European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

L-serie


2024/1287

14.5.2024

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2024/1287 VAN DE COMMISSIE

van 13 mei 2024

tot uitbreiding van het bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1930 ingestelde definitieve antidumpingrecht op berkentriplex en -multiplex van oorsprong uit Rusland tot berkentriplex en -multiplex verzonden vanuit Turkije en Kazachstan, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Turkije en Kazachstan

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”), en met name artikel 13,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Bestaande maatregelen

(1)

In november 2021 heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1930 (2) een definitief antidumpingrecht ingesteld op berkentriplex en -multiplex van oorsprong uit Rusland (“de oorspronkelijke verordening”). De maatregelen bestonden uit een ad-valoremrecht variërend van 14,4 % tot 15,8 %, en een residueel recht van 15,8 % voor niet-medewerkende Russische ondernemingen. Het onderzoek dat tot deze rechten heeft geleid (“het oorspronkelijke onderzoek”) werd in oktober 2020 geopend (3).

1.2.   Verzoek

(2)

De Commissie heeft een verzoek ontvangen op grond van artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening om een onderzoek in te stellen naar de mogelijke ontwijking van de antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld op de invoer van berkentriplex en -multiplex van oorsprong uit Rusland door de invoer van berkentriplex en -multiplex verzonden uit Turkije en Kazachstan, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Turkije en Kazachstan, en om deze invoer te registreren (“het verzoek”).

(3)

Het verzoek is op 10 juli 2023 ingediend door het Woodstock Consortium (“de indiener van het verzoek”).

(4)

In het verzoek werd voldoende aangetoond dat na de instelling van de maatregelen ten aanzien van de invoer van berkentriplex en -multiplex uit Rusland een verandering in de structuur van het handelsverkeer met betrekking tot de uitvoer uit Rusland, Turkije en Kazachstan naar de Unie heeft plaatsgevonden. Deze verandering leek het gevolg te zijn van de verzending van berkentriplex en -multiplex via Turkije en Kazachstan naar de Unie, een praktijk waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestond.

(5)

Bovendien bevatte het verzoek voldoende bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de hierboven beschreven praktijk de corrigerende werking van de bestaande antidumpingmaatregelen wat hoeveelheden en prijzen betreft ondermijnde. Er zijn grote hoeveelheden berkentriplex en -multiplex de markt van de Unie binnengekomen. Voorts was er voldoende bewijs dat berkentriplex en -multiplex tegen schade veroorzakende prijzen werd ingevoerd. Tot slot was er voldoende bewijsmateriaal dat de vanuit Turkije en Kazachstan verzonden berkentriplex en -multiplex tegen dumpingprijzen werden verkocht in vergelijking met de voor berkentriplex en -multiplex vastgestelde normale waarde.

1.3.   Betrokken product en onderzocht product

(6)

Het product waarop de mogelijke ontwijking betrekking heeft, is triplex- en multiplexhout dat uitsluitend bestaat uit houten platen met een dikte van niet meer dan 6 mm, met buitenlagen van hout bedoeld bij onderverdeling 4412 33, met ten minste één buitenlaag van berkenhout, al dan niet bekleed, op de datum van inwerkingtreding van de oorspronkelijke verordening ingedeeld onder GN-code ex 4412 33 00 (Taric-code 4412330010), van oorsprong uit Rusland (“het betrokken product”). Dit is het product waarop de maatregelen momenteel van toepassing zijn.

(7)

Het onderzochte product is hetzelfde als het in de voorgaande overweging omschreven product, momenteel ingedeeld onder de GN-code 4412 33 10 (4), maar verzonden vanuit Turkije en Kazachstan, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Turkije en Kazachstan (Taric-codes 4412331010 en 4412331020) (“het onderzochte product”).

(8)

Uit het onderzoek is gebleken dat berkentriplex en -multiplex dat uit Rusland wordt uitgevoerd en berkentriplex en -multiplex dat vanuit Kazachstan en Turkije wordt verzonden, al dan niet van oorsprong uit Kazachstan of Turkije, dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt, en daarom worden beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

1.4.   Opening van het onderzoek

(9)

Daar de Commissie, na kennisgeving aan de lidstaten, tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om op grond van artikel 13, lid 3, van de basisverordening een onderzoek te openen, heeft zij op 21 augustus 2023 bij Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1649 van de Commissie (5) (“de openingsverordening”) het onderzoek geopend en de invoer van berkentriplex en -multiplex verzonden vanuit Kazachstan en Turkije, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Kazachstan en Turkije, aan registratie onderworpen.

1.5.   Opmerkingen over de opening van het onderzoek

(10)

Na de opening van het onderzoek verstrekten de Kazachse autoriteiten een lijst van ondernemingen die berkentriplex en -multiplex produceren en verzochten zij om vrijstelling van deze ondernemingen van het toepassingsgebied van de maatregelen, aangezien zij in Kazachstan geproduceerd berkentriplex en -multiplex uitvoerden. Zij voerden aan dat de certificaten van oorsprong in Kazachstan voldeden aan de internationale normen en aan alle EU-voorschriften en -regels met betrekking tot de oorsprong van de goederen, en dat dit werd gecontroleerd door het ministerie van Handel en Integratie. Zij verzochten de Commissie derhalve de antidumpingrechten niet uit te breiden tot Kazachstan, aangezien de ondernemingen niet betrokken konden zijn bij de ontwijking van de maatregelen.

(11)

De Commissie herinnerde eraan dat de verzoeken om vrijstelling (beoordeeld in punt 4) werden onderzocht in het licht van artikel 13 van de basisverordening en dat de certificaten van oorsprong dus niet de enige beoordelingscriteria waren.

(12)

Na de mededeling van feiten en overwegingen was zowel Favorit als Severnyi Fanernyi Kombinat LLP (“SFK”) van mening dat de opening van het onderzoek in strijd was met artikel 5.2 van de WTO-antidumpingovereenkomst (“antidumpingovereenkomst”), omdat de klacht geen bewijsmateriaal bevatte over dumping, schade en oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de vermeende schade, en dat de Commissie niet had voldaan aan haar verplichting om de juistheid en toereikendheid van het in het verzoek verstrekte bewijsmateriaal te onderzoeken om vast te stellen of er voldoende bewijsmateriaal was om een onderzoek te openen.

(13)

De Commissie was het hier niet mee eens. Allereerst merkt de Commissie op dat de antidumpingovereenkomst geen bepalingen inzake ontwijking bevat. Zoals het Hof van Justitie in het arrest Kolachi Raj heeft bevestigd, kan artikel 13 van de basisverordening niet worden uitgelegd in het licht van de bepalingen van de basisverordening die uitvoering geven aan de bepalingen van die overeenkomst, aangezien artikel 13 van de basisverordening geen uitvoering geeft aan de bepalingen van de antidumpingovereenkomst (6). Artikel 13, lid 3, van de basisverordening bepaalt dat een antiontwijkingsonderzoek kan worden geopend op basis van voldoende bewijsmateriaal met betrekking tot de in artikel 13, lid 1, genoemde factoren. De Commissie was van oordeel dat het verzoek voldoende bewijsmateriaal bevatte met betrekking tot de in artikel 13, lid 1, genoemde factoren. Het verzoek bevatte met name voldoende bewijsmateriaal voor een verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen Rusland, Kazachstan en Turkije, die het gevolg was van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestond. Bovendien bevatte het verzoek voldoende bewijsmateriaal voor dumping ten aanzien van de voor het soortgelijke product eerder vastgestelde normale waarden. Tot slot merkte de Commissie op dat artikel 13 van de basisverordening niet voorziet in een analyse van de schade of het oorzakelijk verband. Meer in het algemeen moet worden aangetoond dat er sprake is van schade of dat de corrigerende werking van het recht, gezien de prijzen en/of de hoeveelheden van het soortgelijk product, wordt ondermijnd. Het verzoek bevatte voldoende bewijsmateriaal dienaangaande. Het feit dat de invoer schade heeft toegebracht aan de bedrijfstak van de Unie en dat er een oorzakelijk verband bestond tussen deze invoer en de schade, werd reeds vastgesteld in de oorspronkelijke verordening. Daarom heeft de Commissie geconcludeerd dat het verzoek voldoende bewijsmateriaal bevatte en dat de opening van het onderzoek derhalve gerechtvaardigd was.

1.6.   Onderzoektijdvak en verslagperiode

(14)

Het onderzoektijdvak liep van 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2023 (“het onderzoektijdvak” of “OT”). Er zijn voor het onderzoektijdvak gegevens verzameld om onder meer na te gaan of zich na de instelling van de maatregelen ten aanzien van het betrokken product inderdaad een verandering in de structuur van het handelsverkeer had voorgedaan en of er sprake was van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestond. Voor de periode van 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023 (“de verslagperiode”) werden meer gedetailleerde gegevens verzameld om te onderzoeken of de invoer de corrigerende werking van de geldende maatregelen, gezien de prijzen en/of de hoeveelheden, heeft ondermijnd en of dumping heeft plaatsgevonden.

1.7.   Onderzoek

(15)

De Commissie heeft de autoriteiten van Rusland, Kazachstan en Turkije, de haar bekende producenten-exporteurs in die landen, de bedrijfstak van de Unie en de voorzitter van de Associatieraad EU-Turkije officieel van de opening van het onderzoek in kennis gesteld.

(16)

Daarnaast heeft de Commissie de Vertegenwoordiging van de Republiek Kazachstan bij de Europese Unie en de Permanente Delegatie van Turkije bij de Europese Unie verzocht haar de namen en adressen te verstrekken van producenten-exporteurs en/of representatieve verenigingen die, naast de Turkse en Kazachse producenten-exporteurs die in het verzoek van de indiener van het verzoek waren genoemd, geïnteresseerd zouden kunnen zijn in medewerking aan het onderzoek. De Kazachse autoriteiten hebben een lijst van producenten van berkentriplex en -multiplex verstrekt, waarmee de Commissie contact heeft opgenomen.

(17)

Op de website van DG Handel werden vrijstellingsaanvraagformulieren voor de producenten-exporteurs in Kazachstan en Turkije alsmede vragenlijsten voor de importeurs in de Unie beschikbaar gesteld.

(18)

De volgende vijf ondernemingen in Kazachstan hebben een vrijstellingsaanvraagformulier ingediend:

Favorit LLP

QazFanCom LLP

Semipalatinsk Wood Processing LLP

Severnyi Fanernyi Kombinat LLP (“SFK”)

VFP LLP

(19)

De volgende vier ondernemingen in Turkije hebben een vrijstellingsaanvraagformulier ingediend:

Intur Construction Tourism and Forest

Murat Şahin Orman Ürünleri

Petek Kontrplak San ve Tic A.Ş.

Saglamlar Orman Tarim Urunleri San. ve Tic. AS

(20)

Daarnaast hebben de volgende niet-verbonden importeurs een vragenlijst beantwoord:

Aschiero Wood Import SPA

Forest TRAFIC

CASTELLANA LEGNAMI SNC

IMOLALEGNO spa

Orlimex CZ s.r.o.

(21)

Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in de openingsverordening vastgestelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alle partijen werden ervan in kennis gesteld dat het niet verstrekken van alle relevante informatie of het verstrekken van onvolledige, onjuiste of misleidende informatie kon leiden tot toepassing van artikel 18 van de basisverordening en tot bevindingen die op de beschikbare gegevens worden gebaseerd. Op verzoek van Favorit en SFK werden op 8 februari 2024 hoorzittingen gehouden met de diensten van de Commissie en vervolgens op 14 februari 2024 met de raadadviseur-auditeur. De raadadviseur-auditeur concludeerde dat de door de twee ondernemingen aan de orde gestelde kwesties geen betrekking hadden op procedurele rechten zoals gedefinieerd in het mandaat van de raadadviseur-auditeur voor handelsprocedures, maar de inhoud van de zaak betroffen, en er werd geen specifieke aanbeveling gedaan.

2.   RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

2.1.   Mate van medewerking

(22)

Zoals vermeld in de overwegingen 18 en 19 hebben vijf in Kazachstan gevestigde ondernemingen en vier in Turkije gevestigde ondernemingen een vrijstellingsaanvraagformulier ingediend en verzocht om vrijstelling van rechten indien de maatregelen zouden worden uitgebreid tot Kazachstan en Turkije.

(23)

Twee ondernemingen in Kazachstan (QazFanCom en VFP LPP) en drie ondernemingen in Turkije (Murat Şahin Orman Ürünleri, Petek Kontrplak San ve Tic A.Ş. en Saglamlar Orman Tarim Urunleri San. ve Tic. AS) verstrekten echter zeer gebrekkige vrijstellingsaanvraagformulieren. Daarom heeft de Commissie deze ondernemingen bij brief van 13 oktober 2023 aan VFP LLP en de drie Turkse ondernemingen en bij brief van 17 november 2023 aan QazFanCom meegedeeld dat zij voornemens was overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening de beschikbare gegevens te gebruiken, omdat deze ondernemingen niet binnen de gestelde termijn de nodige gegevens hadden verstrekt op basis waarvan de Commissie kon vaststellen of zij al dan niet bij de ontwijkingspraktijken betrokken waren (de “artikel 18-brief”). De ondernemingen werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. De onderneming QazFanCom heeft opmerkingen ingediend. Geen enkele andere onderneming heeft opmerkingen ingediend.

(24)

In haar antwoord op de artikel 18-brief voerde QazFanCom aan dat zij, anders dan in die brief werd vermeld, aan het onderzoek had meegewerkt, aangezien de door haar verstrekte informatie veel inspanningen had gevergd. Zij was verder van mening dat het verstrekken en vertalen van de informatie in het Engels tijdrovend was en dat de verlenging van de antwoordtermijnen te kort was, aangezien de procedure negen maanden duurde. De onderneming was ook van mening dat de basisverordening niet voorzag in een maximumtermijn voor verlenging van de termijnen.

(25)

QazFanCom voerde verder aan dat alle informatie waarom de Commissie had verzocht, volgens haar gevoelig was en derhalve niet kon worden verstrekt. Tegelijkertijd beweerde zij dat de Commissie vertrouwelijke informatie had gelekt en artikel 19 van de basisverordening had geschonden, aangezien haar handelspartners al voordat QazFanCom de artikel 18-brief van de Commissie had ontvangen, wisten dat het door QazFanCom ingediende vrijstellingsverzoek zou worden afgewezen.

(26)

De Commissie herinnerde eraan dat de termijn van 37 dagen voor het indienen van het vrijstellingsaanvraagformulier was vastgesteld in artikel 3, lid 2, van de openingsverordening en in overeenstemming was met een algemene termijn van ten minste 30 dagen als bedoeld in artikel 6, lid 2, van de basisverordening. De termijn kan worden verlengd, op voorwaarde dat rekening wordt gehouden met de voor het onderzoek vastgestelde termijnen en dat de belanghebbende zijn verzoek naar behoren motiveert door opgave van de bijzondere omstandigheden waarin hij zich bevindt. In het onderhavige geval heeft de Commissie een verlenging met zeven dagen toegestaan, hetgeen het maximum was dat zij, gelet op de termijnen voor het onderzoek, kon toekennen. De Commissie heeft derhalve het argument dat in dit geval meer tijd had kunnen worden gegeven om het vrijstellingsaanvraagformulier in te dienen, afgewezen.

(27)

De Commissie overwoog voorts dat aan QazFanCom samen met het vrijstellingsaanvraagformulier gedetailleerde instructies over de wijze waarop de niet-vertrouwelijke versie van het vrijstellingsaanvraagformulier moest worden ingediend, waren verstrekt. In de toegestuurde informatie werd in detail beschreven hoe gegevens kunnen worden gepresenteerd om ervoor te zorgen dat de vertrouwelijkheid wordt gerespecteerd, maar ook dat het recht van verweer van andere belanghebbenden geëerbiedigd wordt. De Commissie heeft derhalve het argument dat geen informatie kon worden verstrekt vanwege het vertrouwelijke karakter ervan, afgewezen.

(28)

Bovendien heeft QazFanCom het argument inzake de vermeende schending van de vertrouwelijkheid niet onderbouwd; ze heeft niet gewezen op informatie die in het open dossier is gepubliceerd en die informatie zou bevatten over de status van het vrijstellingsverzoek van QazFanCom vóór de artikel 18-brief. Daarom heeft de Commissie het argument afgewezen.

(29)

Op basis van het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat twee ondernemingen in Kazachstan (QazFanCom en VFP LPP) en drie ondernemingen in Turkije (Murat Şahin Orman Ürünleri, Petek Kontrplak San ve Tic A.Ş. en Saglamlar Orman Tarim Urunleri San. ve Tic. AS) geen medewerking hebben verleend in de zin van artikel 18 van de basisverordening en bijgevolg niet hebben aangetoond dat zij niet betrokken waren bij enige ontwijking. Hun verzoeken om vrijstelling werden derhalve afgewezen.

(30)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde QazFanCom aan dat de Commissie met betrekking tot de medewerking van QazFanCom een ongefundeerde en onconstructieve benadering had gevolgd en om strikt procedurele redenen weigerde de overgelegde documenten in aanmerking te nemen. QazFanCom heeft de Commissie verzocht de in december 2023 ingediende documenten in aanmerking te nemen, aangezien de Commissie volgens QazFanCom daarvoor voldoende tijd had, aangezien de termijn voor het nemen van een definitief besluit pas in mei 2024 afliep. Voorts verzocht QazFanCom om de hoorzitting met de diensten van de Commissie en om een hoorzitting met de raadadviseur-auditeur. Het verzoek om een hoorzitting met de diensten van de Commissie werd weliswaar na de in het informatiedocument vermelde termijn aangevraagd, maar werd aanvaard. De hoorzitting met de raadadviseur-auditeur vond plaats op 2 april 2024 en 3 april 2024, waarbij de raadadviseur-auditeur concludeerde dat de door de belanghebbende aan de orde gestelde kwesties geen betrekking hadden op procedurele rechten zoals omschreven in het mandaat van de raadadviseur-auditeur voor handelsprocedures, maar op verduidelijkingen met betrekking tot de toepassing van artikel 18, lid 1; er werd geen specifieke follow-up aanbevolen.

(31)

Zoals uiteengezet in overweging 26, heeft de Commissie QazFanCom overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de openingsverordening en artikel 6, lid 2, van de basisverordening verschillende verlengingen van de termijn toegestaan om alle vereiste informatie te verstrekken, zoals in detail uiteengezet in de artikel 18-brief van 17 november 2024. Informatie die na deze termijnen werd verstrekt, kon door de Commissie niet langer in aanmerking worden genomen, gezien de termijnen voor het onderzoek en het feit dat QazFanCom niet binnen de gestelde termijnen de informatie had verstrekt die de Commissie nodig had om vast te stellen of de onderneming betrokken was bij ontwijkingspraktijken.

(32)

De Commissie heeft op 20 maart 2024 een hoorzitting met vertegenwoordigers van QazFanCom gehouden, waarbij QazFanCom haar opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen nader heeft uitgewerkt. QazFanCom voerde echter geen nieuwe onderbouwde argumenten aan en herhaalde voornamelijk dat zij naar beste vermogen had meegewerkt. Bijgevolg heeft de Commissie haar conclusies in overweging 29 bevestigd.

(33)

Na de mededeling van feiten en overwegingen beweerde Saglamlar Orman Tarim Urunleri San. ve Tic. AS dat zij in oktober 2023 veel informatie had verstrekt en dat de informatie die zij niet had verstrekt, informatie was die het management als vertrouwelijk beschouwde.

(34)

Zoals uiteengezet in overweging 27 was de Commissie van oordeel dat gedetailleerde instructies over de wijze waarop de niet-vertrouwelijke versie van het vrijstellingsaanvraagformulier moest worden ingediend, waren verstrekt aan alle haar bekende producenten-exporteurs van berkentriplex en -multiplex die in Kazachstan en Turkije zijn gevestigd. De Commissie heeft derhalve het argument dat geen informatie kon worden verstrekt vanwege het vertrouwelijke karakter ervan, afgewezen.

(35)

De Commissie heeft bij de volgende ondernemingen een controle ter plaatse verricht:

Favorit LLP (Kazachstan)

Semipalatinsk Wood Processing LLP (Kazachstan)

Severnyi Fanernyi Kombinat LLP (Kazachstan)

Intur Construction Tourism and Forest (Turkije)

(36)

De Commissie heeft tevens de informatie in de antwoorden van de medewerkende importeurs op de vragenlijst geanalyseerd om deze te vergelijken met de tijdens de controles verzamelde informatie.

(37)

Na de controles ter plaatse besloot de Commissie de bevindingen met betrekking tot de vrijstellingsverzoeken van de Kazachse ondernemingen Favorit LLP, Semipalatinsk Wood Processing LLP en Severnyi Fanernyi Kombinat LLP te baseren op de beste beschikbare gegevens, waarvan de ondernemingen op respectievelijk 22 januari 2024, 26 januari 2024 en 22 januari 2024 in kennis werden gesteld, op grond van artikel 18 van de basisverordening. Een gedetailleerde analyse en de beoordeling van de Turkse onderneming Intur Construction Tourism and Forest zijn te vinden in punt 4.

(38)

Gezien het bovenstaande (7) was de Commissie van oordeel dat de mate van medewerking in beide landen laag was en dat de bevindingen voor beide landen op statistieken moesten worden gebaseerd.

2.2.   Algemene overwegingen

(39)

Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de basisverordening moet de Commissie onderzoeken of aan de volgende voorwaarden is voldaan:

of zich een verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen Rusland, Kazachstan, Turkije en de Unie heeft voorgedaan;

of die verandering het gevolg is van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van de geldende antidumpingmaatregelen, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat;

of is bewezen dat er sprake is van schade of dat de corrigerende werking van de geldende antidumpingmaatregelen, gezien de prijzen en/of de hoeveelheden van het onderzochte product, wordt ondermijnd, en

of is bewezen dat dumping plaatsvindt ten aanzien van de voor het betrokken product eerder vastgestelde normale waarden.

(40)

Naast de ontwijkingspraktijken in de vorm van overlading van triplex- en multiplexhout via Kazachstan en Turkije, heeft de Commissie ook onderzocht of de antidumpingmaatregelen werden ontweken door middel van assemblage-/voltooiingswerkzaamheden. Zij was van mening dat praktijken zoals de productie van berkentriplex en -multiplex uit Russische basisproducten (berkenstammen en -fineer) assemblage- of voltooiingswerkzaamheden in de zin van artikel 13, lid 2, vormden. De Commissie heeft daarom specifiek de criteria van artikel 13, lid 2, geanalyseerd, met name:

of de assemblage-/voltooiingswerkzaamheden sinds of kort vóór de opening van het antidumpingonderzoek zijn aangevangen of aanmerkelijk zijn toegenomen en of de betrokken delen afkomstig zijn uit het land waarop de maatregelen van toepassing zijn, en

of de delen 60 % of meer uitmaken van de totale waarde van de delen van het geassembleerde product, en of de waarde die tijdens de assemblage- of voltooiingswerkzaamheden aan de ingevoerde delen wordt toegevoegd, meer dan 25 % van de fabricagekosten bedraagt.

2.3.   Verandering in de structuur van het handelsverkeer

2.3.1.   Verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen de Unie, Rusland en Turkije

(41)

In tabel 1 wordt de ontwikkeling van de invoer van berkentriplex en -multiplex in de Unie tijdens het OT weergegeven:

Tabel 1

Invoer van berkentriplex en -multiplex uit Rusland, Kazachstan en Turkije in de Unie (in m3)

 

2019

2020

2021

2022

Verslagperiode

Rusland

809 267

763 783

959 000

503 140

51 398

Index (basis = 2019)

100

94

119

62

6

Marktaandeel

44,2  %

41,7  %

52,4  %

31,8  %

4,2  %

Kazachstan

0

0

0

29 225

97 068

Index (basis = 2022)

 

 

 

100

332

Marktaandeel

0

0

0

1,8  %

7,9  %

Turkije

4 094

3 001

1 536

15 619

33 832

Index (basis = 2019)

100

73

38

381

826

Marktaandeel

0,2  %

0,2  %

0,1  %

1,0  %

2,8  %

Bron:

Comext, ramingen van de klager voor de verkoop in de EU

(42)

Uit tabel 1 blijkt dat in 2022, na de instelling van de antidumpingrechten op berkentriplex en -multiplex uit Rusland in november 2021, de invoer uit Rusland naar de Unie met bijna 40 % is gedaald ten opzichte van 2019, de periode vóór het begin van het oorspronkelijke onderzoek. In de verslagperiode daalde de invoer verder met 94 % ten opzichte van 2019.

(43)

In 2019, 2020 en 2021 werd in de Unie geen berkentriplex en -multiplex uit Kazachstan ingevoerd. De invoer in de Unie begon pas in april 2022, na de instelling van de antidumpingrechten ten aanzien van Rusland in november 2021. In de verslagperiode is de invoer meer dan verdrievoudigd ten opzichte van 2022 en is er meer dan 97 000 m3 ingevoerd.

(44)

In 2019 bedroeg de invoer uit Turkije slechts ongeveer 4 000 m3. Tussen 2019 en 2021 daalde het volume van de invoer met meer dan 60 %. In 2022, na de instelling van antidumpingrechten ten aanzien van Rusland in november 2021, was de invoer bijna vier keer zo hoog als in 2019, en in de verslagperiode meer dan acht keer zo hoog.

2.3.2.   Verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen Rusland en Kazachstan

(45)

In tabel 2 wordt de ontwikkeling van de invoer van berkentriplex en -multiplex, -stammen en -fineer uit Rusland in Kazachstan tijdens het OT weergegeven (in m3):

Tabel 2

 

2019

2020

2021

2022

Verslagperiode

Berkentriplex en -multiplex

0

0

0

171 277

275 899

Index

 

 

 

100

161

Stammen

0

0

0

11 120

27 202

Index

 

 

 

100

245

Fineer

0

0

0

4 480

16 686

Index

 

 

 

100

372

Bron:

Global Trade Atlas

(46)

Uit tabel 2 blijkt dat de invoer van berkentriplex en -multiplex en van stammen en fineer (de belangrijkste basisproducten voor de productie van berkentriplex en -multiplex) uit Rusland in Kazachstan pas in 2022 is begonnen.

(47)

In de verslagperiode nam de invoer van berkentriplex en -multiplex met meer dan 60 % toe. Tussen 2022 en de verslagperiode is ook de invoer van stammen en fineer aanzienlijk toegenomen, in het geval van fineer was dat bijna een verviervoudiging.

2.3.3.   Verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen Rusland en Turkije

(48)

In tabel 3 wordt de ontwikkeling van de invoer van berkentriplex en -multiplex, -stammen en -fineer uit Rusland in Turkije tijdens het OT weergegeven (in m3):

Tabel 3

 

2019

2020

2021

2022

Verslagperiode

Berkentriplex en -multiplex

14 749

21 600

21 620

60 231

120 073

Index

100

146

147

408

814

Stammen

 

 

1 752

2 012

 

Index

 

 

100

115

 

Fineer

10 462

23 260

40 096

71 672

109 977

Index

100

222

383

685

1 051

Bron:

Global Trade Atlas

(49)

Uit tabel 3 blijkt dat berkentriplex en -multiplex al in 2019 vanuit Rusland in Turkije werd ingevoerd, maar in relatief kleine hoeveelheden. Tussen 2021 en 2022 verdrievoudigde de invoer. De grootste stijging vond plaats tussen 2022 en de verslagperiode, toen de invoer verdubbelde tot meer dan 120 000 m3. Vergeleken met 2021 (de periode vóór de instelling van de maatregelen) is de invoer van triplex- en multiplexhout qua volume verzesvoudigd.

(50)

Tegelijkertijd steeg ook de invoer van stammen en fineer ten opzichte van 2019. Tussen 2021 en de verslagperiode was er geen toename van de invoer van stammen, maar tussen 2019 en de verslagperiode nam de invoer van fineer toe met een factor van meer dan tien. In de verslagperiode steeg de invoer van fineer met een factor 2,5 vergeleken met 2021.

2.3.4.   Conclusie

(51)

De bovengenoemde ontwikkeling van de invoer uit Rusland, Kazachstan en Turkije wijst duidelijk op een verandering in de structuur van het handelsverkeer na de instelling van de maatregelen ten aanzien van de invoer van berkentriplex en -multiplex. Daar waar de invoer uit Rusland bijna verdween, steeg de invoer uit zowel Kazachstan als Turkije aanzienlijk. Tegelijkertijd zijn de handelsstromen van berkentriplex en -multiplex, -stammen en -fineer tussen Rusland en Kazachstan en Rusland en Turkije aanzienlijk toegenomen.

(52)

De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat de daling van de invoer uit Rusland en de parallelle toename van de invoer uit Kazachstan en Turkije een verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen de bovengenoemde landen vormt in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening.

2.4.   Aard van de ontwijkingspraktijken

(53)

Artikel 13, lid 1, van de basisverordening bepaalt dat de verandering in de structuur van het handelsverkeer het gevolg moet zijn van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat. Bedoelde praktijken, processen of werkzaamheden omvatten onder andere het via derde landen verzenden van het product waarop de bestaande maatregelen van toepassing zijn alsmede assemblage-/voltooiingswerkzaamheden in een derde land als bedoeld in artikel 13, lid 2, van de basisverordening.

(54)

Zoals geconcludeerd in punt 2.1.4 moesten, gezien de geringe mate van medewerking, de bevindingen inzake het bestaan en de aard van de ontwijkingspraktijken overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening worden gebaseerd op de beschikbare gegevens.

(55)

Uit het bewijsmateriaal in het verzoek, en zoals bevestigd door de Commissie tijdens het onderzoek, bleek dat in Rusland geproduceerd berkentriplex en -multiplex naar Turkije of Kazachstan werd uitgevoerd. Een tussenpersoon in Turkije of Kazachstan voerde het berkentriplex en -multiplex opnieuw uit naar de Unie, hetzij als een op zichzelf staande partij, hetzij door het te vermengen met plaatselijk geproduceerd multiplex van berkenhout of andere houtsoorten. Bovendien hebben sommige ondernemingen in Kazachstan en Turkije de antidumpingmaatregelen ten aanzien van berkentriplex en -multiplex uit Rusland ontweken door berkentriplex en -multiplex te vervaardigen met basisproducten uit Rusland, hetgeen, in de zin van artikel 13, lid 2, van de basisverordening, als assemblage-/voltooiingswerkzaamheden werd beschouwd (zie punt 2.7) (8).

(56)

Bovendien overschreed het volume van de invoer in de Unie uit zowel Turkije als Kazachstan in de verslagperiode de productie in beide landen, die in de verslagperiode werd geraamd op respectievelijk ongeveer 17 000 tot 20 000 m3 en ongeveer 69 000 m3 (9). Deze invoer kon dus niet volledig bestaan uit berkentriplex en -multiplex van oorsprong uit Kazachstan of Turkije (10).

(57)

De overladingspraktijken van Russisch triplex- en multiplexhout in de verslagperiode via Turkije en Kazachstan werden verder aangetoond door talrijke e-mails en prijsaanbiedingen van importeurs en handelaren (11). Uit de door de medewerkende importeurs verstrekte informatie bleek ook dat triplex- en multiplexhout uit Rusland op de markt van de Unie werd verkocht en dat de verkoop plaatsvond via een keten van talrijke handelaren (12).

(58)

In Kazachstan werden ontwijkingspraktijken vergemakkelijkt door de geografische nabijheid van Rusland en het feit dat ondernemingen banden hadden met Russische producenten van berkentriplex en -multiplex of van de basisproducten. Daarnaast werden volgens twee producenten-exporteurs Kazachse certificaten van oorsprong verhandeld en ten onrechte gebruikt voor triplex- en multiplexhout van Russische oorsprong.

2.5.   Onvoldoende reden of economische rechtvaardiging

(59)

Naast de hogere vervoerskosten in verband met de overlading van berkentriplex en -multiplex door Kazachstan en Turkije, was de invoer van berkentriplex en -multiplex uit Rusland in Turkije in de verslagperiode onderworpen aan het conventionele douanerecht van 7 % en, sinds 2018, aan een aanvullend recht van 20 %. Het overladen van triplex- en multiplexhout door de twee landen bracht dus extra kosten met zich mee, en er werd geen economische rechtvaardiging gevonden voor de verandering van de structuur van het handelsverkeer en de praktijken.

(60)

Favorit en SFK waren beide van mening dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de ontwijking het gevolg is van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat, en voerden aan dat de invoer uit Kazachstan in de Unie pas is begonnen na de instelling van sancties tegen Russisch triplex- en multiplexhout, wat de enige reden of economische rechtvaardiging voor de toename van de invoer (13) is.

(61)

De Commissie overwoog dat de sancties minder dan acht maanden na de instelling van de antidumpingrechten werden opgelegd en dat het begin van de verandering in de structuur van het handelsverkeer reeds kon worden waargenomen voordat de sancties werden opgelegd. De invoer uit Kazachstan (en Turkije) begon voordat de sancties werden opgelegd. Bovendien bleek uit het onderzoek dat SFK in april 2022, net na de instelling van de antidumpingrechten en vóór de inwerkingtreding van de sancties (10 juli 2022), een verbonden importeur in de Unie had opgericht.

(62)

De Commissie concludeerde derhalve dat er voor de verzending van berkentriplex en -multiplex via Kazachstan en Turkije geen andere voldoende reden of economische rechtvaardiging bestond dan de ontwijking van de rechten.

2.6.   Begin of aanzienlijke toename van praktijken als omschreven in artikel 13, lid 2

(63)

In artikel 13, lid 2, van de basisverordening is bepaald dat de assemblage-/voltooiingswerkzaamheden sinds of kort vóór de opening van het antidumpingonderzoek moeten zijn aangevangen of aanmerkelijk moeten zijn toegenomen en dat de betrokken delen afkomstig moeten zijn uit het land waarop de antidumpingmaatregelen van toepassing zijn.

(64)

Gezien de geringe mate van medewerking in beide landen heeft de Commissie haar bevindingen over het begin of de aanzienlijke toename van de als assemblage- of voltooiingswerkzaamheden aangemerkte praktijken gebaseerd op de beste beschikbare gegevens in de zin van artikel 18 van de basisverordening.

(65)

Uit de statistische gegevens, zoals samengevat in punt 2.3, blijkt duidelijk dat de assemblage- en voltooiingswerkzaamheden en de daaropvolgende invoer in de Unie na de instelling van de antidumpingrechten in november 2021 zijn begonnen. Daarom heeft de Commissie geconcludeerd dat de assemblagewerkzaamheden na de instelling van de antidumpingrechten van start zijn gegaan.

2.7.   Waarde van de delen en toegevoegde waarde

(66)

In artikel 13, lid 2, punt b), van de basisverordening is met betrekking tot assemblagewerkzaamheden bepaald dat er ook sprake kan zijn van ontwijking wanneer de delen (in dit geval uit Kazachstan en Turkije) 60 % of meer uitmaken van de totale waarde van de delen van het geassembleerde product, en de waarde die tijdens de assemblage- of voltooiingswerkzaamheden aan de ingevoerde delen wordt toegevoegd minder dan 25 % van de fabricagekosten bedraagt.

(67)

Sommige Kazachse en Turkse producenten kochten in de verslagperiode de belangrijkste basisproducten in Rusland (berkenstammen, of berkenfineer geproduceerd uit stammen, en hars). Aangezien de basisproducten voor 100 % uit stammen, fineer en hars bestaan, overschreed de waarde van het basisproduct (ingebrachte delen) de drempel van 60 %.

(68)

Dit werd bevestigd door de bevindingen met betrekking tot de medewerkende Turkse producent die berkentriplex en -multiplex van Russisch fineer produceert (zie punt 4 voor nadere bijzonderheden). Uit de bevindingen voor deze onderneming bleek verder dat de toegevoegde waarde onder de drempel van 25 % lag die is vastgesteld in artikel 13, lid 2, punt b), van de basisverordening. Er werd daarom geconcludeerd dat eveneens aan het tweede criterium van artikel 13, lid 2, punt b), van de basisverordening was voldaan.

(69)

SFK voerde aan dat het onderhavige onderzoek alleen was ingeleid naar aanleiding van vermeend voldoende bewijsmateriaal met betrekking tot de overlading van triplex- en multiplexhout van oorsprong uit Rusland, maar dat het dossier geen bewijsmateriaal bevatte waaruit zou blijken dat een verandering in de structuur van het handelsverkeer het gevolg zou zijn van assemblage- of voltooiingswerkzaamheden. SFK was van mening dat de Commissie geen andere keuze had dan zich te baseren op de gegevens van SFK als beschikbare gegevens, waaruit volgens haar bleek dat de toegevoegde waarde aanzienlijk hoger was dan 25 % van de totale productiekosten.

(70)

De Commissie was van oordeel dat zij, zoals uiteengezet in de openingsverordening (punt D), ook andere ontwijkingspraktijken kon onderzoeken indien deze tijdens het onderzoek zouden worden vastgesteld. In dit geval, en zoals vermeld in punt 2.2, heeft de Commissie ook assemblage-/voltooiingswerkzaamheden onderzocht en geconcludeerd dat de maatregelen ten aanzien van de invoer uit Rusland onder meer werden ontweken door assemblage- of voltooiingswerkzaamheden in Kazachstan en Turkije.

2.8.   Ondermijning van de corrigerende werking van het antidumpingrecht

(71)

De Commissie heeft overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de basisverordening onderzocht of de invoer van het onderzochte product, zowel wat hoeveelheden als wat prijzen betreft, de corrigerende werking van de thans geldende maatregelen ondermijnde.

(72)

Wat de hoeveelheden betreft, vertegenwoordigde het marktaandeel van de invoer uit Kazachstan tijdens de verslagperiode ongeveer 7,9 % van het verbruik in de Unie, terwijl er in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek (14) geen invoer was. Voor Turkije steeg het marktaandeel van 0,2 % in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek tot 2,8 % in de verslagperiode. De Commissie was van oordeel dat het volume van de invoer aanzienlijk was.

(73)

Wat de prijzen betreft, heeft de Commissie de gemiddelde geen schade veroorzakende prijs, zoals vastgesteld in het oorspronkelijke onderzoek, gecorrigeerd voor de kostenstijging tussen het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek en de verslagperiode, vergeleken met de gewogen gemiddelde cif-uitvoerprijzen die waren vastgesteld op basis van de gegevens in de statistieken van Eurostat, naar behoren gecorrigeerd voor conventionele douanerechten (7 % voor Kazachstan en geen voor Turkije) en kosten na inklaring, geraamd op 5 % (15). Uit deze prijsvergelijking bleek dat er sprake was van prijsbederf van 66,4 % voor Kazachstan en 18,9 % voor Turkije.

(74)

De Commissie heeft de prijzen van de invoer zoals hierboven vastgesteld ook vergeleken met de prijzen van de bedrijfstak van de Unie. Uit deze prijsvergelijking bleek een prijsonderbieding van 36,7 % voor Kazachstan en van 14,6 % voor Turkije (16).

(75)

De Commissie concludeerde dat in de verslagperiode de bestaande maatregelen, wat hoeveelheden en prijzen betreft, werden ondermijnd door de invoer uit Kazachstan en Turkije.

(76)

Zowel Favorit als SFK voerde aan dat de Commissie, in strijd met de artikelen 3.1 tot en met 3.5 van de antidumpingovereenkomst, geen aanmerkelijke schade of dreiging van aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie heeft vastgesteld.

(77)

De Commissie was van oordeel dat op grond van artikel 13, lid 1, van de basisverordening moet worden onderzocht of de invoer de corrigerende werking van het recht ondermijnt, maar niet opnieuw schade hoeft te worden aangetoond. Zoals vermeld in overweging 13, werd het feit dat deze invoer schade heeft toegebracht aan de bedrijfstak van de Unie en dat er een oorzakelijk verband was tussen deze invoer en de schade, reeds vastgesteld in de oorspronkelijke verordening. In een antiontwijkingsonderzoek is de analyse van schade, dreiging van schade en oorzakelijk verband derhalve niet noodzakelijk. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

2.9.   Bewijs van dumping

(78)

Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie ook onderzocht of er bewijs was van dumping ten aanzien van de voor het soortgelijke product eerder vastgestelde normale waarden.

(79)

Hiertoe werden de uitvoerprijzen vastgesteld op basis van gegevens van Eurostat en af fabriek, en vergeleken met de normale waarden die tijdens het oorspronkelijke onderzoek waren vastgesteld, naar behoren gecorrigeerd voor inflatie.

(80)

Uit de vergelijking van de eerder vastgestelde normale waarden voor het soortgelijke product en de uitvoerprijzen bleek dat de invoer uit Kazachstan en Turkije met dumping plaatsvond.

(81)

Na de mededeling van feiten en overwegingen verwees zowel Favorit als SFK naar de eerste zin van de begeleidende brief bij het algemene informatiedocument, waarin melding werd gemaakt van het voorstel om “definitieve antidumpingmaatregelen in te stellen ten aanzien van de invoer van berkentriplex en multiplex verzonden uit Kazachstan”. Op basis hiervan voerden deze ondernemingen aan dat de vaststelling van dumping onwettig was, omdat de dumpingmarge moest worden berekend door de in Kazachstan vastgestelde normale waarde te vergelijken met de prijzen bij uitvoer uit Kazachstan. Zij voerden ook aan dat de Commissie de normale waarden en de uitvoerprijzen in verschillende perioden had vergeleken. Volgens hen werd de correctie van de normale waarde voor de inflatie verricht aan de hand van publicaties over de prijzen van berkentriplex en -multiplex in een derde land, namelijk Rusland, en weerspiegelde zij dus niet de marktomstandigheden in Kazachstan. Beide ondernemingen voerden ook aan dat de Commissie de normale waarden en de uitvoerprijzen in een ander handelsstadium heeft vergeleken. Tot slot voerden zij aan dat de Commissie bij haar dumpingberekeningen geen rekening heeft gehouden met productcontrolenummers (“PCN”).

(82)

De Commissie verduidelijkte dat in de begeleidende brief inderdaad ten onrechte werd gesproken van “instellen” in plaats van “uitbreiden”. Dit was echter slechts een schrijffout. Uit het informatiedocument zelf bleek dat het ging om bevindingen op basis waarvan de Commissie voornemens was de op de invoer uit Rusland ingestelde antidumpingrechten uit te breiden tot de invoer uit Kazachstan en Turkije, en niet om nieuwe antidumpingrechten in te stellen. Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de basisverordening is de basisvoorwaarde dat er bewijs van dumping is ten aanzien van de voor het soortgelijke product eerder vastgestelde normale waarden. Op basis hiervan werd de normale waarde gebaseerd op de normale waarde die was vastgesteld in het oorspronkelijke onderzoek betreffende de invoer uit Rusland, naar behoren gecorrigeerd voor inflatie, die werd vergeleken met de prijzen bij uitvoer uit Kazachstan, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek. Dit gebeurde op landelijk niveau. Artikel 13 van de basisverordening bevat geen vereiste om een dergelijke vergelijking uit te voeren op het niveau van de afzonderlijke productsoorten. De Commissie heeft deze argumenten derhalve afgewezen.

3.   MAATREGELEN

(83)

Op basis van bovenstaande bevindingen concludeerde de Commissie dat de antidumpingmaatregelen die waren ingesteld op de invoer van triplex- en multiplexhout van oorsprong uit Rusland werden ontweken door de invoer van het vanuit Kazachstan en Turkije verzonden onderzochte product.

(84)

Daarom moeten overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de basisverordening de geldende antidumpingmaatregelen worden uitgebreid tot de invoer van het onderzochte product.

(85)

Overeenkomstig artikel 13, lid 1, tweede alinea, van de basisverordening moet de uit te breiden maatregel de maatregel zijn die in artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1930 van de Commissie is vastgesteld voor “alle andere ondernemingen”, dat wil zeggen een definitief antidumpingrecht van 15,8 %, van toepassing op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring.

(86)

Overeenkomstig artikel 13, lid 3, van de basisverordening, volgens welke uitgebreide maatregelen moeten worden toegepast op goederen waarvan de invoer in de Unie overeenkomstig de openingsverordening wordt geregistreerd, moeten de rechten worden geïnd op het onderzochte product waarvan de invoer wordt geregistreerd.

(87)

Favorit en SFK verzochten beide dat in een verordening tot uitbreiding van de rechten specifiek zou worden vermeld dat feiten van ontwijking zoals vastgesteld in het kader van dit onderzoek, niet mogen worden opgevat als of de indruk mogen wekken dat er sprake is van ontwijking in de zin van de beperkende maatregelen van de EU wegens de Russische invasie in Oekraïne.

(88)

De Commissie bevestigde dat de rechtsgrondslag voor het onderzoek de basisverordening was, en met name artikel 13, en dat de bevindingen in deze verordening betrekking hebben op ontwijking van de antidumpingrechten die in november 2021 waren ingesteld op de invoer van berkentriplex en -multiplex uit Rusland.

4.   VERZOEKEN OM VRIJSTELLING

(89)

Zoals vermeld in punt 1.7, heeft de Commissie de verzoeken om vrijstelling van de producenten-exporteurs in Kazachstan en Turkije beoordeeld.

4.1.   Kazachstan

4.1.1.   Bevindingen met betrekking tot Favorit

(90)

Tijdens de controle ter plaatse bij Favorit en haar verbonden ondernemingen stelden de diensten van de Commissie vast dat de boekhouding van Favorit niet betrouwbaar was, aangezien de waarheidsgetrouwheid ervan niet kon worden bevestigd door een onafhankelijk gecontroleerd document. Bijgevolg kon de Commissie de omvang van de activiteiten van Favorit niet op betrouwbare wijze vaststellen aan de hand van enig officieel document, mede gezien het ontbreken van een door een onafhankelijke instantie gecontroleerde jaarrekening. De Commissie kon aan de hand van de boekhouding niet op betrouwbare wijze achterhalen hoeveel basisproducten er in totaal waren ingekocht, hoeveel eindproduct er in totaal was ingekocht, hoeveel er in totaal was geproduceerd en hoeveel er in totaal was verkocht. Al deze informatie is noodzakelijk voor de beoordeling van een verzoek om vrijstelling op grond van artikel 13, lid 4, van de basisverordening. De informatie die niet kon worden gecontroleerd, had betrekking op een groot deel van de aankopen van de basisproducten en van het betrokken product, met inbegrip van de hoeveelheden en de waarden van de aan- en wederverkoop van Russisch berkentriplex en -multiplex en -fineer, alsmede informatie over kosten en verkopen. De Commissie kon bijgevolg de volledigheid van de gegevens over het volume en de herkomst van het naar de Unie uitgevoerde berkentriplex en -multiplex niet vaststellen en bevestigen, en derhalve niet bevestigen of al het door Favorit in Rusland gekochte berkentriplex en -multiplex uitsluitend op de binnenlandse markt werd doorverkocht, zoals Favorit beweerde.

(91)

Vervolgens heeft de Commissie onderzocht of bepaalde informatie van Favorit kon worden gebruikt op basis van artikel 18, lid 3, van de basisverordening. In artikel 18, lid 3, van de basisverordening is bepaald dat, indien de informatie die een belanghebbende verstrekt, niet in alle opzichten volmaakt is, deze niet buiten beschouwing wordt gelaten mits de tekortkomingen niet van dien aard zijn dat zij het bereiken van redelijk betrouwbare conclusies onnodig bemoeilijken, de informatie op passende wijze en tijdig wordt verstrekt en controleerbaar is en de belanghebbende naar beste vermogen heeft gehandeld. Overeenkomstig de vaste rechtspraak blijkt uit de bewoordingen van deze bepaling dat de vier voorwaarden cumulatief moeten worden toegepast. Indien aan een van deze bepalingen niet is voldaan, kan deze bepaling dus niet worden toegepast en kan de betrokken informatie niet in aanmerking worden genomen (17).

(92)

In het onderhavige geval was de Commissie van mening dat alle door Favorit verstrekte informatie niet als verifieerbaar kon worden beschouwd. Bij gebrek aan een betrouwbare boekhouding konden de hoeveelheid en de bron van het door Favorit op de markt van de Unie verkochte triplex- en multiplexhout niet op betrouwbare wijze worden vastgesteld. Daarom kon aan de hand van slechts een deel van de door Favorit verstrekte informatie niet redelijk nauwkeurig worden vastgesteld of Favorit het in Rusland gekochte berkentriplex en -multiplex al dan niet doorverkocht op de markt van de Unie.

(93)

De Commissie heeft ook andere factoren in aanmerking genomen, zoals het ontbreken van afzonderlijke pakhuizen, of ten minste duidelijk onderscheiden ruimten en/of etikettering van het eindproduct, voor zelfgeproduceerd en ingekocht berkentriplex en -multiplex, en het feit dat berkentriplex en -multiplex bestemd voor de binnenlandse markt helemaal niet was voorzien van etiketten, en het ontbreken van controleerbare gegevens over de voorraadbewegingen in de pakhuizen. De onderneming kocht het grootste deel van het Russische berkentriplex en -multiplex via binnenlandse handelaren, zodat de omvang ervan niet op betrouwbare wijze kon worden vastgesteld, aangezien deze aankopen in geen enkel officieel document werden geregistreerd. De wederverkoop vond plaats via drie handelaren: twee in en één buiten Kazachstan. De handelaar buiten Kazachstan die het van Favorit gekochte berkentriplex en -multiplex aan de Unie doorverkocht, zou niet over een gecontroleerde jaarrekening beschikken en daarom kon de informatie over de hoeveelheden en de specifieke kenmerken van de doorverkochte producten niet worden gecontroleerd aan de hand van enig officieel document. Gezien de combinatie van al deze factoren was de Commissie van oordeel dat alle door Favorit verstrekte informatie moest worden afgewezen.

(94)

Op basis hiervan hebben de diensten van de Commissie Favorit in kennis gesteld van hun voornemen om artikel 18, lid 1, van de basisverordening toe te passen en hun bevindingen te baseren op de voor het gehele land gebruikte “beschikbare gegevens”, samengevat in punt 2.

(95)

Favorit was het niet eens met deze bevindingen. Zij was van mening dat er geen reden was om artikel 18, lid 1, of artikel 18, lid 3, van de basisverordening toe te passen, aangezien zij volledig aan het onderzoek had meegewerkt en alle noodzakelijke gegevens had verstrekt waarom de Commissie had verzocht, en zij had aangetoond dat ze geen berkentriplex en -multiplex van Russische oorsprong naar de Unie had overgeladen.

(96)

Favorit voerde aan dat de onderneming een echte producent was en dat zij veel moeite had gedaan om het antwoord op de vragenlijst voor te bereiden, wat bemoeilijkt werd door het feit dat zij geen jaarrekening had en haar boekhoudsysteem beperkt was.

(97)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Favorit opnieuw aan dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met het feit dat zij moeilijkheden ondervond omdat zij een kleine onderneming met een beperkt aantal personeelsleden was, en onrealistische eisen heeft gesteld, zoals de overlegging van gecontroleerde jaarrekeningen binnen 37 dagen na de inleiding van de procedure.

(98)

Verder wees Favorit op het feit dat zij volgens de Kazachse wetgeving niet verplicht was om over een jaarrekening te beschikken, dat de Commissie op de hoogte was van de moeilijkheden die Favorit had met haar boekhouding, en dat zij desondanks doorging met het onderzoek en de controle ter plaatse uitvoerde. Favorit voerde aan dat de Commissie bij de analyse van de gegevens een objectieve norm moet toepassen om de betrouwbaarheid van de boekhoudkundige informatie vast te stellen, en verwees naar artikel 15 van de antidumpingovereenkomst waarin wordt bepaald dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan WTO-leden die ontwikkelingslanden zijn, en dat de Commissie daarom geen IFRS- of andere mondiale standaarden kan toepassen. Zij verwees naar een geval van een Algerijnse producent waarvoor de Commissie dit artikel had toegepast omdat deze voor de helft van het onderzoektijdvak niet over een boekhouding beschikte (18).

(99)

De Commissie trok niet in twijfel dat Favorit ook haar eigen berkentriplex en -multiplex produceerde, maar baseerde de toepassing van artikel 18 op een combinatie van factoren, zoals uiteengezet in de overwegingen 90 tot en met 93. Het doel van de controle ter plaatse was niet alleen om de betrouwbaarheid van de boekhoudkundige gegevens te onderzoeken, maar ook om andere informatie te verifiëren die alleen ter plaatse kon worden gecontroleerd, zoals onder andere het bestaan van een echte productie, de voorraad van de basisproducten, gegevens die mogelijk alleen op papier bestaan, de fysieke locatie van de voorraad berkentriplex en -multiplex en de afscheiding tussen de eigen productie en het in Rusland gekochte berkentriplex en -multiplex. De Commissie benadrukte verder dat het feit dat de controle ter plaatse was verricht, niet betekende dat gegevens moesten worden aanvaard. De Commissie ging er dus niet mee akkoord dat het feit dat gegevens niet vanaf het begin werden verworpen, betekende dat de Commissie deze gegevens moest aanvaarden.

(100)

De Commissie merkte verder op dat zij ondernemingen niet verplicht om jaarrekeningen te verstrekken als deze niet bestaan en als de nationale wetgeving niet vereist dat deze worden opgesteld, en dat zij evenmin vereist dat de te verstrekken informatie in overeenstemming is met de IFRS of andere standaarden voor jaarrekeningen in situaties waarin de nationale wetgeving van het land in kwestie dit niet vereist. De reden voor de toepassing van artikel 18 was dan ook niet dat de boekhouding van Favorit niet voldeed aan de standaarden voor jaarrekeningen, maar veeleer dat de boekhouding van Favorit niet op betrouwbare wijze werd gevoerd, waardoor de waarheidsgetrouwheid van de gegevens die Favorit bij haar verzoek om vrijstelling had gevoegd, niet kon worden gecontroleerd. Bijgevolg kon Favorit niet aantonen dat zij niet betrokken was bij ontwijkingspraktijken.

(101)

Onverminderd het beginsel dat de wettigheid van antidumpingmaatregelen moet worden beoordeeld aan de hand van het toepasselijke recht en niet op basis van de vermeende administratieve praktijk in het verleden, merkte de Commissie voorts op dat zij in het geval van de Algerijnse producent had besloten “gebruik te maken van de gegevens van deze onderneming wanneer zij voldoende betrouwbaar werden geacht en zij het resultaat niet aanmerkelijk beïnvloedden” (19). De conclusie met betrekking tot de gegevens van Favorit stond haaks op de situatie van de Algerijnse producent — de Commissie achtte de gegevens van Favorit voor geen enkel deel van het onderzoektijdvak voldoende betrouwbaar en de waarheidsgetrouwheid van deze gegevens was rechtstreeks van invloed op het resultaat. Daarom achtte de Commissie het argument van Favorit niet onderbouwd.

(102)

Favorit was ook van mening dat in de artikel 18-brief niet werd aangegeven wat precies aanleiding gaf tot de toepassing van artikel 18, lid 1, en artikel 18, lid 3, van de basisverordening. Zij voerde aan dat zij alle gevraagde informatie had verstrekt en dat artikel 18, lid 1, derhalve niet van toepassing was. Voorts was zij van mening dat de Commissie artikel 18, lid 3, van de basisverordening niet kon toepassen alleen omdat de gegevens van Favorit niet in alle opzichten ideaal waren. Tot slot heeft de Commissie artikel 18, lid 1, ten onrechte toegepast omdat niet aan de voorwaarden van artikel 18, lid 3, was voldaan. Zij was namelijk van mening dat de leden 1 en 3 van artikel 18 betrekking hebben op verschillende situaties en dat de toepassing van het ene niet afhankelijk is van het andere.

(103)

Voorts voerde Favorit aan dat het voornemen van de Commissie om de gegevens van Favorit in hun geheel buiten beschouwing te laten, kennelijk in strijd is met punt 3 van bijlage II bij de antidumpingovereenkomst. Zij verwees naar het verslag van de Beroepsinstantie in de zaak Verenigde Staten — Warmgewalste staalproducten (20), waarin wordt bepaald dat volgens punt 3 van bijlage II de onderzoekende autoriteiten de informatie moeten gebruiken als aan drie voorwaarden wordt voldaan, namelijk dat deze informatie verifieerbaar is, op passende wijze wordt ingediend, zodat ze zonder onnodige problemen bij het onderzoek kan worden gebruikt, en tijdig wordt verstrekt. Hieruit volgt dat de onderzoekende autoriteiten, indien aan deze voorwaarden is voldaan, niet het recht hebben om bij het nemen van een besluit de ingediende informatie af te wijzen. Favorit voerde aan dat in dit geval aan deze voorwaarden was voldaan, aangezien de Commissie verschillende documenten had gecontroleerd waaruit bleek dat er geen sprake was van ontwijking. Aangezien de Commissie had gevraagd om informatie af te stemmen op de proefbalans en Favorit en haar verbonden ondernemingen dat hadden gedaan, was zij verplicht om rekening te houden met dergelijke informatie, alvorens een beroep te doen op beschikbare feiten. Favorit herhaalde soortgelijke argumenten na de mededeling van feiten en overwegingen.

(104)

De Commissie herhaalde dat de redenen voor de toepassing van artikel 18 van de basisverordening in detail waren uiteengezet in de artikel 18-brief. Bovendien werd de informatie die tijdens de controle ter plaatse werd verzameld, vermeld in het inspectieverslag dat na de controle ter plaatse met de onderneming werd gedeeld. Aangezien de verstrekte informatie duidelijk niet verifieerbaar was, zoals uiteengezet in de overwegingen 90 tot en met 93, heeft de Commissie geconcludeerd dat niet was voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 18, lid 3 (21), en heeft de Commissie haar bevindingen uitsluitend gebaseerd op artikel 18, lid 1, van de basisverordening en niet op beide artikelen (artikel 18, lid 1, en artikel 18, lid 3), zoals Favorit beweert.

(105)

Favorit voerde verder aan dat zij voldoende heeft aangetoond dat zij niet betrokken was bij enige ontwijking, hetgeen de Commissie had kunnen verifiëren. Alle informatie kwam overeen met het ERP-systeem van de onderneming (22), dat volgens Favorit niet met terugwerkende kracht kon worden gewijzigd. Voorts was zij van mening dat de Commissie ook visueel kon bevestigen dat wat voor de markt van de Unie werd geladen, hetzelfde was als in het pakhuis van de onderneming in Uralsk. Favorit herhaalde soortgelijke argumenten na de mededeling van feiten en overwegingen.

(106)

De Commissie was van mening dat de door de partijen verstrekte informatie verifieerbaar, betrouwbaar en dus bruikbaar moet zijn en zodanig moet worden gepresenteerd dat deze kan worden vergeleken met de gecontroleerde rekeningen en administratie van de onderneming die de informatie heeft ingediend, of andere officiële documenten. In het geval van Favorit werd echter vastgesteld dat de informatie niet kon worden geverifieerd en onbetrouwbaar en onbruikbaar was, en dat niet kon worden aangetoond dat deze nauwkeurig was. De Commissie was het er derhalve niet mee eens dat Favorit had aangetoond dat zij niet betrokken was bij de ontwijkingspraktijken en met name dat zij Russisch berkentriplex en -multiplex niet naar de Unie doorverkocht.

(107)

De Commissie merkte verder op dat Favorit een aanzienlijke hoeveelheid Russisch berkentriplex en -multiplex had gekocht, die goed was voor [10-40] % van haar verkoop en dicht in de buurt kwam van de hoeveelheid die Favorit naar de Unie uitvoerde. Zoals hierboven uiteengezet, was de Commissie echter niet in staat om de hoeveelheden of de bestemming van het Russische berkentriplex en -multiplex te bevestigen, omdat er geen betrouwbare en controleerbare rekeningen waren waarin de wederverkoop werd geregistreerd. Favorit heeft het triplex- en multiplexhout doorverkocht via handelaren in Kazachstan en een handelaar buiten Kazachstan, die volgens Favorit geen officieel gecontroleerde rekening hoefden te hebben. Zoals tijdens de controle ter plaatse werd uitgelegd, maakten deze verkoopkanalen via handelaren het Favorit mogelijk om naar de Unie uit te voeren. Ook de aankopen van Russische basisproducten voor de productie van triplex- en multiplexhout en de verkoop van berkentriplex en -multiplex via handelaren konden niet worden gecontroleerd aan de hand van officiële of onafhankelijk gecontroleerde documenten.

(108)

De boekhouding van Favorit was derhalve niet volledig en kon niet worden gecontroleerd. De Commissie merkte ook op dat het argument dat het ERP-systeem niet met terugwerkende kracht kon worden gewijzigd, niet op enig concreet bewijs was gebaseerd, maar veeleer een verklaring van de onderneming was die niet kon worden gecontroleerd. Hoe dan ook kon de Commissie niet nagaan of het ERP-systeem betrekking had op alle transacties van Favorit.

(109)

Bovendien merkte de Commissie op dat er bij het bezoek aan het pakhuis in Zubovsk, in de bedrijfsgebouwen van de onderneming en in het pakhuis in Uralsk geen documenten of ander bewijsmateriaal waren aan de hand waarvan kon worden bevestigd dat voor de Unie bestemd berkentriplex en -multiplex en voor de binnenlandse markt bestemd berkentriplex en -multiplex gescheiden werden opgeslagen. Ten tijde van het bezoek was de voorraad zeer beperkt en slechts deels geëtiketteerd. Noch in Zubovsk, noch in het pakhuis in Uralsk kon de onderneming gegevens over voorraadbewegingen voorleggen waaruit de oorsprong en de bestemming van het berkentriplex en -multiplex kon worden afgeleid. Integendeel, in Zubovsk werd aangevoerd dat de (enige) werknemer die in het pakhuis werkte, wist welk berkentriplex en -multiplex moest worden geladen, zodat er geen administratie of etikettering nodig was van het berkentriplex en -multiplex dat klaar was voor de verkoop. Hoewel het pakhuis in Uralsk werd gedeeld met andere ondernemingen, zouden ook daar geen documenten zijn bijgehouden. De Commissie kon zich dus niet vinden in het argument van Favorit dat het feit dat de verpakkingen die waren geëtiketteerd als bestemd voor de Unie, vergelijkbaar waren met de verpakkingen die de Commissie kon bezichtigen in het pakhuis in Uralsk, het bewijs vormde dat het triplex- en multiplexhout dat op de markt van de Unie werd verkocht, door Favorit was geproduceerd. Integendeel, aangezien in geen van beide pakhuizen een boekhouding zou zijn bijgehouden en er geen aparte ruimte was voor door Favorit geproduceerd triplex- en multiplexhout en voor Russisch triplex- en multiplexhout, kon de onderneming niet aantonen dat wat naar de Unie werd uitgevoerd, uitsluitend haar eigen productie was.

(110)

Favorit voerde verder aan dat zij slechts over één enkele boekhouding beschikte die voor alle doeleinden wordt gebruikt, ook voor de fiscale administratie. Zij voerde aan dat alle aankopen in het boekhoudsysteem van Favorit waren geregistreerd en in de fiscale administratie waren opgenomen. Voorts voerde Favorit aan dat de tekortkomingen in haar boekhouding met betrekking tot de betrouwbaarheid en controleerbaarheid van de gegevens irrelevant waren voor de beoordeling van haar verzoek om vrijstelling. Favorit voerde aan dat volgens het Hof van Justitie in de zaak Maxcom (23) verzoeken om vrijstelling moeten worden ingewilligd indien deze worden gestaafd met bewijsmateriaal en indien uit dat bewijsmateriaal blijkt dat exporteurs die een verzoek hebben ingediend, niet betrokken waren bij enige ontwijking. Zij voerde aan dat het Hof het begrip bewijs dat moet worden overgelegd om aan de relevante wettelijke norm te voldoen, niet beperkt tot een specifiek type. Zij was met name van mening dat de indieners van het verzoek niet hoefden te beschikken over een jaarrekening, een gecontroleerde jaarrekening of een “officiële jaarrekening”, en dat in beginsel elk bewijsstuk zou volstaan.

(111)

De Commissie was het er niet mee eens dat slechts één boekhouding werd gevoerd. Integendeel, de voor de fiscale administratie gebruikte rekeningen van Favorit waren niet volledig. Aangezien de rekeningen normaal gesproken ook de aankoop en wederverkoop van Russisch berkentriplex en -multiplex moeten omvatten, was de Commissie het er niet mee eens dat de betrouwbaarheid ervan irrelevant was voor de beoordeling van het verzoek om vrijstelling. De Commissie herinnerde eraan dat haar besluit om artikel 18 toe te passen, gebaseerd was op een aantal factoren, die zijn uiteengezet in de overwegingen 90 tot en met 93, en niet op één specifiek bewijsstuk. Zij heeft derhalve het argument dat de tekortkomingen in de boekhouding irrelevant waren, afgewezen.

(112)

Favorit voerde ook aan dat de vragenlijst en de brief met de aankondiging van een controlebezoek vereisten dat alle afstemmingen met de proefbalans en elektronische bestanden moesten worden uitgevoerd, wat Favorit heeft gedaan. Zij was van mening dat de Commissie had nagelaten “nader te specificeren” dat van Favorit bovendien werd verwacht dat zij de gegevens aan bepaalde “officiële rekeningen” zou koppelen. Zij voerde verder aan dat de Commissie niet duidelijk had aangegeven hoe die informatie moest worden gestructureerd. Volgens haar heeft de Commissie aldus geen rekening gehouden met de reële moeilijkheden die Favorit heeft ondervonden (zoals het ontbreken van een jaarrekening) en die zij aan de Commissie had meegedeeld. Volgens haar kon de Commissie Favorit dan ook niet verwijten dat zij geen medewerking had verleend.

(113)

De Commissie was het hier niet mee eens. In de vragenlijst had zij in detail aangegeven welke informatie zij nodig had en hoe die informatie moest worden gestructureerd. Dit stemde ook overeen met haar vaste praktijk om de waarheidsgetrouwheid van de informatie te controleren door deze te vergelijken met, onder meer, officiële rekeningen, belastingaangiften of fabrieksgegevens. Favorit kon echter geen afstemming met officiële of onafhankelijk gecontroleerde documenten overleggen. De Commissie herhaalde ook dat de reden voor de toepassing van artikel 18 niet was dat Favorit weigerde de gevraagde informatie te verstrekken, maar veeleer de feiten die in de overwegingen 90 tot en met 93 in detail zijn toegelicht. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

(114)

Favorit voerde aan dat zij tijdens de controle ter plaatse de inkomsten in haar module voor fiscale administratie had afgestemd met de inkomsten in de btw-aangiften en dat zij ook de ontvangsten had afgestemd met de module voor analytische boekhouding en fiscale administratie. Uit deze afstemming bleek dat beide gegevensverzamelingen afkomstig waren van dezelfde rekeningen en dus betrouwbaar, nauwkeurig en controleerbaar waren. De artikel 18-brief was dus kennelijk onjuist en niet gefundeerd nu daarin werd gesteld dat er enig probleem was met betrekking tot de afstemming en was dus ook in strijd met punt 1 van bijlage II bij de antidumpingovereenkomst.

(115)

De Commissie merkte op dat slechts een deel van de rekeningen afgestemd was met officiële documenten, waardoor niet bewezen kon worden dat de onderneming alle overige informatie correct had gerapporteerd. De Commissie was het er dus niet mee eens dat de gegevens moesten worden geaccepteerd omdat een deel ervan overeenstemde met de officiële rekeningen. Zoals hierboven uiteengezet, leidde het feit dat niet alle gegevens konden worden afgestemd tot twijfels over alle door Favorit verstrekte informatie. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

(116)

Favorit voerde verder aan dat in de artikel 18-brief niet werd uitgelegd welke beschikbare gegevens zij voornemens was toe te passen en of die beschikbare gegevens waren gebaseerd op de gegevens van Favorit of op andere gegevens. Niets in het dossier wees op betrokkenheid van Favorit bij overlading of andere ontwijkingspraktijken. Zelfs indien artikel 18, lid 1, van toepassing zou zijn, zouden de enige feiten die redelijkerwijs de ontbrekende informatie konden vervangen, de gegevens zijn die Favorit heeft verstrekt. Een extrapolatie van de bevindingen inzake ontwijking in het hele land naar Favorit was volgens haar onredelijk omdat een dergelijke selectie van feiten duidelijk strekt tot bestraffing van een niet-medewerkende partij, wat Favorit niet is.

(117)

Favorit was ook van mening dat elke poging om negatieve conclusies te trekken uit de vermeende niet-medewerking, onwettig was op grond van artikel 6.8 van de antidumpingovereenkomst en artikel 48 van het Handvest van de grondrechten. Zij voerde aan dat de Commissie, overeenkomstig de uitspraak in de zaak Mexico — Antidumpingmaatregelen ten aanzien van rijst en het verslag van het panel in de zaak China — GOES, moet zoeken naar de “beste beschikbare informatie”, die niet louter correct of op zich nuttig moet zijn, maar “de meest passende” of “meest geschikte”, en dat niet-medewerking geen rechtvaardiging vormt voor het vaststellen van nadelige gevolgen (24). Favorit herhaalde hetzelfde argument na de mededeling van feiten en overwegingen.

(118)

De Commissie herhaalde dat de gegevens van Favorit niet als basis voor haar bevindingen konden worden gebruikt. Zoals hierboven uiteengezet, waren de door de onderneming verstrekte gegevens niet controleerbaar en konden zij als zodanig zelfs niet worden gebruikt op grond van artikel 18, lid 3, van de basisverordening. Zoals bevestigd door het Hof van Justitie, moet elke individuele producent-exporteur aantonen dat zijn bijzondere situatie een vrijstelling op grond van artikel 13, lid 4, van de basisverordening rechtvaardigt (25). Bijgevolg concludeerde de Commissie dat Favorit niet had aangetoond dat zij een echte producent was die niet betrokken was bij enige ontwijking. In deze omstandigheden had de Commissie overeenkomstig haar eerdere praktijk geen andere keuze dan uit te gaan van de bevindingen inzake ontwijking voor het hele land. Ook is in artikel 18, lid 6, van de basisverordening bepaald dat indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent, dit tot gevolg kan hebben dat de resultaten “minder gunstig zijn […] dan indien hij wel medewerking had verleend”. Het feit dat de toepassing op Favorit van de voor het gehele land geldende bevindingen voor Favorit minder gunstig zou zijn, had dus niet tot doel Favorit te bestraffen, maar was de enige optie en het gevolg van het feit dat haar gegevens niet konden worden gebruikt.

(119)

Favorit voerde verder aan dat zij de winst- en verliesrekening had verstrekt van de handelaren in Kazachstan via welke zij uitvoerde en dat de Commissie dus een volledige verificatie en afstemming kon uitvoeren. Zij voerde verder aan dat deze handelaren niet verplicht waren een gecontroleerde rekening te verstrekken. Favorit voerde ook aan dat de Commissie ten onrechte meende dat zij geen winst-en-verliesrekening van de handelaar buiten Kazachstan had verstrekt. Zij herhaalde verder dat de handelaar buiten Kazachstan niet over een gecontroleerde rekening hoefde te beschikken.

(120)

De Commissie merkte op dat de winst- en verliesrekeningen van de handelaren slechts een deel van de activiteiten van Favorit weerspiegelden en derhalve geen bewijs vormden dat alle door Favorit verstrekte gegevens juist waren. Evenzo omvatten de rekeningen van de handelaar buiten Kazachstan slechts een deel van de verkopen van Favorit en konden zij niet worden gebruikt om de waarheidsgetrouwheid van de rekeningen van Favorit vast te stellen. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

(121)

Favorit voerde verder aan dat volgens de vaste praktijk van de Commissie niet-medewerking aan het antiontwijkingsonderzoek niet automatisch leidt tot de vaststelling dat er standaard sprake is van ontwijking of dat de ingediende gegevens volledig buiten beschouwing moeten worden gelaten. Zij verwees naar het onderzoek naar stoffen van glasvezels uit Marokko, waarbij een producent op zeven punten als niet-medewerkend werd aangemerkt, maar de Commissie zijn gegevens (26) wel accepteerde, en naar een onderzoek naar cumarine uit India (27), waarbij een onderneming de Commissie misleidde over haar banden met haar handelsondernemingen, maar waarbij artikel 18 van de basisverordening niet werd toegepast. Daarom was zij van mening dat het voornemen van de Commissie om gebruik te maken van de beschikbare feiten en haar voornemen om haar gegevens af te wijzen, een schending vormde van het non-discriminatiebeginsel op grond waarvan vergelijkbare situaties op dezelfde manier moeten worden behandeld. Favorit voerde verder aan dat haar situatie vergelijkbaar was met die in het arrest Maxcom, en dat derhalve geen ontwijking door Favorit kon worden vastgesteld op basis van de ontwijking in het gehele land. Favorit was van mening dat zij bewijs had geleverd dat er geen sprake was van ontwijking en dat de Commissie daarom de bevindingen voor het hele land niet op haar situatie kon toepassen.

(122)

De Commissie merkte op dat de bevindingen per geval worden gedaan en dat in dit geval, zoals hierboven uitvoerig uiteengezet, de nodige aandacht werd besteed aan de vraag of de volledige gegevensverzameling niet kon worden gebruikt, dan wel slechts specifieke informatie, of de ontbrekende informatie een aanzienlijke invloed had op het resultaat van het onderzoek en of de Commissie zonder de informatie tot een redelijke conclusie kon komen. Bovendien waren de feiten van de door Favorit genoemde zaken in veel opzichten geheel verschillend. Met name was het bedrijfsmodel van de betrokken ondernemingen in de andere zaken anders en was er geen probleem met het ontbreken van een gecontroleerde jaarrekening. Daarom was de Commissie het er niet mee eens dat, aangezien de gegevens in de bovengenoemde zaken niet volledig werden afgewezen, in het onderhavige geval dezelfde aanpak moest worden gevolgd. Zij achtte het argument derhalve niet onderbouwd. De Commissie was het er ook niet mee eens dat er geverifieerd bewijs was dat Favorit zich niet aan ontwijkingspraktijken schuldig had gemaakt — door het ontbreken van betrouwbare en verifieerbare gegevens kon de onderneming de afwezigheid van ontwijkingspraktijken niet aantonen.

(123)

Op basis van het bovenstaande concludeerde de Commissie dat de bevindingen met betrekking tot Favorit moesten worden gebaseerd op de beschikbare gegevens in de zin van artikel 18 van de basisverordening en dat Favorit niet had aangetoond dat zij een producent was die niet betrokken was bij enige ontwijking in de zin van artikel 13, lid 4, van de basisverordening. Daarom heeft de Commissie haar verzoek om vrijstelling afgewezen.

(124)

Na de mededeling van feiten en overwegingen herhaalde Favorit dezelfde argumenten. Zij herhaalde dat zij had aangetoond dat zij geen Russisch berkentriplex en -multiplex heeft overgeladen en dat de Commissie in strijd met de antidumpingovereenkomst en de basisverordening heeft gehandeld. Zij voerde voornamelijk aan dat zij over een betrouwbare boekhouding beschikte, dat de door haar verstrekte informatie controleerbaar was, dat haar voorraden een duidelijk onderscheid maakten tussen haar eigen productie en de productie van derden, en dat zij slechts over één boekhouding beschikte. Zij voerde opnieuw aan dat de Commissie alle informatie heeft gecontroleerd.

(125)

Favorit voerde verder aan dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de moeilijkheden waarmee zij werd geconfronteerd als een kleine onderneming in een ontwikkelingsland. Zij herhaalde ook dat het gebruik van de beschikbare gegevens een nadelig effect had op Favorit, in strijd met artikel 6.8 van de antidumpingovereenkomst.

(126)

De Commissie was van oordeel dat alle argumenten van Favorit reeds in detail waren behandeld in de overwegingen 91 tot en met 122. Aangezien er geen nieuwe inhoudelijke opmerkingen werden ingediend, werd de conclusie in overweging 123 bevestigd.

4.1.2.   Bevindingen met betrekking tot Semipalatinsk

(127)

In het antwoord op de vragenlijst meldde Semipalatinsk dat al de basisproducten van geperst hout niet-Russisch waren. Tijdens de controle ter plaatse heeft de Commissie echter ontdekt dat het geperste hout van één leverancier uit Rusland afkomstig was en dat de oorsprong van de aankopen bij de grootste leverancier van Semipalatinsk niet kon worden vastgesteld. Deze informatie was nodig om, op basis van artikel 13 van de basisverordening, te kunnen vaststellen welk percentage de basisproducten van Russische oorsprong vertegenwoordigden bij de productie van berkentriplex en -multiplex en was dus nodig om het verzoek om vrijstelling te kunnen beoordelen.

(128)

Bovendien konden de diensten van de Commissie de loonkosten voor de berekening van de toegevoegde waarde niet vaststellen, zoals vereist op grond van artikel 13 van de basisverordening, omdat Semipalatinsk niet alle werknemers in de tabel over de productiekosten had opgenomen, aangezien zij in contanten werden betaald, d.w.z. niet in de officiële rekeningen waren opgenomen.

(129)

Voorts heeft Semipalatinsk de vragenlijst voor haar verbonden ondernemingen RKD LLP en RKD Latvia niet tijdig volledig beantwoord. Voorafgaand aan de controle ter plaatse werd zowel in de vragenlijst als in de daaropvolgende schriftelijke aanmaningen en met een e-mail van 27 november 2023 verzocht om de antwoorden van deze verbonden ondernemingen op de vragenlijst in te dienen. Tijdens de controle ter plaatse diende Semipalatinsk slechts gedeeltelijke gegevens in voor RKD LLP, en voor RKD Latvia werden pas na het controlebezoek enkele gedeeltelijke gegevens ingediend. In beide gevallen heeft de niet-tijdige indiening van gegevens voor haar verbonden ondernemingen de ambtenaren van de Commissie belet een volledige en passende controle ter plaatse te verrichten.

(130)

Bovendien konden de ambtenaren van de Commissie op de laatste dag van de controle ter plaatse geen definitieve controles zoals het verifiëren van contacten met leveranciers, afnemers en verbonden ondernemingen uitvoeren.

(131)

Semipalatinsk heeft de diensten van de Commissie, ondanks het verzoek, geen uitgebreid overzicht verstrekt van de communicatie met haar belangrijkste leverancier. Tijdens de controle ter plaatse werd geen informatie verstrekt over een speciaal e-mailaccount voor de communicatie met de leveranciers en afnemers van Semipalatinsk. Desondanks hebben de ambtenaren van de Commissie berichten gevonden die twijfels doen rijzen over de betrouwbaarheid van de beweringen van Semipalatinsk over haar commerciële banden en relaties.

(132)

Uit het onderzoek is gebleken dat de pakhuizen van RKD LLP en Semipalatinsk zich op dezelfde locatie bevonden. De etikettering van producten was handmatig en de etiketten bevatten geen partij-identificatiegegevens of QR-/streepjescodes waarmee de productie kon worden getraceerd. Bovendien waren er naast het pakhuis van Semipalatinsk ook pakhuizen en een externe opslagplaats voor Russisch berkentriplex en -multiplex dat door RKD LLP voor wederverkoop was aangekocht. De ambtenaren van de Commissie konden dus niet de nodige zekerheid krijgen over de activiteiten van RKD LLP op het gebied van de beweging van verhandeld Russisch berkentriplex en -multiplex. Bovendien was de Commissie in een ander pakhuis niet in staat de goederenbewegingen te controleren, aangezien er ter plaatse geen bewijsstukken of IT-systemen voorhanden waren.

(133)

Tijdens de controle ter plaatse verklaarde Semipalatinsk dat Kazachstan niet over voldoende berkenhout beschikt om een economisch verantwoorde productie van volledig Kazachs berkentriplex en -multiplex mogelijk te maken. Daarom kocht Semipalatinsk als basisproducten Russisch “geperst hout in de vorm van platen” en voegde zij als toplaag zelfgeproduceerd fineer van Kazachse berkenstammen toe. Dit waren de belangrijkste basisproducten tijdens het OT. De Commissie kon echter geen voorraden van deze basisproducten traceren. Semipalatinsk voerde aan dat er tijdens de controles ter plaatse geen nieuwe bestellingen en dus geen voorraden van de basisproducten in de pakhuizen waren. Dit was echter in tegenspraak met de verklaringen van Semipalatinsk over het belang van het specifieke basisproduct in haar bedrijfsmodel.

(134)

Op basis van het bovenstaande heeft de Commissie Semipalatinsk in kennis gesteld van haar voornemen om artikel 18, lid 1, van de basisverordening toe te passen en haar bevindingen te baseren op de beste beschikbare gegevens in de zin van dit artikel.

(135)

In antwoord op de artikel 18-brief voerde Semipalatinsk aan dat de inkoop van de basisproducten in de vorm van geperste houtplaten via Kazachse leveranciers plaatsvond en dat er voor hen geen wettelijke verplichting bestond om documentatie over de oorsprong te verstrekken. Voorts benadrukte Semipalatinsk dat de Commissie niet eerder om informatie over de oorsprong van het basisproduct had verzocht en dat de verdere verwerking van dit basisproduct neerkwam op de toegevoegde waarde van de productiekosten van 47 % om het eindproduct te verkrijgen.

(136)

Semipalatinsk voerde aan dat zij tijdens de controle ter plaatse de contacten met een van haar leveranciers had bekendgemaakt. Ook stelde de onderneming dat de tabellen van de vragenlijst betrouwbare informatie bevatten en alle werknemers omvatten, met inbegrip van de werknemers die contant worden betaald. Voorts voerde Semipalatinsk aan dat zij voldoende informatie had verstrekt over de verbonden ondernemingen RKD LLP en RKD Latvia. Tot slot voerde Semipalatinsk aan dat RKD LLP en Semipalatinsk verschillende pakhuizen hebben, aangezien zij verschillende werknemers en afzonderlijke huurovereenkomsten en laadfaciliteiten hebben.

(137)

De Commissie heeft de bovenstaande argumenten afgewezen. De Commissie vroeg zowel in de vragenlijst als in de daaropvolgende schriftelijke aanmaningen om de oorsprong van de basisproducten. Hoewel Semipalatinsk inspanningen had geleverd om bewijs van oorsprong van het basisproduct te vinden, kon de Commissie niet tijdig betrouwbare informatie over de oorsprong verkrijgen voor het grootste deel van het basisproduct. Bovendien maakten de ambtenaren van de Commissie een herberekening van de toegevoegde waarde voor de delen die tijdens de assemblage- of voltooiingswerkzaamheden werden ingebracht, en deze bedroeg minder dan 1 % van de fabricagekosten.

(138)

De Commissie verwierp ook het argument dat zij tijdens de controle ter plaatse op de hoogte werd gebracht van de e-mailaccount voor de communicatie met bepaalde leveranciers. Semipalatinsk heeft de ambtenaren van de Commissie pas aan het einde van de controle ter plaatse op de hoogte gebracht van het bestaan van deze e-mailaccount. De nodige controles konden dus niet worden uitgevoerd, bovenop het feit dat er geen IT-personeel beschikbaar was om de technische problemen op te lossen die aan het einde van de controle ter plaatse werden ondervonden.

(139)

Voorts heeft de Commissie de argumenten van Semipalatinsk dat zij tijdig volledige vragenlijsten voor RKD LLP en RKD Latvia had ingediend, afgewezen. Voor de eerstgenoemde had Semipalatinsk tijdens de controle ter plaatse enkele fragmentarische gegevens ingediend, en voor de tweede groep had zij na de controle ter plaatse enkele fragmentarische gegevens ingediend. Dit was niet op tijd, niet volledig en veel te laat om deze informatie te verifiëren. Het feit dat RKD Latvia ook andere niet-verbonden belanghebbenden had, was niet relevant omdat RKD Latvia een verbonden onderneming was en derhalve de gevraagde informatie moest verstrekken. De Commissie deelde Semipalatinsk op 27 november 2023, d.w.z. een week voor het begin van de controle ter plaatse, in een brief met de aankondiging van het controlebezoek mee dat de onderneming tijdens de controle ter plaatse geen nieuwe informatie kon verstrekken. In deze brief werd ook uitgelegd dat elke wijziging van de door haar verstrekte gegevens na deze datum aanleiding kan geven tot de toepassing van artikel 18. De Commissie heeft het argument dat Semipalatinsk betrouwbare informatie over loonkosten had verstrekt, afgewezen. Hoewel de Commissie erkent dat de gerapporteerde loonkosten in de tabel “Bijlage 2 — Verzoek om informatie over consumptieve uitgaven” alle werknemers omvatten, was het niet mogelijk om de loonkosten in de financiële rekeningen van Semipalatinsk te controleren, omdat een deel ervan op kasbasis plaatsvond.

(140)

Tot slot heeft de Commissie de argumenten van Semipalatinsk dat de twee ondernemingen verschillende pakhuizen en werknemers hebben, als niet ter zake doende afgewezen. De Commissie herhaalde dat de pakhuizen van de twee ondernemingen weliswaar over aparte huurovereenkomsten, laadfaciliteiten en werknemers beschikken, maar dat zij niet de nodige zekerheid kon krijgen over de activiteiten van RKD LLP op het gebied van de bewegingen van verhandeld Russisch berkentriplex en -multiplex.

(141)

De Commissie concludeerde op grond van het bovenstaande dat Semipalatinsk niet had aangetoond dat zij een producent was die niet betrokken was bij enige ontwijking in de zin van artikel 13, lid 4, van de basisverordening, en dat de bevindingen ten aanzien van Semipalatinsk daarom moesten worden gebaseerd op de beschikbare gegevens in de zin van artikel 18 van de basisverordening, waarbij de bevindingen inzake ontwijking voor het gehele land moesten worden toegepast. Daarom heeft de Commissie het verzoek om vrijstelling afgewezen.

(142)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Semipalatinsk aan dat haar productie-installatie sinds 2012 in bedrijf was, dus vóór de opening van het oorspronkelijke antidumpingonderzoek naar de invoer van berkentriplex en -multiplex uit Rusland. Semipalatinsk voerde ook aan dat zij blijk gaf van een hoge mate van medewerking met de Commissie tijdens het onderzoek en dat de conclusie van de Commissie dat zij geen echte producent van berkentriplex en -multiplex is, onjuist en onwaar was.

(143)

De Commissie was van oordeel dat de vermeende begindatum van de productie geen invloed had op de bevindingen van het onderzoek met betrekking tot Semipalatinsk. Voorts erkende de Commissie dat het personeel van Semipalatinsk tijdens het onderzoek en ook tijdens het controlebezoek enige medewerking verleende, maar de onderneming heeft niet binnen de in de basisverordening vastgestelde termijnen de nodige informatie verstrekt. Daarom bleek Semipalatinsk niet te hebben aangetoond dat zij een echte producent was die niet betrokken was bij de vastgestelde ontwijkingspraktijk.

(144)

Gezien het bovenstaande was de Commissie van oordeel dat Semipalatinsk in haar opmerkingen na de mededeling van feiten en overwegingen geen nieuwe onderbouwde argumenten heeft ingediend en dat alle argumenten van Semipalatinsk in detail zijn behandeld in de overwegingen 135 tot en met 140.

(145)

Aangezien er geen nieuwe inhoudelijke opmerkingen werden ingediend, werd de conclusie in overweging 141 bevestigd.

4.1.3.   Bevindingen met betrekking tot Severnyi Fanernyi Kombinat LLP

(146)

De Commissie stelde tijdens de controle ter plaatse bij Severnyi Fanernyi Kombinat LLP en haar verbonden ondernemingen (“SFK”) vast dat SFK geen melding had gemaakt van haar verbonden onderneming in Rusland. De onderneming werd genoemd als een niet-verbonden houtleverancier. Daarom heeft SFK de vragenlijst voor deze onderneming niet beantwoord. De Commissie stelde tijdens de controle ter plaatse ook vast dat SFK bij een aantal transacties die als steekproef voor een gedetailleerde controle waren geselecteerd, de oorsprong van Russische stammen onjuist had gerapporteerd (als zijnde Kazachs) (28). Op basis hiervan was de Commissie van oordeel dat SFK het onderzoek aanzienlijk heeft belemmerd door onjuiste en misleidende informatie te verstrekken. Aangezien de informatie moest worden gebruikt om het percentage van het in Rusland aangekochte basisproduct vast te stellen en de toegevoegde waarde te berekenen, was de Commissie bovendien van mening dat zij de gegevens van SFK niet kon gebruiken om vast te stellen dat zij niet betrokken was bij ontwijkingspraktijken. Op basis hiervan hebben de diensten van de Commissie SFK meegedeeld dat zij voornemens waren haar gegevens buiten beschouwing te laten en artikel 18 van de basisverordening toe te passen.

(147)

SFK was het daar niet mee eens. Zij stelde dat de Commissie rekening had moeten houden met de aanzienlijke inspanningen die SFK in het algemeen had geleverd op het gebied van medewerking, met het feit dat SFK een belangrijke werkgever in haar regio was en dat SFK actief was in een ontwikkelingsland. SFK wees voorts op haar inspanningen om de vragenlijst in detail te beantwoorden, ondanks haar beperkte personeelsbestand en het ontbreken van een gecontroleerde jaarrekening, en verwees naar alle informatie en afstemmingen die zij had verstrekt. SFK stelde verder dat de Commissie schromelijk had overdreven door te beweren dat de niet-openbaarmaking van de relatie met haar verbonden onderneming in Rusland en de onjuiste oorsprongsvermelding voor een van de in de steekproef opgenomen transacties inhielden dat SFK onjuiste of misleidende informatie had verstrekt en het onderzoek aanzienlijk had belemmerd. Zij was van mening dat de Commissie zich in juridisch en feitelijk opzicht in de zaak had vergist, de WTO-verplichtingen van de EU schond, discrimineerde en het harde werk van de werknemers van SFK Group negeerde. SFK was verder van mening dat zij tijdens de verschillende afstemmingsprocedures en zoals door de Commissie tijdens de controle ter plaatse werd geverifieerd, had aangetoond dat zij niet betrokken was bij ontwijkingspraktijken.

(148)

SFK was van mening dat het voornemen van de Commissie om de gegevens van SFK in hun geheel buiten beschouwing te laten, kennelijk in strijd was met artikel 6.8 en punt 3 van bijlage II bij de antidumpingovereenkomst. Zij verwees naar het verslag van de Beroepsinstantie, Verenigde Staten — Warmgewalste staalproducten (29), waarin wordt bepaald dat volgens punt 3 van bijlage II de onderzoekende autoriteiten de informatie moeten gebruiken als aan drie voorwaarden wordt voldaan, namelijk dat deze informatie verifieerbaar is, op passende wijze wordt ingediend, zodat ze zonder onnodige problemen bij het onderzoek kan worden gebruikt, en tijdig wordt verstrekt. Zij voerde aan dat indien aan deze voorwaarden was voldaan, de onderzoekende autoriteiten niet het recht hadden om bij het nemen van een besluit de ingediende informatie af te wijzen. Zij was van mening dat in het onderhavige onderzoek aan deze voorwaarden is voldaan, aangezien de Commissie elk tijdig ingediend document dat op de afwezigheid van ontwijking wijst, heeft geverifieerd. SFK was van mening dat de Commissie de door SFK verstrekte gegevens in verkeerde volgorde had geanalyseerd en verwees naar de zaak VS — Antidumping- en compenserende rechten (Korea) (30). De correcte volgorde zou zijn om eerst alle informatie in aanmerking te nemen die rechtstreeks aan de Commissie is verstrekt; aangezien de verstrekte informatie voldeed aan de criteria van punt 3 van bijlage II bij de antidumpingovereenkomst, had de Commissie dus alle nodige informatie om het verzoek om vrijstelling van SFK te aanvaarden.

(149)

De Commissie was het hier niet mee eens. In tegenstelling tot de beweringen van SFK was zij van mening dat het niet melden van een verbonden onderneming in Rusland en het onjuist rapporteren van de oorsprong van aangekochte stammen het onderzoek ernstig belemmerden. In de verslagperiode kocht SFK berkenstammen, fineer, hars evenals berkentriplex en -multiplex in Rusland. In deze omstandigheden moest de Commissie bepalen welk percentage van het basisproduct precies uit Rusland afkomstig was om te vast te stellen of de Russische delen 60 % of meer van de totale waarde van de delen van het geassembleerde product uitmaakten en of de aan de ingevoerde delen toegevoegde waarde meer dan 25 % van de fabricagekosten bedroeg. De informatie over de waarde en de oorsprong van het basisproduct had dus rechtstreekse gevolgen voor de beoordeling van het verzoek om vrijstelling. Aangezien het antwoord op de vragenlijst van de verbonden Russische onderneming niet kon worden geverifieerd en in de rekeningen van SFK met betrekking tot de verbonden onderneming financiële transacties voorkwamen die verder gingen dan de aankopen van stammen (die de onderneming uitlegde als “vooruitbetalingen”), kon de Commissie niet verifiëren hoeveel stammen waren aangekocht en wat de waarde ervan was, en of er andere basisproducten of het betrokken product waren aangekocht. Aangezien het antwoord op de vragenlijst van de verbonden onderneming niet werd ingediend toen daarom bij het begin van het onderzoek werd verzocht, maar pas helemaal aan het eind van de controle ter plaatse, was de Commissie van oordeel dat de informatie over de financiële en goederenstromen tussen SFK en haar verbonden Russische onderneming niet kon worden gecontroleerd. Daarom kon niet worden aangevoerd dat de informatie op passende wijze en tijdig was ingediend en dat de informatie verifieerbaar was. Derhalve werd niet voldaan aan de voorwaarden van punt 3 van bijlage II bij de antidumpingovereenkomst.

(150)

SFK was voorts van mening dat de Commissie niet alle door SFK verstrekte informatie kon negeren. Zij verwees naar artikel 18, lid 1, van de basisverordening waarin is bepaald dat indien blijkt “dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, dan worden deze buiten beschouwing gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt”. Op basis daarvan was zij van mening dat de Commissie haar onderzoek kon voortzetten door gebruik te maken van de in dit verband beschikbare feiten en dus de Russische onderneming als een verbonden onderneming aan te merken, en de verkeerd aangemelde stammen als van oorsprong uit Rusland aan te merken. Zij voerde aan dat deze beschikbare gegevens echter geen invloed hadden op de gegevens die SFK in de loop van het onderzoek had verstrekt, waaruit bleek dat er geen ontwijkingspraktijken waren. SFK was verder van mening dat de Commissie voor de berekening van de toegevoegde waarde niet hoefde te weten uit welk land de delen afkomstig waren. Zij was van mening dat het niet van belang was of de leverancier al dan niet verbonden was, aangezien zelfs indien de verrekenprijzen voor een basisproduct moesten worden gecorrigeerd, dit ook van invloed zou zijn op de totale productiekosten, zodat de toegevoegde waarde dezelfde zou blijven. De artikel 18-brief was derhalve gebaseerd op een kennelijke beoordelingsfout en in strijd met artikel 13, lid 2, van de basisverordening.

(151)

De Commissie was het er niet mee eens dat in het onderhavige geval de enige consequentie van het verstrekken van onjuiste en misleidende informatie zou moeten zijn om de Russische onderneming als een verbonden onderneming aan te merken en om de stammen van een steekproeftransactie die onjuist waren aangegeven, als van oorsprong uit Rusland aan te merken. De onjuiste informatie over de stammen en het feit dat de Commissie de verbonden Russische leverancier niet kon verifiëren, maakten alle gegevens van SFK onbetrouwbaar. SFK verklaarde dat zij tussen [6-10 %] van de verbonden Russische leverancier heeft gekocht. De Commissie kon niet verifiëren om welke hoeveelheden stammen het ging en of SFK alleen stammen en niet meteen het betrokken product van de onderneming had gekocht. De Commissie constateerde dat SFK eind 2023 een uitstaande schuld bij de Russische onderneming had die gelijk was aan de helft van haar omzet met deze onderneming. Ook had SFK in de verslagperiode in Rusland het betrokken product gekocht, dat aanvankelijk bij de Commissie was aangegeven als “onafgewerkte goederen”. Daarom had het feit dat SFK de antwoorden op de vragenlijst niet aan de Commissie verstrekte rechtstreeks invloed op het resultaat van het onderzoek.

(152)

Bovendien was het exacte percentage van het basisproduct als onderdeel van de fabricagekosten niet alleen relevant om het percentage van het basisproduct uit Rusland vast te stellen (de 60 %-toets), maar werd het ook toegepast op de toegevoegde waarde (de 25 %-toets). De bewering van SFK dat de toegevoegde waarde hetzelfde zou zijn, zelfs als 100 % van het basisproduct uit Rusland zou komen, was dus niet juist.

(153)

Bovendien voerde SFK aan dat zelfs in de veronderstelling dat de medewerking van SFK aan het onderzoek als minder dan ideaal kon worden beschouwd, de Commissie verplicht was artikel 18, lid 3, van de basisverordening na te leven, waarin is bepaald: “Wanneer de door een belanghebbende verstrekte inlichtingen niet in alle opzichten toereikend zijn, worden zij niet buiten beschouwing gelaten, mits de tekortkomingen niet van dien aard zijn dat zij het bereiken van redelijk betrouwbare conclusies onnodig bemoeilijken, de inlichtingen op passende wijze binnen de termijnen worden verstrekt en controleerbaar zijn, en de betrokkene naar beste vermogen heeft gehandeld”. SFK was van mening dat de twee door de Commissie aan de orde gestelde punten in verband met de juistheid van de informatie over de bedrijfsstructuur en de oorsprong van de stammen niet van dien aard waren dat zij onnodig moeilijkheden opleverden om tot redelijk nauwkeurige bevindingen te komen over het gebrek aan ontwijking door overlading of assemblage-/voltooiingswerkzaamheden. SFK voerde derhalve aan dat de informatie tijdig was ingediend, was geverifieerd en een weerspiegeling was van het vermogen van SFK om mee te werken, en daarom niet buiten beschouwing mocht worden gelaten.

(154)

De Commissie herhaalde dat de onjuist opgegeven informatie en het feit dat de vragenlijst van de verbonden Russische onderneming niet vóór de controle ter plaatse was ingediend, kwesties waren die de Commissie aanzienlijk beletten om tot een redelijk nauwkeurige bevinding te komen. De onjuiste aangifte had ernstige gevolgen voor het onderzoek en bijgevolg konden de gegevens van SFK niet worden gebruikt. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

(155)

SFK voerde aan dat SFK zelf de Commissie voor het eerst op de hoogte had gebracht van haar banden met de verbonden Russische onderneming en dat het niet de Commissie was die dit feit naar voren bracht. Zij voerde aan dat niets in het dossier erop wees dat de Commissie wist dat de verbonden Russische onderneming een verbonden onderneming was en, zoals beschreven in het inspectieverslag, dat de Commissie SFK had gevraagd of zij verbonden ondernemingen in Rusland had. SFK verklaarde dat zij een verbonden onderneming in Rusland had die stammen kocht en aan SFK leverde. SFK herhaalde dit argument na de mededeling van feiten en overwegingen. Volgens SFK heeft de Commissie de feiten onjuist uitgelegd. SFK herhaalde dat zij de eerste was die de informatie over de verbonden Russische onderneming had verstrekt en dat zij het bestaan ervan niet betwistte.

(156)

Volgens SFK zou het feit dat de eigenaar had vermeld dat de Russische onderneming een niet-actieve onderneming was en dat SFK vanaf 2020 geen stammen meer had gekocht, een begrijpelijke vergissing zijn, aangezien hij de tabellen niet had opgesteld en de persoon die de tabellen wel had opgesteld, niet op de hoogte was van de relatie, en ook omdat de aankopen van de stammen van de Russische onderneming in de verslagperiode slechts [6-10 %] van alle aankopen van stammen uitmaakten. SFK voerde aan dat zij niet over voldoende personeel beschikte en al het personeel naar beste vermogen handelde, en dat een in wezen administratieve fout niet als onjuiste en misleidende informatie kon worden aangemerkt. Het weglaten van de Russische onderneming in de bedrijfstabellen en haar aanduiding als niet-verbonden in de tabellen voor houtaankoop was onopzettelijk en eenvoudigweg een misverstand of een administratieve fout. SFK herhaalde dit argument na de mededeling van feiten en overwegingen. De Commissie was het niet eens met de stelling dat SFK de informatie over het bestaan van de niet-aangegeven Russische onderneming had verstrekt. Integendeel, het was de Commissie die de onderneming confronteerde met de informatie die zij had gevonden over de verbonden onderneming in Rusland, een handelaar in houtproducten die onder andere berkenstammen verkocht, wat SFK aanvankelijk ontkende. Toen SFK de relatie eenmaal had erkend, verklaarde zij in eerste instantie dat deze onderneming “niet actief” was en dat zij daarom al lang geleden was gestopt met het kopen van stammen van deze onderneming. Uit het onderzoek bleek echter dat deze verbonden onderneming in Rusland in de verslagperiode een belangrijke leverancier van stammen aan SFK was, wat in tegenspraak was met de verklaring van de onderneming dat er na 2020 geen stammen werden aangekocht. De onderneming gaf vervolgens toe dat de laatste transactie met deze verbonden onderneming in april 2023 had plaatsgevonden. Dit betekent dus dat SFK de informatie niet zelf naar voren had gebracht. Voorts was de Commissie van mening dat de onjuiste aangifte van de onderneming als niet-verbonden onderneming geen administratieve fout kon zijn van een persoon die de tabellen invulde, aangezien de vraag werd gesteld aan de eigenaar van SFK, die tegelijkertijd 100 % eigenaar was van de Russische onderneming en uiteindelijk het bestaan ervan erkende. Daarom was de Commissie het er niet mee eens dat het slechts ging om een administratieve fout of omissie van de persoon die de tabellen invulde.

(157)

SFK was ook van mening dat het onjuist was te beweren dat het antwoord op de vragenlijst van de Russische onderneming niet kon worden gecontroleerd en dat de Commissie een juridische fout had gemaakt door te stellen dat de tijdens de controle ter plaatse verstrekte informatie niet automatisch kon worden aanvaard. SFK voerde ook aan dat het antwoord op de vragenlijst tijdig werd ingediend, controleerbaar was en bleef, en kon worden vergeleken aan de hand van de aankooptabel van SFK. Zij voerde daarom aan dat het antwoord op de vragenlijst controleerbaar was en had kunnen worden gecontroleerd, aangezien het de avond vóór de laatste dag van de controle werd ingediend. De vragenlijst kon ook worden geverifieerd zonder dat de eigenlijke controle nodig was.

(158)

Na de mededeling van feiten en overwegingen herhaalde SFK hetzelfde argument. Zij voerde aan dat het antwoord op de vragenlijst niet ontijdig was ingediend en dat het, aangezien het deel uitmaakte van de bewijsstukken, door de Commissie volledig moest worden onderzocht. Voorts voerde zij aan dat de indiening van een vragenlijst tijdens het controlebezoek ook als tijdig werd beschouwd door een WTO-panel in de zaak VS — Antidumping- en compenserende rechten (Korea) (31), dat vermeldt dat de vragenlijst ook “binnen de door de USDOC vastgestelde termijnen of op verzoek van de USDOC bij de controle” werd verstrekt. Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde SFK verder aan dat het antwoord op de vragenlijst tijdig werd verstrekt en controleerbaar was. Zij verwees naar het verslag van de Beroepsinstantie in de zaak Verenigde Staten — Antidumpingmaatregelen ten aanzien van bepaalde warmgewalste staalproducten uit Japan, waarin het volgende wordt verklaard: “Bij de beoordeling of informatie binnen een redelijke termijn wordt ingediend, moeten de onderzoekende autoriteiten in het kader van een bepaald geval rekening houden met factoren zoals: i) de aard en de hoeveelheid van de verstrekte informatie; ii) de moeilijkheden die een onderzochte exporteur heeft ondervonden bij het verkrijgen van de informatie; iii) de verifieerbaarheid van de informatie en het gemak waarmee de onderzoekende autoriteiten deze kunnen gebruiken bij het nemen van hun besluit; iv) of andere belanghebbenden waarschijnlijk schade zullen ondervinden indien de informatie wordt gebruikt; v) of aanvaarding van de informatie afbreuk zou doen aan het vermogen van de onderzoekende autoriteiten om het onderzoek snel uit te voeren; en vi) het aantal dagen waarmee de onderzochte exporteur de toepasselijke termijn heeft overschreden.”  (32). Volgens SFK was in het geval van haar verbonden onderneming aan deze criteria voldaan. Zij voerde onder meer aan dat zij het antwoord op de vragenlijst twee dagen nadat zij hierover was gewaarschuwd, had verstrekt.

(159)

De Commissie was het hier niet mee eens. De planning van de controles was gebaseerd op het aantal ondernemingen dat zij moest controleren en op de informatie die de ondernemingen vooraf hadden verstrekt. In een brief met de aankondiging van een controlebezoek werd aan SFK meegedeeld dat ondernemingen tijdens het controlebezoek geen nieuwe informatie konden indienen en dat de onderneming administratieve fouten slechts tot één week voor het begin van het controlebezoek kon corrigeren. Tegelijkertijd werden ondernemingen er in de brief van op de hoogte gesteld dat eventuele wijzigingen in de antwoorden op de vragenlijsten, die na de datum zouden worden verstrekt, aanleiding zouden kunnen geven tot de toepassing van artikel 18. Het bestaan van een verbonden Russische onderneming kwam pas aan het begin van de controle aan het licht en kon niet als een administratieve fout worden beschouwd, maar als een belangrijk feit dat van grote invloed was op het onderzoek. Aangezien dit niet werd gemeld, kon de Commissie de volledigheid van het antwoord niet controleren.

(160)

De Commissie was het er ook niet mee eens dat het antwoord op de vragenlijst kon worden gecontroleerd omdat het na de controle van SFK elektronisch werd ingediend. De volgende (en laatste) dag van de controle van de SFK-groep was de controle ter plaatse bij de verbonden binnenlandse handelaar van SFK, en indien de Commissie de verbonden Russische onderneming op afstand zou hebben gecontroleerd, zou zij de controle van de verbonden handelaar geheel of gedeeltelijk hebben moeten overslaan. De Commissie was het er dus niet mee eens dat zij het antwoord op de vragenlijst kon controleren en dat dit, omdat het als een bewijsstuk werd genoemd, betekende dat het was gecontroleerd. Voorts was de Commissie van oordeel dat de bevindingen in het genoemde panelverslag, VS — Antidumping- en compenserende rechten (Korea), volgens welke een antwoord op de vragenlijst dat tijdens het controlebezoek van de onderzoekende autoriteit is ingediend, kan worden aanvaard, in het onderhavige geval niet relevant zijn. Zoals vermeld in overweging 159 heeft de Commissie SFK meegedeeld dat zij tijdens de controle geen substantiële wijzigingen in de eerder ingediende informatie kon aanvaarden. Hoe dan ook werd het antwoord van de verbonden onderneming op de vragenlijst niet tijdens de controle ingediend, maar werd het bij de afsluiting van de controle samen met andere bewijsstukken als bewijsstuk verstrekt. De Commissie herinnerde eraan dat reeds bij de opening van het onderzoek om dit soort vragenlijsten van verbonden ondernemingen was verzocht, en dat deze uiterlijk had moeten worden verstrekt binnen 37 dagen na de opening van het onderzoek, dus op 5 oktober 2023. Daarom werd de aanvraag niet twee dagen te laat verstrekt, zoals SFK beweert, maar twee maanden te laat in het kader van een onderzoek dat in de tijd beperkt is tot negen maanden.

(161)

Met betrekking tot het bovengenoemde verslag van de Beroepsinstantie, Verenigde Staten — Antidumpingmaatregelen ten aanzien van bepaalde warmgewalste staalproducten uit Japan, verwees de Commissie naar haar gedetailleerde uitleg in overweging 149 over de redenen waarom de informatie over een verbonden onderneming in het land waarop de maatregelen van toepassing zijn, d.w.z. Rusland dat basismateriaal aan SFK in Kazachstan heeft geleverd, naar haar aard van cruciaal belang is om na te gaan of SFK al dan niet bij de ontwijkingspraktijken betrokken was.

(162)

SFK voerde ook aan dat in de verslagperiode de financiële transacties tussen SFK en de verbonden Russische onderneming minder omvangrijk waren dan de Commissie beweerde, en dat ze volkomen logisch waren. Zij stelde dat het ging om een niet-actieve onderneming, wat werd bevestigd door informatie in verschillende tabellen en doordat de laatste transactie in april 2023 plaatsvond.

(163)

Volgens de Commissie werd het argument dat het een niet-actieve onderneming betrof, niet door de feiten gestaafd. Hoewel SFK beweerde dat zij geen zaken meer deed met de onderneming en dat de laatste aankoop in april 2023 had plaatsgevonden, vertoonden de debetrekeningen van SFK een aanzienlijke uitstaande schuld bij die onderneming die qua waarde aanzienlijk was in vergelijking met de aankoopwaarde van de stammen tijdens het OT. Aangezien SFK had verklaard dat dit vooruitbetalingen waren voor te leveren basisproducten, was dit in tegenspraak met de bewering dat SFK de zaken met deze onderneming had stopgezet.

(164)

Wat de stammen betreft, voerde SFK aan dat de beweringen van de Commissie op een kennelijke beoordelingsfout berustten en volledig misplaatst waren. Zij voerde aan dat de Commissie zes facturen had onderzocht, en niet slechts drie, en dat vijf van de zes facturen correct waren. Ten tweede was het volume van de stammen waarvoor de oorsprong niet correct was opgegeven zeer gering (tussen [50 en 100] m3), en kon dit de juistheid van de overige 99,9 % van de aankopen niet beïnvloeden. SFK voerde verder aan dat zij had uitgelegd dat zij zich voor het verstrekken van de informatie in de vragenlijst in de eerste plaats had gebaseerd op het land waar de leverancier was geregistreerd, zodat SFK, indien de leverancier in Kazachstan was geregistreerd, ervan uitging dat de stammen van oorsprong uit Kazachstan waren, wat volgens haar een redelijk nauwkeurige methode was. Daarom heeft SFK de Commissie niet misleid of onjuiste informatie verstrekt. Het zou niet mogelijk zijn de oorsprong voor elke transactie vast te stellen, gezien de aanzienlijke omvang van de aankopen. SFK herhaalde dezelfde argumenten na de mededeling van feiten en overwegingen.

(165)

De Commissie was het hier niet mee eens. Tijdens de controle ter plaatse heeft zij inderdaad in totaal zes facturen aangetroffen met bewijs van de oorsprong van de stammen. Er waren twee extra transacties (facturen) van dezelfde leverancier die onjuist waren gerapporteerd. Van de acht facturen waren er dus slechts vijf correct. De Commissie was het er ook niet mee eens dat de waarde van de onjuist gerapporteerde facturen gering was. De juistheid van de gegevens kon niet worden uitgedrukt op basis van de totale waarde van de transacties (waarvan er in sommige gevallen duizenden kunnen zijn), maar op basis van de waarde van de steekproef. In het onderhavige geval vertegenwoordigden de onjuiste transacties meer dan 18 % van de in de steekproef opgenomen stammen. De Commissie was ook van mening dat het feit dat de rest van de steekproef niet werd gerapporteerd op basis van de controle van het houtcertificaat, maar op basis van de plaats waar de leverancier was geregistreerd, nog meer twijfel deed rijzen over de betrouwbaarheid van de gegevens.

(166)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde SFK verder aan dat de Commissie het belang van de verkeerd gerapporteerde stammen had overdreven en dat 93 % van de geselecteerde steekproef per volume de juiste oorsprong bevestigde. SFK wees er ook op dat in de artikel 18-brief werd vermeld dat de onjuist gerapporteerde transacties betrekking hadden op een van de drie facturen, terwijl de Commissie in haar bevindingen in het algemene informatiedocument acht facturen vermeldde. Daarom kwam de Commissie volgens haar met nieuwe feiten en had zij SFK het recht moeten verstrekken om opmerkingen te maken. Zij herhaalde ook dat de Commissie niet acht, maar zes facturen in de steekproef heeft opgenomen.

(167)

De Commissie heeft het aantal geselecteerde facturen onderzocht, na opmerkingen van SFK over de artikel 18-brief. De Commissie bevestigde dat er acht facturen waren, zoals vermeld in het algemene informatiedocument, omdat er twee extra facturen waren van dezelfde leverancier van de stammen van Russische oorsprong. Deze correctie is geenszins van invloed geweest op de conclusies van de artikel 18-brief. Bovendien werd het aantal van acht facturen vermeld in het algemene informatiedocument, dat voor opmerkingen aan alle partijen werd toegezonden. De Commissie was het er dus niet mee eens dat SFK niet het recht had gekregen om opmerkingen te maken.

(168)

Net als Favorit (zie overweging 121) voerde SFK aan dat, op basis van de vaste praktijk van de Commissie, de niet-medewerking aan het antiontwijkingsonderzoek niet automatisch leidt tot de vaststelling dat er sprake was van ontwijking als de norm of dat de ingediende gegevens volledig buiten beschouwing moeten worden gelaten, en verwees zij naar de onderzoeken naar stoffen van glasvezels uit Marokko en naar cumarine uit India. Daarom was zij van mening dat het voornemen van de Commissie om gebruik te maken van de beschikbare feiten en haar voornemen om haar gegevens af te wijzen, een schending vormde van het non-discriminatiebeginsel op grond waarvan vergelijkbare situaties op dezelfde manier moeten worden behandeld. SFK voerde verder aan dat de Commissie hoe dan ook erkende dat de verbonden Russische leverancier niet betrokken was bij de productie of verkoop van het betrokken product en dat zijn verbonden status geen invloed had op het resultaat van het onderzoek.

(169)

De Commissie herhaalde dat de bevindingen per geval werden gedaan, en dat de nodige aandacht werd besteed aan de vraag of de volledige gegevensverzameling niet kon worden gebruikt, dan wel slechts specifieke informatie, of de ontbrekende informatie een aanzienlijke invloed had op het resultaat van het onderzoek en of de Commissie zonder de informatie tot een redelijke conclusie kon komen. Bovendien waren de feiten en cijfers van de door SFK genoemde zaken in veel opzichten geheel verschillend. In de andere gevallen was met name het bedrijfsmodel van de betrokken ondernemingen niet hetzelfde en was er geen sprake van een onjuiste rapportering van de oorsprong van het basisproduct. Daarom was de Commissie het er niet mee eens dat, aangezien de gegevens in de bovengenoemde zaken niet volledig werden afgewezen, in het onderhavige geval dezelfde aanpak moest worden gevolgd. Zij achtte het argument derhalve niet onderbouwd. De Commissie was het er ook niet mee eens dat er geverifieerd bewijs was dat SFK zich niet aan ontwijkingspraktijken schuldig had gemaakt — door het ontbreken van betrouwbare en verifieerbare gegevens kon de onderneming de afwezigheid van ontwijkingspraktijken niet aantonen.

(170)

SFK voerde verder aan dat, ongeacht de vermeende niet-medewerking van SFK, in het licht van de overwegingen van het Hof van Justitie in de zaak Maxcom en in overeenstemming met Uitvoeringsverordening (EU) 2018/28 van de Commissie (33), geen ontwijking door SFK kan worden vastgesteld onder verwijzing naar de ontwijking in het gehele land en dat de gegevens van de onderneming SFK in de weg staan aan de vaststelling van ondernemingsspecifieke ontwijkingspraktijken. In dat kader was de vraag of er in het hele land sprake was van ontwijking door middel van invoer uit Kazachstan irrelevant, aangezien dergelijk bewijs niet zwaarder kon wegen dan specifiek, gecontroleerd bewijs van SFK, die niet betrokken is bij ontwijkingspraktijken.

(171)

Volgens de Commissie zijn de feiten van deze zaak anders. In de in de vorige overweging genoemde zaak was er geen sprake van het verbergen van banden of het onjuist rapporteren van informatie over het land waarop maatregelen van toepassing waren. De Commissie kon niet tot de conclusie komen dat er gecontroleerd bewijs was dat SFK de maatregelen niet ontweek. Zij achtte het argument derhalve niet onderbouwd.

(172)

Net als Favorit was ook SFK van mening dat elke poging om negatieve conclusies te trekken uit de vermeende niet-medewerking, onwettig was op grond van artikel 6.8 van de antidumpingovereenkomst. Zij voerde aan dat de Commissie, overeenkomstig de uitspraak in de zaak Mexico — Antidumpingmaatregelen ten aanzien van rijst en het verslag van het panel in de zaak China-GOES, moet zoeken naar de “beste beschikbare informatie”, die niet louter correct of op zich nuttig moet zijn, maar “de meest passende” of “meest geschikte”, en dat de niet-medewerking geen rechtvaardiging vormt voor het vaststellen van nadelige gevolgen.

(173)

De Commissie herhaalde haar conclusie dat de gegevens van SFK niet konden worden gebruikt als basis voor haar bevindingen. Bijgevolg concludeerde de Commissie dat SFK niet had aangetoond dat zij een producent was die niet betrokken was bij enige ontwijking. In deze omstandigheden had de Commissie overeenkomstig haar eerdere praktijk geen andere keuze dan uit te gaan van de bevindingen inzake ontwijking voor het hele land. Ook is in artikel 18, lid 6, van de basisverordening bepaald dat indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent, dit tot gevolg kan hebben dat de resultaten “minder gunstig zijn […] dan indien hij wel medewerking had verleend”. Het feit dat de toepassing op SFK van de voor het gehele land geldende bevindingen voor SFK minder gunstig zou zijn, was dan ook de enige optie en het gevolg van het feit dat haar gegevens niet konden worden gebruikt.

(174)

SFK voerde verder aan dat de Commissie in het kader van het lopende antiontwijkingsonderzoek (of anderszins) niet bevoegd is om sancties op te leggen en vast te stellen dat SFK of een andere partij de sancties heeft omzeild. Het onderzoek had alleen betrekking op de mogelijkheid om een recht van 15,8 % uit te breiden tot de invoer uit Kazachstan en niet op eventuele sanctieschendingen.

(175)

SFK voerde daarom aan dat de Commissie de door SFK aangeboden prijsverbintenis zou moeten aanvaarden en het antiontwijkingsonderzoek ten aanzien van SFK zou moeten beëindigen overeenkomstig artikel 8, lid 5, van de basisverordening, en dat in een eventueel besluit van de Commissie tot aanvaarding van de prijsverbintenis van SFK zou moeten worden vermeld dat de aanvaarding van de prijsverbintenis niet aldus mag worden opgevat dat SFK inbreuken op het verbod op ontwijking van de bepalingen van deze verordening of van verordeningen van de Raad betreffende sancties tegen de Russische Federatie faciliteert.

(176)

Volgens de Commissie kunnen in onderzoeken naar ontwijking in het algemeen geen verbintenissen in aanmerking worden genomen. De Commissie beschikt over een discretionaire bevoegdheid bij het aanvaarden van verbintenissen; in dit geval kon de Commissie geen verbintenis aanvaarden van een onderneming die niet kon aantonen dat zij niet betrokken was bij ontwijkingspraktijken en waarvoor de bevindingen op de beschikbare gegevens moesten worden gebaseerd. In elk geval werden in het oorspronkelijke onderzoek ook verbintenissen geweigerd wegens niet-naleving van de criteria van artikel 8, lid 2, van de basisverordening (34).

(177)

De Commissie concludeerde op grond van het bovenstaande dat SFK niet had aangetoond dat zij een producent was die niet betrokken was bij enige ontwijking in de zin van artikel 13, lid 4, van de basisverordening, en dat de bevindingen ten aanzien van SFK daarom moesten worden gebaseerd op de beschikbare gegevens in de zin van artikel 18 van de basisverordening, waarbij de bevindingen inzake ontwijking voor het gehele land moesten worden toegepast. Daarom heeft de Commissie het verzoek om vrijstelling afgewezen.

(178)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde SFK aan dat zij het niet eens was met de bevindingen die in het algemene informatiedocument aan SFK waren meegedeeld. Zij herhaalde dat de bevindingen van de Commissie in strijd waren met de antidumpingovereenkomst en dat de Commissie onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van de beschikbare gegevens. SFK herhaalde dat zij de toegang tot de noodzakelijke informatie niet heeft geweigerd en anderszins niet heeft verzuimd de nodige informatie binnen een redelijke termijn te verstrekken, noch het onderzoek op significante wijze heeft belemmerd. Volgens SFK heeft de Commissie, in strijd met punt 3 van bijlage II bij de antidumpingovereenkomst, bij haar vaststellingen geen rekening gehouden met alle verifieerbare en op passende wijze ingediende informatie die tijdig was verstrekt, zodat deze zonder onnodige problemen bij het onderzoek had kunnen worden gebruikt.

(179)

De Commissie was van oordeel dat alle argumenten van SFK reeds in detail waren behandeld in de overwegingen 146 tot en met 176. Aangezien er geen nieuwe inhoudelijke opmerkingen werden ingediend, heeft de Commissie de conclusie in overweging 177 bevestigd.

4.1.4.   Aanvullende argumenten van Favorit en SFK na de mededeling van feiten en overwegingen

(180)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden Favorit en SFK verder aan dat de Commissie in strijd met artikel 6.9 van de antidumpingovereenkomst niet hun individuele dumpingmarges heeft vastgesteld.

(181)

De Commissie was van oordeel dat artikel 13, lid 1, van de basisverordening geen overeenkomstige bepaling in de antidumpingovereenkomst heeft en de Commissie verplicht bewijs van dumping te vinden met betrekking tot de eerder voor het soortgelijke product vastgestelde normale waarden. De Commissie heeft aan deze verplichting voldaan. De Commissie merkte hoe dan ook op dat, gezien de onbetrouwbare en oncontroleerbare aard van de door SFK en Favorit verstrekte gegevens, de bevindingen met betrekking tot deze twee ondernemingen moesten worden gebaseerd op de beschikbare gegevens in de zin van artikel 18 van de basisverordening, namelijk toepassing van de bevindingen inzake ontwijking in het gehele land. SFK en Favorit hebben dus hun verzoeken op grond van artikel 13, lid 4, afgewezen gezien en kunnen niet van de rechten worden vrijgesteld.

(182)

Na de mededeling van feiten en overwegingen herhaalde Favorit dat Kazachstan een ontwikkelingsland was en dat de Commissie artikel 15 van de antidumpingovereenkomst had moeten toepassen en constructieve corrigerende maatregelen had moeten aanvaarden, zoals prijsverbintenissen, die zij heeft ingediend.

(183)

De Commissie achtte artikel 15 van de antidumpingovereenkomst niet relevant in het onderhavige geval, aangezien het van toepassing is “bij het onderzoek van verzoeken om antidumpingmaatregelen overeenkomstig het bepaalde in [die] Overeenkomst”. Aangezien, zoals uiteengezet in overweging 13, de antidumpingovereenkomst niet voorziet in een specifieke bepaling inzake ontwijking, is artikel 15 van de antidumpingovereenkomst niet relevant. Bovendien konden, zoals vermeld in punt 4.1.2, in onderzoeken naar ontwijking geen verbintenissen in overweging worden genomen en kon de Commissie geen verbintenis aanvaarden van ondernemingen die niet konden aantonen dat zij niet betrokken waren bij de voor het gehele land vastgestelde ontwijkingspraktijken en waarvoor de bevindingen op de beschikbare gegevens moesten worden gebaseerd.

(184)

Favorit en SFK voerden verder aan dat de Commissie hun niet heeft meegedeeld waarom zij de door hen verstrekte bewijzen of inlichtingen niet heeft aanvaard. Zij voerden ook aan dat zij niet in de gelegenheid waren gesteld om binnen een redelijke termijn nadere uitleg te geven. Volgens hen waren de beweringen dat zij betrokken waren bij ontwijkingsactiviteiten louter op speculatie gebaseerd en beschikte de Commissie niet over feiten, noch op basis van “beschikbare gegevens”, noch anderszins, om aan te voeren dat zij bij dergelijke activiteiten betrokken waren.

(185)

De Commissie was het er niet mee eens dat zij Favorit en SFK niet in kennis heeft gesteld van de redenen om geen bewijsmateriaal of informatie te aanvaarden en dat beide ondernemingen niet in de gelegenheid zijn gesteld om binnen de redelijke termijn nadere uitleg te geven. Integendeel, de Commissie heeft beide ondernemingen in artikel 18-brieven in kennis gesteld van de redenen voor de afwijzing van hun verzoeken om vrijstelling. De Commissie verstrekte voorts zeer gedetailleerde uitleg in het algemene informatiedocument en de individuele mededeling van feiten en overwegingen aan Favorit, waarover zowel Favorit als SFK opmerkingen hebben kunnen maken. De Commissie was het er ook niet mee eens dat haar besluit om Favorit en SFK niet van de uitgebreide rechten vrij te stellen, op speculatie berustte. Zoals uiteengezet in overweging 118 is het immers aan elke individuele exporteur om aan te tonen dat zijn bijzondere situatie een vrijstelling op grond van artikel 13, lid 4, van de basisverordening rechtvaardigt, en de Commissie heeft geconcludeerd dat noch Favorit noch SFK had aangetoond dat zij echte producenten waren die niet betrokken waren bij ontwijkingsactiviteiten.

(186)

Zowel Favorit als SFK wezen op de begeleidende brief bij het algemene informatiedocument, waarin werd vermeld dat de Commissie voornemens was antidumpingrechten in te stellen op vanuit Kazachstan verzonden invoer, en op basis daarvan waren zij beide van mening dat het algemene informatiedocument onwettig was en in strijd was met de WTO-verplichtingen van de EU.

(187)

De Commissie was van mening dat het feit dat de begeleidende brief een schrijffout bevatte en “instellen” in plaats van “uitbreiden” vermeldde, geen afbreuk deed aan de wettigheid van het algemene informatiedocument en van het onderzoek. De rechtsgrondslag en de voorgestelde conclusies werden zeer gedetailleerd toegelicht en konden niet worden uitgelegd buiten het toepassingsgebied ervan, zoals gedefinieerd in de inleidingsverordening. Er kon geen twijfel of onjuiste interpretatie bestaan over het feit dat de bevindingen betrekking hadden op een uitbreiding van het bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1930 ingestelde definitieve antidumpingrecht op berkentriplex en -multiplex van oorsprong uit Rusland tot berkentriplex en -multiplex verzonden vanuit Turkije en Kazachstan, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Turkije en Kazachstan, en dat was gebaseerd op artikel 13 van de basisverordening. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

4.1.5.   Opmerkingen van de Kazachse autoriteiten na de mededeling van feiten en overwegingen

(188)

Het ministerie van Handel en Integratie van de Republiek Kazachstan (“het ministerie”) voerde aan dat de Commissie de binnenlandse verkoopprijzen en productiekosten in Kazachstan buiten beschouwing heeft gelaten, hetgeen in strijd is met artikel 2.1 tot en met artikel 2.4 van de antidumpingovereenkomst. Volgens het ministerie bevatte het algemene informatiedocument geen vaststelling van de soortgelijkheid tussen berkentriplex en multiplex dat uit Kazachstan naar de EU wordt uitgevoerd en het hout dat op de binnenlandse markt wordt verkocht, hetgeen in strijd is met artikel 2.1, artikel 2.2 en artikel 2.6 van de antidumpingovereenkomst.

(189)

Deze Commissie weerlegde deze argumenten in overweging 82.

(190)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde het ministerie aan dat de opening van het onderzoek in strijd was met artikel 5.2 van de antidumpingovereenkomst, omdat er geen klacht van de binnenlandse bedrijfstak was ingediend die aan de vereisten van artikel 5.2 van de antidumpingovereenkomst voldeed. Bovendien is de Commissie, in strijd met artikel 5.3 van de antidumpingovereenkomst, tekortgeschoten in haar verplichting om de juistheid en de toereikendheid van het in het verzoek vermelde bewijsmateriaal te onderzoeken, teneinde vast te stellen of dit voldoende is om de opening van een onderzoek te rechtvaardigen.

(191)

De Commissie weerlegde dit argument in overweging 13.

(192)

Volgens het ministerie bevatte het algemene informatiedocument geen vaststelling van aanmerkelijke schade of dreigende aanmerkelijke schade, hetgeen in strijd is met artikel 3.1, artikel 3.2, artikel 3.4 en artikel 3.5 van de antidumpingovereenkomst.

(193)

Zoals uiteengezet in overweging 13, vereist artikel 13 van de basisverordening niet strikt een analyse van de schade of het oorzakelijk verband. Daarom heeft de Commissie dit argument afgewezen.

(194)

Volgens het ministerie hebben verscheidene Kazachse producenten de toegang tot de noodzakelijke informatie niet geweigerd en niet anderszins nagelaten om binnen een redelijke termijn de nodige informatie te verstrekken. Zij hebben het onderzoek evenmin aanzienlijk belemmerd, zodat het besluit van de Commissie om de beschikbare gegevens toe te passen in plaats van de feitelijke gegevens over de productiekosten en de verkoopprijzen, in strijd is met artikel 6.8 van de antidumpingovereenkomst.

(195)

De Commissie heeft deze opmerking uitvoerig behandeld in punt 2.1 en in punt 4.1.2.

(196)

Het ministerie voerde aan dat de Commissie, in strijd met punt 1 van bijlage II bij de antidumpingovereenkomst, in het geval van één Kazachse producent-exporteur na de opening van het onderzoek de vereiste informatie en de wijze waarop die informatie in haar antwoord moest worden gestructureerd, niet nader heeft gespecificeerd.

(197)

De Commissie heeft deze opmerking behandeld in punt 2.1. Alle producenten-exporteurs werden in kennis gesteld van de informatie die moest worden verstrekt, in welke vorm en binnen welke termijnen. De termijnen werden zo nodig verlengd en de diensten van de Commissie hebben antwoorden gegeven op eventuele procedurele en praktische vragen die aan de orde waren gesteld.

(198)

Het ministerie voerde aan dat de Commissie, in strijd met punt 3 van bijlage II bij de antidumpingovereenkomst, geen rekening heeft gehouden met alle verifieerbare en op passende wijze ingediende informatie die tijdig was verstrekt, zodat ze zonder onnodige problemen bij het onderzoek had kunnen worden gebruikt. Bovendien heeft de Commissie volgens het ministerie punt 5 van bijlage II bij de antidumpingovereenkomst geschonden, aangezien zij ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de gegevens van de medewerkende Kazachse exporteurs, terwijl vaststaat dat zij naar beste vermogen hebben gehandeld. Het ministerie voerde ook aan dat de Commissie de Kazachse exporteurs niet in kennis had gesteld van de redenen om de door hen verstrekte bewijzen of informatie niet te aanvaarden, waardoor zij niet de gelegenheid hadden om binnen een redelijke termijn nadere toelichting te geven, hetgeen niet in overeenstemming is met punt 6 van bijlage II bij de antidumpingovereenkomst. Ten slotte voerde het ministerie aan dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de moeilijkheden die Kazachse exporteurs, die kleine ondernemingen zijn, ondervonden bij het verstrekken van de gevraagde informatie en dat zij geen praktische bijstand heeft verleend, hetgeen niet in overeenstemming is met artikel 6.13 van de antidumpingovereenkomst.

(199)

De Commissie heeft deze opmerkingen zeer gedetailleerd behandeld in punt 2.1 en in punt 4.1.2.

(200)

Volgens het ministerie heeft de Commissie negatieve conclusies getrokken en aangevoerd dat Kazachse producenten betrokken zijn bij ontwijkingspraktijken, terwijl de Commissie verplicht is bijzondere voorzichtigheid aan de dag te leggen bij bevindingen die zijn gebaseerd op informatie uit secundaire bronnen. Volgens het ministerie waren de beweringen van de Commissie gebaseerd op zuivere speculatie en in strijd met punt 7 van bijlage II bij en artikel 6.8 van de antidumpingovereenkomst.

(201)

De Commissie was van mening dat de bewijslast voor ontwijkingspraktijken van antidumpingmaatregelen op het niveau van het gehele land weliswaar op de Commissie rust, maar dat het aan elke individuele producent-exporteur staat om aan te tonen dat zijn bijzondere situatie een vrijstelling op grond van artikel 13, lid 4, van de basisverordening rechtvaardigt. Zoals uiteengezet in de punten 2.1 en 4.1.2 hebben de producenten-exporteurs dit niet gedaan, aangezien zij niet hebben aangetoond dat zij echte producenten waren die niet betrokken waren bij ontwijkingspraktijken. De Commissie is zeer uitvoerig ingegaan op de conclusie dat de voorwaarden van artikel 13, lid 1, van de basisverordening geacht werden te zijn vervuld. Een dergelijke conclusie was dus geenszins gebaseerd op speculatie. Voorts weerlegde de Commissie soortgelijke opmerkingen in overweging 118. Dit argument werd dan ook afgewezen.

(202)

Het ministerie verklaarde dat de Commissie geen informatie heeft verstrekt over de individuele dumpingmarge voor medewerkende Kazachse exporteurs, hetgeen in strijd is met artikel 6.9 van de antidumpingovereenkomst.

(203)

De Commissie weerlegde dit argument in overweging 181.

(204)

Het ministerie voerde aan dat de Commissie geen mogelijkheden voor constructieve oplossingen heeft onderzocht alvorens antidumpingrechten in te stellen wanneer deze gevolgen zouden hebben voor de belangen van Kazachstan als ontwikkelingsland, hetgeen niet in overeenstemming is met artikel 15 van de antidumpingovereenkomst. In dit verband heeft het ministerie zich bereid verklaard om met de Commissie een adequaat controlesysteem voor de verbintenissen te bespreken dat voor de Kazachse producenten-exporteurs de mogelijkheid zou uitsluiten berkentriplex en -multiplex van oorsprong uit Rusland over te laden. Om deze regeling mogelijk te maken en in overeenstemming te zijn met artikel 8 van de basisverordening, moet de definitieve verordening van de Commissie voorzien in de mogelijkheid om prijsverbintenissen aan te bieden (en te aanvaarden) na de termijn voor de instelling van definitieve antidumpingmaatregelen.

(205)

Deze opmerking werd behandeld in overweging 176 en overweging 183. Gezien het bovenstaande concludeerde de Commissie, na zorgvuldig onderzoek, dat de opmerkingen van de Kazachse autoriteiten niet leidden tot een wijziging van de conclusies in het algemene informatiedocument.

4.2.   Turkije

4.2.1.   Bevindingen over Intur Construction Tourism and Forest (“Intur”)

(206)

Intur stelde dat er voor haar oprichting in maart 2020 een reden en economische rechtvaardiging bestonden. Na tientallen jaren actief te zijn geweest in de houtindustrie met speciale aandacht voor Afrikaans hout en na te hebben geconstateerd dat een familiebedrijf niet doeltreffend werkt, werd de onderneming voor de productie van triplex- en multiplexhout opgericht. Haar primaire doelstelling was de aankoop van basisproducten voor de productie van triplex- en multiplexhout, zowel op de binnenlandse als de internationale markten, gevolgd door de verwerking en omzetting van deze materialen in afgewerkte triplex- en multiplexhoutproducten voor distributie op zowel binnenlandse als internationale markten. Uit het onderzoek is gebleken dat Intur eind 2019 met de productie is begonnen, dus vóór de opening van het oorspronkelijke antidumpingonderzoek naar de invoer van berkentriplex en -multiplex uit Rusland.

(207)

Uit het onderzoek is gebleken dat Intur in 2021, na de opening van het antidumpingonderzoek, haar uitvoer naar de Unie en de aankoop van basisproducten uit Rusland aanzienlijk heeft verhoogd. Daarom concludeerde de Commissie dat de werkzaamheden sinds of kort voor de opening van het antidumpingonderzoek aanzienlijk waren toegenomen en dat de betrokken delen afkomstig zijn uit het land waarop de maatregelen van toepassing zijn, zoals vereist op grond van artikel 13, lid 2, punt a), van de basisverordening.

(208)

Het belangrijkste basisproduct voor de productie van berkentriplex en -multiplex voor Intur is berkenfineer, dat in Rusland werd gekocht. Volgens de door Intur verstrekte en gecontroleerde informatie was meer dan 75 % van de totale waarde van de aangekochte basisproducten afkomstig uit Rusland. De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat was voldaan aan het 60 %-criterium van artikel 13, lid 2, punt b), van de basisverordening.

(209)

De Commissie heeft geconcludeerd dat de waarde die tijdens de assemblage-/voltooiingswerkzaamheden aan de ingevoerde delen werd toegevoegd, minder dan 25 % van de fabricagekosten bedroeg, zoals op grond van artikel 13, lid 2, punt b), van de basisverordening is vereist om te kunnen spreken van werkzaamheden die ontwijking inhouden.

(210)

In een bericht van 30 januari 2024 verzocht Intur de Commissie rekening te houden met twee verdere herzieningen betreffende de wisselkoersen die van invloed zijn op de afschrijving van machines en de toerekening van bepaalde arbeidskosten.

(211)

De Commissie deelde de onderneming mee dat het niet mogelijk was de kostenelementen na de controle ter plaatse te herzien, aangezien dergelijke verklaringen niet meer konden worden gecontroleerd.

(212)

Op basis van de door Intur ingediende en gecontroleerde tabellen was er in 2019 geen uitvoer, maar werd er in de verslagperiode [2 000-3 000] m3 uitgevoerd. De Commissie heeft de gemiddelde geen schade veroorzakende prijs die in het kader van het oorspronkelijke onderzoek was vastgesteld, gecorrigeerd om rekening te houden met de kostenstijging, vergeleken met de gewogen gemiddelde cif-uitvoerprijzen die waren vastgesteld aan de hand van de door Intur verstrekte gegevens, naar behoren gecorrigeerd om rekening te houden met de kosten na inklaring. Uit deze prijsvergelijking bleek dat de van Intur afkomstige invoer de prijzen in de Unie met meer dan 37 % onderbood.

(213)

De Commissie onderzocht verder of er bewijs was van dumping ten aanzien van de voor het soortgelijke product eerder vastgestelde normale waarden. Hiertoe werden de uitvoerprijzen van Intur af fabriek vergeleken met de normale waarden die tijdens het oorspronkelijke onderzoek waren vastgesteld, naar behoren gecorrigeerd voor inflatie. Uit de vergelijking van de normale waarden en de uitvoerprijzen bleek dat er in de verslagperiode sprake was van dumping.

(214)

Op basis van het bovenstaande concludeerde de Commissie dat Intur betrokken was bij ontwijking in de zin van artikel 13, lid 2, van de basisverordening. Daarom heeft de Commissie het verzoek om vrijstelling afgewezen.

4.3.   Conclusie

(215)

De Commissie concludeerde derhalve dat geen van de verzoeken om vrijstelling kon worden aanvaard.

5.   MEDEDELING VAN GEGEVENS

(216)

Op 1 maart 2024 heeft de Commissie alle belanghebbenden de belangrijkste feiten en overwegingen meegedeeld die tot voornoemde conclusies hebben geleid, en hen in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. De van belanghebbenden ontvangen opmerkingen werden hierboven behandeld. Verdere opmerkingen van het Woodstock Consortium, de European Panel Federation en Orlimex CZ werden behandeld in punt 6 hieronder.

6.   AANVULLENDE OPMERKINGEN NA DE MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(217)

Het Woodstock Consortium heeft aanvullende opmerkingen ingediend over verschillende punten die de ontwijkingspraktijken op nationaal niveau bevestigen. Het wees ook op het belang van strenge toezichts- en follow-upmaatregelen ten aanzien van de invoer in de toekomst.

(218)

De European Panel Federation onderschreef de bevindingen van de Commissie en verzocht de Commissie snel over te gaan tot een bindende verordening en nauwlettend te blijven toezien op pogingen tot ontwijking.

(219)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde Orlimex CZ, een niet-verbonden importeur, aan dat de logistieke en administratieve kosten in verband met de doorvoer van Rusland naar Kazachstan en vervolgens naar de EU veel meer bedragen dan de besparingen door het vermijden van het recht van 16 %. Daarom werd dit economisch irrationeel geacht.

(220)

De Commissie overwoog dat antidumpingmaatregelen tot derde landen kunnen worden uitgebreid wanneer de geldende maatregelen worden ontweken. Zoals uiteengezet in deze verordening heeft de Commissie vastgesteld dat ontwijkingspraktijken hebben plaatsgevonden. De vraag in hoeverre dergelijke praktijken voordelig zijn, was niet relevant en ging verder dan dit onderzoek.

(221)

Volgens Orlimex CZ heeft de vaststelling van de Commissie geen rekening gehouden met de aanzienlijke gevolgen van de aan Rusland opgelegde sancties, die volgens Orlimex CZ de werkelijke oorzaak zijn van de verminderde invoer uit Rusland in de Unie, en niet de instelling van antidumpingrechten. De sinds april 2022 ingevoerde wettelijke verboden hebben het handelslandschap al ingrijpend gewijzigd, waardoor het onmogelijk is om de handel met Rusland voort te zetten, ongeacht eventuele antidumpingrechten. Niet de antidumpingmaatregelen, maar de sancties hebben geleid tot een leemte in de markt die producenten uit Kazachstan, Turkije en andere regio’s wilden vullen.

(222)

De Commissie heeft dit argument in overweging 61 weerlegd. Daarnaast was de Commissie van mening dat de verklaring van Orlimex CZ, volgens welke de producenten uit Kazachstan en Turkije een vermeende leemte op de markt in de Unie wilden vullen, irrelevant was, aangezien geen van de producenten daadwerkelijk kon aantonen dat hij in aanmerking kwam voor een vrijstelling op grond van artikel 13, lid 4, van de basisverordening.

(223)

Orlimex CZ voerde ook aan dat SFK een producent was die ruim vóór de instelling van sancties of antidumpingrechten op de Kazachse markt was gevestigd en voornamelijk ten dienste stond van de binnenlandse vraag. Na de oplegging van sancties kwamen Russische producenten de markt van Kazachstan binnen met producten die zij als gevolg van de sancties niet langer in de Unie konden verkopen, wat leidde tot een daling van de prijzen ter plaatse. De prijzen voor berkentriplex en -multiplex in de Unie zijn daarentegen gestegen. Het was dan ook volstrekt logisch dat een fabrikant zijn productie heroriënteerde om de kloof op de markt van de Unie te dichten. Daarnaast voerde Orlimex CZ aan dat de veralgemening van de Commissie alle exporteurs op oneerlijke wijze had gegroepeerd, waarbij geen rekening werd gehouden met duidelijke verschillen tussen legitieme bedrijfsactiviteiten en activiteiten die sancties schenden.

(224)

De bevindingen met betrekking tot SFK zijn uitgewerkt in punt 4.1.3. Bovendien heeft de Commissie de situatie van elke producent-exporteur die zich kenbaar heeft gemaakt, individueel en op zijn merites beoordeeld, zodat er noch tijdens het onderzoek, noch in de conclusies een veralgemening of groepering heeft plaatsgevonden.

(225)

Orlimex CZ merkte ook op dat de Commissie in het geval van SFK de bewijslast heeft omgekeerd. Volgens Orlimex CZ heeft deze omkering van de bewijslast de rechtszekerheid en het vertrouwen in de integriteit van het onderzoeksproces ondermijnd.

(226)

Dit argument werd behandeld in overweging 118. Elke individuele producent-exporteur moet aantonen dat zijn bijzondere situatie een vrijstelling rechtvaardigt op grond van artikel 13, lid 4, van de basisverordening. In het algemeen is het, indien een producent-exporteur over een eigen productiefaciliteit beschikt met de capaciteit om ten minste te produceren wat hij daadwerkelijk uitvoert, geen meervoudige banden heeft met het land waarop de maatregelen van toepassing zijn wat verbonden ondernemingen en/of leveringen betreft, en rekenschap kan afleggen, niet te belastend of moeilijk aan te tonen dat een dergelijke producent niet betrokken is bij de ontwijkingspraktijk. Gezien het bovenstaande werden de door Orlimex CZ aangevoerde argumenten afgewezen.

7.   CONCLUSIE

(227)

Op basis van het bovenstaande bleef de Commissie bij haar standpunt dat het bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1930 ingestelde definitieve antidumpingrecht op berkentriplex en -multiplex uit Rusland moet worden uitgebreid tot berkentriplex en -multiplex verzonden vanuit Kazachstan en Turkije, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Kazachstan en Turkije. De Commissie bleef ook bij haar standpunt dat de ingediende verzoeken om vrijstelling moeten worden afgewezen.

(228)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het definitieve antidumpingrecht dat is ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1930 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op berkentriplex en -multiplex van oorsprong uit Rusland, wordt uitgebreid tot berkentriplex en -multiplex uitsluitend bestaande uit lagen van hout, waarvan elke laag niet meer dan 6 mm dik is, met buitenlagen van hout bedoeld bij onderverdeling 4412 33, met ten minste één buitenlaag van berkenhout, al dan niet bekleed, thans ingedeeld onder GN-code ex 4412 33 10, en verzonden vanuit Kazachstan en Turkije, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Kazachstan en Turkije (Taric-codes 4412331010 en 4412331020).

2.   Het uitgebreide recht is het antidumpingrecht van 15,80 % dat van toepassing is op “alle andere ondernemingen” in Rusland.

3.   Het bij de leden 1 en 2 van dit artikel uitgebreide recht wordt geïnd op goederen waarvan de invoer werd geregistreerd overeenkomstig artikel 2 van Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1649.

4.   Tenzij anders vermeld zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De douaneautoriteiten wordt opgedragen de bij artikel 2 van Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1649 ingestelde registratie van de invoer te beëindigen.

Artikel 3

De verzoeken om vrijstelling ingediend door Favorit LLP, QazFanCom LLP, Semipalatinsk Wood Processing LLP, Severnyi Fanernyi Kombinat LLP, VFP LLP, Intur Construction Tourism and Forest, Murat Şahin Orman Ürünleri, Petek Kontrplak San ve Tic A.Ş en Saglamlar Orman Tarim Urunleri San. ve Tic. AS worden afgewezen.

Artikel 4

1.   Verzoeken om vrijstelling van het bij artikel 1 uitgebreide recht moeten schriftelijk worden ingediend in een van de officiële talen van de Europese Unie en worden ondertekend door een persoon die gemachtigd is om de entiteit die om de vrijstelling verzoekt, te vertegenwoordigen. Het verzoek moet aan het onderstaande adres worden gestuurd:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat G

Kamer CHAR 04/39

1049 Brussel

BELGIË

2.   Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EU) 2016/1036 kan de Commissie de invoer van ondernemingen die de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1930 ingestelde antidumpingmaatregelen niet ontwijken, bij besluit vrijstellen van het bij artikel 1 uitgebreide recht.

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 mei 2024.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1930 van de Commissie van 8 november 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op berkentriplex en -multiplex van oorsprong uit Rusland (PB L 394 van 9.11.2021, blz. 7).

(3)  Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van berkentriplex en -multiplex van oorsprong uit Rusland (PB C 342 van 14.10.2020, blz. 2).

(4)  Tot en met 31 december 2021 was de toepasselijke Taric-code 4412330010. Sinds 1 januari 2022 is hij vervangen door Taric-code 4412331010. Sinds 1 september 2022 is hij vervangen door GN-code 4412 33 10.

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1649 van de Commissie van 21 augustus 2023 tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1930 ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van berkentriplex en -multiplex van oorsprong uit Rusland, door de invoer van berkentriplex en multiplex verzonden vanuit Turkije en Kazachstan, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Turkije en Kazachstan, en tot onderwerping van de invoer van berkentriplex en -multiplex verzonden uit Turkije en Kazachstan aan registratie (PB L 207 van 22.8.2023, blz. 77).

(6)  Zie arrest van 12 september 2019, Commissie/Kolachi Raj Industrial, C-709/17 P, ECLI:EU:C:2019:717, punt 45.

(7)  In de verslagperiode voerde Intur Construction Tourism and Forest (de enige medewerkende onderneming) [2 000-3 000] m3 uit naar de Unie, wat goed was voor [5-10] % van de totale invoer uit Turkije.

(8)  Punten 38 tot en met 45 en punten 71 tot en met 77 van het verzoek.

(9)  De productie in Turkije werd geraamd op basis van de geschatte productiecapaciteit (punt 32 van het verzoek). De productie is dus waarschijnlijk lager. De productie in Kazachstan was gebaseerd op de antwoorden van de Kazachse producenten op de vragenlijst en op de informatie in het verzoek (punt 67).

(10)  Volgens de in het verzoek verstrekte informatie worden in Turkije geen soorten berkenhout van grote dichtheid geproduceerd die worden gebruikt voor berkentriplex en -multiplex, en is het ecosysteem van de berk in Turkije niet erg productief.

(11)  Bijlagen 16 tot en met 24 bij het verzoek.

(12)  Open antwoorden van importeurs op de vragenlijst.

(13)  Het verbod op de invoer van producten van hoofdstuk 44 (met inbegrip van berkentriplex en -multiplex) uit Rusland is op 10 juli 2022 in werking getreden (https://eur-lex.europa.eu/eli/reg/2022/576/oj).

(14)  Het verbruik werd vastgesteld op basis van ramingen van de totale verkoop in de EU en de invoer tijdens het OT.

(15)  Bijlage 26 bij het verzoek.

(16)  De prijzen in de Unie zijn gebaseerd op informatie uit het verzoek (bijlage 26).

(17)  Zie arrest van 19 maart 2015, City Cycle Industries/Raad, T-413/13, niet gepubliceerd, ECLI:EU:T:2015:164, punt 120 en de aldaar aangehaalde rechtspraak.

(18)  Verordening (EG) nr. 617/2000 van de Commissie van 16 maart 2000 tot instelling van voorlopige antidumpingrechten op de invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat uit Algerije, Wit-Rusland, Litouwen, Rusland en Oekraïne, en tot voorlopige aanvaarding van een door een Algerijnse exporteur/producent aangeboden verbintenis (PB L 75 van 24.3.2000, blz. 3, overweging 10).

(19)  Verordening (EG) nr. 617/2000 van de Commissie, overweging 10.

(20)  Verslag van de Beroepsinstantie, Verenigde Staten — Antidumpingmaatregelen ten aanzien van bepaalde warmgewalste staalproducten uit Japan, WT/DS184/AB/R, punt 80.

(21)  De Commissie heeft onderzocht of de “tekortkomingen niet van dien aard waren dat zij het bereiken van redelijk betrouwbare conclusies onnodig bemoeilijkten, de inlichtingen op passende wijze binnen de termijnen werden verstrekt en controleerbaar waren, en de betrokkene naar beste vermogen had gehandeld”. Indien aan een van deze voorwaarden niet is voldaan, kan deze bepaling dus niet worden toegepast en kan de betrokken informatie niet in aanmerking worden genomen (zie arrest van 19 maart 2015, City Cycle Industries/Raad, T-413/13, niet gepubliceerd, ECLI:EU:T:2015:164, punt 120 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

(22)  ERP staat voor Enterprise Resource Planning, een software waarmee de bedrijfsactiviteiten van een onderneming worden vastgelegd.

(23)  Arrest van het Hof van 26 januari 2017, C-247/15 P, C-253/15 P en C-259/15 P, punt 58.

(24)  Verslag van de Beroepsinstantie, Mexico — Antidumpingmaatregelen ten aanzien van rijst, WT/DS295/AB/R, punt 289, en verslag van het panel, China — GOES, WT/DS414/R, punt 7.302.

(25)  Zie bijvoorbeeld het arrest van 26 januari 2017, Maxcom/Chin Haur Indonesia, C-247/15 P, C-253/15 P en C-259/15 P, ECLI:EU:C:2017:61, punt 59.

(26)  Uitvoeringsverordening (EU) 2022/302 van de Commissie van 24 februari 2022 tot uitbreiding van het bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/492, zoals gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/776, ingestelde definitieve antidumpingrecht op bepaalde geweven en/of gestikte stoffen van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot vanuit Marokko verzonden bepaalde geweven en/of gestikte stoffen van glasvezels, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Marokko, en tot beëindiging van het onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/492 ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaalde geweven en/of gestikte stoffen van glasvezels van oorsprong uit Egypte door de invoer van vanuit Marokko verzonden bepaalde geweven en/of gestikte stoffen van glasvezels, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Marokko (PB L 46 van 25.2.2022, blz. 49).

(27)  Verordening (EG) nr. 2272/2004 van de Raad van 22 december 2004 tot uitbreiding van het bij Verordening (EG) nr. 769/2002 ingestelde definitieve antidumpingrecht op cumarine uit de Volksrepubliek China tot cumarine die vanuit India of Thailand wordt ingevoerd, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit India of Thailand (PB L 396 van 31.12.2004, blz. 18, overwegingen 11 en 12).

(28)  De afwijkingen werden in detail uitgelegd in de vertrouwelijke versie van de artikel 18-brief.

(29)  Verslag van de Beroepsinstantie, Verenigde Staten — Antidumpingmaatregelen ten aanzien van bepaalde warmgewalste staalproducten uit Japan, WT/DS184/AB/R, punt 80.

(30)  Verslag van het panel, VS — Antidumping- en compenserende rechten (Korea), punt 7.138.

(31)  Verslag van het panel, VS — Antidumping- en compenserende rechten (Korea), punt 7.138.

(32)  Verslag van de Beroepsinstantie, Verenigde Staten — Antidumpingmaatregelen ten aanzien van bepaalde warmgewalste staalproducten uit Japan, WT/DS184/AB/R, aangenomen op 23 augustus 2001, DSR 2001:X, punt 85.

(33)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/28 van de Commissie van 9 januari 2018 tot herinstelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Sri Lanka, afkomstig van City Cycle Industries (PB L 5 van 10.1.2018, blz. 27, overwegingen 20 en 21).

(34)  Zie overwegingen 247 tot en met 254 van de oorspronkelijke verordening.


ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2024/1287/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)