-P. Puissochet (rapporteur), S. von Bahr, U. Lõhmus en A. Ó Caoimh, rechters, advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer, griffier: R. Grass, op 16 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door na te laten, voor de jaren 1995 en 1996:

de passende modaliteiten vast te stellen voor het gebruik van de hem toegekende quota en de door de toepasselijke communautaire verordeningen voorgeschreven inspecties en overige controles te verrichten,

alle doeltreffende maatregelen te treffen om overschrijdingen van de quota te voorkomen,

alle administratieve of strafrechtelijke maatregelen te treffen die het diende toe te passen op de kapiteins van vaartuigen die deze verordeningen hebben overtreden dan wel op iedere andere voor een dergelijke inbreuk aansprakelijke persoon,

heeft het Koninkrijk Zweden niet voldaan aan de verplichtingen die op hem rusten krachtens artikel 9, lid 2 van verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur, en de artikelen 2, 21, leden 1 en 2, en 31 van verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid.

2)

Het Koninkrijk Zweden wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 289 van 23.11.2002.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/2


ARREST VAN HET HOF

(Eerste kamer)

van 16 december 2004

in zaak C-277/02 (verzoek van het Oberverwaltungsgericht om een prejudiciële beslissing): EU-Wood-Trading GmbH tegen Sonderabfall-Management-Gesellschaft Rheinland-Pfalz mbH (1)

(Milieu - Afvalstoffen - Verordening (EEG) nr. 259/93 betreffende de overbrenging van afvalstoffen - Afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing - Bezwaren - Bevoegdheid autoriteit van verzending - Nuttige toepassing die vereisten van artikel 4 van richtlijn 75/442/EEG of nationale bepalingen niet eerbiedigt - Bevoegdheid van autoriteit van verzending om dergelijke bezwaren te maken)

(2005/C 45/04)

Procestaal: Duits

In zaak C-277/02, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Oberverwaltungsgericht Rheinland-Pfalz (Duitsland), bij beslissing van 3 juli 2002, ingekomen bij het Hof op 29 juli 2002, in de procedure: EU-Wood-Trading GmbH tegen Sonderabfall-Management-Gesellschaft Rheinland-Pfalz mbH, heeft het Hof (Eerste kamer), samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, A. Rosas, R. Silva de Lapuerta, K. Lenaerts en K. Schiemann (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: P. Léger; griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur, op 16 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Artikel 7, lid 4, sub a, eerste streepje, van verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, zoals gewijzigd bij beschikking 98/368/EG van de Commissie van 18 mei 1998 en beschikking 1999/816/EG van de Commissie van 24 november 1999, moet aldus worden uitgelegd dat de bezwaren die de bevoegde autoriteiten van verzending en bestemming tegen een overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen kunnen maken, gebaseerd kunnen zijn op overwegingen die niet enkel verband houden met het vervoer zelf van de afvalstoffen over het onder elke bevoegde autoriteit ressorterende grondgebied, maar ook met de in verband met deze overbrenging beoogde nuttige toepassing.

2)

Artikel 7, lid 4, sub a, eerste streepje, van de verordening moet aldus worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteit van verzending, bij de beoordeling van de effecten van de voorgenomen nuttige toepassing op de plaats van bestemming voor de gezondheid van de mens en het milieu, ook dan de criteria die ter voorkoming van een dergelijk gevaar of dergelijke nadelige gevolgen in de lidstaat van verzending voor de nuttige toepassing van de afvalstoffen gelden, mag hanteren om zich tegen de overbrenging van afvalstoffen te verzetten, wanneer deze criteria strenger zijn dan die welke in de lidstaat van bestemming gelden.

3)

Artikel 7, lid 4, sub a, tweede streepje, moet aldus worden uitgelegd dat een bevoegde autoriteit van verzending niet met een beroep op deze bepaling tegen een overbrenging van afvalstoffen bezwaar kan maken met als motief dat de voorgenomen nuttige toepassing in strijd is met de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake milieubescherming, openbare orde, openbare veiligheid of gezondheidsbescherming.


(1)  PB C 200 van 23.8.2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/3


ARREST VAN HET HOF

(grote kamer)

van 14 december 2004

in zaak C-309/02 (verzoek van het Verwaltungsgericht Stuttgart om een prejudiciële beslissing): Radlberger Getränkegesellschaft mbH & Co. en S. Spitz KG tegen Land Baden-Württemberg (1)

(Milieu - Vrij verkeer van goederen - Verpakking en verpakkingsafval - Richtlijn 94/62/EG - Statiegeldverplichting en terugnameplicht voor wegwerpverpakking, afhankelijk van totaal percentage herbruikbare verpakking)

(2005/C 45/05)

Procestaal: Duits

In zaak C-309/02, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Verwaltungsgericht Stuttgart (Duitsland) bij beslissing van 21 augustus 2002, ingekomen bij het Hof op 29 augustus 2002, in de procedure Radlberger Getränkegesellschaft mbH & Co., S. Spitz KG tegen Land Baden-Württemberg, heeft het Hof (grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann en K. Lenaerts (rapporteur), kamerpresidenten, C. Gulmann, J.-P. Puissochet en R. Schintgen, N. Colneric, S. von Bahr en J. N. Cunha Rodrigues, rechters; advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer; griffier: M.-F. Contet, hoofdadministrateur, op 14 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Artikel 1, lid 2, van richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval, staat niet eraan in de weg dat de lidstaten maatregelen nemen ter bevordering van systemen voor het hergebruik van verpakking.

2)

Artikel 7 van richtlijn 94/62 geeft de betrokken producenten en verkopers weliswaar geenszins het recht om aan een bepaald systeem voor verpakkingsafvalbeheer te blijven deelnemen, maar staat eraan in de weg dat een algemeen inzamelingssysteem voor dit afval wordt vervangen door een systeem van statiegeld en individuele terugname, indien niet ook met het nieuwe systeem de doelstellingen van genoemde richtlijn worden bereikt of indien de overschakeling op dit nieuwe systeem niet verloopt zonder onderbreking en zonder dat de ondernemingen van de betrokken sectoren het risico lopen dat zij niet daadwerkelijk aan het nieuwe systeem kunnen deelnemen zodra dit in werking treedt.

3)

Artikel 28 EG staat in de weg aan een nationale regeling als die neergelegd in de artikelen 8, lid 1, en 9, lid 2, van de Verordnung über die Vermeidung und Verwertung von Verpackungsabfällen (verordening betreffende de preventie en de terugwinning van verpakkingsafval), indien deze aankondigt dat een algemeen inzamelingssysteem voor verpakkingsafval zal worden vervangen door een systeem van statiegeld en individuele terugname, zonder dat de betrokken producenten en verkopers over een redelijke overgangstermijn beschikken om zich daaraan aan te passen en zonder dat zij de verzekering hebben dat zij op het moment waarop het systeem voor verpakkingsafvalbeheer zal worden veranderd, daadwerkelijk zullen kunnen deelnemen aan een bedrijfsklaar systeem.


(1)  PB C 274 van 9.11.2002.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/4


ARREST VAN HET HOF

(grote kamer)

van 14 december 2004

in zaak C-434/02 (verzoek van Verwaltungsgericht Minden om een prejudiciële beslissing): Arnold André GmbH & Co. KG tegen Landrat des Kreises Herford (1)

(Richtlijn 2001/37/EG - Productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten - Artikel 8 - Verbod tabaksproducten voor oraal gebruik in de handel te brengen - Geldigheid)

(2005/C 45/06)

Procestaal: Duits

In zaak C-434/02, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Verwaltungsgericht Minden (Duitsland) bij beslissing van 14 november 2002, ingekomen bij het Hof op 29 november 2002, in de procedure Arnold André GmbH & Co. KG tegen Landrat des Kreises Herford, heeft het Hof (grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans en K. Lenaerts, kamerpresidenten, C. Gulmann, J.-P. Puissochet, N. Colneric, S. von Bahr en J. N. Cunha Rodrigues (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: L. A. Geelhoed, griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier, vervolgens M.-F. Contet, hoofdadministrateur, op 14 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

Bij onderzoek van de gestelde vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid aantasten van artikel 8 van richtlijn 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten.


(1)  PB C 44 van 22.2.2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/4


ARREST VAN HET HOF

(Eerste kamer)

van 9 december 2004

in zaak C-460/02: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek (1)

(Luchtvervoer - Grondafhandeling - Richtlijn 96/67/EG)

(2005/C 45/07)

Procestaal: Italiaans

In zaak C-460/02, betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 19 december 2002, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: A. Aresu en M. Huttunen) tegen Italiaanse Republiek (gemachtigde: I. M. Braguglia, bijgestaan door O. Fiumara), heeft het Hof (Eerste kamer), samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta (rapporteur), K. Lenaerts, S. von Bahr en K. Schiemann, rechters; advocaat-generaal: P. Léger; griffier: M. Múgica Arzamendi, hoofdadministrateur, op 9 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Voorzover artikel 14 van decreto legislativo nr. 18 van 13 januari 1999 houdende uitvoering van richtlijn 96/67/EG betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap een met artikel 18 van richtlijn 96/67/EG van de Raad van 15 oktober 1996 onverenigbare sociale maatregel invoert, en artikel 20 van dit decreto legislativo een door deze richtlijn niet toegestane overgangsregeling bevat, is de Italiaanse Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 55 van 8. 3. 2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/5


ARREST VAN HET HOF

(Vierde kamer)

van 16 december 2004

in zaak C-24/03: Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(EOGFL - Gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2002/881/EG van de Commissie - Financiële correcties - Sectoren groenten en fruit en openbare opslag van graan)

(2005/C 45/08)

Procestaal: Italiaans

In zaak C-24/03, betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingesteld op 15 januari 2003, Italiaanse Republiek (gemachtigde: M. Fiorilli) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: C. Cattabriga en L. Visaggio), heeft het Hof (Vierde kamer), samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, J. N. Cunha Rodrigues en K. Schiemann (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: L. A. Geelhoed; griffier: R. Grass, op 16 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 70 van 22.3.2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/5


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 9 december 2004

in zaak C-36/03 [verzoek van de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Administrative Court) om een prejudiciële beslissing]: The Queen op verzoek van Approved Prescription Services Ltd tegen Licensing Authority (1)

(Geneesmiddelen - Vergunning voor in handel brengen - Procedures voor in wezen gelijkwaardige geneesmiddelen)

(2005/C 45/09)

Procestaal: Engels

In zaak C-36/03, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Administrative Court) (Verenigd Koninkrijk) bij beslissing van 23 december 2002, ingekomen bij het Hof op 3 februari 2003, in de procedure: The Queen op verzoek van Approved Prescription Services Ltd tegen Licensing Authority, vertegenwoordigd door het Medicines and Healthcare Products Regulatory Agency, in tegenwoordigheid van Eli Lilly & Co. Ltd, heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, C. Gulmann (rapporteur), J.-P. Puissochet, N. Colneric en J. N. Cunha Rodrigues, rechters; advocaat-generaal: F. G. Jacobs; griffier: M. Múgica Arzamendi, hoofdadministrateur, op 9 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

Een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen van geneesmiddel C kan volgens artikel 10, lid 1, sub a-iii, van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik worden ingediend wanneer met deze aanvraag wordt beoogd aan te tonen dat geneesmiddel C in wezen gelijkwaardig is aan geneesmiddel B en wanneer:

geneesmiddel B een nieuwe farmaceutische vorm van geneesmiddel A is, en

geneesmiddel A, anders dan geneesmiddel B, ten minste gedurende de in deze bepaling vermelde periode van zes of tien jaar in de Gemeenschap in de handel is toegelaten.


(1)  PB C 83 van 5.4.2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/5


ARREST VAN HET HOF

(Derde kamer)

van 16 december 2004

in zaak C-62/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (1)

(Afvalstoffen - Richtlijnen 75/442/EEG en 91/156/EEG - Omzetting)

(2005/C 45/10)

Procestaal: Engels

In zaak C-62/03, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 14 februari 2003, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: X. Lewis en M. Konstantinidis) tegen Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (gemachtigde: K. Manji, bijgestaan door D. Wyatt), heeft het Hof (Derde kamer), samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, A. Borg Barthet, J.-P. Puissochet (rapporteur), J. Malenovský en U. Lõhmus, rechters; advocaat-generaal: C. Stix-Hackl; griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur, op 16 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet de maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om uitvoering te geven aan de artikelen 1, sub a, e en f, 2, lid 1, sub b, 3, 4, 5, 7, lid 1, 8, 12, 13 en 14 van richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991, en laatstelijk bij beschikking 96/350/EG van de Commissie van 24 mei 1996, heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland niet voldaan aan de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen.

2)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 101 van 26.4.2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/6


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 9 december 2004

in zaak C-79/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Spanje (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 79/409/EEG - Behoud van vogelstand - Jacht met lijmstokken)

(2005/C 45/11)

Procestaal: Spaans

In zaak C-79/03, betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingesteld op 21 februari 2003, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: G. Valero Jordana) tegen Koninkrijk Spanje (gemachtigde: N. Díaz Abad), heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, C. Gulmann (rapporteur), J. Makarczyk, P. Kūris et J. Klučka, rechters; advocaat-generaal: L. A. Geelhoed; griffier: R. Grass, op 9 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1.

Door op het grondgebied van de regio Valencia de jacht met lijmstokken volgens de „parany”-methode te gedogen, is het Koninkrijk Spanje de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 8, lid 1, en 9, lid 1, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand.

2.

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 101 van 26.04.2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/6


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 9 december 2004

in zaak C-123/03 P: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Greencore Group plc (1)

(Verzoek tot nietigverklaring van brief van Commissie - Weigering van betaling van rente over terugbetaald bedrag - Begrip handeling die eerdere handeling bevestigt - Betaling van hoofdsom zonder rente - Eerdere weigeringsbeschikking - Geen)

(2005/C 45/12)

Procestaal: Engels

In zaak C-123/03 P, betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie, ingesteld op 19 maart 2003, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: K. Wiedner), andere partij in de procedure: Greencore Group plc, gevestigd te Dublin (Ierland), (gemachtigde: A. Böhlke), heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, C. Gulmann (rapporteur), J.-P. Puissochet, N. Colneric en J. N. Cunha Rodrigues, rechters; advocaat-generaal: F. G. Jacobs; griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur, op 9 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

De beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 7 januari 2003, Greencore Group/Commissie (T-135/02), wordt vernietigd.

2)

De door de Commissie van de Europese Gemeenschappen opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid wordt afgewezen.

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


(1)  PB C 112 van 10.5.2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/7


ARREST VAN HET HOF

(Eerste kamer)

van 9 december 2004

in zaak C-177/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 89/618/Euratom - Informatie van de bevolking bij stralingsgevaar - Niet-omzetting)

(2005/C 45/13)

Procestaal: Frans

In zaak C-177/03, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 141 EA, ingesteld op 16 april 2003, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: J. Grunwald en B. Stromsky) tegen Franse Republiek (gemachtigden: G. de Bergues en E. Puisais), heeft het Hof (Eerste kamer), samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, K. Lenaerts, J. N. Cunha Rodrigues (rapporteur), M. Ilešič en E. Levits, rechters; advocaat-generaal: L. A. Geelhoed; griffier: R. Grass, op 9 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet uiterlijk op 27 oktober 2000 de maatregelen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan de artikelen 2, 3, 6 en 7 van richtlijn 89/618/Euratom van de Raad van 27 november 1989 betreffende de informatie van de bevolking over de bij stralingsgevaar toepasselijke maatregelen ter bescherming van de gezondheid en over de alsdan te volgen gedragslijn, is de Franse Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Partijen dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 146 van 21.06.2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/7


ARREST VAN HET HOF

(grote kamer)

van 14 december 2004

in zaak C-210/03, [(verzoek van High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Administrative Court) om een prejudiciële beslissing]: The Queen, op verzoek van: Swedish Match AB, Swedish Match UK Ltd tegen Secretary of State for Health (1)

(Richtlijn 2001/37/EG - Productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten - Artikel 8 - Verbod tabaksproducten voor oraal gebruik in de handel te brengen - Geldigheid - Uitlegging van de artikelen 28 EG tot en met 30 EG - Verenigbaarheid van nationale regeling die hetzelfde verbod bevat)

(2005/C 45/14)

Procestaal: Engels

In zaak C-210/03, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Administrative Court) (Verenigd Koninkrijk), bij beslissing van 17 april 2003, ingekomen bij het Hof op 15 mei 2003, in de procedure: The Queen, op verzoek van: Swedish Match AB, Swedish Match UK Ltd tegen Secretary of State for Health, heeft het Hof (grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans en K. Lenaerts, kamerpresidenten, C. Gulmann, J.-P. Puissochet, N. Colneric, S. von Bahr en J. N. Cunha Rodrigues (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: L. A. Geelhoed, griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier, vervolgens M.-F. Contet, hoofdadministrateur, op 14 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Bij onderzoek van de tweede vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid aantasten van artikel 8 van richtlijn 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten.

2)

Wanneer een nationale maatregel het in de handel brengen van tabaksproducten voor oraal gebruik overeenkomstig artikel 8 van richtlijn 2001/37 verbiedt, hoeft niet afzonderlijk te worden getoetst of deze nationale maatregel in overeenstemming is met de artikelen 28 EG en 29 EG.


(1)  PB C 171 van 19.7.2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/8


ARREST VAN HET HOF

(Vijfde kamer)

van 15 december 2004

in zaak C-272/03 (verzoek van het Bundesfinanzhof om een prejudiciële beslissing): Hauptzollamt Neubrandenburg tegen Jens Christian Siig (1)

(Communautair douanewetboek - Ontstaan van douaneschuld - Regeling tijdelijke invoer - Wisselen van trekker voor oplegger)

(2005/C 45/15)

Procestaal: Duits

In zaak C-272/03, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland), bij beslissing van 13 mei 2003, ingekomen bij het Hof op 24 juni 2003, in de procedure: Hauptzollamt Neubrandenburg tegen Jens Christian Siig, heeft het Hof (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, C. Gulmann en R. Schintgen (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: A. Tizzano; griffier: R. Grass, op 15 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

De artikelen 718, lid 3, sub d, en 670, sub p, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, moeten aldus worden uitgelegd, dat zij zich verzetten tegen het gebruik van een buiten het douanegebied van de Gemeenschap geregistreerde trekker om een oplegger van een plaats binnen het douanegebied van de Gemeenschap waar hij is geladen met goederen, naar een andere plaats binnen het douanegebied van de Gemeenschap te vervoeren waar de oplegger enkel wordt geparkeerd om later door een andere trekker naar de buiten het douanegebied van de Gemeenschap gevestigde ontvanger van de goederen te worden vervoerd.


(1)  PB C 213 van 6.9.2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/8


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 16 december 2004

in zaak C-293/03 (verzoek van de Arbeidsrechtbank te Brussel om een prejudiciële beslissing): Gregorio My tegen Rijksdienst voor pensioenen (RVP) (1)

(Ambtenaren - Overdracht van pensioenrechten - Artikel 11 van bijlage VIII bij Ambtenarenstatuut - Vervroegd rustpensioen - Inaanmerkingneming van tijdvakken van werkzaamheden bij Europese Gemeenschappen - Artikel 10 EG)

(2005/C 45/16)

Procestaal: Frans

In zaak C-293/03, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Arbeidsrechtbank te Brussel (België) bij beslissing van 20 mei 2003, ingekomen bij het Hof op 4 juli 2003, in de procedure Gregorio My tegen Rijksdienst voor pensioenen (RVP), heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, C. Gulmann, R. Schintgen (rapporteur), G. Arestis en J. Klučka, rechters; advocaat-generaal: A. Tizzano; griffier: M. Múgica Arzamendi, hoofdadministrateur, op 16 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

Artikel 10 EG, in samenhang met het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, dient aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan het niet is toegestaan dat voor het ontstaan van een recht op een vervroegd rustpensioen krachtens het nationale stelsel rekening wordt gehouden met de door een gemeenschapsonderdaan in dienst van een gemeenschapsinstelling gewerkte jaren.


(1)  PB C 251 van 18.10.2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/9


ARREST VAN HET HOF

(Vijfde kamer)

van 16 december 2004

in zaak C-516/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek (1)

(Niet-nakoming - Milieu - Afvalbeheer - Afvalstortplaats te Campolungo (Ascoli Piceno) - Richtlijn 75/442/EG zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG - Artikelen 4 en 8)

(2005/C 45/17)

Procestaal: Italiaans

In zaak C-516/03, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 9 december 2003, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: R. Amorosi en M. Konstantinidis) tegen Italiaanse Republiek (gemachtigde: I. M. Braguglia, bijgestaan door M. Fiorilli), heeft het Hof (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: C. Gulmann, waarnemend voor de president van de Vijfde kamer, R. Schintgen en J. Klučka (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: C. Stix-Hackl, griffier: R. Grass, op 16 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet de maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om te verzekeren dat de afvalstoffen die worden gestort op de afvalstortplaats te Campolungo, op het grondgebied van de gemeente Ascoli Piceno (Italië), nuttig worden toegepast of worden verwijderd zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procédés of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, en door niet de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de houder van de op deze stortplaats gestorte afvalstoffen deze afgeeft aan een particuliere of openbare ophaler of aan een onderneming die de handelingen verricht bedoeld in bijlage II A of II B bij richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991, of zelf zorg draagt voor de nuttige toepassing of de verwijdering, heeft de Italiaanse Republiek niet voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens de artikelen 4 en 8 van die richtlijn.

2)

De Italiaanse Republiek wordt in de kosten verwezen.


(1)  PB C 59 van 06.03.2004.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/9


ARREST VAN HET HOF

(Eerste kamer)

van 16 december 2004

in zaak C-520/03 (verzoek van het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Valenciana om een prejudiciële beslissing): José Vicente Olaso Valero tegen Fondo de Garantía Salarial (Fogasa) (1)

(Sociale politiek - Bescherming van werknemers bij insolventie van werkgever - Richtlijn 80/987/EEG - Werkingssfeer - Begrip „aanspraken” - Begrip „bezoldiging” - Schadeloosstelling wegens onrechtmatig ontslag)

(2005/C 45/18)

Procestaal: Spaans

In zaak C-520/03, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Valenciana (Spanje), bij beslissing van 27 november 2003, ingekomen bij het Hof op 15 december 2003, in de procedure José Vicente Olaso Valero tegen Fondo de Garantía Salarial (Fogasa), heeft het Hof (Eerste kamer), samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, K. Lenaerts, N. Colneric (rapporteur), K. Schiemann en E. Juhász, rechters, advocaat-generaal: A. Tizzano, griffier: R. Grass, op 16 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het staat aan de nationale rechter om te bepalen of de term „bezoldiging” zoals die in het nationale recht is omschreven, de schadeloosstellingen wegens onrechtmatig ontslag omvat. Zo ja, dan vallen deze schadeloosstellingen onder richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, zoals deze luidde vóór richtlijn 2002/74/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van richtlijn 80/987.

2)

Wanneer aanspraken op schadeloosstelling wegens onrechtmatig ontslag welke bij vonnis of administratieve beslissing zijn erkend, volgens de betrokken nationale regeling onder het begrip „bezoldiging” vallen, moeten identieke aanspraken die zijn vastgesteld in een schikkingsprocedure zoals die welke in casu aan de orde is, worden aangemerkt als aanspraken van werknemers die voorvloeien uit arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen en die het loon in de zin van richtlijn 80/987 betreffen. De nationale rechter moet een interne regeling die in strijd met het gelijkheidsbeginsel laatstbedoelde aanspraken van het begrip „bezoldiging” in de zin van die regeling uitsluit, buiten toepassing laten.


(1)  PB C 59 van 06.03.2004.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/10


ARREST VAN HET HOF

(Vierde kamer)

van 9 december 2004

in zaak C-523/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Biotrast SA (1)

(Arbitragebeding - Terugbetaling van voorschotten - Interesten - Verstekprocedure)

(2005/C 45/19)

Procestaal: Grieks

In zaak C-523/03, betreffende een beroep krachtens artikel 238 EG, ingesteld op 15 december 2003, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: D. Triantafyllou, bijgestaan door N. Korogiannakis) tegen Biotrast SA, gevestigd te Thessaloniki (Griekenland), heeft het Hof (Vierde kamer), samengesteld als volgt: K. Lenaerts (rapporteur), kamerpresident, J.N. Cunha Rodrigues en K. Schiemann, rechters; advocaat-generaal: P. Léger; griffier: R. Grass, op 9 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Biotrast SA wordt veroordeeld tot betaling aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen van het bedrag van 661 838,82 euro in hoofdsom, vermeerderd met interesten op de voet van 4,77 % per jaar vanaf 31 december 2001 tot en met 31 december 2002, van 6,77 % per jaar vanaf 1 januari 2003 tot en met de datum van dit arrest en tegen een jaarlijkse rentevoet die wordt toegepast krachtens de Griekse wet, dat wil zeggen thans artikel 3, lid 2, van wet 2842/2000 inzake de vervanging van de drachme door de euro, van niet meer dan 6,77 % per jaar, vanaf de datum van dit arrest totdat de schuld volledig is voldaan.

2)

Biotrast SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 59 van 6.3.2004.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/10


ARREST VAN HET HOF

(Vijfde kamer)

van 16 december 2004

in zaak C-528/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk der Nederlanden (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2002/35/EG - Zeevervoer - Veiligheid van vissersvaartuigen)

(2005/C 45/20)

Procestaal: Nederlands

In zaak C-528/03, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 18 december 2003, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: W. Wils en K. Simonsson) tegen Koninkrijk der Nederlanden (gemachtigden: H. G. Sevenster en C. A. H. M. ten Dam), heeft het Hof (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, J. Makarczyk en P. Kūris (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: M. Poiares Maduro; griffier: R. Grass, op 16 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen vast te stellen die nodig zijn om volledig te voldoen aan richtlijn 2002/35/EG van de Commissie van 25 april 2002 tot wijziging van richtlijn 97/70/EG van de Raad betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt, is het Koninkrijk der Nederlanden de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Koninkrijk der Nederlanden wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 59 van 6.3.2004.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/11


ARREST VAN HET HOF

(Zesde kamer)

van 9 december 2004

in zaak C-88/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (1)

(Niet-nakoming - Richtlijn 2001/29/EG - Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij - Niet-omzetting binnen de voorgeschreven termijn)

(2005/C 45/21)

Procestaal: Engels

In zaak C-88/04, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 23 februari 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: K. Banks) tegen Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (gemachtigden: R. Caudwell en K. Manji), heeft het Hof (Zesde kamer), samengesteld als volgt: A. Borg Barthet, kamerpresident, J.-P. Puissochet en J. Malenovský (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: A. Tizzano; griffier: R. Grass, op 9 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, is het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de krachtens die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 106 van 30.4.2004


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/11


ARREST VAN HET HOF

(Vijfde kamer)

van 16 december 2004

in zaak C-172/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek (1)

(Niet-nakoming - Niet-omzetting - Richtlijn 1999/31/EG - Afvalbeheer - Storten van afvalstoffen - Inerte afvalstoffen uit bouw en openbare werken)

(2005/C 45/22)

Procestaal: Frans

In zaak C-172/04, betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 7 april 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: C.-F. Durand en M. Konstantinidis) tegen Franse Republiek (gemachtigde: G. de Bergues en C. Mercier), heeft het Hof (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, C. Gulmann en J. Klučka (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer, griffier: R. Grass, op 16 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen, is de Franse Republiek de krachtens die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)

De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 106 van 30.04.2004.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/12


BESCHIKKING VAN HET HOF

(Zesde kamer)

van 14 oktober 2004

in zaak C-238/03 P, Maja Srl tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Hogere voorziening - Communautaire financiële bijstand - Intrekking van steun voor modernisering van aquicultuurproductie-eenheid)

(2005/C 45/23)

Procestaal: Italiaans

In zaak C-238/03 P, betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie, ingesteld op 28 mei 2003, Maja Srl, voorheen Ca' Pasta Srl, (advocaten: P. Piva, R. Mastroianni en G. Arendt), andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: C. Cattabriga en L. Visaggio, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat), heeft het Hof (Zesde kamer), samengesteld als volgt: A. Borg Barthet (rapporteur), kamerpresident, J. Malenovský en U. Lõhmus, rechters; advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer; griffier: R. Grass, op 14 oktober 2004 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Maja Srl wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 213 van 6.9.2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/12


Beroep, op 29 oktober 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Zweden

(Zaak C-459/04)

(2005/C 45/24)

Procestaal: Zweeds

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 29 oktober 2004 beroep ingesteld tegen Koninkrijk Zweden door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Kreppel en J. Enegren als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie concludeert dat het het Hof behage:

1.

vast te stellen dat het Koninkrijk Zweden de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 7, lid 8, van richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (1), door niet de definities vast te stellen van de nodige capaciteiten en bekwaamheden van de werknemers die zijn aangewezen om de beschermings- en preventieactiviteiten op het gebied van de gezondheid en veiligheid op zich te nemen;

2.

het Koninkrijk Zweden te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Artikel 7, lid 8, van de richtlijn schrijft geen volledige harmonisatie in de verschillende lidstaten voor van de definitie van de capaciteiten en bekwaamheden van de werknemers die zich bezighouden met de beschermings- en preventieactiviteiten, maar laat het aan de lidstaten over om de volgens die bepaling nodige kennis te definiëren. De definities in de nationale wetgeving moeten evenwel een bepaald minimumniveau hebben, zodat de richtlijn op aanvaardbare wijze kan worden uitgevoerd.

De nationale wetgeving moet minimaal een aanwijzing bevatten voor een objectieve methode om te beoordelen of de betrokken persoon de voorgeschreven opleiding heeft gevolgd en werkelijk de nodige ervaring en kennis bezit.

Noch de voorschriften noch de algemene wenken van het Arbetsmiljöverk (dienst Arbeidsmilieu) bevatten de voor een juiste omzetting van artikel 7, lid 8, van de richtlijn vereiste definitie van de capaciteiten en bekwaamheden van de werknemers die zich bezighouden met de activiteiten op het gebied van het arbeidsmilieu.


(1)  PB L 183. blz. 1


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/12


Verzoek van het Verwaltungsgericht Sigmaringen van 28 september 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Alexander Jehle, Weinhaus Kiderlen, en Land Baden-Württemberg

(Zaak C-489/04)

(2005/C 45/25)

Procestaal: Duits

Het Verwaltungsgericht Sigmaringen heeft bij beschikking van 28 september 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 29 november 2004, in het geding tussen Alexander Jehle, Weinhaus Kiderlen, en Land Baden-Württemberg, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Dienen de artikelen 1 tot en met 12 van verordening (EG) nr. 1019/2002 (1) van de Commissie van 13 juni 2002 betreffende de handelsnormen voor olijfolie (PB L 155, blz. 27), […], zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1176/2003 van de Commissie van 1 juli 2003 (PB L 164, blz. 12), aldus te worden uitgelegd dat de bepalingen ervan eveneens van toepassing zijn op regelingen betreffende het aan de eindverbruiker te koop aanbieden van niet-verpakte olijfolie en olie uit afvallen van olijven?

2.

Dient artikel 2, eerste alinea, van verordening (EG) nr. 1019/2002 van de Commissie van 13 juni 2002 betreffende de handelsnormen voor olijfolie (PB L 155, blz. 27), […], zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1176/2003 van de Commissie van 1 juli 2003 (PB L 164, blz. 12), aldus te worden uitgelegd dat deze bepaling het aan de eindverbruiker te koop aanbieden van niet-verpakte olijfolie en olie uit afvallen van olijven verbiedt?

3.

Dient in voorkomend geval artikel 2, eerste alinea, van verordening (EG) nr. 1019/2002 van de Commissie van 13 juni 2002 betreffende de handelsnormen voor olijfolie (PB L 155, blz. 27), […], zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1176/2003 van de Commissie van 1 juli 2003 (PB L 164, blz. 12), op zodanig restrictieve wijze te worden uitgelegd dat deze bepaling weliswaar het aan de eindverbruikers te koop aanbieden van niet-verpakte olijfolie en olie uit afvallen van olijven verbiedt, doch dat dit verbod niet van toepassing is op de verkoop van niet-verpakte olijfolie en olie uit afvallen van olijven via het „bag in the box- procédé”?


(1)  PB L 155, blz. 27.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/13


Beroep, op 29 november 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-490/04)

(2005/C 45/26)

Procestaal: Duits

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 29 november 2004 beroep ingesteld tegen Bondsrepubliek Duitsland door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Traversa en H. Kreppel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Hof behage:

1)

vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens artikel 49 EG op haar rustende verplichtingen heeft geschonden door te bepalen dat

a)

buitenlandse ondernemingen verplicht zijn voor hun uitgezonden werknemers bijdragen af te dragen aan het Duitse vakantiefonds, zelfs indien zij volgens de voorschriften van de staat van vestiging van hun werkgever een in wezen vergelijkbare bescherming genieten, (§ 1, lid 3, AEntG);

b)

buitenlandse ondernemingen verplicht zijn de arbeidsovereenkomst (of de volgens het recht van het land van de woonplaats van de werknemer in het kader van richtlijn 91/533/EEG vereiste documenten), de loonstrookjes, de werktijdregisters, de bewijzen van voldane loonbetalingen alsmede alle andere door de Duitse autoriteiten verlangde documenten, in het Duits te laten vertalen (§ 2 AEntG);

c)

Duitse uitzendbureaus niet alleen verplicht zijn om iedere terbeschikkingstelling van een werknemer aan een gebruiker in Duitsland aan te melden, maar ook om dit voor iedere tewerkstelling op een bouwplaats door de gebruiker te doen (§ 3, lid 2, AEntG).

2)

de Bondsrepubliek Duitsland te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie betoogt dat nog steeds enkele voorschriften van het Arbeitnehmerentsendegesetz, waarbij richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers, in nationaal recht is omgezet, niet in overeenstemming zijn met enkele bepalingen van deze richtlijn.

Voorschriften betreffende de verplichting van de werkgevers die in een andere lidstaat dan Duitsland zijn gevestigd, om bijdragen te betalen aan het Duitse vakantiefonds

De verplichting om bijdragen te betalen aan het Duitse vakantiefonds vormt volgens de Commissie een ontoelaatbare beperking van het vrij verrichten van diensten in de zin van artikel 49 EG, indien gewaarborgd is dat de uitzendende werkgevers hun werknemers het zelfde aantal betaalde vakantiedagen garanderen als dat wat in de Duitse cao-regelingen is bepaald, en de uitgezonden werknemers met betrekking tot de vakantie-uitkering op grond van het rechtssysteem van het land dat hen uitzendt, gelijke of vergelijkbare bescherming genieten als in Duitsland is gewaarborgd.

Voorschriften betreffende de verplichting van werkgevers met zetel in een andere lidstaat dan Duitsland om documenten te vertalen

Volgens de Commissie is het vereiste van vertaling van de documenten weliswaar een maatregel die controles in Duitsland vergemakkelijkt, doch gelet op de bij artikel 4 van de richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers ingestelde samenwerking op het gebied van informatie is de verplichting om vertalingen van alle documenten te maken niet langer noodzakelijk en gaat derhalve te ver.

Voorschriften betreffende de verplichting van uitzendbureaus met zetel in een andere lidstaat dan Duitsland om bij elke wisseling van een uitgezonden werknemer van de ene bouwplaats naar een andere, daarvan aangifte te doen bij de bevoegde instantie

Hoewel de plicht van uitzendbureaus met zetel buiten Duitsland om mededeling te doen van veranderingen enigszins is gewijzigd, is er volgens de Commissie nog steeds sprake van ongelijke behandeling, omdat bij uitzendbureaus met zetel in Duitsland de verplichting om veranderingen mee te delen op de gebruiker van de arbeidskrachten rust, terwijl deze verplichting voor uitzendbureaus met zetel buiten Duitsland in beginsel bij degene ligt die de arbeidskrachten ter beschikking stelt en alleen op basis van een overeenkomst op de gebruiker kan worden overgedragen. Deze ongelijke behandeling vormt een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van dienstverrichting in de zin van artikel 49 EG.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/14


Verzoek van de VAT and Duties Tribunals – Manchester Tribunal Centre van 24 november 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Dollond & Aitchison Ltd en Commissioners of Customs and Excise

(Zaak C-491/04)

(2005/C 45/27)

Procestaal: Engels

De VAT and Duties Tribunals – Manchester Tribunal Centre heeft bij beschikking van 24 november 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 29 november 2004, in het geding tussen Dollond & Aitchison Ltd en Commissioners of Customs and Excise, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Maakt het deel van de betaling van een klant aan D&A Lenses Direct Limited dat betrekking heeft op het verrichten van bepaalde diensten door Dolland & Aitchison Ltd of haar franchisenemers, deel uit van de totale betaling voor bepaalde goederen, en dus van de voor de betrokken goederen betaalde of te betalen prijs in de zin van artikel 29 van verordening nr. 2913/92 (1) van de Raad, wanneer de klant, een particuliere consument, de goederen invoert en D&A Lenses Direct Ltd voor rekening van die klant BTW bij invoer betaalt?

De betrokken goederen zijn:

i)

contactlenzen

ii)

reinigingsvloeistoffen

iii)

lenshouders

De betrokken diensten zijn:

iv)

een contactlensonderzoek

v)

een contactlensconsult

vi)

alle door de klant gewenste nazorg

2.

Bij een ontkennend antwoord op de eerste vraag: mag het bedrag van de betaling voor de betrokken goederen toch overeenkomstig artikel 29 worden berekend, of moet dit overeenkomstig artikel 30 van voornoemde verordening worden berekend?

3.

Vinden de in zaak C-349/96, Card Protection Plan Limited/Commissioners of Customs and Excise, gegeven richtsnoeren toepassing bij de bepaling van het gedeelte of de gedeelten van de transactie, welke de verrichting van de betrokken diensten en de levering van de betrokken goederen behelst, waarvan de waarde moet worden bepaald met het oog op de toepassing van de douanetarief van de Europese Gemeenschappen, nu de Kanaaleilanden wel deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap, maar niet van het BTW-grondgebied in de zin van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) (2) van de Raad?


(1)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(2)  Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, PB L 145 van 13.06.1977, blz. 1.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/15


Verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden, van 26 november 2004, om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Heintz van Landewyck S.A.R.L. en de Staatssecretaris van Financiën.

(Zaak C-494/04)

(2005/C 45/28)

Procestaal: Nederlands

De Hoge Raad der Nederlanden heeft, bij arrest van 26 november 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 1 december 2004, in het geding tussen Heintz van Landewyck S.A.R.L. en de Staatssecretaris van Financiën, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Moet de Richtlijn accijns (1) zo worden uitgelegd dat deze de lidstaten ertoe verplicht een wettelijke voorziening te treffen op grond waarvan zij de bij de aanvraag van accijnszegels betaalde of verschuldigd geworden bedragen aan accijns dienen terug te geven of te verrekenen, in een geval waarin de aanvrager (vergunninghouder van een belastingentrepot) zegels die zijn verdwenen voordat zij op accijnsproducten zijn aangebracht, niet heeft gebruikt noch zal kunnen gebruiken, en derden niet op wettige wijze van de zegels gebruik hebben kunnen maken of zullen kunnen maken, hoewel niet is uitgesloten dat derden de zegels hebben gebruikt dan wel zullen gebruiken door deze aan te brengen op tabaksproducten die op onregelmatige wijze in het verkeer zijn gebracht?

2.

a.

Moet de Zesde richtlijn (2), in het bijzonder artikel 27, leden 1 en 5, zo worden uitgelegd dat de omstandigheid dat de Nederlandse regering de Commissie op een later tijdstip dan voorzien in artikel 27, lid 5, van de Zesde richtlijn, zoals aangepast bij de Negende richtlijn, ervan in kennis heeft gesteld dat zij de bijzondere wijze van belastingheffing op tabaksproducten wenste te handhaven, meebrengt dat zo een particulier, nadat de kennisgeving alsnog heeft plaatsgevonden, een beroep doet op de termijnoverschrijding, deze bijzondere wijze van belastingheffing ook na het tijdstip van de kennisgeving buiten toepassing dient te worden gelaten?

2.b.

Zo het antwoord op vraag 2.a ontkennend luidt, moet dan de Zesde richtlijn, in het bijzonder artikel 27, leden 1 en 5, zo worden uitgelegd dat de bijzondere wijze van belastingheffing op tabaksproducten, bedoeld in artikel 28 van de Wet OB, als onverenigbaar met de eisen die de genoemde bepalingen van de Richtlijn stellen, buiten toepassing moet blijven?

2.c.

Zo het antwoord op vraag 2.b ontkennend luidt, moet dan de Zesde richtlijn, in het bijzonder artikel 27, leden 1 en 5, zo worden uitgelegd dat het niet teruggeven van omzetbelasting in omstandigheden als bedoeld in vraag 1 daarmee in strijd is?


(1)  Richtlijn 92/12/EEG van de Raad, van 25 februari 1992, betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop PB L 76, blz. 1.

(2)  Zesde Richtlijn van de Raad, van 17 mei 1977, betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegangswaarde; uniforme grondslag (77/388/EEG), PB L 145, blz. 1.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/15


Beroep, op 7 december 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-503/04)

(2005/C 45/29)

Procestaal: Duits

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 7 december 2004 beroep ingesteld tegen Bondsrepubliek Duitsland door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B. Schima, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het den Hove behage voor recht te verklaren:

1.

De Bondsrepubliek Duitsland is de krachtens artikel 228, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op haar rustende verplichtingen niet nagekomen door niet de maatregelen te nemen welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 10 april 2003 in de gevoegde zaken C-20/01 en C-28/01, Commissie/Duitsland  (1), betreffende de plaatsing door de gemeente Bockhorn van een opdracht voor de afvalwaterbehandeling en de plaatsing door de stad Braunschweig van een opdracht voor de verwerking van afval.

2.

De Bondsrepubliek wordt ertoe veroordeeld, aan de Commissie op de rekening Eigen middelen van de Europese Gemeenschap een dwangsom te betalen

ten bedrage van 31 680 EUR per dag vertraging bij het nemen van de maatregelen welke nodig zijn om bovengenoemd arrest uit te voeren met betrekking tot de plaatsing door de gemeente Bockhorn van een opdracht voor de afvalwaterbehandeling, en

ten bedrage van 126 720 EUR per dag vertraging bij het nemen van de maatregelen welke nodig om bovengenoemd arrest uit te voeren met betrekking tot de plaatsing door de stad Braunschweig van een opdracht voor de verwerking van afval,

vanaf de datum waarop het onderhavige arrest is gewezen, tot op de datum waarop de maatregelen zijn genomen.

3.

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In zijn arrest van 10 april 2003 heeft het Hof van Justitie voor recht verklaard:

Doordat de gemeente Bockhorn (Duitsland) de aanbesteding van de opdracht voor de behandeling van haar afvalwater niet heeft aangekondigd en de uitslag van de procedure niet heeft bekendgemaakt in het supplement op het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, is de Bondsrepubliek Duitsland bij de gunning van deze overheidsopdracht voor dienstverlening de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 8, juncto de artikelen 15, lid 2, en 16, lid 1, van richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening.

Doordat de stad Braunschweig (Duitsland) zonder voorafgaande aankondiging is overgegaan tot onderhandse aanbesteding van een opdracht voor verwerking van haar afval, hoewel niet was voldaan aan de voorwaarden van artikel 11, lid 3, van richtlijn 92/50 voor de onderhandse aanbesteding van opdrachten zonder aanbesteding in de gehele Gemeenschap, is de Bondsrepubliek Duitsland bij de gunning van deze overheidsopdracht voor dienstverlening de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 8 en 11, lid 3, sub b, van die richtlijn.

De Commissie is van mening dat de Bondsrepubliek Duitsland, om de krachtens dat arrest en artikel 228 EG op haar rustende verplichtingen na te komen, de met schending van het recht inzake de plaatsing van overheidsopdrachten gesloten overeenkomsten moet beëindigen.

De maatregelen die de Bondsrepubliek tot nu toe heeft meegedeeld, zijn niet voldoende om de door het Hof van Justitie vastgestelde schending van het Verdrag te beëindigen.

Voor het geval dat de Bondsrepubliek Duitsland vóór het wijzen van het gevraagde arrest niet de maatregelen heeft getroffen die nodig zijn om de vastgestelde schending van het Verdrag te beëindigen, vordert de Commissie de oplegging van een dwangsom per dag ten belope van een bedrag dat zij heeft berekend overeenkomstig de beginselen die zij tot dusver in acht heeft genomen.


(1)  Nog niet gepubliceerd.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/16


Beroep, op 8 december 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Oostenrijk

(Zaak C-507/04)

(2005/C 45/30)

Procestaal: Duits

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 8 december 2004 beroep ingesteld tegen Republiek Oostenrijk door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Van Beek en B. Schima als gemachtigden, bijgestaan door M. Lang, Rechtsanwalt, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

1.

vast te stellen dat de Republiek Oostenrijk, door artikel 1, leden 1 en 2, artikel 5, artikel 6, lid 1, artikel 7, leden 1 en 4, artikel 8, artikel 9, leden 1 en 2, en artikel 11 van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (1), niet volledig respectievelijk correct in Oostenrijks recht te hebben omgezet, niet heeft voldaan aan haar verplichting tot volledige respectievelijk correcte omzetting van deze richtlijn;

2.

de Republiek Oostenrijk te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep komt de Commissie op tegen de gebrekkige omzetting in Oostenrijks recht van richtlijn 79/409/EEG door de relevante wettelijke bepalingen van de deelstaten Burgenland, Karinthië, Niederösterreich, Oberösterreich, Salzburg, Steiermark, Tirol, Vorarlberg en Wenen die haar zijn meegedeeld of, voorzover haar bekend, zijn vastgesteld.

Volgens de Commissie hebben die deelstaten één of meer van de bepalingen betreffende de werkingssfeer van de richtlijn (artikel 1, leden 1 en 2), de algemene regeling voor de bescherming van vogelsoorten (artikel 5), het verbod van handel (artikel 6, lid 1), de voorschriften over de jacht op de in bijlage II vermelde soorten (artikel 7, lid 1), de regelingen inzake het behoud van de populatie van de vogelsoorten (artikel 7, lid 4), de verboden methoden en middelen voor de jacht en de vangst (artikel 8), de criteria voor afwijking van de artikelen 5 tot en met 8 (artikel 9, leden 1 en 2) en de introductie van vogelsoorten die niet natuurlijk in het wild leven (artikel 11), niet volledig respectievelijk correct omgezet.


(1)  PB L 103, blz. 1.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/17


Beroep, op 8 december 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Oostenrijk

(Zaak C-508/04)

(2005/C 45/31)

Procestaal: Duits

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 8 december 2004 beroep ingesteld tegen Republiek Oostenrijk door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Van Beek en B. Schima als gemachtigden, bijgestaan door M. Lang, Rechtsanwalt, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

1.

vast te stellen dat de Republiek Oostenrijk, door artikel 1, artikel 6, leden 1-4, artikel 7, artikel 11, artikel 12, artikel 13, artikel 15, artikel 16, lid 1, en artikel 22, sub b, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (1), niet volledig respectievelijk correct in Oostenrijks recht te hebben omgezet, niet heeft voldaan aan haar verplichting tot volledige respectievelijk correcte omzetting van deze richtlijn;

2.

de Republiek Oostenrijk te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep komt de Commissie op tegen de gebrekkige omzetting in Oostenrijks recht van richtlijn 92/43/EEG door de relevante wettelijke bepalingen van de deelstaten Karinthië, Niederösterreich, Oberösterreich, Salzburg, Steiermark, Tirol en Vorarlberg die haar zijn meegedeeld of, voorzover haar bekend, zijn vastgesteld.

Volgens de Commissie hebben die deelstaten één of meer van de bepalingen betreffende de definities (artikel 1), de algemene instandhoudingsmaatregelen (artikel 6, lid 1), het verbod van verslechtering van de kwaliteit (artikel 6, lid 2), plannen of projecten die significante gevolgen kunnen hebben voor bijzondere beschermingszones (artikel 6, leden 3 en 4), het systeem van bescherming van de vogelbeschermingsrichtlijn (artikel 7), het toezicht op de staat van instandhouding (artikel 11), het systeem van bescherming van de in bijlage IV, a, vermelde diersoorten (artikel 12), het systeem van bescherming van de in bijlage IV, b, vermelde plantensoorten (artikel 13), de verboden middelen voor het vangen en het doden (artikel 15), de criteria voor afwijking van de artikelen 12 tot en met 15 (artikel 16, lid 1) en de voorschriften over de opzettelijke introductie van soorten die niet inheems zijn (artikel 22, sub b), niet volledig respectievelijk correct omgezet.


(1)  PB L 206, blz. 7.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/17


Beroep, op 14 december 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Portugese Republiek

(Zaak C-511/04)

(2005/C 45/32)

Procestaal: Portugees

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 14 december 2004 beroep ingesteld tegen de Portugese Republiek door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Vidal Puig als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Hof behage:

vast te stellen dat de Portugese Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2000/56/EG (1) van de Commissie van 14 september 2000 tot wijziging van richtlijn 91/439/EEG van de Raad betreffende het rijbewijs, of althans door deze bepalingen niet ter kennis van de Commissie te brengen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

de Portugese Republiek in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van richtlijn 2000/56/EG is verstreken op 30 september 2003.


(1)  PB L 237 van 21.09.2000, blz. 45.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/18


Hogere voorziening, op 15 december 2004 (fax van 14 december 2004) ingesteld door Vitakraft-Werke Wührmann & Sohn GmbH & Co. KG tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 6 oktober 2004 in zaak T-356/02, Vitakraft-Werke Wührmann & Sohn GmbH & Co. KG tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), ondersteund door Krafft SA.

(Zaak C-512/04 P)

(2005/C 45/33)

Procestaal: Duits

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 15 december 2004 (fax van 14 december 2004) hogere voorziening ingesteld door Vitakraft-Werke Wührmann & Sohn GmbH & Co. KG, vertegenwoordigd door U. Sander van het advocatenkantoor Eisenführ, Speiser & Partner, Martinistraße 24, te D-28195 Bremen, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 6 oktober 2004 in zaak T-356/02, Vitakraft-Werke Wührmann & Sohn GmbH & Co. KG tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), ondersteund door Krafft SA.

Rekwirante concludeert dat het het Hof behage:

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 6 oktober 2004 in zaak T-356/02 (1) te vernietigen voorzover rekwirante daarbij in het ongelijk is gesteld.

Middelen en voornaamste argumenten

In casu dient te worden uitgemaakt of er sprake is van verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk. Het Gerecht heeft geoordeeld dat er voor het Spaanse publiek gevaar van verwarring kan bestaan tussen de conflicterende merken „KRAFFT” (een Spaans nationaal merk) en het aangevraagde gemeenschapsmerk „VITAKRAFT”. Daarvoor heeft het Gerecht uitdrukkelijk verwezen naar zijn arrest in zaak T-6/01 [Matratzen Concord/BHIM – Hukla Germany (MATRATZEN), bevestigd bij beschikking van het Hof van 28 april 2004 (C-3/03 P)], dat volgens rekwirante echter anders ligt en niet op de feiten van het onderhavige geval kan worden toegepast. In de zaak Matratzen ging het om een uit drie woorden samengesteld (conflicterend) merk „Matratzen Markt Concord”, dat naar het oordeel van het Gerecht (eveneens door het Spaanse publiek) kon worden verward met het in Spanje ingeschreven nationale merk „MATRATZEN”. Kenmerkend voor deze zaak was dat het oudere Spaanse merk „MATRATZEN” was ingeschreven voor de waren „matrassen” – het Duitse woord „Matratzen” was in Spanje dus gemonopoliseerd als merk – terwijl het in de ogen van de Spaanse consument de waren kennelijk niet beschreef. Rekwirante is van mening dat in een eengemaakt Europa aan dergelijke merkrechten slechts een beperkte bescherming mag worden toegekend in het kader van een oppositieprocedure tegen een gemeenschapsmerkaanvraag, zodat allereerst de strekking van het arrest Matratzen ter discussie wordt gesteld.

In de tweede plaats worden de verschillen tussen de in casu conflicterende tekens vergeleken met die in de zaak Matratzen; in het geval van de gemeenschapsmerkaanvraag „VITAKRAFT” moet de Spaanse consument het beginelement „VITA” immers begripsmatig, visueel of auditief loskoppelen van het totale teken „VITAKRAFT”, waartoe duidelijk geen reden is. Ten slotte wordt ook ingegaan op de mogelijke belemmeringen van het vrij verkeer van goederen indien de strekking van het arrest in de zaak Matratzen niet adequaat wordt bijgestuurd.


(1)  PB C 314 van 18.12.2004.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/18


Doorhaling van zaak C-410/02 (1)

(2005/C 45/34)

(Procestaal: Engels)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 25 oktober 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-410/02: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Ierland.


(1)  PB C 7 van 11.1.2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/19


Doorhaling van zaak C-50/03 (1)

(2005/C 45/35)

(Procestaal: Duits)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 9 november 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-50/03 (verzoek van het Oberlandesgericht Rostock om een prejudiciële beslissing): 1. Simrad GmbH & Co. KG, 2. Kongsberg Simrad AS tegen Ministerium für Bildung, Wissenschaft und Kultur Mecklenburg-Vorpommern.


(1)  PB C 112 van 10.5.2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/19


Doorhaling van zaak C-95/03 (1)

(2005/C 45/36)

(Procestaal: Frans)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 8 november 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-95/03 (verzoek van de Arbeidsrechtbank te Brussel om een prejudiciële beslissing): Vincenzo Piliego tegen Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW) te Brussel.


(1)  PB C 101 van 26.4.2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/19


Doorhaling van zaak C-146/03 P (1)

(2005/C 45/37)

(Procestaal: Engels)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 17 november 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-146/03 P: Philip Morris International Inc. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.


(1)  PB C 146 van 21.6.2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/19


Doorhaling van zaak C-194/03 (1)

(2005/C 45/38)

(Procestaal: Duits)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 19 oktober 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-194/03 (verzoek van het Finanzgericht Hamburg om een prejudiciële beslissing): Georg Friedrich Baur junior als executeur-testamentair van de nalatenschap van Georg Friedrich Baur senior tegen Hauptzollamt Kiel.


(1)  PB C 213 van 6.9.2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/19


Doorhaling van zaak C-345/03 (1)

(2005/C 45/39)

(Procestaal: Frans)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 29 november 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-345/03: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België.


(1)  PB C 226 van 20.9.2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/19


Doorhaling van zaak C-35/04 (1)

(2005/C 45/40)

(Procestaal: Frans)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 24 september 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-35/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groothertogdom Luxemburg.


(1)  PB C 71 van 20.3.2004.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/20


Doorhaling van zaak C-50/04 (1)

(2005/C 45/41)

(Procestaal: Portugees)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 18 november 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-50/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Portugese Republiek.


(1)  PB C 71 van 20.3.2004.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/20


Doorhaling van zaak C-106/04 (1)

(2005/C 45/42)

(Procestaal: Frans)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 29 november 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-106/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België.


(1)  PB C 94 van 17.4.2004.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/20


Doorhaling van zaak C-163/04 (1)

(2005/C 45/43)

(Procestaal: Duits)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 25 oktober 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-163/04 (verzoek van het Bundesfinanzhof om een prejudiciële beslissing): Franz Werner tegen Finanzamt Cloppenburg.


(1)  PB C 118 van 30.4.2004.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/20


Doorhaling van zaak C-238/04 (1)

(2005/C 45/44)

(Procestaal: Frans)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 2 december 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-238/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek.


(1)  PB C 190 van 24.7.2004.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/20


Doorhaling van zaak C-263/04 (1)

(2005/C 45/45)

(Procestaal: Frans)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 2 december 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-263/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek.


(1)  PB C 201 van 7.8.2004.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/20


Doorhaling van zaak C-382/04 (1)

(2005/C 45/46)

(Procestaal: Frans)

De president van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij beschikking van 18 november 2004 de doorhaling in het register gelast van zaak C-382/04: Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groothertogdom Luxemburg.


(1)  PB C 262 van 23.10.2004.


GERECHT VAN EERSTE AANLEG

19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/21


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 7 december 2004

in zaak T-240/02, Koninklijke Coöperatie Cosun UA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Suiker - Bedrag dat verschuldigd is over op interne markt afgezette C-suiker - Douanerecht - Verzoek om kwijtschelding - Billijkheidsclausule van artikel 13 van verordening (EEG) nr. 1430/79 - Begrip in- of uitvoerrechten - Gelijkheids- en rechtszekerheidsbeginsel - Billijkheid)

(2005/C 45/47)

Procestaal: Nederlands

In zaak T-240/02, Koninklijke Coöperatie Cosun UA, gevestigd te Breda (Nederland), vertegenwoordigd door M. Slotboom, N. Helder en J. Coumans, advocaten, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde X. Lewis, bijgestaan door F. Tuytschaever, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een verzoek tot nietigverklaring van de beschikking REM 19/01 van de Commissie van 2 mei 2002 waarbij een verzoek van het Koninkrijk der Nederlanden om kwijtschelding van invoerrechten ten gunste van verzoekster niet-ontvankelijk is verklaard, heeft het Gerecht (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: P. Lindh, kamerpresident, R. García-Valdecasas (rapporteur) en K. Jürimäe, rechters, griffier: J. Plingers, administrateur, op 7 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Commissie.


(1)  PB C 247 van 12.10.2002.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/21


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 13 december 2004

in zaak T-251/02, E tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Ambtenaren - Bezoldiging - Ontheemdingstoelage - Dagvergoeding - Inrichtingsvergoeding - Vergoeding van reiskosten bij indiensttreding en van verhuiskosten - Plaats van aanwerving - Artikelen 4, 5, 7, 9 en 10 van bijlage VII bij Statuut - Beroep tot nietigverklaring - Beroep tot schadevergoeding)

(2005/C 45/48)

Procestaal: Frans

In zaak T-251/02, E, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Brussel (België), vertegenwoordigd door G. Vandersanden en L. Levi, advocaten, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: J. Currall, bijgestaan door D. Waelbroeck, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende, enerzijds, een vordering tot nietigverklaring van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van 29 augustus 2001 waarbij Brussel als de plaats van herkomst en van aanwerving van verzoekster is beschouwd en waarbij haar betaling van de ontheemdingstoelage, de inrichtingsvergoeding en dagvergoeding alsmede vergoeding van de reiskosten en de verhuiskosten bij indiensttreding is geweigerd, en anderzijds vorderingen tot betaling van vertragingsrente en schadevergoeding, heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij en N. J. Forwood, rechters; griffier: I. Natsinas, administrateur, op 13 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elk der partijen zal de eigen kosten dragen.


(1)  PB C 247 van 12.10.2002.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/22


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 14 december 2004

in zaak T-317/02, Fédération des industries condimentaires de France (FICF), Confédération générale des producteurs de lait de brebis et des industriels de Roquefort, Comité économique agricole régional „fruits et légumes de la région Bretagne” (Cerafel) en Comité national interprofessionnel des palmipèdes à foie gras (CIFOG) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Gemeenschappelijke handelspolitiek - Wereldhandelsorganisatie (WTO) - Verordening (EG) nr. 3286/94 - Handelsbelemmeringen - Bereide mosterd - Beëindiging van onderzoeksprocedure in verband met handelsbelemmeringen - Gemeenschapsbelang)

(2005/C 45/49)

Procestaal: Frans

In zaak T-317/02, Fédération des industries condimentaires de France (FICF), gevestigd te Parijs (Frankrijk), Confédération générale des producteurs de lait de brebis et des industriels de Roquefort, gevestigd te Millau (Frankrijk), Comité économique agricole régional „fruits et légumes de la région Bretagne” (Cerafel), gevestigd te Morlaix (Frankrijk), Comité national interprofessionnel des palmipèdes à foie gras (CIFOG), gevestigd te Parijs (Frankrijk), vertegenwoordigd door O. Prost en M.-J. Jacquot, advocaten, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: P.-J. Kuijper en G. Boudot, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende verzoek tot nietigverklaring van besluit 2002/604/EG van de Commissie van 9 juli 2002, tot beëindiging van de onderzoeksprocedure in verband met een handelsbelemmering in de zin van verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad bestaande uit handelspraktijken van de Verenigde Staten bij de invoer van bereide mosterd (PB L 195, blz. 72), heeft het Gerecht (Eerste kamer – uitgebreid), samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, president, P. Mengozzi, M. E. Martins Ribeiro, F. Dehousse en I. Labucka, rechters; griffier: H. Jung, op 14 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekers worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 323 van 21.12.2002.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/22


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 14 december 2004

in zaak T-332/02, Nordspedizionieri di Danielis Livio & C. Snc, Livio Danielis en Domenico D'Alessandro tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Douane-unie - Communautair douanevervoer - Fraude - Sigarettensmokkel - Kwijtschelding van invoerrechten - Verordening (EEG) nr. 1430/79 - Artikel 13: billijkheidsclausule - Begrip „bijzondere situatie”)

(2005/C 45/50)

Procestaal: Italiaans

In zaak T-332/02, Nordspedizionieri di Danielis Livio & C. Snc, gevestigd te Triëst (Italië), Livio Danielis, wonende te Triëst, en Domenico D'Alessandro, wonende te Triëst, vertegenwoordigd door G. Leone, advocaat, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigden: aanvankelijk X. Lewis en R. Amorosi, vervolgens X. Lewis, bijgestaan door G. Bambara, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende, primair, een beroep tot nietigverklaring van beschikking REM 14/01 van de Commissie van 28 juni 2002 waarbij is geweigerd een gunstig gevolg te geven aan een verzoek van de Italiaanse Republiek om ten gunste van verzoekers invoerrechten kwijt te schelden, en, subsidiair, een beroep strekkende tot vaststelling dat de met die rechten overeenstemmende douaneschuld gedeeltelijk moet worden kwijtgescholden, heeft het Gerecht (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: P. Lindh, kamerpresident, R. García-Valdecasas en J. D. Cooke, rechters; griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur, op 14 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekers zullen hun eigen kosten dragen en die van de Commissie.


(1)  PB C 7 van 11.1.2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/23


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 23 november 2004

in zaak T-376/02, O tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1)

(Ambtenaren - Artikel 78 van Statuut - Invaliditeitspensioen - Invaliditeitscommissie - Samenstelling - Beroepsziekte)

(2005/C 45/51)

Procestaal: Frans

In zaak T-376/02, O, voormalig ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Brussel (België), vertegenwoordigd door J. van Rossum en J.-N. Louis, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (gemachtigde: J. Currall, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg), betreffende een verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 14 januari 2002 tot toekenning aan verzoeker van een invaliditeitspensioen vastgesteld overeenkomstig artikel 78, derde alinea, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, heeft het Gerecht (Derde kamer), samengesteld als volgt: P. Lindh, kamerpresident, R. García-Valdecasas en J. D. Cooke, rechters; griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur, op 23 november 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het besluit van de Commissie van 14 januari 2002 houdende toekenning van een invaliditeitspensioen aan verzoeker, wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie wordt verwezen in alle kosten.


(1)  PB C 44 van 22.2.2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/23


ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

van 13 december 2004

in zaak T-8/03, El Corte Inglés, SA, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (1)

(Gemeenschapsmerk - Beeldmerk EMILIO PUCCI - Oppositie van houder van nationale beeldmerken EMIDIO TUCCI - Gedeeltelijke weigering tot inschrijving)

(2005/C 45/52)

Procestaal: Italiaans

In zaak T-8/03, El Corte Inglés, SA, gevestigd te Madrid (Spanje), vertegenwoordigd door J. Rivas Zurdo, advocaat, tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigden: P. Bullock en O. Montalto ), andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht Emilio Pucci Srl, gevestigd te Firenze (Italië), vertegenwoordigd door P. L. Roncaglia, G. Lazzeretti en M. Boletto, advocaten, betreffende een beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 3 oktober 2002 (gevoegde zaken R 700/2000-4 en R 746/2000-4) inzake de oppositie van de houder van de nationale beeldmerken EMIDIO TUCCI tegen de inschrijving van het beeldmerk EMILIO PUCCI als gemeenschapsmerk, heeft het Gerecht (Tweede kamer), samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij en N. J. Forwood, rechters, griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur, op 13 december 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Verzoekster wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 70 van 22.3.2003.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/23


Beroep, op 12 oktober 2004 ingesteld door Luciano Lavagnoli tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-422/04)

(2005/C 45/53)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 12 oktober 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Luciano Lavagnoli, wonende te Berchem (Luxemburg), vertegenwoordigd door G. Bounéou en F. Frabetti, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

1.

nietig te verklaren de lijst van de bij de bevorderingsronde 2003 bevorderde ambtenaren voorzover verzoekers naam niet op deze lijst voorkomt, en, incidenteel, alle handelingen ter voorbereiding van dat besluit;

2.

subsidiair, de bij de bevorderingsronde 2003 aan verzoeker toegekende bevorderingspunten nietig te verklaren;

3.

de Commissie te verwijzen in de kosten, uitgaven en honoraria die in deze zaal zullen opkomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep stelt verzoeker schending van artikel 45 van het Statuut, schending van de algemene bepalingen ter uitvoering van artikel 45, schending van de administratieve gids „Beoordeling en bevordering van ambtenaren” en schending van het non-discriminatiebeginsel. Verzoeker beroept zich bovendien op het verbod van willekeur en stelt niet-nakoming van de motiveringsplicht en misbruik van bevoegdheid. Verder stelt hij schending van het vertrouwensbeginsel en van de regel „patere legem quam ipse fecisti” en, ten slotte, niet-nakoming van de zorgplicht.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/24


Beroep, op 5 november 2004 ingesteld door Eurorhypo AG tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak T-439/04)

(2005/C 45/54)

Procestaal: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 5 november 2004 beroep tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) ingesteld door Eurorhypo AG, gevestigd te Eschborn (Duitsland), vertegenwoordigd door M. Kloth, advocaat te Hamburg (Duitsland), domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 6 augustus 2004 (zaak R 829/2002-4) te vernietigen voorzover daarbij het beroep wordt verworpen;

het Bureau te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk:

verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk:

woordmerk EURORHYPO voor diensten van klasse 36 (financiële zaken; monetaire zaken; makelaardij in onroerende goederen, financiële diensten, financieringen, financiële analyse, beleggingen, verzekeringen)

Beslissing van de onderzoeksafdeling:

afwijzing van de aanvraag voor alle opgegeven diensten

Beslissing van de kamer van beroep:

vernietiging van de bestreden beslissing met betrekking tot de diensten „financiële analyse, beleggingen, verzekeringen” van klasse 36. Verwerping van het beroep voor het overige.

Middelen:

schending van het in artikel 74, lid 1, eerste volzin, bepaalde;

onjuiste uitlegging van artikel 7, lid 1, sub b.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/24


Beroep, op 8 november 2004 ingesteld door Éditions Odile Jacob SAS tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-452/04)

(2005/C 45/55)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 8 november 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door de vennootschap Éditions Odile Jacob SAS, gevestigd te Parijs, vertegenwoordigd door W. van Weert en O. Fréget, advocaten.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

de bestreden beschikking nietig te verklaren omdat daarbij de niet-nakoming van de in de beschikking van 7 januari 2004 aan Lagardère opgelegde voorwaarden en lasten is aanvaard;

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen de beschikking van de Commissie van 30 juli 2004 betreffende de goedkeuing van Wendel Investissement als overnemer van de door Lagardère afgestoten activa overeenkomstig de beschikking van de Commissie van 7 januari 2004 waarbij een concentratie verenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst (1) (hierna: de „beschikking inzake de verenigbaarverklaring”). De concentratie was goedgekeurd onder de voorwaarde dat Lagardère een aantal activa, met name Editis, afstoot. Verzoekster heeft zonder succes een aanbod tot overname van Editis gedaan.

Ter ondersteuning van haar beroep stelt zij allereerst dat de omstreden beschikking is gegeven op basis van een rapport van een lasthebber die niet overeenkomstig punt 15 van bijlage II bij de beschikking inzake de verenigbaarverklaring was aangewezen. Volgens verzoekster was de betrokken lasthebber niet onafhankelijk, met name niet van Editis, in strijd met de verplichting die krachtens de beschikking inzake de verenigbaarverklaring op Lagardère rustte.

Verder stelt verzoekster dat de Commissie heeft niet voldaan aan haar verplichting om toe te zien op het afstoten van Editis, doordat zij zich niet heeft verzet tegen een discriminerende en de mededinging beperkende procedure voor de selectie van de overnemers. De Commissie had moeten eisen dat tussen de potentiële overnemers een transparante, objectieve en niet-discriminerende mededinging werd georganiseerd. Bovendien had de Commissie niet mogen instemmen met de overeenkomst van vertrouwelijkheid tussen Lagardère en de potentiële overnemers, waaronder verzoekster, waardoor deze laatsten niet in rechte konden optreden. De Commissie had ook moeten ingrijpen nadat verzoekster haar aandacht had gevestigd op de schendingen van de mededingingsregels van het EG-Verdrag. Ten slotte heeft de Commissie verzoekster de minimale bescherming geweigerd waarop deze als belanghebbende derde recht heeft.

Ten derde stelt verzoekster dat de Commissie de inachtneming van de in de beschikking inzake de verenigbaarverklaring gestelde voorwaarden met betrekking tot de overnemer kennelijk verkeerd heeft beoordeeld.

Ten slotte stelt verzoekster niet-nakoming van de motiveringsplicht.


(1)  Zaak COMP/M.2978 — Lagardère/Natexis/VUP (PB 1994, L 125, blz. 54).


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/25


Beroep, op 22 november 2004 ingesteld door Au Lys de France tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-458/04)

(2005/C 45/56)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 22 november 2004 beroep ingesteld tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen door de vennootschap Au Lys de France, gevestigd te Le Raincy (Frankrijk), vertegenwoordigd door Guy Lesourd, advocaat.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

de beschikking van de Commissie van 17 september 2004 nietig te verklaren met alle rechtsgevolgen van dien.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster had een detailhandel in het luchthavengebouw van de Parijse luchthaven Charles de Gaulle. Zij heeft bij de Commissie een klacht ingediend terzake van een misbruik van machtspositie in de zin van artikel 82 EG door de openbare onderneming Aéroports de Paris op de markt voor de toekenning van vergunningen voor tot het publiek domein behorende luchthaventerreinen met een commercieel karakter.

De Commissie heeft verzoekster bij de litigieuze beschikking meegedeeld dat de klacht geen gemeenschapsbelang aantoont dat de inleiding van een formeel onderzoek kan rechtvaardigen.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster in de eerste plaats een verkeerde rechtsopvatting aan alsmede een kennelijke beoordelingsfout bij de beoordeling of er sprake is van een toereikend gemeenschapsbelang. Volgens verzoekster heeft de Commissie een fout gemaakt door vast te stellen dat er geen sprake is van een gemeenschapsbelang dat toereikend is voor de instelling van een onderzoek naar de zaak alsmede door vast te stellen dat er sprake is van een afdoende bescherming van de rechten van verzoekster bij de nationale rechters.

In de tweede plaats voert verzoekster aan dat de motivering, in strijd met artikel 253, ontoereikend is omdat de Commissie verschillende onderdelen van de argumentatie van verzoekster niet heeft beantwoord.

In de derde plaats voert verzoekster schending aan van artikel 82 EG op grond dat de Commissie heeft geweigerd de klacht te onderzoeken, terwijl er volgens verzoekster een misbruik van machtspositie is.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/25


Beroep, op 22 november 2004 ingesteld door Jorge Manuel Pinheiro de Jesus Ferreira tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-459/04)

(2005/C 45/57)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 22 november 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Jorge Manuel Pinheiro de Jesus Ferreira, wonende te Brussel, vertegenwoordigd door G. Vandersanden, advocaat.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

nietig te verklaren het besluit van de Commissie van 18 maart 2004 waarbij verzoeker is ingedeeld in de rang A5, salaristrap 3;

de Commissie te veroordelen tot betaling van het verschil tussen verzoekers bezoldiging in de rang A5, salaristrap 3, en de bezoldiging die hij bij indeling in de hogere rang zou hebben gekregen, vermeerderd met vertragingsrente op de voet van 5, 75 % per jaar vanaf 1 december 2002;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker, ambtenaar van de Commissie, heeft gesolliciteerd naar een A5/A4-post op het gebied van belastingen en douane. Hij werd uitgekozen en ingedeeld in de rang A5, salaristrap 3. Verzoeker komt op tegen dit laatste besluit en stelt in dit verband dat hij een bijzonder gekwalificeerde ambtenaar is en uitzonderlijke kundigheden bezit, zodat hij in de rang A4 had moeten worden ingedeeld. Hij stelt derhalve dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij de toepassing van artikel 31 van het Statuut.

Verzoeker stelt ook dat verweerster zijn rechten van verdediging heeft geschonden door hem niet de gelegenheid te geven zijn standpunt kenbaar te maken alvorens zij het bestreden besluit heeft vastgesteld.

Ten slotte stelt verzoeker schending van artikel 253 EG; het bestreden besluit zou niet of althans ontoereikend zijn gemotiveerd.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/26


Beroep, op 6 december 2004 ingesteld door Cristina Asturias Cuerno tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-473/04)

(2005/C 45/58)

Procestaal: Spaans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 6 december 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Cristina Asturias Cuerno, wonende te Brussel, vertegenwoordigd door Ramon García-Gallardo en Alicia Sayagués Torres.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

1.

nietig te verklaren de beschikking van de Commissie van 26 augustus 2004 tot afwijzing van verzoeksters klacht van 27 april 2004;

2.

haar aanspraak op ontvangst van de ontheemdingstoelage en van de andere daarmee verbonden toelagen te erkennen;

3.

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster in de onderhavige procedure komt op tegen de beschikking van de Commissie om de aanspraak op ontvangst van de ontheemdingstoelage af te wijzen.

Tot staving van haar vordering voert verzoekster de volgende middelen aan:

onjuiste rechtsopvatting en onjuiste beoordeling van de feiten, daar de bestreden beschikking niet erkent dat verzoeksters werkzaamheden als parlementair assistent van een lid van het Europees Parlement met het oog op de in het Statuut voorziene uitzondering op de referentieperiode als diensten voor een internationale organisatie moeten worden beschouwd.

Kennelijke onjuiste beoordeling van de feiten, met name van verzoeksters persoonlijke situatie, bij de onjuiste bepaling en berekening van haar referentieperiode in Brussel, daar die periode slechts vier jaar en elf maanden besloeg.

Schending van het discriminatieverbod. In dit verband wordt gesteld dat het feit dat de door een parlementaire assistent verrichte diensten niet worden aangemerkt als diensten ten behoeve van een internationale organisatie, in strijd is met de praktijk van de andere gemeenschapsinstellingen. De Commissie heeft ook het gelijkheidsbeginsel geschonden, voorzover verzoeksters werkzaamheden voor de Europese Hypothecaire Federatie niet zijn erkend als diensten ten behoeve van een internationale organisatie, terwijl de Commissie dat in het verleden wel heeft gedaan.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/27


Beroep, op 10 december 2004 ingesteld door Pergan GmbH tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-474/04)

(2005/C 45/59)

Procestaal: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 10 december 2004 beroep ingesteld tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen door Pergan GmbH, gevestigd te Bocholt (Duitsland), vertegenwoordigd door M. Klusmann en F. Wiemer, advocaten.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

1.

de beschikking van 1 oktober 2004 (SG-Greffe (2004) D/204343) nietig te verklaren in zoverre daarbij is afgewezen de vordering van verzoekster om alle verwijzingen naar verzoekster in de definitief bekendgemaakte versie van de beschikking van verweerster tot het opleggen van een geldboete van 10 december 2003 in zaak COMP/E-2/37.857 – Organische Peroxide – te verwijderen;

2.

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij de bestreden beschikking heeft verweerster ten dele afgewezen de vordering van verzoekster van 13 juli 2004 om uit de definitief bekendgemaakte beschikking van verweerster tot het opleggen van een geldboete van 10 december 2003 in zaak COMP/E-2/37.857 – Organische Peroxide – elke verwijzing naar een beweerdelijk met het kartelrecht strijdig gedrag van verzoekster te verwijderen.

Ter motivering van haar vordering voert verzoekster allereerst aan dat overeenkomstig artikel 21 van verordening 17/62 de bekendmaking van een beschikking waarbij een geldboete wordt opgelegd alleen de betrokken ondernemingen mag vermelden. Aangezien de beschikking waarbij een boete werd opgelegd niet tot verzoekster was gericht, is het verweerster niet toegestaan, openbaar te maken hetgeen zij met betrekking tot verzoekster heeft vastgesteld. Voorts had verweerster geen declaratoire beschikking ten bezware van verzoekster mogen vaststellen. Volgens verzoekster heeft verweerster overeenkomstig verordening 17/62 geen bevoegdheid tot het uitvaardigen van een dergelijke beschikking en kan zij geen rechtmatig belang aantonen. Tot slot voert verzoekster schending aan van het in artikel 47, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie vervatte beginsel van effectieve rechtsbescherming. Verzoekster beroept zich daarbij erop dat, hoewel verweerster haar beticht van omvangrijke inbreuken op het kartelrecht, zij heeft nagelaten de litigieuze beschikking tot het opleggen van een geldboete aan haar te richten, waardoor zij haar mogelijkheid tot rechtsbescherming heeft beperkt.


19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/27


Beroep, op 23 december 2004 ingesteld door Bodegas Franco-Españolas, SA tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak T-501/04)

(2005/C 45/60)

Procestaal: Spaans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 23 december 2004 beroep ingesteld tegen het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) door Bodegas Franco-Españolas, SA, gevestigd te Logroño (Spanje), vertegenwoordigd door Maria Emilia Lopéz Camba, advocaat te Madrid,

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 25 oktober 2004 in zaak R 513/2002-1 te vernietigen;

het BHIM en de interveniënten in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk

verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk:

Woordmerk „ROYAL”, voor waren van klasse 33 (alcoholhoudende dranken uitgezonderd bieren).

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure:

Compañia General da Agricultura das Vinhas do Alto Douro S.A.

Oppositiemerk of -teken:

Portugees beeldmerk „ROYAL BRANDE”, nr. 122.170, communautaire woordmerk „ROYAL FEITORIA”, nr. 418.301, en internationale woordmerk „ROYAL OPORTO WINE COMAPANY (PORTUGAL)”, nr. 174.788. voor waren van klasse 33.

Beslissing van de oppositieafdeling:

Toewijzing van de oppositie op grond van gemeenschapsmerk nr. 418.301, en afwijzing van de aanvraag tot inschrijving.

Beslissing van de kamer van beroep:

Afwijzing van het beroep.

Middelen

Verkeerde uitlegging van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94.


III Bekendmakingen

19.2.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/28


(2005/C 45/61)

Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

PB C 31 van 5.2.2005

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 19 van 22.1.2005

PB C 6 van 8.1.2005

PB C 314 van 18.12.2004

PB C 300 van 4.12.2004

PB C 273 van 6.11.2004

PB C 262 van 23.10.2004

Deze teksten zijn beschikbaar in:

 

EUR-Lex:http://europa.eu.int/eur-lex

 

CELEX:http://europa.eu.int/celex