European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

L-serie


2024/1262

15.5.2024

GEDELEGEERDE RICHTLIJN (EU) 2024/1262 VAN DE COMMISSIE

van 13 maart 2024

tot wijziging van Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de voorschriften voor inrichtingen en voor de verzorging en de huisvesting van dieren, en wat betreft de methoden voor het doden van dieren

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, (1) en met name artikel 50,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 33 van Richtlijn 2010/63/EU schrijft voor dat dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, huisvesting, een omgeving en verzorging moeten ontvangen die passend zijn voor hun gezondheid en welzijn. Bijlage III bij Richtlijn 2010/63/EU bevat voorschriften voor inrichtingen en voor de verzorging en de huisvesting van die dieren.

(2)

Artikel 6 van Richtlijn 2010/63/EU schrijft voor dat dieren worden gedood op zodanige wijze dat hun zo weinig mogelijk pijn, lijden en angst wordt berokkend, door middel van passende soortspecifieke methoden voor het doden van dieren als bedoeld in bijlage IV bij die richtlijn.

(3)

Ten tijde van de vaststelling van de richtlijn was er onvoldoende wetenschappelijk bewijs beschikbaar over de passende huisvestings- en verzorgingsvoorschriften voor bepaalde soorten, waaronder koppotigen, zebravissen en zangvogels, en over de passende methoden voor het doden van koppotigen. Daarom zijn in bijlage III bij Richtlijn 2010/63/EU geen soortspecifieke voorschriften opgenomen voor die soorten of in bijlage IV bij die richtlijn voor het doden van koppotigen.

(4)

Sinds 2010 is er nieuwe wetenschappelijke kennis vergaard over de welzijnsvereisten van koppotigen, zebravissen en zangvogels die in gevangenschap worden gehouden, alsook over het doden van koppotigen op zodanige wijze dat hun zo weinig mogelijk pijn, lijden en angst wordt berokkend, en daarom moeten de bijlagen III en IV bij Richtlijn 2010/63/EU dienovereenkomstig worden aangepast.

(5)

Sommige van de nieuwe voorschriften die zijn vastgesteld voor zebravissen en koppotigen die niet in bijlage III bij Richtlijn 2010/63/EU waren opgenomen, moeten voor alle aquatische soorten of voor alle dieren worden ingevoerd.

(6)

Uit de overeenkomstig artikel 54, lid 3, van Richtlijn 2010/63/EU ingediende informatie blijkt dat verscheidene lidstaten hypothermische schokken op basis van de huidige wetenschappelijke gegevens als een passende methode voor het doden van zebravissen beschouwen. Om onnodige administratieve lasten als gevolg van regelmatige vrijstellingen uit hoofde van artikel 6, lid 4, punt a), van Richtlijn 2010/63/EU te voorkomen, moet deze methode worden toegestaan voor het doden van zebravissen.

(7)

Sinds de vaststelling van Richtlijn 2010/63/EU zijn nieuwe wetenschappelijke bewijzen naar voren gekomen over de ongeschiktheid van het gebruik van inerte gassen (argon en stikstof) voor het doden van knaagdieren, waardoor het gebruik ervan niet langer mag worden toegestaan voor het doden van knaagdieren.

(8)

Richtlijn 2010/63/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen III en IV bij Richtlijn 2010/63/EU worden overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn gewijzigd.

Artikel 2

1.   De lidstaten stellen uiterlijk op 4 december 2025 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen, en maken deze bekend. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 4 december 2026.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 13 maart 2024.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 276 van 20.10.2010, blz. 33, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2010/63/oj.


BIJLAGE

De bijlagen III en IV bij Richtlijn 2010/63/EU worden als volgt gewijzigd:

(1)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

(a)

deel A wordt als volgt gewijzigd:

i)

de titel van punt 2.3 wordt vervangen door:

“2.3.

Geluid en trillingen”;

ii)

in punt 2.3 wordt het volgende punt d) toegevoegd:

“d)

Voor waterdieren mag apparatuur die geluid of trillingen veroorzaakt, zoals stroomgeneratoren of filtratiesystemen, het dierenwelzijn niet nadelig beïnvloeden.”;

iii)

de titel van punt 2.4 wordt vervangen door:

“2.4.

Alarmsystemen en noodplannen”;

iv)

in punt 2.4 wordt het volgende punt d) toegevoegd:

“d)

Er moeten doeltreffende noodplannen worden opgesteld om de gezondheid en het welzijn van de dieren te waarborgen wanneer essentiële houderijelementen uitvallen.”;

(b)

deel B wordt als volgt gewijzigd:

i)

aan punt 8 wordt de volgende tweede alinea toegevoegd:

“Wanneer vogels die in het wild zijn gevangen, worden gehuisvest, gelden de in de tabellen 8.1 tot en met 8.10 vermelde waarden voor de beschikbaar te stellen ruimte wanneer vogels langer dan 24 uur worden gehouden. Wanneer vogels gedurende kortere perioden worden gehouden, worden maatregelen genomen om de risico’s voor het dierenwelzijn tot een minimum te beperken.”;

ii)

aan punt 8 worden de volgende tabellen 8.8, 8.9 en 8.10 toegevoegd:

Tabel 8.8

Spreeuwen

Groepsgrootte

Minimale omvang leefruimte (m2)

Minimale hoogte (cm)

Minimale lengte voedertrog per vogel (cm)

Minimale lengte roeststok per vogel (cm)

tot en met 6

2,0

200

5

30

7 t/m 12

4,0

200

5

30

13 t/m 20

6,0

200

5

30

voor elke extra vogel vanaf de 21e t/m de 50e

0,25

 

5

30

voor elke extra vogel na de 50e

0,15

 

5

30


Tabel 8.9

Huismussen

Groepsgrootte bij afwezigheid van visuele barrières

Groepsgrootte bij aanwezigheid van visuele barrières

Minimale omvang leefruimte (m2)

Minimale hoogte (cm)

tot en met 10

tot en met 15

2,4

180

11 t/m 20

16 t/m 35

4,8

180

21 t/m 30

36 t/m 60

7,3

180

voor elke extra vogel na de 30e

voor elke extra vogel na de 60e

0,11

 


Tabel 8.10

Koolmezen en pimpelmezen

Groepsgrootte

Minimale omvang leefruimte per vogel (m2)

Minimale hoogte (cm)

Minimaal aantal voedertoestellen

Minimale lengte roeststok per vogel (cm)

1

3

180

1

100

2-10 (*1) (van hetzelfde geslacht)

1

180

2

40

1 wijfje + 1 mannetje

2

180

2

100

iii)

punt 11.1 wordt vervangen door:

“11.1.

Watertoevoer en waterkwaliteit

Te allen tijde dient er te worden voorzien in een watertoevoer van geschikte kwaliteit. Het waterdebiet in watertanks met recirculatie- of filtersystemen moet voldoende zijn, zodat de waterkwaliteitsparameters binnen aanvaardbare perken blijven, afhankelijk van de kenmerken van het dierhouderijsysteem, de soort en de eisen van de levensfase. De watertoevoer wordt gefilterd of behandeld zodat, waar nodig, voor vissen schadelijke stoffen worden verwijderd. De waterkwaliteitsparameters dienen te allen tijde binnen een aanvaardbaar bereik te zijn, zodat zij voor een bepaalde soort en ontwikkelingsfase een normale activiteit en fysiologische toestand mogelijk maken. Het waterdebiet dient zodanig te zijn dat de vissen op een correcte wijze kunnen zwemmen en zich normaal kunnen gedragen. De vissen dient een passende acclimatisatieperiode te worden gegund, en voldoende tijd om zich aan te passen aan wijzigingen in de waterkwaliteit. Er moeten passende maatregelen worden genomen om plotselinge veranderingen in de verschillende parameters die van invloed zijn op de waterkwaliteit tot een minimum te beperken. Er moet worden gezorgd voor en toezicht worden gehouden op een passend waterdebiet en waterniveau.”;

iv)

punt 11.2 wordt vervangen door:

“11.2.

Zuurstof, stikstofverbindingen, koolstofdioxide, pH en zoutgehalte

De zuurstofconcentratie moet aangepast zijn aan de soort en de omgeving waarin de vissen worden gehouden. Indien nodig moet het water van de tank, afhankelijk van het houderijsysteem, extra worden belucht. De concentratie van koolstofdioxide en stikstofverbindingen, namelijk ammoniak, nitriet en nitraat, moet laag worden gehouden.

De pH-waarde moet aangepast zijn aan de soort, en moet zo stabiel mogelijk worden gehouden. Het zoutgehalte moet aangepast zijn aan de behoeften van de vissoort en de levensfase van de vissen. Veranderingen van het zoutgehalte moeten geleidelijk worden doorgevoerd.”;

v)

punt 11.3 wordt vervangen door:

“11.3.

Temperatuur en verlichting

De temperatuur moet zich binnen het optimale bereik van de vissoort en de ontwikkelingsstadia ervan bevinden, en moet zo stabiel mogelijk worden gehouden. Temperatuurveranderingen moeten geleidelijk worden doorgevoerd. Vissen moeten worden gehouden op een aangepaste fotoperiodiciteit.”;

vi)

punt 11.5 wordt vervangen door:

“11.5.

Voederen en hantering

Vissen moeten op de juiste wijze gevoed worden, in de juiste mate en met de juiste frequentie. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan het voederen van larvale vis in de overgang van levend voer naar kunstmatig voedsel. Indien het voeder om niet-procedurele redenen (bv. vervoer) moet worden verwijderd, moet de duur zo kort mogelijk worden gehouden en moet rekening worden gehouden met de grootte van de vissen en de watertemperatuur.

Waar mogelijk moeten vissen worden gehanteerd zonder uit het water te worden gehaald. Het hanteren van de vissen in en buiten het water moet tot een minimum worden beperkt en de uitrusting die rechtstreeks met de vissen in contact komt, moet worden bevochtigd. Vissen mogen niet worden gehanteerd bij de uiterste waarden van het temperatuurbereik dat zij kunnen verdragen.”;

vii)

het volgende punt 11.6 wordt toegevoegd:

“11.6.

Zebravissen

11.6.1.

Waterkwaliteit

Tabel 11.1

Eisen met betrekking tot de waterparameters in de huisvestingsystemen voor zebravissen

Waterparameters

Minimum-maximumeisen

Temperatuur

24-29 °C

Geleidingsvermogen

150-1700 μS/cm2

Totale hardheid

40-250 mg/l CaCO3

pH

6,5-8

Stikstofverbindingen

NH3/NH4 +< 0,1 (*2) mg/l, NO2 - < 0,3 mg/l,

NO3 - < 25 mg/l

Opgeloste zuurstof

> 5 mg/l

11.6.2.

Verlichting

Tijdens de lichtfase moeten de lichtniveaus constant zijn, behalve tijdens korte overgangen bij zonsopgang of -ondergang, indien van toepassing. De donkere fase moet volledig donker zijn.

11.6.3.

Bezettingsdichtheid en omgevingscomplexiteit

Voor volwassen zebravissen mogen geen watervolumes van minder dan 1 liter worden gebruikt. De bezettingsdichtheid mag niet meer bedragen dan 10 volwassen vissen per liter. De grootte en vorm van de tanks moeten de vissen in staat stellen hun natuurlijke gedrag en zwemactiviteit te vertonen.

Langdurige individuele huisvesting moet worden vermeden.”;

viii)

het volgende punt 12 wordt toegevoegd:

“12.

Koppotigen

12.1.

Watertoevoer en waterkwaliteit

Te allen tijde dient er te worden voorzien in een watertoevoer van geschikte kwaliteit.

Het ontwerp van de tank en het waterdebiet moeten voldoen aan de behoeften van het dier, met inbegrip van een passende zuurstoftoevoer die is afgestemd op de omvang, levensfase en gedragsbehoeften. Watertemperatuur, zoutgehalte, pH-waarden en niveaus van stikstofverbindingen moeten afgestemd zijn op de behoeften van soorten en levensvormen. Ontsnappingen en het onbedoeld introduceren van vreemde elementen worden waar nodig voorkomen door gebruik van afdekkingen.

De koppotigen moet een passende acclimatisatieperiode worden gegund en voldoende tijd om zich aan te passen aan wijzigingen in de waterkwaliteit.

12.2.

Verlichting

De lichtintensiteit en de fotoperiodiciteit moeten voldoen aan de eisen van de soort.

12.3.

Voer

Voor koppotigen moet een voederregime worden voorzien dat is afgestemd op de soort, de ontwikkelingsstadia van de dieren en hun gedragsbehoeften.

12.4.

Verrijking en hantering

Voor koppotigen moet worden voorzien in een passende en voldoende hoeveelheid fysieke, cognitieve en sensorische stimuli zodat een breed scala aan soortspecifieke gedragingen mogelijk is. Bij de huisvestingsomstandigheden moet rekening worden gehouden met soortspecifieke sociale behoeften (d.w.z. de gewoonten van de soort om in groep of solitair te leven). Er moet worden voorzien in schuil- of beschuttingsplaatsen waar dat voor de soort passend is.

Waar mogelijk worden koppotigen gehanteerd zonder ze uit het water te halen. Het hanteren van koppotigen buiten het water moet tot een minimum worden beperkt en de uitrusting die rechtstreeks met de dieren in contact komt, moet worden bevochtigd.

Tabel 12.1

Koppotigen

Familie

Groep

Lichaamslengte (*3)(cm)

Minimaal wateroppervlak (cm2)

Minimaal extra wateroppervlak per extra dier in het geval van groepshuisvesting (cm2)

Minimale waterdiepte (cm)

Sepiidae

Zeekatten

tot en met 2

> 2 t/m 6

> 6 t/m 12

meer dan 12

100

600

1 200

2 500

40

200

400

1 000

7

15

20

25

Sepiolidae

Dwerginktvissen (*4)

tot en met 1

> 1 t/m 3

meer dan 3

50

120

150

5

50

100

5

8

12

Loliginidae

Pijlinktvissen***,  (*5) ,  (*6)

tot en met 15

> 15 t/m 25

meer dan 25

2 000

4 500

6 000

400

900

1 200

60

90

90

Octopodidae

Octopussen (*6)

tot en met 10

> 10 t/m 20

meer dan 20

2 000

2 600

4 000

600

700

1 200

40

50

50

(2)

Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

(a)

punt 2 wordt vervangen door:

“2.

Het doden van dieren wordt voltooid met één van onderstaande methoden:

(a)

bevestiging dat de circulatie definitief is gestopt;

(b)

vernietiging van de hersenen;

(c)

dislocatie van de nek;

(d)

leegbloeden, of

(e)

bevestiging dat rigor mortis is ingetreden.

De methoden voor bevestiging van de dood moeten passend zijn voor de te doden soort.”;

(b)

punt 3 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de tabel wordt vervangen door:

Image 1

ii)

aan de lijst “Vereisten” wordt het volgende punt 17 toegevoegd:

“17.

Alleen voor zebravissen (Danio rerio) ≥ 16 dagen na bevruchting en met een maximale lichaamslengte van 5 cm. De temperatuur van de hypothermische schok moet ≤ 4 °C zijn en het temperatuurverschil met de huisvestingstemperatuur moet ≥ 20 °C zijn. De vissen mogen niet rechtstreeks in contact komen met ijs. De minimale blootstellingstijd bedraagt 5 minuten.”.


(*1)  Groepen groter dan 10 zijn niet toegestaan zonder een vastgesteld monitoringschema met voldoende frequentie om agressie op te sporen en te beteugelen.”;

(*2)  of onder de detectiegrens. 0,1 mg/l geeft de totale hoeveelheid ammoniak aan, NH3/NH4 +. Dit komt overeen met 0,002 mg/l NH3 bij 28 °C en een pH-waarde van 7,5.

(*3)  Lengte van de dorsale mantel.

(*4)  Groep tot en met 40 individuen.

(*5)  Het gebruik van cilindrische tanks verdient de voorkeur. Bij gebruik van niet-cilindrische tanks moeten de minimumwaarden met 5 % worden verhoogd.

(*6)  Tijdens de juveniele, paralarvale fase moeten de pijlinktvissen en de octopussen worden gehuisvest in cilindrische tanks, met een maximum van 20 uitgekomen jongen per liter en moeten methoden worden toegepast om de visuele interactie te beperken.”.


ELI: http://data.europa.eu/eli/dir_del/2024/1262/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)