European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

L-serie


2024/1624

19.6.2024

VERORDENING (EU) 2024/1624 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 31 mei 2024

tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (4) is het belangrijkste wettelijk instrument tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel van de Unie voor witwassen en terrorismefinanciering. De richtlijn voorziet in een alomvattend rechtskader, dat Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad (5) nog verder heeft versterkt door opkomende risico’s van witwassen en terrorismefinanciering aan te pakken en de transparantie inzake uiteindelijk begunstigden te vergroten. Ondanks de bereikte resultaten uit hoofde van dat rechtskader is gebleken dat verdere verbeteringen moeten worden aangebracht om de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering adequaat te beperken en criminele pogingen om het financiële stelsel van de Unie voor criminele doeleinden te misbruiken doeltreffend op te sporen.

(2)

Wat de toepassing van de bepalingen van Richtlijn (EU) 2015/849 betreft die verplichtingen vaststellen voor meldingsplichtige entiteiten, betreft, is het voornaamste probleem dat de in die bepalingen vastgestelde regels niet rechtstreeks toepasselijk zijn en de aanpak van land tot land verschilt. Hoewel die regels al drie decennia bestaan en in die periode geëvolueerd zijn, is de uitvoering ervan nog steeds niet volledig in overeenstemming met de vereisten van een geïntegreerde interne markt. Met het oog op de gewenste uniforme toepassing moeten de regels die betrekking hebben op momenteel onder Richtlijn (EU) 2015/849 vallende aangelegenheden en die rechtstreeks toepasselijk zouden kunnen zijn op de betrokken meldingsplichtige entiteiten, in een verordening worden ondergebracht.

(3)

Dit nieuwe instrument maakt deel uit van een alomvattend pakket ter versterking van het kader van de Unie voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (anti-money laundering and countering the financing of terrorism — AML/CFT). Deze verordening zal samen met Richtlijn (EU) 2024/1640 van het Europees Parlement en de Raad (6) en de Verordeningen (EU) 2023/1113 (7) en (EU) 2024/1620 (8) van het Europees Parlement en de Raad het rechtskader vormen voor de aan de meldingsplichtige entiteiten opgelegde AML/CFT-vereisten en voor het institutionele AML/CFT-kader van de Unie, waarvan de op te richten Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (“AMLA”) deel zal uitmaken.

(4)

Witwassen en terrorismefinanciering vinden gewoonlijk in een internationale context plaats. Maatregelen die op Unieniveau worden getroffen zonder internationale coördinatie en samenwerking, zouden een zeer beperkte uitwerking hebben. De door de Unie op dat gebied vastgestelde maatregelen dienen derhalve verenigbaar te zijn met en minstens even streng te zijn als op internationaal niveau ondernomen acties. Bij het optreden van de Unie moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de aanbevelingen van de Financiële-actiegroep (Financial Action Task Force — FATF) en met de instrumenten van andere internationale organen voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. Met het oog op een doelmatigere bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering moeten de relevante rechtshandelingen van de Unie in voorkomend geval worden afgestemd op de door de FATF in februari 2012 vastgestelde International Standards on Combating Money Laundering and the Financing of Terrorism and Proliferation (de “herziene FATF-aanbevelingen”) en de latere wijzigingen daarvan.

(5)

Sinds de vaststelling van Richtlijn (EU) 2015/849 hebben recente ontwikkelingen in het strafrechtelijk kader van de Unie bijgedragen tot een krachtigere preventie en bestrijding van zowel witwassen en daarmee verband houdende basisdelicten als terrorismefinanciering. Richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad (9) heeft geleid tot een consensus inzake witwassen, en daarmee verband houdende basisdelicten, als strafbaar feit. Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (10) bevat een omschrijving van financiële strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden; deze moeten eveneens worden beschouwd als basisdelicten die verband houden met witwassen. Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad (11) heeft geleid tot een consensus inzake terrorismefinanciering als strafbaar feit. Aangezien die begrippen nu in het strafrecht van de Unie worden verduidelijkt, is het niet langer nodig om witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering te omschrijven in de AML/CFT-regels van de Unie. Wel dient het AML/CFT-kader van de Unie volledig in overeenstemming te zijn met het strafrechtelijk kader van de Unie.

(6)

Harmonisatie op het relevante strafrechtelijk gebied maakt het mogelijk om de preventie en bestrijding van witwassen en daarmee verband houdende basisdelicten, waaronder corruptie, op een krachtige, coherente manier aan te pakken op het niveau van de Unie. Tegelijkertijd zorgt een dergelijke aanpak ervoor dat de lidstaten die een bredere definitie hanteren van criminele activiteiten die basisdelicten voor witwassen vormen, een dergelijke aanpak kunnen blijven hanteren. Daarom moet, in overeenstemming met Richtlijn (EU) 2018/1673, elke vorm van strafrechtelijke betrokkenheid bij het plegen van een basisdelict voor witwassen dat overeenkomstig het nationale recht strafbaar is gesteld, ook worden beschouwd als een criminele activiteit in de zin van die richtlijn en van deze verordening.

(7)

De aanhoudende technologische evolutie biedt de particuliere sector mogelijkheden om nieuwe producten en systemen voor het wisselen van geldmiddelen of waarde te ontwikkelen. Hoewel deze ontwikkeling op zich positief is, kan ze nieuwe risico’s van witwassen en terrorismefinanciering met zich meebrengen, aangezien criminelen er steeds weer in slagen zwakke plekken te vinden om illegale geldmiddelen over de hele wereld te verbergen en te verplaatsen. Aanbieders van cryptoactivadiensten en crowdfundingplatforms krijgen te maken met misbruik van nieuwe kanalen voor het verplaatsen van illegaal geld en bevinden zich in een goede positie om dergelijke verplaatsingen op te sporen en risico’s te beperken. Het toepassingsgebied van de wetgeving van de Unie moet daarom worden uitgebreid tot dergelijke entiteiten, in overeenstemming met de FATF-normen met betrekking tot cryptoactiva. Tegelijkertijd opent vooruitgang op het gebied van innovatie, zoals de ontwikkeling van de metaverse, nieuwe mogelijkheden voor het plegen van misdrijven en het witwassen van de opbrengsten ervan. Daarom is het belangrijk waakzaam te zijn voor de risico’s die verbonden zijn aan het aanbieden van innovatieve producten of diensten, hetzij op Unie- of nationaal niveau, hetzij op het niveau van meldingsplichtige entiteiten.

(8)

De onder deze verordening vallende instellingen en personen spelen een cruciale rol als poortwachters van het financiële stelsel van de Unie en moeten derhalve alle nodige maatregelen nemen om de vereisten van deze verordening toe te passen teneinde te voorkomen dat criminelen de opbrengsten van hun illegale activiteiten witwassen of terrorisme financieren. Er moeten ook maatregelen worden genomen om het risico van niet-uitvoering of ontduiking van gerichte financiële sancties te beperken.

(9)

De definitie van verzekeringstussenpersoon in Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad (12) omvat een breed scala van natuurlijke of rechtspersonen die toegang hebben tot het verzekeringsdistributiebedrijf of dit uitoefenen. Sommige verzekeringstussenpersonen nemen onder de volledige verantwoordelijkheid van verzekeringsondernemingen of -tussenpersonen verzekeringsdistributieactiviteiten op en verrichten activiteiten die aan hun polissen en procedures onderworpen zijn. Wanneer die tussenpersonen geen premies of bedragen innen die bestemd zijn voor de cliënt, de polishouder of de begunstigde van de verzekeringspolis, zijn zij niet in staat zinvol zorgvuldigheidsonderzoek (due diligence) te verrichten of verdachte transacties op te sporen en te melden. Gezien die beperkte rol en het feit dat de volledige toepassing van AML/CFT-vereisten wordt gewaarborgd door de verzekeringsondernemingen of -tussenpersonen onder wier verantwoordelijkheid zij diensten verlenen, mogen tussenpersonen die geen geldmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 25, van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad (13) behandelen, voor de toepassing van deze verordening niet als meldingsplichtige entiteiten worden beschouwd.

(10)

Holdings die gemengde activiteiten verrichten en ten minste één dochteronderneming hebben die een meldingsplichtige entiteit is, moeten zelf als meldingsplichtige entiteiten in het toepassingsgebied van deze verordening worden opgenomen. Om een consistent toezicht door financiële toezichthouders te waarborgen, moet de holding zelf ook als een financiële instelling worden aangemerkt indien de dochterondernemingen van een gemengde holding ten minste één kredietinstelling of financiële instelling omvatten.

(11)

Om haar financiën te beheren, kan een groep intern financiële transacties verrichten. Dergelijke transacties worden echter niet verricht ten aanzien van cliënten en vereisen geen AML/CFT-maatregelen. Met het oog op rechtszekerheid moet worden verduidelijkt dat deze verordening niet van toepassing is op financiële activiteiten of andere financiële diensten die leden van een groep verrichten ten aanzien van andere leden van die groep.

(12)

Onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen moeten onder deze verordening vallen wanneer zij deelnemen aan financiële of vennootschapsrechtelijke transacties, ook bij het verstrekken van belastingadvies, omdat het risico bestaat dat de diensten van die beroepsbeoefenaren worden misbruikt om de opbrengsten van criminele activiteiten wit te wassen of terrorisme te financieren. Er moet evenwel vrijstelling zijn van enige verplichting tot melding van informatie die is verkregen vóór, tijdens of na een gerechtelijke procedure, of bij het bepalen van de rechtspositie van een cliënt, aangezien dergelijke informatie onder het recht op vertrouwelijkheid valt. Juridisch advies dient bijgevolg aan de professionele geheimhoudingsplicht onderworpen te blijven, behalve wanneer de beoefenaar van het juridisch beroep deelneemt aan witwaspraktijken of terrorismefinanciering, het juridisch advies wordt verstrekt voor witwasdoeleinden of terrorismefinanciering, of de beoefenaar van het juridisch beroep weet dat zijn cliënt juridisch advies wenst voor witwasdoeleinden of terrorismefinanciering. Dergelijke kennis en een dergelijk doel kunnen worden afgeleid uit objectieve, feitelijke omstandigheden. Aangezien juridisch advies reeds kan worden ingewonnen in het stadium van het plegen van de opbrengstgenererende criminele activiteit, is het van belang dat ook zaken waarbij juridisch advies wordt verstrekt in het kader van de basisdelicten van het recht op vertrouwelijkheid zijn uitgesloten. Juridisch advies dat in verband met lopende gerechtelijke procedures wordt ingewonnen, mag niet worden beschouwd als juridisch advies met het oog op witwassen of terrorismefinanciering.

(13)

Met het oog op de eerbiediging van de bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”) gewaarborgde rechten mag, in het geval van bedrijfsrevisoren, externe accountants en belastingadviseurs, die in sommige lidstaten gemachtigd zijn een cliënt in rechte te verdedigen of te vertegenwoordigen, of zijn rechtspositie te bepalen, de informatie die zij bij de uitoefening van die taken ontvangen, niet onder de meldingsplicht vallen. Dezelfde uitzonderingen die gelden voor notarissen en advocaten moeten echter ook gelden voor die beroepsbeoefenaren wanneer zij handelen in het kader van de uitoefening van het recht van verdediging of de rechtspositie van een cliënt bepalen.

(14)

Richtlijn (EU) 2018/843 was het eerste rechtsinstrument voor het aanpakken van de met cryptoactiva samenhangende risico’s van witwassen en terrorismefinanciering in de Unie. Het toepassingsgebied van het AML/CFT-kader werd uitgebreid tot twee soorten aanbieders van cryptoactivadiensten: aanbieders van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta, en aanbieders van bewaarportemonnees. Gezien de snelle technologische evolutie en de vooruitgang op het gebied van de FATF-normen dient die aanpak te worden herzien. Een eerste stap om het rechtskader van de Unie te voltooien en te actualiseren, is gezet met Verordening (EU) 2023/1114 van het Europees Parlement en de Raad (14), waarin vereisten zijn vastgesteld voor aanbieders van cryptoactivadiensten die een vergunning willen aanvragen om hun diensten op de interne markt aan te bieden. Bij die verordening is tevens een definitie van cryptoactiva en aanbieders van cryptoactivadiensten ingevoerd die een breder scala aan activiteiten omvat. Daarnaast heeft Verordening (EU) 2023/1113 de traceerbaarheidsvereisten uitgebreid tot overdrachten van cryptoactiva door aanbieders van cryptoactivadiensten die onder Verordening (EU) 2023/1114 vallen, en Richtlijn (EU) 2015/849 gewijzigd om van de lidstaten te verlangen dat zij die aanbieders van cryptoactivadiensten meldingsplichtig maken. Die aanbieders van cryptoactivadiensten moeten ook onder deze verordening vallen teneinde elk risico op misbruik van cryptoactiva voor witwasdoeleinden of terrorismefinanciering te beperken.

(15)

De creatie van markten in unieke en niet-fungibele cryptoactiva is nog steeds recent en heeft niet geleid tot wetgeving die de werking ervan regelt. De ontwikkeling van die markten wordt gemonitord en het is belangrijk dat deze niet leidt tot nieuwe risico’s op witwassen en terrorismefinanciering die niet naar behoren zouden worden beperkt. Uiterlijk op 30 december 2024 moet de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag indienen over de meest recente ontwikkelingen met betrekking tot cryptoactiva, met daarin een beoordeling van de ontwikkeling van markten in unieke en niet-fungibele cryptoactiva, en de passende regelgeving voor dergelijke cryptoactiva, met een beoordeling van de vraag of het noodzakelijk en haalbaar is aanbieders van diensten in verband met unieke en niet-fungibele cryptoactiva te reguleren. Indien nodig moet dient de Commissie dat verslag vergezeld doen gaan van een wetgevingsvoorstel.

(16)

De kwetsbaarheid van crowdfundingplatforms voor risico’s op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering is horizontaal en heeft gevolgen voor de interne markt als geheel. Het beheer van die risico’s wordt tot dusver op uiteenlopende manieren aangepakt door de lidstaten. Hoewel Verordening (EU) 2020/1503 van het Europees Parlement en de Raad (15) de regelgevingsaanpak voor platforms voor op zakelijke belegging en op kredietverlening gebaseerde crowdfunding in de Unie harmoniseert en voorziet in verschillende waarborgen om potentiële risico’s van witwassen en terrorismefinanciering aan te pakken, waaronder de zorgvuldigheidsplicht voor crowdfundingplatforms ten aanzien van projecteigenaren en binnen vergunningsprocedures, creëert het gebrek aan een geharmoniseerd rechtskader met robuuste AML-CFT-vereisten voor crowdfundingplatforms lacunes en worden de AML-CFT-waarborgen van de Unie verzwakt. Het is derhalve noodzakelijk om ervoor te zorgen dat alle crowdfundingplatforms, ook die welke reeds een vergunning hebben gekregen uit hoofde van Verordening (EU) 2020/1503, aan de AML/CFT-wetgeving van de Unie worden onderworpen.

(17)

Crowdfundingbemiddelaars, die een digitaal platform exploiteren om financiers te matchen met projecteigenaren, zoals verenigingen of personen die financiering zoeken, zijn blootgesteld aan risico’s op witwassen en terrorismefinanciering. Voor ondernemingen die geen vergunning hebben uit hoofde van Verordening (EU) 2020/1503, gelden momenteel geen of uiteenlopende regels en procedures in de lidstaten, onder meer wat het aanpakken van risico’s van witwassen en terrorismefinanciering betreft. Dergelijke bemiddelaars moeten derhalve onderworpen zijn aan de verplichtingen van deze verordening, met name om te voorkomen dat geldmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 25, van Richtlijn (EU) 2015/2366, of cryptoactiva die voor illegale doeleinden door criminelen worden aangetrokken, worden verduisterd. Om dergelijke risico’s te beperken, gelden die verplichtingen voor een breed scala aan projecten, waaronder educatieve of culturele projecten en inzamelingen van die geldmiddelen of cryptoactiva ter ondersteuning van meer algemene doelen, bijvoorbeeld op humanitair gebied, of om een familie- of sociaal evenement te organiseren of te vieren.

(18)

Richtlijn (EU) 2015/849 heeft tot doel de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering die met grote contante betalingen gepaard gaan, te beperken door personen die in goederen handelen, als meldingsplichtige entiteiten te beschouwen wanneer zij contante betalingen van meer dan 10 000 EUR verrichten of ontvangen, en tegelijkertijd de lidstaten de mogelijkheid te bieden strengere maatregelen in te voeren. Een dergelijke aanpak is ondoeltreffend gebleken: de AML/CFT-vereisten werden niet correct begrepen en toegepast, het toezicht was gebrekkig en er werd slechts een beperkt aantal verdachte transacties bij de financiële-inlichtingeneenheden (FIE’s) gemeld. Om de risico’s die voortvloeien uit het misbruik van grote bedragen in contanten afdoende te beperken, moet een Uniebrede limiet voor grote contante betalingen van meer dan 10 000 EUR worden vastgesteld. Bijgevolg moeten personen die in goederen handelen, niet langer onderworpen worden aan de AML/CFT-verplichtingen, met uitzondering van personen die handelen in edelmetalen, edelstenen, andere goederen met een hoge waarde en cultuurgoederen.

(19)

Bepaalde categorieën van personen die handelen in goederen zijn vanwege de hoge waarde van de vaak kleine en gemakkelijk transporteerbare goederen die ze verhandelen, bijzonder kwetsbaar voor risico’s van witwassen en terrorismefinanciering. Daarom moeten personen die handelen in edelmetalen en edelstenen en andere goederen met een hoge waarde onderworpen worden aan de AML/CFT-vereisten, indien die handel een regelmatige of de voornaamste beroepsactiviteit betreft.

(20)

Motorvoertuigen, vaartuigen en luchtvaartuigen in de hogere marktsegmenten zijn, gezien hun hoge waarde en transporteerbaarheid, kwetsbaar voor misbruik met het oog op witwassen en terrorismefinanciering. Daarom moeten personen die handelen in dergelijke goederen onderworpen zijn aan de AML/CFT-vereisten. De transporteerbaarheid van die goederen maakt ze extra aantrekkelijk voor witwassen en terrorismefinanciering, gezien het gemak waarmee dergelijke goederen binnen of buiten de grenzen van de Unie kunnen worden verplaatst, en het feit dat in derde landen geregistreerde informatie over dergelijke goederen mogelijk moeilijk toegankelijk is voor bevoegde autoriteiten. Om het risico te beperken dat goederen van de Unie met een hoge waarde voor criminele doeleinden kunnen worden misbruikt en om zicht te krijgen op de eigendom van dergelijke goederen, moeten personen die handelen in goederen met een hoge waarde worden verplicht transacties met betrekking tot de verkoop van motorvoertuigen, vaartuigen en luchtvaartuigen te melden. Kredietinstellingen en financiële instellingen verlenen diensten die essentieel zijn voor het sluiten van de verkoop of overdracht van de eigendom van dergelijke goederen, en moeten ook worden verplicht die transacties aan de FIE te melden. Hoewel voor goederen die uitsluitend bestemd zijn voor de uitoefening van commerciële activiteiten een dergelijke meldingsplicht niet mag gelden, mogen verkopen voor privé- en niet-commercieel gebruik niet beperkt blijven tot gevallen waarin de cliënt een natuurlijke persoon is, maar moeten zij ook betrekking hebben op verkopen aan juridische entiteiten en constructies, met name indien deze zijn opgericht om het vermogen van de uiteindelijk begunstigde te beheren.

(21)

Marktdeelnemers die actief zijn op het gebied van investeringsmigratie, zijn particuliere ondernemingen, organen of personen die namens onderdanen van derde landen rechtstreeks tot actie of interactie overgaan met de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor het verlenen van verblijfsrechten, of die intermediaire diensten verlenen aan onderdanen van derde landen die verblijfsrechten in een lidstaat willen verkrijgen in ruil voor een investering in de vorm van, onder meer, kapitaaloverdrachten, de aankoop of huur van onroerend goed, beleggingen in staatsobligaties, beleggingen in vennootschappen, een schenking of donatie ten gunste van een activiteit die bijdraagt aan het algemeen belang of bijdragen aan de staatsbegroting. Verblijfsregelingen voor investeerders houden risico’s en kwetsbaarheden in op het vlak van witwassen, corruptie en belastingontduiking. Dergelijke risico’s worden nog groter door de grensoverschrijdende rechten die verbonden zijn aan verblijf in een lidstaat. Daarom moeten marktdeelnemers die actief zijn op het gebied van investeringsmigratie, onderworpen worden aan de AML/CFT-verplichtingen. Deze verordening mag niet van toepassing zijn op burgerschapsregelingen voor investeerders, die resulteren in de verwerving van nationaliteit in ruil voor dergelijke investeringen, aangezien dergelijke regelingen moeten worden geacht de fundamentele status van het burgerschap van de Unie en de loyale samenwerking tussen de lidstaten te ondermijnen.

(22)

Terwijl hypotheek- en consumentenkredietgevers in de regel kredietinstellingen of financiële instellingen zijn, zijn er consumenten- en hypotheekkredietbemiddelaars die geen kredietinstellingen of financiële instellingen zijn en op het niveau van de Unie niet onderworpen zijn aan de AML/CFT-vereisten, maar zich in bepaalde lidstaten wel aan dergelijke verplichtingen moeten houden vanwege hun blootstelling aan risico’s van witwassen en terrorismefinanciering. Afhankelijk van hun bedrijfsmodel kunnen dergelijke consumenten- en hypotheekkredietbemiddelaars een groot risico lopen op witwassen en terrorismefinanciering. Het is belangrijk ervoor te zorgen dat entiteiten die soortgelijke activiteiten uitoefenen en aan dergelijke risico’s zijn blootgesteld, onder de AML/CFT-vereisten vallen, ongeacht of zij als kredietinstelling of financiële instelling worden aangemerkt. Daarom is het passend dat de verordening ook van toepassing is op consumenten- en hypotheekkredietbemiddelaars die geen kredietinstellingen of financiële instellingen zijn, maar die als gevolg van hun activiteiten blootgesteld zijn aan risico’s van witwassen en terrorismefinanciering. In veel gevallen treedt de kredietbemiddelaar echter op namens de kredietinstelling of financiële instelling die de lening verstrekt en verwerkt. In die gevallen mogen de AML/CFT-vereisten niet van toepassing zijn op consumenten- en hypotheekkredietbemiddelaars, maar alleen op kredietinstellingen of financiële instellingen.

(23)

Om een consistente aanpak te waarborgen, moet worden verduidelijkt welke entiteiten in de beleggingssector onderworpen zijn aan de AML/CFT-vereisten. Hoewel instellingen voor collectieve belegging reeds binnen het toepassingsgebied van Richtlijn (EU) 2015/849 vallen, moet de desbetreffende terminologie worden afgestemd op de huidige Uniewetgeving inzake beleggingsfondsen, namelijk Richtlijnen 2009/65/EG (16) en 2011/61/EU (17) van het Europees Parlement en de Raad. Omdat fondsen zouden kunnen worden opgericht zonder rechtspersoonlijkheid, is het tevens noodzakelijk de beheerders van de fondsen in het toepassingsgebied van deze verordening op te nemen. De AML/CFT-vereisten moeten van toepassing zijn ongeacht de vorm waarin rechten van deelneming of aandelen in een fonds beschikbaar worden gesteld voor aankoop in de Unie, ook wanneer rechten van deelneming of aandelen direct of indirect aan in de Unie gevestigde beleggers worden aangeboden of bij dergelijke beleggers worden geplaatst op initiatief van of namens de beheerder. Aangezien zowel fondsen als fondsbeheerders binnen het toepassingsgebied van de AML/CFT-vereisten vallen, is het passend te verduidelijken dat dubbel werk moet worden vermeden. Daartoe mogen de AML/CFT-maatregelen die op het niveau van het fonds en op het niveau van de beheerder ervan worden genomen, niet identiek zijn, maar moeten zij de taakverdeling tussen het fonds en de beheerder ervan weerspiegelen.

(24)

De activiteiten van professionele voetbalclubs en voetbalmakelaars zijn aan de risico's van witwassen en de daarmee verband houdende basisdelicten blootgesteld als gevolg van verschillende factoren die inherent zijn aan de voetbalsector, zoals de wereldwijde populariteit van voetbal, de aanzienlijke bedragen, kasstromen en financiële belangen die erin omgaan, de prevalentie van grensoverschrijdende transacties en de soms ondoorzichtige eigendomsstructuren. Al die factoren stellen voetbal bloot aan mogelijk misbruik door criminelen die illegale geldmiddelen willen legitimeren en zo de sport kwetsbaar maken voor witwassen en daarmee verband houdende basisdelicten. Belangrijke risicogebieden zijn bijvoorbeeld transacties met investeerders en sponsors, met inbegrip van adverteerders, en transfers van spelers. Professionele voetbalclubs en voetbalmakelaars moeten daarom robuuste maatregelen ter bestrijding van het witwassen van geld nemen en onder meer cliëntenonderzoek verrichten ten aanzien van investeerders, sponsors, met inbegrip van adverteerders, en andere partners en tegenpartijen waarmee zij transacties verrichten. Om onevenredige lasten te voorkomen voor kleinere clubs die minder blootgesteld zijn aan risico’s van crimineel misbruik, moeten de lidstaten, op basis van een bewezen lager risico op witwassen en daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering, bepaalde professionele voetbalclubs geheel of gedeeltelijk kunnen vrijstellen van de vereisten van deze verordening.

(25)

De activiteiten van professionele voetbalclubs die actief zijn in de hoogste afdelingen van hun nationale voetbalcompetities, maken dat zij een hoger risico lopen op witwassen en daarmee verband houdende basisdelicten dan voetbalclubs uit de lagere afdelingen. Zo verrichten de voetbalclubs aan de top meer substantiële financiële transacties, onder meer voor toptransfers van spelers en sponsordeals, kunnen zij complexere bedrijfsstructuren hebben met meerdere eigendomslagen, en is de kans groter dat zij grensoverschrijdende transacties verrichten. Die factoren maken dergelijke topclubs aantrekkelijker voor criminelen en ze bieden meer mogelijkheden om illegale geldmiddelen te verbergen. De lidstaten moeten professionele voetbalclubs die in de hoogste afdeling spelen dan ook uitsluitend kunnen vrijstellen indien er sprake is van een bewezen laag risico en indien dergelijke clubs in elk van de twee voorgaande jaren een omzet hadden van minder dan 5 000 000 EUR of de tegenwaarde in de nationale munteenheid. Het risico op witwassen hangt echter niet alleen af van de afdeling waarin een voetbalclub actief is. Ook clubs uit de lagere afdelingen kunnen worden blootgesteld aan een aanzienlijk risico op witwassen en daarmee verband houdende basisdelicten. De lidstaten mogen voetbalclubs uit de lagere afdelingen dan ook alleen vrijstellen van de vereisten van deze verordening indien die clubs een bewezen laag risico lopen op witwassen en daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering.

(26)

Deze verordening harmoniseert de maatregelen die op het niveau van de Unie moeten worden genomen om witwassen en daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering te voorkomen. Tegelijkertijd moeten de lidstaten, in overeenstemming met de risicogebaseerde benadering, in beperkte gevallen aanvullende vereisten kunnen opleggen wanneer zij met specifieke risico’s worden geconfronteerd. Om ervoor te zorgen dat dergelijke risico’s adequaat worden beperkt, moeten meldingsplichtige entiteiten waarvan het hoofdkantoor zich in een andere lidstaat bevindt, dergelijke aanvullende vereisten toepassen, ongeacht of zij in die andere lidstaat actief zijn via de vrijheid van vestiging of in het kader van de vrijheid van dienstverrichting, mits zij in die andere lidstaat over een infrastructuur beschikken. Om het verband tussen die vrijheden van de interne markt te verduidelijken, is het bovendien van belang te specificeren welke activiteiten een vestiging vormen.

(27)

In overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie hoeft een vestiging, tenzij dit specifiek is bepaald in sectorale wetgeving, niet de vorm aan te nemen van een dochteronderneming, bijkantoor of agentschap, maar kan zij bestaan uit een bureau dat wordt beheerd door eigen personeel van een meldingsplichtige entiteit of door een persoon die onafhankelijk is maar gemachtigd is om permanent op te treden voor de meldingsplichtige entiteit. Volgens die definitie, op grond waarvan de daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit op de plaats van vestiging van de dienstverlener vereist is, vormt een brievenbus alleen geen vestiging. Ook bureaus of andere infrastructuur die wordt gebruikt voor ondersteunende activiteiten, zoals louter backoffice-verrichtingen, IT-hubs of datacentra die door meldingsplichtige entiteiten worden geëxploiteerd, vormen geen vestiging. Omgekeerd vormen activiteiten zoals het aanbieden van cryptoactivadiensten via geldautomaten wel een vestiging, gelet op de beperkte fysieke uitrusting die nodig is voor exploitanten die hoofdzakelijk via het internet diensten aan hun klanten verlenen, zoals het geval is voor aanbieders van cryptoactivadiensten.

(28)

Het is belangrijk dat de AML/CFT-vereisten op evenredige wijze worden toegepast en dat het opleggen van een vereiste evenredig is aan de rol die meldingsplichtige entiteiten kunnen spelen bij het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. Met het oog daarop moeten de lidstaten in overeenstemming met de risicogebaseerde benadering van deze verordening bepaalde marktdeelnemers kunnen vrijstellen van toepassing van de AML/CFT-vereisten wanneer de activiteiten van die marktdeelnemers een laag risico van witwassen en terrorismefinanciering inhouden en beperkt van aard zijn. Om een transparante en consistente toepassing van dergelijke vrijstellingen in de hele Unie te waarborgen, moet een mechanisme worden ingesteld aan de hand waarvan de Commissie kan nagaan of de toe te kennen vrijstellingen noodzakelijk zijn. De Commissie moet dergelijke vrijstellingen jaarlijks bekendmaken in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(29)

Een consistente reeks regels inzake interne systemen en controles voor alle meldingsplichtige entiteiten die op de interne markt actief zijn, zal de AML/CFT-naleving versterken en het toezicht doeltreffender maken. Om een adequate beperking van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering en van de risico’s van niet-uitvoering of ontduiking van gerichte financiële sancties te waarborgen, moeten de meldingsplichtige entiteiten beschikken over een internecontrolekader dat bestaat uit risicogebaseerde gedragslijnen, procedures en controles en een duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden binnen de organisatie. In overeenstemming met de risicogebaseerde benadering van deze verordening moeten die gedragslijnen, procedures en controles evenredig zijn met de aard van de bedrijfsactiviteit, met inbegrip van de risico’s en de complexiteit, en met de omvang van de meldingsplichtige entiteit, en moeten zij afgestemd zijn op de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering waarmee de entiteit te maken krijgt, waaronder, voor aanbieders van cryptoactivadiensten, transacties met zelfgehoste portemonnees.

(30)

Een passende risicogebaseerde benadering vereist dat de meldingsplichtige entiteiten de inherente risico’s van witwassen en terrorismefinanciering en de risico’s van niet-uitvoering of ontduiking van gerichte financiële sancties waarmee zij in het kader van hun bedrijfsactiviteiten te maken krijgen, identificeren teneinde die risico’s doeltreffend te beperken en hun gedragslijnen, procedures en interne controles af te stemmen op het aanpakken ervan. Daarbij moeten meldingsplichtige entiteiten rekening houden met de kenmerken van hun cliënten, de aangeboden producten, diensten of transacties, waaronder, voor aanbieders van cryptoactivadiensten, transacties met zelfgehoste adressen, de betrokken landen of geografische gebieden en de gebruikte distributiekanalen. Een dergelijke risicobeoordeling moet geregeld worden aangepast in het licht van de veranderlijke aard van de risico’s.

(31)

Ter ondersteuning van een consistente en doeltreffende identificatie door meldingsplichtige entiteiten van de risico’s die van invloed zijn op hun activiteiten, moet de AMLA richtsnoeren uitvaardigen inzake minimumvereisten voor de inhoud van de bedrijfsbrede risicobeoordeling en aanvullende informatiebronnen waarmee rekening moet worden gehouden. Die bronnen kunnen informatie omvatten van internationale opstellers van normen op het gebied van AML/CFT, zoals wederzijdse evaluatierapporten van de FATF, en andere geloofwaardige en betrouwbare bronnen die informatie verschaffen over typologieën, opkomende risico’s en criminele activiteiten, waaronder corruptie, zoals verslagen van maatschappelijke organisaties, de media en de academische wereld.

(32)

Het is dienstig rekening te houden met de kenmerken en behoeften van kleinere meldingsplichtige entiteiten en ervoor te zorgen dat die entiteiten een behandeling krijgen die is aangepast aan hun specifieke behoeften en aan de aard van hun bedrijfsactiviteit. Dat kan inhouden dat bepaalde meldingsplichtige entiteiten worden vrijgesteld van het uitvoeren van een risicobeoordeling wanneer de risico’s die verbonden zijn aan de sector waarin de entiteit actief is, goed bekend zijn.

(33)

De FATF heeft normen ontwikkeld aan de hand waarvan jurisdicties de risico’s op mogelijke niet-uitvoering of ontduiking van gerichte financiële sancties in verband met de financiering van proliferatie kunnen identificeren en beoordelen en maatregelen kunnen nemen om die risico’s te beperken. Die nieuwe door de FATF ingevoerde normen komen niet in de plaats van en doen geen afbreuk aan de bestaande strenge vereisten inzake de uitvoering van gerichte financiële sancties die landen in acht moeten nemen om te voldoen aan de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (“VN-Veiligheidsraad”) inzake de preventie, bestrijding en verstoring van de proliferatie van massavernietigingswapens en de financiering daarvan. Die bestaande verplichtingen, waaraan op het niveau van de Unie uitvoering wordt gegeven bij de Besluiten 2010/413/GBVB (18) en (GBVB) 2016/849 (19) van de Raad en bij de Verordeningen (EU) nr. 267/2012 (20) en (EU) 2017/1509 (21) van de Raad, blijven gelden voor alle natuurlijke en rechtspersonen binnen de Unie. Gezien de specifieke risico’s voor de Unie van niet-uitvoering en ontduiking van gerichte financiële sancties is het passend de risicobeoordeling uit te breiden tot alle gerichte financiële sancties die op het niveau van de Unie zijn vastgesteld. De risicogevoelige aard van AML/CFT-maatregelen met betrekking tot gerichte financiële sancties, doet niets af aan de op regels gebaseerde verplichting voor alle natuurlijke personen of rechtspersonen in de Unie om geldmiddelen of andere activa van aangewezen personen of entiteiten te bevriezen of deze niet direct of indirect te hunner beschikking te stellen.

(34)

Om ervoor te zorgen dat de risico's van niet-uitvoering of ontduiking van gerichte financiële sancties afdoende worden beperkt, is het zaak de maatregelen uiteen te zetten die meldingsplichtige entiteiten dienen uit te voeren, waaronder maatregelen om hun cliëntenbestand af te zetten tegen de lijsten van personen en entiteiten die zijn aangewezen in het kader van gerichte financiële sancties. De verplichtingen die uit hoofde van deze verordening op meldingsplichtige entiteiten rusten, doen niets af aan de op regels gebaseerde verplichting voor alle natuurlijke of rechtspersonen in de Unie om geldmiddelen en andere activa van op een lijst geplaatste personen of entiteiten te bevriezen of deze niet direct of indirect te hunner beschikking te stellen. Bovendien zijn de vereisten van deze verordening niet bedoeld ter vervanging van verplichtingen met betrekking tot de screening van cliënten met het oog op de uitvoering van gerichte financiële sancties uit hoofde van andere rechtshandelingen van de Unie of uit hoofde van nationaal recht.

(35)

Om rekening te houden met de meest recente ontwikkelingen op internationaal niveau, moet bij deze verordening een vereiste worden ingevoerd om de risico’s op mogelijke niet-uitvoering of ontduiking van gerichte financiële sancties op het niveau van de meldingsplichtige entiteit te identificeren, inzichtelijk te maken, te beheren en te beperken.

(36)

Plaatsingen op een sanctielijst of aanwijzingen van personen of entiteiten door de VN-Veiligheidsraad of het Sanctiecomité van de VN worden in het Unierecht opgenomen door middel van besluiten en verordeningen die worden vastgesteld op grond van respectievelijk artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarbij aan dergelijke personen en entiteiten gerichte financiële sancties worden opgelegd. De procedure voor de vaststelling van dergelijke handelingen op het niveau van de Unie vereist dat wordt nagegaan of elke aanwijzing of plaatsing op de lijst in overeenstemming is met de krachtens het Handvest verleende grondrechten. Om de effectieve toepassing van gerichte financiële sancties mogelijk te maken, moeten meldingsplichtige entiteiten tussen het moment van bekendmaking door de VN en het tijdstip waarop de handelingen van de Unie tot omzetting van de VN-lijsten of -aanwijzingen van toepassing worden, een register bijhouden van de geldmiddelen of andere activa die zij aanhouden voor cliënten die op de lijst staan of zijn aangewezen in het kader van de financiële sancties van de VN, van cliënten die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van op de lijst geplaatste of aangewezen personen of entiteiten, alsook van elke poging tot transactie en elke transactie die voor de cliënt is verricht, bijvoorbeeld om in de basisbehoeften van de cliënt te voorzien.

(37)

Bij de beoordeling van de vraag of een cliënt die een juridische entiteit is, eigendom is van of onder zeggenschap staat van personen die in het kader van gerichte financiële sancties zijn aangewezen, moeten de meldingsplichtige entiteiten rekening houden met de richtsnoeren van de Raad inzake de uitvoering en evaluatie van beperkende maatregelen (sancties) in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie en de beste praktijken voor de effectieve uitvoering van beperkende maatregelen.

(38)

Het is belangrijk dat de meldingsplichtige entiteiten op managementniveau alle maatregelen nemen om interne gedragslijnen, procedures en controles uit te voeren en de AML/CFT-vereisten toe te passen. Hoewel een lid van het leidinggevend orgaan moet worden aangewezen als verantwoordelijke voor de uitvoering van de interne gedragslijnen, procedures en controles van de meldingsplichtige entiteit, moet de eindverantwoordelijkheid voor de naleving van de AML/CFT-vereisten berusten bij het leidinggevend orgaan van de entiteit. Die toewijzing van de verantwoordelijkheid mag geen afbreuk doen aan de nationale bepalingen inzake de gezamenlijke civielrechtelijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid van leidinggevende organen. Taken in verband met de dagelijkse uitvoering van de interne gedragslijnen, procedures en controles van de meldingsplichtige entiteit op het vlak van AML/CFT moeten worden toevertrouwd aan de nalevingsfunctionaris.

(39)

Elke lidstaat moet in zijn nationale recht kunnen bepalen dat een meldingsplichtige entiteit die onderworpen is aan prudentiële regels op grond waarvan een nalevingsfunctionaris of een hoofd van de interne auditfunctie moet worden aangesteld, die personen de functies en verantwoordelijkheden van AML/CFT-nalevingsfunctionaris en interne auditfunctie voor AML/CFT-doeleinden mag toevertrouwen. In geval van hogere risico’s of wanneer de omvang van de meldingsplichtige entiteit dit rechtvaardigt, moet het mogelijk zijn om de verantwoordelijkheden voor de nalevingscontroles en de verantwoordelijkheden voor de dagelijkse werking van de AML/CFT-gedragslijnen en -procedures van de meldingsplichtige entiteit aan twee verschillende personen toe te vertrouwen.

(40)

Voor een doeltreffende uitvoering van de AML/CFT-maatregelen is het ook van essentieel belang dat de werknemers van de meldingsplichtige entiteiten, alsmede hun agenten en distributeurs, die een rol spelen bij de uitvoering van die maatregelen, op de hoogte zijn van de vereisten en de interne gedragslijnen, procedures en controles van de entiteit. De meldingsplichtige entiteiten moeten daartoe maatregelen nemen, onder meer in de vorm van opleidingsprogramma’s. Indien nodig moeten meldingsplichtige entiteiten een basisopleiding over AML/CFT-maatregelen aanbieden aan al degenen die een rol spelen bij de uitvoering van dergelijke maatregelen. Dat betreft niet alleen werknemers van de meldingsplichtige entiteiten, maar ook hun agenten en distributeurs.

(41)

Personen die belast zijn met taken in verband met de naleving van de AML/CFT-vereisten door een meldingsplichtige entiteit, moeten worden beoordeeld op hun vaardigheden, kennis, deskundigheid, integriteit en gedrag. Wanneer werknemers taken in verband met de naleving van het AML/CFT-kader door de meldingsplichtige entiteit uitvoeren met betrekking tot cliënten met wie zij een nauwe persoonlijke of professionele relatie hebben, kan dit tot belangenconflicten leiden en de integriteit van het systeem ondermijnen. Dergelijke relaties kunnen bestaan op het tijdstip van de totstandkoming van de zakelijke relatie, maar kunnen ook daarna ontstaan. Meldingsplichtige entiteiten moeten dan ook over procedures beschikken om belangenconflicten te beheren en op te lossen. Die procedures moeten ervoor zorgen dat werknemers worden belet om ten aanzien van zulke cliënten taken uit te voeren die de naleving van het AML/CFT-kader door de meldingsplichtige entiteit betreffen.

(42)

Er kunnen zich situaties voordoen waarin personen die als meldingsplichtige entiteiten zouden worden aangemerkt, hun diensten intern verlenen aan ondernemingen waarvan de activiteiten niet binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Aangezien die bedrijven niet optreden als poortwachters van het financiële stelsel van de Unie, is het belangrijk te verduidelijken dat dergelijke werknemers, bijvoorbeeld bedrijfsjuristen, niet onder de vereisten van deze verordening vallen. Evenzo mogen personen die activiteiten verrichten die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, niet als op zichzelf staande meldingsplichtige entiteiten worden beschouwd wanneer die activiteiten worden verricht in het kader van hun dienstverband bij een meldingsplichtige entiteit, bijvoorbeeld in het geval van advocaten of accountants die in dienst zijn van een advocaten- of accountantskantoor.

(43)

Om risico’s van witwassen en terrorismefinanciering binnen een groep krachtig en doeltreffend te beheren, is het van essentieel belang dat de AML/CFT-gedragslijnen en -procedures in een hele groep consistent worden uitgevoerd. Daartoe moet de moederonderneming op groepsniveau geldende gedragslijnen, procedures en controles vaststellen en uitvoeren. Entiteiten binnen een groep moeten worden verplicht informatie uit te wisselen wanneer die uitwisseling relevant is om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen. Voor de informatie-uitwisseling moeten voldoende waarborgen op het gebied van vertrouwelijkheid, gegevensbescherming en gebruik van informatie gelden. De AMLA moet worden belast met het opstellen van ontwerpen van reguleringsnormen waarin de minimumvereisten van op groepsniveau geldende procedures en gedragslijnen worden gespecificeerd, waaronder minimumnormen voor informatie-uitwisseling binnen een groep en de criteria voor het identificeren van moederondernemingen voor groepen waarvan het hoofdkantoor zich buiten de Unie bevindt.

(44)

Om ervoor te zorgen dat de AML/CFT-vereisten effectief worden toegepast wanneer meerdere meldingsplichtige entiteiten direct of indirect met elkaar verbonden zijn en een groep van entiteiten vormen of deel uitmaken van een groep, moet de breedst mogelijke definitie van een groep worden overwogen. Daartoe moeten meldingsplichtige entiteiten de toepasselijke boekhoudregels volgen, die het mogelijk maken structuren met verschillende soorten economische banden als groepen te beschouwen. Terwijl een traditionele groep een moederonderneming en haar dochterondernemingen omvat, zijn andere soorten groepsstructuren even relevant, bijvoorbeeld groepsstructuren van verschillende moederentiteiten die één dochteronderneming bezitten, die zijn aangeduid als entiteiten die blijvend zijn aangesloten bij een centraal orgaan in artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (22), of financiële instellingen die lid zijn van hetzelfde in artikel 113, lid 7, van die verordening bedoelde institutionele protectiestelsel. Die structuren zijn allemaal groepen overeenkomstig de boekhoudregels en moeten daarom voor de toepassing van deze verordening als groepen worden beschouwd.

(45)

Naast groepen bestaan er nog andere structuren, zoals netwerken of maatschappen, waarin meldingsplichtige entiteiten onder dezelfde eigenaar, hetzelfde bestuur of dezelfde nalevingcontroles kunnen vallen. Om te zorgen voor een gelijk speelveld voor alle sectoren en tegelijkertijd overbelasting van die sectoren te voorkomen, moet de AMLA bepalen in welke situaties soortgelijke op groepsniveau geldende gedragslijnen op die structuren van toepassing moeten zijn, rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel.

(46)

Er zijn omstandigheden waarin bijkantoren en dochterondernemingen van meldingsplichtige entiteiten gelegen zijn in derde landen waar de minimale AML/CFT-vereisten, onder meer inzake gegevensbescherming, minder streng zijn dan het AML/CFT-kader van de Unie. Om het gebruik van het financiële stelsel van de Unie voor witwasdoeleinden en terrorismefinanciering volledig te voorkomen en de hoogste mate van bescherming van de persoonsgegevens van burgers van de Unie te waarborgen, moeten die bijkantoren en dochterondernemingen in zulke situaties voldoen aan op Unieniveau vastgestelde AML/CFT-vereisten. Wanneer het volgens het recht van een derde land niet is toegestaan aan die vereisten te voldoen, bijvoorbeeld omdat de groep door een ontoereikend niveau van gegevensbescherming of door wetgeving inzake het bankgeheim in dat derde land beperkt wordt in haar mogelijkheden om informatie in te zien, te verwerken of uit te wisselen, moeten de meldingsplichtige entiteiten aanvullende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de in dat land gelegen bijkantoren en dochterondernemingen de risico’s doeltreffend aanpakken. De AMLA moet worden belast met het ontwikkelen van ontwerpen van technische reguleringsnormen waarin het soort aanvullende maatregelen wordt gespecificeerd, rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel.

(47)

Meldingsplichtige entiteiten kunnen taken in verband met de uitvoering van bepaalde AML/CFT-vereisten uitbesteden aan een dienstverlener. In het geval van een uitbestedingsverhouding op contractuele basis tussen meldingsplichtige entiteiten en niet onder de AML/CFT-vereisten vallende dienstverleners zouden AML/CFT-verplichtingen voor deze dienstverleners alleen kunnen voortvloeien uit het contract tussen de partijen en niet uit deze verordening. De verantwoordelijkheid voor de naleving van de AML/CFT-vereisten moet derhalve volledig bij de meldingsplichtige entiteit blijven berusten. De meldingsplichtige entiteit dient er met name voor te zorgen dat, wanneer voor de identificatie van cliënten op afstand een beroep wordt gedaan op een dienstverlener, de risicogebaseerde benadering in acht wordt genomen. Processen of regelingen die bijdragen tot de uitvoering van een vereiste uit hoofde van deze verordening, maar waarbij het vereiste zelf niet wordt uitgevoerd door een dienstverlener, zoals het gebruik of de verwerving van software van derden of de toegang tot databanken of screeningdiensten door de meldingsplichtige entiteit, worden niet als uitbesteding beschouwd.

(48)

De mogelijkheid om taken uit te besteden aan een dienstverlener stelt meldingsplichtige entiteiten in staat te beslissen hoe zij hun middelen toewijzen om aan deze verordening te voldoen, maar ontslaat hen niet van de verplichting om te begrijpen of de maatregelen die zij nemen, waaronder de maatregelen die aan dienstverleners zijn uitbesteed, de vastgestelde risico’s op witwassen en terrorismefinanciering beperken, en of dergelijke maatregelen passend zijn. Om ervoor te zorgen dat dit begrip er is, moeten de definitieve besluiten over maatregelen die van invloed zijn op de uitvoering van gedragslijnen, procedures en controles altijd bij de meldingsplichtige entiteit berusten.

(49)

De kennisgeving van uitbestedingsregelingen aan de toezichthouder houdt geen aanvaarding van de uitbestedingsregeling in. De in die kennisgeving vervatte informatie kan, met name wanneer kritieke functies worden uitbesteed of wanneer de meldingsplichtige entiteit haar functies systematisch uitbesteedt, door toezichthouders echter in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van de systemen en controles van de meldingsplichtige entiteit, bij het bepalen van het restrisicoprofiel of bij de voorbereiding van inspecties.

(50)

Wat uitbestedingsverhoudingen betreft, moet met het oog op een efficiënte werking meer duidelijkheid worden verschaft over de voorwaarden waaronder uitbesteding plaatsvindt. De AMLA moet worden belast met het opstellen van richtsnoeren inzake de voorwaarden voor uitbesteding, alsook inzake de rol en de verantwoordelijkheden van de respectieve partijen. Om ervoor te zorgen dat in de hele Unie consistent toezicht op de uitbestedingspraktijken wordt gehouden, moeten de richtsnoeren ook duidelijkheid verschaffen over de wijze waarop de toezichthouders met dergelijke praktijken moeten omgaan en moeten nagaan of meldingsplichtige entiteiten in dat verband de AML/CFT-vereisten in acht nemen.

(51)

Cliëntenonderzoeksvereisten zijn van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de meldingsplichtige entiteiten hun zakelijke relaties met cliënten identificeren, verifiëren en monitoren met betrekking tot de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering. Accurate identificatie en verificatie van gegevens van potentiële en bestaande cliënten zijn van essentieel belang om inzicht te krijgen in de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering die aan de cliënten verbonden zijn, ongeacht of het om natuurlijke of rechtspersonen gaat. Meldingsplichtige entiteiten moeten ook begrijpen namens wie of ten behoeve van wie een transactie wordt uitgevoerd, bijvoorbeeld in situaties waarin kredietinstellingen of financiële instellingen rekeningen overleggen aan rechtsbeoefenaren met het oog op het ontvangen of aanhouden van geldmiddelen van hun cliënt zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 25, van Richtlijn (EU) 2015/2366. In het kader van cliëntenonderzoek verwijst de persoon ten behoeve van wie een transactie of activiteit wordt verricht, niet naar de ontvanger of begunstigde van een door de meldingsplichtige entiteit voor zijn cliënt uitgevoerde transactie.

(52)

Het is noodzakelijk een uniform en hoog niveau van cliëntenonderzoek in de Unie tot stand te brengen. Daarbij moet worden uitgegaan van geharmoniseerde vereisten voor de identificatie van cliënten en de verificatie van hun identiteit, en moeten de nationale verschillen worden beperkt met het oog op een gelijk speelveld in de gehele interne markt en een consistente toepassing van de bepalingen in de hele Unie. Tegelijkertijd is het van essentieel belang dat de meldingsplichtige entiteiten de cliëntenonderzoeksmaatregelen op risicogebaseerde wijze toepassen. De risicogebaseerde benadering is geen al te vrijblijvende optie voor de meldingsplichtige entiteiten. Ze maakt gebruik van empirisch onderbouwde besluitvorming om de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering waarmee de Unie en de partijen die in de Unie actief zijn te maken krijgen, doeltreffender aan te pakken.

(53)

Maatschappelijke organisaties die liefdadigheids- of humanitaire activiteiten verrichten in derde landen dragen bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie om vrede, stabiliteit, democratie en welvaart tot stand te brengen. Kredietinstellingen en financiële instellingen spelen een belangrijke rol om ervoor te zorgen dat dergelijke organisaties hun werkzaamheden kunnen voortzetten, door toegang te verlenen tot het financiële stelsel en belangrijke financiële diensten te verlenen die het mogelijk maken ontwikkelings- en humanitaire financiering naar ontwikkelings- of conflictgebieden te leiden. Hoewel meldingsplichtige entiteiten zich ervan bewust moeten zijn dat activiteiten in bepaalde rechtsgebieden hen blootstellen aan een hoger risico op witwassen of terrorismefinanciering, mogen de activiteiten van maatschappelijke organisaties in die rechtsgebieden op zich niet leiden tot de weigering om financiële diensten te verlenen of tot beëindiging van dergelijke diensten, aangezien de risicogebaseerde aanpak noopt tot een holistische beoordeling van de risico’s van individuele zakelijke relaties en tot de toepassing van passende maatregelen ter beperking van de specifieke risico’s. Hoewel kredietinstellingen en financiële instellingen vrij blijven om te beslissen met wie zij contractuele betrekkingen aangaan, moeten zij zich ook bewust zijn van hun centrale rol in de werking van het internationale financiële stelsel en bij het mogelijk maken van het verkeer van geldmiddelen, zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 25, van Richtlijn (EU) 2015/2366, of van cryptoactiva voor de belangrijke ontwikkelings- en humanitaire doelstellingen die maatschappelijke organisaties nastreven. Dergelijke instellingen moeten daarom gebruikmaken van de flexibiliteit die de risicogebaseerde benadering biedt om de risico’s in verband met zakelijke relaties op evenredige wijze te beperken. In geen geval mogen AML/CFT-redenen worden aangevoerd om commerciële beslissingen met betrekking tot potentiële of bestaande cliënten te rechtvaardigen.

(54)

Meldingsplichtige entiteiten moeten de uiteindelijk begunstigde identificeren en redelijke maatregelen nemen om die identiteit te verifiëren aan de hand van betrouwbare documenten en broninformatie. De raadpleging van centrale registers met informatie over uiteindelijk begunstigden (“centrale registers”) stelt meldingsplichtige entiteiten in staat om informatie die via het verificatieproces is verkregen te toetsen, maar die registers mogen niet de primaire verificatiebron van de meldingsplichtige entiteit zijn. Wanneer meldingsplichtige entiteiten discrepanties vaststellen tussen informatie in de centrale registers en de informatie die zij tijdens het cliëntenonderzoek van de cliënt of andere betrouwbare bronnen verkrijgen, moeten zij die discrepanties melden aan de entiteit die instaat voor het relevante centrale register, zodat maatregelen genomen kunnen worden om inconsistenties op te lossen. Dat proces draagt bij tot de kwaliteit en betrouwbaarheid van informatie in die registers, als onderdeel van een veelzijdige aanpak om ervoor te zorgen dat de informatie in centrale registers nauwkeurig, adequaat en actueel is. In situaties met een laag risico en wanneer de uiteindelijk begunstigden bekend zijn bij de meldingsplichtige entiteit, moeten meldingsplichtige entiteiten de cliënt kunnen toestaan discrepanties te melden indien kleine verschillen worden vastgesteld die bestaan uit fouten van typografische of soortgelijke technische aard.

(55)

De risico’s die uitgaan van buitenlandse juridische entiteiten en buitenlandse juridische constructies moeten adequaat worden beperkt. Indien een buiten de Unie opgerichte juridische entiteit of een express trust of soortgelijke juridische constructie die buiten de Unie wordt beheerd of waarvan de trustee of persoon in een gelijkwaardige positie buiten de Unie verblijft of is gevestigd, op het punt staat een zakelijke relatie aan te gaan met een meldingsplichtige entiteit, moet de registratie van de informatie over de uiteindelijk begunstigden in het centrale register van een lidstaat een voorwaarde zijn voor het aangaan van de zakelijke relatie. Voor buiten de Unie opgerichte juridische entiteiten dient de verplichting echter alleen te gelden in het geval van middelhoge of hoge risico’s van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering gelinkt aan de categorie buitenlandse juridische entiteit, de sector waarin de buitenlandse juridische entiteit actief is, of — in het geval van middelhoog of hoog risico van witwassen — daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering gelinkt aan de sector waarin de meldingsplichtige entiteit actief is. De registratie van de informatie van de uiteindelijk begunstigde moet ook een voorwaarde zijn voor de voortzetting van een zakelijke relatie met een buiten de Unie opgerichte juridische entiteit in een situatie waarin die relatie na de oprichting ervan in verband wordt gebracht met dergelijke middelhoge of hoge risico’s.

(56)

Het proces waarbij een zakelijke relatie tot stand wordt gebracht of waarbij de stappen worden ondernomen die nodig zijn om een occasionele transactie uit te voeren, wordt ingeleid wanneer de cliënt belangstelling uit voor de verwerving van een product of een dienst van een meldingsplichtige entiteit. De door vastgoedmakelaars aangeboden diensten omvatten het helpen van de cliënten bij het vinden van een onroerend goed voor aankoop, verkoop, huur of verhuur. Dergelijke diensten beginnen relevant te zijn voor AML/CFT-doeleinden indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat de partijen bereid zijn de aankoop, verkoop, huur of verhuur voort te zetten of de nodige voorbereidende stappen zetten. Dat kan bijvoorbeeld het moment zijn waarop een aanbod voor de aankoop of huur van het onroerend goed wordt gedaan en door de partijen wordt aanvaard. Vóór dat moment zou het niet nodig zijn onderzoek te verrichten ten aanzien van een potentiële cliënt. Evenzo zou het niet evenredig zijn om cliëntenonderzoek te verrichten ten aanzien van personen die nog geen belangstelling hebben getoond voor de aankoop of huur van een bepaald onroerend goed.

(57)

Onroerendgoedtransacties zijn blootgesteld aan risico’s op witwassen en terrorismefinanciering. Om die risico’s te beperken, moeten vastgoedexploitanten die als tussenpersoon optreden bij het kopen, verkopen en verhuren van onroerend goed, onderworpen zijn aan de vereisten van deze verordening, ongeacht hun benaming of hoofdactiviteit of -beroep, met inbegrip van vastgoedontwikkelaars wanneer en voor zover zij tussenbeide komen in de aankoop, verkoop en verhuur van onroerend goed.

(58)

De anonimiteit van bepaalde elektronisch-geldproducten stelt hen bloot aan risico’s van witwassen en terrorismefinanciering. Er zijn echter aanzienlijke verschillen binnen de sector en niet alle elektronisch-geldproducten dragen hetzelfde risiconiveau. Zo zouden bepaalde elektronisch-geldproducten met een lage waarde, zoals prepaidkaarten of prepaidvouchers, een laag risico op witwassen of terrorismefinanciering kunnen inhouden. Om ervoor te zorgen dat de aan de sector opgelegde vereisten in verhouding staan tot het risico en de werking ervan niet doeltreffend belemmeren, moet het in bepaalde omstandigheden met een laag risico en onder strikte risicobeperkingsvoorwaarden mogelijk zijn om die producten vrij te stellen van bepaalde cliëntenonderzoeksmaatregelen, zoals de identificatie en verificatie van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde, maar niet van het toezicht op transacties of zakelijke relaties. Het mag voor toezichthouders alleen mogelijk zijn om een dergelijke vrijstelling te verlenen na verificatie van het bewezen lage risico, rekening houdend met door de AMLA vast te stellen relevante risicofactoren en op een wijze die elk risico op witwassen of terrorismefinanciering effectief beperkt en omzeiling van de AML/CFT-regels uitsluit. In ieder geval moet een vrijstelling afhankelijk worden gesteld van strikte beperkingen met betrekking tot de maximumwaarde van het product, het exclusieve gebruik ervan voor de aankoop van goederen of diensten, en de voorwaarde dat het opgeslagen bedrag niet tegen een andere waarde kan worden geruild.

(59)

De meldingsplichtige entiteiten mogen niet worden verplicht om cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen ten aanzien van cliënten die occasionele of onderling samenhangende transacties onder een bepaalde waarde verrichten, tenzij er een vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering bestaat. Hoewel de drempel van 10 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, voor de meeste occasionele transacties geldt, moeten meldingsplichtige entiteiten die actief zijn in sectoren met een hoger risico van witwassen en terrorismefinanciering of die transacties met een hoger risico van witwassen en terrorismefinanciering uitvoeren, verplicht worden om ook voor transacties met een lagere drempel een cliëntenonderzoeksmaatregelen te verrichten. Om de sectoren en de transacties alsook de passende drempels voor die sectoren en transacties te bepalen, moet de AMLA specifieke ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen.

(60)

Er zijn specifieke situaties waarin de cliënt, voor de toepassing van cliëntenonderzoek, niet beperkt blijft tot de persoon die met de meldingsplichtige entiteit transacties verricht. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer er slechts één notaris betrokken is bij een onroerendgoedtransactie. Om ervoor te zorgen dat de transactie op adequate wijze wordt gecontroleerd om mogelijke gevallen van witwassen, basisdelicten of terrorismefinanciering op te sporen, moeten meldingsplichtige entiteiten in dergelijke gevallen zowel de koper als de verkoper als cliënten beschouwen en cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen ten aanzien van beide partijen. Deze verordening moet een lijst bevatten van dergelijke situaties waarin de cliënt niet de directe cliënt van de meldingsplichtige entiteit is of niet beperkt is tot de directe cliënt van de meldingsplichtige entiteit. Die lijst moet helpen om te bepalen wie in typische situaties de cliënt is, maar mag niet worden beschouwd als een uitputtende uitlegging van het begrip. Evenzo mag voor een zakelijke relatie niet altijd een contractuele relatie of een andere formele verbintenis worden vereist zolang de diensten herhaaldelijk of gedurende een bepaalde periode worden verricht, en dus enige tijd duren. Indien het nationale recht meldingsplichtige entiteiten die overheidsfunctionaris zijn, verbiedt om contractuele relaties aan te gaan met cliënten, mag dergelijk nationaal recht niet zodanig worden uitgelegd dat het voor meldingsplichtige entiteiten verboden is om een aantal transacties als een zakelijke relatie te behandelen voor de toepassing van AML/CFT.

(61)

De invoering van een Uniebrede limiet voor grote contante betalingen beperkt de risico’s van het gebruik van dergelijke betalingen. Meldingsplichtige entiteiten die contante transacties uitvoeren van een lager bedrag dan die limiet, blijven echter kwetsbaar voor risico’s op witwassen en terrorismefinanciering, aangezien zij een punt van binnenkomst in het financiële stelsel van de Unie vormen. Daarom moeten cliëntenonderzoeksmaatregelen worden toegepast om het risico op misbruik van contanten te beperken. Om ervoor te zorgen dat de maatregelen in verhouding staan tot de risico’s van transacties met een waarde van minder dan 10 000 EUR, moeten dergelijke maatregelen beperkt blijven tot de identificatie en verificatie van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde bij het verrichten van occasionele transacties in contanten van ten minste 3 000 EUR. Die beperking ontslaat de meldingsplichtige entiteit niet van het toepassen van alle cliëntenonderzoeksmaatregelen wanneer er een vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering bestaat, of van het melden van verdachte transacties aan de FIE.

(62)

Sommige bedrijfsmodellen gaan uit van de basis dat de meldingsplichtige entiteit een zakelijke relatie met een handelaar heeft voor het aanbieden van betalingsinitiatiediensten via welke de handelaar betaald wordt voor de levering van goederen of diensten, en niet met de cliënt van de handelaar, die de betalingsinitiatiedienst machtigt om een enkele of een eenmalige transactie ten gunste van de handelaar te initiëren. In een dergelijk bedrijfsmodel wordt voor de toepassing van de AML/CFT-regels de handelaar, en niet de cliënt van de handelaar, als de cliënt van de meldingsplichtige entiteit beschouwd. Daarom moet de meldingsplichtige entiteit, met betrekking tot betalingsinitiatiediensten, de cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen ten aanzien van de handelaar. Met betrekking tot andere financiële diensten die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, ook wanneer deze door dezelfde marktdeelnemer worden verleend, moeten de verleende diensten in acht worden genomen wanneer wordt bepaald wie de cliënt is.

(63)

Kansspelen verschillen qua aard, geografische reikwijdte en bijbehorende risico’s. Om een evenredige en risicogebaseerde toepassing van deze verordening te waarborgen, moeten de lidstaten kansspeldiensten kunnen identificeren die verband houden met een laag risico op witwassen en terrorismefinanciering, zoals staats- of particuliere loterijen of door de staat beheerde kansspelen, en kunnen besluiten de vereisten van deze verordening niet of niet allemaal toe te passen. Gezien de mogelijke grensoverschrijdende effecten van nationale uitzonderingen moet er worden gezorgd voor een consequente toepassing van een strikt risicogebaseerde benadering in de hele Unie. Daartoe moet de Commissie in staat worden gesteld besluiten van de lidstaten goed te keuren of te verwerpen wanneer de uitzondering niet gerechtvaardigd is door een bewezen laag risico. Er mag in ieder geval geen uitzondering worden gemaakt voor activiteiten met hogere risico’s. Dit is het geval voor activiteiten als casino’s, onlinekansspelen en sportweddenschappen, maar is niet het geval wanneer onlinekansspelen door de staat worden beheerd, hetzij door het rechtstreeks aanbieden van die diensten, hetzij door regulering van de wijze waarop die kansspeldiensten moeten worden georganiseerd, geëxploiteerd en beheerd. Gelet op de risico’s voor de volksgezondheid of de risico’s van criminele activiteiten die in verband kunnen worden gebracht met kansspelen, kunnen nationale maatregelen ter regulering van de organisatie, de werking en de administratie van kansspelen, wanneer daadwerkelijk doelstellingen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid worden nagestreefd, bijdragen tot het verminderen van de risico’s die aan die activiteit verbonden zijn.

(64)

Aan de drempel van 2 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, die van toepassing is op aanbieders van kansspeldiensten wordt voldaan ongeacht of de cliënt één enkele transactie van ten minste dat bedrag verricht, dan wel meerdere kleinere transacties die samen op dat bedrag uitkomen. Daartoe moeten aanbieders van kansspeldiensten transacties aan een bepaalde cliënt kunnen toerekenen, zelfs als zij de identiteit van de cliënt nog niet hebben geverifieerd, om te kunnen bepalen of en wanneer die drempel is bereikt. Aanbieders van kansspeldiensten moeten dus beschikken over systemen die de toerekening van transacties aan een cliënt en de monitoring ervan mogelijk maken voordat de verplichting tot het uitvoeren van een cliëntenonderzoek wordt toegepast. In het geval van casino’s of andere fysieke kansspelgelegenheden kan het onpraktisch zijn om bij elke transactie de identiteit van de cliënt te controleren. In dergelijke gevallen moet het mogelijk zijn de cliënt te identificeren en de identiteit van de cliënt te verifiëren wanneer hij de kansspelgelegenheid betreedt, op voorwaarde dat er systemen bestaan om in de kansspelgelegenheid verrichte transacties, met inbegrip van de aankoop of uitwisseling van speelpenningen, aan die cliënt toe te schrijven.

(65)

In Richtlijn (EU) 2015/849 zijn de regels van de lidstaten op het gebied van de vereisten inzake de identificatie van cliënten weliswaar tot op zekere hoogte geharmoniseerd, maar zijn er geen gedetailleerde regels vastgelegd met betrekking tot de procedures die de meldingsplichtige entiteiten moeten volgen. Gezien het cruciale belang van dat aspect voor het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering is het passend om, in overeenstemming met de risicogebaseerde benadering, specifiekere en meer gedetailleerde bepalingen in te voeren betreffende de identificatie van de cliënt en de verificatie van de identiteit van de cliënt, ongeacht of het gaat om natuurlijke of rechtspersonen, juridische constructies zoals trusts of entiteiten met rechtsbevoegdheid uit hoofde van het nationaal recht.

(66)

Technologische ontwikkelingen en de vooruitgang op het gebied van digitalisering maken het mogelijk potentiële en bestaande cliënten op afstand of langs elektronische weg veilig te identificeren en te verifiëren, en kunnen de uitvoering van een cliëntenonderzoek op afstand vergemakkelijken. De identificatiemethoden als vastgesteld in Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad (23) maken het mogelijk potentiële en bestaande cliënten veilig en betrouwbaar te identificeren en te verifiëren, en kunnen de uitvoering van een cliëntenonderzoek op afstand vergemakkelijken. De meldingsplichtige entiteiten moeten de in die verordening vastgestelde elektronische identificatie in aanmerking nemen en aanvaarden voor het identificeren van cliënten. Het gebruik van dergelijke identificatiemethoden kan, mits er passende risicobeperkende maatregelen voorhanden zijn, het risiconiveau terugbrengen tot standaard of zelfs laag. Wanneer een cliënt geen gebruik kan maken van een dergelijke elektronische identificatie, bijvoorbeeld vanwege zijn verblijfsstatus in een bepaalde lidstaat of zijn verblijfplaats in een derde land, moet de verificatie plaatsvinden via relevante gekwalificeerde vertrouwensdiensten.

(67)

Om te waarborgen dat het AML/CFT-kader de instroom van illegale geldmiddelen in het financiële stelsel belet, moeten de meldingsplichtige entiteiten een cliëntenonderzoek verrichten alvorens zakelijke relaties aan te gaan met potentiële cliënten, in overeenstemming met de risicogebaseerde benadering. Om de normale bedrijfsvoering niet onnodig te vertragen, moeten de meldingsplichtige entiteiten echter de mogelijkheid hebben om de informatie van de potentiële cliënt te verzamelen terwijl de zakelijke relatie wordt aangegaan. Kredietinstellingen en financiële instellingen kunnen de nodige informatie van de potentiële cliënten verkrijgen zodra de relatie is aangegaan, mits de transacties niet worden geïnitieerd voordat het cliëntenonderzoek met succes is afgerond.

(68)

Het cliëntenonderzoek is niet beperkt tot de identificatie van de cliënten en de verificatie van hun identiteit. Alvorens zakelijke relaties aan te gaan of occasionele transacties te verrichten, moeten de meldingsplichtige entiteiten ook het doel en de aard van de zakelijke relatie of de occasionele transactie beoordelen. Dat doel kan inzichtelijker worden gemaakt via precontractuele of andere informatie over de voorgestelde producten of diensten die aan de potentiële cliënt wordt meegedeeld. De meldingsplichtige entiteiten moeten het doel en de aard van een potentiële zakelijke relatie of occasionele transactie altijd op ondubbelzinnige wijze kunnen beoordelen. Wanneer de cliënten met de aangeboden diensten of producten verschillende soorten transacties of activiteiten kunnen verrichten, moeten de meldingsplichtige entiteiten voldoende informatie verkrijgen over het doel dat de cliënt met die relatie beoogt.

(69)

Om de doeltreffendheid van het AML/CFT-kader te waarborgen, moeten de meldingsplichtige entiteiten de van hun cliënten verkregen informatie regelmatig evalueren, in overeenstemming met de risicogebaseerde benadering. Zakelijke relaties zullen zich waarschijnlijk meeontwikkelen met de omstandigheden van de cliënt en de activiteiten die hij via de zakelijke relatie uitoefent. Om een alomvattend inzicht in het risicoprofiel van de cliënt te behouden en een betekenisvol onderzoek naar transacties uit te voeren, moeten meldingsplichtige entiteiten de van hun cliënten verkregen informatie regelmatig evalueren, overeenkomstig de risicogebaseerde benadering. Dergelijke evaluaties moeten periodiek worden uitgevoerd, maar moeten ook in gang worden gezet door veranderingen in de relevante omstandigheden van de cliënt, wanneer feiten en informatie wijzen op een mogelijke wijziging in het risicoprofiel of de identificatiegegevens van de cliënt. Daartoe moet de meldingsplichtige entiteit beoordelen of het cliëntendossier moet worden herzien naar aanleiding van materiële veranderingen, zoals een wijziging in de rechtsgebieden waarmee transacties worden verricht, in de waarde of het volume van de transacties, bij verzoeken om nieuwe producten of diensten die qua risico aanzienlijk verschillen of als gevolg van veranderingen in de uiteindelijk begunstigden.

(70)

In de context van herhaalde cliënten voor wie onlangs cliëntenonderzoeksmaatregelen zijn genomen, moet het mogelijk zijn aan de cliëntenonderzoeksmaatregelen te voldoen door van de cliënt een bevestiging te verkrijgen dat de in de administratie bewaarde informatie en documenten niet zijn gewijzigd. Een dergelijke methode vergemakkelijkt de toepassing van AML/CFT-verplichtingen in situaties waarin de meldingsplichtige entiteit ervan overtuigd is dat de informatie van de cliënt niet is gewijzigd, aangezien het de taak van de meldingsplichtige entiteiten is om passende cliëntenonderzoeksmaatregelen te nemen. In alle gevallen moeten de van de cliënt ontvangen bevestiging en eventuele wijzigingen in de informatie over de cliënt worden geregistreerd.

(71)

Meldingsplichtige entiteiten kunnen in het kader van een zakelijke relatie meer dan één product of dienst aanbieden. In die omstandigheden is de verplichting om informatie, gegevens en documenten regelmatig bij te werken niet bedoeld om het individuele product of de individuele dienst aan te pakken, maar de gehele zakelijke relatie. Het is aan de meldingsplichtige entiteiten om voor alle aangeboden producten of diensten te beoordelen wanneer de relevante omstandigheden van de cliënt veranderen, of wanneer is voldaan aan andere voorwaarden die aanleiding geven tot de actualisering van het cliëntenonderzoek, en om het cliëntendossier met betrekking tot de gehele zakelijke relatie te herzien.

(72)

De meldingsplichtige entiteiten moeten ook een monitoringsysteem opzetten om transacties op te sporen die aanleiding kunnen geven tot vermoedens van witwassen of terrorismefinanciering. Met het oog op een doeltreffende monitoring van de transacties moeten de meldingsplichtige entiteiten in beginsel alle producten en diensten die zij aan de cliënten aanbieden, monitoren, alsook alle transacties die zij namens de cliënten verrichten of aan de cliënten aanbieden. Niet alle transacties hoeven echter afzonderlijk te worden bekeken. Wat de intensiteit van de monitoring betreft, moet rekening worden gehouden met de risicogebaseerde benadering en met nauwkeurige en relevante criteria, met name de kenmerken van de cliënten en het betrokken risiconiveau, de aangeboden producten en diensten en de betrokken landen of geografische gebieden. De AMLA moet richtsnoeren ontwikkelen om ervoor te zorgen dat de intensiteit van de monitoring van zakelijke relaties en transacties passend en evenredig is ten opzichte van het risiconiveau.

(73)

De beëindiging van de zakelijke relatie indien niet kan worden voldaan aan de cliëntenonderzoeksmaatregelen vermindert de blootstelling van de meldingsplichtige entiteit aan risico’s die voortvloeien uit mogelijke veranderingen in het profiel van de cliënt. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin de zakelijke relatie niet mag worden beëindigd om redenen van algemeen belang. Dit is bijvoorbeeld het geval bij levensverzekeringscontracten, waarbij meldingsplichtige entiteiten, indien nodig, in plaats van de zakelijke relatie te beëindigen maatregelen moeten nemen om deze te bevriezen, onder meer door het verlenen van verdere diensten aan die cliënt te verbieden en de uitbetaling aan begunstigden in te houden totdat aan de cliëntenonderzoeksmaatregelen kan worden voldaan. Daarnaast vereisen bepaalde producten en diensten dat de meldingsplichtige entiteit de geldmiddelen van de cliënt zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 25, van Richtlijn (EU) 2015/2366 blijft vasthouden of ontvangen, bijvoorbeeld in het kader van leningen, betaalrekeningen of het in ontvangst nemen van deposito’s. Dat mag echter niet worden beschouwd als een belemmering voor de verplichting om de zakelijke relatie te beëindigen, hetgeen kan worden bereikt door te voorkomen dat er transacties of activiteiten voor de cliënt worden uitgevoerd.

(74)

Om een consistente toepassing van deze verordening te waarborgen, moet de AMLA worden belast met het opstellen van ontwerpen van technische reguleringsnormen voor het cliëntenonderzoek. In die technische reguleringsnormen moet worden vastgesteld welke minimuminformatie de meldingsplichtige entiteiten moeten verkrijgen om nieuwe zakelijke relaties met cliënten aan te gaan of lopende relaties te beoordelen, afhankelijk van het risiconiveau dat aan elke cliënt verbonden is. Voorts moeten de ontwerpen van technische reguleringsnormen marktspelers voldoende duidelijkheid verschaffen zodat zij met inachtneming van het beginsel van technologieneutraliteit veilige, toegankelijke en innovatieve methoden voor de verificatie van de identiteit van cliënten en voor het cliëntenonderzoek — ook op afstand — kunnen ontwikkelen. Die specifieke taken zijn in overeenstemming met de rol en de verantwoordelijkheden van de AMLA zoals bepaald in Verordening (EU) 2024/1620.

(75)

De harmonisatie van de cliëntenonderzoeksmaatregelen zal bijdragen aan een consistent, en een consistent doeltreffend inzicht in de risico’s die verbonden zijn aan een bestaande of potentiële cliënt, ongeacht waar de zakelijke relatie in de Unie wordt aangegaan. Die harmonisatie moet er ook voor zorgen dat de meldingsplichtige entiteiten de in het kader van het cliëntenonderzoek verkregen informatie niet misbruiken om risico’s te verminderen en daardoor mogelijk andere wettelijke verplichtingen omzeilen, met name die welke zijn vastgelegd in Richtlijn 2014/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (24) en in Richtlijn (EU) 2015/2366, zonder de doelstellingen van de Unie inzake het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering te verwezenlijken. Voor een deugdelijk toezicht op de naleving van de cliëntenonderzoeksvereisten is het belangrijk dat de meldingsplichtige entiteiten de in het kader van het cliëntenonderzoek ondernomen acties en verkregen informatie registreren, ongeacht of zij een nieuwe zakelijke relatie zijn aangegaan dan wel hebben geweigerd en of zij in het laatste geval een melding van verdachte transacties hebben ingediend. Indien de meldingsplichtige entiteit besluit geen zakelijke relatie met een potentiële cliënt aan te gaan, een bestaande zakelijke relatie te beëindigen, de uitvoering van een occasionele transactie te weigeren, of alternatieve maatregelen toe te passen om een zakelijke relatie te beëindigen, moeten de redenen voor die beslissing in de cliëntenonderzoeksregisters worden vermeld. Aan de hand van die informatie kunnen de toezichthoudende autoriteiten beoordelen of de meldingsplichtige entiteiten over zorgvuldig gespecificeerde cliëntenonderzoekspraktijken beschikken en hoe de risicoblootstelling van de entiteit zich ontwikkelt, en kan statistisch bewijsmateriaal worden verzameld over de toepassing van de cliëntenonderzoeksregels door de meldingsplichtige entiteiten in de hele Unie.

(76)

In het huidige AML/CFT-kader wordt voor het onderzoek naar bestaande cliënten reeds uitgegaan van een risicogebaseerde benadering. Die benadering volstaat wellicht echter niet om het aan bepaalde intermediaire structuren verbonden hogere risico van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering tijdig op te sporen en te beoordelen. Derhalve is het belangrijk om ervoor te zorgen dat duidelijk gespecificeerde categorieën van bestaande cliënten ook regelmatig worden gemonitord.

(77)

Risico is van nature variabel en de variabelen kunnen afzonderlijk of in onderlinge combinatie het potentiële risico verhogen of verlagen, en aldus van invloed zijn op het passende niveau van preventieve maatregelen, zoals cliëntenonderzoeksmaatregelen.

(78)

In situaties met een laag risico moeten de meldingsplichtige entiteiten vereenvoudigde onderzoeksmaatregelen kunnen toepassen. Dat betekent niet dat er vrijstelling van het cliëntenonderzoek wordt verleend of dat er geen cliëntenonderzoek plaatsvindt. Het gaat veeleer om een vereenvoudigde of beperkte reeks controles, die echter betrekking moeten hebben op alle componenten van het standaardzorgvuldigheidsonderzoek. Overeenkomstig de risicogebaseerde benadering moeten de meldingsplichtige entiteiten niettemin de mogelijkheid hebben om de frequentie of de intensiteit van hun cliënten- of transactieonderzoek te verminderen of af te gaan op adequate aannames met betrekking tot het doel van de zakelijke relatie of het gebruik van eenvoudige producten. In de technische reguleringsnormen voor het cliëntenonderzoek moet worden bepaald welke specifieke vereenvoudigde maatregelen de meldingsplichtige entiteiten mogen toepassen in situaties met een lager risico als omschreven in de door de Commissie uitgevoerde risicobeoordeling op Unieniveau. De AMLA moet bij het opstellen van ontwerpen van technische reguleringsnormen terdege aandacht besteden aan de bescherming van de sociale en financiële inclusie.

(79)

Sommige situaties houden nu eenmaal een groter risico van witwassen of terrorismefinanciering in. Hoewel de identiteit en het zakelijk profiel van alle cliënten aan de hand van de regelmatige toepassing van de cliëntenonderzoeksmaatregelen dienen te worden vastgesteld, zijn er gevallen waarin bijzonder strikte cliëntidentificatie- en cliëntverificatieprocedures vereist zijn. Daarom moeten er gedetailleerde regels voor dergelijke verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen worden vastgesteld, onder meer specifiek voor grensoverschrijdende correspondentrelaties.

(80)

De grensoverschrijdende correspondentrelaties met een respondentinstelling in een derde land worden gekenmerkt door hun doorlopende en herhaalde aard. Bovendien is het niveau van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering niet voor alle grensoverschrijdende correspondentbankdiensten hetzelfde. Daarom moet de intensiteit van de verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen worden bepaald aan de hand van de beginselen van de risicogebaseerde benadering. De risicogebaseerde benadering mag echter niet worden toegepast bij interactie met een respondentinstelling in een derde land die niet fysiek aanwezig is waar zij is opgericht, of met entiteiten zonder registratie en zonder vergunning die cryptoactivadiensten aanbieden. Gezien het hoge risico van witwassen en terrorismefinanciering dat inherent is aan legehulsinstellingen, dienen kredietinstellingen en financiële instellingen af te zien van correspondentrelaties met dergelijke instellingen en met tegenpartijen in derde landen die het gebruik van hun rekeningen door legehulsinstellingen toestaan. Om misbruik van het financiële stelsel van de Unie voor het aanbieden van niet-gereglementeerde diensten te voorkomen, moeten aanbieders van cryptoactivadiensten er ook voor zorgen dat hun rekeningen niet bij geneste uitwisselingen worden gebruikt en moeten zij beschikken over gedragslijnen en procedures om pogingen hiertoe op te sporen.

(81)

In het kader van de uitoefening van hun toezichtfunctie kunnen toezichthouders situaties identificeren waarin inbreuken op de AML/CFT-vereisten door respondentinstellingen in derde landen of tekortkomingen in de uitvoering van de AML/CFT-vereisten risico’s voor het financiële stelsel van de Unie met zich meebrengen. Om die risico’s te beperken, moet het voor de AMLA mogelijk zijn om aanbevelingen te richten tot kredietinstellingen en financiële instellingen in de Unie om hen in kennis te stellen van haar standpunten over de tekortkomingen van die respondentinstellingen in derde landen. Die aanbevelingen moeten worden gedaan wanneer de AMLA en de financiële toezichthouders in de Unie het erover eens zijn dat de inbreuken en zwakke punten van de respondentinstellingen in derde landen waarschijnlijk van invloed zijn op de blootstelling van correspondentrelaties aan risico’s door kredietinstellingen en financiële instellingen in de Unie, en op voorwaarde dat de respondentinstelling van het derde land en haar toezichthouder de kans hebben gekregen hun standpunten kenbaar te maken. Om de goede werking van het financiële stelsel van de Unie te behouden, moeten kredietinstellingen en financiële instellingen passende maatregelen nemen naar aanleiding van aanbevelingen van de AMLA, onder meer door zich ervan te onthouden een correspondentrelatie aan te gaan of voort te zetten, tenzij zij voldoende risicobeperkende maatregelen kunnen nemen om de risico’s van de correspondentrelatie aan te pakken.

(82)

In het kader van verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen impliceert het verkrijgen van goedkeuring van het hoger leidinggevend personeel voor het aangaan van zakelijke relaties niet per se het verkrijgen van de goedkeuring van de raad van bestuur. Die goedkeuring moet kunnen worden verleend door iemand met voldoende kennis van de blootstelling van de entiteit aan het risico van witwassen en terrorismefinanciering en met voldoende anciënniteit om beslissingen te nemen die van invloed zijn op die risicoblootstelling.

(83)

Teneinde de goede werking van het financiële stelsel van de Unie tegen witwassen en terrorismefinanciering te beschermen, moet de Commissie bevoegd zijn om gedelegeerde handelingen vast te stellen om derde landen te identificeren waarvan de nationale AML/CFT-regelingen tekortkomingen vertonen die een bedreiging voor de integriteit van de interne markt van de Unie vormen. Omdat de externe bedreigingen inzake witwassen en terrorismefinanciering veranderlijk van aard zijn, onder meer doordat de technologische en andere middelen waarover criminelen beschikken, constant evolueren, moet het juridisch kader met betrekking tot derde landen snel en continu kunnen worden aangepast, teneinde bestaande risico’s doelmatig aan te pakken en te voorkomen dat nieuwe risico’s ontstaan. De Commissie moet, als uitgangspunt voor haar beoordeling, rekening houden met informatie van internationale organisaties en opstellers van normen op AML/CFT-gebied, zoals de publieke verklaringen, wederzijdse evaluatierapporten, gedetailleerde beoordelingsrapporten of gepubliceerde follow-uprapporten van de FATF, en zij moet haar beoordelingen in voorkomend geval aanpassen aan de veranderingen daarin. De Commissie moet binnen 20 dagen na het ontdekken van tekortkomingen in de AML/CFT-regeling van een derde land die een bedreiging vormen voor de integriteit van de interne markt van de Unie, actie ondernemen.

(84)

Derde landen die het voorwerp zijn van “een oproep tot optreden” van de betrokken internationale opsteller van standaarden, namelijk de FATF vertonen aanhoudende aanzienlijke strategische tekortkomingen in hun juridische en institutionele AML/CFT-kaders en bij de uitvoering daarvan. Die tekortkomingen vormen waarschijnlijk een groot risico voor het financiële stelsel van de Unie. De aanhoudende aard van de aanzienlijke strategische tekortkomingen wijst op gebrek aan inzet of aanhoudend onvermogen van het derde land om de tekortkomingen aan te pakken en verhoogt de dreiging die van dat land uitgaat. Die situatie vereist een doeltreffende, consistente en geharmoniseerde risicobeperkende reactie op het niveau van de Unie. Om de onderliggende risico’s te beheren en te beperken, moeten de meldingsplichtige entiteiten daarom worden verplicht de hele reeks beschikbare verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen op occasionele transacties en zakelijke relaties waarbij die derde landen met een hoog risico betrokken zijn. Bovendien rechtvaardigt het hoge risiconiveau de toepassing van aanvullende specifieke tegenmaatregelen, hetzij op het niveau van de meldingsplichtige entiteiten, hetzij door de lidstaten. Met een dergelijke aanpak zou worden voorkomen dat er bij het bepalen van tegenmaatregelen verschillen optreden waardoor het gehele financiële stelsel van de Unie aan risico’s zou worden blootgesteld. Indien de lidstaten specifieke risico’s in kaart brengen die niet worden beperkt, moeten zij aanvullende tegenmaatregelen kunnen toepassen, in welk geval zij de Commissie daarvan in kennis moeten stellen. Indien de Commissie van oordeel is dat die risico’s betrekking hebben op de interne markt, moet zij de relevante gedelegeerde handeling kunnen actualiseren om daarin de nodige aanvullende tegenmaatregelen op te nemen om die risico’s te beperken. Indien de Commissie van oordeel is dat die tegenmaatregelen niet noodzakelijk zijn en de goede werking van de interne markt van de Unie ondermijnen, moet zij de bevoegdheid krijgen om te besluiten dat de lidstaat de specifieke tegenmaatregelen moet stopzetten. Voordat de procedure voor die beslissing wordt ingeleid, moet de Commissie de betrokken lidstaat de kans geven zijn standpunt over het oordeel van de Commissie kenbaar te maken. Gezien haar technische expertise kan de AMLA de Commissie nuttige input leveren bij het vaststellen van de passende tegenmaatregelen.

(85)

Nalevingstekortkomingen in zowel het juridische en institutionele AML/CFT-kader als bij de uitvoering ervan in derde landen die door de FATF aan “verscherpt toezicht” zijn onderworpen, kunnen door criminelen worden uitgebuit. Het risico dat dit kan inhouden voor het financiële stelsel van de Unie, moet worden beheerd en beperkt. De toezegging van die derde landen om de vastgestelde tekortkomingen aan te pakken, neemt het risico weliswaar niet weg, maar rechtvaardigt een risicobeperkende reactie die minder streng is dan die voor derde landen met een hoog risico. Wanneer dergelijke derde landen zich ertoe verbinden de vastgestelde tekortkomingen aan te pakken, moeten de meldingsplichtige entiteiten van de Unie op occasionele transacties en zakelijke relaties ten aanzien van in die derde landen gevestigde natuurlijke personen of juridische entiteiten verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen die zijn toegesneden op de specifieke tekortkomingen die in elk derde land zijn vastgesteld. Door gedetailleerd te bepalen welke verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen moeten worden toegepast, zou, in overeenstemming met de risicogebaseerde benadering, ook worden gewaarborgd dat de maatregelen evenredig zijn aan het risiconiveau. Met het oog op een dergelijke consistente en evenredige aanpak moet de Commissie kunnen bepalen welke specifieke verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen vereist zijn om landspecifieke risico’s te beperken. Gezien haar technische expertise kan de AMLA de Commissie nuttige input leveren bij het vaststellen van de passende cliëntenonderzoeksmaatregelen.

(86)

Landen die niet publiekelijk door de FATF worden geïdentificeerd als landen waarvoor een oproep tot optreden of verscherpt toezicht geldt, kunnen toch een specifieke en ernstige bedreiging vormen voor de integriteit van het financiële stelsel van de Unie, als gevolg van ofwel nalevingstekortkomingen ofwel aanzienlijke strategische tekortkomingen van aanhoudende aard in hun AML/CFT-regeling. Om die specifieke risico’s, die niet kunnen worden beperkt door maatregelen die van toepassing zijn op landen met strategische tekortkomingen of landen met nalevingsproblemen, moet de Commissie in uitzonderlijke omstandigheden maatregelen kunnen nemen door dergelijke derde landen te identificeren, op basis van een duidelijke reeks criteria en met de steun van de AMLA. Afhankelijk van het niveau van het risico voor het financiële stelsel van de Unie moet de Commissie de toepassing vereisen van ofwel alle verscherpte onderzoeksmaatregelen en landspecifieke tegenmaatregelen met betrekking tot derde landen met een hoog risico, ofwel landspecifieke verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen met betrekking tot derde landen met nalevingstekortkomingen.

(87)

Teneinde een consistente identificatie van derde landen die een specifieke en ernstige bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie, maar niet publiekelijk door de FATF zijn geïdentificeerd als landen waarvoor een oproep tot optreden of verscherpt toezicht geldt, te waarborgen, moet de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling de methode kunnen vaststellen voor de identificatie in uitzonderlijke omstandigheden van dergelijke derde landen. Die methode moet met name betrekking hebben op de wijze waarop de criteria moeten worden beoordeeld en op het proces voor de interactie met die derde landen en voor de betrokkenheid van de lidstaten en de AMLA bij de voorbereidende fasen van een dergelijke identificatie.

(88)

Omdat er wijzigingen zouden kunnen komen in de AML/CFT-kaders van derde landen die in het kader van deze verordening zijn geïdentificeerd, of in de uitvoering ervan, bijvoorbeeld als gevolg van de toezegging van het land om de vastgestelde tekortkomingen aan te pakken of de vaststelling van AML/CFT-maatregelen om deze aan te pakken, en de aard en het niveau van de betrokken risico’s daardoor kunnen veranderen, moet de Commissie regelmatig nagaan of de geïdentificeerde specifieke verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen nog evenredig en adequaat zijn.

(89)

Potentiële externe bedreigingen voor het financiële stelsel van de Unie zijn niet alleen afkomstig uit derde landen, maar kunnen ook samenhangen met specifieke cliëntgebonden risicofactoren of producten, diensten, transacties of leveringskanalen in een specifiek geografisch gebied buiten de Unie. Daarom moet in kaart worden gebracht met welke tendensen, risico’s en methoden op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering de meldingsplichtige entiteiten van de Unie te maken kunnen krijgen. De AMLA bevindt zich in de beste positie om opkomende externe typologieën op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering op te sporen teneinde de ontwikkeling ervan te monitoren zodat zij de meldingsplichtige entiteiten van de Unie kan adviseren over de noodzaak verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen ter beperking van dergelijke risico’s toe te passen.

(90)

Relaties met individuele personen die binnen de Unie of op internationaal niveau een prominente publieke functie bekleden of bekleed hebben, vooral indien die personen afkomstig zijn uit landen waar corruptie wijdverbreid is, kunnen voor de financiële sector een groot reputatierisico en juridisch risico behelzen. Ook de internationale inspanning ter bestrijding van corruptie rechtvaardigt bijzondere aandacht voor dergelijke personen en de toepassing van passende verscherpte zorgvuldigheidsmaatregelen ten aanzien van personen die een prominente publieke functie bekleden of bekleed hebben en ten aanzien van hooggeplaatste personen bij internationale organisaties. Daarom moet worden gespecificeerd welke maatregelen de meldingsplichtige entiteiten moeten toepassen ten aanzien van transacties of zakelijke relaties met politiek prominente personen. Om de risicogebaseerde benadering te vergemakkelijken, moet de AMLA worden belast met het opstellen van richtsnoeren voor het beoordelen van het risiconiveau dat verbonden is aan een bepaalde categorie politiek prominente personen, hun familieleden en als naaste geassocieerden bekende personen.

(91)

De risico’s die verband houden met personen die een prominente publieke functie bekleden of bekleed hebben, zijn niet beperkt tot het nationale niveau, maar kunnen ook op regionaal of gemeentelijk niveau voorkomen. Voornamelijk op lokaal niveau zijn er risico’s voor dichtbevolkte gebieden, zoals steden, die naast het regionale niveau vaak aanzienlijke overheidsmiddelen en toegang tot kritieke diensten of vergunningen beheren, met als gevolg een risico op corruptie en daarmee samenhangend witwassen. Daarom moeten de hoofden van regionale en lokale overheden, waaronder groeperingen van gemeenten en metropolitane regio’s, met ten minste 50 000 inwoners, worden opgenomen in de categorie van personen die een prominente publieke functie bekleden of bekleed hebben. Tegelijkertijd moet worden erkend dat de geografie en de administratieve organisatie per lidstaat aanzienlijk verschillen, en lidstaten moeten in voorkomend geval op basis van het risico een lagere drempel kunnen vaststellen om de betrokken lokale autoriteiten onder het toepassingsgebied van deze verordening te brengen. Wanneer de lidstaten besluiten lagere drempels vast te stellen, moeten zij die lagere drempels bij de Commissie melden.

(92)

Leden van de bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen van ondernemingen die onder zeggenschap staan van de staat of van regionale of lokale autoriteiten kunnen ook worden blootgesteld aan risico’s van corruptie en daarmee samenhangend witwassen. Gezien de omvang van de begroting van dergelijke ondernemingen en de geldmiddelen onder hun beheer zijn dergelijke risico’s bijzonder acuut met betrekking tot hooggeplaatste leidinggevenden in ondernemingen die onder zeggenschap van de staat staan. Er kunnen ook risico’s ontstaan in verband met ondernemingen van aanzienlijke omvang die onder zeggenschap van regionale en lokale overheden staan. Daardoor moeten hooggeplaatste leidinggevenden in ondernemingen die onder zeggenschap van regionale of lokale overheden staan, worden beschouwd als politiek prominente personen indien die ondernemingen kunnen worden aangemerkt als middelgrote of grote ondernemingen of groepen zoals gedefinieerd in artikel 3 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (25). Gezien de geografische en administratieve organisatorische verschillen en de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van die ondernemingen en hun hooggeplaatste leidinggevenden, moeten de lidstaten echter op basis van het risico kunnen kiezen voor een lagere drempel voor de jaaromzet. De lidstaten stellen de Commissie in dat geval in kennis van dat besluit.

(93)

Met het oog op de identificatie van politiek prominente personen in de Unie moeten door de lidstaten lijsten worden opgesteld met de specifieke functies die overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen als prominente publieke functies worden beschouwd. De lidstaten moeten elke op hun grondgebied geaccrediteerde internationale organisatie verzoeken een lijst van prominente publieke functies binnen die internationale organisatie op te stellen en up-to-date te houden. De Commissie moet worden belast met het opstellen en bekendmaken van een in de hele Unie geldige lijst met betrekking tot personen met een prominente publieke functie in de instellingen en organen van de Unie. Om een geharmoniseerde benadering van de identificatie en kennisgeving van prominente publieke functies te waarborgen, moet de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling het formaat kunnen vaststellen dat moet worden gebruikt voor de kennisgevingen van de lidstaten, en moet zij bevoegd zijn om gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van de in deze verordening vastgelegde categorieën prominente publieke functies, wanneer deze voor alle lidstaten gelden.

(94)

Cliënten die niet langer een prominente publieke functie bekleden, kunnen nog steeds een hoger risico vormen, bijvoorbeeld vanwege de informele invloed die zij nog steeds kunnen uitoefenen, of omdat hun vroegere en huidige functies met elkaar verbonden zijn. Het is van essentieel belang dat de meldingsplichtige entiteiten rekening houden met die aanhoudende risico’s en een of meer verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen op dergelijke personen toepassen totdat zij worden geacht geen risico meer te vormen, en in ieder geval gedurende ten minste twaalf maanden nadat hun prominente publieke functie is beëindigd.

(95)

Verzekeringsmaatschappijen hebben vaak geen cliëntenrelatie met de begunstigden van de verzekeringspolissen. Toch moeten zij gevallen met een hoger risico kunnen identificeren, bijvoorbeeld wanneer de opbrengst van de polis naar een politiek prominente persoon gaat. Om te bepalen of dit het geval is, moeten in de verzekeringspolis redelijke maatregelen worden opgenomen om de begunstigde te identificeren zoals ook zou gebeuren als die persoon een nieuwe cliënt zou zijn. Dergelijke maatregelen moeten uiterlijk bij de uitbetaling of bij de overdracht van de polis kunnen worden toegepast, maar niet later.

(96)

Nauwe persoonlijke en professionele relaties kunnen worden misbruikt voor witwasdoeleinden en terrorismefinanciering. Daarom moeten de voor politiek prominente personen geldende maatregelen ook van toepassing zijn op hun familieleden en als naaste geassocieerden bekende personen. De sociaal-economische en culturele structuur van het land van de politiek prominente persoon kan een rol spelen als het erop aankomt familieleden en als naaste geassocieerden bekende personen van een politiek prominente persoon naar behoren te identificeren. Tegen die achtergrond moet de AMLA worden belast met het opstellen van richtsnoeren voor de identificatie van als naaste geassocieerden bekende personen.

(97)

Relaties met familieleden waarvan politiek prominente personen misbruik kunnen maken, zijn niet alleen relaties met ouders en nakomelingen, maar kunnen ook relaties met broers en/of zussen zijn. Dit geldt met name voor categorieën politiek prominente personen die hoge functies bij de centrale overheid bekleden. Gezien de uiteenlopende sociaal-economische en culturele structuren die op nationaal niveau bestaan, die van invloed kunnen zijn op de mogelijkheid van misbruik van de relatie met broers en zussen, moeten de lidstaten voor de aanwijzing van broers en zussen als familieleden van politiek prominente personen een ruimer toepassingsgebied kunnen toepassen om het risico van misbruik van die relaties op adequate wijze te beperken. Indien de lidstaten besluiten een ruimer toepassingsgebied toe te passen, moeten zij de details daarvan aan de Commissie meedelen.

(98)

De voorschriften betreffende politiek prominente personen, hun familieleden en als naaste geassocieerden bekende personen zijn preventief en niet strafrechtelijk van aard en mogen niet aldus worden opgevat dat zij impliceren dat politiek prominente personen, hun familieleden of naasten in criminele activiteiten verwikkeld zijn. Een zakelijke relatie afwijzen louter op grond van de vaststelling dat de betrokken persoon een politiek prominente persoon of een familielid of als naaste geassocieerde bekende persoon van een politiek prominente persoon is, druist in tegen de geest en de letter van deze verordening.

(99)

Gezien het feit dat “verblijf door investeringen”-regelingen kwetsbaar zijn voor witwassen, fiscale misdrijven, corruptie en het ontwijken van gerichte financiële sancties en gezien de eventuele daarmee gepaard gaande aanzienlijke veiligheidsdreigingen voor de Unie als geheel, is het passend dat meldingsplichtige entiteiten ten minste specifieke verscherpt cliëntenonderzoek uitvoeren met betrekking tot cliënten die onderdanen van derde landen zijn en die in het kader van die regelingen verblijfsrechten in een lidstaat aanvragen.

(100)

De verlening van gepersonaliseerde activabeheerdiensten aan personen met een hoog welvaartsniveau kan kredietinstellingen, financiële instellingen en aanbieders van trustdiensten of vennootschappelijke diensten blootstellen aan specifieke risico’s, waaronder risico’s die voortvloeien uit de complexe en vaak gepersonaliseerde aard van dergelijke diensten. Daarom moet een reeks verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen worden gespecificeerd die ten minste moeten worden toegepast wanneer dergelijke zakelijke relaties worden geacht een hoog risico op witwassen, basisdelicten of terrorismefinanciering in te houden. Bij de vaststelling dat een cliënt activa met een waarde van ten minste 50 000 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale of buitenlandse munteenheid, heeft, wordt rekening gehouden met financiële en belegbare activa, met inbegrip van contanten en equivalenten van contanten, ongeacht of deze worden aangehouden als deposito’s of in spaarproducten, alsmede beleggingen zoals aandelen, obligaties en gemeenschappelijke beleggingsfondsen, zelfs wanneer deze worden aangehouden op grond van langetermijnovereenkomsten met die meldingsplichtige entiteit. Voorts moet rekening worden gehouden met de waarde van de vastgoedactiva van de cliënt, met uitzondering van zijn woonplaats. Met het oog op dergelijke vaststelling hoeven kredietinstellingen, financiële instellingen en aanbieders van trustdiensten of vennootschappelijke diensten geen nauwkeurige berekening van het totale vermogen van de cliënt te maken of te verlangen. In plaats daarvan moeten dergelijke entiteiten maatregelen nemen om vast te stellen of een cliënt activa met een waarde van ten minste 50 000 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale of buitenlandse munteenheid, bezit, bestaande uit financiële, belegbare of vastgoedactiva.

(101)

Om herhaaldelijke cliëntidentificatieprocedures te voorkomen, is het passend om, met inachtneming van passende waarborgen, de meldingsplichtige entiteiten gebruik te laten maken van de cliëntinformatie die door andere meldingsplichtige entiteiten is verzameld. Indien een meldingsplichtige entiteit een beroep doet op een andere meldingsplichtige entiteit, moet de eindverantwoordelijkheid voor het cliëntenonderzoek berusten bij de meldingsplichtige entiteit die gebruik maakt van het cliëntenonderzoek dat door de andere meldingsplichtige entiteit is uitgevoerd. De meldingsplichtige entiteit waarop een beroep wordt gedaan, blijft zelf verantwoordelijk voor de naleving van de AML/CFT-vereisten, waaronder de verplichting om verdachte transacties te melden en gegevens bij te houden.

(102)

De invoering van geharmoniseerde AML/CFT-vereisten in de hele Unie, onder meer met betrekking tot op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures, informatie-uitwisseling en gebruikmaking van derden, stelt meldingsplichtige entiteiten die binnen een groep actief zijn in staat maximaal gebruik te maken van de systemen die binnen die groep worden gebruikt in situaties die betrekking hebben op diezelfde cliënten. Die regels maken niet alleen een consistente en efficiënte uitvoering van de AML/CFT-regels in de hele groep mogelijk, maar zorgen ook voor schaalvoordelen op groepsniveau, bijvoorbeeld doordat meldingsplichtige entiteiten binnen de groep kunnen vertrouwen op de resultaten van processen die door andere meldingsplichtige entiteiten binnen de groep zijn vastgesteld om te voldoen aan hun vereisten inzake identificatie en verificatie van cliënten.

(103)

Om ervoor te zorgen dat het vertrouwen op maatregelen die door een derde worden uitgevoerd, efficiënt werkt, is meer duidelijkheid nodig over de voorwaarden waaronder gebruik mag worden gemaakt van derden. De AMLA moet worden belast met het opstellen van richtsnoeren inzake de voorwaarden voor gebruikmaking van derden, alsmede de rol en de verantwoordelijkheden van de respectieve partijen. Om ervoor te zorgen dat in de hele Unie consistent toezicht op gebruikmaking van derden wordt gehouden, moeten de richtsnoeren ook duidelijkheid verschaffen over de wijze waarop de toezichthouders met dergelijke praktijken moeten omgaan en moeten nagaan of meldingsplichtige entiteiten in dat verband de AML/CFT-vereisten in acht nemen.

(104)

Het begrip “uiteindelijk begunstigden” is ingevoerd om de transparantie van complexe vennootschapsstructuren te vergroten. Toegang tot nauwkeurige, actuele en adequate informatie over de uiteindelijk begunstigden is een bepalende factor bij het opsporen van criminelen die hun identiteit anders achter een schimmige structuur kunnen verbergen. De lidstaten moeten er thans voor zorgen dat vennootschappen en andere juridische entiteiten als express trusts en andere soortgelijke juridische constructies adequate, nauwkeurige en actuele informatie over hun uiteindelijk begunstigden verkrijgen en in bezit hebben. De mate van transparantie die door de lidstaten wordt opgelegd, verschilt echter. Vanwege de uiteenlopende interpretatie van de regels worden er verschillende methoden voor het identificeren van de uiteindelijk begunstigden van een bepaalde juridische entiteit of juridische constructie toegepast, onder meer omdat indirecte eigendom van een juridische entiteit of juridische constructie niet consistent wordt berekend en er verschillen bestaan tussen de rechtsstelsels van de lidstaten. Omdat dit de beoogde transparantie in de weg staat, moeten de regels worden verduidelijkt om te komen tot een consistente definitie van “uiteindelijk begunstigde” en een consistente toepassing ervan op de hele interne markt.

(105)

De toepassing van de regels voor het identificeren van de uiteindelijk begunstigden van juridische entiteiten, evenals van juridische constructies, kan aanleiding geven tot uitvoeringsvragen wanneer relevante belanghebbenden met concrete gevallen te maken hebben, vooral in gevallen van complexe vennootschapsstructuren, waarbij de criteria voor eigendomsbelang en zeggenschap naast elkaar bestaan, of met het oog op het bepalen van indirecte eigendom of zeggenschap. Ter ondersteuning van de toepassing van die regels door juridische entiteiten, trustees of personen die een gelijkwaardige functie bekleden in een soortgelijke juridische constructie en meldingsplichtige entiteiten, en in overeenstemming met de harmonisatiedoelstelling van deze verordening, moet de Commissie richtsnoeren kunnen vaststellen waarin wordt uiteengezet hoe regels moeten worden toegepast om de uiteindelijk begunstigden in verschillende scenario’s te identificeren, onder meer door gebruik te maken van voorbeelden.

(106)

Voor een zinvolle identificatie van de uiteindelijk begunstigden moet worden bepaald of de zeggenschap op andere manieren wordt uitgeoefend. Het bepalen van het het bestaan van een eigendomsbelang of van de zeggenschap via een eigendomsbelang is noodzakelijk, maar niet voldoende en sluit niet uit dat controles moeten worden uitgevoerd om uit te maken wie de uiteindelijk begunstigden zijn. De test of een natuurlijke persoon via andere middelen zeggenschap uitoefent, is geen vervolgtest die pas moet worden uitgevoerd als het niet mogelijk is een eigendomsbelang te bepalen. De twee tests — voor het bepalen van het bestaan van een eigendomsbelang of van zeggenschap via een eigendomsbelang en voor het bepalen van zeggenschap via andere middelen — moeten parallel worden uitgevoerd.

(107)

Een eigendom van 25 % of meer van de aandelen of stemrechten of een ander eigendomsbelang in het algemeen bepaalt wie de uiteindelijk begunstigden van een vennootschap zijn. Eigendomsbelang moet zowel zeggenschapsrechten omvatten als rechten die belangrijk zijn in termen van het ontvangen van een voordeel, zoals een recht op een deel van de winst of andere interne middelen of liquidatiebalans. Er zouden zich echter situaties kunnen voordoen waarin het risico dat bepaalde categorieën vennootschappen worden misbruikt voor witwasdoeleinden of terrorismefinanciering groter is, bijvoorbeeld als gevolg van de specifieke sectoren met een hoger risico waarin die vennootschappen actief zijn. In dergelijke situaties zijn verscherpte transparantiemaatregelen nodig om criminelen ervan te weerhouden die entiteiten op te richten of te infiltreren, hetzij door middel van directe, hetzij door middel van indirecte eigendom of zeggenschap. Om ervoor te zorgen dat de Unie dergelijke uiteenlopende risiconiveaus op adequate wijze kan beperken, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om vast te stellen welke categorieën vennootschappen aan lagere drempels voor transparantie inzake uiteindelijk begunstigden moeten worden onderworpen. Daartoe moeten de lidstaten de Commissie ervan in kennis stellen wanneer zij categorieën vennootschappen vaststellen met hogere risico’s op witwassen en terrorismefinanciering. In die kennisgevingen moeten de lidstaten ook een lagere eigendomsdrempel kunnen aangeven die die risico’s naar hun mening zou beperken. Dit moet voortdurend worden gedaan en gebaseerd zijn op de resultaten van de risicobeoordeling op Unieniveau en van de nationale risicobeoordelingen en op relevante analyses en verslagen van de AMLA, Europol of andere organen van de Unie die een rol spelen bij het voorkomen, onderzoeken en vervolgen van witwassen en terrorismefinanciering. Die lagere drempel moet laag genoeg zijn om de hogere risico’s te beperken dat misbruik wordt gemaakt van vennootschappen voor criminele doeleinden. Daartoe mag die lagere drempel in het algemeen niet meer dan 15 % van de aandelen, stemrechten of andere eigendomsbelangen bedragen. Er kunnen echter gevallen zijn waarin, op basis van een risicogevoelige beoordeling, een hogere drempel evenrediger zou zijn om de vastgestelde risico’s aan te pakken. In die gevallen moet het voor de Commissie mogelijk zijn de drempel tussen de 15 % en 25 % van het eigendomsbelang vast te stellen.

(108)

Door hun complexe aard bemoeilijken meerlagige eigendoms- en zeggenschapsstructuren de identificatie van de uiteindelijk begunstigden. Het begrip “eigendoms- of zeggenschapsstructuur” is bedoeld om de wijze te beschrijven waarop een juridische entiteit indirect eigendom is of onder zeggenschap staat, of waarin indirect zeggenschap wordt uitgeoefend over een juridische constructie, als gevolg van de betrekkingen die bestaan tussen juridische entiteiten of constructies op meerdere niveaus. Om een consistente aanpak in de gehele interne markt te waarborgen, moeten de regels die op die situaties van toepassing zijn, worden verduidelijkt. Daartoe moet tegelijkertijd worden beoordeeld of een natuurlijke persoon een direct of indirect aandeel heeft met 25 % of meer van de aandelen of stemrechten of een ander eigendomsbelang, en of een natuurlijke persoon zeggenschap heeft over de directe aandeelhouder met 25 % of meer van de aandelen of stemrechten of een ander eigendomsbelang in de vennootschap. Bij het indirect bezit van aandelen moeten de uiteindelijk begunstigden worden geïdentificeerd door de aandelen in de eigendomsketen te vermenigvuldigen. Daartoe moeten alle aandelen die direct of indirect eigendom zijn van dezelfde natuurlijke persoon worden samengevoegd. Daarvoor moet het aandeelhouderschap op elk eigendomsniveau in aanmerking worden genomen. Wanneer 25 % van de aandelen of stemrechten of een ander eigendomsbelang in de vennootschap in handen is van een aandeelhouder die een andere juridische entiteit dan een vennootschap is, moet bij de bepaling van de uiteindelijk begunstigde rekening worden gehouden met de specifieke structuur van de aandeelhouder, en moet antwoord worden gegeven op de vraag of een natuurlijke persoon anderszins zeggenschap over een aandeelhouder uitoefent.

(109)

De bepaling van de uiteindelijk begunstigde van een vennootschap in situaties waarin de aandelen van de vennootschap in een juridische constructie worden gehouden of waarin zij worden gehouden door een stichting of soortgelijke juridische entiteit, kan moeilijker zijn gezien de verschillende aard en identificatiecriteria van uiteindelijk begunstigden van juridische entiteiten en juridische constructies. Daarom moeten duidelijke regels worden vastgesteld voor situaties waarin er een meerlagige structuur is. In dergelijke gevallen moeten alle uiteindelijk begunstigden van de juridische constructie of een vergelijkbare juridische entiteit, zoals een stichting, de uiteindelijk begunstigden zijn van de vennootschap waarvan de aandelen in de juridische constructie worden gehouden of door de stichting worden gehouden.

(110)

Een gemeenschappelijke interpretatie van het begrip “zeggenschap” en een preciezere definitie van “zeggenschapsmiddelen” zijn noodzakelijk om een consistente toepassing van de regels in de gehele interne markt te waarborgen. Zeggenschap moet worden opgevat als het effectieve vermogen om te bepalen over inhoudelijke kwesties in de besluitvorming van de vennootschap. Het gebruikelijke zeggenschapsmiddel is een meerderheidsaandeel in de stemrechten. De functie van de uiteindelijk begunstigde kan ook worden vastgesteld door middel van zeggenschap via andere middelen zonder een aanzienlijk of enig eigendomsbelang te hebben. Om te bepalen welke natuurlijke personen de uiteindelijk begunstigden van een juridische entiteit zijn, moet zeggenschap daarom onafhankelijk van het eigendomsbelang worden geïdentificeerd. Zeggenschap kan over het algemeen op alle mogelijke manieren worden uitgeoefend, onder meer met juridische en niet-juridische middelen. Die middelen zouden in aanmerking kunnen worden genomen bij het beoordelen of er via andere middelen zeggenschap wordt uitgeoefend, afhankelijk van de specifieke situatie van elke juridische entiteit.

(111)

Indirecte eigendom of zeggenschap kunnen worden bemiddeld door meerdere schakels in een keten of door meerdere individuele of onderling verbonden ketens. Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon of een juridische constructie zou een schakel in een keten kunnen zijn. De verhoudingen tussen de schakels zouden kunnen bestaan uit eigendomsbelang of stemrechten of andere vormen van zeggenschap. In dergelijke gevallen, waarin eigendomsbelangen en zeggenschap naast elkaar bestaan in de eigendomsstructuur, zijn specifieke en gedetailleerde regels voor de identificatie van de uiteindelijk begunstigden nodig om een geharmoniseerde aanpak van de identificatie van uiteindelijk begunstigden te ondersteunen.

(112)

Om daadwerkelijke transparantie te waarborgen, moeten de regels inzake uiteindelijk begunstigden van toepassing zijn op een zo breed mogelijk scala van vennootschapsrechtelijk of anderszins op het grondgebied van de lidstaten opgerichte juridische entiteiten en juridische constructies. Hieronder vallen ook vennootschappen, die worden gekenmerkt door de mogelijkheid om een eigendomsbelang in hen te houden, alsmede andere juridische entiteiten, en met express trusts vergelijkbare juridische constructies. Als gevolg van verschillen in de rechtsstelsels van de lidstaten omvatten die brede categorieën een groot aantal uiteenlopende organisatiestructuren. De lidstaten moeten de Commissie in kennis stellen van een lijst van de soorten juridische entiteiten waarvan de uiteindelijk begunstigden worden geïdentificeerd overeenkomstig de regels voor de identificatie van uiteindelijk begunstigden voor vennootschappen en voor andere juridische entiteiten.

(113)

De specifieke aard van bepaalde juridische entiteiten, zoals verenigingen, vakbonden, politieke partijen of kerken, leidt niet tot een zinvolle identificatie van uiteindelijk begunstigden op basis van eigendomsbelangen of lidmaatschap. In die gevallen kan het echter zo zijn dat de hogere leidinggevenden op andere wijze zeggenschap over de juridische entiteit uitoefenen. In die gevallen moeten dergelijke leidinggevenden worden aangegeven als de uiteindelijk begunstigden.

(114)

Om te zorgen voor de consistente identificatie van de uiteindelijk begunstigden van express trusts en soortgelijke juridische entiteiten, zoals stichtingen, of soortgelijke juridische constructies, is het noodzakelijk geharmoniseerde regels inzake uiteindelijk begunstigden vast te stellen. De lidstaten moeten de Commissie in kennis stellen van een lijst van de soorten juridische entiteiten en juridische constructies die vergelijkbaar zijn met express trusts, waarvan de uiteindelijk begunstigden worden geïdentificeerd overeenkomstig de regels voor de identificatie van uiteindelijk begunstigden van express trusts en soortgelijke juridische entiteiten of constructies. De Commissie moet door middel van een uitvoeringshandeling een lijst kunnen vaststellen van juridische constructies en juridische entiteiten die onder het recht van de lidstaten vallen en die een structuur of functie hebben die vergelijkbaar is met die van express trusts.

(115)

Discretionaire trusts geven hun trustee(s) de discretionaire bevoegdheid om de trustactiva of de daaruit voortvloeiende voordelen toe te wijzen. Als zodanig worden niet vanaf het begin begunstigden of een groep begunstigden vastgesteld, maar veeleer een pool van personen waaruit de trustees de begunstigden kunnen kiezen, of personen die begunstigden zullen worden indien de trustees hun discretionaire bevoegdheid niet uitoefenen. Zoals erkend in de recente herziening van de FATF-normen met betrekking tot juridische constructies, kan van een dergelijke discretionaire bevoegdheid misbruik worden gemaakt en kan deze de verduistering van uiteindelijk begunstigden mogelijk maken indien voor discretionaire trusts niet een minimumniveau van transparantie wordt opgelegd, aangezien transparantie voor de begunstigden alleen zou worden bereikt wanneer de trustees hun discretionaire bevoegdheid uitoefenen. Om een adequate en consistente transparantie voor alle soorten juridische constructies te waarborgen, is het daarom van belang dat in het geval van discretionaire trusts ook informatie wordt verzameld over de voorwerpen van de bevoegdheid van een trustee en over de verkrijgers bij niet-uitoefening die de activa of voordelen zouden ontvangen indien de trustees hun discretionaire bevoegdheid niet uitoefenen. Er zijn situaties waarin voorwerpen van een bevoegdheid of verkrijgers bij niet-uitoefening niet individueel kunnen worden vastgesteld, maar als een groep. In die gevallen moet informatie over de groep worden verzameld, evenals informatie over de individuele personen die uit de groep worden geselecteerd.

(116)

De kenmerken van express trusts en soortgelijke juridische constructies in de lidstaten verschillen. Met het oog op een geharmoniseerde aanpak moeten gemeenschappelijke beginselen voor de identificatie van dergelijke constructies worden vastgesteld. Express trusts zijn trusts die op initiatief van de oprichter zijn opgericht. Trusts die bij de wet zijn opgericht of die niet voortvloeien uit de uitdrukkelijke bedoeling van de oprichter om ze op te richten, moeten van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten. Express trusts worden gewoonlijk opgericht in de vorm van een document, zoals een schriftelijke akte of een schriftelijk trustinstrument, en beantwoorden gewoonlijk aan een zakelijke of persoonlijke behoefte. Juridische constructies die vergelijkbaar zijn met express trusts zijn constructies zonder rechtspersoonlijkheid die qua structuur of functie vergelijkbaar zijn. Doorslaggevend is niet de aanduiding van het soort juridische constructie, maar het voldoen aan de basiskenmerken van de definitie van een “express trust”, met name het voornemen van de oprichter van de trust om de activa voor een bepaald doel, gewoonlijk van zakelijke of persoonlijke aard, zoals ten voordele van de begunstigden, onder het beheer en de zeggenschap van een bepaalde persoon te plaatsen. Om te zorgen voor een consistente identificatie van uiteindelijk begunstigden van juridische constructies die vergelijkbaar zijn met express trusts, moeten de lidstaten de Commissie voorzien van een lijst van de soorten juridische constructies die vergelijkbaar zijn met express trusts. Een dergelijke lijst moet vergezeld gaan van een beoordeling waarin wordt aangetoond dat bepaalde juridische constructies vergelijkbaar zijn met express trusts en waarin wordt uitgelegd waarom andere juridische constructies in structuur of functie niet vergelijkbaar zijn met express trusts. Bij dergelijke beoordeling moeten de lidstaten rekening houden met alle juridische constructies die onder hun recht vallen.

(117)

Met betrekking tot sommige soorten juridische entiteiten, zoals stichtingen, express trusts en soortgelijke juridische constructies is het niet mogelijk individuele begunstigden te identificeren omdat deze nog moeten worden bepaald. In dergelijke gevallen moet informatie over uiteindelijk begunstigden een beschrijving bevatten van de groep begunstigden en de kenmerken ervan. Zodra er binnen de groep begunstigden zijn aangewezen, zullen zij de uiteindelijk begunstigden zijn. Voorts zijn er specifieke soorten rechtspersonen en juridische constructies waarin begunstigden bestaan, maar indien hun identificatie is niet evenredig met betrekking tot de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering die met die rechtspersonen of juridische constructies in verband worden gebracht. Dat is het geval met betrekking tot gereguleerde producten zoals pensioenregelingen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad (26) vallen, en zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn met betrekking tot financiële-eigendomsregelingen of participatieregelingen voor werknemers, of juridische entiteiten of juridische constructies zonder winstoogmerk of met liefdadigheidsdoeleinden, mits de aan dergelijke rechtspersonen en juridische constructies verbonden risico’s laag zijn. In die gevallen moet een identificatie van de groep begunstigden volstaan.

(118)

Pensioenregelingen die onder Richtlijn (EU) 2016/2341 vallen, zijn gereguleerde producten die onderworpen zijn aan strenge toezichtnormen en een laag risico op witwassen en terrorismefinanciering inhouden. Indien dergelijke pensioenregelingen in de vorm van een juridische constructie worden opgezet, zijn de begunstigden ervan werknemers die voor het beheer van hun pensioenuitkeringen afhankelijk zijn van die regelingen, gekoppeld aan hun arbeidsovereenkomsten. Gezien de specifieke aard van de pensioenuitkering, die een laag risico op witwassen en terrorismefinanciering met zich meebrengt, zou het niet evenredig zijn om de identificatie van elk van die begunstigden te vereisen en zou de identificatie van de groep en het kenmerk ervan voldoende moeten zijn om aan de transparantieverplichtingen te voldoen.

(119)

Om te zorgen voor de consistente identificatie van de uiteindelijk begunstigden van instellingen voor collectieve belegging, moeten geharmoniseerde regels inzake uiteindelijk begunstigden worden vastgesteld. Ongeacht of de instellingen voor collectieve belegging in de lidstaat bestaan in de vorm van een juridische entiteit met rechtspersoonlijkheid, als juridische constructie zonder rechtspersoonlijkheid of in enige andere vorm, moet de benadering van de identificatie van de uiteindelijk begunstigde in overeenstemming zijn met hun doel en functie.

(120)

Met het oog op een consistente benadering van de transparantieregeling inzake uiteindelijk begunstigden moet ervoor worden gezorgd dat op de gehele interne markt dezelfde informatie over uiteindelijk begunstigden wordt verzameld. Het is passend om precieze vereisten in te voeren voor de informatie die moet worden verzameld. Die informatie omvat een minimumreeks persoonsgegevens van de uiteindelijk begunstigde, informatie over de aard en omvang van het in de juridische entiteit of de juridische constructie gehouden economische belang en informatie over de juridische entiteit of de juridische constructie, die nodig zijn voor de passende identificatie van de natuurlijke persoon die de uiteindelijk begunstigde is en de redenen waarom die natuurlijke persoon als uiteindelijk begunstigde is geïdentificeerd.

(121)

Een doeltreffend kader voor transparantie inzake uiteindelijk begunstigden vereist dat informatie via verschillende kanalen wordt verzameld. Een dergelijke gediversifieerde benadering omvat de informatie waarover de juridische entiteit, de trustee van een express trust of personen die zelf een gelijkwaardige functie bekleden in een soortgelijke juridische constructie beschikken, en de informatie die meldingsplichtige entiteiten in het kader van cliëntenonderzoek hebben verkregen, en de informatie in centrale registers. Kruiselingse controles van informatie tussen die pijlers dragen ertoe bij dat elke pijler over adequate, nauwkeurige en actuele informatie beschikt. Met het oog daarop, en om te voorkomen dat er discrepanties ontstaan als gevolg van verschillende benaderingen, is het belangrijk te bepalen welke categorieën gegevens altijd moeten worden verzameld om ervoor te zorgen dat de informatie over de uiteindelijk begunstigden adequaat is. Het gaat daarbij om basisinformatie over de juridische entiteit en de juridische constructie, die de entiteit of de constructie zelf in staat stelt haar structuur te begrijpen, hetzij via eigendom, hetzij via zeggenschap.

(122)

Indien juridische entiteiten en juridische constructies deel uitmaken van een complexe structuur, is duidelijkheid over hun eigendoms- of zeggenschapsstructuur van cruciaal belang om te bepalen wie hun uiteindelijk begunstigden zijn. Met het oog daarop is het van belang dat juridische entiteiten en juridische constructies duidelijk de relaties begrijpen waardoor zij indirect eigendom zijn of onder indirecte zeggenschap staan, met inbegrip van alle tussenstappen tussen de uiteindelijk begunstigden en de juridische entiteit of juridische constructie zelf, ongeacht of het gaat om andere juridische entiteiten en juridische constructies of om gevolmachtigde relaties. De identificatie van de eigendoms- en zeggenschapsstructuur maakt het mogelijk vast te stellen op welke wijze eigendom tot stand komt of zeggenschap over een juridische entiteit kan worden uitgeoefend, en is derhalve essentieel voor een volledig begrip van de functie van de uiteindelijk begunstigde. De informatie over de uiteindelijk begunstigde moet daarom altijd een beschrijving van de relatiestructuur bevatten.

(123)

Het fundament voor een doeltreffend kader met betrekking tot transparantie inzake uiteindelijk begunstigden is de informatie van juridische entiteiten over de natuurlijke personen die hun uiteindelijk begunstigden zijn. Alle juridische entiteiten in de Unie moeten derhalve toereikende, accurate en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigden verkrijgen en in bezit hebben. Die informatie moet gedurende vijf jaar worden bewaard en in de centrale registers moet de identiteit worden vermeld van de persoon die verantwoordelijk is voor het bewaren van de informatie. Die bewaringstermijn is gelijk aan de periode voor het bewaren van de informatie die wordt verkregen in het kader van de toepassing van AML/CFT-vereisten, onder meer met betrekking tot cliëntenonderzoeksmaatregelen. Om ervoor te zorgen dat de informatie kan worden vergeleken en geverifieerd, bijvoorbeeld door middel van het mechanisme voor de melding van discrepanties, is het gerechtvaardigd ervoor te zorgen dat de bewaringstermijnen op elkaar worden afgestemd.

(124)

Om ervoor te zorgen dat de informatie over uiteindelijk begunstigden actueel is, moet de juridische entiteit dergelijke informatie onmiddellijk na elke wijziging actualiseren en deze periodiek verifiëren, bijvoorbeeld bij het indienen van de jaarrekening, of bij andere repetitieve interacties met overheidsinstanties. De uiterste termijn voor het actualiseren van de informatie moet redelijk zijn in het licht van mogelijk complexe situaties.

(125)

Juridische entiteiten moeten alle maatregelen nemen die nodig zijn om hun uiteindelijk begunstigden te identificeren. Er zouden evenwel gevallen kunnen zijn waarin het onmogelijk is een natuurlijke persoon te identificeren die uiteindelijk de eigenaar is van, of zeggenschap uitoefent over, een entiteit. In dergelijke uitzonderlijke gevallen kunnen, mits alle identificatiemiddelen zijn uitgeput, moet het mogelijk zijn dat de hogere leidinggevenden worden opgegeven in plaats van de uiteindelijk begunstigden indien aan de meldingsplichtige entiteit informatie over de uiteindelijk begunstigden wordt verstrekt in de loop van het cliëntenonderzoeksproces of bij het indienen van de informatie bij het centrale register. Hoewel zij in die situaties worden geïdentificeerd, zijn de hogere leidinggevenden niet de uiteindelijk begunstigden. Juridische entiteiten moeten een register bijhouden van de maatregelen die zij nemen om hun uiteindelijk begunstigden te identificeren, met name indien zij daartoe gebruikmaken van dit laatste redmiddel, in welk geval zij de nodige motivering en documentatie moeten verstrekken.

(126)

Moeilijkheden bij het verkrijgen van de informatie mogen geen geldige reden zijn om de identificatie-inspanning te vermijden en in plaats daarvan het hoger leidinggevend personeel te rapporteren. Daarom moeten juridische entiteiten altijd in staat zijn hun twijfels over de waarheidsgetrouwheid van de verzamelde informatie te staven. Een dergelijke rechtvaardiging moet in verhouding staan tot het risico van de juridische entiteit en de complexiteit van haar eigendomsstructuur. Met name moet het verslag van de genomen maatregelen zo nodig onverwijld aan de bevoegde autoriteiten worden toegezonden en moet het, op basis van de risicogevoeligheid, resoluties van de raad van bestuur en notulen van hun vergaderingen, partnerschapsovereenkomsten, trustakten, informele regelingen tot vaststelling van bevoegdheden die gelijkwaardig zijn aan volmachten of andere contractuele overeenkomsten en documentatie kunnen omvatten. In gevallen waarin de afwezigheid van uiteindelijk begunstigden duidelijk is met betrekking tot de specifieke vorm en structuur van de juridische entiteit, moet de rechtvaardiging worden opgevat als een verwijzing naar dat feit, namelijk dat de juridische entiteit vanwege haar specifieke vorm en structuur geen uiteindelijk begunstigde heeft. Dergelijke afwezigheid van uiteindelijke begunstigden kan ontstaan indien er bijvoorbeeld geen eigendomsbelangen in de juridische entiteit bestaan of en indien de juridische entiteit op geen enkele andere manier kan worden gecontroleerd.

(127)

Met het oog op het doel van het bepalen van de uiteindelijk begunstigden, namelijk het waarborgen van daadwerkelijke transparantie van juridische entiteiten, is het gepast om bepaalde entiteiten vrij te stellen van de verplichting om hun uiteindelijk begunstigde te identificeren. Een dergelijke regeling kan alleen worden toegepast op entiteiten waarvoor de identificatie en registratie van hun uiteindelijk begunstigden niet nuttig is en indien een vergelijkbaar niveau van transparantie wordt bereikt met andere middelen dan de uiteindelijk begunstigden. In dat verband mogen publiekrechtelijke instellingen van de lidstaat niet worden verplicht hun uiteindelijk begunstigde te bepalen. Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad (27) voorzag strenge transparantievereisten voor vennootschappen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten. In bepaalde omstandigheden kunnen die transparantievereisten leiden tot een transparantieregeling die gelijkwaardig is aan de transparantieregels inzake uiteindelijk begunstigden die in deze verordening zijn bepaald. Dat is het geval indien de zeggenschap over de vennootschap wordt uitgeoefend door middel van stemrechten en de eigendoms- of zeggenschapsstructuur van de vennootschap alleen natuurlijke personen omvat. In die omstandigheden is het niet nodig om vereisten inzake uiteindelijk begunstigden toe te passen op die beursgenoteerde vennootschappen. De vrijstelling voor juridische entiteiten van de verplichting om hun eigen uiteindelijk begunstigde te bepalen en te registreren, mag geen afbreuk doen aan de verplichting van meldingsplichtige entiteiten om de uiteindelijk begunstigde van een cliënt indien zij cliëntenonderzoek verrichten.

(128)

Het is noodzakelijk een gelijk speelveld tussen de verschillende soorten rechtsvormen te waarborgen en te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van express trusts en juridische constructies, die vaak gelaagd en complex gestructureerd zijn om de uiteindelijk begunstigden nog beter te verbergen. Trustees van een express trust die in een lidstaat wordt beheerd, of die in die lidstaat zijn gevestigd of er verblijven, moeten derhalve verantwoordelijk zijn voor het verkrijgen en in bezit hebben van toereikende, accurate en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigden van de express trust, voor het bekendmaken van hun status en voor het verstrekken van die informatie aan meldingsplichtige entiteiten die een cliëntenonderzoek verrichten. Elke andere uiteindelijk begunstigde van de express trust moet de trustee helpen bij het verkrijgen van dergelijke informatie.

(129)

Door de aard van juridische constructies en het gebrek aan openbaarheid van de structuren en het doel ervan is het met name aan de trustees of personen met een gelijkwaardige functie in soortgelijke juridische constructies om alle relevante informatie over de juridische constructie te verkrijgen en bij te houden. Dergelijke informatie moet het mogelijk maken de juridische constructie, de daarin geplaatste of via haar beheerde activa en elke agent of verlener van diensten aan de trust te identificeren. Om de activiteiten van de bevoegde autoriteiten op het gebied van het voorkomen, opsporen en onderzoeken van witwassen, basisdelicten en terrorismefinanciering te vergemakkelijken, is het belangrijk dat trustees die informatie actueel houden en lang genoeg bewaren nadat zij hun rol als trustee, of een gelijkwaardige rol, hebben beëindigd. Het verstrekken van een basishoeveelheid aan informatie over de juridische constructie aan meldingsplichtige entiteiten is ook noodzakelijk om hen in staat te stellen het doel van de zakelijke relatie of occasionele transactie met de juridische constructie volledig te bepalen, de daaraan verbonden risico’s adequaat te beoordelen en evenredige maatregelen te nemen om die risico’s te beperken.

(130)

Gezien de specifieke structuur van bepaalde juridische constructies en de noodzaak om te zorgen voor voldoende transparantie met betrekking tot de uiteindelijk begunstigden, moeten dergelijke juridische constructies die vergelijkbaar zijn met express trusts, onderworpen zijn aan vereisten inzake uiteindelijk begunstigden die gelijkwaardig zijn aan die welke gelden voor express trusts.

(131)

Volmachtregelingen kunnen het mogelijk maken de identiteit van de uiteindelijk begunstigden te verbergen, omdat een gevolmachtigde kan optreden als bestuurder of aandeelhouder van een juridische entiteit, terwijl een volmachtgever niet altijd openbaar wordt gemaakt. Via dergelijke regelingen kunnen uiteindelijk begunstigden die hun identiteit of rol niet bekend willen maken, zichzelf en de zeggenschapsstructuur verborgen houden. Daarom moeten transparantievereisten worden ingevoerd om te voorkomen dat dergelijke regelingen worden misbruikt en dat criminelen zich verbergen achter personen die namens hen handelen. De relatie tussen de gevolmachtigde en de volmachtgever wordt niet bepaald door de vraag of zij gevolgen heeft voor het publiek of voor derden. Hoewel gevolmachtigde aandeelhouders wiens naam in openbare documenten of authentieke akten voorkomt, formeel onafhankelijke zeggenschap over de vennootschap zouden hebben, moet worden verlangd dat zij meedelen of zij handelen in opdracht van iemand anders op basis van een vertrouwelijke overeenkomst. Gevolmachtigde aandeelhouders en gevolmachtigde bestuurders van juridische entiteiten moeten beschikken over voldoende informatie inzake de identiteit van hun volmachtgever en van de uiteindelijk begunstigde van de volmachtgever, en moeten die informatie alsmede de status van die personen melden aan de betrokken juridische entiteiten. De juridische entiteiten moeten die informatie ook melden aan de meldingsplichtige entiteiten indien cliëntenonderzoeksmaatregelen worden toegepast, en aan de centrale registers.

(132)

De risico’s op misbruik van buitenlandse juridische entiteiten en buitenlandse juridische constructies om opbrengsten van tegoeden naar het financiële stelsel van de Unie te sluizen, moeten worden beperkt. Aangezien de in derde landen geldende normen inzake uiteindelijk begunstigden wellicht niet volstaan om de informatie over uiteindelijk begunstigden even transparant te maken en even tijdig beschikbaar te stellen als in de Unie, is het noodzakelijk te voorzien in adequate middelen om de uiteindelijk begunstigden van buitenlandse juridische entiteiten en buitenlandse juridische constructies in specifieke omstandigheden te identificeren. Daarom moeten zowel buiten de Unie opgerichte juridische entiteiten als buiten de Unie beheerde express trusts en soortgelijke juridische constructies of waarvan de trustees of personen met een vergelijkbare functie buiten de Unie verblijven of zijn gevestigd, verplicht worden hun uiteindelijk begunstigden bekend te maken indien zij in de Unie actief zijn doordat zij een zakelijke relatie met een meldingsplichtige entiteit van de Unie zijn aangegaan, onroerend goed in de Unie of bepaalde goederen met een hoge waarde van in de Unie gelegen meldingsplichtige entiteiten hebben verworven, of als hun een overheidsopdracht volgens een openbare aanbestedingsprocedure voor goederen of diensten dan wel concessies worden gegund. Er kunnen verschillen zijn in de risicoblootstelling tussen de lidstaten, onder meer afhankelijk van de categorie of het soort activiteiten van meldingsplichtige entiteiten en de aantrekkelijkheid voor criminelen van onroerend goed op hun grondgebied. Indien de lidstaten gevallen met een hoger risico vaststellen, moeten zij derhalve aanvullende risicobeperkende maatregelen kunnen nemen om die risico’s het hoofd te bieden.

(133)

De registratievereisten voor buitenlandse juridische entiteiten en buitenlandse juridische constructies moeten in verhouding staan tot de risico’s die verbonden zijn aan hun activiteiten in de Unie. Gezien het open karakter van de interne markt van de Unie en het gebruik dat buitenlandse juridische entiteiten maken van de diensten die worden aangeboden door in de Unie gevestigde meldingsplichtige entiteiten, waarvan er veel een lager risico op witwassen, basisdelicten of terrorismefinanciering met zich meebrengen, is het passend de registratievereisten te beperken tot juridische entiteiten die behoren tot sectoren met een hoog risico of die actief zijn in categorieën met een hoger risico of die diensten verkrijgen van meldingsplichtige entiteiten die actief zijn in sectoren met een hoger risico. Het particuliere karakter van juridische constructies en de belemmeringen voor het beoordelen van informatie over uiteindelijk begunstigden in het geval van buitenlandse juridische constructies rechtvaardigen de toepassing van een registratievereiste, ongeacht het risiconiveau dat verbonden is aan de meldingsplichtige entiteit die diensten verleent aan de juridische constructie of, in voorkomend geval, aan de sector waarin de juridische constructie actief is. Een verwijzing naar de risicobeoordeling op Unieniveau uit hoofde van artikel 7 van Richtlijn (EU) 2024/1640 moet worden opgevat als een verwijzing naar de risicobeoordeling die de Commissie overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn (EU) 2015/849 heeft uitgevoerd tot de eerste afgifte van het in artikel 7 van Richtlijn (EU) 2024/1640 bedoelde verslag.

(134)

Om naleving aan te moedigen en daadwerkelijk transparantie inzake uiteindelijk begunstigden te waarborgen, moeten de voorschriften inzake uiteindelijk begunstigden worden gehandhaafd. Daartoe moeten de lidstaten sancties opleggen voor inbreuken op die voorschriften. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en mogen niet verder gaan dan nodig is om de naleving te bevorderen. De door de lidstaten ingevoerde sancties moeten in de hele Unie een vergelijkbaar afschrikkend effect hebben ten aanzien van inbreuken op de voorschriften inzake uiteindelijk begunstigden. Sancties moeten bijvoorbeeld het volgende kunnen omvatten: boeten voor juridische entiteiten en voor trustees of personen die een gelijkwaardige functie bekleden in een soortgelijke juridische constructie omdat zij geen accurate, toereikende of actuele informatie over uiteindelijk begunstigden bezitten, het schrappen van juridische entiteiten die niet voldoen aan de verplichting om informatie over uiteindelijk begunstigden te bezitten of informatie over uiteindelijk begunstigden binnen een bepaalde termijn in te dienen, boeten voor uiteindelijk begunstigden en andere personen die niet samenwerken met een juridische entiteit of trustee van een express trust of persoon die een gelijkwaardige functie bekleedt in een soortgelijke juridische constructie, boeten voor gevolmachtigde aandeelhouders en gevolmachtigde bestuurders die niet voldoen aan de verplichting tot openbaarmaking, of privaatrechtelijke gevolgen voor niet-openbaargemaakte uiteindelijk gerechtigden, zoals een verbod op de uitbetaling van winsten of op de uitoefening van stemrechten.

(135)

Om te zorgen voor een consistente aanpak van de handhaving van de vereisten inzake uiteindelijk begunstigden in de hele interne markt, moet de Commissie bevoegd zijn gedelegeerde handelingen vast te stellen om de categorieën inbreuken waarop sancties van toepassing zijn en de personen die voor dergelijke inbreuken aansprakelijk zijn, alsmede indicatoren voor de ernst en criteria voor het vastleggen van de hoogte van de sancties te bepalen. Voorts moet de Commissie, ter ondersteuning van het vastleggen van dat niveau en in overeenstemming met de harmonisatiedoelstelling van deze verordening, richtsnoeren kunnen vaststellen met de basisbedragen die voor elke categorie inbreuken gelden.

(136)

Verdachte transacties en pogingen daartoe, en andere informatie omtrent witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering moeten worden gemeld aan de FIE, die moet fungeren als centrale nationale eenheid voor het ontvangen en analyseren van gemelde vermoedens en voor het beschikbaar stellen van de analyseresultaten aan de bevoegde autoriteiten. Alle verdachte transacties en pogingen daartoe moeten worden gemeld, ongeacht het bedrag van de transactie, en onder “vermoedens” moeten ook verdachte transacties, activiteiten, gedragingen en transactiepatronen worden verstaan. De gemelde informatie zou ook op limieten gebaseerde informatie kunnen omvatten. Om de meldingsplichtige entiteiten te ondersteunen bij het opsporen van vermoedens, moet de AMLA richtsnoeren verstrekken over indicatoren van verdachte activiteiten of verdachte gedragingen. Gezien de veranderende risico-omgeving moeten die richtsnoeren geregeld worden herzien en mogen zij niet vooruitlopen op de bepaling door FIE’s van richtsnoeren of indicatoren inzake risico’s van en methoden voor witwassen en terrorismefinanciering die op nationaal niveau zijn geïdentificeerd. Het te goeder trouw mededelen van informatie door een meldingsplichtige entiteit of een werknemer of bestuurder van die entiteit aan de FIE mag niet worden beschouwd als een inbreuk op ongeacht welke beperking inzake de openbaarmaking van informatie en mag voor de meldingsplichtige entiteit, de bestuurder of de werknemer niet leiden tot enige vorm van aansprakelijkheid.

(137)

Meldingsplichtige entiteiten moeten uitgebreide meldingsregelingen opstellen die alle vermoedens omvatten, ongeacht de waarde of de vermeende ernst van de daarmee samenhangende criminele activiteit. Zij moeten zich bewust zijn van de verwachtingen van de FIE’s en zij moeten hun detectiesystemen en analytische processen zoveel mogelijk afstemmen op de belangrijke risico’s voor de lidstaat waar zij gevestigd zijn, en waar nodig in hun analyses voorrang geven aan het aanpakken van die belangrijke risico’s.

(138)

Transacties moeten worden beoordeeld op basis van informatie die bekend is of bekend moet zijn bij de meldingsplichtige entiteit. Dat omvat relevante informatie van agenten, distributeurs en dienstverleners. Indien het onderliggende basisdelict niet bekend is bij of niet duidelijk is voor de meldingsplichtige entiteit, wordt de rol van identificatie en melding van verdachte transacties efficiënter vervuld door zich te richten op het opsporen van vermoedens en het onverwijld indienen van meldingen. In die gevallen moet, bij het melden van een verdachte transactie aan de FIE, de meldingsplichtige entiteit het basisdelict niet specificeren indien zij het niet kent. Indien die informatie wel beschikbaar is, moet deze in het verslag worden opgenomen. Als poortwachters van het financiële stelsel van de Unie moeten meldingsplichtige entiteiten ook een melding kunnen indienen indien zij weten of vermoeden dat geldmiddelen werden of zullen worden gebruikt om criminele activiteiten uit te voeren, zoals de aankoop van illegale goederen, ook al blijkt uit de informatie waarover zij beschikken niet dat de gebruikte geldmiddelen afkomstig zijn uit illegale bronnen.

(139)

Verschillen tussen de lidstaten op het gebied van de meldingsplicht voor verdachte transacties zouden het voor meldingsplichtige entiteiten met een grensoverschrijdende aanwezigheid of grensoverschrijdende operaties moeilijker kunnen maken de AML/CFT-verplichtingen in acht te nemen. Bovendien hebben de structuur en de inhoud van de meldingen van verdachte transacties gevolgen voor de analysecapaciteit van de FIE’s en voor de aard van die analyse, alsook voor de mogelijkheden van de FIE’s om samen te werken en informatie uit te wisselen. Om de naleving van de meldingsplicht door de meldingsplichtige entiteiten te vergemakkelijken en een doeltreffender verloop van de analyseactiviteiten en de samenwerking van de FIE’s mogelijk te maken, moet de AMLA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen met specificaties voor een gemeenschappelijk model voor de melding van verdachte transacties, dat in de hele Unie als uniforme basis moet worden gebruikt.

(140)

De FIE’s moeten in staat zijn van elke meldingsplichtige entiteit snel alle nodige informatie te verkrijgen die verband houdt met hun taken. Onbelemmerde en snelle toegang van de FIE’s tot informatie is van essentieel belang om te waarborgen dat geldstromen naar behoren kunnen worden getraceerd en dat illegale netwerken en stromen in een vroeg stadium kunnen worden opgespoord. De aanleiding waarom FIE’s aanvullende informatie van meldingsplichtige entiteiten nodig hebben vanwege een vermoeden van witwaspraktijken of terrorismefinanciering, kan een eerdere melding van een verdachte transactie aan de FIE zijn, maar ook eigen analysewerk van de FIE, door de bevoegde autoriteiten verstrekte informatie of informatie van een andere FIE. De FIE’s moeten daarom in staat zijn om in de context van hun functies informatie van om het even welke meldingsplichtige entiteit te verkrijgen, ook zonder dat een eerdere melding is gedaan. Met name registraties van financiële transacties en overmakingen die via een bank-, betalings- of cryptoactivarekening worden uitgevoerd, zijn van cruciaal belang voor de analytische werkzaamheden van FIE’s. Vanwege het gebrek aan harmonisatie echter verstrekken kredietinstellingen en financiële instellingen momenteel aan FIE’s transactiegegevens in verschillende formaten, die niet gemakkelijk kunnen worden gebruikt voor analyse. Gezien het grensoverschrijdende karakter van de analytische activiteiten van FIE’s belemmeren de verschillen in formaten en de moeilijkheden bij de verwerking van transactiegegevens de uitwisseling van informatie tussen FIE’s en de ontwikkeling van grensoverschrijdende financiële analyses. De AMLA moet daarom ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ontwikkelen waarbij een gemeenschappelijk model wordt bepaald dat in de hele Unie als een uniforme basis moet worden gebruikt voor het verstrekken van transactiegegevens door kredietinstellingen en financiële instellingen aan FIE’s.

(141)

De meldingsplichtige entiteit moet zo spoedig mogelijk antwoorden op een verzoek om informatie van de FIE en in elk geval binnen vijf werkdagen, of iedere andere termijn die door de FIE wordt opgelegd, na ontvangst van het verzoek. In gerechtvaardigde en dringende gevallen moet de meldingsplichtige entiteit binnen 24 uur op het verzoek van de FIE antwoorden. Die termijnen moeten van toepassing zijn op informatieverzoeken op basis van voldoende omschreven voorwaarden. Een FIE moet ook in staat zijn om informatie te verkrijgen van meldingsplichtige entiteiten op verzoek van een andere FIE en om de informatie uit te wisselen met de verzoekende FIE. Verzoeken aan meldingsplichtige entiteiten verschillen van aard. Complexe verzoeken kunnen bijvoorbeeld meer tijd vergen en een langere antwoordtermijn rechtvaardigen. Daartoe moeten FIE’s langere termijnen kunnen toekennen aan meldingsplichtige entiteiten, op voorwaarde dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor de analyse van de FIE.

(142)

De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om voor bepaalde meldingsplichtige entiteiten een passend zelfregulerend orgaan aan te wijzen dat in plaats van de FIE in eerste instantie op de hoogte moet worden gesteld. Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vormt een systeem waarbij in eerste instantie aan een zelfregulerend orgaan melding wordt gedaan, een belangrijke waarborg voor het handhaven van de bescherming van de grondrechten waar het gaat om de meldingsplicht van advocaten. De lidstaten moeten bepalen met welke middelen en op welke wijze het beroepsgeheim, de vertrouwelijkheid en de persoonlijke levenssfeer worden beschermd.

(143)

Notarissen, advocaten, andere onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen, auditors, externe accountants en belastingadviseurs mogen niet worden verplicht om aan de FIE of een zelfregulerend orgaan informatie door te geven die is ontvangen van of verkregen in verband met een van hun cliënten tijdens het bepalen van de rechtspositie van die cliënt of bij het verrichten van de taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt in het kader van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding, ongeacht of die informatie vóór, gedurende of na een dergelijk geding wordt ontvangen of verkregen. Een dergelijke uitzondering zou echter niet mogen gelden indien de beoefenaar van het juridisch beroep, auditor, externe accountant of belastingadviseur deelneemt aan witwaspraktijken of terrorismefinanciering, het juridisch advies voor witwasdoeleinden of terrorismefinanciering wordt verstrekt, of indien de beoefenaar van het juridisch beroep, auditor, externe accountant of belastingadviseur weet dat zijn cliënt juridisch advies wenst voor witwasdoeleinden of terrorismefinanciering. Dergelijke kennis en doel kunnen worden afgeleid uit objectieve, feitelijke omstandigheden. Juridisch advies dat in verband met lopende gerechtelijke procedures wordt ingewonnen, mag niet worden beschouwd als juridisch advies voor witwasdoeleinden of terrorismefinanciering. In overeenstemming met de risicogebaseerde aanpak moeten de lidstaten aanvullende situaties kunnen identificeren waarin, gelet op het hoge witwasrisico, de basisdelicten daarvan of terrorismefinanciering in verband met bepaalde soorten transacties, de vrijstelling van de meldingsverplichting niet van toepassing is. Bij het vaststellen van dergelijke aanvullende situaties moeten de lidstaten ervoor zorgen dat met name de artikelen 7 en 47 van het Handvest worden nageleefd.

(144)

De meldingsplichtige entiteiten moeten bij wijze van uitzondering verdachte transacties kunnen uitvoeren voordat zij de FIE hiervan op de hoogte brengen, indien het onmogelijk is die transacties niet aan te gaan of indien zulks de vervolging van de begunstigden van een vermoedelijke witwas- of terrorismefinancieringstransactie zou doorkruisen. Die uitzondering mag echter niet worden gebruikt in het geval van transacties die verband houden met de door de lidstaat van de FIE aanvaarde internationale verplichtingen om geldmiddelen of andere activa van terroristen, terroristische organisaties of financiers van terrorisme, onverwijld te bevriezen, conform de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad.

(145)

Vertrouwelijkheid met betrekking tot het melden van verdachte transacties en het verstrekken van andere relevante informatie aan de FIE’s is van essentieel belang om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen activa die mogelijk verband houden met witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering te bevriezen en in beslag te nemen. Een verdachte transactie wijst niet per definitie op een criminele activiteit. De mededeling dat een vermoeden is gemeld, kan afbreuk doen aan de reputatie van de bij de transactie betrokken personen en kan de analyse- en onderzoeksactiviteiten in gevaar brengen. Daarom mogen de meldingsplichtige entiteiten en de bestuurders en werknemers, of personen in vergelijkbare functies, zoals agenten en distributeurs, van die entiteiten de betrokken cliënt of derden niet meedelen dat, rechtstreeks of via het zelfregulerende orgaan, informatie bij de FIE werd, wordt of zal worden ingediend of dat een onderzoek naar witwassen of terrorismefinanciering wordt of zou kunnen worden uitgevoerd. Het mededelingsverbod mag niet gelden in specifieke omstandigheden, bijvoorbeeld indien sprake is van mededeling aan de bevoegde autoriteiten en zelfregulerende organen bij het uitoefenen van toezichthoudende taken, of mededeling voor rechtshandhavingsdoeleinden of tussen meldingsplichtige entiteiten die tot dezelfde groep behoren.

(146)

Criminelen sluizen illegale opbrengsten via een groot aantal tussenpersonen weg om opsporing te voorkomen. Daarom is het belangrijk de meldingsplichtige entiteiten toe te staan niet alleen informatie uit te wisselen tussen leden van de groep, maar in bepaalde gevallen ook tussen kredietinstellingen en financiële instellingen en andere entiteiten die binnen netwerken actief zijn, met inachtneming van de regels inzake gegevensbescherming. Buiten een partnerschap voor informatie-uitwisseling mag de mededeling tussen bepaalde categorieën meldingsplichtige entiteiten in gevallen waarbij het om dezelfde transactie gaat, alleen plaatsvinden met betrekking tot de specifieke transactie die wordt uitgevoerd tussen of gefaciliteerd wordt door die meldingsplichtige entiteiten, en niet met betrekking tot gelieerde eerdere of latere transacties.

(147)

De uitwisseling van informatie tussen meldingsplichtige entiteiten en, in voorkomend geval, bevoegde autoriteiten kan de mogelijkheden vergroten voor het opsporen van illegale geldstromen in verband met witwassen, terrorismefinanciering en opbrengsten van criminele activiteiten. Daarom moeten meldingsplichtige entiteiten en bevoegde autoriteiten informatie kunnen uitwisselen in het kader van een partnerschap voor informatie-uitwisseling, indien zij die uitwisseling noodzakelijk achten voor de naleving van hun AML/CFT-verplichtingen en -taken. Voor informatie-uitwisseling moeten strenge voorwaarden gelden met betrekking tot vertrouwelijkheid, gegevensbescherming, gebruik van informatie en strafrechtelijke procedures. Meldingsplichtige entiteiten mogen zich niet uitsluitend baseren op de uitgewisselde informatie om conclusies te trekken over het witwas- en terrorismefinancieringsrisico van de cliënt of transactie of om besluiten te nemen over het aangaan of het beëindigen van een zakelijke relatie of het uitvoeren van een transactie. Zoals erkend in Richtlijn 2014/92/EU, zijn de goede werking van de interne markt en de ontwikkeling van een moderne, sociaal inclusieve economie in toenemende mate afhankelijk van de universele verlening van betalingsdiensten. Daarom mag de toegang tot financiële basisdiensten niet worden geweigerd op basis van informatie die wordt uitgewisseld tussen meldingsplichtige entiteiten of tussen meldingsplichtige entiteiten en bevoegde autoriteiten of de AMLA.

(148)

De toezichthouders controleren de naleving van de vereisten van deze verordening. Indien meldingsplichtige entiteiten informatie uitwisselen in het kader van een partnerschap voor informatie-uitwisseling, moeten die controles ook betrekking hebben op de naleving van de in deze verordening vastgestelde voorwaarden voor die informatie-uitwisseling. Hoewel toezichtcontroles risicogebaseerd moeten zijn, moeten zij in elk geval vóór de start van de activiteiten van het partnerschap voor informatie-uitwisseling worden uitgevoerd. Partnerschappen voor informatie-uitwisseling waarbij persoonsgegevens worden verwerkt, kunnen leiden tot een hoog risico voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen. Daarom moet vóór de start van de activiteiten van het partnerschap een gegevensbeschermingseffectbeoordeling uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (28) worden uitgevoerd. In het kader van toezichtcontroles moeten de toezichthouders in voorkomend geval de gegevensbeschermingsautoriteiten raadplegen, die als enige bevoegd zijn om de gegevensbeschermingseffectbeoordeling te evalueren. De bepalingen inzake gegevensbescherming en alle vereisten betreffende de vertrouwelijkheid van informatie over verdachte transacties in deze verordening zijn van toepassing op informatie die in het kader van een partnerschap wordt gedeeld. Conform Verordening (EU) 2016/679 moeten de lidstaten specifiekere bepalingen kunnen handhaven of invoeren om de toepassing van die verordening aan te passen teneinde te voorzien in specifiekere vereisten met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens die worden uitgewisseld in het kader van een partnerschap voor informatie-uitwisseling.

(149)

Hoewel partnerschappen voor informatie-uitwisseling de uitwisseling van operationele informatie en persoonsgegevens onder strikte voorwaarden mogelijk maakt, mogen die uitwisselingen niet in de plaats komen van de vereisten uit hoofde van deze verordening om elk vermoeden aan de bevoegde FIE te melden. Wanneer meldingsplichtige entiteiten verdachte activiteiten identificeren op basis van informatie die is verkregen in het kader van een partnerschap voor informatie-uitwisseling, moeten zij dat vermoeden derhalve melden aan de FIE in de lidstaat waar zij gevestigd zijn. Informatie die wijst op verdachte activiteiten is onderworpen aan strengere regels die de openbaarmaking ervan verbieden en mag alleen worden gedeeld wanneer dat nodig is voor het voorkomen en bestrijden van witwassen, basisdelicten en terrorismefinanciering en met inachtneming van waarborgen ter bescherming van de grondrechten, de vertrouwelijkheid van FIE-werkzaamheden en de integriteit van rechtshandhavingsonderzoeken.

(150)

Verordening (EU) 2016/679 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van deze verordening. De bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering wordt door alle lidstaten erkend als een zwaarwegend algemeen belang. Meldingsplichtige entiteiten moeten bijzondere aandacht besteden aan de beginselen die vereisen dat de persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de naleving van hun AML/CFT-verplichtingen nauwkeurig, betrouwbaar en actueel zijn. Met het oog op de naleving van deze verordening moeten meldingsplichtige entiteiten processen kunnen vaststellen die geautomatiseerde individuele besluitvorming mogelijk maken, met inbegrip van profilering, als bedoeld in artikel 22 van Verordening (EU) 2016/679. Daarbij moeten de in deze verordening vastgestelde vereisten ter bescherming van de rechten van personen die aan dergelijke processen onderworpen zijn, van toepassing zijn naast alle andere relevante vereisten in het Unierecht inzake de bescherming van persoonsgegevens.

(151)

Het is van essentieel belang dat de afstemming van het AML/CFT-kader op de herziene FATF-aanbevelingen geschiedt in volledige overeenstemming met het recht van de Unie, met name inzake gegevensbescherming en de bescherming van de grondrechten zoals verankerd in het Handvest. Bepaalde aspecten van de uitvoering van het AML/CFT-kader behelzen het verzamelen, analyseren, bewaren en delen van gegevens. Die verwerking van persoonsgegevens moet toegestaan zijn onder volledige eerbiediging van de grondrechten en uitsluitend met het oog op de toepassing van deze verordening en met het oog op het uitvoeren van een cliëntenonderzoek, doorlopende monitoring, analyse en melding van verdachte transacties, identificatie van de uiteindelijk begunstigde van een rechtspersoon of een juridische constructie, identificatie van een politiek prominente persoon en het delen van informatie door kredietinstellingen, financiële instellingen en andere meldingsplichtige entiteiten. Het verzamelen en vervolgens verwerken van persoonsgegevens door de meldingsplichtige entiteiten moet beperkt blijven tot hetgeen noodzakelijk is met het oog op de naleving van de AML/CFT-vereisten, en persoonsgegevens mogen niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met dat doel. Met name de verdere verwerking van persoonsgegevens voor commerciële doeleinden moet strikt verboden zijn.

(152)

De verwerking van bepaalde categorieën gevoelige gegevens als gedefinieerd in artikel 9 van Verordening (EU) 2016/679 zou risico’s kunnen opleveren voor de grondrechten en fundamentele vrijheden van de betrokkenen die het onderwerp van die gegevens vormen. Om de risico’s te beperken dat de verwerking van dergelijke gegevens door meldingsplichtige entiteiten leidt tot discriminerende of bevooroordeelde resultaten die negatieve gevolgen hebben voor de cliënt, zoals de beëindiging van een zakelijke relatie of de weigering om er een aan te gaan, mogen meldingsplichtige entiteiten geen besluiten nemen die uitsluitend gebaseerd zijn op informatie waarover zij beschikken over bijzondere categorieën persoonsgegevens in de zin van Verordening (EU) 2016/679, indien die informatie niet relevant is voor de witwas- en terrorismefinancieringsrisico’s die een transactie of relatie met zich meebrengt. Evenzo mogen meldingsplichtige entiteiten, om ervoor te zorgen dat de intensiteit van het cliëntenonderzoek gebaseerd is op een holistisch inzicht in de aan de cliënt verbonden risico’s, de toepassing van een hoger of lager niveau van cliëntenonderzoeksmaatregelen niet uitsluitend baseren op gevoelige gegevens die zij over de cliënt bezitten.

(153)

Uit de herziene FATF-aanbevelingen blijkt dat, om ten volle te kunnen samenwerken en snel te kunnen reageren op informatieverzoeken van bevoegde autoriteiten met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken van witwaspraktijken en terrorismefinanciering, de meldingsplichtige entiteiten de in het kader van cliëntenonderzoeksmaatregelen verkregen informatie en de transactiegegevens gedurende ten minste vijf jaar moeten bewaren. Om verschillen in aanpak te vermijden en te voldoen aan de vereisten betreffende de bescherming van persoonsgegevens en rechtszekerheid, moet die bewaringstermijn worden bepaald op vijf jaar na de beëindiging van de zakelijke relatie of na de datum van de occasionele transactie. Er kunnen zich situaties voordoen waarin de taken van de bevoegde autoriteiten niet doeltreffend kunnen worden uitgevoerd indien de relevante informatie waarover meldingsplichtige entiteiten beschikken, wordt verwijderd wegens het verstrijken van de bewaartermijn. In dergelijke gevallen moeten de bevoegde autoriteiten meldingsplichtige entiteiten kunnen verzoeken informatie geval per geval langer te bewaren, en dit maximaal vijf jaar.

(154)

Indien het begrip “bevoegde autoriteiten” betrekking heeft op voor onderzoek en vervolging bevoegde autoriteiten, moet daaronder worden begrepen het Europees Openbaar Ministerie (EOM) met betrekking tot de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM.

(155)

De verspreiding door FIE’s speelt een cruciale rol bij het opsporen van mogelijke criminele activiteiten die onder de bevoegdheid van het EOM of het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) vallen, of waarvoor Europol en Eurojust overeenkomstig hun respectieve mandaten in een vroeg stadium operationele ondersteuning kunnen bieden, en snelle en doeltreffende onderzoeken en vervolgingen kunnen ondersteunen. Informatie die door de FIE’s met het EOM en OLAF wordt gedeeld, moet redenen bevatten voor het vermoeden dat een misdrijf dat onder de respectieve bevoegdheden van het EOM en OLAF valt, wordt of werd gepleegd, en moet vergezeld gaan van alle relevante informatie waarover de FIE beschikt en die maatregelen kan ondersteunen, met inbegrip van relevante financiële en administratieve informatie. Indien het EOM en OLAF FIE’s om informatie verzoeken, is het net zo belangrijk dat FIE’s alle informatie waarover zij in verband met de zaak beschikken, kunnen delen. Overeenkomstig de toepasselijke bepalingen in hun oprichtingsinstrumenten moeten het EOM en OLAF de FIE’s informeren over de stappen die zijn ondernomen met betrekking tot de informatie die is verspreid en alle relevante resultaten.

(156)

Met het oog op een passende en efficiënte rechtsbedeling gedurende de periode tussen de inwerkingtreding en de toepassing van deze verordening, en ten behoeve van een soepele interactie met het nationale procesrecht, moet informatie of documentatie inzake lopende gerechtelijke procedures met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van mogelijke witwaspraktijken of terrorismefinanciering, indien deze procedures op de datum van inwerkingtreding van deze verordening in een lidstaat aanhangig zijn, worden bewaard gedurende vijf jaar vanaf die datum, met de mogelijkheid die termijn met nogmaals vijf jaar te verlengen.

(157)

De toegangsrechten van de betrokkene zijn van toepassing op de persoonsgegevens die voor de toepassing van deze verordening worden verwerkt. Toegang van de betrokkene tot informatie die verband houdt met een gemelde verdachte transactie zou evenwel de doeltreffendheid van de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering ernstig ondermijnen. Uitzonderingen op en beperkingen van dat recht overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EU) 2016/679 kunnen dan ook gerechtvaardigd zijn. De betrokkene heeft het recht om bij een in artikel 51 van Verordening (EU) 2016/679 bedoelde nationale autoriteit een verzoek tot verifiëring van de rechtmatigheid van de gegevensverwerking in te dienen, alsook om een voorziening in rechte in te stellen als bedoeld in artikel 79 van die verordening. Die toezichthoudende autoriteit kan ook ambtshalve optreden wanneer Verordening (EU) 2016/679 daarin voorziet. Onverminderd de op het recht van toegang toepasselijke beperkingen moet de toezichthoudende autoriteit de betrokkene ervan in kennis kunnen stellen dat alle noodzakelijke verificaties door de toezichthoudende autoriteit zijn verricht en hem kunnen inlichten over het resultaat daarvan wat de rechtmatigheid van de verwerking in kwestie betreft.

(158)

De meldingsplichtige entiteiten kunnen een beroep doen op de diensten van andere particuliere marktdeelnemers. Het AML/CFT-kader moet echter alleen van toepassing zijn op de meldingsplichtige entiteiten, en de verantwoordelijkheid voor de naleving van de AML/CFT-vereisten moet volledig bij de meldingsplichtige entiteiten berusten. Om de rechtszekerheid te waarborgen en te voorkomen dat sommige diensten onbedoeld binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, moet worden verduidelijkt dat deze verordening niet van toepassing is op personen die slechts papieren documenten in elektronische vorm omzetten en op contractbasis werkzaam zijn bij een meldingsplichtige entiteit, noch op personen die kredietinstellingen of financiële instellingen slechts voorzien van berichten of andere ondersteuningssystemen voor de overmaking van geldmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 25, van Richtlijn (EU) 2015/2366 of van clearing- en afwikkelingssystemen.

(159)

De meldingsplichtige entiteiten moeten toereikende en accurate informatie over de uiteindelijk begunstigden en de zeggenschap van rechtspersonen verkrijgen en in bezit hebben. Aandelen aan toonder kennen de eigendom toe aan de persoon die houder is van het betrokken aandelencertificaat en stellen de uiteindelijk begunstigde daardoor in staat anoniem te blijven. Om ervoor te zorgen dat dergelijke aandelen niet worden misbruikt voor witwasdoeleinden of terrorismefinanciering, moeten vennootschappen — andere dan vennootschappen met effecten die op een gereglementeerde markt genoteerd zijn of vennootschappen waarvan de aandelen worden uitgegeven als door intermediairs gehouden effecten — alle bestaande aandelen aan toonder omzetten in aandelen op naam, ze immobiliseren, of ze deponeren bij een financiële instelling. Bovendien mogen warrants op aandelen aan toonder alleen door intermediairs worden toegestaan.

(160)

Cryptoactiva zijn anoniem en daarom gevoelig voor misbruik voor criminele doeleinden. Vanwege de anonimiteit van cryptoactivarekeningen alsmede andere anonieme instrumenten kan de overmaking van cryptoactiva niet worden getraceerd en is het moeilijk om onderling samenhangende transacties die aanleiding kunnen geven tot vermoedens, te identificeren of om een passend niveau van cliëntenonderzoek toe te passen. Met het oog op een doeltreffende toepassing van AML/CFT-vereisten op cryptoactiva moet het aanbieden en bewaren door aanbieders van cryptoactivadiensten van anonieme cryptoactivarekeningen of rekeningen die de anonimisering of de toegenomen versluiering van transacties mogelijk maken, onder meer door middel van anonimiseringsmunten, worden verboden. Dat verbod is niet van toepassing op aanbieders van hardware en software of aanbieders van zelfgehoste portefeuilles voor zover zij geen toegang tot of toezicht op de cryptoactivaportefeuilles van een andere persoon hebben.

(161)

Bij grote contante betalingen is het risico van witwassen en terrorismefinanciering zeer hoog en dat risico is onvoldoende beperkt door personen die handelen in goederen bij het verrichten of ontvangen van contante betalingen van 10 000 EUR of meer te onderwerpen aan de antiwitwasregels. Tegelijkertijd hebben de verschillen in aanpak tussen de lidstaten het gelijke speelveld op de interne markt ondermijnd ten nadele van ondernemingen die gelegen zijn in lidstaten met strengere controles. Daarom moet voor grote contante betalingen een Uniebrede limiet van 10 000 EUR worden ingevoerd. De lidstaten moeten lagere drempels kunnen vaststellen en strengere bepalingen kunnen bevorderen, voor zover daarmee legitieme doelstellingen van algemeen belang worden nagestreefd. Aangezien het AML/CFT-kader gebaseerd is op de regulering van de bedrijfseconomie, mag de limiet niet van toepassing zijn op betalingen tussen natuurlijke personen die niet beroepsmatig handelen. Bovendien moeten betalingsinstellingen of instellingen voor elektronisch geld ook worden vrijgesteld van de toepassing van de limiet, om ervoor te zorgen dat de Uniebrede limiet niet onopzettelijk belemmeringen opwerpt voor personen die geen gebruik maken van of geen toegang hebben tot bankdiensten om betalingen te doen, of voor bedrijven om de inkomsten uit hun activiteiten op hun rekeningen te plaatsen, of betalingen of deposito’s bij kredietinstellingen te verrichten.

(162)

Contante betalingen of deposito’s bij kredietinstellingen, betalingsdienstaanbieders en aanbieders van elektronisch geld die de drempel voor grote contante betalingen overschrijden, mogen standaard niet worden beschouwd als een indicator of vermoeden van witwassen, basisdelicten of terrorismefinanciering. De mededeling van dergelijke transacties stelt de FIE in staat patronen met betrekking tot het verkeer van contanten te beoordelen en te identificeren. Hoewel dergelijke informatie bijdraagt tot de operationele of strategische analyses van de FIE, onderscheidt de aard van op limieten gebaseerde mededelingen van informatie deze van meldingen van verdachte transacties. Daarom vervangen op limieten gebaseerde mededelingen de verplichting niet verdachte transacties te melden of verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen in gevallen met een hoger risico. Het moet mogelijk zijn voor FIE’s om te vereisen dat de mededelingen binnen een specifieke termijn worden gedaan, wat de periodieke indiening op geaggregeerde basis zou kunnen omvatten.

(163)

Er kunnen gevallen zijn waarin overmacht, zoals die veroorzaakt door natuurrampen, leidt tot een beperkte toegang tot andere betalingsmechanismen dan contanten. In dergelijke gevallen moeten de lidstaten de toepassing van de limiet voor grote contante betalingen kunnen opschorten. Een dergelijke opschorting is een buitengewone maatregel en mag alleen worden toegepast als reactie op uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde situaties. Een onmogelijkheid om toegang te krijgen tot financiële diensten vormt geen geldige reden voor de opschorting van de limiet wanneer dit te wijten is aan het feit dat een lidstaat er niet voor kan zorgen dat consumenten op zijn gehele grondgebied toegang hebben tot financiële infrastructuur.

(164)

De Commissie moet de kosten, baten en effecten van een aanpassing van de limiet voor grote contante betalingen op Unieniveau beoordelen om het speelveld voor bedrijven verder gelijk te trekken en de mogelijkheden voor criminelen om contanten voor witwasdoeleinden te gebruiken, te beperken. Bij die beoordeling moet met name worden bekeken wat het meest passende niveau is voor een geharmoniseerde, Uniebrede limiet voor contante betalingen, rekening houdend met de reeds in een groot aantal lidstaten bestaande limieten voor contante betalingen, met de afdwingbaarheid van een dergelijke Uniebrede limiet en met de gevolgen ervan voor de status van de euro als wettig betaalmiddel.

(165)

De Commissie moet ook de kosten, baten en effecten beoordelen van een verlaging van de limiet van 25 % voor de identificatie van uiteindelijk begunstigden wanneer zeggenschap wordt uitgeoefend door middel van eigendomsbelang. Bij die beoordeling moet met name rekening worden gehouden met de ervaring van lidstaten en derde landen die lagere limieten hebben ingevoerd.

(166)

Risico’s in verband met goederen met een hoge waarde kunnen ook op andere goederen slaan die zeer draagbaar zijn, zoals kleding en kledingaccessoires. De Commissie moet daarom beoordelen of het toepassingsgebied van meldingsplichtige entiteiten moet worden uitgebreid tot personen die handelen in dergelijke goederen met een hoge waarde. Aangezien deze verordening voor het eerst op het niveau van de Unie verplichte op limieten gebaseerde mededelingen van informatie invoert met betrekking tot bepaalde goederen met een hoge waarde, moet de Commissie, op basis van de ervaring die met de uitvoering van deze verordening is opgedaan, bovendien beoordelen of het nodig is het toepassingsgebied van goederen die onderworpen zijn aan op limieten gebaseerde mededelingen van informatie uit te breiden en het formaat voor dergelijke mededelingen te harmoniseren in het licht van het gebruik van op limieten gebaseerde mededelingen van informatie door FIE’s. Tot slot moet de Commissie, gezien de risico’s die verbonden zijn aan goederen met een hoge waarde in vrijhandelszones, beoordelen of het noodzakelijk is de omvang van de informatie die moet worden medegedeeld door marktdeelnemers die in goederen met een hoge waarde handelen en deze in dergelijke vrijhandelszones opslaan, uit te breiden.

(167)

Teneinde een consistente toepassing van de AML/CFT-vereisten te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen ten aanzien van de identificatie van derde landen met een hoog risico, derde landen die nalevingstekortkomingen vertonen en derde landen die een specifieke en ernstige bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie, alsmede tegenmaatregelen of specifieke verscherpte zorgvuldigheidsmaatregelen om de risico’s die uit die derde landen voortvloeien, te beperken; de identificatie van aanvullende gevallen van een hoger risico die gevolgen hebben voor de Unie en de bijbehorende verscherpte zorgvuldigheidsmaatregelen; de identificatie van gemeenschappelijke aanvullende categorieën van prominente publieke functies; de identificatie van de categorieën van vennootschappen waaraan een hoger risico is verbonden en de bijbehorende lagere drempels voor het identificeren van uiteindelijk begunstigden door eigendomsbelangen; de vaststelling van de categorieën inbreuken op de transparantievereisten inzake uiteindelijk begunstigden die aan sancties onderworpen zijn en de personen die daarvoor aansprakelijk zijn, de indicatoren om de ernst van die inbreuken in te delen en de criteria waarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van het niveau van de sancties. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (29). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(168)

De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om de door de AMLA ontwikkelde technische reguleringsnormen vast te stellen tot nadere bepaling van de minimumvereisten voor op groepsniveau geldende gedragslijnen, procedures en controles, waaronder minimumnormen voor informatie-uitwisseling, de criteria om de moederonderneming te bepalen en de voorwaarden waaronder structuren die onder dezelfde eigenaar, hetzelfde bestuur of dezelfde nalevingscontroles vallen, op groepsniveau geldende gedragslijnen, procedures en controles moeten toepassen; tot nadere bepaling van het soort aanvullende maatregelen, met inbegrip van de minimummaatregelen die door groepen moeten worden genomen wanneer het recht van derde landen de uitvoering van op groepsniveau geldende gedragslijnen, procedures en controles en aanvullende toezichtmaatregelen niet toelaat; tot nadere bepaling van de meldingsplichtige entiteiten, sectoren en transacties die in verband worden gebracht met een hoger risico en het uitvoeren van occasionele transacties met een lage waarde, de daarmee verband houdende waarden, de criteria voor het identificeren van occasionele transacties en zakelijke betrekkingen en de criteria voor het identificeren van gekoppelde transacties met het oog op de uitvoering van cliëntenonderzoek, en tot nadere bepaling van de informatie die nodig is voor het uitvoeren van cliëntenonderzoek. De Commissie moet die technische reguleringsnormen vaststellen door middel van gedelegeerde handelingen op grond van artikel 290 VWEU en overeenkomstig artikel 49 van Verordening (EU) 2024/1620.

(169)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om te beslissen over de opschorting van nationale tegenmaatregelen; de methode vast te stellen voor de identificatie van derde landen die een specifieke en ernstige bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie; het formaat voor de opstelling en mededeling van de lijsten van de lidstaten met prominente publieke functies vast te stellen, en de soorten juridische entiteiten en soorten juridische constructies die vergelijkbaar zijn met express trusts die onder het recht van de lidstaten vallen te identificeren. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (30). Aan de Commissie moeten ook uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om te besluiten een einde te maken aan specifieke aanvullende nationale tegenmaatregelen.

(170)

De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om de door de AMLA ontwikkelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen tot nadere bepaling van het formaat voor het melden van vermoedens en voor het verstrekken van transactiegegevens, en het formaat dat door FIE’s moet worden gebruikt voor rapporteren van informatie aan het EOM. De Commissie moet die technische uitvoeringsnormen vaststellen door middel van uitvoeringshandelingen op grond van artikel 291 VWEU en overeenkomstig artikel 53 van Verordening (EU) 2024/1620.

(171)

Deze verordening is in overeenstemming met de grondrechten en met de beginselen die door het Handvest worden erkend, in het bijzonder de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, het recht op bescherming van persoonsgegevens, en de vrijheid van ondernemerschap.

(172)

Overeenkomstig artikel 21 van het Handvest, dat elke discriminatie op welke grond dan ook verbiedt, moeten de meldingsplichtige entiteiten zonder discriminatie risicobeoordelingen uitvoeren in de context van het cliëntenonderzoek.

(173)

Bij het opstellen van een evaluatieverslag over de uitvoering van deze verordening moet de Commissie de nodige aandacht besteden aan de eerbiediging van de in het Handvest erkende grondrechten en beginselen.

(174)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel van de Unie voor witwassen en terrorismefinanciering, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(175)

Overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 is de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming geraadpleegd en op 22 september 2021 heeft hij een advies uitgebracht (31),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

AFDELING 1

Onderwerp en definities

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening voorziet in regels betreffende:

a)

de maatregelen die de meldingsplichtige entiteiten moeten toepassen om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen;

b)

voor juridische entiteiten, express trusts en soortgelijke juridische constructies geldende vereisten met betrekking tot transparantie inzake uiteindelijk begunstigden;

c)

maatregelen om misbruik van anonieme instrumenten aan toonder te beperken.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“witwassen”: de in artikel 3, leden 1 en 5, van Richtlijn (EU) 2018/1673 bedoelde gedragingen, met inbegrip van medeplichtigheid aan, uitlokking van en poging tot het plegen van die gedragingen, ongeacht of de activiteiten die ten grondslag liggen aan de wit te wassen voorwerpen hebben plaatsgevonden op het grondgebied van een lidstaat of op dat van een derde land; medeweten, bedoeling of opzet, vereist als bestanddeel van die gedragingen, kunnen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden;

2)

“terrorismefinanciering”: de in artikel 11 van Richtlijn (EU) 2017/541 bedoelde gedragingen, met inbegrip van medeplichtigheid aan, uitlokking van en poging tot het plegen van die gedragingen, ongeacht of deze op het grondgebied van een lidstaat of op dat van een derde land plaatsvinden; medeweten, bedoeling of opzet, vereist als bestanddeel van die gedragingen, kunnen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden;

3)

“criminele activiteit”: criminele activiteit zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn (EU) 2018/1673, alsmede fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als gedefinieerd in artikel 3, lid 2, van Richtlijn (EU) 2017/1371, passieve en actieve corruptie als gedefinieerd in artikel 4, lid 2, van die richtlijn en wederrechtelijke toe-eigening als gedefinieerd in artikel 4, lid 3, tweede alinea, van die richtlijn;

4)

“geldmiddelen” of “voorwerpen”: voorwerpen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Richtlijn (EU) 2018/1673;

5)

“kredietinstelling”:

a)

een kredietinstelling als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b)

een bijkantoor van een kredietinstelling als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 17, van Verordening (EU) nr. 575/2013, wanneer gevestigd in de Unie, ongeacht of het hoofdkantoor ervan is gevestigd in een lidstaat of in een derde land;

6)

“financiële instelling”:

a)

een onderneming die geen kredietinstelling of beleggingsonderneming is en die een of meer van de in de punten 2 tot en met 12, 14 en 15 van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (32) opgenomen werkzaamheden verricht, met inbegrip van de werkzaamheden van wisselkantoren, maar met uitsluiting van de werkzaamheden vermeld in punt 8 van bijlage I bij Richtlijn (EU) 2015/2366, of een onderneming waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het verwerven van holdings, met inbegrip van een financiële holding, een gemengde financiële holding en een financiële gemengde holding;

b)

een verzekeringsonderneming zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (33), voor zover zij onder die richtlijn vallende activiteiten op het gebied van levensverzekeringen of andere beleggingsverzekeringen verricht, met inbegrip van verzekeringsholdings en gemengde verzekeringsholdings zoals gedefinieerd in artikel 212, lid 1, punten f) en g), van Richtlijn 2009/138/EG;

c)

een verzekeringstussenpersoon zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 3, van Richtlijn (EU) 2016/97 wanneer deze handelt met betrekking tot levensverzekeringen en andere beleggingsverzekeringen, met uitzondering van verzekeringstussenpersonen die geen premies of bedragen voor de cliënt innen en die onder de verantwoordelijkheid van een of meer verzekeringsondernemingen of verzekeringstussenpersonen handelen voor de producten die hen respectievelijk betreffen;

d)

een beleggingsonderneming zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (34);

e)

een instelling voor collectieve belegging, met name:

i)

een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG en haar beheermaatschappij zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt b), van die richtlijn, of een beleggingsmaatschappij die overeenkomstig die richtlijn is toegelaten en geen beheermaatschappij heeft aangewezen, die rechten van deelneming in icbe’s in de Unie beschikbaar stelt voor de aankoop;

ii)

een alternatieve beleggingsinstelling (abi) zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt a), van Richtlijn 2011/61/EU en de abi-beheerder zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt b), van die richtlijn, die binnen het toepassingsgebied van artikel 2 van die richtlijn vallen;

f)

een centrale effectenbewaarinstelling zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad (35);

g)

een kredietgever zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 2, van Richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad (36) en artikel 3, punt b), van Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad (37);

h)

een kredietbemiddelaar als gedefinieerd in artikel 4, punt 5, van Richtlijn 2014/17/EU en artikel 3, punt f), van Richtlijn 2008/48/EG, bij het aanhouden van de geldmiddelen als gedefinieerd in artikel 4, punt 25, van Richtlijn (EU) 2015/2366 in verband met de kredietovereenkomst, met uitzondering van de kredietbemiddelaars die activiteiten verrichten onder de verantwoordelijkheid van een of meer kredietgevers of kredietbemiddelaars;

i)

een aanbieder van cryptoactivadiensten;

j)

een in de Unie gelegen bijkantoor van een in de punten a) tot en met i) bedoelde financiële instelling, ongeacht of het hoofdkantoor ervan is gevestigd in een lidstaat of een derde land;

7)

“cryptoactivum”: een cryptoactivum zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt 5), van Verordening (EU) 2023/1114, behalve wanneer het onder de in artikel 2, lid 4, van die verordening genoemde categorieën valt;

8)

“cryptoactivadiensten”: cryptoactivadiensten als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt 16), van Verordening (EU) 2023/1114, met uitzondering van het verlenen van advies over cryptoactiva als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt 16), h), van die verordening;

9)

“aanbieder van cryptoactivadiensten”: een aanbieder van cryptoactivadiensten zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt 15), van Verordening (EU) 2023/1114, wanneer deze een of meer cryptoactivadiensten verricht;

10)

“financiële gemengde holding”: een onderneming die geen financiële holding of gemengde financiële holding is en die geen dochteronderneming is van een andere onderneming, en waarvan de dochterondernemingen ten minste één kredietinstelling of financiële instelling omvatten;

11)

“aanbieder van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die als bedrijfsactiviteit een van de volgende diensten aan derden aanbiedt:

a)

oprichten van vennootschappen of andere rechtspersonen;

b)

optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als bestuurder of secretaris van een vennootschap, als vennoot in een maatschap of in een soortgelijke hoedanigheid met betrekking tot andere rechtspersonen;

c)

het verstrekken van een statutaire zetel, bedrijfsadres, correspondentieadres of administratief adres, alsmede andere daarmee samenhangende diensten voor een bedrijf, een vennootschap, of een andere rechtspersoon of juridische constructie;

d)

optreden als of regelen dat een andere persoon als trustee van een express trust optreedt of een gelijkwaardige functie voor een soortgelijke juridische constructie vervult;

e)

optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als gevolmachtigd aandeelhouder voor een andere persoon;

12)

“kansspeldiensten”: diensten die gepaard gaan met het aangaan van een weddenschap waarbij een geldbedrag wordt ingezet in kansspelen, daaronder begrepen die welke enige bekwaamheid vereisen zoals loterijen, casinospelen, poker en weddenschapstransacties, die worden aangeboden op een fysieke locatie, dan wel op afstand met eender welk middel, langs elektronische weg of met enig andere communicatietechnologie, en op individueel verzoek van een afnemer van diensten;

13)

“niet-financiële gemengde holding”: een onderneming die geen financiële holding of gemengde financiële holding is en die geen dochteronderneming is van een andere onderneming, en waarvan de dochterondernemingen ten minste één van de in artikel 3, punt 3, bedoelde meldingsplichtige entiteit omvatten;

14)

“zelfgehost adres”: een zelfgehost adres zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 20, van Verordening (EU) 2023/1113;

15)

“crowdfundingdienstverlener”: een verlener van crowdfundingdiensten zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2020/1503;

16)

“crowdfundingbemiddelaar”: een andere onderneming dan een crowdfundingdienstverlener, waarvan de activiteit bestaat in het matchen of vergemakkelijken van het matchen — via een internet-informatiesysteem dat openstaat voor het publiek of voor een beperkt aantal financiers — van:

a)

projecteigenaren, zijnde een natuurlijke of rechtspersoon die om financiering van projecten verzoekt, bestaande uit een vooraf bepaalde actie of een reeks vooraf bepaalde acties voor een bepaalde doelstelling, met inbegrip van het aantrekken van middelen voor een bepaald doel of evenement, ongeacht of die projecten aan het publiek of aan een beperkt aantal financiers worden voorgesteld, en

b)

financiers, zijnde natuurlijke of rechtspersonen die bijdragen aan de financiering van projecten, door middel van leningen, met of zonder rente, of donaties, ook wanneer dergelijke donaties de donor recht geven op een niet-materieel voordeel;

17)

“elektronisch geld”: elektronisch geld zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad (38), maar met uitsluiting van monetaire waarde als bedoeld in artikel 1, leden 4 en 5, van die richtlijn;

18)

“vestiging”: de daadwerkelijke uitoefening door een meldingsplichtige entiteit van een economische activiteit als vermeld in artikel 3 in een andere lidstaat of een ander derde land dan het land waar haar hoofdkantoor zich voor onbepaalde tijd en via een stabiele infrastructuur bevindt, met inbegrip van:

a)

een bijkantoor of dochteronderneming;

b)

in het geval van kredietinstellingen en financiële instellingen, een infrastructuur die op grond van prudentiële regelgeving als een vestiging kan worden aangemerkt;

19)

“zakelijke relatie”: een zakelijke, professionele of commerciële relatie die verband houdt met de professionele activiteiten van een meldingsplichtige entiteit, die tot stand komt tussen een meldingsplichtige entiteit en een cliënt, ook wanneer een schriftelijke overeenkomst ontbreekt, en die naar verwachting, op het tijdstip waarop het contact tot stand komt, een element van herhaling of duur zal hebben of later zal krijgen;

20)

“onderling samenhangende transacties”: twee of meer transacties met dezelfde of een vergelijkbare oorsprong of bestemming en hetzelfde of een vergelijkbaar doel, of andere relevante kenmerken, gedurende een specifieke periode;

21)

“derde land”: een rechtsgebied, een onafhankelijke staat of een autonoom grondgebied dat/die geen deel uitmaakt van de Unie en een eigen AML/CFT-wetgeving of -handhavingsregeling heeft;

22)

“correspondentrelatie”:

a)

het verlenen van bankdiensten door een kredietinstelling als correspondent aan een andere kredietinstelling als respondent, met inbegrip van het verstrekken van een lopende of andere passiefrekening en aanverwante diensten, zoals contantenbeheer, internationale overmakingen van geldmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 25, van Richtlijn (EU) 2015/2366, verwerking van cheques, transitrekeningen (“payable-through accounts”) en valutawisseldiensten;

b)

de relaties tussen kredietinstellingen onderling, tussen financiële instellingen onderling, en tussen kredietinstellingen en financiële instellingen, ook indien soortgelijke diensten door een correspondentinstelling aan een respondentinstelling worden verleend, met inbegrip van relaties die zijn aangegaan voor effectentransacties of overmakingen van geldmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 25, van Richtlijn (EU) 2015/2366, transacties in cryptoactiva of overmakingen van cryptoactiva;

23)

“legehulsinstelling”:

a)

voor kredietinstellingen en financiële instellingen die geen aanbieders van cryptoactivadiensten zijn: een kredietinstelling of financiële instelling, of een instelling die gelijkwaardige activiteiten als die van een kredietinstelling of een financiële instelling verricht, opgericht in een rechtsgebied waar zij geen fysieke aanwezigheid, d.w.z. een bestuur en beheer van betekenis, heeft, en die niet verbonden is met een onder toezicht staande financiële groep;

b)

voor aanbieders van cryptoactivadiensten: een entiteit waarvan de naam voorkomt in het register dat op grond van artikel 110 van Verordening (EU) 2023/1114 door de Europese Autoriteit voor effecten en markten is ingesteld, of een entiteit uit een derde land die cryptoactivadiensten aanbiedt zonder daar over een vergunning te beschikken of geregistreerd te zijn of onder AML/CFT-toezicht te staan;

24)

“cryptoactivarekening”: een cryptoactivarekening zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 19, van Verordening (EU) 2023/1113;

25)

“anonimiseringsmunten”: cryptoactiva met ingebouwde kenmerken om informatie over de overmaking van cryptoactiva, systematisch of optioneel, anoniem te maken;

26)

“virtueel IBAN”: een identificatiecode waardoor betalingen worden doorgeleid naar een betaalrekening die door een ander IBAN-nummer wordt gekenmerkt dan die identificatiecode;

27)

“identificatiecode voor juridische entiteiten”: een aan de rechtspersoon overeenkomstig ISO-norm 17442 toegewezen unieke alfanumerieke referentiecode;

28)

“uiteindelijk begunstigde”: elke natuurlijke persoon die uiteindelijk eigenaar is van of zeggenschap heeft over een juridische entiteit, een express trust of soortgelijke juridische constructie;

29)

“express trust”: een trust die opzettelijk door de oprichter van de trust, inter vivos of bij overlijden, gewoonlijk in de vorm van een schriftelijk document, is gecreëerd om activa onder het zeggenschap van een trustee te plaatsen ten behoeve van een begunstigde of voor een bepaald doel;

30)

“voorwerp van een bevoegdheid”: de natuurlijke of rechtspersonen of de groep natuurlijke of rechtspersonen waaruit trustees de begunstigden van een discretionair trust kunnen kiezen;

31)

“verkrijger bij niet-uitoefening”: de natuurlijke of rechtspersonen of de groep natuurlijke of rechtspersonen die de begunstigden zijn van een discretionair trust indien de trustees hun discretionaire bevoegdheid niet uitoefenen;

32)

“juridische constructie”: een express trust of een constructie met een soortgelijke structuur of functie als een express trust, met inbegrip van fiducie en bepaalde soorten Treuhand en fideicomiso;

33)

“basisinformatie”:

a)

met betrekking tot een juridische entiteit:

i)

de rechtsvorm en naam van de juridische entiteit;

ii)

oprichtingsakte, en de statuten indien deze in een afzonderlijke akte zijn opgenomen;

iii)

het adres van de statutaire of officiële zetel en, indien verschillend, de hoofdvestiging, en het land van oprichting;

iv)

een lijst van juridische vertegenwoordigers;

v)

indien van toepassing, een lijst van aandeelhouders of vennoten, met inbegrip van informatie over het aantal aandelen in het bezit van elke aandeelhouder en de categorieën van die aandelen en de aard van de daaraan verbonden stemrechten;

vi)

indien beschikbaar, het registratienummer, de Europese unieke identificatiecode, het fiscaal identificatienummer en de identificatiecode voor juridische entiteiten;

vii)

in het geval van stichtingen, de activa waarover de stichting beschikt om haar doel na te streven;

b)

met betrekking tot een juridische constructie:

i)

de naam of unieke identificatiecode van de juridische constructie;

ii)

de trustakte of gelijkwaardige akte;

iii)

de doelen van de juridische constructie, indien van toepassing;

iv)

de activa die in de juridische constructie worden aangehouden of via die constructie worden beheerd;

v)

de woonplaats van de trustees van de express trusts of personen met gelijkwaardige functies in de soortgelijke juridische constructie en, indien verschillend, de plaats waar de express trust of soortgelijke juridische constructie wordt beheerd;

34)

“politiek prominente persoon”: een natuurlijke persoon die prominente publieke functies bekleedt of bekleed heeft, met inbegrip van:

a)

in een lidstaat:

i)

staatshoofden, regeringsleiders, ministers en onderministers of staatssecretarissen;

ii)

parlementsleden of leden van een soortgelijk wetgevend orgaan;

iii)

leden van de bestuursorganen van politieke partijen die zitting hebben in nationale uitvoerende of wetgevende organen, of in regionale of lokale uitvoerende of wetgevende organen die kiesdistricten van ten minste 50 000 inwoners vertegenwoordigen;

iv)

leden van een hooggerechtshof, een constitutioneel hof of een andere hoge rechterlijke instantie die arresten wijzen waartegen geen beroep openstaat, behalve in uitzonderlijke omstandigheden;

v)

leden van de rekenkamer of de raad van bestuur van de centrale bank;

vi)

ambassadeurs, zaakgelastigden of hoge officieren van de strijdkrachten;

vii)

leden van de bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen van ondernemingen die in een van de in artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU genoemde relaties onder zeggenschap staan van de staat of, indien die ondernemingen worden aangemerkt als middelgrote of grote ondernemingen of middelgrote of grote groepen als omschreven in artikel 3, lid 3, artikel 4, artikel 6 en artikel 7, van die richtlijn, van regionale of lokale overheden;

viii)

hoofden van regionale en lokale overheden, met inbegrip van groeperingen van gemeenten en grootstedelijke gebieden, met ten minste 50 000 inwoners;

ix)

andere prominente publieke functies waarin de lidstaten voorzien;

b)

in een internationale organisatie:

i)

de hoogste ambtenaren, hun plaatsvervangers en leden van de raad van bestuur of bekleders van gelijkwaardige functies van een internationale organisatie;

ii)

vertegenwoordigers bij een lidstaat of bij de Unie;

c)

op het niveau van de Unie:

functies op het niveau van de instellingen en organen van de Unie die gelijkwaardig zijn aan die in de punten a), i), ii), iv), v) en vi);

d)

in een derde land:

functies die gelijkwaardig zijn aan die in punt a);

35)

“familielid”:

a)

een echtgenoot of echtgenote of een persoon met wie de betrokkene een geregistreerd partnerschap of een soortgelijke regeling is aangegaan;

b)

een kind, en een echtgenoot of echtgenote van dat kind of een persoon met wie dat kind een geregistreerd partnerschap of een soortgelijke regeling is aangegaan;

c)

een ouder;

d)

voor de in punt 34), a), i), bedoelde functies en gelijkwaardige functies op het niveau van de Unie of in een derde land, een broer of zus;

36)

“als naaste geassocieerde bekende persoon”:

a)

een natuurlijke persoon van wie bekend is dat deze met een politiek prominente persoon de gezamenlijke uiteindelijk begunstigde is van juridische entiteiten of juridische constructies, of met een politiek prominente persoon andere nauwe zakelijke relaties heeft;

b)

een natuurlijke persoon die als enige de uiteindelijk begunstigde is van een juridische entiteit of juridische constructie waarvan bekend is dat deze is opgezet ten behoeve van de feitelijke begunstiging van een politiek prominente persoon;

37)

“leidinggevend orgaan”: het orgaan of de organen van een meldingsplichtige entiteit die overeenkomstig het nationale recht zijn aangesteld, die bevoegd zijn om de strategie, doelstellingen en algemene leiding van de meldingsplichtige entiteit vast te stellen, en die toezicht houden op de bestuurlijke besluitvorming en deze monitoren, met inbegrip van de personen die de bedrijfsactiviteiten van de meldingsplichtige entiteit daadwerkelijk leiden; indien er geen dergelijk orgaan bestaat, de persoon die de bedrijfsactiviteiten van de meldingsplichtige entiteit daadwerkelijk leidt;

38)

“leidinggevend orgaan in zijn leidinggevende functie”: het leidinggevend orgaan dat verantwoordelijk is voor de dagelijkse leiding van de meldingsplichtige entiteit;

39)

“leidinggevend orgaan in zijn toezichthoudende functie”: het leidinggevend orgaan dat optreedt in zijn rol van toezichthouder op en monitor van de bestuurlijke besluitvorming;

40)

“hoger leidinggevend personeel”: de leden van het leidinggevend orgaan in zijn leidinggevende functie, alsmede functionarissen en werknemers die over voldoende kennis inzake de blootstelling van de meldingsplichtige entiteit aan risico’s van witwassen en terrorismefinanciering beschikken en voldoende anciënniteit hebben om besluiten te nemen die van invloed zijn op die blootstelling;

41)

“groep”: een groep van ondernemingen bestaande uit een moederonderneming, haar dochterondernemingen, alsmede ondernemingen die met elkaar verbonden zijn door een betrekking in de zin van artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU;

42)

“moederonderneming”:

a)

voor groepen waarvan het hoofdkantoor in de Unie is gevestigd, een meldingsplichtige entiteit die een moederonderneming is zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 9, van Richtlijn 2013/34/EU die zelf geen dochteronderneming is van een andere onderneming in de Unie, mits ten minste één dochteronderneming een meldingsplichtige entiteit is;

b)

voor groepen waarvan het hoofdkantoor buiten de Unie is gevestigd, indien ten minste twee dochterondernemingen in de Unie gevestigde meldingsplichtige entiteiten zijn, een in de Unie gevestigde onderneming binnen die groep die:

i)

een meldingsplichtige entiteit is;

ii)

een onderneming is die geen dochteronderneming is van een andere onderneming die een in de Unie gevestigde meldingsplichtige entiteit is;

iii)

voldoende prominent is binnen de groep en voldoende inzicht heeft in de activiteiten van de groep waarop de voorschriften van deze verordening van toepassing zijn, en

iv)

de verantwoordelijkheid krijgt om op groepsniveau geldende voorschriften uit hoofde van hoofdstuk II, afdeling 2, van deze verordening toe te passen;

43)

“contanten”: liquide middelen als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2018/1672 van het Europees Parlement en de Raad (39);

44)

“bevoegde autoriteit”:

a)

een financiële-inlichtingeneenheid (FIE);

b)

een toezichthoudende autoriteit;

c)

een overheidsinstantie die belast is met het onderzoeken of vervolgen van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering of met het opsporen, in beslag nemen of bevriezen en confisqueren van criminele activa;

d)

een overheidsinstantie waaraan taken zijn toegewezen op het gebied van de bestrijding van witwassen of terrorismefinanciering;

45)

“toezichthouder”: het orgaan belast met verantwoordelijkheden met het oog op de naleving van de vereisten van deze verordening door de meldingsplichtige entiteiten, met inbegrip van de AMLA bij de uitvoering van de taken waarmee zij uit hoofde van artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2024/1620 is belast;

46)

“toezichthoudende autoriteit”: een toezichthouder die een overheidsorgaan is, of de overheidsinstantie die toezicht houdt op zelfregulerende organen bij de uitoefening van hun toezichthoudende taken op grond van artikel 37 van Richtlijn (EU) 2024/1640, of de AMLA wanneer zij als toezichthouder optreedt;

47)

“zelfregulerend orgaan”: een orgaan dat leden van een beroepsgroep vertegenwoordigt en betrokken is bij de opstelling en handhaving van regels voor die leden en bepaalde toezichts- of monitoringfuncties uitoefent;

48)

“geldmiddelen of andere activa”: activa, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, financiële activa, economische middelen, waaronder olie en andere natuurlijke hulpbronnen, voorwerpen van enigerlei aard, materieel of immaterieel, roerend of onroerend, ongeacht de wijze van verwerving, en juridische documenten of instrumenten in enigerlei vorm, ook elektronisch of digitaal, waaruit de eigendom van of een belang in dergelijke geldmiddelen of andere activa blijkt, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, bankkredieten, reischeques, bankcheques; postwissels, aandelen, effecten, obligaties, wissels of kredietbrieven, en rente, dividenden of andere inkomsten uit of waarde afkomstig van of gegenereerd door dergelijke geldmiddelen of andere activa, en alle andere activa die kunnen worden gebruikt om geldmiddelen, goederen of diensten te verkrijgen;

49)

“gerichte financiële sancties”: zowel de bevriezing van activa als het verbod op het beschikbaar stellen van geldmiddelen of andere activa, direct of indirect, ten behoeve van aangewezen personen en entiteiten op grond van besluiten van de Raad die zijn vastgesteld op grond van artikel 29 van het VEU en verordeningen van de Raad die zijn vastgesteld op basis van artikel 215 van het VWEU;

50)

“financiële sancties van de VN”: zowel bevriezing van activa als het verbod op het beschikbaar stellen van geldmiddelen of andere activa, direct of indirect, ten behoeve van aangewezen of op een lijst geplaatste personen en entiteiten op grond van:

a)

Resolutie 1267 (1999) van de VN-Veiligheidsraad en de daaropvolgende resoluties;

b)

Resolutie 1373 (2001) van de VN-Veiligheidsraad, met inbegrip van de vaststelling dat de desbetreffende sancties op de persoon of entiteit zullen worden toegepast en dat die vaststelling openbaar wordt gemaakt;

c)

financiële sancties van de VN in verband met de financiering van proliferatie;

51)

“financiële sancties van de VN in verband met de financiering van proliferatie”: zowel bevriezing van activa als het verbod op het beschikbaar stellen van geldmiddelen of andere activa, direct of indirect, ten behoeve van aangewezen of op een lijst geplaatste personen en entiteiten op grond van:

a)

Resolutie 1718 (2006) van de VN-Veiligheidsraad en de daaropvolgende resoluties;

b)

Resolutie 2231 (2015) van de VN-Veiligheidsraad en de daaropvolgende resoluties;

c)

andere resoluties van de VN-Veiligheidsraad tot bevriezing van activa en het verbod op het beschikbaar stellen van geldmiddelen of andere activa in verband met de financiering van de proliferatie van massavernietigingswapens;

52)

“professionele voetbalclub”: een rechtspersoon die een voetbalclub is waaraan een licentie is verleend en die deelneemt aan de nationale voetbalcompetities in een lidstaat en waarvan de spelers en het personeel contractueel in dienst zijn genomen en in ruil voor hun diensten worden beloond, dan wel een rechtspersoon die eigenaar of beheerder van een dergelijke voetbalclub is;

53)

“voetbalmakelaar”: een natuurlijke of rechtspersoon die tegen vergoeding bemiddelingsdiensten aanbiedt en voetbalspelers of professionele voetbalclubs vertegenwoordigt in onderhandelingen met het oog op het sluiten van een contract voor een voetbalspeler, of die professionele voetbalclubs vertegenwoordigt in onderhandelingen met het oog op het sluiten van een overeenkomst voor de transfer van een voetbalspeler;

54)

“goederen met een hoge waarde”: de in bijlage IV genoemde goederen;

55)

“edelmetalen en edelstenen”: metalen en stenen als opgenomen in bijlage V;

56)

“cultuurgoederen”: goederen die zijn opgenomen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 116/2009 van de Raad (40);

57)

“partnerschap voor informatie-uitwisseling”: een mechanisme dat het delen en verwerken van informatie tussen meldingsplichtige entiteiten en, in voorkomend geval, de in punt 44, onder a), b) en c), van dit artikel genoemde bevoegde autoriteiten mogelijk maakt met het oog op het voorkomen en bestrijden van witwassen, basisdelicten en terrorismefinanciering, op nationaal of grensoverschrijdend niveau en ongeacht de vorm van dat partnerschap.

2.   Het begrip “prominente publieke functies” als bedoeld in lid 1, punt 34), wordt niet aldus opgevat dat ook ambtenaren van het lagere en middenkader eronder vallen.

3.   Indien hun administratieve organisatie en risico’s dit rechtvaardigen, kunnen de lidstaten lagere drempels vaststellen voor de aanwijzing van de volgende prominente publieke functies:

a)

leden van bestuursorganen van politieke partijen die op regionaal of lokaal niveau zijn vertegenwoordigd, zoals bedoeld in lid 1), punt 34, a), iii);

b)

hoofden van regionale en lokale overheden, zoals bedoeld in lid 1, punt 34, a), viii).

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van die lagere drempels.

4.   Met betrekking tot lid 1, punt 34, a), vii), van dit artikel kunnen de lidstaten, indien hun administratieve organisatie en risico’s dit rechtvaardigen, voor de identificatie van ondernemingen die onder zeggenschap staan van regionale of lokale overheden lagere drempels vaststellen dan die welke zijn bepaald in artikel 3, leden 3, 4, 6 en 7, van Richtlijn 2013/34/EU.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van die lagere drempels.

5.   Indien hun sociale en culturele structuren en risico’s dit rechtvaardigen, kunnen de lidstaten voor de aanwijzing van broers en zussen als familieleden van politiek prominente personen een ruimer toepassingsgebied hanteren, zoals bedoeld in lid 1, punt 35, d).

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dit ruimer toepassingsgebied.

AFDELING 2

Toepassingsgebied

Artikel 3

Meldingsplichtige entiteiten

De volgende entiteiten worden voor de toepassing van deze verordening beschouwd als meldingsplichtige entiteiten:

1)

kredietinstellingen;

2)

financiële instellingen;

3)

de volgende natuurlijke of rechtspersonen handelend in het kader van hun beroepsactiviteiten:

a)

auditors, externe accountants en belastingadviseurs, alsmede alle natuurlijke of rechtspersoon, waaronder onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen, zoals advocaten, die zich ertoe verbinden als voornaamste bedrijfs- of beroepsactiviteit, rechtstreeks of via andere met hen gelieerde personen materiële hulp, bijstand of advies op belastinggebied te verlenen;

b)

notarissen, advocaten en andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen wanneer zij deelnemen, hetzij door op te treden in naam en voor rekening van hun cliënt in enigerlei financiële of onroerendgoedtransactie, hetzij door bijstand te verlenen bij het voorbereiden of uitvoeren van transacties voor hun cliënt in verband met:

i)

de aan- en verkoop van onroerend goed of bedrijven;

ii)

het beheren van diens geld, waardepapieren of andere activa, met inbegrip van cryptoactiva;

iii)

de opening of het beheer van bank-, spaar-, effecten- of cryptoactivarekeningen;

iv)

het organiseren van de inbreng die nodig is voor de oprichting, de exploitatie of het beheer van vennootschappen;

v)

de oprichting, het opzetten, de exploitatie of het beheer van trusts, vennootschappen, stichtingen of soortgelijke structuren;

c)

aanbieders van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten;

d)

vastgoedmakelaars en andere vastgoedspecialisten die optreden als tussenpersoon bij onroerendgoedtransacties, onder meer in verband met de verhuur van onroerend goed voor transacties met een maandelijkse huurprijs van ten minste 10 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, bedraagt, ongeacht het gebruikte betaalmiddel;

e)

personen die regelmatig of als voornaamste beroepsactiviteit handelen in edelmetalen en edelstenen;

f)

personen die als reguliere of voornaamste beroepsactiviteit handelen in goederen met een hoge waarde;

g)

aanbieders van kansspeldiensten;

h)

crowdfundingdienstverleners en crowdfundingbemiddelaars;

i)

personen die handelen in of als tussenpersoon optreden bij de handel in cultuurgoederen, ook wanneer dergelijke handel wordt uitgevoerd door kunstgalerijen en veilinghuizen, indien de waarde van de transactie of de onderling samenhangende transacties 10 000 EUR of meer, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, bedraagt;

j)

personen die cultuurgoederen of goederen met een hoge waarde opslaan of erin handelen dan wel als tussenpersoon optreden bij de handel in dergelijke goederen, wanneer die handel plaatsvindt in vrije zones of douane-entrepots, indien de waarde van de transactie of de onderling samenhangende transacties 10 000 EUR of meer, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, bedraagt;

k)

andere consumenten- en hypotheekkredietbemiddelaars dan kredietinstellingen en financiële instellingen, met uitzondering van kredietbemiddelaars die activiteiten verrichten onder de verantwoordelijkheid van één of meer kredietgevers of kredietbemiddelaars;

l)

marktdeelnemers die actief zijn op het gebied van investeringsmigratie en die als vertegenwoordiger mogen optreden van of intermediaire diensten mogen verlenen aan onderdanen van derde landen die verblijfsrechten in een lidstaat willen verkrijgen in ruil voor een belegging in de vorm van, onder meer, kapitaaloverdrachten, de aankoop of huur van onroerend goed, investeringen in overheidsobligaties, investeringen in vennootschappen, een schenking of donatie ten gunste van een activiteit die bijdraagt aan het algemeen belang of bijdragen aan de staatsbegroting;

m)

niet-financiële gemengde holdings;

n)

voetbalmakelaars;

o)

professionele voetbalclubs met betrekking tot de volgende transacties:

i)

transacties met een investeerder;

ii)

transacties met een sponsor;

iii)

transacties met voetbalmakelaars of andere tussenpersonen;

iv)

transacties met het oog op de transfer van een voetbalspeler.

Artikel 4

Vrijstellingen voor bepaalde aanbieders van kansspeldiensten

1.   De lidstaten kunnen besluiten om aanbieders van kansspeldiensten geheel of gedeeltelijk vrij te stellen van de vereisten van deze verordening voor zover is bewezen dat de aard en, in voorkomend geval, de omvang van de transacties betreffende die diensten een laag risico vertegenwoordigen.

De in de eerste alinea bedoelde vrijstelling geldt niet voor:

a)

casino’s;

b)

aanbieders van kansspeldiensten waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit het aanbieden van onlinekansspeldiensten of sportweddenschappen, met uitzondering van:

i)

onlinekansspeldiensten die door de staat worden georganiseerd, hetzij door een overheidsinstantie, hetzij door een onderneming of instelling die onder zeggenschap staat van de staat;

ii)

onlinekansspeldiensten waarvan de organisatie, de werking en het beheer door de staat worden geregeld.

2.   Voor de toepassing van lid 1 voeren de lidstaten een risicobeoordeling van de kansspeldiensten uit met betrekking tot:

a)

bedreigingen en kwetsbaarheden op het vlak van witwassen en terrorismefinanciering, en met de kansspeldiensten gepaard gaande verzachtende factoren;

b)

de risico’s verbonden aan de omvang van de transacties en de gebruikte betalingsmethoden;

c)

het geografische gebied waarin de kansspeldiensten worden beheerd, met inbegrip van de grensoverschrijdende dimensie ervan en de toegankelijkheid vanuit andere lidstaten of derde landen.

Bij het uitvoeren van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde risicobeoordelingen houden de lidstaten rekening met de resultaten van de op grond van artikel 7 van Richtlijn (EU) 2024/1640 door de Commissie uitgevoerde risicobeoordeling op Unieniveau.

3.   De lidstaten zetten risicogebaseerde controleactiviteiten op of nemen andere passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de op grond van dit artikel verleende vrijstellingen niet worden misbruikt.

Artikel 5

Vrijstellingen voor bepaalde professionele voetbalclubs

1.   De lidstaten kunnen besluiten om professionele voetbalclubs die in de hoogste divisie van de nationale voetbalcompetitie spelen en die in elk van de twee voorgaande kalenderjaren een totale jaaromzet van minder dan 5 000 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, hebben gehaald, geheel of gedeeltelijk vrij te stellen van de vereisten van deze verordening op basis van het bewezen geringe risico dat de aard en de omvang van de activiteiten van die professionele voetbalclubs met zich meebrengen.

De lidstaten kunnen besluiten om professionele voetbalclubs die in een lagere divisie van de nationale voetbalcompetitie spelen geheel of gedeeltelijk vrij te stellen van de vereisten van deze verordening op basis van het bewezen geringe risico dat de aard en de omvang van de activiteiten van dergelijke professionele voetbalclubs met zich meebrengen.

2.   Voor de toepassing van lid 1 voeren de lidstaten een risicobeoordeling van de professionele voetbalclubs uit met betrekking tot:

a)

bedreigingen en kwetsbaarheden op het vlak van witwassen en terrorismefinanciering, en met de professionele voetbalclubs gepaard gaande verzachtende factoren;

b)

de risico’s in verband met de omvang en de grensoverschrijdende aard van de transacties.

Bij het uitvoeren van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde risicobeoordelingen houden de lidstaten rekening met de resultaten van de op grond van artikel 7 van Richtlijn (EU) 2024/1640 door de Commissie uitgevoerde risicobeoordelingen op Unieniveau.

3.   De lidstaten zetten risicogebaseerde controleactiviteiten op of nemen andere passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de op grond van dit artikel verleende vrijstellingen niet worden misbruikt.

Artikel 6

Vrijstellingen voor bepaalde financiële activiteiten

1.   De lidstaten kunnen besluiten om natuurlijke of rechtspersonen die slechts occasioneel of in zeer beperkte mate een in de punten 2 tot en met 12, 14 en 15, van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU vermelde financiële activiteit uitoefenen waarbij het risico van witwassen of terrorismefinanciering gering is, met uitzondering van personen die werkzaamheden verrichten op het gebied van geldtransfers zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 22, van Richtlijn (EU) 2015/2366, vrij te stellen van de vereisten van deze verordening, mits aan alle volgende criteria is voldaan:

a)

de financiële activiteit is in absolute zin beperkt van omvang;

b)

de financiële activiteit is op transactiebasis beperkt;

c)

de financiële activiteit vormt niet de hoofdactiviteit van die personen;

d)

de financiële activiteit heeft een bijkomstig karakter en houdt rechtstreeks verband met de hoofdactiviteit van die personen;

e)

de hoofdactiviteit van die personen is niet een activiteit als bedoeld in artikel 3, punt 3, a) tot en met d) of g), van deze verordening;

f)

de financiële activiteit wordt enkel verricht ten behoeve van cliënten van de hoofdactiviteit van die personen, en wordt niet algemeen aangeboden aan het publiek.

2.   Voor de toepassing van lid 1, punt a), schrijven de lidstaten voor dat de totale omzet uit de financiële activiteit een bepaalde limiet, die voldoende laag moet zijn, niet overschrijdt. Die limiet wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, bepaald door de lidstaten.

3.   Voor de toepassing van lid 1, punt b), hanteren de lidstaten per cliënt en per transactie een maximumlimiet, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één verrichting, dan wel in de vorm van onderling samenhangende transacties. Die maximumlimiet wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, bepaald door de lidstaten. De limiet moet voldoende laag liggen om ervoor te zorgen dat dit soort transacties geen geschikte of doelmatige methode vormen voor witwassen of terrorismefinanciering, en bedraagt niet meer dan 1 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, ongeacht het betaalmiddel.

4.   Voor de toepassing van lid 1, punt c), verlangen de lidstaten dat de omzet uit de financiële activiteit niet meer dan 5 % van de totale omzet van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon bedraagt.

5.   Wanneer de lidstaten voor de toepassing van dit artikel het risico van witwassen of terrorismefinanciering beoordelen, besteden zij bijzondere aandacht aan elke financiële activiteit die vanwege haar aard bijzonder gevoelig wordt geacht voor gebruik of misbruik met het oog op witwassen of terrorismefinanciering.

6.   De lidstaten zetten risicogebaseerde controleactiviteiten op of nemen andere passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de op grond van dit artikel verleende vrijstellingen niet worden misbruikt.

Artikel 7

Voorafgaande kennisgeving van vrijstellingen

1.   De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke vrijstelling die zij voornemens zijn te verlenen overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 6. De kennisgeving bevat een motivering op basis van de risicobeoordeling die de lidstaat heeft uitgevoerd om de vrijstelling te handhaven.

2.   De Commissie neemt binnen twee maanden vanaf de in lid 1 bedoelde kennisgeving een van de volgende maatregelen:

a)

zij bevestigt dat de vrijstelling mag worden verleend op basis van de door de lidstaat verstrekte motivering;

b)

zij verklaart bij een met redenen omkleed besluit dat de vrijstelling niet mag worden verleend.

Voor de toepassing van de eerste alinea kan de Commissie de kennisgevende lidstaat om aanvullende informatie verzoeken.

3.   Na ontvangst van een bevestiging door de Commissie op grond van lid 2, punt a), van dit artikel kunnen de lidstaten een besluit tot verlening van de vrijstelling vaststellen. Het besluit vermeldt de redenen waarop het is gebaseerd. De lidstaten evalueren dergelijke besluiten regelmatig, en in ieder geval wanneer zij hun nationale risicobeoordeling actualiseren op grond van artikel 8 van Richtlijn (EU) 2024/1640.

4.   Uiterlijk op 10 oktober 2027 stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de op grond van artikel 2, leden 2 en 3, van Richtlijn (EU) 2015/849 verleende vrijstellingen die op 10 juli 2027 van kracht zijn.

5.   De Commissie maakt jaarlijks de lijst van de op grond van dit artikel verleende vrijstellingen bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie en maakt die lijst openbaar op haar website.

AFDELING 3

Grensoverschrijdende activiteiten

Artikel 8

Kennisgeving van grensoverschrijdende activiteiten en toepassing van het nationale recht

1.   Meldingsplichtige entiteiten die voor het eerst activiteiten op het grondgebied van een andere lidstaat willen verrichten, stellen de toezichthouders van hun lidstaat van herkomst in kennis van de activiteiten die zij voornemens zijn in die andere lidstaat te verrichten. Die kennisgeving wordt ingediend zodra de meldingsplichtige entiteit stappen onderneemt om die activiteiten uit te voeren, en, in het geval van vestigingen, ten minste drie maanden vóór aanvang van die activiteiten. Meldingsplichtige entiteiten stellen de toezichthouders van hun lidstaat van herkomst onmiddellijk in kennis van het begin van die activiteiten in die andere lidstaat.

De eerste alinea is niet van toepassing op meldingsplichtige entiteiten die onderworpen zijn aan specifieke kennisgevingsprocedures voor de uitoefening van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten uit hoofde van andere rechtshandelingen van de Unie, noch op gevallen waarin de meldingsplichtige entiteit onderworpen is aan specifieke vergunningsvereisten om op het grondgebied van die andere lidstaat activiteiten te verrichten.

2.   Alle geplande wijzigingen in de uit hoofde van lid 1 meegedeelde informatie worden door de meldingsplichtige entiteit uiterlijk één maand vóór de wijziging meegedeeld aan de toezichthouder van de lidstaat van herkomst.

3.   Indien deze verordening de lidstaten toestaat aanvullende regels vast te stellen die van toepassing zijn op meldingsplichtige entiteiten, moeten de meldingsplichtige entiteiten de nationale regels van de lidstaat waar zij zijn gevestigd naleven.

4.   Indien meldingsplichtige entiteiten vestigingen in verschillende lidstaten exploiteren, zorgen zij ervoor dat elke vestiging de regels toepast van de lidstaat waar die vestiging zich bevindt.

5.   Indien meldingsplichtige entiteiten als bedoeld in artikel 38, lid 1, van Richtlijn (EU) 2024/1640 in andere lidstaten dan die waar zij zijn gevestigd activiteiten verrichten via agenten, distributeurs of via andere soorten infrastructuur in die andere lidstaten in het kader van het vrij verrichten van diensten, passen zij de regels toe van de lidstaten waar zij diensten verrichten met betrekking tot die activiteiten, tenzij artikel 38, lid 2, van die richtlijn van toepassing is, in welk geval zij de regels toepassen van de lidstaat waar hun hoofdkantoor is gevestigd.

6.   Indien meldingsplichtige entiteiten op grond van artikel 41 van Richtlijn (EU) 2024/1640 verplicht zijn een centraal contactpunt aan te wijzen, waarborgen zij dat het centrale contactpunt in staat is er namens de meldingsplichtige entiteit voor te zorgen dat het toepasselijke recht wordt nageleefd.

HOOFDSTUK II

INTERNE GEDRAGSLIJNEN, PROCEDURES EN CONTROLES VAN MELDINGSPLICHTIGE ENTITEITEN

AFDELING 1

Interne gedragslijnen, procedures en controles, risicobeoordeling en personeel

Artikel 9

Toepassingsgebied van de interne gedragslijnen, procedures en controles

1.   Meldingsplichtige entiteiten beschikken over interne gedragslijnen, procedures en controles om de naleving te waarborgen van deze verordening, Verordening (EU) 2023/1113 en alle administratieve handelingen van een toezichthouder, en met name met het oog op:

a)

het doeltreffend beperken en beheren van de op het niveau van de Unie, van de lidstaat en van de meldingsplichtige entiteit vastgestelde risico’s van witwassen en terrorismefinanciering;

b)

het in acht nemen van de verplichting gerichte financiële sancties toe te passen, en het beperken en beheren van de risico’s van niet-uitvoering of ontduiking van gerichte financiële sancties.

De in de eerste alinea bedoelde gedragslijnen, procedures en controles moeten evenredig zijn met de aard van de bedrijfsactiviteit, met inbegrip van de risico’s en complexiteit daarvan, en met de omvang van de meldingsplichtige entiteit en moeten alle activiteiten van de meldingsplichtige entiteit dekken die onder deze verordening vallen.

2.   De in lid 1 bedoelde gedragslijnen, procedures en controles omvatten:

a)

interne gedragslijnen en procedures, met inbegrip van met name:

i)

de uitvoering en actualisering van de bedrijfsbrede risicobeoordeling;

ii)

het risicobeheerkader van de meldingsplichtige entiteit;

iii)

cliëntenonderzoek ter uitvoering van hoofdstuk III van deze verordening, met inbegrip van procedures om te bepalen of de cliënt, de uiteindelijk begunstigde of de persoon namens wie of ten behoeve van wie een transactie of activiteit wordt verricht, een politiek prominente persoon, dan wel een familielid of een als naaste geassocieerde bekende persoon is;

iv)

de melding van verdachte transacties;

v)

de uitbesteding en het vertrouwen op door andere meldingsplichtige entiteiten uitgevoerd cliëntenonderzoek;

vi)

de bewaring van gegevens en gedragslijnen in verband met de verwerking van persoonsgegevens op grond van de artikelen 76 en 77;

vii)

het toezicht op en het beheer van de naleving van die interne gedragslijnen en procedures overeenkomstig punt b) van dit lid, de vaststelling en het beheer van tekortkomingen en de uitvoering van corrigerende maatregelen;

viii)

controles, evenredig met de aan de uit te voeren taken en functies verbonden risico’s, bij het aanwerven van personeel, het toewijzen van bepaalde taken en functies aan personeelsleden en het aanstellen van agenten en distributeurs, om na te gaan of de betrokken personen betrouwbaar zijn;

ix)

de interne communicatie van de interne gedragslijnen, procedures en controles van de meldingsplichtige entiteit, onder meer aan haar agenten, distributeurs en dienstverleners die betrokken zijn bij de uitvoering van haar AML/CFT-gedragslijnen;

x)

een beleid inzake de opleiding van werknemers en, in voorkomend geval, agenten en distributeurs met betrekking tot de maatregelen die binnen de meldingsplichtige entiteit zijn genomen om te voldoen aan de vereisten van deze verordening, Verordening (EU) 2023/1113 en alle administratieve handelingen van een toezichthouder;

b)

interne controles en een onafhankelijke auditfunctie om de in punt a) van dit lid bedoelde interne gedragslijnen en procedures en de binnen de meldingsplichtige entiteit ingestelde controles te testen; indien er geen onafhankelijke auditfunctie is, kunnen meldingsplichtige entiteiten deze test laten uitvoeren door een externe deskundige.

De in de eerste alinea bedoelde interne gedragslijnen, procedures en controles worden schriftelijk vastgelegd. Interne gedragslijnen worden goedgekeurd door het leidinggevend orgaan in zijn leidinggevende functie. Interne procedures en controles worden ten minste op het niveau van de nalevingsmanager goedgekeurd.

3.   De interne gedragslijnen, procedures en controles worden door de meldingsplichtige entiteiten actueel gehouden en aangescherpt wanneer zwakke punten worden vastgesteld.

4.   Uiterlijk op 10 juli 2026 vaardigt de AMLA richtsnoeren uit over de elementen, op basis van de aard, met inbegrip van risico’s en complexiteit daarvan, en de omvang van hun bedrijfsactiviteiten, die de meldingsplichtige entiteiten in aanmerking moeten nemen wanneer zij beslissingen nemen over de reikwijdte van hun interne gedragslijnen, procedures en controles, met name in verband met de aan nalevingsfuncties toegewezen personeelsleden. In die gedragslijnen, procedures en controles wordt, op basis van de aard en omvang van de meldingsplichtige entiteit, bepaald in welke gevallen:

i)

interne controles moeten worden georganiseerd op het niveau van de commerciële functie, de nalevingsfunctie en de auditfunctie;

ii)

de onafhankelijke auditfunctie kan worden uitgevoerd door een externe deskundige.

Artikel 10

Bedrijfsbrede risicobeoordeling

1.   Meldingsplichtige entiteiten nemen passende maatregelen, die evenredig zijn met hun omvang en de aard van hun bedrijfsactiviteiten, met inbegrip van de risico’s en de complexiteit ervan, om de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering waaraan zij worden blootgesteld, alsmede de risico’s van niet-uitvoering en ontduiking van gerichte financiële sancties te inventariseren en houden daarbij ten minste rekening met:

a)

de in bijlage I vermelde risicovariabelen en de in de bijlagen II en III vermelde risicofactoren;

b)

de bevindingen van de op grond van artikel 7 van Richtlijn (EU) 2024/1640 door de Commissie uitgevoerde risicobeoordeling op Unieniveau;

c)

de resultaten van de op grond van artikel 8 van Richtlijn (EU) 2024/1640 door de lidstaten uitgevoerde nationale risicobeoordelingen, en van alle door de lidstaten uitgevoerde sectorspecifieke risicobeoordelingen;

d)

relevante informatie die is gepubliceerd door internationale opstellers van standaarden op het gebied van AML/CFT of, op Unieniveau relevante publicaties van de Commissie of de AMLA;

e)

door de bevoegde autoriteiten verstrekte informatie over risico’s op witwassen en terrorismefinanciering;

f)

informatie over het cliëntenbestand.

Voorafgaand aan de lancering van nieuwe producten, diensten of zakelijke praktijken, met inbegrip van het gebruik van nieuwe leveringskanalen en nieuwe of in ontwikkeling zijnde technologieën, in combinatie met nieuwe of reeds bestaande producten en diensten of voordat een bestaande dienst of een bestaand product aan een nieuw cliëntensegment of in een nieuw geografisch gebied wordt aangeboden, inventariseren en beoordelen de meldingsplichtige entiteiten met name de daarmee verband houdende risico’s op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering en nemen zij passende maatregelen om die risico’s te beheren en te beperken.

2.   De bedrijfsbrede risicobeoordeling die de meldingsplichtige entiteit op grond van lid 1 heeft opgesteld, wordt gedocumenteerd, actueel gehouden en regelmatig geëvalueerd, onder meer wanneer een interne of externe gebeurtenis aanzienlijke gevolgen heeft voor de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering die verbonden zijn aan de activiteiten, producten, transacties, leveringskanalen, cliënten of geografische zones van activiteiten van de meldingsplichtige entiteit. Ze wordt op verzoek ter beschikking gesteld van toezichthouders.

De bedrijfsbrede risicobeoordeling wordt opgesteld door de nalevingsfunctionaris en goedgekeurd door het leidinggevend orgaan in zijn leidinggevende functie en, indien een dergelijk orgaan bestaat, medegedeeld aan het leidinggevend orgaan in zijn toezichthoudende functie.

3.   Behalve in het geval van kredietinstellingen, financiële instellingen, crowdfundingdienstverleners en crowdfundingbemiddelaars, kunnen toezichthouders besluiten dat afzonderlijke gedocumenteerde bedrijfsbrede risicobeoordelingen niet vereist zijn wanneer de aan de sector inherente specifieke risico’s duidelijk en inzichtelijk zijn.

4.   Uiterlijk op 10 juli 2026 vaardigt de AMLA richtsnoeren uit inzake de minimumvereisten betreffende de inhoud van de bedrijfsbrede risicobeoordeling die de meldingsplichtige entiteit op grond van lid 1 heeft opgesteld, en inzake aanvullende informatiebronnen waarmee rekening moet worden gehouden bij het verrichten van de bedrijfsbrede risicobeoordeling.

Artikel 11

Nalevingsfuncties

1.   Meldingsplichtige entiteiten belasten één lid van het leidinggevend orgaan in zijn leidinggevende functie met het verzekeren van de naleving van deze verordening, Verordening (EU) 2023/1113 en alle administratieve handelingen van een toezichthouder (“nalevingsmanager”).

De nalevingsmanager zorgt ervoor dat de interne gedragslijnen, procedures en controles van de meldingsplichtige entiteit consistent zijn met de risicoblootstelling van de entiteit en dat zij worden toegepast. De nalevingsmanager zorgt er ook voor dat hiervoor toereikende personele en materiële middelen worden uitgetrokken. De nalevingsmanager is verantwoordelijk voor het inwinnen van informatie over significante of materiële tekortkomingen in dergelijke gedragslijnen, procedures en controles.

Indien het leidinggevend orgaan in zijn leidinggevende functie een orgaan is dat collectief verantwoordelijk is voor zijn besluiten, is de nalevingsmanager verantwoordelijk voor het ondersteunen en adviseren van dat orgaan en bereidt hij of zij de in dit artikel bedoelde besluiten voor.

2.   Meldingsplichtige entiteiten beschikken over een nalevingsfunctionaris, die op een voldoende hoog hiërarchisch niveau wordt aangewezen door het leidinggevend orgaan in zijn leidinggevende functie, die verantwoordelijk is voor de gedragslijnen, procedures en controles in de dagelijkse werking van de meldingsplichtige entiteit in verband met de AML/CFT-vereisten, met inbegrip van de uitvoering van gerichte financiële sancties, en die als contactpunt voor de bevoegde autoriteiten optreedt. De nalevingsfunctionaris is ook verantwoordelijk voor het melden van verdachte transacties aan de FIE overeenkomstig artikel 69, lid 6.

In het geval van meldingsplichtige entiteiten die onderworpen zijn aan controles ten aanzien van hun hoger leidinggevend personeel of uiteindelijk begunstigden op grond van artikel 6 van Richtlijn (EU) 2024/1640 of van andere rechtshandelingen van de Unie, wordt geverifieerd of de nalevingsfunctionarissen aan die vereisten voldoen.

Indien de omvang van de meldingsplichtige entiteit en het lage risico van haar activiteiten dat rechtvaardigen, mag een meldingsplichtige entiteit die deel uitmaakt van een groep, als nalevingsfunctionaris een persoon aanwijzen die die functie in een andere entiteit binnen die groep uitoefent.

De nalevingsfunctionaris mag slechts worden ontslagen na voorafgaande kennisgeving aan het leidinggevend orgaan in zijn leidinggevende functie. De meldingsplichtige entiteit stelt de toezichthouder in kennis van het ontslag van de nalevingsfunctionaris en specificeert daarbij of dat besluit betrekking heeft op de uitvoering van de uit hoofde van deze verordening toegewezen taken. De nalevingsfunctionaris kan op eigen initiatief of op verzoek aan de toezichthouder informatie over het ontslag verstrekken. De toezichthouder kan die informatie gebruiken om zijn taken uit hoofde van de tweede alinea van dit lid en artikel 37, lid 4, van Richtlijn (EU) 2024/1640 uit te voeren.

3.   Meldingsplichtige entiteiten stellen voor het vervullen van de nalevingsfuncties adequate middelen, waaronder personeel en technologie, ter beschikking die evenredig zijn aan de omvang, de aard en de risico’s van de meldingsplichtige entiteit zodat die taken doeltreffend kunnen worden verricht, en zorgen ervoor dat de met die functies belaste personen de bevoegdheid krijgen om alle maatregelen voor te stellen die nodig zijn om de doeltreffendheid van de interne gedragslijnen, procedures en controles van de meldingsplichtige entiteiten te waarborgen.

4.   Meldingsplichtige entiteiten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat de nalevingsfunctionaris wordt beschermd tegen represailles, discriminatie en andere oneerlijke behandeling, en dat de besluiten van de nalevingsfunctionaris niet worden ondermijnd of onrechtmatig worden beïnvloed door commerciële belangen van de meldingsplichtige entiteit.

5.   Meldingsplichtige entiteiten zorgen ervoor dat de nalevingsfunctionaris en de voor de auditfunctie verantwoordelijke persoon als genoemd in artikel 9, lid 2, punt b), rechtstreeks verslag kunnen uitbrengen aan het leidinggevend orgaan in zijn leidinggevende functie en, indien een dergelijk orgaan bestaat, onafhankelijk aan het leidinggevend orgaan in zijn toezichthoudende functie, en hun bezorgdheid kunnen uiten en het leidinggevend orgaan kunnen waarschuwen wanneer specifieke risico-ontwikkelingen van invloed zijn of kunnen zijn op de meldingsplichtige entiteit.

Meldingsplichtige entiteiten zorgen ervoor dat de personen die direct of indirect zijn betrokken bij de uitvoering van deze verordening, Verordening (EU) 2023/1113 en alle administratieve handelingen van een toezichthouder, toegang hebben tot alle informatie en gegevens die nodig zijn om hun taken uit te voeren.

6.   De nalevingsmanager brengt aan het leidinggevend orgaan regelmatig verslag uit over de uitvoering van de interne gedragslijnen, procedures en controles van de meldingsplichtige entiteit. De nalevingsmanager dient met name eenmaal per jaar, of in voorkomend geval vaker, bij het leidinggevend orgaan een door de nalevingsfunctionaris opgesteld verslag in over de uitvoering van de interne gedragslijnen, procedures en controles van de meldingsplichtige entiteit en houdt dat orgaan op de hoogte van het resultaat van eventuele herzieningen. De nalevingsmanager neemt de nodige maatregelen om de geconstateerde tekortkomingen tijdig te verhelpen.

7.   Indien de aard van de activiteiten, met inbegrip van de risico’s en complexiteit ervan, en de omvang van de meldingsplichtige entiteit dit rechtvaardigen, mogen de functies van de nalevingsmanager en de nalevingsfunctionaris door dezelfde natuurlijke persoon worden vervuld. Die functies kunnen met andere functies worden gecumuleerd.

Indien de meldingsplichtige entiteit een natuurlijke persoon is of een rechtspersoon wiens activiteiten door slechts één natuurlijke persoon worden uitgeoefend, is die persoon verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken uit hoofde van dit artikel.

Artikel 12

Kennis van de vereisten

Meldingsplichtige entiteiten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat werknemers of personen in een vergelijkbare positie van wie de functie zulks vereist, waaronder hun agenten en distributeurs, op de hoogte zijn van de vereisten die voortvloeien uit deze verordening, Verordening (EU) 2023/1113 en alle administratieve handelingen van een toezichthouder en van de door de meldingsplichtige entiteit ingevoerde bedrijfsbrede risicobeoordeling, interne gedragslijnen, procedures en controles, onder meer met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van deze verordening.

De in de eerste alinea bedoelde maatregelen houden onder meer in dat de werknemers of personen in vergelijkbare posities, waaronder agenten en distributeurs, speciale permanente opleidingsprogramma’s volgen om verrichtingen die verband kunnen houden met witwassen of terrorismefinanciering, te leren herkennen en te leren hoe in die gevallen te werk moet worden gegaan. Die opleidingsprogramma’s zijn afgestemd op hun functies of activiteiten en op de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering waaraan de meldingsplichtige entiteit is blootgesteld, en worden naar behoren gedocumenteerd.

Artikel 13

Integriteit van de werknemers

1.   Alle werknemers, of personen in een vergelijkbare positie, met inbegrip van agenten en distributeurs, die rechtstreeks betrokken zijn bij de naleving van deze verordening, Verordening (EU) 2023/1113 en alle administratieve handelingen van een toezichthouder door de meldingsplichtige entiteit worden onderworpen aan een beoordeling die in verhouding staat tot de aan de uitgevoerde taken verbonden risico’s, waarvan de inhoud wordt goedgekeurd door de nalevingsfunctionaris en die betrekking heeft op:

a)

individuele vaardigheden, kennis en deskundigheid met het oog op een doeltreffende uitvoering van hun taken;

b)

betrouwbaarheid, eerlijkheid en integriteit.

De in de eerste alinea bedoelde beoordeling wordt uitgevoerd voordat de werknemers of personen in een vergelijkbare positie, met inbegrip van agenten en distributeurs, de werkzaamheden aanvangen en wordt regelmatig herhaald. De intensiteit van de daaropvolgende beoordelingen wordt bepaald op basis van de hen toevertrouwde taken en de risico’s die verbonden zijn aan de functie die zij vervullen.

2.   De werknemers, of personen in vergelijkbare posities, met inbegrip van agenten en distributeurs, die belast zijn met taken in verband met de naleving van deze verordening, Verordening (EU) 2023/1113 en alle administratieve handelingen van een toezichthouder door de meldingsplichtige entiteit, stellen de nalevingsfunctionaris in kennis van elke nauwe persoonlijke of professionele relatie die zij met cliënten of potentiële cliënten van de meldingsplichtige entiteit zijn aangegaan en worden ervan weerhouden taken in verband met de naleving door de meldingsplichtige entiteit ten aanzien van die cliënten uit te voeren.

3.   Meldingsplichtige entiteiten beschikken over procedures om belangenconflicten die van invloed kunnen zijn op de uitvoering van taken in verband met de naleving van deze verordening, Verordening (EU) 2023/1113 en alle administratieve handelingen van een toezichthouder door de meldingsplichtige entiteit te voorkomen en te beheren.

4.   Dit artikel is niet van toepassing als de meldingsplichtige entiteit een natuurlijke persoon of een rechtspersoon is wiens activiteiten slechts door één natuurlijke persoon worden verricht.

Artikel 14

Melding van inbreuken en bescherming van melders

1.   Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad (41) is van toepassing op de melding van inbreuken op deze verordening, Verordening (EU) 2023/1113 en alle administratieve handelingen van een toezichthouder, en op de bescherming van personen die dergelijke inbreuken melden.

2.   Meldingsplichtige entiteiten voorzien in interne meldingskanalen die voldoen aan de vereisten van Richtlijn (EU) 2019/1937.

3.   Lid 2 is niet van toepassing als de meldingsplichtige entiteit een natuurlijke persoon of een rechtspersoon is wiens activiteiten slechts door één natuurlijke persoon worden verricht.

Artikel 15

Situatie van specifieke werknemers

Indien een natuurlijke persoon die onder een van de in artikel 3, punt 3, opgesomde categorieën valt, beroepsactiviteiten uitoefent als werknemer van een rechtspersoon, zijn de vereisten van deze verordening van toepassing op die rechtspersoon in plaats van op de natuurlijke persoon.

AFDELING 2

Bepalingen die van toepassing zijn op groepen

Artikel 16

Op groepsniveau geldende vereisten

1.   Een moederonderneming zorgt ervoor dat de in afdeling 1 van dit hoofdstuk bedoelde vereisten inzake interne procedures, risicobeoordeling en personeel van toepassing zijn op alle bijkantoren en dochterondernemingen van de groep in de lidstaten en, voor groepen waarvan het hoofdkantoor in de Unie is gevestigd, in derde landen. Daartoe verricht een moederonderneming een risicobeoordeling op groepsniveau, rekening houdend met de door alle bijkantoren en dochterondemingen van de groep uitgevoerde bedrijfsbrede risicobeoordeling, en stelt zij op groepsniveau geldende gedragslijnen, procedures en controles vast, met inbegrip van gedragslijnen, procedures en controles inzake gegevensbescherming en inzake het delen van informatie binnen de groep ten behoeve van AML/CFT en om ervoor te zorgen dat werknemers binnen de groep op de hoogte zijn van de vereisten die voortvloeien uit deze verordening. Meldingsplichtige entiteiten binnen de groep, voeren die op groepsniveau geldende gedragslijnen, procedures en controles uit, rekening houdend met hun specifieke kenmerken en de risico’s waaraan zij zijn blootgesteld.

De op groepsniveau geldende gedragslijnen, procedures en controles en de op groepsniveau geldende risicobeoordelingen bedoeld in de eerste alinea, omvatten alle in respectievelijk de artikelen 9 en 10 genoemde elementen.

Indien een groep vestigingen heeft in meer dan één lidstaat en, voor groepen met hoofdkantoor in de Unie, in derde landen, houden moederondernemingen voor de toepassing van de eerste alinea rekening met de informatie die wordt bekendgemaakt door de autoriteiten van alle lidstaten of derde landen waar de groep vestigingen heeft.

2.   De nalevingsfuncties worden vastgesteld op het niveau van de groep. Die functies omvatten een nalevingsmanager op het niveau van de groep en, indien gerechtvaardigd door de op groepsniveau uitgevoerde activiteiten, een nalevingsfunctionaris. Het besluit over de omvang van de nalevingsfuncties wordt gedocumenteerd.

De in de eerste alinea bedoelde nalevingsmanager brengt regelmatig verslag uit aan het leidinggevend orgaan in zijn leidinggevende functie van de moederonderneming over de uitvoering van de op groepsniveau geldende gedragslijnen, procedures en controles. De nalevingsmanager dient minstens eenmaal per jaar een verslag in over de uitvoering van de interne gedragslijnen, procedures en controles van de meldingsplichtige entiteit en neemt de nodige maatregelen om vastgestelde tekortkomingen tijdig te verhelpen. Indien het leidinggevend orgaan in zijn leidinggevende functie een orgaan is dat collectief verantwoordelijk is voor zijn besluiten, ondersteunt en adviseert de nalevingsmanager dat orgaan en bereidt hij de voor de uitvoering van dit artikel vereiste besluiten voor.

3.   De gedragslijnen, procedures en controles met betrekking tot het in lid 1 bedoelde delen van informatie, verplichten de tot de groep behorende meldingsplichtige entiteiten om informatie uit te wisselen wanneer die uitwisseling relevant is voor cliëntenonderzoek en het beheer van risico’s van witwassen en terrorismefinanciering. Het delen van informatie binnen de groep heeft met name betrekking op de identiteit en de kenmerken van de cliënt, diens uiteindelijk begunstigden of de persoon namens wie de cliënt handelt, de aard en het doel van de zakelijke relatie en van de occasionele transacties en de vermoedens, vergezeld van de onderliggende analyses, dat de betrokken geldmiddelen de opbrengsten zijn van een criminele activiteit of verband houden met terrorismefinanciering die op grond van artikel 69 aan de FIE is gemeld, tenzij de FIE andere instructies geeft.

De op groepsniveau geldende gedragslijnen, procedures en controles vormen geen beletsel voor entiteiten binnen een groep die geen meldingsplichtige entiteiten zijn, om informatie te verstrekken aan meldingsplichtige entiteiten binnen dezelfde groep indien het delen van die informatie voor die meldingsplichtige entiteiten van belang is om te voldoen aan de vereisten van deze verordening.

Moederondernemingen voeren op groepsniveau geldende gedragslijnen, procedures en controles in om ervoor te zorgen dat op de krachtens de eerste en tweede alinea uitgewisselde informatie voldoende waarborgen van toepassing zijn inzake vertrouwelijkheid, gegevensbescherming en gebruik van de informatie, onder meer om openbaarmaking ervan te voorkomen.

4.   Uiterlijk op 10 juli 2026 stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt zij deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die ontwerpen van technische reguleringsnormen worden de minimumvereisten voor de op groepsniveau geldende gedragslijnen, procedures en controles gespecificeerd, waaronder minimumnormen voor informatie-uitwisseling binnen de groep, de criteria om de moederonderneming te identificeren in de gevallen als genoemd in artikel 2, lid 1, punt 42, b), en wordt vastgelegd onder welke voorwaarden dit artikel van toepassing is op entiteiten die deel uitmaken van structuren die onder dezelfde eigenaar, hetzelfde bestuur of dezelfde nalevingscontroles vallen, met inbegrip van netwerken of maatschappen, alsmede de criteria om in die gevallen de moederonderneming in de Unie te bepalen.

5.   Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in lid 4 van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 49 tot en met 52 van Verordening (EU) 2024/1620.

Artikel 17

Bijkantoren en dochterondernemingen in derde landen

1.   Indien bijkantoren of dochterondernemingen van meldingsplichtige entiteiten gevestigd zijn in derde landen waar de minimale AML/CFT-vereisten minder streng zijn dan die welke in deze verordening zijn vastgesteld, zorgt de moederonderneming ervoor dat die bijkantoren of dochterondernemingen voldoen aan de vereisten van deze verordening, onder meer inzake gegevensbescherming, of aan gelijkwaardige vereisten.

2.   Wanneer het volgens het recht van een derde land niet is toegestaan aan deze verordening te voldoen, neemt de moederonderneming aanvullende maatregelen om ervoor te zorgen dat hun in dat derde land gevestigde bijkantoren en dochterondernemingen het risico van witwassen of terrorismefinanciering doeltreffend aanpakken, en stelt zij de toezichthouders van haar lidstaat van herkomst in kennis van die aanvullende maatregelen. Wanneer de toezichthouders van de lidstaat van herkomst van oordeel zijn dat de aanvullende maatregelen ontoereikend zijn, nemen zij extra toezichtmaatregelen, waarbij zij onder meer van de groep vereisen geen zakelijke relatie aan te gaan, bestaande relaties te beëindigen of geen transacties te verrichten, of haar bedrijfsactiviteiten in het derde land te beëindigen.

3.   Uiterlijk op 10 juli 2026 stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt zij deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die ontwerpen van technische reguleringsnormen wordt het soort aanvullende maatregelen als bedoeld in lid 2 van dit artikel gespecificeerd, met inbegrip van de minimummaatregelen die meldingsplichtige entiteiten moeten nemen wanneer het volgens het recht van een derde land niet is toegestaan de krachtens artikel 16 vereiste maatregelen uit te voeren, en de extra toezichtmaatregelen die in dergelijke gevallen vereist zijn.

4.   Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in lid 3 van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 49 tot en met 52 van Verordening (EU) 2024/1620.

AFDELING 3

Uitbesteding

Artikel 18

Uitbesteding

1.   Meldingsplichtige entiteiten kunnen taken die voortvloeien uit deze verordening uitbesteden aan dienstverleners. De meldingsplichtige entiteit stelt de toezichthouder in kennis van de uitbesteding voordat de dienstverlener de uitbestede taak begint uit te voeren.

2.   Bij de uitvoering van de taken op grond van dit artikel moeten dienstverleners als deel van de meldingsplichtige entiteit worden beschouwd, ook wanneer zij verplicht zijn de in artikel 10 van Richtlijn (EU) 2024/1640 bedoelde centrale registers (“centrale registers”) te raadplegen met het oog op de uitvoering van cliëntenonderzoek namens de meldingsplichtige entiteit.

De meldingsplichtige entiteit blijft volledig aansprakelijk voor alle handelingen, in de vorm van handelen of nalaten, in verband met de uitbestede taken die door dienstverleners worden uitgevoerd.

Voor elke uitbestede taak moet de meldingsplichtige entiteit tegenover de toezichthouder kunnen aantonen dat zij de beweegredenen begrijpt achter de door de dienstverlener verrichte activiteiten en de bij de uitvoering ervan gevolgde benadering, en dat dergelijke activiteiten de specifieke risico’s waaraan de meldingsplichtige entiteit is blootgesteld, beperken.

3.   De op grond van lid 1 van dit artikel uitbestede taken mogen geen wezenlijke afbreuk doen aan de kwaliteit van de gedragslijnen en procedures van de meldingsplichtige entiteit om te voldoen aan de vereisten van deze verordening en van Verordening (EU) 2023/1113, en van de controles die zijn ingevoerd om die gedragslijnen en procedures te testen. De volgende taken mogen in geen geval worden uitbesteed:

a)

het voorstel en de goedkeuring van de bedrijfsbrede risicobeoordeling van de meldingsplichtige entiteit op grond van artikel 10, lid 2;

b)

de goedkeuring van de interne gedragslijnen, procedures en controles van de meldingsplichtige entiteit op grond van artikel 9;

c)

beslissingen over aan cliënten toe te kennen risicoprofielen;

d)

besluiten om een zakelijke relatie aan te gaan of een occasionele transactie met een cliënt uit te voeren;

e)

de melding van verdachte activiteiten aan de FIE op grond van artikel 69 of op limieten gebaseerde meldingen op grond van de artikelen 74 en 80, behalve wanneer die activiteiten worden uitbesteed aan een andere meldingsplichtige entiteit die tot dezelfde groep behoort en in dezelfde lidstaat is gevestigd;

f)

de goedkeuring van criteria voor het opsporen van verdachte en ongebruikelijke transacties en activiteiten.

4.   Voordat een meldingsplichtige entiteit een taak op grond van lid 1 uitbesteedt, vergewist zij zich ervan dat de dienstverlener voldoende gekwalificeerd is om de uit te besteden taken uit te voeren.

Als een meldingsplichtige entiteit op grond van lid 1 taken uitbesteedt, ziet zij erop toe dat de dienstverlener, alsmede al diens eventuele subcontractanten, de door de meldingsplichtige entiteit vastgestelde gedragslijnen en procedures toepast. De voorwaarden voor de uitvoering van dergelijke taken worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de meldingsplichtige entiteit en de dienstverlener. De meldingsplichtige entiteit controleert regelmatig of de dienstverlener dergelijke gedragslijnen en procedures effectief toepast. De frequentie van dergelijke controles wordt bepaald op basis van de kritieke aard van de uitbestede taken.

5.   De meldingsplichtige entiteiten zorgen ervoor dat de uitbesteding geen wezenlijke afbreuk doet aan het vermogen van de toezichthoudende autoriteiten om de naleving van deze verordening en Verordening (EU) 2023/1113 door de meldingsplichtige entiteit te monitoren en na te gaan.

6.   In afwijking van lid 1 mogen meldingsplichtige entiteiten taken die voortvloeien uit de vereisten uit hoofde van deze verordening niet uitbesteden aan dienstverleners die verblijven of gevestigd zijn in op grond van afdeling 2 van hoofdstuk III geïdentificeerde derde landen, tenzij aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de meldingsplichtige entiteit besteedt taken uitsluitend uit aan een dienstverlener die deel uitmaakt van dezelfde groep;

b)

de groep past AML/CFT-gedragslijnen en -procedures, maatregelen inzake cliëntenonderzoek en regels voor het bewaren van gegevens toe die volledig in overeenstemming zijn met deze verordening of met gelijkwaardige regels in derde landen;

c)

de effectieve uitvoering van de in punt b) van dit lid bedoelde vereisten staat op groepsniveau onder toezicht van de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst overeenkomstig hoofdstuk IV van Richtlijn (EU) 2024/1640.

7.   In afwijking van lid 3 kan een instelling voor collectieve belegging die geen rechtspersoonlijkheid heeft of slechts een raad van bestuur heeft en de verwerking van inschrijvingen en de verzameling van geldmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 25, van Richtlijn (EU) 2015/2366 van beleggers aan een andere entiteit heeft gedelegeerd, de in lid 3, punten c), d) en e), van dit artikel bedoelde taak uitbesteden aan een van haar dienstverleners.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde uitbesteding mag pas plaatsvinden nadat de instelling voor collectieve belegging op grond van lid 1 aan de toezichthouder kennis heeft gegeven van haar voornemen om de taak uit te besteden en de toezichthouder die uitbesteding heeft goedgekeurd, rekening houdend met:

a)

de middelen, ervaring en kennis van de dienstverlener op het gebied van het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering;

b)

de kennis van de dienstverlener van het soort activiteiten of transacties dat door de instelling voor collectieve belegging wordt uitgevoerd.

8.   Uiterlijk op 10 juli 2027 vaardigt de AMLA richtsnoeren voor de meldingsplichtige entiteiten uit over:

a)

het aangaan van uitbestedingsrelaties, met inbegrip van alle eventuele volgende uitbestedingsrelaties, overeenkomstig dit artikel en de desbetreffende governance en procedures om de uitvoering van functies door de dienstverlener te monitoren, met name in verband met functies die als kritiek moeten worden beschouwd;

b)

de rollen en verantwoordelijkheden van de meldingsplichtige entiteit en de dienstverlener in het kader van een uitbestedingsovereenkomst;

c)

de aanpak van het toezicht op uitbesteding en de verwachtingen inzake toezicht met betrekking tot de uitbesteding van kritieke functies.

HOOFDSTUK III

CLIËNTENONDERZOEK

AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 19

Toepassing van de cliëntenonderzoeksmaatregelen

1.   De meldingsplichtige entiteiten passen cliëntenonderzoeksmaatregelen toe in de volgende omstandigheden:

a)

wanneer zij een zakelijke relatie aangaan;

b)

wanneer zij zorgen voor de uitvoering van een occasionele transactie ter waarde van ten minste 10 000 EUR of meer, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, ongeacht of die transactie wordt verricht in één verrichting of in onderling samenhangende transacties, of ten bedrage van een lagere waarde die is vastgesteld op grond van lid 9;

c)

wanneer zij deelnemen aan de oprichting van een juridische entiteit, het opzetten van een juridische constructie of, voor de in artikel 3, punt 3), a), b) of c), bedoelde meldingsplichtige entiteiten, de eigendomsoverdracht van een juridische entiteit, ongeacht de waarde van de transactie;

d)

wanneer er een vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering bestaat, ongeacht of er sprake is van een derogatie, vrijstelling of limiet;

e)

wanneer wordt betwijfeld of de eerder verkregen cliëntidentificatiegegevens waarheidsgetrouw of adequaat zijn;

f)

wanneer er twijfel bestaat of de persoon waarmee zij interageren, de klant is of de persoon die gemachtigd is om namens de klant op te treden.

2.   Naast de in lid 1 bedoelde omstandigheden passen de kredietinstellingen en financiële instellingen, met uitzondering van cryptoactivadiensten, cliëntenonderzoeksmaatregelen toe bij het initiëren of verrichten van een occasionele transactie met een waarde van ten minste 1 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, in de vorm van een geldovermaking zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 9, van Verordening (EU) 2023/1113, ongeacht of die transactie wordt verricht in één verrichting of in onderling samenhangende transacties.

3.   In afwijking van lid 1, punt b), passen aanbieders van cryptoactivadiensten:

a)

cliëntenonderzoeksmaatregelen toe bij het verrekenen van een occasionele transactie met een waarde van ten minste 1 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, ongeacht of die transactie wordt verricht in één verrichting of in onderling samenhangende transacties;

b)

ten minste de in artikel 20, lid 1, punt a), bedoelde cliëntenonderzoeksmaatregelen toe bij het verrichten van een occasionele transactie met een waarde van minder dan 1 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, ongeacht of die transactie wordt verricht in één verrichting of in onderling samenhangende transacties.

4.   In afwijking van lid 1, punt b), passen meldingsplichtige entiteiten ten minste de in artikel 20, lid 1, punt a), bedoelde cliëntenonderzoeksmaatregelen toe bij het verrekenen van een occasionele transactie in contanten met een waarde van ten minste 3 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, ongeacht of die transactie wordt verricht in één verrichting of in onderling samenhangende transacties.

De eerste alinea van dit lid is niet van toepassing indien er in de lidstaat op grond van artikel 80, leden 2 en 3, een limiet geldt voor grote betalingen in contanten van 3 000 EUR of minder, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, behalve in onder lid 4, punt b), van dat artikel vallende gevallen.

5.   Naast de in lid 1 bedoelde omstandigheden passen aanbieders van kansspeldiensten cliëntenonderzoeksmaatregelen toe bij het ophalen van de prijs, het aangaan van een weddenschap, of beide, bij het verrichten van transacties ten bedrage van ten minste 2 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, ongeacht of die transactie wordt verricht in één verrichting of in onderling samenhangende transacties.

6.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk beschouwen meldingsplichtige entiteiten de volgende personen als hun cliënten:

a)

in het geval van de in artikel 3, punt 3), e), f) en i), bedoelde meldingsplichtige entiteiten en de in artikel 3, punt 3), punt j), bedoelde personen die handelen in goederen met een hoge waarde, naast hun directe cliënt, de leverancier van goederen;

b)

in het geval van notarissen, advocaten en andere onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen die als tussenpersoon optreden bij een transactie, voor zover zij de enige notaris of advocaat of andere onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen zijn die als tussenpersoon optreden bij die transactie, beide partijen bij de transactie;

c)

in het geval van vastgoedmakelaars, beide partijen bij de transactie;

d)

in verband met betalingsinitiatiediensten die door betalingsinitiatiedienstaanbieders worden uitgevoerd, de handelaar;

e)

in verband met crowdfundingdienstverleners en crowdfundingbemiddelaars, de natuurlijke of rechtspersoon die via het crowdfundingplatform om financiering verzoekt of financiering verstrekt.

7.   Toezichthouders kunnen, rechtstreeks of in samenwerking met andere autoriteiten in die lidstaat, meldingsplichtige entiteiten geheel of gedeeltelijk vrijstellen van de toepassing van de in artikel 20, lid 1, punten a), b) en c), bedoelde cliëntenonderzoeksmaatregelen met betrekking tot elektronisch geld op basis van het bewezen lage risico van de aard van het product, indien aan alle volgende risicobeperkende voorwaarden is voldaan:

a)

het betalingsinstrument is niet herlaadbaar, en het opgeslagen bedrag bedraagt niet meer dan 150 EUR of de tegenwaarde in de nationale munteenheid;

b)

het betalingsinstrument wordt uitsluitend gebruikt om goederen of diensten aan te kopen die door de uitgever worden verstrekt, of binnen een netwerk van dienstverleners;

c)

het betalingsinstrument is niet gekoppeld aan een betaalrekening en staat niet toe dat een opgeslagen bedrag wordt omgewisseld tegen contanten of cryptoactiva;

d)

de uitgever voert een monitoring van de transacties of de zakelijke relatie uit die toereikend is voor het opsporen van ongebruikelijke of verdachte transacties.

8.   Aanbieders van kansspeldiensten kunnen voldoen aan hun verplichting om cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen als bedoeld in artikel 20, lid 1, punt a), door de cliënt te identificeren en de identiteit van de cliënt te verifiëren bij binnenkomst in het casino of een andere fysieke kansspelgelegenheid, mits zij beschikken over systemen waarmee zij transacties aan specifieke klanten kunnen toerekenen.

9.   Uiterlijk 10 juli 2026 stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die technische reguleringsnormen wordt het volgende gespecificeerd:

a)

de meldingsplichtige entiteiten, sectoren of transacties die geassocieerd worden met een hoger risico van witwassen en terrorismefinanciering en waarvoor een lagere waarde van toepassing is dan de in lid 1, punt b), vastgestelde waarde;

b)

de betrokken waarden voor occasionele transacties;

c)

de criteria waarmee rekening moet worden gehouden voor het identificeren van occasionele transacties en zakelijke relaties;

d)

de criteria voor het identificeren van onderling samenhangende transacties.

Bij het opstellen van de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen houdt de AMLA terdege rekening met de inherente risiconiveaus van de bedrijfsmodellen van de verschillende soorten meldingsplichtige entiteiten en de door de Commissie uitgevoerde risicobeoordeling op Unieniveau op grond van artikel 7 van Richtlijn (EU) 2024/1640.

10.   Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in lid 9 van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 49 tot en met 52 van Verordening (EU) 2024/1620.

Artikel 20

Cliëntenonderzoeksmaatregelen

1.   Met het oog op het verrichten van een cliëntenonderzoek passen de meldingsplichtige entiteiten alle volgende maatregelen toe:

a)

de cliënt identificeren en zijn identiteit verifiëren;

b)

de uiteindelijk begunstigden identificeren en redelijke maatregelen nemen om hun identiteit te verifiëren, zodat de meldingsplichtige entiteit ervan overtuigd is dat zij weet wie de uiteindelijk begunstigde is en dat zij inzicht heeft in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt;

c)

informatie over het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie of de occasionele transacties beoordelen en, in voorkomend geval, verkrijgen, en dat doel en die aard begrijpen;

d)

nagaan of de cliënt of de uiteindelijk begunstigden onderworpen zijn aan gerichte financiële sancties en, in het geval van een cliënt of partij bij een juridische constructie die een juridische entiteit is, of natuurlijke of rechtspersonen die onderworpen zijn aan gerichte financiële sancties zeggenschap hebben over de juridische entiteit of meer dan 50 % van de eigendomsrechten van die juridische entiteit bezitten of een meerderheidsbelang erin hebben, zij het individueel of collectief;

e)

informatie over de aard van de activiteit van de cliënt, met inbegrip van, in het geval van ondernemingen, of zij activiteiten verrichten, of van hun arbeid of beroep, beoordelen en, in voorkomend geval, verkrijgen;

f)

de zakelijke relatie doorlopend monitoren, met inbegrip van een nauwlettende controle van tijdens de gehele duur van de zakelijke relatie verrichte transacties, om ervoor te zorgen dat de transacties stroken met de kennis van de meldingsplichtige entiteit over de cliënt en diens bedrijfsactiviteit en risicoprofiel, indien noodzakelijk ook inzake de oorsprong van de geldmiddelen;

g)

bepalen of de cliënt, de uiteindelijk begunstigde of de cliënt en, in voorkomend geval, de persoon namens wie of ten behoeve van wie een transactie of activiteit wordt verricht, een politiek prominente persoon, een familielid of een als naaste geassocieerde bekende persoon van die politiek prominente persoon is;

h)

indien een transactie of activiteit wordt verricht namens of ten behoeve van andere natuurlijke personen dan de cliënt, die natuurlijke personen identificeren en hun identiteit verifiëren;

i)

nagaan of eenieder die beweert namens de cliënt te handelen daar ook toe gemachtigd is en die persoon identificeren en zijn identiteit verifiëren.

2.   De meldingsplichtige entiteiten bepalen de reikwijdte van de in lid 1 bedoelde maatregelen op basis van een individuele analyse van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering, gelet op de specifieke kenmerken van de cliënt en van de zakelijke relatie of occasionele transactie, en rekening houdend met de door de meldingsplichtige entiteit op grond van artikel 10 verrichte bedrijfsbrede risicobeoordeling, de in bijlage I opgenomen variabelen inzake witwassen en terrorismefinanciering en de in de bijlagen II en III opgenomen risicofactoren.

Wanneer de meldingsplichtige entiteiten een verhoogd risico van witwassen of terrorismefinanciering vaststellen, passen zij verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toe op grond van afdeling 4 van dit hoofdstuk. Wanneer situaties met een lager risico worden vastgesteld, mogen de meldingsplichtige entiteiten vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen op grond van afdeling 3 van dit hoofdstuk.

3.   Uiterlijk op 10 juli 2026 vaardigt de AMLA richtsnoeren uit over de risicovariabelen en risicofactoren waarmee de meldingsplichtige entiteiten rekening moeten houden bij het aangaan van zakelijke relaties of het verrichten van occasionele transacties.

4.   De meldingsplichtige entiteiten moeten te allen tijde aan hun toezichthouders kunnen aantonen dat de genomen maatregelen passend zijn in het licht van de vastgestelde risico’s van witwassen en terrorismefinanciering.

Artikel 21

Onvermogen om te voldoen aan de verplichting cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen

1.   Wanneer een meldingsplichtige entiteit niet in staat is te voldoen aan de in artikel 20, lid 1, neergelegde verplichting om cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen, onthoudt zij zich van het uitvoeren van een transactie of het aangaan van een zakelijke relatie, beëindigt zij de zakelijke relatie en overweegt zij bij de FIE een verdachte transactie in verband met de cliënt te melden overeenkomstig artikel 69.

De beëindiging van een zakelijke relatie op grond van de eerste alinea van dit lid verbiedt niet de ontvangst van aan de meldingsplichtige entiteit verschuldigde geldmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 25), van Richtlijn (EU) 2015/2366.

Indien een meldingsplichtige entiteit de plicht heeft de activa van haar cliënt te beschermen, wordt de beëindiging van een zakelijke relatie niet opgevat als een verplichting tot vervreemding van de activa van de cliënt.

Bij levensverzekeringscontracten zien de meldingsplichtige entiteiten, indien nodig als alternatieve maatregel voor het beëindigen van de zakelijke relatie, ervan af transacties te verrichten voor de cliënt, met inbegrip van uitbetalingen aan begunstigden, totdat aan de in artikel 20, lid 1, vastgestelde cliëntenonderzoeksmaatregelen is voldaan.

2.   Lid 1 geldt niet voor notarissen, advocaten, andere onafhankelijke beoefenaren van een juridisch beroep, auditors, externe accountants en belastingadviseurs, in zoverre die personen de rechtspositie van hun cliënt bepalen of hun taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt verrichten in het kader van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen het verstrekken van advies over het instellen of vermijden van een dergelijk rechtsgeding.

De eerste alinea is niet van toepassing wanneer de daarin bedoelde meldingsplichtige entiteiten:

a)

betrokken zijn bij witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering;

b)

juridisch advies verstrekken met het oog op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering, of

c)

weten dat de cliënt juridisch advies inwint met het oog op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering; medeweten of opzet kan worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden.

3.   Meldingsplichtige entiteiten documenteren, onder meer aan de hand van de betrokken besluiten, bewijsstukken en motiveringen, de maatregelen die zijn genomen om te voldoen aan de eis dat cliëntenonderzoeksmaatregelen worden toegepast. Na elke evaluatie van het cliëntenonderzoek overeenkomstig artikel 26 volgt een actualisering van de documenten, gegevens of informatie die de meldingsplichtige entiteiten in hun bezit hebben.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde verplichting om registers bij te houden is ook van toepassing op situaties waarin de meldingsplichtige entiteiten weigeren een zakelijke relatie aan te gaan, een zakelijke relatie te beëindigen of alternatieve maatregelen toepassen overeenkomstig lid 1.

4.   Uiterlijk op 10 juli 2027 vaardigen de AMLA en de Europese Bankautoriteit gezamenlijke richtsnoeren uit voor de maatregelen die kredietinstellingen en financiële instellingen kunnen nemen om aan de AML/CFT-regels te voldoen bij de uitvoering van de vereisten van Richtlijn 2014/92/EU, ook in verband met de zakelijke relaties die het zwaarst worden getroffen door risicoverminderingspraktijken.

Artikel 22

Identificatie en verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijke begunstigden

1.   Behalve in gevallen met een lager risico waarop maatregelen uit hoofde van afdeling 3 van toepassing zijn en ongeacht de toepassing van aanvullende maatregelen in gevallen met een hoger risico uit hoofde van afdeling 4, verkrijgen de meldingsplichtige entiteiten ten minste de volgende informatie om de cliënt, elke persoon die beweert namens die cliënt te handelen en de natuurlijke personen namens wie of ten gunste van wie een transactie of activiteit wordt verricht te identificeren:

a)

voor natuurlijke personen:

i)

alle voor- en achternamen;

ii)

geboorteplaats en volledige geboortedatum;

iii)

nationaliteiten, staatloosheid of vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus, in voorkomend geval, en het nationale identificatienummer, in voorkomend geval;

iv)

de normale verblijfplaats of, bij gebrek aan een vast woonadres met rechtmatig verblijf in de Unie, het postadres waar de natuurlijke persoon kan worden bereikt en, indien beschikbaar, het fiscaal identificatienummer;

b)

voor rechtspersonen:

i)

de rechtsvorm en naam van de juridische entiteit;

ii)

het adres van de statutaire of officiële zetel en, indien verschillend, de hoofdvestiging, en het land van oprichting;

iii)

de namen van de juridische vertegenwoordigers van de juridische entiteit en, indien beschikbaar, het registratienummer, het fiscaal identificatienummer en de identificatiecode voor de juridische entiteit;

iv)

de namen van personen met aandelen of bestuursfuncties als gevolmachtigde, met inbegrip van een verwijzing naar hun status als gevolmachtigd aandeelhouder of bestuurder;

c)

voor trustees van express trusts of personen met een gelijkwaardige positie in soortgelijke juridische constructies:

i)

basisinformatie over de juridische constructie; met betrekking tot de activa die in de juridische constructie worden aangehouden of via die constructie worden beheerd, worden echter alleen de activa geïdentificeerd die in het kader van de zakelijke relatie of occasionele transactie moeten worden beheerd;

ii)

het woonadres van de trustees of de personen met een gelijkwaardige positie in soortgelijke juridische constructies, en, indien deze verschillen, de plaats waar de express trust of soortgelijke juridische constructie wordt beheerd, de akten (“powers”) die de juridische constructie reguleren en binden, alsmede, indien beschikbaar, het fiscaal identificatienummer en de identificatiecode voor de juridische entiteit;

d)

voor andere organisaties met rechtsbevoegdheid naar nationaal recht:

i)

de naam en het adres van de statutaire zetel, of gelijkwaardige informatie;

ii)

de namen van de personen die gemachtigd zijn de organisatie te vertegenwoordigen, alsmede, indien van toepassing, de rechtsvorm, het fiscaal identificatienummer, het registratienummer, de identificatiecode voor de juridische entiteit en de oprichtingsakte, of gelijkwaardige informatie.

2.   Met het oog op de identificatie van de uiteindelijk begunstigde van een juridische entiteit of van een juridische constructie verzamelen de meldingsplichtige entiteiten de in artikel 62, lid 1, tweede alinea, punt a), bedoelde informatie.

Wanneer alle mogelijke identificatiemiddelen zijn uitgeput en nog steeds geen natuurlijke personen als uiteindelijk begunstigden zijn geïdentificeerd, of wanneer er twijfels zijn of de geïdentificeerde personen de uiteindelijk begunstigden zijn, registreren de meldingsplichtige entiteiten dat er geen uiteindelijk begunstigde is geïdentificeerd en identificeren zij alle natuurlijke personen die de functie van hogere leidinggevende in de juridische entiteit bekleden, en verifiëren zij de identiteit van die personen.

Indien de verrichting van de in de tweede alinea bedoelde een identiteitscontrole de cliënt ervan op de hoogte zou brengen dat de meldingsplichtige entiteit twijfels heeft over de uiteindelijk begunstigden van de juridische entiteit, ziet de meldingsplichtige entiteit ervan af de identiteit van hogere leidinggevenden te verifiëren en registreert zij in plaats daarvan de stappen die zijn ondernomen om de identiteit van de uiteindelijk begunstigden en hogere leidinggevenden vast te stellen. De meldingsplichtige entiteiten documenteren de genomen maatregelen en de moeilijkheden die zich tijdens het identificatieproces hebben voorgedaan en die het noodzakelijk maakten een hoge leidinggevende te identificeren.

3.   Kredietinstellingen en financiële instellingen verkrijgen informatie om de natuurlijke of rechtspersonen die gebruikmaken van een virtueel IBAN dat zij uitgeven, te identificeren en om hun identiteit te verifiëren, en de bijbehorende bank- of betaalrekening.

De kredietinstelling of financiële instelling die de bank- of betaalrekening beheert waarnaar een door een andere kredietinstelling of financiële instelling uitgegeven virtueel IBAN betalingen doorleidt, zorgt ervoor dat zij van de instelling die het virtuele IBAN uitgeeft, onverwijld de informatie kan verkrijgen waarmee de natuurlijke persoon die dat virtuele IBAN gebruikt, wordt geïdentificeerd en diens identiteit wordt geverifieerd of in ieder geval binnen vijf werkdagen nadat zij om die informatie heeft verzocht.

4.   Bij begunstigden van trusts of soortgelijke juridische entiteiten of constructies die door middel van specifieke kenmerken of naar categorie worden aangewezen, verkrijgt de meldingsplichtige entiteit voldoende informatie betreffende de begunstigde om op het tijdstip van uitbetaling of op het tijdstip waarop de begunstigde zijn definitieve rechten uitoefent, de identiteit van de begunstigde te kunnen vaststellen.

5.   Bij discretionaire trusts verkrijgt de meldingsplichtige entiteit voldoende informatie betreffende het voorwerp van een bevoegdheid en verkrijgers bij niet-uitoefening om op het tijdstip waarop de trustees hun discretionaire bevoegdheid uitoefenen of op het tijdstip waarop de verkrijgers bij niet-uitoefening de begunstigden worden omdat de trustees hun discretionaire bevoegdheid niet hebben uitgeoefend, de identiteit van de begunstigde te kunnen vaststellen.

6.   De meldingsplichtige entiteiten verkrijgen de informatie, documenten en gegevens die vereist zijn voor de verificatie van de identiteit van de cliënt en van elke persoon die beweert namens de cliënt te handelen, door middel van een van de volgende methoden:

a)

een ingediend identiteitsdocument, paspoort of gelijkwaardig document, en, in voorkomend geval, informatie uit betrouwbare en onafhankelijke bronnen, ongeacht of de toegang daartoe rechtstreeks is of door de cliënt wordt verstrekt;

b)

het gebruik van elektronische identificatiemiddelen die voldoen aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 910/2014 met betrekking tot de betrouwbaarheidsniveaus “substantieel” of “hoog” en relevante gekwalificeerde vertrouwensdiensten als bedoeld in die verordening.

7.   Meldingsplichtige entiteiten verifiëren de identiteit van de uiteindelijk begunstigde en, in voorkomend geval, de personen namens wie of ten behoeve van wie een transactie of activiteit wordt verricht, op een van de volgende manieren:

a)

overeenkomstig lid 6;

b)

door redelijke maatregelen te nemen om de nodige informatie, documenten en gegevens te verkrijgen van de cliënt of andere betrouwbare bronnen, met inbegrip van andere openbare registers dan de centrale registers.

De meldingsplichtige entiteiten bepalen de omvang van de te raadplegen informatie, rekening houdend met de risico’s die verbonden zijn aan de occasionele transactie of de zakelijke relatie en de uiteindelijk begunstigde, met inbegrip van risico’s in verband met de eigendomsstructuur.

Naast de verificatiemiddelen van de eerste alinea van dit lid verifiëren de meldingsplichtige entiteiten ook de informatie over de uiteindelijk begunstigden door de centrale registers te raadplegen.

Artikel 23

Tijdstip van de verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde

1.   De verificatie van de identiteit van de cliënt, de uiteindelijk begunstigde en alle personen op grond van artikel 20, lid 1, punten h) en i), gebeurt voordat een zakelijke relatie wordt aangegaan of een occasionele transactie wordt verricht. Dergelijke verplichting geldt niet voor situaties met een lager risico in de zin van afdeling 3 van dit hoofdstuk, mits het lagere risico uitstel van verificatie rechtvaardigt.

Voor vastgoedmakelaars wordt de in de eerste alinea bedoelde verificatie verricht nadat een aanbod door de verkoper of verhuurder wordt aanvaard en in ieder geval voordat geldmiddelen of voorwerpen worden overgedragen.

2.   In afwijking van lid 1 kan de verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde worden voltooid tijdens het aangaan van een zakelijke relatie indien dit noodzakelijk is om de normale bedrijfsvoering niet te verstoren en indien het risico van witwassen of terrorismefinanciering laag is. In die omstandigheden wordt die procedure zo spoedig mogelijk na het eerste contact afgerond.

3.   In afwijking van lid 1 van dit artikel kan een kredietinstelling of een financiële instelling op verzoek van een cliënt een rekening openen, met inbegrip van rekeningen waarmee effectentransacties kunnen worden verricht, mits er voldoende waarborgen bestaan dat er noch door, noch namens de cliënt transacties worden verricht voordat de in artikel 20, lid 1, punten a) en b), vastgelegde cliëntenonderzoeksmaatregelen volledig zijn nageleefd.

4.   Telkens wanneer een nieuwe zakelijke relatie wordt aangegaan met een juridische entiteit of de trustee van een express trust of de persoon met een gelijkwaardige positie in een soortgelijke juridische constructie als bedoeld in de artikelen 51, 57, 58, 61 en 67 en informatie over de uiteindelijk begunstigden moet worden geregistreerd op grond van artikel 10 van Richtlijn (EU) 2024/1640, verzamelen de meldingsplichtige entiteiten geldig bewijs van registratie of een recent uittreksel uit het register dat de geldigheid van de registratie bevestigt.

Artikel 24

Melden van discrepanties tussen informatie in registers van uiteindelijk begunstigden

1.   Meldingsplichtige entiteiten maken bij de centrale registers melding van elke discrepantie die zij vinden tussen de in de centrale registers beschikbare informatie en de informatie die zij verzamelen overeenkomstig artikel 20, lid 1, punt b), en artikel 22, lid 7.

De in de eerste alinea bedoelde discrepanties worden zonder onnodige vertraging en in ieder geval binnen 14 kalenderdagen nadat ze ontdekt zijn, gemeld. Meldingsplichtige entiteiten laten, wanneer zij dergelijke discrepanties melden, hun meldingen vergezeld gaan van de door de hen verkregen informatie waaruit de discrepantie blijkt en die aangeeft wie volgens hen de uiteindelijk begunstigden en, in voorkomend geval, de gevolmachtigde aandeelhouders en gevolmachtigde bestuurders zijn en waarom.

2.   In afwijking van lid 1 mogen meldingsplichtige entiteiten ervan afzien discrepanties te melden aan het centrale register en mogen zij in plaats daarvan de cliënten om aanvullende informatie verzoeken indien de vastgestelde discrepanties:

a)

zich beperken tot tikfouten, verschillende transliteratievormen, of kleine onnauwkeurigheden die geen gevolgen hebben voor de identificatie van de uiteindelijk begunstigden of hun positie, of

b)

het gevolg zijn van verouderde gegevens, maar de uiteindelijk begunstigden bekend zijn bij de meldingsplichtige entiteit op basis van een andere betrouwbare bron en er geen redenen zijn om te vermoeden dat er sprake is van een intentie om informatie te verbergen.

Indien een meldingsplichtige entiteit besluit dat de informatie over uiteindelijk begunstigden in het centrale register onjuist is, verzoekt zij de cliënten overeenkomstig artikel 63, 64 en 67 om zonder onnodige vertraging en in ieder geval binnen 14 kalenderdagen na de uitnodiging de juiste informatie bij het centrale register in te dienen.

Dit lid is niet van toepassing op gevallen van een hoger risico waarop maatregelen uit hoofde van afdeling 4 van dit hoofdstuk van toepassing zijn.

3.   Indien een cliënt de juiste informatie niet binnen de in lid 2, tweede alinea, bedoelde termijn heeft ingediend, meldt de meldingsplichtige entiteit de discrepantie bij het centrale register overeenkomstig lid 1, tweede alinea.

4.   Dit artikel geldt niet voor notarissen, advocaten, andere onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen, bedrijfsrevisoren, externe accountants en belastingadviseurs in verband met de informatie die zij van of over een cliënt ontvangen wanneer zij de rechtspositie van die cliënt bepalen dan wel in of in verband met een rechtsgeding verdedigen of vertegenwoordigen, met inbegrip van het verstrekken van advies over het instellen of vermijden van een dergelijk geding, ongeacht of dergelijke informatie vóór, gedurende of na dat geding wordt ontvangen of verkregen.

De vereisten van dit artikel gelden echter wel indien de in de eerste alinea van dit lid bedoelde meldingsplichtige entiteiten juridisch advies verstrekken in een van de situaties die onder artikel 21, lid 2, tweede alinea, vallen.

Artikel 25

Identificatie van het doel en de beoogde aard van een zakelijke relatie of occasionele transactie

Alvorens een zakelijke relatie aan te gaan of een occasionele transactie te verrichten, zorgt de meldingsplichtige entiteit ervoor dat zij inzicht krijgt in het doel en de beoogde aard ervan. Daartoe verkrijgt de meldingsplichtige entiteit waar nodig informatie over:

a)

het doel en de economische onderbouwing van de occasionele transactie of zakelijke relatie;

b)

het geraamde bedrag van de beoogde activiteiten;

c)

de bron van de geldmiddelen;

d)

de bestemming van de geldmiddelen;

e)

de bedrijfsactiviteit of het beroep van de klant.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt a), van dit artikel verzamelen de onder artikel 74 vallende meldingsplichtige entiteiten informatie teneinde te bepalen of het beoogde gebruik van de goederen met een hoge waarde als bedoeld in dat artikel voor commerciële of niet-commerciële doeleinden is.

Artikel 26

Doorlopende monitoring van de zakelijke relatie en monitoring van door cliënten verrichte transacties

1.   De meldingsplichtige entiteiten verrichten een doorlopende monitoring van zakelijke relaties, met inbegrip van de tijdens de gehele duur van een zakelijke relatie door de cliënt verrichte transacties, met als doel ervoor te zorgen dat die transacties stroken met de kennis van de meldingsplichtige entiteit over de cliënt en diens bedrijfsactiviteit en risicoprofiel, en indien nodig, met de informatie over de oorsprong en bestemming van de geldmiddelen, en met als doel de transacties op te sporen die op grond van artikel 69, lid 2, grondiger zullen worden beoordeeld.

Indien zakelijke relaties betrekking hebben op meer dan één product of dienst, zorgen de meldingsplichtige entiteiten ervoor dat de cliëntenonderzoeksmaatregelen al die producten en diensten dekken.

Indien de tot een groep behorende meldingsplichtige entiteiten zakelijke relaties onderhouden met cliënten die ook cliënt zijn van andere entiteiten binnen die groep, ongeacht of het gaat om meldingsplichtige entiteiten of ondernemingen die niet aan AML/CFT-vereisten onderworpen zijn, houden zij bij het monitoren van de zakelijke relatie met hun cliënten rekening met informatie over die andere zakelijke relaties.

2.   In het kader van de in lid 1 bedoelde doorlopende monitoring zorgen de meldingsplichtige entiteiten ervoor dat de relevante documenten, gegevens of informatie van de cliënt worden geactualiseerd.

De periode tussen de actualiseringen van cliënteninformatie op grond van de eerste alinea hangt af van het risico dat aan de zakelijke relatie verbonden is en mag in ieder geval niet meer dan:

a)

één jaar zijn voor cliënten met een hoger risico waarop maatregelen uit hoofde van afdeling 4 van dit hoofdstuk van toepassing zijn;

b)

vijf jaar zijn voor alle andere cliënten.

3.   In aanvulling op de vereisten van lid 2 zorgen de meldingsplichtige entiteiten voor een evaluatie en, in voorkomend geval, actualisering van de cliënteninformatie wanneer:

a)

de relevante omstandigheden van een cliënt veranderen;

b)

de meldingsplichtige entiteiten wettelijk verplicht zijn gedurende het betrokken kalenderjaar contact op te nemen met de cliënt met het oog op een evaluatie van relevante informatie inzake de uiteindelijk begunstigden of met het oog op de naleving van Richtlijn 2011/16/EU van de Raad (42);

c)

zij kennis krijgen van een relevant feit dat betrekking heeft op de cliënt.

4.   Naast de in lid 1 van dit artikel bedoelde doorlopende monitoring verifiëren meldingsplichtige entiteiten ook regelmatig of aan de in artikel 20, lid 1, punt d), neergelegde voorwaarden wordt voldaan. De frequentie van die verificatie staat in verhouding tot de mate waarin de meldingsplichtige entiteit en de zakelijke relatie worden blootgesteld aan risico’s van niet-uitvoering en ontduiking van gerichte financiële sancties.

In het geval van kredietinstellingen en financiële instellingen wordt de in de eerste alinea bedoelde verificatie ook verricht bij elke nieuwe aanwijzing met betrekking tot gerichte financiële sancties.

De vereisten van dit lid komen niet in de plaats van de verplichting om gerichte financiële sancties toe te passen of van strengere vereisten uit hoofde van andere rechtshandelingen van de Unie of uit hoofde van nationaal recht inzake de verificatie van de cliëntenbasis aan de hand van lijsten van gerichte financiële sancties.

5.   Uiterlijk op 10 juli 2026 vaardigt de AMLA richtsnoeren uit over de doorlopende monitoring van een zakelijke relatie en over de monitoring van de in het kader van die relatie verrichte transacties.

Artikel 27

Tijdelijke maatregelen voor cliënten die onderworpen zijn aan financiële sancties van de VN

1.   Ten aanzien van cliënten die onderworpen zijn aan financiële sancties van de VN, die onder zeggenschap staan van natuurlijke of rechtspersonen die onderworpen zijn aan financiële sancties van de VN, of waarin natuurlijke of rechtspersonen of entiteiten die onderworpen zijn aan financiële sancties van de VN meer dan 50 % van de eigendomsrechten bezitten of een meerderheidsbelang hebben, zij het individueel of collectief, houden de meldingsplichtige entiteiten de gegevens bij over:

a)

de geldmiddelen of andere activa die zij voor de cliënt beheren op het tijdstip waarop de financiële sancties van de VN openbaar worden gemaakt;

b)

de transacties die de cliënt heeft getracht te verrichten;

c)

de transacties die voor de cliënt zijn verricht.

2.   Meldingsplichtige entiteiten passen dit artikel toe tussen het tijdstip waarop de financiële sancties van de VN openbaar worden gemaakt en het tijdstip van toepassing van de desbetreffende gerichte financiële sancties in de Unie.

Artikel 28

Technische reguleringsnormen inzake de voor het cliëntenonderzoek vereiste informatie

1.   Uiterlijk 10 juli 2026 stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt zij deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die technische reguleringsnormen wordt het volgende gespecificeerd:

a)

de vereisten die op grond van artikel 20 van toepassing zijn op de meldingsplichtige entiteiten en de informatie die moet worden verzameld met het oog op het uitvoeren van een standaard-, vereenvoudigd en verscherpt cliëntenonderzoek op grond van artikel 22, artikel 25, artikel 33, lid 1, en artikel 34, lid 4, met inbegrip van minimumvereisten voor situaties met een lager risico;

b)

het type vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen die de meldingsplichtige entiteiten op grond van artikel 33, lid 1, van deze verordening mogen toepassen in situaties met een lager risico, met inbegrip van maatregelen die van toepassing zijn op specifieke categorieën meldingsplichtige entiteiten en producten of diensten, rekening houdend met de resultaten van de op grond van artikel 7 van Richtlijn (EU) 2024/1640 door de Commissie uitgevoerde risicobeoordeling op Unieniveau;

c)

de risicofactoren die verband houden met de kenmerken van elektronischgeldinstrumenten die toezichthouders in aanmerking moeten nemen bij het bepalen van de reikwijdte van de vrijstelling uit hoofde van artikel 19, lid 7;

d)

de betrouwbare en onafhankelijke informatiebronnen voor het verifiëren van de identificatiegegevens van natuurlijke of rechtspersonen met het oog op de toepassing van artikel 22, leden 6 en 7;

e)

de lijst van kenmerken die de in artikel 22, lid 6, punt b), bedoelde elektronische identificatiemiddelen en relevante gekwalificeerde vertrouwensdiensten moeten hebben om te voldoen aan de vereisten van artikel 20, lid 1, punten a) en b), in geval van standaard-, vereenvoudigd en verscherpt cliëntenonderzoek.

2.   De in lid 1, punten a) en b), bedoelde vereisten en maatregelen zijn gebaseerd op de volgende criteria:

a)

het aan de aangeboden dienst verbonden inherente risico;

b)

de aan de categorieën cliënten verbonden risico’s;

c)

de aard, het bedrag en de herhaaldelijkheid van de transactie;

d)

de voor de zakelijke relatie of de occasionele transactie gebruikte kanalen.

3.   De AMLA evalueert de technische reguleringsnormen regelmatig en bereidt, indien nodig, het ontwerp voor de actualisering van die normen in het licht van, onder meer, innovatie en technologische ontwikkelingen voor en legt dit ontwerp voor aan de Commissie.

4.   Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de leden 1 en 3 van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 49 tot en met 52 van Verordening (EU) 2024/1620.

AFDELING 2

Beleid ten aanzien van derde landen en externe bedreigingen op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering

Artikel 29

Identificatie van derde landen met aanzienlijke strategische tekortkomingen in hun nationale AML/CFT-regelingen

1.   Derde landen met aanzienlijke strategische tekortkomingen in hun nationale AML/CFT-regelingen worden door de Commissie geïdentificeerd en aangewezen als “derde landen met een hoog risico”.

2.   De Commissie is bevoegd om, met het oog op de identificatie van de in lid 1 van dit artikel bedoelde derde landen, overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen ter aanvulling van deze verordening vast te stellen, wanneer:

a)

is vastgesteld dat het wettelijke en institutionele AML/CFT-kader van het derde land aanzienlijke strategische tekortkomingen vertoont;

b)

is vastgesteld dat de doeltreffendheid van het AML/CFT-stelsel van het derde land wat betreft het aanpakken van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering of zijn stelsel om risico’s van niet-uitvoering of ontduiking van financiële sancties van de VN in verband met de financiering van proliferatie te beoordelen en te beperken, aanzienlijke strategische tekortkomingen vertoont;

c)

de in het kader van de punten a) en b) vastgestelde aanzienlijke strategische tekortkomingen van aanhoudende aard zijn en er geen maatregelen zijn of worden genomen om die tekortkomingen te beperken.

Die gedelegeerde handelingen worden vastgesteld uiterlijk twintig kalenderdagen nadat de Commissie zich ervan heeft vergewist dat aan de criteria van de eerste alinea, punt a), b) of c), is voldaan.

3.   Voor de toepassing van lid 2 houdt de Commissie rekening met oproepen tot het toepassen van verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen en aanvullende risicobeperkende maatregelen (“tegenmaatregelen”) door internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van preventie van witwassen en bestrijding van terrorismefinanciering, alsmede met relevante, door hen opgestelde evaluaties, beoordelingen, rapporten en openbare verklaringen.

4.   Wanneer een derde land overeenkomstig de in lid 2 bedoelde criteria wordt geïdentificeerd, passen de meldingsplichtige entiteiten de in artikel 34, lid 4, genoemde verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toe ten aanzien van de zakelijke relaties of occasionele transacties waarbij natuurlijke of rechtspersonen uit dat derde land betrokken zijn.

5.   In de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen worden onder de in artikel 35 genoemde tegenmaatregelen de specifieke tegenmaatregelen vastgesteld ter beperking van specifieke risico’s die voortvloeien uit elk derde land met een hoog risico.

6.   Indien een lidstaat een specifiek risico van witwassen of terrorismefinanciering van een derde land vaststelt dat de Commissie overeenkomstig de in lid 2 bedoelde criteria heeft vastgesteld, maar dat niet wordt aangepakt met de in lid 5 bedoelde tegenmaatregelen, dan kan hij van de op zijn grondgebied gevestigde meldingsplichtige entiteiten verlangen dat zij specifieke aanvullende tegenmaatregelen toepassen om de specifieke risico’s van dat derde land te beperken. Het vastgestelde risico en de overeenkomstige tegenmaatregelen worden binnen vijf dagen na de toepassing van die tegenmaatregelen ter kennis van de Commissie gebracht.

7.   De Commissie evalueert de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen regelmatig om ervoor te zorgen dat de op grond van lid 5 vastgestelde specifieke tegenmaatregelen rekening houden met de wijzigingen in het AML/CFT-kader van het derde land, en evenredig en passend zijn ten opzichte van de risico’s.

Na ontvangst van een kennisgeving op grond van lid 6, beoordeelt de Commissie de ontvangen informatie om te bepalen of landspecifieke risico’s de integriteit van de interne markt van de Unie aantasten. Indien passend herziet de Commissie de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen door de nodige tegenmaatregelen toe te voegen om die aanvullende risico’s te beperken. Indien de Commissie van oordeel is dat de door een lidstaat uit hoofde van lid 6 toegepaste specifieke aanvullende maatregelen niet noodzakelijk zijn om de specifieke risico’s van dat derde land te beperken, kan door middel van een uitvoeringshandeling besluiten dat de lidstaat de specifieke tegenmaatregelen moet stopzetten.

Artikel 30

Identificatie van derde landen met nalevingstekortkomingen in hun nationale AML/CFT-regelingen

1.   Derde landen met nalevingstekortkomingen in hun nationale AML/CFT-regelingen worden door de Commissie geïdentificeerd.

2.   De Commissie is bevoegd om, met het oog op de identificatie van de in lid 1 bedoelde derde landen, overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen ter aanvulling van deze verordening vast te stellen, wanneer:

a)

is vastgesteld dat het wettelijke en institutionele AML/CFT-kader van het derde land nalevingstekortkomingen vertoont;

b)

is vastgesteld dat de doeltreffendheid van het AML/CFT-stelsel van het derde land om risico’s van witwassen en terrorismefinanciering aan te pakken, of zijn stelsel om risico’s van niet-uitvoering of ontduiking van financiële sancties van de VN in verband met de financiering van proliferatie te beoordelen en te beperken, nalevingstekortkomingen vertoont.

Die gedelegeerde handelingen worden vastgesteld uiterlijk 20 kalenderdagen nadat de Commissie zich ervan heeft vergewist dat sprake is van een situatie als bedoeld in punt a) of b) van de eerste alinea.

3.   De Commissie houdt bij het opstellen van de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen rekening met, als uitgangspunt voor haar beoordeling, informatie over rechtsgebieden die onder verscherpt toezicht door internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van preventie van witwassen en bestrijding van terrorismefinanciering staan, alsmede met relevante, door hen opgestelde evaluaties, beoordelingen, rapporten en openbare verklaringen.

4.   In de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen wordt bepaald welke van de in artikel 34, lid 4, genoemde verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen de meldingsplichtige entiteiten specifiek dienen te nemen ter beperking van de risico’s die verbonden zijn aan zakelijke relaties of occasionele transacties waarbij natuurlijke of rechtspersonen uit dat derde land betrokken zijn.

5.   De Commissie evalueert de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen regelmatig om ervoor te zorgen dat de op grond van lid 4 vastgestelde specifieke verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen rekening houden met de wijzigingen in het AML/CFT-kader van het derde land, en evenredig en passend zijn ten opzichte van de risico’s.

Artikel 31

Identificatie van derde landen die een specifieke en ernstige bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie

1.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze verordening door derde landen te identificeren indien zij het in bijzondere gevallen onontbeerlijk acht een specifieke en ernstige bedreiging te beperken die die derde landen vormen voor het financiële stelsel van de Unie en de goede werking van de interne markt, en die niet op grond van de artikelen 29 en 30 kan worden beperkt.

2.   Bij het opstellen van de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen houdt de Commissie met name rekening met de volgende criteria:

a)

het juridische en institutionele AML/CFT-kader van het derde land, in het bijzonder:

i)

de strafbaarstelling van witwassen en terrorismefinanciering;

ii)

de maatregelen voor cliëntenonderzoek;

iii)

de voorschriften inzake bewaring van gegevens;

iv)

de voorschriften inzake melding van verdachte transacties;

v)

de beschikbaarheid van accurate en tijdige informatie over de uiteindelijk begunstigden van juridische entiteiten en juridische constructies voor de bevoegde autoriteiten;

b)

de bevoegdheden en procedures van de bevoegde autoriteiten van het derde land op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, waaronder voldoende doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, alsmede de wijze waarop het derde land in de praktijk samenwerkt en informatie uitwisselt met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten;

c)

de doeltreffendheid van het AML/CFT-stelsel van het derde land voor het aanpakken van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering.

3.   Om het in lid 1 bedoelde dreigingsniveau te bepalen, kan de Commissie de AMLA verzoeken een advies uit te brengen om te beoordelen welke specifieke impact het dreigingsniveau van het derde land heeft op de integriteit van het financiële stelsel van de Unie.

4.   Indien de AMLA vaststelt dat een derde land dat niet op grond van de artikelen 29 en 30 is geïdentificeerd, een specifieke en ernstige bedreiging voor het financiële stelsel van de Unie vormt, kan zij een advies tot de Commissie richten waarin zij uiteenzet welke bedreiging zij heeft vastgesteld en waarom zij van mening is dat de Commissie het derde land overeenkomstig lid 1 moet identificeren.

Indien de Commissie besluit het in de eerste alinea bedoelde derde land niet te identificeren, motiveert zij die beslissing ten aanzien van de AMLA.

5.   De Commissie houdt bij het opstellen van de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen met name rekening met relevante evaluaties, beoordelingen of rapporten die zijn opgesteld door internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van preventie van witwassen en bestrijding van terrorismefinanciering.

6.   Wanneer de vastgestelde specifieke en ernstige bedreiging die uitgaat van het betrokken derde land een aanzienlijke strategische tekortkoming vormt, is artikel 29, lid 4, van toepassing en worden in de in lid 1 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handeling specifieke tegenmaatregelen vastgesteld als bedoeld in artikel 29, lid 5.

7.   Wanneer de vastgestelde specifieke en ernstige bedreiging die uitgaat van het betrokken derde land een nalevingstekortkoming vormt, worden in de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handeling specifieke verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen vastgesteld onder de in artikel 34, lid 4, genoemde maatregelen die de meldingsplichtige entiteiten moeten toepassen om de risico's te beperken die verbonden zijn aan zakelijke relaties of occasionele transacties waarbij natuurlijke personen of rechtspersonen uit dat derde land betrokken zijn.

8.   De Commissie evalueert de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen regelmatig om ervoor te zorgen dat de in de lid 6 bedoelde tegenmaatregelen en de in lid 7 bedoelde verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen rekening houden met de wijzigingen in het AML/CFT-kader van het derde land, en evenredig en passend zijn ten opzichte van de risico’s.

9.   De Commissie kan door middel van een uitvoeringshandeling de methode voor de identificatie van derde landen op grond van dit artikel vastleggen. In die uitvoeringshandeling wordt met name het volgende vastgelegd:

a)

hoe de in lid 2 bedoelde criteria worden beoordeeld;

b)

het proces voor interactie met het derde land dat wordt beoordeeld;

c)

het proces om de lidstaten en de AMLA te betrekken bij de identificatie van derde landen die een specifieke en ernstige bedreiging voor het financiële stelsel van de Unie vormen.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 86, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 32

Richtsnoeren inzake risico’s, trends en methoden op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering

1.   Uiterlijk op 10 juli 2027 vaardigt de AMLA richtsnoeren uit waarin de risico’s, trends en methoden die in buiten de Unie gelegen geografische gebieden bestaan en waaraan de meldingsplichtige entiteiten zijn blootgesteld, worden omschreven. De AMLA houdt met name rekening met de in bijlage III opgenomen risicofactoren. Met betrekking tot situaties met een hoger risico omvatten de richtsnoeren verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen die de meldingsplichtige entiteiten met het oog op de beperking van die risico’s moeten overwegen toe te passen.

2.   De AMLA evalueert de in lid 1 bedoelde richtsnoeren ten minste om de twee jaar.

3.   Bij het uitbrengen en het evalueren van de in lid 1 bedoelde richtsnoeren houdt de AMLA rekening met evaluaties, beoordelingen of rapporten die zijn opgesteld door instellingen, organen en instanties van de Unie, internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van preventie van witwassen en bestrijding van terrorismefinanciering.

AFDELING 3

Vereenvoudigd zorgvuldigheidsonderzoek

Artikel 33

Vereenvoudigde zorgvuldigheidsmaatregelen

1.   Indien de zakelijke relatie of transactie in het licht van de in de bijlagen II en III vermelde risicofactoren een laag risico vertegenwoordigt, kunnen de meldingsplichtige entiteiten de volgende vereenvoudigde zorgvuldigheidsmaatregelen toepassen:

a)

het verifiëren van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde na het aangaan van de zakelijke relatie, op voorwaarde dat het specifieke lagere risico dit uitstel rechtvaardigt, maar in geen geval later dan 60 dagen nadat de relatie is aangegaan;

b)

het minder frequent actualiseren van de cliëntidentificatie;

c)

het beperken van de hoeveelheid informatie die wordt verzameld om het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie of de occasionele transactie te bepalen, of het afleiden van die informatie op basis van het type transactie of zakelijke relatie;

d)

het minder frequent en minder intensief controleren van de door de cliënt verrichte transacties;

e)

het toepassen van andere relevante vereenvoudigde zorgvuldigheidsmaatregelen die de AMLA op grond van artikel 28 heeft vastgesteld.

De in de eerste alinea bedoelde maatregelen zijn evenredig aan de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteit en aan de specifieke elementen van het vastgestelde lagere risico. De meldingsplichtige entiteiten monitoren de transacties en de zakelijke relatie echter voldoende om ongebruikelijke of verdachte transacties te kunnen opsporen.

2.   De meldingsplichtige entiteiten zorgen ervoor dat de op grond van artikel 9 vastgestelde interne procedures de specifieke maatregelen bevatten om de verschillende soorten cliënten die een lager risico vertegenwoordigen, op een vereenvoudigde manier te verifiëren. De besluiten om rekening te houden met aanvullende factoren die wijzen op een lager risico, worden door de meldingsplichtige entiteiten gedocumenteerd.

3.   Met het oog op de toepassing van vereenvoudigde zorgvuldigheidsmaatregelen als bedoeld in lid 1, punt a), stellen de meldingsplichtige entiteiten risicobeheerprocedures vast inzake de voorwaarden waaronder zij diensten kunnen verlenen of transacties kunnen verrichten voor een nog niet geverifieerde cliënt, onder meer door dergelijke transacties op het vlak van bedrag, aantal of soort te beperken of die transacties te monitoren om na te gaan of ze in overeenstemming zijn met de verwachte normen voor de zakelijke relatie in kwestie.

4.   De meldingsplichtige entiteiten verifiëren regelmatig of nog steeds aan de voorwaarden voor de toepassing van vereenvoudigde zorgvuldigheidsmaatregelen wordt voldaan. De frequentie van dergelijke verificaties moet evenredig zijn aan de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteit en de risico’s die aan de specifieke relatie verbonden zijn.

5.   De meldingsplichtige entiteiten zien in de volgende situaties af van de toepassing van vereenvoudigde zorgvuldigheidsmaatregelen:

a)

de meldingsplichtige entiteiten betwijfelen of de informatie die de cliënt of de uiteindelijk begunstigde bij de identificatie heeft verstrekt, waarheidsgetrouw is, of stellen vast dat die informatie inconsistent is;

b)

de factoren die wijzen op een lager risico, zijn niet langer aanwezig;

c)

uit de monitoring van de transacties van de cliënt en de in het kader van de zakelijke relatie verzamelde informatie blijkt dat geen sprake is van een lager risico;

d)

er bestaat een vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering;

e)

er bestaat een vermoeden dat de cliënt, of de persoon die namens de cliënt handelt, probeert gerichte financiële sancties te omzeilen of te ontduiken.

AFDELING 4

Verscherpt zorgvuldigheidsonderzoek

Artikel 34

Toepassingsgebied van verscherpte zorgvuldigheidsmaatregelen

1.   In de in de artikelen 29, 30, 31 en 36 tot en met 46 bedoelde gevallen alsmede in andere gevallen met een hoger risico die door de meldingsplichtige entiteiten op grond van artikel 20, lid 2, tweede alinea, worden vastgesteld, passen de meldingsplichtige entiteiten verscherpte zorgvuldigheidsmaatregelen toe om die risico’s op passende wijze te beheren en te beperken.

2.   De meldingsplichtige entiteiten onderzoeken het doel van alle transacties die aan ten minste een van de volgende voorwaarden voldoen, en de oorsprong en de bestemming van de daarbij betrokken geldmiddelen:

a)

de transactie is complex;

b)

de transactie is ongebruikelijk groot;

c)

de transactie vertoont een ongebruikelijk patroon;

d)

de transactie heeft geen duidelijk economisch of rechtmatig doel.

3.   Behalve in de gevallen als bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk houden de meldingsplichtige entiteiten bij het beoordelen van de aan een zakelijke relatie of occasionele transactie verbonden risico’s van witwassen en terrorismefinanciering ten minste rekening met de op een potentieel hoger risico wijzende factoren die zijn opgenomen in bijlage III en de door de AMLA op grond van artikel 32 vastgestelde richtsnoeren, alsmede met alle andere indicatoren van een hoger risico, zoals kennisgevingen van de FIE en bevindingen van de bedrijfsbrede risicobeoordeling uit hoofde van artikel 10.

4.   Behalve in de gevallen als bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk passen de meldingsplichtige entiteiten in gevallen met een hoger risico als bedoeld in lid 1 van dit artikel verscherpte zorgvuldigheidsmaatregelen toe, in verhouding tot vastgestelde hogere risico’s, die de volgende maatregelen kunnen omvatten:

a)

verkrijgen van aanvullende informatie over de cliënten en de uiteindelijk begunstigden;

b)

verkrijgen van aanvullende informatie over de beoogde aard van de zakelijke relatie;

c)

verkrijgen van aanvullende informatie over de bron van de geldmiddelen en de bron van het vermogen van de cliënten en de uiteindelijk begunstigden;

d)

verkrijgen van informatie over de redenen voor de voorgenomen of uitgevoerde transacties en over de consistentie ervan met de zakelijke relatie;

e)

verkrijgen van goedkeuring van het hoger leidinggevend personeel voor het aangaan of voortzetten van de zakelijke relatie;

f)

verscherpt monitoren van de zakelijke relatie door het aantal en de frequentie van de controles te verhogen en door transactiepatronen te selecteren die nader onderzocht moeten worden;

g)

vereisen dat de eerste betaling wordt verricht via een rekening op naam van de cliënt bij een kredietinstelling waarvoor cliëntenonderzoeksnormen gelden die niet minder streng zijn dan de normen in deze verordening.

5.   Kredietinstellingen, financiële instellingen en aanbieders van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten passen, indien een zakelijke relatie waarvan is vastgesteld dat zij een hoger risico inhoudt, de verwerking betreft van activa ter waarde van ten minste 5 000 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale of buitenlandse munteenheid, via gepersonaliseerde diensten voor een cliënt die totale activa bezit ter waarde van ten minste 50 000 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale of buitenlandse munteenheid, hetzij in financiële, belegbare of vastgoedactiva of een combinatie daarvan, zonder het hoofdprivéverblijf van die cliënt, de volgende verscherpte zorgvuldigheidsmaatregelen toe, naast enige op grond van lid 4 toegepaste verscherpte zorgvuldigheidsmaatregel:

a)

specifieke maatregelen met inbegrip van procedures om de risico’s in verband met gepersonaliseerde diensten en producten die aan die cliënt worden aangeboden te beperken;

b)

verkrijgen van aanvullende informatie over de bron van de geldmiddelen van die cliënt;

c)

voorkomen en beheren van belangenconflicten tussen de cliënt en hoger leidinggevend personeel of werknemers van de meldingsplichtige entiteit die taken uitvoeren welke de naleving door die meldingsplichtige entiteit ten aanzien van die cliënt betreffen.

Uiterlijk op 10 juli 2027 vaardigt de AMLA richtsnoeren uit over de maatregelen die kredietinstellingen, financiële instellingen en aanbieders van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten moeten nemen om vast te stellen of een cliënt in totaal activa ter waarde van ten minste 50 000 000 EUR of de tegenwaarde in de nationale of buitenlandse munteenheid, in financiële, belegbare of vastgoedactiva bezit en hoe die waarde moet worden vastgesteld.

6.   Behalve in de gevallen als bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk kunnen lidstaten die op grond van artikel 8 van Richtlijn (EU) 2024/1640 gevallen met een hoger risico vaststellen, onder meer als gevolg van door de lidstaten uitgevoerde sectorale risicobeoordelingen, van de meldingsplichtige entiteiten verlangen dat zij verscherpte zorgvuldigheidsmaatregelen toepassen en, in voorkomend geval, die maatregelen specificeren. Lidstaten die een besluit tot oplegging van verscherpte zorgvuldigheidsvereisten aan op hun grondgebied gevestigde meldingsplichtige entiteiten hebben genomen, stellen de Commissie en de AMLA binnen één maand na de vaststelling daarvan in kennis en voegen bij die kennisgeving een motivering van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering die aan dat besluit ten grondslag liggen.

Indien de risico’s die de lidstaten op grond van de eerste alinea hebben vastgesteld van buiten de Unie kunnen komen en gevolgen kunnen hebben voor het financiële stelsel van de Unie, overweegt de AMLA om, op verzoek van de Commissie of op eigen initiatief, de op grond van artikel 32 vastgestelde richtsnoeren te actualiseren.

7.   De Commissie is overeenkomstig artikel 85 bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen indien zij aanvullende gevallen met een hoger risico als bedoeld in lid 1 van dit artikel vaststelt die gevolgen hebben voor de Unie als geheel, en om verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen vast te stellen die meldingsplichtige entiteiten in die gevallen moeten toepassen, rekening houdend met de kennisgevingen door de lidstaten overeenkomstig lid 6, eerste alinea, van dit artikel.

8.   Er worden niet automatisch verscherpte zorgvuldigheidsmaatregelen ingeroepen met betrekking tot bijkantoren of dochterondernemingen van in de Unie gevestigde meldingsplichtige entiteiten die gelegen zijn in derde landen als bedoeld in de artikelen 29, 30 en 31, indien die bijkantoren of dochterondernemingen volledig voldoen aan de op groepsniveau geldende gedragslijnen, procedures en controles overeenkomstig artikel 17.

Artikel 35

Tegenmaatregelen ter beperking van externe bedreigingen op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering

Voor de toepassing van de artikelen 29 en 31 kan de Commissie kiezen uit de volgende tegenmaatregelen:

a)

tegenmaatregelen van de meldingsplichtige entiteiten tegen personen en juridische entiteiten waarbij derde landen met een hoog risico en, in voorkomend geval, andere landen betrokken zijn die een bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie, bestaande uit:

i)

de toepassing van aanvullende elementen van verscherpt cliëntenonderzoek;

ii)

de invoering van verbeterde meldingsmechanismen of systematische melding van financiële transacties;

iii)

de beperking van zakelijke relaties of transacties met natuurlijke personen of juridische entiteiten uit die derde landen;

b)

tegenmaatregelen van de lidstaten ten aanzien van derde landen met een hoog risico en, in voorkomend geval, andere landen die een bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie, bestaande uit:

i)

de vestiging weigeren van dochterondernemingen, bijkantoren of vertegenwoordigingskantoren van meldingsplichtige entiteiten uit het betrokken land, of anderszins rekening houden met het feit dat de betrokken meldingsplichtige entiteit afkomstig is uit een derde land dat niet over adequate AML/CFT-regelingen beschikt;

ii)

meldingsplichtige entiteiten verbieden bijkantoren of vertegenwoordigingskantoren in het betrokken derde land te vestigen, of anderszins rekening houden met het feit dat het betrokken bijkantoor of het betrokken vertegenwoordigingskantoor zich in een derde land zou bevinden dat niet over adequate AML/CFT-regelingen beschikt;

iii)

verscherpt toezichtonderzoek of verscherpte vereisten inzake externe audit voorschrijven voor in het betrokken derde land gelegen bijkantoren en dochterondernemingen van meldingsplichtige entiteiten;

iv)

verscherpte vereisten inzake externe audit voorschrijven voor financiële groepen ten aanzien van hun in het betrokken derde land gelegen bijkantoren en dochterondernemingen;

v)

kredietinstellingen en financiële instellingen verplichten de correspondentrelaties met respondentinstellingen in het betrokken derde land te herzien en te wijzigen of, indien nodig, te beëindigen.

Artikel 36

Specifieke verscherpte zorgvuldigheidsmaatregelen voor grensoverschrijdende correspondentrelaties

Wanneer sprake is van grensoverschrijdende correspondentrelaties met een respondentinstelling uit een derde land, met inbegrip van relaties die zijn aangegaan voor effectentransacties of geldovermakingen, en wanneer in het kader van die relaties betalingen worden verricht, wordt van de kredietinstellingen en financiële instellingen verlangd dat zij bij het aangaan van een zakelijke relatie niet alleen de cliëntenonderzoeksmaatregelen van artikel 20 toepassen, maar daarnaast ook:

a)

voldoende informatie over de respondentinstelling verzamelen om een volledig beeld te krijgen van de aard van de bedrijfsactiviteit van de respondent, en op basis van publiekelijk beschikbare informatie de reputatie van de instelling en de kwaliteit van het toezicht bepalen;

b)

de AML/CFT-controles van de respondentinstelling beoordelen;

c)

toestemming verkrijgen van het hoger leidinggevend personeel alvorens nieuwe correspondentrelaties aan te gaan;

d)

de respectieve verantwoordelijkheden van elke instelling documenteren;

e)

met betrekking tot transitrekeningen (payable-through accounts) zich ervan vergewissen dat de respondentinstelling de identiteit heeft geverifieerd van, en doorlopend zorgvuldigheidsonderzoek verricht ten aanzien van, de cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot de rekeningen van de correspondentinstelling en dat zij in staat is om op verzoek de relevante cliëntenonderzoeksgegevens te verstrekken aan de correspondentinstelling.

Wanneer kredietinstellingen en financiële instellingen besluiten grensoverschrijdende correspondentrelaties te beëindigen om redenen die verband houden met het AML/CFT-beleid, documenteren zij hun besluit.

Artikel 37

Specifieke verscherpte zorgvuldigheidsmaatregelen voor grensoverschrijdende correspondentrelaties voor aanbieders van cryptoactivadiensten

1.   In afwijking van artikel 36, met betrekking tot grensoverschrijdende correspondentrelaties waarbij cryptoactivadiensten, worden uitgevoerd met een respondent-entiteit die niet in de Unie is gevestigd en soortgelijke diensten levert, inclusief overdrachten van cryptoactiva, moeten de aanbieders van cryptoactivadiensten verplicht, bovenop de in artikel 20 van deze verordening vastgelegde zorgvuldigheidsmaatregelen, wanneer zij zakelijke relaties aangaan:

a)

bepalen of de respondent-entiteit geregistreerd of vergunningshoudend is;

b)

voldoende informatie over de respondent-entiteit verzamelen om een volledig beeld te krijgen van de aard van de bedrijfsactiviteit van de respondent, en op basis van publiekelijk beschikbare informatie de reputatie van de entiteit en de kwaliteit van het toezicht bepalen;

c)

de AML/CFT-controles van de respondent-entiteit beoordelen;

d)

toestemming verkrijgen van het hoger leidinggevend personeel alvorens de nieuwe correspondentrelatie aan te gaan;

e)

de respectieve verantwoordelijkheden van elke correspondentrelatie documenteren;

f)

met betrekking tot cryptoactiva-transitrekeningen zich ervan vergewissen dat de respondent-entiteit de identiteit heeft geverifieerd van, en doorlopend zorgvuldigheidsonderzoek heeft verricht ten aanzien van, de cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot de rekeningen van de correspondent-entiteit en dat zij in staat is om op verzoek de relevante cliëntenonderzoeksgegevens te verstrekken aan de correspondent-entiteit.

Wanneer aanbieders van cryptoactivadiensten besluiten correspondentrelaties te beëindigen om redenen die verband houden met het AML/CFT-beleid, documenteren zij hun besluit.

Aanbieders van cryptoactivadiensten actualiseren de informatie van het zorgvuldigheidsonderzoek voor de correspondentrelatie op gezette tijden, of wanneer nieuwe risico’s met betrekking tot de respondent-entiteit ontstaan.

2.   Aanbieders van cryptoactivadiensten houden rekening met de op grond van lid 1 verzamelde informatie om op basis van risicogevoeligheid te bepalen welke passende maatregelen moeten worden genomen om de aan de respondent-entiteit verbonden risico’s te beperken.

3.   Uiterlijk op 10 juli 2027 verstrekt de AMLA richtsnoeren tot nadere bepaling van de criteria en elementen waarmee aanbieders van cryptoactivadiensten rekening moeten houden bij het uitvoeren van de in lid 1 bedoelde beoordeling en de in lid 2 bedoelde risicobeperkende maatregelen, met inbegrip van de minimale actie die aanbieders van cryptoactivadiensten moeten ondernemen wanneer wordt vastgesteld dat de respondent-entiteit niet geregistreerd is of niet over een vergunning beschikt.

Artikel 38

Specifieke maatregelen voor individuele respondentinstellingen uit een derde land

1.   Kredietinstellingen en financiële instellingen passen de in lid 6 van dit artikel vastgelegde maatregelen met betrekking tot respondentinstellingen uit een derde land waarmee zij een correspondentrelatie op grond van artikel 36 of artikel 37 hebben toe, en op grond van lid 2 van dit artikel doet de AMLA hierover een aanbeveling.

2.   De AMLA doet een aanbeveling aan kredietinstellingen en financiële instellingen indien er bezorgdheid bestaat dat respondentinstellingen uit een derde land zich in een van de volgende situaties bevinden:

a)

zij begaan ernstige, herhaalde of systematische inbreuken op de AML/CFT-vereisten;

b)

zij hebben zwakke punten in hun interne gedragslijnen, procedures en controles die waarschijnlijk zullen leiden tot ernstige, herhaalde of systematische inbreuken op de AML/CFT-vereisten;

c)

zij beschikken over interne gedragslijnen, procedures en controles die niet afgestemd zijn op de risico’s van witwassen, basisdelicten en terrorismefinanciering waaraan de respondentinstelling uit het derde land is blootgesteld.

3.   De in lid 2 bedoelde aanbeveling wordt gedaan indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

op basis van de informatie die beschikbaar is in het kader van zijn toezichtactiviteiten is een financiële toezichthouder, zoals de AMLA, bij de uitoefening van die activiteiten van oordeel dat een respondentinstelling uit een derde land zich in een van de in lid 2 genoemde situaties bevindt en van invloed kan zijn op de risicoblootstelling van de correspondentrelatie;

b)

na een beoordeling van de informatie waarover de in punt a) van dit lid bedoelde financiële toezichthouder beschikt, zijn de financiële toezichthouders in de Unie het erover eens dat de respondentinstelling uit een derde land zich in een van de in lid 2 genoemde situaties bevindt en van invloed kan zijn op de risicoblootstelling van de correspondentrelatie.

4.   Alvorens de in lid 2 bedoelde aanbeveling uit te vaardigen, raadpleegt de AMLA de toezichthouder van het derde land die voor de respondentinstelling verantwoordelijk is en verzoekt zij deze zowel de eigen standpunten als die van de respondentinstelling te geven over de toereikendheid van de AML/CFT-gedragslijnen, procedures en controles, alsmede van de cliëntenonderzoeksmaatregelen die de respondentinstelling heeft genomen om het risico van witwassen, basisdelicten en terrorismefinanciering te beperken, en over de te nemen corrigerende maatregelen. Indien binnen twee maanden geen antwoord is verstrekt of indien uit het antwoord niet blijkt dat de respondentinstelling uit een derde land bevredigende AML/CFT-gedragslijnen, -procedures en -controles alsmede adequate cliëntenonderzoeksmaatregelen ter beperking van de risico’s waaraan zij is blootgesteld en die van invloed kunnen zijn op de correspondentrelatie kan toepassen, gaat de AMLA door met de aanbeveling.

5.   De AMLA trekt de in lid 2 bedoelde aanbeveling in zodra zij van oordeel is dat een respondentinstelling uit een derde land waarover zij die aanbeveling heeft aangenomen, niet langer aan de in lid 3 vastgestelde voorwaarden voldoet.

6.   Met betrekking tot de in lid 1 bedoelde respondentinstellingen uit een derde land, moeten kredietinstellingen en financiële instellingen:

a)

afzien van het aangaan van nieuwe zakelijke relaties met de respondentinstelling uit een derde land, tenzij zij op basis van de uit hoofde van artikel 36 of 37 verzamelde informatie tot de conclusie komen dat de risicobeperkende maatregelen die worden toegepast op de zakelijke relatie met de respondentinstelling uit een derde land en de maatregelen die binnen de respondentinstelling van een derde land van kracht zijn, de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering in verband met die zakelijke relatie adequaat kunnen beperken;

b)

voor lopende zakelijke relaties met de respondentinstelling uit een derde land:

i)

de informatie over de respondentinstelling evalueren en actualiseren op grond van artikel 36 of artikel 37;

ii)

de zakelijke relatie beëindigen, tenzij zij op basis van de uit hoofde van punt i) verzamelde informatie tot de conclusie komen dat de risicobeperkende maatregelen die worden toegepast op de zakelijke relatie met de respondentinstelling uit een derde land en de maatregelen die binnen de respondentinstelling van een derde land van kracht zijn, de risico’s op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering in verband met die zakelijke relatie adequaat kunnen beperken;

c)

de respondentinstelling in kennis stellen van de conclusies die zij hebben getrokken met betrekking tot de risico’s van de correspondentrelatie naar aanleiding van de aanbeveling van de AMLA en de op grond van punt a) of punt b) genomen maatregelen.

Indien de AMLA een aanbeveling op grond van lid 5 heeft ingetrokken, evalueren de kredietinstellingen en financiële instellingen hun beoordeling of de respondentinstellingen uit een derde land aan een van de in lid 3 vastgelegde voorwaarden voldoen.

7.   Kredietinstellingen en financiële instellingen documenteren elk krachtens dit artikel genomen besluit.

Artikel 39

Verbod op correspondentrelaties met legehulsinstellingen

1.   Het is kredietinstellingen en financiële instellingen verboden een correspondentrelatie aan te gaan of te handhaven met een legehulsinstelling. Kredietinstellingen en financiële instellingen nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat zij geen correspondentrelaties aangaan of handhaven met een kredietinstelling of financiële instelling waarvan bekend is dat ze een legehulsinstelling toestaat gebruik te maken van haar rekeningen.

2.   Naast het in lid 1 vastgelegde vereiste zorgen aanbieders van cryptoactivadiensten ervoor dat hun rekeningen niet door legehulsinstellingen worden gebruikt om cryptoactivadiensten aan te bieden. Daartoe beschikken aanbieders van cryptoactivadiensten over interne gedragslijnen, procedures en controles teneinde elke poging om hun rekeningen te gebruiken voor het aanbieden van niet-gereguleerde cryptoactivadiensten op te sporen.

Artikel 40

Maatregelen om de risico's van transacties met een zelfgehost adres te beperken

1.   De aanbieders van cryptoactivadiensten identificeren het risico van witwassen en terrorismefinanciering dat verbonden is aan overdrachten van cryptoactiva naar of vanuit een zelfgehost adres, en zij beoordelen dit. Daartoe beschikken aanbieders van cryptoactivadiensten over interne gedragslijnen, procedures en controles.

Aanbieders van cryptoactivadiensten passen risicobeperkende maatregelen toe die in verhouding staan tot de geïdentificeerde risico’s. Daarbij gaat het om een of meer van de volgende risicobeperkende maatregelen:

a)

het nemen van risicogebaseerde maatregelen ter identificatie en ter verificatie van de identiteit van de initiator of de begunstigde van een overdracht naar of vanuit een zelfgehost adres, of van de uiteindelijk begunstigde van de initiator of begunstigde, onder meer door gebruikmaking van derde partijen;

b)

het vereisen van aanvullende informatie over de oorsprong en de bestemming van cryptoactiva;

c)

het aanscherpen van de permanente monitoring van transacties met een zelfgehost adres;

d)

het nemen van andere maatregelen om het risico van witwassen en terrorismefinanciering te beperken en te beheren, alsmede het risico op niet-uitvoering en ontduiking van gerichte financiële sancties.

2.   Uiterlijk op 10 juli 2027 vaardigt de AMLA richtsnoeren uit om de in lid 1 bedoelde maatregelen nader te bepalen, met inbegrip van:

a)

de criteria en middelen voor de identificatie en verificatie van de identiteit van de initiator of begunstigde van een overdracht naar of vanuit een zelfgehost adres, onder meer door een beroep te doen op derde partijen, rekening houdend met de meest recente technologische ontwikkelingen;

b)

de criteria en middelen om te verifiëren of het zelfgehoste adres al dan niet eigendom is van of onder zeggenschap staat van een cliënt.

Artikel 41

Specifieke bepalingen betreffende aanvragers van een verblijfsvergunning door middel van beleggingsregelingen

In aanvulling op de cliëntenonderzoeksmaatregelen van artikel 20 passen de meldingsplichtige entiteiten met betrekking tot cliënten die onderdanen van derde landen zijn en die in ruil voor een belegging in de vorm van, onder meer, kapitaaloverdrachten, de aankoop of huur van onroerend goed, beleggingen in overheidsobligaties, beleggingen in vennootschappen, een schenking of donatie ten gunste van een activiteit die bijdraagt aan het algemeen belang of bijdragen aan de staatsbegroting, een verblijfsvergunning in een lidstaat aanvragen, ten minste verscherpte zorgvuldigheidsmaatregelen uiteengezet in artikel 34, lid 4, punten a), c), e) en f), toe.

Artikel 42

Specifieke bepalingen betreffende politiek prominente personen

1.   Met betrekking tot occasionele transacties of zakelijke relaties met politiek prominente personen passen de meldingsplichtige entiteiten naast de cliëntenonderzoeksmaatregelen die zijn vastgelegd in artikel 20 de volgende maatregelen toe:

a)

toestemming verkrijgen van het hogere leidinggevend personeel om occasionele transacties te verrichten of om zakelijke relaties met politiek prominente personen aan te gaan of voort te zetten;

b)

passende maatregelen nemen om de bron vast te stellen van de vermogens- en geldmiddelen die bij zakelijke relaties of occasionele transacties met politiek prominente personen worden gebruikt;

c)

die zakelijke relaties doorlopend verscherpt monitoren.

2.   Uiterlijk op 10 juli 2027 vaardigt de AMLA richtsnoeren uit over:

a)

de criteria voor de identificatie van als naaste geassocieerden bekende personen;

b)

het risiconiveau dat verbonden is aan een bepaalde categorie politiek prominente personen, familieleden of als naaste geassocieerden bekende personen, met inbegrip van richtsnoeren over hoe dergelijke risico’s moeten worden beoordeeld wanneer de persoon voor de toepassing van artikel 45 niet langer een prominente publieke functie bekleedt.

Artikel 43

Lijst van prominente publieke functies

1.   Elke lidstaat stelt een lijst op met de exacte functies die overeenkomstig zijn nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen als prominente publieke functies worden aangemerkt voor de toepassing van artikel 2, lid 1, punt 34, en houdt die lijst up-to-date. De lidstaten verzoeken de op hun grondgebied geaccrediteerde internationale organisaties een lijst van prominente publieke functies bij die internationale organisatie op te stellen en up-to-date te houden voor de toepassing van artikel 2, lid 1, punt 34. Die lijsten omvatten ook alle functies die kunnen worden toevertrouwd aan vertegenwoordigers van derde landen en van internationale organen die op het niveau van de lidstaat geaccrediteerd zijn. De lidstaten stellen de Commissie en de AMLA in kennis van die lijsten en van alle wijzigingen die daarin zijn aangebracht.

2.   De Commissie kan door middel van een uitvoeringshandeling het formaat voor de opstelling en mededeling van de lijsten van de lidstaten met prominente publieke functies op grond van lid 1 vaststellen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 86, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde artikel 2, lid 1, punt 34, aan te vullen indien in de door de lidstaten op grond van lid 1 meegedeelde lijsten gemeenschappelijke aanvullende categorieën van prominente publieke functies worden vermeld en die categorieën van prominente publieke functies van belang zijn voor de Unie als geheel.

Bij het opstellen van gedelegeerde handelingen op grond van de eerste alinea raadpleegt de Commissie de AMLA.

4.   De Commissie stelt een lijst op van de exacte functies die als prominente publieke functies op het niveau van de Unie worden aangemerkt, en houdt die lijst up-to-date. Die lijst omvat ook alle functies die kunnen worden toevertrouwd aan vertegenwoordigers van derde landen en van internationale organen die op het niveau van de Unie geaccrediteerd zijn.

5.   Voor de toepassing van artikel 2, lid 1, punt 34, stelt de Commissie op basis van de in de leden 1 en 4 van dit artikel bedoelde lijsten één lijst van alle prominente publieke functies samen. De Commissie maakt die lijst bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie. De AMLA maakt die lijst publiek beschikbaar op haar website.

Artikel 44

Politiek prominente personen die begunstigde zijn van een verzekeringspolis

De meldingsplichtige entiteiten nemen redelijke maatregelen om te bepalen of de begunstigden van een levensverzekeringspolis of een andere beleggingsverzekering, of, in voorkomend geval, de uiteindelijk begunstigden van de begunstigden politiek prominente personen zijn. Die maatregelen worden uiterlijk bij de uitbetaling of bij de gehele of gedeeltelijke overdracht van de polis genomen. Indien hogere risico’s zijn geïdentificeerd, passen de meldingsplichtige entiteiten naast de in artikel 20 vastgelegde cliëntenonderzoeksmaatregelen ook de volgende maatregelen toe:

a)

ze informeren het hogere leidinggevende personeel vóór uitbetaling van polisopbrengsten;

b)

ze verrichten verscherpte controles op de gehele zakelijke relatie met de polishouder.

Artikel 45

Maatregelen voor personen die niet langer politiek prominente personen zijn

1.   Indien een politiek prominente persoon de prominente publieke functie waarmee hij of zij door de Unie, een lidstaat, een derde land of een internationale organisatie is belast, niet langer bekleedt, houden de meldingsplichtige entiteiten bij hun beoordeling van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering overeenkomstig artikel 20 rekening met het aanhoudende risico dat die persoon als gevolg van zijn of haar vroegere functie vormt.

2.   De meldingsplichtige entiteiten passen een of meer van de in artikel 34, lid 4, bedoelde maatregelen toe om de risico’s van de politiek prominente persoon te beperken, totdat de in lid 1 van dit artikel bedoelde risico’s niet meer bestaan, maar in ieder geval gedurende ten minste twaalf maanden vanaf het tijdstip waarop de persoon niet langer een prominente publieke functie bekleedt.

3.   De in lid 2 bedoelde verplichting is van overeenkomstige toepassing wanneer een meldingsplichtige entiteit een occasionele transactie verricht of een zakelijke relatie aangaat met een persoon die in het verleden door de Unie, een lidstaat, een derde land of een internationale organisatie met een prominente publieke functie was belast.

Artikel 46

Familieleden van politiek prominente personen en personen bekend als naaste geassocieerden van politiek prominente personen

De in de artikelen 42, 44 en 45 bedoelde maatregelen zijn ook van toepassing op familieleden van politiek prominente personen en op personen bekend als naaste geassocieerden van politiek prominente personen.

AFDELING 5

Specifieke cliëntenonderzoeksbepalingen

Artikel 47

Specificaties voor de sector levensverzekeringen en andere beleggingsverzekeringen

Met betrekking tot levensverzekeringen of andere beleggingsverzekeringen passen de meldingsplichtige entiteiten, naast de voor de cliënt en de uiteindelijk begunstigde vereiste cliëntenonderzoeksmaatregelen, de volgende cliëntenonderzoeksmaatregelen toe op de begunstigden van een levensverzekering of een andere beleggingsverzekering, zodra die begunstigden zijn geïdentificeerd of aangewezen:

a)

in het geval van begunstigden die als met naam genoemde personen of juridische constructies zijn geïdentificeerd, het opnemen van de naam van de persoon of de constructie;

b)

in het geval van begunstigden die door middel van kenmerken of naar categorie of anderszins zijn aangewezen, het verkrijgen van voldoende informatie betreffende die begunstigden om op het tijdstip van uitbetaling de identiteit van de begunstigde te kunnen vaststellen.

Voor de toepassing van de eerste alinea, vindt de verificatie van de identiteit van de begunstigden en, in voorkomend geval, van hun uiteindelijk begunstigden plaats op het tijdstip van de uitbetaling. In geval van gehele of gedeeltelijke overdracht van de levensverzekering of de andere beleggingsverzekering aan een derde, identificeren de meldingsplichtige entiteiten die op de hoogte zijn van de overdracht, de uiteindelijk begunstigde op het moment van de overdracht aan de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de juridische constructie die ten eigen voordele de waarde van de toegewezen polis ontvangt.

AFDELING 6

Steunen op door andere meldingsplichtige entiteiten uitgevoerd cliëntenonderzoek

Artikel 48

Algemene bepalingen betreffende het steunen op andere meldingsplichtige entiteiten

1.   Meldingsplichtige entiteiten kunnen steunen op andere meldingsplichtige entiteiten, ongeacht of die in een lidstaat of in een derde land gevestigd zijn, om te voldoen aan de cliëntenonderzoeksvereisten die zijn vastgelegd in artikel 20, lid 1, punten a), b) en c), mits:

a)

de andere meldingsplichtige entiteiten de in deze verordening vastgelegde vereisten inzake cliëntenonderzoek en bewaring van gegevens of daaraan gelijkwaardige vereisten toepassen wanneer zij in een derde land verblijven of gevestigd zijn;

b)

de andere meldingsplichtige entiteiten op een manier die consistent is met hoofdstuk IV van Richtlijn (EU) 2024/1640 toezicht houden op de naleving van de AML/CFT-vereisten.

De eindverantwoordelijkheid voor de naleving van de cliëntenonderzoeksvereisten blijft berusten bij de meldingsplichtige entiteit die steunt op een andere meldingsplichtige entiteit.

2.   Wanneer meldingsplichtige entiteiten besluiten te steunen op andere, in derde landen gevestigde meldingsplichtige entiteiten houden zij rekening met de in de bijlagen II en III vermelde geografische risicofactoren en met alle relevante informatie of richtsnoeren van de Commissie, de AMLA of andere bevoegde autoriteiten.

3.   In het geval van meldingsplichtige entiteiten die deel uitmaken van een groep, kan de naleving van de vereisten van dit artikel en van artikel 49 worden gewaarborgd door middel van op groepsniveau geldende gedragslijnen, procedures en controles, mits aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de meldingsplichtige entiteit steunt op informatie die uitsluitend wordt verstrekt door een meldingsplichtige entiteit die deel uitmaakt van dezelfde groep;

b)

de groep past AML/CFT-gedragslijnen en -procedures, cliëntenonderzoeksmaatregelen en regels voor het bewaren van gegevens toe die volledig in overeenstemming zijn met deze verordening of met gelijkwaardige regels in derde landen;

c)

de effectieve uitvoering van de in punt b) van dit lid bedoelde vereisten staat op groepsniveau onder toezicht van de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst overeenkomstig hoofdstuk IV van Richtlijn (EU) 2024/1640 of de toezichthoudende autoriteit van het derde land overeenkomstig de regels van dat derde land.

4.   De meldingsplichtige entiteiten steunt niet op in derde landen gevestigde meldingsplichtige entiteiten die op grond van afdeling 2 van dit hoofdstuk zijn geïdentificeerd. In de Unie gevestigde meldingsplichtige entiteiten met bijkantoren en dochterondernemingen die in die derde landen zijn gevestigd, kunnen echter steunen op die bijkantoren en dochterondernemingen, mits aan alle voorwaarden van lid 3 is voldaan.

Artikel 49

Procedure voor het steunen op een andere meldingsplichtige entiteit

1.   De meldingsplichtige entiteiten verkrijgen van de meldingsplichtige entiteit waarop zij steunen, alle nodige informatie betreffende de cliëntenonderzoeksmaatregelen van artikel 20, lid 1, punten a), b) en c), of de voorgestelde bedrijfsactiviteit.

2.   Meldingsplichtige entiteiten die steunen op andere meldingsplichtige entiteiten, nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de meldingsplichtige entiteit waarop wordt gesteund, op verzoek het volgende verstrekt:

a)

kopieën van de voor de identificatie van de cliënt verzamelde informatie;

b)

alle bewijsstukken of betrouwbare informatiebronnen die zijn gebruikt om de identiteit van de cliënt en, in voorkomend geval, van de uiteindelijk begunstigden van de cliënt of van personen namens wie de cliënt handelt, te verifiëren, met inbegrip van gegevens die zijn verkregen met behulp van elektronische identificatiemiddelen en relevante vertrouwensdiensten als bedoeld in Verordening (EU) nr. 910/2014, en

c)

verzamelde informatie over het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie wordt door de meldingsplichtige entiteit waarop wordt gesteund, onverwijld en in elk geval binnen vijf werkdagen verstrekt.

4.   De voorwaarden voor de doorgifte van de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie en documenten worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de meldingsplichtige entiteiten.

5.   Indien de meldingsplichtige entiteit steunt op een meldingsplichtige entiteit die deel uitmaakt van haar groep, kan de schriftelijke overeenkomst worden vervangen door een op groepsniveau vastgestelde interne procedure, mits aan de voorwaarden van artikel 48, lid 3, is voldaan.

Artikel 50

Richtsnoeren voor het steunen op andere meldingsplichtige entiteiten

Uiterlijk op 10 juli 2027 vaardigt de AMLA richtsnoeren voor de meldingsplichtige entiteiten uit over:

a)

de voorwaarden waaronder de meldingsplichtige entiteiten mogen steunen op informatie die door een andere meldingsplichtige entiteit is verzameld, ook in het geval van een cliëntenonderzoek op afstand;

b)

de rol en verantwoordelijkheid van de meldingsplichtige entiteiten indien er sprake is van het steunen op een andere meldingsplichtige entiteit;

c)

de aanpak van het toezicht op gebruikmaking van andere meldingsplichtige entiteiten.

HOOFDSTUK IV

TRANSPARANTIE INZAKE UITEINDELIJK BEGUNSTIGDEN

Artikel 51

Identificatie van uiteindelijk begunstigden voor juridische entiteiten

De uiteindelijk begunstigden van juridische entiteiten zijn de natuurlijke personen met:

a)

een direct of indirect eigendomsbelang in de vennootschap, of

b)

directe of indirecte zeggenschap over de vennootschap of andere juridische entiteit, via een eigendomsbelang of via andere middelen.

Zeggenschap via andere middelen als bedoeld in de eerste alinea, punt b), wordt onafhankelijk van en parallel aan het bestaan van een eigendomsbelang of zeggenschap via een eigendomsbelang vastgesteld.

Artikel 52

Uiteindelijk begunstigden via eigendomsbelang

1.   Voor de toepassing van artikel 51, eerste alinea, punt a), wordt onder “eigendomsbelang in de vennootschap” verstaan een direct of indirect eigendom van 25 % of meer van de aandelen of stemrechten of een ander eigendomsbelang in de vennootschap, met inbegrip van rechten op een aandeel in de winst, andere interne middelen of liquidatiebalans. De indirecte eigendom wordt berekend door de aandelen, stemrechten of andere eigendomsbelangen waarover de tussenliggende entiteiten beschikken in de keten waarin de uiteindelijk begunstigde aandelen of stemrechten bezit, te vermenigvuldigen en door de resultaten van die verschillende ketens bij elkaar op te tellen, tenzij artikel 54 van toepassing is.

Bij de beoordeling of er een eigendomsbelang in de vennootschap is, wordt rekening gehouden met het bezit van aandelen op elk eigendomsniveau.

2.   Indien de lidstaten op grond van artikel 8, lid 4, punt c), van Richtlijn (EU) 2024/1640 categorieën vennootschappen identificeren die zijn blootgesteld aan een hoger risico van witwassen en terrorismefinanciering, onder meer op basis van de sectoren waarin zij actief zijn, stellen zij de Commissie daarvan in kennis. Uiterlijk op 10 juli 2029 beoordeelt de Commissie of de aan die categorieën juridische entiteiten verbonden risico’s relevant zijn voor de interne markt en stelt zij, indien zij concludeert dat een lagere drempel passend is om die risico’s te beperken, gedelegeerde handelingen vast overeenkomstig artikel 85 om deze verordening te wijzigen door het volgende te identificeren:

a)

de categorieën van vennootschappen waaraan hogere risico’s van witwassen en terrorismefinanciering zijn verbonden en waarvoor een lagere drempel geldt;

b)

de bijbehorende drempels.

De in de eerste alinea bedoelde lagere drempel wordt vastgesteld op maximaal 15 % van het eigendomsbelang in de vennootschap, tenzij de Commissie op basis van het risico concludeert dat een hogere drempel, die in ieder geval minder dan 25 % bedraagt, evenrediger zou zijn.

3.   De Commissie evalueert de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handeling regelmatig om ervoor te zorgen dat daarin de relevante categorieën van bedrijfsentiteiten waaraan hogere risico’s verbonden zijn worden geïdentificeerd, en dat de betrokken drempels in verhouding staan tot die risico’s.

4.   In het geval van andere juridische entiteiten dan vennootschappen, waarvoor het gezien hun vorm en structuur niet passend of mogelijk is de eigendom te berekenen, zijn de uiteindelijk begunstigden de natuurlijke personen die op grond van artikel 53, leden 3 en 4, directe of indirecte zeggenschap over de juridische entiteit hebben, behalve indien artikel 57 van toepassing is.

Artikel 53

Uiteindelijk begunstigden via zeggenschap

1.   Zeggenschap over een vennootschap of een andere juridische entiteit wordt uitgeoefend via een eigendomsbelang of via andere middelen.

2.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a)

“zeggenschap over de juridische entiteit”: de mogelijkheid om, direct of indirect, aanzienlijke invloed uit te oefenen en relevante besluiten op te leggen binnen de juridische entiteit;

b)

“indirecte zeggenschap over een juridische entiteit”: zeggenschap over tussenliggende juridische entiteiten in de eigendomsstructuur of in verschillende ketens van de eigendomsstructuur, waarbij directe zeggenschap is vastgesteld op elk niveau van de structuur;

c)

“zeggenschap via een eigendomsbelang in de vennootschap”: directe of indirecte eigendom van 50 % plus één van de aandelen of stemrechten of een ander eigendomsbelang in de vennootschap.

3.   Zeggenschap over de juridische entiteit via andere middelen omvat in ieder geval de mogelijkheid tot uitoefening van:

a)

in het geval van een vennootschap, de meerderheid van de stemrechten in de vennootschap, al dan niet gedeeld door in onderling overleg handelende personen;

b)

het recht om een meerderheid van de leden van de raad van bestuur of de bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen van de juridische entiteit of personen met een soortgelijke functie te benoemen en te ontslaan;

c)

relevante vetorechten of beslissingsrechten die verbonden zijn aan het aandeel van de vennootschap;

d)

beslissingen over winstuitkering van de juridische entiteit of beslissingen die leiden tot een verschuiving van activa in de juridische entiteit.

4.   Naast het bepaalde in lid 3 kan zeggenschap over de juridische entiteit via andere middelen worden uitgeoefend. Afhankelijk van de specifieke situatie en de structuur van de juridische entiteit, kan zeggenschap via andere middelen omvatten:

a)

formele of informele overeenkomsten met eigenaars, leden of de juridische entiteiten, bepalingen in de statuten, maatschapsovereenkomsten, consortiumovereenkomsten of gelijkwaardige documenten of overeenkomsten, afhankelijk van de specifieke kenmerken van de juridische entiteit, alsmede stemregelingen;

b)

relaties tussen familieleden;

c)

gebruik van formele of informele volmachtregelingen.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder “formele volmachtregeling” verstaan een overeenkomst of gelijkwaardige regeling tussen een volmachtgever en een gevolmachtigde, waarbij de volmachtgever een juridische entiteit of natuurlijke persoon is die een gevolmachtigde instrueert om namens hem of haar in een bepaalde hoedanigheid, zoals die van bestuurder of aandeelhouder of oprichter, op te treden, en waarbij de gevolmachtigde een juridische entiteit of natuurlijke persoon is die door de volmachtgever wordt geïnstrueerd om namens hem of haar op te treden.

Artikel 54

Naast elkaar bestaan van eigendomsbelang en zeggenschap in de eigendomsstructuur

Indien vennootschappen eigendom zijn via een meerlagige eigendomsstructuur, en in een of meer ketens van die structuur het eigendomsbelang en de zeggenschap met betrekking tot verschillende lagen van de keten naast elkaar bestaan, zijn de uiteindelijk begunstigden:

a)

de natuurlijke personen die, direct of indirect, via een eigendomsbelang of via andere middelen zeggenschap hebben over juridische entiteiten die een direct eigendomsbelang in de vennootschap hebben, hetzij individueel, hetzij cumulatief;

b)

de natuurlijke personen die, hetzij individueel, hetzij cumulatief, direct of indirect, een eigendomsbelang hebben in de vennootschap die, via een eigendomsbelang of via andere middelen, direct of indirect zeggenschap over de vennootschap uitoefent.

Artikel 55

Eigendomsstructuren waarbij het gaat om juridische constructies of soortgelijke juridische entiteiten

Indien de in artikel 57 bedoelde juridische entiteiten of juridische constructies een eigendomsbelang in de vennootschap bezitten, hetzij individueel, hetzij cumulatief, dan wel direct of indirect zeggenschap hebben over de vennootschap, via een eigendomsbelang of via andere middelen, zijn de uiteindelijk begunstigden de natuurlijke personen die de uiteindelijk begunstigden zijn van de in artikel 57 bedoelde juridische entiteiten of van de juridische constructies.

Artikel 56

Kennisgevingen

Elke lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op 10 oktober 2027 in kennis van een lijst van de krachtens zijn nationale recht bestaande soorten juridische entiteiten met overeenkomstig artikel 51 en artikel 52, lid 4, geïdentificeerde uiteindelijk begunstigden. Die kennisgeving bevat de specifieke categorieën van de entiteiten, een beschrijving van de kenmerken en, in voorkomend geval, de nationale rechtsgrond van de betrokken lidstaat. In de kennisgeving wordt ook vermeld of, vanwege de specifieke vorm en structuur van andere juridische entiteiten dan vennootschappen, het mechanisme uit hoofde van artikel 63, lid 4, van toepassing is, en wordt de eventuele toepassing uitvoerig gemotiveerd.

De Commissie deelt de in de eerste alinea bedoelde kennisgeving mee aan de overige lidstaten.

Artikel 57

Identificatie van uiteindelijk begunstigden voor juridische entiteiten die vergelijkbaar zijn met express trust

1.   In het geval van andere dan de in artikel 51 bedoelde juridische entiteiten, die vergelijkbaar zijn met express trust, zoals stichtingen, zijn de uiteindelijk begunstigden alle volgende natuurlijke personen:

a)

de oprichters;

b)

de leden van het leidinggevend orgaan in zijn leidinggevende functie;

c)

de leden van het leidinggevend orgaan in zijn toezichthoudende functie;

d)

de begunstigden, tenzij artikel 59 van toepassing is;

e)

alle andere natuurlijke personen met directe of indirecte zeggenschap over de juridische entiteit.

2.   Indien de in lid 1 bedoelde juridische entiteiten deel uitmaken van meerlagige zeggenschapsstructuren en een juridische entiteit een van de in lid 1 genoemde functies bekleedt, zijn de in lid 1 bedoelde uiteindelijk begunstigden van de juridische constructie:

a)

de in lid 1 genoemde natuurlijke personen, en

b)

de uiteindelijk begunstigden van de juridische entiteiten die een van de in lid 1 genoemde functies bekleden.

3.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 10 oktober 2027 in kennis van een lijst van de soorten juridische entiteiten waarvan de uiteindelijk begunstigden geïdentificeerd zijn overeenkomstig lid 1.

De in de eerste alinea genoemde kennisgeving gaat vergezeld van een beschrijving van:

a)

de vorm en basiskenmerken van die juridische entiteiten;

b)

het proces waarmee zij kunnen worden opgezet;

c)

het proces voor de toegang tot basisinformatie en informatie over uiteindelijk begunstigden met betrekking tot die juridische entiteiten;

d)

de websites waar de centrale registers met informatie over de uiteindelijk begunstigden van die juridische entiteiten kunnen worden geraadpleegd en de contactgegevens van de entiteiten die verantwoordelijk zijn voor die registers.

4.   De Commissie kan door middel van een uitvoeringshandeling een lijst vaststellen van de soorten juridische entiteiten die onder het nationale recht van de lidstaten vallen en die aan de vereisten van dit artikel moeten voldoen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 86, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 58

Identificatie van uiteindelijk begunstigden voor express trusts en soortgelijke juridische constructies

1.   De uiteindelijk begunstigden van express trusts zijn alle volgende natuurlijke personen:

a)

de oprichters van de trusts;

b)

de trustees;

c)

de eventuele protectors;

d)

de begunstigden, tenzij artikel 59 of artikel 60 van toepassing is;

e)

alle andere natuurlijke personen die door directe of indirecte eigendom of via andere middelen uiteindelijke zeggenschap over de express trust uitoefenen, onder meer via een zeggenschaps- of eigendomsketen.

2.   De uiteindelijk begunstigden van andere juridische constructies die vergelijkbaar zijn met express trusts zijn de natuurlijke personen die gelijkwaardige of soortgelijke functies als die genoemd in lid 1 bekleden.

3.   Wanneer juridische constructies deel uitmaken van meerlagige zeggenschapsstructuren en een juridische entiteit een van de in lid 1 genoemde functies bekleed, zijn de uiteindelijk begunstigden van de juridische constructie:

a)

de in lid 1 genoemde natuurlijke personen, en

b)

de uiteindelijk begunstigden van de juridische entiteiten die een van de in lid 1 genoemde functies bekleden.

4.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 10 oktober 2027 in kennis van een lijst van de soorten juridische constructies die vergelijkbaar zijn met onder hun recht vallende express trusts.

De kennisgeving gaat vergezeld van een beschrijving van:

a)

de vorm en basiskenmerken van die juridische constructies;

b)

het proces waarmee die juridische constructies kunnen worden opgezet;

c)

het proces voor de toegang tot basisinformatie en informatie over uiteindelijk begunstigden met betrekking tot die juridische constructies;

d)

de websites waar de centrale registers met informatie over de uiteindelijk begunstigden van die juridische constructies kunnen worden geraadpleegd en de contactgegevens van de entiteiten die verantwoordelijk zijn voor die registers.

De kennisgeving gaat ook vergezeld van een motivering waarin de redenen worden toegelicht waarom de lidstaat de juridische constructies waarvan kennis is gegeven, vergelijkbaar acht met express trusts, en waarom hij tot de conclusie kwam dat andere juridische constructies die onder zijn recht vallen niet vergelijkbaar zijn met express trusts.

5.   De Commissie kan door middel van een uitvoeringshandeling een lijst vaststellen van de soorten juridische constructies die onder het nationale recht van de lidstaten vallen en die met betrekking tot de uiteindelijk begunstigden aan dezelfde transparantievereisten zouden moeten voldoen als express trusts, vergezeld van de in lid 4, tweede alinea, van dit artikel genoemde informatie. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 86, lid 2, genoemde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 59

Identificatie van een groep begunstigden

1.   In het geval van met express trusts vergelijkbare juridische entiteiten uit hoofde van artikel 57 of, met uitzondering van discretionaire trusts, express trusts en soortgelijke juridische constructies uit hoofde van artikel 58, indien de begunstigden nog moeten worden vastgesteld, worden de groep begunstigden en de algemene kenmerken ervan geïdentificeerd. Begunstigden binnen de groep zijn uiteindelijk begunstigde(n) zodra zij zijn geïdentificeerd of aangewezen.

2.   In de volgende gevallen worden alleen de groep begunstigden en de kenmerken ervan geïdentificeerd:

a)

pensioenregelingen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn (EU) 2016/2341 vallen;

b)

financiële-eigendomsregelingen of participatieregelingen voor werknemers, mits de lidstaten na een passende risicobeoordeling een laag risico op misbruik voor witwassen of terrorismefinanciering hebben vastgesteld;

c)

met express trusts vergelijkbare juridische entiteiten uit hoofde van artikel 57, express trusts en soortgelijke juridische constructies uit hoofde van artikel 58, op voorwaarde dat:

i)

de juridische entiteit, de express trusts of soortgelijke juridische constructie is opgericht voor een non-profit- of liefdadigheidsdoel, en

ii)

de lidstaten na een passende risicobeoordeling hebben geconcludeerd dat de categorie van juridische entiteit, express trust of soortgelijke juridische constructie een laag risico loopt op misbruik voor witwassen of terrorismefinanciering.

3.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de in lid 2 genoemde categorieën juridische entiteiten, express trusts of soortgelijke juridische constructies, samen met een motivering op basis van de specifieke risicobeoordeling. De Commissie deelt die kennisgeving mee aan de andere lidstaten.

Artikel 60

Identificatie van voorwerpen van een bevoegdheid en van verkrijgers bij niet-uitoefening in discretionaire trusts

In het geval van discretionaire trusts, waarbij de begunstigden nog moeten worden gekozen, worden de voorwerpen van een bevoegdheid en de verkrijgers bij niet-uitoefening geïdentificeerd. Begunstigden die tot het voorwerp van een bevoegdheid behoren, zijn uiteindelijk begunstigde(n) zodra zij zijn gekozen. Verkrijgers bij niet-uitoefening zijn uiteindelijk begunstigden wanneer de trustees hun discretionaire bevoegdheid niet uitoefenen.

Indien discretionaire trusts aan de voorwaarden van artikel 59, lid 2, voldoen, worden alleen de groep voorwerpen van een bevoegdheid en de verkrijgers bij niet-uitoefening geïdentificeerd. Die categorieën discretionaire trusts worden overeenkomstig lid 3 van dat artikel ter kennis van de Commissie gebracht.

Artikel 61

Identificatie van de uiteindelijk begunstigden van instellingen voor collectieve belegging

In afwijking van artikel 51, eerste alinea, en artikel 58, lid 1, zijn de uiteindelijk begunstigden van instellingen voor collectieve belegging de natuurlijke personen die aan een of meer van de volgende voorwaarden voldoen:

a)

zij bezitten direct of indirect 25 % of meer van de rechten van deelneming in de instelling voor collectieve belegging;

b)

zij zijn in staat het beleggingsbeleid van de instelling voor collectieve belegging te bepalen of te beïnvloeden;

c)

zij hebben op andere wijze zeggenschap over de activiteiten van de instelling voor collectieve belegging.

Artikel 62

Informatie over uiteindelijk begunstigden

1.   Juridische entiteiten en trustees van express trusts of personen met gelijkwaardige functies in soortgelijke juridische constructies zorgen ervoor dat de informatie over de uiteindelijk begunstigden die zij bijhouden, aan meldingsplichtige entiteiten verstrekken in het kader van cliëntenonderzoeksprocedures overeenkomstig hoofdstuk III of indienen bij centrale registers, adequaat, nauwkeurig en actueel is.

De in de eerste alinea genoemde informatie over uiteindelijk begunstigden omvat het volgende:

a)

alle namen en achternamen, geboorteplaats en volledige geboortedatum, woonadres, land van verblijf en nationaliteit of nationaliteiten van de uiteindelijk begunstigde, nummer van het identiteitsdocument, zoals paspoort of nationaal identiteitsdocument, en, indien dit bestaat, uniek persoonlijk identificatienummer dat aan de betrokkene is toegekend door het land waar deze gewoonlijk verblijft, en een algemene beschrijving van de bron van dat nummer;

b)

aard en omvang van het, hetzij via eigendomsbelang, hetzij via zeggenschap via andere middelen, in de juridische entiteit of de juridische constructie gehouden economische belang, alsmede de datum vanaf wanneer dat economische belang wordt gehouden;

c)

informatie over de juridische entiteit waarvan de natuurlijke persoon de uiteindelijk begunstigde is overeenkomstig artikel 22, lid 1, punt b), of, in het geval van juridische constructies waarvan de natuurlijke persoon de uiteindelijk begunstigde is, basisinformatie over de juridische constructie;

d)

indien de eigendoms- en zeggenschapsstructuur meer dan één juridische entiteit of juridische constructie omvat, een beschrijving van die structuur, met inbegrip van namen en, indien deze bestaat, identificatienummers van de individuele juridische entiteiten of juridische constructies die deel uitmaken van die structuur, en een beschrijving van de onderlinge relaties, met inbegrip van het aandeel in het gehouden belang;

e)

indien uit hoofde van artikel 59 een groep begunstigden is geïdentificeerd, een algemene beschrijving van het kenmerk van de groep begunstigden;

f)

indien de voorwerpen van een bevoegdheid en de verkrijgers bij niet-uitoefening worden geïdentificeerd overeenkomstig artikel 60:

i)

voor natuurlijke personen, hun voornamen en achternamen;

ii)

voor juridische entiteiten en juridische constructies, de namen ervan;

iii)

voor een groep van voorwerpen van een bevoegdheid en de verkrijgers bij niet-uitoefening, de beschrijving ervan.

2.   Juridische entiteiten en trustees van express trusts of personen met een gelijkwaardige functie in een soortgelijke juridische constructie verkrijgen binnen 28 kalenderdagen na de oprichting van de juridische entiteit of na het opzetten van de juridische constructie adequate, nauwkeurige en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigden. Die informatie wordt onverwijld en in ieder geval binnen 28 kalenderdagen na elke wijziging daarvan geactualiseerd, en verder om het jaar.

Artikel 63

Verplichtingen van juridische entiteiten

1.   Alle in de Unie opgerichte juridische entiteiten zijn verplicht adequate, nauwkeurige en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigden te verkrijgen en in bezit te hebben.

Juridische entiteiten verstrekken de meldingsplichtige entiteiten informatie over hun juridisch eigenaars en over de uiteindelijk begunstigden wanneer de meldingsplichtige entiteiten cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen overeenkomstig hoofdstuk III.

2.   Een juridische entiteit geeft informatie over uiteindelijk begunstigden zonder onnodige vertraging na de oprichting ervan door aan het centrale register. Elke wijziging van die informatie wordt zonder onnodige vertraging en in ieder geval binnen 28 kalenderdagen na wijziging ervan aan het centrale register doorgegeven. De juridische entiteit verifieert regelmatig of zij over actuele informatie over haar uiteindelijk begunstigden beschikt. Dergelijke verificatie wordt ten minste jaarlijks uitgevoerd, hetzij als een op zichzelf staand proces, hetzij als onderdeel van andere periodieke processen, zoals de indiening van een financieel overzicht.

De uiteindelijk begunstigden van een juridische entiteit, alsmede de juridische entiteiten en, in het geval van juridische constructies, hun trustees of personen met een gelijkwaardige functie die deel uitmaken van de eigendoms- of zeggenschapsstructuur van de juridische entiteit, verstrekken die entiteit alle informatie die nodig is om te voldoen aan de vereisten van dit hoofdstuk of om te antwoorden op elk verzoek om aanvullende informatie op grond van artikel 10, lid 4, van Richtlijn (EU) 2024/1640.

3.   Wanneer alle mogelijke identificatiemiddelen overeenkomstig de artikelen 51 tot en met 57 zijn uitgeput en nog steeds geen natuurlijke personen als uiteindelijk begunstigden zijn geïdentificeerd, of wanneer er bij de juridische entiteit aanzienlijke en gerechtvaardigde onzekerheid bestaat of de geïdentificeerde personen de uiteindelijk begunstigden zijn, bewaren de juridische entiteiten de gegevens over de maatregelen die zij hebben genomen om de uiteindelijk begunstigden te identificeren.

4.   In de in lid 3 van dit artikel genoemde gevallen verstrekken de juridische entiteiten overeenkomstig artikel 20 van deze verordening en artikel 10 van Richtlijn (EU) 2024/1640 de volgende informatie over de uiteindelijk begunstigden:

a)

een verklaring dat er geen uiteindelijk begunstigden zijn of dat de uiteindelijk begunstigden niet konden worden bepaald, vergezeld van een motivering waarom het niet mogelijk was om de uiteindelijk begunstigde te bepalen overeenkomstig de artikelen 51 tot en met 57 van dit artikel en waarom onzekerheid bestaat over de verkregen informatie;

b)

de gegevens van alle natuurlijke personen die de functie van hogere leidinggevenden in de juridische entiteit bekleden, gelijkwaardig aan de krachtens artikel 62, lid 1, tweede alinea, punt a), van deze verordening vereiste informatie.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder “hogere leidinggevende” verstaan de natuurlijke personen die de uitvoerende leden van het leidinggevend orgaan zijn, alsmede de natuurlijke personen die uitvoerende functies in een juridische entiteit uitoefenen en verantwoordelijk zijn voor, en aan het leidinggevend orgaan verantwoording afleggen voor, de dagelijkse leiding van de entiteit.

5.   De juridische entiteiten stellen de op grond van dit artikel verzamelde informatie op verzoek en onverwijld ter beschikking van de bevoegde autoriteiten.

6.   De in lid 4 genoemde informatie wordt bewaard gedurende vijf jaar na de datum waarop de juridische entiteiten worden ontbonden of anderszins ophouden te bestaan, hetzij door personen die door de entiteit belast zijn met de bewaring van de documenten, hetzij door bewindvoerders, vereffenaars of andere personen die bij de ontbinding van de entiteit betrokken zijn. De identiteit en de contactgegevens van de met de bewaring van de informatie belaste persoon worden doorgegeven aan de centrale registers.

Artikel 64

Verplichtingen van de trustee

1.   In het geval van een juridische constructie die in een lidstaat wordt beheerd of waarvan de trustee of de persoon die een gelijkwaardige functie in een soortgelijke juridische constructie bekleedt, in een lidstaat verblijft of is gevestigd, moeten trustees en personen met een gelijkwaardige functie in een soortgelijke juridische constructie de volgende informatie over de juridische constructie verkrijgen en bezitten:

a)

basisinformatie over de juridische constructie;

b)

adequate, nauwkeurige en actuele informatie over uiteindelijk begunstigden als bedoeld in artikel 62;

c)

indien juridische entiteiten of juridische constructies partij zijn bij de juridische constructie, basisinformatie en informatie over de uiteindelijk begunstigden van die juridische entiteiten en juridische constructies;

d)

informatie over een makelaar die gemachtigd is om namens de juridische constructie op te treden of met betrekking tot de juridische constructie actie te ondernemen, en over de meldingsplichtige entiteiten waarmee de trustee of persoon met een gelijkwaardige functie in een soortgelijke juridische constructie namens de juridische constructie een zakelijke relatie aangaat.

De in de eerste alinea genoemde informatie wordt bewaard tot vijf jaar na de beëindiging van de betrokkenheid van de trustee of de persoon met een gelijkwaardige functie bij een express trust of een soortgelijke juridische constructie.

2.   Zonder onnodige vertraging na de oprichting van de express trust of soortgelijke juridische constructie, en in ieder geval binnen 28 kalenderdagen na die oprichting, verkrijgt de trustee of de persoon met een gelijkwaardige functie in een soortgelijke juridische constructie informatie over de uiteindelijk begunstigden en basisinformatie over de juridische constructie en geeft deze door aan het centrale register. De trustee of de persoon met een gelijkwaardige functie in een soortgelijke juridische constructie zorgt ervoor dat iedere wijziging van de uiteindelijk begunstigden of van de basisinformatie over de juridische constructie zonder onnodige vertraging en in ieder geval binnen 28 kalenderdagen na die wijziging aan het centrale register wordt doorgegeven.

De trustee of de persoon met een gelijkwaardige functie in een soortgelijke juridische constructie verifieert regelmatig of de informatie die hij of zij op grond van lid 1, eerste alinea, over de juridische constructie bezit, wordt geactualiseerd. Dergelijke verificatie wordt ten minste eenmaal per jaar uitgevoerd, hetzij als een op zichzelf staand proces, hetzij als onderdeel van andere periodieke processen.

3.   De trustees of de personen met een gelijkwaardige functie in een soortgelijke juridische constructie in lid 1 genoemde personen maken hun status bekend en verstrekken de meldingsplichtige entiteiten informatie over de uiteindelijk begunstigden en over de activa van de juridische constructies die in het kader van een zakelijke relatie of occasionele transactie moeten worden beheerd, wanneer de meldingsplichtige entiteiten cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen overeenkomstig hoofdstuk III.

4.   De uiteindelijk begunstigden van een juridische constructie die niet de trustees of de personen met een gelijkwaardige functie zijn, de tussenpersonen ervan en de meldingsplichtige entiteiten die diensten verlenen aan de juridische constructie, alsmede enige persoon en, in het geval van juridische constructies, de trustees daarvan, die deel uitmaken van de meerlagige structuur van de juridische constructie, verstrekken de trustees of de personen met een gelijkwaardige functie in een soortgelijke juridische constructie alle informatie en documentatie die de trustees of de personen met een gelijkwaardige functie, nodig heeft om aan de vereisten van dit hoofdstuk te voldoen.

5.   De trustees van een express trust en de personen met een gelijkwaardige functie in een soortgelijke juridische constructie stellen de op grond van dit artikel verzamelde informatie op verzoek en onverwijld ter beschikking van de bevoegde autoriteiten.

6.   Wanneer in het geval van juridische constructies waarvan de partijen juridische entiteiten zijn, alle mogelijke identificatiemiddelen overeenkomstig de artikelen 51 tot en met 57 zijn uitgeput en nog steeds geen personen als uiteindelijk begunstigden van die juridische entiteiten zijn geïdentificeerd, of wanneer er aanzienlijke en gerechtvaardigde onzekerheid bestaat of de geïdentificeerde personen de uiteindelijk begunstigden zijn, bewaren de trustees van express trusts of de personen met een gelijkwaardige functie in soortgelijke juridische constructies, de gegevens over de maatregelen die zij hebben genomen om de uiteindelijk begunstigden te identificeren.

7.   In de in lid 6 van dit artikel genoemde gevallen verstrekken trustees van express trusts of personen met een gelijkwaardige functie in een soortgelijke juridische constructie overeenkomstig artikel 20 van deze verordening en artikel 10 van Richtlijn (EU) 2024/1640 de volgende informatie over de uiteindelijk begunstigden:

a)

een verklaring dat er geen uiteindelijk begunstigden zijn of dat de uiteindelijk begunstigden niet konden worden bepaald, vergezeld van een motivering waarom het niet mogelijk was om de uiteindelijk begunstigde te bepalen overeenkomstig de artikelen 51 tot en met 57 van deze verordening en waarom onzekerheid bestaat over de verkregen informatie;

b)

de gegevens van alle natuurlijke personen die een hogere leidinggevende functie bekleden in de juridische entiteit die partij is bij de juridische constructie, gelijkwaardig aan de krachtens artikel 62, lid 1, tweede alinea, punt a), van deze verordening vereiste informatie.

Artikel 65

Uitzonderingen op verplichtingen van juridische entiteiten en juridische constructies

De artikelen 63 en 64 zijn niet van toepassing op:

a)

vennootschappen waarvan de effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, op voorwaarde dat:

i)

de zeggenschap over de vennootschap uitsluitend wordt uitgeoefend door de natuurlijke persoon met stemrechten;

ii)

geen andere juridische entiteiten of juridische constructies deel uitmaken van de eigendoms- of zeggenschapsstructuur van de vennootschap, en

iii)

er voor de in artikel 67 genoemde buitenlandse juridische entiteiten uit hoofde van internationale normen vereisten bestaan die gelijkwaardig zijn aan die vermeld in de punten i) en ii) van dit punt;

b)

publiekrechtelijke instellingen zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 4, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (43).

Artikel 66

Verplichtingen van gevolmachtigden

Gevolmachtigde aandeelhouders en gevolmachtigde bestuurders van een juridische entiteit beschikken over adequate, nauwkeurige en actuele informatie inzake de identiteit van hun volmachtgever en van de uiteindelijk begunstigden van de volmachtgever, en melden deze informatie alsmede de status van deze personen aan de betrokken juridische entiteit. Juridische entiteiten melden deze informatie aan het centrale register.

Juridische entiteiten melden de in de eerste alinea bedoelde informatie ook aan de meldingsplichtige entiteiten wanneer de meldingsplichtige entiteiten cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen overeenkomstig hoofdstuk III.

Artikel 67

Buitenlandse juridische entiteiten en buitenlandse juridische constructies

1.   Juridische entiteiten die buiten de Unie zijn opgericht en trustees van express trusts of personen met een gelijkwaardige functie in een soortgelijke juridische constructie die buiten de Unie worden beheerd of buiten de Unie verblijven of gevestigd zijn, geven op grond van artikel 62 informatie over de uiteindelijk begunstigden door aan het centrale register van de lidstaat wanneer zij:

a)

een zakelijke relatie aangaan met een meldingsplichtige entiteit;

b)

rechtstreeks of via tussenpersonen onroerend goed in de Unie verwerven;

c)

rechtstreeks of via tussenpersonen een van de volgende goederen verwerven van personen die handelen als bedoeld in artikel 3, punt 3), f) en j), in het kader van een occasionele transactie:

i)

motorvoertuigen voor niet-commerciële doeleinden tegen een prijs van ten minste 250 000 EUR of de tegenwaarde in de nationale munteenheid;

ii)

vaartuigen voor niet-commerciële doeleinden tegen een prijs van ten minste 7 500 000 EUR of de tegenwaarde in de nationale munteenheid;

iii)

luchtvaartuigen voor niet-commerciële doeleinden tegen een prijs van ten minste 7 500 000 EUR of de tegenwaarde in de nationale munteenheid;

d)

door een aanbestedende dienst in de Unie een overheidsopdracht voor goederen of diensten dan wel concessies worden gegund;

2.   In afwijking van lid 1, punt a), indien buiten de Unie opgerichte juridische entiteiten een zakelijke relatie aangaan met een meldingsplichtige entiteit, geven zij hun informatie over de uiteindelijk begunstigden alleen door aan het centrale register wanneer:

a)

zij een zakelijke relatie aangaan met een meldingsplichtige entiteit die verband houdt met middelhoog of hoog risico op witwassen en terrorismefinanciering overeenkomstig de risicobeoordeling op Unieniveau of de nationale risicobeoordeling van de betrokken lidstaat als vermeld in de artikelen 7 en 8 van Richtlijn (EU) 2024/1640, of

b)

uit de risicobeoordeling op Unieniveau of de nationale risicobeoordeling van de betrokken lidstaat blijkt dat de categorie juridische entiteit of de sector waarin de buiten de Unie opgerichte juridische entiteit actief is, in voorkomend geval, een middelhoog of hoog risico op witwassen en terrorismefinanciering vertegenwoordigt.

3.   De informatie over de uiteindelijk begunstigden gaat vergezeld van een verklaring waarin wordt aangegeven met betrekking tot welke van die activiteiten de informatie wordt doorgegeven, alsmede van alle relevante documenten, en wordt doorgegeven:

a)

voor de in lid 1, punt a), genoemde gevallen vóór het begin van de zakelijke relatie;

b)

voor de in lid 1, punten b) en c), genoemde gevallen vóór de voltooiing van de aankoop;

c)

voor de in lid 1, punt d), genoemde gevallen vóór de ondertekening van de opdracht.

4.   Voor de toepassing van lid 1, punt a), stellen meldingsplichtige entiteiten de juridische entiteiten ervan in kennis wanneer aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan en vereisen zij een bewijs van registratie of een uittreksel van de informatie over de uiteindelijk begunstigden in het centrale register om de zakelijke relatie of occasionele transactie voort te zetten.

5.   In de in lid 1 genoemde gevallen melden buiten de Unie opgerichte juridische entiteiten en trustees van express trusts of personen met een gelijkwaardige functie in een soortgelijke juridische constructie die buiten de Unie worden beheerd of die buiten de Unie verblijven of gevestigd zijn, elke wijziging in de informatie over uiteindelijk begunstigden die op grond van lid 1 aan het centrale register is doorgegeven zonder onnodige vertraging en in elk geval binnen 28 kalenderdagen na die wijziging.

De eerste alinea is van toepassing op:

a)

voor de in lid 1, punt a), genoemde gevallen voor de gehele duur van de zakelijke relatie met de meldingsplichtige entiteit;

b)

voor de in lid 1, punt b), genoemde gevallen, zolang de juridische entiteit of juridische constructie eigenaar is van het onroerend goed;

c)

voor de in lid 1, punt c), genoemde gevallen, voor de periode tussen de eerste doorgifte van de informatie aan het centrale register en de voltooiing van de aankoop;

d)

voor de in lid 1, punt d), genoemde gevallen voor de gehele duur van de opdracht.

6.   Indien de juridische entiteit, de trustee van de express trust of de persoon met een gelijkwaardige functie in een soortgelijke juridische constructie in verschillende lidstaten voldoet aan de in lid 1 neergelegde voorwaarden, wordt een bewijs waaruit blijkt dat de informatie over de uiteindelijk begunstigden in een centraal register van één lidstaat is geregistreerd, beschouwd als een toereikend registratiebewijs.

7.   Indien op 10 juli 2027 juridische entiteiten die buiten de Unie zijn opgericht of buiten de Unie beheerde juridische constructies of waarvan de trustee of persoon met een gelijkwaardige functie in een soortgelijke juridische constructie buiten de Unie verblijft of is gevestigd, rechtstreeks of via tussenpersonen, eigenaar zijn van onroerend goed, wordt de informatie over de uiteindelijk begunstigden van die juridische entiteiten en juridische constructies uiterlijk op 10 januari 2028 ingediend bij het centrale register en gaat vergezeld van een motivering voor die indiening.

De eerste alinea is echter niet van toepassing op juridische entiteiten of juridische constructies die vóór 1 januari 2014 onroerend goed in de Unie hebben verworven.

De lidstaten kunnen op basis van het risico besluiten dat een eerdere datum van toepassing is en stellen de Commissie daarvan in kennis. De Commissie stelt de overige lidstaten van dergelijke besluiten in kennis.

8.   De lidstaten kunnen op basis van het risico de in lid 1, punt a), vastgestelde verplichting uitbreiden tot zakelijke relaties met buitenlandse juridische entiteiten die op 10 juli 2027 lopen en de Commissie daarvan in kennis stellen. De Commissie stelt de overige lidstaten van dergelijke besluiten in kennis.

Artikel 68

Sancties

1.   De lidstaten stellen voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen van dit hoofdstuk, en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 10 januari 2025 in kennis van die voorschriften ten aanzien van de sancties, inclusief de rechtsgrondslag, en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarvan mee.

2.   Uiterlijk op 10 juli 2026 stelt de Commissie gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 85 vast om deze verordening aan te vullen door het volgende te definiëren:

a)

de categorieën van inbreuken waarop sancties van toepassing zijn en de personen die aansprakelijk zijn voor dergelijke inbreuken;

b)

indicatoren om de ernst in te delen van inbreuken waarop sancties van toepassing zijn;

c)

de criteria waarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van het niveau van de sancties.

De Commissie evalueert regelmatig de in de eerste alinea genoemde gedelegeerde handeling om ervoor te zorgen dat daarin de categorieën van inbreuken worden geïdentificeerd en dat de desbetreffende sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

HOOFDSTUK V

MELDINGSPLICHT

Artikel 69

Melding van vermoedens

1.   De meldingsplichtige entiteiten en, in voorkomend geval, de bestuurders en werknemers van die entiteiten, verlenen hun volledige samenwerking aan de FIE door onverwijld:

a)

op eigen initiatief melding te doen aan de FIE, indien de meldingsplichtige entiteit weet, vermoedt of redelijkerwijs kan vermoeden dat geldmiddelen of activiteiten, ongeacht het bedrag, opbrengsten van criminele activiteiten zijn of verband houden met terrorismefinanciering of criminele activiteiten, en door in dergelijke gevallen te reageren op verzoeken van de FIE om bijkomende informatie;

b)

de FIE, op haar verzoek, alle nodige informatie te verstrekken, met inbegrip van informatie over transactiegegevens, binnen de opgelegde termijnen;

Alle verdachte transacties, waaronder pogingen daartoe en vermoedens die voortvloeien uit het onvermogen om cliëntenonderzoek te verrichten, worden overeenkomstig de eerste alinea gemeld.

Voor de toepassing van de eerste alinea reageren de meldingsplichtige entiteiten binnen vijf werkdagen op een verzoek om informatie van de FIE. In gerechtvaardigde en dringende gevallen kunnen de FIE’s die termijn inkorten, ook tot minder dan 24 uur.

In afwijking van de derde alinea kan de FIE de antwoordtermijn verlengen tot meer dan vijf werkdagen indien zij dit gerechtvaardigd acht en mits de verlenging de analyse van de FIE niet ondermijnt.

2.   Voor de toepassing van lid 1 beoordelen meldingsplichtige entiteiten de transacties of activiteiten die hun cliënten uitvoeren, op basis van en tegen alle relevante feiten en informatie waarvan zij kennis hebben of waarover zij beschikken. Indien nodig geven meldingsplichtige entiteiten voorrang aan hun beoordeling, rekening houdend met de urgentie van de transactie of activiteit en de risico’s die invloed hebben op de lidstaat waarin zij zijn gevestigd.

Een vermoeden op grond van lid 1, punt a), is gebaseerd op de kenmerken van de cliënt en diens tegenhangers, de omvang en aard van de transactie of activiteit of de methoden en patronen daarvan, het verband tussen verschillende transacties of activiteiten, de herkomst, de bestemming of het gebruik van geldmiddelen, of alle andere omstandigheden waarvan de meldingsplichtige entiteit kennis heeft, met inbegrip van de consistentie van de transactie of activiteit met de informatie verkregen op grond van Hoofdstuk III, waaronder het risicoprofiel van de cliënt.

3.   Uiterlijk op 10 juli 2026 stelt de AMLA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op en legt deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen wordt het formaat gespecificeerd dat moet worden gebruikt voor het melden van vermoedens op grond van lid 1, punt a), en voor het verstrekken van transactiegegevens op grond van lid 1, punt b).

4.   Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in lid 3 van dit artikel genoemde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 53 van Verordening (EU) 2024/1620.

5.   Uiterlijk op 10 juli 2027 verstrekt de AMLA richtsnoeren inzake indicatoren voor verdachte activiteiten of gedragingen. Die richtsnoeren worden regelmatig bijgewerkt.

6.   De overeenkomstig artikel 11, lid 2, aangewezen nalevingsfunctionaris zendt de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie toe aan de FIE van de lidstaat op het grondgebied waarvan de meldingsplichtige entiteit die de informatie toezendt, gevestigd is.

7.   De meldingsplichtige entiteiten zorgen ervoor dat de overeenkomstig artikel 11, lid 3, aangewezen nalevingsfunctionaris alsmede alle werknemers of personen in een vergelijkbare positie, met inbegrip van makelaars en distributeurs, die betrokken zijn bij de uitvoering van de onder dit artikel vallende taken, worden beschermd tegen represailles, discriminatie of elke andere vorm van oneerlijke behandeling voor de uitvoering van die taken.

Dit lid doet geen afbreuk aan de bescherming waarop de in de eerste alinea bedoelde personen uit hoofde van Richtlijn (EU) 2019/1937 aanspraak kunnen maken.

8.   Indien de activiteiten van een partnerschap voor informatie-uitwisseling leiden tot kennis, vermoedens of redelijke gronden om te vermoeden dat geldmiddelen, ongeacht het bedrag, opbrengsten van criminele activiteiten zijn of verband houden met terrorismefinanciering, kunnen meldingsplichtige entiteiten die vermoedens met betrekking tot de activiteiten van hun cliënten hebben vastgesteld, een van hen aanwijzen als verantwoordelijke om een melding te doen aan de FIE op grond van lid 1, punt a). Die melding bevat ten minste de naam en contactgegevens van alle meldingsplichtige entiteiten die hebben deelgenomen aan de activiteiten die tot de melding hebben geleid.

Indien de in de eerste alinea genoemde meldingsplichtige entiteiten in verschillende lidstaten zijn gevestigd, wordt de informatie aan elke bevoegde FIE gemeld. Hiertoe zorgen de meldingsplichtige entiteiten ervoor dat de melding wordt gedaan door een meldingsplichtige entiteit op het grondgebied van de lidstaat waar de FIE is gevestigd.

Indien de meldingsplichtige entiteiten besluiten geen gebruik te maken van de mogelijkheid om één enkele melding te doen bij de FIE, op grond van de eerste alinea, vermelden zij bij hun melding dat het vermoeden resulteert uit de activiteiten van een partnerschap voor informatie-uitwisseling.

9.   De in lid 8 van dit artikel bedoelde meldingsplichtige entiteiten houden overeenkomstig artikel 77 een kopie bij van de meldingen die op grond van dat lid zijn gedaan.

Artikel 70

Specifieke bepalingen voor het melden van vermoedens door bepaalde categorieën meldingsplichtige entiteiten

1.   In afwijking van artikel 69, lid 1, kunnen de lidstaten de in artikel 3, punt 3, a) en b), genoemde meldingsplichtige entiteiten toestaan de in artikel 69, lid 1, genoemde informatie toe te zenden aan een door de lidstaat aangewezen zelfregulerend orgaan.

Het aangewezen zelfregulerende orgaan stuurt de in de eerste alinea genoemde informatie onverwijld en ongefilterd door naar de FIE.

2.   Notarissen, advocaten, andere onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen, auditors, externe accountants en belastingadviseurs zijn vrijgesteld van de vereisten van artikel 69, lid 1, voor zover die vrijstelling betrekking heeft op de informatie die zij van of over een cliënt ontvangen tijdens het bepalen van de rechtspositie van die cliënt of bij het verrichten van hun taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt in het kader van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding, ongeacht of die informatie vóór, gedurende of na een dergelijk geding wordt ontvangen of verkregen.

De in de eerste alinea bedoelde vrijstelling is niet van toepassing indien de daarin genoemde meldingsplichtige entiteiten:

a)

betrokken zijn bij witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering;

b)

juridisch advies verstrekken met het oog op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering, of

c)

weten dat de cliënt juridisch advies inwint met het oog op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering; medeweten of opzet kan worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden.

3.   Naast de in lid 2, tweede alinea, genoemde situaties kunnen de lidstaten, indien dit gerechtvaardigd is op grond van het hogere risico van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering bij bepaalde soorten transacties, besluiten dat de in lid 2, eerste alinea, genoemde vrijstelling niet van toepassing is op die soorten transacties en, in voorkomend geval, aanvullende meldingsplichten opleggen aan de in dat lid genoemde meldingsplichtige entiteiten. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van elk op grond van dit lid genomen besluit. De Commissie deelt de besluiten mee aan de andere lidstaten.

Artikel 71

Onthouding van het uitvoeren van transacties

1.   De meldingsplichtige entiteiten onthouden zich van het uitvoeren van transacties die naar hun weten of vermoeden verband houden met de opbrengsten van criminele activiteiten of met terrorismefinanciering, totdat zij overeenkomstig artikel 69, lid 1, eerste alinea, punt a), een melding hebben gedaan en verdere specifieke instructies van de FIE of een andere bevoegde autoriteit in overeenstemming met het toepasselijke recht hebben opgevolgd. Meldingsplichtige entiteiten mogen de transactie uitvoeren nadat zij de risico’s van het uitvoeren van de transactie hebben beoordeeld, indien zij binnen drie werkdagen na indiening van de melding geen andersluidende instructies van de FIE hebben ontvangen.

2.   Indien het voor een meldingsplichtige entiteit niet mogelijk is zich te onthouden van het uitvoeren van een transactie als bedoeld in lid 1, of indien onthouding de vervolging van de begunstigden van een verdachte transactie waarschijnlijk zou doorkruisen, licht de meldingsplichtige entiteit de FIE onmiddellijk na de uitvoering van de transactie in.

Artikel 72

Meedelen aan FIE’s

Het te goeder trouw melden van informatie aan de FIE door een meldingsplichtige entiteit of door een werknemer of een bestuurder van een meldingsplichtige entiteit overeenkomstig de artikelen 69 en 70 vormt geen inbreuk op ongeacht welke op grond van een contract of van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling opgelegde beperking inzake de openbaarmaking van informatie en leidt voor de meldingsplichtige entiteit, haar bestuurders of werknemers tot geen enkele vorm van aansprakelijkheid, zelfs indien deze niet precies op de hoogte waren van de onderliggende criminele activiteit, en ongeacht of enige illegale activiteit daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

Artikel 73

Mededelingsverbod

1.   De meldingsplichtige entiteiten en hun bestuurders, werknemers, of personen in vergelijkbare functies, zoals makelaars en distributeurs mogen de betrokken cliënt of derden niet meedelen dat transacties of activiteiten overeenkomstig artikel 69 worden of zijn beoordeeld, dat informatie wordt, zal worden of is doorgegeven overeenkomstig artikel 69 of artikel 70 of dat een onderzoek naar witwassen of terrorismefinanciering wordt of kan worden uitgevoerd.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op mededelingen aan bevoegde autoriteiten en zelfregulerende organen indien die toezichthoudende taken uitoefenen, noch op mededelingen met het oog op het onderzoeken en vervolgen van witwassen, terrorismefinanciering en andere criminele activiteiten.

3.   In afwijking van lid 1 van dit artikel is het meedelen van informatie toegestaan tussen tot dezelfde groep behorende meldingsplichtige entiteiten, alsook tussen die entiteiten en hun in derde landen gevestigde bijkantoren en dochterondernemingen, mits die bijkantoren en dochterondernemingen volledig voldoen aan de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures, inclusief de procedures voor het delen van informatie binnen de groep, overeenkomstig artikel 16, en mits de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures voldoen aan de voorschriften van deze verordening.

4.   In afwijking van lid 1 van dit artikel is het meedelen van informatie toegestaan tussen in artikel 3, punt 3, a) en b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten, of entiteiten van derde landen waarvan de voorschriften gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van deze verordening, die hun beroepsactiviteiten, al dan niet als werknemer, uitoefenen binnen dezelfde rechtspersoon of een grotere structuur waartoe de betrokken persoon behoort en die onder dezelfde eigenaar, hetzelfde bestuur of dezelfde nalevingscontroles valt, met inbegrip van netwerken of maatschappen.

5.   Voor in artikel 3, punten 1 en 2 en punt 3, a) en b), genoemde meldingsplichtige entiteiten en in gevallen betreffende dezelfde transactie waarbij twee of meer meldingsplichtige entiteiten betrokken zijn, is het meedelen van informatie, in afwijking van lid 1 van dit artikel, toegestaan tussen de betrokken meldingsplichtige entiteiten, mits deze in de Unie gelegen zijn, of in het kader van contacten met entiteiten in een derde land dat voorschriften oplegt die gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van deze verordening, en mits zij onderworpen zijn aan verplichtingen inzake beroepsgeheim en de bescherming van persoonsgegevens.

6.   Indien de in artikel 3, punt 3, a) en b), genoemde meldingsplichtige entiteiten trachten een cliënt te doen afzien van een onwettige activiteit, wordt dat niet als een mededeling in de zin van lid 1 van dit artikel beschouwd.

Artikel 74

Op limieten gebaseerde mededelingen van transacties in bepaalde goederen met een hoge waarde

1.   Personen die handelen in goederen met een hoge waarde delen aan de FIE alle transacties mee met betrekking tot de verkoop van de volgende goederen met een hoge waarde wanneer die goederen voor niet-commerciële doeleinden worden verworven:

a)

motorvoertuigen tegen een prijs van ten minste 250 000 EUR of de tegenwaarde in de nationale munteenheid;

b)

vaartuigen voor een prijs van ten minste 7 500 000 EUR of de tegenwaarde in de nationale munteenheid;

c)

luchtvaartuigen tegen een prijs van ten minste 7 500 000 EUR of de tegenwaarde in de nationale munteenheid.

2.   Kredietinstellingen en financiële instellingen die diensten verlenen in verband met de aankoop of eigendomsoverdracht van de in lid 1 genoemde goederen, delen aan de FIE ook alle transacties mee die zij voor hun cliënten met betrekking tot die goederen verrichten.

3.   Mededelingen op grond van de leden 1 en 2 worden uitgevoerd binnen de door de FIE opgelegde termijnen.

HOOFDSTUK VI

INFORMATIE-UITWISSELING

Artikel 75

Uitwisseling van informatie in het kader van partnerschappen voor informatie-uitwisseling

1.   De leden van partnerschappen voor informatie-uitwisseling kunnen onderling informatie uitwisselen indien dat strikt noodzakelijk is voor de naleving van de verplichtingen uit hoofde van hoofdstuk III en artikel 69 en in overeenstemming met de grondrechten en de rechterlijke procedurele waarborgen.

2.   De meldingsplichtige entiteiten die voornemens zijn deel te nemen aan een partnerschap voor informatie-uitwisseling stellen hun respectievelijke toezichthoudende autoriteiten daarvan in kennis; deze autoriteiten zullen, in voorkomend geval in overleg met elkaar en met de autoriteiten die belast zijn met de verificatie van de naleving van Verordening (EU) 2016/679, verifiëren of het partnerschap voor informatie-uitwisseling over mechanismen beschikt om de naleving van dit artikel te waarborgen en of de in lid 4, punt h), genoemde gegevensbeschermingseffectbeoordeling is uitgevoerd. De verificatie vindt plaats voor de aanvang van de activiteiten van het partnerschap voor informatie-uitwisseling. In voorkomend geval raadplegen de toezichthoudende autoriteiten ook de FIE’s.

De deelnemers aan het partnerschap voor informatie-uitwisseling blijven verantwoordelijk voor de naleving van de vereisten op grond van het Unie- of het nationale recht.

3.   De uitgewisselde informatie in het kader van een partnerschap voor informatie-uitwisseling is beperkt tot:

a)

informatie over de cliënt, met inbegrip van alle informatie die is verkregen bij de identificatie en verificatie van de identiteit van de cliënt en, in voorkomend geval, de uiteindelijk begunstigde van de cliënt;

b)

informatie over het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie of de occasionele transactie tussen de cliënt en de meldingsplichtige entiteit, alsmede, in voorkomend geval, de bron van het vermogen en de bron van geldmiddelen van de cliënt;

c)

informatie over cliëntentransacties;

d)

informatie over hogere en lagere risicofactoren die aan de cliënt verbonden zijn;

e)

de analyse door de meldingsplichtige entiteit van de aan de cliënt verbonden risico’s op grond van artikel 20, lid 2;

f)

informatie in bezit van de meldingsplichtige entiteit op grond van artikel 77, lid 1;

g)

informatie over vermoedens op grond van artikel 69.

De in de eerste alinea bedoelde informatie wordt alleen uitgewisseld voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de activiteiten van het partnerschap voor informatie-uitwisseling.

4.   De volgende voorwaarden zijn van toepassing op het delen van informatie in het kader van een partnerschap voor informatie-uitwisseling:

a)

de meldingsplichtige entiteiten registreren alle gevallen van informatie-uitwisseling binnen het partnerschap;

b)

de meldingsplichtige entiteiten vertrouwen niet uitsluitend op de informatie die ze in het kader van het partnerschap ontvangen hebben om aan de vereisten van deze verordening te voldoen;

c)

de meldingsplichtige entiteiten trekken geen conclusies of besluiten die invloed hebben op de zakelijke relatie met de cliënt of op de verrichting van occasionele transacties voor de cliënt op basis van ontvangen informatie van andere deelnemers aan het partnerschap voor informatie-uitwisseling, zonder die informatie te hebben beoordeeld; alle in het kader van het partnerschap ontvangen informatie die wordt gebruikt bij een beoordeling die leidt tot een besluit om een zakelijke relatie te weigeren of te beëindigen of om een occasionele transactie uit te voeren, wordt opgenomen in de overeenkomstig artikel 21, lid 3, bijgehouden registers, waarbij in dat register wordt vermeld dat de informatie afkomstig is van een partnerschap voor informatie-uitwisseling;

d)

de meldingsplichtige entiteiten voeren hun eigen beoordeling uit van transacties met cliënten om te beoordelen welke transacties verband kunnen houden met witwassen of terrorismefinanciering of met opbrengsten van criminele activiteiten;

e)

de meldingsplichtige entiteiten nemen passende technische en organisatorische maatregelen, waaronder maatregelen voor pseudonimisering, om de beveiliging en vertrouwelijkheid te waarborgen op een niveau dat in verhouding staat tot de aard en de omvang van de uitgewisselde informatie;

f)

de uitwisseling van informatie vindt alleen plaats in verband met cliënten:

i)

wier gedragingen of transactieactiviteiten verband houden met een hoger risico van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering, zoals vastgesteld op grond van de risicobeoordeling op Unieniveau en de nationale risicobeoordeling die zijn uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 7 en 8 van Richtlijn (EU) 2024/1640;

ii)

die in een van de in de artikelen 29, 30, 31 en 36 tot en met 46 van deze verordening bedoelde situaties verkeren, of

iii)

voor wie de meldingsplichtige entiteiten aanvullende informatie moeten verzamelen om te bepalen of er sprake is van een hoger risico van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering;

g)

informatie die wordt gegenereerd door het gebruik van technologieën voor artificiële intelligentie en machinaal leren of algoritmen mag alleen worden gedeeld indien die processen onder passend menselijk toezicht stonden;

h)

voorafgaand aan de verwerking van persoonsgegevens wordt een gegevensbeschermingseffectbeoordeling zoals bedoeld in artikel 35 van Verordening (EU) 2016/679 uitgevoerd;

i)

de bevoegde autoriteiten die lid zijn van een partnerschap voor informatie-uitwisseling, verkrijgen, verstrekken en wisselen alleen informatie uit voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taken uit hoofde van het toepasselijke Unie- of nationaal recht;

j)

de in artikel 2, lid 1, punt 44), c), van deze verordening genoemde bevoegde autoriteiten die deelnemen aan een partnerschap voor informatie-uitwisseling, verkrijgen, verstrekken of wisselen alleen persoonsgegevens en operationele informatie uit overeenkomstig het nationale recht tot omzetting van Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (44) en de toepasselijke bepalingen van het nationale strafprocesrecht, met inbegrip van voorafgaande rechterlijke toestemming of andere nationale procedurele waarborgen, indien vereist;

k)

de uitwisseling van informatie over verdachte transacties op grond van lid 3, punt g), van dit artikel vindt alleen plaats indien de FIE bij wie de melding van verdachte transacties op grond van artikel 69 of artikel 70 is ingediend, hiermee heeft ingestemd.

5.   Informatie die in het kader van een partnerschap voor informatie-uitwisseling wordt ontvangen, wordt niet verder doorgegeven, tenzij:

a)

de informatie op grond van artikel 49, lid 1, aan een andere meldingsplichtige entiteit wordt verstrekt;

b)

de informatie moet worden opgenomen in een melding die bij de FIE wordt gedaan of wordt verstrekt in antwoord op een verzoek van de FIE op grond van artikel 69, lid 1;

c)

de informatie wordt aan de AMLA verstrekt op grond van artikel 93 van Verordening (EU) 2024/1620;

d)

de informatie wordt opgevraagd door rechtshandhavings- of gerechtelijke autoriteiten, onder voorbehoud van voorafgaande toestemming of andere procedurele waarborgen die volgens het nationale recht vereist zijn.

6.   Meldingsplichtige entiteiten die deelnemen aan partnerschappen voor informatie-uitwisseling stellen gedragslijnen en procedures voor het delen van informatie vast in hun op grond van artikel 9 vastgestelde interne gedragslijnen en procedures. Dergelijke gedragslijnen en procedures:

a)

specificeren de beoordeling die moet worden uitgevoerd om de omvang van de te delen informatie te bepalen en, indien nodig gezien de aard van de informatie of de toepasselijke gerechtelijke waarborgen, te voorzien in gedifferentieerde of beperkte toegang tot informatie voor leden van het partnerschap;

b)

beschrijven de rol en verantwoordelijkheden van de deelnemende partijen aan het partnerschap voor informatie-uitwisseling;

c)

identificeren de risicobeoordelingen waarmee de meldingsplichtige entiteit rekening zal houden bij het bepalen van situaties met een hoger risico waarin informatie kan worden gedeeld.

De in de eerste alinea genoemde interne gedragslijnen en procedures worden opgesteld voordat er aan een partnerschap voor informatie-uitwisseling wordt deelgenomen.

7.   Indien de toezichthoudende autoriteiten dit nodig achten, geven meldingsplichtige entiteiten die deelnemen aan een partnerschap voor informatie-uitwisseling opdracht tot een onafhankelijke audit van de werking van dat partnerschap en delen zij de resultaten met de toezichthoudende autoriteiten.

HOOFDSTUK VII

GEGEVENSBESCHERMING EN BEWARING VAN GEGEVENS

Artikel 76

Verwerking van persoonsgegevens

1.   Voor zover dit strikt noodzakelijk is voor het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering, mogen de meldingsplichtige entiteiten bijzondere categorieën van persoonsgegevens als genoemd in artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679 en persoonsgegevens in verband met strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten als genoemd in artikel 10 van die verordening verwerken, met inachtneming van de in de leden 2 en 3 van dit artikel vastgestelde waarborgen.

2.   De meldingsplichtige entiteiten mogen onder artikel 9 van Verordening (EU) 2016/679 vallende persoonsgegevens verwerken op voorwaarde dat:

a)

zij aan hun cliënten of potentiële cliënten meedelen dat de verwerking van dergelijke categorieën van gegevens met het oog op de naleving van de vereisten van deze verordening is toegestaan;

b)

de gegevens afkomstig zijn van betrouwbare bronnen, en accuraat en actueel zijn;

c)

zij geen besluiten nemen die op basis van die gegevens tot bevooroordeelde en discriminerende resultaten zouden leiden;

d)

zij maatregelen van een hoog beveiligingsniveau nemen overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EU) 2016/679, met name wat vertrouwelijkheid betreft.

3.   De meldingsplichtige entiteiten mogen onder artikel 10 van Verordening (EU) 2016/679 vallende persoonsgegevens verwerken, op voorwaarde dat zij voldoen aan de voorwaarden van lid 2 van dit artikel en dat:

a)

dergelijke persoonsgegevens betrekking hebben op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering;

b)

de meldingsplichtige entiteiten beschikken over procedures om bij de verwerking van dergelijke gegevens een onderscheid te maken tussen beschuldigingen, onderzoeken, procedures en veroordelingen, rekening houdend met het grondrecht op een eerlijk proces, de rechten van de verdediging en het vermoeden van onschuld.

4.   De persoonsgegevens worden door de meldingsplichtige entiteiten op basis van deze verordening verwerkt met als enig doel witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen en worden niet verder verwerkt op een manier die niet verenigbaar is met dat doel. De verwerking van persoonsgegevens op basis van deze verordening voor commerciële doeleinden is verboden.

5.   De meldingsplichtige entiteiten mogen besluiten vaststellen die voortvloeien uit geautomatiseerde verwerking, met inbegrip van profilering zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 4, van Verordening (EU) 2016/679, of uit processen waarbij wordt gebruikgemaakt van AI-systemen zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Verordening (EU) 2024/xxx van het Europees Parlement en de Raad (45), op voorwaarde dat:

a)

de door die systemen verwerkte gegevens beperkt zijn tot gegevens die op grond van hoofdstuk III van deze verordening zijn verkregen;

b)

elk besluit om een zakelijke relatie met een cliënt aan te gaan of te weigeren, te onderhouden of een occasionele transactie voor een cliënt te verrichten of te weigeren, of om de omvang van de op grond van artikel 20 van deze verordening toegepaste cliëntenonderzoeksmaatregelen te vergroten of te verkleinen, onderworpen is aan beduidende menselijke tussenkomst om de nauwkeurigheid en geschiktheid van een dergelijk besluit te waarborgen, en

c)

de cliënt uitleg kan krijgen over het door de meldingsplichtige entiteit genomen besluit en dat besluit kan aanvechten, met uitzondering van een melding als bedoeld in artikel 69 van deze verordening.

Artikel 77

Bewaren van informatie

1.   De meldingsplichtige entiteiten bewaren de volgende documenten en informatie:

a)

een kopie van de documenten en informatie verkregen bij het verrichten van een cliëntenonderzoek op grond van hoofdstuk III, met inbegrip van informatie verkregen via elektronische identificatiemiddelen;

b)

een register van de op grond van artikel 69, lid 2, uitgevoerde beoordeling, met inbegrip van de in aanmerking genomen informatie en omstandigheden en de resultaten van die beoordeling, ongeacht of die beoordeling al dan niet leidt tot een melding van verdachte transacties bij de FIE, en desgevallend een kopie van de melding over die verdachte transactie;

c)

de bewijsstukken en registratiegegevens van transacties, zijnde de originele documenten of de kopieën die krachtens het nationale recht dezelfde bewijskracht hebben, die nodig zijn om transacties te identificeren;

d)

indien zij deelnemen aan partnerschappen voor informatie-uitwisseling overeenkomstig hoofdstuk VI, kopieën van de documenten en informatie die in het kader daarvan zijn verkregen, en registers van alle gevallen van informatie-uitwisseling.

De meldingsplichtige entiteiten zorgen ervoor dat de op grond van dit artikel bewaarde documenten, informatie en registers niet worden bewerkt.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen de meldingsplichtige entiteiten besluiten om in plaats van de kopieën van de informatie verwijzingen naar die informatie te bewaren, mits die informatie zo wordt bewaard dat ze onmiddellijk door meldingsplichtige entiteiten aan de bevoegde autoriteiten kan worden verstrekt en niet kan worden gewijzigd of veranderd.

De meldingsplichtige entiteiten die gebruikmaken van de in de eerste alinea genoemde afwijking, bepalen in hun op grond van artikel 9 opgestelde interne procedures voor welke categorieën informatie zij in plaats van een kopie of origineel een verwijzing zullen bewaren, alsmede via welke procedures de informatie moet worden opgevraagd zodat deze op verzoek aan de bevoegde autoriteiten kan worden verstrekt.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie wordt bewaard gedurende een periode van vijf jaar die ingaat op de datum van beëindiging van de zakelijke relatie of op de datum van de verrichting van de occasionele transactie, of op de datum van weigering om een zakelijke relatie aan te gaan of een occasionele transactie te verrichten. Onverminderd de bewaartermijn voor gegevens die zijn verzameld voor andere rechtshandelingen van de Unie of het nationale recht die in overeenstemming zijn met Verordening (EU) 2016/679, verwijderen de meldingsplichtige entiteiten de persoonsgegevens na het verstrijken van de periode van vijf jaar.

De bevoegde autoriteiten kunnen per geval verlangen dat de in de eerste alinea genoemde informatie langer wordt bewaard, mits die bewaring noodzakelijk is voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van witwassen of terrorismefinanciering. Die aanvullende bewaartermijn mag niet langer zijn dan vijf jaar.

4.   Indien er op 10 juli 2027 een rechtsprocedure in verband met het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van vermoedelijke witwaspraktijken of terrorismefinanciering aanhangig is in een lidstaat, en een meldingsplichtige entiteit informatie of documenten in verband met die aanhangige procedure bezit, mag de meldingsplichtige entiteit die informatie of documenten bewaren gedurende een termijn van vijf jaar vanaf 10 juli 2027.

De lidstaten mogen, onverminderd de nationale strafrechtelijke bepalingen betreffende bewijsmateriaal die op lopende strafrechtelijke onderzoeken en rechtsprocedures van toepassing zijn, een aanvullende termijn van vijf jaar voor de bewaring van die informatie of documenten toestaan of opleggen, indien is aangetoond dat die langere bewaring noodzakelijk en evenredig is met het oog op het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van vermoedelijke witwaspraktijken of terrorismefinanciering.

Artikel 78

Verstrekking van registers aan bevoegde autoriteiten

De meldingsplichtige entiteiten beschikken over systemen waarmee zij via beveiligde kanalen en met volledige inachtneming van de vertrouwelijkheid van de verzoeken overeenkomstig het nationale recht volledig en snel antwoord kunnen geven indien hun FIE of een andere bevoegde autoriteit hen vraagt of zij gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek een zakelijke relatie met een gegeven persoon hebben onderhouden en zo ja welke.

HOOFDSTUK VIII

MAATREGELEN TER BEPERKING VAN RISICO’S DIE VOORTVLOEIEN UIT ANONIEME INSTRUMENTEN

Artikel 79

Anonieme rekeningen en aandelen aan toonder en certificaten van aandelen aan toonder

1.   Kredietinstellingen, financiële instellingen en aanbieders van cryptoactivadiensten houden geen anonieme bank- of betaalrekeningen, anonieme spaarboekjes, anonieme kluizen of anonieme cryptoactivarekeningen aan, net zomin als rekeningen die op een andere manier de anonimisering van de houder van de cliëntenrekening of de anonimisering of toegenomen versluiering van transacties, onder meer door middel van anonimiseringsmunten, mogelijk maken.

Eigenaars of begunstigden van reeds bestaande anonieme bank- of betaalrekeningen, anonieme spaarboekjes, anonieme kluizen bij kredietinstellingen of financiële instellingen, of anonieme cryptoactivarekeningen worden onderworpen aan cliëntenonderzoeksmaatregelen voordat die rekeningen, spaarboekjes of kluizen op enigerlei wijze worden gebruikt.

2.   Kredietinstellingen en financiële instellingen die als accepteerder optreden, in de zin van artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) 2015/751 van het Europees Parlement en de Raad (46), aanvaarden geen betalingen met anonieme prepaidkaarten die in derde landen zijn uitgegeven, tenzij anders bepaald in de technische reguleringsnormen die de Commissie overeenkomstig artikel 28 van deze verordening op basis van een bewezen laag risico heeft vastgesteld.

3.   Vennootschappen geven geen aandelen aan toonder uit en zetten uiterlijk op 10 juli 2029 alle bestaande aandelen aan toonder om in aandelen op naam, immobiliseren deze in de zin van artikel 2, lid 1, punt 3, van Verordening (EU) nr. 909/2014, of deponeren deze bij een financiële instelling. Het uitgeven van nieuwe aandelen aan toonder en het aanhouden van bestaande aandelen aan toonder is wel toegestaan voor vennootschappen met effecten die op een gereglementeerde markt genoteerd zijn of vennootschappen waarvan de aandelen worden uitgegeven als door intermediairs gehouden effecten, hetzij door immobilisatie in de zin van artikel 2, lid 1, punt 3, van die verordening, hetzij door een rechtstreekse uitgifte in gedematerialiseerde vorm in de zin van artikel 2, lid 1, punt 4, van die verordening. Voor bestaande aandelen aan toonder die uiterlijk op 10 juli 2029 niet omgezet, geïmmobiliseerd of gedeponeerd zijn, worden alle aan die aandelen verbonden stemrechten en distributierechten automatisch opgeschort tot de omzetting, immobilisatie of deposito ervan. Alle dergelijke aandelen die uiterlijk op 10 juli 2030 niet omgezet, geïmmobiliseerd of gedeponeerd zijn, worden ingetrokken, hetgeen leidt tot een verlaging van het aandelenkapitaal van het overeenkomstige bedrag.

Vennootschappen geven geen certificaten van aandelen aan toonder uit die niet door intermediairs worden gehouden.

Artikel 80

Limieten voor grote contante betalingen in ruil voor goederen of diensten

1.   Personen die handelen in goederen of diensten verlenen, mogen contante betalingen ten bedrage van maximaal 10 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale of buitenlandse munteenheid, aanvaarden of verrichten ongeacht of de transactie wordt verricht in één verrichting dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan.

2.   De lidstaten mogen lagere limieten vaststellen na raadpleging van de Europese Centrale Bank overeenkomstig artikel 2, lid 1, van Beschikking 98/415/EG van de Raad (47). Die lagere limieten worden binnen drie maanden na de invoering van de maatregel op nationaal niveau aan de Commissie meegedeeld.

3.   Indien op nationaal niveau reeds limieten bestaan die lager zijn dan de in lid 1 vastgestelde limiet, blijven deze van toepassing. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 10 oktober 2024 in kennis van die limieten.

4.   De in lid 1 opgenomen limiet geldt niet voor:

a)

betalingen tussen natuurlijke personen die niet beroepshalve handelen;

b)

betalingen of deposito’s in de gebouwen van kredietinstellingen, uitgevers van elektronisch geld zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 3, van Richtlijn 2009/110/EG en betalingsdienstaanbieders zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 11, van Richtlijn (EU) 2015/2366.

In de eerste alinea, punt b), bedoelde betalingen of deposito’s boven de limiet worden aan de FIE medegedeeld binnen de door de FIE opgelegde termijnen.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat passende maatregelen, met inbegrip van de oplegging van sancties, worden genomen tegen natuurlijke of rechtspersonen die beroepshalve handelen en die verdacht worden van een inbreuk op de in lid 1 vastgestelde limiet of een door de lidstaten vastgestelde lagere limiet.

6.   Het totale niveau van de sancties wordt overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het nationale recht zodanig berekend dat de resultaten ervan evenredig zijn met de ernst van de inbreuk en verdere inbreuken van dezelfde aard effectief worden ontmoedigd.

7.   Indien door overmacht andere betaalmiddelen — in de vorm van geldmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 25, van Richtlijn (EU) 2015/2366 — dan bankbiljetten en muntstukken op nationaal niveau niet-beschikbaar worden, kunnen de lidstaten de toepassing van lid 1 of, in voorkomend geval, van lid 2 van dit artikel tijdelijk opschorten en stellen zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis. De lidstaten stellen de Commissie ook in kennis van de verwachte duur van de niet-beschikbaarheid van andere betaalmiddelen — in de vorm van geldmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 25, van Richtlijn (EU) 2015/2366 — dan bankbiljetten en muntstukken, en van de maatregelen die de lidstaten hebben genomen om deze weer beschikbaar te stellen.

Indien de Commissie op basis van de door de lidstaat verstrekte informatie van oordeel is dat de opschorting van de toepassing van lid 1 of, in voorkomend geval, van lid 2 niet gerechtvaardigd is door overmacht, stelt zij een tot die lidstaat gericht besluit vast waarin wordt verzocht dergelijke opschorting onmiddellijk op te heffen.

HOOFDSTUK IX

SLOTBEPALINGEN

AFDELING 1

Samenwerking tussen FIE’s en het EOM

Artikel 81

Samenwerking tussen FIE’s en het EOM

1.   Op grond van artikel 24 van Verordening (EU) 2017/1939 informeert elke FIE het EOM onverwijld over de resultaten van haar analyses en alle aanvullende nuttige informatie indien er redelijke vermoedens zijn dat witwassen en andere criminele activiteiten worden of zijn gepleegd ten aanzien waarvan het EOM overeenkomstig artikel 22 en artikel 25, leden 2 en 3, van die verordening zijn bevoegdheid zou kunnen uitoefenen.

Uiterlijk op 10 juli 2026 stelt de AMLA, in overleg met het EOM, ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op en legt deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen wordt het formaat gespecificeerd dat moet worden gebruikt door FIE’s voor het rapporteren van informatie aan het EOM.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de tweede alinea van dit lid genoemde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 53 van Verordening (EU) 2024/1620.

2.   FIE’s reageren tijdig op verzoeken om informatie van het EOM met betrekking tot witwassen en andere criminele activiteiten als bedoeld in lid 1.

3.   De FIE’s en het EOM kunnen de resultaten uitwisselen van strategische analyses, met inbegrip van typologieën en risico-indicatoren, indien dergelijke analyses betrekking hebben op witwassen en andere criminele activiteiten als bedoeld in lid 1.

Artikel 82

Verzoeken om informatie aan het EOM

1.   Het EOM reageert onverwijld op gemotiveerde verzoeken om informatie van een FIE indien die informatie noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken van de FIE’s uit hoofde van hoofdstuk III van Richtlijn (EU) 2024/1640.

2.   Het EOM kan het verstrekken van de in lid 1 bedoelde informatie uitstellen of weigeren indien het verstrekken ervan waarschijnlijk afbreuk zou doen aan het goede verloop en de vertrouwelijkheid van een lopend onderzoek. Het EOM stelt de verzoekende FIE tijdig in kennis van het uitstel of de weigering om de gevraagde informatie te verstrekken, met inbegrip van de redenen daarvoor.

AFDELING 2

Samenwerking tussen FIE’s en OLAF

Artikel 83

Samenwerking tussen FIE’s en OLAF

1.   Op grond van artikel 8, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (48) zendt elke FIE onverwijld de resultaten van haar analyses en alle aanvullende relevante informatie toe aan OLAF wanneer er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat fraude, corruptie of een andere onwettige activiteit die de financiële belangen van de Unie schaadt, is of wordt gepleegd en ten aanzien waarvan OLAF zijn bevoegdheid overeenkomstig artikel 8 van die Verordening zou kunnen uitoefenen.

2.   De FIE’s reageren tijdig op verzoeken om informatie van OLAF met betrekking tot fraude, corruptie of een andere onwettige activiteit als bedoeld in lid 1.

3.   De FIE’s en OLAF kunnen de resultaten van strategische analyses uitwisselen, met inbegrip van typologieën en risico-indicatoren, indien dergelijke analyses betrekking hebben op fraude, corruptie of een andere onwettige activiteit als bedoeld in lid 1.

Artikel 84

Verzoeken om informatie aan OLAF

1.   OLAF reageert tijdig op gemotiveerde verzoeken om informatie van een FIE indien die informatie noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken van de FIE uit hoofde van hoofdstuk III van Richtlijn (EU) 2024/1640.

2.   OLAF kan het verstrekken van de in lid 1 bedoelde informatie uitstellen of weigeren indien het verstrekken ervan waarschijnlijk een negatief effect zou hebben op een lopend onderzoek. OLAF stelt de verzoekende FIE tijdig in kennis van dat uitstel of die weigering, met inbegrip van de redenen daarvoor.

AFDELING 3

Overige bepalingen

Artikel 85

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in de artikelen 29, 30, 31, 34, 43, 52 en 68 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 9 juli 2024.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 29, 30, 31, 34, 43, 52 en 68 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 29, 30, 31 of 34 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van één maand na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met één maand verlengd.

7.   Een overeenkomstig artikel 43, 52 of 68 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

Artikel 86

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme ingesteld bij Artikel 34 van Verordening (EU) 2023/1113. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 87

Evaluatie

Uiterlijk op 10 juli 2032 en daarna om de drie jaar evalueert de Commissie de toepassing van deze verordening en dient zij bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in.

De eerste evaluatie bevat een beoordeling van:

a)

de nationale systemen voor de melding van vermoedens op grond van artikel 69 en belemmeringen en mogelijkheden om één enkel meldingssysteem op het niveau van de Unie op te zetten;

b)

de toereikendheid van het transparantiekader voor uiteindelijk begunstigden om de risico’s in verband met juridische entiteiten en juridische constructies te beperken.

Artikel 88

Verslaglegging

Uiterlijk op 10 juli 2030 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslagen in waarin de noodzaak en de evenredigheid worden beoordeeld van:

a)

een verlaging van de drempel van 25 % voor de identificatie van de uiteindelijk begunstigden van juridische entiteiten; via een eigendomsbelang;

b)

een uitbreiding van het toepassingsgebied van de goederen met een hoge waarde tot hoogwaardige kleding en accessoires;

c)

een uitbreiding van het toepassingsgebied van de op limieten gebaseerde openbaarmakingen uit hoofde van artikel 74 tot de verkoop van andere goederen, de invoering van geharmoniseerde formaten voor de melding van die transacties op basis van het nut ervan voor FIE’s, en de uitbreiding van het toepassingsgebied van de bij personen die handelen in vrijhandelszones verzamelde informatie;

d)

een aanpassing van de limiet voor grote contante betalingen.

Artikel 89

Verband met Richtlijn (EU) 2015/849

Verwijzingen naar Richtlijn (EU) 2015/849 gelden als verwijzingen naar deze verordening en naar Richtlijn (EU) 2024/1640 en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VI bij deze verordening.

Artikel 90

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 10 juli 2027, behalve wat in artikel 3, punt 3), n) en o), bedoelde meldingsplichtige entiteiten betreft, waarop zij van toepassing is met ingang van 10 juli 2029.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 mei 2024.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

H. LAHBIB


(1)   PB C 210 van 25.5.2022, blz. 5.

(2)   PB C 152 van 6.4.2022, blz. 89.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 24 april 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 30 mei 2024.

(4)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).

(5)  Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 43).

(6)  Richtlijn (EU) 2024/1640 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2024 betreffende de mechanismen die de lidstaten moeten invoeren om het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering te voorkomen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en tot wijziging en intrekking van Richtlijn (EU) 2015/849 (PB L, 2024/1640, 19.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1640/oj).

(7)  Verordening (EU) 2023/1113 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2023 betreffende bij geldovermakingen en overdrachten van bepaalde cryptoactiva te voegen informatie en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 (PB L 150 van 9.6.2023, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2024/..1620 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2024 tot oprichting van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L, 2024/1620, 19.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1620/oj)).

(9)  Richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld (PB L 284 van 12.11.2018, blz. 22).

(10)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(11)  Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6).

(12)  Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekeringsdistributie (PB L 26 van 2.2.2016, blz. 19).

(13)  Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG, 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PB L 337 van 23.12.2015, blz. 35).

(14)  Verordening (EU) 2023/1114 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2023 betreffende cryptoactivamarkten en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 1095/2010 en Richtlijnen 2013/36/EU en (EU) 2019/1937 (PB L 150 van 9.6.2023, blz. 40).

(15)  Verordening (EU) 2020/1503 van het Europees Parlement en de Raad van 7 oktober 2020 betreffende Europese crowdfundingdienstverleners voor bedrijven en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1129 en Richtlijn (EU) 2019/1937 (PB L 347 van 20.10.2020, blz. 1).

(16)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(17)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(18)  Besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB (PB L 195 van 27.7.2010, blz. 39).

(19)  Besluit (GBVB) 2016/849 van de Raad van 27 mei 2016 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea en tot intrekking van Besluit 2013/183/GBVB (PB L 141 van 28.5.2016, blz. 79).

(20)  Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 961/2010 (PB L 88 van 24.3.2012, blz. 1).

(21)  Verordening (EU) 2017/1509 van de Raad van 30 augustus 2017 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 329/2007 (PB L 224 van 31.8.2017, blz. 1).

(22)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(23)  Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).

(24)  Richtlijn 2014/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de vergelijkbaarheid van de in verband met betaalrekeningen aangerekende vergoedingen, het overstappen naar een andere betaalrekening en de toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 214).

(25)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(26)  Richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) (PB L 354 van 23.12.2016, blz. 37).

(27)  Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38).

(28)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(29)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(30)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(31)   PB C 524 van 29.12.2021, blz. 10.

(32)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(33)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(34)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

(35)  Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 1).

(36)  Richtlijn 2014/17/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 34).

(37)  Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66).

(38)  Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7).

(39)  Verordening (EU) 2018/1672 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de controle van liquide middelen die de Unie binnenkomen of verlaten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1889/2005 (PB L 284 van 12.11.2018, blz. 6).

(40)  Verordening (EG) nr. 116/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen (PB L 39 van 10.2.2009, blz. 1).

(41)  Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).

(42)  Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).

(43)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(44)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).

(45)  Verordening (EU) 2024/xxx van het Europees Parlement en de Raad van xxx tot vaststelling van geharmoniseerde regels betreffende artificiële intelligentie en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 300/2008, (EU) nr. 167/2013, (EU) nr. 168/2013, (EU) 2018/858, (EU) 2018/1139 en (EU) 2019/2144 en Richtlijnen 2014/90/EU, (EU) 2016/797 en (EU) 2020/1828 (Wet inzake artificiële intelligentie) (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(46)  Verordening (EU) 2015/751 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties (PB L 123 van 19.5.2015, blz. 1).

(47)  Beschikking 98/415/EG van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de raadpleging van de Europese Centrale Bank door de nationale autoriteiten over ontwerpen van wettelijke bepalingen (PB L 189 van 3.7.1998, blz. 42).

(48)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).


BIJLAGE I

Indicatieve lijst van risicovariabelen

Hierna volgt een niet-limitatieve lijst van risicovariabelen die de meldingsplichtige entiteiten in aanmerking moeten nemen wanneer zij overeenkomstig artikel 10 hun risicobeoordeling opstellen en wanneer zij bepalen in welke mate cliëntenonderzoeksmaatregelen moeten worden toegepast overeenkomstig artikel 20:

a)

Cliëntgebonden risicovariabelen:

i)

de bedrijfs- of beroepsactiviteit van de cliënt en van de uiteindelijk begunstigde van de cliënt;

ii)

de reputatie van de cliënt en van de uiteindelijk begunstigde van de cliënt;

iii)

de aard en het gedrag van de cliënt en van de uiteindelijk begunstigde van de cliënt;

iv)

de rechtsgebieden waar de cliënt en de uiteindelijk begunstigde van de cliënt zijn gevestigd;

v)

de rechtsgebieden waarin de hoofdvestiging van de cliënt en van de uiteindelijk begunstigde van de cliënt gelegen is;

vi)

de rechtsgebieden waarmee de cliënt en de uiteindelijk begunstigde van de cliënt relevante persoonlijke banden hebben;

b)

Product-, dienst- of transactiegebonden risicovariabelen:

i)

het doel van een rekening of een relatie;

ii)

de regelmaat of de duur van de zakelijke relatie;

iii)

de omvang van de activa die door een cliënt worden gedeponeerd of de omvang van de verrichte transacties;

iv)

het niveau van transparantie of ondoorzichtigheid van het product, de dienst of de transactie;

v)

de complexiteit van het product, de dienst of de transactie;

vi)

de waarde of de omvang van het product, de dienst of de transactie;

c)

Leveringskanaalgebonden risicovariabelen:

i)

de mate waarin de zakelijke relatie op afstand plaatsvindt;

ii)

de aanwezigheid van introducerende of intermediaire partijen die de cliënt zou kunnen gebruiken, en de aard van hun relatie met de cliënt;

d)

Risicovariabele voor levensverzekeringen en andere beleggingsverzekeringen:

i)

het risiconiveau van de begunstigde van de verzekeringspolis.


BIJLAGE II

Op een lager risico wijzende factoren

Hierna volgt een niet-limitatieve lijst van factoren en soorten bewijs van een potentieel lager risico als bedoeld in artikel 20:

1)

Cliëntgebonden risicofactoren:

a)

beursgenoteerde vennootschappen die onderworpen zijn aan informatievereisten (op grond van het beursreglement of krachtens wettelijke of afdwingbare middelen) welke voorschriften omvatten om toereikende transparantie inzake de uiteindelijk begunstigden te garanderen;

b)

overheden of overheidsbedrijven;

c)

cliënten die inwoner zijn van geografische gebieden met een lager risico als vermeld in punt 3.

2)

Product-, dienst-, transactie- of leveringskanaalgebonden risicofactoren:

a)

levensverzekeringspolissen met een lage premie;

b)

pensioenverzekeringsovereenkomsten die geen afkoopclausule bevatten en niet als zekerheidstelling kunnen dienen;

c)

een pensioenstelsel, een pensioenfonds of een soortgelijk stelsel dat pensioenen uitkeert aan werknemers, waarbij de bijdragen worden ingehouden op het loon en de regels van het stelsel de deelnemers niet toestaan hun rechten uit hoofde van het stelsel over te dragen;

d)

financiële producten of diensten die op passende wijze bepaalde en beperkte diensten voor bepaalde soorten cliënten omvatten, om voor financiële inclusiedoeleinden de toegang te vergroten;

e)

producten waarbij de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering worden beheerd door andere factoren zoals bestedingslimieten of transparantie van eigendom (bv. bepaalde soorten elektronisch geld).

3)

Geografische risicofactoren — registratie, vestiging of woonst in:

a)

lidstaten;

b)

derde landen met doeltreffende AML/CFT-stelsels;

c)

derde landen die volgens geloofwaardige bronnen een laag niveau van corruptie of andere criminele activiteit hebben;

d)

derde landen die volgens geloofwaardige bronnen, zoals wederzijdse evaluaties, gedetailleerde beoordelingsrapporten of gepubliceerde follow-uprapporten, voorschriften inzake de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering hebben die beantwoorden aan de herziene FATF-aanbevelingen en die voorschriften effectief uit te voeren.


BIJLAGE III

Op een hoger risico wijzende factoren

Hierna volgt een niet-limitatieve lijst van factoren en soorten bewijs van een potentieel hoger risico als bedoeld in artikel 20:

1)

Cliëntgebonden risicofactoren:

a)

een zakelijke relatie of een occasionele transactie die in ongebruikelijke omstandigheden plaatsvindt;

b)

cliënten die inwoner zijn van geografische gebieden met een hoger risico als vermeld in punt 3;

c)

rechtspersonen of juridische constructies die vehikels zijn voor het aanhouden van persoonlijke activa;

d)

vennootschappen met gevolmachtigde aandeelhouders of met aandelen aan toonder;

e)

bedrijven waar veel geldverkeer in contanten plaatsvindt;

f)

de eigendomsstructuur van de vennootschap lijkt ongebruikelijk of buitensporig complex gezien de aard van de vennootschapsactiviteit;

g)

de cliënt is een onderdaan van een derde land die verblijfsrechten in een lidstaat aanvraagt in ruil voor een investering in de vorm van, onder meer, kapitaaloverdrachten, de aankoop of huur van onroerend goed, beleggingen in staatsobligaties, beleggingen in vennootschappen, een schenking of donatie ten gunste van een activiteit die bijdraagt aan het algemeen belang of bijdragen aan de staatsbegroting;

h)

de cliënt is een juridische entiteit of constructie die opgericht of opgezet is in een rechtsgebied waar hij geen reële economische activiteit, substantiële economische aanwezigheid of schijnbare economische redenen heeft;

i)

de cliënt is direct of indirect eigendom van een of meer in punt h) genoemde entiteiten of constructies.

2)

Product-, dienst-, transactie- of leveringskanaalgebonden risicofactoren:

a)

privaat bankieren;

b)

producten of transacties die anonimiteit bevorderen;

c)

betalingen die worden ontvangen van onbekende of niet-verbonden derden;

d)

nieuwe producten en nieuwe zakelijke praktijken, daaronder begrepen nieuwe leveringsmechanismen, en het gebruik van nieuwe of in ontwikkeling zijnde technologieën voor zowel nieuwe als reeds bestaande producten;

e)

transacties in verband met aardolie, wapens, edelmetalen of edelstenen, tabaksproducten, culturele kunstvoorwerpen en andere artikelen van archeologisch, historisch, cultureel en religieus belang of met grote wetenschappelijke waarde, alsmede ivoor en beschermde soorten.

3)

Geografische risicofactoren:

a)

derde landen die vanwege nalevingstekortkomingen in hun AML/CFT-stelsel aan verscherpt toezicht zijn onderworpen of anderszins zijn geïdentificeerd door de FATF;

b)

derde landen die volgens geloofwaardige bronnen/erkende processen, zoals wederzijdse evaluaties, gedetailleerde beoordelingsrapporten of gepubliceerde follow-uprapporten, geen effectieve AML/CFT-stelsel hebben;

c)

derde landen die volgens geloofwaardige bronnen/erkende processen significante niveaus van corruptie of andere criminele activiteit hebben;

d)

derde landen waarvoor sancties, embargo’s of soortgelijke maatregelen gelden die bijvoorbeeld door de Unie of de VN zijn uitgevaardigd;

e)

derde landen die financiering of ondersteuning verschaffen voor terroristische activiteiten, of op het grondgebied waarvan als terroristisch aangemerkte organisaties actief zijn;

f)

derde landen die volgens geloofwaardige bronnen of volgens erkende processen financiële geheimhouding mogelijk maken door:

i)

belemmeringen op te werpen voor de samenwerking en uitwisseling van informatie met andere rechtsgebieden;

ii)

te beschikken over strikte wetten inzake het bedrijfs- of bankgeheim die instellingen en hun werknemers beletten cliëntinformatie aan de bevoegde autoriteiten te verstrekken, onder meer door middel van boeten en sancties;

iii)

ontoereikende controles te hebben op de oprichting van juridische entiteiten of het opzetten van juridische constructies, of

iv)

niet te vereisen dat informatie over uiteindelijk begunstigden wordt geregistreerd of bijgehouden in een centrale databank of register.


BIJLAGE IV

Lijst van goederen met een hoge waarde als vermeld in artikel 2, lid 1, punt 54):

1)

juwelen, goud- en zilversmidartikelen met een waarde van meer dan 10 000 EUR of de tegenwaarde in de nationale munteenheid;

2)

klokken en horloges met een waarde van meer dan 10 000 EUR of de tegenwaarde in de nationale munteenheid;

3)

motorvoertuigen tegen een prijs van meer dan 250 000 EUR of de tegenwaarde in de nationale munteenheid;

4)

luchtvaartuigen tegen een prijs van meer dan 7 500 000 EUR of de tegenwaarde in de nationale munteenheid;

5)

vaartuigen tegen een prijs van meer dan 7 500 000 EUR of de tegenwaarde in de nationale munteenheid.


BIJLAGE V

De in artikel 2, lid 1, punt 55), genoemde edelmetalen omvatten:

a)

goud

b)

zilver

c)

platina

d)

iridium

e)

osmium

f)

palladium

g)

rodium

h)

ruthenium

De in artikel 2, lid 1, punt 55), genoemde edelstenen omvatten:

a)

diamant

b)

robijn

c)

saffier

d)

smaragd


BIJLAGE VI

Concordantietabel

Richtlijn (EU) 2015/849

Richtlijn (EU) 2024/1640

Deze verordening

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 2

Artikel 1, lid 3

Artikel 2, lid 1, punt 1

Artikel 1, lid 4

Artikel 2, lid 1, punt 1

Artikel 1, lid 5

Artikel 2, lid 1, punt 2

Artikel 1, lid 6

Artikel 2, lid 1, punten 1 en 2

Artikel 2, lid 1

Artikel 3

Artikel 2, lid 2

Artikel 4

Artikel 2, lid 3

Artikel 6, lid 1

Artikel 2, lid 4

Artikel 6, lid 2

Artikel 2, lid 5

Artikel 6, lid 3

Artikel 2, lid 6

Artikel 6, lid 4

Artikel 2, lid 7

Artikel 6, lid 5

Artikel 2, lid 8

Artikel 7

Artikel 2, lid 9

Artikel 4, lid 3 en artikel 6, lid 6

Artikel 3, punt 1

Artikel 2, lid 1, punt 5

Artikel 3, punt 2

Artikel 2, lid 1, punt 6

Artikel 3, punt 3

Artikel 2, lid 1, punt 4

Artikel 3, punt 4

Artikel 2, lid 1, punt 3

Artikel 3, punt 5

Artikel 2, lid 1, punt 47

Artikel 3, punt 6

Artikel 2, lid 1, punt 28

Artikel 3, punt 6, a)

Artikelen 51 tot en met 55

Artikel 3, punt 6, b)

Artikel 58

Artikel 3, punt 6, c)

Artikel 57

Artikel 3, punt 7

Artikel 2, lid 1, punt 11

Artikel 3, punt 8

Artikel 2, lid 1, punt 22

Artikel 3, punt 9

Artikel 2, lid 1, punt 34, en artikel 2, lid 2

Artikel 3, punt 10

Artikel 2, lid 1, punt 35, en artikel 2, lid 5

Artikel 3, punt 11

Artikel 2, lid 1, punt 36

Artikel 3, punt 12

Artikel 2, lid 1, punt 40

Artikel 3, punt 13

Artikel 2, lid 1, punt 19

Artikel 3, punt 14

Artikel 2, lid 1, punt 12

Artikel 3, punt 15

Artikel 2, lid 1, punt 41

Artikel 3, punt 16

Artikel 2, lid 1, punt 17

Artikel 3, punt 17

Artikel 2, lid 1, punt 23

Artikel 3, punt 18

Artikel 2, lid 1, punt 7

Artikel 3, punt 19

Artikel 4

Artikel 3

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 8, lid 1

Artikel 10, lid 1

Artikel 8, lid 2

Artikel 10, leden 2 en 3

Artikel 8, lid 3

Artikel 9, lid 1

Artikel 8, lid 4

Artikel 9, lid 2

Artikel 8, lid 5

Artikel 9, leden 2 en 3

Artikel 9

Artikel 29

Artikel 10, lid 1

Artikel 79, lid 1

Artikel 10, lid 2

Artikel 79, lid 3

Artikel 11

Artikel 19, leden 1, 2 en 5

Artikel 12

Artikel 19, lid 7, en artikel 79, lid 2

Artikel 13, lid 1

Artikel 20, lid 1

Artikel 13, lid 2

Artikel 20, lid 2

Artikel 13, lid 3

Artikel 20, lid 2

Artikel 13, lid 4

Artikel 20, lid 4

Artikel 13, lid 5

Artikel 47

Artikel 13, lid 6

Artikel 22, lid 4

Artikel 14, lid 1

Artikel 23, leden 1 en 4

Artikel 14, lid 2

Artikel 23, lid 2

Artikel 14, lid 3

Artikel 23, lid 3

Artikel 14, lid 4

Artikel 21, leden 1 en 2

Artikel 14, lid 5

Artikel 26, leden 2 en 3

Artikel 15

Artikel 20, lid 2, tweede alinea, en artikel 33

Artikel 16

Artikel 33, lid 1

Artikel 17

Artikel 18, lid 1

Artikel 34, leden 1 en 8

Artikel 18, lid 2

Artikel 34, lid 2

Artikel 18, lid 3

Artikel 34, lid 3

Artikel 18, lid 4

Artikel 18 bis, lid 1

Artikel 29, lid 4

Artikel 18 bis, lid 2

Artikel 29, leden 5 en 6, en artikel 35, punt a)

Artikel 18 bis, lid 3

Artikel 29, leden 5 en 6, en artikel 35, punt b)

Artikel 18 bis, lid 4

Artikel 18 bis, lid 5

Artikel 29, lid 6

Artikel 19

Artikel 36

Artikel 20

Artikel 9, lid 2, artikel 20, lid 1, en artikel 42, lid 1

Artikel 20, punt a)

Artikel 9, lid 2, punt a), iii), en artikel 20, lid 1, punt g)

Artikel 20, punt b)

Artikel 42, lid 1

Artikel 20 bis

Artikel 43

Artikel 21

Artikel 44

Artikel 22

Artikel 45

Artikel 23

Artikel 46

Artikel 24

Artikel 39

Artikel 25

Artikel 48, lid 1

Artikel 26

Artikel 48

Artikel 27

Artikel 49

Artikel 28

Artikel 48, lid 3

Artikel 29

Artikel 30, lid 1

Artikel 63, lid 1, lid 2, tweede alinea, en lid 4, en artikel 68

Artikel 30, lid 2

Artikel 63, lid 5

Artikel 30, lid 3

Artikel 10, lid 1

Artikel 30, lid 4

Artikel 10, leden 7 en 10

Artikel 24

Artikel 30, lid 5, eerste alinea

Artikel 11 en artikel 12, lid 2

Artikel 30, lid 5, tweede alinea

Artikel 12, lid 1

Artikel 30, lid 5, derde alinea

Artikel 30, lid 5 bis

Artikel 11, lid 4, en artikel 13, lid 12

Artikel 30, lid 6

Artikel 11, leden 1, 2 en 3

Artikel 30, lid 7

Artikel 61, lid 2

Artikel 30, lid 8

Artikel 22, lid 7

Artikel 30, lid 9

Artikel 15

Artikel 30, lid 10

Artikel 10, leden 19 en 20

Artikel 31, lid 1

Artikel 58, artikel 64, lid 1, en artikel 68

Artikel 31, lid 2

Artikel 64, lid 3

Artikel 31, lid 3

Artikel 64, lid 5

Artikel 31, lid 3 bis

Artikel 10, leden 1, 2 en 3

Artikel 67

Artikel 31, lid 4, eerste alinea

Artikel 11 en artikel 12, lid 2

Artikel 31, lid 4, tweede alinea

Artikel 12, lid 1

Artikel 31, lid 4, derde alinea

Artikel 31, lid 4, vierde alinea

Artikel 11, lid 2

Artikel 31, lid 4 bis

Artikel 11, lid 4, en artikel 13, lid 12

Artikel 31, lid 5

Artikel 10, leden 7 en 10

Artikel 24

Artikel 31, lid 6

Artikel 22, lid 7

Artikel 31, lid 7

Artikel 61, lid 2

Artikel 31, lid 7 bis

Artikel 15

Artikel 31, lid 9

Artikel 10, leden 19 en 20

Artikel 31, lid 10

Artikel 58, lid 4

Artikel 31 bis

Artikel 17, lid 1

Artikel 32, lid 1

Artikel 19, lid 1

Artikel 32, lid 2

Artikel 62, lid 1

Artikel 32, lid 3

Artikel 19, lid 2, lid 3, eerste alinea, en leden 4 en 5

Artikel 32, lid 4

Artikel 21, lid 1, en artikel 22, lid 1, eerste alinea

Artikel 32, lid 5

Artikel 22, lid 1, tweede alinea

Artikel 32, lid 6

Artikel 22, lid 2

Artikel 32, lid 7

Artikel 24, lid 1

Artikel 32, lid 8

Artikel 19, lid 3, tweede alinea

Artikel 32, lid 9

Artikel 21, lid 4

Artikel 32 bis, lid 1

Artikel 16, lid 1

Artikel 32 bis, lid 2

Artikel 16, lid 2

Artikel 32 bis, lid 3

Artikel 16, lid 3

Artikel 32 bis, lid 4

Artikel 16, lid 5

Artikel 32 ter

Artikel 18

Artikel 33, lid 1

Artikel 69, lid 1

Artikel 33, lid 2

Artikel 69, lid 6

Artikel 34, lid 1

Artikel 70, lid 1

Artikel 34, lid 2

Artikel 70, lid 2

Artikel 34, lid 3

Artikel 40, lid 5

Artikel 35

Artikel 71

Artikel 36

Artikel 42

Artikel 37

Artikel 72

Artikel 38

Artikel 60

Artikel 11, lid 2, vierde alinea, en lid 4, artikel 14 en artikel 69, lid 7

Artikel 39

Artikel 73

Artikel 40

Artikel 77

Artikel 41

Artikel 70

Artikel 76

Artikel 42

Artikel 78

Artikel 43

Artikel 44, lid 1

Artikel 9, lid 1

Artikel 44, lid 2

Artikel 9, lid 2

Artikel 44, lid 3

Artikel 44, lid 4

Artikel 9, leden 3 en 6

Artikel 45, lid 1

Artikel 16, lid 1

Artikel 45, lid 2

Artikel 8, leden 3, 4 en 5

Artikel 45, lid 3

Artikel 17, lid 1

Artikel 45, lid 4

Artikel 48

Artikel 45, lid 5

Artikel 17, lid 2

Artikel 45, lid 6

Artikel 17, lid 3

Artikel 45, lid 7

Artikel 17, lid 4

Artikel 45, lid 8

Artikel 16, lid 3

Artikel 45, lid 9

Artikel 41, lid 1

Artikel 45, lid 10

Artikel 41, lid 2

Artikel 45, lid 11

Artikel 41, lid 3

Artikel 46, lid 1

Artikelen 12 en 15

Artikel 46, lid 2

Artikel 39, lid 2

Artikel 46, lid 3

Artikel 28, lid 1

Artikel 46, lid 4

Artikel 11, lid 1

Artikel 47, lid 1

Artikel 4, leden 1 en 2

Artikel 47, lid 2

Artikel 6, lid 1

Artikel 47, lid 3

Artikel 6, lid 2

Artikel 48, lid 1

Artikel 37, lid 1

Artikel 48, lid 1 bis

Artikel 37, lid 5, en artikel 62, lid 1

Artikel 48, lid 2

Artikel 37, leden 2 en 6

Artikel 48, lid 3

Artikel 37, lid 7

Artikel 48, lid 4

Artikel 37, lid 1, eerste alinea, artikel 46 en artikel 54, lid 4

Artikel 48, lid 5

Artikel 46, leden 2 en 3 en artikel 47

Artikel 48, lid 6

Artikel 40, lid 1

Artikel 48, lid 7

Artikel 40, lid 2

Artikel 48, lid 8

Artikel 40, lid 4

Artikel 48, lid 9

Artikel 37, lid 3

Artikel 48, lid 10

Artikel 40, lid 3

Artikel 49

Artikel 61, lid 1

Artikel 50

Artikel 63

Artikel 50 bis

Artikel 61, lid 3

Artikel 51

Artikel 52

Artikel 29

Artikel 53

Artikel 31

Artikel 54

Artikel 33

Artikel 55

Artikel 34

Artikel 56

Artikel 30, leden 2 en 3

Artikel 57

Artikel 35

Artikel 57 bis, lid 1

Artikel 67, lid 1

Artikel 57 bis, lid 2

Artikel 67, lid 2

Artikel 57 bis, lid 3

Artikel 67, lid 3

Artikel 57 bis, lid 4

Artikel 44, artikel 46, lid 1 en artikel 47, lid 1

Artikel 57 bis, lid 5

Artikel 51

Artikel 57 ter

Artikel 68

Artikel 58, lid 1

Artikel 53, lid 1

Artikel 58, lid 2

Artikel 53, leden 2 en 3

Artikel 58, lid 3

Artikel 53, lid 4

Artikel 58, lid 4

Artikel 58, lid 5

Artikel 53, lid 5

Artikel 59, lid 1

Artikel 55, lid 1

Artikel 59, lid 2

Artikel 55, lid 2, en artikel 56, leden 2 en 3

Artikel 59, lid 3

Artikel 55, lid 3

Artikel 59, lid 4

Artikel 55, lid 4

Artikel 60, lid 1

Artikel 58, lid 1, lid 2, eerste alinea, en lid 3

Artikel 60, lid 2

Artikel 58, lid 2, derde alinea

Artikel 60, lid 3

Artikel 58, lid 4

Artikel 60, lid 4

Artikel 53, lid 6

Artikel 60, lid 5

Artikel 53, lid 7

Artikel 60, lid 6

Artikel 53, lid 8

Artikel 61

Artikel 60

Artikel 62, lid 1

Artikel 59, lid 1

Artikel 62, lid 2

Artikel 6, lid 6

Artikel 62, lid 3

Artikel 59, lid 2

Artikel 63

Artikel 64

Artikel 85

Artikel 64 bis

Artikel 72

Artikel 86

Artikel 65

Artikel 66

Artikel 67

Artikel 68

Artikel 69

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage III

Bijlage IV


ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1624/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)