European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

L-serie


2025/1972

29.9.2025

BESLUIT (GBVB) 2025/1972 VAN DE RAAD

van 29 september 2025

tot wijziging van Besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 juli 2010 heeft de Raad Besluit 2010/413/GBVB (1) vastgesteld betreffende beperkende maatregelen tegen Iran.

(2)

Op 14 juli 2015 hebben China, Duitsland, Frankrijk, de Russische Federatie, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, met de steun van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (de “hoge vertegenwoordiger”), met Iran een akkoord bereikt over een alomvattende langetermijnoplossing voor de Iraanse nucleaire kwestie. De onverkorte uitvoering van het gezamenlijk alomvattend actieplan (Joint Comprehensive Plan of Action – JCPOA) moest het uitsluitend vreedzame karakter van het Iraanse nucleaire programma garanderen en de volledige opheffing van alle sancties op nucleair gebied inhouden.

(3)

Op 20 juli 2015 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (“VNVR”) Resolutie 2231 (2015) aangenomen, waarbij het JCPOA wordt onderschreven, wordt aangedrongen op de volledige uitvoering ervan volgens het in het JCPOA vastgestelde tijdschema en wordt voorzien in maatregelen die overeenkomstig het JCPOA moeten worden genomen.

(4)

Op 20 juli 2015 heeft de Raad het JCPOA verwelkomd en zich erachter geschaard, en zich ertoe verbonden de voorwaarden ervan te eerbiedigen en het overeengekomen uitvoeringsplan te volgen. De Raad stond tevens volledig achter VNVR-resolutie 2231 (2015).

(5)

Op 18 oktober 2015 heeft de Raad Verklaring 2015/C/345/01 (2) aangenomen, waarin hij opmerkte dat de verplichting tot opheffing van alle sancties van de Unie in verband met nucleaire vraagstukken overeenkomstig het JCPOA geen afbreuk doet aan het in het JCPOA bepaalde geschillenbeslechtingsmechanisme en aan de herinvoering van de sancties van de Unie in geval van significante niet-nakoming door Iran van zijn verplichtingen in het kader van het JCPOA. Voorts nam de Raad zich voor om, in geval van significante niet-nakoming door Iran van zijn verplichtingen uit hoofde van het JCPOA, alle geschorste of beëindigde nucleair-gerelateerde sancties van de Unie onverwijld opnieuw in te voeren op een gezamenlijke aanbeveling aan de Raad van de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.

(6)

Op 14 januari 2020 ontving de hoge vertegenwoordiger als coördinator van de gezamenlijke commissie van het JCPOA (de “coördinator”), een brief van de ministers van Buitenlandse Zaken van Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk waarbij een zaak betreffende de uitvoering van de verplichtingen van Iran in het kader van het JCPOA aan de gezamenlijke commissie werd voorgelegd voor beslechting via het geschillenbeslechtingsmechanisme, zoals bepaald in punt 36 van het JCPOA. Op diezelfde dag gaf de coördinator in een verklaring aan dat hij toezicht zou houden op de procedure van het geschillenbeslechtingsmechanisme (de “procedure”).

(7)

Op 24 januari 2020 gaf de coördinator in een verklaring aan dat hij, op grond van de procedure, uitgebreide bilaterale en collectieve raadplegingen had gevoerd en dat alle deelnemers aan het JCPOA nogmaals hun vastbeslotenheid hadden bevestigd om het JCPOA in stand te houden, hetgeen in ieders belang was. De coördinator gaf aan dat, niettegenstaande meningsverschillen over de modaliteiten, men het erover eens was dat er meer tijd nodig was gezien de complexe aard van de betrokken kwesties. Het tijdbestek voor de procedure werd daarom verlengd. Alle betrokken partijen kwamen overeen om beraadslagingen op deskundigenniveau te voeren om zorgen met betrekking tot de nucleaire uitvoering te bespreken, alsook de bredere gevolgen van de terugtrekking van de Verenigde Staten uit het JCPOA en het feit dat de VS opnieuw sancties tegen Iran had ingesteld, hetgeen alle deelnemers aan het JCPOA betreurden.

(8)

Op 21 december 2020 benadrukten de deelnemers aan het JCPOA in een gezamenlijke ministeriële verklaring over het JCPOA nogmaals dat zij vastbesloten waren om het akkoord in stand te houden, waarbij zij wezen op hun respectieve inspanningen op dat gebied. In de verklaring werd onderstreept dat de ministers hadden besproken dat volledige en doeltreffende uitvoering van het JCPOA door alle partijen cruciaal bleef, alsmede de noodzaak om moeilijkheden bij de uitvoering aan te pakken, onder meer met betrekking tot nucleaire non-proliferatie en de verbintenissen om sancties op te heffen. De ministers kwamen overeen hun dialoog voort te zetten om te waarborgen dat het JCPOA door alle partijen volledig wordt uitgevoerd. De ministers onderkenden het vooruitzicht op een hernieuwde toetreding van de Verenigde Staten tot het JCPOA en verklaarden zich nadrukkelijk bereid om in een gezamenlijke inspanning positief aan die hernieuwde toetreding mee te werken.

(9)

Van april 2021 tot augustus 2022 heeft de coördinator diplomatieke gesprekken gevoerd ter onderhandeling van de terugkeer van de Verenigde Staten naar het JCPOA en ter waarborging van de volledige en doeltreffende uitvoering van het JCPOA door Iran. Ondanks die inspanningen en meerdere besprekingen in de gezamenlijke commissie tijdens die periode bleek een akkoord niet mogelijk.

(10)

Op 14 september 2023 ontving de coördinator een brief van de ministers van Buitenlandse Zaken van Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk over de uitvoering van het JCPOA. De ministers van Buitenlandse Zaken stelden hierin dat Iran zich sinds 2019 niet aan het akkoord hield en dat zij van mening waren dat dit niet was opgelost door middel van de procedure. Zij deelden mee voornemens te zijn op 18 oktober 2023, de overgangsdatum van het JCPOA, geen stappen te zetten tot opheffing van verdere sancties. Op diezelfde datum verklaarde de coördinator dat hij de brief van de ministers naar de andere deelnemers aan het JCPOA had doorgestuurd en dat hij met alle deelnemers van het JCPOA ging beraadslagen over de te volgen koers.

(11)

Op 6 oktober 2023 deelde de coördinator in een verklaring mee dat de kwestie betreffende de uitvoering van Irans verbintenissen uit hoofde van het JCPOA ook na de beraadslagingen met de deelnemers aan het JCPOA onopgelost bleef gezien de uiteenlopende zienswijzen die werden geuit.

(12)

Op 16 oktober 2023 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2023/2195 (3), waarbij Besluit 2010/413/GBVB werd gewijzigd, vastgesteld. De Raad was van oordeel dat de Unie geldige redenen had om de beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten die zijn opgenomen in de bijlagen I en II bij Besluit 2010/413/GBVB van de Raad en de bijlagen VIII en IX bij Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad (4) te handhaven na de overgangsdatum van het JCPOA. De namen van die personen en entiteiten werden derhalve overgeheveld van bijlage I bij Besluit 2010/413/GBVB van de Raad naar bijlage II bij dat besluit en van bijlage VIII bij Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad naar bijlage IX bij die verordening.

(13)

De Raad was voorts van oordeel dat de Unie geldige redenen had om de beperkende maatregelen met betrekking tot financieel berichtenverkeer, de vervoerssector en proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten en bijbehorende diensten, en die inzake metalen en bijbehorende diensten, software en bijbehorende diensten en wapens en bijbehorende diensten, te handhaven na de overgangsdatum van het JCPOA.

(14)

De Raad was ook van oordeel dat de Unie geldige redenen had om de beperkende maatregelen die bij Besluit (GBVB) 2015/1863 van de Raad (5) werden geschorst op de overgangsdatum van het JCPOA, niet te beëindigen na de overgangsdatum van het JCPOA.

(15)

Op 28 augustus 2025 heeft de coördinator en de voorzitter van de VNVR een brief ontvangen van de ministers van Buitenlandse Zaken van Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk over de uitvoering van het JCPOA. In die brief verwittigden de ministers van Buitenlandse Zaken de VNVR van hun overtuiging, op basis van feitelijk bewijsmateriaal, dat Iran zijn verbintenissen uit hoofde van het JCPOA op significante wijze niet nakomt. Hiermee leidden zij de procedure in voor de herinvoering van de VN-sancties die bij VNVR-resolutie 2231 (2015) waren opgeheven, in overeenstemming met punt 11 van VNVR-resolutie 2231 (2015).

(16)

Op 29 augustus 2025 hebben de hoge vertegenwoordiger, Duitsland en Frankrijk in overeenstemming met Verklaring 2015/C 345/01 van de Raad een gezamenlijke aanbeveling aan de Raad gedaan, waarin zij hebben aanbevolen dat alle nucleair-gerelateerde sancties van de Unie die waren geschorst of beëindigd, of beide, onverwijld opnieuw dienen te worden ingevoerd zodra de VN-sancties opnieuw van kracht zijn, in overeenstemming met VNVR-resolutie 2231 (2015).

(17)

Op 27 september 2025 had de VN-Veiligheidsraad geen nieuwe resolutie tot verlenging van de opheffing van sancties aangenomen binnen dertig dagen na de kennisgeving van 28 augustus 2025. In overeenstemming met de bepaling van punt 37 van het JCPOA, moeten de bepalingen van VNVR-resoluties 1696 (2006), 1737 (2006), 1747 (2007), 1803 (2008), 1835 (2008) en 1929 (2010) daarom opnieuw worden ingesteld.

(18)

De Raad is van mening dat de Unie geldige redenen heeft om alle uit hoofde van het JCPOA geschorste of beëindigde nucleaire sancties van de Unie tegen Iran opnieuw in te stellen.

(19)

In dit verband is de Raad tevens van mening dat gezien Irans proliferatieactiviteiten, met name wat betreft voorwerpen, materialen, uitrusting, goederen en technologie die voorkomen op de lijsten van de Groep van Nucleaire Exportlanden en het controleregime voor de uitvoer van rakettechnologie en -onderdelen, de strengste beperkingen gehandhaafd moeten worden.

(20)

In overeenstemming met de bepaling van punt 37 van het JCPOA is het opnieuw instellen van beperkende maatregelen niet met terugwerkende kracht van toepassing op contracten die zijn gesloten vóór 30 september 2025, of op aanvullende contracten voor de uitvoering van die contracten, op voorwaarde dat de beoogde activiteiten uit hoofde van, en de uitvoering van, die contracten in overeenstemming zijn met het JCPOA en de opnieuw ingestelde bepalingen.

(21)

Om uitvoering te geven aan bepaalde maatregelen is verder optreden van de Unie vereist.

(22)

Besluit 2010/413/GBVB moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2010/413/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

in artikel 1 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   De verbodsbepaling in lid 1 geldt niet voor de rechtstreekse of indirecte overdracht aan Iran, dan wel ten gebruike door of ten behoeve van Iran, via het grondgebied van de lidstaten, van voorwerpen bedoeld in VNVR-resolutie 1737 (2006), bijlage B, punt 3, b), i) en ii), voor lichtwaterreactoren die vóór december 2006 is aangevangen.”

;

2)

artikel 3 quater wordt vervangen door:

“Artikel 3 quater

1.   De verbodsbepalingen in artikel 3 bis laten de uitvoering tot en met 1 januari 2026 van vóór 30 september 2025 gesloten contracten, of uiterlijk op 1 januari 2026 te sluiten en uit te voeren aanvullende contracten, die voor de uitvoering van die contracten nodig zijn, onverlet.

2.   De verbodsbepalingen in artikel 3 bis laten de uitvoering van verplichtingen die voortvloeien uit contracten die vóór 30 september 2025 zijn gesloten of uit aanvullende contracten die nodig zijn voor de uitvoering van die verplichtingen onverlet, indien de levering van Iraanse ruwe olie en petroleumproducten of de opbrengst van de levering ervan bedoeld is als betaling van uitstaande bedragen in verband met contracten die gesloten zijn vóór 30 september 2025 aan personen of entiteiten op het grondgebied of onder de rechtsmacht van de lidstaten, en die contracten uitdrukkelijk voorzien in dergelijke betalingen.”

;

3)

artikel 3 quinquies wordt vervangen door:

“Artikel 3 quinquies

1.   De verbodsbepalingen in artikel 3 ter laten de uitvoering tot en met 1 januari 2026 van vóór 30 september 2025 gesloten contracten, of uiterlijk op 1 januari 2026 te sluiten en uit te voeren aanvullende contracten, die voor de uitvoering van die contracten nodig zijn, onverlet.

2.   De verbodsbepalingen in artikel 3 ter laten de uitvoering van verplichtingen die voortvloeien uit contracten die vóór 30 september 2025 zijn gesloten of uit aanvullende contracten die nodig zijn voor de uitvoering van die verplichtingen onverlet, indien de levering van petrochemische producten of de opbrengst van de levering van die producten bedoeld is als betaling van uitstaande bedragen in verband met contracten die gesloten zijn vóór 30 september 2025 aan personen of entiteiten op het grondgebied of onder de rechtsmacht van de lidstaten, en die contracten uitdrukkelijk voorzien in dergelijke betalingen.”

;

4)

in artikel 4 ter worden de leden 1, 2, 3 en 4 vervangen door:

“1.   De verbodsbepaling in artikel 4, lid 1, laat de uitvoering tot en met 1 januari 2026 van verplichtingen betreffende de levering van goederen die voortvloeien uit contracten die vóór 30 september 2025 zijn gesloten, onverlet.

2.   De verbodsbepalingen in artikel 4 laten de uitvoering tot en met 1 januari 2026 van verplichtingen die voortvloeien uit contracten die vóór 30 september 2025 zijn gesloten en die betrekking hebben op investeringen die vóór die laatste datum in Iran zijn gedaan door in de lidstaten gevestigde ondernemingen, onverlet.

3.   De verbodsbepaling in artikel 4 bis, lid 1, laat de uitvoering tot en met 1 januari 2026 van verplichtingen betreffende de levering van goederen die voortvloeien uit contracten die vóór 30 september 2025 zijn gesloten, onverlet.

4.   De verbodsbepalingen in artikel 4 bis laten de uitvoering tot en met 1 januari 2026 van verplichtingen die voortvloeien uit contracten die vóór 30 september 2025 zijn gesloten en die betrekking hebben op investeringen die vóór die data in Iran zijn gedaan door in de lidstaten gevestigde ondernemingen, onverlet.”

;

5)

artikel 4 septies wordt vervangen door:

“Artikel 4 septies

De verbodsbepalingen in artikel 4 sexies laten de uitvoering tot en met 1 januari 2026 van vóór 30 september 2025 gesloten contracten of van voor de uitvoering daarvan benodigde aanvullende contracten onverlet.”

;

6)

artikel 4 nonies wordt vervangen door:

“Artikel 4 nonies

De verbodsbepalingen in artikel 4 octies laten de uitvoering tot en met 1 januari 2026 van vóór 30 september 2025 gesloten contracten of van voor de uitvoering daarvan benodigde aanvullende contracten onverlet.”

;

7)

artikel 4 undecies wordt vervangen door:

“Artikel 4 undecies

De verbodsbepalingen in artikel 4 decies laten de uitvoering tot en met 1 januari 2026 van vóór 30 september 2025 gesloten contracten of van voor de uitvoering daarvan benodigde aanvullende contracten onverlet.”

;

8)

artikel 7 wordt vervangen door:

“Artikel 7

1.   De verbodsbepalingen in artikel 6, punten a) en b):

a)

laten de uitvoering van een verplichting die voortvloeit uit vóór 30 september 2025 gesloten contracten of overeenkomsten onverlet;

b)

belet niet dat een deelneming wordt uitgebreid, indien die deelneming een verplichting vormt uit hoofde van een vóór 30 september 2025 gesloten overeenkomst.

2.   De verbodsbepalingen in artikel 6 bis, punten a) en b):

a)

laten de uitvoering van een verplichting die voortvloeit uit vóór 30 september 2025 gesloten contracten of overeenkomsten onverlet;

b)

belet niet dat een deelneming wordt uitgebreid, indien deze deelneming een verplichting vormt uit hoofde van een vóór 30 september 2025 gesloten overeenkomst.”

;

9)

artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 1 en 2 worden vervangen door:

“1.   De lidstaten inspecteren op hun grondgebied, met inbegrip van zee- en luchthavens, in overleg met hun nationale autoriteiten en in overeenstemming met hun nationale wetgeving en het internationale recht, in het bijzonder het zeerecht en de toepasselijke internationale burgerluchtvaartovereenkomsten, alle vracht naar en van Iran indien zij over informatie beschikken op grond waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat de vracht voorwerpen omvat waarvan de levering, verkoop, overdracht of uitvoer krachtens dit besluit verboden is.

2.   De lidstaten kunnen conform het internationale recht, in het bijzonder het zeerecht, verlangen dat schepen in volle zee, met toestemming van de vlaggenstaat, worden geïnspecteerd indien zij over informatie beschikken op grond waarvan zij redelijkerwijze kunnen vermoeden dat deze schepen voorwerpen vervoeren waarvan de levering, verkoop, overdracht of uitvoer krachtens dit besluit verboden is.”

;

b)

de leden 5 en 6 worden vervangen door:

“5.   Wanneer een inspectie als bedoeld in lid 1 of 2 wordt uitgevoerd, confisqueren de lidstaten voorwerpen waarvan de levering, verkoop, overdracht of uitvoer krachtens dit besluit verboden is in overeenstemming met punt 16 van VNVR-resolutie 1929 (2010), en vernietigen zij deze, onder meer door gehele vernietiging, onbruikbaarmaking, opslag of overdracht naar een andere staat dan de staat van herkomst of bestemming om daar te worden vernietigd. Die confiscatie en vernietiging geschieden voor rekening van de importeur; indien het niet mogelijk is de kosten op de importeur te verhalen kunnen zij overeenkomstig het nationaal recht worden ingevorderd van eenieder die aansprakelijk is voor de poging tot illegale verkoop, levering, overdracht of uitvoer.

6.   De verlening van bunker- of leveringsdiensten of van andere diensten aan schepen in Iraans bezit of onder Iraans contract, met inbegrip van gecharterde schepen, door onderdanen van de lidstaten of vanuit gebieden onder de rechtsmacht van de lidstaten is verboden indien de dienstverleners beschikken over informatie op grond waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat deze schepen voorwerpen vervoeren waarvan de levering, verkoop, overbrenging of uitvoer krachtens dit besluit verboden is, tenzij het verlenen van dergelijke diensten nodig is voor humanitaire doeleinden of totdat de vracht is geïnspecteerd, en zo nodig is geconfisqueerd en vernietigd, overeenkomstig de leden 1, 2 en 5.”

;

10)

artikel 18 wordt vervangen door:

“Artikel 18

De verlening van technische en onderhoudsdiensten aan Iraanse vrachtvliegtuigen door onderdanen van de lidstaten of vanaf het grondgebied van de lidstaten is verboden indien de lidstaten beschikken over informatie op grond waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat deze vrachtvliegtuigen voorwerpen vervoeren waarvan de levering, verkoop, overdracht of uitvoer krachtens dit besluit verboden is, tenzij de levering van dergelijke diensten nodig is voor humanitaire of veiligheidsdoeleinden of totdat de vracht is geïnspecteerd, en zo nodig is geconfisqueerd en vernietigd, overeenkomstig artikel 15, leden 1 en 5.”

;

11)

artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 worden de punten d) en e) geschrapt;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   De verbodsbepaling in lid 1 geldt niet voor de doorreis via het grondgebied van de lidstaten, met het oog op activiteiten die rechtstreeks verband houden met de voorwerpen vermeld in VNVR-resolutie 1737 (2006), punt 3, b), i) en ii), voor lichtwaterreactoren waarmee vóór december 2006 is begonnen.”

;

c)

in lid 7 wordt punt ii) vervangen door:

“ii)

de noodzaak te voldoen aan de doelstellingen van de VNVR-resoluties 1737 (2006) en 1929 (2010), ook wanneer artikel XV van het statuut van de IAEA in het geding is;”

;

d)

de leden 9 en 10 worden vervangen door:

“9.   In gevallen waarin een lidstaat op grond van de leden 4, 5 en 7 een machtiging verleent tot binnenkomst op of doorreis via zijn grondgebied van op de lijst in bijlage I of II geplaatste personen, geldt deze machtiging uitsluitend voor het doel waarvoor ze is verleend en voor de daarbij betrokken personen.

10.   De lidstaten stellen het Comité in kennis van de binnenkomst op, of doorreis via, hun grondgebied van de in bijlage I vermelde personen, indien er een uitzondering is toegestaan.”

;

12)

artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 worden de punten d) en e) geschrapt;

b)

in lid 3 wordt de slotzin vervangen door:

“De uitzondering wordt toegestaan nadat de betrokken lidstaat het Comité kennis heeft gegeven van zijn voornemen om, in voorkomend geval, de toegang tot de tegoeden en economische middelen toe te staan, en het Comité niet binnen vijf werkdagen na de kennisgeving een negatief besluit heeft genomen.”

;

c)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   Tevens kunnen uitzonderingen worden toegestaan voor tegoeden en economische middelen die:

a)

noodzakelijk zijn ter dekking van buitengewone uitgaven, na kennisgeving door de betrokken lidstaat aan het Comité en goedkeuring door het Comité;

b)

het voorwerp zijn van een justitieel, administratief of arbitrair retentierecht of vonnis, in welk geval de tegoeden en economische middelen kunnen worden gebruikt om het retentierecht uit te oefenen of het vonnis ten uitvoer te leggen, mits het retentierecht of het vonnis dateert van vóór de datum van inwerkingtreding van VNVR-resolutie 1737 (2006), en niet ten goede komt aan een in lid 1 van dit artikel bedoelde persoon of entiteit; de uitzondering wordt toegestaan na kennisgeving door de betrokken lidstaat aan het Comité;

c)

noodzakelijk zijn voor activiteiten die rechtstreeks verband houden met de voorwerpen vermeld in VNVR-resolutie 1737 (2006), punt 3, onder b), i) en ii), voor lichtwaterreactoren waarmee vóór december 2006 is begonnen.”

;

d)

lid 6 wordt vervangen door:

“6.   Lid 1 belet niet dat een op een lijst geplaatste persoon of entiteit betalingen doet die verschuldigd zijn uit hoofde van een contract dat is gesloten voordat de persoon of entiteit op de lijst werd geplaatst, mits de betrokken lidstaat heeft vastgesteld dat:

a)

het contract geen verband houdt met verboden voorwerpen, materialen, uitrusting, goederen, technologie, bijstand, opleiding, financiële bijstand, investeringen, tussenhandel en diensten als bedoeld in artikel 1;

b)

de betaling niet direct of indirect wordt ontvangen door een in lid 1 bedoelde persoon of entiteit,

en nadat de betrokken lidstaat het Comité kennis heeft gegeven van zijn voornemen de betaling te verrichten of te ontvangen, dan wel te dien einde, naar gelang van het geval, toestemming te verlenen tot het vrijgeven van de bevroren tegoeden of economische middelen, tien werkdagen voordat de toestemming wordt verleend.”

;

13)

artikel 22 wordt vervangen door:

“Artikel 22

Er worden geen vorderingen, ook niet tot schadeloosstelling of soortgelijke vergoedingen, bijvoorbeeld op grond van schuldvergelijking of van een garantie, in verband met een overeenkomst of transactie waarvan de uitvoering, al dan niet rechtstreeks, geheel of gedeeltelijk is getroffen door maatregelen uit hoofde van VNVR-resolutie 1737 (2006), 1747 (2007), 1803 (2008) of 1929 (2010), met inbegrip van de maatregelen van de Unie of van een lidstaat in overeenstemming met, ter uitvoering van of in verband met de toepasselijke beslissingen van de Veiligheidsraad of de onder dit besluit vallende maatregelen, toegewezen van de op een lijst geplaatste personen en entiteiten vermeld in bijlage I of II, noch van een andere persoon of entiteit in Iran, de regering van Iran daaronder begrepen, noch aan een persoon of entiteit die met behulp van of ten behoeve van de bedoelde personen en entiteiten een vordering instelt.”

;

14)

artikel 23 wordt vervangen door:

“Artikel 23

1.   De Raad voert wijzigingen uit in bijlage I op basis van de vaststellingen van de Veiligheidsraad of van het Comité.

2.   De Raad stelt, op voorstel van lidstaten of de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, met eenparigheid van stemmen de lijst in bijlage II vast en keurt wijzigingen daarin goed.”

;

15)

in artikel 24 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

“1.   Wanneer de Veiligheidsraad of het Comité een persoon of entiteit op de lijst plaatst, neemt de Raad die persoon of die entiteit op in bijlage I.

2.   Wanneer de Raad besluit een persoon of entiteit te onderwerpen aan de in artikel 19, lid 1, punten b) en c), en artikel 20, lid 1, punten b) en c), bedoelde maatregelen, wijzigt hij bijlage II dienovereenkomstig.”

;

16)

artikel 25 wordt vervangen door:

“Artikel 25

1.   De bijlagen I en II bevatten de door de Veiligheidsraad of het Comité met betrekking tot bijlage I verstrekte motivering voor het op een lijst plaatsen van de vermelde personen en entiteiten.

2.   De bijlagen I en II bevatten tevens informatie, indien beschikbaar, die met betrekking tot bijlage I door de Veiligheidsraad of het Comité is verstrekt en die nodig is om de betrokken personen of entiteiten te kunnen identificeren. Met betrekking tot personen kan die informatie bestaan uit namen, inclusief aliassen, geboortedatum en geboorteplaats, nationaliteit, paspoort- en identiteitskaartnummers, geslacht, adres (indien bekend) en functie of beroep. Met betrekking tot entiteiten kan die informatie namen, plaats en datum van registerinschrijving, registratienummer en de plaats van vestiging omvatten. De bijlagen I en II vermelden tevens de datum van plaatsing op de lijst.”

;

17)

artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   De in artikel 19, lid 1, punt b), bedoelde maatregelen, voor zover van toepassing op de heer Ali Akbar Salehi, worden geschorst.”

;

b)

lid 5 wordt geschrapt;

18)

de artikelen 26 bis, 26 ter, 26 quater, 26 quinquies, 26 septies en 26 octies worden geschrapt;

19)

de bijlagen III, IV, V en VI worden geschrapt.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 29 september 2025.

Voor de Raad

De voorzitter

M. BØDSKOV


(1)  Besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB (PB L 195 van 27.7.2010, blz. 39, ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2010/413/oj).

(2)  Verklaring van de Raad 2015/C 345/1 van 18 oktober 2015 (PB C 345 van 18.10.2015, blz. 1).

(3)  Besluit (GBVB) 2023/2195 van de Raad van 16 oktober 2023 tot wijziging van Besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L, 2023/2195, 17.10.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2023/2195/oj).

(4)  Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 961/2010 (PB L 88 van 24.3.2012, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2012/267/oj).

(5)  Besluit (GBVB) 2015/1863 van de Raad van 18 oktober 2015 tot wijziging van Besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 274 van 18.10.2015, blz. 174, ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2015/1863/oj).


ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2025/1972/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)