European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

L-serie


2024/1040

2.4.2024

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2024/1040 VAN DE COMMISSIE

van 27 maart 2024

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten polyethyleentereftalaat van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE

Gezien het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie, en met name artikel 9, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Inleiding

(1)

Op 30 maart 2023 heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) op grond van artikel 5 van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (“de basisverordening”) een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot de invoer van polyethyleentereftalaat (“PET”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“het betrokken land” of “de VRC”) (1). Zij heeft daartoe een bericht van inleiding gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) (“het bericht van inleiding”).

(2)

De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die op 14 februari 2023 was ingediend door PET Europe (“de klager”). De klacht werd ingediend namens de bedrijfstak van de Unie voor PET in de zin van artikel 5, lid 4, van de basisverordening. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal over dumping en de dreiging van schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een onderzoek te openen.

1.2.   Registratie

(3)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 3 en 4 van de voorlopige verordening, heeft de Commissie besloten de invoer van PET van oorsprong uit de VRC niet te registreren overeenkomstig artikel 14, leden 5 en 5 bis, van de basisverordening.

(4)

In zijn opmerkingen over de mededeling van de voorlopige bevindingen betoogde de klager dat de Commissie in overweging 3 van de voorlopige verordening het besluit inzake registratie heeft verward met de toepassing met terugwerkende kracht. Als reden om geen registratie op te leggen, gaf de Commissie aan dat er geen sprake was van een toename van de invoer. De klager voerde aan dat dit criterium relevant is voor artikel 10, lid 4 (toepassing met terugwerkende kracht) en niet voor artikel 14, lid 5, van de basisverordening. Volgens de klager heeft de Commissie de basisverordening dus onjuist toegepast.

(5)

Artikel 14, lid 5, van de basisverordening verwijst inderdaad niet uitdrukkelijk naar artikel 10, lid 4, van deze verordening. Artikel 14, lid 5, geeft echter duidelijk aan dat het doel van het registreren van de invoer is om vervolgens maatregelen op die invoer te kunnen toepassen. De registratie van de invoer op grond van artikel 14, lid 5, moet dus worden gerechtvaardigd met voldoende bewijs dat aan de voorwaarden van artikel 10, lid 4, van de basisverordening kan zijn voldaan. Het argument van de klager wordt dan ook afgewezen.

1.3.   Voorlopige maatregelen

(6)

Overeenkomstig artikel 19 bis van de basisverordening heeft de Commissie de partijen op 31 oktober 2023 een overzicht van de voorgestelde voorlopige rechten verstrekt, alsook nadere gegevens over de berekening van de dumpingmarges en de marges die toereikend zijn om de schade voor de bedrijfstak van de Unie weg te nemen. De belanghebbenden werd verzocht binnen drie werkdagen hun opmerkingen over de juistheid van de berekeningen kenbaar te maken. Er zijn geen opmerkingen over de juistheid van de berekeningen ontvangen.

(7)

Op 27 november 2023 stelde de Commissie bij Uitvoeringsverordening (EU) 2023/2659 van de Commissie (3) (“de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht in op de invoer in de Unie van PET van oorsprong uit de VRC.

1.4.   Vervolg van de procedure

(8)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan voorlopige antidumpingmaatregelen werden ingesteld (“mededeling van de voorlopige bevindingen”), hebben de klager, de producenten-exporteurs en hun vereniging, gebruikers en een niet-verbonden importeur opmerkingen ingediend.

(9)

De belanghebbenden die daartoe een verzoek hadden ingediend, zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Er hebben hoorzittingen plaatsgevonden met Svepol en PET Europe.

(10)

De Commissie is doorgegaan met het verzamelen en controleren van alle informatie die zij voor haar definitieve bevindingen nodig achtte. Bij het vaststellen van de definitieve bevindingen heeft de Commissie de opmerkingen van de belanghebbenden in overweging genomen en waar passend haar voorlopige conclusies herzien. Teneinde meer uitgebreide informatie ter beschikking te hebben inzake de verkoopprijzen, productiekosten en winstgevendheid in de Unie in de periode na het onderzoektijdvak, werden de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie verzocht verdere gegevens te verstrekken. Alle in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben de gevraagde informatie ingediend.

(11)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen alsook de mededeling van de definitieve bevindingen betoogde Unesda (4), een gebruikersvereniging, dat de Commissie het onderzoek had moeten beëindigen zodra duidelijk werd dat de klacht geen schade aan het licht bracht en dat de gegevens over het segment gerecycled PET (“rPET”) onjuist en onvolledig waren.

(12)

Er zij aan herinnerd dat de klacht eerder betrekking had op een dreiging van schade dan op het bestaan van aanmerkelijke schade en dat de beweringen in de klacht door het daaropvolgende onderzoek werden bevestigd. Zoals uiteengezet in overweging 204 van de voorlopige verordening, volstaat het voor de instelling van antidumpingrechten door de Commissie dat in het onderzoek wordt geconcludeerd dat er sprake is van een dreiging van aanmerkelijke schade overeenkomstig artikel 3, lid 9, van de basisverordening. Zoals uiteengezet in overweging 15 van de voorlopige verordening beschouwde de Commissie de geschatte gegevens over de rPET-industrie als voldoende bewijsmateriaal in het stadium van de klacht. Daarom worden de argumenten van Unesda afgewezen.

(13)

Unesda heeft aangevoerd dat de voorlopige verordening in strijd met het recht op een eerlijke rechtsbedeling was vastgesteld. Unesda verwees naar het feit dat de schadegegevens in oktober 2023 zijn gewijzigd en dat is besloten tot het opleggen van voorlopige rechten toen de belanghebbenden geen opmerkingen meer konden indienen. Unesda verklaarde dat de gebruikers niet de gelegenheid hebben gekregen om opmerkingen in te dienen nadat de klager in oktober 2023 de schadegegevens had ingediend. Unesda herhaalde haar argument in haar reactie op de mededeling van de definitieve bevindingen.

(14)

Ten eerste werden de definitieve schadegegevens op grond van macro-economische indicatoren pas in oktober 2023 verstrekt, omdat de Commissie een aanvullende analyse heeft uitgevoerd van het zeer dynamische rPET-segment dat meer dan vijftig producenten van uiteenlopende omvang en regelmatig veranderende capaciteiten betreft, een reeks opmerkingen van belanghebbenden heeft verwerkt, en met de klager een uitgebreid tekortkomingenproces heeft doorlopen om te komen tot objectieve en representatieve macro-economische indicatoren voor de gehele PET-industrie, inclusief het rPET-segment. Voorts werd de gebruikers en andere belanghebbenden gedurende de gehele procedure ruim de gelegenheid geboden om hun procedurele rechten naar behoren uit te oefenen, inclusief door een hoorzitting met de diensten van de Commissie, vele schriftelijke opmerkingen tot in oktober 2023, en opmerkingen over de voorlopige verordening. Bovendien waren de in oktober 2023 ingediende schadegegevens weergegeven in de mededeling van de voorlopige bevindingen, waarop alle belanghebbenden om opmerkingen werd verzocht. Unesda heeft inderdaad opmerkingen gemaakt over deze gegevens. De beschuldiging dat Unesda niet in de gelegenheid is gesteld om opmerkingen in te dienen, is derhalve als onjuist en ongegrond beschouwd.

(15)

De Commissie heeft alle belanghebbenden ingelicht over de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was een definitief antidumpingrecht in te stellen op ingevoerde PET van oorsprong uit de VRC (“mededeling van de definitieve bevindingen”). Alle partijen konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen indienen over de mededeling van de definitieve bevindingen.

(16)

De belanghebbenden die daartoe een verzoek hadden ingediend, zijn tevens in de gelegenheid gesteld om na de mededeling van de definitieve bevindingen te worden gehoord. Er heeft een hoorzitting plaatsgevonden met Svepol op 29 februari 2024.

(17)

Svepol voerde in haar antwoord op de mededeling van de definitieve bevindingen aan dat twee aspecten van het gedrag van de Commissie in het kader van dit onderzoek inbreuk maakten op de rechten van verdediging van Svepol en van andere belanghebbenden.

(18)

Ten eerste betwistte Svepol de vrijgave van het algemene informatiedocument (General Disclosure Document, GDD) aan de vooravond van de Chinese nieuwjaarsvakantie, ondanks het ontbreken van een onmiddellijke en dringende procedurele termijn om dit te doen. Volgens Svepol heeft de Chinese feestperiode het vermogen van Svepol en de producenten-exporteurs om hun recht om te worden gehoord uit te oefenen en om binnen de door de Commissie verstrekte termijn schriftelijk bewijsmateriaal over het GDD in te dienen, aanzienlijk verstoord en beperkt.

(19)

De Commissie herinnerde eraan dat de op grond van artikel 5 van de basisverordening geopende onderzoeken moeten worden afgerond binnen strikte wettelijke termijnen die in de basisverordening zijn voorgeschreven en die ook een aantal interne en externe procedurele stappen met zich meebrengen. De Commissie merkte op dat in het onderhavige geval de in artikel 20, lid 5, van de basisverordening vastgestelde termijn van ten minste tien dagen voor het maken van opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen naar behoren in acht werd genomen. Tegelijkertijd wordt overeenkomstig hetzelfde artikel de termijn vastgesteld met inachtneming van de urgentie van de zaak. De vaststelling van de termijn voor het reageren op het GDD door de belanghebbenden moet tegen deze achtergrond worden bekeken.

(20)

Voorts wordt naar behoren rekening gehouden met de omstandigheden waarin de belanghebbenden problemen zouden kunnen ondervinden bij het naleven van de door de Commissie vastgestelde termijnen en worden verlengingen van de termijnen toegestaan, in naar behoren gemotiveerde gevallen. Dit werd toegelicht in punt 9 van het bericht van onderzoek, waarin is bepaald dat de termijnen voor de indiening van andere in het bericht van inleiding vermelde informatie worden verlengd tot drie dagen, tenzij uitzonderlijke omstandigheden worden aangetoond (5). In casu is aan Svepol een verlenging van drie dagen toegekend op basis van de aangevoerde rechtvaardiging en zonder uitzonderlijke omstandigheden. De Commissie was volledig in overeenstemming met het bericht van inleiding en haar standaardpraktijk. Het argument dat de Commissie de rechten van verdediging van Svepol of andere belanghebbenden zou hebben geschonden, was derhalve ongegrond en moest worden afgewezen.

(21)

Ten tweede betwistte Svepol het feit dat betekenisvolle niet-vertrouwelijke samenvattingen van de vragenlijsten van de producenten in de Unie na het OT pas na het verzoek van Svepol en twee maanden na de indiening van de toepasselijke gevoelige gegevens door de producenten in de Unie ter beschikking werden gesteld. Bovendien is het feit dat de belanghebbenden slechts vier dagen na de bekendmaking van het GDD de relevante niet-vertrouwelijke samenvattingen hebben ontvangen van de gevoelige informatie waarop de Commissie zich baseerde en waarnaar zij in het GDD heeft verwezen, volgens Svepol noodzakelijkerwijs van invloed geweest op het vermogen van de belanghebbenden om binnen de door de Commissie verstrekte termijn bewijsmateriaal in te dienen en opmerkingen over het GDD in te dienen.

(22)

Ten eerste zijn in het GDD de nauwkeurige geaggregeerde gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie over de verkoopprijs, de productiekosten en de winstgevendheid verstrekt, terwijl de zinvolle niet-vertrouwelijke samenvattingen van de antwoorden op de vragenlijst alleen indexcijfers of orden van grootte bevatten met betrekking tot deze gevoelige en bedrijfsspecifieke informatie. Ten tweede is, zoals Svepol heeft opgemerkt, het ontbreken van zinvolle samenvattingen vier dagen na de mededeling van het GDD verholpen, waardoor Svepol negen dagen de tijd had om het in overweging te nemen en de relevante opmerkingen op te nemen in haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen. Ten derde werd Svepol, zoals uiteengezet in overweging 20, een verlenging van drie dagen toegekend voor een antwoord op de mededeling van de definitieve bevindingen. Aangezien dit procedurele aspect onverwijld is verholpen, kan het dus geen afbreuk hebben gedaan aan de procedurele rechten van de belanghebbenden in deze zaak en moesten de argumenten van Svepol dienovereenkomstig worden afgewezen.

1.5.   Steekproef

(23)

Er zijn geen opmerkingen ontvangen over de steekproef. Bijgevolg zijn de conclusies van de overwegingen 18 tot en met 27 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(24)

Overweging 33 van de voorlopige verordening bevat de definitie van het betrokken product. Dit onderzoek heeft betrekking op polyethyleentereftalaat (“PET”) met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5. Na de bepaling van de viscositeit wordt het viscositeitsgetal van PET gemeten aan de hand van een PET-oplossing in een bepaald oplosmiddel. Volgens de ISO-norm kunnen er voor deze meting vijf verschillende combinaties van oplosmiddelen worden gebruikt:

(a)

fenol/1,2-dichloorbenzeen (50/50);

(b)

fenol/1,1,2,2-tetrachloorethaan (50/50);

(c)

fenol/1,1,2,2-tetrachloorethaan (60/40);

(d)

o-chloorfenol;

(e)

dichloorazijnzuur.

(25)

Elk van deze oplosmiddelen kan een licht verschillend viscositeitsgetal opleveren, maar het getal dat met een bepaald oplosmiddel is verkregen kan met een wiskundige formule worden omgezet in het getal dat met een ander middel wordt verkregen.

(26)

De vorige toepasselijke standaard, DIN 53728, die is vervangen door ISO 1628-5, noemde uitsluitend het oplosmiddel fenol/1,2-dichloorbenzeen (50/50), dat onder overweging 24, punt a), is vermeld.

(27)

Voor de duidelijkheid, de uniforme toepassing door de douaneautoriteiten van de lidstaten en de consistentie ten opzichte van de vorige industriële norm wordt daarom voor deze procedure verduidelijkt dat de viscositeit van PET wordt gemeten in of omgezet naar het oplosmiddel fenol/1,2-dichloorbenzeen (50/50).

(28)

Wat de productomschrijving betreft heeft de producent-exporteur Ceville, ondersteund door de producent-exporteur INCOM Resources Recovery (Tianjin) Co., Ltd., als reactie op de mededeling van de voorlopige bevindingen haar verzoek herhaald dat rPET wordt uitgesloten van de productomschrijving van het onderzoek, zoals aangegeven in overweging 38 van de voorlopige verordening. Beide belanghebbenden wezen erop dat rPET een andere prijsstelling heeft dan nieuw PET (virgin PET, “vPET”), dat de duurzaamheidsdoelstellingen van de Unie gekoppeld zijn aan een stijgend gebruik van rPET en dat er momenteel geen rPET uit de VRC in de Unie wordt ingevoerd.

(29)

Het betrokken product zoals gedefinieerd door de Commissie omvat de invoer van zowel vPET als rPET uit de VRC, die concurreren met de door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde vPET en rPET. Het feit dat twee productsoorten een verschillende prijsstelling kunnen hebben, rechtvaardigt niet dat zij van een onderzoek worden uitgesloten. De Commissie heeft vastgesteld dat beide typen dezelfde fysische, technische en chemische kenmerken bezitten, dat zij met elkaar concurreren en dat vPET en rPET in bepaalde mate uitwisselbaar zijn (zie bijvoorbeeld de overwegingen 254 en 293 van de voorlopige verordening). Aan deze bevindingen wordt niet afgedaan door een verschil in prijsstelling. Het zou daarom ongepast en ineffectief zijn om rPET uit te sluiten van het toepassingsgebied van het onderzoek. Daarnaast is het niet juist dat er geen invoer van rPET heeft plaatsgevonden. Gedurende het onderzoektijdvak werd er wel degelijk rPET uit de VRC ingevoerd, zij het beperkt. Zoals hierboven opgemerkt heeft de Commissie hoe dan ook geconcludeerd dat beide productsoorten met elkaar concurreren. De invoer met dumping van PET uit de VRC, ongeacht of het om rPET of vPET gaat, bleek dus te leiden tot een dreiging van schade voor de PET-producenten in de Unie.

(30)

Aangezien geen andere opmerkingen over de productomschrijving en het soortgelijke product werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 33 tot en met 39 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   DUMPING

(31)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen hebben een in de steekproef opgenomen producent-exporteur, Sanfame Group, en een importeur, Svepol, opmerkingen ingediend over de voorlopige bevindingen inzake dumping.

3.1.   Normale waarde

(32)

De berekening van de normale waarde werd meer in detail weergegeven in de overwegingen 40 tot en met 138 van de voorlopige verordening.

3.1.1.   Bestaan van verstoringen van betekenis

(33)

Na de bekendmaking van de voorlopige maatregelen heeft Sanfame Group opmerkingen gemaakt over de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening in het huidige onderzoek. Sanfame Group voerde aan dat sommige factoren voor de productie van PET deels uit andere landen dan de VRC werden ingevoerd en niet aan verstoringen onderhevig waren, zodat de Commissie de werkelijke invoerprijzen had moeten gebruiken die de producent heeft betaald voor de ingevoerde grondstoffen in plaats van voor deze kosten een benchmark te hanteren, aangezien de werkelijke kosten geen verstoorde maar door marktkrachten bepaalde prijzen weerspiegelden.

(34)

De Commissie heeft dit argument afgewezen. Hoewel de Sanfame Group in haar antwoord op de vragenlijst aangaf dat zij sommige van de grondstoffen voor PET uit andere landen dan de VRC invoerde, gaf zij niet duidelijk en consistent aan welk deel van deze kosten buiten de VRC worden gemaakt en welke kosten niet aan verstoring onderhevig zijn. Sanfame Group heeft dus geen passend bewijs geleverd voor haar argument dat rekening moet worden gehouden met de werkelijke prijzen voor bepaalde hoeveelheden grondstoffen die onder marktomstandigheden worden ingevoerd. Bij gebrek aan bewijs dat de ingevoerde grondstoffen werden gebruikt om PET voor invoer in de Unie te produceren, heeft de Commissie derhalve besloten om voor de gehele hoeveelheid grondstoffen voor de productie van PET benchmarkprijzen te hanteren, en heeft zij het argument van deze onderneming afgewezen.

3.1.2.   Bronnen die zijn gebruikt om de niet-verstoorde VAA-kosten en winst vast te stellen

(35)

Na de bekendmaking van de voorlopige maatregelen hebben de Sanfame Group en Svepol opmerkingen ingediend over de keuze van de Commissie om de gegevens van de onderneming MPI Polyester Industries (“MPI”) te gebruiken voor de vaststelling van de benchmark voor VAA-kosten en winst in Maleisië, het representatieve land.

(36)

De Sanfame Group en Svepol herhaalden hun opmerkingen bij de tweede mededeling over de bronnen die zijn gebruikt voor de vaststelling van de normale waarde. In aanvulling op hun eerdere betoog voerden de Sanfame Group en Svepol aan dat Recron, dankzij haar geïntegreerde productie, een representatievere vervangende waarde is dan MPI. Svepol betoogde ook dat Recron produceerde op basis van paraxyleen, hetgeen vergelijkbaar is aan de in de steekproef opgenomen Chinese producenten, zodat de VAA-kosten van Recron een indicatie vormen voor die van de Chinese producenten.

(37)

Daarnaast voerde Svepol aan dat de Commissie niet had onderbouwd waarom de financiële gegevens van MPI en Recron verschillend moeten worden behandeld. Anders dan in de voorlopige conclusie van de Commissie was er volgens Svepol op de website van Recron geen aanwijzing te vinden dat deze onderneming zich voornamelijk richtte op complexe afgeleide polyesterproducten. Bovendien bleek uit de website van MPI wel de productiecapaciteit, maar niet dat haar belangrijkste activiteit qua omzet of kosten PET-hars was. De website vermeldde in plaats daarvan dat de harsfabriek en de spinnerij op actieve wijze gezamenlijk werden bestuurd. Svepol voerde verder aan dat zij voorafgaand aan dit onderzoek nooit van MPI had gehoord, terwijl Recron in de bedrijfstak een bekende producent is.

(38)

Voorts betoogde Svepol dat de Commissie de gegevens niet objectief had beoordeeld door voorlopig vast te stellen dat de winst en VAA-kosten van Recron onredelijk waren.

(39)

Zoals Sanfame Group in haar opmerkingen heeft toegegeven, maakte de openbaar beschikbare informatie van Recron het niet mogelijk de relevantie van PET ten opzichte van de totale omzet van de onderneming nauwkeurig te bepalen. De beschikbare gegevens hadden met andere woorden niet specifiek betrekking op de PET-activiteiten. De Commissie heeft gezocht naar de dichtstbijzijnde vervangende waarde die direct beschikbaar was, met inbegrip van geconsolideerde gegevens van producenten die onder meer actief zijn in de onderneming die het onderzochte product bestrijkt. Hoewel Recron inderdaad een grote onderneming is, geeft zij op haar website (6) aan dat zij behoort tot de grootste geïntegreerde polyester- en textielondernemingen ter wereld, met een focus op complexe afgeleide polyesterproducten. MPI richt zich daarentegen voornamelijk op de productie van PET-hars, zoals op haar website staat aangegeven (7). De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat MPI de dichtstbijzijnde direct beschikbare vervangende waarde was en besloot de gegevens van Recron niet te gebruiken. Deze beoordeling wijzigt niet door het nieuwe argument dat de geïntegreerde aard van Recron meer lijkt op de aard van de Chinese producenten-exporteurs in de steekproef. Zoals aangegeven omvat deze integratie ook complexe afgeleide producten waarop Recron zich richt en die geen deel uitmaken van het onderzochte product, zodat de geïntegreerde productiestructuur niet van vergelijkbare aard is met die van een fabrikant van PET-hars.

(40)

De Commissie bevestigde dus haar beslissing om de gegevens van MPI te gebruiken om een redelijke hoogte voor VAA-kosten en winst te bepalen en de normale waarde te berekenen.

3.1.3.   Uitvoerprijs

(41)

De details inzake de berekening van de uitvoerprijs zijn uiteengezet in de overwegingen 139 en 140 van de voorlopige verordening. Aangezien er geen opmerkingen zijn ontvangen, heeft de Commissie haar voorlopige bevindingen bevestigd.

3.1.4.   Vergelijking

(42)

De details van de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs zijn uiteengezet in de overwegingen 141 en 142 van de voorlopige verordening. Aangezien er geen opmerkingen zijn ontvangen, heeft de Commissie haar voorlopige bevindingen bevestigd.

3.1.5.   Dumpingmarges

(43)

Nadat de Commissie de argumenten in de overwegingen 33 en 35 heeft afgewezen, heeft zij de berekening van de dumpingmarge bevestigd overeenkomstig overweging 144 van de voorlopige verordening.

(44)

De definitieve dumpingmarges, uitgedrukt als een percentage van de cif-prijs (kosten, verzekering en vracht) grens Unie, vóór inklaring, zijn als volgt:

Onderneming

 

 

Sanfame Group:

Jiangsu Hailun Petrochemical Co., Ltd.

Jiangsu Xingye Plastic Co., Ltd.

Jiangyin Xingyu New Material Co., Ltd.

Jiangyin Xingtai New Material Co., Ltd.

16,0 %

 

China Resources Chemical Innovative Materials Group:

China Resources Chemical Innovative Materials Co., Ltd.

Zhuhai China Resources Chemical Innovative Materials Co., Ltd.

17,2 %

 

Wankai New Materials Group:

Wankai New Materials Co., Ltd.

Chongqing Wankai New Materials Technology Co. Ltd.

22,6 %

 

Andere medewerkende ondernemingen

19,7 %

 

Alle overige ondernemingen

24,2 %

4.   SCHADE

4.1.   Omschrijving van de bedrijfstak van de Unie en productie in de Unie

(45)

Aangezien er geen opmerkingen over de definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie zijn ontvangen, zijn de bevindingen in de overwegingen 150 en 151 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.2.   Verbruik in de Unie

(46)

Aangezien er geen opmerkingen over het verbruik in de Unie zijn ontvangen, zijn de bevindingen in de overwegingen 152 tot en met 155 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.3.   Invoer uit het betrokken land

(47)

Aangezien er geen opmerkingen zijn ingediend betreffende het volume, het marktaandeel en de prijs van de invoer uit het betrokken land, heeft de Commissie haar dienaangaande in de overwegingen 156 tot en met 164 van de voorlopige verordening getrokken conclusie bevestigd.

4.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.4.1.   Algemene opmerkingen

(48)

Er zijn geen opmerkingen betreffende dit deel van de voorlopige verordening ontvangen.

4.4.2.   Macro-economische indicatoren

(49)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft de klager een herziene versie van de macro-economische gegevens voor het eerste kwartaal van 2023 verstrekt (tabel 14 van de voorlopige verordening), waarin rekening wordt gehouden met de bijgewerkte onderliggende gegevens over rPET-productie van de bedrijfstakdeskundigen van Wood Mackenzie, waaruit de cijfers voor de verkoop van rPET zijn geëxtrapoleerd. Deze wijziging heeft in het eerste kwartaal van 2023 geleid tot lagere cijfers inzake de PET-productie van de bedrijfstak van de Unie, ongeveer 33 700 ton lager, en inzake PET-verkoop in de Unie, meer dan 32 100 ton lager. Dit resulteerde op zijn beurt in overeenkomstig lagere cijfers betreffende het verbruik in de Unie in dat kwartaal, zoals weergegeven in tabel 14 van de voorlopige verordening. Deze wijziging betekende echter niet dat de waargenomen trends veranderden, zodat de uitkomst van de beoordeling door de Commissie niet werd beïnvloed. Nadat de invoercijfers voor het eerste kwartaal van 2023 door Eurostat waren geactualiseerd (van 134 604 tot 127 608 ton), daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in dat kwartaal namelijk met ongeveer 1 procentpunt (van 63 % naar 62 %), terwijl het marktaandeel van de Chinese invoer gelijk bleef.

(50)

Volgens Unesda was in de gegevens die de klager had verstrekt in oktober 2023 (“gegevens van oktober”) en die door de Commissie zijn gebruikt voor de voorlopige schadevaststelling, geen rekening gehouden met de gegevens in het dossier die door Unesda waren verstrekt. Unesda wees op significante verschillen in de gegevens die gedurende het verloop van het onderzoek door de klager waren verstrekt.

(51)

Ten eerste vormden de door de klager verstrekte gegevens van oktober zijn definitieve antwoord op de vragenlijst van de Commissie over macro-economische indicatoren, nadat er een aantal verzoeken aan de klager waren gericht om de door de Commissie gevonden gebreken in de gegevens te herstellen. Benadrukt wordt dat de verzoeken wegens tekortkomingen voortvloeiden uit nader feitenonderzoek door de Commissie en verschillende opmerkingen die in de loop van het onderzoek door belanghebbenden, met name Unesda, zijn gemaakt.

(52)

Ten tweede weerspiegelden de gegevens van oktober geverifieerde gegevens over de medewerkende ondernemingen en de beste beschikbare en onderbouwde gegevens over de rPET-producenten in de Unie. Unesda heeft niet aangetoond op welke grond de gegevens van oktober onjuist of niet-representatief moeten worden geacht. Zij heeft niet aangegeven waarom de Commissie in plaats daarvan andere gegevens zou moeten gebruiken, of in welk opzicht de gegevens waarnaar Unesda verwees meer gedetailleerd of nauwkeurig waren dan de gegevens van oktober.

(53)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen alsook de mededeling van de definitieve bevindingen trok Unesda de wijzigingen in de macro-economische gegevens in twijfel en gaf het aan dat de klager de verkopen, productie en consumptie in de Unie onderschatte door gebruik te maken van gegevens uit verschillende bronnen, waardoor het intern gebruik werd verdubbeld en de gegevens over vPET en rPET in dat opzicht door elkaar werden gehaald.

(54)

De door Unesda geuite beschuldigingen van gegevensmanipulatie zijn ongegrond. De Commissie heeft zich grote moeite getroost om de tekortkomingen in de macro-economische gegevens, met name betreffende rPET, te verhelpen. Alle belanghebbenden hebben hun standpunten en gegevens ingediend en de Commissie heeft besloten om de gegevens van respectievelijk Wood Mackenzie en PRE (Plastic Recyclers Europe, een overkoepelende vereniging van rPET-gebruikers) te gebruiken om de redenen die in de overwegingen 56 en 57 staan aangegeven. De Commissie heeft de correcties die tot de gegevens van oktober hebben geleid, aangevraagd om te zorgen dat de gebruikte gegevens de actuele antwoorden en/of geverifieerde gegevens weerspiegelden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(55)

Verder verwees Unesda naar het PET Market Report 2022 (marktverslag PET 2022) en het daarin opgenomen exploitatieniveau van rPET-producenten als basis voor de raming van de productie, en bestreed het gebruik van de gegevens van Wood Mackenzie om de rPET-productie te ramen.

(56)

De Commissie heeft naar behoren rekening gehouden met de verschillende bestaande bronnen en heeft geprobeerd om bij gebrek aan nauwkeurige gegevens over rPET de meest betrouwbare en objectieve vervangende waarde te vinden. Het PET Market Report 2022 werd om twee redenen ongeschikt bevonden: het gebruikte alleen 2020 als referentiejaar om de exploitatiecapaciteit vast te stellen en omvatte gegevens over het Verenigd Koninkrijk, Zwitserland en Noorwegen. De gegevens van Wood Mackenzie omvatten daarentegen jaarlijkse cijfers over het verbruik van vlokken (d.w.z. rPET-productie) en betrof specifiek de productie van de bedrijfstak van de Unie. Wood Mackenzie maakte zelfs onderscheid tussen enerzijds de rPET-productie van food- en non-foodkwaliteit en anderzijds de productie uit chemische recycling, en werd daarom als informatiebron per totaal betrouwbaarder en beter geïnformeerd geacht. Hoe dan ook, zelfs indien het PET Market Report werd gebruikt om de rPET-productie te schatten, zou het effect op de indicatoren (8) minimaal zijn en geen verandering teweegbrengen in de conclusies van de Commissie over de vraag of er in deze zaak sprake is van dreiging van schade.

(57)

Verder betoogde Unesda dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met gedetailleerde informatie over rPET-producenten in de Unie, waaronder de identificatie van de ondernemingen en hun productiecapaciteit gedurende de beoordelingsperiode. Unesda heeft zichzelf echter tegengesproken door vol te houden dat de geaggregeerde jaarlijkse gegevens over de productiecapaciteit in de Unie die afkomstig waren van PRE (9), en die uiteindelijk door de Commissie in haar beoordeling zijn gebruikt, exact overeenkwamen met de door de gebruikers verstrekte gegevens. Zoals eerder uiteengezet, heeft de Commissie verschillende bronnen beoordeeld en heeft besloten om de meest betrouwbaar geachte bron te gebruiken, die in het geval van de rPET-productiecapaciteit bestond uit de gegevens van een overkoepelende vereniging die de rPET-producenten vertegenwoordigde (PRE).

(58)

Aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen, zijn de conclusies in de overwegingen 170 tot en met 182 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.3.   Micro-economische indicatoren

(59)

Aangezien geen opmerkingen over de micro-economische indicatoren werden ontvangen, zijn de conclusies in de overwegingen 183 tot en met 198 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.4.   Ontwikkelingen in het onderzoektijdvak en in de periode na het onderzoektijdvak

(60)

Op basis van de beoordeling in overweging 197 van de voorlopige verordening, heeft de Commissie de gegevens over de periode na het onderzoektijdvak (“na het OT”) geanalyseerd, zoals weergegeven in tabel 1 (verkoopprijzen, productiekosten en winstgevendheid in de Unie, en Chinese invoervolumes en -prijzen, in het tweede en derde kwartaal van 2023).

Tabel 1

Verkoopprijzen/productiekosten/winstgevendheid in de Unie en Chinese invoervolumes/-prijzen, 2e-3e kwartaal 2023

 

Verkoopprijs in de Unie (EUR/ton)

Productiekosten in de Unie (EUR/ton)

Winstgevendheid in de Unie (%)

Chinese invoer (ton)

Chinese invoerprijzen inclusief gemeenschappelijk invoerrecht van 6,5 % (EUR)

2e kwartaal 2023

1 111

1 140

–11  %

88 952 (inclusief [10 000 -15 000 ] ton invoer door de bedrijfstak van de Unie)

1 067

3e kwartaal 2023

1 008

1 122

–13  %

20 294 (geen gegevens over invoer door de bedrijfstak van de Unie beschikbaar)

1 033

Bron:

Antwoord van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst, Eurostat.

(61)

Bovendien heeft de Commissie als reactie op de argumenten van de belanghebbenden (voornamelijk weergegeven in de overwegingen 82, 93 en 125) in tabel 2 voor het onderzoektijdvak een overzicht gegeven van gegevens betreffende micro-economische indicatoren (verkoopprijs en productiekosten in de Unie), op een gedetailleerder niveau en per kwartaal.

Tabel 2

Verkoopprijzen en productiekosten in de Unie tijdens het onderzoektijdvak en in het 1e kwartaal van 2023

 

1e kwartaal 2022

2e kwartaal 2022

3e kwartaal 2022

4e kwartaal 2022

1e kwartaal 2023

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie (EUR/ton)

1 350

1 511

1 538

1 347

1 114

Index

100

112

114

100

83

Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

1 198

1 383

1 408

1 460

1 209

Index

100

115

118

122

101

Bron:

Antwoord van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.

4.4.5.   Conclusie inzake schade

(62)

De Commissie heeft definitief geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie negatief werd beïnvloed door de invoer uit de VRC, met name aan het einde van het onderzoektijdvak, maar niet in die mate dat de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

(63)

De Commissie is daarom overgegaan tot de analyse van een dreiging van aanmerkelijke schade overeenkomstig artikel 3, lid 9, van de basisverordening.

5.   DREIGING VAN SCHADE

5.1.   Inleiding

(64)

Zoals aangegeven in overweging 197 van de voorlopige verordening heeft de Commissie na het opleggen van de voorlopige maatregelen haar prospectieve analyse voortgezet door gegevens te verzamelen over het tweede en derde kwartaal van 2023, met name betreffende de winstgevendheid van de producenten in de Unie en de verkoopprijzen en de productiekosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, in vergelijking met de prijzen van de invoer uit de VRC (zie tabel 1). Vervolgens heeft de Commissie onderzocht of deze aanvullende gegevens de bevindingen op basis van de gegevens uit het onderzoektijdvak en het eerste kwartaal van 2023 bevestigen of ontkrachten (zie met name de overwegingen 79, 96, 119, en 126 voor meer details over deze bevindingen).

(65)

In punt 5.3 bespreekt de Commissie alle opmerkingen die na het opleggen van de voorlopige antidumpingmaatregelen zijn ontvangen en die na de beoordelingen en het aanvullend onderzoek in de definitieve fase nog relevant waren.

5.2.   Definitieve beoordeling

5.2.1.   Actualisering van gegevens over Chinese invoer van na het onderzoektijdvak

(66)

Zoals uiteengezet in overweging 210 van de voorlopige verordening, nam de invoer uit het betrokken land tussen 2019 en het onderzoektijdvak aanzienlijk toe, van 192 941 tot 305 055 ton.

(67)

De beschikbare gegevens voor de aanvullende periode van juli tot en met september 2023 toonden aan dat de invoer met dumping uit de VRC, uitgedrukt in maandelijkse gemiddelden, begon te dalen in vergelijking met het onderzoektijdvak (“OT”) en de periode na het OT tot juni 2023.

Tabel 3

Volume van de Chinese invoer in de periode na het onderzoektijdvak

Volume van de Chinese invoer (ton)

Januari 2023

Februari 2023

Maart 2023

April 2023

Mei 2023

Juni 2023

Juli 2023

Augustus 2023

September 2023

 

35 842

42 619

49 148

31 579

39 561

17 813

11 703

4 955

3 636

Bron:

Eurostat.

(68)

De Commissie heeft dus vastgesteld dat de stijgende trend van het volume na het tweede kwartaal van 2023 is gestopt. Bij de beoordeling van het belang en de betrouwbaarheid van deze cijfers voor het bevestigen of ontkrachten van de analyse inzake de dreiging van schade, heeft de Commissie echter ook opgemerkt dat de daling van de gemiddelde maandelijkse invoervolumes uit de VRC van juli tot en met september 2023 (ten opzichte van 2022) kon worden toegeschreven aan het afschrikkend effect van i) de opening van de huidige procedure op 30 maart 2023 met een duidelijke mogelijkheid dat er binnen ten hoogste acht maanden voorlopige maatregelen werden genomen, en ii) het op 31 mei 2023 door de klager ingediende registratieverzoek. Met andere woorden, de gegevens van na het onderzoektijdvak en tot juni 2023, vlak nadat de klager had verzocht om registratie van de invoer, bevestigen dat de waargenomen invoer met dumping gedurende de beoordelingsperiode significant is gestegen. De significante daling van het invoervolume vanaf juni 2023 doet niets af aan deze conclusie, aangezien die waarschijnlijk het gevolg is van het verzoek tot registratie van de invoer met het oog op toepassing van de rechten met terugwerkende kracht. Dat verzoek had onvermijdelijk een afschrikkende werking voor het invoervolume, temeer omdat er toen geen aanwijzing was over hoe hoog die rechten eventueel zouden zijn. Hieruit volgt dat de significante stijging van de invoer vanaf 2021, die is bevestigd door de gegevens over de periode na het onderzoektijdvak, erop wijst dat er waarschijnlijk sprake was van een aanzienlijke toename van de invoer in de zin van artikel 3, lid 9, punt a), van de basisverordening.

(69)

In haar antwoord op de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Unesda aan dat de invoer uit China volgens gegevens van Eurostat in 2023 met 20 % is gedaald en dat er geen reden is om aan te nemen dat deze naar het niveau van 2022 zal gaan. Hoewel de trend van de toenemende invoer uit de VRC na het tweede kwartaal van 2023 was gestopt, hadden de opening van dit onderzoek en het verzoek om registratie, zoals uiteengezet in overweging 68, onvermijdelijk een afschrikkend effect op de omvang van de invoer. Daarom is dit argument van Unesda afgewezen.

(70)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde CPCIF ook de volgende argumenten aan met betrekking tot het door de Commissie in overweging 68 vastgestelde afschrikkende effect.

(71)

CPCIF voerde aan dat de aanzienlijke daling van de invoer in het vierde kwartaal van het OT aantoont dat de daling van de Chinese invoervolumes reeds aan de gang was voordat een vermeend afschrikkend effect had kunnen bestaan. De Commissie merkte op dat het bestaan van een afschrikkend effect betrekking had op de periode na het OT en dat een tijdelijke daling van de invoer in het laatste kwartaal van het OT de geldigheid van de conclusie in overweging 68 niet aantast. De Chinese invoer was in de gehele beoordelingsperiode immers aanzienlijk gestegen en de invoerdaling in het vierde kwartaal van 2022 volgde op een doorlopende, sterke stijging van de invoer met dumping in de voorafgaande kwartalen en werd gevolgd door een verdere stijging in het eerste kwartaal na het onderzoektijdvak. Een dergelijke daling in het vierde kwartaal van 2022 kon dus niet afdoen aan de bevindingen van de Commissie dat de invoer in de nabije toekomst verder zou toenemen indien geen maatregelen zouden worden genomen.

(72)

Voorts voerde CPCIF met betrekking tot het afschrikkende effect van het onderhavige onderzoek aan dat de redenering van de Commissie moet worden gestaafd met concreet bewijsmateriaal en niet louter door veronderstellingen. Volgens CPCIF vormt de loutere conclusie dat een daling van het invoervolume een waarschijnlijk gevolg is van de opening van een onderzoek of een verzoek tot registratie, geen positief bewijs of een objectief onderzoek.

(73)

Ten eerste heeft de Commissie, zoals duidelijk blijkt uit overweging 68 in haar geheel beschouwd, een afschrikkend effect vastgesteld van de inleiding van de huidige aanbesteding en van het verzoek om registratie op de omvang van de invoer. Ten tweede is de conclusie gebaseerd op een objectieve beoordeling van positieve, bevestigende en verifieerbare informatie over de invoer die door Eurostat is gepubliceerd. Het is slechts logisch dat de opening van een onderzoek, gevolgd door de mogelijkheid van registratie van de invoer met het oog op de instelling met terugwerkende kracht van mogelijke rechten van onbekende omvang, een afschrikkend effect zou hebben op de importeurs van PET in de Unie. Dit effect komt duidelijk naar voren in de invoerstatistieken. Bovendien hebben de belanghebbenden, zoals hieronder uiteengezet, geen andere geldige verklaring gegeven voor aanzienlijk lagere invoervolumes na de opening van het onderzoek en het verzoek tot registratie van de invoer. Dit argument is derhalve afgewezen.

(74)

Tot slot voerde CPCIF aan dat uit de ontwikkeling van de invoer uit het verleden (onder verwijzing naar de daling van de invoer van PET uit de VRC in de loop van 2018 of 2021) blijkt dat aanhoudende dalingen van de invoer geen verband houden met de opening van antidumpingonderzoeken; daarom is volgens CPCIF de bewering dat de opening van het huidige onderzoek en het registratieverzoek een afschrikkend effect hebben, ongegrond. Er werd niet betwist dat niet is uitgesloten dat andere factoren die geen verband houden met het antidumpingonderzoek (zoals de in 2021 waargenomen dramatische stijging van de scheepvaarttarieven) in het verleden tot een daling van de invoer hebben geleid. Voor de periode na het OT heeft CPCIF echter geen bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat andere factoren verantwoordelijk zouden zijn geweest voor de daling in het onderhavige geval en dat dit niet te wijten is aan de opening van dit onderzoek en aan de indiening van een registratieverzoek, zoals uiteengezet in overweging 68. Bijgevolg werden de argumenten van CPCIF afgewezen.

(75)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Svepol aan dat elke daling van de invoervolumes die de Commissie in juni 2023 voor het eerst had waargenomen, noodzakelijkerwijs het gevolg moet zijn van een commerciële trend die verscheidene maanden vóór de opening van dit onderzoek is begonnen, namelijk de terugkeer van de containerverzendkosten naar een normaal niveau, wat leidde tot stopzetting van breakbulkzendigen. In deze context verwees Svepol naar de aanzienlijke vertraging tussen de onderhandeling over de verkoop, dus het moment waarop het product in de VRC wordt besteld, en de invoer in de Unie. Svepol herinnerde er voorts aan dat de gemiddelde tijd tussen het plaatsen van een bestelling voor een breakbulkzending en de aankomst ervan in de EU varieerde van 4 tot 6 maanden.

(76)

Zoals uiteengezet in overweging 68, had de inleiding van de huidige procedure op 30 maart 2023 al een afschrikkend effect op de invoer uit de VRC in de periode na het OT. Bovendien is de doorvoertijd voor breakbulkzendingen mogelijk langer, maar deze werden na de normalisering van de verzendingstarieven en in de periode na het OT stopgezet. De normale verzendingstijden voor standaardcontainerzendingen zouden niet meer dan 2-3 maanden (10) bedragen en dus, zelfs nadat rekening is gehouden met de tijdspanne tussen de onderhandelingen over de verkoop en de werkelijke invoer, en zelfs wanneer ervan wordt uitgegaan dat de laatste bulkzending in maart 2023 is aangekomen (zie overweging 103), zouden zendingen in standaardcontainers verantwoordelijk zijn voor grote invoervolumes in het tweede kwartaal van 2023. Hieruit volgt dat de daling van de invoer in juni 2023 het gevolg zou zijn van de gebeurtenissen van april 2023. De daling van het volume van de Chinese invoer in juni 2023 kan derhalve worden verklaard door het afschrikkende effect van de opening van het onderzoek eind maart 2023, in plaats van door de overschakeling van breakbulkzendingen naar normale containerzendingen. In april en mei 2023, dat wil zeggen na de laatste bulkzending in maart, bleven aanzienlijke hoeveelheden uit China in containers aankomen, zodat de daling van het volume van de invoer uit China vanaf juni 2023 niet door die omschakeling had kunnen worden veroorzaakt.

(77)

Met betrekking tot het belang van breakbulkverzending en de relatie ervan met de containerscheepvaart voerde Svepol in zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen aan dat een feitelijk correcte analyse zou hebben aangetoond dat de stijging in 2022 het gevolg was van het feit dat China, na de stijging van de containerverzendkosten, het enige land van uitvoer was dat in staat was om breakbulkzendingen naar de EU uit te voeren, waardoor een concurrentievoordeel werd verkregen ten opzichte van andere PET-exporterende landen. Zodra de containerverzendkosten weer op een normaal niveau kwamen te liggen, verloor China dit voordeel, wat logischerwijs leidde tot een daling van de invoer uit China en een toename van de invoer uit andere bronnen. Volgens deze redenering zouden de invoervolumes van vóór de crisis uit de andere PET-exporterende landen in 2022 (tot op zekere hoogte) door China zijn opgevangen, vanwege zijn capaciteit op het gebied van breakbulkverzending, en vervolgens door de derde landen in kwestie worden hersteld nadat de crisis voorbij was en nadat China zijn concurrentievoordeel had verloren. Deze analyse wordt niet ondersteund door de feiten in deze zaak. Zoals blijkt uit tabel 16 van de voorlopige verordening (en dit wordt niet betwist door Svepol), veroverden de belangrijkste PET-exporterende landen, Egypte, Turkije en Vietnam, in 2022 allemaal marktaandeel in plaats van marktaandeel te verliezen. Een theorie als zou China in het derde kwartaal van 2023 de gevolgen van zijn concurrentievoordeel op het gebied van verzending zijn verloren en het marktaandeel dat voorheen uit derde landen werd gehaald, werd herwonnen, is niet correct. China heeft nooit marktaandeel van deze landen overgenomen. Zoals blijkt uit tabel 14 van de voorlopige verordening was de enige belangrijke verliezer van marktaandeel tussen het eerste kwartaal van 2022 en het eerste kwartaal van 2023 de bedrijfstak van de Unie, die in die periode 11 procentpunt aan marktaandeel verloor. Hieruit volgt dat de daling van de invoer van Chinees PET vanaf juni 2023 niet werd veroorzaakt door het terugwinnen door andere PET-exporterende landen van marktaandelen die zij 2022 nooit hadden verloren, maar door de opening van het antidumpingonderzoek naar de invoer uit China drie maanden daarvoor.

5.2.2.   Andere elementen: winstgevendheid en andere economische indicatoren

(78)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 230, 231 en 233 en in tabel 14 van de voorlopige verordening, bereikte de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in het vierde kwartaal van 2022 en het eerste kwartaal van 2023, toen de Chinese druk vanwege de continu stijgende invoer het meest werd gevoeld, onhoudbare niveaus van respectievelijk –12 % en –11 %.

(79)

Uit de aanvullende gegevens die over de periode na het OT zijn verzameld, bleek dat deze negatieve winstgevendheidstrend van de producenten in de Unie voortduurde (zie tabel 1) met in het tweede en het derde kwartaal van 2023 een verlies van respectievelijk –11 % en –13 %.

(80)

Volgens Svepol wordt het feit dat de lagere winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie in het vierde kwartaal van 2022 en het eerste kwartaal van 2023 niet door invoer uit de VRC werd veroorzaakt, bevestigd doordat de winstgevendheid van de producenten in de Unie in 2023 bleef dalen terwijl het volume van de invoer uit de VRC ten opzichte van juni 2023 aanmerkelijk was gedaald.

(81)

De Commissie is het niet eens met de lezing van de feiten van Svepol. De Commissie heeft (op grond van toelichtingen van de belanghebbenden) vastgesteld dat er een aanzienlijke vertraging ligt tussen de onderhandeling over de verkoop, dus het moment waarop het product in de VRC wordt besteld, en de invoer in de Unie. De verkopen van de VRC en die van de Unie concurreren met elkaar op het tijdstip waarop over de verkoop wordt onderhandeld. Bovendien en zoals in overweging 68 is uiteengezet, houdt de significante daling van het invoervolume vanaf juni 2023 verband met het antidumpingonderzoek en in het bijzonder met het registratieverzoek, en niet met een bepaalde marktwerking. De daling van het invoervolume die vanaf juni 2023 werd waargenomen, vormde waarschijnlijk een weerspiegeling van de inspanningen van de importeurs om zich minder bloot te stellen aan mogelijke antidumpingrechten met terugwerkende kracht, maar nam de prijsdruk van de invoer met dumping uit de VRC niet weg omdat die toen niet door enige maatregel werd gehinderd. Het is dus niet verwonderlijk dat de bedrijfstak van de Unie verlieslijdend bleef en zich niet onmiddellijk herstelde toen de statistieken een dalende invoer met dumping lieten zien.

5.3.   Opmerkingen van de belanghebbenden na de voorlopige maatregelen

(82)

In haar opmerkingen over de mededeling van de voorlopige bevindingen betoogde CPCIF dat de Commissie geen kwartaalgegevens had verstrekt over de prijzen van de bedrijfstak van de Unie gedurende het OT en evenmin gegevens van na het OT verschafte over de prijzen in de Unie, zodat de Commissie de prijzen en de effecten daarop niet objectief, op basis van positief bewijsmateriaal heeft onderzocht. CPCIF voerde verder aan dat er in de voorlopige verordening geen gegevens over de periode na het OT waren verstrekt over de invoer uit de VRC door de klagende ondernemingen van de bedrijfstak van de Unie.

(83)

Zoals vastgesteld in overweging 231 van de voorlopige verordening verkocht de bedrijfstak van de Unie in het laatste kwartaal van het OT en het eerste kwartaal na het OT immers onder de productiekosten. De Commissie heeft dus objectief onderzoek gedaan naar de effecten van de invoer met dumping uit de VRC op de prijzen in de Unie, op basis van positief bewijsmateriaal. Het feit dat de specifieke gegevens over de kwartaalprijzen in de Unie, productiekosten in de Unie en de invoerprijzen en invoervolumes met aanduiding van de invoer door klagende producenten in de Unie, in het OT en daarna (die nu voor de volledigheid en duidelijkheid zijn weergegeven in respectievelijk tabel 1 en tabel 2), eerder niet in de voorlopige verordening waren opgenomen, doet niet af aan de uiteindelijke conclusie van de Commissie.

(84)

CPCIF betoogde dat de beoordeling door de Commissie in de voorlopige verordening was gebaseerd op onjuiste invoergegevens. Volgens CPCIF heeft Eurostat over de eerste helft van 2023 een invoer uit de VRC van 216 560 ton gemeld, anders dan de 223 558 ton die de Commissie hanteert. Ook lag de geregistreerde invoer over de overeenkomstige periode in 2022 op 144 706 ton, anders dan de bevinding van 139 672 ton van de Commissie. De stijging van de invoer uit de VRC op jaarbasis zou dus lager dan 50 % zijn in plaats van de door de Commissie genoemde 60 %.

(85)

De beoordeling van de Commissie in de voorlopige verordening was gebaseerd op de invoergegevens die waren gemeld toen de gegevens werden verzameld voor de voorlopige fase van het onderzoek. Het verschil tussen de door de Commissie gebruikte gegevens en de gegevens die CPCIF heeft verzameld, wordt veroorzaakt door het tijdstip waarop de gegevens bij Eurostat zijn opgevraagd. De op Eurostat gerapporteerde gegevens worden namelijk van tijd tot tijd bijgewerkt. Ongeacht dit punt zouden de herziene gegevens hoe dan ook de beoordeling van de Commissie niet kunnen ontkrachten of anderszins wijzigen en zou de bevinding in overweging 210 van de voorlopige verordening in wezen dezelfde blijven, namelijk dat er een aanzienlijke toename van de invoer met dumping op de markt van de Unie was vastgesteld, waardoor de invoer waarschijnlijk nog aanzienlijk in omvang zou toenemen.

(86)

Svepol en Unesda betoogden dat de marginale stijging van 1 naar 1,5 % marktaandeel van invoer uit de VRC in de beoordelingsperiode geen basis kan vormen voor een bevinding van dreiging van schade. Svepol maakte verder een vergelijking tussen de ontwikkeling van het marktaandeel van de invoer uit de VRC en dat van de invoer uit andere derde landen, en verwees naar het snel stijgende marktaandeel van Turkije, Vietnam en Egypte (een geaggregeerde stijging in marktaandeel van 5 procentpunten).

(87)

Ten eerste sloeg de stijging van 1 naar 1,5 % Chinees marktaandeel op het aandeel na aftrek van de invoer uit de VRC door de bedrijfstak van de Unie. In deze context is het onduidelijk wat het aandeel van de invoer door de bedrijfstak van de Unie en daaraan verbonden ondernemingen uit andere derde landen was, zodat vergelijking door Svepol niet als eerlijk en objectief kan worden beschouwd. Bovendien heeft Svepol de groei van het marktaandeel van de andere grote landen van uitvoer geaggregeerd en dit geaggregeerde cijfer vergeleken met de invoer uit de VRC.

(88)

Ongeacht het bovenstaande en anders dan partijen hebben betoogd, is de Commissie bij de vaststelling van de aanzienlijke toename van de invoer met dumping niet alleen afgegaan op het gestegen marktaandeel van de invoer uit de VRC in de gehele beoordelingsperiode. Gelet op de feiten van deze zaak zou die aanpak niet passend zijn, in het bijzonder omdat de dreiging van schade pas tegen het einde van het OT zichtbaar werd. Zoals uiteengezet in overweging 210 van de voorlopige verordening is er een gedetailleerdere analyse uitgevoerd, waarbij de ontwikkeling van het marktaandeel van de invoer met dumping gedurende relevante perioden werd beoordeeld, dat wil zeggen dat 2021 werd vergeleken met het OT en de eerste helft van 2022 met de eerste helft van 2023. Deze beoordeling wees op een aanzienlijke toename en gaf aan dat de invoer uit de VRC waarschijnlijk aanzienlijk zou toenemen. Het argument van Svepol en Unesda is derhalve afgewezen.

(89)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Unesda aan (onder verwijzing naar het feit dat 45-62 % van de toename van de invoer uit de VRC in het OT door de klager werd veroorzaakt) dat er geen reden is om aan te nemen dat de invoer opnieuw aanzienlijk zal toenemen indien de bedrijfstak van de Unie de invoer uit de VRC niet herstart. In dit verband wordt opgemerkt dat de vaststelling van een schadeveroorzakende dreiging niet afhangt van de invoer van de bedrijfstak van de Unie en dat deze invoer, zoals uiteengezet in overweging 252 van de voorlopige verordening, geen invloed heeft op de schadeanalyse van de Commissie.

(90)

Volgens CPCIF had de Commissie vastgesteld dat Chinese exporteurs vanwege de handelsbeschermingsmaatregelen van bepaalde landen geen enkele toegang tot de betreffende markten konden krijgen. Verder betoogde CPCIF dat de Commissie had nagelaten om in het OT of in de periode daarna alternatieve uitvoermarkten te onderzoeken. CPCIF wees op markten als Indonesië, India of Japan en hun significante invoercapaciteit en/of aanzienlijke invoer uit de VRC in september 2023, ondanks het bestaan van handelsbeschermingsmaatregelen. CPCIF herhaalde zijn argumenten na de mededeling van de definitieve bevindingen.

(91)

Ten eerste heeft de Commissie niet geconcludeerd dat Chinese exporteurs vanwege de handelsbeschermingsmaatregelen van bepaalde landen geen enkele toegang tot de betreffende markten konden krijgen. Zij heeft daarentegen in overweging 217 van de voorlopige verordening gesteld dat bepaalde markten steeds moeilijker toegankelijk (maar niet geheel ontoegankelijk) zijn geworden voor Chinese producenten-exporteurs. Ten tweede en anders dan CPCIF stelt, zijn de uitvoermarkten voor Chinees PET naar behoren onderzocht. Zoals vermeld in overweging 220 van de voorlopige verordening, benaderde geen andere Chinese uitvoerbestemming voor PET, met uitzondering van de Russische Federatie, het volume van de uitvoer naar de Unie tijdens het OT. Bovendien zette deze trend zich ook na het OT voort, in de eerste helft van 2023. Uit de statistieken bleek dat de Unie de belangrijkste bestemming van de uitvoer van PET uit de VRC is en dat een groot deel van de Chinese overcapaciteit bij het uitblijven van maatregelen zeer waarschijnlijk bestemd zou zijn voor uitvoer naar de Unie. De belanghebbenden hebben geen onderbouwde argumenten aangevoerd die deze bevinding weerleggen. Bovendien werden de cijfers betreffende de uitvoer uit de VRC naar de Unie en de vergelijking daarvan met de uitvoer naar andere markten in de tweede helft van 2023 voor deze analyse als niet-representatief beschouwd, gezien het afschrikkende effect van dit onderzoek op het volume van de invoer uit de VRC (zie overweging 68). De Commissie verwees verder naar de beoordeling in de overwegingen 221 en 247 van de voorlopige verordening, die geldig bleef.

(92)

In antwoord op de mededeling van de definitieve bevindingen voerde CPCIF aan dat de Commissie, door een beroep te doen op een afschrikkend effect, het doel van artikel 3, lid 9, punt b), van de basisverordening betreffende de beschikbaarheid van andere uitvoermarkten om eventuele extra uitvoer te absorberen, in wezen teniet doet bij de beoordeling van de waarschijnlijkheid van een aanzienlijke toename van de uitvoer met dumping naar de Unie. Er werd aan herinnerd dat de Commissie de beschikbaarheid van andere exportmarkten naar behoren heeft geanalyseerd, met name in de periode die bepalend was voor de vaststelling van een schadeveroorzakende dreiging, en alle inhoudelijke opmerkingen in dit verband heeft behandeld (zie de overwegingen 217, 220 en 221 van de voorlopige verordening alsook overweging 91). Zoals duidelijk blijkt uit overweging 91, is de verwijzing naar het afschrikkend effect beperkt tot de periode na het OT van de tweede helft van 2023 en vormt zij niet de enige rechtvaardiging voor de bevindingen van de Commissie met betrekking tot artikel 3, lid 9, punt b), van de basisverordening.

(93)

Svepol benadrukte dat een dreiging van aanmerkelijke schade moet worden vastgesteld gedurende de periode waarvoor deze is aangevoerd, namelijk het vierde kwartaal van 2022 en het eerste kwartaal van 2023. Svepol betoogde dat de Commissie geen bewijs heeft verstrekt van prijsonderbieding door Chinese producenten-exporteurs in het vierde kwartaal van 2022 en het eerste kwartaal van 2023, en evenmin van een daling van de prijzen en winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie door die beweerde prijsonderbieding. Svepol voerder verder aan dat, zelfs al zou de Commissie aantonen dat in het vierde kwartaal van 2022 en het eerste kwartaal van 2023 prijsonderbieding had plaatsgevonden, zij nog niet had bewezen dat sprake was van prijsverlaging of verhindering van een prijsverhoging als gevolg van de invoer van PET uit de VRC in de beoordelingsperiode, in het OT en in het bijzonder het vierde kwartaal van 2022 en het eerste kwartaal van 2023, hoewel zij dat voorlopig wel had geconcludeerd.

(94)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen beweerde Svepol dat de Commissie bij een onderzoek naar de dreiging van schade in overweging moet nemen of er aanzienlijk aanzienlijke prijsonderbieding door het met dumping ingevoerde product heeft plaatsgevonden ten opzichte van de prijzen van soortgelijke producten van de bedrijfstak van de Unie, dan wel of deze invoer de prijzen op enige andere wijze sterk drukt of een aanzienlijke belemmering vormt voor prijsverhogingen die zonder deze invoer zouden hebben plaatsgevonden. In zijn antwoord op de mededeling van de definitieve bevindingen voerde CPCIF ook aan dat uit de meest recente gegevens van het derde kwartaal van 2023, die van cruciaal belang zijn voor de analyse van de dreiging van schade door de Commissie, blijkt dat de Chinese invoerprijzen de verkoopprijzen in de Unie niet onderbieden.

(95)

De Commissie spreekt tegen dat zij de prijsonderbieding per kwartaal in het onderzoektijdvak moest berekenen. Zoals het Hof in de zaak Giant Electric (11) heeft opgemerkt, is de Commissie op grond van artikel 3, lid 3, van de basisverordening immers niet verplicht om de prijsonderbieding vast te stellen en kan zij haar schadeanalyse en derhalve het oorzakelijk verband baseren op andere in artikel 3, lid 3, van de basisverordening genoemde prijsverschijnselen, zoals een aanzienlijke neerwaartse druk op de prijzen van de bedrijfstak van de Unie of het in aanzienlijke mate voorkomen van prijsstijgingen. De Commissie is het er tevens niet mee eens dat haar prijsanalyse onvoldoende gedetailleerd was, aangezien daarin niet alleen rekening is gehouden met de gegevens over het onderzoektijdvak, maar ook de situatie van de invoer met dumping en de bedrijfstak van de Unie per kwartaal is beoordeeld over het onderzoektijdvak en de periode na het onderzoek. Voorts heeft de Commissie gekeken naar kwartaalgegevens over Chinese invoervolumes en prijzen, alsook naar de productie, verkoop, prijzen en kosten van de bedrijfstak van de Unie (zie tabel 14 van de voorlopige verordening en de tabellen 1 en 2 van de onderhavige verordening). Zoals op grond van de gegevens en de analyse in de overwegingen 222 tot en met 224 van de voorlopige verordening al duidelijk was, heeft de Commissie geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie als gevolg van de grote instroom van Chinese invoer met dumping in het onderzoektijdvak, tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderboden, gedwongen was zijn prijzen in het laatste kwartaal van het onderzoektijdvak en het eerste kwartaal na het onderzoektijdvak te verlagen, wat leidde tot een verliesgevende situatie in die twee kwartalen. Het aanhoudende grote volume van de Chinese invoer na het onderzoektijdvak, met name in het eerste kwartaal van 2023, tegen dalende prijzen, liet een verdere verschuiving zien naar deze invoer met dumping tegen prijzen die de prijzen van de producenten in de Unie significant onderdrukten.

(96)

Het verloop van deze negatieve trends kan verder worden waargenomen in de gegevens van na het onderzoektijdvak, voor het tweede en derde kwartaal van 2023, over verkoopprijzen, productiekosten en winstgevendheid (zie tabel 1). De gemiddelde verkoopprijs en de productiekosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie lieten zien dat, in tegenstelling tot in de eerste drie kwartalen van het onderzoektijdvak, de verkoopprijzen van de producenten in de Unie vanaf het laatste kwartaal van het OT tot en met het derde kwartaal van 2023 door de Chinese invoer onder de productiekosten werden gedrukt.

(97)

Daarnaast bleek uit een vergelijking van de gegevens inzake de verkopen in de Unie met de uitvoerprijzen van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs voor het vierde kwartaal van 2022, dat de Chinese prijzen 8 % en dus aanzienlijk lager waren dan die van de Unie. Zodoende werd de bedrijfstak van de Unie niet alleen gedurende het gehele OT geconfronteerd met aanzienlijke prijsonderbieding, maar ook tegen het einde van het OT, toen de dreiging van schade duidelijk werd.

(98)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde CPCIF aan dat de Commissie niet heeft gemotiveerd waarom zij de prijsdruk aan de invoer met dumping heeft toegeschreven, met name gezien het feit dat de prijsdaling sinds het vierde kwartaal van 2022 nauw aansluit bij de daling van de kosten van de binnenlandse bedrijfstak. Zoals uiteengezet in overweging 96 werden de verkoopprijzen van de producenten in de Unie vanaf het laatste kwartaal van het OT tot en met het derde kwartaal van 2023 onder het niveau van de productiekosten van de Chinese invoer gedrukt. Hoewel de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie mogelijk in een vergelijkbaar tempo zijn gedaald als de productiekosten, verklaart een dergelijke trend niet waarom de verkoopprijzen onder de kostprijs bleven.

(99)

CPCIF betwistte de bevinding van de Commissie in de voorlopige verordening dat “de Chinese invoer met dumping aanzienlijk steeg tijdens de beoordelingsperiode, maar ook dat deze trend niet werd gestopt of omgekeerd tijdens de periode na het onderzoektijdvak” en wees op een aanmerkelijke daling van de invoer vanaf juni 2023. CPCIF herhaalde haar argument na de mededeling van de definitieve bevindingen en voegde daaraan toe dat de Commissie, in strijd met de voorlopige verordening, heeft toegegeven dat de trend van toenemende volumes na het tweede kwartaal van 2023 was gestopt.

(100)

Het gedaalde volume van de Chinese invoer vanaf juni 2023 kan worden verklaard door het afschrikkende effect van dit onderzoek, zoals aangegeven in overweging 68. Deze daling van het invoervolume is tijdelijk, en deze trend zou weer worden omgebogen indien er geen maatregelen werden opgelegd. Bovendien is er geen discrepantie tussen de bevindingen in de voorlopige verordening (waarin de trend tot en met het eerste kwartaal van 2023 is onderzocht) en de definitieve bevindingen in deze verordening, waaruit blijkt dat de trend van stijgende volumes na het tweede kwartaal van 2023 was gestopt. Daarom is dit argument van CPCIF afgewezen.

(101)

CPCIF betoogde verder dat de gegevens van na het OT die in de voorlopige verordening zijn opgenomen, met name de positieve trend in productiviteit en in het volume van de verkopen en de winstgevendheid van de Unie in het eerste kwartaal van 2023 ten opzichte van het vierde kwartaal van 2022, geen bewijs vormden voor de stelling dat van de Chinese PET-invoer een dreiging van schade uitging.

(102)

De door CPCIF beschreven indicatoren laten weliswaar een positieve trend zien, maar deze indicatoren moeten in een bredere context worden beschouwd en voornamelijk worden vergeleken met de situatie in de periode voorafgaand aan de vaststelling van een dreiging van schade (zie overweging 238 van de voorlopige verordening). Die analyse wordt verder ondersteund door aanvullende gegevens over winstgevendheid in het tweede en derde kwartaal van 2023 (zie tabel 1) en laat duidelijk zien dat de bedrijfstak van de Unie zich in een kwetsbare toestand bevond, die zonder maatregelen onmiddellijk kon uitmonden in aanmerkelijke schade.

(103)

Svepol stelde dat de voorlopige verordening geen rekening heeft gehouden met de gevolgen van het feit dat de Chinese producenten-exporteurs gedurende het OT overgingen op stukgoedzendingen. Volgens Svepol leidden de sterke stijging in verzendkosten in het laatste deel van 2021 en in het gehele OT ertoe dat de PET-gebruikers en importeurs in de Unie overgingen op stukgoedzendingen in plaats van standaard containervervoer, zodat het volume van de invoer uit de VRC steeg. Svepol betoogde dat het concurrentievoordeel van Chinese breakbulkzendingen slechts tijdelijk was en sindsdien met de normalisering van de kosten voor containervervoer is verdwenen, hetgeen in het bijzonder bleek uit de afgenomen invoer van PET uit de VRC in het tweede kwartaal van 2023, na de laatste breakbulkzending in maart 2023 (12). Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Unesda ook aan dat, aangezien de vrachtkosten weer normaal zijn en de invoer in bulk niet succesvol was, het niet gerechtvaardigd was aan te nemen dat de invoer uit de VRC waarschijnlijk opnieuw zou toenemen.

(104)

Hoewel een groot deel van de PET-zendingen uit de VRC in 2022 inderdaad in stukgoedschepen aankwamen, begonnen blijkens de voorlopige verordening (zie overweging 228) de vervoerskosten zich na de piek, die tot medio 2022 duurde, weer te normaliseren. Niettemin steeg de Chinese invoer door tot in de tweede helft van 2023 (13), dus lang nadat de vervoerskosten weer naar een normaal niveau waren gedaald en nadat de beweerdelijk laatste stukgoedzending was ingeklaard. De Commissie heeft derhalve vastgesteld dat de invoer uit de VRC zelfs zonder de breakbulkzendingen in grote volumes in de Unie aankwam. Zoals uiteengezet in overweging 68 kan bovendien het gedaalde volume van de invoer uit de VRC tegen het eind van het tweede kwartaal van 2023 eerder verklaard worden door het afschrikkende effect van dit onderzoek dan door de overstap van stukgoedzendingen naar normale containers. Ook al viel het gebruik van stukgoedzendingen samen met een stijging van de invoer uit de VRC in de loop van 2021 en deels in 2022, kan die omstandigheid de beoordeling van de Commissie in de voorlopige verordening dus niet ontkrachten.

(105)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde CPCIF aan dat de bevindingen uit het OT over het vierde kwartaal van 2022, met een duidelijk dalende trend van de invoer tegen het eind van het OT, er niet op wezen dat de schade te voorzien of ophanden was of dat er sprake was van een onmiddellijke dreiging van schade. CPCIF voerde verder aan dat, zelfs al was er in het vierde kwartaal van 2022 dreiging van schade ontstaan, dan kon deze onmogelijk worden toegeschreven aan de invoer uit de VRC. Volgens CPCIF moest de Commissie bovendien naar behoren rekening houden met het feit dat de bedrijfstak van de Unie haar nettowinst, omzet en verkoopprijzen significant kon verhogen gedurende de gehele beoordelingsperiode, toen de Chinese invoer aanzienlijk hoger was dan in het vierde kwartaal van het OT, en moest zij daar objectief onderzoek naar doen. CPCIF herhaalde zijn standpunt na de mededeling van de definitieve bevindingen en suggereerde ten onrechte dat de Commissie dit argument van CPCIF niet heeft behandeld.

(106)

Ten eerste konden de bevindingen betreffende de omvang van de invoer in het vierde kwartaal van 2022 voor het bepalen van de dreiging van schade niet geïsoleerd worden behandeld. Ten tweede is in overweging 237 van de voorlopige verordening al aangegeven dat de Chinese invoer in de gehele beoordelingsperiode aanzienlijk was gestegen, dat de invoerdaling in het vierde kwartaal van 2022 volgde op een doorlopende, sterke stijging van de invoer met dumping in de voorafgaande kwartalen en werd gevolgd door een verdere stijging in het eerste kwartaal na het onderzoektijdvak. Indien deze ontwikkelingen in hun geheel worden beoordeeld en in verband worden gebracht met het drukkende effect van de Chinese invoer met dumping op de prijzen in de Unie tegen het einde van en na het OT, vormen zij een aanwijzing van de veranderde omstandigheden waardoor vanwege de Chinese invoer met dumping een schadelijke situatie ontstond, die duidelijk voorzien en ophanden was.

5.4.   Conclusie betreffende de dreiging van schade

(107)

Zoals is aangegeven in de voorlopige verordening presteerde de bedrijfstak van de Unie tot in het derde kwartaal van 2022 goed maar begonnen alle schade-indicatoren in het laatste kwartaal van 2022 sterk te dalen, en duurde deze negatieve situatie voort tot in het eerste kwartaal van 2023.

(108)

Verder onderzoek in de definitieve fase bevestigde dat de bedrijfstak van de Unie nog steeds kwetsbaar is en dat de negatieve trend onder de producenten in de Unie, die in de voorlopige verordening werd vastgesteld, in het tweede en derde kwartaal van 2023 voortduurde. Meer in het bijzonder blijkt uit de verkoopprijzen en de productiekosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in die periode, dat de invoer met dumping uit de VRC net als tegen het einde van het OT en in het eerste kwartaal van 2023, in het tweede en derde kwartaal van 2023 verhogingen van de verkoopprijzen in de Unie bleef verhinderen. De verkoopprijzen van de producenten in de Unie bleven onder de productiekosten en de verlieslijdende situatie van de bedrijfstak van de Unie duurde voort, met -11 % en -13 % in respectievelijk het tweede en derde kwartaal van 2023.

(109)

De Commissie bevestigde derhalve haar conclusies over het bestaan van een dreiging van een duidelijk voorzienbare en ophanden zijnde schade aan de bedrijfstak van de Unie tegen het einde van het onderzoektijdvak, zoals is uiteengezet in de overwegingen 238 tot en met 242 van de voorlopige verordening.

6.   OORZAKELIJK VERBAND

6.1.   Beoordeling

(110)

In haar voorlopige bevindingen heeft de Commissie een onderscheid gemaakt tussen de gevolgen van alle bekende factoren (invoer door de klagers en de met de klagers verbonden ondernemingen, gestegen gebruik van gerecycled PET door PET-gebruikers, invoer uit derde landen, de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, de kostenstijgingen van grondstoffen en energieprijzen, hogere investeringskosten en aankoopvoorkeuren van afnemers) voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie door de schadelijke effecten van de invoer met dumping. Het effect van deze andere factoren op de negatieve ontwikkelingen van de bedrijfstak van de Unie bleek echter afwezig of slechts beperkt te zijn en deed niet af aan het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping en de dreiging van schade.

(111)

Na de actualisatie van de gegevens uit de periode na het OT in de definitieve fase, blijkt uit de kwartaalgegevens over de productiekosten en de verkoopprijzen van de producenten in de Unie in het tweede en derde kwartaal van 2023 (weergegeven in tabel 1) dat de producenten in de Unie vanwege de druk die werd uitgeoefend door de invoer met dumping uit de VRC nog steeds gedwongen waren om onder de kostprijs te verkopen, waardoor de voorlopige bevindingen van de Commissie worden ondersteund. Op dit punt betoogde Svepol in zijn antwoord op de mededeling van de definitieve bevindingen dat niet wordt uitgelegd hoe de omkering van de invoervoorwaarden in de periode van het vierde kwartaal van 2022 tot en met het derde kwartaal van 2023 de vermeende druk op de producenten in de Unie niet heeft verlicht.

(112)

Wat betreft de meest recente gegevens (over het tweede en derde kwartaal van 2023) betreffende de invoer uit de VRC en andere derde landen, bleven de producenten in de Unie ondanks de daling van de Chinese invoer in die periode vanwege een afschrikkende werking van de opening van dit onderzoek (zie overweging 68) lijden onder de gevolgen van onbelemmerde verhindering van een prijsverhoging door Chinese producenten-exporteurs, waardoor de producenten in de Unie hun prijzen niet boven de productiekosten konden vaststellen.

(113)

In het licht van het bovenstaande en overeenkomstig punt 6.1 van de voorlopige verordening heeft de Commissie haar conclusie bevestigd dat de invoer met dumping uit de VRC een negatief effect heeft gehad op de situatie van de bedrijfstak van de Unie en deze bedrijfstak aanmerkelijke schade dreigde toe te brengen, terwijl andere factoren niet aan dit oorzakelijke verband konden afdoen.

6.2.   Opmerkingen van de belanghebbenden na de voorlopige maatregelen

(114)

CPCIF voerde aan dat de Commissie geen oorzakelijk verband heeft aangetoond tussen de invoer met dumping en de dreiging van schade door die invoer met dumping. Volgens CPCIF (die op dit punt geen gedetailleerde analyse aandroeg) ontbrak in de voorlopige verordening een zinvolle analyse en bevatte deze geen voldoende bewezen oorzakelijke factor waaruit bleek dat het volume en/of de prijsniveaus verantwoordelijk waren voor een negatief effect op de bedrijfstak van de Unie. CPCIF herhaalde zijn argument na de mededeling van de definitieve bevindingen.

(115)

De Commissie verwees naar punt 6 van de voorlopige verordening, waarin de redenen zijn aangegeven voor de conclusie dat het oorzakelijke verband rechtens genoegzaam was aangetoond.

(116)

Svepol voerde aan dat de Commissie geen positief oorzakelijk verband had aangetoond tussen de vermeende “lage prijzen van de invoer uit de VRC” in het vierde kwartaal van 2022 en het eerste kwartaal van 2023, en de verhinderde prijsverhogingen van de bedrijfstak van de Unie, die leidden tot een significante verslechtering van de winstgevendheid van die bedrijfstak in het laatste kwartaal van het OT met verliezen in het eerste kwartaal van 2023. In zijn antwoord op de mededeling van de definitieve bevindingen stelde Svepol dat de Commissie niet heeft uitgelegd hoe de producenten in de Unie, toen de invoervolumes het hoogst waren en de invoerprijzen laag waren in de eerste drie kwartalen van 2022, in staat waren hun beste prestaties neer te zetten en verhindering van een prijsverhoging te realiseren. Ondanks de analyse in overweging 117 heeft CPCIF in zijn antwoord op de mededeling van de definitieve bevindingen ook gesuggereerd dat het feit dat de PET-markt van de Unie onder neerwaartse prijsdruk blijft staan als gevolg van de aanhoudend zwakke vraag, nergens in de analyse van de Commissie tot uiting komt.

(117)

Zoals uiteengezet in overweging 249 van de voorlopige verordening, vertoonden het productieniveau en de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie een aanzienlijke daling tijdens het onderzoektijdvak, vlak na een periode waarin de invoer uit de VRC aanzienlijk was toegenomen. De bedrijfstak van de Unie was weliswaar in staat om ondanks het hogere volume van de invoer met dumping uit de VRC in de eerste drie kwartalen van het OT de winstgevendheid van de PET-activiteiten en relatief stabiele verkoopvolumes in de Unie te behouden, maar dat was dankzij een toegenomen vraag van de afnemers in de eerste helft van het OT. Zodra echter de vraag en de verkoopvolumes in de Unie begonnen te dalen en de exploitatieniveaus scherp daalden, werd de druk door de invoer met dumping uit de VRC onhoudbaar en leidde aan het eind van het OT en in de periode daarna tot een verergering van de situatie van de producenten in de Unie (zie overweging 223 van de voorlopige verordening), die tot uiting kwam in gedrukte verkoopprijzen en negatieve winstgevendheid. Daarom is er naar behoren een oorzakelijk verband vastgesteld tussen de invoer uit de VRC en een significante verslechtering van de bedrijfstak van de Unie en is het argument van Svepol afgewezen.

(118)

CPCIF voerde aan dat de vaststelling van de dreiging van schade door de Commissie was gebaseerd op haar bevindingen in het vierde kwartaal van 2022 en de periode na het OT, en verschilde van haar bevindingen voor de beoordelingsperiode, waarin geen schade werd vastgesteld. Bij de beoordeling van de gevolgen van de invoer uit de VRC op de producenten in de Unie werd deze invoer volgens CPCIF in de beoordeling echter vergeleken met de invoertrends over de gehele beoordelingsperiode, in plaats van specifiek met het vierde kwartaal van 2022 en de periode na het OT. CPCIF herhaalde zijn argument na de mededeling van de definitieve bevindingen.

(119)

Dit argument van CPCIF was onjuist. Ten eerste volgt uit de punten 5 en 6 van de voorlopige verordening (met name de overwegingen 210, 212, 213, 222, 223, 230, 233, 244 tot en met 247, 252 en 255 dat de vaststelling van dreiging van schade duidelijk afhankelijk is van de beoordeling van trends in het onderzoektijdvak, met een bijzondere nadruk op kwartaalontwikkelingen. Tegelijkertijd heeft de Commissie in overeenstemming met overweging 207 van de voorlopige verordening ook de gegevens over de beoordelingsperiode geëvalueerd, om de situatie van de bedrijfstak van de Unie over een langere periode beter te begrijpen, hetgeen heeft geleid tot de vaststelling van dreiging van schade. Ten tweede heeft de Commissie specifiek met betrekking tot de invoer uit de VRC door de klagende ondernemingen en anders dan CPCIF betoogt, de situatie met betrekking tot het OT maar ook die in het vierde kwartaal van 2022 geëvalueerd, zoals is uiteengezet in overweging 252 van de voorlopige verordening. Verder hebben de cijfers van de eerste twee kwartalen van 2023 in tabel 14 van de voorlopige verordening en tabel 1 van deze verordening, waaruit blijkt dat de invoer door de bedrijfstak van de Unie [10-20] % van de totale Chinese invoer bedroeg, het oorzakelijke verband niet afgezwakt. Het argument van CPCIF is daarom afgewezen.

(120)

Nadat de voorlopige maatregelen waren opgelegd, trachtte CPCIF aan te tonen dat er een verschuiving had plaatsgevonden van nieuw PET naar gerecycled PET, door de cijfers van het vierde kwartaal van 2022 en die van het eerste kwartaal van 2023 voor deze twee segmenten te vergelijken. CPCIF herhaalde dit na de mededeling van de definitieve bevindingen. Ook het Unesda herhaalde haar argument inzake de vervanging van vPET door rPET, met omzetverlies voor vPET-producenten als gevolg.

(121)

Ten eerste verwees de Commissie naar de conclusies in overweging 254 van de voorlopige verordening, die nog steeds geldig zijn. Ten tweede en zoals blijkt uit overweging 49 zijn de productiecijfers van rPET voor het eerste kwartaal van 2023 geactualiseerd met de laatst beschikbare gegevens van Wood Mackenzie, en is de productie van rPET naar beneden bijgesteld. Ten derde kan zelfs aan de hand van de oorspronkelijke cijfers een tijdelijke stijging van de rPET-productie dankzij de duurzaamheidsinspanningen van de EU de analyse inzake de dreiging van schade in dit geval niet op plausibele wijze ondermijnen en evenmin afbreuk doen aan het oorzakelijke verband, gelet op de omvang van de rPET-bedrijfstak in de Unie en het effect ervan op de economische indicatoren in de beoordelingsperiode, het OT en de periode na het OT. Hoe dan ook hebben CPCIF en Unesda niet kunnen aantonen hoe een tijdelijke compensatie van de productiedaling van vPET door een toename van de rPET-productie in de periode waarin reeds een dreiging van schade is vastgesteld, in dit geval enige invloed zou kunnen hebben op het oorzakelijke verband.

(122)

Svepol voerde aan dat de Commissie alleen het volume en prijzen van de invoer uit derde landen voor het gehele OT had beoordeeld en niet had gekeken naar dat volume en die prijzen in het vierde kwartaal van 2022 en het eerste kwartaal van 2023. Volgens Svepol waren er geen redenen om te concluderen dat de invoer uit derde landen het oorzakelijk verband tussen de invoer uit de VRC en de dreiging van schade voor de bedrijfstak van de Unie niet afzwakte. Ter ondersteuning van dit argument voerde Svepol aan dat de invoer uit Turkije, Vietnam en Egypte in de periode van het vierde kwartaal van 2022 tot en met het eerste kwartaal van 2023 toenam en in die periode samen 80 000 ton hoger was dan de invoer uit de VRC. Svepol herhaalde haar argumenten na de mededeling van de definitieve bevindingen en voegde eraan toe dat de Commissie ook gegevens over de invoer uit derde landen voor het tweede en derde kwartaal van 2023 in aanmerking moet nemen. In dezelfde geest had de Commissie bij haar beoordeling van de invoer uit derde landen volgens CPCIF rekening moeten houden met de invoergegevens voor het vierde kwartaal van 2022 en de periode na het OT. In haar analyse verwees CPCIF naar een aanzienlijke toename van de invoer uit Egypte in 2023 en naar recente invoergegevens (juni-september 2023), waaruit blijkt dat het volume en het stijgingspercentage van de invoer uit verschillende andere derde landen aanzienlijk hoger waren dan die uit de VRC. CPCIF herhaalde zijn argument na de mededeling van de definitieve bevindingen. Unesda voerde na de mededeling van de definitieve bevindingen ook aan dat vier van de belangrijkste leverende landen (Indonesië, Pakistan, Vietnam en Oman), die goed waren voor 29,5 % van de invoer in de Unie, in 2023 lagere invoerprijzen hadden dan de prijs van de invoer uit de VRC (goed voor 19,7 % van de invoer in de Unie). Daarom konden de prijsniveaus in de Unie volgens Unesda niet aan China worden toegeschreven.

(123)

Bij het vaststellen van een dreiging van schade moet de invoer uit andere grote landen van uitvoer dan de VRC niet alleen voor het OT als geheel worden beoordeeld, maar ook op een gedetailleerder niveau en per kwartaal, tijdens en na het OT.

(124)

Tegen deze achtergrond was de invoer uit deze derde landen in de eerste drie kwartalen van 2022, voorafgaand aan de vaststelling van dreiging van schade en verhindering van een prijsverhoging in de Unie, significant hoger geprijsd dan die uit de VRC. Bovendien waren de prijzen van de invoer uit geen van deze “andere derde landen” lager dan de prijzen van de Unie in het derde kwartaal, onmiddellijk voorafgaand aan de significante verslechtering van de bedrijfstak van de Unie. Daarbij komt dat het marktaandeel van deze invoer in 2022 en het eerste kwartaal van 2023 relatief stabiel bleef, maar dat het aandeel van de Chinese invoer zonder de invoer door de bedrijfstak van de Unie sterk steeg, met [12-13] % in het eerste kwartaal van 2023 (vergeleken met de [4,5-5,5] % in het eerste of het vierde kwartaal van 2022), toen de dreiging van schade reeds aanwezig was. Gezien het prijsniveau en de stabiliteit van het marktaandeel van de invoer uit andere derde landen in 2022 en het eerste kwartaal van 2023, in vergelijking met de Chinese invoer, werd derhalve vastgesteld dat de invoer uit derde landen (Turkije, Egypte en Vietnam) het oorzakelijk verband tussen de Chinese invoer met dumping en de dreiging van schade voor de bedrijfstak van de Unie, zoals uiteengezet in overweging 259 van de voorlopige verordening, niet kon afzwakken. Wat de analyse van CPCIF en Unesda inzake de meest recente invoergegevens betreft, waren deze analyse en de vergelijking met de Chinese invoercijfers in de Unie vanwege het afschrikkende effect van de opening van dit onderzoek niet representatief (zie overweging 68 van deze verordening). Het argument van Svepol en Unesda is derhalve afgewezen.

(125)

CPCIF voerde aan dat de Commissie geen kwartaalgegevens heeft verstrekt over de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie gedurende het OT en de periode na het OT, zodat de analyse van het oorzakelijk verband in dit opzicht speculatief was en niet steunde op positief bewijs. Bovendien voerde CPCIF aan dat de productiekosten van PET vóór het vierde kwartaal van 2022 een ongekende stijging kenden, waardoor het voor producenten in de Unie onmogelijk werd hun verkoopprijzen op elkaar af te stemmen, met name in het licht van de gelijktijdige daling van de vraag. Ter ondersteuning van dit argument verwees CPCIF naar een abrupte en buitengewone stijging van de prijzen voor elektriciteit, gas en PTA in september 2022.

(126)

Ten eerste ondersteunden de kwartaalgegevens over de productiekosten van de producenten in de Unie in het OT en in de periode na het OT, zoals uiteengezet in de tabellen 1 en 2, de bevindingen van de Commissie in overweging 265 van de voorlopige verordening. Uit de kwartaalanalyse bleek dat, hoewel de productiekosten in het tweede en derde kwartaal van 2022 bijna tot het niveau van het vierde kwartaal stegen, de producenten in de Unie in staat waren de verkoopprijzen in die periode (tweede en derde kwartaal van 2022) ruim boven het niveau van hun productiekosten vast te stellen. In het vierde kwartaal van 2022 en het eerste tot en met het derde kwartaal van 2023 waren de producenten in de Unie echter gedwongen om onder de kostprijs te verkopen, vanwege de druk die de Chinese invoer met dumping uitoefende. Ten tweede werd het argument van CPCIF dat er vlak voor of aan het begin van het vierde kwartaal van 2022 een abrupte en opmerkelijke stijging in de prijzen van grondstoffen en energie plaatsvond, niet ondersteund door de geverifieerde gegevens over de productiekosten. De productiekosten van de bedrijfstak van de Unie veranderden tussen het derde en het vierde kwartaal van 2022 nauwelijks (een stijging van 4 %), waardoor het argument van CPCIF niet doeltreffend was.

6.3.   Conclusie inzake het oorzakelijke verband

(127)

De conclusie in de overwegingen 270 tot en met 271 van de voorlopige verordening wordt bevestigd.

7.   NIVEAU VAN DE MAATREGELEN

7.1.   Schademarge

(128)

Onder verwijzing naar overweging 163 van de voorlopige verordening en de aanpassing van de cif-prijs van de exporteurs aan de kosten na invoer, heeft Svepol de Commissie gevraagd waarom de kosten na invoer van deze onderneming voor dit onderzoek niet representatief waren. Svepol heeft haar VAA-kosten, en de kosten van het vervoer naar de afnemers na inklaring, opgegeven als kosten na invoer. Geen van beide door Svepol opgegeven categorieën kosten kan echter worden beschouwd als kostenpost waarvoor een aanpassing wordt gemaakt bij de berekening van prijsonderbieding en de schademarge.

(129)

Pet Europe was van mening dat het gebruik van de minimale streefwinst onredelijk was en herhaalde zijn argument na de mededeling van de definitieve bevindingen. De nagestreefde winst van 6 % is een wettelijk minimum, zoals aangegeven in overweging 275 van de voorlopige verordening, maar deze weerspiegelt volgens PET Europe niet de behoeften van de kapitaalintensieve bedrijfstak van de Unie. De klager wees op de CSI Market Tracker, die aangaf dat de winstgevendheid in de chemische sector 14,73 % was (voor belastingen) en merkte op dat de Commissie voor de berekening van de normale waarde in deze zaak een winstmarge van 14,84 % hanteerde. PET Europe leidde daaruit af dat de passende nagestreefde winst in deze zaak ten minste 14 % is.

(130)

Ten eerste wordt PET als een basisproduct beschouwd, zoals ook in herinnering is gebracht in de andere maatregelen tegen de invoer van dit product (zie overweging 170 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1286 (14)), en ligt de winstgevendheid van de producenten in de Unie gewoonlijk onder het wettelijk minimum. Dit werd aangetoond door de cijfers van de eerste twee jaar van de beoordelingsperiode (2,9 % in 2019 en 0,3 % in 2020) en van het vorige onderzoek, waar de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie in 2017 en in de periode van april 2017 tot en met maart 2018 respectievelijk 3 % en 3,7 % was (zie overweging 160 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1286). Bovendien hadden de winstgevendheidsgegevens van de CSI Market Tracker betrekking op de chemische industrie in plaats van de plastic- en rubberindustrie, waarvoor de winstgevendheid in het derde kwartaal van 2023 (de door PET Europe genoemde periode) 5,13 % was. Ten slotte betrof de winstmarge voor de berekening van de normale waarde de winst in het representatieve land overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening, die niet kan worden gebruikt als benchmark voor de nagestreefde winst van de producenten in de bedrijfstak van de Unie. Gezien het bovenstaande werd het argument van PET Europe afgewezen.

(131)

Zoals bepaald door artikel 9, lid 4, derde alinea, van de basisverordening, en aangezien de Commissie in de periode van voorafgaande kennisgeving geen invoer heeft geregistreerd, heeft zij de ontwikkeling van het invoervolume geanalyseerd om vast te stellen of de onderzochte invoer gedurende de periode van voorafgaande kennisgeving verder aanzienlijk was toegenomen en in voorkomend geval de extra schade door die verhoging in de schademarge te verrekenen.

(132)

Uit gegevens van de databank Surveillance 3 blijkt dat de invoer uit de VRC in de periode van voorafgaande kennisgeving van vier weken 42 % lager was dan de invoer in dezelfde vier weken van het onderzoektijdvak. Op grond daarvan concludeerde de Commissie dat de invoer waarop het onderzoek betrekking heeft in de periode van voorafgaande kennisgeving niet aanzienlijk was gestegen.

(133)

Daarom heeft de Commissie de schademarge in dit verband niet gecorrigeerd en aangezien er geen opmerkingen zijn ontvangen, wordt overweging 279 van de voorlopige verordening bevestigd.

7.2.   Conclusie inzake het niveau van de maatregelen

(134)

Na bovenstaande beoordeling moeten de definitieve antidumpingrechten overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening als volgt worden vastgesteld:

Onderneming

Definitief antidumpingrecht

Sanfame Group:

Jiangsu Hailun Petrochemical Co., Ltd.

Jiangsu Xingye Plastic Co., Ltd.

Jiangyin Xingyu New Material Co., Ltd.

Jiangyin Xingtai New Material Co., Ltd.

6,6  %

Wankai New Materials Group:

Wankai New Materials Co., Ltd.

Chongqing Wankai New Materials Technology Co. Ltd.

1 0,7  %

China Resources Chemical Innovative Materials Group:

China Resources Chemical Innovative Materials CO., LTD

Zhuhai China Resources Chemical Innovative Materials Co., Ltd.

1 7,2  %

Andere medewerkende ondernemingen

1 1,1  %

Alle overige ondernemingen

2 4,2  %

8.   BELANG VAN DE UNIE

8.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(135)

Naast de beoordeling in de voorlopige verordening zij opgemerkt dat na het OT verschillende producenten in de Unie hun productie in 2023 tijdelijk hebben verminderd of volledig hebben stopgezet als reactie op de moeilijke situatie als gevolg van de invoer met dumping. Zonder maatregelen zou derhalve niet alleen het voortbestaan van de PET-industrie in de Unie ernstig in gevaar komen, maar zou ook de stabiliteit van de PET-voorziening voor PET-gebruikers worden bedreigd.

(136)

Aangezien er geen opmerkingen over het belang van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, wordt de conclusie in overweging 284 van de voorlopige verordening bevestigd.

8.2.   Belang van gebruikers en niet-verbonden importeurs

(137)

De gebruikers herhaalden in hun antwoord op de mededeling van de voorlopige bevindingen dat bij de analyse van het belang van de Unie rekening moet worden gehouden met de volgende feiten: i) PET vormde voor producenten van gebotteld water tussen 30 % en 60 % en voor producenten van frisdranken tussen 14 % en 30 % van de productiekosten, en was dus van grote invloed op de activiteiten en winstgevendheid van de gebruikers; ii) de richtlijn kunststoffen voor eenmalig gebruik vereist vanaf juli 2024 vastzittende doppen en vanaf 2025 de toepassing van 25 % rPET in plastic drankflessen, verhoogd naar 30 % tegen 2030, en de verordening betreffende verpakkingen en verpakkingsafval wordt geassocieerd met hogere kosten van rPET omdat de prijs daarvan die van vPET volgt maar aanzienlijk hoger ligt; en iii) de groei van de rPET-industrie wordt beschermd tegen concurrentie door PET uit de VRC dankzij het bestaande en toekomstige regelgevingskader, zoals de richtlijn kunststoffen voor eenmalig gebruik en de goedkeuringen door de EFSA (15) voor rPET van levensmiddelenkwaliteit. In haar antwoord op de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Unesda aan dat de instelling van antidumpingrechten voor de PET-invoer uit China een belemmering zou vormen, onder verwijzing naar de instelling van het meestbegunstigingstarief (MFN) van 6,5 % op India in 2022 en de daaropvolgende verdwijning van de Indiase PET-invoer in 2023.

(138)

De Commissie erkende dat PET de grootste kostenpost voor PET-gebruikers is. Overeenkomstig overweging 294 van de voorlopige verordening worden de rechten echter vastgesteld op een niveau dat de invoer door gebruikers en importeurs van Chinees PET tegen eerlijke prijzen mogelijk blijft maken. Aangezien de rechten zijn vastgesteld op slechts 6,6 %, zouden zij de uitvoering en het bereiken van duurzaamheidsdoelstellingen niet moeten tegenhouden of aanzienlijk aantasten, en kunnen zij worden geabsorbeerd door de gebruikers die deze stof uit de VRC willen blijven betrekken, ook al vertegenwoordigt PET 14 tot 60 % van de productiekosten van de gebruikers. Bovendien kunnen voorraden van andere producenten worden afgenomen, zoals de bedrijfstak van de Unie en andere derde landen zoals Turkije, Vietnam en Egypte. Wat betreft de vergelijking door Unesda met de invoering van het meestbegunstigingstarief voor Indiase invoer, wat heeft geleid tot de afschaffing van de invoer in de Unie, werd opgemerkt dat de invoer van PET uit de VRC reeds vóór dit onderzoek onderworpen was aan het gemeenschappelijke douanerecht van 6,5 %, waardoor deze invoer niet werd belet een aanzienlijk marktaandeel in de Unie te verwerven.

(139)

De Commissie bestreed eveneens niet dat de PET-downstreamgebruikers in een uitdagende regulerings- en macro-economische omgeving werken en dat zij aanvullend moeten investeren of aanvullende kosten moeten maken om de vereisten van onder andere de richtlijn kunststoffen voor eenmalig gebruik en de verordening inzake verpakkingen en verpakkingsafval na te leven. Het bestaan van deze wettelijke vereisten, die vergelijkbaar zijn met andere factoren die de kosten van PET beïnvloeden (zoals de prijs van grondstoffen of druk van afnemers), kan echter geen bedreiging vormen voor een gelijk speelveld op de upstreammarkt van de Unie voor PET door de schadelijke dumping aan te pakken, in het bijzonder wanneer de nadelige gevolgen van de antidumpingrechten voor de gebruikers gering worden geacht.

(140)

Het rPET-segment is weliswaar mede als gevolg van de duurzaamheidsvereisten in het Unierecht een groeiend segment geweest, maar was zeker niet beschermd tegen oneerlijke Chinese concurrentie. Het regelgevingskader heeft niet voorkomen dat rPET met dumping uit de VRC de Unie binnenkomt. Integendeel, de duurzaamheidsagenda zou de instroom van Chinees rPET juist aanmoedigen en ook Chinese exporteurs kunnen wettelijke goedkeuringen van de EFSA aanvragen (en verkrijgen).

(141)

Voorts benadrukten de gebruikers dat de mededingingsvoorwaarden in dit geval ongunstig zullen worden beïnvloed door de instelling van antidumpingrechten, aangezien de markt aan de kant van de leveranciers wordt gedomineerd door Unieproducent Indorama en de maatregelen het enige grote derde land zouden uitschakelen dat niet door Indorama wordt gedomineerd. Unesda herhaalde het argument na de mededeling van de definitieve bevindingen en voegde daaraan toe dat het prijseffect van de antidumpingmaatregelen groter zal zijn vanwege het oligopolie van de marktstructuur. Svepol voerde in haar antwoord op de mededeling van de definitieve bevindingen ook aan dat de instelling van antidumpingrechten bovenop het gemeenschappelijke douanerecht de toegang tot de markt van de Unie voor de Chinese exporteurs zou belemmeren, met name gezien de laaggeprijsde invoer uit andere derde landen.

(142)

Ten eerste wordt eerlijk geprijsde Chinese invoer de toegang tot de Unie niet geweigerd. Ten tweede bestaat de PET-bedrijfstak van de Unie uit ten minste acht onafhankelijke marktdeelnemers die betrokken zijn bij de vPET-productie en meer dan vijftig rPET-producenten, hetgeen, anders dan Unesda stelt, niet als een oligopolische marktstructuur kan worden beschouwd. Verder heeft Indorama wel een sterke positie in de Unie en op de wereldwijde PET-markt, maar vormen grote landen van uitvoer zoals Vietnam, Zuid-Korea of Turkije, en de producenten daar, een gezonde concurrentie voor entiteiten van Indorama. Bovendien hebben de gebruikers geen bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat die landen niet in staat zouden zijn te voldoen aan de vraag van de gebruikers en importeurs in de Unie.

(143)

Svepol voerde in haar antwoord op de mededeling van de definitieve bevindingen aan dat de alternatieve exportmarkten geen concurrentiedruk zouden kunnen uitoefenen op de dominante marktpositie van Indorama in de Unie. In dezelfde geest voerde Unesda aan dat de invoer uit Vietnam en Korea niet voldoende zou zijn om de tot stand gebrachte marktconcentratie tegen te gaan. De argumenten werden niet gestaafd door feiten, met name in het licht van de invoerstatistieken voor 2023, waaruit bijvoorbeeld blijkt dat de invoer van Vietnam in de Unie 5 procentpunten hoger lag dan die van Turkije (markt waar Indorama ook aanwezig is, maar niet uitsluitend) en 5,6 % hoger lag dan de invoer uit Egypte (de door Indorama gedomineerde markt). Deze statistieken zijn duidelijk een illustratie van de gezonde concurrentie die alternatieve exportmarkten voor Indorama-ondernemingen met zich meebrengen. Daarom moest het argument van Svepol worden afgewezen.

(144)

De gebruikers wezen voorts op de werkgelegenheid in de drankensector als een van de belangrijkste elementen die in overweging moeten worden genomen, en hebben dat standpunt in hun antwoord op de mededeling van de definitieve bevindingen herhaald. De verwerkende ondernemingen betoogden dat hun positie kwetsbaar is omdat i) de werkgelegenheid na de significante kostenstijgingen in 2022 onder druk staat; ii) de PET-prijs in vergelijking met alle andere kosten is verdubbeld; en iii) de verkoopprijzen (van in PET verpakte producten) zijn gestagneerd. Bijzondere nadruk werd gelegd op kleine en middelgrote ondernemingen, die goed zijn voor 95 % van de sector gebotteld water — die op zijn beurt 37 % van het verbruik van PET van levensmiddelenkwaliteit vertegenwoordigde — welke ondernemingen kwetsbaarder zijn voor inflatie en een groter aandeel van de PET-kosten in de totale productiekosten dragen. Svepol voerde ook aan dat het opleggen van antidumpingrechten desastreuze gevolgen zou hebben voor de downstreamindustrie van de Unie, waarbij duizenden banen in gevaar zouden komen, maar ook voor EU-consumenten omdat de prijzen van gebottelde dranken hierdoor zou stijgen terwijl er al een crisis is in de kosten van levensonderhoud en de inflatie hoog is. Het was onwaarschijnlijk dat de situatie van de PET-producenten na vaststelling van de antidumpingmaatregelen zou verbeteren, mede gezien het feit dat de winstgevendheid van de producenten in de Unie ondanks de zeer lage Chinese invoer bleef dalen. In zijn antwoord op de mededeling van de definitieve bevindingen betoogde Svepol dat de Commissie niet heeft uitgelegd waarom zij meer gewicht toekent aan de relatief geringe werkgelegenheid in de PET-bedrijfstak van de Unie, terwijl zij het risico voor de werkgelegenheid van 300 000 personen in de verwerkende industrie in de Unie wegwuifde.

(145)

De nadelige gevolgen van de antidumpingrechten op de werkgelegenheid in de drankenindustrie werden om de redenen in overweging 138 klein geacht. Een laag, onmeetbaar risico voor de werkgelegenheid in de verwerkende ondernemingen weegt niet op tegen het belang om de concrete situatie van schadelijke dumping op de PET-upstreammarkt te bestrijden. Wat betreft het belang van de afnemers in de Unie wordt weliswaar niet betwist dat zij te maken hebben met inflatie en hogere kosten van levensonderhoud, maar het valt moeilijk in te zien hoe zij zouden lijden onder het antidumpingrecht indien de grondstofprijs voor PET-verpakkingen zou dalen of, zoals de PET-gebruikers betoogden, deze laatsten prijsstijgingen (waaronder een hypothetische stijging door het opleggen van een antidumpingrecht) niet kunnen doorberekenen aan de kopers zoals detailhandelsketens.

(146)

De gebruikers stelden voorts dat de winstgevendheid van de vPET-producenten aanzienlijk hoger was dan de winstgevendheid van de gebruikers. Unesda herhaalde het argument na de mededeling van de definitieve bevindingen en met betrekking tot de periode 2019-2022. Dit argument was echter niet onderbouwd met betrekking tot het einde van het OT en de periode na het OT en kon niet worden gehandhaafd in de context van de huidige verliesgevende situatie van de producenten in de Unie.

(147)

De gebruikers hebben ook verwezen naar problemen met en verstoringen van PET-leveringen afkomstig van PET-producenten in de Unie gedurende de beoordelingsperiode, als een van de elementen die in het kader van de analyse van het belang van de Unie moeten worden beoordeeld. Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Unesda aan dat de verstoringen verband hielden met de oligopoliestructuur van de markt. De Commissie heeft vastgesteld dat de stabiliteit van de PET-industrie van de Unie, in combinatie met een eerlijk geprijsde invoer uit derde landen, cruciaal is om de leveringszekerheid voor de verwerkende ondernemingen te waarborgen en om de effecten van mogelijke toekomstige gevallen van overmacht of andere problemen met PET-leveringen tegen te gaan. Bovendien telt de PET-bedrijfstak van de Unie ten minste acht onafhankelijke marktdeelnemers die betrokken zijn bij de vPET-productie en meer dan vijftig rPET-producenten, hetgeen, anders dan Unesda beweert, niet als een oligopolische marktstructuur kan worden beschouwd.

(148)

De gebruikers betoogden verder dat de ongekende verhogingen van de PET-prijzen niet aan hun afnemers konden worden doorberekend en dat hun reeds lage of zelfs negatieve winstgevendheid hierdoor werd aangetast, hetgeen verweven was met de druk om verdere inflatie in de sector consumentengoederen te voorkomen. Na de mededeling van de definitieve bevindingen bleef Unesda erbij dat de antidumpingmaatregelen zullen leiden tot een stijging van de prijs van vPET en rPET in de Unie en tot een stijging van de invoer van vPET, die wordt gedomineerd door Indorama.

(149)

Zoals in overweging 291 van de voorlopige verordening is uiteengezet, bestaan er alternatieve leveringsbronnen voor PET-gebruikers. Hoewel de PET-prijs in de Unie als gevolg van de antidumpingmaatregelen zou kunnen stijgen, zijn er bovendien tal van andere factoren die zwaar wegen op de ontwikkeling van de PET-prijs, zoals de schommelingen van de prijs van ruwe olie, die de basis vormt voor de prijs van PTA, de belangrijkste grondstof voor PET, de prijs van nutsvoorzieningen of de vermindering van de PET-voorraden. Zoals in deze zaak is gebleken beweegt de PET-prijs in beide richtingen: die van 2023 is minstens 15 % tot en met 30 % lager dan die van 2022. Gezien deze schommelingen en de huidige PET-prijs moest dit argument worden afgewezen.

(150)

Kortom, de bovenstaande analyse van de verschillende elementen die van invloed zijn op de verwerkende ondernemingen kwam tegemoet aan de bezorgdheid van die ondernemingen en andere belanghebbenden over de mogelijke dubbelzinnigheid, onduidelijkheid of weglating van bepaalde feiten in de voorlopige verordening.

(151)

Volgens Svepol moet de Commissie rekening houden met de opmerkingen van belanghebbenden over het belang van de Unie alvorens definitieve maatregelen vast te stellen. Svepol voegde daaraan toe dat de Commissie in de overwegingen 288 en 291 van de voorlopige verordening onterecht had verklaard dat PET-hars 15 % van de uiteindelijke kosten van het voorgevormde product uitmaakt.

(152)

Wat ten eerste de overwegingen 288 en 291 van de voorlopige verordening betreft, verwees de Commissie naar informatie die rechtstreeks afkomstig was uit een opmerking van de gebruikersvereniging (Unesda). Ten tweede heeft de Commissie alle opmerkingen van de belanghebbenden in deze verordening en in de voorlopige verordening naar behoren behandeld, heeft benadrukt dat de belangen van de verschillende belanghebbenden sterk uiteenlopende aspecten hebben en is zij tot een heldere en gemotiveerde conclusie gekomen, die identiek is aan de conclusie in de overwegingen 294 tot en met 297 van de voorlopige verordening.

8.3.   Conclusie inzake belang van de Unie

(153)

De conclusie in de overwegingen 294 tot en met 297 van de voorlopige verordening wordt bevestigd.

9.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

9.1.   Definitieve maatregelen

(154)

In het licht van de conclusies inzake dumping, schade, het oorzakelijk verband, de hoogte van de maatregelen en het belang van de Unie, en overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening, moeten definitieve antidumpingmaatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping van het betrokken product.

(155)

Op basis van het voorgaande moeten de definitieve antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, als volgt worden vastgesteld:

Land

Onderneming

Dumpingmarge (%)

Schademarge (%)

Definitief antidumpingrecht (%)

 

Volksrepubliek China

 

Sanfame Group:

Jiangsu Hailun Petrochemical Co., Ltd.

Jiangsu Xingye Plastic Co., Ltd.

Jiangyin Xingyu New Material Co., Ltd.

Jiangyin Xingtai New Material Co., Ltd.

1 6,0  %

6,6  %

6,6  %

 

Volksrepubliek China

 

Wankai New Materials Group:

Wankai New Materials Co., Ltd.

Chongqing Wankai New Materials Technology Co. Ltd.

2 2,6  %

1 0,7  %

1 0,7  %

 

Volksrepubliek China

 

China Resources Chemical Innovative Materials Group:

China Resources Chemical Innovative Materials Co., Ltd.

Zhuhai China Resources Chemical Innovative Materials Co., Ltd.

1 7,2  %

2 1,2  %

1 7,2  %

Volksrepubliek China

Andere medewerkende ondernemingen

1 9,7  %

1 1,1  %

1 1,1  %

Volksrepubliek China

Alle overige ondernemingen

2 4,2  %

2 7,5  %

2 4,2  %

(156)

De bij deze verordening voor de afzonderlijke ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten zijn dus uitsluitend van toepassing op de invoer van het onderzochte product van oorsprong uit het betrokken land en geproduceerd door de genoemde juridische entiteiten. Deze rechten zijn niet van toepassing op de invoer van het betrokken product indien dat is vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor “alle andere ondernemingen”.

(157)

Een onderneming die later haar naam wijzigt, kan verzoeken om verdere toepassing van deze individuele antidumpingrechten. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (16). Dit verzoek moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging geen invloed heeft op het recht van de onderneming om het recht te genieten dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming niet van invloed is op haar recht om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is, zal een verordening over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(158)

Om het risico op ontwijking als gevolg van het verschil in rechten zo veel mogelijk te beperken, zijn speciale maatregelen nodig om de juiste toepassing van de individuele antidumpingrechten te garanderen. De ondernemingen met individuele antidumpingrechten moeten een geldige handelsfactuur overleggen aan de douaneautoriteiten van de lidstaten. De factuur moet voldoen aan de in artikel 1, lid 3, van deze verordening vastgestelde vereisten. Invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, wordt onderworpen aan het antidumpingrecht dat van toepassing is op “alle andere ondernemingen”.

(159)

Hoewel de douaneautoriteiten van de lidstaten over deze factuur moeten beschikken om ten aanzien van de invoer de individuele antidumpingrechten te kunnen toepassen, is overlegging van die factuur niet de enige factor waarmee de douaneautoriteiten rekening moeten houden. Zelfs als aan hen een factuur wordt overgelegd die voldoet aan alle voorschriften van artikel 1, lid 3, van deze verordening, moeten de douaneautoriteiten van de lidstaten namelijk hun gebruikelijke controles uitvoeren en kunnen zij, net als in alle andere gevallen, aanvullende documenten (vervoersdocumenten enz.) verlangen om de juistheid van de gegevens in de aangifte na te gaan en te waarborgen dat het recht vervolgens terecht wordt toegepast, in overeenstemming met de douanewetgeving.

(160)

Indien het volume van de uitvoer door een van de ondernemingen die een lager individueel recht genieten, in het bijzonder na de instelling van de maatregelen in kwestie aanzienlijk toeneemt, kan dit op zich worden beschouwd als een verandering in de structuur van het handelsverkeer als gevolg van de instelling van maatregelen in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening. In dergelijke omstandigheden kan een onderzoek naar ontwijking worden geopend, mits aan de voorwaarden om dit te doen is voldaan. Hierbij kan onder meer worden onderzocht of het nodig is een individueel recht of individuele rechten in te trekken en in plaats daarvan het voor het gehele land geldende recht in te stellen.

(161)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs in dit onderzoek, maar ook voor de producenten die in het onderzoektijdvak geen producten naar de Unie hebben uitgevoerd.

(162)

Producenten-exporteurs die het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak niet naar de Unie hebben uitgevoerd, moeten de Commissie kunnen verzoeken om toepassing van het antidumpingrecht voor niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen. De Commissie moet een dergelijk verzoek inwilligen mits aan drie voorwaarden wordt voldaan. De nieuwe producent-exporteur zou moeten aantonen dat: i) hij het betrokken product tijdens het OT niet naar de Unie heeft uitgevoerd, ii) hij niet verbonden is met een producent-exporteur die dat wel heeft gedaan, en iii) hij het betrokken product daarna heeft uitgevoerd of een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om dit in aanzienlijke hoeveelheden te doen.

9.2.   Vrijgave van de voorlopige rechten

(163)

Gezien de bevindingen in deze zaak en aangezien niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat de dreiging van schade zich zonder voorlopige maatregelen zou hebben ontwikkeld tot aanmerkelijke schade, is de Commissie van oordeel dat de bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid waren gesteld, overeenkomstig artikel 10, lid 2, van de basisverordening moeten worden vrijgegeven.

10.   SLOTBEPALING

(164)

Indien na een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie een bedrag moet worden terugbetaald, dan geldt als rentevoet, ingevolge artikel 109 van Verordening 2018/1046 (17), de rente die de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties hanteert, zoals bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie op de eerste kalenderdag van elke maand.

(165)

Het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht over de in deze verordening vervatte maatregelen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op polyethyleentereftalaat (“PET”) met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, gemeten volgens of omgezet in het oplosmiddel fenol/1,2-dichloorbenzeen (50/50), momenteel ingedeeld onder GN-code ex 3907 61 00 (Taric-code 3907610010), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde product, zijn als volgt:

Land van oorsprong

Onderneming

Definitief antidumpingrecht

Aanvullende Taric-code

 

Volksrepubliek China

Sanfame Group:

Jiangsu Hailun Petrochemical Co., Ltd

Jiangsu Xingye Plastic Co., Ltd.

Jiangyin Xingyu New Material Co., Ltd.

Jiangyin Xingtai New Material Co., Ltd.

6,6  %

899V

 

Volksrepubliek China

Wankai New Materials Group:

Wankai New Materials Co., Ltd.

Chongqing Wankai New Materials Technology Co. Ltd.

1 0,7  %

899W

 

Volksrepubliek China

 

China Resources Chemical Innovative Materials Group:

China Resources Chemical Innovative Materials Co., Ltd.

Zhuhai China Resources Chemical Innovative Materials Co., Ltd.

1 7,2  %

899X

Volksrepubliek China

Andere medewerkende ondernemingen

1 1,1  %

Zie bijlage

Volksrepubliek China

Alle overige ondernemingen

2 4,2  %

8999

3.   De individuele rechten die zijn vastgesteld voor de in lid 2 vermelde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die luidt als volgt: “Ondergetekende verklaart dat de [hoeveelheid] [betrokken product] die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door [naam en adres van de onderneming][aanvullende Taric-code] in [betrokken land]. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor “alle andere ondernemingen” geldt.

4.   Tenzij anders vermeld zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De krachtens Uitvoeringsverordening (EU) 2023/2659 van de Commissie uit hoofde van de voorlopige antidumpingrechten als zekerheid gestelde bedragen worden definitief vrijgegeven.

Artikel 3

De in artikel 1, lid 2, genoemde bijlage kan worden gewijzigd om nieuwe producenten-exporteurs uit de Volksrepubliek China toe te voegen en hen te onderwerpen aan het passende gewogen gemiddelde antidumpingrecht voor niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen. Een nieuwe producent-exporteur toont met bewijs aan dat:

a)

hij de in artikel 1, lid 1, beschreven goederen tijdens het onderzoektijdvak (1 januari 2022 – 31 december 2022) niet heeft uitgevoerd;

b)

hij niet verbonden is met een exporteur of producent op wie de bij deze verordening ingestelde maatregelen van toepassing zijn, en die aan het oorspronkelijke onderzoek hadden kunnen meewerken, en

c)

hij het betrokken product daadwerkelijk heeft uitgevoerd dan wel een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid naar de Unie uit te voeren na het verstrijken van het onderzoektijdvak.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 maart 2024.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde soorten polyethyleentereftalaat (“PET”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB C 115 van 30.3.2023, blz. 5).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2023/2659 van de Commissie van 27 november 2023 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde soorten polyethyleentereftalaat van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L, 28.11.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2023/2659/oj).

(4)  European Soft Drinks Industry Association (Unesda); Referenties in deze verordening naar indieningen van Unesda omvatten ook indieningen die zijn gedaan in naam van Unesda-leden Natural Mineral Waters Europe (MNWE); Forum Natürliches Mineralwasser (Oostenrijk); Belgian Federation of Bottled Water and Soft Drinks Producers -FIEB-VIWF- (België); Bulgarian Soft Drinks Association (Bulgarije); GIUPPH (Kroatië); Czech Soft Drinks Association (Tsjechië); Danish Brewer’s Association and Bryggeriforeningen (Denemarken); BRF, Maison des Eaux Minérales Naturelles (MEMN), Syndicat des Eaux des Sources et des Eaux Minérales Naturelles (SESEMN) (Frankrijk); Verband Deutscher Mineralbrunnen e.V. (VDM), Wafg (Duitsland); Greek Natural Mineral Water Association (SEFYMEN) (Griekenland); Hungarian Mineral Water, Fruit & Juice Association (Hongarije); Irish Beverage Council (IBEC) (Ierland); Italian Natural Mineral Water Association (MINERACQUA), ASOBIBE (Italië); Federation of the Luxembourgish Industry, Waters and Non-Alcoholic Beverages (FICEB) (Luxemburg); Dutch Association of Soft Drinks, Waters & Juices (FWS) (Nederland); Krajowa Izba Gospodarcza (KIGPR) (Polen); Águas Minerais e de Nascente de Portugal (APIAM), PROBEB (Portugal); Romanian Mineral Water Association (APEMIN) (Roemenië); Slovenian Beverages Association (ZIP) (Slovenië); Asociación de Aguas Minerales de España (ANEABE), ANFABRA (Spanje) alsook Danone, Nestle, Coca-Cola Europacific Partners, Refresco, Spadel, Fontecelta, Polska Woda, Sp. Z o.o en Nałęczów Zdrój.

(5)   PB C 115 van 30.3.2023, blz. 5.

(6)   https://www.recronmalaysia.com/, “Recron Malaysia levert een grote verscheidenheid aan innovatieve producten, waaronder polyester, vezels, garen, stoffen en ook PET-chips van topkwaliteit. De uitgebreide textielactiviteiten omvatten breien, weven, verven en afwerken.”

(7)   http://www.mpipi.com.my/profile.htm, “Producten: Wij produceren de hoogste kwaliteit van PET-hars en spinnerijproducten. Onze fabriek voor PET-hars heeft een jaarlijkse capaciteit van 38 000 metrische ton kwaliteitschips, harsen van co-PET en homo-PET voor voorgevormde producten en flessen, en hars van A-PET voor alle soorten rigide verpakkingen zoals bakjes, deksels en afdekkingen.”

(8)  Ter illustratie: het verschil in de totale PET-productie in 2022 zou ongeveer 2 % bedragen.

(9)  Plastic Recyclers Europe, een overkoepelende vereniging van rPET-producenten.

(10)  Zoals bevestigd door de klacht, punt 226. Zie ook https://www.maersk.com/logistics-explained/transportation-and-freight/2023/09/27/sea-freight-guide voor de doorvoertijden van containerschepen van China naar Europa.

(11)  Arrest in zaak T-242/19, Giant Electric Vehicle Kunshan Co. Ltd/Commissie, punt 102, EU:T:2022:259.

(12)  In antwoord op de mededeling van de definitieve bevindingen suggereerde Svepol dat breakbulkzendingen in de Unie zouden aankomen en zouden worden ingeklaard tot mei 2023. Deze bewering is echter niet onderbouwd en wordt niet gestaafd door enig bewijsmateriaal in het dossier. In zijn opmerkingen over de mededeling van de voorlopige bevindingen voerde Svepol zelf aan dat zijn laatste breakbulkzending in maart 2023 was ingeklaard.

(13)  Het volume van de invoer uit de VRC in het tweede kwartaal van 2023 (88 952 ton) was zelfs groter dan die in het tweede kwartaal van 2022 (84 906 ton).

(14)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1286 van de Commissie van 30 juli 2019 tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaald polyethyleentereftalaat (PET) uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 202/81, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2019/1286/oj).

(15)  Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, EFSA | Science, safe food, sustainability (europa.eu).

(16)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat G, Wetstraat 170, 1040 Brussel, België.

(17)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).


Bijlage

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs

Land

Benaming

Aanvullende Taric-code

Volksrepubliek China

SINOPEC YIZHENG CHEMICAL FIBRE LIMITED LIABILITY COMPANY

899Y

Volksrepubliek China

Dragon Special Resin (XIAMEN) Co., Ltd.

899Z

Volksrepubliek China

Far Eastern Industries (Shanghai) Ltd.

89AA

Volksrepubliek China

Jiangsu Ceville New Materials Technology Co., Ltd.

89AB


ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2024/1040/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)