European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

Serie L


2024/573

20.2.2024

VERORDENING (EU) 2024/573 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 7 februari 2024

betreffende gefluoreerde broeikasgassen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 517/2014

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met de Europese Green Deal, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 11 december 2019, is een nieuwe groeistrategie voor de Unie gelanceerd die bedoeld is om de Unie tot een eerlijke en welvarende samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie om te vormen. De ambitie van de Commissie om van Europa tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent te maken waarin alle verontreiniging tot nul is teruggedrongen, wordt daardoor opnieuw bevestigd, en is erop gericht om de gezondheid en het welzijn van de burgers tegen milieugerelateerde risico’s en effecten te beschermen, en tegelijkertijd te zorgen voor een inclusieve, eerlijke en rechtvaardige transitie waarbij niemand aan zijn lot wordt overgelaten. Voorts zet de Unie zich in voor de volledige uitvoering van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (3) en van het achtste milieuactieprogramma, dat is vastgesteld bij Besluit (EU) 2022/591 van het Europees Parlement en de Raad (4), en zet zij zich tevens in voor de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties en de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen.

(2)

Gefluoreerde broeikasgassen zijn door de mens geproduceerde chemische stoffen die zeer sterke broeikasgassen zijn, die vaak enkele duizenden malen sterker zijn dan koolstofdioxide (CO2). Samen met CO2, methaan en distikstofoxide behoren gefluoreerde broeikasgassen tot de groep broeikasgasemissies die zijn opgenomen in de Overeenkomst van Parijs die is vastgesteld in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (United Nations Framework Convention on Climate Change — UNFCCC) (de “Overeenkomst van Parijs”) (5). De uitstoot van gefluoreerde broeikasgassen bedraagt momenteel 2,5 % van alle broeikasgasemissies in de Unie, en is tussen 1990 en 2014 verdubbeld, in tegenstelling tot andere broeikasgasemissies, die zijn gedaald.

(3)

Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad (6) is vastgesteld om de toegenomen uitstoot van gefluoreerde broeikasgassen om te buigen. Zoals blijkt uit een beoordeling van de Commissie, heeft Verordening (EU) nr. 517/2014 op jaarbasis geleid tot een daling van de uitstoot van gefluoreerde broeikasgassen. De levering van fluorkoolwaterstoffen (hydrofluorocarbons — HFK’s) is tussen 2015 en 2019 gedaald met 37 %, uitgedrukt in metrieke ton, en met 47 %, uitgedrukt in ton CO2-equivalent. Er heeft ook een duidelijke verschuiving plaatsgevonden naar het gebruik van alternatieven met een lager aardopwarmingsvermogen, waaronder natuurlijke alternatieven (bijvoorbeeld lucht, CO2, ammoniak, koolwaterstoffen en water) in allerlei soorten apparatuur waarvoor traditioneel gefluoreerde broeikasgassen werden gebruikt.

(4)

In het speciaal verslag uit 2021 van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) wordt geconcludeerd dat de uitstoot van gefluoreerde broeikasgassen tegen 2050 wereldwijd tot 90 % moet worden teruggedrongen ten opzichte van 2015. Als reactie op de dringende behoefte aan klimaatmaatregelen heeft de Unie door middel van Verordening (EU) 2021/1119 haar klimaatambities verhoogd. In die verordening wordt een bindende nettovermindering van broeikasgasemissies in de Unie (d.w.z. emissies na aftrek van verwijderingen) vastgesteld van ten minste 55 % tegen 2030 ten opzichte van het niveau van 1990 en de doelstelling om in de Unie uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken. De Unie heeft in het kader van de Overeenkomst van Parijs haar initiële nationaal bepaalde bijdrage van binnenlandse reductie van broeikasgasemissies van ten minste 40 % in 2030 verhoogd naar ten minste 55 %. Uit de evaluatie van Verordening (EU) nr. 517/2014 blijkt echter dat de beoogde emissiereducties tegen 2030 in het kader van de oude klimaatdoelstellingen van de Unie niet volledig zullen worden behaald.

(5)

Vanwege de wereldwijd toegenomen HFK-emissies hebben de partijen bij het Protocol van Montreal van 1987 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (“het protocol”) in 2016 in het kader van de wijziging van Kigali van het protocol (“de wijziging van Kigali”), die namens de Unie werd goedgekeurd bij Besluit (EU) 2017/1541 van de Raad (7), besloten HFK’s geleidelijk af te bouwen om zo de productie en het gebruik van HFK’s in de komende dertig jaar met meer dan 80 % terug te dringen. Dat houdt in dat elke partij een schema voor de afbouw van het gebruik en de productie van HFK’s moet naleven, een vergunningsplicht moet invoeren voor de invoer en uitvoer van HFK’s en moet rapporteren over HFK’s. Geschat wordt dat de wijziging van Kigali alleen al een extra opwarming van 0,4 °C tegen het einde van deze eeuw zal voorkomen.

(6)

Het is belangrijk dat de Unie met deze verordening haar internationale verplichtingen uit hoofde van de wijziging van Kigali op lange termijn kan nakomen, met name wat betreft de vermindering van het verbruik en de productie van HFK’s en wat betreft de rapportage- en vergunningseisen, in het bijzonder door een geleidelijke uitfasering van de productie en in verdere reductiestappen te voorzien voor het in de handel brengen van HFK’s na 2030.

(7)

Sommige gefluoreerde broeikasgassen die onder deze verordening vallen, zijn per- en polyfluoralkylstoffen (PFAS) of stoffen waarvan is aangetoond of vermoed wordt dat zij tot PFAS worden afgebroken. PFAS zijn chemische stoffen die resistent zijn tegen afbraak en mogelijk negatieve gevolgen hebben voor de gezondheid en het milieu. In overeenstemming met het voorzorgsbeginsel moeten ondernemingen overwegen om, indien beschikbaar, alternatieven te gebruiken die minder schadelijk zijn voor de gezondheid, het milieu en het klimaat. In 2023 is bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen een voorstel in het kader van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (8) ingediend om de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van PFAS, waaronder gefluoreerde broeikasgassen, te beperken. Bij het overwegen van mogelijke beperkingen ten aanzien van PFAS, moeten de Commissie en de lidstaten rekening houden met de beschikbaarheid van die alternatieven.

(8)

Om te zorgen voor coherentie met de rapportageverplichtingen uit hoofde van het protocol, moet het aardopwarmingsvermogen van HFK’s worden berekend in termen van het aardopwarmingsvermogen in een periode van 100 jaar van één kilogram van een gas in verhouding tot dat van één kilogram CO2, gebaseerd op het door de IPCC goedgekeurde vierde evaluatierapport. Voor andere gefluoreerde broeikasgassen moet het zesde evaluatierapport van de IPCC worden gebruikt. Gezien het belang van een snelle vermindering van de uitstoot van broeikasgassen teneinde de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs om de opwarming van de aarde met maximaal 1,5 °C binnen bereik te houden, wordt het aardopwarmingsvermogen van broeikasgassen over een periode van 20 jaar steeds belangrijker. In dat verband moet, indien mogelijk, het aardopwarmingsvermogen over een periode van twintig jaar worden aangegeven om beter te informeren over de klimaateffecten van de onder deze verordening vallende stoffen. De Commissie moet het aardopwarmingsvermogen over 20 jaar van gefluoreerde broeikasgassen onder de aandacht brengen.

(9)

Het opzettelijk uitstoten van gefluoreerde stoffen in de atmosfeer, indien die uitstoot onrechtmatig is, vormt een ernstige inbreuk op deze verordening en moet uitdrukkelijk worden verboden. Exploitanten en fabrikanten van apparatuur moeten worden verplicht lekkage van dergelijke stoffen zoveel mogelijk te voorkomen, onder meer door de meest relevante apparatuur op lekken te controleren. Wanneer de uitstoot van gefluoreerde stoffen technisch noodzakelijk is, moeten exploitanten alle technisch haalbare en economisch uitvoerbare maatregelen nemen om te voorkomen dat dergelijke stoffen in de atmosfeer terechtkomen, onder meer door de uitgestoten gassen terug op te vangen.

(10)

Sulfurylfluoride is een ander zeer krachtig broeikasgas dat bij gebruik voor begassing kan worden uitgestoten. Exploitanten die sulfurylfluoride voor begassing gebruiken, moeten de maatregelen die zij nemen voor de afvang en verzameling van dat gas documenteren of, wanneer afvang technisch onhaalbaar of economisch niet uitvoerbaar is, de redenen daarvoor specificeren.

(11)

Aangezien het productieproces van sommige gefluoreerde verbindingen kan leiden tot de uitstoot van andere gefluoreerde broeikasgassen als bijproduct, moet het vernietigen of voor later gebruik terugwinnen van dat soort bijproducten worden opgelegd als voorwaarde om gefluoreerde broeikasgassen in de handel te brengen. Producenten en importeurs moeten worden verplicht vast te leggen welke mitigatiemaatregelen zij nemen om emissies van trifluormethaan tijdens het productieproces te voorkomen, alsook bewijs te leveren van de vernietiging en terugwinning voor later gebruik van dat soort bijproducten overeenkomstig de beste beschikbare technieken. Bij het in de handel brengen van de gefluoreerde broeikasgassen moet een conformiteitsverklaring worden verstrekt.

(12)

Om emissie van gefluoreerde stoffen te voorkomen, moeten bepalingen worden vastgesteld over de terugwinning van stoffen uit producten en apparatuur en over het voorkomen van lekkage van dergelijke stoffen. Schuim dat gefluoreerde broeikasgassen bevat, moet worden behandeld in overeenstemming met Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad (9). De terugwinningsverplichtingen moeten ook worden uitgebreid naar eigenaren van gebouwen en aannemers wanneer zij bepaalde schuimsoorten uit gebouwen verwijderen, teneinde een zo groot mogelijke reductie van emissies te bewerkstelligen. Aangezien de terugwinning, recycling en regeneratie van gefluoreerde broeikasgassen een toepassing is van de beginselen van de circulaire economie, moeten bepalingen inzake de terugwinning van stoffen ook worden geplaatst in het licht van de mededelingen van de Commissie van 10 maart 2020 over “Een nieuwe industriestrategie voor Europa”, van 11 maart 2020 over “Een nieuw actieplan voor een circulaire economie — voor een schoner en concurrerender Europa”, van 14 oktober 2020 over “Strategie voor duurzame chemische stoffen — op weg naar een gifvrij milieu”, van 5 mei 2021 over “Modernisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa” en van 12 mei 2021 over “Traject naar een gezonde planeet voor iedereen — EU-actieplan om de verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul terug te dringen”.

(13)

Koel- en vriesapparaten zijn voor hun goede werking sterk afhankelijk van gefluoreerde broeikasgassen en vormen een van de meest relevante categorieën in het afvalbeheer van elektrische en elektronische apparatuur. In overeenstemming met het beginsel dat de vervuiler betaalt en om te zorgen voor een goed afvalbeheer met betrekking tot die schadelijke gassen, is het belangrijk dat verplichtingen in het kader van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid die gelden bij afgedankte elektrische en elektronische apparatuur ook betrekking hebben op de ontzorging van de gefluoreerde broeikasgassen die zich in afgedankte elektrische en elektronische apparatuur bevinden of daarin worden gebruikt. Richtlijn 2012/19/EU bevat financieringsverplichtingen voor producenten van elektrische en elektronische apparatuur. Deze verordening vormt een aanvulling op die richtlijn middels een verplichting tot financiering van de inzameling, verwerking, terugwinning, milieuverantwoorde verwijdering, recycling, regeneratie of vernietiging van de in de bijlagen I en II bij deze verordening vermelde gefluoreerde broeikasgassen uit producten en apparatuur die die gassen bevatten of nodig hebben voor hun werking, en die afgedankte elektrische en elektronische apparatuur vormen.

(14)

Koeling- en klimaatregelingsapparatuur in een vervoermiddel heeft een bijzonder hoog lekkagepercentage als gevolg van trillingen tijdens het vervoer. Exploitanten van de meeste vervoermiddelen moeten lekkagecontroles uitvoeren of lekkagedetectiesystemen installeren en gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen voor dergelijke mobiele apparatuur. Van exploitanten van koeling- en klimaatregelingsapparatuur aan boord van schepen, net als van exploitanten van andere apparatuur die onder deze verordening valt, moet vereist worden dat ze voorzorgsmaatregelen nemen om lekkage van gefluoreerde broeikasgassen te voorkomen en, indien een dergelijke lekkage wordt ontdekt, die zonder onnodige vertraging te repareren. Gezien het internationale karakter van de scheepvaart is het belangrijk dat de Unie en haar lidstaten, binnen hun respectieve bevoegdheden, met derde landen samenwerken om ervoor te zorgen dat onnodige emissies van gefluoreerde broeikasgassen in die sector worden voorkomen, onder meer tijdens installatie, onderhoud of service, reparatie en terugwinning uit koeling- en klimaatregelingsapparatuur op schepen. Bij de evaluatie van de uitvoering van deze verordening moet de Commissie nagaan of het haalbaar is het toepassingsgebied van beheersmaatregelen uit te breiden tot schepen.

(15)

In Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad (10) en de uitvoeringshandelingen daarvan zijn regels vastgesteld inzake de vaardigheden en kennis die vereist zijn voor natuurlijke personen die onderhouds- of servicewerkzaamheden met betrekking tot luchtvaartuigonderdelen verrichten. Om onnodige emissies van gefluoreerde broeikasgassen in die sector te voorkomen, onder meer tijdens de installatie, het onderhoud of de service, de reparatie en de terugwinning uit koeling- en klimaatregelingsapparatuur in luchtvaartuigen, is het passend dat dat de competenties bestrijkt die vereist zijn voor het regelmatig actualiseren van de certificeringsspecificaties en andere gedetailleerde specificaties, aanvaardbare wijzen van naleving en richtsnoeren voor de toepassing van die verordening.

(16)

Om bij te dragen aan het behalen van de klimaatdoelen van de Unie en om het gebruik van technologieën zonder of met een beperktere impact op het klimaat aan te moedigen, waarbij mogelijk giftige, ontvlambare of onder hoge druk staande stoffen worden gebruikt of waaraan andere relevante risico’s verbonden zijn, moeten lidstaten passende maatregelen nemen gericht op de behoefte aan geschoold personeel, zodat een groot aantal natuurlijke personen die activiteiten met gefluoreerde broeikasgassen uitvoeren, en met technologieën die het gebruik ervan vervangen of verminderen, worden opgeleid en gecertificeerd. Dergelijke maatregelen moeten maatregelen omvatten in de warmtepompsector, waar steeds meer personeel met de nodige vaardigheden nodig zal zijn, onder meer in het licht van de doelstellingen die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 18 mei 2022 over het “REPowerEU-plan”, om warmtepompen te installeren en te onderhouden op basis van nieuwe koeltechnologieën waarop andere veiligheidseisen en technische vereisten van toepassing zijn. De lidstaten zouden bijvoorbeeld gebruik kunnen maken van de steun van de publiek-private partnerschappen die in het kader van de Europese vaardighedenagenda zijn opgezet om het aantal opgeleide personen te verhogen. De opleidingen moeten informatie bevatten over aspecten van energie-efficiëntie, alternatieven voor gefluoreerde broeikasgassen en de toepasselijke voorschriften en technische normen. Certificerings- en opleidingsprogramma’s die in het kader van Verordening (EU) nr. 517/2014 zijn ingevoerd en in de nationale beroepsopleidingsstelsels zouden kunnen worden geïntegreerd, moeten worden herzien of aangepast zodat technici veilig met alternatieve technologieën kunnen omgaan. Bestaande certificaten die in het kader van Verordening (EU) nr. 517/2014 zijn afgegeven, moeten geldig blijven.

(17)

In mei 2022 presenteerde de Commissie het REPowerEU-plan. Het REPowerEU-plan behelst een streefdoel om 10 miljoen hydronische warmtepompen te installeren tegen 2027 en het tempo waarin warmtepompen worden ingezet te verdubbelen tegen 2030, hetgeen resulteert in een totaal aantal extra installaties van ten minste 30 miljoen warmtepompen tegen 2030. Terwijl de warmtepompsector zal overschakelen op koelmiddelen met een lager GWP als gevolg van de maatregelen waarin deze verordening voorziet, kan het opvoeren van de uitrol van warmtepompen zoals beoogd door REPowerEU gevolgen hebben voor de beschikbaarheid van fluorkoolwaterstoffen op de markt van de Unie, en zal dat deels afhangen van de marktintroductie van alternatieve technologieën vóór de inwerkingtreding van het verbod op het in de handel brengen uit hoofde van bijlage IV en van de hoeveelheid geïnstalleerde warmtepompen die nog gassen met een hoger GWP nodig hebben. De Commissie moet de marktontwikkelingen nauwlettend volgen, met inbegrip van de ontwikkeling van de prijzen van de in deel 1 van bijlage I opgesomde gefluoreerde broeikasgassen, en ten minste eens per jaar beoordelen of er ernstige tekorten bestaan die de verwezenlijking van de REPowerEU-doelstellingen voor de uitrol van warmtepompen in gevaar kunnen brengen. Indien de Commissie vaststelt dat dergelijke tekorten bestaan, moet het mogelijk zijn extra hoeveelheden HFK-quota beschikbaar te stellen voor de warmtepompsector, bovenop de uit hoofde van bijlage VII vastgestelde quota.

(18)

Indien er geschikte alternatieven voor het gebruik van specifieke gefluoreerde broeikasgassen beschikbaar zijn, moet het in de handel brengen van nieuwe apparatuur voor koeling, klimaatregeling en brandbeveiliging, die gefluoreerde broeikasgassen bevat of nodig heeft voor haar werking, en van schuimen en technische aerosolen die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, worden verboden. Onder specifieke voorwaarden mogen dergelijke verbodsbepalingen niet van toepassing zijn op onderdelen die nodig zijn voor de reparatie of het onderhoud van bestaande apparatuur die reeds is geïnstalleerd, om ervoor te zorgen dat die apparatuur gedurende haar volledige levensduur kan worden gerepareerd en onderhouden. Indien er geen alternatieven beschikbaar zijn of die om technische of veiligheidsredenen niet kunnen worden gebruikt, of indien het gebruik van dergelijke alternatieven buitensporige kosten met zich mee zou brengen, moet de Commissie de mogelijkheid hebben gedurende een periode van ten hoogste vier jaar een vrijstelling toe te staan om het in de handel brengen van dergelijke producten en apparatuur mogelijk te maken. Het moet mogelijk zijn die vrijstelling te verlengen indien de Commissie, na beoordeling van een nieuw onderbouwd verzoek om vrijstelling, via de comitéprocedure tot de conclusie komt dat er nog steeds geen alternatieven beschikbaar zijn.

(19)

De Commissie moet de Europese normalisatieorganisaties aanmoedigen relevante geharmoniseerde normen te ontwikkelen en te actualiseren om te zorgen voor een vlotte uitvoering van de in deze verordening vastgestelde beperkingen op het in de handel brengen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de nationale veiligheidsnormen en bouwvoorschriften worden aangepast aan de relevante internationale en Europese normen, met inbegrip van de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) 60335-2-89 en IEC 60335-2-40.

(20)

Bij de productie van doseerinhalatoren voor de toediening van farmaceutische ingrediënten wordt een niet-verwaarloosbaar aandeel van alle in de Unie verbruikte HFK’s gebruikt. Er zijn alternatieve opties beschikbaar, waaronder doseerinhalatoren die gefluoreerde broeikasgassen met een lager GWP als drijfgas gebruiken, die onlangs door de industrie zijn ontwikkeld. Met deze verordening wordt de sector van doseerinhalatoren opgenomen in de HFK-quotumregeling, en daardoor wordt de sector gestimuleerd om door te gaan op de ingeslagen weg naar schonere alternatieven. Om een soepele overgang mogelijk te maken, zal het voor de sector doseerinhalatoren beoogde quotasysteem volledige quota garanderen, overeenkomend met het meest recente marktaandeel van die sector, voor de periode van 2025 tot en met 2026, en zal het volledige reductiepercentage van de andere sectoren die onder de quotaregeling vallen, pas in 2030 worden bereikt. HFK’s die als drijfgas in doseerinhalatoren worden gebruikt, zijn van cruciaal belang voor de gezondheid van patiënten met ademhalingsaandoeningen, zoals astma en chronische obstructieve longziekte. Doseerinhalatoren zijn geneesmiddelen die aan strenge beoordelingen, waaronder klinische studies, worden onderworpen om de patiëntveiligheid te waarborgen. Samenwerking tussen de Commissie, de bevoegde autoriteiten in de lidstaten en het Europees Geneesmiddelenbureau moet een soepel goedkeuringsproces faciliteren voor doseerinhalatoren die gefluoreerde broeikasgassen met een laag GWP en alternatieven voor gefluoreerde broeikasgassen gebruiken, zodat de overgang naar schonere oplossingen wordt gewaarborgd.

(21)

Indien technisch geschikte alternatieven beschikbaar zijn en in overeenstemming zijn met het mededingingsbeleid van de Unie, moet het in bedrijf stellen van nieuwe elektrische schakelinrichtingen met relevante gefluoreerde broeikasgassen worden verboden. Indien het noodzakelijk is bestaande elektrische apparatuur uit te breiden, kunnen een of meer extra cellen met gefluoreerde broeikasgassen, met hetzelfde GWP als de bestaande cellen, worden toegevoegd indien een technologie waarbij gefluoreerde broeikasgassen met een lager GWP worden gebruikt, zou betekenen dat de gehele elektrische apparatuur zou moeten worden vervangen.

(22)

Om de behoefte aan de productie van nieuw zwavelhexafluoride (SF6) te beperken, moet de capaciteit voor regeneratie van SF6 uit bestaande apparatuur worden verhoogd. Zonder daarbij de veilige werking van de elektriciteitsnetten en elektriciteitscentrales in gevaar te brengen, moet het gebruik van nieuw SF6 in elektrische schakelinrichtingen worden vermeden indien een dergelijk gebruik technisch haalbaar is en waar geregenereerd of gerecycleerd SF6 beschikbaar is.

(23)

Om de indirecte effecten van het gebruik van koeling- en klimaatregelingsapparatuur en van warmtepompen op het klimaat te verminderen, moet het maximale energieverbruik van dergelijke apparatuur, zoals vermeld in de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen die uit hoofde van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad (11) zijn vastgesteld, nog steeds als een grond beschouwd worden om bepaalde soorten apparatuur vrij te stellen van het verbod op het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen.

(24)

Niet-navulbare houders voor fluorerende broeikasgassen moeten worden verboden, aangezien bij lediging van die houders een hoeveelheid koelmiddel onvermijdelijk achterblijft en vervolgens vrijkomt in de atmosfeer. Deze verordening moet een verbod inhouden op de uitvoer, de invoer, het in de handel brengen, het verder leveren of het op de markt aanbieden en het gebruik ervan, behalve voor laboratorium- en analytische toepassingen. Om te waarborgen dat navulbare houders voor fluorerende broeikasgassen worden nagevuld en niet worden weggegooid, moeten ondernemingen die navulbare houders in de handel brengen, worden verplicht een conformiteitsverklaring over te leggen die bewijs bevat met betrekking tot de regelingen voor het terugzenden van navulbare houders met het oog op navulling.

(25)

Ingevolge de wijziging van Kigali is de uitvoer van HFK’s uit staten die partij zijn bij het protocol naar staten die geen partij zijn, verboden. Een dergelijk verbod is een belangrijke stap in de richting van de uitfasering van HFK’s. Niettemin zijn verscheidene partijen bij het protocol van mening dat het verbod ontoereikend is om de milieuproblemen in verband met de uitvoer van HFK’s aan te pakken. Verscheidene ontwikkelingslanden die partij zijn bij het protocol hebben het probleem aan de orde gesteld van de uitvoer naar hun markten van inefficiënte koeling- en klimaatregelingsapparaten, die gebruikmaken van verouderde koelmiddelen en koelmiddelen met een hoog GWP, die meer onderhoud vergen. Een dergelijke situatie is met name problematisch in ontwikkelingslanden die slechts beperkte middelen en capaciteit hebben voor insluiting en terugwinning, of voor gebruikte apparatuur met een korte resterende verwachte levensduur en nieuwe apparatuur die nog in gebruik is maar waarvan het einde van de levensduur nadert. In het kader van de wereldwijde inspanningen van de Unie om de klimaatverandering te beperken, is het, om de verwezenlijking van de doelstellingen van het protocol te ondersteunen, en in overeenstemming met hetgeen reeds is bepaald in Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad (12), passend de uitvoer te verbieden van bepaalde gebruikte en nieuwe apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen met een hoog GWP bevat of nodig heeft voor haar werking. Dat uitvoerverbod mag alleen van toepassing zijn in gevallen waarin de apparatuur onder een verbod uit hoofde van bijlage IV valt en tegelijkertijd voldoet aan de vereisten van artikel 22, lid 3.

(26)

Teneinde de handhaving te vergemakkelijken van de verboden op het in de handel brengen en van de beperkingen ten aanzien van producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of nodig hebben voor hun werking, ook wanneer zij in houders in de handel worden gebracht, is het van belang de nodige etiketteringsvoorschriften voor die goederen vast te stellen.

(27)

Wanneer desfluraan als inhalatie-anestheticum wordt gebruikt, komt dat zeer krachtige broeikasgas vrij. Gezien de beschikbaarheid van minder krachtige alternatieven moet het gebruik van desfluraan alleen worden toegestaan wanneer er om medische redenen geen alternatieven kunnen worden gebruikt. Indien het gebruik ervan bij wijze van derogatie wordt toegestaan, moet desfluraan, net als alle andere gassen, worden afgevangen en moet de zorginstelling bewijsmateriaal bijhouden over de medische rechtvaardiging.

(28)

Om uitvoering te geven aan het protocol, met inbegrip van de geleidelijke vermindering van de hoeveelheden HFK’s, moet de Commissie aan individuele producenten en importeurs quota voor het in de handel brengen van HFK’s blijven toewijzen, waarbij de uit hoofde van het protocol toegestane totale kwantitatieve limiet niet mag worden overschreden. De Commissie moet bij wijze van uitzondering voor maximaal vier jaar een vrijstelling van de quotumvereisten voor HFK’s kunnen geven wanneer die worden gebruikt in specifieke toepassingen of specifieke categorieën producten of apparatuur. Het moet mogelijk zijn die vrijstelling te verlengen indien de Commissie, na beoordeling van een nieuw onderbouwd verzoek om vrijstelling, via de comitéprocedure tot de conclusie komt dat er nog steeds geen alternatieven beschikbaar zijn. Teneinde de integriteit van de geleidelijke vermindering van de hoeveelheden HFK’s die in de handel worden gebracht, te beschermen, moeten de in apparatuur opgenomen HFK’s onder de quotumregeling blijven vallen.

(29)

De berekeningen van referentiewaarden en van de quotatoewijzing aan individuele producenten en importeurs waren in beginsel gebaseerd op de hoeveelheden HFK’s die zij hebben gerapporteerd tijdens de referentieperiode van 2009 tot 2012 in de handel te hebben gebracht. Om echter te voorkomen dat ondernemingen worden uitgesloten van toetreding tot de markt of van uitbreiding van hun activiteiten, moet een kleiner deel van de totale maximumhoeveelheid worden gereserveerd voor producenten en importeurs die nog niet eerder HFK’s in de handel hebben gebracht en voor producenten en importeurs die een referentiewaarde hebben en die hun quotumtoewijzing willen verhogen.

(30)

Door de referentiewaarden en de quota ten minste drie keer per jaar te herberekenen, zorgt de Commissie ervoor dat ondernemingen hun activiteiten mogen voortzetten op basis van de gemiddelde volumes die zij in recente jaren in de handel hebben gebracht, met inbegrip van ondernemingen die voorheen geen referentiewaarde hadden.

(31)

Namens de Unie brengt de Commissie jaarlijks verslag uit aan het ozonsecretariaat over de in- en uitvoer van uit hoofde van het protocol gecontroleerde fluorkoolwaterstoffen. Hoewel de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de verslaglegging over de productie en vernietiging van fluorkoolwaterstoffen, moet de Commissie voorlopige gegevens over die activiteiten verstrekken, alsook gegevens over emissies van HFK-23, om de vroegtijdige berekening van het verbruik van de Unie door het ozonsecretariaat te vergemakkelijken. Indien er geen kennisgevingen zijn geweest over een uitbreiding van de clausule inzake regionale organisaties voor economische integratie, moet de Commissie die praktijk van jaarlijkse verslagen voortzetten en er tegelijk voor zorgen dat de lidstaten voldoende tijd krijgen om de door de Commissie verstrekte voorlopige gegevens te evalueren, teneinde inconsistenties te voorkomen.

(32)

Gezien de marktwaarde van het toegewezen quotum is het aangewezen een prijs te vragen voor de toewijzing ervan. Op die manier wordt een verdere versnippering van de markt voorkomen ten nadele van ondernemingen die HFK’s nodig hebben en nu al afhankelijk zijn van de HFK-handel op een krimpende markt. Aangenomen wordt dat ondernemingen die besluiten geen quotum te claimen en te betalen waarop zij recht zouden hebben in het jaar of de jaren voorafgaand aan de berekening van de referentiewaarden, hebben besloten de markt te verlaten, waardoor zij dus geen nieuwe referentiewaarde krijgen. Een deel van de inkomsten moet worden gebruikt om de administratieve kosten te dekken.

(33)

Om de flexibiliteit van de markt in bulkfluorkoolwaterstoffen te behouden, moet het voor ondernemingen waarvoor een referentiewaarde werd bepaald, mogelijk zijn om quota over te dragen aan andere producenten of importeurs in de Unie of aan andere producenten of importeurs die door een enige vertegenwoordiger worden vertegenwoordigd in de Unie.

(34)

De Commissie moet een centraal, zogenaamd F-gasportaal opzetten en beheren om de quota voor het in de handel brengen van HFK’s te beheren, alsook de registratie van de betrokken ondernemingen en de rapportage over alle stoffen en alle in de handel gebrachte apparatuur, met name wanneer de apparatuur is voorgevuld met HFK’s en vóór het vullen nog niet in de handel is gebracht. Om ervoor te zorgen dat alleen echte handelaars zich op het F-gasportaal kunnen registreren, moeten specifieke voorwaarden worden vastgesteld. Een geldige registratie in het F-gasportaal moet fungeren als een vergunning, hetgeen een essentiële eis uit hoofde van het protocol is om de handel in HFK te kunnen controleren en illegale activiteiten in dat verband te voorkomen.

(35)

Om automatische douanecontroles in real time per zending mogelijk te maken, evenals de elektronische uitwisseling en opslag van informatie over alle zendingen van bij de douaneautoriteiten in de lidstaten (de “douaneautoriteiten”) aangeboden en onder deze verordening vallende gefluoreerde broeikasgassen, producten en apparatuur, is het noodzakelijk het F-gasportaal te koppelen met de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane (de “EU-éénloketomgeving voor de douane”) die tot stand is gebracht bij Verordening (EU) 2022/2399 van het Europees Parlement en de Raad (13).

(36)

Om de effectiviteit van deze verordening te kunnen monitoren, moet het toepassingsgebied van de rapportageverplichtingen worden uitgebreid tot andere gefluoreerde stoffen die een aanzienlijk GWP hebben of die waarschijnlijk het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen zullen vervangen. Om dezelfde reden moet ook de vernietiging van gefluoreerde broeikasgassen en de invoer van die gassen in de Unie wanneer zij in producten en apparatuur voorkomen, worden gerapporteerd. Er moeten de-minimisdrempels worden vastgesteld, in het bijzonder voor micro-ondernemingen, kleine en middelgrote ondernemingen zoals gedefinieerd in de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (14), om onevenredige administratieve lasten te vermijden, voor zover dat niet tot niet-naleving van het protocol leidt.

(37)

Om ervoor te zorgen dat verslagen over aanzienlijke hoeveelheden stoffen accuraat zijn en dat de hoeveelheden HFK’s in voorgevulde apparatuur worden opgenomen in de quotumregeling van de Unie, moet verificatie door een onafhankelijke derde partij verplicht worden gesteld.

(38)

Voor de kwaliteitsborging van de rapportage over emissies van gefluoreerde broeikasgassen in het kader van de Overeenkomst van Parijs is het van essentieel belang dat gebruik wordt gemaakt van consistente gegevens van hoge kwaliteit. Indien de lidstaten rapportagesystemen voor de emissies van gefluoreerde broeikasgassen opzetten, zal dat de samenhang versterken met Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (15). Gegevensverzameling door ondernemingen die onder deze verordening vallen over lekkages van gefluoreerde broeikasgassen uit apparatuur, zouden die emissierapportagesystemen aanzienlijk kunnen verbeteren. Dat moet ook leiden tot een betere raming van de emissies van gefluoreerde broeikasgassen in de nationale broeikasgasinventarissen.

(39)

Om de douanecontroles te vereenvoudigen, is het van belang aan te geven welke informatie aan de douaneautoriteiten moet worden verstrekt bij invoer en uitvoer van de onder deze verordening vallende gassen, producten en apparatuur, en welke rol is weggelegd voor douaneautoriteiten, en, indien relevant, voor markttoezichtautoriteiten, bij het toepassen van de verbodsbepalingen en beperkingen op de invoer of uitvoer van die stoffen, producten en apparatuur. Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad (16), die regels bevat voor markttoezicht en controle op producten die de markt van de Unie binnenkomen, is van toepassing op de onder deze verordening vallende stoffen, producten en apparatuur, voor zover er geen specifieke bepalingen zijn die bepaalde aspecten van markttoezicht en handhaving op specifiekere wijze reguleren. Wanneer deze verordening specifieke bepalingen bevat, bijvoorbeeld voor douanecontroles, hebben die specifiekere bepalingen voorrang en vormen zij een aanvulling op de regels uit hoofde van Verordening (EU) 2019/1020. Om de bescherming van het milieu te waarborgen, moet deze verordening van toepassing zijn op alle vormen van levering van onder deze verordening vallende gefluoreerde broeikasgassen, met inbegrip van verkopen op afstand zoals bedoeld in artikel 6 van Verordening (EU) 2019/1020.

(40)

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten alle nodige maatregelen nemen, waaronder inbeslagname en verbeurdverklaring, om te voorkomen dat onder deze verordening vallende gassen en producten of apparatuur op illegale wijze de Unie binnenkomen (binnenkomt) of verlaten (verlaat). De wederuitvoer van illegaal ingevoerde gassen, producten of apparatuur die onder deze verordening vallen (valt), moet hoe dan ook worden verboden.

(41)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat het personeel van de douanekantoren of andere gemachtigde personen overeenkomstig de nationale voorschriften die controles verrichten uit hoofde van deze verordening beschikken over de passende middelen en kennis, onder meer door middel van aan dat personeel en aan die andere gemachtigde personen aangeboden opleidingen, en voldoende uitgerust zijn om gevallen van illegale handel in de onder deze verordening vallende gassen, producten en apparatuur tegen te gaan. De lidstaten moeten de douanekantoren of de andere plaatsen aanwijzen die aan die voorwaarden voldoen en derhalve gemachtigd zijn douanecontroles op invoer, uitvoer en doorvoer te verrichten.

(42)

Samenwerking en uitwisseling van noodzakelijke informatie tussen alle bevoegde autoriteiten van de lidstaten die betrokken zijn bij de uitvoering van deze verordening, namelijk douaneautoriteiten, markttoezichtautoriteiten, milieuautoriteiten en alle andere bevoegde autoriteiten met inspectietaken, tussen de lidstaten onderling en met de Commissie, is uiterst belangrijk om inbreuken op deze verordening, in het bijzonder illegale handel, tegen te gaan. Vanwege het vertrouwelijke karakter van de uitwisseling van informatie betreffende het douanerisico, moet daartoe het douanerisicobeheersysteem worden aangewend.

(43)

Bij het vervullen van de door deze verordening aan haar toevertrouwde taken, en teneinde samenwerking en adequate uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten en de Commissie bij conformiteitscontroles en illegale handel in gefluoreerde broeikasgassen te bevorderen, moet de Commissie een beroep doen op het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), dat is opgericht bij Besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratom van de Commissie (17). OLAF moet toegang hebben tot alle noodzakelijke informatie om de uitvoering van zijn taken te vergemakkelijken.

(44)

Het moet met ingang van 2028 worden verboden HFK’s en producten en apparatuur die HFK’s bevatten of nodig hebben voor hun werking, in te voeren naar of uit te voeren uit een staat die geen partij is bij het protocol. Het protocol beoogt dat verbod vanaf 2033, en de vervroegde invoering ervan uit hoofde van deze verordening heeft als doel dat de wereldwijde reductiemaatregelen voor HFK’s van de wijziging van Kigali zo spoedig mogelijk het beoogde voordeel voor het klimaat opleveren.

(45)

De lidstaten moeten waarborgen dat inbreuken op deze verordening door ondernemingen onderworpen zijn aan sancties die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(46)

De lidstaten moeten kunnen voorzien in regels voor strafrechtelijke straffen, administratieve straffen of beide voor dezelfde inbreuken. Wanneer de lidstaten voor dezelfde inbreuk zowel strafrechtelijke als administratieve straffen opleggen, mogen die sancties niet leiden tot een schending van het recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft (ne bis in idem), zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie.

(47)

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, waaronder milieuautoriteiten, markttoezichtautoriteiten en douaneautoriteiten, moeten controles verrichten volgens een risicogebaseerde benadering om toe te zien op naleving van deze verordening. Een dergelijke aanpak is noodzakelijk om zich te richten op de activiteiten met het grootste risico op illegale handel of onwettige uitstoot van onder deze verordening vallende gefluoreerde broeikasgassen. Voorts moeten bevoegde autoriteiten controles verrichten wanneer zij over bewijzen of andere relevante informatie over mogelijke gevallen van niet-naleving beschikken. Die informatie moet, indien relevant en voor zover mogelijk, aan de douaneautoriteiten worden meegedeeld in het kader van een risicoanalyse voorafgaand aan controles, overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (18). Het is van belang ervoor te zorgen dat, wanneer er inbreuken op deze verordening zijn door de bevoegde autoriteiten, de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het opvolgen van de oplegging van sancties op de hoogte gebracht worden teneinde waar nodig passende sancties te kunnen opleggen.

(48)

Klokkenluiders kunnen de aandacht van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten vestigen op informatie waarmee die bevoegde autoriteiten inbreuken op deze verordening beter kunnen opsporen en die de bevoegde autoriteiten in staat stelt sancties op te leggen. Er moeten passende regelingen worden getroffen waarmee klokkenluiders de bevoegde autoriteiten op daadwerkelijke of potentiële inbreuken op deze verordening attent kunnen maken, en waarmee de klokkenluiders doeltreffend tegen represailles worden beschermd. Daartoe moet worden vastgelegd dat Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad (19) van toepassing is op de melding van inbreuken op deze verordening en op de bescherming van personen die dergelijke inbreuken melden.

(49)

Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is het aan de rechterlijke instanties van de lidstaten om de rechterlijke bescherming te waarborgen van de rechten die een persoon aan het Unierecht ontleent. Voorts verplicht artikel 19, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) de lidstaten om te voorzien in rechtsmiddelen die volstaan om te zorgen voor daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het Unierecht vallende gebieden. In dat verband moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het publiek, met inbegrip van natuurlijke of rechtspersonen, toegang heeft tot de rechter overeenkomstig de verplichtingen die de lidstaten zijn aangegaan uit hoofde van het Verdrag van 25 juni 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (20) (het “Verdrag van Aarhus”).

(50)

De Commissie moet een zogenaamd overlegforum instellen. Het overlegforum moet zorgen voor een evenwichtige deelname van vertegenwoordigers van de lidstaten en van relevante belanghebbenden waaronder vertegenwoordigers van milieuorganisaties, vertegenwoordigers uit de zorgsector en patiëntenverenigingen alsook vertegenwoordigers van fabrikanten, exploitanten en gecertificeerde personen. Indien relevant wordt ook het Europees Geneesmiddelenbureau bij het overlegforum betrokken.

(51)

Om de rechtszekerheid te vergroten, moet de toepasbaarheid, op grond van deze verordening, van Richtlijn (EU) 2019/1937 op meldingen van inbreuken op deze verordening en op de bescherming van personen die dergelijke inbreuken melden, in Richtlijn (EU) 2019/1937 tot uiting worden gebracht. De bijlage bij Richtlijn (EU) 2019/1937 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. Het is aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat die wijziging tot uiting komt in hun overeenkomstig die richtlijn vastgestelde omzettingsmaatregelen, hoewel noch de wijziging noch de aanpassing van de nationale omzettingsmaatregelen een voorwaarde zijn voor de toepasbaarheid van Richtlijn (EU) 2019/1937 op de melding van inbreuken op deze verordening en op de bescherming van personen die dergelijke inbreuken melden.

(52)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend inzake:

het te overleggen bewijsmateriaal omtrent de vernietiging of terugwinning van trifluormethaan dat als bijproduct wordt geproduceerd tijdens de productie van andere gefluoreerde stoffen;

de eisen met betrekking tot controles op lekken;

de vorm van de registers en hoe zij moeten worden opgesteld en bijgehouden;

minimumeisen voor certificeringsprogramma’s en opleidingsattesten, en de vorm van de kennisgeving met betrekking tot certificerings- en opleidingsprogramma’s;

eisen voor het opnemen van de elementen die essentieel zijn voor de bindende regelingen die in de conformiteitsverklaring moeten worden opgenomen waaruit blijkt dat navulbare houders voor navulling kunnen worden geretourneerd;

tijdelijke vrijstellingen voor producten en apparatuur die onder het verbod op het in de handel brengen of het verbod op ingebruikstelling van elektrische schakelinrichtingen vallen;

de vorm van etiketten;

tijdelijke vrijstellingen van het verbod op onderhoud of service met gebruik van HFK’s met bepaalde GWP-waarden in koeling- en klimaatregelingsapparatuur en warmtepompen;

de vaststelling van productierechten voor producenten van HFK’s;

de vaststelling van referentiewaarden voor producenten en importeurs voor het in de handel brengen van HFK’s;

de nadere bepalingen en regelingen voor de betaling van het verschuldigde bedrag;

de nadere regelingen voor de conformiteitsverklaring en verificaties van voorgevulde apparatuur, alsook voor de accreditatie van de verificateurs;

de goede werking van het F-gasportaal en de verenigbaarheid ervan met de EU-éénloketomgeving voor de douane;

vrijstellingen van het uitvoerverbod voor bepaalde producten en apparatuur;

het toestaan van handel met entiteiten die niet onder het protocol vallen, en

de nadere gegevens over de verificatie van de rapportage en de accreditatie van auditors, alsook de vorm waarin de verslagen moeten worden ingediend.

Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (21).

(53)

Ter wijziging of aanvulling van bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening moet aan de Commissie overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) de bevoegdheid worden overgedragen om gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

de opstelling van een lijst van producten en apparatuur waarvoor de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen of de vernietiging ervan technisch en economisch haalbaar is, en de specificatie van de te gebruiken technologie;

de etiketteringsvoorschriften van artikel 12, de leden 4 tot en met 14, indien passend in het licht van commerciële of technologische ontwikkelingen;

de vrijstelling van quotumvereisten voor HFK’s overeenkomstig de besluiten van de partijen bij het protocol;

de hoeveelheden voor de toewijzing van quota en het mechanisme voor de toewijzing van resterende quota met het oog op compensatie van inflatie;

bijlage VII om het in de handel brengen van een hoeveelheid van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen in aanvulling op de quota uit hoofde van bijlage VII mogelijk te maken;

criteria waarmee de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij de uitvoering van controles rekening moeten houden;

de vereisten waarop gecontroleerd moet worden bij het toezicht op stoffen, producten en apparatuur die onder de procedure voor tijdelijke opslag of onder een douaneprocedure zijn geplaatst;

traceringsmethoden voor in de handel gebrachte gefluoreerde broeikasgassen;

de voorschriften die van toepassing zijn op het in het vrije verkeer brengen en de uitvoer van producten en apparatuur die worden ingevoerd uit en uitgevoerd naar een staat of regionale organisatie voor economische integratie;

de actualisering van het aardopwarmingsvermogen van de in de lijst opgenomen gassen, en

de lijst van gassen in de bijlagen I, II en III, wanneer door de uit hoofde van het protocol opgerichte beoordelingscomités of door een andere autoriteit met een gelijkwaardige status is vastgesteld dat die gassen een aanzienlijk effect op het klimaat hebben en wanneer die gassen in aanzienlijke hoeveelheden worden uitgevoerd, ingevoerd, geproduceerd of in de handel gebracht.

Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer met deskundigen, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (22). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(54)

De bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten valt onder Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (23), en de bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de Commissie wordt geregeld door Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (24), in het bijzonder ten aanzien van de vereisten inzake vertrouwelijkheid en beveiliging van de verwerking, de doorgifte van persoonsgegevens door de Commissie aan de lidstaten, de rechtmatige verwerking en de rechten van de betrokkenen op het gebied van informatie en van toegang tot en rectificatie van hun persoonsgegevens.

(55)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 en heeft op 23 mei 2022 formele opmerkingen ingediend.

(56)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk om te voorkomen dat nog meer gefluoreerde broeikasgassen worden uitgestoten, waarmee wordt bijgedragen aan de klimaatdoelen van de Unie, en om naleving van het protocol te waarborgen wat betreft verplichtingen inzake fluorkoolwaterstoffen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege het grensoverschrijdende karakter van het betrokken milieuprobleem en de gevolgen van deze verordening, zowel op de handel binnen de Unie als op de externe handel, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(57)

Verordening (EU) nr. 517/2014 moet op verscheidene punten worden gewijzigd. Om redenen van duidelijkheid moet die verordening worden ingetrokken en door deze verordening worden vervangen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening:

a)

stelt regels vast voor de insluiting, het gebruik, de terugwinning, de recycling, de regeneratie en de vernietiging van gefluoreerde broeikasgassen, en voor daarmee verband houdende begeleidende maatregelen, zoals certificeringen opleiding, met inbegrip van de veilige omgang met gefluoreerde broeikasgassen en met alternatieve stoffen die niet gefluoreerd zijn;

b)

stelt voorwaarden aan de productie, invoer, uitvoer, het in de handel brengen, de verdere levering en het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen en van specifieke producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of nodig hebben voor hun werking;

c)

stelt voorwaarden aan specifieke wijzen van gebruik van gefluoreerde broeikasgassen;

d)

stelt kwantitatieve limieten vast voor het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen;

e)

stelt regels vast betreffende rapportage.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op:

a)

de in de bijlagen I, II en III vermelde gefluoreerde broeikasgassen, afzonderlijk of in een mengsel, en

b)

producten en apparatuur, en onderdelen daarvan, die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of nodig hebben voor hun werking.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“aardopwarmingsvermogen” (global warming potential) of “GWP”: het klimaatopwarmingsvermogen van een broeikasgas in verhouding tot dat van koolstofdioxide (“CO2”), berekend in termen van het aardopwarmingsvermogen in een periode van 100 jaar, tenzij anders aangegeven, van één kilogram van een broeikasgas in verhouding tot één kilogram CO2, als opgenomen in de bijlagen I, II, III en VI of, voor mengsels, berekend overeenkomstig bijlage VI;

2)

“mengsel”: een stof die uit twee of meer stoffen is samengesteld, waarvan er ten minste één stof van de lijst van bijlage I, II of III is;

3)

“ton CO2-equivalent”: een hoeveelheid broeikasgassen uitgedrukt als het product van het gewicht van de broeikasgassen in metrische ton en het aardopwarmingsvermogen ervan;

4)

“fluorkoolwaterstoffen” of “HFK’s”: de in deel 1 van bijlage I opgenomen stoffen of mengsels die een dergelijke stof bevatten;

5)

“exploitant”: de onderneming die de feitelijke macht over het technisch functioneren van de onder deze verordening vallende producten, apparatuur of inrichtingen uitoefent, of de eigenaar die door een lidstaat is aangewezen als zijnde verantwoordelijk voor de verplichtingen van de exploitant in specifieke gevallen;

6)

“in de handel brengen”: de vrijgave door de douane voor vrij verkeer in de Unie of het voor het eerst in de Unie, al dan niet tegen betaling, leveren of beschikbaar stellen aan een andere persoon, of het gebruik van geproduceerde stoffen of van vervaardigde producten of apparatuur, voor eigen gebruik;

7)

“invoer”: het binnenbrengen van stoffen, producten en apparatuur in het douanegebied van de Unie, voor zover het gebied onder het geratificeerde Protocol van Montreal van 1987 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (het “protocol”) valt, met inbegrip van tijdelijke opslag en de douaneprocedures zoals bedoeld in de artikelen 201 en 210 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

8)

“uitvoer”: het uitgaan van stoffen, producten en apparatuur uit het douanegebied van de Unie, voor zover het gebied onder het geratificeerde protocol valt;

9)

“hermetisch gesloten apparatuur”: apparatuur waarvan alle onderdelen die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, zijn afgedicht tijdens het vervaardigingsproces op de bedrijfsterreinen van de fabrikant door lassen, solderen of een soortgelijke permanente verbinding, met inbegrip van afgeschermde kleppen of afgeschermde service-aansluitingen, die reparatie of verwijdering op adequate wijze mogelijk maken, en waarvan de verbindingspunten in het gesloten systeem een geteste lekkage van minder dan 3 g per jaar hebben onder een druk van minstens een vierde van de maximaal toegestane druk;

10)

“houder”: een recipiënt die in de eerste plaats is ontworpen voor het vervoer of de opslag van gefluoreerde broeikasgassen;

11)

“terugwinning”: het verzamelen en opslaan van gefluoreerde broeikasgassen uit houders, producten en apparatuur tijdens het onderhoud of de service of voorafgaand aan de verwijdering van de houders, producten of apparatuur;

12)

“recycling”: het hergebruik van een teruggewonnen gefluoreerd broeikasgas na een eenvoudig reinigingsproces, waaronder filteren en drogen;

13)

“regeneratie”: de opwerking van een teruggewonnen gefluoreerd broeikasgas zodat dat gas, gelet op het beoogde gebruik, aan een vergelijkbare prestatienorm voldoet als een nieuw geproduceerde stof, in regeneratie-installaties met een vergunning die over de passende apparatuur en procedures beschikken om de regeneratie van dergelijke stoffen mogelijk te maken en die het vereiste kwaliteitsniveau kunnen beoordelen en attesteren;

14)

“vernietiging”: het proces waarbij een gefluoreerd broeikasgas permanent en zo volledig mogelijk wordt omgezet of ontleed in één of meer stabiele stoffen die geen gefluoreerde broeikasgassen zijn;

15)

“buitengebruikstelling”: het permanent buiten werking of gebruik stellen van een product dat of apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat, met inbegrip van het definitieve stilleggen van een installatie;

16)

“reparatie”: het herstel van beschadigde of lekkende producten of apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of nodig hebben voor hun werking, en waarvan een onderdeel zulke gassen bevat dan wel daartoe ontworpen is;

17)

“installatie”: het proces van samenvoegen van twee of meer delen van apparatuur of circuits die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of daartoe ontworpen zijn, teneinde een systeem te monteren op de plaats waar het zal worden geëxploiteerd, waarbij gastransporterende geleiders van een systeem worden samengevoegd om een circuit te voltooien, ongeacht of het systeem na montage moet worden gevuld of niet;

18)

“onderhoud of service”: alle activiteiten, met uitsluiting van terugwinning overeenkomstig artikel 8 en controles op lekken overeenkomstig artikel 4 en artikel 10, lid 1, punt b), eerste alinea, waarbij de circuits of andere subdelen die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of daartoe ontworpen zijn, worden geopend, gefluoreerde broeikasgassen aan het systeem worden toegevoegd, één of meer onderdelen van het circuit of de apparatuur worden verwijderd, twee of meer onderdelen van het circuit of de apparatuur opnieuw gemonteerd worden, alsook lekkages worden gerepareerd, of waarbij gefluoreerd broeikasgas wordt toegevoegd;

19)

“nieuw geproduceerde stof”: een stof die niet eerder is gebruikt;

20)

“stationair”: is gewoonlijk niet in beweging tijdens de werking; ook van toepassing op klimaatregelingsapparatuur voor gebouwen die van de ene kamer naar de andere kan worden verplaatst;

21)

“mobiel”: is gewoonlijk in beweging tijdens de werking;

22)

“ééncomponentschuim”: een schuimsamenstelling in één spuitbus in een vloeibare toestand die niet gereageerd heeft of gedeeltelijk gereageerd heeft, en die uitzet en verhardt wanneer zij de spuitbus verlaat;

23)

“koelwagen”: een motorvoertuig met een gewicht van meer dan 3,5 ton dat primair bestemd en gebouwd is om goederen te vervoeren en dat met een koeleenheid is uitgerust;

24)

“koelaanhangwagen”: een voertuig dat bestemd en gebouwd is om door een wegvoertuig of een trekker te worden gesleept, primair om goederen te vervoeren en dat met een koeleenheid is uitgerust;

25)

“licht koelvoertuig”: een motorvoertuig met een gewicht van niet meer dan 3,5 ton dat primair bestemd en gebouwd is om goederen te vervoeren en dat met een koeleenheid is uitgerust;

26)

“lekkagedetectiesysteem”: een gekalibreerd mechanisch, elektrisch of elektronisch toestel om lekkage van gefluoreerde broeikasgassen op te sporen dat, bij detectie, de exploitant waarschuwt;

27)

“onderneming”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een in deze verordening bedoelde activiteit uitoefent;

28)

“grondstof”: elk in bijlage I of II vermeld gefluoreerd broeikasgas die van chemische samenstelling verandert tijdens een proces waarbij de oorspronkelijke samenstelling ervan volledig wordt omgezet, en waarvan de emissies onbeduidend zijn;

29)

“commercieel gebruik”: gebruik voor het opslaan, uitstallen of de distributie van producten in de detailhandel en catering die te koop zijn voor eindgebruikers;

30)

“brandbeveiligingsapparatuur”: de apparatuur en de systemen die worden gebruikt bij brandbeveiligings- en brandblustoepassingen; dat omvat brandblussers;

31)

“organische rankinecyclus”: cyclus die condenseerbare stoffen bevat, waarbij warmte van een warmtebron wordt omgezet in kracht om elektrische of mechanische energie op te wekken;

32)

“militaire apparatuur”: voor specifiek militaire doeleinden bedoelde wapens, munitie en materieel die nodig zijn voor de bescherming van de wezenlijke veiligheidsbelangen van de lidstaten;

33)

“elektrische schakelinrichtingen”: schakeltoestellen en de combinatie van dergelijke toestellen, met de bijbehorende controle-, meet-, beschermings- en reguleringsapparatuur, en samenstellingen van dergelijke toestellen en apparatuur met de bijbehorende koppelingen, accessoires, behuizingen en ondersteunende structuren, die bedoeld zijn voor gebruik in verband met het opwekken, het overbrengen, de distributie en omzetting van elektrische energie;

34)

“koelsysteem met centraal opgestelde compressoren”: systeem met twee of meer parallel werkende compressoren, die op een of meer gemeenschappelijke condensors en op een aantal koeltoestellen zoals vriestoonkasten, vrieskasten en diepvriezers, of gekoelde opslagruimten, zijn aangesloten;

35)

“primair koelmiddelcircuit van cascadesystemen”: het primair circuit van een indirect middentemperatuursysteem waarbij een combinatie van twee of meer afzonderlijke koelmiddelcircuits in serie verbonden zijn zodat het bovenste systeem de condensorwarmte van het onderste systeem absorbeert;

36)

“gebruik”: met betrekking tot gefluoreerde broeikasgassen, het gebruikmaken van die stoffen bij de productie, het onderhoud of de service, inclusief de navulling, van producten en apparatuur, of bij andere in deze verordening bedoelde activiteiten en processen;

37)

“vestiging binnen de Unie”: met betrekking tot een natuurlijke persoon, dat die persoon zijn of haar gewone verblijfplaats in de Unie heeft, en met betrekking tot een rechtspersoon, dat die in de Unie een vaste inrichting heeft zoals bedoeld in artikel 5, punt 32), van Verordening (EU) nr. 952/2013;

38)

“autonoom opererend”: een volledig in de fabriek gemaakt systeem dat in een passend geraamte of in een passende behuizing zit, in één geheel of in twee of meer delen wordt gefabriceerd en vervoerd, mogelijk afsluitkleppen bevat en waaraan ter plekke geen onderdelen die gas bevatten worden aangesloten;

39)

“splitsysteem”: een systeem dat is opgebouwd uit een aantal eenheden van koelmiddelleidingen die een afzonderlijk maar onderling verbonden eenheid vormen, waarbij onderdelen van het koelcircuit op de plaats van gebruik moeten worden geïnstalleerd en aangesloten;

40)

“klimaatregeling”: het proces waarbij lucht wordt behandeld om aan de eisen van een ruimte te voldoen door middel van de regeling van luchttemperatuur, -vochtigheid, -reinheid of -verdeling;

41)

“warmtepomp”: apparatuur die omgevingswarmte en/of restwarmte uit lucht-, water- of bodembronnen gebruikt om warmte of koelte te produceren, op basis van een of meerdere onderling verbonden onderdelen die een gesloten koelcircuit vormen waar een koelmiddel doorheen stroomt om warmte te onttrekken en vrij te geven;

42)

“veiligheidseisen”: voorschriften inzake de veiligheid van het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen en natuurlijke koelmiddelen of producten en apparatuur die die stoffen bevatten of nodig hebben, waarbij het gebruik van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen of alternatieven daarvoor wordt verboden, onder meer wanneer een product dat of apparatuur die die stoffen bevat zich op een specifieke plaats van beoogd gebruik bevindt vanwege locatie- en toepassingsspecifieke kenmerken die zijn vastgesteld in:

a)

het recht van de Unie of het nationale recht, of

b)

een niet-juridisch bindende handeling met technische documentatie of normen die moeten worden toegepast om de veiligheid op de specifieke locatie te waarborgen, op voorwaarde dat die in overeenstemming zijn met het toepasselijke Unie- of nationale recht;

43)

“koeling”: het proces waarbij de temperatuur van een product, stof, systeem of ander voorwerp wordt gehandhaafd of verlaagd;

44)

“chiller”: een afzonderlijk systeem met als voornaamste functie het koelen van een warmtegeleidende vloeistof (zoals water, glycol, pekel of CO2) voor koelings-, proces-, bewaar- of comfortdoeleinden;

45)

“schuimpaneel”: een structuur bestaande uit lagen die een schuim en een aan één of beide zijden gehecht onbuigzaam materiaal, zoals hout of metaal, bevat;

46)

“gelamineerde plaat”: een schuimplaat die is bedekt met een dunne laag van een buigzaam materiaal, zoals kunststof.

HOOFDSTUK II

Insluiting

Artikel 4

Preventie van emissies

1.   Het opzettelijk uitstoten van gefluoreerde broeikasgassen in de atmosfeer is verboden indien voor het beoogde gebruik de emissie technisch niet noodzakelijk is.

Indien een opzettelijke emissie technisch noodzakelijk is voor het beoogde gebruik, nemen exploitanten van apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat of van inrichtingen waar gefluoreerde broeikasgassen worden gebruikt, alle technisch en economisch haalbare maatregelen om, voor zover mogelijk, te voorkomen dat die gassen in de atmosfeer terechtkomen, onder meer door de uitgestoten gassen weer op te vangen.

2.   In het geval van begassing met sulfurylfluoride worden de genomen afvang- en verzamelingsmaatregelen door exploitanten gedocumenteerd, of specificeren zij de redenen waarom afvang- en verzamelingsmaatregelen technisch of economisch niet haalbaar waren. De exploitanten bewaren de bewijsstukken gedurende vijf jaar en stellen die op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of van de Commissie.

3.   Exploitanten en fabrikanten van apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat of exploitanten van inrichtingen waar gefluoreerde broeikasgassen worden gebruikt, alsook ondernemingen die in het bezit zijn van dergelijke apparatuur tijdens het vervoer of de opslag ervan, treffen alle nodige voorzorgsmaatregelen om de onopzettelijke uitstoot van die gassen te voorkomen. Zij nemen alle technisch en economisch haalbare maatregelen om lekkage van de gassen tot een minimum te beperken.

4.   Tijdens de productie, de opslag, het vervoer en de overdracht van de ene houder of het ene systeem naar een andere, of naar apparatuur of naar een inrichting, van gefluoreerde broeikasgassen, neemt de betrokken onderneming alle nodige voorzorgsmaatregelen om de uitstoot van gefluoreerde broeikasgassen zo veel mogelijk te beperken. Dat geldt ook wanneer gefluoreerde broeikasgassen als bijproducten worden geproduceerd.

5.   Indien een lekkage van gefluoreerde broeikasgassen wordt vastgesteld, zorgen de exploitanten en de fabrikanten van apparatuur en de exploitanten van inrichtingen waar gefluoreerde broeikasgassen worden gebruikt, en de ondernemingen die in het bezit zijn van dergelijke apparatuur tijdens het vervoer of de opslag ervan, ervoor dat de apparatuur of de inrichting waar gefluoreerd broeikasgas wordt gebruikt, zonder onnodige vertraging wordt gerepareerd.

Indien apparatuur uit hoofde van artikel 5, lid 1, op lekken moet worden gecontroleerd, zorgen de exploitanten van de apparatuur ervoor dat, wanneer een lek in de apparatuur is gerepareerd, de apparatuur op z’n vroegst nadat een bedrijfstijd van 24 uur is verstreken maar in elk geval binnen één maand na de reparatie door een overeenkomstig artikel 10 gecertificeerde natuurlijke persoon wordt gecontroleerd om na te gaan of de reparatie doeltreffend is geweest. Voor mobiele apparatuur zoals bedoeld in artikel 5, lid 3, punten a), b) en c), kan direct na een reparatie een lekcontrole worden uitgevoerd.

6.   Onverminderd de eerste alinea van artikel 11, lid 1, is het in de handel brengen van gefluoreerde broeikasgassen verboden, tenzij producenten of importeurs op het ogenblik van het in de handel brengen de bevoegde autoriteit van een lidstaat van bewijs voorzien dat alle trifluormethaan (HFK-23), dat als bijproduct wordt geproduceerd tijdens het productieproces van het gefluoreerde broeikasgas, inclusief tijdens het productieproces van grondstof voor de productie van die gassen, volgens de beste beschikbare technieken is vernietigd of voor later gebruik is teruggewonnen.

Ten behoeve van het verstrekken van dat bewijs stellen producenten en importeurs een conformiteitsverklaring op, vergezeld van ondersteunende documentatie aan de hand waarvan:

a)

de oorsprong van de in de handel te brengen gefluoreerde broeikasgassen kan worden vastgesteld;

b)

de productiefaciliteit van oorsprong van de in de handel te brengen gefluoreerde broeikasgassen kan worden geïdentificeerd, met inbegrip van de identificatie van die faciliteiten van oorsprong van eventuele precursoren waar chloordifluormethaan (R-22) ontstaat als onderdeel van het productieproces om in de handel te brengen gefluoreerde broeikasgassen te produceren;

c)

bewijs wordt geleverd van de beschikbaarheid en werking van een in de faciliteit van oorsprong aanwezige emissiereductietechnologie die gelijkwaardig is aan de door het UNFCCC goedgekeurde referentiemethode AM0001 voor de verbranding van afvalstromen van trifluormethaan, of van de methode voor afvang en vernietiging die waarborgt dat emissies van trifluormethaan overeenkomstig de vereisten uit hoofde van het protocol worden vernietigd;

d)

aanvullende informatie wordt verstrekt om het volgen van de gefluoreerde broeikasgassen voorafgaand aan de invoer te vergemakkelijken.

Producenten en importeurs bewaren de conformiteitsverklaring en de ondersteunende documentatie gedurende een periode van minstens vijf jaar vanaf dat zij de producten in de handel hebben gebracht, en stellen die op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of van de Commissie.

De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, nadere regelingen met betrekking tot de conformiteitsverklaring en de ondersteunende documentatie zoals bedoeld in de tweede alinea vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoeld onderzoeksprocedure.

7.   Natuurlijke personen die de in artikel 10, lid 1, eerste alinea, punten a), b) en c), bedoelde activiteiten uitvoeren, worden gecertificeerd overeenkomstig artikel 10 en nemen voorzorgsmaatregelen om lekkage van de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen te voorkomen en, in het geval van gebruik in elektrische schakelinrichtingen, alsook de in bijlage III vermelde gefluoreerde broeikasgassen.

Rechtspersonen die de in artikel 5, lid 2, punten a) tot en met e), en artikel 5, lid 3, punten a) tot en met b) bedoelde apparatuur installeren, onderhouden of servicen, repareren of buiten dienst stellen, worden gecertificeerd overeenkomstig artikel 10 en nemen voorzorgsmaatregelen om lekkage van de in de bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen te voorkomen.

Natuurlijke personen die het onderhoud of de service en reparatie uitvoeren van klimaatregelingsapparatuur met gefluoreerde broeikasgassen in motorvoertuigen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad (25) vallen, en van in artikel 5, lid 3, punt c), van deze verordening vermelde mobiele apparatuur, zijn ten minste houder van een opleidingsattest overeenkomstig artikel 10, lid 1, tweede alinea, van deze verordening.

Artikel 5

Lekcontroles

1.   Exploitanten en fabrikanten van apparatuur die 5 ton of meer CO2-equivalent van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat, of 1 kg of meer van de in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen, die niet in schuimen zijn opgenomen, zorgen ervoor dat de apparatuur op lekkage wordt gecontroleerd.

Hermetisch gesloten apparatuur wordt niet op lekken gecontroleerd, mits die is geëtiketteerd als hermetisch gesloten apparatuur en aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

a)

zij bevat minder dan 10 ton CO2-equivalent van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen, of

b)

zij bevat minder dan 2 kg van de in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen.

In afwijking van de tweede alinea wordt, wanneer hermetisch gesloten apparatuur in residentiële gebouwen is geïnstalleerd, die niet op lekken gecontroleerd indien die apparatuur minder dan 3 kg gefluoreerde broeikasgassen bevat, mits die als hermetisch gesloten is geëtiketteerd.

Een elektrische schakelinrichting wordt niet op lekken gecontroleerd mits die voldoet aan een van de volgende voorwaarden:

a)

zij heeft een getest lekkagepercentage van minder dan 0,1 % per jaar zoals vermeld in de technische specificatie van de fabrikant en is als zodanig geëtiketteerd;

b)

zij is uitgerust met een toestel voor online druk- of densiteitsmonitoring met een automatisch waarschuwingssysteem terwijl die in bedrijf is;

c)

zij bevat minder dan 6 kg van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen.

2.   Lid 1 geldt voor exploitanten en fabrikanten van de volgende stationaire apparatuur die in bijlage I of in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat:

a)

koelingapparatuur;

b)

klimaatregelingsapparatuur;

c)

warmtepompen;

d)

brandbeveiligingsapparatuur;

e)

organische rankinecycli;

f)

elektrische schakelinrichtingen.

3.   Lid 1 geldt voor exploitanten en fabrikanten van de volgende mobiele apparatuur die in bijlage I of in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat:

a)

koeleenheden van koelwagens en koelaanhangwagens;

b)

koeleenheden van lichte koelvoertuigen, van gekoelde intermodale containers met inbegrip van reefers, en van gekoelde treinwagons;

c)

klimaatregelingsapparatuur en warmtepompen in zware voertuigen, bestelwagens, niet voor de weg bestemde mobiele machines die worden gebruikt voor landbouw-, mijnbouw- en bouwactiviteiten, treinen, metro’s, trams en vliegtuigen.

Wat betreft de in de punten a) tot en met e) van lid 2 en in de punten a) en b) van dit lid genoemde apparatuur worden de controles verricht door natuurlijke personen die gecertificeerd zijn overeenkomstig artikel 10.

4.   Wat betreft de in lid 3, punt c), genoemde mobiele apparatuur worden de controles verricht door natuurlijke personen die houder zijn van minimaal een opleidingsattest overeenkomstig artikel 10, lid 1, tweede alinea.

5.   Tot 12 maart 2027 zijn de leden 1 en 6 niet van toepassing op exploitanten van mobiele apparatuur uit hoofde van lid 3, punten b) en c).

6.   De controles op lekken zoals bedoeld in lid 1 worden uitgevoerd met de volgende frequentie:

a)

bij apparatuur die minder dan 50 ton CO2-equivalent van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat, of minder dan 10 kg van de in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen: ten minste om de twaalf maanden, of, wanneer in zulke apparatuur een lekkagedetectiesysteem is geïnstalleerd, ten minste om de vierentwintig maanden;

b)

bij apparatuur die 50 ton CO2-equivalent of meer, maar minder dan 500 ton CO2-equivalent van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat, of 10 kg of meer, maar minder dan 100 kg van de in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen: ten minste om de zes maanden of, wanneer in zulke apparatuur een lekkagedetectiesysteem is geïnstalleerd, ten minste om de twaalf maanden;

c)

bij apparatuur die 500 ton CO2-equivalent of meer van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat, of 100 kg of meer van de in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen: ten minste om de drie maanden of, wanneer in zulke apparatuur een lekkagedetectiesysteem is geïnstalleerd, ten minste om de zes maanden.

7.   Aan de verplichtingen van lid 1 met betrekking tot brandbeveiligingsapparatuur zoals bedoeld in lid 2, punt d), wordt geacht te zijn voldaan indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

er worden inspecties uitgevoerd volgens een regime dat voldoet aan ISO-norm 14520- of EN 15004, en

b)

de brandbeveiligingsapparatuur wordt zo vaak als uit hoofde van lid 6 vereist is, geïnspecteerd.

Aan de verplichtingen van lid 1 voor mobiele klimaatregelingsapparatuur en warmtepompen, zoals bedoeld in lid 3, punt c), wordt geacht te zijn voldaan indien de mobiele klimaatregelingsapparatuur en de warmtepompen onderworpen worden aan een regelmatige keuringsregeling die lekcontroles omvat.

8.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen vereisten vaststellen voor de controles op lekken die overeenkomstig lid 1 voor elk type apparatuur zoals bedoeld in de leden 2 en 3 moeten worden uitgevoerd, en de apparatuuronderdelen identificeren die het meest waarschijnlijk zullen lekken. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 6

Lekkagedetectiesystemen

1.   De exploitanten van in artikel 5, lid 2, punten a) tot en met d), genoemde stationaire apparatuur die in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat in hoeveelheden van 500 ton CO2-equivalent of meer, of 100 kg of meer van in bijlage II, deel 1, vermelde gassen, zorgen ervoor dat de apparatuur is voorzien van een lekkagedetectiesysteem dat de exploitant of een onderhoudsbedrijf voor elke lekkage waarschuwt.

2.   De exploitanten van in artikel 5, lid 2, punten e) en f), genoemde stationaire apparatuur die in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat in hoeveelheden van 500 ton CO2-equivalent of meer en die na 1 januari 2017 is geïnstalleerd, zorgen ervoor dat de apparatuur is voorzien van een lekkagedetectiesysteem dat de exploitant of een onderhoudsbedrijf voor elke lekkage waarschuwt.

3.   De exploitanten van in artikel 5, lid 2, punten a) tot en met e), genoemde stationaire apparatuur waarop lid 1 of 2 van dit artikel van toepassing is, zorgen ervoor dat lekkagedetectiesystemen ten minste om de twaalf maanden worden gecontroleerd, teneinde de goede werking ervan te garanderen.

4.   De exploitanten van in artikel 5, lid 2, punt f), genoemde stationaire apparatuur waarop lid 2 van dit artikel van toepassing is, zorgen ervoor dat lekkagedetectiesystemen ten minste om de zes jaar worden gecontroleerd, teneinde de goede werking ervan te garanderen.

Artikel 7

Bewaren van gegevens

1.   Exploitanten van apparatuur die op grond van artikel 5, lid 1, op lekken moet worden gecontroleerd, houden voor elke daaronder vallende apparatuur een register bij met daarin de volgende gegevens:

a)

de hoeveelheid en het type gassen die de apparatuur bevat, waarbij de tijdens de installatie toegevoegde hoeveelheid afzonderlijk wordt vermeld, indien van toepassing;

b)

de hoeveelheden gassen die tijdens onderhoud en service of als gevolg van lekkage worden toegevoegd, waaronder de datum van die toevoeging;

c)

de hoeveelheid teruggewonnen gassen;

d)

indien gassen worden toegevoegd, de hoeveelheid en het type van die gassen en of die gerecycled of geregenereerd zijn, met de naam en het adres van het recycling- of regeneratiebedrijf in de Unie en, waar van toepassing, het certificeringsnummer;

e)

de identiteit van de onderneming die de apparatuur heeft geïnstalleerd, geservicet, onderhouden en, indien van toepassing, teruggewonnen, gerepareerd, op lekken gecontroleerd of buiten dienst gesteld, met inbegrip van, indien van toepassing, het nummer van het certificaat, en indien de onderneming die verantwoordelijk is voor de uitvoering van die activiteiten een rechtspersoon is, zowel de identificatiegegevens van de onderneming als van de natuurlijke persoon die de activiteiten uitvoert;

f)

de datums waarop de uit hoofde van artikel 5, lid 1, controles zijn uitgevoerd en de resultaten daarvan, alsook de datums en resultaten van eventuele reparaties van lekken;

g)

indien de apparatuur buiten dienst is gesteld, de maatregelen die zijn genomen om de gassen terug te winnen en te verwijderen.

2.   Tenzij de in lid 1 bedoelde gegevens in een door de bevoegde autoriteiten opgezette databank worden opgenomen, gelden de volgende regels:

a)

de in lid 1 bedoelde exploitanten bewaren gedurende ten minste vijf jaar de in dat lid bedoelde gegevens;

b)

ondernemingen die de in lid 1, punt e), bedoelde activiteiten voor exploitanten uitvoeren, bewaren gedurende ten minste vijf jaar een kopie van de in lid 1 bedoelde gegevens.

De in lid 1 bedoelde gegevens worden op verzoek ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of van de Commissie.

3.   Voor de toepassing van artikel 11, lid 6, moeten ondernemingen die de in bijlage I of in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen leveren, relevante informatie over de kopers van die gefluoreerde broeikasgassen registreren, met inbegrip van de volgende gegevens:

a)

het nummer van het certificaat van elke koper;

b)

de respectieve aangekochte hoeveelheden van die gassen.

De ondernemingen die de gassen leveren houden die gegevens ten minste vijf jaar bij en stellen die gegevens op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of van de Commissie.

4.   Voor de toepassing van artikel 11, lid 7, houden de ondernemingen die niet-hermetisch gesloten, met in bijlage I en in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen gevulde apparatuur verkopen een register bij van de verkochte apparatuur en van de gecertificeerde ondernemingen die de installatie zullen uitvoeren. De ondernemingen die de in artikel 11, lid 7, bedoelde apparatuur verkopen, houdt die gegevens gedurende ten minste vijf jaar bij en stelt die op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat.

5.   Ondernemingen die in deel 1 van bijlage I opgenomen stoffen, die bestemd zijn voor vrijgestelde toepassingen als vermeld in artikel 16, lid 2, produceren, ook als bijproduct, in de handel brengen, leveren of ontvangen, houden regsisters bij die, naargelang het geval, ten minste de volgende informatie bevatten:

a)

de naam van de stof of van het mengsel dat een dergelijke stof bevat;

b)

de in het betreffende kalenderjaar geproduceerde, ingevoerde, uitgevoerde, geregenereerde of vernietigde hoeveelheid ervan;

c)

de in het betreffende kalenderjaar geleverde en ontvangen hoeveelheid ervan, opgesplitst per individuele leverancier of ontvanger;

d)

de namen en contactgegevens van de leveranciers of ontvangers;

e)

de tijdens het betrokken kalenderjaar verbruikte hoeveelheid ervan, met precisering van het feitelijke gebruik, en

f)

de op 1 januari en 31 december van het betrokken kalenderjaar opgeslagen hoeveelheid.

De ondernemingen houden de in de eerste alinea bedoelde registers bij gedurende ten minste vijf jaar na de productie, het in de handel brengen, de levering of de ontvangst, en stellen die op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat of van de Commissie. Die bevoegde autoriteiten en de Commissie waarborgen de vertrouwelijkheid van de in die registers opgenomen informatie.

6.   De Commissie mag door middel van een uitvoeringshandeling de vorm van de in de leden 1, 3, 4 en 5 bedoelde gegevens bepalen en aangeven hoe die moeten worden opgesteld en bijgehouden. De uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 8

Terugwinning en vernietiging

1.   De exploitanten van apparatuur die niet in schuimen opgenomen gefluoreerde broeikasgassen bevat, zorgen ervoor dat die stoffen worden teruggewonnen en, na buitengebruikstelling van de apparatuur, worden gerecycled, geregenereerd of vernietigd.

De terugwinning van die stoffen wordt uitgevoerd door natuurlijke personen die houder zijn van de relevante certificaten zoals bedoeld in artikel 10.

2.   De in lid 1 vastgestelde verplichting is van toepassing op exploitanten van alle volgende stationaire apparatuur:

a)

de koelcircuits van koeling- en klimaatregelingsapparatuur en van warmtepompen;

b)

apparatuur die oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen bevat;

c)

brandbeveiligingsapparatuur;

d)

elektrische schakelinrichtingen.

3.   De in lid 1 vastgestelde verplichting is van toepassing op exploitanten van alle volgende mobiele apparatuur:

a)

de koelcircuits van koeleenheden op koelwagens en op koelaanhangwagens;

b)

de koelcircuits van koeleenheden van lichte koelvoertuigen, van gekoelde intermodale containers, met inbegrip van reefers, en van gekoelde treinwagons;

c)

de koelcircuits van klimaatregelingsapparatuur en warmtepompen in zware voertuigen, bestelwagens, niet voor de weg bestemde mobiele machines die worden gebruikt voor landbouw-, mijnbouw- en bouwactiviteiten, treinen, metro’s, trams en vliegtuigen.

4.   Voor de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2006/40/EG vallen en uit mobiele apparatuur zoals bedoeld in lid 3, punten b) en c), worden uitsluitend natuurlijke personen die houder zijn van minimaal een opleidingsattest overeenkomstig artikel 10, lid 1, tweede alinea, van deze verordening beschouwd als personen die over passende kwalificaties beschikken.

5.   Vanaf 12 maart 2027 is de in lid 1 vastgestelde verplichting van toepassing op exploitanten van mobiele apparatuur uit hoofde van lid 3, punten b) en c).

6.   Teruggewonnen gefluoreerde broeikasgassen zoals vermeld in bijlage I en deel 1 van bijlage II mogen niet worden gebruikt voor het vullen of navullen van apparatuur, tenzij het gas is gerecycled of geregenereerd.

7.   Een onderneming die een houder met in bijlage I en in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen onmiddellijk vóór verwijdering heeft gebruikt, organiseert de terugwinning van alle restgassen om ervoor te zorgen dat die worden gerecycled, geregenereerd of vernietigd.

8.   Vanaf 1 januari 2025 zorgen eigenaren van gebouwen en aannemers er bij renovaties voor dat emissies zo veel mogelijk worden vermeden tijdens opknap- of sloopwerkzaamheden die gepaard gaan met de verwijdering van schuimpanelen waarin schuimen met in bijlage I en in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen zijn verwerkt, door ervoor te zorgen dat die gassen bij het hanteren van de schuimen of de gassen worden vernietigd. Indien die gassen worden teruggewonnen, mag de terugwinning enkel worden uitgevoerd door natuurlijke personen die over passende kwalificaties beschikken.

9.   Vanaf 1 januari 2025 zorgen eigenaren van gebouwen en aannemers er bij renovaties voor dat emissies zo veel mogelijk worden vermeden tijdens opknap- of sloopwerkzaamheden die gepaard gaan met de verwijdering van in holle ruimten of opgebouwde structuren aangebrachte schuimen waarin schuimen met in bijlage I en in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen zijn verwerkt, door ervoor te zorgen dat die gassen bij het hanteren van de schuimen of de gassen worden vernietigd. Indien die gassen worden teruggewonnen, mag de terugwinning enkel worden uitgevoerd door natuurlijke personen die over passende kwalificaties beschikken.

Wanneer de verwijdering van de schuimen zoals bedoeld in de eerste alinea technisch niet haalbaar is, stelt de eigenaar van het gebouw of de aannemer documenten op waaruit de onhaalbaarheid van de verwijdering in het specifieke geval blijkt. Dergelijke documentatie wordt gedurende vijf jaar bewaard en, op verzoek, ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of van de Commissie.

10.   Exploitanten van producten en apparatuur die niet in lid 2, 3, 8 of 9 zijn opgenomen en die in bijlage I en in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevatten, organiseren de terugwinning van de gassen, tenzij kan worden aangetoond dat dat technisch niet haalbaar is of buitensporige kosten met zich mee zou brengen. De exploitanten zorgen ervoor dat de terugwinning wordt uitgevoerd door natuurlijke personen die over passende kwalificaties beschikken, zodat de gassen worden gerecycled, geregenereerd of vernietigd, of organiseren de vernietiging ervan zonder voorafgaande terugwinning.

De terugwinning van de in bijlage I en in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen uit klimaatregelingssystemen in motorvoertuigen die buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad vallen, wordt uitsluitend uitgevoerd door natuurlijke personen die ten minste houder zijn van een opleidingsattest overeenkomstig artikel 10, lid 1, tweede alinea, van deze verordening.

11.   In deel 1 van bijlage I opgenomen gefluoreerde broeikasgassen, en producten en apparatuur die dergelijke gassen bevatten, mogen alleen worden vernietigd met behulp van de door de partijen bij het protocol goedgekeurde vernietigingstechnologieën.

Andere gefluoreerde broeikasgassen waarvoor nog geen vernietigingstechnologie is goedgekeurd, mogen alleen worden vernietigd met behulp van een vernietigingstechnologie die in overeenstemming is met het Unierecht en het nationale recht inzake afvalstoffen en op voorwaarde dat is voldaan aan de aanvullende vereisten uit hoofde van dat recht.

12.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze verordening door een lijst op te stellen van producten en apparatuur waarvoor de terugwinning van de in de bijlage I en in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen dan wel de vernietiging van producten en apparatuur die dergelijke gassen bevatten zonder voorafgaande terugwinning van die gassen, technisch en economisch haalbaar wordt geacht, indien passend met specificatie van de toe te passen technologieën.

13.   De lidstaten bevorderen de terugwinning, recycling, regeneratie en vernietiging van de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen.

Artikel 9

Regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid

Onverminderd bestaande regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid zorgen de lidstaten ervoor dat de financieringsverplichtingen voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur zoals bedoeld in de artikelen 12 en 13 van Richtlijn 2012/19/EU uiterlijk op 31 december 2027 de financiering van de terugwinning omvatten, en de recycling, regeneratie of vernietiging, van de in de bijlagen I en II bij deze verordening vermelde gefluoreerde broeikasgassen uit producten en apparatuur die die gassen bevatten, die elektrische en elektronische apparatuur zijn in de zin van Richtlijn 2012/19/EU en die vanaf 11 maart 2024 in de handel zijn gebracht.

De lidstaten informeren de Commissie over de genomen maatregelen.

Artikel 10

Certificering en opleiding

1.   Natuurlijke personen worden gecertificeerd voor het uitvoeren van de volgende activiteiten waarbij gefluoreerde broeikasgassen in de zin van artikel 4, lid 7, artikel 5, lid 1, en artikel 8, lid 2, die de daarin gespecificeerde gefluoreerde broeikasgassen bestrijken, of waarbij relevante alternatieven voor gefluoreerde broeikasgassen, met inbegrip van natuurlijke koelmiddelen, indien relevant, betrokken zijn:

a)

installatie, onderhoud of service, reparatie of buitengebruikstelling van de in artikel 5, lid 2, punten a) tot en met f), en in artikel 5, lid 3, punten a) en b), bedoelde apparatuur;

b)

controles op lekken van de apparatuur bedoeld in artikel 5, lid 2, punten a) tot en met e), en in artikel 5, lid 3, punten a) en b);

c)

terugwinning uit de in artikel 8, lid 2, en in Artikel 8, lid 3, punt a), vermelde apparatuur.

Natuurlijke personen zijn ten minste houder van een opleidingsattest voor het uitvoeren van de volgende activiteiten waarbij gefluoreerde broeikasgassen in de zin van artikel 4, lid 7, artikel 5, lid 1, en artikel 8, lid 3, die de daarin gespecificeerde gefluoreerde broeikasgassen bestrijken, of waarbij relevante alternatieven voor gefluoreerde broeikasgassen, met inbegrip van natuurlijke koelmiddelen, indien relevant, betrokken zijn:

a)

onderhoud of service dan wel reparatie van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2006/40/EG valt, en terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit dergelijke apparatuur;

b)

terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit de in artikel 8, lid 3, punten b) en c), en in artikel 8, lid 10, tweede alinea, vermelde apparatuur;

c)

onderhoud of service, reparatie en controles op lekken van de in artikel 5, lid 3, punt c), vermelde apparatuur.

2.   Rechtspersonen worden gecertificeerd in de zin van artikel 4, lid 7, dat de daarin gespecificeerde gefluoreerde broeikasgassen bestrijkt, voor de installatie, het onderhoud of de service, de reparatie of de buitengebruikstelling van de in artikel 5, lid 2, punten a) tot en met e), en in artikel 5, lid 3, punten a) en b), vermelde apparatuur waarbij gefluoreerde broeikasgassen of relevante alternatieven voor gefluoreerde broeikasgassen, met inbegrip van natuurlijke koelmiddelen, indien relevant, betrokken zijn.

3.   Binnen één jaar na de inwerkingtreding van de in lid 8 bedoelde uitvoeringshandeling stellen de lidstaten certificeringsprogramma’s, met inbegrip van evaluatieprocedures, vast of passen zij die aan en zorgen zij ervoor dat er opleidingen over praktische vaardigheden en theoretische kennis beschikbaar zijn voor natuurlijke personen die de in lid bedoelde activiteiten uitvoeren. De lidstaten zorgen er ook voor dat er opleidingsprogramma’s voor het verkrijgen van opleidingsattesten overeenkomstig lid 1, tweede alinea, beschikbaar zijn.

4.   Binnen één jaar na de inwerkingtreding van de in lid 8 bedoelde uitvoeringshandeling stellen de lidstaten certificeringsprogramma’s voor de in lid 2 bedoelde rechtspersonen vast of passen zij die aan.

5.   De in lid 3 bedoelde certificeringsprogramma’s en opleidingen over praktische vaardigheden en theoretische kennis hebben betrekking op het volgende:

a)

geldende voorschriften en technische normen;

b)

emissiepreventie;

c)

terugwinning van in bijlage I en in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen;

d)

veilig omgaan met apparatuur van het type en de omvang waarvoor het certificaat geldt;

e)

veilig omgaan met apparatuur die ontvlambare of giftige gassen bevat of onder hoge druk ’werkt, of andere relevante risico’s met zich meebrengt;

f)

de maatregelen ter verbetering of handhaving van de energie-efficiëntie van apparatuur tijdens de installatie, of onderhoud of service.

6.   De certificeringsprogramma’s en opleidingen over praktische vaardigheden en theoretische kennis zoals bedoeld in lid 3 die betrekking hebben op luchtvaartuigen, worden meegenomen bij het actualiseren van de certificeringsspecificaties en andere gedetailleerde specificaties, aanvaardbare wijzen van naleving en richtsnoeren die door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart worden uitgegeven op grond van artikel 76, lid 3, en artikel 115 van Verordening (EU) 2018/1139.

7.   Certificaten uit hoofde van de certificeringsprogramma’s zoals bedoeld in lid 3 worden afgegeven op voorwaarde dat de aanvrager een in dat lid bedoelde evaluatieprocedure met succes heeft voltooid.

8.   Uiterlijk op 12 maart 2026 stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen de minimumvoorschriften vast voor de in de leden 3 en 4 bedoelde certificeringsprogramma’s en opleidingsattesten voor de in lid 1 bedoelde activiteiten. In die minimumvoorschriften wordt voor elk in lid 1 vermeld type apparatuur bepaald welke praktische vaardigheden en theoretische kennis vereist is, waarbij waar nodig een onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende te bestrijken activiteiten, welke regelingen er gelden voor de certificering of attestering, en welke voorwaarden er bestaan voor de wederzijdse erkenning van certificaten en opleidingsattesten. De Commissie past die minimumvoorschriften zo nodig middels uitvoeringshandelingen aan. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

9.   Bestaande certificaten en opleidingsattesten die zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) nr. 517/2014 blijven geldig, in overeenstemming met de voorwaarden waaronder zij oorspronkelijk zijn afgegeven. Uiterlijk op 12 maart 2027 zorgen de lidstaten ervoor dat gecertificeerde natuurlijke personen verplicht zijn ten minste om de zeven jaar aan opfriscursussen deel te nemen of een evaluatieprocedure zoals bedoeld in lid 3 te voltooien. De lidstaten zorgen ervoor dat natuurlijke personen die houder zijn van een certificaat of opleidingsattest uit hoofde van Verordening (EU) nr. 517/2014, voor het eerst uiterlijk op 12 maart 2029 aan dergelijke opfriscursussen deelnemen of dergelijke evaluatieprocedures voltooien.

10.   De lidstaten stellen de Commissie binnen één jaar na de inwerkingtreding van de in lid 8 bedoelde uitvoeringshandeling in kennis van hun certificerings- en opleidingsprogramma’s.

Lidstaten erkennen certificaten en opleidingsattesten die overeenkomstig dit artikel in een andere lidstaat zijn afgegeven. Zij beperken de vrijheid om diensten te verrichten of de vrijheid van vestiging niet omdat een certificaat in een andere lidstaat is afgegeven.

11.   De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, de vorm van de in lid 10 bedoelde kennisgeving bepalen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

12.   Een onderneming wijst een in lid 1 of lid 2 bedoelde activiteit slechts aan een andere onderneming toe nadat zij heeft vastgesteld dat die laatste houder is van de certificaten die nodig zijn voor de verlangde activiteiten zoals bedoeld in respectievelijk lid 1 of lid 2.

13.   Ingeval de verplichtingen uit hoofde van dit artikel met betrekking tot het verstrekken van certificering en opleiding voor een lidstaat tot buitensporige lasten zouden leiden vanwege de geringe bevolkingsomvang en het daaruit voortvloeiend gebrek aan vraag naar dergelijke certificering en opleiding, kan de naleving via de erkenning van in andere lidstaten afgegeven certificaten plaatsvinden.

De lidstaten die de eerste alinea toepassen, geven daarvan kennis aan de Commissie. De Commissie stelt vervolgens de andere lidstaten daarvan in kennis.

14.   Dit artikel belet de lidstaten niet om meer certificerings- en opleidingsprogramma’s in te stellen met betrekking tot andere dan de in lid 1 bedoelde apparatuur en activiteiten.

HOOFDSTUK III

Beperkingen en regulering van het gebruik

Artikel 11

Beperkingen op het in de handel brengen en de verkoop

1.   Het in de handel brengen van de in bijlage IV vermelde producten, met inbegrip van onderdelen daarvan, en apparatuur, met een vrijstelling voor militaire apparatuur, is met ingang van de in die bijlage vastgestelde datum verboden, waarbij voor zover van toepassing wordt gedifferentieerd naargelang van het type of het aardopwarmingsvermogen van het gas.

In afwijking van de eerste alinea is het in de handel brengen van onderdelen van producten en apparatuur die nodig zijn voor de reparatie en de service van de in bijlage IV vermelde bestaande apparatuur toegestaan, mits de reparatie of de service niet leidt tot:

a)

een verhoging van de capaciteit van het product of de apparatuur;

b)

een toename van de hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen in het product of de apparatuur, of

c)

een verandering in het gebruikte type gefluoreerde broeikasgassen die zou leiden tot een toename van het aardopwarmingsvermogen van het gebruikte gefluoreerde broeikasgas.

Producten en apparatuur, met inbegrip van onderdelen daarvan, die na de in de eerste alinea genoemde datum op onrechtmatige wijze in de handel zijn gebracht, mogen nadien niet meer worden gebruikt, geleverd of aan andere personen beschikbaar worden gesteld binnen de Unie, al dan niet tegen betaling, noch worden uitgevoerd. Wederuitvoer van dergelijke producten en apparatuur is toegestaan wanneer de niet-naleving van deze verordening is vastgesteld vóór het in het vrije verkeer brengen van goederen met het oog op invoer, overeenkomstig de in artikel 23, lid 12, bedoelde maatregelen. Dergelijke producten en apparatuur mogen alleen worden opgeslagen of vervoerd voor latere verwijdering en voor de terugwinning van het gas voorafgaand aan de verwijdering op grond van artikel 8 of voor de wederuitvoer ervan.

De wederuitvoer van producten en apparatuur waarvoor de niet-naleving van deze verordening is vastgesteld voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht, is toegestaan. In dergelijke gevallen is artikel 22, lid 3, niet van toepassing.

Gedurende één jaar na de in bijlage IV genoemde individuele datums wordt de latere levering of het al dan niet tegen betaling beschikbaar stellen aan een andere persoon in de Unie van producten of apparatuur die vóór de in de eerste alinea bedoelde datum legaal in de handel zijn gebracht, alleen toegestaan indien wordt aangetoond dat het product of de apparatuur vóór die datum legaal in de handel is gebracht.

2.   Het in de eerste alinea van lid 1 bedoelde verbod geldt niet voor apparatuur waarvoor op grond van uit hoofde van Richtlijn 2009/125/EG vastgestelde eisen inzake ecologisch ontwerp is vastgesteld dat de CO2-equivalente emissies tijdens de levenscyclus ervan lager zijn dan die van equivalente apparatuur die aan die desbetreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voldoet.

3.   Naast de in punt 1 van bijlage IV opgenomen verboden op het in de handel brengen, is het verboden om niet-navulbare houders voor de in bijlage I en in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen leeg of volledig dan wel gedeeltelijk gevuld al dan niet tegen betaling in te voeren, verder te leveren of aan andere personen beschikbaar te stellen binnen de Unie, te gebruiken of uit te voeren. Dergelijke houders mogen alleen worden opgeslagen of vervoerd om vervolgens te worden verwijderd. Dit lid geldt niet voor houders van gefluoreerde broeikasgassen voor analytische of laboratoriumtoepassingen.

De eerste alinea geldt voor niet-navulbare houders, namelijk:

a)

houders die niet kunnen worden bijgevuld zonder daartoe te worden aangepast (niet-navulbaar), en

b)

houders die bijgevuld zouden kunnen worden, maar die worden ingevoerd of in de handel worden gebracht zonder dat erin is voorzien dat die voor navulling worden teruggezonden.

4.   Ondernemingen die navulbare houders voor gefluoreerde broeikasgassen in de handel brengen, leggen een conformiteitsverklaring over, met inbegrip van bewijs waaruit blijkt dat er bindende regelingen zijn ingevoerd voor het terugzenden van die houders met het oog op navulling, waarbij met name de relevante actoren worden geïdentificeerd, met vermelding van hun verplichtingen en de desbetreffende logistieke regelingen. Die regelingen worden bindend gemaakt voor de distributeurs van de navulbare houders voor gefluoreerde broeikasgassen aan eindgebruikers.

De in de eerste alinea bedoelde ondernemingen bewaren de conformiteitsverklaring gedurende een periode van ten minste vijf jaar vanaf het in de handel brengen van de navulbare houders voor gefluoreerde broeikasgassen en stellen die verklaring op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of van de Commissie. De leveranciers van navulbare houders voor gefluoreerde broeikasgassen aan eindgebruikers bewaren gedurende een periode van ten minste vijf jaar vanaf levering aan de eindgebruiker bewijs van naleving van de in de eerste alinea bedoelde bindende regelingen, en stellen dat bewijs op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of van de Commissie.

De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de vereisten vaststellen voor het opnemen van de elementen die essentieel zijn voor de in de eerste alinea van dit lid bedoelde bindende regelingen in de conformiteitsverklaring. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

5.   Op grond van een onderbouwd verzoek van een bevoegde autoriteit van een lidstaat en rekening houdend met de doelstellingen van deze verordening kan de Commissie, bij wijze van uitzondering, door middel van uitvoeringshandelingen, een vrijstelling van maximaal vier jaar toestaan teneinde het in de handel brengen mogelijk te maken van de in de lijst van bijlage IV vermelde producten en apparatuur, of, in afwijking van artikel 13, lid 9, teneinde het in bedrijf stellen mogelijk te maken van nieuwe of uitgebreide elektrische schakelinrichtingen, met inbegrip van onderdelen daarvan, die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of nodig hebben voor hun werking, indien is aangetoond dat:

a)

voor een specifiek product of een specifieke apparatuur, of voor een specifieke categorie producten of apparatuur, alternatieven niet beschikbaar zijn of om technische of veiligheidsredenen niet kunnen worden gebruikt, of

b)

indien het gebruik van technisch uitvoerbare en veilige alternatieven buitensporige kosten met zich mee zou brengen.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

6.   Alleen natuurlijke personen die houder zijn van een uit hoofde van artikel 10, lid 1, eerste alinea, punt a), vereist certificaat, of ondernemingen die natuurlijke personen in dienst hebben die houder zijn van een uit hoofde van artikel 10, lid 1, eerste alinea, punt a), vereist certificaat of een uit hoofde van artikel 10, lid 1, tweede alinea, vereist opleidingsattest, mogen de in bijlage I of in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen aankopen voor het verrichten van de installatie, het onderhoud, de service, of de reparatie van apparatuur die dergelijke gassen bevat of nodig heeft voor haar werking, zoals bedoeld in artikel 5, lid 2, punten a) tot en met f), en in artikel 5, lid 3, punten a) en b), en zoals bestreken door artikel 10, lid 1, tweede alinea. Die gassen worden door verkopers uitsluitend verkocht of voor verkoop aangeboden, direct of indirect, aan de in dit lid bedoelde ondernemingen.

Dit lid belet niet dat niet-gecertificeerde ondernemingen die de in de eerste alinea bedoelde activiteiten niet verrichten, de in bijlage I en in deel 1 van bijlage II genoemde gefluoreerde broeikasgassen inzamelen, vervoeren of afleveren.

7.   Niet-hermetisch gesloten, met in bijlage I en in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen gevulde apparatuur mag uitsluitend aan een eindgebruiker worden verkocht indien wordt aangetoond dat de installatie wordt verricht door een overeenkomstig artikel 10 gecertificeerde onderneming.

8.   Alleen ondernemingen met een vestiging binnen de Unie, of die een enige vertegenwoordiger met een vestiging binnen de Unie hebben aangewezen die de volledige verantwoordelijkheid voor de naleving van deze verordening op zich neemt, mogen gefluoreerde broeikasgassen in bulk in de handel brengen en verder leveren. De enige vertegenwoordiger kan de vertegenwoordiger zijn die is aangewezen op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1907/2006.

Artikel 12

Etikettering en product- en apparatuurinformatie

1.   De volgende producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of nodig hebben voor hun werking, worden alleen in de handel gebracht, verder geleverd of aangeboden aan andere personen als zij voorzien zijn van een etiket waarop is vermeld dat het gaat om:

a)

koelingapparatuur;

b)

klimaatregelingsapparatuur;

c)

warmtepompen;

d)

brandbeveiligingsapparatuur;

e)

elektrische schakelinrichtingen;

f)

spuitbussen die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, met inbegrip van doseerinhalatoren;

g)

alle houders van gefluoreerde broeikasgassen;

h)

oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen, of

i)

organische rankinecycli.

2.   De producten of apparatuur waarvoor een vrijstelling geldt zoals bedoeld in artikel 11, lid 5, evenals de producten of apparatuur die in deel 1 van bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevatten waarvoor een vrijstelling geldt zoals bedoeld in artikel 16, lid 4, worden dienovereenkomstig geëtiketteerd, met vermelding van de einddatum van de vrijstelling, en er wordt op vermeld dat die producten of apparatuur uitsluitend mogen worden gebruikt voor het doel waarvoor een vrijstelling uit hoofde van dat artikel is verleend.

3.   Op het op grond van lid 1 vereiste etiket wordt:

a)

vermeld dat het product of de apparatuur gefluoreerde broeikasgassen bevat of nodig heeft voor zijn of haar werking;

b)

de door de industrie aanvaarde benaming van de betreffende gefluoreerde broeikasgassen aangegeven of, bij gebreke van een dergelijke benaming, de chemische naam;

c)

met ingang van 1 januari 2017 aangegeven hoeveel gefluoreerde broeikasgassen het product of de apparatuur bevat, uitgedrukt in gewicht en CO2-equivalent, of voor hoeveel gefluoreerde broeikasgassen de apparatuur is ontworpen, en het aardopwarmingsvermogen van dergelijke gassen.

Op het etiket wordt, voor zover van toepassing, vermeld:

a)

dat de gefluoreerde broeikasgassen zich in hermetisch gesloten apparatuur bevinden;

b)

dat het geteste lekkagepercentage voor elektrische schakelinrichtingen minder dan 0,1 % per jaar volgens de technische specificatie van de fabrikant bedraagt.

Wanneer producten of apparatuur zijn omgebouwd en de gefluoreerde broeikasgassen zijn gewijzigd, worden die producten of apparatuur opnieuw geëtiketteerd met bijgewerkte informatie zoals bedoeld in dit lid.

4.   Het op grond van lid 1 vereiste etiket is duidelijk leesbaar en onuitwisbaar, en is aangebracht:

a)

nabij de service-aansluitingen voor het vullen of terugwinnen van het gefluoreerde broeikasgas, of

b)

op het gedeelte van het product of de apparatuur dat het gefluoreerde broeikasgas bevat.

Het etiket is gesteld in de officiële talen van de lidstaat waarin het product of de apparatuur in de handel wordt gebracht, wordt aangeboden of wordt geleverd.

5.   Schuimen en vooraf gemengde polyolen die in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevatten, mogen niet in de handel worden gebracht, worden aangeboden of worden geleverd, tenzij de gefluoreerde broeikasgassen zijn aangegeven op een etiket waarop de door de industrie aanvaarde benaming of, bij gebreke van een dergelijke benaming, de chemische naam is vermeld. Op het etiket is duidelijk aangegeven dat het schuim of vooraf gemengde polyol gefluoreerde broeikasgassen bevat. Bij schuimpanelen en gelamineerde platen wordt die informatie duidelijk en onuitwisbaar op de panelen of platen vermeld.

6.   Indien relevant worden nagevulde houders die gefluoreerde broeikasgassen bevatten opnieuw geëtiketteerd met bijgewerkte informatie zoals bedoeld in de eerste alinea van lid 3.

7.   Houders die de in de bijlagen I en II vermelde geregenereerde of gerecyclede gefluoreerde broeikasgassen bevatten, worden voorzien van een etiket waarop is vermeld dat de stof is geregenereerd of gerecycled. In het geval van regeneratie wordt informatie over het nummer van de partij en de naam en het adres van de regeneratie-inrichting in de Unie vermeld.

8.   Houders die voor vernietiging in de handel gebrachte, aangeboden of geleverde en in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevatten, worden voorzien van een etiket waarop is vermeld dat de inhoud van de houder uitsluitend bestemd is voor vernietiging.

9.   Houders die voor rechtstreekse uitvoer bedoelde en in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevatten, worden voorzien van een etiket waarop is vermeld dat de inhoud van de houder uitsluitend bestemd is voor rechtstreekse uitvoer.

10.   Houders die voor gebruik in militaire apparatuur in de handel gebrachte, aangeboden of geleverde en in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevatten, worden voorzien van een etiket waarop is vermeld dat de inhoud van de houder uitsluitend voor dat doel mag worden gebruikt.

11.   Houders die de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen die in de handel worden gebracht bevatten, worden aangeboden of worden geleverd voor het etsen van halfgeleidermateriaal of het reinigen van kamers voor chemische dampafzetting in de sector fabricage van halfgeleiders moeten worden voorzien van een etiket waarop is vermeld dat de inhoud van de houder uitsluitend voor dat doel mag worden gebruikt.

12.   Houders die voor gebruik als grondstof in de handel gebrachte, aangeboden of geleverde en in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevatten, worden voorzien van een etiket waarop is vermeld dat de inhoud van de houder uitsluitend als grondstof mag worden gebruikt.

13.   Houders die voor de vervaardiging van doseerinhalatoren voor de toediening van farmaceutische ingrediënten in de handel gebrachte, aangeboden of geleverde en in deel 1 van bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevatten, worden voorzien van een etiket waarop is vermeld dat de inhoud van de houder uitsluitend voor dat doel mag worden gebruikt.

14.   In het geval van houders die in deel 1 van bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevatten, bevat het in de leden 8 tot en met 12 bedoelde etiket de vermelding “vrijgesteld van quota uit hoofde van Verordening (EU) 2024/… van het Europees Parlement en de Raad”.

Indien de in de eerste alinea van dit lid en in de leden 8 tot en met 12 bedoelde etiketteringsvoorschriften niet van toepassing zijn, zijn de fluorkoolwaterstoffen onderworpen aan de quotumvoorschriften op grond van artikel 16, lid 1.

15.   In de gevallen bedoeld in punt 2, b), punt 4, punt 5, c), punt 7, b), c) en d), punt 8, b) tot en met e), punt 9, b) tot en met f), punt 11, c), punt 16, punt 17, a), b) en c), en punt 19, a) en b), van bijlage IV, moet op het etiket van het product of de apparatuur worden vermeld dat het alleen mag worden gebruikt indien dat volgens de veiligheidseisen of nationale veiligheidsnormen, naargelang het geval, vereist is. Die veiligheidseisen of nationale veiligheidsnormen worden op het etiket vermeld. In de in de punten 19 en 21 van bijlage IV bedoelde gevallen moet op het etiket van het product of de apparatuur worden vermeld dat het product of de apparatuur alleen mag worden gebruikt indien dat volgens de op het etiket aangegeven medische toepassing vereist is.

16.   De in de leden 3 en 5 bedoelde informatie wordt opgenomen in de handleidingen van de betrokken producten en apparatuur.

Bij producten en apparatuur die de in de bijlagen I en II opgenomen gefluoreerde broeikasgassen bevatten met een aardopwarmingsvermogen van 150 of meer, wordt die informatie ook in beschrijvingen voor reclamedoeleinden opgenomen.

17.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de vorm van de in lid 1 en de leden 4 tot en met 15 van dit artikel bedoelde etiketten bepalen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

18.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in de leden 4 tot en met 15 van dit artikel vastgestelde etiketteringsvoorschriften, indien zulks passend is in het licht van de commerciële of technologische ontwikkeling.

Artikel 13

Regulering van het gebruik

1.   Het gebruik van SF6 bij het spuitgieten van magnesium en bij de recycling van spuit-gietlegeringen van magnesium is verboden.

2.   Het gebruik van SF6 voor het vullen van autobanden is verboden.

3.   Het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van 2 500 of meer voor het onderhoud of de service van koelingapparatuur met een hoeveelheid koelmiddelvulling van 40 ton CO2-equivalent of meer is verboden. Het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van 2 500 of meer voor het onderhoud of de service van koelingapparatuur is met ingang van 1 januari 2025 verboden.

De in de eerste alinea bedoelde verboden gelden niet voor militaire apparatuur of apparatuur die bedoeld is voor toepassingen die ontworpen zijn om producten te koelen tot temperaturen onder - 50 °C.

Tot 1 januari 2030 zijn de in de eerste alinea bedoelde verboden niet van toepassing op de volgende categorieën gefluoreerde broeikasgassen:

a)

in bijlage I vermelde geregenereerde gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van 2 500 of meer die worden gebruikt voor het onderhoud of de service van bestaande koelingapparatuur, mits houders van die gassen overeenkomstig artikel 12, lid 7, zijn geëtiketteerd;

b)

in bijlage I vermelde gerecyclede gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van 2 500 of meer die worden gebruikt voor het onderhoud of de service van koelingapparatuur, mits zij uit dergelijke apparatuur zijn teruggewonnen; dergelijke gerecyclede gassen mogen alleen worden gebruikt door de onderneming die de terugwinning ervan heeft uitgevoerd in het kader van het onderhoud of de service, of door de onderneming waarvoor de terugwinning is uitgevoerd in het kader van het onderhoud of de service.

De in de eerste alinea bedoelde verboden zijn niet van toepassing op koelingapparatuur waarvoor een vrijstelling is toegekend overeenkomstig artikel 11, lid 5.

4.   Het gebruik van in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van 2 500 of meer voor het onderhoud of de service van klimaatregelingsapparatuur en warmtepompen is met ingang van 1 januari 2026 verboden.

Tot 1 januari 2032 is het in de eerste alinea bedoelde verbod niet van toepassing op de volgende categorieën gefluoreerde broeikasgassen:

a)

in bijlage I vermelde geregenereerde gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van 2 500 of meer die worden gebruikt voor het onderhoud of de service van bestaande klimaatregelingsapparatuur en warmtepompen, mits de houders die die gassen bevatten overeenkomstig artikel 12, lid 7, zijn geëtiketteerd;

b)

in bijlage I vermelde gerecyclede gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van 2 500 of meer die worden gebruikt voor het onderhoud of de service van bestaande klimaatregelingsapparatuur en warmtepompen, mits die gassen uit dergelijke apparatuur zijn teruggewonnen; dergelijke gerecyclede gassen mogen alleen worden gebruikt door de onderneming die de terugwinning ervan heeft uitgevoerd in het kader van het onderhoud of de service, of de onderneming waarvoor de terugwinning is uitgevoerd in het kader van het onderhoud of de service.

5.   Het gebruik van in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van 750 of meer voor het onderhoud of de service van stationaire koelingapparatuur, met uitzondering van chillers, is met ingang van 1 januari 2032 verboden.

Het in de eerste alinea bedoelde verbod geldt niet voor militaire apparatuur of apparatuur die bedoeld is voor toepassingen die ontworpen zijn om producten te koelen tot temperaturen onder - 50 °C, of voor apparatuur die bedoeld is voor toepassingen die ontworpen zijn om kerncentrales te koelen.

Het in de eerste alinea bedoelde verbod is niet van toepassing op de volgende categorieën gefluoreerde broeikasgassen:

a)

in bijlage I vermelde geregenereerde gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van 750 of meer die worden gebruikt voor het onderhoud of de service van bestaande stationaire koelingapparatuur, met uitzondering van chillers, mits houders die die gassen bevatten overeenkomstig artikel 12, lid 7, zijn geëtiketteerd;

b)

in bijlage I vermelde gerecyclede gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van 750 of meer die worden gebruikt voor het onderhoud of de service van bestaande stationaire koelingapparatuur, met uitzondering van chillers, mits die gassen uit dergelijke apparatuur zijn teruggewonnen; dergelijke gerecyclede gassen mogen alleen worden gebruikt door de onderneming die de terugwinning ervan heeft uitgevoerd in het kader van het onderhoud of de service, of de onderneming waarvoor de terugwinning is uitgevoerd in het kader van het onderhoud of de service.

6.   Op grond van een onderbouwd verzoek van een bevoegde autoriteit van een lidstaat en rekening houdend met de doelstellingen van deze verordening, beoordeelt de Commissie de beschikbaarheid van geregenereerde en gerecyclede gefluoreerde broeikasgassen die binnen het toepassingsgebied van de leden 4 en 5 vallen. Wanneer uit de beoordeling van de Commissie blijkt dat er een tekort aan geregenereerde en gerecyclede gefluoreerde broeikasgassen wordt geconstateerd, kan de Commissie, bij wijze van uitzondering, door middel van uitvoeringshandelingen, een vrijstelling van de in de lid 4 of 5 vastgestelde verbodsbepalingen toestaan van maximaal vier jaar, voor zover dat nodig is om het vastgestelde tekort aan te pakken.

7.   Met ingang van 1 januari 2035 is het gebruik van SF6 voor het onderhoud of de service van elektrische schakelapparatuur verboden tenzij die zijn geregenereerd of gerecycled, behalve als wordt aangetoond dat geregenereerd of gerecycled SF6:

a)

om technische redenen niet kunnen worden gebruikt, of

b)

niet beschikbaar zijn in geval van een noodreparatie.

In dergelijke gevallen verstrekt de gebruiker de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of de Commissie op verzoek bewijsmateriaal ter rechtvaardiging van het gebruik.

Dit lid is niet van toepassing op militaire apparatuur.

8.   Het gebruik van desfluraan als inhalatie-anestheticum is met ingang van 1 januari 2026 verboden, behalve wanneer dat gebruik strikt noodzakelijk is en er om medische redenen geen ander anestheticum kan worden gebruikt. De zorginstelling bewaart het bewijsmateriaal betreffende de medische rechtvaardiging en verstrekt dat op verzoek aan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of aan de Commissie.

9.   Het in bedrijf stellen van de volgende elektrische schakelinrichtingen die gefluoreerde broeikasgassen gebruiken of nodig hebben voor hun werking in een isolerend of onderbrekend medium is als volgt verboden:

a)

vanaf 1 januari 2026 middenspanningsschakelaars voor primaire en secundaire verdeling tot en met 24 kV;

b)

vanaf 1 januari 2030 middenspanningsschakelaars voor primaire en secundaire verdeling van meer dan 24 kV tot en met 52 kV;

c)

vanaf 1 januari 2028 hoogspanningsschakelaars vanaf 52 kV tot en met 145 kV en tot en met 50 kA kortsluitstroom, met een aardopwarmingsvermogen van 1 of meer;

d)

vanaf 1 januari 2032 hoogspanningsschakelaars van meer dan 145 kV of meer dan 50 kA kortsluitstroom, met een aardopwarmingsvermogen van 1 of meer.

10.   Voor de toepassing van dit artikel wordt het buiten bedrijf stellen van elektrische schakelinrichtingen die in de Unie in bedrijf zijn en vervolgens op een andere plaats in de Unie in bedrijf stellen van die schakelinrichtingen niet beschouwd als inbedrijfstelling.

11.   In afwijking van lid 9 is het in bedrijf stellen van elektrische schakelinrichtingen die een isolerend of onderbrekend medium gebruiken of nodig hebben voor hun werking met een aardopwarmingsvermogen van minder dan 1 000 toegestaan indien na een aanbestedingsprocedure waarbij rekening is gehouden met de technische kenmerken van de apparatuur die vereist is voor het specifieke gebruik in kwestie, een van de volgende situaties van toepassing is:

a)

gedurende de eerste twee jaar na de in lid 9, punten a) en b), bedoelde relevante datums werden geen biedingen ontvangen of werden uitsluitend biedingen ontvangen met apparatuur die afkomstig is van één fabrikant van elektrische schakelinrichtingen met een isolerend of onderbrekend medium die geen gefluoreerde broeikasgassen gebruiken;

b)

gedurende de eerste twee jaar na de relevante datums zoals bedoeld in lid 9, punten c) en d), werden geen biedingen ontvangen of werden uitsluitend biedingen ontvangen met apparatuur die afkomstig is van één fabrikant van elektrische schakelinrichtingen met een isolerend of onderbrekend medium met een aardopwarmingsvermogen van minder dan één;

c)

na de in punt a) bedoelde periode van twee jaar werden geen biedingen ontvangen met apparatuur die afkomstig is van één fabrikant van elektrische schakelinrichtingen met een isolerend of onderbrekend medium die geen gefluoreerde broeikasgassen gebruiken, of

d)

na de in punt b) bedoelde periode van twee jaar werden geen biedingen ontvangen met apparatuur die afkomstig is van één fabrikant van elektrische schakelinrichtingen met een isolerend of onderbrekend medium met een aardopwarmingsvermogen van minder dan één.

12.   In afwijking van lid 11 is het in bedrijf stellen van elektrische schakelinrichtingen met een isolerend of onderbrekend medium met een aardopwarmingsvermogen van 1 000 of meer toegestaan indien na een aanbestedingsprocedure waarbij rekening is gehouden met de technische kenmerken van de apparatuur die vereist is voor het specifieke gebruik in kwestie, geen biedingen zijn ontvangen voor elektrische schakelinrichtingen met een isolerend of onderbrekend medium met een aardopwarmingsvermogen van minder dan 1 000.

13.   Lid 9 geldt niet voor elektrische schakelinrichtingen waarvoor in uit hoofde van Richtlijn 2009/125/EG vastgestelde eisen inzake ecologisch ontwerp is vastgesteld dat de CO2-equivalente emissies tijdens de levenscyclus ervan lager zijn dan die van equivalente apparatuur die aan de desbetreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voldoet en dat die CO2-equivalente emissies aan de GWP-grenswaarden van lid 9 voldoen.

14.   Lid 9 is niet van toepassing indien de exploitant kan aantonen dat de bestelling voor de elektrische schakelinrichtingen vóór 11 maart 2024 is geplaatst.

15.   Lid 9 is niet van toepassing wanneer de toestellen voor de uitbreiding van bestaande elektrische schakelinrichtingen die gefluoreerde broeikasgassen gebruiken met een lager aardopwarmingsvermogen dan de gefluoreerde broeikasgassen die in de bestaande elektrische schakelinrichtingen worden gebruikt, niet verenigbaar zijn met de bestaande elektrische schakelinrichtingen en het gebruik van die toestellen zou vereisen dat de bestaande elektrische schakelinrichtingen volledig worden vervangen.

16.   Wanneer een in lid 10, 11, 12, 13, 14 of 15 bedoelde afwijking van toepassing is, bewaart de exploitant gedurende ten minste vijf jaar documentatie ter staving van de afwijking en stelt hij die op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of van de Commissie.

17.   Wanneer de elektrische schakelinrichting in bedrijf worden gesteld bij toepassing van een in lid 11, 12, 14 of 15 bedoelde afwijking, stelt de exploitant de bevoegde autoriteit in de lidstaat daarvan in kennis.

18.   Onderdelen van apparatuur mogen worden geïnstalleerd voor de reparatie of de service van bestaande elektrische schakelinrichtingen mits daarbij geen verandering in het gebruikte type gefluoreerde broeikasgassen plaatsvindt die leidt tot een toename van het aardopwarmingsvermogen van de gebruikte gefluoreerde broeikasgassen of van de hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen in de apparatuur.

19.   Het is verboden in punt 2, b), punt 4, punt 5, c), punt 7, b), c) en d), punt 8, b) tot en met e), punt 9, b) tot en met f), punt 11, c), punt 17, c), en punt 19, b), van bijlage IV vermelde apparatuur in bedrijf te stellen, of de daarin vermelde producten te gebruiken, na de respectieve verbodsdatum die in die punten is vermeld, tenzij de exploitant kan aantonen dat:

a)

het volgens de relevante veiligheidseisen op de specifieke locatie niet is toegestaan apparatuur te installeren die gefluoreerde broeikasgassen gebruikt met een lager aardopwarmingsvermogen dan overeenkomstig de respectieve bepalingen verboden is, of

b)

de apparatuur in de handel is gebracht vóór de relevante verbodsdatum als vermeld in bijlage IV.

20.   De exploitant bewaart gedurende ten minste vijf jaar de in lid 19 bedoelde documentatie ter staving en stelt die op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of van de Commissie.

HOOFDSTUK IV

Productierechten en vermindering van de in handel gebrachte hoeveelheid fluorkoolwaterstoffen

Artikel 14

Productie van fluorkoolwaterstoffen

1.   Voor de toepassing van dit artikel, artikel 15 en bijlage V wordt onder productie van fluorkoolwaterstoffen verstaan de hoeveelheid geproduceerde fluorkoolwaterstoffen, verminderd met de hoeveelheid die is vernietigd met behulp van een door de partijen bij het protocol goedgekeurde technologie, en verminderd met de hoeveelheid die volledig als grondstof voor de vervaardiging van andere chemische stoffen is gebruikt, maar met inbegrip van de als bijproduct geproduceerde fluorkoolwaterstoffen, tenzij die niet worden afgevangen of tenzij dat bijproduct als onderdeel van of na het productieproces door de producent wordt vernietigd of ter vernietiging aan een andere onderneming wordt overgedragen. De hoeveelheid geregenereerde fluorkoolwaterstoffen wordt bij de berekening van de productie van fluorkoolwaterstoffen niet in aanmerking genomen.

2.   Fluorkoolwaterstoffen mogen alleen worden geproduceerd voor zover de Commissie aan de producenten productierechten heeft toegewezen overeenkomstig dit artikel.

3.   Vóór 1 januari 2025 wijst de Commissie, door middel van uitvoeringshandelingen, productierechten toe op basis van bijlage V bij deze verordening aan producenten die in 2022 fluorkoolwaterstoffen hebben geproduceerd, en baseert zich daarbij op de uit hoofde van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 517/2014 gerapporteerde gegevens. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

4.   De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, op verzoek van de bevoegde autoriteit van een lidstaat de in lid 3 bedoelde uitvoeringshandelingen wijzigen teneinde aan de in lid 3 bedoelde producenten of aan andere in de Unie gevestigde ondernemingen extra productierechten toe te kennen, tenzij de productielimieten die uit hoofde van het protocol op de lidstaat van toepassing zijn, worden overschreden. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

5.   Bij het ontbreken van een uitvoeringshandeling die van kracht is vóór 1 januari 2025 mogen producenten fluorkoolwaterstoffen blijven produceren zonder dat productierechten worden toegekend. De fluorkoolwaterstoffen die in die periode worden geproduceerd, tellen mee in het kader van de toekenning van de productierechten zodra die zijn verleend overeenkomstig de in lid 3 bedoelde uitvoeringshandeling.

6.   Drie jaar na de vaststelling van de in lid 3 bedoelde uitvoeringshandelingen, en vervolgens om de drie jaar, evalueert de Commissie die uitvoeringshandelingen en wijzigt zij die zo nodig, rekening houdend met de wijzigingen van de productierechten op grond van artikel 15 tijdens de voorafgaande periode van drie jaar. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 15

Overdracht van en toestemming voor productierechten met het oog op industriële rationalisering

1.   Met het oog op de industriële rationalisering binnen een lidstaat kunnen de producenten hun productierechten geheel of gedeeltelijk overdragen aan elke andere onderneming in die lidstaat, op voorwaarde dat de berekende productieniveaus van de partijen bij het protocol in acht worden genomen. Overdrachten worden goedgekeurd door de Commissie en de relevante bevoegde autoriteiten en verwerkt via het F-gasportaal.

2.   Met het oog op de industriële rationalisering tussen de lidstaten onderling kan de Commissie, met instemming van zowel de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de betrokken productie van een producent plaatsvindt als de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar een overmaat aan berekend productieniveau bestaat uit hoofde van het protocol, die producent via het F-gasportaal toestemming geven om zijn in artikel 14, lid 3, bedoelde productierechten met een bepaalde hoeveelheid te overschrijden, rekening houdend met de in het protocol vastgelegde voorwaarden.

3.   De Commissie kan een producent, met instemming van zowel de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de betrokken productie van die producent plaatsvindt als de bevoegde autoriteit van het betrokken derde land, toestemming geven om de in artikel 14 vastgestelde productierechten met het oog op industriële rationalisering met een derde land te combineren met de berekende productieniveaus die voor een producent in dat derde land zijn toegestaan uit hoofde van het protocol en het nationale recht, mits de combinatie van de productie van de twee producenten niet leidt tot een overschrijding van de berekende productieniveaus van de twee partijen bij het protocol, en het desbetreffende nationale recht wordt nageleefd.

Artikel 16

Vermindering van de in de handel gebrachte hoeveelheid fluorkoolwaterstoffen

1.   Het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen is alleen toegestaan voor zover de Commissie quota heeft toegewezen aan producenten en importeurs, zoals bepaald in artikel 17.

Producenten en importeurs die fluorkoolwaterstoffen in de handel brengen overschrijden niet de quota waarover zij beschikken op het tijdstip dat de fluorkoolwaterstoffen in de handel worden gebracht.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op fluorkoolwaterstoffen die:

a)

in de Unie worden ingevoerd met de bedoeling die te vernietigen;

b)

als grondstof worden gebruikt door een producent of die rechtstreeks door een producent of importeur aan ondernemingen worden geleverd voor gebruik als grondstof;

c)

rechtstreeks door een producent of importeur aan ondernemingen worden geleverd voor uitvoer buiten de Unie, waarbij zij niet in producten of apparatuur voorkomen, indien die fluorkoolwaterstoffen vervolgens niet, voorafgaand aan de uitvoer, aan andere personen binnen de Unie worden geleverd;

d)

rechtstreeks door een producent of importeur worden geleverd voor gebruik in militaire apparatuur;

e)

rechtstreeks door een producent of importeur worden geleverd aan een onderneming die die gebruikt voor het etsen van halfgeleidermateriaal of het reinigen van kamers voor chemische dampafzetting in de sector fabricage van halfgeleiders.

3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om lid 2 te wijzigen en fluorkoolwaterstoffen uit te sluiten van de in lid 1 vastgestelde quotumvereiste overeenkomstig besluiten van de partijen bij het protocol.

4.   Op grond van een onderbouwd verzoek van een bevoegde autoriteit van een lidstaat en rekening houdend met de doelstellingen van deze verordening, en in het licht van de door het Europees Geneesmiddelenbureau verstrekte gegevens, kan de Commissie, bij wijze van uitzondering, door middel van uitvoeringshandelingen, een in de tijd beperkte vrijstelling van maximaal vier jaar verlenen om fluorkoolwaterstoffen voor gebruik in specifieke toepassingen, of specifieke categorieën producten of apparatuur, van de in lid 1 vastgelegde quotumvereiste uit te sluiten, indien in het verzoek is aangetoond dat:

a)

voor die specifieke toepassingen, producten of apparatuur, geen alternatieven beschikbaar zijn of om technische of veiligheidsredenen of wegens risico’s voor de volksgezondheid niet gebruikt kunnen worden, en

b)

een toereikend aanbod van fluorkoolwaterstoffen niet kan worden gewaarborgd zonder dat zulks buitensporige kosten met zich meebrengt.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

5.   De emissie van fluorkoolwaterstoffen tijdens de productie wordt beschouwd als zijnde in de handel gebracht in het jaar waarin de emissie plaatsvindt.

6.   Dit artikel en de artikelen 17, 20, 29 en 31 zijn ook van toepassing op fluorkoolwaterstoffen in vooraf gemengde polyolen.

Artikel 17

Vaststelling van referentiewaarden en quotumtoewijzingen voor het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen

1.   Uiterlijk op 31 oktober 2024 en vervolgens ten minste om de drie jaar bepaalt de Commissie overeenkomstig bijlage VII referentiewaarden voor producenten en importeurs voor het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen.

De Commissie bepaalt die referentiewaarden voor alle producenten en importeurs die in de voorbije drie jaar fluorkoolwaterstoffen in de handel hebben gebracht door middel van een uitvoeringshandeling waarbij voor alle producenten en importeurs referentiewaarden worden vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2.   Een producent of importeur kan de Commissie in kennis stellen van een permanente opvolging of overname van het deel van zijn bedrijf dat voor dit artikel relevant is, met als gevolg een wijziging van zijn referentiewaarden en die van zijn rechtsopvolger.

De Commissie kan daarover relevante documentatie opvragen. De aangepaste referentiewaarden worden beschikbaar gesteld in het F-gasportaal.

3.   Uiterlijk op 1 juni 2024 en uiterlijk op 1 april 2027 en vervolgens ten minste om de drie jaar kunnen producenten en importeurs een verklaring afleggen om quota uit de in bijlage VIII bedoelde reserve te ontvangen via het F-gasportaal.

4.   Uiterlijk op 31 december 2024 en vervolgens elk jaar wijst de Commissie op grond van bijlage VIII quota toe aan iedere producent en importeur om fluorkoolwaterstoffen in de handel te brengen. De quota worden via het F-gasportaal aan de producenten en importeurs meegedeeld.

5.   De quotatoewijzingen worden pas toegewezen na betaling van het verschuldigde bedrag, dat gelijk is aan drie euro per ton CO2-equivalent van het toe te wijzen quotum. Producenten en importeurs worden via het F-gasportaal in kennis gesteld van het totale bedrag dat zij verschuldigd zijn voor hun berekende maximale quotumtoewijzing voor het volgende kalenderjaar en van de uiterste datum van betaling. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen in detail vaststellen hoe het verschuldigde bedrag moet worden betaald. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Het is producenten en importeurs toegestaan om slechts te betalen voor een deel van de berekende maximale quotumtoewijzing die hun wordt aangeboden. In dat geval wordt aan die producenten en importeurs het quotum toegewezen dat overeenkomt met de betaling die zij binnen de in de eerste alinea bedoelde termijn hebben verricht.

Tot en met 31 december 2027 herverdeelt de Commissie de quota waarvoor binnen de gestelde termijn geen betaling is verricht kosteloos onder uitsluitend die producenten en importeurs die het totale verschuldigde bedrag voor hun berekende maximale quotumtoewijzing zoals bedoeld in de eerste alinea hebben betaald, en die een verklaring zoals bedoeld in lid 3 hebben ingediend. Die herverdeling gebeurt op basis van het aandeel dat elke producent of importeur heeft in de som van alle berekende maximumquota die aan producenten en importeurs zijn aangeboden en volledig door hen zijn betaald. Vanaf 1 januari 2028 wordt het quotum waarvoor binnen de gestelde termijn geen betaling is verricht, afgeschaft.

De Commissie is gemachtigd de in bijlage VII vermelde maximumhoeveelheid niet volledig toe te wijzen of extra quota toe te wijzen als noodmaatregel voor uitvoeringsproblemen tijdens de toewijzingsperiode.

6.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 5 van dit artikel met betrekking tot de voor de toewijzing van quota verschuldigde bedragen en het mechanisme voor de toewijzing van resterende quota, ter compensatie van de inflatie.

7.   Elk jaar, of vaker naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek van een bevoegde autoriteit van een lidstaat, beoordeelt de Commissie, na raadpleging van relevante belanghebbenden, het effect van het in bijlage VII vastgestelde systeem voor de uitfasering van quota op de warmtepompmarkt van de Unie, waarbij zij rekening houdt met relevante factoren, met name de ontwikkeling van de prijzen van de in deel 1 van bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen, de snelheid van de groei van het aantal warmtepompen waarvoor dergelijke gassen nog nodig zijn, de marktintroductie van alternatieve technologieën en de status met betrekking tot het uit hoofde van het REPowerEU-plan vastgestelde streefcijfer voor de uitrol van warmtepompen. De Commissie neemt de conclusies van die beoordelingen op in het desbetreffende jaarlijkse activiteitenverslag over klimaatactie.

Wanneer uit de beoordeling blijkt dat er een ernstig tekort is aan gefluoreerde broeikasgassen die zijn opgenomen in deel 1 van bijlage I voor de uitrol van warmtepompen, waardoor de verwezenlijking van de REPowerEU-doelstellingen voor de uitrol van warmtepompen in gevaar kan komen, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast om bijlage VII te wijzigen teneinde het in de handel brengen van een in bijlage I vermelde hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen mogelijk te maken, naast de quota in bijlage VII, respectievelijk tot 4 410 247 ton CO2-equivalent per jaar voor de periode 2025-2026 en tot 1 425 536 ton CO2-equivalent per jaar voor de periode 2027-2029.

Wanneer de Commissie een gedelegeerde handeling zoals bedoeld in de tweede alinea van dit artikel vaststelt, worden de extra quota verdeeld onder producenten en importeurs die in het voorgaande jaar uit hoofde van artikel 26 verslag hebben uitgebracht over warmtepompgebruik als een van de belangrijkste toepassingscategorieën waarin de stof wordt gebruikt, naar aanleiding van hun verzoek dat zij bij het F-gasportaal hebben ingediend.

8.   De ontvangsten uit de quotumtoewijzingen vormen externe bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 21, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (26). Die ontvangsten worden geboekt onder het LIFE-programma en onder rubriek 7 van het meerjarig financieel kader (Europees openbaar bestuur) om de kosten te dekken van extern personeel dat zich bezighoudt met het beheer van de quotumtoewijzingen, IT-diensten en vergunningensystemen voor de uitvoering van deze verordening en het toezicht op de naleving van het protocol. De inkomsten die worden gebruikt om die kosten te dekken, mogen het jaarlijkse maximumbedrag van 3 miljoen EUR niet overschrijden. Resterende ontvangsten na aftrek van die kosten worden opgenomen in de begroting van de Unie.

Artikel 18

Voorwaarden voor registratie en ontvangst van quota

1.   Quota worden uitsluitend toegewezen aan producenten of importeurs die een vestiging hebben binnen de Unie, of die een enige vertegenwoordiger met een vestiging binnen de Unie hebben aangewezen die de volledige verantwoordelijkheid voor de naleving van deze verordening en van de vereisten van titel II van Verordening (EG) nr. 1907/2006 op zich neemt. De enige vertegenwoordiger kan dezelfde zijn als die welke is aangewezen op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1907/2006.

2.   Alleen producenten en importeurs die gedurende drie opeenvolgende jaren voorafgaand aan de toewijzingsperiode ervaring hebben opgedaan in de handel met chemische stoffen, of met de service van koeling-, klimaatregelings-, of brandbeveiligingsapparatuur of van warmtepompen, kunnen een in artikel 17, lid 3, bedoelde verklaring indienen of op die basis een quotum op grond van artikel 17, lid 4, toegewezen krijgen. De producenten en importeurs leggen de Commissie daartoe desgevraagd bewijsstukken voor.

3.   Met het oog op de registratie in het F-gasportaal moeten producenten en importeurs een fysiek adres opgeven waar de onderneming is gevestigd en van waaruit zij haar activiteiten uitoefent. Per fysiek adres mag slechts één onderneming zijn geregistreerd.

Voor de indiening van een quotaverklaring op grond van artikel 17, lid 3, en voor de ontvangst van de quotumtoewijzing op grond van artikel 17, lid 4, alsook voor de vaststelling van de referentiewaarden op grond van artikel 17, lid 1, worden alle ondernemingen met dezelfde uiteindelijke begunstigde als een onderneming beschouwd. Tenzij anders aangegeven door de uiteindelijke begunstigde, heeft alleen de onderneming die als eerste in het F-gasportaal is ingeschreven recht op een referentiewaarde op grond van artikel 17, lid 1, en op een quotumtoewijzing op grond van artikel 17, lid 4.

Artikel 19

Met fluorkoolwaterstoffen voorgevulde producten of apparatuur

1.   Met in deel 1 van bijlage I vermelde stoffen voorgevulde koeling- en klimaatregelingsapparatuur, warmtepompen en doseerinhalatoren worden niet in de handel gebracht, tenzij die stoffen waarmee die producten of apparatuur zijn (is) voorgevuld, zijn opgenomen in de in dit hoofdstuk bedoelde quotumregeling.

Het in de eerste alinea vastgestelde verbod is met ingang van 1 januari 2025 van toepassing op dergelijke doseerinhalatoren.

2.   Bij het in de handel brengen van de in lid 1 bedoelde voorgevulde producten of apparatuur moeten fabrikanten en importeurs van producten of apparatuur ervoor zorgen dat de naleving van lid 1 volledig gedocumenteerd is en stellen zij in dat verband een conformiteitsverklaring op.

Door de opstelling van de conformiteitsverklaring nemen de fabrikanten en importeurs van producten of apparatuur de verantwoordelijkheid op zich voor de naleving van dit lid en lid 1.

Fabrikanten en importeurs van producten of apparatuur bewaren de documentatie en de conformiteitsverklaring gedurende een periode van minstens vijf jaar nadat die producten of apparatuur in de handel zijn (is) gebracht en zij stellen die op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of van de Commissie.

3.   Indien fluorkoolwaterstoffen in de in lid 1 vermelde producten of apparatuur niet vóór het vullen van de producten of apparatuur in de handel zijn gebracht, zorgen de importeurs van die producten of apparatuur er met ingang van 30 april 2025 en vervolgens elk jaar voor dat de nauwkeurigheid van de documentatie, de conformiteitsverklaring en de waarheidsgetrouwheid van hun verslag op grond van artikel 26, lid 7, voor het voorafgaande kalenderjaar, met een redelijke mate van zekerheid, door een onafhankelijke, in het F-gasportaal geregistreerde auditor wordt bevestigd.

De onafhankelijke auditor is:

a)

ofwel erkend op grond van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (27), ofwel

b)

overeenkomstig de wetgeving van de betrokken lidstaat geaccrediteerd om financiële staten te verifiëren.

4.   De Commissie bepaalt, door middel van uitvoeringshandelingen, de nadere regelingen met betrekking tot de in lid 2 bedoelde conformiteitsverklaring, de verificatie door de onafhankelijke auditor en de accreditatie van auditors. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

5.   Een importeur van de in lid 1 bedoelde producten of apparatuur die geen vestiging binnen de Unie heeft, wijst een enige vertegenwoordiger met een vestiging binnen de Unie aan die de volledige verantwoordelijkheid voor de naleving van deze verordening op zich neemt. De enige vertegenwoordiger kan dezelfde zijn als die welke is aangewezen op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1907/2006.

6.   Dit artikel is niet van toepassing op ondernemingen die per jaar minder dan 10 ton CO2-equivalent aan fluorkoolwaterstoffen in de in lid 1 vermelde producten of apparatuur in de handel brengen.

Artikel 20

Het F-gasportaal

1.   De Commissie zet een elektronisch systeem op voor het beheer van de quotumregeling, de vergunningsvereisten voor in- en uitvoer en de rapportageverplichtingen inzake gefluoreerde broeikasgassen (“het F-gasportaal”), en zorgt voor de werking ervan.

2.   De Commissie zorgt voor de interconnectie van het F-gasportaal met de EU-éénloketomgeving voor de douane door middel van het bij Verordening (EU) 2022/2399 ingestelde EU-douane-éénloketsysteem voor de uitwisseling van certificaten (EU CSW-CERTEX).

3.   De lidstaten zorgen voor de interconnectie van hun nationale éénloketomgevingen voor de douane met het EU CSW-CERTEX met het oog op de uitwisseling van informatie met het F-gasportaal.

4.   Ondernemingen moeten over een geldige registratie in het F-gasportaal beschikken voordat zij een van de volgende activiteiten uitoefenen:

a)

de in- of uitvoer van gefluoreerde broeikasgassen en van producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, behalve in het geval van tijdelijke opslag zoals gedefinieerd in artikel 5, punt 17), van Verordening (EU) nr. 952/2013;

b)

het indienen van een verklaring op grond van artikel 17, lid 3;

c)

het ontvangen van een quotumtoewijzing voor het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen overeenkomstig artikel 17, lid 4, of het verrichten of ontvangen van een overdracht van quota overeenkomstig artikel 21, lid 1, of het geven of ontvangen van toestemming voor het gebruik van quota overeenkomstig artikel 21, lid 2, of het delegeren van die toestemming voor het gebruik van quota overeenkomstig artikel 21, lid 3;

d)

het leveren of ontvangen van fluorkoolwaterstoffen voor de in artikel 16, lid 2, punten a) tot en met e), vermelde doeleinden;

e)

het uitoefenen van alle andere activiteiten waarover uit hoofde van artikel 26 verslag moet worden uitgebracht;

f)

het ontvangen van productierechten op grond van artikel 14 en het geven of ontvangen van een overdracht en een toestemming van productierechten zoals bedoeld in artikel 15;

g)

het controleren van de in artikel 19, lid 3, en artikel 26, lid 8, bedoelde verslagen.

De registratie in het F-gasportaal is pas geldig zodra zij door de Commissie is gevalideerd en zolang zij niet door de Commissie is geschorst of ingetrokken of door de onderneming is ingetrokken.

5.   Een geldige registratie in het F-gasportaal op het moment van invoer of uitvoer vormt een uit hoofde van artikel 22 vereiste vergunning.

6.   De Commissie verduidelijkt de regels voor de registratie in het F-gasportaal, voor zover dat noodzakelijk is, door middel van uitvoeringshandelingen om de vlotte werking van het F-gasportaal en de verenigbaarheid met de EU-éénloketomgeving voor de douane te verzekeren. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

7.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van de douaneautoriteiten, hebben toegang tot het F-gasportaal om de uitvoering van de relevante voorschriften en controles mogelijk te maken. De douaneautoriteiten krijgen toegang tot het F-gasportaal via de EU-éénloketomgeving voor de douane.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie waarborgen de vertrouwelijkheid van de in het F-gasportaal opgenomen gegevens.

Uiterlijk drie maanden nadat de toewijzing voor een bepaald jaar voltooid is, maakt de Commissie de volgende gegevens openbaar:

a)

een lijst van de quotumhouders;

b)

een lijst van de ondernemingen waarop de in artikel 26 vastgelegde rapportageverplichtingen van toepassing zijn.

8.   Verzoeken van producenten en importeurs om de informatie die zij in het F-gasportaal hebben ingevoerd te corrigeren met betrekking tot de in artikel 21, lid 1, bedoelde overdracht van quota, de in artikel 21, lid 2, bedoelde toestemmingen voor het gebruik van quota of de in artikel 21, lid 3, bedoelde delegatie van toestemmingen, worden, naargelang het geval, met instemming van alle bij de transactie betrokken ondernemingen, zonder onnodige vertraging en uiterlijk op 31 maart van het jaar volgend op het jaar van registratie van de overdracht van het quotum of van de toestemming voor het gebruik ervan, of de delegatie van de toestemming, naargelang het geval, meegedeeld aan de Commissie. Het verzoek wordt gestaafd met bewijsstukken waaruit blijkt dat het om een administratieve vergissing gaat.

Niettegenstaande de eerste alinea worden verzoeken om gegevens te corrigeren die een negatieve invloed hebben op de rechten van andere, niet bij de onderliggende transactie betrokken producenten en importeurs, afgewezen.

Artikel 21

Overdracht van quota en toestemming om quota te gebruiken voor het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen in ingevoerde apparatuur

1.   Iedere producent of importeur voor wie op grond van artikel 17, lid 1, een referentiewaarde is vastgesteld, mag in het F-gasportaal zijn op basis van artikel 17, lid 4, toegewezen quota geheel of gedeeltelijk overdragen aan een andere producent of importeur in de Unie of aan een andere producent of importeur die in de Unie wordt vertegenwoordigd door een enige vertegenwoordiger zoals bedoeld in artikel 18, lid 1.

Uit hoofde van de eerste alinea overgedragen quota mogen geen tweede keer worden overgedragen.

2.   Iedere producent of importeur voor wie op grond van artikel 17, lid 1, een referentiewaarde is vastgesteld, mag in het F-gasportaal aan een onderneming in de Unie of aan een onderneming die in de Unie wordt vertegenwoordigd door een enige vertegenwoordiger zoals bedoeld in artikel 19, lid 5, toestemming geven om zijn quotum geheel of gedeeltelijk te gebruiken voor de invoer van de in artikel 19 bedoelde voorgevulde apparatuur.

De respectieve hoeveelheden fluorkoolwaterstoffen worden geacht door de toestemming verlenende producent of importeur op het tijdstip van toestemming in de handel te zijn gebracht.

3.   Elke onderneming die toestemmingen ontvangt, kan die toestemming voor het gebruik van overeenkomstig lid 2 in het F-gasportaal ontvangen quota delegeren aan een onderneming met het oog op de invoer van voorgevulde apparatuur zoals bedoeld in artikel 19. Een gedelegeerde toestemming kan niet voor een tweede maal worden gedelegeerd.

4.   Overdrachten van quota, toestemmingen voor het gebruik van quota en delegaties van toestemmingen die via het F-gasportaal worden uitgevoerd, zijn slechts geldig indien de ontvangende onderneming die via het F-gasportaal aanvaardt.

HOOFDSTUK V

Handel

Artikel 22

In- en uitvoer

1.   Voor de in- en uitvoer van gefluoreerde broeikasgassen en van producten en apparatuur die dergelijke gassen bevatten of nodig hebben voor hun werking, is op grond van artikel 20, de leden 4 en 5, de overlegging van een door de Commissie afgegeven geldige vergunning aan de douaneautoriteiten vereist, behalve in het geval van tijdelijke opslag.

Dit lid is niet van toepassing op producten en apparatuur die persoonlijke bezittingen zijn.

2.   In de Unie ingevoerde gefluoreerde broeikasgassen worden beschouwd als nieuw geproduceerde gassen.

3.   Vanaf 12 maart 2025 is de uitvoer verboden van de in bijlage IV bedoelde schuimen, technische aerosolen, stationaire koeling- en klimaatregelingsapparatuur en stationaire warmtepompen die gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van 1 000 of meer bevatten of nodig hebben voor hun werking.

Het in de eerste alinea vermelde verbod geldt niet voor militaire apparatuur of producten en apparatuur die overeenkomstig bijlage IV in de Unie in de handel kunnen worden gebracht.

4.   In afwijking van lid 3 kan de Commissie bij wijze van uitzondering op grond van een onderbouwd verzoek van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat en rekening houdend met de doelstellingen van deze verordening, door middel van uitvoeringshandelingen de uitvoer van de in lid 3 bedoelde producten en apparatuur toestaan, indien wordt aangetoond dat het uitvoerverbod, gezien de economische waarde en de verwachte resterende levensduur van de goederen in kwestie, zou neerkomen op een buitensporige last voor de exporteur. Dergelijke uitvoer is alleen toegestaan mits de uitvoer overeenkomstig het nationale recht van het land van bestemming gebeurt.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

5.   Ondernemingen met een vestiging binnen de Unie nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de uitvoer van koeling- en klimaatregelingsapparatuur en warmtepompen niet in strijd is met de invoerbeperkingen die de invoerende staat uit hoofde van het protocol heeft meegedeeld.

Artikel 23

Handelscontroles

1.   Douaneautoriteiten en markttoezichtautoriteiten handhaven de verbodsbepalingen en andere in deze verordening uiteengezette in- en uitvoerbeperkingen.

2.   Met het oog op het in het vrije verkeer brengen is de importeur die in de douaneaangifte is vermeld, de onderneming die houder is van het quotum of de toestemming om het quotum te gebruiken als vereist uit hoofde van deze verordening, en die op grond van artikel 20 in het F-gasportaal is geregistreerd.

Ten behoeve van andere invoer dan het in het vrije verkeer brengen wordt de onderneming die op grond van artikel 20 in het F-gasportaal is geregistreerd, aangemerkt als de in de douaneaangifte vermelde aangever die houder is van de vergunning voor een andere bijzondere regeling dan een doorvoerregeling, tenzij er een overdracht van rechten en verplichtingen op grond van artikel 218 van Verordening (EU) nr. 952/2013 plaatsvindt om een andere persoon als aangever toe te staan. In het geval van een doorvoerregeling is de onderneming die in het bezit is van een quotum of een vergunning om quota te gebruiken, zoals vereist uit hoofde van deze verordening, houder van de regeling.

Ten behoeve van de uitvoer wordt de onderneming die op grond van artikel 20 in het F-gasportaal is geregistreerd, aangemerkt als de exporteur zoals vermeld in de douaneaangifte.

3.   Bij invoer van gefluoreerde broeikasgassen en van producten en apparatuur die dergelijke gassen bevatten of nodig hebben voor hun werking, verstrekt de in de douaneaangifte of in de aangifte voor tijdelijke opslag vermelde importeur of, indien die niet beschikbaar is, de in de douaneaangifte vermelde aangever, en in geval van uitvoer de in de douaneaangifte vermelde exporteur, aan de douaneautoriteiten de volgende informatie in de douaneaangifte, indien relevant:

a)

het identificatienummer in het F-gasportaal;

b)

het registratie- en identificatienummer van de marktdeelnemer (exploitant) (EORI-nummer);

c)

de nettomassa van gassen in bulk en van gassen die in producten en apparatuur, en in onderdelen daarvan, voorkomen;

d)

de goederencode waaronder de goederen zijn ingedeeld;

e)

de tonnen CO2-equivalent van gassen in bulk en van gassen die in producten of apparatuur, en in onderdelen daarvan, voorkomen.

4.   De douaneautoriteiten gaan in het bijzonder na of voor goederen die in het vrije verkeer worden gebracht, de in de douaneaangifte vermelde importeur over quota beschikt of over vergunningen om quota te gebruiken zoals vereist uit hoofde van deze verordening, voordat de goederen in het vrije verkeer worden gebracht. De douaneautoriteiten zien erop toe dat in gevallen van invoer de in de douaneaangifte vermelde importeur of, indien die niet beschikbaar is, de aangever, en in gevallen van uitvoer de in de douaneaangifte vermelde exporteur, op grond van artikel 20 in het F-gasportaal is geregistreerd.

5.   Indien relevant delen de douaneautoriteiten informatie over de inklaring van de goederen in het F-gasportaal via de EU-éénloketomgeving voor de douane.

6.   Importeurs van de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen in navulbare houders verstrekken op het moment dat de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen wordt ingediend een conformiteitsverklaring zoals bedoeld in artikel 11, lid 4, aan de douaneautoriteiten, inclusief bewijsstukken waaruit blijkt welke regelingen gelden voor het terugzenden van de houder voor navulling.

7.   Importeurs van gefluoreerde broeikasgassen verstrekken op het moment dat de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen wordt ingediend de in artikel 4, lid 6, bedoelde bewijsstukken aan de douaneautoriteiten.

8.   De conformiteitsverklaring en de in artikel 19, lid 2, bedoelde documentatie worden ter beschikking gesteld van de douaneautoriteiten op het moment waarop de douaneaangifte in verband met de vrijgave voor vrij verkeer wordt gedaan.

9.   De douaneautoriteiten gaan na of de in deze verordening uiteengezette regels inzake invoer en uitvoer zijn nageleefd, wanneer ze de controles op basis van een risicoanalyse verrichten binnen het douanerisicobeheersysteem en overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EU) nr. 952/2013. In die risicoanalyse wordt in het bijzonder rekening gehouden met beschikbare informatie over de waarschijnlijkheid van illegale handel in gefluoreerde broeikasgassen, en de nalevingsgeschiedenis van de betrokken onderneming.

10.   Op basis van een risicoanalyse gaat de douaneautoriteit bij fysieke douanecontroles van de onder deze verordening vallende stoffen, producten en apparatuur voor wat de ingevoerde en uitgevoerde goederen betreft met name na:

a)

of de bij de douane aangeboden goederen overeenkomen met de beschrijving in de vergunning en in de douaneaangifte;

b)

of het aangeboden product of de aangeboden apparatuur niet onder de in artikel 11, leden 1 en 3, bedoelde verboden valt;

c)

of de goederen naar behoren zijn geëtiketteerd overeenkomstig artikel 12 voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht.

De importeur of, indien die niet beschikbaar is, de aangever, of de exporteur, naargelang het geval, verstrekt overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 952/2013 tijdens de controles de vergunning aan de douaneautoriteiten.

11.   De douaneautoriteiten of de markttoezichtautoriteiten nemen alle nodige maatregelen om pogingen tot in- of uitvoer te voorkomen van de onder deze verordening vallende stoffen, producten en apparatuur die het grondgebied reeds niet mochten binnenkomen of verlaten.

12.   De douaneautoriteiten gaan over tot de inbeslagname of verbeurdverklaring van de door deze verordening verboden niet-navulbare houders, zoals vermeld in artikel 11, lid 3, tweede alinea, punt a), van deze verordening, met het oog op verwijdering door vernietiging overeenkomstig de artikelen 197 en 198 van Verordening (EU) nr. 952/2013, of stellen de bevoegde autoriteiten in kennis teneinde de inbeslagname of verbeurdverklaring van die houders met het oog op verwijdering door vernietiging te verzekeren. De markttoezichtautoriteiten nemen dergelijke houders ook uit de handel of roepen ze terug overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) 2019/1020.

In andere, niet in de eerste alinea genoemde gevallen van illegale invoer, verdere levering of uitvoer die in strijd met deze verordening plaatsvinden, met name wanneer de in deel 1 van bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen in strijd met de in deze verordening opgenomen voorschriften inzake quota en toestemmingen in de handel zijn gebracht, in bulk of als vulling in producten en apparatuur, kunnen de douaneautoriteiten of markttoezichtautoriteiten alternatieve maatregelen nemen. Zij kunnen onder meer besluiten tot veiling, mits het vervolgens in de handel brengen in overeenstemming is met deze verordening.

De uitvoer van de in deel 1 van bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen waarvoor niet-naleving is vastgesteld na de vrijgave ervan voor vrij verkeer, is verboden.

13.   De lidstaten wijzen douanekantoren of andere plaatsen aan of keuren die goed en specificeren de route naar die kantoren en plaatsen, overeenkomstig de artikelen 135 en 267 van Verordening (EU) nr. 952/2013, voor het aanbrengen bij de douaneautoriteiten van de in bijlage I bij deze verordening vermelde gefluoreerde broeikasgassen en de in artikel 19 van deze verordening bedoelde producten en apparatuur bij het binnenkomen of het verlaten van het douanegebied van de Unie. Controles worden uitgevoerd door personeel van de douanekantoren of andere gemachtigde personen overeenkomstig de nationale voorschriften, die kennis hebben van aangelegenheden die verband houden met de voorkoming van onder deze verordening vallende illegale activiteiten en die toegang hebben tot geschikte apparatuur om de relevante fysieke controles uit te voeren op basis van een risicoanalyse.

Alleen de aangewezen of goedgekeurde douanekantoren of andere plaatsen zoals bedoeld in de eerste alinea zijn bevoegd om een procedure voor de doorvoer van de onder deze verordening vallende gassen, producten of apparatuur te starten of te beëindigen.

Artikel 24

Maatregelen voor het monitoren van de illegale handel

1.   Op basis van de regelmatige monitoring van de handel in gefluoreerde broeikasgassen en de beoordeling van de potentiële risico’s van illegale handel in verband met de verplaatsing van gefluoreerde broeikasgassen en van producten en apparatuur die dergelijke gassen bevatten of nodig hebben voor hun werking, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om:

a)

deze verordening aan te vullen middels precisering van de criteria waarmee de bevoegde autoriteiten van de lidstaten rekening moeten houden wanneer zij overeenkomstig artikel 29 controles uitvoeren om vast te stellen of ondernemingen hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening nakomen;

b)

deze verordening aan te vullen middels precisering van de vereisten die moeten worden gecontroleerd bij de controle, overeenkomstig artikel 23, op gefluoreerde broeikasgassen en op producten en apparatuur die dergelijk gassen bevatten of nodig hebben voor hun werking, die onder tijdelijke opslag of onder een douaneprocedure zoals een douane-entrepot of de vrije zone worden geplaatst, of die worden doorgevoerd door het douanegebied van de Unie;

c)

deze verordening te wijzigen middels de toevoeging van traceringsmethoden voor in de handel gebrachte gefluoreerde broeikasgassen met het oog op de monitoring, overeenkomstig artikel 22, op de in- en uitvoer van gefluoreerde broeikasgassen en van producten en apparatuur die dergelijke gassen bevatten of nodig hebben voor hun werking, en die onder tijdelijke opslag of onder een douaneprocedure zijn geplaatst.

2.   Bij de vaststelling van een gedelegeerde handeling uit hoofde van lid 1 houdt de Commissie rekening met de milieuvoordelen en sociaaleconomische effecten van de uit hoofde van de punten a), b) en c) van dat lid vast te stellen methode.

Artikel 25

Handel met staten of regionale organisaties voor economische integratie die geen partij zijn bij het protocol

1.   De in- en uitvoer van fluorkoolwaterstoffen en van producten en apparatuur die fluorkoolwaterstoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking, uit en naar een staat of regionale organisatie voor economische integratie die niet heeft ingestemd om te worden gebonden door de bepalingen van het protocol inzake die gassen, is met ingang van 1 januari 2028 verboden.

2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met regels voor het in het vrije verkeer brengen en het uitvoeren van producten en apparatuur die worden ingevoerd uit of uitgevoerd naar een staat of regionale organisatie voor economische integratie in de zin van lid 1, en die werden geproduceerd met gebruikmaking van fluorkoolwaterstoffen maar geen gassen bevatten die met zekerheid als fluorkoolwaterstoffen kunnen worden geïdentificeerd, alsook met regels voor de identificatie van dergelijke producten en apparatuur. Bij de vaststelling van die gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de relevante besluiten van de partijen bij het protocol en, wat de regels voor de identificatie van dergelijke producten en apparatuur betreft, met periodieke technische aanwijzingen aan de partijen bij het protocol.

3.   In afwijking van lid 1 kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen toestemming verlenen voor handel in fluorkoolwaterstoffen en in producten en apparatuur die fluorkoolwaterstoffen bevatten of nodig hebben voor hun werking of die met een of meer van dergelijke gassen zijn vervaardigd, met een staat of regionale organisatie voor economische integratie in de zin van lid 1, voor zover in een vergadering van de partijen bij het protocol op grond van artikel 4, lid 8, van het protocol is vastgesteld dat die staat of regionale organisatie voor economische integratie volledig aan het protocol voldoet en daaromtrent de in artikel 7 van het protocol gespecificeerde gegevens heeft verstrekt. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

4.   Onder voorbehoud van een door de partijen bij het protocol genomen besluit zoals bedoeld in lid 2, geldt lid 1 voor niet onder het protocol vallende gebieden op dezelfde wijze als dergelijke besluiten gelden voor staten of regionale organisaties voor economische integratie in de zin van lid 1.

5.   Indien de autoriteiten van een niet onder het protocol vallend gebied volledig aan het protocol hebben voldaan en daaromtrent de in artikel 7 van het protocol gespecificeerde gegevens hebben verstrekt, kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen besluiten dat sommige of alle bepalingen van lid 1 van dit artikel niet voor dat gebied van toepassing zijn. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

HOOFDSTUK VI

Rapportage en verzameling van emissiegegevens

Artikel 26

Rapportage door de ondernemingen

1.   Uiterlijk op 31 maart 2025 en vervolgens elk jaar rapporteert iedere producent, importeur en exporteur die tijdens het voorgaande kalenderjaar fluorkoolwaterstoffen of hoeveelheden van meer dan een metrische ton of 100 ton CO2-equivalent van andere gefluoreerde broeikasgassen heeft geproduceerd, ingevoerd of uitgevoerd, aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens over elk van die stoffen voor het betrokken kalenderjaar. Dit lid is ook van toepassing op alle ondernemingen die een quotum ontvangen op grond van artikel 21, lid 1.

Uiterlijk op 31 maart 2024 en vervolgens elk jaar brengt elke producent of importeur aan wie quota op grond van artikel 17, lid 4, zijn toegewezen of aan wie quota op grond van artikel 21, lid 1, zijn overgedragen, maar die in het voorgaande kalenderjaar geen fluorkoolwaterstoffen in de handel heeft gebracht, verslag uit aan de Commissie door indiening van een “nulrapport”.

2.   Uiterlijk op 31 maart 2025 en vervolgens elk jaar rapporteert elke onderneming die tijdens het voorgaande kalenderjaar fluorkoolwaterstoffen of hoeveelheden van andere gefluoreerde broeikasgassen van meer dan een metrische ton of 100 ton CO2-equivalent heeft vernietigd, aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens over elk van die stoffen voor het betrokken kalenderjaar.

3.   Uiterlijk op 31 maart 2025 en vervolgens elk jaar rapporteert elke onderneming die tijdens het voorgaande kalenderjaar 1 000 ton CO2-equivalent of meer van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen als grondstof heeft gebruikt, aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens over elk van die stoffen voor het betrokken kalenderjaar.

4.   Uiterlijk op 31 maart 2025 en vervolgens elk jaar rapporteert elke onderneming die tijdens het voorgaande kalenderjaar 10 ton CO2-equivalent of meer fluorkoolwaterstoffen of 100 ton CO2-equivalent of meer gefluoreerde broeikasgassen in producten of apparatuur in de handel heeft gebracht, aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens over elk van die stoffen voor het betrokken kalenderjaar.

5.   Uiterlijk op 31 maart 2025 en vervolgens elk jaar rapporteert elke onderneming die hoeveelheden fluorkoolwaterstoffen zoals bedoeld in artikel 16, lid 2, heeft ontvangen, aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens over elk van die stoffen voor het betrokken kalenderjaar.

Uiterlijk op 31 maart 2025 en vervolgens elk jaar rapporteert elke producent of importeur die fluorkoolwaterstoffen in de handel heeft gebracht voor de productie van doseerinhalatoren voor de toediening van farmaceutische ingrediënten, aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens. De fabrikanten van dergelijke doseerinhalatoren rapporteren aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens betreffende de ontvangen fluorkoolwaterstoffen.

6.   Uiterlijk op 31 maart 2025 en vervolgens elk jaar rapporteert elke onderneming die hoeveelheden van meer dan een metrische ton of 100 ton CO2-equivalent van andere gefluoreerde broeikasgassen heeft geregenereerd, aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens over elk van die stoffen voor het betrokken kalenderjaar.

7.   Uiterlijk op 30 april 2025 en vervolgens elk jaar dient elke importeur van apparatuur die de in artikel 19 bedoelde voorgevulde apparatuur met ten minste 1 000 ton CO2-equivalent aan fluorkoolwaterstoffen in de handel heeft gebracht, en waarbij die fluorkoolwaterstoffen niet vóór het vullen van de apparatuur in de handel zijn gebracht, bij de Commissie een op grond van artikel 19, lid 3, opgesteld verificatieverslag in.

8.   Elke onderneming die uit hoofde van lid 1 rapporteert over het in de handel brengen tijdens het voorgaande kalenderjaar van 1 000 ton of meer CO2-equivalent aan fluorkoolwaterstoffen, ziet er bovendien op toe dat uiterlijk op 30 april 2025 en vervolgens elk jaar de waarheidsgetrouwheid van zijn rapportage door een onafhankelijke auditor met een redelijke mate van zekerheid wordt bevestigd. De auditor is geregistreerd in het F-gasportaal en is geaccrediteerd:

a)

op grond van Richtlijn 2003/87/EG, of

b)

overeenkomstig de wetgeving van de betrokken lidstaat om financiële staten te verifiëren.

De in artikel 16, lid 2, punt c), bedoelde transacties worden geverifieerd ongeacht de hoeveelheden in kwestie.

De Commissie kan een onderneming verzoeken om de waarheidsgetrouwheid van haar rapportage, met een redelijke mate van zekerheid, te laten bevestigen door een onafhankelijke auditor, ongeacht de hoeveelheden in kwestie, indien dat nodig is om te bevestigen dat die onderneming voldoet aan de voorschriften van deze verordening.

De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de nadere gegevens van de verificatie van rapporten en van de accreditatie van auditors specificeren. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

9.   De in dit artikel bedoelde rapportage en verificatie gebeuren via het F-gasportaal.

De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de vorm voor het indienen van de in dit artikel bedoelde verslagen vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 27

Verzameling van emissiegegevens

De lidstaten stellen rapportagesystemen voor de in deze verordening bedoelde relevante sectoren in, met als doel gegevens over emissies te verzamelen.

De lidstaten maken, waar passend, de registratie van de overeenkomstig artikel 7 verzamelde informatie via een gecentraliseerd elektronisch systeem mogelijk.

De Commissie kan richtsnoeren verstrekken voor het ontwerp van het gecentraliseerde elektronische systeem door de lidstaten.

HOOFDSTUK VII

Handhaving

Artikel 28

Samenwerking en uitwisseling van informatie

1.   Indien dat nodig is om de naleving van deze verordening te waarborgen, werken de bevoegde autoriteiten van elke lidstaat, met inbegrip van douaneautoriteiten, markttoezichtautoriteiten, milieuautoriteiten en elke andere bevoegde autoriteit met inspectietaken, samen met elkaar, met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten, met de Commissie en, indien nodig, met de administratieve autoriteiten van derde landen.

Wanneer de samenwerking met douaneautoriteiten vereist is om het douanerisicobeheersysteem op passende wijze uit te voeren, verstrekken de bevoegde autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig artikel 47, lid 2, van Verordening (EU) nr. 952/2013 alle noodzakelijke gegevens aan de douaneautoriteiten.

2.   Wanneer de douaneautoriteiten, de markttoezichtautoriteiten of andere bevoegde autoriteiten van een lidstaat een inbreuk op deze verordening ontdekken, informeert die bevoegde autoriteit de milieuautoriteit of, als die daarvoor niet bevoegd is, een andere autoriteit die verantwoordelijk is voor het opleggen van sancties overeenkomstig artikel 31.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten efficiënte toegang hebben tot de informatie die nodig is om naleving van deze verordening te waarborgen, en dat zij die informatie onderling kunnen uitwisselen. Dergelijke informatie omvat douanegegevens, informatie over eigendom en financiële status, schendingen van het milieurecht, evenals in het F-gasportaal geregistreerde gegevens.

De in de eerste alinea bedoelde informatie wordt ook aan de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten en aan de Commissie verstrekt, wanneer dat nodig is om de naleving van deze verordening te waarborgen. De bevoegde autoriteiten stellen de Commissie onverwijld in kennis van inbreuken op artikel 16, lid 1.

4.   De bevoegde autoriteiten waarschuwen de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten wanneer zij een inbreuk op deze verordening ontdekken die gevolgen kan hebben voor meer dan één lidstaat. De bevoegde autoriteiten brengen met name de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten op de hoogte wanneer zij vaststellen dat een desbetreffend product in de handel niet in overeenstemming is met deze verordening, zodat dat product met het oog op verwijdering in beslag genomen, verbeurdverklaard, uit de handel genomen of teruggeroepen kan worden.

Het douanerisicobeheersysteem wordt gebruikt voor de uitwisseling van informatie over douanerisico’s.

De douaneautoriteiten wisselen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad (28) ook alle relevante informatie uit over inbreuken op deze verordening en vragen de andere lidstaten en de Commissie indien nodig om bijstand.

Artikel 29

Verplichting om controles te verrichten

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten verrichten controles om na te gaan of ondernemingen aan hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening voldoen.

2.   Bij die controles wordt een risicogebaseerde benadering gehanteerd, waarbij met name rekening wordt gehouden met de nalevingsgeschiedenis van ondernemingen, het risico dat een specifiek product inbreuk maakt op deze verordening, en andere relevante informatie die van de Commissie, douaneautoriteiten, markttoezichtautoriteiten, milieuautoriteiten en andere autoriteiten met inspectietaken van de lidstaten, of van bevoegde autoriteiten van derde landen is ontvangen.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten voeren ook controles uit wanneer ze beschikken over bewijzen of andere relevante informatie dat deze verordening mogelijk niet wordt nageleefd, waaronder gegronde twijfels van derden of de Commissie.

3.   De in leden 1 en 2 bedoelde controles omvatten:

a)

bezoeken ter plaatse aan inrichtingen met passende regelmaat en verificatie van de relevante documentatie en apparatuur, en

b)

controles van onlineplatforms op grond van dit lid.

Onverminderd Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad (29) verifiëren de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, wanneer een onlineplatform dat binnen het toepassingsgebied van hoofdstuk III, afdeling 4, van die verordening valt, toestaat overeenkomsten op afstand te sluiten met ondernemingen die gefluoreerde broeikasgassen aanbieden of producten en apparatuur die dergelijke gassen bevatten, of de onderneming, de gefluoreerde broeikasgassen, de producten of de aangeboden apparatuur voldoen aan de in deze verordening vastgestelde vereisten. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten informeren de Commissie en werken samen met de Commissie en met de in artikel 49 van Verordening (EU) 2022/2065 bedoelde relevante bevoegde autoriteiten om de naleving van die verordening te waarborgen.

De controles worden onaangekondigd verricht, behalve wanneer voorafgaande kennisgeving aan de ondernemingen noodzakelijk is om de doeltreffendheid van de controles te waarborgen. De lidstaten zien erop toe dat ondernemingen de bevoegde autoriteiten alle ondersteuning bieden die nodig is om de controles zoals bepaald in dit artikel te verrichten.

4.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten houden een register van de controles bij, waarbij met name de aard en de resultaten van de controles worden vermeld, en van de maatregelen die in geval van non-conformiteit zijn genomen. De registers van alle controles worden minstens vijf jaar bewaard.

5.   Een lidstaat mag op verzoek van een andere lidstaat controles of andere formele onderzoeken verrichten bij ondernemingen die worden verdacht van betrokkenheid bij de illegale overbrenging van onder deze verordening vallende gassen, producten of apparatuur, en die op het grondgebied van die lidstaat werkzaam zijn. De verzoekende lidstaat wordt in kennis gesteld van de uitkomst van de controle of het onderzoek.

6.   Bij de uitvoering van de haar ingevolge deze verordening opgelegde taken kan de Commissie de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en ondernemingen om alle benodigde gegevens verzoeken. Wanneer de Commissie een onderneming om gegevens verzoekt, zendt zij tegelijkertijd met het verzoek een afschrift aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat op het grondgebied waarvan het hoofdkantoor van de onderneming is gevestigd.

7.   De Commissie neemt passende maatregelen om adequate uitwisseling van informatie en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onderling alsook tussen die bevoegde autoriteiten en de Commissie te bevorderen. De Commissie neemt passende maatregelen om het vertrouwelijk karakter van de uit hoofde van dit artikel verkregen gegevens te beschermen.

Artikel 30

Melding van inbreuken en bescherming van personen die inbreuken melden

Richtlijn (EU) 2019/1937 is van toepassing op het melden van inbreuken op deze verordening en op de bescherming van personen die dergelijke inbreuken melden.

HOOFDSTUK VIII

Sancties, overlegforum, comitéprocedure en uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Artikel 31

Sancties

1.   Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad (30), voorzien de lidstaten in de regels inzake de sancties die van toepassing zijn bij inbreuken op deze verordening en nemen zij alle maatregelen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat die sancties worden uitgevoerd. Vóór 1 januari 2026 stellen de lidstaten de Commissie in kennis van die regels en maatregelen, en stellen zij haar onverwijld in kennis van alle latere wijzigingen die gevolgen hebben voor die regels en maatregelen.

2.   De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend, en worden vastgesteld met inachtneming van het volgende, voor zover van toepassing:

a)

de aard en de ernst van de inbreuk;

b)

de menselijke bevolking die of het milieu dat door de inbreuk is getroffen, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak van een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid van de mens en het milieu;

c)

eventuele eerdere inbreuken op deze verordening door de verantwoordelijk gehouden onderneming;

d)

de financiële situatie van de verantwoordelijk gehouden onderneming.

3.   De sancties nemen onder meer de vorm aan van:

a)

administratieve financiële sancties overeenkomstig lid 4; de lidstaten mogen echter ook, of bij wijze van alternatief, strafrechtelijke sancties toepassen, op voorwaarde dat die even doeltreffend, evenredig en afschrikkend als de administratieve financiële sancties zijn;

b)

verbeurdverklaring of inbeslagname, of het uit de handel nemen, dan wel het in bezit nemen van illegaal verkregen goederen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten;

c)

tijdelijk verbod op het gebruik, de productie, de invoer, de uitvoer of het in de handel brengen van de gefluoreerde broeikasgassen of producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of nodig hebben voor hun werking, in geval van een ernstige inbreuk of van herhaalde inbreuken.

4.   De in lid 3, punt a), bedoelde administratieve financiële sancties staan in verhouding tot de milieuschade, indien van toepassing, en ontnemen de verantwoordelijken daadwerkelijk de economische voordelen die uit hun inbreuken voortvloeien. De administratieve financiële sancties worden zwaarder naarmate de inbreuken herhaald worden.

In geval van het illegaal produceren, invoeren, uitvoeren, in de handel brengen of gebruiken van gefluoreerde broeikasgassen of van producten en apparatuur die die gassen bevatten of nodig hebben voor hun werking, bedraagt de maximale administratieve financiële sanctie ten minste vijf keer de marktwaarde van de betrokken gassen of producten en apparatuur. Indien dergelijke inbreuken binnen een periode van vijf jaar worden herhaald, bedraagt de maximale administratieve financiële sanctie ten minste acht keer de marktwaarde van de betrokken gassen of producten en apparatuur.

5.   Afgezien van de in lid 1 bedoelde sancties mag aan ondernemingen die zich schuldig hebben gemaakt aan een overschrijding van het quotum voor het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen dat hun overeenkomstig artikel 17, lid 4, is toegewezen of dat overeenkomstig artikel 21, lid 1, aan hen is overgedragen, slechts een gereduceerd quotum worden toegewezen voor de toewijzingsperiode die volgt na de ontdekking van de overschrijding.

De omvang van de reductie wordt bepaald op 200 % van de hoeveelheid waarmee het quotum is overschreden. Indien de omvang van de reductie groter is dan de overeenkomstig artikel 17, lid 4, toe te wijzen omvang als een quotum voor de toewijzingsperiode die volgt na de ontdekking van de overschrijding, wordt voor die toewijzingsperiode geen quotum toegewezen en wordt het quotum voor de volgende toewijzingsperioden op dezelfde manier gereduceerd totdat de volledige omvang in mindering is gebracht. De reducties worden geregistreerd in het F-gasportaal.

Artikel 32

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De bevoegdheid om de in artikel 8, lid 12, artikel 12, lid 18, artikel 16, lid 3, artikel 17, lid 6, artikel 24, lid 1, artikel 25, lid 2, artikel 35, lid 1, en artikel 35, lid 2, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt met ingang vanaf 11 maart 2024 voor onbepaalde tijd aan de Commissie toegekend.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 12, artikel 12, lid 18, artikel 16, lid 3, artikel 17, lid 6, artikel 24, lid 1, artikel 25, lid 2, artikel 35, lid 1, en artikel 35, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een op grond van artikel 8, lid 12, artikel 12, lid 18, artikel 16, lid 3, artikel 17, lid 6, artikel 24, lid 1, artikel 25, lid 2, artikel 35, lid 1, en artikel 35, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 33

Overlegforum

De Commissie richt een overlegforum op om advies en expertise te verstrekken in verband met de uitvoering van deze verordening. Het reglement van orde van het overlegforum wordt door de Commissie vastgesteld en gepubliceerd. Het overlegforum betrekt indien relevant het Europees Geneesmiddelenbureau.

Artikel 34

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité voor gefluoreerde broeikasgassen. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK IX

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 35

Evaluatie

1.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I, II, III en VI te wijzigen wat betreft het aardopwarmingsvermogen (global warming potential — GWP) van de daarin vermelde gassen, wanneer dat noodzakelijk is in het licht van nieuwe beoordelingsverslagen die door de IPCC zijn vastgesteld, of nieuwe verslagen van de wetenschappelijke beoordelingsgroep (Scientific Assessment Panel — SAP) van het protocol.

2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijsten van gassen in de bijlagen I, II en III, indien door de SAP of een andere autoriteit met een gelijkwaardige status is vastgesteld dat die gassen een aanzienlijk effect op het klimaat hebben en wanneer die gassen in aanzienlijke hoeveelheden worden uitgevoerd, ingevoerd, geproduceerd of in de handel gebracht.

3.   De Commissie publiceert uiterlijk op 1 juli 2027 een rapport waarin wordt beoordeeld of kosteneffectieve, technisch haalbare, energie-efficiënte en betrouwbare alternatieven bestaan die de vervanging van gefluoreerde broeikasgassen in mobiele koeling- en mobiele klimaatregelingsapparatuur mogelijk maken, en dient, indien passend, een wetgevingsvoorstel in bij het Europees Parlement en de Raad met het oog op de wijziging van de lijst in bijlage IV.

4.   Uiterlijk op 1 juli 2028 publiceert de Commissie een verslag ter beoordeling van de impact van deze verordening op de gezondheidssector, met name de beschikbaarheid van doseerinhalatoren voor de toediening van farmaceutische ingrediënten, alsook over de gevolgen voor de markt van verkoelingapparatuur die in combinatie met batterijen wordt gebruikt.

5.   Uiterlijk op 1 januari 2030 publiceert de Commissie een verslag over de impact van deze verordening.

Het verslag omvat een beoordeling van:

a)

de vraag of er kosteneffectieve, technisch haalbare, energie-efficiënte, voldoende beschikbare en betrouwbare alternatieven bestaan die de vervanging van gefluoreerde broeikasgassen mogelijk maken in de in bijlage IV vermelde producten en apparatuur die vallen onder verbodsbepalingen die ten tijde van de evaluatie nog niet van toepassing zijn geworden, met name producten en apparatuur die onderworpen zijn aan een volledig verbod op gefluoreerde broeikasgassen, met inbegrip van split-klimaatregelingsapparatuur en warmtepompen;

b)

de internationale ontwikkelingen die relevant zijn voor de scheepvaartsector en de mogelijke uitbreiding van het toepassingsgebied van de beheersingseisen voor gefluoreerde broeikasgassen in koeling- en klimaatregelingsapparatuur van schepen;

c)

de mogelijke uitbreiding van het toepassingsgebied van het in artikel 22, lid 3, bedoelde uitvoerverbod, onder meer rekening houdend met de potentiële grotere wereldwijde beschikbaarheid van producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen met een laag GWP of natuurlijke alternatieven bevatten, en met ontwikkelingen in het kader van het protocol;

d)

de eventuele opname van de fluorkoolwaterstoffen in de in artikel 16, lid 2, vastgestelde quotumvereiste van met name fluorkoolwaterstoffen die rechtstreeks door een producent of importeur worden geleverd aan een onderneming die die gebruikt voor het etsen van halfgeleidermateriaal of het reinigen van kamers voor chemische dampafzetting in de sector fabricage van halfgeleiders;

e)

het risico van buitensporige vermindering van de mededinging op de markt als gevolg van de verbodsbepalingen en daarmee verband houdende uitzonderingen uit hoofde van artikel 13, lid 9, in het bijzonder die inzake elektrische schakelinrichtingen onder hoogspanning van meer dan 145 kV of meer dan 50 kA kortsluitstroom.

De Commissie dient waar passend bij het Europees Parlement en de Raad een wetgevingsvoorstel in, dat wijzigingen van bijlage IV kan bevatten.

6.   Vóór 1 januari 2040 evalueert de Commissie de behoeften aan fluorkoolwaterstoffen in de sectoren waar zij nog steeds worden gebruikt en de uitfasering van de in bijlage VII vastgestelde HFK-quota voor het jaar 2050, met name rekening houdend met technologische ontwikkelingen, de beschikbaarheid van alternatieven voor fluorkoolwaterstoffen voor de desbetreffende toepassingen en de klimaatdoelstellingen van de Unie. Waar passend gaat die evaluatie vergezeld van een wetgevingsvoorstel aan het Europees Parlement en de Raad.

7.   De uit hoofde van artikel 10 bis van Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad (31) opgerichte Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering mag op eigen initiatief wetenschappelijk advies verstrekken en verslagen uitbrengen over de coherentie tussen deze verordening en de doelstellingen van Verordening (EU) 2021/1119 en de internationale verbintenissen van de Unie in het kader van de Overeenkomst van Parijs.

Artikel 36

Wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937

In deel I, afdeling E, punt 2, van de bijlage bij Richtlijn (EU) 2019/1937 wordt het volgende punt toegevoegd:

“vi)

Verordening (EU) 2024/573 van het Europees Parlement en de Raad van 7 februari 2024 betreffende gefluoreerde broeikasgassen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 517/2014 (PB L, 2024/573, 20.2.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/573/oj.).”.

Artikel 37

Intrekking en overgangsbepalingen

1.   Verordening (EU) nr. 517/2014 wordt ingetrokken.

2.   Artikel 12 van Verordening (EU) nr. 517/2014 zoals van toepassing op 10 maart 2024 blijft van toepassing tot en met 31 december 2024.

3.   Artikel 14, lid 2, tweede alinea, en artikel 19 van Verordening (EU) nr. 517/2014, zoals van toepassing op 10 maart 2024 blijft van toepassing met betrekking tot de verslagperiode vanaf 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023.

4.   Het overeenkomstig artikel 16, lid 5, van Verordening (EU) nr. 517/2014 toegewezen quotum blijft geldig met het oog op de naleving van deze verordening. De in artikel 15, lid 2, tweede alinea, punt f), van Verordening (EU) nr. 517/2014 bedoelde vrijstelling voor fluorkoolwaterstoffen blijft van toepassing tot en met 31 december 2024.

5.   Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de deze verordening, overeenkomstig de concordantietabel in bijlage X.

Artikel 38

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 12 en artikel 17, lid 5, zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2025.

Artikel 20, lid 2, artikel 20, lid 3, en artikel 23, lid 5, zijn van toepassing met ingang van 3 maart 2025 voor het in het vrije verkeer brengen zoals bedoeld in artikel 201 van Verordening (EU) nr. 952/2013 en voor alle andere invoerprocedures en voor uitvoer.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 7 februari 2024.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

H. LAHBIB


(1)   PB C 365 van 23.9.2022, blz. 44.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 januari 2024 (nog niet bekend in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 23 januari 2024.

(3)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

(4)  Besluit (EU) 2022/591 van het Europees Parlement en de Raad van 6 april 2022 betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 (PB L 114 van 12.4.2022, blz. 22).

(5)   PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(6)  Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 195).

(7)  Besluit (EU) 2017/1541 van de Raad van 17 juli 2017 betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de wijziging van Kigali van het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (PB L 236 van 14.9.2017, blz. 1).

(8)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(9)  Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38).

(10)  Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).

(11)  Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10).

(12)  Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PB L 286 van 31.10.2009, blz. 1).

(13)  Verordening (EU) 2022/2399 van het Europees Parlement en de Raad van 23 november 2022 tot instelling van de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 952/2013 (PB L 317 van 9.12.2022, blz. 1).

(14)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(15)  Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

(16)  Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 1).

(17)  Besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 28 april 1999 houdende oprichting van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PB L 136 van 31.5.1999, blz. 20).

(18)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(19)  Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).

(20)   PB L 124 van 17.5.2005, blz. 4.

(21)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(22)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(23)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(24)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(25)  Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (PB L 161 van 14.6.2006, blz. 12).

(26)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(27)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(28)  Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).

(29)  Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een interne markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (digitaledienstenverordening) (PB L 277 van 27.10.2022, blz. 1).

(30)  Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28).

(31)  Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (PB L 126 van 21.5.2009, blz. 13).


BIJLAGE I

GEFLUOREERDE BROEIKASGASSEN ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 2, PUNT A) (1) — FLUORKOOLWATERSTOFFEN, PERFLUORKOOLWATERSTOFFEN EN ANDERE GEFLUOREERDE VERBINDINGEN

Stof

GWP (2)

GWP over 20 jaar (3)enkel voor informatiedoeleinden

Industriële benaming

Chemische naam

(triviale naam)

Molecuulformule

Deel 1: fluorkoolwaterstoffen (HFK’s)

HFC-23

trifluormethaan (fluoroform)

CHF3

14 800

12 400

HFK-32

difluormethaan

CH2F2

675

2 690

HFC-41

fluormethaan (methylfluoride)

CH3F

92

485

HFC-125

pentafluorethaan

CHF2CF3

3 500

6 740

HFC-134

1,1,2,2-tetrafluorethaan

CHF2CHF2

1 100

3 900

HFC-134a

1,1,1,2-tetrafluorethaan

CH2FCF3

1 430

4 140

HFC-143

1,1,2-trifluorethaan

CH2FCHF2

353

1 300

HFC-143a

1,1,1-trifluorethaan

CH3CF3

4 470

7 840

HFC-152

1,2-difluorethaan

CH2FCH2F

53

77,6

HFC-152a

1,1-difluorethaan

CH3CHF2

124

591

HFC-161

fluorethaan (ethylfluoride)

CH3CH2F

12

17,4

HFC-227ea

1,1,1,2,3,3,3-heptafluorpropaan

CF3CHFCF3

3 220

5 850

HFC-236cb

1,1,1,2,2,3-hexafluorpropaan

CH2FCF2CF3

1 340

3 750

HFC-236ea

1,1,1,2,3,3-hexafluorpropaan

CHF2CHFCF3

1 370

4 420

HFC-236fa

1,1,1,3,3,3-hexafluorpropaan

CF3CH2CF3

9 810

7 450

HFC-245ca

1,1,2,2,3-pentafluorpropaan

CH2FCF2CHF2

693

2 680

HFC-245fa

1,1,1,3,3-pentafluorpropaan

CHF2CH2CF3

1 030

3 170

HFC-365mfc

1,1,1,3,3-pentafluorbutaan

CF3CH2CF2CH3

794

2 920

HFC-43-10mee

1,1,1,2,2,3,4,5,5,5-decafluorpentaan

CF3CHFCHFCF2CF3

1 640

3 960


Stof

GWP 100 (4)

GWP 20 (4)

Industriële benaming

Chemische naam (triviale naam)

Molecuulformule

Sectie 2: perfluorkoolwaterstoffen (PFK’s)

PFC-14

tetrafluormethaan

(perfluormethaan, koolstoftetrafluoride)

CF4

7 380

5 300

PFC-116

hexafluorethaan (perfluorethaan)

C2F6

12 400

8 940

PFC-218

octafluorpropaan

(perfluorpropaan)

C3F8

9 290

6 770

PFC-3-1-10 (R-31-10)

decafluorbutaan

(perfluorbutaan)

C4F10

10 000

7 300

PFC-4-1-12 (R-41-12)

dodecafluorpentaan

(perfluorpentaan)

C5F12

9 220

6 680

PFC-5-1-14 (R-51-14)

tetradecafluorhexaan

(perfluorhexaan)

CF3CF2CF2CF2CF2CF3

8 620

6 260

PFC-c-318

octafluorcyclobutaan

(perfluorcyclobutaan)

c-C4F8

10 200

7 400

PFC-9-1-18 (R-91-18)

perfluordecaline

C10F18

7 480

5 480

PFC-4-1-14 (R-41-14)

perfluor-2-methylpentaan

CF3CFCF3CF2CF2CF3

(i-C6F14)

7 370  (5)

 (*1)

Deel 3: Andere ge(per)fluoreerde verbindingen en gefluoreerde ketonen

 

zwavelhexafluoride

SF6

24 300

18 200

 

heptafluorisobutyronitril (2,3,3,3-tetrafluor-2-(trifluormethyl)-propanenitril)

Iso-C3F7CN

2 750

4 580


(1)  Overeenkomstig artikel 2, punt a), worden mengsels die de in deze bijlage vermelde stoffen bevatten, beschouwd als gefluoreerde broeikasgassen die onder deze verordening vallen.

(2)  Gebaseerd op het vierde beoordelingsverslag dat is vastgesteld door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, tenzij anders is aangegeven.

(3)  Gebaseerd op het zesde beoordelingsverslag dat is vastgesteld door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, tenzij anders is aangegeven.

(4)  Gebaseerd op het zesde beoordelingsverslag dat is vastgesteld door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, tenzij anders is aangegeven.

(5)  Droste et al. (2019). Trends and Emissions of Six Perfluorocarbons in the Northern and Southern Hemisphere. Atmospheric Chemistry and Physics. https://acp.copernicus.org/preprints/acp-2019-873/acp-2019-873.pdf

(*1)  Aardopwarmingsvermogen nog niet beschikbaar.


BIJLAGE II

Gefluoreerde broeikasgassen zoals bedoeld in artikel 2, punt A) (1) — onverzadigde (Chloor) fluorkoolstoffen, gefluoreerde stoffen die worden gebruikt als inhalatie-anesthetica en andere gefluoreerde stoffen

Stof

GWP (2)

GWP over 20 jaar (2) enkel voor informatiedoeleinden

Triviale naam/industriële benaming

Molecuulformule

Deel 1: onverzadigde (chloor)fluorkoolwaterstoffen

HCFC-1224yd

CF3CF=CHCl

0,06  (3)

 (*1)

trans–1,2 -difluorethyleen (HFK-1132) en isomeren

CHF=CHF

>1

 (*1)

1,1-difluorethyleen (HFK-1132a)

CH2=CF2

0,052

0,189

1,1,1,2,3,4,5,5,5(of 1,1,1,3,4,4,5,5,5)-nonafluor-4(of 2)-(trifluormethyl)pent-2-een

CF3CF=CFCFCF3CF3

of

CF3CF3C=CFCF2CF3

1  (4)

 (*1)

HFC-1234yf

CF3CF = CH2

0,501

1,81

HFC-1234ze en isomeren

CHF = CHCF3

1,37

4,94

HFC-1336mzz(E)

(E)-CF3CH = CHCF3

17,9

64,3

HFC-1336mzz(Z)

(Z)-CF3CH = CHCF3

2,08

7,48

HCFC-1233zd en isomeren

CF3CH = CHCl

3,88

14

HCFC-1233xf

CF3CCl = CH2

1  (4)

 (*1)

Sectie 2: gefluoreerde stoffen die als inhalatie-anesthetica worden gebruikt

HFE-347mmz1 (sevofluraan) en isomeren

(CF3)2CHOCH2F

195

702

HCFE-235ca2 (enfluraan) en isomeren

CHF2OCF2CHFCl

654

2 320

HCFE-235da2 (isofluraan) en isomeren

CHF2OCHClCF3

539

1 930

HFE-236ea2 (desfluraan) en isomeren

CHF2OCHFCF3

2 590

7 020

Deel 3: andere gefluoreerde stoffen

stikstoftrifluoride

NF3

17 400

13 400

sulfurylfluoride

SO2F2

4 630

7 510


(1)  Overeenkomstig artikel 2, punt a), worden mengsels die de in deze bijlage vermelde stoffen bevatten, beschouwd als gefluoreerde broeikasgassen die onder deze verordening vallen.

(2)  Gebaseerd op het zesde beoordelingsverslag dat is vastgesteld door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, tenzij anders is aangegeven.

(3)  Tokuhashi, K., T. Uchimaru, K. Takizawa, & S. Kondo (2018): Rate Constants for the Reactions of OH Radical with the (E)/(Z) Isomers of CF3CF=CHCl and CHF2CF=CHCl. The Journal of Physical Chemistry A 122:3120–3127.

(*1)  Aardopwarmingsvermogen nog niet beschikbaar.

(4)  Standaardwaarde, aardopwarmingsvermogen nog niet beschikbaar.


BIJLAGE III

Gefluoreerde broeikasgassen zoals bedoeld in artikel 2, punt A) (1) — gefluoreerde ethers, ketonen en alcoholen en Andere gefluoreerde verbindingen

Stof

GWP (2)

GWP over 20 jaar (2) enkel voor informatie-doeleinden

Triviale naam/industriële benaming

Molecuulformule

Deel 1: gefluoreerde ethers, ketonen en alcoholen

HFE-125

CHF2OCF3

14 300

13 500

HFE-134 (HG-00)

CHF2OCHF2

6 630

12 700

HFE-143a

CH3OCF3

616

2 170

HFE-245cb2

CH3OCF2CF3

747

2 630

HFE-245fa2

CHF2OCH2CF3

878

3 060

HFE-254cb2

CH3OCF2CHF2

328

1 180

HFE-347 mcc3 (HFE-7000)

CH3OCF2CF2CF3

576

2 020

HFE-347pcf2

CHF2CF2OCH2CF3

980

3 370

HFE-356pcc3

CH3OCF2CF2CHF2

277

995

HFE-449s1 (HFE-7100)

C4F9OCH3

460

1 620

HFE-569sf2 (HFE-7200)

C4F9OC2H5

60,7

219

HFE-7300

(CF3)2CFCFOC2H5CF2CF2CF3

405

1 420

n-HFE-7100

CF3CF2CF2CF2OCH3

544

1 920

i-HFE-7100

(CF3)2CFCF2OCH3

437

1 540

i-HFE-7200

(CF3)2CFCF2OCH2CH3

34,3

124

HFE-43-10pcccl24 (Η-Galden 1040x) HG-11

CHF2OCF2OC2F4OCHF2

3 220

8 720

HFE-236cal2 (HG-10)

CHF2OCF2OCHF2

6 060

11 700

HFE-338pccl3 (HG-01)

CHF2OCF2CF2OCHF2

3 320

9 180

HFE-347mmyl

(CF3)2CFOCH3

392

1 400

2,2,3,3,3-pentafluorpropaan-1-ol

CF3CF2CH2OH

34,3

123

1,1,1,3,3,3-hexafluorpropaan-2-ol

(CF3)2CHOH

206

742

HFK-227ea

CF3CHFOCF3

7 520

9 800

HFE-236fa

CF3CH2OCF3

1 100

3 670

HFE-245fal

CHF2CH2OCF3

934

3 170

HFE 263mf

CF3CH2OCH3

2,06

7,43

HFE-329 mcc2

CHF2CF2OCF2CF3

3 770

7 550

HFE-338 mcf2

CF3CH2OCF2CF3

1 040

3 460

HFE-338mmzl

(CF3)2CHOCHF2

3 040

6 500

HFE-347 mcf2

CHF2CH2OCF2CF3

963

3 270

HFE-356 mec3

CH3OCF2CHFCF3

264

949

HFE-356mm1

(CF3)2CHOCH3

8,13

29,3

HFE-356pcf2

CHF2CH2OCF2CHF2

831

2 870

HFE-356pcf3

CHF2OCH2CF2CHF2

484

1 730

HFE 365 mcf3

CF3CF2CH2OCH3

1,6

5,77

HFE-374pc2

CHF2CF2OCH2CH3

12,5

45

2,2,3,3,4,4,5,5-octafluorcyclopentaan-1-ol

- (CF2)4CH (OH)-

13,6

49,1

1,1,1,3,4,4,4-heptafluor-3-(trifluormethyl)butaan-2-on

CF3C(O)CF(CF3)2

0,29  (3)

 (*1)

perfluorpolymethylisopropylether (PFPMIE)

CF3OCF(CF3)CF2OCF2OCF3

10 300

7 750

perfluor(2-methyl-3-pentanon) (1,1,1,2,2,4,5,5,5-nonafluor-4-(trifluormethyl)pentaan-3-on)

CF3CF2C(O)CF(CF3)2

0,114

0,441

Sectie 2: andere gefluoreerde verbindingen

trifluormethylzwavelpentafluoride

SF5CF3

18 500

13 900

perfluorcyclopropaan

c-C3F6

9 200  (4)

6 850  (4)

perfluortributylamine (PFTBA, FC43)

C12F27N

8 490

6 340

perfluor-N-methylmorfoline

C5F11NO

8 800  (5)

 (*1)

perfluortripropylamine

C9F21N

9 030

6 750


(1)  Overeenkomstig artikel 2, punt a), worden mengsels die de in deze bijlage vermelde stoffen bevatten, beschouwd als gefluoreerde broeikasgassen die onder deze verordening vallen.

(2)  Gebaseerd op het zesde beoordelingsverslag dat is vastgesteld door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, tenzij anders is aangegeven.

(3)  Ren et al. (2019). Atmospheric Fate and Impact of Perfluorinated Butanone and Pentanone. Environ. Sci. Technol. 2019, 53, 15, 8862–8871

(*1)  Nog niet beschikbaar.

(4)  WMO et al. (2018). Scientific Assessment of Ozone Depletion.

(5)  REACH registration dossier. https://echa.europa.eu/registration-dossier/-/registered-dossier/10075/5/1


BIJLAGE IV

In artikel 11, lid 1, bedoelde verbodsbepalingen inzake het in de handel brengen

Producten en apparatuur

Ingangsdatum verbod

1)

Niet-hervulbare containers voor in bijlage I opgenomen gefluoreerde broeikasgassen, leeg, gedeeltelijk of volledig gevuld, die worden gebruikt voor de service, het onderhoud of het vullen van koeling-, klimaatregelings- of warmtepompapparatuur, brandbeveiligingssystemen of elektrische schakelinstallaties, of als oplosmiddelen.

4 juli 2007

 

 

STATIONAIRE KOELING

2)

Huishoudelijke koelkasten en diepvriezers:

a)

die HFK’s met een GWP van 150 of meer bevatten;

1 januari 2015

b)

die soorten schuim met gefluoreerde broeikasgassen bevatten, behalve indien dat nodig is om aan veiligheidseisen op het bedrijfsterrein te voldoen.

1 januari 2026

3)

Koelkasten en diepvriezers voor commercieel gebruik (autonoom opererende apparatuur):

a)

die HFK’s met een GWP van 2 500 of meer bevatten.

1 januari 2020

b)

die HFK’s met een GWP van 150 of meer bevatten.

1 januari 2022

c)

die andere gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van 150 of meer bevatten.

1 januari 2025

4)

Alle autonoom opererende koelingapparatuur, met uitzondering van chillers, die gefluoreerde broeikasgassen bevat met een GWP van 150 of meer, behalve indien dat nodig is om aan veiligheidseisen op het bedrijfsterrein te voldoen.

1 januari 2025

5)

Koelingapparatuur, met uitzondering van chillers en apparatuur zoals bedoeld in de punten 4 en 6, die het volgende bevatten of die voor hun werking het volgende nodig hebben:

a)

HFK’s met een GWP van 2 500 of meer, met uitzondering van apparatuur die bedoeld is voor toepassingen die bestemd zijn om producten te koelen tot temperaturen onder – 50 °C;

1 januari 2020

b)

gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van 2 500 of meer, met uitzondering van apparatuur die bedoeld is voor toepassingen die bestemd zijn om producten te koelen tot temperaturen onder – 50 °C;

1 januari 2025

c)

gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van 150 of meer, behalve indien dat nodig is om aan veiligheidseisen op het bedrijfsterrein te voldoen.

1 januari 2030

6)

Koelingsystemen met centraal opgestelde compressoren voor commercieel gebruik met een nominale capaciteit van 40 kW of meer, die in bijlage I opgenomen gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van 150 of meer bevatten of nodig hebben voor hun werking, met uitzondering van een primair koelmiddelcircuit van cascadesystemen waarin gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van minder dan 1 500 mogen worden gebruikt.

1 januari 2022

STATIONAIRE CHILLERS

7)

Chillers die het volgende bevatten of nodig hebben voor hun werking:

a)

HFK’s met een GWP van 2 500 of meer, met uitzondering van apparatuur die bedoeld is voor toepassingen die bestemd zijn om producten te koelen tot temperaturen onder – 50 °C;

1 januari 2020

b)

gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van 150 of meer, voor chillers met een nominale capaciteit van maximaal 12 kW, behalve indien dat nodig is om aan veiligheidseisen op het bedrijfsterrein te voldoen;

1 januari 2027

c)

gefluoreerde broeikasgassen voor chillers met een nominale capaciteit van maximaal 12 kW, behalve indien dat nodig is om aan veiligheidseisen op het bedrijfsterrein te voldoen;

1 januari 2032

d)

gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van 750 of meer, voor chillers met een capaciteit van meer dan 12 kW, behalve indien dat nodig is om aan veiligheidseisen op het bedrijfsterrein te voldoen.

1 januari 2027

STATIONAIRE KLIMAATREGELINGSAPPARATUUR EN STATIONAIRE WARMTEPOMPEN

8)

Autonoom opererende klimaatregelingsapparatuur en warmtepompen, met uitzondering van chillers:

a)

klimaatregelingsapparatuur met stekkeraansluiting voor gebouwen die door de eindgebruiker van de ene kamer naar de andere kan worden verplaatst en die HFK’s met een GWP van 150 of meer bevat;

1 januari 2020

b)

klimaatregelingsapparatuur met stekkeraansluiting voor gebouwen, monoblokklimaatregelingsapparatuur, andere autonoom opererende klimaatregelingsapparatuur en autonoom opererende warmtepompen, met een nominale capaciteit van maximaal 12 kW die gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van 150 of meer bevat(ten), behalve indien dat nodig is om aan veiligheidseisen te voldoen. Indien er op grond van veiligheidseisen op het bedrijfsterrein geen gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van minder dan 150 kunnen worden gebruikt, bedraagt de GWP-grenswaarde 750;

1 januari 2027

c)

klimaatregelingsapparatuur met stekkeraansluiting voor gebouwen, monoblokklimaatregelingsapparatuur, andere autonoom opererende klimaatregelingsapparatuur en autonoom opererende warmtepompen, met een nominale capaciteit van maximaal 12 kW die gefluoreerde broeikasgassen bevat(ten), behalve indien dat nodig is om aan veiligheidseisen te voldoen. Indien er op grond van veiligheidseisen op het bedrijfsterrein geen alternatieven voor gefluoreerde broeikasgassen kunnen worden gebruikt, bedraagt de GWP-grenswaarde 750;

1 januari 2032

 

d)

monoblokklimaatregelings- en andere autonoom opererende klimaatregelingsapparatuur en warmtepompen, met een nominale capaciteit van meer dan 12 kW maar niet meer dan 50 kW die gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van 150 of meer bevat(ten), behalve indien dat nodig is om aan veiligheidseisen te voldoen. Indien er op grond van veiligheidseisen op het bedrijfsterrein geen gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van minder dan 150 kunnen worden gebruikt, bedraagt de GWP-grenswaarde 750;

1 januari 2027

e)

andere autonoom opererende klimaatregelingsapparatuur en warmtepompen die gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van 150 of meer bevat(ten), behalve indien dat nodig is om aan veiligheidseisen te voldoen. Indien er op grond van veiligheidseisen op het bedrijfsterrein geen gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van minder dan 150 kunnen worden gebruikt, bedraagt de GWP-grenswaarde 750.

1 januari 2030

9)

Split-klimaatregelingsapparatuur en warmtepompen (1):

a)

Afzonderlijke splitsystemen die minder dan 3 kg van de in bijlage I opgenomen gefluoreerde broeikasgassen bevatten, die in bijlage I opgenomen gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van 750 of meer bevatten of nodig hebben voor hun werking;

1 januari 2025

b)

Lucht-water-splitsystemen met een nominaal vermogen tot en met 12 kW die gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van 150 of meer bevatten of nodig hebben voor hun werking, behalve indien dat nodig is om aan veiligheidseisen op het bedrijfsterrein te voldoen;

1 januari 2027

c)

Lucht-lucht-splitsystemen met een nominaal vermogen tot en met 12 kW die gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van 150 of meer bevatten of nodig hebben voor hun werking, behalve indien dat nodig is om aan veiligheidseisen op het bedrijfsterrein te voldoen;

1 januari 2029

d)

Splitsystemen met een nominaal vermogen tot en met 12 kW die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of nodig hebben voor hun werking, behalve indien dat nodig is om aan veiligheidseisen op het bedrijfsterrein te voldoen;

1 januari 2035

 

e)

Splitsystemen met een nominaal vermogen van meer dan 12 kW die gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van 750 of meer bevatten of nodig hebben voor hun werking, behalve indien dat nodig is om aan veiligheidseisen op het bedrijfsterrein te voldoen;

1 januari 2029

f)

Splitsystemen met een nominaal vermogen van meer dan 12 kW die gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van 150 of meer bevatten of nodig hebben voor hun werking, behalve indien dat nodig is om aan veiligheidseisen op het bedrijfsterrein te voldoen.

1 januari 2033

ANDERE PRODUCTEN EN APPARATUUR

10)

Niet-ingesloten systemen voor directe verdamping die HFK’s en PFK’s als koelmiddelen bevatten.

 

4 juli 2007

11)

Brandbeveiligingsapparatuur

a)

die PFK’s bevat;

4 juli 2007

b)

die HFK-23 bevat;

1 januari 2016

c)

die andere in bijlage I opgenomen gefluoreerde broeikasgassen bevat of nodig heeft, behalve indien dat nodig is om aan veiligheidseisen op het bedrijfsterrein te voldoen.

1 januari 2025

12)

Vensters voor particuliere woningen die in bijlage I opgenomen gefluoreerde broeikasgassen bevatten.

4 juli 2007

13)

Andere vensters die in bijlage I opgenomen gefluoreerde broeikasgassen bevatten.

4 juli 2008

14)

Schoeisel dat in bijlage I opgenomen gefluoreerde broeikasgassen bevat.

4 juli 2006

15)

Banden die in bijlage I opgenomen gefluoreerde broeikasgassen bevatten.

4 juli 2007

16)

Ééncomponentschuimen die in bijlage I opgenomen gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van 150 of meer bevatten, behalve indien dat nodig is om aan nationale veiligheidsnormen te voldoen.

4 juli 2008

17)

Schuimen:

a)

Geëxtrudeerd polystyreenschuim (XPS) dat HFK’s met een GWP van 150 of meer bevatten, behalve indien dat nodig is om aan nationale veiligheidsnormen te voldoen;

1 januari 2020

b)

Ander schuim dan geëxtrudeerd polystyreenschuim (XPS) dat HFK’s met een GWP van 150 of meer bevat, behalve indien dat nodig is om aan nationale veiligheidsnormen te voldoen;

1 januari 2023

c)

Soorten schuim die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, behalve indien dat nodig is om aan veiligheidseisen te voldoen.

1 januari 2033

18)

Aerosolen die in de handel worden gebracht om aan het grote publiek voor amusements- of decoratiedoeleinden te worden verkocht, zoals opgenomen in punt 40 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006, en signaalhoornen die HFK’s met een GWP van 150 of meer bevatten.

4 juli 2009

19)

Technische aerosolen:

a)

die HFK’s bevatten met een GWP van 150 of meer, behalve indien dat nodig is om aan nationale veiligheidsnormen te voldoen of indien die voor medische toepassingen worden gebruikt;

1 januari 2018

b)

die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, behalve indien dat nodig is om aan veiligheidseisen te voldoen of indien die voor medische toepassingen worden gebruikt.

1 januari 2030

20)

Producten voor persoonlijke verzorging (bijv. mousse, crèmes, schuim, vloeistoffen of sprays) die gefluoreerde broeikasgassen bevatten.

1 januari 2025

21)

Apparatuur voor het koelen van de huid die gefluoreerde broeikasgassen met een GWP van 150 of meer bevat of nodig heeft voor haar werking, behalve indien die voor medische toepassingen wordt gebruikt.

1 januari 2025

Punt 1 is van toepassing op niet-navulbare houders, namelijk:

a)

houders die niet kunnen worden bijgevuld zonder daartoe te worden aangepast, en

b)

houders die bijgevuld zouden kunnen worden, maar die worden ingevoerd of in de handel worden gebracht zonder dat erin is voorzien dat die voor navulling worden teruggezonden.


(1)  Voor de toepassing van deze verordening worden vaste warmtepompen en klimaatregelingsapparatuur met twee luchtkanalen als “split” (categorie 9) beschouwd en aan dezelfde eisen onderworpen.


BIJLAGE V

Productierechten voor het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen

De in artikel 14, lid 3, bedoelde productierechten voor fluorkoolwaterstoffen, uitgedrukt in ton CO2-equivalenten, voor elke producent worden als volgt berekend:

a)

voor de periode 1 januari 2025 tot 31 december 2028, 60 % van het jaargemiddelde van zijn productie in de periode 2011-2013;

b)

voor de periode 1 januari 2029 tot 31 december 2033, 30 % van het jaargemiddelde van zijn productie in de periode 2011-2013;

c)

voor de periode 1 januari 2034 tot 31 december 2035, 20 % van het jaargemiddelde van zijn productie in de periode 2011-2013;

d)

voor de periode 1 januari 2036 en daarna, 15 % van het jaargemiddelde van zijn productie in de periode 2011-2013.


BIJLAGE VI

Methode voor de berekening van het in artikel 3, lid 1, bedoelde GWP van een mengsel

Het GWP van een mengsel wordt berekend als een gewogen gemiddelde, afgeleid van de som van de massafracties van de individuele stoffen vermenigvuldigd met het GWP ervan, tenzij anders is aangegeven, met inbegrip van stoffen die geen gefluoreerde broeikasgassen zijn.

Σ (stof X % × GWP) + (stof Y % × GWP) + … (stof N % × GWP), waarbij % de gewichtsbijdrage is met een tolerantie in gewicht van +/- 1 %.

Bijvoorbeeld: toepassing van de formule op een gasmengsel bestaande uit 60 % dimethylether, 10 % HKF-152a en 30 % isobutaan:

 

Σ (60 % × 1) + (10 % × 124) + (30 % × 0)

 

Totaal GWP = 13,0

Het GWP van de volgende niet-gefluoreerde stoffen wordt gebruikt om het GWP van mengsels te berekenen. Voor andere stoffen die niet in deze bijlage zijn opgenomen, is de standaardwaarde 0 van toepassing. Alleen emissieve componenten die in grote lijnen dezelfde functie vervullen, zijn relevant voor de berekening van het GWP.

Stof

GWP 100 (1)

Triviale naam

Industriële benaming

Molecuulformule

methaan

 

CH4

27,9

distikstofoxide

 

N2O

273

dimethylether

 

CH3OCH3

1  (2)

methyleenchloride

 

CH2Cl2

11,2

methylchloride

 

CH3Cl

5,54

chloroform

 

CHC13

20,6

ethaan

R-170

CH3CH3

0,437

propaan

R-290

CH3CH2CH3

0,02

butaan

R-600

CH3CH2CH2CH3

0,006

isobutaan

R-600a

CH(CH3)2CH3

0  (3)

pentaan

R-601

CH3CH2CH2CH2CH3

0  (3)

isopentaan

R-601a

(CH3)2CHCH2CH3

0  (3)

ethoxyethaan (diethylether)

R-610

CH3CH2OCH2CH3

4  (2)

methylformiaat

R-611

HCOOCH3

11  (4)

waterstof

R-702

H2

6  (2)

ammoniak

R-717

NH3

0

ethyleen

R-1150

C2H4

4  (2)

propeen

R-1270

C3H6

0  (3)

cyclopentaan

 

C5H10

0  (3)


(1)  Gebaseerd op het zesde beoordelingsverslag dat is vastgesteld door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, tenzij anders is aangegeven.

(2)  Gebaseerd op het vierde beoordelingsverslag dat is vastgesteld door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering.

(3)  WMO et al. (2018). Scientific Assessment of Ozone Depletion, waarin de waarde wordt gegeven als <<1.

(4)  WMO et al. (2018). Scientific Assessment of Ozone Depletion.


BIJLAGE VII

Maximale hoeveelheden en berekening van referentiewaarden en quota voor het in de handel brengen van in artikel lid 17 bedoelde fluorkoolwaterstoffen

1)   

De maximale hoeveelheid fluorkoolwaterstoffen die in een bepaald jaar in de Unie in de handel mag worden gebracht, wordt als volgt vastgesteld:

Jaren

Maximale hoeveelheid in ton CO2-equivalent

2025-2026

42 874 410

2027-2029

21 665 691

2030-2032

9 132 097

2033-2035

8 445 713

2036-2038

6 782 265

2039-2041

6 136 732

2042-2044

5 491 199

2045-2047

4 845 666

2048-2049

4 200 133

vanaf 2050

0

2)   

De 2015-basiswaarde voor de maximale hoeveelheid is vastgesteld op: 176 700 479 ton CO2-equivalent.

3)   

De referentiewaarden en quota voor het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen zoals bedoeld in de artikelen 16 en 17 worden berekend als de gecumuleerde hoeveelheden van alle fluorkoolwaterstoffen, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, afgerond op de meest nabije ton.

4)   

Elke producent en importeur ontvangt referentiewaarden zoals bedoeld in artikel 17, lid 1, die als volgt worden berekend:

a)

een referentiewaarde voor het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen, gebaseerd op het jaargemiddelde van de hoeveelheden fluorkoolwaterstoffen die vanaf 1 januari 2015 rechtmatig in de handel zijn gebracht, zoals gerapporteerd uit hoofde van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 517/2014 en uit hoofde van artikel 26 van deze verordening voor de beschikbare jaren, waarbij ontvangen overdrachten in overweging worden genomen, met uitzondering van de hoeveelheden fluorkoolwaterstoffen voor de in artikel 26, lid 5, van deze verordening bedoelde toepassingen in dezelfde periode, op basis van de beschikbare gegevens;

b)

daarnaast, voor producenten en importeurs die het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen voor de in artikel 26, lid 5, tweede alinea, van deze verordening bedoelde toepassing hebben gerapporteerd, een referentiewaarde gebaseerd op het jaargemiddelde van de hoeveelheden van die fluorkoolwaterstoffen voor een dergelijke toepassing die vanaf 1 januari 2020 rechtmatig in de handel zijn gebracht, zoals gerapporteerd uit hoofde van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 517/2014 en artikel 26 van deze verordening voor de beschikbare jaren, op basis van de beschikbare gegevens.


BIJLAGE VIII

Toewijzingsmechanisme zoals bedoeld in artikel 17

1)   

Bepaling van de hoeveelheid die wordt toegewezen aan ondernemingen waarvoor uit hoofde van artikel 17, lid 1, referentiewaarden zijn vastgesteld.

Elke onderneming waarvoor referentiewaarden zijn vastgesteld, krijgt een quotum dat als volgt wordt berekend:

a)

een quotum dat overeenkomt met 89 % van de in bijlage VII, punt 4, a), bedoelde referentiewaarde, vermenigvuldigd met de maximale hoeveelheid voor het jaar waarvoor het quotum wordt toegewezen, gedeeld door de basiswaarde van 176 700 479 ton CO2-equivalent (1), en

b)

waar relevant, een quotum dat overeenkomt met de in bijlage VII, punt 4, b), bedoelde referentiewaarde. Vanaf 2027 wordt een dergelijk quotum bereikt door de referentiewaarde te vermenigvuldigen met een factor 0,85. Vanaf 2030 stemt een dergelijk quotum overeen met de referentiewaarde vermenigvuldigd met de maximale hoeveelheid voor het jaar waarvoor het quotum wordt toegewezen, gedeeld door de maximale hoeveelheid voor het jaar 2025.

Indien na de toewijzing van het volledige in de tweede alinea bedoelde quotum de maximale hoeveelheid wordt overschreden, worden alle quota proportioneel verlaagd.

2)   

Bepaling van het quotum dat wordt toegewezen aan ondernemingen die een verklaring op grond van artikel 17, lid 3, hebben ingediend.

De totale som van de uit hoofde van punt 1 toegewezen quota wordt afgetrokken van de maximale hoeveelheid voor het betrokken jaar als vastgesteld in bijlage VII om de reserve te bepalen die wordt toegewezen aan de ondernemingen die een verklaring uit hoofde van artikel 17, lid 3, hebben ingediend.

Elke onderneming ontvangt een toewijzing die overeenkomt met een proportioneel aandeel van de reserve.

Het proportionele aandeel wordt berekend door 100 te delen door het aantal ondernemingen dat een verklaring heeft ingediend.

3)   

De overeenkomstig artikel 31 vastgestelde sancties worden bij de bovengenoemde berekeningen in aanmerking genomen.


(1)  Dit is de maximale hoeveelheid die voor 2015 is vastgesteld bij het begin van de geleidelijke uitfasering, rekening houdend met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.


BIJLAGE IX

Op grond van artikel 26 te rapporteren gegevens

1)   

Elke in artikel 26, lid 1, eerste alinea, bedoelde producent brengt verslag uit over:

a)

de totale hoeveelheid van elke in de bijlagen I, II en III genoemde stof die hij in de Unie heeft geproduceerd, met inbegrip van de bijproductie, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de opgevangen en niet opgevangen hoeveelheden, en wordt aangegeven welke hoeveelheden van de niet opgevangen hoeveelheden van die productie of bijproductie zijn vernietigd, of, indien opgevangen, de hoeveelheden die zijn vernietigd voordat zij in de handel werden gebracht, hetzij in de inrichtingen van de producent, hetzij ter vernietiging aan een andere onderneming overgedragen, alsook welke onderneming de vernietiging heeft uitgevoerd:

b)

de belangrijkste toepassingscategorieën waarin de stof wordt gebruikt;

c)

de hoeveelheden van elke in de bijlagen I, II en III genoemde stof die hij in de Unie in de handel heeft gebracht, met afzonderlijke vermelding van:

i)

de hoeveelheden die in de handel worden gebracht voor gebruik als grondstof, met inbegrip, uitsluitend voor HFK-23, na voorafgaande opvanging of zonder voorafgaande opvanging;

ii)

rechtstreekse uitvoer;

iii)

de productie van doseerinhalatoren voor de toediening van farmaceutische ingrediënten;

iv)

gebruik in militaire apparatuur;

v)

gebruik voor het etsen van halfgeleidermateriaal of het reinigen van kamers voor chemische dampafzetting in de sector van de productie van halfgeleiders;

vi)

hoeveelheden fluorkoolwaterstoffen die zijn geproduceerd voor uit hoofde van het protocol vrijgesteld gebruik binnen de Unie;

d)

aan het begin en het einde van de verslagperiode bestaande voorraden, waarbij wordt aangegeven of die reeds in de handel zijn gebracht of niet.

2)   

Elke in artikel 26, lid 1, eerste alinea, bedoelde importeur brengt verslag uit over:

a)

de totale hoeveelheid van elke in de bijlagen I, II en III genoemde stof die hij in de Unie heeft ingevoerd en geeft daarbij de belangrijkste categorieën toepassingen waarvoor de stof wordt gebruikt aan, met afzonderlijke vermelding van:

i)

ingevoerde, niet in het vrije verkeer gebrachte en wederuitgevoerde hoeveelheden, vervat in producten of apparatuur van de rapporterende onderneming;

ii)

hoeveelheden voor vernietiging, met vermelding van de onderneming die de vernietiging uitvoert;

iii)

gebruik als grondstof, waarbij de voor gebruik als grondstof ingevoerde hoeveelheden fluorkoolwaterstoffen afzonderlijk worden vermeld, met vermelding van de onderneming die de grondstof gebruikt;

iv)

rechtstreekse uitvoer, met vermelding van de uitvoerende onderneming;

v)

de productie van doseerinhalatoren voor de toediening van farmaceutische ingrediënten, met vermelding van de producent;

vi)

gebruik in militaire apparatuur; met vermelding van de onderneming die de hoeveelheden voor dat gebruik ontvangt;

vii)

gebruik voor het etsen van halfgeleidermateriaal of het reinigen van kamers voor chemische dampafzetting in de sector van de productie van halfgeleiders, met vermelding van de fabrikant die de halfgeleiders ontvangt;

viii)

hoeveelheden fluorkoolwaterstoffen vervat in vooraf gemengde polyolen;

ix)

hoeveelheden teruggewonnen, gerecyclede en geregenereerde fluorkoolwaterstoffen;

x)

de hoeveelheid voor uit hoofde van het protocol vrijgesteld gebruik ingevoerde fluorkoolwaterstoffen;

De hoeveelheden fluorkoolwaterstoffen moeten voor elk land van oorsprong afzonderlijk worden opgegeven.

b)

aan het begin en het einde van de verslagperiode bestaande voorraden, waarbij wordt aangegeven of die reeds in de handel zijn gebracht of niet.

3)   

Elke in artikel 26, lid 1, eerste alinea, bedoelde exporteur brengt verslag uit over de hoeveelheden van elke in de bijlagen I, II en III genoemde stof die hij uit de Unie heeft uitgevoerd, waarbij hij vermeldt of het om eigen productie of invoer gaat, dan wel om hoeveelheden die hij van andere ondernemingen binnen de Unie heeft gekocht, inclusief de hoeveelheden fluorkoolwaterstoffen vervat in vooraf gemengde polyolen.

4)   

Elke in artikel 26, lid 2, bedoelde onderneming brengt verslag uit over:

a)

de hoeveelheden van elke in de bijlagen I, II en III genoemde stof die zijn vernietigd, met inbegrip van de afzonderlijke hoeveelheden van die stoffen die zijn vervat in producten of apparatuur;

b)

de aan het begin en het einde van de verslagperiode bestaande voorraden van elke in de bijlagen I, II en III genoemde stof die nog niet vernietigd zijn, met inbegrip van de afzonderlijke hoeveelheden van die stoffen die zijn vervat in producten of apparatuur;

c)

de technologie die is gebruikt voor de vernietiging van de stoffen van de lijst in de bijlagen I, II en III.

5)   

Elke in artikel 26, lid 3, bedoelde onderneming brengt verslag uit over de hoeveelheden van elke stof van de lijst in bijlage I die als grondstof worden gebruikt.

6)   

Elke in artikel 26, lid 4, bedoelde onderneming brengt verslag uit over:

a)

de categorieën producten of apparatuur die stoffen van de lijst in de bijlagen I, II en III bevatten;

b)

het aantal eenheden met betrekking tot producten en apparatuur, of de massa met betrekking tot niet-telbare producten zoals schuim;

c)

de hoeveelheden van elke in de bijlagen I, II en III genoemde stof die zijn vervat in de producten of apparatuur;

d)

de hoeveelheid fluorkoolwaterstoffen waarmee de ingevoerde apparatuur is gevuld, in het vrije verkeer gebracht, en die eerder uit de Unie zijn uitgevoerd en onder de quotumbeperking voor het in de Unie in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen vielen. In dat geval worden in het verslag ook de uitvoerende onderneming en het jaar van uitvoer vermeld, alsook de onderneming die de fluorkoolwaterstoffen voor het eerst in de handel van de Unie heeft gebracht en het jaar waarin de stoffen in de handel werden gebracht.

7)   

Elke in artikel 26, lid 5, bedoelde onderneming brengt verslag uit over de hoeveelheden van elke stof die zij van producenten en importeurs heeft ontvangen ter vernietiging, voor gebruik als grondstof, voor rechtstreekse uitvoer, voor de vervaardiging van doseerinhalatoren voor de toediening van farmaceutische ingrediënten, voor gebruik in militaire apparatuur en voor gebruik bij het etsen van halfgeleidermateriaal of het reinigen van kamers voor chemische dampafzetting in de sector van de productie van halfgeleiders.

De fabrikant van doseerinhalatoren voor de toediening van farmaceutische ingrediënten brengt verslag uit over het type fluorkoolwaterstoffen en de gebruikte hoeveelheden.

8)   

Elke in artikel 26, lid 6, bedoelde onderneming brengt verslag uit over:

a)

de hoeveelheden van elke in de bijlagen I, II en III genoemde stof die zijn teruggewonnen;

b)

de aan het begin en het einde van de verslagperiode bestaande voorraden van elke in de bijlagen I, II en III genoemde stof die nog teruggewonnen zal worden.


BIJLAGE X

Concordantietabel

Verordening (EU) nr. 517/2014

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, punt 1)

Artikel 2, punt a)

Artikel 2, punt 2)

Artikel 3, punt 4)

Artikel 2, punten 3) en 4)

Artikel 2, punt 5)

Artikel 3, punt 2)

Artikel 2, punt 6)

Artikel 3, punt 1)

Artikel 2, punt 7)

Artikel 3, punt 3)

Artikel 2, punt 8)

Artikel 3, punt 5)

Artikel 2, punt 9)

Artikel 3, punt 36)

Artikel 2, punt 10)

Artikel 3, punt 6)

Artikel 2, punt 11)

Artikel 3, punt 9)

Artikel 2, punt 12)

Artikel 3, punt 10)

Artikel 2, punt 13)

Artikel 11, lid 3, tweede alinea, en bijlage IV, punt 1

Artikel 2, punt 14)

Artikel 3, punt 11)

Artikel 2, punt 15)

Artikel 3, punt 12)

Artikel 2, punt 16)

Artikel 3, punt 13)

Artikel 2, punt 17)

Artikel 3, punt 14)

Artikel 2, punt 18)

Artikel 3, punt 15)

Artikel 2, punt 19)

Artikel 3, punt 16)

Artikel 2, punt 20)

Artikel 3, punt 17)

Artikel 2, punt 21)

Artikel 3, punt 18)

Artikel 2, punt 22)

Artikel 3, punt 19)

Artikel 2, punt 23)

Artikel 3, punt 20)

Artikel 2, punt 24)

Artikel 3, punt 21)

Artikel 2, punt 25)

Artikel 3, punt 22)

Artikel 2, punt 26)

Artikel 3, punt 23)

Artikel 2, punt 27)

Artikel 3, punt 24)

Artikel 2, punt 28)

Artikel 2, punt 29)

Artikel 3, punt 26)

Artikel 2, punt 30)

Artikel 3, punt 27)

Artikel 2, punt 31)

Artikel 3, punt 28)

Artikel 2, punt 32)

Artikel 3, punt 29)

Artikel 2, punt 33)

Artikel 3, punt 30)

Artikel 2, punt 34)

Artikel 3, punt 31)

Artikel 2, punt 35)

Artikel 3, punt 32)

Artikel 2, punt 36)

Artikel 3, punt 33)

Artikel 2, punt 37)

Artikel 3, punt 34)

Artikel 2, punt 38)

Artikel 3, punt 35)

Artikel 2, punt 39)

Artikel 3, lid 1

Artikel 4, lid 1

Artikel 3, lid 2

Artikel 4, lid 3

Artikel 3, lid 3

Artikel 4, lid 5

Artikel 3, lid 4

Artikel 4, lid 7

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7, lid 1

Artikel 4, lid 4

Artikel 7, lid 2

Artikel 4, lid 6

Artikel 8, lid 1, eerste alinea

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 1, tweede alinea

Artikel 8, lid 2

Artikel 8, lid 2

Artikel 8, lid 7

Artikel 8, lid 3

Artikel 8, lid 10

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10, lid 1, eerste alinea

Artikel 10, lid 1, eerste alinea, en lid 3

Artikel 10, lid 2

Artikel 10, lid 1, eerste alinea, punt a)

Artikel 10, lid 3

Artikel 10, lid 5

Artikel 10, lid 4

Artikel 10, lid 7

Artikel 10, lid 5

Artikel 10, lid 6

Artikel 10, leden 2 en 4

Artikel 10, lid 7

Artikel 10, lid 9

Artikel 10, lid 8

Artikel 10, lid 9

Artikel 10, lid 10

Artikel 10, lid 10

Artikel 10, lid 11

Artikel 10, lid 12

Artikel 10, lid 12

Artikel 10, lid 8

Artikel 10, lid 13

Artikel 10, lid 11

Artikel 10, lid 14

Artikel 10, lid 13

Artikel 10, lid 15

Artikel 10, lid 14

Artikel 11, lid 1

Artikel 11, lid 1, eerste alinea

Artikel 11, lid 2

Artikel 11, lid 2

Artikel 11, lid 3

Artikel 11, lid 5

Artikel 11, lid 4

Artikel 11, lid 6

Artikel 11, lid 5

Artikel 11, lid 7

Artikel 11, lid 6

Artikel 12, leden 1 tot en met 12

Artikel 12, leden 1 tot en met 13

Artikel 12, lid 13

Artikel 12, lid 16

Artikel 12, lid 14

Artikel 12, lid 17

Artikel 12, lid 15

Artikel 12, lid 18

Artikel 13, lid 1, eerste alinea

Artikel 13, lid 1

Artikel 13, lid 1, tweede alinea

Artikel 13, lid 2

Artikel 13, lid 2

Artikel 13, lid 3

Artikel 14, lid 1

Artikel 19, lid 1

Artikel 14, lid 2, eerste alinea

Artikel 19, lid 2, eerste alinea

Artikel 14, lid 2, tweede alinea

Artikel 19, lid 3

Artikel 14, lid 2, derde alinea

Artikel 19, lid 2, derde alinea

Artikel 14, lid 3

Artikel 19, lid 2, tweede alinea

Artikel 14, lid 4

Artikel 19, lid 4

Artikel 15, lid 1, eerste alinea

Artikel 15, lid 1, tweede alinea

Artikel 16, lid 1, eerste alinea

Artikel 15, lid 2

Artikel 16, lid 2

Artikel 15, lid 3

Artikel 16, lid 6

Artikel 15, lid 4

Artikel 16, lid 4

Artikel 16, lid 1

Artikel 16, lid 2

Artikel 17, lid 3

Artikel 16, lid 3

Artikel 17, lid 1

Artikel 16, lid 4

Artikel 17, lid 3

Artikel 16, lid 5

Artikel 17, lid 4

Artikel 17, lid 1, eerste alinea

Artikel 20, lid 1

Artikel 17, lid 1, tweede alinea

Artikel 20, lid 4

Artikel 17, lid 1, derde alinea

Artikel 17, lid 2

Artikel 20, lid 6

Artikel 17, lid 3

Artikel 17, lid 4

Artikel 20, lid 7

Artikel 18, lid 1

Artikel 21, lid 1, eerste alinea

Artikel 18, lid 2, eerste alinea

Artikel 21, lid 2

Artikel 18, lid 2, tweede alinea

Artikel 18, lid 2, derde alinea

Artikel 21, lid 3

Artikel 19, lid 1, eerste alinea

Artikel 26, lid 1, eerste alinea

Artikel 19, lid 2

Artikel 26, lid 2

Artikel 19, lid 3

Artikel 26, lid 3

Artikel 19, lid 4

Artikel 26, lid 4

Artikel 19, lid 5

Artikel 26, lid 7

Artikel 19, lid 6

Artikel 26, lid 8

Artikel 19, lid 7

Artikel 26, lid 9, tweede alinea

Artikel 19, lid 8

Artikel 20, lid 7, tweede alinea

Artikel 20

Artikel 27

Artikel 21, lid 1

Artikel 35, lid 1

Artikel 21, leden 2 tot en met 6

Artikel 22

Artikel 32

Artikel 23

Artikel 33

Artikel 24

Artikel 34

Artikel 25

Artikel 31

Artikel 26

Artikel 37

Artikel 27

Artikel 38

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage III

Bijlage IV

Bijlage IV

Bijlage VI

Bijlage V

Bijlage VII

Bijlage VI

Bijlage VIII

Bijlage VII

Bijlage IX


ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/573/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)