European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

Serie L


2023/2486

21.11.2023

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2023/2486 VAN DE COMMISSIE

van 27 juni 2023

tot aanvulling van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad door technische screeningcriteria vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waaronder een specifieke economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen, aan de transitie naar een circulaire economie, aan de preventie en bestrijding van verontreiniging of aan de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen, en om uit te maken of die economische activiteit geen ernstige afbreuk doet aan een van de andere milieudoelstellingen en tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 van de Commissie wat betreft specifieke openbaarmakingen voor die economische activiteiten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (1), en met name artikel 8, lid 4, artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, en artikel 15, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EU) 2020/852 wordt het algemene kader vastgesteld om uit te maken of een economische activiteit als ecologisch duurzaam kan worden aangemerkt, teneinde te bepalen in welke mate een belegging ecologisch duurzaam is. Die verordening is van toepassing op maatregelen van de Unie of van de lidstaten waarbij voorschriften worden vastgesteld voor financiëlemarktdeelnemers of uitgevende instellingen met betrekking tot financiële producten of bedrijfsobligaties die als ecologisch duurzaam beschikbaar worden gesteld, op financiëlemarktdeelnemers die financiële producten beschikbaar stellen, en op ondernemingen die onderworpen zijn aan de verplichting tot openbaarmaking van een niet-financiële verklaring overeenkomstig artikel 19 bis van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) of van een geconsolideerde niet-financiële verklaring overeenkomstig artikel 29 bis van die richtlijn. Marktdeelnemers of overheidsinstanties die niet onder Verordening (EU) 2020/852 vallen, kunnen die verordening ook op vrijwillige basis toepassen.

(2)

Overeenkomstig artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, en artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 moet de Commissie gedelegeerde handelingen goedkeuren tot vaststelling van technische screeningcriteria om te bepalen onder welke voorwaarden een specifieke economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan het duurzaam gebruik van water en mariene hulpbronnen, de transitie naar een circulaire economie, de preventie en bestrijding van verontreiniging of de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen, en tot vaststelling, voor elke relevante milieudoelstelling als bedoeld in artikel 9 van die verordening, van technische screeningcriteria om te bepalen of die economische activiteit geen ernstige afbreuk doet aan een of meer van die milieudoelstellingen.

(3)

In de mededeling van de Commissie van 6 juli 2021“Strategie voor de financiering van de transitie naar een duurzame economie” (3) is de vaststelling aangekondigd van technische screeningcriteria voor milieudoelstellingen met betrekking tot het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen, de transitie naar een circulaire economie, de preventie en bestrijding van verontreiniging en de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen. Die technische screeningcriteria moeten worden vastgesteld naast de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie (4) vastgestelde technische screeningcriteria.

(4)

De technische screeningcriteria voor milieudoelstellingen die betrekking hebben op het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen, de transitie naar een circulaire economie, de preventie en bestrijding van verontreiniging, en de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen, moeten waar mogelijk, net als de bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 vastgestelde technische screeningcriteria, de classificatie van economische activiteiten volgen van het NACE Rev. 2-classificatiesysteem voor economische activiteiten dat is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad (5). Om het voor ondernemingen en financiëlemarktdeelnemers gemakkelijker te maken na te gaan voor welke relevante economische activiteiten technische screeningcriteria moeten worden vastgesteld, moet de specifieke beschrijving van een economische activiteit ook indicatieve referenties bevatten van de NACE-codes die met die activiteit in verband worden gebracht. Deze referenties moeten als indicatief worden begrepen en mogen niet prevaleren boven de specifieke definitie van de economische activiteit in de beschrijving ervan.

(5)

De technische screeningcriteria voor economische activiteiten die substantieel bijdragen tot het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen, de transitie naar een circulaire economie, de preventie en bestrijding van verontreiniging en de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen, moeten ervoor zorgen dat de betrokken economische activiteit een positief effect heeft op een van die doelstellingen. Deze technische screeningcriteria moeten daarom verwijzen naar drempels of prestatieniveaus die de economische activiteit moet behalen om te kunnen worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan een van die doelstellingen. Technische screeningcriteria voor “geen ernstige afbreuk doen aan” moeten ervoor zorgen dat de economische activiteit geen significante negatieve milieueffecten, inclusief klimaatgerelateerde gevolgen, heeft. Bijgevolg moet in die technische screeningcriteria worden gespecificeerd aan welke minimumvereisten de economische activiteit moet voldoen om als ecologisch duurzaam te kunnen worden aangemerkt.

(6)

De technische screeningcriteria om te bepalen of een economische activiteit substantieel bijdraagt aan een van de milieudoelstellingen van artikel 9 van Verordening (EU) 2020/852, en of zij geen ernstige afbreuk doet aan een van de andere milieudoelstellingen, moeten in voorkomend geval voortbouwen op bestaande wetgeving, beste praktijken, normen en methodologieën van de Unie, en op gevestigde normen, praktijken en methodologieën die door internationaal gerenommeerde publieke entiteiten zijn ontwikkeld. Als die normen, praktijken en methodologieën voor een bepaald beleidsterrein niet beschikbaar zijn, moeten de technische screeningcriteria voortbouwen op gevestigde normen die door internationaal gerenommeerde particuliere organisaties zijn ontwikkeld.

(7)

Overeenkomstig artikel 19, lid 1, punt h), van Verordening (EU) 2020/852 moeten de technische screeningcriteria rekening houden met de aard en de schaal van de economische activiteit en sector waarop zij betrekking hebben, en met de vraag of het gaat om een faciliterende activiteit in de zin van artikel 16 van die verordening. Om op doeltreffende en evenwichtige wijze aan de vereisten van artikel 19 van Verordening (EU) 2020/852 te voldoen, moeten die technische screeningcriteria worden vastgesteld als een kwantitatieve drempel of minimumvereiste, relatieve verbetering, een reeks kwalitatieve prestatievereisten, proces- of praktijkgerelateerde vereisten, of een nauwkeurige beschrijving van de aard van de economische activiteit zelf wanneer die activiteit gezien haar aard substantieel kan bijdragen aan de milieudoelstellingen.

(8)

De technische screeningcriteria om te bepalen onder welke voorwaarden een economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen, moeten de noodzaak weerspiegelen om een goede toestand van alle waterlichamen en een goede milieutoestand van mariene wateren te bereiken en om de achteruitgang te voorkomen van waterlichamen die al in goede toestand verkeren of mariene wateren die al in een goede milieutoestand verkeren. Het is daarom passend eerst te focussen op de economische activiteiten en sectoren die het grootste potentieel hebben om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(9)

Het Uniekader voor waterbescherming (6) waarborgt een geïntegreerde aanpak van waterbeheer, waarbij de integriteit van hele ecosystemen wordt gerespecteerd. De technische screeningcriteria moeten daarom gericht zijn op het aanpakken van de negatieve gevolgen van lozingen van stedelijk en industrieel afvalwater, het beschermen van de gezondheid van de mens tegen de negatieve gevolgen van verontreiniging van voor menselijke consumptie bestemd water, het verbeteren van de waterhuishouding en de efficiëntie van het watergebruik, het zorgen voor het duurzaam gebruik van mariene-ecosysteemdiensten, het bijdragen aan de goede milieutoestand van mariene wateren en het bereiken en behouden van een goede toestand of een goed potentieel van waterlichamen, inclusief oppervlakte- en grondwaterlichamen. De technische screeningcriteria voor de behandeling van stedelijk afvalwater als activiteit die een substantiële bijdrage levert aan een of meer milieudoelstellingen moeten worden geëvalueerd en zo nodig worden aangepast, rekening houdend met het toepasselijke Unierecht, inclusief Richtlijn 91/271/EEG van de Raad (7).

(10)

Wat betreft oplossingen die geïnspireerd en ondersteund worden door de natuur en die ecologische, sociale en economische voordelen opleveren en helpen veerkracht op te bouwen, moeten de technische screeningcriteria gericht zijn op het voorkomen van en beschermen tegen overstromingen of droogten en het verbeteren van natuurlijke waterretentie, biodiversiteit en waterkwaliteit.

(11)

De transitie naar een circulaire economie faciliteert ecologische duurzaamheid en levert aanzienlijke voordelen op voor het duurzaam beheer van water, de bescherming en het behoud van de biodiversiteit, de preventie en bestrijding van verontreiniging en de mitigatie van klimaatverandering. De circulaire economie weerspiegelt de noodzaak dat economische activiteiten efficiënt gebruik van hulpbronnen bevorderen door middel van hergebruik en recycling daarvan waar passend. De technische screeningcriteria om te bepalen onder welke voorwaarden een economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de transitie naar een circulaire economie, moeten er daarom voor zorgen dat de exploitant in de ontwerp- en productiefase rekening houdt met waardebehoud en afvalvermindering op lange termijn gedurende de levenscyclus van het product. Tijdens de gebruiksfase moet het product worden onderhouden om zijn levensduur te verlengen en zo de hoeveelheid afval te verminderen. Het product moet na gebruik worden ontmanteld of behandeld om ervoor te zorgen dat het kan worden hergebruikt of gerecycled voor de vervaardiging van een ander product. Deze benadering kan de afhankelijkheid van de economie van de Unie van uit derde landen ingevoerde materialen beperken, wat met name van belang is voor kritieke grondstoffen. Het is daarom passend eerst te focussen op de economische activiteiten en sectoren die het grootste potentieel hebben om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(12)

Wanneer de circulariteit van een product in aanmerking wordt genomen, zijn de ontwerp- en productiefasen van cruciaal belang om de duurzaamheid, het mogelijke hergebruik en de recyclebaarheid van het product te waarborgen. Deze fasen zijn ook absoluut noodzakelijk om het gehalte aan gevaarlijke stoffen te verminderen en zeer zorgwekkende stoffen in materialen en producten gedurende hun hele levenscyclus te vervangen. In de technische screeningcriteria voor industriële activiteiten die substantieel bijdragen aan de transitie naar een circulaire economie moeten daarom ontwerpvereisten worden vastgesteld inzake de levensduur, de repareerbaarheid en het hergebruik van producten, alsook vereisten inzake het gebruik van materialen, stoffen en processen die kwaliteitsrecycling van het product mogelijk maken. Het gebruik van gevaarlijke stoffen moet tot een minimum worden beperkt. Waar mogelijk moeten de criteria ook het gebruik van gerecyclede materialen voor de vervaardiging van het product zelf voorschrijven.

(13)

In het kader van de follow-up van de mededelingen van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (8), van 11 maart 2020 over een nieuw actieplan voor de circulaire economie (9), van 16 januari 2018 over de Europese strategie voor kunststoffen (10) en van 30 november 2022 over een EU-beleidskader inzake biogebaseerde, biologisch afbreekbare en composteerbare kunststoffen (11), moeten de technische screeningcriteria voor de productie van kunststofverpakkingen worden aangevuld, geëvalueerd en indien nodig worden herzien, rekening houdend met het toepasselijke Unierecht, inclusief Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad (12) en de toekomstige herzieningen daarvan.

(14)

Bij gebrek aan wettelijk overeengekomen duurzaamheidscriteria voor de rol van biomassa in kunststofverpakkingen, leveren de technische screeningcriteria voor de vervaardiging van kunststofverpakkingen een substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie, waarbij de nadruk ligt op het gebruik van bioafvalgrondstoffen. Rekening houdend met toekomstige technologische en beleidsontwikkelingen, inclusief de herziening van Richtlijn 2018/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad (13), alsook met de mogelijke bijdrage aan andere milieudoelstellingen, moeten deze criteria wellicht worden herzien.

(15)

Goed afvalbeheer is een bouwsteen van de circulaire economie en helpt voorkomen dat afval negatieve gevolgen heeft voor het milieu en de volksgezondheid. De afvalwetgeving van de Unie (14) verbetert het afvalbeheer door een “afvalhiërarchie” vast te stellen waarbij afvalpreventie, voorbereiding voor hergebruik en recycling de voorkeursopties zijn, gevolgd door andere nuttige toepassingen, waaronder energieterugwinning en — pas in laatste instantie — verwijdering, zoals verbranding zonder terugwinning van energie of storten. De technische screeningcriteria om te bepalen onder welke voorwaarden een specifieke economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de transitie naar een circulaire economie moeten daarom gericht zijn op het voorkomen of verminderen van afvalproductie, het doen toenemen van de voorbereiding voor hergebruik en de recycling van afval en het vermijden van downcycling en verwijdering van afval. Aangezien materialen die geschikt zijn om opnieuw in de circulaire economie te worden geïntroduceerd, zoals metalen en anorganische zouten, kunnen worden gerecycled uit verbrandingsproducten, met name uit bodemas afkomstig van de verbranding van ongevaarlijk afval, moet worden overwogen technische screeningcriteria voor die recyclingactiviteit op te stellen.

(16)

De bouw- en sloopsector is verantwoordelijk voor 37 % van het afval in de Unie (15). Ervoor zorgen dat de materialen die worden gebruikt bij de bouw en het onderhoud van gebouwen en weg- en waterbouwkundige werken hoofdzakelijk afkomstig zijn van hergebruikte of gerecyclede materialen (secundaire grondstoffen), en dat die materialen op hun beurt worden voorbereid voor hergebruik of recycling wanneer het betrokken bouwwerk wordt gesloopt, kan daarom een belangrijke rol spelen bij de transitie naar een circulaire economie. Daarom moeten technische screeningcriteria worden vastgesteld voor de bouw van nieuwe gebouwen, de renovatie van bestaande gebouwen, de sloop van gebouwen en andere bouwwerken, het onderhoud van wegen en autosnelwegen en het gebruik van beton in weg- en waterbouwkundige werken. Van de ontwerpfase tot de ontmantelingsfase moet rekening worden gehouden met de circulariteit van de materialen en van het bouwwerk. De technische screeningcriteria moeten daarom uitgaan van de beginselen van circulair ontwerp en circulaire productie van het bouwwerk en een circulair gebruik van de voor dat bouwwerk gebruikte materialen.

(17)

Een hele reeks nieuwe duurzame diensten, “product-als-een-dienst”-bedrijfsmodellen en digitale oplossingen leidt tot een betere levenskwaliteit, innovatieve banen en verbeterde kennis en vaardigheden. In overeenstemming met de mededeling “Een nieuw actieplan voor een circulaire economie — Voor een schoner en concurrerender Europa” biedt de circulaire economie hoogwaardige, functionele en veilige producten, die efficiënt en betaalbaar zijn, langer meegaan en zijn ontworpen voor hergebruik, reparatie en hoogwaardige recycling. De technische screeningcriteria om te bepalen onder welke voorwaarden innovatieve duurzame diensten kunnen worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de transitie naar een circulaire economie moeten daarom ook betrekking hebben op activiteiten die bijdragen tot de verlenging van de levensduur van producten.

(18)

Digitale oplossingen, waaronder het gebruik van digitale productpaspoorten, kunnen realtimegegevens over de locatie, toestand en beschikbaarheid van een product verstrekken en de traceerbaarheid van materialen verbeteren, en er zo voor zorgen dat waardebehoud belangrijker wordt bij elke beslissing over ontwerp en fabricage en elke beslissing van de consument. Dat stelt economische actoren in staat om over te stappen op circulaire bedrijfsmodellen, inclusief “product-als-een-dienst”-bedrijfsmodellen, waarbij economische activiteiten uiteindelijk worden losgekoppeld van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de milieueffecten van een economische activiteit worden verbeterd. Daarom moeten technische screeningcriteria worden vastgesteld voor nieuwe digitale oplossingen die de transparantie en efficiëntie van milieumonitoring en handhaving van de regelgeving kunnen verbeteren, inclusief besluitvorming in het kader van geïntegreerd waterbeheer.

(19)

De technische screeningcriteria om te bepalen onder welke voorwaarden een economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de preventie en bestrijding van verontreiniging moeten de noodzaak weerspiegelen om de verontreiniging van lucht, water, bodem, levende organismen en voedselbronnen uit te bannen. Verontreiniging kan ziekten veroorzaken en bijgevolg leiden tot vroegtijdige sterfgevallen. De meest kwetsbare groepen ondervinden doorgaans de meest schadelijke gevolgen van verontreiniging voor de gezondheid (16). Verontreiniging vormt ook een bedreiging voor de biodiversiteit en draagt bij tot het massaal uitsterven van soorten. Zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 12 mei 2021“Route naar een gezonde planeet voor iedereen — EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” (17) zijn de economische voordelen van de bestrijding van verontreiniging aanzienlijk en wegen de voordelen voor de samenleving ruimschoots op tegen de vereiste kosten.

(20)

Volgens de ambitie van de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2020“Strategie voor duurzame chemische stoffen — Op weg naar een gifvrij milieu” (18) is het, om verontreiniging te helpen voorkomen en beheersen, bijzonder belangrijk om de schadelijkste stoffen geleidelijk te verbannen uit producten voor consumenten of professionals, tenzij het gebruik ervan essentieel is gebleken voor de samenleving, en om de productie en het gebruik van tot bezorgdheid aanleiding gevende stoffen zo veel mogelijk te vervangen of tot een minimum te beperken.

(21)

Verontreiniging door bepaalde farmaceutische bestanddelen kan risico’s opleveren voor het milieu en de volksgezondheid, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 11 maart 2019“De strategische aanpak van de Europese Unie van geneesmiddelen in het milieu” (19). Technische screeningcriteria voor de vervaardiging van werkzame farmaceutische bestanddelen en voor de vervaardiging van geneesmiddelen moeten daarom gericht zijn op de bevordering van de productie en het gebruik van bestanddelen die van nature voorkomen of die als gemakkelijk biologisch afbreekbaar zijn ingedeeld.

(22)

De preventie en vermindering van de uitstoot van verontreinigende stoffen aan het einde van de levensduur van producten en de sanering van bestaande verontreiniging bieden een aanzienlijk potentieel om het milieu tegen verontreiniging te beschermen en de toestand van het milieu te verbeteren. Daarom moeten technische screeningcriteria worden vastgesteld voor de inzameling, het vervoer en de behandeling van gevaarlijke afvalstoffen, die een groter risico voor het milieu en de volksgezondheid inhouden dan ongevaarlijke afvalstoffen, alsook voor de sanering van stortplaatsen die niet aan de voorschriften voldoen, verlaten of illegale stortplaatsen en verontreinigde locaties en gebieden.

(23)

De technische screeningcriteria om te bepalen onder welke voorwaarden een economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen moeten de noodzaak weerspiegelen om de biodiversiteit te beschermen, in stand te houden of te herstellen teneinde te komen tot een goede staat van ecosystemen of om ecosystemen te beschermen die zich al in goede staat bevinden. Het verlies aan biodiversiteit en de instorting van ecosystemen behoren tot de grootste bedreigingen voor de mensheid in het komende decennium (20).

(24)

Behoud van de biodiversiteit heeft rechtstreekse economische voordelen voor veel sectoren van de economie. De technische screeningcriteria moeten daarom gericht zijn op het handhaven of verbeteren van de toestand en trends van terrestrische, zoetwater- en mariene habitats, ecosystemen en populaties van de bijbehorende dier- en plantensoorten.

(25)

Biodiversiteit en de daarmee samenhangende diensten die door gezonde ecosystemen worden geleverd, hebben een grote waarde voor het toerisme, aangezien zij aanzienlijk bijdragen tot de aantrekkelijkheid en kwaliteit van toeristische bestemmingen, en dus tot hun concurrentievermogen. Daarom moeten technische screeningcriteria worden vastgesteld voor activiteiten op het gebied van toeristische accommodatie, die moeten ervoor moeten zorgen dat die activiteiten voldoen aan passende beginselen en minimumeisen om de biodiversiteit en ecosystemen te beschermen en in stand te houden en bij te dragen tot de instandhouding ervan.

(26)

Technische screeningcriteria om te bepalen of de economische activiteiten die substantieel bijdragen aan een van de milieudoelstellingen geen ernstige afbreuk doen aan een van de andere milieudoelstellingen, moeten ervoor zorgen dat de bijdrage aan één van de milieudoelstellingen niet ten koste gaat van andere milieudoelstellingen. Criteria voor “geen ernstige afbreuk doen aan” spelen bijgevolg een essentiële rol bij het waarborgen van de milieu-integriteit van de classificatie van ecologisch duurzame activiteiten. De dusdanige criteria inzake “geen ernstige afbreuk doen aan” voor een bepaalde milieudoelstelling moeten worden gespecificeerd voor die activiteiten die een risico inhouden dat ernstige afbreuk wordt gedaan aan die doelstelling. In die criteria moet rekening worden gehouden met en worden voortgebouwd op de relevante vereisten van het bestaande Unierecht.

(27)

De technische screeningcriteria om ervoor te zorgen dat activiteiten die substantieel bijdragen aan een van de milieudoelstellingen geen ernstige afbreuk doen aan de mitigatie van klimaatverandering moeten ervoor zorgen dat economische activiteiten die een substantiële bijdrage kunnen leveren aan andere milieudoelstellingen dan mitigatie van klimaatverandering, niet tot aanzienlijke broeikasgasemissies leiden.

(28)

Klimaatverandering zal waarschijnlijk gevolgen hebben voor alle sectoren van de economie. De technische screeningcriteria om ervoor te zorgen dat economische activiteiten die substantieel bijdragen aan een van de milieudoelstellingen geen ernstige afbreuk doen aan de adaptatie aan klimaatverandering, moeten bijgevolg van toepassing zijn op al deze economische activiteiten. Deze criteria moeten ervoor zorgen dat bestaande en toekomstige risico’s die van materieel belang zijn voor de economische activiteit, worden geïdentificeerd en dat adaptatieoplossingen zodanig worden uitgevoerd dat mogelijke verliezen of gevolgen voor de bedrijfscontinuïteit worden beperkt of voorkomen.

(29)

Technische screeningcriteria voor “geen ernstige afbreuk doen aan” het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen moeten worden gespecificeerd voor alle activiteiten die dergelijk duurzaam gebruik en dergelijke bescherming kunnen belemmeren. Deze criteria moeten erop gericht zijn te voorkomen dat economische activiteiten schadelijk zijn voor de goede toestand of het goede ecologische potentieel van waterlichamen, inclusief oppervlaktewater en grondwater, of de goede milieutoestand van mariene wateren, door te eisen dat risico’s op aantasting van het milieu worden geïdentificeerd en aangepakt overeenkomstig een beheersplan voor watergebruik en -bescherming of de mariene strategieën van de lidstaten.

(30)

Technische screeningcriteria voor “geen ernstige afbreuk doen aan” de transitie naar een circulaire economie moeten worden toegesneden op specifieke economische activiteiten om ervoor te zorgen dat die activiteiten niet leiden tot ondoelmatigheden in het gebruik van hulpbronnen of tot lineaire productiemodellen met een lock-ineffect, dat afval wordt vermeden of verminderd en, waar het onvermijdelijk is, wordt beheerd in overeenstemming met de afvalhiërarchie. Deze criteria moeten er ook voor zorgen dat economische activiteiten de doelstelling van de transitie naar een circulaire economie niet ondermijnen.

(31)

Technische screeningcriteria voor “geen ernstige afbreuk doen aan” de preventie en bestrijding van verontreiniging moeten de specifieke kenmerken van de sector weerspiegelen om de relevante bronnen en soorten verontreiniging in lucht, water of bodem aan te pakken, waarbij in voorkomend geval wordt verwezen naar de conclusies van de beste beschikbare technieken die zijn vastgesteld op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (21).

(32)

Criteria voor “geen ernstige afbreuk doen aan” de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen moeten worden gespecificeerd voor alle activiteiten die een risico kunnen vormen voor de toestand van habitats, soorten of ecosystemen, en moeten vereisen dat waar nodig milieueffectbeoordelingen of andere passende beoordelingen worden verricht en dat de conclusies van die beoordelingen worden uitgevoerd. Deze criteria moeten ervoor zorgen dat, ook als er geen verplichting bestaat om een milieueffectbeoordeling of andere passende beoordeling uit te voeren, de activiteiten niet leiden tot verstoring, vangst of doden van wettelijk beschermde soorten of tot verslechtering van wettelijk beschermde habitats.

(33)

Aangezien klimaatverandering waarschijnlijk gevolgen zal hebben voor alle sectoren van de economie, moeten alle sectoren van de economie worden aangepast aan de negatieve effecten van het huidige klimaat en het verwachte toekomstige klimaat. Daarom moeten in de toekomst technische screeningcriteria voor een substantiële bijdrage aan de adaptatie aan klimaatverandering worden vastgesteld voor alle sectoren en economische activiteiten die vallen onder de in deze verordening vastgestelde technische screeningcriteria voor een substantiële bijdrage aan het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen, aan de transitie naar een circulaire economie, aan de preventie en bestrijding van verontreiniging of aan de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen.

(34)

De opname van nieuwe economische activiteiten die bijdragen tot milieudoelstellingen overeenkomstig artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, en artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 zal het in artikel 8 van die verordening vastgestelde toepassingsgebied van de openbaarmakingen verruimen. Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 van de Commissie (22), die is vastgesteld op basis van artikel 8, lid 4, van Verordening (EU) 2020/852, moet daarom worden gewijzigd om rekening te houden met dat verruimde toepassingsgebied. Om bepaalde technische en juridische inconsistenties aan te pakken die sinds de toepassing van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 zijn vastgesteld, moeten ook gerichte wijzigingen in die verordening worden aangebracht

(35)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 moet dan ook dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(36)

De vier milieudoelstellingen als bedoeld in artikel 9, punten c) tot en met f), van Verordening (EU) 2020/852 en in de artikelen 12, 13, 14 en 15 van die verordening zijn nauw met elkaar verbonden wat betreft de middelen waarmee een doelstelling wordt bereikt en de voordelen die het bereiken van een van die doelstellingen kan hebben voor andere doelstellingen. De bepalingen waarmee kan worden nagegaan of een economische activiteit substantieel bijdraagt aan het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen, aan de transitie naar een circulaire economie, aan de preventie en bestrijding van verontreiniging of aan de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen, zijn dus nauw met elkaar verbonden en houden nauw verband met de noodzaak om de openbaarmakingsverplichtingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 uit te breiden. Om te zorgen voor samenhang tussen die bepalingen, die tegelijkertijd in werking moeten treden, om een volledig overzicht van het rechtskader voor belanghebbenden mogelijk te maken en om de toepassing van Verordening (EU) 2020/852 te vergemakkelijken, moeten deze bepalingen worden opgenomen in één enkele verordening.

(37)

Om ervoor te zorgen dat de toepassing van Verordening (EU) 2020/852 mee evolueert met wetenschappelijke, technologische, markt- en beleidsontwikkelingen, moet deze verordening regelmatig worden herzien en, in voorkomend geval, worden gewijzigd wat betreft de activiteiten die geacht worden substantieel bij te dragen tot het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen, de transitie naar een circulaire economie, de preventie en bestrijding van verontreiniging, de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen, en de bijbehorende technische screeningcriteria.

(38)

Deze verordening is verenigbaar met de in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (23) vastgelegde doelstelling inzake klimaatneutraliteit en zorgt voor vooruitgang op het gebied van aanpassing als bedoeld in artikel 5 van die verordening. De Commissie heeft beoordeeld of de technische screeningcriteria om ervoor te zorgen dat economische activiteiten die substantieel bijdragen aan een van de milieudoelstellingen geen ernstige afbreuk doen aan de mitigatie van klimaatverandering en de adaptatie aan klimaatverandering, stroken met de doelstellingen van Verordening (EU) 2021/1119, zoals vereist op grond van artikel 6, lid 4, van die verordening.

(39)

Niet-financiële en financiële ondernemingen moeten voldoende tijd krijgen om te beoordelen of hun economische activiteiten voldoen aan de in deze verordening vastgestelde technische screeningcriteria, en om op basis van die beoordeling verslag uit te brengen overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178. De datum van toepassing van deze verordening moet daarom worden uitgesteld, terwijl de wijzigingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 ervoor moeten zorgen dat niet-financiële en financiële ondernemingen voldoende tijd hebben om aan hun rapportageverplichtingen uit hoofde van die verordening te voldoen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Technische screeningcriteria met betrekking tot het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen

De technische screeningcriteria om te bepalen onder welke voorwaarden een economische activiteit wordt aangemerkt als substantieel bijdragend aan het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen en om uit te maken of die economische activiteit niet ernstig afbreuk doet aan een van de andere milieudoelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 9 van Verordening (EU) 2020/852, worden vastgesteld in bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

Technische screeningcriteria met betrekking tot de transitie naar een circulaire economie

De technische screeningcriteria om te bepalen onder welke voorwaarden een economische activiteit wordt aangemerkt als substantieel bijdragend aan de transitie naar een circulaire economie en om uit te maken of die economische activiteit niet ernstig afbreuk doet aan een van de andere milieudoelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 9 van Verordening (EU) 2020/852, worden vastgesteld in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Technische screeningcriteria met betrekking tot de preventie en bestrijding van verontreiniging

De technische screeningcriteria om te bepalen onder welke voorwaarden een economische activiteit wordt aangemerkt als substantieel bijdragend aan de preventie en bestrijding van verontreiniging en om uit te maken of die economische activiteit niet ernstig afbreuk doet aan een van de andere milieudoelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 9 van Verordening (EU) 2020/852, worden vastgesteld in bijlage III bij deze verordening.

Artikel 4

Technische screeningcriteria met betrekking tot de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De technische screeningcriteria om te bepalen onder welke voorwaarden een economische activiteit wordt aangemerkt als substantieel bijdragend aan de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen en om uit te maken of die economische activiteit niet ernstig afbreuk doet aan een van de andere milieudoelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 9 van Verordening (EU) 2020/852, worden vastgesteld in bijlage IV bij deze verordening.

Artikel 5

Wijzigingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 8 wordt lid 5 geschrapt.

2)

In artikel 10 worden de volgende leden 6 en 7 toegevoegd:

“6.   Voor de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2024 rapporteren niet-financiële ondernemingen uitsluitend het aandeel van voor de taxonomie in aanmerking komende en niet voor de taxonomie in aanmerking komende economische activiteiten overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/2486 en de afdelingen 3.18 tot en met 3.21 en 6.18 tot en met 6.20 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 en de afdelingen 5.13, 7.8, 8.4, 9.3, 14.1 en 14.2 van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 in hun totale omzet, kapitaaluitgaven en operationele uitgaven, en de in afdeling 1.2 van bijlage I bedoelde kwalitatieve informatie relevant voor die rapportage.

De kritische prestatie-indicatoren van niet-financiële ondernemingen hebben met ingang van 1 januari 2025 betrekking op de economische activiteiten die zijn beschreven in Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/2486 en de afdelingen 3.18 tot en met 3.21 en 6.18 tot en met 6.20 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 en de afdelingen 5.13, 7.8, 8.4, 9.3, 14.1 en 14.2 van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139.

7.   Voor de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2025 rapporteren financiële ondernemingen uitsluitend het volgende:

a)

het aandeel in hun gedekte activa van blootstellingen aan niet voor de taxonomie in aanmerking komende en aan voor de taxonomie in aanmerking komende economische activiteiten overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/2486 en de afdelingen 3.18 tot en met 3.21 en 6.18 tot en met 6.20 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 en de afdelingen 5.13, 7.8, 8.4, 9.3, 14.1 en 14.2 van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139;

b)

de in bijlage XI bedoelde kwalitatieve informatie met betrekking tot de in punt a) bedoelde economische activiteiten.

De kritische prestatie-indicatoren van financiële ondernemingen hebben met ingang van 1 januari 2026 betrekking op de economische activiteiten die zijn beschreven in Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/2486 en de afdelingen 3.18 tot en met 3.21 en 6.18 tot en met 6.20 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 en de afdelingen 5.13, 7.8, 8.4, 9.3, 14.1 en 14.2 van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139.”

.

3)

De bijlagen I, II, III, IV, V, VII, IX en X worden gewijzigd overeenkomstig bijlage V bij deze verordening.

4)

Bijlage VI wordt vervangen door de tekst in bijlage VI bij deze verordening.

5)

Bijlage VIII wordt vervangen door de tekst in bijlage VII bij deze verordening.

Artikel 6

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2024.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 juni 2023.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13.

(2)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(3)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — “Strategie voor de financiering van de transitie naar een duurzame economie” (COM(2021) 390 final).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie van 4 juni 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad door technische screeningcriteria vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waaronder een specifieke economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de mitigatie van klimaatverandering of de adaptatie aan klimaatverandering, en om uit te maken of die economische activiteit niet ernstig afbreuk doet aan een van de andere milieudoelstellingen (PB L 442 van 9.12.2021, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).

(6)  Met name Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1); Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 84); Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19); Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40); Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1); Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19); Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 37), en Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).

(7)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).

(8)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — De Europese Green Deal (COM(2019) 640 final).

(9)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een nieuw actieplan voor een circulaire economie — Voor een schoner en concurrerender Europa (COM(2020) 98 final).

(10)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie (COM(2018) 28 final).

(11)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — EU-beleidskader inzake biogebaseerde, biologisch afbreekbare en composteerbare kunststoffen (COM(2022) 682 final).

(12)  Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10).

(13)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(14)  Zie met name artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(15)  Eurostat Statistics Explained database met gegevens die zijn verzameld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2150/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2002 betreffende afvalstoffenstatistieken (PB L 332 van 9.12.2002, blz. 1).

(16)  Verslag nr. 22/2018 van het Europees Milieuagentschap, Unequal exposure and unequal impacts: social vulnerability to air pollution, noise and extreme temperatures in Europe (“Ongelijke blootstelling en ongelijke impact: sociale kwetsbaarheid voor luchtverontreiniging, lawaai en extreme temperaturen in Europa”).

(17)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Route naar een gezonde planeet voor iedereen — EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul (COM(2021) 400 final).

(18)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Strategie voor duurzame chemische stoffen — Op weg naar een gifvrij milieu (COM(2020) 667 final).

(19)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — De strategische aanpak van de Europese Unie van geneesmiddelen in het milieu (COM(2019) 128 final).

(20)  Economisch Wereldforum (2020), The Global Risks Report 2020.

(21)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

(22)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 van de Commissie van 6 juli 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad door vaststelling van de inhoud en de presentatie van door aan artikel 19 bis of artikel 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU onderworpen ondernemingen te rapporteren informatie betreffende ecologisch duurzame economische activiteiten en door vaststelling van de methode om aan deze rapportageverplichting te voldoen (PB L 443 van 10.12.2021, blz. 9).

(23)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).


BIJLAGE I

Technische screeningcriteria om de voorwaarden te bepalen waaronder een economische activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit die substantieel bijdraagt aan het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen, en om uit te maken of die economische activiteit niet ernstig afbreuk doet aan een van de andere milieudoelstellingen

Inhoudsopgave

1.

Industrie 11

1.1.

Vervaardiging, installatie en bijbehorende diensten voor lekkagecontroletechnologieën ter vermindering en voorkoming van lekkage in waterleidingssystemen 11

2.

Distributie van water, afval- en afvalwaterbeheer en sanering 12

2.1.

Distributie van water 12

2.2.

Behandeling van stedelijk afvalwater 15

2.3.

Duurzame stedelijke afwateringssystemen 16

3.

Rampenrisicobeheer 18

3.1.

Op de natuur gebaseerde oplossingen voor preventie van en bescherming tegen overstromings- en droogterisico’s 18

4.

Informatie en communicatie 21

4.1.

Levering van gegevensgestuurde IT/OT-oplossingen voor het verminderen van lekkage 21

1.    Industrie

1.1.   Vervaardiging, installatie en bijbehorende diensten voor lekkagecontroletechnologieën ter vermindering en voorkoming van lekkage in waterleidingssystemen

Beschrijving van de activiteit

De economische activiteit behelst vervaardiging, installatie of levering van bijbehorende diensten voor lekkagecontroletechnologieën ter vermindering en voorkoming van lekkage in waterleidingssystemen.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder E36 en F42.99, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Een economische activiteit in deze categorie is een faciliterende activiteit overeenkomstig artikel 12, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2020/852 wanneer zij voldoet aan de in deze afdeling vastgestelde technische screeningcriteria.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen

1.

De activiteit behelst vervaardiging, installatie, onderhoud, reparatie of professionele diensten voor lekkagecontroletechnologieën in nieuwe of bestaande waterleidingssystemen, die erop gericht zijn de druk in meetsecties (district metered areas — DMA’s) van het waterleidingssysteem te regelen tot een bepaalde minimumdruk. De lekkagecontroletechnologieën omvatten met name drukregelkleppen, drukoverbrengers, debietmeters en communicatieapparatuur en speciale civiele werken, inclusief mangaten om de drukregelkleppen te onderhouden.

2.

De risico’s van milieudegradatie in verband met het behoud van de waterkwaliteit en het voorkomen van waterstress worden bepaald en aangepakt met als doel te komen tot een goede watertoestand en een goed ecologisch potentieel als gedefinieerd in artikel 2, punten 22 en 23, van Verordening (EU) 2020/852, overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG (1) en een overeenkomstig die richtlijn in overleg met de betrokken belanghebbenden opgesteld beheerplan voor gebruik en bescherming van water voor de mogelijk aangetaste waterlichamen.

Wanneer overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) een milieueffectbeoordeling wordt uitgevoerd die ook een beoordeling van het effect op water overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG omvat, is geen aanvullende beoordeling van het effect op water vereist, mits de in kaart gebrachte risico’s zijn aangepakt.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

N.v.t.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

4)

Transitie naar een circulaire economie

Bij de activiteit wordt gekeken naar de beschikbaarheid en, waar mogelijk, de toepassing van technieken voor:

a)

het hergebruik en gebruik van secundaire grondstoffen en hergebruikte onderdelen van de vervaardigde producten;

b)

het ontwerpen van zeer duurzame, recyclebare, eenvoudig te demonteren en aanpasbare producten;

c)

afvalbeheer waarbij recycling primeert op verwijdering tijdens het productieproces;

d)

de verstrekking van informatie over en de traceerbaarheid van zorgwekkende stoffen gedurende de volledige levenscyclus van de vervaardigde producten.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

2.    Distributie van water, afval- en afvalwaterbeheer en sanering

2.1.   Distributie van water

Beschrijving van de activiteit

Bouw, uitbreiding, exploitatie en vernieuwing van systemen voor winning, behandeling en distributie van voor menselijke consumptie bestemd water op basis van de onttrekking van water uit oppervlakte- of grondwaterbronnen.

De economische activiteit omvat de onttrekking van water, de behandeling die nodig is om de waterkwaliteit in overeenstemming te brengen met de toepasselijke wetgeving, en de distributie onder de bevolking en exploitanten van levensmiddelenbedrijven via pijpleidingen.

De economische activiteit heeft geen betrekking op irrigatie en onttrekking van water voor ontzilting van zeewater of brak water.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder E36.00 en F42.9, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen

1.

Voor de exploitatie van een bestaand waterleidingssysteem dat de consument water van voldoende en gezonde kwaliteit levert en bijdraagt tot efficiënt watergebruik, voldoet de activiteit aan de volgende criteria:

a)

het waterleidingssysteem voldoet aan Richtlijn (EU) 2020/2184, Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/679 van de Commissie (3) en gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die op grond van die richtlijn zijn vastgesteld;

b)

het lekkageniveau van het systeem wordt berekend ofwel volgens de waarderingsmethode op basis van de infrastructuurlekkage-index (4) met een drempelwaarde die gelijk is aan of lager is dan 2,0, ofwel volgens een andere passende methode met een drempelwaarde die overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn (EU) 2020/2184 is vastgesteld. Die berekening moet worden toegepast over het gehele gespecificeerde deel van een watervoorzieningsnetwerk (distributienetwerk), d.w.z. op het niveau van het waterleveringsgebied, in (een) kleinere meetsectie(s) (district metered areas of DMA’s) of in (een) sectie(s) met drukbeheer (pressure managed areas of PMA’s);

c)

de waterleidingssystemen omvatten meters bij de consumenten, waarbij water wordt geleverd aan een contractueel leveringspunt van het eigen drinkwaterdistributiesysteem van de consument.

2.

Voor de bouw en exploitatie van een nieuw waterleidingssysteem of een uitbreiding van een bestaand waterleidingssysteem dat water levert aan nieuwe gebieden of de waterlevering aan bestaande gebieden verbetert, voldoet de activiteit aan de volgende criteria:

a)

het waterleidingssysteem voldoet aan Richtlijn (EU) 2020/2184, inclusief de vereisten die zijn opgenomen in artikel 13, lid 8, van die richtlijn, in Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/679 en in gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die op grond van die richtlijn zijn vastgesteld;

b)

het lekkageniveau van het nieuwe of uitgebreide systeem wordt berekend ofwel volgens de waarderingsmethode op basis van de infrastructuurlekkage-index met een drempelwaarde die gelijk is aan of lager is dan 1,5, ofwel volgens een andere passende methode met een drempelwaarde die overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn (EU) 2020/2184 is vastgesteld. Die berekening moet worden toegepast over het gehele getroffen en gespecificeerde watervoorzieningsnetwerk (distributienetwerk) waar de werken worden uitgevoerd, d.w.z. op het niveau van het waterleveringsgebied, in (een) kleinere meetsectie(s) (district metered areas of DMA’s) of in (een) sectie(s) met drukbeheer (pressure managed areas of PMA’s);

c)

het waterleidingssysteem omvat meters bij de consumenten, waarbij water wordt geleverd aan een contractueel leveringspunt van het eigen drinkwaterdistributiesysteem van de consument.

3.

Voor de vernieuwing van bestaande waterleidingssystemen voldoet de activiteit aan de volgende criteria:

a)

de activiteit vermindert het verschil tussen het huidige lekkageniveau, gemiddeld over drie jaar en berekend volgens de waarderingsmethode op basis van de infrastructuurlekkage-index, en een infrastructuurlekkage van 1,5, of tussen het huidige lekkageniveau, gemiddeld over drie jaar en berekend volgens een andere passende methode, en de drempelwaarde die overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn (EU) 2020/2184 is vastgesteld, met ten minste 20 %. Het huidige lekkageniveau, gemiddeld over drie jaar, wordt berekend over het gehele getroffen en gespecificeerde deel van een watervoorzieningsnetwerk (distributienetwerk) waar de werken worden uitgevoerd, d.w.z. voor het vernieuwde watervoorzieningsnetwerk (distributienetwerk) in (een) kleinere meetsectie(s) (district metered areas of DMA’s) of in (een) sectie(s) met drukbeheer (pressure managed areas of PMA’s);

b)

de waterleverancier stelt een plan op met doelstellingen en tijdschema’s voor het gebruik van meetsystemen op het niveau van de consument, dat door de bevoegde autoriteiten wordt goedgekeurd.

4.

Voor het watervoorzieningssysteem zijn de nodige vergunningen voor wateronttrekking gekregen. Deze onttrekkingen zijn opgenomen in het register van wateronttrekkingen, overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG. Er is een beoordeling uitgevoerd van het feitelijke onttrekkingspotentieel, om ervoor te zorgen dat de beschikbare grondwatervoorraad niet wordt overschreden door de gemiddelde jaarlijkse onttrekking op lange termijn of dat niet wordt verhinderd dat het oppervlaktewaterlichaam waaraan water wordt onttrokken een goede ecologische toestand en een goed ecologisch potentieel bereikt, en ervoor te zorgen dat de onttrekkingen de toestand of het potentieel van die waterlichamen niet verslechteren.

De werking van het watervoorzieningssysteem leidt niet tot een verslechtering van de toestand van de betrokken waterlichamen en verhindert evenmin dat het waterlichaam een goede toestand en een goed ecologisch potentieel in de zin van Richtlijn 2000/60/EG (5) bereikt.

De informatie met betrekking tot de onttrekkingen, het register van onttrekkingen, de toestand van waterlichamen en de druk en effecten daarop is opgenomen in een stroomgebiedsbeheerplan of, voor activiteiten in derde landen, in een gelijkwaardig beheerplan voor gebruik en bescherming van water.

De activiteit heeft geen betrekking op de bouw van nieuwe waterleidingssystemen of op uitbreidingen van bestaande waterleidingssystemen wanneer deze negatieve gevolgen kunnen hebben voor een of meer waterlichamen die qua kwantiteit niet in goede toestand verkeren of geen goed potentieel hebben.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

N.v.t.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

4)

Transitie naar een circulaire economie

N.v.t.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

N.v.t.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

2.2.   Richtlijn behandeling stedelijk afvalwater

Beschrijving van de activiteit

Bouw, uitbreiding, modernisering, exploitatie en vernieuwing van stedelijke afvalwaterinfrastructuur, inclusief zuiveringsinstallaties, rioleringsnetwerken, structuren voor hemelwaterbeheer, aansluitingen op de afvalwaterinfrastructuur, gedecentraliseerde afvalwaterzuiveringsfaciliteiten, inclusief individuele en andere passende systemen, en lozingsstructuren voor behandeld effluent. De activiteit mag innovatieve en geavanceerde behandelingen omvatten, waaronder de verwijdering van microverontreinigingen.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder E37.00 en F42.9, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen

1.

Het afvalwaterzuiveringssysteem leidt niet tot een verslechtering van de goede toestand en het goede ecologische potentieel van de aangetaste waterlichamen en draagt in aanzienlijke mate bij aan het bereiken van een goede toestand en goed potentieel van de aangetaste waterlichamen overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG (6).

De informatie over de toestand van waterlichamen, de activiteiten die van invloed kunnen zijn op de toestand en de maatregelen die zijn genomen om dergelijke effecten te voorkomen of tot een minimum te beperken, is opgenomen in een stroomgebiedsbeheerplan of, voor activiteiten in derde landen, in een gelijkwaardig beheerplan voor gebruik en bescherming van water. Het systeem voor de behandeling van afvalwater voldoet aan de lozingsvoorschriften die door de bevoegde plaatselijke autoriteiten zijn vastgesteld. Het afvalwaterzuiveringssysteem draagt ook bij tot het bereiken of in stand houden van de goede milieutoestand van mariene wateren overeenkomstig Richtlijn 2008/56/EG, indien van toepassing.

2.

Het afvalwaterzuiveringssysteem beschikt over een opvangsysteem en omvat secundaire zuivering. Het afvalwaterzuiveringssysteem voldoet aan de relevante groottegerelateerde voorschriften voor lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties van Richtlijn 91/271/EEG, met name de artikelen 3 tot en met 8 en artikel 13 van die richtlijn en bijlage I bij die richtlijn.

3.

Wanneer de afvalwaterzuiveringsinstallatie een capaciteit heeft van 100 000 inwonerequivalenten (i.e.) (7) of meer, of van een dagelijkse instroom van een belasting met een biochemisch zuurstofverbruik gedurende vijf dagen (BZV5) van meer dan 6 000  kg, gebruikt zij een slibbehandeling zoals anaerobe vergisting of een technologie met dezelfde of een lagere netto-energievraag (rekening houdend met zowel energieopwekking als -verbruik) om het slib te stabiliseren.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

Er is een beoordeling uitgevoerd van de directe broeikasgasemissies van het gecentraliseerde waterzuiveringssysteem, inclusief opvang (rioleringsstelsel) en behandeling. De resultaten worden op verzoek van de beleggers en de cliënten beschikbaar gemaakt (8).

Voor de anaerobe vergisting van zuiveringsslib beschikt de installatie over een monitoringsplan voor methaanlekkage.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

4)

Transitie naar een circulaire economie

N.v.t.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

Lozingen in ontvangende waterlichamen voldoen aan de eisen van Richtlijn 91/271/EEG of aan de eisen van nationale bepalingen waarin maximaal toegestane niveaus van verontreinigende stoffen ten gevolge van lozingen in ontvangende waterlichamen zijn vastgesteld.

Er zijn maatregelen getroffen om schadelijke overstorting van hemelwater uit het opvangsysteem voor afvalwater te voorkomen en te beperken, waaronder eventueel op de natuur gebaseerde oplossingen, afzonderlijke opvangsystemen voor overtollig hemelwater, bergingsreservoirs en behandeling van de eerste spoeling.

Zuiveringsslib wordt gebruikt overeenkomstig Richtlijn 86/278/EEG van de Raad (9) of zoals vereist in het nationale recht inzake de verspreiding van slib op de bodem of alle andere toepassingen van slib op of in de bodem.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

2.3.   Duurzame stedelijke afwateringssystemen

Beschrijving van de activiteit

Bouw, uitbreiding, exploitatie en vernieuwing van stedelijke afwateringssystemen die risico’s op verontreiniging en overstroming als gevolg van lozingen van afvloeiing van water in steden beperken en de kwaliteit en kwantiteit van het stedelijk water verbeteren door gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals infiltratie en retentie.

De activiteit omvat duurzame stedelijke afwateringssystemen die infiltratie, verdamping en andere behandelingen van hemelwater bevorderen (inclusief regentonnen, inrichting en beheer van het terrein, doorlatende trottoirs, filterafvoeren, afwateringsgreppels, filterstroken, vijvers, wetlands, zinkputten, infiltratiegreppels en -bekkens, groene daken, bioretentiegebieden en voorzieningen voor de voorbehandeling van hemelwater, inclusief zandfilters of slibverwijderingsapparatuur (10)) en andere innovatieve systemen.

De activiteit omvat geen op de natuur gebaseerde oplossingen voor preventie van en bescherming tegen overstromings- en droogterisico’s buiten de stedelijke omgeving (zie punt 3.1 van deze bijlage).

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder E36.00, E37.00 en F42.9, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit leidt tot een retentie van regenwater in een bepaald gebied of tot een verbetering van de waterkwaliteit door te voldoen aan de volgende criteria:

a)

de bouw en exploitatie van het duurzame stedelijke afwateringssysteem is geïntegreerd in het stedelijke afwaterings- en afvalwaterzuiveringssysteem, zoals blijkt uit een overstromingsrisicobeheerplan of andere relevante stadsplanningsinstrumenten. De activiteit draagt in aanzienlijke mate bij tot het bereiken van een goede toestand en een goed ecologisch potentieel van oppervlakte- en grondwaterlichamen of tot het voorkomen van de achteruitgang van waterlichamen die al een goede toestand en een goed potentieel hebben, en wordt uitgevoerd om de naleving van Richtlijn 2000/60/EG (11) en Richtlijn 2008/56/EG te waarborgen;

b)

er wordt informatie verstrekt over het percentage van een specifiek gebied, zoals een woongebied of een commercieel gebied, waar regenwater niet rechtstreeks wordt afgevoerd, maar binnen het gebied wordt vastgehouden;

c)

het ontwerp van het duurzame stedelijke afwateringssysteem bereikt ten minste een van de volgende effecten:

i)

een gekwantificeerd percentage regenwater in het opvanggebied van het afwateringssysteem wordt vastgehouden en met een gespreide vertraging in de ontvangende waterlichamen geloosd;

ii)

een gekwantificeerd percentage verontreinigende stoffen, waaronder olie, zware metalen, gevaarlijke chemische stoffen en microplastics, wordt verwijderd uit stedelijk afvloeiingswater vóór lozing in de ontvangende waterlichamen;

iii)

de piekafvloeiing, met een terugkeerperiode die in overeenstemming is met de vereisten van overstromingsrisicobeheerplannen of andere lokale voorzieningen, wordt met een gekwantificeerd percentage verminderd.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

N.v.t.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

4)

Transitie naar een circulaire economie

N.v.t.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

Afhankelijk van de herkomst van het ontvangen water en de verschillende verontreinigingslast, zoals regenwater, regenwater van daken, regenwater van wegen of overtollig regenwater, behandelen duurzame stedelijke afwateringssystemen dit water voordat het wordt geloosd of geïnfiltreerd in andere milieumedia.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

De introductie van invasieve uitheemse soorten wordt voorkomen of de verspreiding ervan wordt beheerst overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad (12).

3.    Rampenrisicobeheer

3.1.   Op de natuur gebaseerde oplossingen voor preventie van en bescherming tegen overstromings- en droogterisico’s

Beschrijving van de activiteit

Planning, bouw, uitbreiding en exploitatie van grootschalige, op de natuur gebaseerde overstromings- of droogtebeheermaatregelen en maatregelen voor het herstel van kust-, transitionele of binnenwaterecosystemen die bijdragen tot het voorkomen van en beschermen tegen overstromingen of droogten, en het verbeteren van de natuurlijke waterretentie, de biodiversiteit en de waterkwaliteit.

Deze grootschalige op de natuur gebaseerde overstromings- of droogtebeheermaatregelen worden in peri-urbane, plattelands- en kustgebieden toegepast en op stroomgebied-, regionaal of lokaal — zoals gemeentelijk — niveau gecoördineerd.

De economische activiteit omvat:

a)

rivier- of meergerelateerde maatregelen, waaronder:

i)

ontwikkeling van oever- of overstromingsgebiedvegetatie of herstel van overstromingsgebieden, inclusief het opnieuw verbinden van een rivier of meer met haar/zijn overstromingsgebied of nevengeulen/verbeteren van de laterale verbindingen om de retentiecapaciteit van het overstromingsgebied en de functie van zijn ecosysteem te herstellen;

ii)

opnieuw laten meanderen van rivierlopen door het creëren van een nieuwe meanderende loop of het opnieuw verbinden van afgesneden meanders of het opnieuw verbinden van een meer of groep meren met een rivier;

iii)

herstel van de longitudinale en laterale verbindingen van een rivier (inclusief hoefijzermeren) door het verwijderen van overbodige barrières, waaronder dammen en stuwen of kleine barrières over of langs de rivier;

iv)

vervanging van kunstmatige oeverbescherming door op de natuur gebaseerde oplossingen voor het stabiliseren van oever of bedding als maatregelen voor rivier- of meerherstel;

v)

maatregelen ter verbetering van de diversificatie van de diepte en breedte van rivieren of meren om te zorgen voor grotere habitatvariatie;

b)

wetlandmaatregelen, waaronder:

i)

aanleg van sloten voor vernatting, verwijdering van afwateringsinstallaties, vervanging door installaties die de lozing regelen, of het achteruitzetten van dijken om overstroming mogelijk te maken;

ii)

aanleg van wetlands voor waterretentie en -zuivering, zowel op het land als langs niet-begroeide waterlichamen, in stedelijke en plattelandsgebieden;

iii)

detentiebekkens en retentievijvers;

c)

kustmaatregelen, waaronder:

i)

instandhouding of herstel van kustwetlands, inclusief mangrovebossen of zeegrasvelden, die als natuurlijke barrière fungeren;

ii)

maatregelen die bestaan uit morfologische veranderingen en het wegnemen van barrières om de behoefte aan strandsuppletie tot een minimum te beperken en de toestand van kustecosystemen te verbeteren, en die gerechtvaardigd zijn op basis van een sedimentbalansstudie;

iii)

versterking en herstel van duinen, inclusief het planten van duinvegetatie;

iv)

instandhouding of herstel van kustriffen;

v)

zandsuppletie in kustgebieden;

d)

beheersmaatregelen voor het gehele stroomgebied, waaronder:

i)

maatregelen voor landbeheer, inclusief bebossing van stroomgebieden van reservoirs, bronbeschermingsgebieden en bovenlopen in stroomgebieden in het algemeen;

ii)

herstel van natuurlijke infiltratie voor grondwateraanvulling door bevordering of vergroting van bodemretentiecapaciteit en infiltratie;

iii)

Managed Aquifer Recharge (MAR) (13).

De activiteit omvat geen kleinschalige op de natuur gebaseerde oplossingen om overstromingen en droogte te verminderen, met inbegrip van groene en blauwe oplossingen die in een stedelijke omgeving worden toegepast, zoals groene daken, afwateringsgreppels, doorlatende oppervlakken en infiltratiebekkens met het oog op het beheer van overtollig regenwater of duurzame stedelijke afwateringssystemen (zie punt 2.3 van deze bijlage).

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan NACE-code F42.91 overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen

1.

De activiteit is een kwantificeerbare en tijdgebonden maatregel ter verwezenlijking van de doelstellingen voor de vermindering van het overstromingsrisico overeenkomstig een overstromingsrisicobeheerplan dat op stroomgebiedschaal is gecoördineerd en dat is ontwikkeld in het kader van Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (14). Wat de vermindering van het droogterisico betreft, is de activiteit een kwantificeerbare en tijdgebonden maatregel om de doelstellingen van Richtlijn 2000/60/EG te verwezenlijken overeenkomstig een stroomgebiedsbeheerplan of een droogtebeheerplan dat deel uitmaakt van een stroomgebiedsbeheerplan.

Voor activiteiten in derde landen wordt de activiteit aangemerkt als een maatregel ter beperking van overstromingsrisico’s dan wel droogterisico’s, hetzij in een beheerplan voor het gebruik en de bescherming van water op stroomgebiedschaal, hetzij in een geïntegreerd kustgebiedbeheerplan langs een kust. Met deze plannen worden de doelstellingen voor het beheer van overstromings- en droogterisico’s nagestreefd om de negatieve gevolgen voor de volksgezondheid, het milieu, het cultureel erfgoed en de economische activiteit te verminderen.

2.

De risico’s van milieuaantasting in verband met het behoud van de waterkwaliteit, het voorkomen van waterstress en het voorkomen van de verslechtering van de toestand van aangetaste waterlichamen worden bepaald en aangepakt om te komen tot een goede watertoestand en een goed ecologisch potentieel als gedefinieerd in artikel 2, punten 22 en 23, van Verordening (EU) 2020/852, overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG en een op basis daarvan in overleg met de betrokken belanghebbenden opgesteld stroomgebiedsbeheerplan voor de mogelijk aangetaste waterlichamen.

De risico’s van milieuaantasting in verband met het behoud van het mariene milieu worden bepaald en aangepakt met het oog op het bereiken of behouden van een goede milieutoestand in de zin van artikel 3, punt 5, van Richtlijn 2008/56/EG.

3.

De activiteit omvat acties voor natuurherstel of natuurbehoud die specifieke nevenvoordelen voor het ecosysteem aantonen die bijdragen tot het bereiken van een goede watertoestand of een goed waterpotentieel overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG, een goede milieutoestand overeenkomstig Richtlijn 2008/56/EG en de doelstellingen voor natuurherstel en natuurbehoud die zijn vastgesteld in de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 (15). De activiteit omvat duidelijke en bindende doelstellingen inzake natuurherstel of natuurbehoud binnen een duidelijk omschreven tijdsbestek en beschrijft maatregelen om die doelstellingen te bereiken. Lokale belanghebbenden zijn van meet af aan betrokken bij de plannings- en ontwerpfase. De activiteit is gebaseerd op de beginselen van de mondiale norm van de IUCN voor op de natuur gebaseerde oplossingen.

Voor activiteiten in derde landen houdt de activiteit rekening met de nationale biodiversiteitsstrategieën en actieplannen voor de vaststelling van doelstellingen voor natuurbehoud en natuurherstel en voor de beschrijving van de maatregelen om deze doelstellingen te bereiken.

4.

Er bestaat een monitoringprogramma om de doeltreffendheid van een op de natuur gebaseerd oplossingsplan te evalueren bij het verbeteren van de toestand van het aangetaste waterlichaam, het bereiken van de behoud- en hersteldoelstellingen en het aanpassen aan veranderende klimaatomstandigheden. Het programma wordt geëvalueerd volgens de periodieke aanpak van de stroomgebiedsbeheerplannen (inclusief droogtebeheerplannen, indien van toepassing) en de overstromingsrisicobeheerplannen.

Voor activiteiten in derde landen wordt het programma ten minste eenmaal per programmeringsperiode en in ieder geval om de tien jaar geëvalueerd. Het programma strookt met en sluit aan bij de geldende wet- en regelgeving, waarbij duidelijk is waar de wettelijke verantwoordelijkheden en verplichtingen liggen. Bij het programma worden lokale gemeenschappen en andere belanghebbenden actief betrokken.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

De activiteit leidt niet tot de aantasting van land of marien milieu met hoge koolstofvoorraden (16).

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

4)

Transitie naar een circulaire economie

Tijdens bouw- en sloopgerelateerde processen beperken de exploitanten de afvalproductie en houden zij rekening met de beste beschikbare technieken. Minstens 70 % (naar gewicht) van het niet-gevaarlijke, op de bouwplaats geproduceerde bouw- en sloopafval (met uitzondering van in de natuur voorkomend materiaal als bedoeld in categorie 17 05 04 van de bij Besluit 2000/532/EG vastgestelde Europese afvalstoffenlijst) wordt voorbereid voor hergebruik, recycling en andere vormen van materiaalterugwinning, met inbegrip van opvulling, waarbij afval wordt gebruikt als vervanging van andere materialen, overeenkomstig de afvalhiërarchie en het EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer (17). Bij het slopen gaan de exploitanten selectief te werk om gevaarlijke stoffen te verwijderen en veilig te hanteren en vergemakkelijken zij hergebruik en hoogwaardige recycling.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

Het gebruik van pesticiden wordt geminimaliseerd en alternatieve benaderingen of technieken, bijvoorbeeld niet-chemische alternatieven voor pesticiden, krijgen de voorkeur overeenkomstig Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad (18), met uitzondering van gevallen waarin het gebruik van pesticiden nodig is om uitbraken van plagen en ziekten te bestrijden. De activiteit minimaliseert het gebruik van meststoffen en maakt geen gebruik van dierlijke mest.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

Daarnaast moet het volgende worden gewaarborgd:

a)

in de Unie, met betrekking tot Natura 2000-gebieden: de activiteit heeft geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden, rekening houdend met hun instandhoudingsdoelstellingen op basis van een passende beoordeling overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (19);

b)

in de Unie, in alle gebieden: de activiteit doet geen afbreuk aan het herstel of het behoud in een gunstige staat van instandhouding van de populaties van soorten die beschermd zijn krachtens Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (20). De activiteit is evenmin schadelijk voor het herstel of het behoud van de betrokken habitattypen die krachtens Richtlijn 92/43/EEG in een gunstige staat van instandhouding worden beschermd;

c)

in de EU wordt de introductie van invasieve uitheemse soorten voorkomen of de verspreiding ervan beheerst overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad;

d)

buiten de EU worden activiteiten verricht in overeenstemming met het toepasselijke recht met betrekking tot de instandhouding van habitats en soorten en het beheer van invasieve uitheemse soorten.

4.    Informatie en communicatie

4.1.   Levering van gegevensgestuurde IT/OT-oplossingen voor het verminderen van lekkage

Beschrijving van de activiteit

De activiteit behelst het vervaardigen, ontwikkelen, installeren, uitrollen, onderhouden of repareren van of het verlenen van professionele diensten, inclusief technisch advies voor ontwerp of monitoring, voor gegevensgestuurde oplossingen met behulp van informatietechnologie (IT) of operationele technologie (OT) (21) om lekkage in waterleidingssystemen te beheersen, beheren, verminderen en beperken.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder E36, F42.99 en J62, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Een economische activiteit in deze categorie is een faciliterende activiteit overeenkomstig artikel 12, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2020/852 wanneer zij voldoet aan de in deze afdeling vastgestelde technische screeningcriteria.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen

1.

De economische activiteit behelst vervaardiging, ontwikkeling, installatie, uitrol, onderhoud, reparatie of professionele dienstverlening, waaronder technisch advies voor ontwerp of monitoring, in verband met een of meer van de volgende gegevensgestuurde IT-/OT-oplossingen om lekkage in nieuwe of bestaande waterleidingssystemen te beheersen, beheren, verminderen en beperken:

a)

monitoringsystemen, waaronder holistische IT/OT-suites/instrumenten, of add-ons/uitbreidingen van dergelijke instrumenten die zorgen voor het opsporen en traceren van waterlekkage;

b)

IT-/OT-oplossingen of add-ons/uitbreidingen van dergelijke instrumenten die zorgen voor het beheersen, beheren en beperken van waterlekkage;

c)

IT/OT-oplossingen of add-ons/uitbreidingen van dergelijke instrumenten die de interoperabiliteit van systemen in meetsecties waarborgen wanneer nieuwe monitoringsystemen of IT-/OT-oplossingen worden geïnstalleerd.

2.

De risico’s van milieuaantasting in verband met het behoud van de waterkwaliteit en het voorkomen van waterstress worden bepaald en aangepakt om te komen tot een goede watertoestand en een goed ecologisch potentieel als gedefinieerd in artikel 2, punten 22 en 23, van Verordening (EU) 2020/852, overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG (22) en een op basis daarvan in overleg met de betrokken belanghebbenden opgesteld beheerplan voor het gebruik en de bescherming van water voor de mogelijk getroffen waterlichamen.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

N.v.t.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

4)

Transitie naar een circulaire economie

Er zijn maatregelen getroffen om aan het einde van de levensduur afvalstoffen te recyclen, onder meer door contractuele overeenkomsten met recyclingdienstverleners te sluiten en rekening te houden met recycling in financiële prognoses of officiële projectdocumentatie. Deze maatregelen zorgen ervoor dat onderdelen en materialen overeenkomstig de afvalhiërarchie, de beginselen van de EU-afvalstoffenverordening en de toepasselijke voorschriften worden gescheiden en verwerkt om recycling en hergebruik te maximaliseren, met name door hergebruik en recycling van batterijen en elektronica en de kritieke grondstoffen daarin. Deze maatregelen omvatten ook controle en beheer van gevaarlijke materialen.

Voorbereiding voor hergebruik, nuttige toepassing of recycling, of een passende verwerking, waaronder de verwijdering van alle vloeistoffen en een selectieve behandeling, geschiedt overeenkomstig bijlage VII bij Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad (23).

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

De gebruikte apparatuur voldoet aan de eisen van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad (24) voor servers en gegevensopslagproducten.

De gebruikte apparatuur bevat geen van de in bijlage II bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (25) opgenomen stoffen waarvoor beperkingen gelden, tenzij de concentratiewaarden in homogene materialen in gewichtsprocent de in die bijlage vermelde maximumwaarden niet overschrijden.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

N.v.t.


(1)  Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht of internationale normen die gelijkwaardige doelstellingen van goede watertoestand en goed ecologisch potentieel nastreven door middel van gelijkwaardige procedurele en materiële regels, d.w.z. een in overleg met de betrokken belanghebbenden opgesteld beheerplan voor gebruik en bescherming van water dat garandeert dat 1) het effect van de activiteiten op de vastgestelde toestand of het vastgestelde ecologisch potentieel van mogelijk getroffen waterlichamen wordt beoordeeld, en 2) achteruitgang of verhindering van een goede toestand/goed ecologisch potentieel wordt voorkomen.

(2)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/679 van de Commissie van 19 januari 2022 tot vaststelling van een aandachtstoffenlijst met tot bezorgdheid aanleiding gevende stoffen en verbindingen in water dat voor menselijke consumptie is bestemd als bedoeld in Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 124 van 27.4.2022, blz. 41).

(4)  De infrastructuurlekkage-index wordt berekend als de huidige jaarlijkse werkelijke verliezen, gedeeld door de onvermijdelijke jaarlijkse werkelijke verliezen. Met “huidige jaarlijkse werkelijke verliezen” wordt de hoeveelheid water bedoeld die feitelijk verloren gaat in het distributienet (d.w.z. niet aan de eindgebruikers wordt geleverd). Bij de “onvermijdelijke jaarlijkse werkelijke verliezen” wordt er rekening mee gehouden dat er altijd enige lekkage optreedt in een waterleidingnet. De onvermijdelijke jaarlijkse werkelijke verliezen worden berekend op basis van factoren als de lengte van het distributienet, het aantal aansluitingen en de waterdruk in het net.

(5)  Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht of internationale normen die gelijkwaardige doelstellingen van goede watertoestand en goed ecologisch potentieel nastreven door middel van gelijkwaardige procedurele en materiële regels, d.w.z. een in overleg met de betrokken belanghebbenden opgesteld beheerplan voor gebruik en bescherming van water dat garandeert dat 1) het effect van de activiteiten op de vastgestelde toestand of het vastgestelde ecologisch potentieel van mogelijk getroffen waterlichamen wordt beoordeeld, en 2) achteruitgang of verhindering van een goede toestand/goed ecologisch potentieel wordt voorkomen.

(6)  Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht of internationale normen die gelijkwaardige doelstellingen van goede watertoestand en goed ecologisch potentieel nastreven door middel van gelijkwaardige procedurele en materiële regels, d.w.z. een in overleg met de betrokken belanghebbenden opgesteld beheerplan voor gebruik en bescherming van water dat garandeert dat 1) het effect van de activiteiten op de vastgestelde toestand of het vastgestelde ecologisch potentieel van mogelijk aangetaste waterlichamen wordt beoordeeld, en 2) achteruitgang of verhindering van een goede toestand/goed ecologisch potentieel wordt voorkomen.

(7)  inwonerequivalent (i.e.): de biologisch afbreekbare organische belasting met een biochemisch zuurstofverbruik gedurende vijf dagen (BZV5) van 60 g zuurstof per dag.

(8)  Bijvoorbeeld overeenkomstig de IPCC-richtsnoeren voor nationale broeikasgasinventarissen voor de behandeling van afvalwater, versie van 27.6.2023, beschikbaar op https://www.ipcc-nggip.iges.or.jp/public/2019rf/pdf/5_Volume5/19R_V5_6_Ch06_Wastewater.pdf

(9)  Richtlijn 86/278/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw (PB L 181 van 4.7.1986, blz. 6).

(10)  Zoals gedefinieerd in het document JRC Publications Repository — Best Environmental Management Practice for the Public Administration Sector (europa.eu).

(11)  Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht of internationale normen die gelijkwaardige doelstellingen van goede watertoestand en goed ecologisch potentieel nastreven door middel van gelijkwaardige procedurele en materiële regels, d.w.z. een in overleg met de betrokken belanghebbenden opgesteld beheerplan voor gebruik en bescherming van water dat garandeert dat 1) het effect van de activiteiten op de vastgestelde toestand of het vastgestelde ecologisch potentieel van mogelijk aangetaste waterlichamen wordt beoordeeld, en 2) achteruitgang of verhindering van een goede toestand/goed ecologisch potentieel wordt voorkomen.

(12)  Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35).

(13)  Managed Aquifer Recharge is het proces waarbij een aquifer opzettelijk wordt aangevuld met water van elders, met het oog op latere terugwinning of met het oog op milieuvoordelen.

(14)  Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s (PB L 288 van 6.11.2007, blz. 27).

(15)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen (COM(2020) 380 final).

(16)  Land met hoge koolstofvoorraden: waterrijke gebieden, waaronder veengebieden, en permanent beboste gebieden in de zin van artikel 29, lid 4, punten a), b) en c), van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(17)  EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer, september 2016: https://ec.europa.eu/docsroom/documents/20509/?locale=nl

(18)  Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).

(19)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(20)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(21)  Gegevensgestuurde IT- of OT-oplossingen omvatten verbindbare producten, sensoren, analysesoftware en andere software en informatie- en communicatietechnologieën (ICT) voor de transmissie, opslag en weergave van gegevens en voor systeembeheer.

(22)  Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht of internationale normen die gelijkwaardige doelstellingen van goede watertoestand en goed ecologisch potentieel nastreven door middel van gelijkwaardige procedurele en materiële regels, d.w.z. een in overleg met de betrokken belanghebbenden opgesteld beheerplan voor gebruik en bescherming van water dat garandeert dat 1) het effect van de activiteiten op de vastgestelde toestand of het vastgestelde ecologisch potentieel van mogelijk aangetaste waterlichamen wordt beoordeeld, en 2) achteruitgang of verhindering van een goede toestand/goed ecologisch potentieel wordt voorkomen.

(23)  Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38).

(24)  Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10).

(25)  Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88).


Aanhangsel A

Generieke criteria voor DNSH aan adaptatie aan klimaatverandering

I.   Criteria

De fysieke klimaatrisico’s die voor de activiteit van belang zijn, zijn in kaart gebracht op basis van de lijst van risico’s in de tabel in afdeling II van dit aanhangsel, aan de hand van een robuuste klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling met de volgende stappen:

a)

screening van de activiteit om te bepalen welke fysieke klimaatrisico’s van de lijst in afdeling II van dit aanhangsel van invloed kunnen zijn op de prestatie van de economische activiteit tijdens haar verwachte levensduur;

b)

indien de activiteit volgens die screening onderhevig kan zijn aan een of meer van de fysieke klimaatrisico’s in afdeling II van dit aanhangsel, een klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling om de materialiteit van de fysieke klimaatrisico’s voor de economische activiteit te beoordelen;

c)

een beoordeling van de adaptatieoplossingen die het vastgestelde fysieke klimaatrisico kunnen verminderen.

De klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling staat in verhouding tot de schaal van de activiteit en de verwachte levensduur ervan, zoals hieronder beschreven:

a)

voor activiteiten met een verwachte levensduur van minder dan 10 jaar wordt de beoordeling ten minste met gebruikmaking van klimaatprojecties op de kleinste passende schaal verricht;

b)

voor alle andere activiteiten wordt de beoordeling verricht met gebruikmaking van geavanceerde klimaatprojecties met de hoogst beschikbare resolutie voor de bestaande reeks toekomstscenario’s (1) die consistent zijn met de verwachte levensduur van de activiteit, waaronder, voor grote investeringen, klimaatprojecties van ten minste 10 tot 30 jaar.

De klimaatprojecties en effectbeoordelingen zijn gebaseerd op beste praktijken en beschikbare richtsnoeren en houden rekening met de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van kwetsbaarheids- en risicoanalyse en bijbehorende methodologieën in lijn met de recentste verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (2), collegiaal getoetste wetenschappelijke publicaties en opensource- (3) of betaalde modellen.

Voor bestaande activiteiten en nieuwe activiteiten die bestaande fysieke activa gebruiken, past de marktdeelnemer, over een periode van maximaal vijf jaar, fysieke en niet-fysieke oplossingen (“adaptatieoplossingen”) toe die de belangrijkste vastgestelde fysieke klimaatrisico’s die voor die activiteit van belang zijn, verminderen. Voor de toepassing van die oplossingen wordt dienovereenkomstig een adaptatieplan opgesteld.

Voor nieuwe activiteiten en bestaande activiteiten die nieuw gebouwde fysieke activa gebruiken, integreert de marktdeelnemer de adaptatieoplossingen die de belangrijkste, op het tijdstip van ontwerp en bouw voor die activiteit van belang zijnde fysieke klimaatrisico’s verminderen en die hij heeft toegepast voor de start van de werkzaamheden.

De toegepaste adaptatieoplossingen werken niet ongunstig uit op de adaptatie-inspanningen of op het niveau van weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere mensen, van de natuur, van het culturele erfgoed, van activa en van andere economische activiteiten; sluiten aan bij lokale, sectorale, regionale of landelijke adaptatiestrategieën en -plannen; en overwegen zo veel mogelijk het gebruik van op de natuur gebaseerde oplossingen (4) of de aanwending van blauwe of groene infrastructuur (5).

II.   Classificatie van klimaatgerelateerde gevaren (6)

 

Gerelateerd aan de temperatuur

Gerelateerd aan de wind

Gerelateerd aan het water

Gerelateerd aan de vaste massa

Chronisch

Veranderende temperatuur (lucht, zoet water, zeewater)

Veranderende windpatronen

Veranderende neerslagpatronen en -soorten (regen, hagel, sneeuw/ijs)

Kusterosie

Warmtestress

 

Neerslag en/of hydrologische variabiliteit

Bodemaantasting

Temperatuurvariabiliteit

 

Oceaanverzuring

Bodemerosie

Wegsmelten van de permafrost

 

Zoutintrusie

Bodemvloeiing

 

 

Zeespiegelstijging

 

 

 

Waterstress

 

Acuut

Hittegolf

Cycloon, orkaan, tyfoon

Droogte

Lawine

Koudegolf/vorst

Storm (met inbegrip van sneeuwstormen, stof- en zandstormen)

Zware neerslag (regen, hagel, sneeuw/ijs)

Aardverschuiving

Natuurbrand

Tornado

Overstroming (kust, rivieren, regenwater, grondwater)

Verzakking

 

 

Doorbraak van gletsjermeer

 


(1)  Toekomstige scenario’s omvatten de trajecten voor representatieve concentratie RCP2.6, RCP4.5, RCP6.0 en RCP8.5 van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering.

(2)  Assessment Reports on Climate Change: Impacts, Adaptation and Vulnerability, die periodiek door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, het orgaan van de Verenigde Naties voor de beoordeling van de wetenschap op het gebied van klimaatverandering, worden gepubliceerd (https://www.ipcc.ch/reports/).

(3)  Zoals de Copernicus-diensten die door de Europese Commissie worden beheerd.

(4)  Op de natuur gebaseerde oplossingen worden gedefinieerd als “oplossingen die zijn geïnspireerd en ondersteund door de natuur, die kosteneffectief zijn, die tegelijkertijd milieu-, sociale en economische voordelen bieden en die bijdragen aan het opbouwen van veerkracht. Dergelijke oplossingen brengen meer, en meer diverse, natuur en natuurlijke kenmerken en processen in de steden, landschappen en zeelandschappen aan door middel van lokaal aangepaste, hulpbronnenefficiënte en systemische ingrepen”. Op de natuur gebaseerde oplossingen zijn dus gunstig voor de biodiversiteit en ondersteunen het verrichten van een reeks ecosysteemdiensten (versie van 27.6.2023: https://ec.europa.eu/research/environment/index.cfm?pg=nbs).

(5)  Zie mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Groene Infrastructuur (GI) — Versterking van Europa’s natuurlijke kapitaal” (COM(2013) 249 final).

(6)  De lijst van klimaatgerelateerde risico’s in deze tabel is niet-uitputtend, en vormt slechts een indicatieve lijst van de meest voorkomende risico’s waarmee minimaal rekening moet worden gehouden in de klimaatrisico- en klimaatkwetsbaarheidsbeoordeling.


Aanhangsel C

Generieke criteria voor DNSH aan preventie en bestrijding van verontreiniging betreffende het gebruik en de aanwezigheid van chemische stoffen

De activiteit leidt niet tot de fabricage, het in de handel brengen of het gebruik van:

a)

stoffen, hetzij als zodanig hetzij in mengsels of voorwerpen, die in de bijlagen I en II bij Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad (1) zijn opgenomen, behalve in het geval van stoffen die als onopzettelijke sporenverontreiniging aanwezig zijn;

b)

kwik en kwikverbindingen, hun mengsels en kwikhoudende producten als gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EU) 2017/852 van het Europees Parlement en de Raad (2);

c)

stoffen, hetzij als zodanig hetzij in mengsels of voorwerpen, die in de bijlagen I en II bij Verordening (EU) 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) zijn opgenomen;

d)

stoffen, hetzij als zodanig hetzij in mengsels of voorwerpen, die in bijlage II bij Richtlijn 2011/65/EU zijn opgenomen, tenzij artikel 4, lid 1, van die richtlijn volledig is nageleefd;

e)

stoffen, hetzij als zodanig hetzij in mengsels of voorwerpen, die in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (4) zijn opgenomen, tenzij de voorwaarden van die bijlage volledig zijn nageleefd;

f)

stoffen, hetzij als zodanig hetzij in mengsels of in voorwerpen, in een concentratie boven 0,1 gewichtsprocent (g/g), die voldoen aan de criteria van artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en die voor een periode van ten minste 18 maanden waren vastgesteld overeenkomstig artikel 59, lid 1, van die verordening, tenzij de exploitanten beoordelen en documenteren dat er geen andere geschikte alternatieve stoffen of technologieën op de markt beschikbaar zijn en dat zij onder gecontroleerde omstandigheden worden gebruikt (5).

Voorts leidt de activiteit niet tot de vervaardiging, de aanwezigheid in het eindproduct of de output, of het in de handel brengen van andere stoffen, hetzij als zodanig hetzij in mengsels of in voorwerpen, in een concentratie van meer dan 0,1 gewichtsprocent (g/g), die voldoen aan de criteria van Verordening (EG) nr. 1272/2008 voor een van de in artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 genoemde gevarenklassen of -categorieën, tenzij de exploitanten beoordelen en documenteren dat er geen andere geschikte alternatieve stoffen of technologieën op de markt beschikbaar zijn en dat zij onder gecontroleerde omstandigheden worden gebruikt (6).


(1)  Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 45).

(2)  Verordening (EU) 2017/852 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende kwik, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1102/2008 (PB L 137 van 24.5.2017, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PB L 286 van 31.10.2009, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(5)  De Commissie zal de uitzonderingen op het verbod op de vervaardiging, het in de handel brengen of het gebruik van de in punt f) bedoelde stoffen herzien zodra zij horizontale beginselen inzake essentieel gebruik van chemische stoffen heeft bekendgemaakt.

(6)  De Commissie zal de uitzonderingen op het verbod op de vervaardiging, de aanwezigheid in het eindproduct of de output, of het in de handel brengen van de in deze alinea bedoelde stoffen herzien zodra zij horizontale beginselen inzake essentieel gebruik van chemische stoffen heeft bekendgemaakt.


Aanhangsel D

Generieke criteria voor DNSH aan bescherming en herstel van biodiversiteit en ecosystemen

Er is overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU (1) een milieueffectbeoordeling of screening (2) uitgevoerd.

Wanneer een milieueffectbeoordeling is uitgevoerd, worden de vereiste mitigerende en compenserende maatregelen ter bescherming van het milieu getroffen.

Voor sites/werkzaamheden in of nabij biodiversiteitsgevoelige gebieden (waaronder het Natura 2000-netwerk van beschermde gebieden, Unesco-werelderfgoedsites en belangrijke biodiversiteitsgebieden, alsmede andere beschermde gebieden) is er, indien nodig, een passende beoordeling (3) uitgevoerd en worden op basis van de conclusies de nodige mitigerende maatregelen (4) genomen.


(1)  Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig gelijkwaardig toepasselijk nationaal recht of internationale normen die vereisen dat een milieueffectbeoordeling of -screening wordt verricht, bijvoorbeeld Performance Standard 1 van de IFC: Assessment and Management of Environmental and Social Risks.

(2)  Dit is de procedure aan de hand waarvan de bevoegde autoriteit bepaalt of in bijlage II bij Richtlijn 2011/92/EU genoemde projecten aan een milieueffectbeoordeling (als bedoeld in artikel 4, lid 2, van die richtlijn) moeten worden onderworpen.

(3)  Overeenkomstig Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7). Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig gelijkwaardig toepasselijk nationaal recht of internationale normen met de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna tot doel, die het volgende vereisen: 1) een screeningprocedure om te bepalen of voor een bepaalde activiteit een passende beoordeling van de mogelijke effecten op beschermde habitats en soorten nodig is; 2) een passende beoordeling als uit de screening blijkt dat die nodig is, bijvoorbeeld Performance Standard 6 van de IFC: Biodiversity Conservation and Sustainable Management of Living Natural Resources.

(4)  Die maatregelen zijn vastgesteld om ervoor te zorgen dat het project, het plan of de activiteit geen significante gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van de beschermde zone.


BIJLAGE II

Technische screeningcriteria om te bepalen onder welke voorwaarden een economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de transitie naar een circulaire economie, en om uit te maken of die economische activiteit niet ernstig afbreuk doet aan een van de andere milieudoelstellingen

Inhoudsopgave

1.

Industrie 28

1.1.

Vervaardiging van verpakkingsmateriaal van kunststof 28

1.2.

Producenten van elektrische en elektronische apparatuur 32

2.

Distributie van water, afval- en afvalwaterbeheer en sanering 39

2.1.

Terugwinning van fosfor uit afvalwater 39

2.2.

Productie van alternatieve waterbronnen voor andere doeleinden dan menselijke consumptie 40

2.3.

Inzameling en vervoer van ongevaarlijk en gevaarlijk afval 42

2.4.

Behandeling van gevaarlijk afval 44

2.5.

Terugwinning van bioafval door anaerobe vergisting of compostering 46

2.6.

Verwijdering van verontreiniging en ontmanteling van afgedankte producten 47

2.7.

Sortering en terugwinning van ongevaarlijke afvalstoffen 49

3.

Bouw- en vastgoedactiviteiten 51

3.1.

Bouw van nieuwe gebouwen 51

3.2.

Renovatie van bestaande gebouwen 55

3.3.

Sloop van gebouwen en andere bouwwerken 59

3.4.

Onderhoud van wegen en autosnelwegen 61

3.5.

Gebruik van beton in de weg- en waterbouw 63

4.

Informatie en communicatie 67

4.1.

Levering van gegevensgestuurde IT-/OT-oplossingen 67

5.

Diensten 71

5.1.

Reparatie, renovatie en herproductie 71

5.2.

Verkoop van reserveonderdelen 73

5.3.

Voorbereiding voor hergebruik van afgedankte producten en productcomponenten 74

5.4.

Verkoop van tweedehands goederen 76

5.5.

Product-als-een-dienst en andere circulaire gebruiks- en resultaatgerichte dienstenmodellen 79

5.6.

Markt voor de handel in tweedehandsgoederen voor hergebruik 81

1.    Industrie

1.1.   Vervaardiging van verpakkingsmateriaal van kunststof

Beschrijving van de activiteit

Vervaardiging van verpakkingsmateriaal van kunststof

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan NACE-code C22.22 overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.

De activiteit voldoet aan een van de volgende criteria:

a)

gebruik van circulaire grondstoffen: tot 2028 bestaat ten minste 35 % van het gewicht van het verpakkingsproduct uit gerecycled postconsumptiemateriaal voor niet-contactgevoelige verpakkingen en ten minste 10 % voor contactgevoelige verpakkingen (1). Vanaf 2028 bestaat ten minste 65 % van het gewicht van het verpakkingsproduct uit gerecycled postconsumptiemateriaal voor niet-contactgevoelige verpakkingen en ten minste 50 % voor contactgevoelige verpakkingen;

b)

ontwerp voor hergebruik: het verpakkingsproduct is ontworpen om opnieuw te kunnen worden gebruikt in een hergebruiksysteem (2) en voldoet aan de vereisten voor het gebruik van circulaire grondstoffen als vastgesteld in punt 1, a), met streefcijfers van 35 % en 10 % voor gerecyclede grondstoffen vanaf 2028 en 65 % en 50 % vanaf 2032. Het systeem voor hergebruik is zodanig opgezet dat hergebruik mogelijk is in een gesloten of open systeem dat:

i)

zorgt voor een duidelijk omschreven governancestructuur en houdt gegevens bij over het aantal keren dat verpakkingen worden gevuld, hergebruikt en afgekeurd, het inzamelingspercentage, de hoeveelheid op de markt gebrachte herbruikbare verpakkingen en het aantal verkoopeenheden of gelijkwaardige eenheden;

ii)

voorziet in regels voor het soort producten en de verpakkingsformaten, alsook voor de inzameling van herbruikbare verpakkingen, inclusief stimulansen voor consumenten;

iii)

zorgt voor open en gelijke toegang en voorwaarden voor alle marktdeelnemers die eraan willen deelnemen, inclusief een evenredige verdeling van de kosten en baten voor alle deelnemers aan het systeem (3);

c)

gebruik van bioafvalgrondstoffen: ten minste 65 % van het gewicht van het verpakkingsproduct bestaat uit duurzame bioafvalgrondstoffen (4). Agrarisch bioafval dat bij de productie van kunststofverpakkingen wordt gebruikt, voldoet aan de criteria van artikel 29, leden 2 tot en met 5, van Richtlijn (EU) 2018/2001. Bioafval uit de bosbouw dat bij de productie van kunststofverpakkingen wordt gebruikt, voldoet aan de criteria van artikel 29, leden 6 en 7, van die Richtlijn.

2.

De geproduceerde verpakking is in de praktijk en op grote schaal recyclebaar. De recyclebaarheid van de geproduceerde verpakking in de praktijk en op grote schaal wordt aangetoond doordat de verpakking aan alle onderstaande criteria voldoet (5).

2.1.

De verpakkingseenheid (6) is ontworpen om recyclebaar te zijn, zodat zij aan het einde van de levensduur kan worden gesorteerd en gerecycled en het resulterende gerecyclede materiaal van zodanige kwaliteit is dat het opnieuw in verpakkingstoepassingen kan worden gebruikt. Er wordt geen gebruik gemaakt van kleurstoffen, additieven of ontwerpelementen van de verpakking die de recyclingstroom verontreinigen zodra verpakking afval wordt en die de kwaliteit van de daaruit voortvloeiende recyclingproducten aanzienlijk verminderen. De verpakkingseenheid is in het beste geval gemaakt van hetzelfde materiaal (monomateriaaloplossing) of de in de verpakking aanwezige materialen zijn ten minste compatibel met de bestaande recyclingstromen en sorteerprocessen. Wanneer niet alle verpakkingsonderdelen compatibel zijn met de bestaande recyclingstromen en -processen, moet de verpakking de mogelijkheid bieden om de niet-recyclebare onderdelen te scheiden, hetzij handmatig door de consument, hetzij in het kader van de bestaande sorteer- en recyclingprocessen.

2.2.

Voorts wordt de verpakking als op grote schaal recyclebaar beoordeeld wanneer zij aan een van de volgende criteria voldoet:

a)

het is bewezen dat inzameling, sortering en recycling in de praktijk en op grote schaal werken: het kunststof verpakkingsmateriaal van de verpakkingseenheid voldoet aan de bij Richtlijn 94/62/EG vastgestelde minimale recyclingpercentagedoelstelling (7) voor kunststof verpakkingsafval, hetzij in de nationale jurisdictie waar de verpakking in de handel wordt gebracht, ongeacht de grootte van de jurisdictie, hetzij in lidstaten die samen ten minste 100 miljoen inwoners vertegenwoordigen;

b)

het is bewezen dat de inzameling, sortering en recycling in de praktijk en op grote schaal op schema liggen: sorteer- en recyclingprocessen zijn beschikbaar op het technologische paraatheidsniveau 9, zoals gedefinieerd in ISO 16290:2013 (8).

3.

Bij de productie van het verpakkingsmateriaal worden de volgende stoffen met onderstaande gevaarlijke eigenschappen niet aan de grondstof toegevoegd:

a)

stoffen die voldoen aan de criteria van artikel 57 en worden vastgesteld overeenkomstig artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

b)

stoffen die voldoen aan de criteria voor indeling als kankerverwekkend van categorie 1 of categorie 2 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (9);

c)

stoffen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 voldoen aan de criteria voor indeling als mutageen, categorie 1 of categorie 2;

d)

stoffen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 voldoen aan de criteria voor indeling als giftig voor de voortplanting, categorie 1 of categorie 2;

e)

stoffen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 voldoen aan de criteria voor indeling als hormoonontregelend van categorie 1 voor de menselijke gezondheid of als hormoonontregelend van categorie 1 voor het milieu;

f)

stoffen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 voldoen aan de criteria voor indeling als persistent, bioaccumulerend en toxisch;

g)

stoffen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 voldoen aan de criteria voor indeling als zeer persistent en zeer bioacumulerend;

h)

stoffen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 voldoen aan de criteria voor indeling als persistent, mobiel en toxisch;

i)

stoffen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 voldoen aan de criteria voor indeling als zeer persistent en zeer mobiel;

j)

stoffen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 voldoen aan de criteria voor indeling als inhalatieallergeen van categorie 1;

k)

stoffen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 voldoen aan de criteria voor indeling als huidallergeen van categorie 1;

l)

stoffen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 voldoen aan de criteria voor indeling als stof met een chronisch gevaar voor het aquatisch milieu van categorie 1, 2, 3 of 4;

m)

stoffen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 voldoen aan de criteria voor indeling als gevaarlijk voor de ozonlaag;

n)

stoffen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 voldoen aan de criteria voor indeling als stof met specifieke doelorgaantoxiciteit bij herhaalde blootstelling van categorie 1 of categorie 2;

o)

stoffen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 voldoen aan de criteria voor indeling als stof met specifieke doelorgaantoxiciteit bij eenmalige blootstelling van categorie 1 of categorie 2.

4.

Composteerbare kunststoffen in verpakkingstoepassingen worden alleen gebruikt voor zeer lichte plastic draagtassen; theezakjes, koffiezakjes of zakjes voor andere dranken; theepads, koffiepads of pads voor andere dranken en stickers op groenten en fruit.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

Voor kunststof die wordt vervaardigd uit chemische gerecyclede grondstoffen, liggen de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus van de vervaardigde kunststof, met uitzondering van berekende kredieten uit de productie van brandstoffen, lager dan de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus van gelijkwaardige uit fossiele brandstoffen vervaardigde primaire kunststoffen. De broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus worden berekend volgens Aanbeveling (EU) 2021/2279 van de Commissie (10) dan wel volgens ISO 14067:2018 (11) of ISO 14064-1:2018 (12). De gekwantificeerde broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus worden gecontroleerd door een onafhankelijke derde.

De broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus van uit duurzame bioafvalgrondstoffen vervaardigde kunststoffen zijn lager dan de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus van de gelijkwaardige uit fossiele brandstoffen vervaardigde kunststoffen in primaire vorm. De broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus worden berekend volgens Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie (13) dan wel volgens ISO 14067:2018 of ISO 14064-1:2018. De gekwantificeerde broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus worden gecontroleerd door een onafhankelijke derde.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

De activiteit voldoet aan criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

Voor de producten die zijn vervaardigd uit materialen van kunststof in primaire vorm, liggen de emissies bij de vervaardiging van die kunststoffen binnen het bereik van of onder de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s) die zijn vastgesteld in de desbetreffende BBT-conclusies, waaronder:

a)

de BBT-conclusies voor gemeenschappelijke systemen voor behandeling en beheer van afvalwater en afvalgas in de chemiesector (14), voor emissies in water indien desbetreffende emissiedrempels van toepassing zijn;

b)

de BBT-conclusies voor gemeenschappelijke systemen voor beheer en behandeling van afgassen in de chemiesector (15) voor emissies naar lucht van nieuwe installaties (of voor bestaande installaties binnen vier jaar na publicatie van de BBT-conclusies), indien desbetreffende voorwaarden van toepassing zijn;

c)

het referentiedocument betreffende de beste beschikbare technieken voor de productie van polymeren (16) voor de productieprocessen onder voorwaarden die niet onder de bovengenoemde BBT-conclusies vallen;

d)

het BBT-referentiedocument (BREF) voor de productie van anorganische bulkchemicaliën — vast en overig (17);

e)

het BBT-referentiedocument (BREF) voor de productie van anorganische bulkchemicaliën — ammoniak, zuren en kunstmest (18);

f)

het BBT-referentiedocument (BREF) voor de productie van organische fijnchemicaliën (19);

g)

het BBT-referentiedocument (BREF) voor de productie van anorganische fijnchemicaliën (20).

Er doen zich geen significante cross-media-effecten voor.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

1.2.   Vervaardiging van elektrische en elektronische apparatuur

Beschrijving van de activiteit

Vervaardiging van elektrische en elektronische apparatuur voor industrieel, professioneel en consumentengebruik.

Deze activiteit omvat de productie van oplaadbare en niet-oplaadbare draagbare batterijen (21). De activiteit omvat niet de productie van andere batterijtypen.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder C26 en C27, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.

Wanneer de economische activiteit de vervaardiging van elektrische en elektronische apparatuur behelst die voldoet aan alle EU-milieukeurcriteria die van toepassing zijn op die specifieke productcategorie, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad (22), levert de exploitant van de activiteit het bewijs van conformiteit met alle vermelde eisen, overeenkomstig de verificatiecriteria waarin de EU-milieukeurcriteria voorzien.

2.

Wanneer er geen productspecifieke EU-milieukeurcriteria bestaan of de exploitant van de activiteit deze niet heeft gebruikt, voldoet de economische activiteit voor de vervaardiging van elektrische en elektronische apparatuur aan alle volgende voor een relevant product geldende criteria:

2.1.

Ontwerp voor een lange levensduur

2.1.1.

Indien het product software bevat die regelmatige updates vereist, worden alle versies van softwarecomponenten, softwareondersteuning en software/firmware, inclusief updates, ter beschikking van gebruikers gesteld gedurende de levensduur van een product als gedefinieerd in Richtlijn 2009/125/EG en op grond van die richtlijn vastgestelde uitvoeringshandelingen. Wanneer de beschikbaarheid van software-updates niet is gereguleerd, bedraagt deze ten minste acht jaar. De functionaliteit en levensduur van het product worden niet beperkt door software-updates of een gebrek aan software-updates.

2.1.2.

Bij producten met draagbare batterijen wordt ervoor gezorgd dat die batterijen op elk moment tijdens de levensduur van het product gemakkelijk door de eindgebruiker kunnen worden verwijderd en vervangen zonder dat het gebruik van speciaal gereedschap (tenzij het gereedschap gratis bij het product wordt geleverd), bedrijfseigen gereedschap, thermische energie of oplosmiddelen om ze te demonteren vereist is, tenzij batterijen zodanig zijn ontworpen dat ze alleen door onafhankelijke vakmensen kunnen worden verwijderd en vervangen in het volgende geval:

a)

apparaten die speciaal zijn ontworpen om hoofdzakelijk te worden gebruikt in een omgeving die regelmatig aan spatwater, waterstromen of onderdompeling wordt blootgesteld en die afwasbaar of spoelbaar zijn, en waarbij de veiligheid van de gebruiker en het apparaat moet worden gewaarborgd;

b)

professionele medische hulpmiddelen voor beeldvorming en radiotherapie zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad (23) en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad (24);

c)

indien continuïteit van de stroomvoorziening noodzakelijk is en een permanente verbinding tussen het product en de respectieve draagbare batterij vereist is om redenen van veiligheid van de gebruiker en het apparaat of, bij producten waarmee hoofdzakelijk gegevens worden verzameld en verstrekt, om redenen van gegevensintegriteit.

2.1.3.

Er wordt geen software gebruikt om de circulariteit van het product negatief te beïnvloeden, inclusief de vervanging van een draagbare batterij, en de correcte vervanging van de batterij doet geen afbreuk aan de werking van het product.

2.2.

Ontwerp voor reparatie en garantie

2.2.1.

Wanneer een productspecifiek herstellingsscoresysteem is opgezet overeenkomstig het Unierecht, zorgt de exploitant van de activiteit ervoor dat producten de hoogste bevolkte repareerbaarheidsklasse (25) hebben.

2.2.2.

De exploitant van de activiteit biedt professionele reparateurs (26) gedurende de hele levensduur van het product toegang tot informatie. De informatie omvat de volgende elementen, indien van toepassing:

a)

de ondubbelzinnige identificatie van het toestel;

b)

een demontagekaart of explosietekening;

c)

een lijst met de noodzakelijke reparatie- en testapparatuur;

d)

technische details van de onderdelen en diagnosegegevens, zoals theoretische minimale en maximale meetwaarden;

e)

bedradings- en verbindingsschema’s;

f)

diagnostische foutcodes, inclusief eigen codes van de fabrikant;

g)

op het product opgeslagen gegevensbestanden van gemelde incidenten;

h)

een technische handleiding met instructies voor de reparatie van het product, inclusief eenvoudige schakelschema’s van de printplaat, in afzonderlijke stappen;

i)

instructies voor software en firmware (inclusief resetsoftware);

j)

informatie over de wijze waarop in voorkomend geval toegang kan worden verkregen tot op het apparaat opgeslagen gegevensbestanden van gemelde incidenten, met uitzondering van tot een persoon te herleiden gegevens, bijvoorbeeld met betrekking tot het gedrag of de locatie van gebruikers.

2.2.3.

Nadat het laatste exemplaar van het model in de handel is gebracht, zijn essentiële reserveonderdelen (27), nieuw of gebruikt, zoals motoren, batterijen, printplaten en onderdelen die essentieel zijn voor de goede werking van het product, voor professionele reparateurs en eindgebruikers beschikbaar gedurende één extra jaar in vergelijking met de vereisten inzake de beschikbaarheid van reserveonderdelen uit hoofde van Richtlijn 2009/125/EG en op grond van die richtlijn vastgestelde uitvoeringshandelingen. Wanneer de beschikbaarheid van reserveonderdelen voor de desbetreffende producten niet is gereguleerd, zijn essentiële reserveonderdelen beschikbaar gedurende ten minste acht jaar nadat het laatste exemplaar van het model in de handel is gebracht.

2.2.4.

Wanneer de reparatie van het product geen significante gezondheids- en veiligheidsrisico’s meebrengt, stelt de exploitant van de activiteit duidelijke demontage- en reparatie-instructies ter beschikking, onder meer in gedrukte of elektronische vorm of in de vorm van een video, en maakt hij deze openbaar gedurende de levensduur van het product, zodat de producten zonder schade kunnen worden gedemonteerd om essentiële componenten of onderdelen te vervangen met het oog op upgrade of reparatie. Wanneer de reparatie van het product gepaard gaat met significante veiligheidsrisico’s, zorgt de exploitant van de activiteit voor toegang tot onafhankelijke gecertificeerde professionele reparateurs. De website van de exploitant geeft aan hoe professionele reparateurs zich kunnen registreren voor toegang tot relevante informatie of de informatie kunnen delen op een vrij toegankelijke website.

2.2.5.

Voor elektrische en elektronische consumentenapparatuur biedt de exploitant van de activiteit een commerciële garantie voor minimaal drie jaar overeenkomstig de vereisten van artikel 17 van Richtlijn (EU) 2019/771 van het Europees Parlement en de Raad (28), zonder extra kosten.

2.3.

Ontwerp voor hergebruik en herproductie

2.3.1.

Wanneer de producten gegevens kunnen opslaan en de gegevens worden versleuteld, is een softwarefunctie vereist waarmee het apparaat naar de fabrieksinstellingen kan worden teruggezet en waarmee de cryptografische sleutel standaard wordt gewist.

2.3.2.

Wanneer producten opgeslagen gegevens kunnen overdragen, kunnen de opgeslagen gegevens gemakkelijk en volledig naar een ander product worden overgezet met inachtneming van de gegevensbescherming en de vertrouwelijkheid van de gegevens.

2.4.

Ontwerp voor ontmanteling

2.4.1.

Informatie over de omgang met het product aan het einde van de levensduur is voor het publiek beschikbaar gedurende de levensduur van het product, inclusief alle informatie die op grond van Richtlijn 2012/19/EU vereist is. Voor elk type nieuw product dat voor het eerst in de Unie in de handel wordt gebracht, deelt de exploitant van de activiteit overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2012/19/EU kosteloos relevante informatie met centra die de voorbereiding voor hergebruik verrichten en de verwerkings- en recyclinginrichtingen, via het Information for Recyclers Platform (29) of via een ander relevant kanaal. De ontmantelingsinformatie omvat de volgorde van de ontmantelingsstappen en de instrumenten of technologieën die nodig zijn om toegang te krijgen tot het bedoelde onderdeel.

2.4.2.

Voor elektrische en elektronische apparatuur die printplaten, harde schijven, elektromotoren, permanente magneten, batterijen, fluorescentiepoeder of andere componenten die in de Uniewetgeving worden geacht een groot potentieel voor nuttige toepassing van kritieke grondstoffen te hebben, omvat de in punt 2.4.1 bedoelde informatie over de omgang met het product aan het einde van de levensduur een opgave van de kritieke grondstoffen (30) die de componenten ervan doorgaans bevatten, informatie over de locatie van die componenten en over de stappen die voor de afzonderlijke verwijdering ervan vereist zijn.

2.4.3.

De activiteit biedt traceringsinformatie over stoffen die zijn geïdentificeerd als zeer zorgwekkende stof (SVHC) en over stoffen die voldoen aan de criteria voor zeer zorgwekkende stoffen (SVHC) volgens ten minste één van de twee onderstaande openbaarmakingskaders:

a)

productinformatie over stoffen is openbaar beschikbaar in de SCIP-databank (31) voor producten die > 0,1 % (m/m) van een geïdentificeerde zeer zorgwekkende stof bevatten, of in een specifiek publiek instrument dat door het bedrijf ter beschikking wordt gesteld;

b)

productinformatie over stoffen is openbaar beschikbaar volgens IEC62474 (32) (voor elektrische en elektronische apparatuur) en de toekomstige IEC82474-1 (33) (project met dubbel logo).

2.5.

Ontwerp voor recyclebaarheid

De economische activiteit behelst de vervaardiging van producten met aantoonbare superieure recyclebaarheid. De beoordeling van de recyclebaarheid is gebaseerd op EN 45555:2019 (34) of op elke productspecifieke EN-norm op basis van EN 45555:2019. De economische activiteit voldoet aan de volgende vereisten:

a)

er wordt gebruikgemaakt van mengsels met één polymeer of recyclebare polymeren;

b)

kunststof behuizingen bevatten geen ingegoten of verlijmde metalen;

c)

materialen die niet samen kunnen worden gerecycled, zijn gemakkelijk toegankelijk en kunnen worden gescheiden;

d)

verbetering van de recyclebaarheid doet geen afbreuk aan de duurzaamheid van het systeem zelf;

e)

delen van het product die stoffen, mengsels en componenten bevatten die tijdens de depollutie moeten worden verwijderd, zijn gemakkelijk te identificeren, bijvoorbeeld door middel van door de fabrikant ter beschikking gestelde markering voor sorteerdoeleinden die zichtbaar is op het product;

f)

printplaten, harde schijven, elektromotoren, permanente magneten, batterijen, fluorescentiepoeder of andere componenten die in de Uniewetgeving worden geacht een groot potentieel voor nuttige toepassing van kritieke grondstoffen te hebben, zijn gemakkelijk toegankelijk en uit het product verwijderbaar;

g)

onderdelen die de recyclebaarheid volgens het referentiescenario voor de behandeling van producten aan het einde van de levensduur verminderen, zoals kunststof met bepaalde vulstoffen of bepaalde vlamvertragers, zijn gemakkelijk toegankelijk en verwijderbaar;

h)

de voor verbinding, bevestiging of afdichting gebruikte technieken verhinderen niet dat de in Richtlijn 2012/19/EU of in Verordening (EU) 2023/1542 van het Europees Parlement en de Raad (35) inzake batterijen en afgedankte batterijen genoemde onderdelen veilig en gemakkelijk kunnen worden verwijderd, indien aanwezig.

2.6.

Proactieve vervanging van gevaarlijke stoffen

2.6.1.

De economische activiteit behelst de vervaardiging van producten waarbij de proactieve vervanging van gevaarlijke stoffen is aangetoond.

2.6.2.

Het product bevat geen zeer zorgwekkende stoffen die zijn opgenomen in bijlage XIV bij Verordening 1907/2006/EG.

2.6.3.

Vrijstellingen van beperkingen ten aanzien van gevaarlijke stoffen gelden uitsluitend voor de volgende gevallen:

a)

lood in soldeer met een hoge smelttemperatuur die valt onder vrijstelling 7(a) in bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU;

b)

elektrische en elektronische onderdelen die lood in glas of keramiek bevatten en vallen onder de vrijstellingen onder 7(c) van bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU.

2.6.4.

De in onderstaande tabel vermelde gevaarlijke stoffen worden niet op of boven de gespecificeerde concentratiegrens toegevoegd aan of gevormd in de gespecificeerde subsystemen en componenten.

Stoffengroep

Omvang van de beperking

Concentratiegrenzen (indien van toepassing)

i)

Stabilisatoren, kleurstoffen en verontreinigingen van polymeer

De volgende als stabilisator fungerende organische tinverbindingen zijn niet aanwezig in externe kabels:

 

dibutyltinoxide

 

dibutyltindiacetaat

 

dibutyltindilauraat

 

dibutyltinmaleaat

 

dioctyltinoxide

 

dioctyltindilauraat

 

De externe behuizing bevat niet de volgende kleurstoffen: Azokleurstoffen waaruit bij ontleding kankerverwekkende aromatische amines kunnen worden gevormd die in aanhangsel 8 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 worden vermeld, of kleurstofverbindingen die in de lijst met op te geven stoffen van IEC 62474 zijn opgenomen.

N.v.t.

ii)

Stabilisatoren, kleurstoffen en verontreinigingen van polymeer

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) zijn niet aanwezig in concentraties die hoger zijn dan of gelijk zijn aan individuele en totale concentratiegrenzen op externe oppervlakken van kunststof of van synthetisch rubber.

Van de volgende PAK’s worden de aanwezigheid en de concentraties gecontroleerd:

PAK’s beperkt door Verordening (EG) nr. 1907/2006:

 

benzo[a]pyreen benzo[e]pyreen

 

benzo[a]antraceen

 

chryseen

 

benzo[b]fluorantheen

 

benzo[j]fluorantheen

 

benzo[k]fluorantheen

 

dibenzo[a,h]antraceen

 

Andere PAK’s die aan beperkingen zijn onderworpen:

 

acenafteen

 

acenaftyleen

 

antraceen

 

benzo[ghi]peryleen

 

fluorantheen

 

fluoreen

 

indeno[1,2,3-cd]pyreen

 

naftaleen

 

fenantreen

 

pyreen

De individuele concentratiegrenzen voor PAK’s die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1907/2006 aan beperkingen zijn onderworpen, zijn 1 mg/kg

De totale gezamenlijke concentratie voor de 18 PAK’s in de lijst bedraagt niet meer dan 10 mg/kg

iii)

Biociden

Biociden met een beoogd antibacterieel effect

Afwijking voor materiaal dat wordt verkocht in ziekenhuizen en voor toepassingen in de gezondheidszorg

N.v.t.

v)

Glasklaringsmiddelen

Bij de fabricage van glas voor lcd-schermen en schermafdekkingen worden geen arseen en arseenverbindingen gebruikt.

0,0050 % (m/m)

vi)

Kunststoffen op basis van chloor

Kunststof onderdelen > 25 g bevatten geen gechloreerde polymeren.

Opmerking: In het kader van dit specifieke subcriterium wordt kunststof kabelbehuizing niet beschouwd als een “kunststof onderdeel”.

N.v.t.

2.6.5.

De producten bevatten geen halogeen boven de grenswaarden dat kan worden gedetecteerd overeenkomstig de in de bestaande normen voor alle onderdelen ervan gespecificeerde meting: kabels (EN IEC 60754-3), kunststofonderdelen (EN50642), elektronische componenten (EN IEC 61249-2-21 of JS709C), verbruiksgoederen (EN IEC 61249-2_21 en IPC J-STD-004B).

2.6.6.

De producten bevatten geen fluorgas.

2.6.7.

Het gebruik van tetrabroombisfenol A (TBBPA) is alleen toegestaan als reactieve component voor printplaten.

2.7.

Informatie voor klanten:

2.7.1.

De exploitant van de activiteit verstrekt klanten informatie over opties om het product te gebruiken, rekening houdend met de milieuvoordelen, met name de verlenging van de levensduur van de producten die verband houdt met de verschillende standen van het product.

2.7.2.

De exploitant van de activiteit verstrekt de klanten informatie over de terugkoop-, terugverkoop- en terugnameopties voor het product, over gescheiden inzameling en inzamelpunten voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) alsook over opties voor hergebruik. Voor draagbare batterijen wordt informatie verstrekt over gescheiden inzameling en inzamelpunten voor afgedankte batterijen.

2.7.3

Voor elektrische en elektronische apparatuur markeert de exploitant van de activiteit het product op passende wijze met het symbool voor gescheiden inzameling van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur zoals beschreven in bijlage IX bij Richtlijn 2012/19/EU. De exploitant van de activiteit verstrekt de consument relevante informatie over de kosten van milieuvriendelijke inzameling, behandeling en verwijdering van het product, zoals bepaald in artikel 14, lid 1, van die richtlijn.

2.8.

Producentenverantwoordelijkheid:

2.8.1.

Wanneer de exploitant van de activiteit in de lidstaten elektrische en elektronische apparatuur in de handel brengt, stelt hij overeenkomstig Richtlijn 2012/19/EU in alle lidstaten waar het product in de handel wordt gebracht een individuele regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid in of neemt hij deel aan een collectieve regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. De financiële bijdragen aan de collectieve regelingen zijn gebaseerd op ecomodulatie en dekken de kosten van gescheiden inzameling en verwerking van AEEA.

2.8.2.

Voor draagbare batterijen voert de producent in alle lidstaten waar het product in de handel wordt gebracht systemen voor de terugname en inzameling van afgedankte draagbare batterijen in, inclusief inzamelpunten.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

Indien het vervaardigde product koelmiddelen bevat, voldoet het aan de bij Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad (36) vastgestelde GWP-prestaties. De activiteit omvat geen vervaardiging van producten die zwavelhexafluoride (SF6) bevatten.

In voorkomend geval scoort het vervaardigde product niet lager dan de derde significant bevolkte energie-efficiëntieklasse (37) overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad (38) en de op grond van die verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

De activiteit voldoet aan criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

Wat de vervaardiging van draagbare batterijen betreft, voldoen de batterijen aan de toepasselijke duurzaamheidsregels voor het in de handel brengen van batterijen in de Unie, waaronder de beperkingen op het gebruik van gevaarlijke stoffen in batterijen, onder meer uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad (39).

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

2.    Distributie van water, afval- en afvalwaterbeheer en sanering

2.1.   Terugwinning van fosfor uit afvalwater

Beschrijving van de activiteit

Bouw, modernisering, exploitatie en vernieuwing van faciliteiten voor de terugwinning van fosfor uit stedelijke waterzuiveringsinstallaties (waterige fase en slib) en materialen (d.w.z. as) na thermische oxidatie (d.w.z. verbranding) van rioolslib.

De economische activiteit omvat alleen de faciliteiten en processen die de terugwinning van fosfor mogelijk maken, en niet de voorafgaande stappen, zoals afvalwaterzuiverings- of verbrandingsfaciliteiten.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder E37.00, E38.32 en F42.99, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.

Tijdens het in de afvalwaterzuiveringsinstallatie geïntegreerde proces, dat normaliter betrekking heeft op fosforzouten zoals struviet (magnesiumammoniumfosfaat — NH4MgPO4•6H2O), wordt ten minste 15 % van de binnenkomende fosfor teruggewonnen. Alleen het geoogste materiaal, zoals struviet, wordt meegeteld voor de berekening van deze drempel.

2.

Bij terugwinning in een later stadium, na thermische oxidatie van rioolslib met chemische terugwinning van fosfor of na thermische oxidatie van rioolslib met thermochemische terugwinning van fosfor, wordt tijdens het proces ten minste 80 % van de binnenkomende fosfor teruggewonnen uit het respectieve inputmateriaal, zoals rioolslibas.

3.

De aan het systeem onttrokken fosfor wordt gebruikt als bestanddeel van een bemestingsproduct dat voldoet aan Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad (40) of nationale wetgeving inzake meststoffen indien die strenger is, of voor een andere toepassing indien de teruggewonnen fosfor specifieke functies vervult overeenkomstig de respectieve voorschriften.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

N.v.t.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

Belangrijke prestatieparameters, waaronder een massabalans voor fosforpentoxide (P2O5), en belangrijke milieuparameters met betrekking tot de identiteit en kwantiteit van gegenereerde emissies en afvalstromen worden gemonitord.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

2.2.   Productie van alternatieve waterbronnen voor andere doeleinden dan menselijke consumptie

Beschrijving van de activiteit

Bouw, uitbreiding, exploitatie en vernieuwing van faciliteiten voor de productie van teruggewonnen water (41), faciliteiten voor de opvang van (overtollig) regenwater en faciliteiten voor de verzameling en behandeling van grijs water (42).

Deze alternatieve waterbronnen worden gebruikt ter vervanging van uit onttrekking of het waterleidingssysteem afkomstig water en kunnen worden gebruikt voor het aanvullen van aquifers, irrigatie, industrieel hergebruik, recreatie en andere gemeentelijke doeleinden.

De economische activiteit heeft alleen betrekking op de faciliteiten en processen die hergebruik van het water mogelijk maken, zoals faciliteiten voor het aanvullen van aquifers of oppervlaktewateropslagen, en niet op de voorafgaande stappen, zoals primaire en secundaire stappen in de afvalwaterzuiveringsinstallatie, of volgende stappen, die nodig zijn voor het uiteindelijke hergebruik van deze alternatieve waterbronnen, zoals irrigatiesystemen.

De economische activiteit heeft geen betrekking op ontzilting (zie afdeling 5.13 van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139).

Deze economische activiteit heeft geen betrekking op watervoorziening voor menselijke consumptie (zie afdeling 2.1. van bijlage I).

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder E37.00 en F42.9, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.

Voor de productie van teruggewonnen water voldoet de activiteit aan de volgende criteria:

a)

het teruggewonnen water is geschikt voor hergebruik. Voor gebruik in de landbouw voldoet het teruggewonnen water aan de EU-voorschriften, zoals die van Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad (43), en aan nationale wetgeving. Voor ander gebruik dan landbouwirrigatie is de eindkwaliteit van het teruggewonnen water geschikt voor het beoogde doel en in overeenstemming met de bestaande nationale wetgeving en normen;

b)

het project voor hergebruik van water is door de bevoegde autoriteit goedgekeurd in het kader van geïntegreerd waterbeheer, waarbij in overleg met de waterbeheerautoriteiten bij voorrang rekening is gehouden met haalbare opties voor beheer van de vraag naar water en efficiëntiemaatregelen. Dit kan worden aangetoond door de opname ervan in een waterbeheerplan of droogtebeheerplan. Voor hergebruik in de landbouw wordt in de door Verordening (EU) 2020/741 voorgeschreven risicobeheerplannen ten volle rekening gehouden met de beoordeling van de milieurisico’s, ook die welke verband houden met de kwantitatieve toestand van waterlichamen.

2.

Voor faciliteiten voor de opvang van (overtollig) regenwater voldoet de activiteit aan de volgende criteria:

a)

het (overtollige) regenwater wordt aan de bron gescheiden en bevat geen afvalwater;

b)

het water is na een correcte behandeling geschikt voor gebruik, afhankelijk van het verontreinigingsniveau en het latere gebruik;

c)

de faciliteit is opgenomen in een stadsplannings- of vergunningverleningsinstrument, zoals een masterplan of een gemeenteplan.

3.

Voor faciliteiten voor de verzameling en behandeling van grijs water voldoet de activiteit aan de volgende criteria:

a)

het grijze water wordt aan de bron gescheiden;

b)

het water is na een correcte behandeling geschikt voor hergebruik, afhankelijk van het verontreinigingsniveau en het latere hergebruik;

c)

de prestatie blijkt uit een gebouwcertificaat of de technische ontwerpdocumenten.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

Voor de productie van teruggewonnen water is een beoordeling uitgevoerd van de directe broeikasgasemissies van de behandeling voor hergebruik (44). De resultaten worden op verzoek van de beleggers en de cliënten beschikbaar gemaakt.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

Voor de door Verordening (EU) 2020/741 voorgeschreven toepassingen voldoet de activiteit aan die verordening of aan de geldende nationale wetgeving als die strenger is. De aanvulling van aquifers en de infiltratie van afgevloeid oppervlaktewater voldoen aan Richtlijn 2006/118/EG of aan de geldende nationale wetgeving als die strenger is.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

2.3.   Inzameling en vervoer van ongevaarlijk en gevaarlijk afval

Beschrijving van de activiteit

Gescheiden inzameling en vervoer van ongevaarlijk en gevaarlijk (45) afval ter voorbereiding van hergebruik (46) of recycling (47), inclusief de bouw, exploitatie en modernisering van faciliteiten die betrokken zijn bij de inzameling en het vervoer van dergelijk afval, zoals milieuparken en afvaloverslagstations, als middel voor materiaalterugwinning.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder E38.11, E38.12 en F42.9, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.

Al het gescheiden ingezamelde en vervoerde afval dat bij de bron wordt gescheiden, is bestemd voor voorbereiding van hergebruik of recycling.

2.

Bij de bron gescheiden afval bestaande uit i) papier en karton, ii) textiel (48), iii) bioafval, iv) hout, v) glas, vi) afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) of vii) elk soort gevaarlijk afval wordt gescheiden ingezameld (d.w.z. als één enkele fractie) en niet vermengd met andere afvalstromen.

Voor andere bij de bron gescheiden niet-gevaarlijke afvalstoffen dan de bovengenoemde fracties, vindt inzameling in gemengde fracties alleen plaats wanneer is voldaan aan een van de voorwaarden van artikel 10, lid 3, punten a), b) en c), van Richtlijn 2008 van het Europees Parlement en de Raad (49).

Verschillende soorten gevaarlijk afval mogen samen in een doos, kast of iets soortgelijks voor gevaarlijk afval worden geplaatst, mits elk soort afval naar behoren wordt verpakt om het afval in de doos of kast gescheiden te houden en gevaarlijk afval na inzameling bij huishoudens wordt gesorteerd naar soort.

3.

Voor gemeentelijke afvalstromen voldoet de activiteit aan een van de volgende criteria:

a)

de activiteit behelst de inzameling van vast gemeentelijk afval van deur tot deur of bij inzamelpunten met toezicht om te zorgen voor een hoog niveau van gescheiden inzameling en een laag niveau van verontreiniging;

b)

de activiteit behelst gescheiden afvalinzameling in het kader van door de overheid georganiseerde afvalbeheersystemen waarbij afvalproducenten moeten betalen volgens een gedifferentieerde tariefstelling (Diftar), ten minste voor de stroom restafval, of er zijn andere soorten economische instrumenten die afvalscheiding aan de bron stimuleren (50);

c)

de activiteit behelst gescheiden afvalinzameling buiten de door de overheid georganiseerde afvalbeheersystemen waarbij statiegeldregelingen of andere soorten economische instrumenten die afvalscheiding aan de bron stimuleren worden toegepast.

4.

De activiteit omvat voortdurende monitoring en beoordeling van de kwantiteit en kwaliteit van het ingezamelde afval aan de hand van vooraf gedefinieerde kernprestatie-indicatoren (KPI’s) om aan alle volgende criteria te voldoen:

a)

rapportageverplichtingen jegens relevante belanghebbenden, zoals overheidsinstanties en regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid;

b)

periodieke verstrekking van informatie aan afvalproducenten en het grote publiek, in samenwerking met relevante belanghebbenden, zoals overheidsinstanties en regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid;

c)

identificatie van de behoefte aan corrigerende maatregelen en uitvoering van die maatregelen indien de KPI’s afwijken van toepasselijke streefcijfers of benchmarks, in samenwerking met relevante belanghebbenden, zoals overheidsinstanties en regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

N.v.t.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

1.

Bij de activiteit wordt gebruikgemaakt van vuilniswagens die voldoen aan ten minste Euro V-normen (51).

2.

Gevaarlijk afval wordt gescheiden van niet-gevaarlijk afval ingezameld om kruisverontreiniging te voorkomen. Er worden passende maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat gevaarlijke afvalstoffen tijdens gescheiden inzameling en vervoer niet worden gemengd met andere categorieën gevaarlijke afvalstoffen, noch met andere afvalstoffen, stoffen of materialen. Onder mengen wordt ook het verdunnen van gevaarlijke stoffen verstaan.

3.

Door correcte inzameling en verwerking wordt lekkage van gevaarlijke afvalstoffen voorkomen tijdens de inzameling, het vervoer, de opslag en de aflevering bij de verwerkingsinstallatie die gevaarlijk afval mag verwerken.

4.

Gevaarlijk afval is tijdens de inzameling, het vervoer en de tijdelijke opslag verpakt en gelabeld overeenkomstig de geldende internationale en Uniale normen.

5.

De inzamelaar van gevaarlijk afval voldoet aan de in de geldende nationale en Uniale wetgeving opgenomen registratieverplichtingen, onder meer wat betreft hoeveelheid, aard, oorsprong, bestemming, frequentie van inzameling, vervoerswijze en verwerkingssmethode.

6.

Voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA):

a)

de belangrijkste categorieën afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, die zijn opgenomen in bijlage III bij Richtlijn 2012/19/EU, worden gescheiden ingezameld;

b)

bij inzameling en vervoer blijft de integriteit van AEEA bewaard en wordt lekkage van gevaarlijke stoffen, zoals ozonafbrekende stoffen, gefluoreerde broeikasgassen of kwik uit fluorescentielampen, voorkomen.

7.

Om de risico’s voor het milieu, de gezondheid en de veiligheid te beheren wordt door de voor inzameling en logistiek verantwoordelijke onderneming een beheersysteem opgezet.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

N.v.t.

2.4.   Behandeling van gevaarlijk afval

Beschrijving van de activiteit

Bouw, modernisering en exploitatie van specifieke faciliteiten voor de verwerking van gevaarlijk afval ten behoeve van materiaalterugwinning.

Deze economische activiteit omvat materiaalterugwinningsactiviteiten in situ en ex situ voor afval dat overeenkomstig de bij Beschikking 2000/532/EG van de Commissie (52) vastgestelde Europese afvalstoffenlijst en overeenkomstig bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG als gevaarlijk afval is aangemerkt. Hierbij gaat het om de volgende stromen:

a)

terugwinning of regeneratie van oplosmiddelen;

b)

regeneratie van zuren en basen;

c)

recycling of terugwinning van andere anorganische materialen dan metalen of metaalverbindingen;

d)

terugwinning van bestanddelen die worden gebruikt om vervuiling tegen te gaan;

e)

terugwinning van bestanddelen uit katalysatoren;

f)

regeneratie van smeerolie en andere industriële afgewerkte olie (behalve voor gebruik als brandstof of voor verbranding).

De economische activiteit omvat geen hergebruik van stoffen die niet als afval gelden, zoals bijproducten of residuen van productieactiviteiten, in overeenstemming met artikel 5 van Richtlijn 2008/98/EG.

De economische activiteit heeft geen betrekking op de terugwinning van materiaal uit batterijen, afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA), afgedankte voertuigen en anorganische verbrandingsproducten, zoals as, slakken of stof. De economische activiteit heeft geen betrekking op de behandeling en terugwinning van kernafval.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder E38.22, E38.32 en F42.9, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.

De activiteiten behelzen materiaalterugwinning van secundaire grondstoffen (inclusief chemische stoffen en kritieke grondstoffen) uit aan de bron gescheiden gevaarlijk afval.

2.

De teruggewonnen materialen vervangen primaire grondstoffen, inclusief kritieke grondstoffen, of chemische stoffen bij productieprocessen (53).

3.

De teruggewonnen materialen voldoen aan de geldende sectorale specificaties, geharmoniseerde normen of eindeafvalcriteria, alsook aan de geldende Uniale en nationale wetgeving.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

De activiteit zorgt op levenscyclusbasis niet voor een toename van de broeikasgasemissies in vergelijking met de productie op basis van de gelijkwaardige primaire grondstof(fen).

De broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus worden berekend volgens Aanbeveling 2013/179/EU dan wel volgens ISO 14067:2018 (54) of ISO 14064-1:2018 (55). De gekwantificeerde broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus worden gecontroleerd door een onafhankelijke derde.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

Er worden relevante technieken ingezet voor de bescherming van water en mariene hulpbronnen, overeenkomstig de BBT-conclusies voor afvalbehandeling (56).

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

Alle teruggewonnen stoffen en mengsels voldoen aan de desbetreffende geldende wetgeving, zoals Verordening (EG) nr. 1907/2006, Verordening (EU) 2019/1021, Verordening (EG) nr. 1272/2008 en Richtlijn 2008/98/EG.

Bij de activiteit worden relevante technieken ingezet voor de preventie en bestrijding van verontreiniging, overeenkomstig de BBT-conclusies voor afvalbehandeling (57). De activiteit voldoet aan de relevante geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s).

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

2.5.   Terugwinning van bioafval door anaerobe vergisting of compostering

Beschrijving van de activiteit

Bouw en exploitatie van installaties voor de behandeling van gescheiden ingezameld bioafval door middel van anaërobe vergisting of compostering waarbij biogas, biomethaan, digestaat, compost of chemische stoffen worden geproduceerd en gebruikt.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder E38.21 en F42.9, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.

Het bioafval dat voor anaerobe vergisting of compostering wordt gebruikt, wordt bij de bron gescheiden en afzonderlijk ingezameld. Indien bioafval in biologisch afbreekbare zakken wordt ingezameld, voldoen de zakken aan de passende composteerbaarheidscertificeringsnorm EN 13432:2000 (58).

2.

In deze anaerobevergistingsinstallaties vormt bij de bron gescheiden bioafval uit gescheiden inzameling, gemeten in gewicht, ten minste 70 % van de grondstoffeninstroom als jaargemiddelde. Co-vergisting mag betrekking hebben op maximaal 30 % van de grondstoffeninstroom voor geavanceerde bio-energie vermeld in bijlage IX bij Richtlijn (EU) 2018/2001, die geen verontreinigde grondstoffen van de biomassafractie van gemengd stedelijk en industrieel afval. De instroom bevat geen grondstoffen die worden uitgesloten in deel II van bijlage II bij Verordening (EU) 2019/1009 voor bestanddelencategorie 3 (Component Material Category 3— CMC 3) (compost), overeenkomstig punt c) van die categorie, en voor CMC 5 (ander digestaat dan digestaat van verse gewassen), overeenkomstig punt c) van die categorie.

3.

De activiteit behelst de productie van een van de volgende:

a)

compost of digestaat dat voldoet aan Verordening (EU) 2019/1009, met name aan de vereisten van bijlage II inzake CMC’s, waarbij specifiek wordt verwezen naar CMC 3 (compost) en CMC 5 (ander digestaat dan digestaat van verse gewassen), of aan nationale regels inzake meststoffen en bodemverbeteraars met gelijke of strengere vereisten dan die van Verordening 2019/1009;

b)

chemische stoffen door middel van de omzetting van organisch afval in carboxylaten, carbonzuren of polymeren door fermentatie met gemengde culturen.

4.

Kwaliteitsborging van het productieproces wordt verricht met gebruikmaking van module D1 als beschreven in Verordening (EU) 2019/1009.

5.

Compost en digestaat die aan Verordening (EU) 2019/1009 of gelijkwaardige nationale voorschriften voldoen, worden niet gestort.

Digestaat wordt bij voorkeur gecomposteerd na anearobe vergisting om de voordelen voor de bodem waarop het wordt aangebracht zo groot mogelijk te maken en agromilieuproblemen zoals het vrijkomen van ammoniak en nitraten tot een minimum te beperken.

6.

Wanneer anearobe vergisting wordt toegepast, wordt het geproduceerde biogas rechtstreeks gebruikt voor de opwekking van elektriciteit of warmte, opgewerkt tot biomethaan voor gebruik als brandstof, rechtstreeks in het gasnet geïnjecteerd en verder gebruikt voor energiedoeleinden ter vervanging van aardgas, gebruikt als grondstof voor de industrie om andere chemische stoffen te produceren of omgezet in waterstof voor gebruik als brandstof.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

De installatie beschikt over een monitoring- en noodplan om methaanlekkage tot een minimum te beperken.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

Voor anaerobevergistingsinstallaties die meer dan 100 ton per dag verwerken en voor composteerinstallaties die meer dan 75 ton per dag verwerken, voldoet de activiteit aan de BBT-conclusies voor afvalbehandeling (59) of aan gelijkwaardige of strengere nationale voorschriften, om de emissies in de lucht te beperken en de algehele milieuprestatie te verbeteren alsook de afvalinput te selecteren en de belangrijkste afval- en procesparameters te monitoren of te beheersen.

De emissies in lucht en water liggen binnen het bereik van of onder de met de beste beschikbare technieke geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s) voor, respectievelijk, anaerobe enaerobe behandeling van afval in de meest recente beschikbare BBT-conclusies, waaronder de BBT-conclusies voor afvalbehandeling (60).

Voor anaerobe vergisting wordt het stikstofgehalte van het digestaat dat als meststof of bodemverbeteraar wordt gebruikt, meegedeeld aan de koper of de entiteit die het digestaat afneemt, ofwel overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1009, ofwel met een tolerantie van ± 25 %.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

2.6.   Verwijdering van verontreiniging en ontmanteling van afgedankte producten

Beschrijving van de activiteit

De bouw, exploitatie en modernisatie van installaties voor het ontmantelen en depollueren van complexe afgedankte producten, roerende goederen en onderdelen daarvan voor materiaalterugwinning of voorbereiding voor hergebruik van componenten.

De economische activiteit omvat de ontmanteling van alle soorten afgedankte producten, roerende goederen en componenten daarvan, zoals auto’s, schepen en elektrische en elektronische apparatuur, voor materiaalterugwinning.

De economische activiteit heeft geen betrekking op de behandeling van gescheiden ingezamelde of tijdens ontmantelings- en depollutieactiviteiten verwijderde batterijen, en evenmin op de sloop van gebouwen en andere structuren (zie afdeling 3.3 van deze bijlage).

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder E38.31, E38.32 en E42.99, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.

De economische activiteit behelst ontmanteling en depollutie van gescheiden ingezameld afval, in geavanceerde installaties, van complexe afgedankte producten, zoals auto’s, elektrische en elektronische apparatuur of schepen, om:

a)

onderdelen en componenten te verzamelen die geschikt zijn voor hergebruik;

b)

fracties van niet-gevaarlijk en gevaarlijk afval die geschikt zijn voor materiaalterugwinning, inclusief terugwinning van kritieke grondstoffen, te scheiden;

c)

gevaarlijke stoffen, mengsels en componenten te verwijderen, zodat zij tijdens het verwerkingsproces in een identificeerbare (61) stroom of als identificeerbaar deel van een stroom zijn afgescheiden, en ze door te sturen naar installaties met een vergunning voor een correcte verwerking, inclusief verwijdering van gevaarlijk afval;

d)

documentatie bij te voegen over de materialen die voor verdere verwerking of hergebruik worden doorgestuurd.

2.

De economische activiteit van ontmanteling en depollutie van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur voldoet aan de vereisten van artikel 8 van Richtlijn 2012/19/EU en de bijlagen VII en VIII bij die richtlijn. De economische activiteit van ontmanteling en depollutie van afgedankte voertuigen voldoet aan de vereisten van de artikelen 6 en 7 van Richtlijn 2000/53/EG en bijlage I bij die richtlijn.

3.

Voor de ontmanteling en depollutie van sloopschepen is de inrichting opgenomen in de Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen, zoals vastgesteld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/2323 van de Commissie (62). Voor de bouw van een nieuwe inrichting of de modernisering van een bestaande inrichting die nog niet in de Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen is opgenomen, voldoet de inrichting aan alle voorschriften van artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad (63) en heeft zij een aanvraag ingediend om te worden opgenomen in de Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen.

4.

Voor de ontmanteling en depollutie van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) en afgedankte voertuigen is afval afkomstig van inzamelpunten die voldoen aan de toepasselijke voorschriften van Uniale (64) en nationale wetgeving.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

N.v.t.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

1.

De inrichting is uitgerust om gevaarlijke stoffen, mengsels en componenten die tijdens de depollutieactiviteiten zijn verwijderd, veilig en op milieuhygiënisch verantwoorde wijze te beheren en op te slaan.

2.

Wat autowrakken betreft, voldoet de installatie aan de voorschriften voor terreinen voor opslag en verwerking en voor verwerkingshandelingen voor de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen die zijn vastgesteld in bijlage I bij Richtlijn 2000/53/EG.

3.

Wat afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) betreft, voldoet de installatie aan de voorschriften inzake passende verwerking van artikel 8 van Richtlijn 2012/19/EU, met name aan de voorschriften van bijlage VII bij die richtlijn inzake selectieve behandeling van materialen en onderdelen van AEEA en van bijlage VIII bij die richtlijn voor opslag en verwerkingshandelingen.

De inrichting voldoet aan de normatieve voorschriften met betrekking tot haar depollutieactiviteiten die zijn vastgesteld in de normen EN 50625-1:2014 (65), EN 50625-2-1:2014 (66), EN 50625-2-2:2015 (67), EN 50625-2-3:2017 (68) en EN 50625-2-4:2017 (69).

De uitvoering van dergelijke maatregelen kan ook worden aangetoond door naleving van wettelijke voorschriften die gelijkwaardig zijn aan die van de bovengenoemde EN-normen.

Voor de verwerking van AEEA die vluchtige fluorkoolstoffen (VFK’s) en vluchtige koolwaterstoffen (VKW’s) bevat en AEEA die kwik bevat, liggen de emissies binnen het bereik van of onder de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s) zoals uiteengezet in de BBT-conclusies voor afvalbehandeling (70).

4.

Wat scheepsrecycling betreft, voldoet de inrichting aan de voorschriften van artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1257/2013 en is zij opgenomen in de bij die verordening vastgestelde Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen. De inrichting voldoet aan de voorschriften van artikel 7 van die verordening met betrekking tot de voorbereiding van een scheepsspecifiek recyclingplan voorafgaand aan recycling van een schip.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

2.7.   Sortering en terugwinning van ongevaarlijke afvalstoffen

Beschrijving van de activiteit

Bouw, modernisering en exploitatie van installaties voor het sorteren of terugwinnen van niet-gevaarlijke afvalstromen met verwerking tot secundaire grondstoffen van hoge kwaliteit door middel van een mechanisch omzettingsproces.

De economische activiteit omvat niet het sorteren en terugwinnen van brandbare fracties uit gemengd restafval voor de productie van uit afval verkregen brandstof, zoals in mechanische en biologische verwerkingsinstallaties.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder E38.32 en F42.9, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.   Oorsprong van de grondstoffen

Het niet-gevaarlijke afval is afkomstig uit een of meer van de volgende bronnen:

a)

gescheiden ingezameld en vervoerd afval, inclusief in gemengde fracties (71);

b)

niet-gevaarlijke afvalfracties afkomstig van ontmanteling en depollutie van afgedankte producten;

c)

bouw- en sloopafval afkomstig van selectieve sloop of anderszins gescheiden aan de bron;

d)

niet-gevaarlijke afvalfracties afkomstig van de sortering van gemengd afval dat bestemd is voor recycling, wanneer de inrichting voldoet aan bepaalde prestatiekwaliteitscriteria en het afval afkomstig is van gebieden die voldoen aan de verplichtingen inzake gescheiden inzameling van Richtlijn 2008/98/EG.

2.   Materiaalterugwinning

De activiteit bereikt of overschrijdt bestaande installatiespecifieke materiaalterugwinningspercentages van materialen die door de bevoegde autoriteiten zijn vastgesteld in toepasselijke afvalbeheerplannen, -vergunningen of -contracten of in het kader van regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. De installatie past intern gedefinieerde kernprestatie-indicatoren (KPI’s) toe om de prestaties of het bereiken van de toepasselijke terugwinningspercentages te volgen.

Voor materialen waarvoor gescheiden inzameling verplicht is, verwerkt de activiteit, uitgedrukt in gewicht, ten minste 50 % van het verwerkte gescheiden ingezamelde niet-gevaarlijke afval in secundaire grondstoffen die geschikt zijn voor de vervanging van primaire grondstoffen in productieprocessen.

3.   Correct beheer van afvalstoffen

De installatie voor de terugwinning van niet-gevaarlijke afvalstoffen heeft beste beschikbare technieken geïmplementeerd op basis van BBT 2 inzake de verbetering van de algehele milieuprestatie van de installatie als beschreven in de BBT-conclusies voor afvalbehandeling (72) waaronder:

a)

een afvalkarakteriseringsprocedure en een strikte afvalaanvaardingsprocedure met betrekking tot de kwaliteit van binnenkomend afval;

b)

een volgsysteem en een inventaris om de locatie en de hoeveelheid afval in de installatie te volgen;

c)

een kwaliteitsbeheersysteem voor de output om ervoor te zorgen dat de output van de afvalverwerking in overeenstemming is met de toepasselijke kwaliteitseisen of -normen, waarbij bijvoorbeeld gebruik wordt gemaakt van bestaande EN- of ISO-normen;

d)

relevante afvalscheidingsmaatregelen of -procedures om ervoor te zorgen dat afval na scheiding ook gescheiden blijft afhankelijk van de eigenschappen ervan, teneinde de opslag en verwerking gemakkelijker en ecologisch veiliger te maken;

e)

relevante maatregelen om ervoor te zorgen dat afval compatibel is voordat het wordt gemengd;

f)

de installatie heeft sorteer- en materiaalterugwinningstechnologie en -processen ingevoerd om te voldoen aan de relevante technische specificaties, kwaliteitsnormen of eindeafvalcriteria. De activiteit maakt gebruik van geavanceerde technologieën die geschikt zijn voor de verwerkte afvalfracties, inclusief optische scheiding door nabij-infraroodspectroscopie of röntgensystemen, scheiding naar dichtheid, magnetische scheiding of scheiding naar grootte.

4.   Kwaliteit van secundaire grondstoffen

De activiteit behelst omzetting van of het mogelijk maken van omzetting van afval in secundaire grondstoffen, waaronder kritieke grondstoffen, die geschikt zijn voor de vervanging van primaire grondstoffen in productieprocessen.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

N.v.t.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

Voor activiteiten die onder het toepassingsgebied van de BBT-conclusies voor afvalbehandeling vallen (73), worden in de activiteit de relevante technieken voor preventie en bestrijding van verontreiniging toegepast en wordt voldaan aan de desbetreffende geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s).

Recyclinginstallaties voor kunststoffen hebben vóór de lozing van waswater filtratie geïnstalleerd die ten minste 75 % van het microplastic > 5 μm kan verwijderen.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

3.    Bouw- en vastgoedactiviteiten

3.1.   Bouw van nieuwe gebouwen

Beschrijving van de activiteit

De ontwikkeling van bouwprojecten voor al dan niet voor bewoning bestemde gebouwen door het samenbrengen van financiële, technische en fysieke middelen met het oog op verkoop van het gebouw bij oplevering of op een later tijdstip, alsook de bouw van volledige al dan niet voor bewoning bestemde gebouwen, voor eigen rekening met het oog op verkoop of voor een vast bedrag of op contractbasis.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder F41.1, F41.2 en F43, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.

Al het geproduceerde bouw- en sloopafval wordt verwerkt in overeenstemming met de afvalwetgeving van de Unie en met de volledige checklist van het EU-protocol inzake beheer van bouw- en sloopafval, met name door sorteersystemen en audits voorafgaand aan de sloop in te stellen (74). De voorbereiding voor hergebruik (75) of recycling (76) van het niet-gevaarlijke bouw- en sloopafval dat op de bouwplaats wordt geproduceerd, betreft ten minste 90 % (van de massa in kilogram), exclusief opvulling (77). Dit geldt niet voor in de natuur voorkomend materiaal als bedoeld in categorie 17 05 04 van de bij Beschikking 2000/532/EG vastgestelde Europese lijst van afvalstoffen. De exploitant van de activiteit toont aan dat de drempel van 90 % wordt nageleefd door verslag uit te brengen over Level(s) indicator 2.2 (78) met gebruikmaking van het Level 2-rapportageformaat voor verschillende afvalstromen.

2.

Het aardopwarmingsvermogen (GWP) gedurende de levenscyclus van het gebouw waartoe de bouw heeft geleid, is berekend voor elke fase van de levenscyclus en wordt op verzoek aan beleggers en cliënten bekendgemaakt (79).

3.

Bouwontwerpen en -technieken ondersteunen circulariteit door de integratie van concepten voor ontwerp met het oog op aanpasbaarheid en deconstructie, zoals beschreven in respectievelijk Level(s) indicatoren 2.3 en 2.4. Naleving van deze eis wordt aangetoond door op niveau 2 verslag uit te brengen over de Level(s) indicatoren 2.3 (80) en 2.4 (81).

4.

Het gebruik van primaire grondstoffen bij de bouw van het gebouw wordt door het gebruik van secundaire grondstoffen tot een minimum beperkt (82). De exploitant van de activiteit zorgt ervoor dat de drie zwaarste materiaalcategorieën die voor de bouw van het gebouw worden gebruikt, gemeten naar massa in kilogram, voldoen aan de volgende maximale totale hoeveelheden primaire grondstoffen:

a)

voor het gecombineerde totaal aan beton (83), natuursteen of geagglomereerde steen is ten hoogste 70 % van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen;

b)

voor het gecombineerde totaal aan bakstenen, tegels, keramiek is ten hoogste 70 % van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen;

c)

voor biogebaseerde materialen (84) is ten hoogste 80 % van het totale materiaal afkomstig van primaire grondstoffen;

d)

voor het gecombineerde totaal aan glas, minerale isolatie is ten hoogste 70 % van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen;

e)

voor niet-biogebaseerde kunststoffen is ten hoogste 50 % van het totale materiaal afkomstig van primaire grondstoffen;

f)

voor metalen is ten hoogste 30 % van het totale materiaal afkomstig van primaire grondstoffen;

g)

voor gips is ten hoogste 65 % van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen.

De drempelwaarden worden berekend door de secundaire grondstof af te trekken van de totale hoeveelheid van elke materiaalcategorie die in de werken wordt gebruikt, gemeten naar massa in kilogram. Indien geen informatie over het recyclinggehalte van een bouwproduct beschikbaar is, wordt het geacht voor 100 % uit primaire grondstoffen te bestaan. Om de afvalhiërarchie te respecteren en dus de voorkeur te geven aan hergebruik boven recycling, moeten hergebruikte bouwproducten, inclusief die welke ter plaatse opnieuw bewerkte niet-afvalmaterialen bevatten, worden beschouwd als producten die geen primaire grondstoffen bevatten. Naleving van dit criterium wordt aangetoond door rapportage overeenkomstig de Level(s) indicator 2.1 (85).

5.

De exploitant van de activiteit gebruikt elektronische instrumenten om de kenmerken van het gebouw zoals het gebouwd is, inclusief de gebruikte materialen en onderdelen, te beschrijven met het oog op toekomstig onderhoud, terugwinning en hergebruik, bijvoorbeeld door gebruik te maken van EN ISO 22057:2022 om milieuproductverklaringen (EPD’s) te verstrekken (86). De informatie wordt in digitaal formaat opgeslagen en op verzoek ter beschikking gesteld aan beleggers en cliënten. Bovendien zorgt de exploitant ervoor dat deze informatie na de gebruiksduur van het gebouw op lange termijn wordt bewaard door gebruik te maken van de informatiebeheersystemen van nationale instrumenten, zoals het kadaster of openbaar register.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

Het gebouw is niet bestemd voor delving, opslag, vervoer of productie van fossiele brandstoffen.

De vraag naar primaire energie (87), die maatgevend is voor de energieprestatie van het gebouw waartoe de bouw heeft geleid, ligt niet boven de drempel voor bijna-energieneutrale gebouwen die in nationale regelgeving tot omzetting van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad (88) is vastgesteld. De energieprestatie wordt gecertificeerd met een energieprestatiecertificaat (EPC) voor de oorspronkelijke situatie.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

Indien de volgende watertoestellen geïnstalleerd zijn, tenzij in voor bewoning bestemde bouweenheden, wordt het waterverbruik ervan bevestigd aan de hand van technische informatiebladen, een bouwcertificaat of een bestaand productetiket in de Unie, overeenkomstig de technische specificaties in aanhangsel E van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139:

a)

wastafelkranen en keukenkranen hebben een maximale waterstroom van 6 liter/min;

b)

douches hebben een maximale waterstroom van 8 liter/min;

c)

wc’s, met inbegrip van duoblokken, potten en waterreservoirs, hebben een volledig spoelvolume van maximaal 6 liter en een maximaal gemiddeld spoelvolume van 3,5 liter;

d)

urinoirs gebruiken maximaal 2 liter/pot/uur. Spoelurinoirs hebben een maximaal volledig spoelvolume van 1 liter.

Om effecten van de bouwplaats te vermijden, voldoet de activiteit aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

De bij de bouw gebruikte bouwcomponenten en -materialen voldoen aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

De bij de bouw gebruikte bouwcomponenten en -materialen die met gebruikers in contact kunnen komen (89), stoten minder dan 0,06 mg formaldehyde per m3 testkamerlucht uit, bij testen onder de voorwaarden die in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 zijn vastgesteld, en minder dan 0,001 mg van de andere categorieën 1A en 1B kankerverwekkende vluchtige organische verbindingen per m3 testkamerlucht, bij testen volgens CEN/EN 16516 (90) of ISO 16000-3:2011 (91) of andere gelijkwaardige gestandaardiseerde testomstandigheden en bepalingsmethoden (92).

Wanneer de nieuwe constructie zich op een potentieel verontreinigd terrein bevindt (brownfieldterrein), is het terrein onderzocht op potentieel verontreinigende stoffen, bijvoorbeeld aan de hand van de norm ISO 18400 (93).

Er worden maatregelen genomen om het lawaai, stof en de uitstoot van verontreinigende stoffen tijdens bouw- of onderhoudswerken te beperken.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

De nieuwe constructie is niet gebouwd op een van de volgende elementen:

a)

bouwland en cultuurgrond met matige tot hoge bodemvruchtbaarheid en ondergrondse biodiversiteit, zoals vermeld in het Lucas-onderzoek van de EU (94);

b)

onbebouwd terrein met erkende hoge biodiversiteitswaarde en land dat dient als habitat voor bedreigde soorten (flora en fauna) die op de Europese rode lijst (95) of de rode lijst van de IUCN (96) zijn opgenomen;

c)

grond die voldoet aan de in het nationale recht opgenomen definitie van bos die in de nationale broeikasgasinventaris wordt gebruikt of, indien die definitie niet beschikbaar is, aan de FAO-definitie van bos (97).

3.2.   Renovatie van bestaande gebouwen

Beschrijving van de activiteit

De bouw en civieltechnische werken of de voorbereiding daarvan.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder F41 en F43, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.

Al het geproduceerde bouw- en sloopafval wordt verwerkt in overeenstemming met de afvalwetgeving van de Unie en de volledige checklist van het EU-protocol inzake beheer van bouw- en sloopafval, met name door sorteersystemen en aan de sloop voorafgaande audits in te stellen (98). De voorbereiding voor hergebruik (99) of recycling (100) van het niet-gevaarlijke bouw- en sloopafval dat op de bouwplaats wordt geproduceerd, betreft ten minste 70 % (van de massa in kilogram), exclusief opvulling (101). Dit geldt niet voor in de natuur voorkomend materiaal als bedoeld in categorie 17 05 04 van de bij Beschikking 2000/532/EG vastgestelde Europese lijst van afvalstoffen. De exploitant van de activiteit toont aan dat de drempel van 70 % wordt nageleefd door verslag uit te brengen over Level(s) indicator 2.2 (102) met gebruikmaking van het Level 2-rapportageformaat voor verschillende afvalstromen.

2.

Het aardopwarmingsvermogen (GWP) (103) van de renovatiewerkzaamheden aan het gebouw is berekend voor elke fase van de levenscyclus vanaf het punt van renovatie en wordt op verzoek aan beleggers en cliënten bekendgemaakt.

3.

Bouwontwerpen en -technieken ondersteunen circulariteit door de integratie van concepten voor ontwerp met het oog op aanpasbaarheid en deconstructie, zoals beschreven in respectievelijk Level(s) indicatoren 2.3 en 2.4. De exploitant van de activiteit toont naleving van deze eis aan door op niveau 2 verslag uit te brengen over de Level(s) indicatoren 2.3 (104) en 2.4 (105).

4.

Ten minste 50 % van het oorspronkelijke gebouw wordt behouden. Dit moet worden berekend op basis van de bruto externe vloeroppervlakte van het oorspronkelijke gebouw aan de hand van de toepasselijke nationale of regionale meetmethode, dan wel aan de hand van de definitie van “IPMS 1” in de International Property Measurement Standards (106).

5.

Het gebruik van primaire grondstoffen bij de renovatie van het gebouw wordt door het gebruik van secundaire grondstoffen tot een minimum beperkt (107). De exploitant van de activiteit zorgt ervoor dat de drie zwaarste materiaalcategorieën die bij de renovatie van het gebouw aan het gebouw zijn toegevoegd, gemeten naar massa in kilogram, voldoen aan de volgende drempels met betrekking tot de maximale hoeveelheid gebruikte primaire grondstoffen:

a)

voor het gecombineerde totaal aan beton (108), natuursteen of geagglomereerde steen is ten hoogste 85 % van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen;

b)

voor het gecombineerde totaal aan bakstenen, tegels, keramiek is ten hoogste 85 % van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen;

c)

voor biogebaseerde materialen (109) is ten hoogste 90 % van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen;

d)

voor het gecombineerde totaal aan glas, minerale isolatie is ten hoogste 85 % van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen;

e)

voor niet-biogebaseerde kunststoffen is ten hoogste 75 % van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen;

f)

voor metalen is ten hoogste 65 % van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen;

g)

voor gips is ten hoogste 83 % van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen.

De drempelwaarden worden berekend door de secundaire grondstof af te trekken van de totale hoeveelheid van elke materiaalcategorie die in de werken wordt gebruikt, gemeten naar massa in kilogram. Indien geen informatie over het recyclinggehalte van het bouwproduct beschikbaar is, wordt het geacht voor 100 % uit primaire grondstoffen te bestaan. Om de afvalhiërarchie te respecteren en dus de voorkeur te geven aan hergebruik boven recycling, moeten hergebruikte bouwproducten, inclusief die welke ter plaatse opnieuw bewerkte niet-afvalmaterialen bevatten, worden beschouwd als producten die geen primaire grondstoffen bevatten. Naleving van dit criterium wordt aangetoond door rapportage overeenkomstig de Level(s) indicator 2.1 (110).

6.

De exploitant van de activiteit gebruikt elektronische instrumenten om de kenmerken van het gebouw zoals het gebouwd is, inclusief de gebruikte materialen en onderdelen, te beschrijven met het oog op toekomstig onderhoud, terugwinning en hergebruik, bijvoorbeeld door gebruik te maken van EN ISO 22057:2022 om milieuproductverklaringen (EPD’s) te verstrekken (111). De informatie wordt in digitaal formaat opgeslagen en op verzoek ter beschikking gesteld aan beleggers en cliënten. Bovendien zorgt de exploitant van de activiteit ervoor dat deze informatie na de gebruiksduur van het gebouw op lange termijn wordt bewaard door gebruik te maken van de informatiebeheersystemen van nationale instrumenten, zoals het kadaster of openbaar register.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

Het gebouw is niet bestemd voor delving, opslag, vervoer of productie van fossiele brandstoffen.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

Indien in het kader van de renovatiewerken de volgende watertoestellen geïnstalleerd zijn, tenzij bij renovatiewerken in voor bewoning bestemde bouweenheden, wordt het waterverbruik ervan bevestigd aan de hand van technische informatiebladen, een bouwcertificaat of een bestaand productetiket in de Unie, overeenkomstig de technische specificaties in aanhangsel E van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139:

a)

wastafelkranen en keukenkranen hebben een maximale waterstroom van 6 liter/min;

b)

douches hebben een maximale waterstroom van 8 liter/min;

c)

wc’s, met inbegrip van duoblokken, potten en waterreservoirs, hebben een volledig spoelvolume van maximaal 6 liter en een maximaal gemiddeld spoelvolume van 3,5 liter;

d)

urinoirs gebruiken maximaal 2 liter/pot/uur. Spoelurinoirs hebben een maximaal volledig spoelvolume van 1 liter.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

De bij de bouw gebruikte bouwcomponenten en -materialen voldoen aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

De bij de bouw gebruikte bouwcomponenten en -materialen die met gebruikers in contact kunnen komen (112), stoten minder dan 0,06 mg formaldehyde per m3 testkamerlucht uit, bij testen onder de voorwaarden die in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 zijn vastgesteld, en minder dan 0,001 mg van de andere categorieën 1A en 1B kankerverwekkende vluchtige organische verbindingen per m3 testkamerlucht, bij testen volgens EN 16516 of ISO 16000-3:2011 (113) of andere gelijkwaardige gestandaardiseerde testomstandigheden en bepalingsmethoden.

Er worden maatregelen genomen om het lawaai, stof en de uitstoot van verontreinigende stoffen tijdens bouw- of onderhoudswerken te beperken.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

N.v.t.

3.3.   Sloop van gebouwen en andere bouwwerken

Beschrijving van de activiteit

Sloop van gebouwen, wegen en start- en landingsbanen, spoorwegen, bruggen, tunnels, afvalwaterzuiveringsinstallaties, waterzuiveringsinstallaties, pijpleidingen, putten en boorgaten, elektriciteitsopwekkingsinstallaties, chemische installaties, dammen en reservoirs, mijnen en steengroeven, offshoreconstructies, nearshorewerken, havens, waterwegwerken of landvorming en -aanwinning (114).

Voor projecten in verband met de activiteiten “Bouw van nieuwe gebouwen” of “Renovatie van bestaande gebouwen” (zie de afdelingen 3.1 en 3.2 van deze bijlage) zijn, wanneer de sloopwerkzaamheden en de bouw- of renovatiewerkzaamheden in het kader van hetzelfde contract worden aanbesteed, de technische screeningcriteria voor de bouw- of renovatieactiviteiten van toepassing.

De economische activiteit omvat niet de sloop van gebouwen en andere bouwwerken in het kader van de activiteit “Sanering van verontreinigde terreinen en gebieden” (zie afdeling 2.4 van bijlage III).

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan NACE-code F43.1 overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.

Voorafgaand aan het begin van de sloopactiviteit worden ten minste de volgende aspecten van de Level 1-ontwerpconceptchecklist van de checklist van Level(s) indicator 2.2 (115) besproken en overeengekomen met de klant:

a)

vaststelling van kernprestatie-indicatoren en ambitieniveau;

b)

projectspecifieke beperkingen die het ambitieniveau van de doelstelling in gevaar kunnen brengen (zoals tijd, arbeid en ruimte) en hoe deze beperkingen tot een minimum kunnen worden beperkt;

c)

details van de procedure voor audit voorafgaand aan de sloop;

d)

een ontwerpafvalbeheerplan waarin prioriteit wordt gegeven aan selectieve deconstructie, decontaminatie en scheiding van afvalstromen aan de bron. Wanneer aan deze acties geen prioriteit wordt gegeven, wordt uitgelegd waarom selectieve deconstructie, decontaminatie of scheiding van afvalstromen aan de bron in het project technologisch niet haalbaar is. Kosten of financiële overwegingen zijn geen aanvaardbare reden om niet aan deze eis te voldoen.

2.

De exploitant van de activiteit voert een audit voorafgaand aan de sloop uit overeenkomstig het EU-protocol inzake beheer van bouw- en sloopafval (116).

3.

Al het tijdens de sloopactiviteit geproduceerde sloopafval wordt verwerkt in overeenstemming met de afvalwetgeving van de Unie en de volledige checklist van het EU-protocol inzake beheer van bouw- en sloopafval (117).

4.

De voorbereiding voor hergebruik (118) of recycling (119) van het niet-gevaarlijke bouw- en sloopafval dat op de bouwplaats wordt geproduceerd, betreft ten minste 90 % (van de massa in kilogram), exclusief opvulling (120). Dit geldt niet voor in de natuur voorkomend materiaal als bedoeld in categorie 17 05 04 van de bij Beschikking 2000/532/EG vastgestelde Europese lijst van afvalstoffen. De exploitant van de activiteit toont aan dat de drempel van 90 % wordt nageleefd door verslag uit te brengen over Level(s) indicator 2.2 (121) met gebruikmaking van het Level 3-rapportageformaat voor verschillende afvalstromen. Als alternatief wordt ten minste 95 % van de minerale (122) fractie en 70 % van de niet-minerale fractie van het niet-gevaarlijke sloopafval gescheiden ingezameld en voorbereid voor hergebruik of gerecycled.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

De eigenaar van het gebouw of de aannemer zorgt ervoor dat tijdens renovatie-, opknap- of sloopwerkzaamheden waarbij in holle ruimten of bouwconstructies geïnstalleerde schuimpanelen of gelamineerde platen worden verwijderd die schuim bevatten met gefluoreerde broeikasgassen, verzadigde en onverzadigde fluorkoolwaterstoffen en ozonafbrekende stoffen, als gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 517/2014 en Verordening (EU) nr. 1005/2009, de emissies zo veel mogelijk worden vermeden door het schuim of de daarin aanwezige gassen zodanig te behandelen dat het hergebruik of de vernietiging van de schuimpanelen of de in het schuim aanwezige gassen wordt gewaarborgd. De terugwinning van de in het schuim aanwezige gassen wordt uitgevoerd door naar behoren opgeleid personeel.

Wanneer terugwinning van dit schuim in een specifiek geval technisch niet haalbaar is, stelt de exploitant documentatie op waaruit dat blijkt. Deze documentatie wordt gedurende vijf jaar bewaard en op verzoek ter beschikking gesteld.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

Er worden maatregelen genomen om het lawaai, stof en de uitstoot van verontreinigende stoffen tijdens sloopwerkzaamheden te beperken.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

3.4.   Onderhoud van wegen en autosnelwegen

Beschrijving van de activiteit

Onderhoud van straten, wegen en autosnelwegen, andere wegen voor voertuigen en voetgangers, wegdekwerkzaamheden voor straten, wegen, autosnelwegen, bruggen, tunnels, start- en landingsbanen, taxibanen en platforms op vliegvelden, gedefinieerd als alle acties die worden ondernomen om de bruikbaarheid (123) en het dienstverleningsniveau van wegen (124) te handhaven en te herstellen. Voor bruggen en tunnels omvat de economische activiteit alleen het onderhoud van de weg die op de brug of door de tunnel loopt. Het onderhoud van de brug of de tunnel zelf valt hier niet onder.

De economische activiteit omvat regelmatig onderhoud, dat periodiek kan worden gepland. De economische activiteit omvat ook preventief onderhoud en sanering, die worden gedefinieerd als werkzaamheden om de bruikbaarheid in stand te houden of te herstellen en om de levensduur (125) van een bestaande weg te verlengen. Het onderhoud is voornamelijk gericht op het beheer van het wegdek en heeft uitsluitend betrekking op de volgende hoofdelementen van de weg: bindlaag, deklaag en betonplaten. De wegen waarop deze economische activiteit betrekking heeft, bestaan uit asfalt, beton of een combinatie van beide.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan NACE-code F42.11 overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.

Wanneer hoofdelementen van de weg (bindlaag, deklaag of betonplaten) worden gesloopt of verwijderd, betreft de voorbereiding voor hergebruik (126) of recycling (127) van het ter plaatse geproduceerde niet-gevaarlijke afval 100 % (van de massa in kilogram), exclusief opvulling (128). Dit geldt niet voor in de natuur voorkomend materiaal als bedoeld in categorie 17 05 04 van de bij Beschikking 2000/532/EG vastgestelde Europese lijst van afvalstoffen.

2.

Wanneer de wegelementen (bindlaag, deklaag en betonplaten) na sloop of verwijdering worden aangebracht, inclusief wegen die tijdelijk worden aangelegd met het oog op de uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden, bestaat ten minste 50 % (van de massa in kilogram) van de gebruikte structurele wegelementen uit hergebruikte of gerecyclede materialen of niet-gevaarlijke industriële bijproducten.

3.

De hergebruikte of gerecyclede materialen worden niet vervoerd over afstanden van meer dan 2,5 maal de afstand tussen de bouwplaats en de dichtstbijzijnde productiefaciliteit voor gelijkwaardige primaire grondstoffen, om te voorkomen dat het gebruik van hergebruikte of gerecyclede materialen leidt tot hogere CO2-emissies dan het gebruik van primaire grondstoffen.

4.

Een nieuw aangebrachte bindlaag heeft een levensduur die niet korter is dan twintig jaar (129).

5.

Het gebruik van primaire grondstoffen voor wegmeubilair wordt door het gebruik van secundaire grondstoffen tot een minimum beperkt (130). De exploitant van de activiteit zorgt ervoor dat voor metalen, zoals stalen afschermende systemen, ten hoogste 30 % van het materiaal afkomstig is van primaire grondstoffen. De drempelwaarde wordt berekend door de secundaire grondstof af te trekken van de totale hoeveelheid van elke materiaalcategorie die in de werken wordt gebruikt, gemeten naar massa in kilogram. Indien geen informatie over het recyclinggehalte van het bouwproduct beschikbaar is, wordt het geacht voor 100 % uit primaire grondstoffen te bestaan. Om de afvalhiërarchie te respecteren en dus de voorkeur te geven aan hergebruik boven recycling, moeten hergebruikte bouwproducten, inclusief die welke ter plaatse opnieuw bewerkte niet-afvalmaterialen bevatten, worden beschouwd als producten die geen primaire grondstoffen bevatten.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

Er wordt een plan ter beperking van verkeerscongestie gepresenteerd dat tijdens de onderhoudswerkzaamheden moet worden uitgevoerd.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

Er worden maatregelen genomen om het lawaai, de trillingen, het stof en de uitstoot van verontreinigende stoffen tijdens bouw- of onderhoudswerken te beperken. Bij de keuze van het type wegdek wordt de voorkeur gegeven aan geluidsarme wegdekken, in overeenstemming met het uitgebreide criterium B7 “minimum requirements for low-noise pavement design” van de “EU Green Public Procurement Criteria for Road Design, Construction and Maintenance” (131), en worden geluidsarme wegdekken als prioriteit beschouwd voor alle wegen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2002/49/EG vallen.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

3.5.   Gebruik van beton in de weg- en waterbouw

Beschrijving van de activiteit

Gebruik van beton voor nieuwbouw, reconstructie of onderhoud (132) van kunstwerken, met uitzondering van betonnen wegdekken van de volgende elementen: straten, autosnelwegen, hoofdwegen, andere wegen voor voertuigen en voetgangers, bruggen, tunnels en start- en landingsbanen, taxibanen en platforms op vliegvelden die onder de economische activiteit “Onderhoud van wegen en autosnelwegen” vallen (zie afdeling 3.4. van deze bijlage).

Een economische activiteit in deze categorie kan worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder F42.12, F42.13, F42.2, F42.9, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.

Al het geproduceerde bouw- en sloopafval wordt verwerkt in overeenstemming met de afvalwetgeving van de Unie en de volledige checklist van het EU-protocol inzake beheer van bouw- en sloopafval, met name door sorteersystemen in te stellen (133). De voorbereiding voor hergebruik (134) of recycling (135) van het niet-gevaarlijke bouw- en sloopafval dat op de bouwplaats wordt geproduceerd, betreft ten minste 90 % (van de massa in kilogram), exclusief opvulling (136). Dit geldt niet voor in de natuur voorkomend materiaal als bedoeld in categorie 17 05 04 van de bij Beschikking 2000/532/EG vastgestelde Europese lijst van afvalstoffen. De exploitant van de activiteit toont aan dat de drempel van 90 % wordt nageleefd door verslag uit te brengen over Level(s) indicator 2.2 met gebruikmaking van het Level 2-rapportageformaat voor verschillende afvalstromen.

2.

Bouwontwerpen en -technieken ondersteunen circulariteit door de integratie van concepten voor ontwerp met het oog op aanpasbaarheid en deconstructie, zoals beschreven in respectievelijk Level(s) indicatoren 2.3 en 2.4. Naleving van deze eis wordt aangetoond door op niveau 2 verslag uit te brengen over de Level(s) indicatoren 2.3 (137) en 2.4 (138).

3.

Het gebruik van primaire grondstoffen wordt tot een minimum beperkt door het gebruik van secundaire grondstoffen (139). Voor beton is ten hoogste 70 % van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen. Dit criterium is van toepassing op ter plaatse gegoten beton, voorgegoten producten en alle samenstellende materialen, inclusief eventuele wapening. De drempelwaarde wordt berekend door de secundaire grondstof af te trekken van de totale hoeveelheid gebruikt materiaal, gemeten naar massa in kilogram. Indien geen informatie over het recyclinggehalte van het bouwproduct beschikbaar is, wordt het geacht voor 100 % uit primaire grondstoffen te bestaan. Om de afvalhiërarchie te respecteren en dus de voorkeur te geven aan hergebruik boven recycling, moeten hergebruikte bouwproducten, inclusief die welke ter plaatse opnieuw bewerkte niet-afvalmaterialen bevatten, worden beschouwd als producten die geen primaire grondstoffen bevatten.

4.

De secundaire grondstoffen worden niet vervoerd over afstanden van meer dan 2,5 maal de afstand tussen de bouwplaats en de dichtstbijzijnde productiefaciliteit voor gelijkwaardige primaire grondstoffen, om te voorkomen dat het gebruik van hergebruikte of gerecyclede materialen leidt tot hogere CO2-emissies dan het gebruik van primaire grondstoffen.

5.

De exploitant van de activiteit gebruikt elektronische instrumenten om de kenmerken van het gebouw zoals het gebouwd is, inclusief de gebruikte materialen en onderdelen, te beschrijven met het oog op toekomstig onderhoud, terugwinning en hergebruik, bijvoorbeeld door gebruik te maken van EN ISO 22057:2022 om milieuproductverklaringen (EPD’s) te verstrekken (140). De informatie wordt in digitaal formaat opgeslagen en op verzoek ter beschikking gesteld aan beleggers en cliënten. Bovendien zorgt de exploitant ervoor dat deze informatie na de gebruiksduur van het gebouw op lange termijn wordt bewaard door gebruik te maken van de informatiebeheersystemen van nationale instrumenten, zoals het kadaster of openbaar register.

6.

Bruggen, tunnels, dijken en sluizen worden regelmatig geïnspecteerd door een nationaal erkende inspecteur en de gegevens worden gebruikt om de onderhoudsbehoeften te voorspellen.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

De gebouwde constructie is niet bestemd voor delving, opslag, vervoer of productie van fossiele brandstoffen.

Voor het cement dat bij deze activiteit wordt gebruikt, zijn de broeikasgasemissies (141) van de productieprocessen:

a)

voor grijze cementklinker, lager dan 0,816 t (142) CO2e per ton grijze cementklinker;

b)

voor cement op basis van grijze klinker of andere hydraulische bindmiddelen, lager dan 0,530 t (143) CO2e per ton gefabriceerd cement op basis van grijze klinker of andere hydraulische bindmiddelen.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

De bij de bouw gebruikte componenten en -materialen voldoen aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

De bij de bouw gebruikte componenten en -materialen die met gebruikers in contact kunnen komen (144), stoten minder dan 0,06 mg formaldehyde per m3 testkamerlucht uit, bij testen onder de voorwaarden die in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 zijn vastgesteld, en minder dan 0,001 mg van de andere categorieën 1A en 1B kankerverwekkende vluchtige organische verbindingen per m3 testkamerlucht, bij testen volgens CEN/EN 16516 (145) of ISO 16000-3:2011 (146) of andere gelijkwaardige gestandaardiseerde testomstandigheden en bepalingsmethoden (147).

Wanneer de nieuwe constructie zich op een potentieel verontreinigd terrein bevindt (brownfieldterrein), is het terrein onderzocht op potentieel verontreinigende stoffen, bijvoorbeeld aan de hand van de norm ISO 18400.

Er worden maatregelen genomen om het lawaai, de trillingen, het stof en de uitstoot van verontreinigende stoffen tijdens bouw- of onderhoudswerken te beperken.

Lawaai en trillingen afkomstig van bouw, het gebruik en het onderhoud van de infrastructuur worden, indien het getroffen gebied daar gevoelig voor is, met name wat de omvang van de getroffen bevolking en de getroffen fauna betreft, beperkt door akoestische planning met open sleuven, geluidsmuren of andere passende maatregelen overeenkomstig Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad (148).

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

Daarnaast moet het volgende worden gewaarborgd:

a)

in de Unie, met betrekking tot Natura 2000-gebieden: de activiteit heeft geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden, rekening houdend met hun instandhoudingsdoelstellingen op basis van een passende beoordeling overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Richtlijn 92/43/EEG;

b)

in de Unie, in alle gebieden: de activiteit doet geen afbreuk aan het herstel of het behoud in een gunstige staat van instandhouding van de populaties van soorten die krachtens Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 2009/147/EG worden beschermd. De activiteit is evenmin schadelijk voor het herstel of het behoud van de betrokken habitattypen die krachtens Richtlijn 92/43/EEG in een gunstige staat van instandhouding worden beschermd;

c)

buiten de EU worden activiteiten verricht in overeenstemming met het toepasselijke recht met betrekking tot de instandhouding van habitats en soorten.

4.    Informatie en communicatie

4.1.   Levering van gegevensgestuurde IT-/OT-oplossingen

Beschrijving van de activiteit

De economische activiteit behelst vervaardiging, ontwikkeling, installatie, uitrol, onderhoud, reparatie of professionele dienstverlening, waaronder technisch advies voor ontwerp of monitoring van:

a)

software (149) en informatietechnologie- (IT-) of operationeletechnologie- (OT-) systemen (150), met inbegrip van op artificiële intelligentie (AI) gebaseerde oplossingen, zoals voor geautomatiseerd machinaal leren, die zijn gebouwd met het oog op monitoring op afstand en voorspelbaar onderhoud, met inbegrip van systemen voor:

i)

het op afstand verzamelen, verwerken, overdragen en opslaan van gegevens van apparatuur, producten of infrastructuur tijdens het gebruik of de werking ervan;

ii)

het analyseren van de gegevens en het genereren van inzichten over de operationele prestaties en toestand van de apparatuur, het product of de infrastructuur;

iii)

het onderhoud op afstand en aanbevelingen over maatregelen die nodig zijn om operationele storingen te voorkomen en de apparatuur, het product of de infrastructuur in optimale bedrijfsomstandigheden te houden, de nuttige levensduur ervan te verlengen en het hulpbronnengebruik en afval te verminderen;

b)

volg- en traceringssoftware en IT- of OT-systemen die zijn ontwikkeld om materialen, producten en activa te identificeren, te volgen en te traceren in hun respectieve waardeketens (met inbegrip van digitale materiaal- en productpaspoorten) met als voornaamste doelstelling de circulariteit van materiaalstromen en producten of andere in Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde doelstellingen te ondersteunen;

c)

software voor levenscyclusbeoordeling ter ondersteuning van de levenscyclusbeoordeling en daarmee verband houdende rapportage voor producten, apparatuur of infrastructuur;

d)

ontwerp- en ingenieurssoftware ter ondersteuning van het ecologisch ontwerp van producten, apparatuur en infrastructuur, met inbegrip van afvalbeheer en hulpbronnenefficiëntie;

e)

software voor leveranciersbeheer ter ondersteuning van groene aanbestedingen van materialen, producten en diensten met een gering milieueffect, maar met uitsluiting van de exploitatie van marktplaatsen die de handel in dergelijke goederen ondersteunen;

f)

software voor het beheer van de prestaties gedurende de levenscyclus ter ondersteuning van de monitoring en beoordeling van de circulariteit van producten, apparatuur of infrastructuur tijdens hun levenscyclus.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder C26, C27, J58.29, J61, J62 en J63.1, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Een economische activiteit in deze categorie is een faciliterende activiteit overeenkomstig artikel 13, lid 1, punt l), van Verordening (EU) 2020/852 wanneer zij voldoet aan de in deze afdeling vastgestelde technische screeningcriteria.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.

De economische activiteit behelst vervaardiging, ontwikkeling, installatie, uitrol, onderhoud, reparatie of professionele dienstverlening, waaronder technisch advies voor ontwerp of monitoring, in verband met een of meer van de volgende gegevensgestuurde IT-/OT-oplossingen die de onderstaande mogelijkheden bieden. Dergelijke gegevensgestuurde IT-/OT-oplossingen omvatten sensoren (bv. voor stroom, temperatuur, trillingen, video, geluid, viscositeit), gegevensverzamelings- en communicatieapparatuur, gegevensopslag (edge of cloud) en software. Wanneer deze mogelijkheden deel uitmaken van een breder software- of IT-/OT-aanbod, komen alleen specifieke softwareadd-ons die deze mogelijkheden ten uitvoer leggen, in aanmerking.

2.

Voor systemen voor monitoring en preventief onderhoud op afstand, worden ten minste twee van de volgende in de punten a) tot en met d) gespecificeerde mogelijkheden volledig vervuld:

a)

het waarschuwen van de gebruiker voor abnormale sensorwaarden en het beoordelen van de toestand van het product, de apparatuur of de infrastructuur, het detecteren van slijtage of elektrische problemen, of het trekken van conclusies over de precieze aard van abnormale bedrijfsomstandigheden door middel van geavanceerde analysemethoden;

b)

het voorspellen van de verwachte resterende levensduur van een product, uitrusting of infrastructuur, en het aanbevelen van maatregelen om de resterende levensduur te verlengen;

c)

het voorspellen van een toekomstig defect van een product, uitrusting of infrastructuur en het aanbevelen van maatregelen om een dergelijk defect te voorkomen;

d)

aanbevelingen doen over de volgende gebruikscyclus met de hoogst waarde, zoals hergebruik, terugwinning van componenten door het verzamelen van onderdelen voor herproductie, of recycling, rekening houdend met een combinatie van factoren met betrekking tot de toestand van het product.

IT-/OT-systemen die gericht zijn op i) monitoring van de vervanging van verbruiksgoederen (151), zoals printerinkt; ii) monitoring op afstand en onderhoud op afstand van elektriciteitscentrales die broeikasgasintensiever zijn dan 100 g CO2e/kWh, of iii) monitoring en beheer op afstand van om het even welk type fossiele brandstofmotor komen niet in aanmerking.

3.

Voor volg- en traceringssoftware en IT-/OT-systemen is ten minste een van de volgende in de punten a) tot en met d) gespecificeerde mogelijkheden volledig vervuld:

a)

het identificeren, volgen en traceren van materialen, producten en activa in waardeketens om gestructureerde gegevens (zoals materiaalinhoud, stoffen, milieu-informatie) toegankelijk te maken die nodig zijn voor levenscyclusbeoordelingen of materiaalverklaringen overeenkomstig relevante normen, zoals Aanbeveling (EU) 2021/2279, ISO 14067:2018 (152) of ISO 14040:2006 (153), en het delen van dergelijke gegevens met partners in de waardeketen, consumenten en andere economische actoren in overeenstemming met relevante normen inzake gegevensmodellering, interoperabiliteit, gegevensbescherming en gegevensbeveiliging;

b)

levering en uitwisseling van documenten en gegevens die rechtstreeks de reparatie en het onderhoud van producten en apparatuur ondersteunen, zoals reparatie-instructies, testapparatuur, bedradings- en verbindingsschema’s, diagnostische foutcodes, demontage-instructies;

c)

ondersteuning van retourlogistiek, met inbegrip van de terugname van producten voor herproductie, renovatie of recycling, door het beheren van stappen en transacties in het terugnameproces, zoals het ophalen van orders, het volgens van gegevens over verkooptransacties, het opsplitsen van producten in materialen die opnieuw moeten worden geïnjecteerd in circulaire materiaalstromen, en door het optimaliseren van besluiten om downcycling te voorkomen en de terugwinning van hulpbronnen te maximaliseren. Digitale productpaspoorten die voldoen aan de minimumvereisten van het Unierecht worden niet beschouwd als op elkaar afgestemde taxonomie;

d)

het ondersteunen van optimalisering en intensivering van het gebruik van producten, door middel van circulaire bedrijfsmodellen zoals het aanbieden van producten als dienst of peer-to-peersharing.

4.

Voor software voor levenscyclusbeoordeling is ten minste een van de volgende in de punten a), b) en c) gespecificeerde mogelijkheden volledig vervuld:

a)

ondersteuning van de levenscyclusbeoordeling van producten, apparatuur of infrastructuur met door software toegepaste methoden en algoritmen overeenkomstig relevante normen, zoals Aanbeveling (EU) 2021/2279, ISO 14067:2018 (154) of ISO 14040:2006 (155);

b)

het verstrekken van gegevens die nodig zijn voor levenscyclusanalyse, zoals standaardkoolstofemissiewaarden en andere milieueffecten voor veelgebruikte producten en materialen of productiestappen;

c)

aanbevelingen te doen om het ontwerp van een product, uitrusting of infrastructuur te verbeteren teneinde de materiaal- en koolstofvoetafdruk ervan tot een minimum te beperken.

5.

Voor ontwerp- en ingenieurssoftware is ten minste een van de volgende in de punten a) tot en met e) gespecificeerde mogelijkheden volledig vervuld:

a)

het ondersteunen van gebruikers bij het formuleren, documenteren en beheren van productspecifieke doelstellingen en vereisten inzake circulariteit en andere aspecten van ecologisch ontwerp, zoals de geschiktheid van ontwerpen voor herproductie, ontwerp voor gebruiksvriendelijkheid, minimale milieueffecten van het gebruik of de exploitatie van het product, minimale afvalstoffen tijdens de productie of bouw en maatwerkproductie om overspecificatie weg te werken en materiaalinput te verminderen;

b)

het ondersteunen van gebruikers bij het onderzoeken van productontwerpen met het oog op de beoordeling en optimalisering van productontwerpen ten opzichte van gespecificeerde circulariteits- of andere milieudoelstellingen, of het vinden van de beste afweging tussen tegenstrijdige ontwerpdoelstellingen, zoals robuustheid ten opzichte van materiaalgebruik, groener materiaal ten opzichte van kosten of installatie, of de kosten van downstreamsystemen voor hergebruik en recycling;

c)

het valideren van een ontwerp door middel van analyse en simulatie aan de hand van specifieke doelstellingen en vereisten inzake circulariteit en andere aspecten van ecologisch ontwerp;

d)

ondersteuning van het computerondersteunde productontwerpproces — met inbegrip van mechanisch, elektrisch, elektronisch of receptontwerp — met gegevens en informatie over de gevolgen van ontwerp- en bouwbesluiten voor de circulariteit en de milieuprestaties;

e)

het ondersteunen van de selectie van materialen en componenten met een gering milieueffect door het verstrekken van gegevens over op de markt beschikbare materialen en componenten en de kosten daarvan.

6.

Voor software voor leveranciersbeheer is ten minste een van de volgende in de punten a) tot en met e) gespecificeerde mogelijkheden volledig vervuld:

a)

de gebruiker informatie verstrekken over leveranciers en leveringen van circulaire producten, onmiddellijke producten, componenten en materialen die zijn ontworpen voor gesloten systemen, hergebruik, herproductie of herbestemming. De verstrekte informatie gaat verder dan de minimale informatievereisten in het bestaande Unierecht (156);

b)

het ondersteunen van het beheer en het volgen van de naleving door leveranciers van normen en certificeringen met betrekking tot de levering van dergelijke materialen, producten en componenten;

c)

ondersteuning van de uitwisseling met leveranciers van gegevens die nodig zijn om de milieuprestaties van geleverde materialen, producten en componenten te verifiëren;

d)

het ondersteunen van de handel in en de matchmaking tussen leveranciers en afnemers van circulaire, ecologisch ontworpen of anderszins milieuvriendelijke producten, materialen en componenten;

e)

ondersteuning van retourlogistiek.

7.

Voor software voor het beheer van de prestaties gedurende de levenscyclus is ten minste een van de volgende in de punten a) tot en met e) gespecificeerde mogelijkheden volledig vervuld:

a)

het ondersteunen van de monitoring en beoordeling van de circulariteitsprestaties (157) van een product, uitrusting of infrastructuur tijdens de levenscyclus ervan in de loop van de tijd;

b)

het vergelijken van de prestaties op het gebied van circulariteit met de oorspronkelijke doelstellingen voor circulariteit, waarbij afwijkingen en de onderliggende oorzaken ervan worden geanalyseerd;

c)

het ondersteunen van de planning en documentatie van maatregelen die nodig zijn om de nuttige levensduur van het product, de uitrusting of de infrastructuur te verlengen, zoals onderhoud, aanpassing of andere diensten;

d)

het ondersteunen van de effectbeoordeling van dergelijke maatregelen inzake circulariteit;

e)

de gebruiker voorzien van gegevens die nodig zijn om beslissingen te nemen over het toekomstige gebruik van het product, de apparatuur of de infrastructuur, zoals aanpassing, wijziging van het gebruik, ontmanteling en recycling.

8.

Alle gegevensgestuurde IT-/OT-oplossingen moeten aan de volgende criteria voldoen:

a)

het toepassen van technieken die het hergebruik en het gebruik van secundaire grondstoffen en hergebruikte componenten ondersteunen, en het ontwerpen van oplossingen voor een hoge duurzaamheid, recyclebaarheid, gemakkelijke demontage, aanpasbaarheid en verbeterbaarheid;

b)

er zijn maatregelen getroffen om aan het einde van de levensduur afvalstoffen te recyclen, onder meer door contractuele overeenkomsten met recyclingdienstverleners te sluiten en rekening te houden met recycling in financiële prognoses of officiële projectdocumentatie. Deze maatregelen zorgen ervoor dat onderdelen en materialen overeenkomstig de afvalhiërarchie, de beginselen van de EU-afvalstoffenverordening en de toepasselijke voorschriften worden gescheiden en verwerkt om recycling en hergebruik te maximaliseren, met name door hergebruik en recycling van batterijen en elektronica en de kritieke grondstoffen daarin. Deze maatregelen omvatten ook controle en beheer van gevaarlijke materialen;

c)

voorbereiding voor hergebruik, nuttige toepassing of recycling, of een passende verwerking, waaronder de verwijdering van alle vloeistoffen en een selectieve behandeling, geschiedt overeenkomstig bijlage VII bij Richtlijn 2012/19/EU.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

N.v.t.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

De apparatuur voor het gebruik van de software voldoet aan de eisen van Richtlijn 2009/125/EG voor servers en gegevensopslagproducten.

De gebruikte apparatuur bevat geen van de in bijlage II bij Richtlijn 2011/65/EU opgenomen stoffen waarvoor beperkingen gelden, tenzij de concentratiewaarden in homogene materialen in gewichtsprocent de in die bijlage vermelde maximumwaarden niet overschrijden.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

N.v.t.

5.    Diensten

5.1.   Reparatie, renovatie en herproductie

Beschrijving van de activiteit

Reparatie (158), renovatie (159) en herproductie (160) van goederen die eerder voor het beoogde doel zijn gebruikt door een klant (natuurlijke persoon of rechtspersoon).

De economische activiteit omvat niet de vervanging van verbruiksgoederen (161), zoals printerinkt, tonerpatronen, smeermiddelen voor bewegende onderdelen of batterijen.

De economische activiteit heeft betrekking op producten die zijn vervaardigd door economische activiteiten die zijn ingedeeld onder de NACE-codes C13 Vervaardiging van textiel, C14 Vervaardiging van kleding, C15 Vervaardiging van leer en van producten van leer, C16 Vervaardiging van hout en van artikelen van hout en kurk, exclusief meubelen; vervaardiging van artikelen van riet en van vlechtwerk, C22 Vervaardiging van producten van rubber of kunststof, C23.3 Vervaardiging van producten voor de bouw, van klei, C23.4 Vervaardiging van andere keramische producten, C25.1 Vervaardiging van metalen constructiewerken, C25.2 Vervaardiging van tanks, reservoirs en bergingsmiddelen van metaal, C25.7 Vervaardiging van scharen, messen, bestekken, gereedschap en ijzerwaren, C25.9 Vervaardiging van andere producten van metaal, C26 Vervaardiging van informaticaproducten, elektronische en optische producten, C27 Vervaardiging van elektrische apparatuur, C28.22 Vervaardiging van hijs-, hef- en transportwerktuigen, C28.23 Vervaardiging van kantoormachines en -uitrusting (exclusief computers en randapparatuur); C28.24 Vervaardiging van elektrisch handgereedschap, C28.25 Vervaardiging van machines en apparaten voor de koeltechniek en de klimaatregeling, voor niet-huishoudelijk gebruik, C28.93 Vervaardiging van machines voor de productie van voedings- en genotmiddelen, uitgezonderd machines voor de bewerking van tabak, C28.94 Vervaardiging van machines voor de productie van textiel, kleding en leer, C28.95 Vervaardiging van machines voor de productie van papier en karton, C28.96 Vervaardiging van machines voor de kunststof- en rubberindustrie, C31 Vervaardiging van meubelen en C32 Overige vervaardiging.

De economische activiteiten in deze categorie hebben geen specifieke NACE-code volgens de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.

De economische activiteit bestaat in het verlengen van de levensduur van producten door reparatie, renovatie of herproductie van producten die reeds door een klant (natuurlijke persoon of rechtspersoon) voor het beoogde doel zijn gebruikt.

2.

De economische activiteit voldoet aan de volgende criteria:

a)

de vervangen onderdelen, de gerenoveerde producten of de geherproduceerde producten vallen onder een verkoopcontract, indien van toepassing en in overeenstemming met de bepalingen inzake de conformiteit van het product, de aansprakelijkheid van de verkoper (162) (met inbegrip van de mogelijkheid van een kortere aansprakelijkheids- of verjaringstermijn voor tweedehandsproducten), de bewijslast, de rechtsmiddelen bij gebrek aan conformiteit, de modaliteiten voor de uitoefening van die rechtsmiddelen, reparatie of vervanging van de goederen, en commerciële garanties;

b)

de economische activiteit voert een afvalbeheerplan uit dat waarborgt dat de materialen van het product, met name kritieke grondstoffen, en componenten die niet in hetzelfde product zijn hergebruikt, elders worden hergebruikt of, wanneer hergebruik niet mogelijk is (als gevolg van schade, afbraak of gevaarlijke stoffen), worden gerecycled of, alleen wanneer hergebruik en recycling niet haalbaar zijn, worden verwijderd in overeenstemming met de toepasselijke Unie- en nationale wetgeving. Voor herproductie is het afvalbeheerplan toegankelijk voor het publiek.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

Wanneer de activiteit betrekking heeft op de opwekking ter plaatse van warmte/koude of warmtekrachtkoppeling, met inbegrip van elektriciteit, zijn de directe broeikasgasemissies van de activiteit lager dan 270 gCO2e/kWh.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

Reserveonderdelen die via reparatie, renovatie of herproductie zijn geïnstalleerd, voldoen aan alle relevante voorschriften van de Unie inzake beperking van het gebruik van gevaarlijke stoffen van generieke aard of die specifiek relevant zijn voor die productcategorie, zoals Verordening (EG) nr. 1907/2006, Richtlijn 2011/65/EU en Richtlijn (EU) 2017/2102 van het Europees Parlement en de Raad (163).

Voor reparatie- of renovatieactiviteiten zijn deze eisen niet van toepassing op de oorspronkelijke componenten die in het product zijn bewaard.

Bij installaties die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2010/75/EU vallen, liggen de emissies binnen of onder de waarden van de met de beste beschikbare technieken (BBT-GEN’s) geassocieerde emissieniveaus die zijn vastgesteld in de meest recente relevante BBT-conclusies, waardoor tegelijkertijd wordt gewaarborgd dat er zich geen significante cross-media-effecten voordoen.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

N.v.t.

5.2.   Verkoop van reserveonderdelen

Beschrijving van de activiteit

Verkoop van reserveonderdelen (164).

De economische activiteit omvat niet de vervanging van verbruiksgoederen, zoals printerinkt, tonerpatronen, smeermiddelen voor bewegende onderdelen of batterijen en onderhoud.

De economische activiteit heeft betrekking op reserveonderdelen die worden gebruikt in producten vervaardigd door economische activiteiten die zijn ingedeeld onder de NACE-codes C26 Vervaardiging van informaticaproducten, elektronische en optische producten, C27 Vervaardiging van elektrische apparatuur, C28.22 Vervaardiging van hijs-, hef- en transportwerktuigen, C28.23 Vervaardiging van kantoormachines en -uitrusting (exclusief computers en randapparatuur), C28.24 Vervaardiging van elektrisch handgereedschap en C31 Vervaardiging van meubelen.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder G46 en G47, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.

De economische activiteit bestaat in de verkoop van reserveonderdelen die verder gaan dan wettelijke verplicht.

2.

De economische activiteit voldoet aan de volgende criteria:

a)

elk verkocht onderdeel valt onder een verkoopcontract, indien van toepassing en in overeenstemming met de bepalingen inzake de conformiteit van het product, de aansprakelijkheid van de verkoper (165) (met inbegrip van de mogelijkheid van een kortere aansprakelijkheids- of verjaringstermijn voor tweedehandsproducten), de bewijslast, de rechtsmiddelen bij gebrek aan conformiteit, de modaliteiten voor de uitoefening van die rechtsmiddelen, reparatie of vervanging van de goederen, en commerciële garanties;

b)

elk verkocht reserveonderdeel voor een product vervangt een bestaand onderdeel of is bedoeld om dat in de toekomst te vervangen om de functionaliteit van het product te herstellen of te verbeteren, met name wanneer het bestaande onderdeel defect is.

3.

Wanneer de economische activiteit de levering van verpakte producten aan klanten (natuurlijke persoon of rechtspersoon) omvat, ook wanneer de activiteit als e-commerce (166) wordt geëxploiteerd, voldoet de primaire en secundaire verpakking van het product aan een van de volgende criteria:

a)

de verpakking bestaat voor ten minste 65 % uit gerecycled materiaal. Wanneer de verpakking is gemaakt van papier of karton, wordt de resterende primaire grondstof gecertificeerd door de Forest Stewardship Council (FSC), het Programme for the Endorsement of Forest Certification Schemes (PEFC International) of gelijkwaardige erkende regelingen. Er worden geen coatings met kunststoffen of metalen gebruikt. Voor kunststofverpakkingen worden alleen monomaterialen zonder coatings gebruikt en worden geen halogeenhoudende polymeren gebruikt. Er wordt een conformiteitsverklaring verstrekt waarin de materiaalsamenstelling van de verpakking en het aandeel gerecyclede en primaire grondstoffen worden gespecificeerd;

b)

de verpakking is ontworpen om opnieuw te kunnen worden gebruikt in een hergebruiksysteem (167). Het systeem voor hergebruik is zodanig opgezet dat hergebruik mogelijk is in een gesloten of open systeem.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

Wanneer de activiteit betrekking heeft op de opwekking ter plaatse van warmte/koude of warmtekrachtkoppeling, met inbegrip van elektriciteit, zijn de directe broeikasgasemissies van de activiteit lager dan 270 gCO2e/kWh.

In het kader van de activiteit wordt een strategie ontwikkeld om de broeikasgasemissies van het vervoer in de waardeketen, met inbegrip van verzending en retours, in kaart te brengen en te verminderen, voor zover deze traceerbaar zijn.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

Verkochte reserveonderdelen voldoen aan alle relevante voorschriften van de EU inzake beperking van het gebruik van gevaarlijke stoffen van generieke aard of die specifiek relevant zijn voor die productcategorie, zoals Verordening (EG) nr. 1907/2006, Richtlijn 2011/65/EU en Richtlijn (EU) 2017/2102.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

N.v.t.

5.3.   Voorbereiding voor hergebruik van afgedankte producten en productcomponenten

Beschrijving van de activiteit

Voorbereiding voor hergebruik van producten en componenten aan het einde van de levensduur (168).

De economische activiteit omvat geen reparatieactiviteiten die tijdens de gebruiksfase van het product worden verricht.

De economische activiteit heeft betrekking op producten en componenten ervan die zijn vervaardigd door economische activiteiten die zijn ingedeeld onder de NACE-codes C13 Vervaardiging van textiel, C14 Vervaardiging van kleding, C15 Vervaardiging van leer en van producten van leer, C16 Vervaardiging van hout en van artikelen van hout en kurk, exclusief meubelen; vervaardiging van artikelen van riet en van vlechtwerk, C18 Drukkerij en reproductie van opgenomen media, C22 Vervaardiging van producten van rubber of kunststof, C23.3 Vervaardiging van producten voor de bouw, van klei, C23.4 Vervaardiging van andere keramische producten, C25.1 Vervaardiging van metalen constructiewerken, C25.2 Vervaardiging van tanks, reservoirs en bergingsmiddelen van metaal, C25.7 Vervaardiging van scharen, messen, bestekken, gereedschap en ijzerwaren, C25.9 Vervaardiging van andere producten van metaal, C26 Vervaardiging van informaticaproducten, elektronische en optische producten, C27 Vervaardiging van elektrische apparatuur, C28.22 Vervaardiging van hijs-, hef- en transportwerktuigen, C28.23 Vervaardiging van kantoormachines en -uitrusting (exclusief computers en randapparatuur) C28.24 Vervaardiging van elektrisch handgereedschap, C28.25 Vervaardiging van machines en apparaten voor de koeltechniek en de klimaatregeling, voor niet-huishoudelijk gebruik, C28.93 Vervaardiging van machines voor de productie van voedings- en genotmiddelen, uitgezonderd machines voor de bewerking van tabak, C28.94 Vervaardiging van machines voor de productie van textiel, kleding en leer, C28.95 Vervaardiging van machines voor de productie van papier en karton, C28.96 Vervaardiging van machines voor de kunststof- en rubberindustrie, C29 Vervaardiging van auto’s, aanhangwagens en opleggers, C30.1 Bouw van schepen, C30.2 Vervaardiging van locomotieven en rollend materieel voor spoorvoertuigen, C30.3 Vervaardiging van lucht- en ruimtevaartuigen en aanverwante machines, C30.9 Vervaardiging van transportmiddelen, n.e.g., C31 Vervaardiging van meubelen en C32 Overige industrie.

De economische activiteiten in deze categorie hebben geen specifieke NACE-code volgens de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.

De activiteit maakt producten of componenten van producten die afvalstoffen zijn geworden klaar voor hergebruik zodat ze kunnen worden hergebruikt zonder dat verdere voorbehandeling nodig is.

2.

De afvalgrondstof van de activiteit is afkomstig van gescheiden ingezameld en vervoerd afval in naar bron gescheiden of samengevoegde fracties (169).

3.

De activiteit past acceptatie-, veiligheids- en inspectieprocedures toe die voldoen aan de volgende criteria:

a)

er is een procedure ingesteld om de geschiktheid voor voorbereiding voor hergebruik of recycling te controleren en of de activiteit een openbaar beschikbaar afvalbeheersplan uitvoert, dat garandeert dat weggegooide afgedankte producten die niet geschikt zijn voor voorbereiding voor hergebruik (als gevolg van schade, degradatie of gevaarlijke stoffen) voor recycling worden verzonden of, alleen wanneer hergebruik en recycling niet haalbaar zijn, worden verwijderd;

b)

de procedure die kan worden gebaseerd op visuele of manuele externe inspectie aan de hand van vooraf vastgestelde criteria, is aangepast aan de categorie weggegooide afgedankte producten die worden voorbereid voor hergebruik;

c)

er wordt voorzien in passende opleiding waardoor gegarandeerd wordt dat de exploitanten van hergebruikbedrijven gekwalificeerd zijn voor de voorbereiding voor hergebruik van de weggegooide afgedankte producten.

4.

De activiteit maakt gebruik van de instrumenten en apparatuur die geschikt zijn voor de voorbereiding voor hergebruik van weggegooide afgedankte producten.

5.

De activiteit beschikt over een systeem voor het rapporteren van het terugwinningspercentage en, in voorkomend geval, streefcijfers voor de voorbereiding voor hergebruik of recycling zoals vastgesteld in de wetgeving van de Unie of de lidstaten.

6.

De activiteit voldoet aan de onderstaande criteria:

a)

de output van de activiteit zijn producten of componenten van producten zijn die geschikt zijn voor hergebruik zonder enige andere verwerking;

b)

de verkochte goederen vallen onder een verkoopcontract, indien van toepassing en in overeenstemming met de bepalingen inzake de conformiteit van het product, de aansprakelijkheid van de verkoper (170) (met inbegrip van de mogelijkheid van een kortere aansprakelijkheids- of verjaringstermijn voor tweedehandsproducten), de bewijslast, de rechtsmiddelen bij gebrek aan conformiteit, de modaliteiten voor de uitoefening van die rechtsmiddelen, reparatie of vervanging van de goederen, en commerciële garanties.

7.

Voor de voorbereiding voor hergebruik van afval van elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) mag de economische activiteit afval verwerken en past zij een milieubeheersysteem toe waarbij gebruik wordt gemaakt van ISO 14001:2015 (171), het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de EU (EMAS) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad (172) of gelijkwaardig, en een kwaliteitsbeheersysteem dat gebruikmaakt van ISO 9001:2015 (173).

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

Wanneer de activiteit betrekking heeft op de opwekking ter plaatse van warmte/koude of warmtekrachtkoppeling, met inbegrip van elektriciteit, zijn de directe broeikasgasemissies van de activiteit lager dan 270 gCO2e/kWh.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

In het kader van de activiteit worden veiligheidsprocedures toegepast die nodig zijn ter bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers die werkzaamheden voor voorbereiding voor hergebruik uitvoeren.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

N.v.t.

5.4.   Verkoop van tweedehands goederen

Beschrijving van de activiteit

Verkoop van tweedehandsgoederen die eerder door een klant (natuurlijke persoon of rechtspersoon) voor het beoogde doel zijn gebruikt, eventueel na reparatie, renovatie of herproductie.

De economische activiteit heeft betrekking op producten die zijn vervaardigd door economische activiteiten die zijn ingedeeld onder de NACE-codes C13 Vervaardiging van textiel, C14 Vervaardiging van kleding, C15 Vervaardiging van leer en van producten van leer, C16 Vervaardiging van hout en van artikelen van hout en kurk, exclusief meubelen; vervaardiging van artikelen van riet en van vlechtwerk, C18 Drukkerij en reproductie van opgenomen media, C22 Vervaardiging van producten van rubber of kunststof, C23.3 Vervaardiging van producten voor de bouw, van klei, C23.4 Vervaardiging van andere keramische producten, C25.1 Vervaardiging van metalen constructiewerken, C25.2 Vervaardiging van tanks, reservoirs en bergingsmiddelen van metaal, C25.7 Vervaardiging van scharen, messen, bestekken, gereedschap en ijzerwaren, C25.9 Vervaardiging van andere producten van metaal, C26 Vervaardiging van informaticaproducten, elektronische en optische producten, C27 Vervaardiging van elektrische apparatuur, C28.22 Vervaardiging van hijs-, hef- en transportwerktuigen, C28.23 Vervaardiging van kantoormachines en -uitrusting (exclusief computers en randapparatuur) C28.24 Vervaardiging van elektrisch handgereedschap, C28.25 Vervaardiging van machines en apparaten voor de koeltechniek en de klimaatregeling, voor niet-huishoudelijk gebruik, C28.93 Vervaardiging van machines voor de productie van voedings- en genotmiddelen, uitgezonderd machines voor de bewerking van tabak, C28.94 Vervaardiging van machines voor de productie van textiel, kleding en leer, C28.95 Vervaardiging van machines voor de productie van papier en karton, C28.96 Vervaardiging van machines voor de kunststof- en rubberindustrie, C29 Vervaardiging van auto’s, aanhangwagens en opleggers, C31 Vervaardiging van meubelen, C32 Overige industrie.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder G46 en G47, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.

De economische activiteit bestaat in de verkoop van een tweedehandsproduct dat door een klant (natuurlijke persoon of rechtspersoon) voor het beoogde doel is gebruikt, eventueel na voorafgaande reiniging, reparatie, renovatie of herproductie.

2.

Het verkochte product valt onder een verkoopcontract, indien van toepassing en in overeenstemming met de bepalingen inzake de conformiteit van het product, de aansprakelijkheid van de verkoper (174) (met inbegrip van de mogelijkheid van een kortere aansprakelijkheids- of verjaringstermijn voor tweedehandsproducten), de bewijslast, de rechtsmiddelen bij gebrek aan conformiteit, de modaliteiten voor de uitoefening van die rechtsmiddelen, reparatie of vervanging van de goederen, en commerciële garanties.

3.

Wanneer het product vóór de wederverkoop is gerepareerd, gerenoveerd of geherproduceerd, wordt met de activiteit een afvalbeheerplan uitgevoerd dat waarborgt dat de materialen en componenten van het product die niet in hetzelfde product zijn hergebruikt, elders worden hergebruikt of wanneer hergebruik niet mogelijk is (bijvoorbeeld als gevolg van schade, degradatie of gevaarlijke stoffen), worden gerecycled of, alleen wanneer hergebruik en recycling niet haalbaar zijn, worden verwijderd. Voor herproductie is het afvalbeheerplan toegankelijk voor het publiek.

4.

Wanneer de economische activiteit de levering van verpakte producten aan klanten (natuurlijke persoon of rechtspersoon) omvat, ook wanneer de activiteit als e-commerce (175) wordt geëxploiteerd, voldoet de primaire en secundaire verpakking van het product aan een van de volgende criteria:

a)

de verpakking bestaat voor ten minste 65 % uit gerecycled materiaal. Wanneer de verpakking is gemaakt van papier of karton, wordt de resterende primaire grondstof gecertificeerd door de Forest Stewardship Council (FSC), het Programme for the Endorsement of Forest Certification Schemes (PEFC International) of gelijkwaardige erkende regelingen. Er worden geen coatings met kunststoffen of metalen gebruikt. Voor kunststofverpakkingen worden alleen monomaterialen zonder coatings gebruikt en worden geen halogeenhoudende polymeren gebruikt. Er wordt een conformiteitsverklaring verstrekt waarin de materiaalsamenstelling van de verpakking en het aandeel gerecyclede en primaire grondstoffen worden gespecificeerd;

b)

de verpakking is ontworpen om opnieuw te kunnen worden gebruikt in een hergebruiksysteem (176). Het systeem voor hergebruik is zodanig opgezet dat hergebruik mogelijk is in een gesloten of open systeem.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

Wanneer de activiteit betrekking heeft op de opwekking ter plaatse van warmte/koude of warmtekrachtkoppeling, met inbegrip van elektriciteit, zijn de directe broeikasgasemissies van de activiteit lager dan 270 gCO2e/kWh.

In het kader van de activiteit wordt een strategie ontwikkeld om de broeikasgasemissies van het vervoer in de waardeketen, met inbegrip van verzending en retours, in kaart te brengen en te verminderen, voor zover deze traceerbaar zijn.

Indien het verkochte product oorspronkelijk is geproduceerd door onder NACE-code C29 ingedeelde activiteiten en een voertuig, mobiliteitscomponent, systeem, technische eenheid, voertuigdeel of reserveonderdeel is zoals gedefinieerd in Verordening (EU) 2018/858, en het na 2025 en vóór 2030 op de secundaire markt wordt verkocht, zijn de volgende criteria van toepassing:

a)

voertuigen van de categorieën M1 en N1 ingedeeld als lichte bedrijfsvoertuigen voldoen aan de grenswaarden voor specifieke CO2-emissie, als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt h), van Verordening (EU) 2019/631 van het Europees Parlement en de Raad (177) lager dan 50gCO2/km (emissiearme en emissievrije lichte bedrijfsvoertuigen);

b)

voertuigen van categorie L (178) met CO2-uitlaatemissies die gelijk zijn aan 0 g CO2e/km, berekend overeenkomstig de in Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad (179) vastgelegde emissietest;

c)

voertuigen van de categorieën N2 en N3, en N1 ingedeeld als zware bedrijfsvoertuigen, met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van ten hoogste 7,5 ton, die niet voor het vervoer van fossiele brandstoffen bestemd zijn en “emissievrije zware bedrijfsvoertuigen” zijn, als gedefinieerd in artikel 3, punt 11, van Verordening (EU) 2019/1242;

d)

voertuigen van de categorieën N2 en N3 met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van meer dan 7,5 ton, die niet voor het vervoer van fossiele brandstoffen bestemd zijn en “emissievrije zware bedrijfsvoertuigen” zijn, als gedefinieerd in artikel 3, punt 11, van Verordening (EU) 2019/1242 of “emissiearme zware bedrijfsvoertuigen” als gedefinieerd in artikel 3, punt 12, van die verordening.

Indien het product oorspronkelijk is geproduceerd door onder NACE-code C29 ingedeelde activiteiten en een voertuig, mobiliteitscomponent, systeem, technische eenheid, voertuigdeel of reserveonderdeel is zoals gedefinieerd in Verordening (EU) 2018/858, en het na 2030 op de secundaire markt wordt verkocht, zijn de specifieke CO2-emissies, zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt h), van Verordening (EU) 2019/631 gelijk aan nul.

Indien het verkochte product oorspronkelijk is geproduceerd door onder NACE-code C26 of C27 ingedeelde activiteiten, voldoet het product aan Richtlijn 2009/125/EG en de op grond van die richtlijn vastgestelde uitvoeringsverordeningen.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

Wanneer het verkochte product oorspronkelijk is geproduceerd door onder NACE-code C29 ingedeelde activiteiten en een voertuig, mobiliteitscomponent, systeem, technische eenheid, voertuigdeel of reserveonderdeel is zoals gedefinieerd in Verordening (EU) 2018/858, voldoet het aan de voorschriften van de meest recente toepasselijke fase van de Euro VI-typegoedkeuring voor zware bedrijfsvoertuigen zoals vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 595/2009 of aan de voorschriften van de meest recente toepasselijke fase van de Euro 6-emissietypegoedkeuring voor lichte voertuigen zoals vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2007 of de opvolgers daarvan. Voor wegvoertuigen van de categorieën M en N moeten de banden, met uitzondering van banden met nieuw loopvlak, voldoen aan de eisen voor rolgeluidemissies in de hoogste bevolkte klasse en aan de rolweerstandscoëfficiënt (die van invloed is op de energie-efficiëntie van het voertuig) in de hoogste twee bevolkte klassen, zoals dit is vastgelegd in Verordening (EU) 2020/740 van het Europees Parlement en de Raad, en kan worden geverifieerd aan de hand van het Europees productregister voor energie-etikettering (EPREL), indien van toepassing. Banden voldoen aan de opvolgers van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Verordening (EG) nr. 595/2009.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

N.v.t.

5.5.   Product-als-een-dienst en andere op circulair gebruik en resultaat gerichte dienstenmodellen

Beschrijving van de activiteit

Klanten (natuurlijke personen of rechtspersonen) toegang te verlenen tot producten via dienstenmodellen, die ofwel gebruiksgerichte diensten zijn, waarbij het product nog steeds centraal staat, maar de aanbieder eigenaar blijft en het product wordt geleased, gedeeld, gehuurd of gepoold; of resultaatgericht zijn, waarbij de betaling vooraf is vastgesteld en het overeengekomen resultaat (d.w.z. betaling per diensteenheid) wordt geleverd.

De economische activiteit heeft betrekking op producten die zijn vervaardigd door economische activiteiten die zijn ingedeeld onder de NACE-codes C13 Vervaardiging van textiel, C14 Vervaardiging van kleding, C15 Vervaardiging van leer en van producten van leer, C16 Vervaardiging van hout en van artikelen van hout en kurk, exclusief meubelen; vervaardiging van artikelen van riet en van vlechtwerk, C22 Vervaardiging van producten van rubber of kunststof, C23.3 Vervaardiging van producten voor de bouw, van klei, C23.4 Vervaardiging van andere keramische producten, C25.1 Vervaardiging van metalen constructiewerken, C25.2 Vervaardiging van tanks, reservoirs en bergingsmiddelen van metaal, C25.7 Vervaardiging van scharen, messen, bestekken, gereedschap en ijzerwaren, C25.9 Vervaardiging van andere producten van metaal, C26 Vervaardiging van informaticaproducten, elektronische en optische producten, C27 Vervaardiging van elektrische apparatuur, C28.22 Vervaardiging van hijs-, hef- en transportwerktuigen, C28.23 Vervaardiging van kantoormachines en -uitrusting (exclusief computers en randapparatuur); C28.24 Vervaardiging van elektrisch handgereedschap, C28.25 Vervaardiging van machines en apparaten voor de koeltechniek en de klimaatregeling, voor niet-huishoudelijk gebruik, C28.93 Vervaardiging van machines voor de productie van voedings- en genotmiddelen, uitgezonderd machines voor de bewerking van tabak, C28.94 Vervaardiging van machines voor de productie van textiel, kleding en leer, C28.95 Vervaardiging van machines voor de productie van papier en karton, C28.96 Vervaardiging van machines voor de kunststof- en rubberindustrie, C31 Vervaardiging van meubelen en C32 Overige industrie.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder G46, G47 en N.77, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.

De activiteit biedt de klant (natuurlijke of rechtspersonen) toegang tot en gebruik van een of meer producten, waarbij ervoor wordt gezorgd dat het bedrijf dat deze dienst verleent, zoals een fabrikant, specialist of detailhandelaar, eigenaar blijft. De contractvoorwaarden zorgen ervoor dat aan alle volgende subcriteria wordt voldaan:

a)

de dienstverlener verplicht is het gebruikte product na afloop van de contractuele overeenkomst terug te nemen;

b)

de klant verplicht is het gebruikte product aan het einde van de contractuele overeenkomst terug te geven;

c)

de aanbieder van de dienst blijft eigenaar van het product;

d)

de klant betaalt voor de toegang tot en het gebruik van het product, of voor het resultaat van de toegang tot en het gebruik van dit product.

2.

De activiteit leidt in de praktijk tot een langere levensduur of een hogere gebruiksintensiteit van het product.

3.

Wanneer de economische activiteit de levering van verpakte producten aan klanten (natuurlijke persoon of rechtspersoon) omvat, ook wanneer de activiteit als e-commerce (180) wordt geëxploiteerd, voldoet de primaire en secundaire verpakking van het product aan een van de volgende criteria:

a)

de verpakking bestaat voor ten minste 65 % uit gerecycled materiaal. Wanneer de verpakking is gemaakt van papier of karton, wordt de resterende primaire grondstof gecertificeerd door de Forest Stewardship Council (FSC), het Programme for the Endorsement of Forest Certification Schemes (PEFC International) of gelijkwaardige erkende regelingen. Er worden geen coatings met kunststoffen of metalen gebruikt. Voor kunststofverpakkingen worden alleen monomaterialen zonder coatings gebruikt en worden geen halogeenhoudende polymeren gebruikt. Er wordt een conformiteitsverklaring verstrekt waarin de materiaalsamenstelling van de verpakking en het aandeel gerecyclede en primaire grondstoffen worden gespecificeerd;

b)

de verpakking is ontworpen om opnieuw te kunnen worden gebruikt in een hergebruiksysteem (181). Het systeem voor hergebruik is zodanig opgezet dat hergebruik mogelijk is in een gesloten of open systeem.

4.

Voor kleding, wanneer de economische activiteit bestaat in het wassen en droog reinigen van gebruikte kleding, voldoet de activiteit aan een milieukeur van ISO-type 1 of gelijkwaardig.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

Wanneer de activiteit betrekking heeft op de opwekking ter plaatse van warmte/koude of warmtekrachtkoppeling, met inbegrip van elektriciteit, zijn de directe broeikasgasemissies van de activiteit lager dan 270 gCO2e/kWh.

In het kader van de activiteit wordt een strategie ontwikkeld om de broeikasgasemissies die voortvloeien uit de diensten upstream and downstream in de waardeketen in kaart te brengen en deze te verminderen, met inbegrip van:

a)

tussenproducten en grondstoffen;

b)

vervoer in de waardeketen, met inbegrip van verzending en retours;

c)

onderhoud en exploitatie, met inbegrip van wassen en schoonmaken;

d)

einde van de levensduur, met inbegrip van afvalbeheer.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

N.v.t.

5.6.   Markt voor de handel in tweedehandsgoederen voor hergebruik

Beschrijving van de activiteit

Ontwikkeling en exploitatie van marktplaatsen (182) en rubrieksadvertenties (183) voor de handel (verkoop of ruil) van tweedehandsproducten, materialen of onderdelen voor hergebruik, waar de marktplaatsen en rubrieksadvertenties optreden als tussenpersoon om kopers die een dienst of product zoeken, te matchen met verkopers of aanbieders van die producten of diensten.

De economische activiteit omvat marktplaatsen en rubrieksadvertenties ter ondersteuning van B2B-, B2C- en C2C- (consument aan consument) verkopen. De activiteit omvat diensten zoals het koppelen van kopers/verkopers, betalings- of leveringsdiensten.

De groot- of detailhandel in tweedehandsgoederen valt niet onder de economische activiteit.

De economische activiteit heeft betrekking op producten die zijn vervaardigd door economische activiteiten die zijn ingedeeld onder de NACE-codes C10 Vervaardiging van voedingsmiddelen, C11, Vervaardiging van dranken, C13 Vervaardiging van textiel, C14 Vervaardiging van kleding, C15 Vervaardiging van leer en van producten van leer, C16 Vervaardiging van hout en van artikelen van hout en kurk, exclusief meubelen; vervaardiging van artikelen van riet en van vlechtwerk, C17 Vervaardiging van papier en papierwaren, C18 Drukkerijen en reproductie van opgenomen media, C22 Vervaardiging van producten van rubber of kunststof, C23.3 Vervaardiging van producten voor de bouw, van klei, C23.4 Vervaardiging van andere keramische producten, C24 Vervaardiging van metalen in primaire vorm, C25.1 Vervaardiging van metalen constructiewerken, C25.2 Vervaardiging van tanks, reservoirs en bergingsmiddelen van metaal; C25.7 Vervaardiging van scharen, messen, bestekken, gereedschap en ijzerwaren, C25.9 Vervaardiging van andere producten van metaal, C26 Vervaardiging van informaticaproducten, elektronische en optische producten, C27 Vervaardiging van elektrische apparatuur, C28.22 Vervaardiging van hijs-, hef- en transportwerktuigen, C28.23 Vervaardiging van kantoormachines en -uitrusting (exclusief computers en randapparatuur), C28.24 Vervaardiging van elektrisch handgereedschap, C28.25 Vervaardiging van machines en apparaten voor de koeltechniek en de klimaatregeling, voor niet-huishoudelijk gebruik; C28.93 Vervaardiging van machines voor de productie van voedings- en genotmiddelen, uitgezonderd machines voor de bewerking van tabak, C28.94 Vervaardiging van machines voor de productie van textiel, kleding en leer, C28.95 Vervaardiging van machines voor de productie van papier en karton, C28.96 Vervaardiging van machines voor de kunststof- en rubberindustrie, C31 Vervaardiging van meubelen en C32 Overige industrie.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder J58.29, J61, J62 en J63.1, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Een economische activiteit in deze categorie is een faciliterende activiteit overeenkomstig artikel 13, lid 1, punt l), van Verordening (EU) 2020/852 wanneer zij voldoet aan de in deze afdeling vastgestelde technische screeningcriteria.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.

De economische activiteit bestaat uit het ontwikkelen en exploiteren van marktplaatsen of rubrieksadvertenties ter ondersteuning van de verkoop of het hergebruik van tweedehandsproducten, -onderdelen of -materialen.

De activiteit maakt de handel (verkoop of ruil) in tweedehandsgoederen voor hergebruik mogelijk, zoals gespecificeerd in de beschrijving van de activiteit, die reeds eerder door een consument of een organisatie voor het beoogde doel zijn gebruikt, al dan niet met reparatie.

2.

Wanneer servers en gegevensopslagproducten worden gebruikt:

a)

de gebruikte apparatuur voldoet aan de eisen voor servers en gegevensopslagproducten die zijn vastgesteld overeenkomstig Richtlijn 2009/125/EG;

b)

de gebruikte apparatuur bevat geen van de in bijlage II bij Richtlijn 2011/65/EU opgenomen stoffen waarvoor beperkingen gelden, tenzij de concentratiewaarden in homogene materialen in gewichtsprocent de in die bijlage vermelde maximumconcentraties niet overschrijden;

c)

er is een afvalbeheerplan voorhanden om voorrang te geven aan hergebruik en recycling aan het einde van de levensduur van elektrische en elektronische apparatuur, zoals contractuele overeenkomsten met recyclingpartners;

d)

aan het einde van de levensduur ondergaat de apparatuur voorbereidingen voor hergebruik, nuttige toepassing of recycling, of een passende verwerking, waaronder de verwijdering van alle vloeistoffen en een selectieve behandeling overeenkomstig bijlage VII bij Richtlijn 2012/19/EU.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Klimaatmitigatie

Indien datacenters worden gebruikt en geëxploiteerd, heeft de activiteit aantoonbaar de beste inspanningen geleverd om de relevante praktijken toe te passen die als “verwachte praktijken” zijn aangewezen in de recentste versie van de Europese gedragscode voor de energie-efficiëntie van datacenters of in CEN-Cenelec-document CLC TR50600-99-1 “Data centre facilities and infrastructure — Part 99-1: Recommended practices for energy management” (184), en past zij alle verwachte praktijken toe waaraan volgens de recentste versie van de Europese gedragscode voor de energie-efficiëntie van datacenters de maximumwaarde 5 is toegekend.

2)

Klimaatadaptatie

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

N.v.t.


(1)   “Contactgevoelige verpakking” betekent verpakking die bestemd is voor gebruik in verpakkingstoepassingen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PB L 268 van 18.10.2003 blz. 29); Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4); Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PB L 229 van 1.9.2009, blz. 1); Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 59); Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1); Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en tot intrekking van Richtlijn 98/79/EG en Besluit 2010/227/EU van de Commissie (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 176); Verordening (EU) 2019/4 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van gemedicineerde diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 90/167/EEG van de Raad (PB L 4 van 7.1.2019, blz. 1); Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende diergeneesmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 2001/82/EG (PB L 4 van 7.1.2019, blz. 43); Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67), of Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13).

(2)   “Herbruikbaar” en “hergebruiksysteem” worden gedefinieerd en toegepast overeenkomstig de in de wetgeving van de Unie betreffende verpakking en verpakkingsafval opgenomen vereisten inzake systemen voor hergebruik van verpakkingen, inclusief normen met betrekking tot het aantal omlopen in een systeem voor hergebruik.

(3)  De Commissie zal deze voorwaarden opnieuw bekijken zodra de herziening van Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10) is vastgesteld.

(4)  Duurzame bioafvalgrondstof verwijst naar industrieel bioafval en stedelijk bioafval en sluit primaire biomassa uit bij gebrek aan wettelijk overeengekomen duurzaamheidscriteria.

(5)  De Commissie zal deze voorwaarden opnieuw bekijken zodra de herziening van Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10) is vastgesteld.

(6)   “Verpakkingseenheid”: een eenheid als geheel, inclusief alle geïntegreerde of afzonderlijke onderdelen, die samen een verpakkingsfunctie vervullen, zoals het insluiten, beschermen, hanteren, leveren, opslaan, vervoeren en presenteren van producten, en inclusief onafhankelijke eenheden van verzamel- of verzendverpakkingen die vóór het verkooppunt worden verwijderd.

(7)   “Recyclingpercentage”: het aandeel geproduceerd afval dat wordt gerecycled.

(8)  ISO 16290:2013, Space systems — Definition of the Technology Readiness Levels (TRLs) and their criteria of assessment (versie van 27.6.2023: https://www.iso.org/obp/ui/#iso:std:iso:16290:ed-1:v1:en).

(9)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(10)  Aanbeveling (EU) 2021/2279 van de Commissie van 15 december 2021 betreffende het gebruik van milieuvoetafdrukmethoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus (PB L 471 van 30.12.2021, blz. 1).

(11)  ISO Standard 14067:2018, Greenhouse gases — carbon footprint of products — requirements and guidelines for quantification (versie van 27.6.2023: https://www.iso.org/standard/71206.html).

(12)  ISO standard 14064-1:2018, Greenhouse gases — Part 1: Specification with guidance at the organization level for quantification and reporting of greenhouse gas emissions and removals (versie van 27.6.2023: https://www.iso.org/standard/66453.html).

(13)  Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie van 9 april 2013 betreffende het gebruik van gemeenschappelijke methoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus (PB L 124 van 4.5.2013, blz. 1).

(14)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/902 van de Commissie van 30 mei 2016 tot vaststelling van de BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad voor gangbare systemen voor gemeenschappelijk(e) behandeling en beheer van afvalwater en afvalgas in de chemiesector (PB L 152 van 9.6.2016, blz. 23).

(15)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2427 van de Commissie van 6 december 2022 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies, van de conclusies over de beste beschikbare technieken (BBT-conclusies) voor gangbare systemen voor gemeenschappelijk(e) behandeling en beheer van afgassen in de chemiesector (PB L 318 van 12.12.2022, blz. 157).

(16)  Referentiedocument betreffende de beste beschikbare technieken (BBT) voor de productie van polymeren (versie van 27.6.2023: https://eippcb.jrc.ec.europa.eu/sites/default/files/2019-11/pol_bref_0807.pdf)

(17)  Referentiedocument betreffende de beste beschikbare technieken (BBT) voor de productie van anorganische bulkchemicaliën — vast en overig (versie van 27.6.2023: https://eippcb.jrc.ec.europa.eu/sites/default/files/2019-11/lvic-s_bref_0907.pdf).

(18)  Referentiedocument betreffende de beste beschikbare technieken (BBT) voor de productie van anorganische bulkchemicaliën — ammoniak, zuren en kunstmest (versie van 27.6.2023: https://eippcb.jrc.ec.europa.eu/sites/default/files/2019-11/lvic_aaf.pdf).

(19)  Het BBT-referentiedocument (BREF) voor de productie van organische fijnchemicaliën (versie van 27.6.2023: https://eippcb.jrc.ec.europa.eu/sites/default/files/2019-11/ofc_bref_0806.pdf).

(20)  BBT-referentiedocument (BREF) voor de productie van anorganische fijnchemicaliën (SIC) (versie van 27.6.2023: https://eippcb.jrc.ec.europa.eu/reference/production-speciality-inorganic-chemicals).

(21)  Draagbare batterij betekent elke batterij die verzegeld is en niet meer weegt dan 5 kg en niet is ontworpen voor industriële doeleinden. Een draagbare batterij is noch een batterij voor een elektrisch voertuig, noch een autobatterij.

(22)  Verordening (EU) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1).

(23)  Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1).

(24)  Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 176).

(25)   “Repareerbaarheidsklasse”: een klasse die de repareerbaarheid van een goed tot uitdrukking brengt op basis van een overeenkomstig het Unierecht vastgestelde methode [placeholder: artikel XX van de energie-etiketteringswet].

(26)   “Professionele reparateur”: een exploitant of onderneming die professionele reparatie- en onderhoudsdiensten voor onder deze activiteit vallende producten aanbiedt.

(27)  Essentiële reserveonderdelen zijn onderdelen die worden gebruikt voor de reparatie of renovatie van een defect product. Voor producten die onder de vereisten inzake de beschikbaarheid van reserveonderdelen uit hoofde van Richtlijn 2009/125/EG en op grond van die richtlijn vastgestelde uitvoeringshandelingen vallen, worden essentiële reserveonderdelen geacht de essentiële reserveonderdelen te zijn die zijn opgenomen in de bijlage bij de meest recente uitvoeringshandeling voor elke productgroep.

(28)  Richtlijn (EU) 2019/771 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de verkoop van goederen, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2394 en Richtlijn 2009/22/EG en tot intrekking van Richtlijn 1999/44/EG (PB L 136 van 22.5.2019, blz. 28).

(29)  I4R Platform (versie van 27.6.2023: beschikbaar op https://i4r-platform.eu/about/).

(30)  Kritieke grondstoffen worden gedefinieerd als de elementen die zijn opgenomen in de EU-lijst van kritieke grondstoffen (vastgesteld bij mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Veerkracht op het gebied van kritieke grondstoffen: De weg naar een grotere voorzieningszekerheid en duurzaamheid uitstippelen (COM(2020) 474 final) of andere relevante wetgeving van de Unie.

(31)  Versie van 16 juni 2023; beschikbaar op: https://echa.europa.eu/scip-database

(32)  IEC 62474 — Materiaalverklaring voor producten van en voor de elektrotechnische industrie.

(33)  IEC 82474- Materiaalverklaring — Deel 1: Algemene vereisten.

(34)  EN 45555:2019 — Algemene methoden voor de beoordeling van de recyclebaarheid en de mogelijke nuttige toepassing van energiegerelateerde producten.

(35)  Verordening (EU) 2023/1542 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2023 inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG en Verordening (EU) 2019/1020 en tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG (PB L 191 van 28.7.2023, blz. 1).

(36)  Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 195).

(37)  De eis richt zich op de hoogste drie bevolkte energie-efficiëntieklassen met ten minste enkele producten op de markt. Om te begrijpen welke klassen de hoogste bevolkte klassen zijn met ten minste enkele producten op de markt, wordt een overzicht van de beschikbare producten op de markt (gebaseerd op officiële gegevens) geleverd door het Europees productregister voor energie-etikettering.

(38)  Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en tot intrekking van Richtlijn 2010/30/EU (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 1).

(39)  Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu’s, alsook afgedankte batterijen en accu’s en tot intrekking van Richtlijn 91/157/EEG (PB L 266 van 26.9.2006, blz. 1).

(40)  Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 (PB L 170 van 25.6.2019, blz. 1).

(41)   “Teruggewonnen water” betekent stedelijk afvalwater dat is behandeld overeenkomstig de vereisten van Richtlijn 91/271/EEG en dat het resultaat is van verdere behandeling in een waterterugwinningsvoorziening.

(42)   “Grijs water” betekent onbehandeld afvalwater dat niet is verontreinigd met toiletafvoer. Grijs water bestaat onder meer uit afvalwater van badkuipen, douches, wastafels, wasmachines en gootstenen.

(43)  Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake minimumeisen voor hergebruik van water (PB L 177 van 5.6.2020, blz. 32).

(44)  Bijvoorbeeld overeenkomstig de IPCC-richtsnoeren voor nationale broeikasgasinventarissen voor de behandeling van afvalwater (versie van 27.6.2023: https://www.ipccnggip.iges.or.jp/public/2019rf/pdf/5_Volume5/19R_V5_6_Ch06_Wastewater.pdf)

(45)  Een “gevaarlijke afvalstof” is een afvalstof die een of meer van de in bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen genoemde gevaarlijke eigenschappen bezit (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3). Hierbij gaat het om stromen zoals gevaarlijke fracties van huishoudelijk afval, afgewerkte olie, batterijen, niet-gedepollueerde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA), niet-gedepollueerde afgedankte voertuigen, medisch afval enz. Een uitvoerige classificatie van gevaarlijk afval is te vinden in de Europese lijst van afvalstoffen (Beschikking 2000/532/EG).

(46)   “Voorbereiding voor hergebruik” betekent elke nuttige toepassing bestaande uit controleren, schoonmaken of repareren, waarbij producten of componenten van producten die afvalstoffen zijn geworden, worden klaargemaakt zodat ze kunnen worden hergebruikt zonder dat verdere voorbehandeling nodig is.

(47)   “Recycling” betekent elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.

(48)  Hieronder vallen textiel, kleding, schoeisel en accessoires, zoals riemen of hoofddeksels.

(49)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(50)  Zie Europese Commissie, Guidance for separate collection of municipal waste, punt 3.1 (Economic incentives), beschikbaar op: https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/bb444830-94bf-11ea-aac4-01aa75ed71a1

(51)  Overeenkomstig Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (PB L 151 van 14.6.2018, blz. 1).

(52)  Beschikking 2000/532/EG van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, punt a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3).

(53)  Productieprocessen zijn alle soorten economische activiteiten waarmee een materiaal, product of goed wordt geproduceerd; teruggewonnen materialen zijn het resultaat van het terugwinningsproces.

(54)  ISO Standard 14067:2018(en), Greenhouse gases — Carbon footprint of products — Requirements and guidelines for quantification (versie van 27.6.2023: https://www.iso.org/obp/ui#iso:std:iso:14067:ed-1:v1:en).

(55)  ISO 14064-1:2018(en), Greenhouse gases — Part 1: Specification with guidance at the organization level for quantification and reporting of greenhouse gas emissions and removals (versie van 27.6.2023: https://www.iso.org/obp/ui/#iso:std:iso:14064:-1:en).

(56)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1147 van de Commissie van 10 augustus 2018 tot vaststelling van de BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, voor afvalbehandeling (PB L 208 van 17.8.2018, blz. 38).

(57)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1147.

(58)  EN 13432:2000 Packaging — Requirements for packaging recoverable through composting and biodegradation — Test scheme and evaluation criteria for the final acceptance of packaging.

(59)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1147.

(60)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1147.

(61)  Stoffen, mengsels of componenten zijn identificeerbaar als zij kunnen worden gemonitord om te verifiëren of zij worden verwerkt op een wijze die veilig is voor het milieu.

(62)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/2323 van de Commissie van 19 december 2016 tot vaststelling van de Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake scheepsrecycling (PB L 345 van 20.12.2016, blz. 119).

(63)  Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en van Richtlijn 2009/16/EG (PB L 330 van 10.12.2013, blz. 1).

(64)  Op het niveau van de Unie zijn de toepasselijke voorschriften voor AEEA vastgesteld bij Richtlijn 2012/19/EU en voor afgedankte voertuigen bij Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34).

(65)  EN 50625-1:2014 Collection, logistics & treatment requirements for WEEE — Part 1: General treatment requirements.

(66)  EN 50625-2-1:2014 Collection, logistics & treatment requirements for WEEE — Part 2-1: Treatment requirements for lamps.

(67)  EN 50625-2-2:2015 Collection, logistics & treatment requirements for WEEE — Part 2-2: Treatment requirements for WEEE containing CRTs and flat panel displays.

(68)  EN 50625-2-3:2017 Collection, logistics & treatment requirements for WEEE — Part 2-3: Treatment requirements for temperature exchange equipment and other WEEE containing VFC and/or VHC.

(69)  EN 50625-2-4:2017 Collection, logistics & treatment requirements for WEEE — Part 2-4: Treatment requirements for photovoltaic panels.

(70)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1147.

(71)  Overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3) en de nationale wetgeving en afvalbeheerplannen.

(72)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1147.

(73)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1147.

(74)  EU-protocol inzake beheer van bouw- en sloopafval, bijlage F (versie van 27.6.2023: https://ec.europa.eu/docsroom/documents/20509/?locale=nl).

(75)   “Voorbereiding voor hergebruik” betekent elke nuttige toepassing bestaande uit controleren, schoonmaken of repareren, waarbij producten of componenten van producten die afvalstoffen zijn geworden, worden klaargemaakt zodat ze kunnen worden hergebruikt zonder dat verdere voorbehandeling nodig is. Dit omvat bijvoorbeeld de voorbereiding voor hergebruik van bepaalde delen van gebouwen, zoals dakelementen, ramen, deuren, bakstenen, natuurstenen of betonnen elementen. Een voorwaarde voor de voorbereiding voor hergebruik van onderdelen van gebouwen is doorgaans de selectieve deconstructie van gebouwen of andere structuren.

(76)   “Recycling” betekent elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.

(77)   “Opvulling” betekent elke nuttige toepassing waarbij geschikt niet-gevaarlijk afval wordt gebruikt voor het herstel van afgegraven terreinen of voor civieltechnische toepassingen bij landschapsaanleg. Afval dat voor opvulling wordt gebruikt, moet niet-afvalmaterialen vervangen, geschikt zijn voor bovengenoemde doeleinden en beperkt blijven tot de hoeveelheid die strikt noodzakelijk is om die doeleinden te bereiken.

(78)  Zie Level(s) indicator 2.2: Construction and demolition waste and materials, User Manual: introductory briefing, instructions and guidance (Publication version 1.1), https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau//sites/default/files/2021-01/UM3_Indicator_2.2_v1.1_40pp.pdf. Voor de rapportage moet de Excel-spreadsheet op de website van de Commissie worden gebruikt: Construction and Demolition Waste (CDW) and materials excel template: for estimating (Level 2) and recording (Level 3) amounts and types of CDW and their final destinations (version 1.1), https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau/product-groups/412/documents

(79)  Het aardopwarmingsvermogen (GWP) wordt bekendgemaakt als numerieke indicator voor elke levenscyclusfase, uitgedrukt in kg CO2e/m2 (van de bruikbare interne vloeroppervlakte) gemiddeld voor één jaar van een referentiestudieperiode van 50 jaar. De gegevensselectie, scenariobepaling en berekeningen worden verricht overeenkomstig EN 15978 (BS EN 15978:2011). De te beoordelen onderdelen van het gebouw en technische uitrusting zijn gedefinieerd in het gemeenschappelijke EU-kader Level(s) voor indicator 1.2. Volgens het rapportageformaat Level(s) indicator 1.2 wordt de indicator meegedeeld als GWP fossiel, GWP biogeen, GWP landgebruik en verandering in landgebruik, alsook de som daarvan (GWP totaal). Wanneer er een nationaal berekeninstrument bestaat of voorgeschreven is voor het verschaffen van informatie of voor het verkrijgen van bouwvergunningen, kan dat instrument worden gebruikt voor de vereiste informatieverschaffing. Andere berekeningsinstrumenten mogen worden gebruikt als ze voldoen aan de minimumcriteria die in het gemeenschappelijk EU-kader Level(s) zijn vastgesteld, zie Level(s) indicator 1.2: Lifecycle Global Warming Potential (GWP), User manual: introductory briefing, instructions and guidance (Publication version 1.1), https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau//sites/default/files/2021-01/UM3_Indicator_2.2_v1.1_40pp.pdf

(80)  Zie Level(s) indicator 2.3: Design for adaptability and renovation, User manual: introductory briefing, instruction and guidance (Publication version 1.1), https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau//sites/default/files/2021-01/UM3_Indicator_2.3_v1.1_23pp.pdf

(81)  Zie Level(s) indicator 2.4: Design for deconstruction user manual: introductory briefing, instructions and guidance (Publication version 1.1), https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau/sites/default/files/2021-01/UM3_Indicator_2.4_v1.1_18pp.pdf

(82)  Voor de toepassing van de gedelegeerde handeling wordt onder “secundaire grondstoffen” verstaan materialen die zijn voorbereid voor hergebruik of gerecycled overeenkomstig artikel 3 van de kaderrichtlijn afvalstoffen, en die niet langer afval zijn overeenkomstig artikel 6 van die richtlijn.

(83)  Dit betreft het materiaal beton, inclusief de bestanddelen ervan (bijvoorbeeld aggregaten). Wapeningsstaal is uitgesloten omdat dit een ander materiaal is dat onder metalen kan worden opgenomen.

(84)  Biogebaseerde materialen worden gemaakt met behulp van biologische hulpbronnen (dieren, planten, micro-organismen en afgeleide biomassa, waaronder organisch afval), zoals gedefinieerd in COM(2018) 673. Hieronder vallen conventionele biogebaseerde materialen die van oudsher van biomassa zijn gemaakt (zoals hout, kurk, natuurlijk rubber, papier, textiel, houten bouwmaterialen) en recenter ontwikkelde materialen zoals biogebaseerde chemische stoffen of biogebaseerde kunststoffen.

(85)  Zie Level(s) indicator 2.1: Bill of Quantities, materials and lifespans, User manual: introductory briefing, instructions and guidance (Publication version 1.1), https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau//sites/default/files/2021-01/UM3_Indicator_2.1_v1.1_34pp.pdf. Voor de rapportage moet de Excel-spreadsheet op de website van de Commissie worden gebruikt: Bill of Quantities, materials and lifespans excel template: for estimating (Level 2) and recording (Level 3) purchases of material quantities and costs (version 1.2), https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau/product-groups/412/documents

(86)  ISO standard 22057:2022, Sustainability in buildings and civil engineering works — Data templates for the use of environmental product declarations (EPDs) for construction products in building information modelling (BIM) (versie van 27.6.2023: https://www.iso.org/standard/72463.html).

(87)  De berekende hoeveelheid energie, benodigd om aan de vraag naar energie te voldoen bij normaal gebruik van het gebouw, uitgedrukt in een numerieke indicator van het totale primaire energieverbruik in kWh/m2 per jaar en gebaseerd op de betrokken nationale berekeningsmethode, zoals opgenomen in het energieprestatiecertificaat.

(88)  Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).

(89)  Verven en vernissen, plafondtegels, vloerbedekking, met inbegrip van de bijbehorende kleefstoffen en hechtmiddelen, binnenisolatie en behandelingen van binnenoppervlakken, bijvoorbeeld tegen vocht en schimmel.

(90)  CEN/TS 16516:2013, Bouwproducten — Beoordeling van de afgifte van gevaarlijke stoffen — Bepaling van emissies naar binnenlucht.

(91)  ISO 16000-3:2011, Binnenlucht — Deel 3: Bepaling van formaldehyde en andere carbonylverbindingen in binnenlucht en testkamers — Actieve monsterneming.

(92)  De emissiedrempels voor kankerverwekkende vluchtige organische verbindingen hebben betrekking op een testperiode van 28 dagen.

(93)  ISO 18400-reeks, Bodem — Monsterneming.

(94)  Europees Datacentrum voor de bodem (ESDAC) van het JRC: Land Use and Coverage Area frame Survey (Lucas) (versie van 27.6.2023: https://esdac.jrc.ec.europa.eu/projects/lucas).

(95)  IUCN, The IUCN European Red List of Threatened Species (versie van 27.6.2023: https://www.iucn.org/regions/europe/our-work/biodiversity-conservation/european-red-list-threatened-species).

(96)  IUCN, The IUCN Red List of Threatened Species (versie van 27.6.2023: https://www.iucnredlist.org).

(97)  Gebieden van meer dan 0,5 hectare met bomen van hoger dan vijf meter en een bedekkingsgraad van meer dan 10 %, of bomen die deze drempels ter plaatse kunnen bereiken. Grond die hoofdzakelijk voor agrarische of stedelijke doeleinden wordt gebruikt, valt niet onder dit begrip, FAO Global Resources Assessment 2020. Termen en definities. (Versie van 27.6.2023: http://www.fao.org/3/I8661EN/i8661en.pdf).

(98)  EU-protocol inzake beheer van bouw- en sloopafval, bijlage F (versie van 27.6.2023: https://ec.europa.eu/docsroom/documents/20509/?locale=nl).

(99)   “Voorbereiding voor hergebruik” betekent elke nuttige toepassing bestaande uit controleren, schoonmaken of repareren, waarbij producten of componenten van producten die afvalstoffen zijn geworden, worden klaargemaakt zodat ze kunnen worden hergebruikt zonder dat verdere voorbehandeling nodig is. Dit omvat bijvoorbeeld de voorbereiding voor hergebruik van bepaalde delen van gebouwen, zoals dakelementen, ramen, deuren, bakstenen, natuurstenen of betonnen elementen. Een voorwaarde voor de voorbereiding voor hergebruik van onderdelen van gebouwen is doorgaans de selectieve deconstructie van gebouwen of andere structuren.

(100)   “Recycling” betekent elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.

(101)   “Opvulling” betekent elke nuttige toepassing waarbij geschikt niet-gevaarlijk afval wordt gebruikt voor het herstel van afgegraven terreinen of voor civieltechnische toepassingen bij landschapsaanleg. Afval dat voor opvulling wordt gebruikt, moet niet-afvalmaterialen vervangen, geschikt zijn voor bovengenoemde doeleinden en beperkt blijven tot de hoeveelheid die strikt noodzakelijk is om die doeleinden te bereiken.

(102)  Zie Level(s) indicator 2.2: Construction and demolition waste and materials, User Manual: introductory briefing, instructions and guidance (Publication version 1.1), https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau//sites/default/files/2021-01/UM3_Indicator_2.2_v1.1_40pp.pdf. Voor de rapportage moet de Excel-spreadsheet op de website van de Commissie worden gebruikt: Construction and Demolition Waste (CDW) and materials excel template: for estimating (Level 2) and recording (Level 3) amounts and types of CDW and their final destinations (version 1.1), https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau/product-groups/412/documents.

(103)  Het aardopwarmingsvermogen (GWP) wordt bekendgemaakt als numerieke indicator voor elke levenscyclusfase, uitgedrukt in kg CO2e/m2 (van de bruikbare interne vloeroppervlakte) gemiddeld voor één jaar van een referentiestudieperiode van 50 jaar. De gegevensselectie, scenariobepaling en berekeningen worden verricht overeenkomstig EN 15978 (BS EN 15978:2011. Duurzaamheid van bouwwerken. Beoordeling van de milieuprestaties van gebouwen. Berekeningsmethode). De te beoordelen onderdelen van het gebouw en technische uitrusting zijn gedefinieerd in het gemeenschappelijke EU-kader Level(s) voor indicator 1.2. Wanneer er een nationaal berekeningsinstrument bestaat of voorgeschreven is voor het verschaffen van informatie of voor het verkrijgen van bouwvergunningen, kan het desbetreffende instrument worden gebruikt voor de vereiste informatieverschaffing. Andere berekeningsinstrumenten mogen worden gebruikt als ze voldoen aan de minimumcriteria die in het gemeenschappelijk EU-kader Level(s) zijn vastgesteld, zie Level(s) indicator 1.2: Lifecycle Global Warming Potential (GWP), User manual: introductory briefing, instructions and guidance (Publication version 1.1), https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau//sites/default/files/2021-01/UM3_Indicator_2.2_v1.1_40pp.pdf

(104)  Zie Level(s) indicator 2.3: Design for adaptability and renovation, User manual: introductory briefing, instruction and guidance (Publication version 1.1), https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau//sites/default/files/2021-01/UM3_Indicator_2.3_v1.1_23pp.pdf

(105)  Zie Level(s) indicator 2.4: Design for deconstruction user manual: introductory briefing, instructions and guidance (Publication version 1.1), https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau/sites/default/files/2021-01/UM3_Indicator_2.4_v1.1_18pp.pdf

(106)  International Property Measurement Standards: All Buildings. Gepubliceerd door de International Property Measurement Standards Coalition (IPMSC), https://ipmsc.org/

(107)  Voor de toepassing van de gedelegeerde handeling wordt onder “secundaire grondstoffen” verstaan materialen die zijn voorbereid voor hergebruik of gerecycled overeenkomstig artikel 3 van de kaderrichtlijn afvalstoffen, en die niet langer afval zijn overeenkomstig artikel 6 van die richtlijn.

(108)  Dit betreft het materiaal beton, inclusief de bestanddelen ervan (bijvoorbeeld aggregaten). Wapeningsstaal is uitgesloten omdat dit een ander materiaal is dat onder metalen kan worden opgenomen.

(109)  Biogebaseerde materialen worden gemaakt met behulp van biologische hulpbronnen (dieren, planten, micro-organismen en afgeleide biomassa, waaronder organisch afval), zoals gedefinieerd in COM(2018) 673. Hieronder vallen conventionele biogebaseerde materialen die van oudsher van biomassa zijn gemaakt (zoals hout, kurk, natuurlijk rubber, papier, textiel, houten bouwmaterialen) en recenter ontwikkelde materialen zoals biogebaseerde chemische stoffen of biogebaseerde kunststoffen.

(110)  Zie Level(s) indicator 2.1: Bill of Quantities, materials and lifespans, User manual: introductory briefing, instructions and guidance (Publication version 1.1), https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau//sites/default/files/2021-01/UM3_Indicator_2.1_v1.1_34pp.pdf. Voor de rapportage moet de Excel-spreadsheet op de website van de Commissie worden gebruikt: Bill of Quantities, materials and lifespans excel template: for estimating (Level 2) and recording (Level 3) purchases of material quantities and costs (version 1.2), https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau/product-groups/412/documents

(111)  ISO standard 22057:2022, Sustainability in buildings and civil engineering works — Data templates for the use of environmental product declarations (EPDs) for construction products in building information modelling (BIM) (versie van april 2022), https://www.iso.org/standard/72463.html

(112)  Verven en vernissen, plafondtegels, vloerbedekking, met inbegrip van de bijbehorende kleefstoffen en hechtmiddelen, binnenisolatie en behandelingen van binnenoppervlakken, bijvoorbeeld tegen vocht en schimmel.

(113)  ISO 16000-3:2011, Binnenlucht — Deel 3: Bepaling van formaldehyde en andere carbonylverbindingen in binnenlucht en testkamers — Actieve monsterneming (versie van 27.6.2023: https://www.iso.org/standard/51812.html).

(114)  Zie de activiteiten vermeld in de International COST Management Standard, in “ICMS: Global Consistency in Presenting Construction Life Cycle Costs and Carbon Emissions 3rd edition, Table 1: ICMS Projects with their corresponding codes”, https://icmscblog.files.wordpress.com/2021/11/icms_3rd_edition_final.pdf

(115)  Zie Level(s) indicator 2.2: Construction and Demolition waste and materials, User manual: introductory briefing, instructions and guidance (Publication version 1.1), https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau//sites/default/files/2021-01/UM3_Indicator_2.2_v1.1_40pp.pdf

(116)  Richtsnoeren voor afvalaudits voorafgaand aan de sloop en renovatie van gebouwen. EU-protocol inzake beheer van bouw- en sloopafval, mei 2018: https://ec.europa.eu/docsroom/documents/31521/attachments/1/translations/nl/renditions/native. Voor de rapportage van de ramingen van Level 2-sloopafval moet de Excel-spreadsheet op de website van de Commissie worden gebruikt: Construction and Demolition Waste (CDW) and materials excel template: for estimating (Level 2) and recording (Level 3) amounts and types of CDW and their final destinations (version 1.1), https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau/product-groups/412/documents

(117)  Richtsnoeren voor afvalaudits voorafgaand aan de sloop en renovatie van gebouwen. EU-protocol inzake beheer van bouw- en sloopafval, mei 2018: https://ec.europa.eu/docsroom/documents/31521/attachments/1/translations/nl/renditions/native. Voor de rapportage van de ramingen van Level 3-bouw- en sloopafval moet de Excel-spreadsheet op de website van de Commissie worden gebruikt: Construction and Demolition Waste (CDW) and materials excel template: for estimating (Level 2) and recording (Level 3) amounts and types of CDW and their final destinations (version 1.1), https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau/product-groups/412/documents. Daartoe wordt elk type sloopafval gemerkt met de passende zescijferige code van de bij Beschikking 2000/532/EG vastgestelde Europese afvalstoffenlijst. Wanneer het type afvalverwerking in de Excel-spreadsheet wordt opgenomen (d.w.z. voorbereiding voor hergebruik, voor recycling, materiaalterugwinning, energieterugwinning of verwijdering), wordt aangetoond dat de marktdeelnemers die het afval ontvangen, over de technische capaciteit beschikken om deze verwerking uit te voeren. Dit bewijs mag bestaan uit een link naar de webpagina’s van de onderneming waar dit gedocumenteerd is of uit een ondertekende verklaring van een vertegenwoordiger van de onderneming. Wanneer de behandeling plaatsvindt op de slooplocatie, zoals hergebruik of recycling ter plaatse, is een door een vertegenwoordiger van de onderneming ondertekende verklaring als bewijs aanvaardbaar.

(118)   “Voorbereiding voor hergebruik” betekent elke nuttige toepassing bestaande uit controleren, schoonmaken of repareren, waarbij producten of componenten van producten die afvalstoffen zijn geworden, worden klaargemaakt zodat ze kunnen worden hergebruikt zonder dat verdere voorbehandeling nodig is. Dit omvat bijvoorbeeld de voorbereiding voor hergebruik van bepaalde delen van gebouwen, zoals dakelementen, ramen, deuren, bakstenen, natuurstenen of betonnen elementen. Een voorwaarde voor de voorbereiding voor hergebruik van onderdelen van gebouwen is doorgaans de selectieve deconstructie van gebouwen of andere structuren.

(119)   “Recycling” betekent elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.

(120)   “Opvulling” betekent elke nuttige toepassing waarbij geschikt niet-gevaarlijk afval wordt gebruikt voor het herstel van afgegraven terreinen of voor civieltechnische toepassingen bij landschapsaanleg. Afval dat voor opvulling wordt gebruikt, moet niet-afvalmaterialen vervangen, geschikt zijn voor bovengenoemde doeleinden en beperkt blijven tot de hoeveelheid die strikt noodzakelijk is om die doeleinden te bereiken.

(121)  Zie Level(s) indicator 2.2: Construction and demolition waste and materials, User Manual: introductory briefing, instructions and guidance (Publication version 1.1), https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau//sites/default/files/2021-01/UM3_Indicator_2.2_v1.1_40pp.pdf

(122)  Zie bijlage III bij Verordening (EU) nr. 849/2010 van de Commissie voor een indeling van niet-gevaarlijk mineraal bouw- en sloopafval, https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32010R0849&from=NL

(123)   “Bruikbaarheid” verwijst naar de omstandigheden waaronder een bouwwerk nog steeds als veilig voor gebruik wordt beschouwd.

(124)   “Dienstverleningsniveau” verwijst naar een kwalitatieve of kwantitatieve maatstaf om te beoordelen of de infrastructuur kan voldoen aan de eisen die het verkeer eraan stelt.

(125)   “Levensduur” heeft betrekking op de periode van gebruik, d.w.z. vanaf de datum van aanleg tot de datum van heraanleg of sloop.

(126)   “Voorbereiding voor hergebruik” betekent elke nuttige toepassing bestaande uit controleren, schoonmaken of repareren, waarbij producten of componenten van producten die afvalstoffen zijn geworden, worden klaargemaakt zodat ze kunnen worden hergebruikt zonder dat verdere voorbehandeling nodig is. Dit omvat bijvoorbeeld de voorbereiding voor hergebruik van bepaalde delen van gebouwen, zoals dakelementen, ramen, deuren, bakstenen, natuurstenen of betonnen elementen. Een voorwaarde voor de voorbereiding voor hergebruik van onderdelen van gebouwen is doorgaans de selectieve deconstructie van gebouwen of andere structuren.

(127)   “Recycling” betekent elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.

(128)   “Opvulling” betekent elke nuttige toepassing waarbij geschikt niet-gevaarlijk afval wordt gebruikt voor het herstel van afgegraven terreinen of voor civieltechnische toepassingen bij landschapsaanleg. Afval dat voor opvulling wordt gebruikt, moet niet-afvalmaterialen vervangen, geschikt zijn voor bovengenoemde doeleinden en beperkt blijven tot de hoeveelheid die strikt noodzakelijk is om die doeleinden te bereiken.

(129)  Werkdocument van de diensten van de Commissie. EU Green Public Procurement Criteria for Road Design, Construction and Maintenance (SWD(2016) 203), 2016, blz. 17, kolom “comprehensive criteria” (versie van 27.6.2023: https://ec.europa.eu/environment/gpp/pdf/toolkit/roads/EN.pdf).

(130)  Voor de toepassing van de gedelegeerde handeling wordt onder “secundaire grondstoffen” verstaan materialen die zijn voorbereid voor hergebruik of gerecycled overeenkomstig artikel 3 van de kaderrichtlijn afvalstoffen, en die niet langer afval zijn overeenkomstig artikel 6 van die richtlijn.

(131)  Werkdocument van de diensten van de Commissie. EU Green Public Procurement Criteria for Road Design, Construction and Maintenance (SWD(2016) 203), 2016, blz. 15, kolom “comprehensive criteria”, (versie van 27.6.2023: https://ec.europa.eu/environment/gpp/pdf/toolkit/roads/EN.pdf).

(132)   “Onderhoud van kunstwerken” wordt gedefinieerd als alle acties die worden ondernomen om de bruikbaarheid en het dienstverleningsniveau van wegen te handhaven en te herstellen.

(133)  EU-protocol inzake beheer van bouw- en sloopafval, bijlage F (versie van 27.6.2023: https://ec.europa.eu/docsroom/documents/20509/?locale=nl).

(134)   “Voorbereiding voor hergebruik” betekent elke nuttige toepassing bestaande uit controleren, schoonmaken of repareren, waarbij producten of componenten van producten die afvalstoffen zijn geworden, worden klaargemaakt zodat ze kunnen worden hergebruikt zonder dat verdere voorbehandeling nodig is. Dit omvat bijvoorbeeld de voorbereiding voor hergebruik van bepaalde delen van gebouwen, zoals dakelementen, ramen, deuren, bakstenen, natuurstenen of betonnen elementen. Een voorwaarde voor de voorbereiding voor hergebruik van onderdelen van gebouwen is doorgaans de selectieve deconstructie van gebouwen of andere structuren.

(135)   “Recycling” betekent elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.

(136)   “Opvulling” betekent elke nuttige toepassing waarbij geschikt niet-gevaarlijk afval wordt gebruikt voor het herstel van afgegraven terreinen of voor civieltechnische toepassingen bij landschapsaanleg. Afval dat voor opvulling wordt gebruikt, moet niet-afvalmaterialen vervangen, geschikt zijn voor bovengenoemde doeleinden en beperkt blijven tot de hoeveelheid die strikt noodzakelijk is om die doeleinden te bereiken.

(137)  Zie Level(s) indicator 2.3: Design for adaptability and renovation, User manual: introductory briefing, instruction and guidance (Publication version 1.1), https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau//sites/default/files/2021-01/UM3_Indicator_2.3_v1.1_23pp.pdf

(138)  Zie Level(s) indicator 2.4: Design for deconstruction user manual: introductory briefing, instructions and guidance (Publication version 1.1), https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau/sites/default/files/2021-01/UM3_Indicator_2.4_v1.1_18pp.pdf

(139)  Voor de toepassing van de gedelegeerde handeling wordt onder “secundaire grondstoffen” verstaan materialen die zijn voorbereid voor hergebruik of gerecycled overeenkomstig artikel 3 van de kaderrichtlijn afvalstoffen, en die niet langer afval zijn overeenkomstig artikel 6 van die richtlijn.

(140)  ISO standard 22057:2022, Sustainability in buildings and civil engineering works — Data templates for the use of environmental product declarations (EPDs) for construction products in building information modelling (BIM) (versie van april 2022), https://www.iso.org/standard/72463.html.

(141)  Berekend overeenkomstig Verordening (EU) 2019/331.

(142)  Wat de mediaanwaarde is van de installaties in 2016 en 2017 (t CO2eq/t) van de gegevens die in het kader van de vaststelling van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/447 van de Commissie zijn verzameld, bepaald op basis van geverifieerde informatie over de broeikasgasefficiëntie van installaties die overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2003/87/EG gerapporteerd is.

(143)  Wat de mediaanwaarde is van de installaties in 2016 en 2017 (t CO2eq/t) van de gegevens voor grijze cementklinker die in het kader van de vaststelling van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/447 van de Commissie zijn verzameld, vermenigvuldigd met de verhouding klinker/cement (0,65), bepaald op basis van geverifieerde informatie over de broeikasgasefficiëntie van installaties die overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2003/87/EG gerapporteerd is.

(144)  Verven en vernissen, plafondtegels, vloerbedekking, met inbegrip van de bijbehorende kleefstoffen en hechtmiddelen, binnenisolatie en behandelingen van binnenoppervlakken, bijvoorbeeld tegen vocht en schimmel.

(145)  CEN/TS 16516:2013, Bouwproducten — Beoordeling van de afgifte van gevaarlijke stoffen — Bepaling van emissies naar binnenlucht.

(146)  ISO 16000-3:2011, Binnenlucht — Deel 3: Bepaling van formaldehyde en andere carbonylverbindingen in binnenlucht en testkamers — Actieve monsterneming.

(147)  De emissiedrempels voor kankerverwekkende vluchtige organische verbindingen hebben betrekking op een testperiode van 28 dagen.

(148)  Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai — Verklaring van de Commissie in het Bemiddelingscomité over de richtlijn inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PB L 189 van 18.7.2002, blz. 12).

(149)   “Software” omvat software op locatie en cloudgebaseerde software.

(150)   “IT- of OT-systemen” omvatten verbindbare producten, sensoren, analysesoftware en andere software en informatie- en communicatietechnologieën (ICT) voor de transmissie, opslag en weergave van gegevens en voor systeembeheer.

(151)   “Verbruiksgoederen” zijn niet-duurzame grondstoffen die bedoeld zijn om te worden gebruikt, uitgeput of vervangen. Zij kunnen noodzakelijk zijn voor de werking van een consumentenproduct of worden gebruikt bij de vervaardiging, zonder in het eindproduct te worden verwerkt.

(152)  ISO standard 14067:2018, Greenhouse gases — Carbon footprint of products — Requirements and guidelines for quantification (versie van 27.6.2023: https://www.iso.org/standard/71206.html).

(153)  ISO standard 14040:2006, Environmental management — Life cycle assessment — Principles and framework (versie van 27.6.2023: https://www.iso.org/standard/37456.html).

(154)  ISO standard 14067:2018, Greenhouse gases — Carbon footprint of products — Requirements and guidelines for quantification (versie van 27.6.2023: https://www.iso.org/standard/71206.html).

(155)  ISO standard 14040:2006, Environmental management — Life cycle assessment — Principles and framework (versie van 27.6.2023: https://www.iso.org/standard/37456.html).

(156)  De minimale informatie omvat energie-etiketteringsvereisten in het kader van de kaderverordening energie-etikettering, informatie in het kader van Verordening (EG) nr. 1272/2008, informatie over zeer zorgwekkende stoffen in voorwerpen als zodanig of in complexe objecten (producten) vastgesteld uit hoofde van Richtlijn 2008/98/EG of informatie over veiligheid of garantie.

(157)   “Circulariteitsprestaties” moeten worden beoordeeld op basis van: i) de duurzaamheid, betrouwbaarheid, herbruikbaarheid, verbeterbaarheid, repareerbaarheid en onderhoudsvriendelijkheid, alsook het opknappen, van producten; ii) de aanwezigheid van stoffen die de circulariteit van producten en materialen belemmeren; iii) het energieverbruik of de energie-efficiëntie van producten; iv) het hulpbronnenverbruik en de hulpbronnenefficiëntie van producten; iv) het gehalte aan gerecycled materiaal in producten; vi) het gemak waarmee producten en materialen kunnen worden gedemonteerd, geherproduceerd en gerecycled; vii) de milieu-effecten van producten gedurende de levenscyclus ervan, met inbegrip van hun koolstof- en milieuvoetafdruk, en viii) het voorkomen en terugdringen van afval, met inbegrip van verpakkingsafval.

(158)   “Reparatie”: het proces waarbij een gebrekkig product in een toestand wordt teruggebracht waarin het kan voldoen aan het beoogde gebruik ervan, hetzij als dienst, hetzij met het oog op de latere wederverkoop van het gerepareerde product.

(159)   “Renovatie”: het testen en, indien nodig, repareren, reinigen of wijzigen van een gebruikt product om de prestaties of functionaliteit ervan te verbeteren of te herstellen of om aan de toepasselijke technische normen of regelgevingseisen te voldoen, met als resultaat dat een volledig functioneel product wordt gebruikt voor een doel dat ten minste het doel is dat oorspronkelijk bedoeld was, en om ervoor te zorgen dat het product in overeenstemming blijft met de toepasselijke technische normen of regelgevingseisen die oorspronkelijk in de ontwerpfase waren ontworpen.

(160)   “Herproductie”: een gestandaardiseerd industrieel proces dat plaatsvindt in industriële of fabrieksomgevingen, waarbij producten worden hersteld in de oorspronkelijke toestand en met de prestaties van toen zij nieuw waren, of beter en doorgaans met een commerciële garantie op de markt worden gebracht.

(161)  Goederen, componenten of materialen die regelmatig moeten worden vervangen omdat ze verslijten of worden opgebruikt.

(162)  De conformiteit van het product en de aansprakelijkheidstermijn van de verkoper worden vastgesteld overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Richtlijn (EU) 2019/771.

(163)  Richtlijn (EU) 2017/2102 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2017 tot wijziging van Richtlijn 2011/65/EU betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (PB L 305 van 21.11.2017, blz. 8).

(164)   “Reserveonderdeel”: een afzonderlijk onderdeel van een product dat een deel van een product met dezelfde of een soortgelijke functie kan vervangen. Zonder dat onderdeel van het product kan het product niet werken als bedoeld. De functionaliteit van een product wordt hersteld of verbeterd wanneer het onderdeel wordt vervangen door een reserveonderdeel overeenkomstig Richtlijn 2011/65/EU. Reserveonderdelen kunnen tweedehandsonderdelen zijn.

(165)  De conformiteit van het product en de aansprakelijkheidstermijn van de verkoper worden vastgesteld overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Richtlijn (EU) 2019/771.

(166)   “E-commerce” kan in het algemeen worden gedefinieerd als de verkoop of aankoop van goederen of diensten, tussen bedrijven, huishoudens, particulieren of particuliere organisaties, via elektronische transacties via internet of andere computernetwerken (onlinecommunicatie), zie Eurostat Statistics Explained Glossary, beschikbaar op https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=Category:Glossary

(167)   “Herbruikbaar” en “hergebruiksysteem” worden gedefinieerd en toegepast overeenkomstig de in de wetgeving van de Unie betreffende verpakking en verpakkingsafval opgenomen vereisten inzake systemen voor hergebruik van verpakkingen, inclusief normen met betrekking tot het aantal omlopen in een systeem voor hergebruik.

(168)   “Voorbereiding voor hergebruik” is een handeling of reeks handelingen, waarbij producten of componenten van producten die afvalstoffen zijn geworden, worden klaargemaakt zodat ze kunnen worden hergebruikt zonder dat verdere voorbehandeling nodig is. Het is de hoogste optie voor afvalverwerking in de afvalhiërarchie (na afvalpreventie).

(169)  In de Unie is de activiteit in overeenstemming met artikel 10, lid 3, van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3), of sectorale wetgeving betreffende afval en de nationale wetgeving en afvalbeheerplannen.

(170)  De conformiteit van het product en de aansprakelijkheidstermijn van de verkoper worden vastgesteld overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Richtlijn (EU) 2019/771.

(171)  ISO 14001:2015, Environmental management systems — Requirements with guidance for use, (versie van 27.6.2023: https://www.iso.org/standard/60857.html).

(172)  Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1).

(173)  ISO 9001:2015, Quality management systems — Requirements (versie van 27.6.2023: https://www.iso.org/standard/62085.html).

(174)  De conformiteit van het product en de aansprakelijkheidstermijn van de verkoper worden vastgesteld overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Richtlijn (EU) 2019/771.

(175)   “E-commerce” kan in het algemeen worden gedefinieerd als de verkoop of aankoop van goederen of diensten, tussen bedrijven, huishoudens, particulieren of particuliere organisaties, via elektronische transacties via internet of andere computernetwerken (onlinecommunicatie), zie Eurostat Statistics Explained Glossary, beschikbaar op https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=Category:Glossary.

(176)   “Herbruikbaar” en “hergebruiksysteem” worden gedefinieerd en toegepast overeenkomstig de in de wetgeving van de Unie betreffende verpakking en verpakkingsafval opgenomen vereisten inzake systemen voor hergebruik van verpakkingen, inclusief normen met betrekking tot het aantal omlopen in een systeem voor hergebruik.

(177)  Verordening (EU) 2019/631 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe personenauto’s en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen, en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 443/2009 en (EU) nr. 510/2011 (PB L 111 van 25.4.2019, blz. 13).

(178)  Als gedefinieerd in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 52).

(179)  Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 52).

(180)   “E-commerce” kan in het algemeen worden gedefinieerd als de verkoop of aankoop van goederen of diensten, tussen bedrijven, huishoudens, particulieren of particuliere organisaties, via elektronische transacties via internet of andere computernetwerken (onlinecommunicatie), zie Eurostat Statistics Explained Glossary, beschikbaar op https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=Category:Glossary

(181)   “Herbruikbaar” en “hergebruiksysteem” worden gedefinieerd en toegepast overeenkomstig de in de wetgeving van de Unie betreffende verpakking en verpakkingsafval opgenomen vereisten inzake systemen voor hergebruik van verpakkingen, inclusief normen met betrekking tot het aantal omlopen in een systeem voor hergebruik.

(182)   “Marktplaatsen” zijn platforms die kopers en verkopers met elkaar verbinden en transacties faciliteren via technologie of diensten, zoals betaalgateway of logistieke diensten.

(183)   “Rubrieksadvertenties” zijn platforms die kopers en verkopers met elkaar verbinden.

(184)  Uitgegeven op 1 juli 2019 door het Europees Comité voor normalisatie (CEN) en het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (Cenelec) (versie van 27.6.2023: https://www.cenelec.eu/dyn/www/f?p=104:110:508227404055501::::FSP_ORG_ID,FSP_PROJECT,FSP_LANG_ID:1258297,65095,25)


Aanhangsel A

Generieke criteria voor DNSH aan adaptatie aan klimaatverandering

I.   Criteria

De fysieke klimaatrisico’s die voor de activiteit van belang zijn, zijn in kaart gebracht op basis van de lijst van risico’s in de tabel in afdeling II van dit aanhangsel, aan de hand van een robuuste klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling met de volgende stappen:

a)

screening van de activiteit om te bepalen welke fysieke klimaatrisico’s van de lijst in afdeling II van dit aanhangsel van invloed kunnen zijn op de prestatie van de economische activiteit tijdens haar verwachte levensduur;

b)

indien de activiteit volgens die screening onderhevig kan zijn aan een of meer van de fysieke klimaatrisico’s in afdeling II van dit aanhangsel, een klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling om de materialiteit van de fysieke klimaatrisico’s voor de economische activiteit te beoordelen;

c)

een beoordeling van de adaptatieoplossingen die het vastgestelde fysieke klimaatrisico kunnen verminderen.

De klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling staat in verhouding tot de schaal van de activiteit en de verwachte levensduur ervan, zoals hieronder beschreven:

a)

voor activiteiten met een verwachte levensduur van minder dan tien jaar wordt de beoordeling ten minste met gebruikmaking van klimaatprojecties op de kleinste passende schaal verricht;

b)

voor alle andere activiteiten wordt de beoordeling verricht met gebruikmaking van geavanceerde klimaatprojecties met de hoogst beschikbare resolutie voor de bestaande reeks toekomstscenario’s (1) die consistent zijn met de verwachte levensduur van de activiteit, waaronder, voor grote investeringen, klimaatprojecties van ten minste tien tot dertig jaar.

De klimaatprojecties en effectbeoordelingen zijn gebaseerd op beste praktijken en beschikbare richtsnoeren en houden rekening met de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van kwetsbaarheids- en risicoanalyse en bijbehorende methodologieën in lijn met de recentste verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (2), collegiaal getoetste wetenschappelijke publicaties en opensource- (3) of betaalde modellen.

Voor bestaande activiteiten en nieuwe activiteiten die bestaande fysieke activa gebruiken, past de marktdeelnemer, over een periode van maximaal vijf jaar, fysieke en niet-fysieke oplossingen (“adaptatieoplossingen”) toe die de belangrijkste vastgestelde fysieke klimaatrisico’s die voor die activiteit van belang zijn, verminderen. Voor de toepassing van die oplossingen wordt dienovereenkomstig een adaptatieplan opgesteld.

Voor nieuwe activiteiten en bestaande activiteiten die nieuw gebouwde fysieke activa gebruiken, integreert de marktdeelnemer de adaptatieoplossingen die de belangrijkste, op het tijdstip van ontwerp en bouw voor die activiteit van belang zijnde fysieke klimaatrisico’s verminderen en past hij deze toe voor de start van de exploitatie.

De toegepaste adaptatieoplossingen werken niet ongunstig uit op de adaptatie-inspanningen of op het niveau van weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere mensen, van de natuur, van het culturele erfgoed, van activa en van andere economische activiteiten; sluiten aan bij lokale, sectorale, regionale of landelijke adaptatiestrategieën en -plannen, en overwegen zo veel mogelijk het gebruik van op de natuur gebaseerde oplossingen (4) of de aanwending van blauwe of groene infrastructuur (5).

II.   Classificatie van klimaatgerelateerde gevaren (6)

 

Gerelateerd aan de temperatuur

Gerelateerd aan de wind

Gerelateerd aan het water

Gerelateerd aan de vaste massa

Chronisch

Veranderende temperatuur (lucht, zoet water, zeewater)

Veranderende windpatronen

Veranderende neerslagpatronen en -soorten (regen, hagel, sneeuw/ijs)

Kusterosie

Warmtestress

 

Neerslag en/of hydrologische variabiliteit

Bodemaantasting

Temperatuurvariabiliteit

 

Oceaanverzuring

Bodemerosie

Wegsmelten van de permafrost

 

Zoutintrusie

Bodemvloeiing

 

 

Zeespiegelstijging

 

 

 

Waterstress

 

Acuut

Hittegolf

Cycloon, orkaan, tyfoon

Droogte

Lawine

Koudegolf/vorst

Storm (met inbegrip van sneeuwstormen, stof- en zandstormen)

Zware neerslag (regen, hagel, sneeuw/ijs)

Aardverschuiving

Natuurbrand

Tornado

Overstroming (kust, rivieren, regenwater, grondwater)

Verzakking

 

 

Doorbraak van gletsjermeer

 


(1)  Toekomstige scenario’s omvatten de trajecten voor representatieve concentratie RCP2.6, RCP4.5, RCP6.0 en RCP8.5 van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering.

(2)  Assessment Reports on Climate Change: Impacts, Adaptation and Vulnerability, die periodiek door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, het orgaan van de Verenigde Naties voor de beoordeling van de wetenschap op het gebied van klimaatverandering, worden gepubliceerd (https://www.ipcc.ch/reports/).

(3)  Zoals de Copernicus-diensten die door de Europese Commissie worden beheerd.

(4)  Op de natuur gebaseerde oplossingen worden gedefinieerd als “oplossingen die zijn geïnspireerd en ondersteund door de natuur, die kosteneffectief zijn, die tegelijkertijd milieu-, sociale en economische voordelen bieden en die bijdragen aan het opbouwen van veerkracht. Dergelijke oplossingen brengen meer, en meer diverse, natuur en natuurlijke kenmerken en processen in de steden, landschappen en zeelandschappen aan door middel van lokaal aangepaste, hulpbronnenefficiënte en systemische ingrepen”. Op de natuur gebaseerde oplossingen zijn dus gunstig voor de biodiversiteit en ondersteunen het verrichten van een reeks ecosysteemdiensten (versie van 27.6.2023: https://ec.europa.eu/research/environment/index.cfm?pg=nbs).

(5)  Zie mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Groene Infrastructuur (GI) — Versterking van Europa’s natuurlijke kapitaal” (COM(2013) 249 final).

(6)  De lijst van klimaatgerelateerde risico’s in deze tabel is niet-uitputtend, en vormt slechts een indicatieve lijst van de meest voorkomende risico’s waarmee minimaal rekening moet worden gehouden in de klimaatrisico- en klimaatkwetsbaarheidsbeoordeling.


Aanhangsel B

Generieke criteria voor DNSH aan duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De risico’s van milieudegradatie in verband met het behoud van de waterkwaliteit en het voorkomen van waterstress worden bepaald en aangepakt met als doel te komen tot een goede watertoestand en een goed ecologisch potentieel als gedefinieerd in artikel 2, punten 22 en 23, van Verordening (EU) 2020/852, overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG (1) en, op basis daarvan, een beheerplan, opgesteld in overleg met de belanghebbenden, voor gebruik en bescherming van water voor de mogelijk getroffen waterlichamen.

Wanneer overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling wordt uitgevoerd die ook een beoordeling van het effect op water overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG omvat, is geen aanvullende beoordeling van het effect op water vereist, mits de in kaart gebrachte risico’s zijn aangepakt.

De activiteit vormt geen belemmering voor het bereiken van een goede milieutoestand van mariene wateren of leidt niet tot een verslechtering van mariene wateren die zich al in een goede milieutoestand bevinden in de zin van artikel 3, punt 5, van Richtlijn 2008/56/EG (2), met inachtneming van Besluit (EU) 2017/848 van de Commissie met betrekking tot de criteria en methodologische standaarden voor die beschrijvende elementen.


(1)  Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht of internationale normen die gelijkwaardige doelstellingen van goede watertoestand en goed ecologisch potentieel nastreven door middel van gelijkwaardige procedurele en materiële regels, d.w.z. een in overleg met de belanghebbenden opgesteld beheerplan voor gebruik en bescherming van water dat het volgende garandeert: 1) een beoordeling van het effect van de activiteiten op de vastgestelde toestand of het vastgestelde ecologisch potentieel van mogelijk getroffen waterlichamen 2) preventie ten aanzien van of verhindering van een goede toestand/goed ecologisch potentieel of, als dat niet mogelijk is, 3) een rechtvaardiging van de situatie door verwijzing naar ontbrekende betere milieu-alternatieven die niet onevenredig duur/technisch onhaalbaar zijn, indien alle praktisch haalbare stappen zijn ondernomen om het negatieve effect op de toestand van het waterlichaam te beperken.

(2)  De definitie in artikel 3, punt 5, van Richtlijn 2008/56/EG bepaalt met name dat de goede milieutoestand moet worden bepaald op basis van de in bijlage I bij die richtlijn vastgestelde kwalitatief beschrijvende elementen.


Aanhangsel C

Generieke criteria voor DNSH aan preventie en bestrijding van verontreiniging betreffende het gebruik en de aanwezigheid van chemische stoffen

De activiteit leidt niet tot de fabricage, het in de handel brengen of het gebruik van:

a)

stoffen, hetzij als zodanig hetzij in mengsels of voorwerpen, die in de bijlagen I en II bij Verordening (EU) 2019/1021 zijn opgenomen, behalve in het geval van stoffen die als onopzettelijke sporenverontreiniging aanwezig zijn;

b)

kwik en kwikverbindingen, hun mengsels en kwikhoudende producten als gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EU) 2017/852;

c)

stoffen, hetzij als zodanig hetzij in mengsels of voorwerpen, die in de bijlagen I en II bij Verordening (EU) nr. 1005/2009 zijn opgenomen;

d)

stoffen, hetzij als zodanig hetzij in mengsels of voorwerpen, die in bijlage II bij Richtlijn 2011/65/EU zijn opgenomen, tenzij artikel 4, lid 1, van die richtlijn volledig is nageleefd;

e)

stoffen, hetzij als zodanig hetzij in mengsels of voorwerpen, die in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 zijn opgenomen, tenzij de voorwaarden van die bijlage volledig zijn nageleefd;

f)

stoffen, hetzij als zodanig hetzij in mengsels of in voorwerpen, in een concentratie van meer dan 0,1 gewichtsprocent (m/m) die voldoen aan de criteria van artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en voor een periode van ten minsten 18 maanden zijn geïdentificeerd overeenkomstig artikel 59, lid 1, van die verordening, tenzij de exploitanten beoordelen en documenteren dat er geen andere geschikte alternatieve stoffen of technologieën op de markt beschikbaar zijn en dat zij onder gecontroleerde omstandigheden worden gebruikt (1).

Bovendien leidt de activiteit niet tot de vervaardiging, de aanwezigheid in het eindproduct of de output of het in de handel brengen van andere stoffen, hetzij als zodanig hetzij in mengsels of in voorwerpen, in een concentratie van meer dan 0,1 gewichtsprocent (m/m) die voldoen aan de criteria van Verordening (EG) nr. 1272/2008 voor een van de in artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 genoemde gevarenklassen of -categorieën, tenzij de exploitanten beoordelen en documenteren dat er geen andere geschikte alternatieve stoffen of technologieën op de markt beschikbaar zijn en dat zij onder gecontroleerde omstandigheden worden gebruikt (2).


(1)  De Commissie zal de uitzonderingen op het verbod op de vervaardiging, het in de handel brengen of het gebruik van in punt f) bedoelde stoffen herzien zodra zij horizontale beginselen inzake essentieel gebruik van chemische stoffen heeft bekendgemaakt.

(2)  De Commissie zal de uitzonderingen op het verbod op de vervaardiging, de aanwezigheid in het eindproduct of de output of het in de handel brengen van de in dit lid bedoelde stoffen stoffen herzien zodra zij horizontale beginselen inzake essentieel gebruik van chemische stoffen heeft bekendgemaakt.


Aanhangsel D

Generieke criteria voor DNSH aan bescherming en herstel van biodiversiteit en ecosystemen

Er is overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU (1) een milieueffectbeoordeling of screening (2) uitgevoerd.

Wanneer een milieueffectbeoordeling is uitgevoerd, worden de vereiste mitigerende en compenserende maatregelen ter bescherming van het milieu getroffen.

Voor sites/werkzaamheden in of nabij biodiversiteitsgevoelige gebieden (waaronder het Natura 2000-netwerk van beschermde gebieden, Unesco-werelderfgoedsites en belangrijke biodiversiteitsgebieden, alsmede andere beschermde gebieden) is er, indien nodig, een passende beoordeling (3) uitgevoerd en worden op basis van de conclusies de nodige mitigerende maatregelen (4) genomen.


(1)  Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig gelijkwaardig toepasselijk nationaal recht of internationale normen die vereisen dat een milieueffectbeoordeling of -screening wordt verricht, bijvoorbeeld Performance Standard 1 van de IFC: Assessment and Management of Environmental and Social Risks.

(2)  Dit is de procedure aan de hand waarvan de bevoegde autoriteit bepaalt of in bijlage II bij Richtlijn 2011/92/EU genoemde projecten aan een milieueffectbeoordeling (als bedoeld in artikel 4, lid 2, van die richtlijn) moeten worden onderworpen.

(3)  Overeenkomstig Richtlijn 2009/147/EG en Richtlijn 92/43/EEG. Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig gelijkwaardig toepasselijk nationaal recht of internationale normen met de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna tot doel, die het volgende vereisen: 1) een screeningprocedure om te bepalen of voor een bepaalde activiteit een passende beoordeling van de mogelijke effecten op beschermde habitats en soorten nodig is, en 2) een passende beoordeling als uit de screening blijkt dat die nodig is, bijvoorbeeld Performance Standard 6 van de IFC: Biodiversity Conservation and Sustainable Management of Living Natural Resources.

(4)  Die maatregelen zijn vastgesteld om ervoor te zorgen dat het project, het plan of de activiteit geen significante gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van de beschermde zone.


BIJLAGE III

Technische screeningcriteria om te bepalen onder welke voorwaarden een economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de preventie en bestrijding van verontreiniging, en om uit te maken of die economische activiteit geen ernstige afbreuk doet aan een van de andere milieudoelstellingen

Inhoudsopgave

1.

Vervaardiging 89

1.1.

Vervaardiging van werkzame farmaceutische bestanddelen (active pharmaceutical ingredients of API) of werkzame stoffen 89

1.2.

Vervaardiging van geneesmiddelen 94

2.

Watervoorziening, riolering, afvalwaterbeheer en sanering 99

2.1.

Inzameling en vervoer van gevaarlijk afval 99

2.2.

Behandeling van gevaarlijk afval 101

2.3.

Sanering van wettelijk niet-conforme stortplaatsen en verlaten of illegale vuilnisbelten 104

2.4.

Sanering van verontreinigde terreinen en gebieden 108

1.    Vervaardiging

1.1.   Vervaardiging van werkzame farmaceutische bestanddelen (API) of werkzame stoffen

Beschrijving van de activiteit

Vervaardiging van werkzame farmaceutische bestanddelen (API) of werkzame stoffen.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan NACE-code C21.1 overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de preventie en bestrijding van verontreiniging

1.

De activiteit voldoet aan alle onderstaande eisen met betrekking tot productvervanging.

1.1.

De API voldoen aan een van de volgende eisen:

a)

de API zijn van nature voorkomende stoffen, zoals vitaminen, elektrolyten, aminozuren, peptiden, eiwitten, nucleotiden, koolhydraten en lipiden, en worden, overeenkomstig de richtsnoeren van het Europees Geneesmiddelenbureau voor de milieurisicobeoordeling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik (EMA-EOR-richtsnoeren) (1), over het algemeen beschouwd als afbreekbaar in het milieu (2);

b)

wanneer de API niet voldoen aan de in punt a) gespecificeerde eisen, voldoen de API, de belangrijkste in mensen gevormde metabolieten en de belangrijkste omzettingsproducten ervan in het milieu aan een van de volgende voorwaarden:

i)

ze zijn ingedeeld als gemakkelijk biologisch afbreekbaar op basis van ten minste één van de testmethoden van de OESO-richtsnoeren voor het testen van chemische stoffen, test 301 (A-F), gemakkelijke biologische afbreekbaarheid (3), overeenkomstig de in dat richtsnoer gedefinieerde waarde van gemakkelijke biologische afbreekbaarheid voor het doorstaan van de test;

ii)

op basis van een specifieke test nr. 308: aerobe en anaerobe omzetting in aquatische sedimentsystemen (OESO 308) (4) van de OESO-richtsnoeren voor het testen van chemische stoffen (5) kan worden geconcludeerd dat ze gemineraliseerd worden, vergeleken met persistentiecriteria zoals gedefinieerd in de EMA-EOR-richtsnoeren.

1.2.

De API kunnen worden aangemerkt als een passende vervanger voor een andere API, binnen hetzelfde therapeutische gebied of dezelfde stofklasse, die in de handel verkrijgbaar is of gedurende de afgelopen vijf jaar verkrijgbaar was en die niet voldoet aan de in punt 1.1 beschreven eisen.

De naleving van deze eis wordt aangetoond aan de hand van een openbaar toegankelijke analyse die door een onafhankelijke derde partij wordt geverifieerd.

1.3.

Bij de vervaardiging van de API worden geen stoffen gebruikt, als zodanig of in mengsels, die voldoen aan de criteria van artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006, tenzij de exploitant heeft beoordeeld en gedocumenteerd dat er geen andere geschikte alternatieve stoffen of technologieën op de markt beschikbaar zijn en dat zij onder gecontroleerde omstandigheden worden gebruikt (6).

2.

De activiteit voldoet aan de volgende eisen met betrekking tot de emissie van verontreinigende stoffen:

2.1.

Wanneer de activiteit binnen het toepassingsgebied ervan valt, zijn de emissiegrenswaarden lager dan het middelpunt van de BBT-GEN-bandbreedtes (7) die zijn vastgesteld in:

a)

de BBT-conclusies voor gangbare systemen voor gemeenschappelijk(e) behandeling en beheer van afgassen in de chemiesector (8) voor emissies naar lucht van nieuwe installaties (of voor bestaande installaties binnen vier jaar na publicatie van de BBT-conclusies), indien desbetreffende voorwaarden van toepassing zijn;

b)

het BBT-referentiedocument (BREF) voor de productie van organische fijnchemicaliën (OFC) (9) voor de productieactiviteit onder voorwaarden die niet onder de bovengenoemde BBT-conclusies vallen;

c)

de BBT-conclusies voor gangbare systemen voor gemeenschappelijk(e) behandeling en beheer van afvalwater en afvalgas in de chemiesector (10);

d)

het BBT-referentiedocument (BREF) voor de productie van anorganische bulkchemicaliën — vast en overig (11);

e)

het BBT-referentiedocument (BREF) voor de productie van anorganische bulkchemicaliën — ammoniak, zuren en kunstmest (12);

f)

het BBT-referentiedocument (BREF) voor de productie van anorganische fijnchemicaliën (SIC) (13) voor de productieactiviteit onder voorwaarden die niet onder de bovengenoemde BBT-conclusies vallen.

Installaties binnen de BBT-GEN-bandbreedte(s) die naar de middelpuntambitie evolueren, leiden niet tot significante mediaoverschrijdende effecten. Installaties waaraan overeenkomstig de procedure van artikel 15, lid 4, van Richtlijn 2010/75/EU een afwijking is toegestaan, worden voor de duur van de afwijking niet geacht aan de technische screeningcriteria te voldoen.

2.2.

Wanneer voor een bepaalde verontreinigende stof een methode voor continue meting beschikbaar is, past de exploitant systemen voor continue emissiemonitoring (CEMS), systemen voor continue monitoring van de kwaliteit van effluenten (Continuous Effluent Quality Monitoring Systems — CEQMS) en andere maatregelen toe om ervoor te zorgen dat regelmatig wordt gecontroleerd of het milieu niet verslechtert.

2.3.

De exploitant past scheiding van oplosmiddelafval toe voor terugwinning van oplosmiddelen uit geconcentreerde afvalstromen, indien technisch van toepassing.

Oplosmiddelen die in tabel 1 van ICH-richtsnoer Q3C (R8) van het Europees Geneesmiddelenbureau betreffende onzuiverheden: richtsnoer voor oplosmiddelresten (14) zijn opgenomen, worden vermeden.

Het maximale verlies van oplosmiddelen uit de totale input bedraagt niet meer dan 3 %. De totale efficiëntie van de terugwinning van vluchtige organische stoffen (VOS) bedraagt ten minste 99 %.

De exploitant verifieert of er geen diffuse VOS-emissie plaatsvindt boven de hieronder gespecificeerde criteria met betrekking tot de drempelwaarden voor volumedelen per miljoen (ppmv) door ten minste om de drie jaar lekdetectie- en -reparatiecampagnes (LDAR-campagnes) uit te voeren. Investeringen voor het gebruik van zeer betrouwbare apparatuur worden aanbevolen, mits die in bestaande installaties wordt geïnstalleerd voor de gevallen die worden genoemd in BBT 23, punt b, van de BBT-conclusies voor gangbare systemen voor gemeenschappelijk(e) behandeling en beheer van afgassen in de chemiesector, terwijl de drempelwaarde voor de druk op 200 bar wordt vastgelegd. Het minimale verificatieschema kan worden beperkt in gevallen waarin de kwantificering van de totale VOS-emissies van de installatie periodiek wordt gekwalificeerd met tracercorrelatie (TC) of met optische absorptietechnieken, zoals differentiële absorptie lichtdetectie en -peiling (DIAL — differential absorption light detection and ranging) of “solar occultation flux” (SOF) of andere metingen van gelijkwaardige prestaties.

Diffuse emissies van als carcinogeen, mutageen of reproductietoxisch (CMR) 1A of 1B ingedeelde stoffen of mengsels uit lekkende apparatuur bedragen niet meer dan 100 ppmv (15).

De LDAR-campagnes hebben de kenmerken als beschreven in BBT 19 van de BBT-conclusies voor gangbare systemen voor gemeenschappelijk(e) behandeling en beheer van afgassen in de chemiesector, waaronder het opsporen, herstellen en onderhouden van lekken binnen dertig dagen na detectie en een lekdrempelwaarde van ten hoogste 5 000  ppmv voor andere stoffen of mengsels dan die welke zijn ingedeeld als CMR 1A of 1B, die worden geëvalueerd en geactualiseerd met het oog op de voortdurende verbetering van de installatie. De oplosmiddelverliezen en de terugwinningsefficiëntie van VOS worden gemonitord op basis van een oplosmiddelenboekhouding met behulp van een massabalans voor de verificatie van de naleving, overeenkomstig hoofdstuk V van Richtlijn 2010/75/EU.

2.4.

Afvalwater, vuilnis en ander afval (met inbegrip van vaste stoffen, vloeistoffen of gasvormige bijproducten van de productie) worden op een veilige, tijdige en hygiënische manier verwijderd. Containers of leidingen voor afvalmateriaal zijn duidelijk geïdentificeerd. Analytische gegevens die de omzetting van deze stoffen en hun residuen in ongevaarlijke afvalstoffen aantonen, zijn beschikbaar in de inrichting en worden bijgewerkt.

Geen ernstige afbreuk doen

1)

Mitigatie van klimaatverandering

Wanneer de activiteit betrekking heeft op de opwekking ter plaatse van warmte/koude of warmtekrachtkoppeling, met inbegrip van elektriciteit, zijn de directe broeikasgasemissies van de activiteit lager dan 270 g CO2e/kWh.

Wat de drempelwaarde voor koelmiddelen betreft, bedraagt het aardopwarmingsvermogen bij koeling van de stof niet meer dan 150.

Wanneer werkzame farmaceutische bestanddelen (API) of werkzame stoffen zijn gemaakt van stoffen die zijn opgenomen in de punten 3.10 tot en met 3.16 van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139, zijn de broeikasgasemissies niet hoger dan de grenswaarden die in hun respectieve criteria voor het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan de mitigatie van klimaatverandering” zijn vastgesteld.

De vervanging leidt niet tot een toename van de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus. De broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus worden berekend volgens Aanbeveling 2013/179/EU dan wel volgens ISO 14067:2018 (16) of ISO 14064-1:2018 (17). De gekwantificeerde broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus worden gecontroleerd door een onafhankelijke derde.

2)

Adaptatie aan klimaatverandering

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

1.   Afvalwaterbehandeling

De prestaties van afvalwaterbehandelingsprocessen die door of namens de productiefaciliteit worden uitgevoerd, leiden niet tot de aantasting van waterlichamen en mariene hulpbronnen.

Activiteiten die binnen het toepassingsgebied ervan vallen, voldoen aan de eisen van de Richtlijnen 91/271/EEG, 2008/105/EG, 2006/118/EG, 2010/75/EU, 2000/60/EG, (EU) 2020/2184, 76/160/EEG, 2008/56/EG en 2011/92/EU.

In het kader van de activiteit worden de beste praktijken toegepast die zijn gespecificeerd in Best Environmental Management Practice for the Public Administration Sector (18) van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek.

Wanneer de afvalwaterbehandeling voor de productiefaciliteit door een stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallatie wordt uitgevoerd, wordt ervoor gezorgd dat:

a)

de hoeveelheid verontreinigende stoffen die uit de productiefaciliteit vrijkomt, geen negatief effect heeft op het behandelingsproces van de stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallatie;

b)

de hoeveelheid en de kenmerken van de verontreinigende stoffen geen risico vormen voor of schade berokkenen aan de gezondheid van het personeel van de afvalwaterzuiveringsinstallaties;

c)

de stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallatie zodanig is ontworpen en uitgerust dat de vrijgekomen verontreinigende stoffen kunnen worden verminderd;

d)

de totale belasting van de betrokken verontreinigende stoffen die in het waterlichaam worden geloosd, niet groter is dan de situatie waarin de emissies van de betrokken faciliteit in overeenstemming bleven met de emissiegrenswaarden voor directe lozingen;

e)

de bruikbaarheid van het zuiveringsslib voor recycling van nutriënten niet wordt beïnvloed.

Voor faciliteiten die een milieuvergunning hebben waarin aanvullende grenswaarden voor verontreinigende stoffen of strengere voorwaarden zijn opgenomen in vergelijking met de eisen van de bovengenoemde wetgeving, zijn deze strengere voorwaarden van toepassing.

2.   Bescherming van de bodem en het grondwater

Er zijn passende maatregelen getroffen om emissies naar de bodem te voorkomen en er wordt regelmatig toezicht gehouden om lekken, verliezen, incidenten of ongevallen tijdens het gebruik van de apparatuur en tijdens opslag te voorkomen.

3.   Waterverbruik

Exploitanten beoordelen de watervoetafdruk van de chemische productieprocessen in overeenstemming met ISO 14046:2014 (19) en zorgen ervoor dat zij niet bijdragen tot waterschaarste. Op basis van deze beoordeling verstrekken exploitanten een verklaring dat zij niet bijdragen aan waterschaarste, hetgeen door een onafhankelijke derde wordt geverifieerd.

4.   De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

4)

Transitie naar een circulaire economie

Bij de activiteit wordt gekeken naar de beschikbaarheid en, waar mogelijk, de toepassing van technieken voor:

a)

het hergebruik en gebruik van secundaire grondstoffen en hergebruikte onderdelen van de vervaardigde producten;

b)

het ontwerpen van zeer duurzame, recyclebare, eenvoudig te demonteren en aanpasbare producten;

c)

afvalbeheer waarbij recycling voorrang krijgt op verwijdering tijdens het productieproces;

d)

informatie over de ingrediënten van het product in de hele toeleveringsketen.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

1.2.   Vervaardiging van geneesmiddelen

Beschrijving van de activiteit

Vervaardiging van geneesmiddelen

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan NACE-code C21.2 overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de preventie en bestrijding van verontreiniging

1.

De activiteit voldoet aan een van de volgende reeksen eisen van punt 1.1 of punt 1.2 met betrekking tot vervanging van het product. De activiteit voldoet in elk geval aan de voorschriften van punt 1.3.

1.1.

Het geneesmiddel voldoet aan de volgende voorschriften van de punten 1.1.1 en 1.1.2:

1.1.1.

Het geneesmiddel voldoet aan een van de volgende eisen:

a)

de ingrediënten van de formulering van het geneesmiddel zijn van nature voorkomende stoffen zoals vitaminen, elektrolyten, aminozuren, peptiden, eiwitten, nucleotiden, koolhydraten en lipiden en worden, overeenkomstig de richtsnoeren van het Europees Geneesmiddelenbureau voor de milieurisicobeoordeling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik (EMA-EOR-richtsnoeren) (20), over het algemeen beschouwd als afbreekbaar in het milieu (21);

b)

wanneer de ingrediënten van de formulering van het geneesmiddel niet voldoen aan de in punt a) vermelde eisen, voldoen die ingrediënten, hun belangrijkste in mensen gevormde metabolieten en hun belangrijkste omzettingsproducten in het milieu aan een van de volgende voorwaarden:

i)

ze zijn ingedeeld als gemakkelijk biologisch afbreekbaar op basis van ten minste één van de testmethoden van de OESO-richtsnoeren voor het testen van chemische stoffen, test 301 (A-F), gemakkelijke biologische afbreekbaarheid (22), overeenkomstig de in dat richtsnoer gedefinieerde waarde van gemakkelijke biologische afbreekbaarheid voor het doorstaan van de test;

ii)

op basis van een specifieke test nr. 308: aerobe en anaerobe omzetting in aquatische sedimentsystemen (OESO 308) (23) van de OESO-richtsnoeren voor het testen van chemische stoffen (24) kan worden geconcludeerd dat ze gemineraliseerd worden, vergeleken met persistentiecriteria zoals gedefinieerd in de EMA-EOR-richtsnoeren.

1.1.2.

Het geneesmiddel kan worden aangemerkt als een passende vervanger voor een ander geneesmiddel, binnen hetzelfde therapeutische gebied of dezelfde stofklasse, dat in de handel verkrijgbaar is of gedurende de afgelopen vijf jaar verkrijgbaar was en dat niet voldoet aan de in punt 1.1.1 beschreven eisen.

De naleving van deze eis wordt aangetoond aan de hand van een openbaar toegankelijke analyse die door een onafhankelijke derde partij wordt geverifieerd.

1.2.

De fabrikant bewijst dat er binnen hetzelfde therapeutische gebied of dezelfde stofklasse geen ingrediënten zijn voor de vervaardiging van een alternatief geneesmiddel dat als passende vervanger kan worden aangemerkt en dat voldoet aan de in punt 1.1.1 beschreven eisen. De activiteit voldoet aan alle eisen van de punten 1.2.1 tot en met 1.2.6.

1.2.1.

De fabrikant voert een analyse uit waaruit blijkt dat er geen passende vervanger voor het vervaardigde geneesmiddel bestaat, publiceert de belangrijkste resultaten van die analyse en toont aan dat hij initiatieven heeft genomen om die vervanger te ontwikkelen.

1.2.2.

Overeenkomstig de EMA-EOR-richtsnoeren bedraagt de in de milieurisicobeoordeling verkregen PEC/PNEC-verhouding voor het geneesmiddel minder dan 1.

1.2.3.

De verpakkings- en distributiesystemen maken het mogelijk de verkochte hoeveelheid aan te passen aan de hoeveelheid vereist voor de behandeling(en), rekening houdend met de toepasselijke nationale wetgeving.

1.2.4.

Om het teveel aan gedoseerde API tot een minimum te beperken, wordt er informatie, bv. in de vorm van folders of websites, aan het publiek verstrekt over de dosis en doseringsmethoden, en wordt die informatie volgens de stand van de techniek bijgewerkt.

1.2.5.

De verpakkings- en distributiesystemen maken het mogelijk gebruik te maken van het meest efficiënte doseersysteem dat beschikbaar is volgens de stand van de techniek en rekening houdend met de manier waarop de toediening plaatsvindt, bijvoorbeeld door gezondheidswerkers of thuis. De fabrikant publiceert de belangrijkste resultaten van die analyse.

1.2.6.

De fabrikant draagt bij tot het beperken van de milieueffecten van onjuiste afvalverwijdering van ongebruikte geneesmiddelen, onder meer door de downstreamgebruikers relevante informatie te verstrekken over de passende verwijdering van ongebruikte geneesmiddelen.

1.3.

Bij de vervaardiging worden geen stoffen gebruikt, als zodanig of in mengsels, die voldoen aan de criteria van artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006, tenzij de exploitant heeft beoordeeld en gedocumenteerd dat er geen andere geschikte alternatieve stoffen of technologieën op de markt beschikbaar zijn en dat zij onder gecontroleerde omstandigheden worden gebruikt (25).

2.

De activiteit voldoet aan de volgende eisen met betrekking tot de emissie van verontreinigende stoffen:

2.1.

Wanneer de activiteit binnen het toepassingsgebied ervan valt, zijn de emissiegrenswaarden lager dan het middelpunt van de BBT-GEN-bandbreedtes (26) die zijn vastgesteld in:

a)

de BBT-conclusies voor gangbare systemen voor gemeenschappelijk(e) behandeling en beheer van afgassen in de chemiesector (27) voor emissies naar lucht van nieuwe installaties (of voor bestaande installaties binnen vier jaar na publicatie van de BBT-conclusies), indien desbetreffende voorwaarden van toepassing zijn;

b)

het BBT-referentiedocument (BREF) voor de productie van organische fijnchemicaliën (OFC) (28) voor de productieactiviteit onder voorwaarden die niet onder de bovengenoemde BBT-conclusies vallen;

c)

de BBT-conclusies voor gangbare systemen voor gemeenschappelijk(e) behandeling en beheer van afvalwater en afvalgas in de chemiesector (29);

d)

het BBT-referentiedocument (BREF) voor de productie van anorganische bulkchemicaliën — vast en overig (30);

e)

het BBT-referentiedocument (BREF) voor de productie van anorganische bulkchemicaliën — ammoniak, zuren en kunstmest (31);

f)

het BBT-referentiedocument (BREF) voor de productie van anorganische fijnchemicaliën (SIC) (32) voor de productieactiviteit onder voorwaarden die niet onder de bovengenoemde BBT-conclusies vallen.

Installaties binnen de BBT-GEN-bandbreedte(s) die naar de middelpuntambitie evolueren, leiden niet tot significante mediaoverschrijdende effecten.

Installaties waaraan overeenkomstig de procedure van artikel 15, lid 4, van Richtlijn 2010/75/EU een afwijking is toegestaan, worden voor de duur van de afwijking niet geacht aan de technische screeningcriteria te voldoen.

2.2.

Wanneer voor een bepaalde verontreinigende stof een methode voor continue meting beschikbaar is, past de exploitant systemen voor continue emissiemonitoring (CEMS), systemen voor continue monitoring van de kwaliteit van effluenten (Continuous Effluent Quality Monitoring Systems — CEQMS) en andere maatregelen toe om ervoor te zorgen dat regelmatig wordt gecontroleerd of het milieu niet verslechtert.

2.3.

De exploitant past scheiding van oplosmiddelafval toe voor terugwinning van oplosmiddelen uit geconcentreerde afvalstromen, indien technisch van toepassing.

Oplosmiddelen die zijn opgenomen in tabel 1 van ICH-richtsnoer Q3C (R8) van het Europees Geneesmiddelenbureau inzake onzuiverheden, zoals gespecificeerd in het richtsnoer voor oplosmiddelresten (33), worden in geneesmiddelen vermeden.

Het maximale verlies van oplosmiddelen uit de totale input bedraagt niet meer dan 3 %. De totale efficiëntie van de terugwinning van vluchtige organische stoffen (VOS) bedraagt ten minste 99 %.

De exploitant verifieert of er geen diffuse VOS-emissie plaatsvindt boven de hieronder gespecificeerde criteria met betrekking tot de drempelwaarden voor volumedelen per miljoen (ppmv) door ten minste om de drie jaar lekdetectie- en -reparatiecampagnes (LDAR-campagnes) uit te voeren. Investeringen voor het gebruik van zeer betrouwbare apparatuur worden aanbevolen, mits die in bestaande installaties wordt geïnstalleerd voor de gevallen die worden genoemd in BBT 23, punt b, van de BBT-conclusies voor gangbare systemen voor gemeenschappelijk(e) behandeling en beheer van afgassen in de chemiesector, terwijl de drempelwaarde voor de druk op 200 bar wordt vastgelegd. Het minimale verificatieschema kan worden beperkt in gevallen waarin de kwantificering van de totale VOS-emissies van de installatie periodiek wordt gekwalificeerd met tracercorrelatie (TC) of met optische absorptietechnieken, zoals differentiële absorptie lichtdetectie en -peiling (DIAL — differential absorption light detection and ranging) of “solar occultation flux” (SOF) of andere metingen van gelijkwaardige prestaties.

Diffuse emissies van als carcinogeen, mutageen of reproductietoxisch (CMR) 1A of 1B ingedeelde stoffen of mengsels uit lekkende apparatuur bedragen niet meer dan 100 ppmv (34).

De LDAR-campagnes hebben de kenmerken als beschreven in BBT 19 van de BBT-conclusies voor gangbare systemen voor gemeenschappelijk(e) behandeling en beheer van afgassen in de chemiesector, waaronder het opsporen, herstellen en onderhouden van lekken binnen dertig dagen na detectie en een lekdrempel van ten hoogste 5 000  ppmv voor andere stoffen of mengsels dan die welke zijn ingedeeld als CMR 1A of 1B, die worden geëvalueerd en geactualiseerd met het oog op de voortdurende verbetering van de installatie. De oplosmiddelverliezen en de terugwinningsefficiëntie van VOS worden gemonitord op basis van een oplosmiddelenboekhouding met behulp van een massabalans voor de verificatie van de naleving, overeenkomstig hoofdstuk V van Richtlijn 2010/75/EU.

2.4.

Afvalwater, vuilnis en ander afval (met inbegrip van vaste stoffen, vloeistoffen of gasvormige bijproducten van de productie) worden op een veilige, tijdige en hygiënische manier verwijderd. Containers of leidingen voor afvalmateriaal zijn duidelijk geïdentificeerd. Analytische gegevens die de omzetting van deze stoffen en hun residuen in ongevaarlijke afvalstoffen aantonen, zijn beschikbaar in de inrichting en worden bijgewerkt.

Geen ernstige afbreuk doen

1)

Mitigatie van klimaatverandering

Wanneer de activiteit betrekking heeft op de opwekking ter plaatse van warmte/koude of warmtekrachtkoppeling, met inbegrip van elektriciteit, zijn de directe broeikasgasemissies van de activiteit lager dan 270 g CO2e/kWh.

Wat de drempelwaarde voor koelmiddelen betreft, bedraagt het aardopwarmingsvermogen bij koeling van de stof niet meer dan 150.

Wanneer geneesmiddelen zijn gemaakt van stoffen die zijn opgenomen in de punten 3.10 tot en met 3.16 van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139, zijn de broeikasgasemissies niet hoger dan de grenswaarden die in hun respectieve technische screeningcriteria voor het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan de mitigatie van klimaatverandering” zijn vastgesteld.

De vervanging leidt niet tot een toename van de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus. De broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus worden berekend volgens Aanbeveling 2013/179/EU dan wel volgens ISO 14067:2018 (35) of ISO 14064-1:2018 (36). De gekwantificeerde broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus worden gecontroleerd door een onafhankelijke derde.

2)

Adaptatie aan klimaatverandering

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

1.   Afvalwaterbehandeling

De prestaties van afvalwaterbehandelingsprocessen die door of namens de productiefaciliteit worden uitgevoerd, leiden niet tot de aantasting van waterlichamen en mariene hulpbronnen.

Activiteiten die binnen het toepassingsgebied ervan vallen, voldoen aan de eisen van de Richtlijnen 91/271/EEG, 2008/105/EG, 2006/118/EG, 2010/75/EU, 2000/60/EG, (EU) 2020/2184, 76/160/EEG, 2008/56/EG en 2011/92/EU.

In het kader van de activiteit worden de beste praktijken toegepast die zijn gespecificeerd in Best Environmental Management Practice for the Public Administration Sector (37) van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek.

Wanneer de afvalwaterbehandeling voor de productiefaciliteit door een stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallatie wordt uitgevoerd, wordt ervoor gezorgd dat:

a)

de hoeveelheid verontreinigende stoffen die uit de productiefaciliteit vrijkomt, geen negatief effect heeft op het behandelingsproces van de stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallatie;

b)

de hoeveelheid en de kenmerken van de verontreinigende stoffen geen risico vormen voor of schade berokkenen aan de gezondheid van het personeel van de afvalwaterzuiveringsinstallaties;

c)

de stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallatie zodanig is ontworpen en uitgerust dat de vrijgekomen verontreinigende stoffen kunnen worden verminderd;

d)

de totale belasting van de betrokken verontreinigende stoffen die in het waterlichaam worden geloosd, niet groter is dan de situatie waarin de emissies van de betrokken faciliteit in overeenstemming bleven met de emissiegrenswaarden voor directe lozingen;

e)

de bruikbaarheid van het zuiveringsslib voor recycling van nutriënten niet wordt beïnvloed.

Voor faciliteiten die een milieuvergunning hebben waarin aanvullende grenswaarden voor verontreinigende stoffen of strengere voorwaarden zijn opgenomen in vergelijking met de eisen van de bovengenoemde wetgeving, zijn deze strengere voorwaarden van toepassing.

2.   Bescherming van de bodem en het grondwater

Er zijn passende maatregelen getroffen om emissies naar de bodem te voorkomen en er wordt regelmatig toezicht gehouden om lekken, verliezen, incidenten of ongevallen tijdens het gebruik van de apparatuur en tijdens opslag te voorkomen.

3.   Waterverbruik

Exploitanten beoordelen de watervoetafdruk van de chemische productieprocessen in overeenstemming met ISO 14046:2014 (38) en zorgen ervoor dat zij niet bijdragen tot waterschaarste. Op basis van deze beoordeling verstrekken exploitanten een verklaring dat zij niet bijdragen aan waterschaarste, hetgeen door een onafhankelijke derde wordt geverifieerd.

4.   De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

4)

Transitie naar een circulaire economie

Bij de activiteit wordt gekeken naar de beschikbaarheid en, waar mogelijk, de toepassing van technieken voor:

a)

het hergebruik en gebruik van secundaire grondstoffen en hergebruikte onderdelen van de vervaardigde producten;

b)

het ontwerpen van zeer duurzame, recyclebare, eenvoudig te demonteren en aanpasbare producten;

c)

afvalbeheer waarbij recycling voorrang krijgt op verwijdering tijdens het productieproces;

d)

informatie over de ingrediënten van het product in de hele toeleveringsketen.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

2.    Watervoorziening, riolering, afvalwaterbeheer en sanering

2.1.   Inzameling en vervoer van gevaarlijk afval

Beschrijving van de activiteit

Gescheiden inzameling en vervoer van gevaarlijke afvalstoffen (39) voorafgaand aan de verwerking, terugwinning of verwijdering van materiaal, met inbegrip van de bouw, exploitatie en modernisering van installaties die betrokken zijn bij de inzameling en het vervoer van dergelijke afvalstoffen, zoals overslagstations voor gevaarlijke afvalstoffen, als middel voor een passende behandeling.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder E38.12 en F42.9, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de preventie en bestrijding van verontreiniging

1.

Gevaarlijk afval wordt bij de bron gescheiden en gescheiden van niet-gevaarlijk afval ingezameld om kruisbesmetting te voorkomen. Er worden passende maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat gevaarlijke afvalstoffen tijdens gescheiden inzameling en vervoer niet worden vermengd of verdund met andere categorieën gevaarlijke afvalstoffen of met andere afvalstoffen, stoffen of materialen.

2.

Correcte inzameling en behandeling voorkomen het lekken van gevaarlijke afvalstoffen tijdens de inzameling, het vervoer, de opslag en de aflevering aan de verwerkingsinstallatie, die overeenkomstig de nationale wetgeving gevaarlijke afvalstoffen mag verwerken.

3.

Wanneer een bepaalde als gevaarlijk ingedeelde afvalstof ook in het kader van de Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR) (40) een vervoersstatus van gevaarlijke goederen heeft, voldoet het vervoer aan de desbetreffende voorschriften van de ADR.

4.

De activiteit maakt gebruik van vuilniswagens die ten minste aan de Euro V-normen voldoen (41).

5.

Tijdens de inzameling en het vervoer wordt gevaarlijk afval verpakt en geëtiketteerd overeenkomstig de geldende internationale en Unienormen.

6.

De exploitant die gevaarlijke afvalstoffen inzamelt, voldoet aan de verplichtingen inzake het bijhouden van gegevens, onder meer met betrekking tot hoeveelheid, aard, oorsprong, bestemming, inzamelingsfrequentie, wijze van vervoer en verwerkingsmethode zoals vastgelegd in de toepasselijke Unie- en nationale wetgeving.

7.

Wat afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) betreft:

a)

de belangrijkste AEEA-categorieën van bijlage III bij Richtlijn 2012/19/EU worden gescheiden ingezameld;

b)

bij de inzameling en het vervoer wordt de ongeschonden toestand van AEEA behouden en het lekken van gevaarlijke stoffen zoals ozonafbrekende stoffen, gefluoreerde broeikasgassen of kwik in fluorescentielampen voorkomen;

c)

de inzamelings- en logistieke exploitant zet een beheersysteem op voor het beheer van milieu-, gezondheids- en veiligheidsrisico’s.

Naleving van de normatieve eisen voor inzameling en logistiek van CLC/EN 50625-1:2014 (42) en CLC/TS 50625-4:2017 (43) of van wettelijke eisen die gelijkwaardig zijn aan die van CLC/EN 50625-1 en CLC/TS 50625-4 is een bewijs van naleving van de eis dat bij de inzameling en het vervoer de ongeschonden toestand van AEEA en batterijen wordt behouden en het lekken van gevaarlijke stoffen wordt voorkomen.

8.

Wanneer het afval wordt opgeslagen, voldoet die activiteit aan de eisen van BBT 4 van de BBT-conclusies voor afvalverwerking (44).

Geen ernstige afbreuk doen

1)

Mitigatie van klimaatverandering

n.v.t.

2)

Adaptatie aan klimaatverandering

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

4)

Transitie naar een circulaire economie

Afzonderlijk ingezamelde afvalstoffen worden in de installaties voor opslag en overslag van afvalstoffen niet gemengd met ander afval of andere materialen met verschillende eigenschappen.

Recycleerbaar (45) afval wordt niet verwijderd, verbrand of meeverbrand.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

2.2.   Behandeling van gevaarlijk afval

Beschrijving van de activiteit

Bouw, herbestemming, modernisering en exploitatie van speciale installaties voor de behandeling van gevaarlijk afval, met inbegrip van de verbranding van niet-recycleerbaar gevaarlijk afval (46) (verwijderingshandeling D 10), de biologische behandeling van gevaarlijk afval (verwijderingshandeling D 8) en fysisch-chemische behandeling (verwijderingshandeling D 9) (47).

De activiteit omvat niet:

a)

de verwijdering (zoals beschreven in bijlage I bij Richtlijn 2008/98/EG) van gevaarlijk afval, zoals storting of permanente opslag;

b)

de verbranding van recycleerbaar gevaarlijk afval en verbranding van ongevaarlijk afval;

c)

de behandeling en verwijdering van giftige levende of dode dieren en ander verontreinigd afval;

d)

de behandeling en verwijdering van radioactief kernafval.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder E38.22, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de preventie en bestrijding van verontreiniging

1.

Voor alle afvalverwerkingsprocessen voldoet de activiteit aan de volgende criteria:

1.1.

Afhankelijk van het soort activiteit voldoet de activiteit aan de eisen van ofwel de BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) voor afvalbehandeling (48), ofwel de BBT-conclusies voor afvalverbranding (49).

Installaties waaraan overeenkomstig de procedure van artikel 15, lid 4, van Richtlijn 2010/75/EU een afwijking is toegestaan, worden niet geacht aan de technische screeningcriteria te voldoen.

1.2.

Tijdens de preacceptatie wordt ten minste de volgende informatie verzameld:

a)

verwachte datum van aankomst in de afvalverwerkingsinstallatie;

b)

contactgegevens van de afvalstoffenproducent, de sector waaruit het afval afkomstig is en de aard van het proces waarin het afval wordt geproduceerd, met inbegrip van de variabiliteit van het proces;

c)

de hoeveelheid die naar verwachting per levering en per jaar aan de exploitant zal worden geleverd;

d)

beschrijving van het afval, met inbegrip van de samenstelling, de gevaarlijke eigenschappen van het afval, de afvalcode en het geschikte behandelingstraject.

1.3.

Tijdens de acceptatie zijn de volgende elementen aanwezig:

a)

een ontvangstinstallatie die is uitgerust met een laboratorium om monsters ter plekke te analyseren en gedocumenteerde analytische standaardpraktijkvoorschriften, met de mogelijkheid om analyses uit te besteden aan geaccrediteerde externe contractlaboratoria;

b)

een gedocumenteerde bemonsteringsprocedure die in overeenstemming is met de desbetreffende normen, zoals EN 14899:2005 (50);

c)

een gedocumenteerde analyse van de relevante fysisch-chemische parameters voor de behandeling;

d)

een speciale afvalopslagplaats voor quarantaine en schriftelijke procedures voor het beheer van niet-aanvaard afval.

Het personeel dat zich bezighoudt met de preacceptatie en acceptatie is op grond van zijn beroep of ervaring in staat alle noodzakelijke vragen te beantwoorden die relevant zijn voor de behandeling van het afval in de afvalverwerkingsinstallatie. De procedures zijn alleen bedoeld voor de preacceptatie en acceptatie van afval in de afvalverwerkingsinstallatie als er een geschikt behandelingstraject beschikbaar is en het verwijderings- of terugwinningstraject voor de output van de behandeling is bepaald.

Voor het “mengen of vermengen” (zoals vermeld in bijlage I, deel 5.1, punt c), van Richtlijn 2010/75/EU) mag de exploitant geen gebruikmaken van verdunning om de concentratie van een of meer gevaarlijke stoffen in het afval te verlagen met de bedoeling dat het daaruit voortvloeiende afvalmengsel wordt gederubriceerd en een “niet-gevaarlijke afvalstof” wordt en vervolgens wordt verwerkt in installaties die niet bestemd zijn voor de behandeling van gevaarlijk afval. Verdunning mag niet ter vervanging van een adequate behandeling van het afval worden gebruikt.

2.

Voor de fysisch-chemische behandeling van vast of pasteus afval is elke behandeling met het oog op de behandeling van afval voorafgaand aan de definitieve verwijdering, zoals op stortplaatsen voor gevaarlijk afval, zodanig opgezet dat:

a)

de maximumconcentratie van de totale organische koolstof (TOC) in elke afzonderlijke afvalinput op de stortplaats tot 6 % wordt beperkt;

b)

het gehalte aan opgeloste organische koolstof (DOC) tot 1 000 mg/kg droge stof na een uitloogproef met L/S = 10 l/kg op basis van de EU-norm EN 12457-2:2002 (51) wordt beperkt.

3.

Voor de fysisch-chemische behandeling van afval met calorische waarde worden maatregelen genomen om verdunning en verspreiding van gevaarlijke stoffen te voorkomen en lozingen van grote hoeveelheden in de lucht te voorkomen als gevolg van een ongepaste uiteindelijke behandeling van afval met calorische waarde. Een verwerkingsinstallatie voorafgaand aan de uiteindelijke thermische behandelingen (verbranding of meeverbranding) moet zodanig worden ontworpen dat het gehalte aan gevaarlijke stoffen wordt beperkt (en aan andere gerelateerde criteria voldoet) voor elk afzonderlijk inputafval dat in de installatie voor fysisch-chemische behandeling wordt verwerkt, zodat de acceptatieniveaus aan de ingang van de installaties voor uiteindelijke thermische behandeling in acht worden genomen.

4.

Voor de behandeling van waterig vloeibaar afval wordt de biologische behandelbaarheid van het afvalwater dat afkomstig is van de behandeling van watergebaseerde vloeibare afvalstromen in een installatie voor biologische afvalwaterbehandeling beoordeeld aan de hand van het volgende criterium:

eliminatie van opgeloste organische koolstof (DOC) van > 70 % in zeven dagen (> 80 % wanneer aangepast entmateriaal wordt gebruikt) overeenkomstig EN ISO 9888 (52) (Zahn Wellens), of andere algemeen aanvaarde, gelijkwaardige industrienormen en methoden die worden gebruikt om bio-eliminatie en daarmee verband houdende prestaties te beoordelen.

5.

Voor de behandeling van afval dat persistente organische verontreinigende stoffen (POP’s) bevat, wordt toezicht gehouden op alle afval dat POP’s bevat die zijn opgenomen in bijlage IV bij Verordening (EU) 2019/1021, en wordt dit getraceerd als gevaarlijk afval overeenkomstig artikel 17 van Richtlijn 2008/98/EG. De specifieke eisen van artikel 7, lid 4, en de artikelen 17, 18 en 19 van Richtlijn 2008/98/EG zijn van toepassing. Op grensoverschrijdende verplaatsingen zijn de eisen van hoofdstuk I van Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (53) van toepassing.

Het traceersysteem in de installaties op basis van de hierboven genoemde beste praktijken maakt het mogelijk toezicht te houden op:

a)

de effectieve scheiding van elk deel van een product of afval, zoals afgedankte apparatuur die POP’s boven de in bijlage IV bij Verordening (EU) 2019/1021 vastgestelde grenswaarden bevat of daarmee verontreinigd is;

b)

de doeltreffende vernietiging of onomkeerbare omzetting van POP-afval overeenkomstig artikel 7, leden 2, 3 en 4, en bijlage V bij Verordening (EU) 2019/1021.

6.

Voor de behandeling van kwikhoudend afval (54) passen alle installaties die wellicht afval behandelen dat bestaat uit kwik of kwikverbindingen, kwik of kwikverbindingen bevat of daarmee verontreinigd is (zoals gedefinieerd in artikel 11 van het Verdrag van Minamata), het in artikel 14 van Verordening (EU) 2017/852 vastgestelde traceersysteem of een soortgelijk traceersysteem toe. Op basis van dit traceersysteem houden de installaties die kwikhoudend afval verwerken toezicht op de effectieve en veilige behandeling van kwik en kwikverbindingen op de juiste eindbestemming.

7.

Voor de behandeling (zonder verbranding) van afval uit de gezondheidssector past de installatie de beste praktijken toe die zijn uiteengezet in het handboek van de WHO inzake veilig beheer van afval afkomstig van de gezondheidssector (55).

Een installatie voor de behandeling van afval uit de gezondheidssector zonder verbranding heeft een specifieke acceptatieprocedure, houdt toezicht en kan aantonen dat de volgende soorten afval uit de gezondheidssector niet voor behandeling worden aanvaard:

a)

cytotoxisch afval;

b)

farmaceutisch afval;

c)

chemisch afval;

d)

radioactief afval.

De gebruikte technologieën worden gecertificeerd door een onafhankelijke certificerende instantie.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Mitigatie van klimaatverandering

N.v.t.

2)

Adaptatie aan klimaatverandering

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

Er worden relevante technieken ingezet voor de bescherming van water en mariene hulpbronnen, zoals uiteengezet in de BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) voor afvalbehandeling (56).

4)

Transitie naar een circulaire economie

N.v.t.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

2.3.   Sanering van wettelijk niet-conforme stortplaatsen en verlaten of illegale vuilnisbelten

Beschrijving van de activiteit

Sanering van wettelijk niet-conforme stortplaatsen (57) en van verlaten of illegale vuilnisbelten (58) die zijn gesloten en die geen ander afval meer aanvaarden dan mogelijk inert of biologisch gestabiliseerd afval dat zal worden gebruikt als materiaal voor de afdekking van een stortplaats (voor zover toegestaan in de milieuvergunning voor het saneringsproject).

De activiteit kan een van de volgende saneringsstrategieën en deelactiviteiten omvatten die gewoonlijk worden uitgevoerd in het kader van projecten die gericht zijn op het verwijderen, beheersen, beperken of verminderen van vervuilende emissies (59) afkomstig van niet-conforme stortplaatsen en verlaten of illegale vuilnisbelten:

a)

de sanering van niet-conforme of illegale stortplaatsen of vuilnisbelten door afscherming van het milieu op de huidige locatie, met inbegrip van:

i)

de fysieke afscherming, concentratie, structurele stabilisering en bescherming van de niet-conforme of illegale stortplaats of vuilnisbelt, met inbegrip van het aanbrengen van hydraulische barrières, afdichting, drainage en afdekkingslagen;

ii)

de installatie, de exploitatie en het onderhoud van systemen voor drainage en gescheiden opvang en behandeling voor percolaten en afvloeiend water vóór lozing;

iii)

de installatie, de exploitatie en het onderhoud van systemen voor het afvangen, de reductie en de controle van stortplaatsgas, met inbegrip van putten, pijpleidingen en affakkelingssystemen;

iv)

het aanbrengen van teelaarde en vegetatiebedekking voor renaturatiedoeleinden;

b)

de sanering door afgraving en verwijdering van niet-conforme of illegale stortplaatsen of vuilnisbelten met daaropvolgende behandeling, terugwinning of verwijdering van afgegraven afval, met inbegrip van:

i)

de selectieve afgraving van het op de locatie gestorte afval, het opladen en vervoer naar bestaande vergunde installaties voor behandeling, de terugwinning of verwijdering met gescheiden beheer van ongevaarlijk en gevaarlijk afval;

ii)

het sorteren en terugwinnen van materialen en brandstoffen uit afgegraven niet-gevaarlijk afval, met inbegrip van de installatie, de exploitatie en het onderhoud van speciale voorzieningen en uitrusting voor de duur van het saneringsproject;

c)

de sanering door sanering van de bodem en het oppervlakte- en grondwater op de plaats van de verontreiniging, met inbegrip van:

i)

de selectieve afgraving, het opladen, het vervoer, de tijdelijke opslag, de opvulling van de bodem, met gescheiden beheer van niet-verontreinigde en verontreinigde grond;

ii)

de behandeling van verontreinigde bodem of verontreinigd water, in situ of ex situ, met gebruikmaking van met name fysische, chemische of biologische methoden, met inbegrip van de installatie, de exploitatie en het onderhoud van speciale voorzieningen voor de duur van het saneringsproject;

iii)

de toepassing van hydraulische barrières, met name actieve en passieve barrières om migratie van verontreinigende stoffen te beperken/te voorkomen.

De activiteit omvat ook alle volgende deelactiviteiten die nodig zijn om de bovengenoemde saneringsmaatregelen voor te bereiden, te plannen, te monitoren en op te volgen:

a)

voorbereidende onderzoeken, met inbegrip van gegevensverzameling en onderzoek (met name op geologisch of hydrologisch gebied), technische haalbaarheids- en milieueffectenstudies die nodig zijn om het saneringsproject te definiëren;

b)

het voorbereiden van terreinen, met inbegrip van grondwerken en egaliseringswerkzaamheden, de aanleg of versterking van ommuring of omheiningen, primaire toegangs- en interne wegen, de sloop van gebouwen of andere constructies op de stortplaats;

c)

toezicht op en controle van de saneringsmaatregelen, met inbegrip van:

i)

bemonstering van bodem, water, sediment, biota of andere materialen;

ii)

laboratoriumanalyse van monsters om de aard en de concentratie van verontreinigende stoffen vast te stellen;

iii)

de installatie, de exploitatie en het onderhoud van controlefaciliteiten en -apparatuur, zoals peilputten in en buiten de perimeter van de stortplaats;

d)

de uitvoering van andere maatregelen voor de bescherming van het milieu en de preventie en bestrijding van verontreiniging om te voldoen aan de voorwaarden van de milieuvergunning voor het saneringsproject, met inbegrip van maatregelen voor het waarborgen van de veiligheid van de activiteiten ter plaatse en de gezondheid van de werknemers, zoals de bescherming tegen brand en overstromingen en het beheer van gevaarlijk afval.

De activiteit omvat niet:

a)

de permanente sluiting, sanering en nabehandeling van bestaande of nieuwe stortplaatsen in overeenstemming met Richtlijn 1999/31/EG van de Raad (60), of — voor activiteiten in derde landen — met gelijkwaardige nationale wetgeving of anderszins in overeenstemming met erkende internationale industrienormen (61);

b)

de omzetting van stortplaatsgas voor gebruik als energiedrager of industriële grondstof;

c)

de herontwikkeling van het gesaneerde terrein voor ander economisch gebruik, zoals recreatieve, residentiële of commerciële gebieden, de installatie van fotovoltaïsche panelen;

d)

compenserende maatregelen voor door de stortplaats of vuilnisbelt veroorzaakte verontreiniging, zoals de ontwikkeling en exploitatie van alternatieve watervoorzieningssystemen voor de getroffen bevolking die in het omringende gebied woont.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder E39, E38.2, E38.32 en F42.9, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de preventie en bestrijding van verontreiniging

1.

De activiteit voldoet aan alle volgende criteria:

a)

de saneringsactiviteit wordt niet uitgevoerd door de exploitant (62) die de verontreiniging heeft veroorzaakt, door een afvalproducent of door een persoon die namens die exploitant of producent optreedt om te voldoen aan Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad (63) of — voor activiteiten in derde landen — aan gelijkwaardige nationale wetgeving of internationale normen die het beginsel “de vervuiler betaalt” toepassen op de sanering van door economische activiteiten veroorzaakte milieuverontreiniging;

b)

relevante verontreinigende stoffen worden verwijderd, gecontroleerd, ingeperkt of verminderd met behulp van fysische, chemische, biologische of andere methoden om ervoor te zorgen dat de stortplaats en het verontreinigde gebied (land, waterlichaam of andere) — rekening houdend met het gebruik ervan ten tijde van de schade of met het goedgekeurd toekomstige gebruik van het gebied — niet langer een aanmerkelijk gevaar voor negatieve effecten op de menselijke gezondheid en het milieu vormen, zoals gespecificeerd in nationale regelgevingsnormen of, indien dergelijke normen niet beschikbaar zijn, in een interne risicobeoordeling waarbij rekening wordt gehouden met de kenmerken en de omvang van het getroffen gebied (land, waterlichaam of andere), het type, de eigenschappen (persistentie, mobiliteit en toxiciteit) en de concentratie van de stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen, mogelijke migratieroutes en de waarschijnlijkheid van verspreiding (64).

2.

De activiteit wordt voorbereid en uitgevoerd in overeenstemming met de beste praktijken van de sector en omvat alle volgende elementen:

a)

de te saneren niet-conforme of illegale stortplaats of vuilnisbelt is gesloten en aanvaardt geen ander afval meer dan mogelijk inert of biologisch gestabiliseerd afval dat zal worden gebruikt als materiaal voor de afdekking van de stortplaats (voor zover toegestaan in de milieuvergunning voor het saneringsproject);

b)

er worden voorbereidende onderzoeken, met inbegrip van locatiespecifieke onderzoeken en het verzamelen van fysische, chemische of microbiologische gegevens, uitgevoerd in overeenstemming met de beste praktijken van de sector en de beste beschikbare technieken om de volgende elementen vast te stellen:

i)

de locatie, kenmerken en omvang van de stortplaats en het verontreinigde gebied;

ii)

de onderliggende geologische en hydrologische omstandigheden;

iii)

de te verwachten hoeveelheid, samenstelling en bronnen van het gestorte afval;

iv)

de daaruit voortvloeiende bodem- en waterverontreiniging en de risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu;

c)

de resultaten van dergelijke saneringsonderzoeken vormen de input voor een haalbaarheidsstudie waarin de doelstellingen en de streefcijfers voor en de omvang van de sanering worden omschreven en waarin alternatieve herstelopties worden geëvalueerd;

d)

de herstelopties worden geanalyseerd overeenkomstig de eisen van bijlage II bij Richtlijn 2004/35/EG en de bijlagen I en III bij Richtlijn 1999/31/EG, of — voor activiteiten in derde landen — overeenkomstig gelijkwaardige nationale wetgeving of algemeen aanvaarde internationale normen (65), en beschreven in een haalbaarheidsstudie die wordt opgesteld voor het saneringsproject voor de stortplaats en waarin op overtuigende wijze wordt aangetoond hoe de gekozen hersteloptie over het algemeen de beste oplossing is om de vastgestelde doelstellingen en streefcijfers voor de sanering te halen;

e)

het project voor de sanering van de stortplaats, met inbegrip van het bijbehorende toezichts- en controleplan, wordt goedgekeurd door de bevoegde autoriteit en er wordt overleg over gepleegd met lokale belanghebbenden overeenkomstig de nationale wettelijke voorschriften;

f)

alle materialen en brandstoffen die uit gestort afval worden teruggewonnen, voldoen aan relevante kwaliteitsnormen of gebruikersspecificaties voor de beoogde terugwinningshandelingen en vormen geen risico voor het milieu of de menselijke gezondheid;

g)

alle gevaarlijk afval dat bij de saneringsactiviteit gewonnen of op andere wijze geproduceerd is, is onderworpen aan passende inzameling, vervoer, behandeling, terugwinning of verwijdering door een erkende exploitant, overeenkomstig de nationale wettelijke voorschriften;

h)

er worden geen bodem- en grondwatersaneringsmethoden gebruikt die uitsluitend zijn gebaseerd op het verminderen van de concentraties verontreinigende stoffen door verdunning of verwatering;

i)

er wordt een toezichts- en monitoringplan toegepast, met inbegrip van maatregelen om de effecten van de saneringsactiviteiten te beheersen en na te gaan of de doelstellingen en -streefcijfers voor de sanering zijn bereikt, gedurende ten minste 10 jaar in geval van afgraving en verwijdering van de stortplaats of de vuilnisbelt en gedurende ten minste 30 jaar als de stortplaats van het milieu wordt afgeschermd, tenzij in de nationale wetgeving of door de bevoegde regelgevende autoriteit voor het specifieke saneringsproject een andere duur is vastgesteld die voldoende is om risicobeheersing op lange termijn te waarborgen.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Mitigatie van klimaatverandering

Wanneer de gestorte massa aanzienlijke hoeveelheden biologisch afbreekbaar afval bevat, bestaat er een systeem voor de afvang en reductie van stortplaatsgas en een monitoringplan voor lekkage van stortplaatsgas overeenkomstig de operationele en technische eisen van Richtlijn 1999/31/EG, of — voor activiteiten in derde landen — overeenkomstig gelijkwaardige nationale wetgeving of algemeen aanvaarde internationale industrienormen (66).

2)

Adaptatie aan klimaatverandering

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

De herstelmaatregelen zijn gericht op de bescherming van water en mariene hulpbronnen en passen de beste praktijken van de sector en technologie (67) toe met als doel:

a)

een vermindering van het ontstaan van percolaten afkomstig van de stortplaats en voorkoming van uitstroom of infiltratie van percolaten in de omringende bodem en van elk potentieel gevaar voor het grondwater en het oppervlaktewater;

b)

een gescheiden opvang en passende behandeling van afvloeiend water en percolaten vóór lozing;

c)

het volgen en analyseren van de volumes van de productie van percolaten en concentratie en samenstelling van percolaten in de periode van nabehandeling door middel van passende toezichts- en monitoringsystemen en -processen;

d)

een gescheiden inzameling en passende behandeling van verontreinigde grond in en rond de stortplaats om de route van de stortplaats naar waterlichamen doorheen met water verzadigde grond te blokkeren.

4)

Transitie naar een circulaire economie

Wanneer het saneringsproject voorziet in de afgraving en verwijdering van de bestaande stortplaats of vuilnisbelt wordt het afgegraven afval beheerd overeenkomstig het beginsel van de afvalhiërarchie, waarbij recycling voorrang krijgt boven andere vormen van nuttige toepassing en boven verbranding en verwijdering, voor zover dit technisch haalbaar is en de risico’s voor het milieu of de menselijke gezondheid niet vergroot.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

In voorkomend geval wordt de introductie van invasieve uitheemse soorten voorkomen of de verspreiding ervan beheerst overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1143/2014.

2.4.   Sanering van verontreinigde terreinen en gebieden

Beschrijving van de activiteit

De activiteit omvat:

a)

ontsmetting of sanering van de bodem en het grondwater in het verontreinigde gebied, hetzij ter plaatse, hetzij ex situ, met name met behulp van fysische, chemische of biologische methoden;

b)

ontsmetting of sanering van verontreinigde industriële installaties of terreinen;

c)

ontsmetting of sanering van oppervlaktewateren en de kusten daarvan na incidentele verontreiniging, bijvoorbeeld door het inzamelen van verontreinigende stoffen of met behulp van fysische, chemische of biologische methoden;

d)

het opruimen van olielekken en andere soorten verontreinigende stoffen op of in:

i)

oppervlaktewateren, met inbegrip van rivieren, meren, kustwateren of overgangswateren;

ii)

grondwater zoals gedefinieerd in Richtlijn 2000/60/EG;

iii)

mariene wateren zoals gedefinieerd in Richtlijn 2008/56/EG;

iv)

sedimenten (voor alle soorten oppervlaktewater);

v)

aquatische ecosystemen;

vi)

gebouwen;

vii)

de bodem;

viii)

terrestrische ecosystemen;

e)

verwijdering van gevaarlijke stoffen, mengsels of producten, zoals asbest of loodhoudende verf;

f)

andere gespecialiseerde activiteiten voor verontreinigingsbeheersing;

g)

het opruimen na natuurrampen, zoals overstromingen of aardbevingen;

h)

sanering van verlaten mijnbouwterreinen of nalatenschappen die geen verband houden met de inkomsten uit winningsactiviteiten;

i)

inperkingsmaatregelen, hydraulische barrières en actieve en passieve barrières om de verplaatsing van verontreinigende stoffen te beperken of te voorkomen.

De activiteit omvat ook alle werkzaamheden die nodig zijn om de ontsmettings- of saneringsactiviteit zelf voor te bereiden, te plannen, te monitoren en op te volgen, zoals:

a)

voorbereidend onderzoek, met inbegrip van activiteiten betreffende gegevensverzameling en onderzoek (met name op geologisch of hydrologisch gebied) en technische haalbaarheids- en milieueffectenstudies die nodig zijn om het saneringsproject te definiëren;

b)

toezicht op en controle van de saneringsmaatregelen, met inbegrip van:

i)

bemonstering van bodem, water, sediment, biota of andere materialen;

ii)

laboratoriumanalyse van monsters om de aard en de concentratie van verontreinigende stoffen vast te stellen;

iii)

installatie, exploitatie en onderhoud van controlefaciliteiten en -apparatuur, zoals peilputten in en buiten de perimeter van de locatie van de sanering;

c)

sloop van verontreinigde gebouwen of andere bouwwerken, ontmanteling (d.w.z. buitenbedrijfstelling) van grootschalige machines en uitrusting en verwijdering van oppervlakteafdichting en betonwerk;

d)

grondverzet- of baggerwerkzaamheden, met inbegrip van graafwerkzaamheden, storten, egalisering, bouw of versterking van ommuringen of omheiningen, primaire toegangswegen en interne wegen en alle andere activiteiten die nodig zijn om de ontsmetting uit te voeren;

e)

uitvoering van andere maatregelen ter bescherming van het milieu en ter preventie en bestrijding van verontreiniging om te voldoen aan de voorwaarden van de milieuvergunning voor het saneringsproject, met inbegrip van maatregelen om de veiligheid van de werkzaamheden ter plaatse te verzekeren en de gezondheid van de werknemers te beschermen (zoals brandbestrijding, bescherming tegen overstromingen, beheer van gevaarlijke afvalstoffen), bescherming van werknemers, controle op de toegang tot de locatie, beheer van invasieve soorten vóór of tijdens de ontsmetting of sanering, versterkingsmaatregelen vóór of tijdens de ontsmetting.

Deze economische activiteit omvat niet:

a)

bestrijding van plagen in de landbouw;

b)

waterzuivering voor de watervoorziening;

c)

ontsmetting of sanering van verontreinigde kerncentrales of nucleaire terreinen;

d)

verwerking en verwijdering van gevaarlijk of niet-gevaarlijk afval dat geen verband houdt met het verontreinigingsprobleem op de locatie;

e)

morfologische sanering;

f)

sanering van stortplaatsen die niet aan de wettelijke voorschriften voldoen en verlaten of illegale stortplaatsen die geen verband houden met het te saneren terrein (zie punt 2.3 van deze bijlage);

g)

noodhulpdiensten (zie punt 14.1 van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139);

h)

het vegen en schoonspuiten van straten.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder 39, 33.20, 43.11, 43.12, 71.12, 71.20, 74.90 en 81.30, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan de preventie en bestrijding van verontreiniging

1.

De saneringsactiviteiten worden niet uitgevoerd door de exploitant (68) die de verontreiniging heeft veroorzaakt of door een persoon die namens die exploitant optreedt om te voldoen aan de vereisten van Richtlijn 2004/35/EG of, voor activiteiten in derde landen, aan milieuaansprakelijkheidsbepalingen die volgens het nationale recht gebaseerd zijn op het beginsel dat de vervuiler betaalt.

2.

De verontreinigende stoffen in kwestie worden verwijderd, gecontroleerd, ingeperkt of verminderd met behulp van mechanische, chemische, biologische of andere methoden, zodat het verontreinigde gebied (land, waterlichaam of andere), rekening houdend met het gebruik ervan ten tijde van de schade of het goedgekeurde toekomstige gebruik ervan, niet langer een aanmerkelijk gevaar voor negatieve effecten op de menselijke gezondheid en het milieu vormt (69), zoals bepaald in een van de volgende punten:

a)

nationale regelgevingsnormen;

b)

indien deze normen niet beschikbaar zijn, een interne locatiespecifieke risicobeoordeling waarbij rekening wordt gehouden met de aard en omvang van het getroffen gebied (land, waterlichaam of ander gebied), het type, de eigenschappen (persistentie, mobiliteit en toxiciteit) en de concentratie van de stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen, mogelijke migratieroutes en de kans op verspreiding (70).

3.

De sanering wordt voorbereid en uitgevoerd in overeenstemming met de beste praktijken van de sector en omvat alle volgende elementen:

a)

de oorspronkelijke operationele activiteit of defecte installatie en bijbehorende uitrusting die tot de verontreiniging heeft geleid, is vóór de beoordeling of sanering stopgezet of aangepakt, zodat deze geen bron van verdere verontreiniging kan vormen (met uitzondering van grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand of andere niet-identificeerbare diffuse bronnen);

b)

er worden voorbereidende onderzoeken, met inbegrip van locatiespecifieke onderzoeken en het verzamelen van fysische, chemische of microbiologische gegevens, uitgevoerd aan de hand van de beste industriële praktijken en de beste beschikbare technieken voor het vaststellen van de volgende elementen om de milieudoelen voor de sanering vast te stellen en de herstelopties te evalueren:

i)

de locatie, kenmerken en omvang van de verontreinigde locatie;

ii)

de onderliggende geologische en hydrologische omstandigheden;

iii)

de waarschijnlijke omvang, samenstelling en bronnen van de verontreiniging;

iv)

de daaruit voortvloeiende bodem- en waterverontreiniging en de risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu;

c)

de herstelopties worden geanalyseerd overeenkomstig bijlage II bij Richtlijn 2004/35/EG (71) en de meest geschikte herstelmaatregelen worden vastgelegd in een speciaal saneringsplan, dat ook monitoringvereisten en een monitoringplan bevat;

d)

alle gevaarlijke of niet-gevaarlijke afvalstoffen of verontreinigde grond die bij de sanering aan de bodem worden onttrokken of anderszins worden geproduceerd, worden overeenkomstig de wettelijke voorschriften op passende wijze ingezameld, vervoerd, verwerkt, teruggewonnen of verwijderd door een erkende exploitant en er worden maatregelen genomen om vermenging van afgegraven verontreinigde grond en niet-verontreinigde grond te voorkomen;

e)

de saneringsmethoden omvatten geen vermindering van de concentraties van verontreinigende stoffen door verdunning of afwatering, tenzij dit in het saneringsplan volledig wordt onderbouwd met andere redenen dan kostenoverwegingen;

f)

er worden controle-, monitoring- of onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd in de nazorgfase van ten minste tien jaar, tenzij in de nationale wetgeving of in het sanerings- en monitoringplan een andere duur is vastgesteld die voldoende is om risicobeheersing op lange termijn te waarborgen (zie punt 4).

4.

Het specifieke sanerings- en monitoringplan wordt volgens de nationale wettelijke voorschriften en na overleg met de lokale belanghebbenden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Mitigatie van klimaatverandering

De activiteit leidt niet tot de degradatie van land met hoge koolstofvoorraden (72).

Het saneringsplan bevat maatregelen om de groep 1- en groep 2-BKG-emissies (73) in het volledige verwijderings- of verwerkingsproces te verminderen.

2)

Adaptatie aan klimaatverandering

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A bij deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B bij deze bijlage.

4)

Transitie naar een circulaire economie

Minstens 70 % (naar gewicht) van het niet-gevaarlijke, op de locatie van de sanering geproduceerde bouw-, sloop- of andere afvalstoffen (met uitzondering van in de natuur voorkomend materiaal zoals bepaald in categorie 17 05 04 van de bij Besluit 2000/532/EG vastgestelde Europese afvalstoffenlijst) wordt voorbereid voor hergebruik, recycling en andere vormen van materiaalterugwinning, met inbegrip van opvulling, waarbij afval wordt gebruikt als vervanging van andere materialen, overeenkomstig de afvalhiërarchie en het EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer (74), tenzij dit in het goedgekeurde saneringsplan duidelijk wordt onderbouwd met technische of milieuredenen die geen kostenoverwegingen zijn.

6)

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D bij deze bijlage.

Het volgende moet worden gewaarborgd:

a)

in de Unie, met betrekking tot Natura 2000-gebieden: de activiteit heeft geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden, rekening houdend met hun instandhoudingsdoelstellingen op basis van een passende beoordeling overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Richtlijn 92/43/EEG;

b)

in de Unie, in alle gebieden: de activiteit doet geen afbreuk aan het herstel of het behoud van een gunstige staat van instandhouding van de populaties van soorten die beschermd zijn krachtens de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG. De activiteit is evenmin schadelijk voor het herstel of het behoud van de gunstige staat van instandhouding van betrokken habitattypen die krachtens Richtlijn 92/43/EEG worden beschermd;

c)

de introductie van invasieve uitheemse soorten wordt voorkomen of de verspreiding ervan wordt beheerst overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1143/2014.


(1)  European Medicines Agency Guidelines on the environmental risk assessment of medicinal products for human use, versie van 27.6.2023, beschikbaar op https://www.ema.europa.eu/en/environmental-risk-assessment-medicinal-products-human-use-scientific-guideline

(2)  Belangrijke metabolieten zijn in mensen gevormde metabolieten die waarschijnlijk in het milieu zullen worden uitgescheiden. Die metabolieten worden geïdentificeerd in (niet-)klinische studies over het metabolisme van geneesmiddelen in de vergunningsaanvragen voor het in de handel brengen. Dergelijke metabolieten moeten worden geïdentificeerd overeenkomstig EMA/CPMP/ICH/286/1995, blz. 8. De belangrijkste omzettingsproducten van deze belangrijke in mensen gevormde metabolieten van de oorspronkelijke verbinding (API) zijn die welke meer dan 10 % van de opgeloste organische koolstof (DOC) of totaal organisch koolstof (TOC) van de oorspronkelijke verbinding uitmaken.

(3)  OECD Guidelines for the Testing of Chemicals, Test 301 (A-F), Ready Biodegradability, versie van 27.6.2023, beschikbaar op https://www.oecd.org/chemicalsafety/risk-assessment/1948209.pdf. OESO-test 301 (A-F) wordt gebruikt om stoffen te identificeren waarvan wordt aangenomen dat zij snel en uiteindelijk biologisch afbreekbaar zijn, (d.w.z. stoffen die in aerobe omgevingen worden gemineraliseerd).

(4)  Studies op een hoger niveau (OESO 308) resulteren in zogenaamde halveringstijden, die aangeven hoe lang het duurt voordat een API 50 % biologisch is afgebroken. Halveringstijden die aanvaardbaar zijn om een voldoende snelle biologische afbreekbaarheid aan te tonen, d.w.z. niet-persistentie, overeenkomstig bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006, waarnaar ook wordt verwezen in de EMA-EOR-richtsnoeren, zijn van toepassing.

(5)  OECD Guidelines for the Testing of Chemicals, Test No. 308: Aerobic and Anaerobic Transformation in Aquatic Sediment Systems, versie van 27.6.2023, beschikbaar op https://www.oecd-ilibrary.org/environment/test-no-308-aerobic-and-anaerobic-transformation-in-aquatic-sediment-systems_9789264070523-en

(6)  De Commissie zal de uitzonderingen op het verbod op de vervaardiging, het in de handel brengen of het gebruik van de in punten f) en g) bedoelde stoffen herzien nadat zij de horizontale beginselen inzake essentieel gebruik van chemische stoffen heeft bekendgemaakt.

(7)  De eisen in dit punt hebben betrekking op de verontreinigende stoffen die zijn geïdentificeerd in het kader van de belangrijkste milieukwesties van elk BREF-document of het BBT-GEN van de BBT-conclusies van de desbetreffende uitvoeringsbesluiten van de Commissie. Wanneer BBT-GEN’s een onderscheid maken tussen “bestaande” en “nieuwe installaties”, tonen exploitanten aan dat zij voldoen aan het BBT-GEN voor nieuwe installaties. Wanneer er geen BBT-GEN-bandbreedte maar wel één waarde is, liggen de emissieniveaus onder die waarde. Wanneer de BBT-GEN-bandbreedte als volgt wordt uitgedrukt: “<x-y eenheid” (d.w.z. het onderste deel van de BBT-GEN-bandbreedte wordt uitgedrukt als “lager dan”), wordt het middelpunt berekend met behulp van x en y. De middelingstijden zijn dezelfde als in het BBT-GEN van de hierboven beschreven BREF-documenten.

(8)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2427 van de Commissie van 6 december 2022 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies, van de conclusies over de beste beschikbare technieken (BBT-conclusies) voor gangbare systemen voor gemeenschappelijk(e) behandeling en beheer van afgassen in de chemiesector (PB L 318 van 12.12.2022, blz. 157).

(9)  The Best Available Techniques Reference Document (BREF) for Manufacture of Organic Fine Chemicals, beschikbaar op https://eippcb.jrc.ec.europa.eu/sites/default/files/2019-11/ofc_bref_0806.pdf

(10)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/902 van de Commissie van 30 mei 2016 tot vaststelling van de BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad voor gangbare systemen voor gemeenschappelijk(e) behandeling en beheer van afvalwater en afvalgas in de chemiesector (PB L 152 van 9.6.2016, blz. 23).

(11)  Best Available Techniques (BAT) Reference Document for the Large Volumes Inorganic Chemicals- Solids and Others industry, versie van 27.6.2023, https://eippcb.jrc.ec.europa.eu/sites/default/files/2019-11/lvic-s_bref_0907.pdf

(12)  Best Available Techniques (BAT) Reference Document for the manufacture of Large Volume Inorganic Chemicals — Ammonia, Acids and Fertilisers, versie van 27.6.2023, https://eippcb.jrc.ec.europa.eu/sites/default/files/2019-11/lvic_aaf.pdf

(13)  The Best Available Techniques Reference Document (BREF) for the production of speciality inorganic chemicals (SIC), versie van 27.6.2023, https://eippcb.jrc.ec.europa.eu/reference/production-speciality-inorganic-chemicals

(14)  European Medicines Agency ICH guideline Q3C (R8) on impurities: guideline for residual solvents. Stap 5, 2022, versie van 27.6.2023, beschikbaar op https://www.ema.europa.eu/en/documents/scientific-guideline/international-conference-harmonisation-technical-requirements-registration-pharmaceuticals-human-use_en-33.pdf

(15)  Wanneer de vrijstelling op grond van criterium 1.3 van toepassing is.

(16)  ISO-norm 14067:2018, Broeikasgassen — Carbon footprint van producten — Eisen en richtlijnen voor kwantificering, versie van 27.6.2023, beschikbaar op https://www.iso.org/standard/71206.html

(17)  ISO-norm 14064-1:2018, Broeikasgassen — Deel 1: Specificatie met richtlijnen voor kwantificering en rapportage van emissies en verwijderingen van broeikasgassen op organisatieniveau, versie van 27.6.2023, beschikbaar op https://www.iso.org/standard/66453.html

(18)  Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, Best Environmental Management Practice for the Public Administration Sector, 2019, versie van 27.6.2023, beschikbaar op https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/6063f857-7789-11e9-9f05-01aa75ed71a1/language-en

(19)  ISO-norm 14046:2014 Milieumanagement — Watervoetafdruk — Principes, eisen en richtlijnen, versie van 27.6.2023, beschikbaar op https://www.iso.org/standard/43263.html

(20)  European Medicines Agency Guidelines on the environmental risk assessment of medicinal products for human use, versie van 27.6.2023, beschikbaar op https://www.ema.europa.eu/en/environmental-risk-assessment-medicinal-products-human-use-scientific-guideline

(21)  Belangrijke metabolieten zijn in mensen gevormde metabolieten die waarschijnlijk in het milieu zullen worden uitgescheiden. Die metabolieten worden geïdentificeerd in (niet-)klinische studies over het metabolisme van geneesmiddelen in de vergunningsaanvragen voor het in de handel brengen. Dergelijke metabolieten moeten worden geïdentificeerd overeenkomstig EMA/CPMP/ICH/286/1995, blz. 8. De belangrijkste omzettingsproducten van deze belangrijke in mensen gevormde metabolieten van de oorspronkelijke verbinding (API) zijn die welke meer dan 10 % van de opgeloste organische koolstof (DOC) of totaal organisch koolstof (TOC) van de oorspronkelijke verbinding uitmaken.

(22)  OECD Guidelines for the Testing of Chemicals, Test 301 (A--), Ready Biodegradability, versie van 27.6.2023, beschikbaar op https://www.oecd.org/chemicalsafety/risk-assessment/1948209.pdf. OESO-test 301 (A-F) wordt gebruikt om stoffen te identificeren waarvan wordt aangenomen dat zij snel en uiteindelijk biologisch afbreekbaar zijn, (d.w.z. stoffen die in aerobe omgevingen worden gemineraliseerd).

(23)  Studies op een hoger niveau (OESO 308) resulteren in zogenaamde halveringstijden, die aangeven hoe lang het duurt voordat een API 50 % biologisch is afgebroken. Halveringstijden die aanvaardbaar zijn om een voldoende snelle biologische afbreekbaarheid aan te tonen, d.w.z. niet-persistentie, overeenkomstig bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006, waarnaar ook wordt verwezen in de EMA-EOR-richtsnoeren, zijn van toepassing.

(24)  OECD Guidelines for the Testing of Chemicals, Test No. 308: Aerobic and Anaerobic Transformation in Aquatic Sediment Systems, versie van 27.6.2023, beschikbaar op https://www.oecd-ilibrary.org/environment/test-no-308-aerobic-and-anaerobic-transformation-in-aquatic-sediment-systems_9789264070523-en

(25)  De Commissie zal de uitzonderingen op het verbod op de vervaardiging, het in de handel brengen of het gebruik van de in punten f) en g) bedoelde stoffen herzien zodra zij horizontale beginselen inzake essentieel gebruik van chemische stoffen heeft bekendgemaakt.

(26)  De eisen in dit punt hebben betrekking op de verontreinigende stoffen die zijn geïdentificeerd in het kader van de belangrijkste milieukwesties van elk BREF-document of het BBT-GEN van de BBT-conclusies van de desbetreffende uitvoeringsbesluiten van de Commissie. Wanneer BBT-GEN’s een onderscheid maken tussen “bestaande” en “nieuwe installaties”, tonen exploitanten aan dat zij voldoen aan het BBT-GEN voor nieuwe installaties. Wanneer er geen BBT-GEN-bandbreedte maar wel één waarde is, liggen de emissieniveaus onder die waarde. Wanneer de BBT-GEN-bandbreedte als volgt wordt uitgedrukt: “<x-y eenheid” (d.w.z. het onderste deel van de BBT-GEN-bandbreedte wordt uitgedrukt als “lager dan”), wordt het middelpunt wordt berekend met behulp van x en y. De middelingstijden zijn dezelfde als in het BBT-GEN van de hierboven beschreven BREF-documenten.

(27)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2427.

(28)  The Best Available Techniques Reference Document (BREF) for Manufacture of Organic Fine Chemicals, versie van 27.6.2023, beschikbaar op https://eippcb.jrc.ec.europa.eu/sites/default/files/2019-11/ofc_bref_0806.pdf

(29)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/902.

(30)  Best Available Techniques (BAT) Reference Document for the Large Volumes Inorganic Chemicals- Solids and Others industry, versie van 27.6.2023, https://eippcb.jrc.ec.europa.eu/sites/default/files/2019-11/lvic-s_bref_0907.pdf

(31)  Best Available Techniques (BAT) Reference Document for the manufacture of Large Volume Inorganic Chemicals — Ammonia, Acids and Fertilisers, versie van 27.6.2023, https://eippcb.jrc.ec.europa.eu/sites/default/files/2019-11/lvic_aaf.pdf

(32)  Best Available Techniques Reference Document (BREF) for the production of speciality inorganic chemicals (SIC), versie van 27.6.2023, https://eippcb.jrc.ec.europa.eu/reference/production-speciality-inorganic-chemicals

(33)  European Medicines Agency ICH guideline Q3C (R8) on impurities: guideline for residual solvents. Stap 5, 2022, versie van 27.6.2023, beschikbaar op https://www.ema.europa.eu/en/documents/scientific-guideline/international-conference-harmonisation-technical-requirements-registration-pharmaceuticals-human-use_en-33.pdf

(34)  Wanneer de vrijstelling op grond van criterium 1.3 van toepassing is.

(35)  ISO-norm 14067:2018, Broeikasgassen — Carbon footprint van producten — Eisen en richtlijnen voor kwantificering, versie van 27.6.2023, beschikbaar op https://www.iso.org/standard/71206.html

(36)  ISO-norm 14064-1:2018, Broeikasgassen — Deel 1: Specificatie met richtlijnen voor kwantificering en rapportage van emissies en verwijderingen van broeikasgassen op organisatieniveau, versie van 27.6.2023, beschikbaar op https://www.iso.org/standard/66453.html

(37)  Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, Best Environmental Management Practice for the Public Administration Sector, 2019, versie van 27.6.2023, beschikbaar op https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/6063f857-7789-11e9-9f05-01aa75ed71a1/language-en

(38)  ISO-norm 14046:2014 Milieumanagement — Watervoetafdruk — Principes, eisen en richtlijnen, versie van 27.6.2023, beschikbaar op https://www.iso.org/standard/43263.html

(39)  Een gevaarlijke afvalstof is een afvalstof die een of meer van de in bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG genoemde gevaarlijke eigenschappen bezit. Dit omvat stromen zoals gevaarlijke fracties van huishoudelijk afval, afgewerkte olie, batterijen, afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) waarvan gevaarlijke stoffen niet zijn verwijderd, autowrakken waarvan gevaarlijke stoffen niet zijn verwijderd, bepaalde afvalstoffen van de gezondheidszorg, zoals infectueus en cytotoxisch afval enz. Een uitgebreide classificatie van gevaarlijke afvalstoffen is te vinden in de Europese lijst van afvalstoffen (vastgesteld bij Beschikking 2000/532/EG van de Commissie).

(40)  Versie van 27.6.2023, beschikbaar op https://unece.org/transport/standards/transport/dangerous-goods/adr-2023-agreement-concerning-international-carriage

(41)  Overeenkomstig Verordening (EU) 2018/858.

(42)  CLC/EN 50625-1:2014 Inzameling, logistiek & verwerkingseisen voor WEEE — Deel 1: Algemene verwerkingseisen.

(43)  Inzameling, logistiek en verwerkingseisen voor WEEE — Deel 4: Specificatie van de inzameling en logistiek in verband met AEEA.

(44)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1147.

(45)   “Recycleerbaar afval”: afval dat kan worden gerecycleerd overeenkomstig artikel 3, punt 17, van Richtlijn 2008/98/EG.

(46)   “Niet-recycleerbaar afval”: afval dat niet kan worden gerecycled overeenkomstig artikel 3, punt 17, van Richtlijn 2008/98/EG.

(47)  Zoals vastgesteld in bijlage I bij Richtlijn 2008/98/EG.

(48)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1147.

(49)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2010 van de Commissie van 12 november 2019 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, van conclusies over de beste beschikbare technieken (BBT-conclusies) voor afvalverbranding (PB L 312 van 3.12.2019, blz. 55).

(50)  EN 14899:2005 Characterization of waste — Sampling of waste materials — Framework for the preparation and application of a Sampling Plan (Karakterisering van afval — Monsterneming van afval — Raamwerk voor het opstellen en de toepassing van een monsteringnemingsplan).

(51)  EN 12457-2:2002 Characterisation of waste — Leaching — Compliance test for leaching of granular waste materials and sludges — Part 2: One stage batch test at a liquid to solid ratio of 10 l/kg for materials with particle size below 4 mm (without or with size reduction) (Karakterisering van afval — Uitloging — Verkorte uitloogproef van korrelvormige afvalstoffen en slib — Deel 2: Eén-fase-partijkeuring bij een vloeistof/vaste stof-verhouding van 10 l/kg voor materialen met deeltjesgrootte beneden 4 mm (zonder of met groottereductie)).

(52)  EN ISO 9888:1999 Water quality — Evaluation of ultimate aerobic biodegradability of organic compounds in aqueous medium — Static test (Zahn-Wellens method) (Water — Bepaling van de totale aërobe bio-afbreekbaarheid van organische componenten in een waterig medium — Statische proef (Zahn-Wellens methode)), versie van 27.6.2023, beschikbaar op: https://www.iso.org/standard/28121.html

(53)  Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1).

(54)  Kwikhoudend afval: afval dat bestaat uit kwik of kwikverbindingen, kwik of kwikverbindingen bevat of daarmee verontreinigd is.

(55)  WHO, Safe management of wastes from health-care activities, 2e uitgave, 2014 (versie van 27.6.2023 beschikbaar op https://www.euro.who.int/__data/assets/pdf_file/0012/268779/Safe-management-of-wastes-from-health-care-activities-Eng.pdf).

(56)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1147.

(57)  Het begrip “stortplaats” wordt in Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1) gedefinieerd als een “afvalverwijderingsterrein voor het storten van afvalstoffen op of in de bodem (d.w.z. onder de grond)”; die afvalstoffen kunnen zowel ongevaarlijk als gevaarlijk zijn.

Een “wettelijk niet-conforme” stortplaats is een stortplaats die niet voldoet aan de operationele en technische eisen die zijn vastgelegd in de desbetreffende EU- of nationale wetgeving.

(58)  Een “vuilnisbelt” is een locatie die wordt gebruikt voor de verwijdering van afval en die niet is uitgerust met systemen om verontreiniging tegen te gaan.

(59)   “Emissie”: het als gevolg van menselijke activiteiten in het milieu brengen van stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen (als omschreven in artikel 2 van Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56)).

(60)  Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1).

(61)  Zoals, op internationaal niveau, operationele richtsnoeren betreffende stortplaatsen die zijn gepubliceerd door de International Solid Waste Association (ISWA).

(62)  Als gedefinieerd in artikel 2, punt 6, van Richtlijn 2004/35/EG.

(63)  Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56).

(64)  Zie richtlijn 2004/35/EG, bijlage II, punt 2. Voor saneringsactiviteiten buiten de EU wordt, tenzij in de nationale wetgeving gelijke of strengere normen worden opgelegd, verwezen naar de richtsnoeren van het UNEP voor het beheer van verontreinigde locaties.

(65)  Zie richtlijn 2004/35/EG, bijlage II, punt 1.3.1. Voor saneringsactiviteiten buiten de EU wordt verwezen naar de richtsnoeren van het UNEP voor het beheer van verontreinigde locaties en de normen en richtsnoeren voor het beheer van stortplaatsen die zijn gepubliceerd door de International Solid Waste Association, met inbegrip van de International Guidelines for Landfill Evaluation (2011), Roadmap for Closing Waste Dumpsites (2016) en de Landfill Operational Guidelines (2014, 2019).

(66)  Voor saneringsactiviteiten buiten de EU wordt verwezen naar de richtsnoeren van het UNEP voor het beheer van verontreinigde locaties en de normen en richtsnoeren voor het beheer van stortplaatsen die zijn gepubliceerd door de International Solid Waste Association, met inbegrip van de International Guidelines for Landfill Evaluation (2011), Roadmap for Closing Waste Dumpsites (2016) en de Landfill Operational Guidelines (2014, 2019).

(67)  Voor saneringsactiviteiten buiten de EU wordt verwezen naar de richtsnoeren van het UNEP voor het beheer van verontreinigde locaties en de normen en richtsnoeren voor het beheer van stortplaatsen die zijn gepubliceerd door de International Solid Waste Association, met inbegrip van de International Guidelines for Landfill Evaluation (2011), Roadmap for Closing Waste Dumpsites (2016) en de Landfill Operational Guidelines (2014, 2019).

(68)  Als gedefinieerd in artikel 2, punt 6, van Richtlijn 2004/35/EG.

(69)  Zie Richtlijn 2004/35/EG, bijlage II, punt 2.

(70)  Zie Richtlijn 2004/35/EG, bijlage II, punt 2. Voor activiteiten in derde landen gelden de UNEP-richtsnoeren voor het beheer van verontreinigde locaties (UNEP/MC/COP.3/8/Rev.1) — Guidance_Contaminated_Sites_EN.pdf (mercuryconvention.org/en), tenzij de nationale wetgeving strengere normen voorschrijft.

(71)  Zie Richtlijn 2004/35/EG, bijlage II, punt 1.3.1.

Voor activiteiten in derde landen, in overeenstemming met gelijkwaardig toepasselijk nationaal recht of internationale normen (zoals de UNEP-richtsnoeren voor het beheer van verontreinigde locaties (UNEP/MC/COP.3/8/Rev.1) — Guidance_Contaminated_Sites_EN.pdf (mercuryconvention.org)) die sanering vereisen op basis van een alternatieve, transparant beschreven proces- en waardebepalingsbenadering om een geschikte strategie vast te stellen, met inbegrip van primaire herstelmaatregelen (waaronder monitoringvereisten) en complementaire en compenserende herstelmaatregelen in een speciaal saneringsplan.

(72)  Land met hoge koolstofvoorraden zijn waterrijke gebieden, waaronder veengebied, en permanent beboste gebieden, grasland, mangrovebossen en zeegrasweiden in de zin van artikel 29, lid 4, punten a), b) en c), van Richtlijn (EU) 2018/2001.

(73)  Groep 1-BKG-emissies: de directe broeikasgasemissies afkomstig uit bronnen die in het bezit of onder de controle van de exploitant zijn. Groep 2-BKG-emissies: de indirecte broeikasgasemissies afkomstig van de opwekking van de door de exploitant verbruikte elektriciteit.

(74)  EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer, september 2016: https://ec.europa.eu/docsroom/documents/20509/?locale=nl


Aanhangsel A

Generieke criteria voor DNSH aan adaptatie aan klimaatverandering

I.   Criteria

De fysieke klimaatrisico’s die voor de activiteit van belang zijn, zijn in kaart gebracht op basis van de lijst van risico’s in de tabel in afdeling II van dit aanhangsel, aan de hand van een robuuste klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling met de volgende stappen:

a)

screening van de activiteit om te bepalen welke fysieke klimaatrisico’s van de lijst in afdeling II van dit aanhangsel van invloed kunnen zijn op de prestatie van de economische activiteit tijdens haar verwachte levensduur;

b)

indien de activiteit volgens die screening onderhevig kan zijn aan een of meer van de fysieke klimaatrisico’s in afdeling II van dit aanhangsel, een klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling om de materialiteit van de fysieke klimaatrisico’s voor de economische activiteit te beoordelen;

c)

een beoordeling van de adaptatieoplossingen die het vastgestelde fysieke klimaatrisico kunnen verminderen.

De klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling staat in verhouding tot de schaal van de activiteit en de verwachte levensduur ervan, zoals hieronder beschreven:

a)

voor activiteiten met een verwachte levensduur van minder dan tien jaar wordt de beoordeling ten minste met gebruikmaking van klimaatprojecties op de kleinste passende schaal verricht;

b)

voor alle andere activiteiten wordt de beoordeling verricht met gebruikmaking van geavanceerde klimaatprojecties met de hoogst beschikbare resolutie voor de bestaande reeks toekomstscenario’s (1) die consistent zijn met de verwachte levensduur van de activiteit, waaronder, voor grote investeringen, klimaatprojecties van ten minste tien tot dertig jaar.

De klimaatprojecties en effectbeoordelingen zijn gebaseerd op beste praktijken en beschikbare richtsnoeren en houden rekening met de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van kwetsbaarheids- en risicoanalyse en bijbehorende methodologieën in lijn met de recentste verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (2), collegiaal getoetste wetenschappelijke publicaties en opensource- (3) of betaalde modellen.

Voor bestaande activiteiten en nieuwe activiteiten die bestaande fysieke activa gebruiken, past de marktdeelnemer, over een periode van maximaal vijf jaar, fysieke en niet-fysieke oplossingen (“adaptatieoplossingen”) toe die de belangrijkste vastgestelde fysieke klimaatrisico’s die voor die activiteit van belang zijn, verminderen. Voor de toepassing van die oplossingen wordt dienovereenkomstig een adaptatieplan opgesteld.

Voor nieuwe activiteiten en bestaande activiteiten die nieuw gebouwde fysieke activa gebruiken, integreert de marktdeelnemer de adaptatieoplossingen die de belangrijkste, op het tijdstip van ontwerp en bouw voor die activiteit van belang zijnde fysieke klimaatrisico’s verminderen en die hij heeft toegepast voor de start van de werkzaamheden.

De toegepaste adaptatieoplossingen werken niet ongunstig uit op de adaptatie-inspanningen of op het niveau van weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere mensen, van de natuur, van het culturele erfgoed, van activa en van andere economische activiteiten; sluiten aan bij lokale, sectorale, regionale of landelijke adaptatiestrategieën en -plannen; en overwegen zo veel mogelijk het gebruik van op de natuur gebaseerde oplossingen (4) of de aanwending van blauwe of groene infrastructuur (5).

II.   Classificatie van klimaatgerelateerde gevaren (6)

 

Gerelateerd aan de temperatuur

Gerelateerd aan de wind

Gerelateerd aan het water

Gerelateerd aan de vaste massa

Chronisch

Veranderende temperatuur (lucht, zoet water, zeewater)

Veranderende windpatronen

Veranderende neerslagpatronen en -soorten (regen, hagel, sneeuw/ijs)

Kusterosie

Warmtestress

 

Neerslag en/of hydrologische variabiliteit

Bodemaantasting

Temperatuurvariabiliteit

 

Oceaanverzuring

Bodemerosie

Wegsmelten van de permafrost

 

Zoutintrusie

Bodemvloeiing

 

 

Zeespiegelstijging

 

 

 

Waterstress

 

Acuut

Hittegolf

Cycloon, orkaan, tyfoon

Droogte

Lawine

Koudegolf/vorst

Storm (met inbegrip van sneeuwstormen, stof- en zandstormen)

Zware neerslag (regen, hagel, sneeuw/ijs)

Aardverschuiving

Natuurbrand

Tornado

Overstroming (kust, rivieren, regenwater, grondwater)

Verzakking

 

 

Doorbraak van gletsjermeer

 


(1)  Toekomstige scenario’s omvatten de trajecten voor representatieve concentratie RCP2.6, RCP4.5, RCP6.0 en RCP8.5 van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering.

(2)  Assessment Reports on Climate Change: Impacts, Adaptation and Vulnerability, die periodiek door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, het orgaan van de Verenigde Naties voor de beoordeling van de wetenschap op het gebied van klimaatverandering, worden gepubliceerd (https://www.ipcc.ch/reports/).

(3)  Zoals de Copernicus-diensten die door de Europese Commissie worden beheerd.

(4)  Op de natuur gebaseerde oplossingen worden gedefinieerd als “oplossingen die zijn geïnspireerd en ondersteund door de natuur, die kosteneffectief zijn, die tegelijkertijd milieu-, sociale en economische voordelen bieden en die bijdragen aan het opbouwen van veerkracht. Dergelijke oplossingen brengen meer, en meer diverse, natuur en natuurlijke kenmerken en processen in de steden, landschappen en zeelandschappen aan door middel van lokaal aangepaste, hulpbronnenefficiënte en systemische ingrepen”. Op de natuur gebaseerde oplossingen zijn dus gunstig voor de biodiversiteit en ondersteunen het verrichten van een reeks ecosysteemdiensten (versie van 27.6.2023: https://ec.europa.eu/research/environment/index.cfm?pg=nbs).

(5)  Zie mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Groene Infrastructuur (GI) — Versterking van Europa’s natuurlijke kapitaal” (COM(2013) 249 final).

(6)  De lijst van klimaatgerelateerde risico’s in deze tabel is niet-uitputtend en vormt slechts een indicatieve lijst van de meest voorkomende risico’s waarmee minimaal rekening moet worden gehouden in de klimaatrisico- en klimaatkwetsbaarheidsbeoordeling.


Aanhangsel B

Generieke criteria voor DNSH aan duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De risico’s van milieudegradatie in verband met het behoud van de waterkwaliteit en het voorkomen van waterstress worden bepaald en aangepakt met als doel te komen tot een goede watertoestand en een goed ecologisch potentieel als gedefinieerd in artikel 2, punten 22 en 23, van Verordening (EU) 2020/852, overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG (1) en, op basis daarvan, een beheerplan, opgesteld in overleg met de betrokken belanghebbenden, voor gebruik en bescherming van water voor de mogelijk getroffen waterlichamen.

Wanneer overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling wordt uitgevoerd die ook een beoordeling van het effect op water overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG omvat, is geen aanvullende beoordeling van het effect op water vereist, mits de in kaart gebrachte risico’s zijn aangepakt.

De activiteit vormt geen belemmering voor het bereiken van een goede milieutoestand van mariene wateren of leidt niet tot een verslechtering van mariene wateren die zich al in een goede milieutoestand bevinden in de zin van artikel 3, punt 5, van Richtlijn 2008/56/EG (2), met inachtneming van Besluit (EU) 2017/848 met betrekking tot de criteria en methodologische standaarden voor die beschrijvende elementen.


(1)  Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht of internationale normen die gelijkwaardige doelstellingen van goede watertoestand en goed ecologisch potentieel nastreven door middel van gelijkwaardige procedurele en materiële regels, d.w.z. een in overleg met de betrokken belanghebbenden opgesteld beheerplan voor gebruik en bescherming van water dat garandeert dat: 1) het effect van de activiteiten op de vastgestelde toestand of het vastgestelde ecologisch potentieel van mogelijk getroffen waterlichamen wordt beoordeeld; 2) aantasting of verhindering van een goede toestand/goed ecologisch potentieel wordt voorkomen of, als dat niet mogelijk is, 3) de situatie wordt gerechtvaardigd door verwijzing naar ontbrekende betere milieu-alternatieven die niet onevenredig duur/technisch onhaalbaar zijn, indien alle praktisch haalbare stappen zijn ondernomen om de negatieve effecten op de toestand van het waterlichaam te beperken.

(2)  De definitie in artikel 3, punt 5, van Richtlijn 2008/56/EG bepaalt met name dat de goede milieutoestand moet worden bepaald op basis van de in bijlage I bij die richtlijn vastgestelde kwalitatief beschrijvende elementen.


Aanhangsel D

Generieke criteria voor DNSH aan bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

Er is overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU (1) een milieueffectbeoordeling of screening (2) uitgevoerd.

Wanneer een milieueffectbeoordeling is uitgevoerd, worden de vereiste mitigerende en compenserende maatregelen ter bescherming van het milieu getroffen.

Voor sites/werkzaamheden in of nabij biodiversiteitsgevoelige gebieden (waaronder het Natura 2000-netwerk van beschermde gebieden, Unesco-werelderfgoedsites en belangrijke biodiversiteitsgebieden, alsmede andere beschermde gebieden) is er, indien nodig, een passende beoordeling (3) uitgevoerd en worden op basis van de conclusies de nodige mitigerende maatregelen (4) genomen.


(1)  Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig gelijkwaardig toepasselijk nationaal recht of internationale normen die vereisen dat een milieueffectbeoordeling of screening wordt verricht, bijvoorbeeld Performance Standard 1 van de IFC: Assessment and Management of Environmental and Social Risks.

(2)  Dit is de procedure aan de hand waarvan de bevoegde autoriteit bepaalt of in bijlage II bij Richtlijn 2011/92/EU genoemde projecten aan een milieueffectbeoordeling (als bedoeld in artikel 4, lid 2, van die richtlijn) moeten worden onderworpen.

(3)  Overeenkomstig de Richtlijnen 2009/147/EG en 92/43/EEG. Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig gelijkwaardig toepasselijk nationaal recht of internationale normen met de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna tot doel, die het volgende vereisen: 1) een screeningprocedure om te bepalen of voor een bepaalde activiteit een passende beoordeling van de mogelijke effecten op beschermde habitats en soorten nodig is; 2) een passende beoordeling als uit de screening blijkt dat die nodig is, bijvoorbeeld Performance Standard 6 van de IFC: Biodiversity Conservation and Sustainable Management of Living Natural Resources.

(4)  Die maatregelen zijn vastgesteld om ervoor te zorgen dat het project, het plan of de activiteit geen significante gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van de beschermde zone.


BIJLAGE IV

Technische screeningcriteria om te bepalen wanneer een economische activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit die substantieel bijdraagt aan de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en van ecosystemen, en om te bepalen of die economische activiteit geen ernstige afbreuk doet aan een van de andere milieudoelstellingen

Inhoudsopgave

1.

Activiteiten op het gebied van milieubescherming en -herstel 116

1.1.

Instandhouding, met inbegrip van herstel, van habitats, ecosystemen en soorten 116

2.

Accommodatieactiviteiten 120

2.1.

Hotels, vakantiewoningen, kampeerterreinen en soortgelijke accommodatie 120

1.    Activiteiten op het gebied van milieubescherming en -herstel

1.1.   Instandhouding, met inbegrip van herstel, van habitats (1) , ecosystemen (2) en soorten

Beschrijving van de activiteit

Het initiëren, ontwikkelen en realiseren voor eigen rekening of voor een vergoeding of op contractbasis van instandhoudingsactiviteiten, met inbegrip van herstelactiviteiten, die gericht zijn op het behoud of de verbetering van de toestand en trends van land-, zoetwater- en mariene habitats, ecosystemen en populaties van verwante dier- en plantensoorten.

De economische activiteit omvat;

a)

activiteiten van behoud in situ, gedefinieerd door het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD) (3) als het behoud van ecosystemen en natuurlijke habitats en de instandhouding en het herstel van levensvatbare populaties van soorten in hun natuurlijke omgeving;

b)

herstelactiviteiten, gedefinieerd als activiteiten die actief of passief het herstel ondersteunen van i) een ecosysteem in een goede toestand (4); ii) een habitattype in de best haalbare toestand en in zijn gunstige referentiegebied of natuurlijk verspreidingsgebied; iii) een habitat van een soort (5) naar een toereikende kwaliteit en kwantiteit, of iv) soortenpopulaties tot toereikende niveaus.

De economische activiteit omvat niet het behoud ex situ van componenten van biologische diversiteit, onder meer in botanische tuinen, dierentuinen, aquaria of zaadbanken.

De economische activiteiten in deze categorie hebben geen specifieke NACE-code maar vallen gedeeltelijk onder NACE-code R91.04 als bedoeld in de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld. De activiteiten hebben betrekking op klasse 6 van de statistische classificatie van milieubeschermingsactiviteiten (CEPA) die is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 691/2011 van het Europees Parlement en de Raad (6).

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

1.   Algemene voorwaarden

1.1.

De activiteit levert ten minste een van de volgende bijdragen:

a)

het in stand houden van een goede staat van ecosystemen, soorten, habitats of habitats van soorten;

b)

het heraanleggen of herstellen van ecosystemen, habitats of habitats van soorten tot of in een goede staat, onder meer door hun gebied of verspreiding te vergroten.

1.2.

De activiteit kan worden uitgevoerd door om het even welk type exploitant, ongeacht het hoofdwerkterrein.

2.   Initiële beschrijving van het gebied waarop de instandhoudingsactiviteit betrekking heeft

2.1.

De activiteit vindt plaats in een gebied met een gedetailleerde beschrijving van de oorspronkelijke ecologische omstandigheden, die de volgende elementen bevat:

a)

kartering van de huidige habitats en hun toestand;

b)

in voorkomend geval, de beschermingsstatus van het gebied;

c)

omschrijving van de situatie van de belangrijkste soorten in termen van relevantie voor de instandhouding in het gebied (met inbegrip van de lijst van soorten, de geschatte omvang van de populatie, de geschatte omvang van de habitat van de soort en de kwaliteit ervan, de periode gedurende welke het gebied door de soort wordt gebruikt);

d)

het belang van het gebied voor het bereiken van een goede staat van soorten, habitats of habitats van soorten op regionaal, nationaal of internationaal niveau, naargelang van het geval;

e)

in voorkomend geval, het potentieel om de toestand van in het gebied aanwezige soorten, habitats of habitats van soorten te verbeteren of habitats of habitats van soorten in het gebied opnieuw aan te leggen of om de connectiviteit tussen habitats te verbeteren.

3.   Beheersplan of gelijkwaardig instrument

3.1.

Het gebied valt onder een beheersplan of een gelijkwaardig instrument, zoals een herstelplan (7), dat regelmatig wordt bijgewerkt en in ieder geval ten minste om de tien jaar, en dat de volgende informatie bevat:

a)

een beschrijving van de verwachte bijdrage van het gebied aan de natuurbeschermingsdoelstellingen die zijn vastgesteld door de bevoegde natuur- of milieuautoriteit, rekening houdend met de juridische en beleidscontext op regionaal, nationaal, Unie- en internationaal niveau;

b)

de lijst van soorten, habitats en habitats van soorten die baat zullen hebben bij de instandhoudingsmaatregelen (hierna “beoogde habitats en soorten”);

c)

de duur van het plan en een duidelijke beschrijving van de doelstellingen inzake instandhouding voor elke beoogde habitat en soort en van de bijbehorende instandhoudingsmaatregelen om vastgestelde belastende factoren en bedreigingen aan te pakken, met inbegrip van de verwachte termijn voor de verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstellingen. Indien de termijnen de duur van het beheersplan overschrijden, wordt de verwachte vooruitgang (mijlpalen) om de doelstellingen te verwezenlijken omschreven;

d)

een beschrijving van de bedreigingen en belastende factoren die de verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstellingen zouden kunnen belemmeren, met inbegrip van verwachte transformaties van habitats ten gevolge van klimaatverandering;

e)

de maatregelen om ervoor te zorgen dat voor deze activiteit aan alle criteria inzake het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” (DNSH) wordt voldaan;

f)

de wijze waarop maatschappelijke kwesties (waaronder landschapsbehoud, raadpleging van belanghebbenden overeenkomstig de voorwaarden van het nationale recht) in rekening worden gebracht;

g)

indien van toepassing, een beschrijving van verbeterde ecosysteemdiensten, zoals koolstofopslag, waterzuivering, bescherming tegen overstromingen, preventie van erosie, bestuiving, recreatiemogelijkheden en bredere sociaaleconomische voordelen;

h)

een monitoringsysteem met specifieke en relevante indicatoren aan de hand waarvan de vooruitgang bij de verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstellingen kan worden gemeten en, indien nodig, corrigerende maatregelen kunnen worden vastgesteld;

i)

de personen en organisaties die betrokken zijn bij het beheer of het herstel van het gebied en, indien van toepassing, de samenwerking of partnerschappen die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te verwezenlijken;

j)

de maatregelen met het oog op transparantie wat betreft doelstellingen en maatregelen voor instandhouding, de monitoring en de resultaten daarvan;

k)

de financiering die nodig is voor de uitvoering van de instandhoudingsmaatregelen, de monitoring van het gebied en de audit ervan.

3.2.

Indien het beheersplan of het gelijkwaardige instrument niet alle in punt 3.1 genoemde elementen bevat, wordt de informatie verstrekt door de exploitant van de activiteit.

4.   Audit

4.1.

De initiële beschrijving van het beschermd gebied en het in de punten 2 en 3 gespecificeerde beheersplan of gelijkwaardig instrument worden bij het begin van de instandhoudingsactiviteit geverifieerd door een onafhankelijke derde certificeringsinstantie.

4.2.

Aan het einde van de looptijd van het beheersplan of het gelijkwaardige instrument en ten minste om de tien jaar worden de verwezenlijking van de aan het begin van het beheersplan vastgestelde doelstellingen en de naleving van de criteria inzake “geen ernstige afbreuk doen” gecontroleerd.

De controle omvat een bijgewerkte gedetailleerde beschrijving van de ecologische omstandigheden van het gebied als omschreven in punt 2, een evaluatie van de doeltreffendheid van de instandhoudingsmaatregelen en van de verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstellingen, een evaluatie van een bijgewerkte versie van het beheersplan of het gelijkwaardige instrument en de aanbevelingen voor het volgende beheersplan of gelijkwaardige instrument.

4.3.

De controle overeenkomstig de punten 4.1 en 4.2 wordt uitgevoerd door:

a)

hetzij de nationale bevoegde autoriteiten;

b)

hetzij een onafhankelijke derde certificeringsinstantie, op verzoek van de nationale autoriteiten of de exploitant van de activiteit.

Om de kosten te drukken, mogen audits samen met een boscertificering, een certificering van het landgebruik, een biodiversiteitscertificering, een klimaatcertificering of andere audits worden verricht.

Een onafhankelijke derde certificeringsinstantie mag geen belangenconflicten hebben met de eigenaar of de financier en mag niet betrokken zijn bij de ontwikkeling of exploitatie van de activiteit.

Na de controle brengt de certificeringsinstantie een auditverslag uit.

5.   Waarborging van het permanente karakter

5.1.

Het gebied waarop de activiteit plaatsvindt, wordt overeenkomstig het nationale recht gedekt door een van de volgende maatregelen:

a)

het gebied is ingedeeld als beschermd gebied overeenkomstig het systeem van categorieën beschermde gebieden van de IUCN (8), als Natura 2000-gebied in de zin van Richtlijn 92/43/EEG, of als een andere doeltreffende gebiedsgebonden instandhoudingsmaatregel (OECM) (9), op grond van het nationale recht of krachtens een internationaal verdrag waarbij het land partij is, en het wordt doeltreffend beheerd om achteruitgang te voorkomen en het herstel van soorten, habitats of habitats van soorten mogelijk te maken;

b)

het gebied is bestemd voor herstel of instandhouding in een door de bevoegde autoriteiten goedgekeurd wettelijk plan voor land-, zoetwater- of maritiem gebruik;

c)

voor het gebied geldt een publieke of particuliere contractuele regeling die ervoor kan zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen kunnen worden verwezenlijkt en gehandhaafd.

5.2.

De exploitant van het gebied waar de instandhoudingsactiviteit plaatsvindt, verbindt zich ertoe vóór het einde van het vorige plan een nieuw beheersplan of gelijkwaardig instrument in overeenstemming met de instandhoudingsdoelstellingen op te stellen.

6.   Aanvullende minimumeisen

6.1.

Het compenseren van de effecten van een andere economische activiteit is in het kader van deze activiteit uitgesloten (10). Alleen nettobiodiversiteitswinsten als gevolg van instandhouding/herstel kunnen als substantiële bijdrage in het kader van deze activiteit worden geboekt (11).

6.2.

De introductie van invasieve uitheemse soorten wordt voorkomen of de verspreiding ervan wordt beheerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1143/2014.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Mitigatie van klimaatverandering

De activiteit heeft geen betrekking op de aantasting van land met hoge koolstofvoorraden (12), noch op de aantasting van het mariene milieu met hoge koolstofvoorraden.

2

Adaptatie aan klimaatverandering

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

4)

Transitie naar een circulaire economie

N.v.t.

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

Het gebruik van pesticiden wordt tot een minimum beperkt en alternatieve benaderingen of technieken, bijvoorbeeld niet-chemische alternatieven voor pesticiden, krijgen de voorkeur overeenkomstig Richtlijn 2009/128/EG, behalve in gevallen waarin het gebruik van pesticiden nodig is om uitbraken van plagen en ziekten te bestrijden.

De activiteit minimaliseert het gebruik van meststoffen, waaronder mest, om ervoor te zorgen dat zij niet verder gaat dan wat nodig is om de doelstellingen inzake instandhouding en herstel van het gebied te verwezenlijken en in overeenstemming is met de codes van goede landbouwpraktijken en de nitraatactieplannen in nitraatgevoelige zones die zijn vastgesteld overeenkomstig Richtlijn 91/676/EEG van de Raad (13). De activiteit voldoet aan Verordening (EU) 2019/1009 of de nationale regels inzake meststoffen of bodemverbeteraars voor agrarisch gebruik.

Er worden goed gedocumenteerde en verifieerbare maatregelen genomen ter voorkoming van het gebruik van werkzame bestanddelen vermeld in bijlage I, deel A, bij Verordening (EU) 2019/1021 (14), het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel, het Verdrag van Minamata inzake kwik, het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, en van werkzame bestanddelen die in de door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) aanbevolen risicoclassificatie van pesticiden (15) onder klasse Ia (“extremely hazardous”) of klasse Ib (“highly hazardous”) vallen.

Water- en bodemverontreiniging wordt voorkomen en er worden saneringsmaatregelen genomen bij verontreiniging.

De activiteit voldoet aan het nationale recht inzake werkzame bestanddelen.

2.    Accommodatieactiviteiten

2.1.   Hotels, vakantiewoningen, kampeerterreinen en soortgelijke accommodatie

Beschrijving van de activiteit

Het aanbieden van kortstondige toeristische (16) accommodatie met of zonder bijbehorende diensten, met inbegrip van schoonmaak-, voedings- en drankendiensten, parkeerdiensten, wasdiensten, zwembaden en oefenruimten, recreatiefaciliteiten en conferentie- en congresfaciliteiten.

Dit omvat accommodatie die wordt verstrekt door:

a)

hotels en motels van allerlei aard;

b)

vakantiewoningen;

c)

appartementen, bungalows, woonruimten en hutten voor bezoekers;

d)

jeugdherbergen en berghutten;

e)

kampeerterreinen en woonwagenparken;

f)

ruimte en voorzieningen voor recreatievoertuigen;

g)

recreatiekampen en vis- en jachtkampen;

h)

schuilgelegenheden of gewone bivakfaciliteiten voor het plaatsen van tenten of slaapzakken.

Onder deze categorie vallen niet:

a)

de levering van woningen en gemeubileerde of ongemeubileerde appartementen of appartementen voor een duurzamer gebruik, gewoonlijk op maand- of jaarbasis;

b)

cruiseschepen.

Instandhoudings- of herstelcompensaties van effecten die zijn vastgesteld in de fase van de formele goedkeuring van de toeristische activiteit, worden niet beschouwd als een bijdrage aan instandhoudings- of herstelmaatregelen.

De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder I55.10, I55.20 en I55.30, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

Technische screeningcriteria

Substantiële bijdrage aan bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

1.   Bijdrage aan instandhoudings- of herstelactiviteiten

1.1.

De activiteit draagt bij tot instandhoudings- of herstelmaatregelen die voldoen aan de technische screeningcriteria voor de activiteit “Instandhouding, met inbegrip van herstel, van habitats, ecosystemen en soorten” in deel 1.1 van deze bijlage, in duidelijk afgebakende gebieden, binnen of in de nabijheid van dezelfde toeristische bestemming (17) als de accommodatie. Het gebied kan elk type gebied met een hoge natuurbeschermingswaarde zijn dat valt onder een beheersplan of een gelijkwaardig instrument zoals een herstelplan (hierna “beschermd gebied”).

1.2.

De activiteiten die bijdragen tot instandhoudings- of herstelmaatregelen als bedoeld in punt 1.1, worden omschreven in een specifieke contractuele overeenkomst of een gelijkwaardig instrument tussen de exploitant van de activiteit en de organisatie die belast is met de instandhouding of het herstel van het gebied. De overeenkomst heeft een looptijd van minimaal vijf jaar en wordt regelmatig en in ieder geval ten minste om de vijf jaar herzien. Er worden duidelijke tijdgebonden doelstellingen vastgesteld voor de bijdrage aan het instandhoudings- of herstelgebied. De bijdrage aan instandhoudings- of herstelmaatregelen als bedoeld in punt 1.1 kan financieel of in natura zijn en kan een van de volgende vormen aannemen:

a)

het aanbieden of organiseren van bezoeken aan een beschermd gebied waar toegangs- of toegangs- of gebruiksrechten worden toegepast;

b)

exploitatie van concessies en huurovereenkomsten voor diensten die rechtstreeks verband houden met een beschermd gebied (afgegeven door de organisatie die belast is met het beheer van het gebied);

c)

exploitatie van toeristische accommodatie biedende bedrijven binnen een beschermd gebied, maar waarvoor geen concessie geldt (in overleg met de organisatie die belast is met het beheer van het gebied);

d)

het aanbieden of beheren van vrijwilligers voor activiteiten die rechtstreeks verband houden met instandhouding (in overeenstemming met de instandhoudingsdoelstellingen van het beschermd gebied);

e)

het aanbieden of beheren van educatieve mogelijkheden die rechtstreeks verband houden met instandhouding en aangepast gedrag (in overeenstemming met de instandhoudingsdoelstellingen van het beschermd gebied);

f)

het aankopen van producten van welke aard dan ook, waaronder voedingsmiddelen, dranken, ambachtelijke producten, voor wederverkoop of rechtstreeks gebruik, die het resultaat zijn van duurzame praktijken in een beschermd gebied, in overeenstemming met de organisatie die belast is met het beheer van het gebied;

g)

het aankopen van goederen uit een beschermd gebied voor wederverkoop (of andere commerciële regelingen die garanderen dat de opbrengst van de verkoop van goederen toekomen aan het beschermd gebied);

h)

de betaling van auteursrechten, met inbegrip van afbeeldingen of namen, rechtstreeks aan de organisatie die belast is met het beheer van het beschermd gebied;

i)

inzameling van vrijwillige donaties van toeristen die moeten worden overgedragen aan een specifiek fonds of een specifieke rekening opgezet door de organisatie die op regelmatige basis belast is met het beheer van een beschermd gebied.

1.3.

De in de contractuele overeenkomst vastgestelde procentuele bijdrage (%) is ten minste gelijk aan:

a)

1 % van de jaaromzet van een individuele accommodatie verstrekkende inrichting, indien de contractuele overeenkomst slechts één vestiging omvat;

b)

0,7 % van de jaaromzet van een individuele toeristische accommodatie verstrekkende inrichting, indien de contractuele overeenkomst of het equivalent ervan collectief is en een groep van twee tot tien inrichtingen omvat;

c)

0,5 % van de jaaromzet van een individuele toeristische accommodatie verstrekkende inrichting, indien de contractuele overeenkomst of het equivalent ervan collectief is en een groep van meer dan tien inrichtingen omvat.

Verplichte financiële bijdragen die op de activiteit van toepassing zijn in het kader van het nationale of lokale regelgevingskader, met inbegrip van milieubelastingen of -heffingen, worden niet beschouwd als een bijdrage aan de instandhoudings- of herstelactiviteit.

2.   Actieplan om bij te dragen tot natuurbehoud

2.1.

De activiteit heeft een specifiek actieplan voor de toeristische dienst of het verstrekte aanbod ontwikkeld en uitgevoerd, waarin wordt bepaald hoe de activiteit kan worden uitgevoerd op een wijze die verenigbaar is met en bijdraagt tot de uitvoering van het beheersplan of gelijkwaardig instrument van het beschermd gebied waarvoor de activiteit bedoeld is. Het plan omvat alle volgende maatregelen die relevant zijn voor de instandhoudings- of hersteldoelstellingen van het gebied:

a)

een duidelijke reeks doelstellingen en activiteiten die erop gericht zijn directe negatieve gevolgen voor de biodiversiteit te voorkomen of tot een minimum te beperken, met inbegrip van een analyse van de draagkracht of de grenzen voor aanvaardbare verandering (18) van het gebied, ontwikkeld door de organisatie die belast is met de instandhouding of het herstel van het gebied of door de exploitant van de activiteit in samenwerking met die organisatie (19), met inbegrip van de volgende elementen (20):

i)

voor bezoeken aan natuurgebieden: het voorkomen van directe schade aan ecosystemen of habitats door het beheer van toeristenstromen en -bewegingen;

ii)

voor interactie met natuurlijke fauna en flora:

het voorkomen van directe schade en verstoring door schadelijke handelingen zoals het voederen van dieren, het vernietigen of beschadigen van eieren en nesten, het vernietigen of verwijderen van planten of koralen;

het vermijden van indirecte schade en verstoring van soorten door lokale verplaatsingen van toeristen, zoals zwerfvuil, lawaai, plastic, chemische of lichtvervuiling;

preventie en vermijding van introductie van invasieve uitheemse soorten (21);

iii)

voor het oogsten en verhandelen van wilde fauna en flora (22): beschermde in het wild levende planten- en dierensoorten worden niet geoogst, geconsumeerd of verkocht;

b)

indien van toepassing, een beschrijving van de partnerschapsovereenkomsten met organisaties voor instandhoudingsbeheer, plaatselijke ngo’s of gemeenschappen om bij te dragen tot de instandhouding of het herstel van het gebied waarvoor zij bedoeld zijn;

c)

een plan voor voorlichting en bewustmaking inzake biodiversiteit dat betrekking heeft op de specifieke effecten van toeristische activiteiten (23);

d)

een duidelijk kader voor voortdurende monitoring en meting van de doeltreffendheid van de bijdrage, onder meer door een adaptieve aanpak om zo nodig corrigerende maatregelen vast te stellen.

3.   Systeem voor duurzame toeleveringsketens en duurzaam milieubeheer

3.1.

De inrichting heeft een billijk aandeel van producten in overeenstemming met beste marktpraktijken (zoals levensmiddelen en dranken, hout, waaronder meubelen, papier, karton en kunststofproducten) die volgens milieunormen zijn gecertificeerd (24). De inrichting verbindt zich ertoe het aandeel van door een onafhankelijke derde gecertificeerde producten voortdurend te verbeteren.

3.2.

Voor accommodatie verstrekkende bedrijven met meer dan 50 werknemers voldoet de activiteit aan een van de volgende criteria:

a)

de inrichting beschikt over een milieubeheersysteem (EMS) waarvoor certificering door derden vereist is, zoals het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de EU (25) (EMAS), ISO 14001:2015 (26) of gelijkwaardig, dat is afgestemd op de beste milieubeheerpraktijken en benchmarkprestaties zoals het EMAS-referentiedocument voor de toeristische sector (27) of gelijkwaardige nationale of internationale normen;

b)

de inrichting heeft een EU-milieukeur voor toeristische accommodatie of een gelijkwaardige EN ISO 14024:2018 (28) type I-milieukeur gekregen of een gelijkwaardig vrijwillig keurmerk dat aan evenwaardige eisen (29) voldoet.

4.   Minimumvereisten

4,1.

Er is een milieueffectbeoordeling of screening (30) uitgevoerd overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU (31). Wanneer een milieueffectbeoordeling is uitgevoerd, worden de vereiste mitigerende en compenserende maatregelen ter bescherming van het milieu getroffen.

De activiteit heeft geen significante negatieve gevolgen voor beschermde gebieden (Unesco-werelderfgoedlocaties, belangrijke biodiversiteitsgebieden en andere beschermde gebieden dan Natura 2000-gebieden) en beschermde soorten, op basis van een effectbeoordeling waarin rekening wordt gehouden met de beste beschikbare kennis (32). De activiteit doet geen afbreuk aan het herstel of de instandhouding van de populaties van de soorten en van de habitattypen die krachtens de nationale wetgeving in een gunstige staat van instandhouding bescherming genieten.

In de Unie heeft de activiteit met betrekking tot Natura 2000-gebieden geen significante gevolgen voor deze gebieden, rekening houdend met hun instandhoudingsdoelstellingen op basis van een passende beoordeling overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Richtlijn 92/43/EEG.

In de Unie is de activiteit in geen enkel gebied nadelig voor het herstel of de handhaving van de populaties van de soorten die krachtens de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG in een gunstige staat van instandhouding bescherming genieten. De activiteit doet evenmin afbreuk aan het herstel of de instandhouding van de populaties van de soorten en van de habitattypen die krachtens Richtlijn 92/43/EEG in een gunstige staat van instandhouding bescherming genieten.

4.2.

De introductie van invasieve uitheemse soorten wordt voorkomen of de verspreiding ervan wordt beheerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1143/2014.

4.3.

Recreatieve jacht en visserijactiviteiten zijn alleen toegestaan indien zij uitdrukkelijk zijn opgenomen in het instandhoudings- of beheersplan voor het beschermd gebied zoals vastgesteld door de beheersentiteit en uitgevoerd overeenkomstig het toepasselijke Unie- en nationale recht.

5.   Audit

Aan het begin van de activiteit en vervolgens ten minste om de vijf jaar wordt de naleving van de technische screeningcriteria gecontroleerd door de desbetreffende nationale bevoegde autoriteiten of door een onafhankelijke derde certificeringsinstantie, zoals een specifieke certificerings- of accreditatieregeling, op verzoek van de nationale autoriteiten of de exploitant van de activiteit.

De onafhankelijke derde certificeringsinstantie mag geen belangenconflicten hebben in het bijzonder met de eigenaar of de financier en mag niet betrokken zijn bij de ontwikkeling of exploitatie van de activiteit.

Om de kosten te drukken, mogen audits samen met een andere audit worden verricht.

Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

1)

Mitigatie van klimaatverandering

Voor gebouwen die vóór 31 december 2020 zijn opgetrokken, heeft het gebouw ten minste een energieprestatiecertificaat klasse C. Als alternatief behoort het gebouw tot de top 30 % van het nationale of regionale gebouwenbestand uitgedrukt als operationele vraag naar primaire energie en aangetoond met passend bewijs, waarin ten minste een vergelijking wordt gemaakt tussen de prestaties van het betrokken actief en die van het nationale of regionale gebouwenbestand dat vóór 31 december 2020 is gebouwd, en ten minste een onderscheid wordt gemaakt tussen voor bewoning en niet voor bewoning bestemde gebouwen.

Voor gebouwen die na 31 december 2020 zijn opgetrokken, ligt de vraag naar primaire energie (33), die maatgevend is voor de energieprestatie van het gebouw waartoe de bouw heeft geleid, niet boven de drempel voor bijna-energieneutrale gebouwen die in nationale regelgeving tot omzetting van Richtlijn 2010/31/EU is vastgesteld. De energieprestatie wordt gecertificeerd met een energieprestatiecertificaat (EPC).

De activiteit heeft geen betrekking op de aantasting van land met hoge koolstofvoorraden (34), noch op de aantasting van het mariene milieu met hoge koolstofvoorraden.

2)

Adaptatie aan klimaatverandering

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

3)

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

4)

Transitie naar een circulaire economie

De accommodatie verstrekkende inrichting:

a)

maakt geen gebruik van de in deel B van bijlage I bij Richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad (35) vermelde goederen, of biedt deze haar gasten niet aan;

b)

scheidt aan de bron papier, metaal, plastic, glas en bioafval waar gescheiden inzameling van deze materialen in het gebied beschikbaar is (36);

c)

beschikt over een plan voor de preventie van voedselverspilling met een specifieke tijdsgebonden kwantitatieve doelstelling voor vermindering van voedselverspilling (37).

5)

Preventie en bestrijding van verontreiniging

De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

De activiteit is in overeensteming met Richtlijn (EU) 2015/2193 van het Europees Parlement en de Raad (38).

Geluidshinder, plastic-, licht- en chemische verontreiniging worden tot een minimum beperkt.


(1)   “Habitat”: een land- of waterzone met bijzondere geografische, abiotische en biotische kenmerken, en die zowel geheel natuurlijk als halfnatuurlijk kan zijn, overeenkomstig artikel 1, punt b), van Richtlijn 92/43/EEG.

(2)   “Ecosysteem”: een dynamisch geheel van gemeenschappen van planten, dieren en micro-organismen en hun niet-levende omgeving die een functionele eenheid vormen, met inbegrip van habitattypen, habitats van soorten en soortenpopulaties.

(3)  Artikel 2 “Gebruikte termen” van het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD), (versie van 27.6.2023: beschikbaar op https://www.cbd.int/convention/articles/?a=cbd-02).

(4)   “Goede toestand”: een staat waarin de belangrijkste kenmerken van een ecosysteem, namelijk de fysische, chemische, structurele en functionele kenmerken, de samenstelling en de landschaps- en zeelandschapselementen ervan, het hoge niveau van de ecologische integriteit, stabiliteit en veerkracht weerspiegelen dat nodig is om het duurzame voortbestaan ervan te waarborgen, onverminderd de meer specifieke definities van “goede toestand” in verschillende rechtskaders.

(5)   “Habitat van een soort”: een door specifieke abiotische en biotische factoren bepaald milieu waarin de soort tijdens een van de fasen van zijn biologische cyclus leeft.

(6)  Verordening (EU) nr. 691/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2011 inzake Europese milieu-economische rekeningen (PB L 192 van 22.7.2011, blz. 1).

(7)  Het herstelplan kan deel uitmaken van een beheersplan. Indien het gebied onder een beheersplan valt, is geen aanvullend herstelplan vereist.

(8)  Zie https://www.iucn.org/theme/protected-areas/about/protected-area-categories (versie van 27.6.2023).

(9)  De definitie van OECM en een leidraad voor de toepassing ervan zijn opgenomen in Besluit 14/8 van het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit (versie van van 27.6.2023: https://www.cbd.int/doc/decisions/cop-14/cop-14-dec-08-en.pdf).

(10)  Biodiversiteitscompensaties zijn meetbare instandhoudingsresultaten die voortvloeien uit maatregelen ter compensatie van residuele, onvermijdelijke, negatieve gevolgen voor de biodiversiteit veroorzaakt door een activiteit of project nadat passende preventie- en mitigatiemaatregelen zijn genomen. Het doel van biodiversiteitscompensaties is het behoud van dezelfde biodiversiteitswaarden (habitats, soorten of ecosystemen) die negatieve gevolgen ondervinden van de activiteit of het project.

(11)  Dit kan aanvullende resultaten op het gebied van instandhouding/herstel omvatten die verder gaan dan de compenserende maatregel.

(12)   “Grond met een grote koolstofvoorraad” betekent waterrijke gebieden, waaronder veengebied, en permanent beboste gebieden in de zin van artikel 29, lid 4, punten a), b) en c), van Richtlijn (EU) 2018/2001.

(13)  Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).

(14)  Vastgesteld ter uitvoering in de Unie van het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen (PB L 209 van 31.7.2006, blz. 3).

(15)  WHO Recommended Classification of Pesticides by Hazard (versie 2019) (versie van 27.6.2023: https://apps.who.int/iris/bitstream/handle/10665/332193/9789240005662-eng.pdf?ua=1).

(16)   “Toerisme”: de activiteit van bezoekers die een reis ondernemen naar een hoofdbestemming buiten hun gebruikelijke omgeving, gedurende minder dan een jaar, met ongeacht welk hoofddoel, met inbegrip van andere zakelijke, vrijetijds- of persoonlijke doeleinden dan een dienstbetrekking aan te gaan bij een ingezeten entiteit op de bezochte plaats, zie Eurostat Statistics Explained glossarium, (versie van 27.6.2023: https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=Glossary:Tourism).

(17)   “Toeristische bestemming” wordt in dit verband gedefinieerd als een bezocht geografisch gebied, bestaande uit een reeks hulpbronnen en attracties die gewoonlijk worden gepromoot door een organisatie voor bestemmingsbeheer of door een lokale, subnationale of nationale toeristische organisatie.

(18)  Het “draagvermogen” wordt gedefinieerd als het maximumaantal personen dat een toeristische bestemming tegelijkertijd mag bezoeken, zonder dat dit leidt tot vernieling van de fysieke, economische en sociaal-culturele omgeving en tot een onaanvaardbare daling van de kwaliteit van de tevredenheid van de bezoekers. (UNEP/MAP/PAP, 1997).

(19)  Het draagvermogen kan ook worden ontwikkeld in het kader van de milieueffectbeoordeling (MEB) of screening als bedoeld in punt 4.1.

(20)  In overeenstemming met de sectorale criteria voor hotels van de Global Sustainable Tourism Council (GSTC) (versie van 27.6.2023: https://www.gstcouncil.org/gstc-criteria/gstc-industry-criteria-for-hotels/).

(21)  De introductie van invasieve uitheemse soorten wordt voorkomen of de verspreiding ervan wordt beheerst overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35). Buiten de EU wordt verwezen naar de nationale wetgeving en de aanvullende vrijwillige richtsnoeren van het biodiversiteitsverdrag (VBD) voor het vermijden van onopzettelijke introductie van invasieve uitheemse soorten die in verband worden gebracht met de handel in levende organismen (versie van 27.6.2023, beschikbaar op 14/11). Invasieve uitheemse soorten (cbd.int).

(22)  Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PB L 61 van 3.3.1997, blz. 1) en Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 4 mei 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PB L 166 van 19.6.2006, blz. 1), ter uitvoering van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites) in de Unie. Voor activiteiten in derde landen, in overeenstemming met de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites).

(23)  Overeenkomstig de EU-milieukeur voor toeristische accommodatiediensten Criterium 26a: De aanbieder van de toeristische accommodatie moet de gasten via milieucommunicatie en -educatie informeren over maatregelen inzake biodiversiteit, landschappen en natuurbehoud ter plaatse.

(24)  Zoals de EU-milieukeur voor toeristische accommodatie, overeenkomstig Besluit (EU) 2017/175 van de Commissie van 25 januari 2017 tot vaststelling van EU-milieukeurcriteria voor toeristische accommodatie (kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 299) (PB L 28 van 2.2.2017, blz. 9); de Europese biologische certificering voor levensmiddelen en dranken overeenkomstig Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PB L 150 van 14.6.2018, blz. 1); het FSC-keurmerk voor hout en papierproducten (versie van 27.6.2023: https://fsc.org/en), of de Rainforest Alliance voor bepaalde grondstoffen (versie van 27.6.2023: https://www.rainforest-alliance.org/for-business/2020-certification-program/).

(25)  Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1221/2009

(26)  ISO 14001:2015, Milieumanagementsystemen — Eisen met richtlijnen voor gebruik.

(27)  Besluit (EU) 2016/611 van de Commissie van 15 april 2016 inzake het referentiedocument betreffende de beste milieubeheerpraktijk, sectorale milieuprestatie-indicatoren en criteria voor topprestaties voor de toeristische sector in het kader van Verordening (EG) nr. 1221/2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 2137) (PB L 104 van 20.4.2016, blz. 27).

(28)  ISO 14024:2018 Milieu-etiketteringen en -verklaringen — Type I milieu-etikettering — Principes en procedures.

(29)  De eisen omvatten met name: een aanpak die op een op meerdere criteria is gebaseerd; de criteria worden ontwikkeld via een onafhankelijk, wetenschappelijk onderbouwd proces, zijn openbaar toegankelijk en gaan verder dan wat wettelijk vereist is; het milieukeur moet gebaseerd zijn op een onpartijdige controleprocedure door middel van verificatie door derden.

(30)  Dit is de procedure aan de hand waarvan de bevoegde autoriteit bepaalt of de in bijlage II bij Richtlijn 2011/92/EU genoemde projecten aan een milieueffectbeoordeling (als bedoeld in artikel 4, lid 2, van die richtlijn) moeten worden onderworpen.

(31)  Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig gelijkwaardig toepasselijk nationaal recht of internationale normen die de uitvoering van een milieueffectbeoordeling of -screening vereisen, zoals de Performance Standard 1 van de International Finance Corporation (IFC): Assessment and Management of Environmental and Social Risks and Impacts.

(32)  Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig gelijkwaardig toepasselijk nationaal recht of internationale normen die de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna tot doel hebben, overeenkomstig de volgende vereisten: 1) een screeningprocedure om te bepalen of voor een bepaalde activiteit een passende beoordeling van de mogelijke effecten op beschermde habitats en soorten nodig is; 2) een passende beoordeling als de noodzaak daarvan uit de screening blijkt, bijvoorbeeld IFC Performance Standard 6: Biodiversity Conservation and Sustainable Management of Living Natural Resources.

(33)  De berekende hoeveelheid energie, benodigd om aan de vraag naar energie te voldoen bij normaal gebruik van het gebouw, uitgedrukt in een numerieke indicator van het totale primaire energieverbruik in kWh/m2 per jaar en gebaseerd op de betrokken nationale berekeningsmethode, zoals opgenomen in het energieprestatiecertificaat.

(34)   “Grond met een grote koolstofvoorraad” betekent waterrijke gebieden, waaronder veengebied, en permanent beboste gebieden in de zin van artikel 29, lid 4, punten a), b) en c), van Richtlijn (EU) 2018/2001.

(35)  Richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu (PB L 155 van 12.6.2019, blz. 1).

(36)  Alleen de materialen waarvoor gescheiden inzameling bestaat, moeten door de inrichting aan de bron worden gescheiden.

(37)   “Levensmiddelenafval” zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 4 bis, van Richtlijn 2008/98/EG.

(38)  Richtlijn (EU) 2015/2193 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties (PB L 313 van 28.11.2015, blz. 1).


Aanhangsel A

Generieke criteria voor DNSH aan adaptatie aan klimaatverandering

I.   Criteria

De fysieke klimaatrisico’s die voor de activiteit van belang zijn, zijn in kaart gebracht op basis van de lijst van risico’s in de tabel in afdeling II van dit aanhangsel, aan de hand van een robuuste klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling met de volgende stappen:

a)

screening van de activiteit om te bepalen welke fysieke klimaatrisico’s van de lijst in afdeling II van dit aanhangsel van invloed kunnen zijn op de prestatie van de economische activiteit tijdens haar verwachte levensduur;

b)

indien de activiteit volgens die screening onderhevig kan zijn aan een of meer van de fysieke klimaatrisico’s in afdeling II van dit aanhangsel, een klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling om de materialiteit van de fysieke klimaatrisico’s voor de economische activiteit te beoordelen;

c)

een beoordeling van de adaptatieoplossingen die het vastgestelde fysieke klimaatrisico kunnen verminderen.

De klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling staat in verhouding tot de schaal van de activiteit en de verwachte levensduur ervan, zoals hieronder beschreven:

a)

voor activiteiten met een verwachte levensduur van minder dan 10 jaar wordt de beoordeling ten minste met gebruikmaking van klimaatprojecties op de kleinste passende schaal verricht;

b)

voor alle andere activiteiten wordt de beoordeling verricht met gebruikmaking van geavanceerde klimaatprojecties met de hoogst beschikbare resolutie voor de bestaande reeks toekomstscenario’s (1) die consistent zijn met de verwachte levensduur van de activiteit, waaronder, voor grote investeringen, klimaatprojecties van ten minste 10 tot 30 jaar.

De klimaatprojecties en effectbeoordelingen zijn gebaseerd op beste praktijken en beschikbare richtsnoeren en houden rekening met de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van kwetsbaarheids- en risicoanalyse en bijbehorende methodologieën in lijn met de recentste verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (2), collegiaal getoetste wetenschappelijke publicaties en opensourcemodellen (3) of betaalde modellen.

Voor bestaande activiteiten en nieuwe activiteiten die bestaande fysieke activa gebruiken, past de marktdeelnemer, over een periode van maximaal vijf jaar, fysieke en niet-fysieke oplossingen (“adaptatieoplossingen”) toe die de belangrijkste vastgestelde fysieke klimaatrisico’s welke voor die activiteit van belang zijn, verminderen. Voor de toepassing van die oplossingen wordt dienovereenkomstig een adaptatieplan opgesteld.

Voor nieuwe activiteiten en bestaande activiteiten die nieuw gebouwde fysieke activa gebruiken, integreert de marktdeelnemer de adaptatieoplossingen die de belangrijkste, op het tijdstip van ontwerp en bouw voor die activiteit van belang zijnde fysieke klimaatrisico’s verminderen en die hij heeft toegepast vóór de start van de werkzaamheden.

De toegepaste adaptatieoplossingen werken niet ongunstig uit op de adaptatie-inspanningen of op het niveau van weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere mensen, van de natuur, van het culturele erfgoed, van activa en van andere economische activiteiten; sluiten aan bij lokale, sectorale, regionale of landelijke adaptatiestrategieën en -plannen; en overwegen zo veel mogelijk het gebruik van op de natuur gebaseerde oplossingen (4) of de aanwending van blauwe of groene infrastructuur (5).

II.   Classificatie van klimaatgerelateerde gevaren (6)

 

Gerelateerd aan de temperatuur

Gerelateerd aan de wind

Gerelateerd aan het water

Gerelateerd aan de vaste massa

Chronisch

Veranderende temperatuur (lucht, zoet water, zeewater)

Veranderende windpatronen

Veranderende neerslagpatronen en -soorten (regen, hagel, sneeuw/ijs)

Kusterosie

Warmtestress

 

Neerslag en/of hydrologische variabiliteit

Bodemaantasting

Temperatuurvariabiliteit

 

Oceaanverzuring

Bodemerosie

Wegsmelten van de permafrost

 

Zoutintrusie

Bodemvloeiing

 

 

Zeespiegelstijging

 

 

 

Waterstress

 

Acuut

Hittegolf

Cycloon, orkaan, tyfoon

Droogte

Lawine

Koudegolf/vorst

Storm (met inbegrip van sneeuwstormen, stof- en zandstormen)

Zware neerslag (regen, hagel, sneeuw/ijs)

Aardverschuiving

Natuurbrand

Tornado

Overstroming (kust, rivieren, regenwater, grondwater)

Aardverzakking

 

 

Doorbraak van gletsjermeer

 


(1)  Toekomstige scenario’s omvatten de representatieve concentratiescenario’s RCP2.6, RCP4.5, RCP6.0 en RCP8.5 van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering.

(2)  Assessment Reports on Climate Change: Impacts, Adaptation and Vulnerability, die periodiek door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, het orgaan van de Verenigde Naties voor de beoordeling van de wetenschap op het gebied van klimaatverandering, worden gepubliceerd (https://www.ipcc.ch/reports/).

(3)  Zoals de Copernicus-diensten die door de Europese Commissie worden beheerd.

(4)  Op de natuur gebaseerde oplossingen worden gedefinieerd als “oplossingen die zijn geïnspireerd en ondersteund door de natuur, die kosteneffectief zijn, die tegelijkertijd milieu-, sociale en economische voordelen bieden en die bijdragen aan het opbouwen van veerkracht. Dergelijke oplossingen brengen meer, en meer diverse, natuur en natuurlijke kenmerken en processen in de steden, landschappen en zeelandschappen aan door middel van lokaal aangepaste, hulpbronnenefficiënte en systemische ingrepen.” Op de natuur gebaseerde oplossingen zijn dus gunstig voor de biodiversiteit en ondersteunen het verrichten van een reeks ecosysteemdiensten (versie van 27.6.2023: https://ec.europa.eu/research/environment/index.cfm?pg=nbs).

(5)  Zie de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Groene Infrastructuur (GI) — Versterking van Europa’s natuurlijke kapitaal” (COM(2013) 249 final).

(6)  De lijst van klimaatgerelateerde risico’s in deze tabel is niet-uitputtend, en vormt slechts een indicatieve lijst van de meest voorkomende risico’s waarmee minimaal rekening moet worden gehouden in de klimaatrisico- en klimaatkwetsbaarheidsbeoordeling.


Aanhangsel B

Generieke criteria voor DNSH aan duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

De risico’s van milieudegradatie in verband met het behoud van de waterkwaliteit en het voorkomen van waterstress worden vastgesteld en aangepakt met als doel te komen tot een goede watertoestand en een goed ecologisch potentieel als gedefinieerd in artikel 2, punten 22 en 23, van Verordening (EU) 2020/852, overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG (1) en, op basis daarvan, een beheersplan, opgesteld in overleg met de betrokken belanghebbenden, voor gebruik en bescherming van water voor de mogelijk getroffen waterlichamen.

Wanneer overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling wordt uitgevoerd die ook een beoordeling van het effect op water overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG omvat, is geen aanvullende beoordeling van het effect op water vereist, mits de in kaart gebrachte risico’s zijn aangepakt.

De activiteit vormt geen belemmering om een goede milieutoestand van mariene wateren te bereiken of leidt niet tot verslechtering van mariene wateren die zich reeds in een goede milieutoestand bevinden, zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 5, van Richtlijn 2008/56/EG, rekening houdend met Besluit (EU) 2017/848 (2) met betrekking tot de relevante criteria en methodologische standaarden voor die beschrijvende elementen.


(1)  Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht of internationale normen die gelijkwaardige doelstellingen van goede watertoestand en goed ecologisch potentieel nastreven door middel van gelijkwaardige procedurele en materiële regels, d.w.z. een in overleg met de betrokken belanghebbenden opgesteld beheersplan voor gebruik en bescherming van water dat het volgende garandeert: 1) een beoordeling van het effect van de activiteiten op de vastgestelde toestand of het vastgestelde ecologisch potentieel van mogelijk getroffen waterlichamen; 2) preventie ten aanzien van of verhindering van een goede toestand/goed ecologisch potentieel of, als dat niet mogelijk is; 3) een rechtvaardiging van de situatie door verwijzing naar ontbrekende betere milieualternatieven die niet onevenredig duur/technisch onhaalbaar zijn, indien alle praktisch haalbare stappen zijn ondernomen om het negatieve effect op de toestand van het waterlichaam te beperken.

(2)  De definitie in artikel 3, punt 5, van Richtlijn 2008/56/EG bepaalt met name dat de goede milieutoestand moet worden omschreven op basis van de in bijlage I bij die richtlijn vastgestelde kwalitatief beschrijvende elementen.


Aanhangsel C

Generieke criteria voor DNSH aan preventie en bestrijding van verontreiniging betreffende het gebruik en de aanwezigheid van chemische stoffen

De activiteit leidt niet tot de fabricage, het in de handel brengen of het gebruik van:

a)

stoffen, hetzij als zodanig hetzij in mengsels of voorwerpen, die in de bijlagen I en II bij Verordening (EU) 2019/1021 zijn opgenomen, behalve in het geval van stoffen die als onopzettelijke sporenverontreiniging aanwezig zijn;

b)

kwik en kwikverbindingen, hun mengsels en kwikhoudende producten als gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EU) 2017/852;

c)

stoffen, hetzij als zodanig hetzij in mengsels of voorwerpen, die in bijlage I of II bij Verordening (EU) nr. 1005/2009 zijn opgenomen;

d)

stoffen, hetzij als zodanig hetzij in mengsels of voorwerpen, die in bijlage II bij Richtlijn 2011/65/EU zijn opgenomen, tenzij artikel 4, lid 1, van die richtlijn volledig is nageleefd;

e)

stoffen, hetzij als zodanig hetzij in mengsels of voorwerpen, die in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 zijn opgenomen, tenzij de voorwaarden van die bijlage volledig zijn nageleefd;

f)

stoffen, hetzij als zodanig hetzij in mengsels of voorwerpen, in een concentratie hoger dan 0,1 % gewichtsprocent (g/g), die voldoen aan de criteria van artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en zijn aangewezen overeenkomstig artikel 59, lid 1, van die verordening voor een periode van ten minste 18 maanden, tenzij exploitanten beoordelen en documenteren dat er geen andere geschikte alternatieve stoffen of technologieën op de markt beschikbaar zijn en dat zij onder gecontroleerde omstandigheden worden gebruikt (1).

Daarnaast leidt de activiteit niet tot de vervaardiging, de aanwezigheid in het eindproduct of de output, of het in de handel brengen van andere stoffen, hetzij als zodanig, hetzij in mengsels of voorwerpen, in een concentratie hoger dan 0,1 gewichtsprocent (g/g), die voldoen aan de criteria van Verordening (EG) nr. 1272/2008 voor een van de in artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 genoemde gevarenklassen of -categorieën, tenzij de exploitanten beoordelen en documenteren dat er geen andere geschikte alternatieve stoffen of technieken op de markt beschikbaar zijn en dat zij onder gecontroleerde omstandigheden worden gebruikt (2).


(1)  De Commissie zal de uitzonderingen op het verbod van vervaardiging, in de handel brengen of gebruik van de in punt f) bedoelde stoffen herzien zodra zij horizontale beginselen inzake essentiële toepassing van chemische stoffen heeft bekendgemaakt.

(2)  De Commissie zal de uitzonderingen op het verbod van vervaardiging, aanwezigheid in het eindproduct of de output, of het in de handel brengen van de in deze alinea bedoelde stoffen herzien zodra zij horizontale beginselen inzake essentiële toepassing van chemische stoffen heeft bekendgemaakt.


BIJLAGE V

Wijzigingen van de bijlagen I, II, III, IV, V, VII, IX en X bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178

1)   

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

in afdeling 1.1.2.2. wordt de vijfde alinea vervangen door:

“De teller omvat het deel van de CapEx als bedoeld in de eerste alinea van dit punt dat substantieel bijdraagt tot een van de milieudoelstellingen. De teller bevat een uitsplitsing van het deel van de CapEx dat is toegewezen aan een substantiële bijdrage aan elke milieudoelstelling.”;

b)

in afdeling 1.1.3.2. wordt de vierde alinea vervangen door:

“De teller omvat het deel van de OpEx als bedoeld in de eerste alinea van dit punt dat substantieel bijdraagt tot een van de milieudoelstellingen. De teller bevat een uitsplitsing van het deel van de OpEx dat is toegewezen aan een substantiële bijdrage aan elke milieudoelstelling.”;

c)

in afdeling 1.2.1. wordt de tweede alinea vervangen door:

“Wat omzet en kapitaaluitgaven betreft, nemen niet-financiële ondernemingen verwijzingen op naar daarmee samenhangende posten in de financiële verklaringen.”;

d)

in afdeling 2 wordt punt e) vervangen door:

“e)

niet-financiële ondernemingen identificeren de economische activiteiten die niet voor de taxonomie in aanmerking komen, en rapporteren het aandeel in de noemer van de omzet-KPI, de CapEx-KPI en de OpEx-KPI van die economische activiteiten op het niveau van de onderneming of groep;”.

2)   

Bijlage II wordt vervangen door de volgende bijlage:

“BIJLAGE II

TEMPLATES VOOR KPI’S NIET-FINANCIËLE ONDERNEMINGEN

Template: Aandeel omzet uit producten of diensten die verband houden met op taxonomie afgestemde economische activiteiten — rapportage over jaar N

Boekjaar N

Jaar

Criteria inzake substantiële bijdrage

GEAD-criteria (“geen ernstige afbreuk doen aan”)  (8)

 

 

 

 

Economische activiteiten (1)

Code  (1) (2)

Omzet (3)

Aandeel omzet, jaar N (4)

Klimaatmitigatie (5)

Klimaatadaptatie (6)

Water (7)

Verontreiniging (8)

Circulaire economie (9)

Biodiversiteit (10)

Klimaatmitigatie (11)

Klimaatadaptatie (12)

Water (13)

Verontreiniging (14)

Circulaire economie (15)

Biodiversiteit (16)

Minimumgaranties (17)

Aandeel van op taxonomie afgestemde (A.1.) of ervoor in aanmerking komende (A.2.) omzet, jaar N-1 (18)

Categorie faciliterende activiteit (19)

Categorie transitieondersteunende activiteit (20)

Tekst

 

Valuta

%

J; N; niak  (2)  (3)

J; N; niak  (2)  (3)

J; N; niak  (2)  (3)

J; N; niak  (2)  (3)

J; N; niak  (2)  (3)

J; N; niak  (2)  (3)

J/N

J/N

J/N

J/N

J/N

J/N

J/N

%

F

T

A.

VOOR DE TAXONOMIE IN AANMERKING KOMENDE ACTIVITEITEN

A.1.

Ecologisch duurzame activiteiten (op taxonomie afgestemd)

Activiteit 1

 

 

%

 

 

 

 

 

 

J

J

J

J

J

J

J

%

 

 

Activiteit 1 (4)

 

 

%

 

 

 

 

 

 

J

J

J

J

J

J

J

%

F

 

Activiteit 2

 

 

%

 

 

 

 

 

 

J

J

J

J

J

J

J

%

 

T

Omzet ecologisch duurzame activiteiten (op taxonomie afgestemd) (A.1)

 

%

%

%

%

%

%

%

J

J

J

J

J

J

J

%

 

 

Waarvan faciliterend

 

%

%

%

%

%

%

%

J

J

J

J

J

J

J

%

F

 

Waarvan transitieondersteunend

 

%

%

 

 

 

 

 

J

J

J

J

J

J

J

%

 

T

A.2.

Voor de taxonomie in aanmerking komende, maar ecologisch niet duurzame activiteiten (niet op taxonomie afgestemde activiteiten)  (7)

 

iak; niak  (6)

iak; niak  (6)

iak; niak  (6)

iak; niak  (6)

iak; niak  (6)

iak; niak  (6)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Activiteit 1 (5)

 

 

%

iak

iak

 

 

iak

 

 

 

 

 

 

 

 

%

 

 

Omzet van voor de taxonomie in aanmerking komende, maar ecologisch niet duurzame activiteiten (niet op taxonomie afgestemde activiteiten) (A.2)

 

%

%

%

%

%

%

%

 

 

 

 

 

 

 

%

 

A.

Omzet van voor de taxonomie in aanmerking komende activiteiten (A.1 + A.2)

 

%

%

%

%

%

%

%

 

 

 

 

 

 

 

 

 

B.

NIET VOOR DE TAXONOMIE IN AANMERKING KOMENDE ACTIVITEITEN

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Omzet niet voor de taxonomie in aanmerking komende activiteiten

 

%

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

TOTAAL

 

100 %

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Template: Aandeel CapEx uit producten of diensten die verband houden met op taxonomie afgestemde economische activiteiten — rapportage over jaar N

Boekjaar N

Jaar

Criteria inzake substantiële bijdrage

GEAD-criteria (“geen ernstige afbreuk doen aan”)  (16)

 

 

 

 

Economische activiteiten (1)

Code  (9) (2)

CapEx (3)

Aandeel CapEx, jaar N (4)

Klimaatmitigatie (5)

Klimaatadaptatie (6)

Water (7)

Verontreiniging (8)

Circulaire economie (9)

Biodiversiteit (10)

Klimaatmitigatie (11)

Klimaatadaptatie (12)

Water (13)

Verontreiniging (14)

Circulaire economie (15)

Biodiversiteit (16)

Minimumgaranties (17)

Aandeel van op taxonomie afgestemde (A.1.) of ervoor in aanmerking komende (A.2.) CapEx, jaar N-1 (18)

Categorie faciliterende activiteit (19)

Categorie transitieondersteunende activiteit (20)

Tekst

 

Valuta

%

J; N; niak  (10)  (11)

J; N; niak  (10)  (11)

J; N; niak  (10)  (11)

J; N; niak  (10)  (11)

J; N; niak  (10)  (11)

J; N; niak  (10)  (11)

J/N

J/N

J/N

J/N

J/N

J/N

J/N

%

F

T

A.

VOOR DE TAXONOMIE IN AANMERKING KOMENDE ACTIVITEITEN

A.1.

Ecologisch duurzame activiteiten (op taxonomie afgestemd)

Activiteit 1

 

 

%

 

 

 

 

 

 

J

J

J

J

J

J

J

%

 

 

Activiteit 1 (12)

 

 

%

 

 

 

 

 

 

J

J

J

J

J

J

J

%

F

 

Activiteit 2

 

 

%

 

 

 

 

 

 

J

J

J

J

J

J

J

%

 

T

CapEx ecologisch duurzame activiteiten (op taxonomie afgestemd) (A.1)

 

%

%

%

%

%

%

%

J

J

J

J

J

J

J

%

 

 

Waarvan faciliterend

 

%

%

%

%

%

%

%

J

J

J

J

J

J

J

%

F

 

Waarvan transitieondersteunend

 

%

%

 

 

 

 

 

J

J

J

J

J

J

J

%

 

T

A.2.

Voor de taxonomie in aanmerking komende, maar ecologisch niet duurzame activiteiten (niet op taxonomie afgestemde activiteiten)  (15)

 

iak; niak  (14)

iak; niak  (14)

iak; niak  (14)

iak; niak  (14)

iak; niak  (14)

iak; niak  (14)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Activiteit 1 (13)

 

 

%

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

%

 

 

CapEx voor de taxonomie in aanmerking komende, maar ecologisch niet duurzame activiteiten (niet op taxonomie afgestemde activiteiten) (A.2)

 

%

%

%

%

%

%

%

 

 

 

 

 

 

 

%

 

A.

CapEx van voor de taxonomie in aanmerking komende activiteiten (A.1 + A.2)

 

%

%

%

%

%

%

%

 

 

 

 

 

 

 

 

 

B.

NIET VOOR DE TAXONOMIE IN AANMERKING KOMENDE ACTIVITEITEN

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

CapEx van niet voor de taxonomie in aanmerking komende activiteiten

 

%

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

TOTAAL

 

100 %

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Template: Aandeel OpEx uit producten of diensten die verband houden met op taxonomie afgestemde economische activiteiten — rapportage over jaar N

Boekjaar N

Jaar

Criteria inzake substantiële bijdrage

GEAD-criteria (“geen ernstige afbreuk doen aan”)  (22)

 

 

 

 

Economische activiteiten (1)

Code  (17) (2)

OpEx (3)

Aandeel OpEx, jaar N (4)

Klimaatmitigatie (5)

Klimaatadaptatie (6)

Water (7)

Verontreiniging (8)

Circulaire economie (9)

Biodiversiteit (10)

Klimaatmitigatie (11)

Klimaatadaptatie (12)

Water (13)

Verontreiniging (14)

Circulaire economie (15)

Biodiversiteit (16)

Minimumgaranties (17)

Aandeel van op taxonomie afgestemde (A.1.) of ervoor in aanmerking komende (A.2.) OpEx, jaar N-1 (18)

Categorie faciliterende activiteit (19)

Categorie transitieondersteunende activiteit (20)

Tekst

 

Valuta

%

J; N; niak  (18)  (19)

J; N; niak  (18)  (19)

J; N; niak  (18)  (19)

J; N; niak  (18)  (19)

J; N; niak  (18)  (19)

J; N; niak  (18)  (19)

J/N

J/N

J/N

J/N

J/N

J/N

J/N

%

F

T

A.

VOOR DE TAXONOMIE IN AANMERKING KOMENDE ACTIVITEITEN

A.1.

Ecologisch duurzame activiteiten (op taxonomie afgestemd)

Activiteit 1

 

 

%

 

 

 

 

 

 

J

J

J

J

J

J

J

%

 

 

Activiteit 1 (*1)

 

 

%

 

 

 

 

 

 

J

J

J

J

J

J

J

%

F

 

Activiteit 2

 

 

%

 

 

 

 

 

 

J

J

J

J

J

J

J

%

 

T

OpEx van ecologisch duurzame activiteiten (op taxonomie afgestemd) (A.1)

 

%

%

%

%

%

%

%

J

J

J

J

J

J

J

%

 

 

Waarvan faciliterend

 

%

%

%

%

%

%

%

J

J

J

J

J

J

J

%

F

 

Waarvan transitieondersteunend

 

%

%

 

 

 

 

 

J

J

J

J

J

J

J

%

 

T

A.2.

Voor de taxonomie in aanmerking komende, maar ecologisch niet duurzame activiteiten (niet op taxonomie afgestemde activiteiten)  (22)

 

iak; niak  (21)

iak; niak  (21)

iak; niak  (21)

iak; niak  (21)

iak; niak  (21)

iak; niak  (21)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Activiteit 1 (20)

 

 

%

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

%

 

 

OpEx van voor de taxonomie in aanmerking komende, maar ecologisch niet duurzame activiteiten (niet op taxonomie afgestemde activiteiten) (A.2)

 

%

%

%

%

%

%

%

 

 

 

 

 

 

 

%

 

A.

OpEx van voor de taxonomie in aanmerking komende activiteiten (A.1 + A.2)

 

%

%

%

%

%

%

%

 

 

 

 

 

 

 

 

 

B.

NIET VOOR DE TAXONOMIE IN AANMERKING KOMENDE ACTIVITEITEN

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

OpEx van niet voor de taxonomie in aanmerking komende activiteiten

 

%

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

TOTAAL

 

100 %

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

”.

3)   

In bijlage III wordt aan afdeling 1.1. de volgende vierde alinea toegevoegd:

“In afwijking van de eerste alinea van deze afdeling worden beleggingen in onroerend goed in de teller opgenomen voor zover en in de mate waarin zij op de taxonomie afgestemde economische activiteiten financieren.”.

4)   

Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

a)

onder “Uitsplitsing van de teller van de KPI per milieudoelstelling” worden de woorden “Transitieactiviteiten: A % (Omzet; CapEx)” geschrapt uit de regels 2) tot en met 6);

b)

de achtste rij wordt vervangen door:

“Het aandeel van blootstellingen aan andere tegenpartijen en activa in verhouding tot de totale door de KPI bestreken activa:

X %

Waarde van blootstellingen aan andere tegenpartijen en activa:

[geldbedrag]”

c)

de dertiende rij wordt vervangen door:

“Het aandeel van op de taxonomie afgestemde blootstellingen aan andere tegenpartijen en activa in verhouding tot de totale door de KPI bestreken activa:

Op omzet gebaseerd: %

Op kapitaaluitgaven gebaseerd: %

Waarde van op de taxonomie afgestemde blootstellingen aan andere tegenpartijen en activa:

Op omzet gebaseerd: [geldbedrag]

Op kapitaaluitgaven gebaseerd: [geldbedrag]”

5)   

Bijlage V wordt als volgt gewijzigd:

a)

in afdeling 1.1.2. wordt de derde alinea vervangen door:

“De volgende activa worden uitgesloten van de teller van de GAR:

a)

voor handelsdoeleinden aangehouden financiële activa;

b)

onmiddellijk opeisbare interbancaire leningen;

c)

blootstellingen aan ondernemingen die niet verplicht zijn niet-financiële informatie te publiceren overeenkomstig artikel 19 bis of artikel 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU;

d)

derivaten;

e)

contanten en cash-gerelateerde activa;

f)

andere categorieën activa (zoals goodwill, grondstoffen enz.).”;

b)

in afdeling 1.2.1. wordt de vijfde alinea vervangen door:

“Naast de GAR rapporteren kredietinstellingen het percentage van hun totale activa dat overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van deze verordening en punt 1.1.2 van deze bijlage is uitgesloten van de teller van de GAR.”;

c)

in afdeling 1.2.1.1. wordt de eerste alinea vervangen door:

Milieudoelstellingen

Eerste stap

Tweede stap

Groeneactivaratio (GAR)

Klimaatmitigatie

(KM)

Aandeel van leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten die voor de taxonomie in aanmerking komende economische activiteiten financieren met het oog op de doelstelling klimaatmitigatie, in vergelijking met het totaal aan leningen aan of schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten van niet-financiële ondernemingen en alle andere bestreken activa binnen de balanstelling

Aandeel van leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten die op de taxonomie afgestemde economische activiteiten financieren met het oog op de doelstelling van klimaatmitigatie, in vergelijking met leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten ter financiering van economische activiteiten in sectoren die onder de taxonomie voor de doelstelling klimaatmitigatie vallen.

Waarvan: gebruik van de opbrengsten

Waarvan: faciliterende activiteiten

Waarvan: transitieactiviteiten

Aandeel van leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten die op de taxonomie afgestemde economische activiteiten financieren met het oog op de doelstelling klimaatmitigatie, in vergelijking met het totaal aan leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten van niet-financiële ondernemingen en alle andere bestreken activa binnen de balanstelling

Waarvan: gebruik van de opbrengsten

Waarvan: faciliterende activiteiten

Waarvan: transitieactiviteiten

Stand en stroom

 

 

 

Klimaatadaptatie

(KA)

Aandeel van leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten die voor de taxonomie in aanmerking komende economische activiteiten financieren met het oog op de doelstelling klimaatadaptatie, in vergelijking met het totaal aan leningen aan of schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten van niet-financiële ondernemingen en alle andere bestreken activa binnen de balanstelling

Aandeel van leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten die op de taxonomie afgestemde economische activiteiten financieren met het oog op de doelstelling van klimaatadaptatie, in vergelijking met leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten ter financiering van economische activiteiten in sectoren die onder de taxonomie voor de doelstelling klimaatadaptatie vallen.

Waarvan: gebruik van de opbrengsten

Waarvan: faciliterende activiteiten

Aandeel van leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten die op de taxonomie afgestemde economische activiteiten financieren met het oog op de doelstelling klimaatadaptatie, in vergelijking met het totaal aan leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten van niet-financiële ondernemingen en alle andere bestreken activa binnen de balanstelling

Waarvan: gebruik van de opbrengsten

Waarvan: faciliterende activiteiten

Stand en stroom

 

 

 

Water en mariene hulpbronnen

(WTR)

Aandeel van leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten die voor de taxonomie in aanmerking komende economische activiteiten financieren met het oog op de doelstelling duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen, in vergelijking met het totaal aan leningen aan of schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten van niet-financiële ondernemingen en alle andere bestreken activa binnen de balanstelling

Aandeel van leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten die op de taxonomie afgestemde economische activiteiten financieren met het oog op de doelstelling van duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen, in vergelijking met leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten ter financiering van economische activiteiten in sectoren die onder de taxonomie voor de doelstelling duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen vallen.

Waarvan: gebruik van de opbrengsten

Waarvan: faciliterende activiteiten

Aandeel van leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten die op de taxonomie afgestemde economische activiteiten financieren met het oog op de doelstelling duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen, in vergelijking met het totaal aan leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten van niet-financiële ondernemingen en alle andere bestreken activa binnen de balanstelling

Waarvan: gebruik van de opbrengsten

Waarvan: faciliterende activiteiten

Stand en stroom

 

 

 

Circulaire economie

(CE)

Aandeel van leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten die voor de taxonomie in aanmerking komende economische activiteiten financieren met het oog op de doelstelling transitie naar een circulaire economie, in vergelijking met het totaal aan leningen aan of schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten van niet-financiële ondernemingen en alle andere bestreken activa binnen de balanstelling

Aandeel van leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten die op de taxonomie afgestemde economische activiteiten financieren met het oog op de doelstelling van transitie naar een circulaire economie, in vergelijking met leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten ter financiering van economische activiteiten in sectoren die onder de taxonomie voor de doelstelling transitie naar een circulaire economie vallen.

Waarvan: gebruik van de opbrengsten

Waarvan: faciliterende activiteiten

Aandeel van leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten die op de taxonomie afgestemde economische activiteiten financieren met het oog op de doelstelling transitie naar een circulaire economie, in vergelijking met het totaal aan leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten van niet-financiële ondernemingen en alle andere bestreken activa binnen de balanstelling

Waarvan: gebruik van de opbrengsten

Waarvan: faciliterende activiteiten

Stand en stroom

 

 

 

Verontreiniging

(PBV)

Aandeel van leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten die voor de taxonomie in aanmerking komende economische activiteiten financieren met het oog op de doelstelling preventie en bestrijding van verontreiniging, in vergelijking met het totaal aan leningen aan of schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten van niet-financiële ondernemingen en alle andere bestreken activa binnen de balanstelling

Aandeel van leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten die op de taxonomie afgestemde economische activiteiten financieren met het oog op de doelstelling van preventie en bestrijding van verontreiniging, in vergelijking met leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten ter financiering van economische activiteiten in sectoren die onder de taxonomie voor de doelstelling preventie en bestrijding van verontreiniging vallen.

Waarvan: gebruik van de opbrengsten

Waarvan: faciliterende activiteiten

Aandeel van leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten die op de taxonomie afgestemde economische activiteiten financieren met het oog op de doelstelling preventie en bestrijding van verontreiniging, in vergelijking met het totaal aan leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten van niet-financiële ondernemingen en alle andere bestreken activa binnen de balanstelling

Waarvan: gebruik van de opbrengsten

Waarvan: faciliterende activiteiten

Stand en stroom

 

 

 

Biodiversiteit en ecosystemen

(BIO)

Aandeel van leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten die voor de taxonomie in aanmerking komende economische activiteiten financieren met het oog op de doelstelling bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen, in vergelijking met het totaal aan leningen aan of schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten van niet-financiële ondernemingen en alle andere bestreken activa binnen de balanstelling

Aandeel van leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten die op de taxonomie afgestemde economische activiteiten financieren met het oog op de doelstelling van bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen, in vergelijking met leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten ter financiering van economische activiteiten in sectoren die onder de taxonomie voor de doelstelling bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen vallen.

Waarvan: gebruik van de opbrengsten

Waarvan: faciliterende activiteiten

Aandeel van leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten die op de taxonomie afgestemde economische activiteiten financieren met het oog op de doelstelling bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen, in vergelijking met het totaal aan leningen en voorschotten/schuldbewijzen/eigenvermogensinstrumenten van niet-financiële ondernemingen en alle andere bestreken activa binnen de balanstelling

Waarvan: gebruik van de opbrengsten

Waarvan: faciliterende activiteiten

Stand en stroom”

d)

in afdeling 1.2.1.1. wordt de titel van punt i) vervangen door:

“i)

GAR voor kredietverlening aan niet-financiële ondernemingen (leningen en voorschotten — L&A-GAR)”;

e)

in afdeling 1.2.1.1., punt i), wordt de tweede alinea vervangen door:

“Het bedrag voor de toepassing van (1)(c) wordt berekend aan de hand van de volgende formule 1(c) = (1)(c)(1) + (1)(c)(2), waarbij:

 

(1)(c)(1) = leningen en voorschotten waarbij het gebruik van de opbrengsten (UoP) bekend is, met inbegrip van gespecialiseerde kredietverlening als bedoeld in artikel 147, lid 8, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

 

(1)(c)(2) = leningen en voorschotten waarbij het gebruik van de opbrengsten (UoP) niet bekend is (algemene leningen).”;

f)

in afdeling 1.2.1.1., punt i), wordt de derde alinea vervangen door:

“Ten behoeve van punt (1)(c)(1) nemen kredietinstellingen de brutoboekwaarde van de blootstellingen waarbij het gebruik van de opbrengsten bekend is, inclusief blootstellingen uit hoofde van gespecialiseerde kredietverlening, met betrekking tot niet-financiële ondernemingen in aanmerking voor zover en in de mate dat zij een op de taxonomie afgestemde economische activiteit financieren. Of aan dit vereiste is voldaan, wordt beoordeeld op basis van door de tegenpartij verstrekte informatie over het project of de activiteiten waarvoor de opbrengsten zullen worden gebruikt. Kredietinstellingen verstrekken informatie over het soort economische activiteit dat wordt gefinancierd. Dubbeltelling is niet toegestaan. Indien dezelfde blootstelling uit hoofde van gespecialiseerde kredietverlening relevant is voor twee milieudoelstellingen, wijzen kredietinstellingen deze toe aan de meest relevante doelstelling.”;

g)

in afdeling 1.2.1.1. wordt de zesde alinea van punt i) vervangen door:

L&A-GAR (voor elke milieudoelstelling) = (1)(c)/(1)(a). Kredietinstellingen rapporteren de GAR op basis van de CapEx-KPI en omzet-KPI en verstrekken, in voorkomend geval, afzonderlijke informatie over het deel van de KPI dat betrekking heeft op faciliterende en transitieactiviteiten.”;

h)

in afdeling 1.2.1.1., punt ii), wordt de derde alinea vervangen door:

“Ten behoeve van punt (2)(c)(1) houden kredietinstellingen rekening met het volgende:

 

(2)(c)(1)(a): de totale brutoboekwaarde van blootstellingen met betrekking tot overeenkomstig Uniewetgeving uitgegeven ecologisch duurzame obligaties. Lopende obligatie-uitgiften die door emittenten worden aangemerkt als groene obligaties waarvan de opbrengsten (UoP) in voor de taxonomie in aanmerking komende economische activiteiten moeten worden geïnvesteerd, worden beoordeeld op basis van de mate van afstemming op de taxonomie van de economische activiteiten overeenkomstig Verordening (EU) 2020/852 of van gefinancierde projecten, op basis van specifieke informatie die door de uitgevende instelling voor een uitgifte wordt verstrekt. Kredietinstellingen zorgen voor transparantie over het soort economische activiteit dat wordt gefinancierd. Dubbeltelling is niet toegestaan. Indien dezelfde groene obligatie relevant kan zijn voor twee milieudoelstellingen, wijzen kredietinstellingen deze toe aan de meest relevante doelstelling.

 

(2)(c)(1)(b): de brutoboekwaarde van schuldbewijzen belegd in blootstellingen waarbij het gebruik van de opbrengsten bekend is, inclusief blootstellingen uit hoofde van gespecialiseerde kredietverlening, voor zover de gefinancierde activiteiten op de taxonomie afgestemde economische activiteiten zijn. De beoordeling is gebaseerd op specifieke informatie die door de uitgevende instelling voor die uitgifte wordt verstrekt. Dubbeltelling is niet toegestaan. Indien dezelfde blootstelling met betrekking tot gespecialiseerde kredietverlening relevant kan zijn voor twee milieudoelstellingen, wijzen kredietinstellingen deze toe aan de meest relevante doelstelling. Kredietinstellingen zorgen voor transparantie over het soort economische activiteit dat wordt gefinancierd.”;

i)

in afdeling 1.2.1.2. worden de tweede, de derde en de vierde alinea vervangen door:

“Deze GAR rapporteert informatie over alle klimaatdoelstellingen, met een uitsplitsing naar faciliterende activiteiten. Voor klimaatmitigatie verstrekt de GAR ook informatie over transitieactiviteiten. Kredietinstellingen rapporteren ook stand- en stroomgegevens.

Voor blootstellingen waarbij het gebruik van de opbrengsten bekend is, houden kredietinstellingen voor de teller van de GAR voor financiële ondernemingen rekening met de brutoboekwaarde van leningen en voorschotten en schuldbewijzen van relevante boekhoudkundige portefeuilles aan financiële ondernemingen voor zover en in de mate waarin die blootstellingen op de taxonomie afgestemde economische activiteiten financieren. Of aan dit vereiste is voldaan, wordt beoordeeld op basis van door de tegenpartij verstrekte informatie. Dubbeltelling is niet toegestaan. Indien dezelfde blootstelling relevant is voor twee milieudoelstellingen, wijzen kredietinstellingen deze toe aan de meest relevante doelstelling.

Voor blootstellingen waarbij het gebruik van de opbrengsten niet bekend is, wordt de teller van de GAR voor financiële ondernemingen berekend op basis van de overeenkomstig deze verordening berekende KPI’s van tegenpartijen. Het bedrag aan leningen en voorschotten, schuldbewijzen en deelnemingen van relevante boekhoudkundige portefeuilles met betrekking tot financiële ondernemingen dat in de teller van de ratio wordt opgenomen, is de som van hun brutoboekwaarde, gewogen naar het aandeel van op de taxonomie afgestemde economische activiteiten met een uitsplitsing naar alle milieudoelstellingen en faciliterende activiteiten voor elke tegenpartij. Voor de doelstelling klimaatmitigatie bevat de uitsplitsing ook transitieactiviteiten voor elke tegenpartij.

Indien de tegenpartij een andere kredietinstelling is als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en, alleen voor deze toepassing, een multilaterale ontwikkelingsbank als bedoeld in artikel 117, lid 1, tweede alinea, of artikel 117, lid 2, van die verordening, zijn de op omzet en op kapitaaluitgaven gebaseerde KPI’s de brutoboekwaarde van schuldbewijzen, leningen en voorschotten en eigenvermogensinstrumenten in relevante boekhoudkundige portefeuilles gewogen naar de “Totale GAR van de tegenpartij”, d.w.z. de brutoboekwaarde vermenigvuldigd met de “Totale GAR” van de tegenpartij.”;

j)

in afdeling 1.2.1.3. wordt de eerste alinea vervangen door:

“De GAR voor vorderingen op particulieren en kleine partijen uit hoofde van kredietverstrekking voor niet-zakelijke onroerende goederen of renovatie van woningen wordt berekend als een aandeel van leningen aan huishoudens die door niet-zakelijk onroerend goed zijn zekergesteld of zijn verstrekt voor renovatiedoeleinden die afgestemd zijn op de taxonomie in overeenstemming met de relevante technische screeningcriteria voor gebouwen, met name renovatie, verwerving en eigendom overeenkomstig, respectievelijk, de afdelingen 7.1, 7.2, 7.3, 7.4, 7.5, 7.6 en 7.7 van bijlage I of bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 of de afdelingen 3.1 en 3.2 van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/2486, in verhouding tot het totaal aan leningen aan huishoudens die door niet-zakelijk onroerend goed zijn zekergesteld of voor renovatiedoeleinden zijn verstrekt. Deze GAR omvat rapportage over transitieactiviteiten en rapportage over stand- en stroomgegevens.”;

k)

in afdeling 1.2.1.3. worden in punt i) de eerste en de tweede alinea vervangen door:

“De door kredietinstellingen gerapporteerde KPI bestrijkt de kredietverstrekking aan particulieren en kleine partijen, en met name de hypotheekportefeuille. Bij de rapportage van deze KPI wordt rekening gehouden met de inachtneming van de technische screeningcriteria voor gebouwen zoals die zijn vastgesteld in de afdelingen 7.1, 7.2, 7.3, 7.4, 7.5, 7.6 en 7.7 van bijlage I of bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 of de afdelingen 3.1 en 3.2 van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/2486.

Kredietinstellingen rapporteren de KPI met betrekking tot hun portefeuille kredieten voor niet-zakelijk onroerend goed als aandeel van leningen aan huishoudens die zijn zekergesteld door niet-zakelijk onroerend goed dat bijdraagt aan de relevante milieudoelstellingen zoals vastgesteld in met name de afdelingen 7.1, 7.2, 7.3, 7.4, 7.5, 7.6 en 7.7 van bijlage I of bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 of de afdelingen 3.1 en 3.2 van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/2486, in verhouding tot het totaal aan leningen aan huishoudens die door niet-zakelijk onroerend goed zijn zekergesteld.”;

l)

in afdeling 1.2.1.3. wordt in punt i) de vijfde alinea vervangen door:

“In de teller van de ratio nemen kredietinstellingen ook de leningen op die voor de renovatie van een gebouw of een woning zijn verstrekt in overeenstemming met de relevante technische screeningcriteria voor gebouwen, met name overeenkomstig de afdelingen 7.1, 7.2, 7.3, 7.4, 7.5 en 7.6 van bijlage I of bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 of de afdelingen 3.1 en 3.2 van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/2486.”;

m)

in afdeling 1.2.1.4. wordt de eerste alinea vervangen door:

“Indien kredietinstellingen een bedrijfsmodel hebben dat voor een groot deel is gebaseerd op de financiering van volkshuisvesting, rapporteren zij een KPI met betrekking tot het percentage bloodstellingen aan overheden die activiteiten financieren in overeenstemming met de technische screeningcriteria, met name overeenkomstig de afdelingen 7.1, 7.2, 7.3, 7.4, 7.5, 7.6 en 7.7 van bijlage I of bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 of de afdelingen 3.1 en 3.2 van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/2486. Deze GAR wordt door de kredietinstelling geraamd en gerapporteerd als een percentage van de lenings- en schuldbewijsblootstellingen aan gemeenten die volkshuisvesting financieren in overeenstemming met de relevante technische screeningcriteria, met name overeenkomstig de afdelingen 7.1, 7.2, 7.3, 7.4, 7.5, 7.6 en 7.7 van bijlage I of bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 of de afdelingen 3.1 en 3.2 van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/2486, in verhouding tot de totale leningen aan gemeenten die volkshuisvesting financieren. De kredietinstelling rapporteert stand- en stroomgegevens.”;

n)

in afdeling 1.2.1.4. wordt de derde alinea vervangen door:

“Voor de financiering van activiteiten en activa niet zijnde volkshuisvesting waarbij het gebruik van de opbrengsten bekend is, nemen kredietinstellingen de brutoboekwaarde van die blootstellingen, inclusief blootstellingen uit hoofde van gespecialiseerde kredietverlening, met betrekking tot de overheid in aanmerking voor zover en in de mate dat de kredietverlening een op de taxonomie afgestemde economische activiteit financiert. Of aan dit vereiste is voldaan, wordt beoordeeld op basis van door de overheidsinstantie verstrekte informatie over het project of de activiteiten waarvoor de opbrengsten zullen worden gebruikt. Kredietinstellingen verstrekken informatie over het soort economische activiteit dat wordt gefinancierd. Dubbeltelling is niet toegestaan. Indien dezelfde blootstelling uit hoofde van gespecialiseerde kredietverlening relevant is voor twee milieudoelstellingen, wijzen kredietinstellingen deze toe aan de meest relevante doelstelling.”;

o)

afdeling 1.2.1.6. wordt vervangen door:

1.2.1.6.   Totale GAR

Kredietinstellingen rapporteren informatie over de totale GAR. Hierin wordt de cumulatieve waarde van de op blootstelling gebaseerde KPI’s weerspiegeld, door in de noemer de totale activa binnen de balanstelling zonder blootstellingen als bedoeld in artikel 7, lid 1, op te nemen en door in de totale teller de tellers van ecologisch duurzame blootstellingen van de op de blootstelling gebaseerde KPI’s op te tellen:

a)

totale GAR voor financieringsactiviteiten bestemd voor financiële ondernemingen, voor alle milieudoelstellingen;

b)

totale GAR voor financieringsactiviteiten bestemd voor niet-financiële ondernemingen, voor alle milieudoelstellingen;

c)

GAR voor blootstellingen aan niet-zakelijk onroerend goed, waaronder leningen voor de renovatie aan woningen, voor de doelstellingen klimaatmitigatie, klimaatadaptatie en circulaire economie;

d)

GAR voor autoleningen voor particulieren, voor de doelstelling klimaatmitigatie;

e)

GAR voor het gebruik van opbrengsten ter financiering van lokale overheden, voor alle milieudoelstellingen;

f)

GAR voor zakelijk en niet-zakelijk teruggenomen onroerend goed dat wordt aangehouden voor verkoop, voor klimaatdoelstellingen.

Samen met de totale GAR rapporteren kredietinstellingen het percentage activa dat is uitgesloten van de teller van de GAR overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, en afdeling 1.1.2 van deze bijlage.”;

p)

in afdeling 1.2.2.1. wordt de eerste alinea vervangen door:

“De “groene” ratio voor financiële garanties aan ondernemingen wordt gedefinieerd als een percentage van de financiële garanties ter ondersteuning van leningen en voorschotten en schuldbewijzen die op de taxonomie afgestemde economische activiteiten financieren, in verhouding tot alle financiële garanties ter ondersteuning van leningen en voorschotten en schuldbewijzen aan ondernemingen. Dit omvat rapportages over stand- en stroomgegevens, voor alle milieudoelstellingen. Voor klimaatmitigatie worden tevens het aandeel van faciliterende activiteiten en het aandeel van transitieactiviteiten gerapporteerd. Voor andere milieudoelstellingen wordt tevens het aandeel van faciliterende activiteiten gerapporteerd.”;

q)

in afdeling 1.2.2.2. wordt de eerste alinea vervangen door:

“De “groene” ratio voor activa onder beheer is het percentage van de activa onder beheer (eigenvermogensinstrumenten, vreemdvermogensinstrumenten en onroerend goed) van ondernemingen die op de taxonomie afgestemde economische activiteiten financieren, in verhouding tot de totale activa onder beheer (eigenvermogensinstrumenten, vreemdvermogensinstrumenten en andere activa). Dit omvat rapportages over stand- en stroomgegevens, voor alle milieudoelstellingen. Voor klimaatmitigatie worden tevens het aandeel van faciliterende activiteiten en het aandeel van transitieactiviteiten gerapporteerd. Voor andere milieudoelstellingen wordt tevens het aandeel van faciliterende activiteiten gerapporteerd.”;

r)

in afdeling 1.2.3., tweede en derde alinea, wordt “Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014” vervangen door “Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451”;

s)

in bijlage V wordt “deelnemingen” wordt vervangen door “eigenvermogensinstrumenten”.

6)   

In bijlage VII wordt in afdeling 2.4 na de vijfde alinea de volgende alinea ingevoegd:

“In afwijking van de tweede en derde alinea van dit punt 2.4 worden beleggingen in onroerend goed in de teller opgenomen voor zover en in de mate waarin zij op de taxonomie afgestemde economische activiteiten financieren.”.

7)   

In bijlage IX wordt in punt 1 de zesde alinea vervangen door:

“In afwijking van de eerste en vijfde alinea van dit punt 1 worden schuldbewijzen om specifiek geïdentificeerde activiteiten of projecten te financieren of ecologisch duurzame obligaties uitgegeven door een onderneming waarin wordt belegd, opgenomen in de teller ten belope van de waarde van de op de taxonomie afgestemde economische activiteiten die met de opbrengsten van die obligaties en schuldbewijzen worden gefinancierd, op basis van informatie verschaft door de onderneming waarin wordt belegd.”.

8)   

In bijlage IX wordt aan het einde van punt 1 de volgende zin toegevoegd:

“In afwijking van de eerste en vijfde alinea van dit punt 1 worden beleggingen in onroerend goed in de teller opgenomen voor zover en in de mate waarin zij op de taxonomie afgestemde economische activiteiten financieren.”.

9)   

In bijlage IX wordt in afdeling 2 de eerste alinea vervangen door:

“Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen niet zijnde levensverzekeringsondernemingen berekenen de KPI met betrekking tot verzekeringsactiviteiten en presenteren de inkomsten uit “geboekte brutopremies” van schadeverzekeringen of, in voorkomend geval, inkomsten uit herverzekeringen die overeenstemmen met op de taxonomie afgestemde verzekerings- of herverzekeringsactiviteiten overeenkomstig de punten 10.1 en 10.2 van bijlage II bij gedelegeerde handeling klimaat. De KPI wordt weergegeven als percentage van, al naargelang, een van de volgende:

a)

totale geboekte brutopremies schadeverzekering;

b)

totale geboekte brutopremies schadeherverzekering;

c)

totale inkomsten schadeverzekering;

d)

totale inkomsten schadeherverzekering.”.

10)   

In bijlage X wordt de eerste template vervangen door:

“BIJLAGE X

TEMPLATES VOOR KPI’S VAN VERZEKERINGS- EN HERVERZEKERINGSONDERNEMINGEN

Template: De verzekerings-KPI voor schadeverzekerings- en schadeherverzekeringsondernemingen

 

Substantiële bijdrage aan de adaptatie aan klimaatverandering

GEAD (Geen ernstige afbreuk doen aan)

 

Economische activiteiten (1)

Absolute premies, jaar t (2)

Aandeel premies, jaar t (3)

Aandeel premies, jaar t-1 (4)

Klimaatmitigatie (5)

Water en mariene hulpbronnen (6)

Circulaire economie (7)

Verontreiniging (8)

Biodiversiteit en ecosystemen (9)

Minimumgaranties (10)

 

Valuta

%

%

J/N

J/N

J/N

J/N

J/N

J/N

A.1.

Op taxonomie afgestemde schadeverzekerings- en schadeherverzekeringsactiviteiten (ecologisch duurzaam)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A.1.1.

Waarvan herverzekerd

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A.1.2.

Waarvan afkomstig uit herverzekeringsactiviteiten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A.1.2.1.

Waarvan herverzekerd (retrocessie)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A.2.

Voor de taxonomie in aanmerking komende, maar ecologisch niet duurzame schadeverzekerings- en schadeherverzekeringsactiviteiten (niet op taxonomie afgestemde activiteiten)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

B.

Niet voor de taxonomie in aanmerking komende schadeverzekerings- en schadeherverzekeringsactiviteiten

 

 

 

 

 

Totaal (A.1 + A.2 + B)

 

100 %

100 %

 

 

 

 

 

 

“Premies” in de kolommen (2) en (3) worden gerapporteerd als geboekte brutopremies of, in voorkomend geval, omzet met betrekking tot schadeverzekerings- of schadeherverzekeringsactiviteiten.

De informatie in kolom (4) wordt gerapporteerd in de rapportages in het jaar 2024 en daarna.

Schadeverzekeringen en schadeherverzekeringen kunnen alleen worden afgestemd op Verordening (EU) 2020/852 als activiteit die klimaatadaptatie faciliteert.

”.

11)   

In bijlage X worden in de tweede template onder “Uitsplitsing van de teller van de KPI per milieudoelstelling” de woorden “Transitieactiviteiten: A % (Omzet; CapEx)” geschrapt uit de regels 2) tot en met 6).

12)   

In bijlage X wordt in de tweede template de achtste rij vervangen door:

“Het aandeel van blootstellingen aan andere tegenpartijen en activa in verhouding tot de totale door de KPI bestreken activa:

X %

Waarde van blootstellingen aan andere tegenpartijen en activa:

[geldbedrag]”

13)   

In bijlage X wordt in de tweede template de vijftiende rij vervangen door:

“Het aandeel van op de taxonomie afgestemde blootstellingen aan andere tegenpartijen en activa in verhouding tot de totale door de KPI bestreken activa:

Op omzet gebaseerd: %

Op kapitaaluitgaven gebaseerd: %

De waarde van op de taxonomie afgestemde blootstellingen aan andere tegenpartijen en activa in verhouding tot de totale door de KPI bestreken activa:

Op omzet gebaseerd: [geldbedrag]

Op kapitaaluitgaven gebaseerd: [geldbedrag]”


(1)  De code is de afkorting van de desbetreffende doelstelling waarvoor de economische activiteit in aanmerking komt er een substantiële bijdrage aan te leveren, alsmede het afdelingsnummer van de activiteit in de desbetreffende bijlage met betrekking tot de doelstelling, namelijk:

Klimaatmitigatie: KM

Klimaatadaptatie: KA

Water en mariene hulpbronnen: WTR

Circulaire economie: CE

Preventie en bestrijding van verontreiniging: PBV

Biodiversiteit en ecosystemen BIO

De activiteit “bebossing” zou bijvoorbeeld de volgende code krijgen: KM 1.1.

Wanneer activiteiten in aanmerking komen om een substantiële bijdrage te leveren aan meer dan één doelstelling, moeten de codes voor alle doelstellingen worden vermeld.

Als de marktdeelnemer bijvoorbeeld meldt dat de activiteit “Bouw van nieuwe gebouwen” een substantiële bijdrage levert aan klimaatmitigatie en de circulaire economie, wordt de code: KM 7.1./CE 3.1.

In de afdelingen A.1 en A.2 van deze template moeten dezelfde codes worden gebruikt.

(2)  J — Ja, is een voor de taxonomie in aanmerking komende en daarop afgestemde activiteit voor de desbetreffende milieudoelstelling

 

N — NeeN, is een voor de taxonomie in aanmerking komende maar niet daarop afgestemde activiteit voor de desbetreffende milieudoelstelling

 

niak — niet in aanmerking komend; deze activiteit komt niet voor de taxonomie in aanmerking voor de desbetreffende milieudoelstelling

(3)  Wanneer een economische activiteit substantieel aan meerdere milieudoelstellingen bijdraagt, vermelden niet-financiële ondernemingen vetgedrukt de meest relevante milieudoelstelling voor de berekening van de KPI’s van financiële ondernemingen, waarbij dubbeltelling wordt vermeden. Wanneer het gebruik van de opbrengsten van de financiering niet bekend is, berekenen financiële ondernemingen in hun respectieve KPI’s de financiering van economische activiteiten die bijdragen tot meerdere milieudoelstellingen onder de meest relevante milieudoelstelling die in deze template vetgedrukt wordt gerapporteerd door niet-financiële ondernemingen. Een milieudoelstelling mag slechts één keer vetgedrukt in één rij worden gerapporteerd om dubbeltelling van economische activiteiten in de KPI’s van financiële ondernemingen te voorkomen. Dit geldt niet voor de berekening van de afstemming op de taxonomie van economische activiteiten voor financiële producten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 12), van Verordening (EU) 2019/2088. Niet-financiële ondernemingen rapporteren ook de mate van inaanmerkingkoming en afstemming per milieudoelstelling, inclusief afstemming op elk van de milieudoelstellingen voor activiteiten die substantieel bijdragen aan verschillende doelstellingen, met gebruikmaking van de onderstaande template:

Image 1

(4)  Dezelfde activiteit kan op een of meer milieudoelstellingen afgestemd zijn waarvoor zij in aanmerking komt.

(5)  Dezelfde activiteit kan in aanmerking komen en niet afgestemd zijn op de desbetreffende milieudoelstellingen.

(6)  iak — voor de taxonomie in aanmerking komende activiteit voor de desbetreffende doelstelling

Niak — niet voor de taxonomie in aanmerking komende activiteit voor de desbetreffende doelstelling

(7)  Activiteiten worden alleen gerapporteerd in afdeling A.2 van deze template als zij niet zijn afgestemd op een milieudoelstelling waarvoor zij in aanmerking komen. Activiteiten die op ten minste één milieudoelstelling zijn afgestemd, worden gerapporteerd in deel A.1 van deze template.

(8)  Voor een in afdeling A.1 te rapporteren activiteit moet aan alle GEAD-criteria en minimumgaranties worden voldaan. Voor onder A.2 genoemde activiteiten mogen de kolommen (5) tot en met (17) op vrijwillige basis door niet-financiële ondernemingen worden ingevuld. Niet-financiële ondernemingen kunnen in afdeling A.2 de substantiële bijdrage en de GEAD-criteria vermelden waaraan zij al dan niet voldoen door gebruik te maken van: a) voor substantiële bijdrage — codes J/N en niak in plaats van iak en niak, en b) voor GEAD — codes J/N.

(9)  De code is de afkorting van de desbetreffende doelstelling waarvoor de economische activiteit in aanmerking komt er een substantiële bijdrage aan te leveren, alsmede het afdelingsnummer van de activiteit in de desbetreffende bijlage met betrekking tot de doelstelling, namelijk:

Klimaatmitigatie: KM

Klimaatadaptatie: KA

Water en mariene hulpbronnen: WTR

Circulaire economie: CE

Preventie en bestrijding van verontreiniging: PBV

Biodiversiteit en ecosystemen BIO

De activiteit “bebossing” zou bijvoorbeeld de volgende code krijgen: KM 1.1.

Wanneer activiteiten in aanmerking komen om een substantiële bijdrage te leveren aan meer dan één doelstelling, moeten de codes voor alle doelstellingen worden vermeld.

Als de marktdeelnemer bijvoorbeeld meldt dat de activiteit “Bouw van nieuwe gebouwen” een substantiële bijdrage levert aan klimaatmitigatie en de circulaire economie, wordt de code: KM 7.1./CE 3.1.

In de afdelingen A.1 en A.2 van deze template moeten dezelfde codes worden gebruikt.

(10)  J — Ja, is een voor de taxonomie in aanmerking komende en daarop afgestemde activiteit voor de desbetreffende milieudoelstelling.

N — Neen, is een voor de taxonomie in aanmerking komende maar niet daarop afgestemde activiteit voor de desbetreffende milieudoelstelling.

niak — niet in aanmerking komend; deze activiteit komt niet voor de taxonomie in aanmerking voor de desbetreffende milieudoelstelling

(11)  Wanneer een economische activiteit substantieel aan meerdere milieudoelstellingen bijdraagt, vermelden niet-financiële ondernemingen vetgedrukt de meest relevante milieudoelstelling voor de berekening van de KPI’s van financiële ondernemingen, waarbij dubbeltelling wordt vermeden. Wanneer het gebruik van de opbrengsten van de financiering niet bekend is, berekenen financiële ondernemingen in hun respectieve KPI’s de financiering van economische activiteiten die bijdragen tot meerdere milieudoelstellingen onder de meest relevante milieudoelstelling die in deze template vetgedrukt wordt gerapporteerd door niet-financiële ondernemingen. Een milieudoelstelling mag slechts één keer vetgedrukt in één rij worden gerapporteerd om dubbeltelling van economische activiteiten in de KPI’s van financiële ondernemingen te voorkomen. Dit geldt niet voor de berekening van de afstemming op de taxonomie van economische activiteiten voor financiële producten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 12), van Verordening (EU) 2019/2088. Niet-financiële ondernemingen rapporteren ook de mate van inaanmerkingkoming en afstemming per milieudoelstelling, inclusief afstemming op elk van de milieudoelstellingen voor activiteiten die substantieel bijdragen aan verschillende doelstellingen, met gebruikmaking van de onderstaande template:

Image 2

(12)  Dezelfde activiteit kan op een of meer milieudoelstellingen afgestemd zijn waarvoor zij in aanmerking komt.

(13)  Dezelfde activiteit kan in aanmerking komen en niet afgestemd zijn op de desbetreffende milieudoelstellingen.

(14)  iak — voor de taxonomie in aanmerking komende activiteit voor de desbetreffende doelstelling

niak — niet voor de taxonomie in aanmerking komende activiteit voor de desbetreffende doelstelling

(15)  Activiteiten worden alleen gerapporteerd in afdeling A.2 van deze template als zij niet zijn afgestemd op een milieudoelstelling waarvoor zij in aanmerking komen. Activiteiten die op ten minste één milieudoelstelling zijn afgestemd, worden gerapporteerd in deel A.1 van deze template.

(16)  Voor een in afdeling A.1 te rapporteren activiteit moet aan alle GEAD-criteria en minimumgaranties worden voldaan. Voor onder A.2 genoemde activiteiten mogen de kolommen (5) tot en met (17) op vrijwillige basis door niet-financiële ondernemingen worden ingevuld. Niet-financiële ondernemingen kunnen in afdeling A.2 de substantiële bijdrage en de GEAD-criteria vermelden waaraan zij al dan niet voldoen door gebruik te maken van: a) voor substantiële bijdrage — codes J/N en niak in plaats van iak en niak, en b) voor GEAD — codes J/N.

(17)  De code is de afkorting van de desbetreffende doelstelling waarvoor de economische activiteit in aanmerking komt er een substantiële bijdrage aan te leveren, alsmede het afdelingsnummer van de activiteit in de desbetreffende bijlage met betrekking tot de doelstelling, namelijk:

Klimaatmitigatie: KM

Klimaatadaptatie: KA

Water en mariene hulpbronnen: WTR

Circulaire economie: CE

Preventie en bestrijding van verontreiniging: PBV

Biodiversiteit en ecosystemen BIO

De activiteit “bebossing” zou bijvoorbeeld de volgende code krijgen: KM 1.1.

Wanneer activiteiten in aanmerking komen om een substantiële bijdrage te leveren aan meer dan één doelstelling, moeten de codes voor alle doelstellingen worden vermeld.

Als de marktdeelnemer bijvoorbeeld meldt dat de activiteit “Bouw van nieuwe gebouwen” een substantiële bijdrage levert aan klimaatmitigatie en de circulaire economie, wordt de code: KM 7.1./CE 3.1.

In de afdelingen A.1 en A.2 van deze template moeten dezelfde codes worden gebruikt.

(18)  J — Ja, is een voor de taxonomie in aanmerking komende en daarop afgestemde activiteit voor de desbetreffende milieudoelstelling.

N — Neen, is een voor de taxonomie in aanmerking komende maar niet daarop afgestemde activiteit voor de desbetreffende milieudoelstelling.

niak — niet in aanmerking komend; deze activiteit komt niet voor de taxonomie in aanmerking voor de desbetreffende milieudoelstelling.

(19)  Wanneer een economische activiteit substantieel aan meerdere milieudoelstellingen bijdraagt, vermelden niet-financiële ondernemingen vetgedrukt de meest relevante milieudoelstelling voor de berekening van de KPI’s van financiële ondernemingen, waarbij dubbeltelling wordt vermeden. Wanneer het gebruik van de opbrengsten van de financiering niet bekend is, berekenen financiële ondernemingen in hun respectieve KPI’s de financiering van economische activiteiten die bijdragen tot meerdere milieudoelstellingen onder de meest relevante milieudoelstelling die in deze template vetgedrukt wordt gerapporteerd door niet-financiële ondernemingen. Een milieudoelstelling mag slechts één keer vetgedrukt in één rij worden gerapporteerd om dubbeltelling van economische activiteiten in de KPI’s van financiële ondernemingen te voorkomen. Dit geldt niet voor de berekening van de afstemming op de taxonomie van economische activiteiten voor financiële producten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 12), van Verordening (EU) 2019/2088. Niet-financiële ondernemingen rapporteren ook de mate van inaanmerkingkoming en afstemming per milieudoelstelling, inclusief afstemming op elk van de milieudoelstellingen voor activiteiten die substantieel bijdragen aan verschillende doelstellingen, met gebruikmaking van de onderstaande template:

Image 3

(*1)  Dezelfde activiteit kan op een of meer milieudoelstellingen afgestemd zijn waarvoor zij in aanmerking komt.

(20)  Dezelfde activiteit kan in aanmerking komen en niet afgestemd zijn op de desbetreffende milieudoelstellingen.

(21)  iak — voor de taxonomie in aanmerking komende activiteit voor de desbetreffende doelstelling

niak — niet voor de taxonomie in aanmerking komende activiteit voor de desbetreffende doelstelling

(22)  Activiteiten worden alleen gerapporteerd in afdeling A.2 van deze template als zij niet zijn afgestemd op een milieudoelstelling waarvoor zij in aanmerking komen. Activiteiten die op ten minste één milieudoelstelling zijn afgestemd, worden gerapporteerd in deel A.1 van deze template.

(23)  Voor een in afdeling A.1 te rapporteren activiteit moet aan alle GEAD-criteria en minimumgaranties worden voldaan. Voor onder A.2 genoemde activiteiten mogen de kolommen (5) tot en met (17) op vrijwillige basis door niet-financiële ondernemingen worden ingevuld. Niet-financiële ondernemingen kunnen in afdeling A.2 de substantiële bijdrage en de GEAD-criteria vermelden waaraan zij al dan niet voldoen door gebruik te maken van: a) voor een substantiële bijdrage — codes J/N en niak in plaats van iak en niak, en b) voor GEAD — codes J/N.


BIJLAGE VI

“BIJLAGE VI

Template voor KPI’s van kredietinstellingen

Template nummer

Naam

0

Overzicht KPI’s

1

Activa voor berekening GAR

2

Sectorinformatie GAR

3

Stand GAR-KPI

4

Stroom GAR-KPI

5

KPI voor blootstellingen buiten balanstelling

6

KPI voor provisie- en commissiebaten uit andere diensten dan kredietverlening en vermogensbeheer

7

KPI voor handelsportefeuille

0.   Overzicht door kredietinstellingen op grond van artikel 8 van de taxonomieverordening te rapporteren KPI’s

 

Totaal ecologisch duurzame activa

KPI  (*4)

KPI  (*5)

Bestreken % (over totale activa)  (*3)

% van de activa die zijn uitgesloten van de teller van de GAR (artikel 7, leden 2 en 3, en punt 1.1.2 van bijlage V)

% van de activa die zijn uitgesloten van de noemer van de GAR (artikel 7, lid 1, en punt 1.2.4 van bijlage V)

Belangrijkste KPI

Stand groeneactivaratio (GAR)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal ecologisch duurzame activiteiten

KPI

KPI

Bestreken % (over totale activa)

% van de activa die zijn uitgesloten van de teller van de GAR (artikel 7, leden 2 en 3, en punt 1.1.2 van bijlage V)

% van de activa die zijn uitgesloten van de noemer van de GAR (artikel 7, lid 1, en punt 1.2.4 van bijlage V)

Aanvullende KPI’s

GAR (stroom)

 

 

 

 

 

 

 

Handelsportefeuille  (*1)

 

 

 

 

 

 

 

Financiële garanties

 

 

 

 

 

 

 

Activa onder beheer

 

 

 

 

 

 

 

Provisie- en commissiebaten  (*2)

 

 

 

 

 

 

Noot 1:

Voor alle rapportagetemplates: cellen met zwarte achtergrondkleur hoeven niet te worden gerapporteerd.

Noot 2:

KPI’s voor provisie- en commissiebaten (blad 6) en handelsportefeuille (blad 7) gaan pas in 2026 in. Of kmo’s in deze KPI’s worden opgenomen, hangt af van een positieve uitkomst van een effectbeoordeling.

1.   Activa voor berekening GAR

Image 4

Image 5

2.   Sectorinformatie GAR

Image 6

3.   Stand GAR-KPI

1.

De instelling rapporteert in deze template de GAR-KPI over de stand van leningen berekend op basis van de in template 1 gerapporteerde gegevens, over bestreken activa, en door toepassing van de in deze template voorgestelde formules.

2.

Informatie over de GAR (groeneactivaratio van in aanmerking komende activiteiten) gaat vergezeld van informatie over het aandeel van de totale door de GAR bestreken activa.

3.

Kredietinstellingen kunnen, naast de informatie in deze template, het aandeel weergeven van activa die taxonomierelevante sectoren financieren, die ecologisch duurzaam zijn (op taxonomie afgestemd). Deze informatie zou een uitbreiding zijn op de informatie over de KPI over ecologisch duurzame activa in verhouding tot de totale bestreken activa

4.

Kredietinstellingen dupliceren deze template voor op inkomsten gebaseerde en op CapEx-gebaseerde openbaarmakingen

Image 7

Image 8

4.   Stroom GAR-KPI

Image 9

5.   KPI voor blootstellingen buiten balanstelling

Image 10

6.   KPI voor provisie- en commissiebaten uit andere diensten dan kredietverlening en vermogensbeheer

Image 11

Image 12

7.   KPI voor handelsportefeuille

Image 13

Image 14

"

(*1)  Voor kredietinstellingen die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 94, lid 1, VKV of de voorwaarden van artikel 325 bis, lid 1, VKV.

(*2)  Provisie- en commissiebaten uit andere diensten dan kredietverlening en vermogensbeheer.

Instellingen rapporteren toekomstgerichte informatie voor deze KPI’s, met inbegrip van informatie over streefdoelen, samen met de nodige toelichting bij de toegepaste methodologie.

(*3)  % door KPI bestreken activa in verhouding tot totale activa van banken.

(*4)  Gebaseerd op de omzet-KPI van de tegenpartij.

(*5)  Gebaseerd op de CapEx-KPI van de tegenpartij, met uitzondering van kredietverlening waarbij voor algemene kredietverlening de omzet-KPI wordt gebruikt.


BIJLAGE VII

“BIJLAGE VIII

Template voor KPI’s beleggingsondernemingen (BO’s)

Template nummer

Naam

0

Overzicht van door beleggingsondernemingen op grond van artikel 8 van de taxonomieverordening te rapporteren KPI’s

1

KPI BO — Diensten in kader van handel voor eigen rekening

2

KPI BO — andere diensten

0.   Overzicht van door beleggingsondernemingen op grond van artikel 8 van de taxonomieverordening te rapporteren KPI’s

 

Totaal ecologisch duurzame activa

KPI  (*3)

KPI  (*4)

Bestreken % (over totale activa)  (*2)

Belangrijkste KPI (voor handel voor eigen rekening)

Groeneactivaratio (GAR)

 

 

 

 

 

Totale opbrengsten uit ecologisch duurzame diensten en activiteiten

KPI

KPI

Bestreken % (over totale opbrengsten)

Belangrijkste KPI (voor diensten en activiteiten anders dan in kader handel voor eigen rekening)

KPI voor opbrengsten  (*1)

 

 

 

 

1.   KPI BO — Diensten in kader van handel voor eigen rekening

Image 15

2.   KPI BO — andere diensten

Image 16

"

(*1)  Provisies, commissies en andere geldelijke tegemoetkomingen.

(*2)  % door KPI bestreken activa in verhouding tot totale activa.

(*3)  Gebaseerd op omzet-KPI tegenpartij.

(*4)  Gebaseerd op CapEx-KPI tegenpartij.


ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2023/2486/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)