Publicatieblad |
NL Serie L |
2023/2175 |
18.10.2023 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2023/2175 VAN DE COMMISSIE
van 7 juli 2023
tot aanvulling van Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de risicobehoudvereisten voor initiators, sponsors, oorspronkelijke kredietverstrekkers en servicers
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 6, lid 7, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Om ervoor te zorgen dat beleggers en toezichthouders begrijpen hoe een synthetische of voorwaardelijke vorm van risicobehoud gelijkwaardig is aan een van de in artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) 2017/2402 beschreven opties voor het behouden van risico’s, moeten het gebruik van die vorm van risicobehoud en de details daarvan bekend worden gemaakt in het document met het definitieve aanbod, het prospectus, de samenvatting van de transactie of het overzicht van de belangrijkste kenmerken van de securitisatie. |
(2) |
In artikel 6, lid 3, punten a) tot en met e), van Verordening (EU) 2017/2402 zijn verschillende modaliteiten vastgesteld om te voldoen aan het risicobehoudvereiste van artikel 6, lid 1, van die verordening. Om de toepassing van het risicobehoudvereiste te harmoniseren en een gelijkwaardig behoud van een materieel netto economisch belang in een securitisatie te bereiken, moeten die modaliteiten nader worden gespecificeerd, met inbegrip van de naleving door middel van een synthetische of voorwaardelijke vorm van risicobehoud. In een ABCP-programma staat een liquiditeitsfaciliteit die 100 % van het kredietrisico van elk van de gesecuritiseerde blootstellingen dekt, of die een eersteverliespositie met betrekking tot de securitisatie vormt, gelijk aan het behoud van een netto economisch belang in de securitisatie. Daarom moeten dergelijke ABCP-programma’s worden geacht in overeenstemming te zijn met het risicobehoudvereiste overeenkomstig artikel 6, lid 3, punten a) en d), van Verordening (EU) 2017/2402. |
(3) |
De synthetische overgebleven rentemarge wordt in artikel 2, punt 29, van Verordening (EU) 2017/2402 gedefinieerd als een bedrag dat door de initiator contractueel is vastgesteld om verliezen op te vangen. Bijgevolg geeft de synthetische overgebleven rentemarge aanleiding tot een blootstellingswaarde waarmee rekening moet worden gehouden bij de meting van het materieel netto economisch belang bij de initiëring. Daarom moet de synthetische overgebleven rentemarge worden erkend als een mogelijke vorm voor de initiator van een synthetische securitisatie om het risicobehoudvereiste na te leven, indien die synthetische overgebleven rentemarge voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2402 en indien die synthetische overgebleven rentemarge onderworpen is aan een kapitaalvereiste overeenkomstig de toepasselijke prudentiële regelgeving. |
(4) |
Synthetische overgebleven rentemarges kunnen op twee verschillende manieren worden aangeduid. Een van de manieren is het verstrekken van kredietverbetering voor de senior- of de mezzaninetranche. Een tweede manier is het verstrekken van kredietverbetering aan alle tranches, inclusief de eersteverliestranche. Indien de synthetische overgebleven rentemarge alleen kredietverbetering verstrekt voor de senior- of mezzaninetranches, kan deze niet als eersteverliestranche worden behandeld. Om te voldoen aan artikel 6, lid 3, punt a), van Verordening (EU) 2017/2402 moet de risicobehoudende entiteit derhalve ten minste een minimumbedrag in alle tranches behouden. Wanneer de synthetische overgebleven rentemarge kredietverbetering verstrekt voor alle tranches, moet deze gelijkwaardig zijn aan een eersteverliestranche van de synthetische securitisatie en derhalve worden geacht te voldoen aan artikel 6, lid 3, punt d), van Verordening (EU) 2017/2402. |
(5) |
Het is noodzakelijk te specificeren welk economisch belang moet worden behouden wanneer de onderliggende blootstellingen van een securitisatie opgenomen en niet-opgenomen bedragen van kredietfaciliteiten omvatten. Omdat het kredietrisico op basis van de opgenomen bedragen wordt bepaald, moet bij de meting van het netto economisch belang alleen met die bedragen rekening worden gehouden. |
(6) |
Om ervoor te zorgen dat doorlopend aan het risicobehoudvereiste wordt voldaan wanneer het netto economisch belang door de geconsolideerde groep wordt behouden en de tot de groep behorende risicobehoudende entiteit niet langer onder het toezicht op geconsolideerde basis valt, moet worden bepaald dat een of meer van de overblijvende entiteiten die onder het toezicht op geconsolideerde basis vallen, een blootstelling aan de securitisatie op zich moeten nemen. |
(7) |
Artikel 6, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2017/2402 verbiedt de verkoop of de afdekking van het behouden economisch belang, omdat de blootstelling van de risicobehoudende partij aan het kredietrisico van de behouden securitisatieposities of blootstellingen op die manier zou worden weggenomen. Derhalve mag afdekking alleen worden toegestaan wanneer de risicobehoudende partij daardoor wordt afgedekt tegen andere risico’s dan het kredietrisico van de behouden securitisatieposities of blootstellingen. Afdekking moet echter ook worden toegestaan wanneer deze vóór de securitisatie plaatsvindt als een legitiem en prudent onderdeel van kredietverstrekking of risicobeheer en ten behoeve van de risicobehoudende partij geen onderscheid maakt tussen het kredietrisico van de behouden securitisatieposities of blootstellingen en de securitisatieposities of blootstellingen die aan beleggers zijn overgedragen. Voorts mag bij securitisaties waarin de risicobehoudende entiteit zich ertoe verbindt meer dan het minimale materieel netto economisch belang van 5 % te behouden, afdekking niet worden verboden voor enig behouden belang dat dat percentage overschrijdt, op voorwaarde dat die omstandigheden worden bekendgemaakt in het document met het definitieve aanbod, het prospectus, de samenvatting van de transactie of het overzicht van de belangrijkste kenmerken van de securitisatie. |
(8) |
Om ervoor te zorgen dat het materieel netto economisch belang doorlopend wordt behouden, moeten risicobehoudende partijen garanderen dat in de securitisatiestructuur geen mechanisme wordt ingebouwd waardoor het behouden materieel netto economisch belang dat bij de initiëring is gemeten, sneller afneemt dan het overgedragen belang. Om dezelfde reden mag het behouden materieel netto economisch belang niet worden geprioriteerd in termen van kasstromen om bij voorkeur te profiteren van restitutie of afschrijving op een wijze die het behouden materieel netto economisch belang zou doen dalen tot minder dan 5 % van de lopende nominale waarde van de aan beleggers verkochte of overgedragen tranches of van de gesecuritiseerde blootstellingen, of tot onder de nettowaarde van 5 % in het geval van niet-renderende blootstellingen van traditionele NPE-securitisaties. Bovendien mag het verstrekken van kredietverbetering aan de belegger die blootstelling aan een securitisatiepositie op zich neemt, niet onevenredig afnemen ten opzichte van het tempo van terugbetaling op de onderliggende blootstellingen. Dat vereiste mag niet verhinderen dat de behouder bij voorrang wordt vergoed voor diensten die aan de special purpose entity van de securitisatie worden verleend, mits het bedrag van de vergoeding op zakelijke basis wordt vastgesteld en de structuur van die vergoeding het risicobehoudvereiste niet ondermijnt. |
(9) |
Wanneer de hoofddebiteur de belangen volledig met de belegger heeft afgestemd, ook in de situatie waarin de securitisatie uitsluitend uit eigen uitgegeven gedekte obligaties of andere eigen uitgegeven schuldinstrumenten bestaat, mag de entiteit die deze instrumenten securitiseert, niet worden verplicht verdere maatregelen te nemen om aan het risicobehoudvereiste te voldoen. |
(10) |
Artikel 8 van Verordening (EU) 2017/2402 voorziet in bepaalde uitzonderingen op het verbod op hersecuritisaties. Aangezien de risicobehoudvereisten van toepassing zijn op de twee niveaus van de transacties die bij een hersecuritisatie betrokken zijn, moet worden gespecificeerd hoe die transacties aan het risicobehoudvereiste moeten voldoen. Als algemene regel moeten de eerste securitisaties van blootstellingen en het tweede “herverpakte” niveau van de transactie afzonderlijk worden behandeld om te voldoen aan het risicobehoudvereiste. Daarom moet op elk van deze niveaus een verplichting tot het behoud van een materieel netto economisch belang bestaan. Hetzelfde moet gelden voor transacties met meer dan één onderliggende securitisatie, zoals andere ABCP-programma’s dan die bedoeld in artikel 8, lid 4, van Verordening (EU) 2017/2402. Het is echter mogelijk dat de initiator van de securitisatie die als risicobehoudende entiteit optreedt, posities securitiseert die hij op het eerste niveau van een securitisatie boven het minimale risicobehoudvereiste had behouden. In dat geval mag van die initiator niet worden verlangd dat hij een aanvullend belang op het niveau van de hersecuritisatie behoudt, op voorwaarde dat er geen andere blootstellingen of posities aan de onderliggende pool van de hersecuritisatie worden toegevoegd. In die gevallen moet de hersecuritisatie alleen worden beschouwd als het tweede deel van dezelfde transactie dat de economische basis van de securitisatie niet significant zou wijzigen. Het oorspronkelijke behoud op het niveau van de securitisatie moet dus volstaan om het doel van het risicobehoudvereiste te vervullen. Ten slotte mag de loutere herverdeling door de initiator van een securitisatie van een securitisatiepositie in aangrenzende tranches niet worden beschouwd als een hersecuritisatie voor de toepassing van het risicobehoudvereiste. |
(11) |
De in artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) 2017/2402 vastgestelde vereisten inzake keuze van activa maken een integraerend deel uit van het risicobehoudkader. Indien initiators in staat zouden zijn willekeurig activa te kiezen voor het securitiseren van portefeuilles van slechtere kredietkwaliteit, met name zonder medeweten van beleggers of potentiële beleggers, zouden het doel en de doeltreffendheid van het risicobehoud om de belangen van initiators en beleggers op elkaar af te stemmen ernstig worden ondermijnd. In dat scenario zou de initiator de securitisatie weliswaar gebruiken om risicovolle activa af te voeren maar zouden beleggers worden misleid erop te vertrouwen dat de initiator een deel van het risico behoudt om een goede afstemming van belangen aan te tonen. Om een dergelijk scenario te vermijden en rechtszekerheid en veiligheid te bieden, moeten criteria worden vastgesteld waarop initiators kunnen vertrouwen om de naleving van artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) 2017/2402 te waarborgen. Voorts moeten ook criteria worden vastgesteld voor het bepalen van “vergelijkbare activa”. Securitisaties waarin de in artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) 2017/2402 bedoelde vergelijking niet mogelijk is omdat alle vergelijkbare activa aan de SSPE zijn overgedragen, moeten worden geacht aan de vereisten van dat lid te voldoen, mits de onmogelijkheid van een dergelijke vergelijking wordt bekendgemaakt in het document met het definitieve aanbod, het prospectus, de samenvatting van de transactie of het overzicht van de belangrijkste kenmerken van de securitisatie. |
(12) |
Wanneer ten aanzien van de risicobehoudende partij een insolventieprocedure is ingeleid of wanneer de risicobehoudende partij niet in staat is om in die hoedanigheid te blijven optreden om redenen waarop zij of haar aandeelhouders geen invloed hebben, moet de mogelijkheid bestaan dat het overblijvende behouden materieel netto economisch belang door een andere juridische entiteit wordt behouden die voldoet aan artikel 6 van Verordening (EU) 2017/2402, zodat de afstemming van belangen blijft voortduren. |
(13) |
Overeenkomstig artikel 6, lid 1, vierde alinea, van Verordening (EU) 2017/2402 mogen alleen servicers die expertise kunnen aantonen in het servicen van blootstellingen die vergelijkbaar zijn met de gesecuritiseerde blootstellingen, optreden als risicobehoudende partijen in een traditionele NPE-securitisatie. Daarom moet worden bepaald aan welke criteria servicers moeten voldoen om te kunnen aantonen dat zij over de vereiste expertise beschikken in het servicen van blootstellingen die vergelijkbaar zijn met die gesecuritiseerde blootstellingen. |
(14) |
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 625/2014 van de Commissie (2) vormt een aanvulling op de bepalingen inzake risicobehoud van artikel 405 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen. Bij Verordening (EU) 2017/2401 van het Europees Parlement en de Raad (4) is Verordening (EU) nr. 575/2013 gewijzigd door schrapping van deel vijf, en dus artikel 405, van die verordening. De vereisten inzake risicobehoud die in artikel 405 van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn vastgesteld, zijn nu vastgelegd in artikel 6 van Verordening (EU) 2017/2402. Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 625/2014 moet derhalve worden ingetrokken, onverminderd artikel 43, lid 6, van Verordening (EU) 2017/2402. |
(15) |
Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die in nauwe samenwerking met de Europese Autoriteit voor effecten en markten en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen zijn opgesteld en door de Europese Bankautoriteit bij de Commissie zijn ingediend. |
(16) |
De Europese Bankautoriteit heeft openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd en de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (5) opgerichte Stakeholdergroep bankwezen om advies verzocht, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(a) |
“synthetische vorm van risicobehoud”: het behoud van een materieel netto economisch belang via het gebruik van derivaten; |
(b) |
“voorwaardelijke vorm van risicobehoud”: het behoud van een materieel netto economisch belang door middel van kredietondersteuning ter waarborging van de onmiddellijke afdwinging van het risicobehoud, onder meer door middel van garanties, kredietbrieven of soortgelijke vormen van kredietondersteuning. |
Artikel 2
Partijen die een materieel netto economisch belang behouden
1. Aan het vereiste van artikel 6, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2017/2402 dat het behouden materieel netto economisch belang niet over verschillende soorten risicobehoudende partijen mag worden verdeeld, wordt voldaan door een van de volgende partijen:
(a) |
de initiator of initiators; |
(b) |
de sponsor of sponsors; |
(c) |
de oorspronkelijke kredietverstrekker of oorspronkelijke kredietverstrekkers; |
(d) |
de servicer of servicers in een traditionele NPE-securitisatie, op voorwaarde dat zij voldoen aan het in artikel 19 van deze verordening gestelde vereiste inzake expertise. |
2. Indien meer dan één initiator in aanmerking komt om aan het risicobehoudvereiste te voldoen, vervult elke initiator dat vereiste naar rata van de gesecuritiseerde blootstellingen waarvoor hij de initiator is.
3. Indien meer dan één oorspronkelijke kredietverstrekker in aanmerking komt om aan het risicobehoudvereiste te voldoen, vervult elke oorspronkelijke kredietverstrekker aan dat vereiste naar rata van de gesecuritiseerde blootstellingen waarvoor hij de oorspronkelijke kredietverstrekker is.
4. In afwijking van de leden 2 en 3 kan aan het risicobehoudvereiste volledig worden voldaan door één initiator of oorspronkelijke kredietverstrekker, mits aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
(a) |
de initiator of oorspronkelijke kredietverstrekker heeft het programma voor asset-backed commercial paper (ABCP) opgericht en beheert het programma of een andere securitisatie; |
(b) |
de initiator of oorspronkelijke kredietverstrekker heeft het ABCP-programma of een andere securitisatie opgericht en heeft bijgedragen voor meer dan 50 % van de totale gesecuritiseerde blootstellingen gemeten aan de hand van de nominale waarde bij initiëring. |
5. Indien meer dan één sponsor in aanmerking komt om aan het risicobehoudvereiste te voldoen, wordt aan het vereiste voldaan door:
(a) |
de sponsor wiens economisch belang het best aansluit bij het belang van de belegger, zoals overeengekomen door alle betrokken sponsors op basis van objectieve criteria, waaronder:
|
(b) |
elke sponsor in verhouding tot het totale aantal sponsors. |
6. Indien meer dan één servicer in aanmerking komt om aan het risicobehoudvereiste te voldoen, wordt aan het vereiste voldaan door:
(a) |
de servicer met het overheersende economisch belang bij de succesvolle herschikking van de blootstellingen van de traditionele NPE-securitisatie, zoals overeengekomen door alle betrokken servicers op basis van objectieve criteria, waaronder de vergoedingsstructuur van de transactie en de beschikbare middelen en expertise van de servicer om het herschikkingsproces van de blootstellingen te beheren, of |
(b) |
elke servicer naar rata van de gesecuritiseerde blootstellingen die hij beheert, hetgeen wordt berekend als de som van de nettowaarde van de gesecuritiseerde blootstellingen die als niet-renderende blootstellingen kunnen worden aangemerkt, en van de nominale waarde van de renderende gesecuritiseerde blootstellingen. |
7. Een entiteit wordt niet geacht alleen te zijn opgericht of werkzaam te zijn voor het securitiseren van blootstellingen als bedoeld in artikel 6, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) 2017/2402, indien alle volgende elementen van toepassing zijn:
(a) |
de entiteit beschikt over een strategie en het vermogen om aan betalingsverplichtingen te voldoen in overeenstemming met een breder bedrijfsmodel dat materiële ondersteuning uit kapitaal, activa, vergoedingen of andere inkomstenbronnen inhoudt, op grond waarvan de entiteit niet afhankelijk is van de te securitiseren blootstellingen, van belangen die overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) 2017/2402 zijn behouden of voor behoud zijn voorgesteld, of van overeenkomstige inkomsten uit dergelijke blootstellingen en belangen, als haar enige of belangrijkste bron van inkomsten; |
(b) |
de leden van het leidinggevend orgaan beschikken over de nodige ervaring om de entiteit in staat te stellen de vastgestelde bedrijfsstrategie alsmede passende corporate-governanceregelingen uit te voeren. |
Artikel 3
Vervulling van het risicobehoudvereiste via een synthetische of voorwaardelijke vorm van risicobehoud
1. De vervulling van het risicobehoudvereiste op een wijze die gelijkwaardig is aan een van de in artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) 2017/2402 beschreven opties door middel van een synthetische of voorwaardelijke vorm van risicobehoud, voldoet aan alle volgende voorwaarden:
(a) |
het behouden bedrag is ten minste gelijk aan het bedrag dat vereist is volgens de optie waarmee de synthetische of voorwaardelijke vorm van risicobehoud overeenstemt; |
(b) |
de risicobehoudende partij heeft in het document met het definitieve aanbod, het prospectus, de samenvatting van de transactie of het overzicht van de belangrijkste kenmerken van de securitisatie uitdrukkelijk bekendgemaakt dat hij door middel van een synthetische of voorwaardelijke vorm van risicobehoud doorlopend een materieel netto economisch belang in de securitisatie zal behouden. |
Voor de toepassing van punt b) maakt de risicobehoudende partij in het document met het definitieve aanbod, het prospectus, de samenvatting van de transactie of het overzicht van de belangrijkste kenmerken van de securitisatie alle bijzonderheden over de toepasselijke synthetische of voorwaardelijke vorm van behoud bekend, met inbegrip van de gebruikte methode voor het bepalen van het behouden materieel nettobelang en een toelichting over de vraag met welke van de in artikel 6, lid 3, punten a) tot en met e), van Verordening (EU) 2017/2402 bedoelde opties het risicobehoud gelijkwaardig is.
2. Indien een andere entiteit dan een instelling in de zin van artikel 4, lid 1, punt 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 die geen verzekerings- of herverzekeringsonderneming in de zin van artikel 13, punten 1 en 4, van Richtlijn 2009/138/EG is, een economisch belang behoudt via een synthetische of voorwaardelijke vorm van risicobehoud, wordt dat behouden belang volledig door zekerheden in contanten gedekt en wordt het aangehouden op grond van regelingen als bedoeld in artikel 16, lid 9, van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (6).
Artikel 4
Behoud van een belang dat gelijkwaardig is aan niet minder dan 5 % van de nominale waarde van elk van de aan beleggers verkochte of overgedragen tranches
Aan het in artikel 6, lid 3, punt a), van Verordening (EU) 2017/2402 bedoelde risicobehoud (verticale slice) wordt voldaan met een van de volgende methoden:
(a) |
rechtstreeks behoud van niet minder dan 5 % van de nominale waarde van elk van de aan beleggers verkochte of overgedragen tranches; |
(b) |
het behoud van een blootstelling die de houder ervan blootstelt aan het kredietrisico van elke uitgegeven tranche van een securitisatietransactie naar rata van niet minder dan 5 % van de totale nominale waarde van elk van de uitgegeven tranches; |
(c) |
het behoud van ten minste 5 % van de nominale waarde van elk van de gesecuritiseerde blootstellingen, op voorwaarde dat het behouden kredietrisico van dergelijke blootstellingen dezelfde rangorde heeft als of achtergesteld is bij het gesecuritiseerde kredietrisico met betrekking tot dezelfde blootstellingen; |
(d) |
de verstrekking, in het kader van een ABCP-programma, van een liquiditeitsfaciliteit, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
|
Artikel 5
Behoud van het belang van de initiator in een revolverende securitisatie of securitisatie van revolverende blootstellingen
Aan het behoud van het belang van de initiator van niet minder dan 5 % van de nominale waarde van elk van de gesecuritiseerde blootstellingen als bedoeld in artikel 6, lid 3, punt b), van Verordening (EU) 2017/2402 wordt alleen geacht te zijn voldaan indien het behouden kredietrisico van dergelijke blootstellingen dezelfde rangorde heeft als of achtergesteld is bij het gesecuritiseerde kredietrisico met betrekking tot dezelfde blootstellingen.
Artikel 6
Behoud van willekeurig gekozen blootstellingen die gelijkwaardig zijn aan niet minder dan 5 % van de nominale waarde van de gesecuritiseerde blootstellingen
1. De pool van ten minste honderd potentieel gesecuritiseerde blootstellingen waaruit de behouden niet-gesecuritiseerde en gesecuritiseerde blootstellingen willekeurig moeten worden gekozen, als bedoeld in artikel 6, lid 3, punt c), van Verordening (EU) 2017/2402, moet divers genoeg zijn om een overmatige concentratie van het behouden belang te vermijden.
2. Bij de keuze van de in lid 1 bedoelde blootstellingen houden de risicobehoudende partijen rekening met kwantitatieve en kwalitatieve factoren die passend zijn voor het soort gesecuritiseerde blootstellingen om ervoor te zorgen dat het onderscheid tussen behouden niet-gesecuritiseerde en gesecuritiseerde blootstellingen willekeurig is. Met dat doel houden de risicobehoudende partijen bij de keuze van blootstellingen in voorkomend geval rekening met de volgende factoren:
(a) |
het tijdstip van initiëring van de lening (emissiedatum); |
(b) |
het soort gesecuritiseerde blootstellingen; |
(c) |
de geografische locatie; |
(d) |
de datum van initiëring; |
(e) |
de vervaldatum; |
(f) |
de verhouding tussen lening en waarde; |
(g) |
het soort zekerheid; |
(h) |
de bedrijfssector; |
(i) |
het uitstaande leningsaldo; |
(j) |
alle andere factoren die door de risicobehoudende partij relevant worden geacht. |
3. Risicobehoudende partijen kiezen niet voor verschillende afzonderlijke blootstellingen op verschillende tijdstippen, tenzij dit noodzakelijk is om aan het risicobehoudvereiste te voldoen met betrekking tot een securitisatie waarin de gesecuritiseerde blootstellingen in de loop van de tijd schommelen, ofwel vanwege nieuwe blootstellingen die aan de securitisatie worden toegevoegd, ofwel vanwege veranderingen in het niveau van de afzonderlijke gesecuritiseerde blootstellingen.
4. Indien de risicobehoudende partij de servicer van de securitisatie is, mag de overeenkomstig dit artikel verrichte keuze niet leiden tot een verslechtering van de servicingnormen die door de risicobehoudende partij op de overgedragen blootstellingen toepast met betrekking tot de behouden blootstellingen.
Artikel 7
Behoud van de eersteverliestranche
1. Aan het behoud van de eersteverliestranche als bedoeld in artikel 6, lid 3, punt d), van Verordening (EU) 2017/2402 wordt voldaan met een van de volgende methoden:
(a) |
het aanhouden van posities binnen of buiten de balanstelling; |
(b) |
het aanhouden van een blootstelling door het verstrekken van een voorwaardelijke vorm van risicobehoud of van een liquiditeitsfaciliteit in het kader van een ABCP-programma, die aan alle volgende criteria voldoet:
|
(c) |
overpanding, zoals gedefinieerd in artikel 242, punt 9, van Verordening (EU) nr. 575/2013, indien die overpanding werkt als een eersteverliespositie van niet minder dan 5 % van de nominale waarde van de gesecuritiseerde blootstellingen. |
2. Wanneer de eersteverliestranche meer dan 5 % van de nominale waarde van de gesecuritiseerde blootstellingen bedraagt, kan de risicobehoudende partij er alleen voor kiezen een proratadeel van die eersteverliestranche te behouden, op voorwaarde dat dat deel gelijkwaardig is aan ten minste 5 % van de nominale waarde van de gesecuritiseerde blootstellingen.
Artikel 8
Behoud van een eersteverliesblootstelling van niet minder dan 5 % van elke gesecuritiseerde blootstelling
1. Aan het behoud van een eersteverliesblootstelling op het niveau van elke gesecuritiseerde blootstelling als bedoeld in artikel 6, lid 3, punt e), van Verordening (EU) 2017/2402 wordt alleen geacht te zijn voldaan indien het behouden kredietrisico achtergesteld is bij het gesecuritiseerde kredietrisico met betrekking tot dezelfde blootstellingen.
2. In afwijking van lid 1 kan aan het behoud van een eersteverliesblootstelling op het niveau van elke gesecuritiseerde blootstelling als bedoeld in artikel 6, lid 3, punt e), van Verordening (EU) 2017/2402 ook worden voldaan door een verkoop met korting door de initiator of de oorspronkelijke kredietverstrekker indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
(a) |
het bedrag van de korting bedraagt niet minder dan 5 % van de nominale waarde van elke blootstelling; |
(b) |
het bedrag van de verkoop met korting kan alleen aan de initiator of oorspronkelijke kredietverstrekker worden gerestitueerd indien dat verkoopbedrag niet wordt geabsorbeerd door verliezen met betrekking tot het kredietrisico dat verbonden is aan de gesecuritiseerde blootstellingen. |
Artikel 9
Toepassing van de opties voor behoud in het geval van traditionele NPE-securitisaties
1. In het geval van NPE-securitisaties als bedoeld in artikel 6, lid 3 bis, van Verordening (EU) 2017/2402 geldt voor de toepassing van artikel 4, punt a), en de artikelen 5 tot en met 8 van deze verordening op het aandeel niet-renderende blootstellingen in de pool van onderliggende blootstellingen van een securitisatie, een verwijzing naar de nettowaarde van de gesecuritiseerde blootstellingen als een verwijzing naar de nettowaarde van de niet-renderende blootstellingen.
2. Voor de toepassing van artikel 6 van deze verordening wordt de nettowaarde van de behouden niet-renderende blootstellingen berekend aan de hand van hetzelfde bedrag van de niet-restitueerbare korting op de aankoopprijs die zou zijn toegepast indien de behouden niet-renderende blootstellingen waren gesecuritiseerd.
3. Voor de toepassing van artikel 4, punt a), en de artikelen 5 en 8 van deze verordening wordt de nettowaarde van de behouden niet-renderende blootstellingen berekend aan de hand van hetzelfde bedrag van de niet-restitueerbare korting op de aankoopprijs die van toepassing is op het deel dat niet is behouden.
4. Indien de niet-restitueerbare korting op de aankoopprijs als bedoeld in artikel 6, lid 3 bis, tweede alinea, van Verordening (EU) 2017/2402 is overeengekomen op het niveau van de pool van onderliggende niet-renderende blootstellingen of op subpoolniveau, wordt de nettowaarde van de in de pool of subpool zijn opgenomen afzonderlijke gesecuritiseerde niet-renderende blootstellingen, naargelang van het geval, berekend door een overeenkomstig deel van de niet-restitueerbare korting op de aankoopprijs toe te passen op elk van de niet-renderende gesecuritiseerde blootstellingen in verhouding tot hun nominale waarde of, in voorkomend geval, hun uitstaande waarde op het moment van initiëring.
5. Indien de niet-restitueerbare korting op de aankoopprijs het verschil omvat tussen het nominale bedrag van één of meer tranches van een NPE-securitisatie die door de initiator voor latere verkoop is of zijn overgenomen, en de prijs waartegen die tranche of tranches voor het eerst aan niet-verbonden derden worden verkocht als bedoeld in artikel 6, lid 3 bis, tweede alinea, van Verordening (EU) 2017/2402, wordt dat verschil in aanmerking genomen bij de berekening van de nettowaarde van afzonderlijke gesecuritiseerde niet-renderende blootstellingen door een overeenkomstig deel van het verschil toe te passen op elk van de niet-renderende gesecuritiseerde blootstellingen in verhouding tot hun nominale waarde.
Artikel 10
Meting van het niveau van risicobehoud
1. Bij de meting van het niveau van het risicobehoud van het netto economisch belang worden de volgende criteria toegepast:
(a) |
de initiëring is het tijdstip waarop de blootstellingen voor het eerst zijn gesecuritiseerd, dat een van de volgende is:
|
(b) |
indien de berekening van het niveau van risicobehoud gebaseerd is op nominale waarden, wordt bij die berekening geen rekening gehouden met de aanschaffingsprijs van activa; |
(c) |
de financieringsvergoedingen en andere inkomsten uit vergoedingen die met betrekking tot de gesecuritiseerde blootstellingen in het kader van een traditionele securitisatie zijn ontvangen, exclusief kosten en lasten (traditionele overgebleven rentemarge), worden niet in aanmerking genomen bij de meting van het netto economisch belang van de risicobehoudende partij; |
(d) |
indien de initiator optreedt als de risicobehoudende partij van de securitisatie en de in artikel 6, lid 3, punt d), van Verordening (EU) 2017/2402 bedoelde optie van risicobehoud toepast, en indien de blootstellingswaarde van de synthetische overgebleven rentemarge die kredietverbetering biedt voor alle tranches van de synthetische securitisatie en dient als eersteverliesprotectie, onderworpen is aan kapitaalvereisten overeenkomstig de prudentiële regelgeving die op de initiator van toepassing is, kan de initiator bij de berekening van het materieel netto economisch belang overeenkomstig artikel 7 van deze verordening rekening houden met de blootstellingswaarde van de synthetische overgebleven rentemarge, door de blootstellingswaarde van de synthetische overgebleven rentemarge te behandelen als het behoud van de eersteverliestranche, naast enig daadwerkelijk behoud van de eerste verliestranche; |
(e) |
tijdens de looptijd van een securitisatie worden de risicobehoudoptie en -methode die voor de berekening van het netto economisch belang worden gebruikt, niet gewijzigd tenzij uitzonderlijke omstandigheden een wijziging vereisen en die wijziging niet wordt gebruikt als middel om het bedrag van het behouden belang te verminderen. |
2. De risicobehoudende partij hoeft haar behouden belang niet voortdurend aan te vullen of aan te passen tot ten minste 5 % wanneer er op haar behouden blootstellingen verliezen worden gerealiseerd of aan haar behouden posities worden toegewezen.
Artikel 11
Meting van het materieel netto economisch belang dat moet worden behouden voor blootstellingen in de vorm van opgenomen en niet-opgenomen bedragen van kredietfaciliteiten
De berekening van het netto economisch belang dat voor kredietfaciliteiten, inclusief creditcards, moet worden behouden, is uitsluitend gebaseerd op bedragen die reeds zijn opgenomen, gerealiseerd of slechts ontvangen, en wordt aangepast wanneer die bedragen veranderen.
Artikel 12
Verbod op afdekking of verkoop van het behouden belang
1. Aan de in artikel 6, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2017/2402 bedoelde verplichting om doorlopend een materieel netto economisch belang in de securitisatie te behouden, wordt alleen geacht te zijn voldaan indien, rekening houdend met de economische realiteit van de transactie, aan beide volgende voorwaarden is voldaan:
(a) |
het behouden materieel netto economisch belang is niet onderworpen aan kredietrisicolimitering of afdekking van de behouden securitisatieposities of de behouden blootstellingen; |
(b) |
de rechten, voordelen of verplichtingen die voortvloeien uit het behouden netto economisch belang worden door de risicobehoudende partij niet geheel of gedeeltelijk verkocht, overgedragen of anderszins afgestaan. |
In afwijking van punt a) mag de risicobehoudende partij het netto economisch belang afdekken indien de afdekking niet gericht is tegen het kredietrisico van de behouden securitisatieposities of de behouden blootstellingen.
2. De risicobehoudende partij mag behouden blootstellingen of securitisatieposities gebruiken als zekerheid ten behoeve van gedekte financiering, met inbegrip van, in voorkomend geval, financieringsregelingen waarbij de rechten, voordelen of verplichtingen die voortvloeien uit het behouden netto economisch belang, geheel of gedeeltelijk worden verkocht, overgedragen of anderszins afgestaan, mits de blootstelling aan het kredietrisico van die behouden blootstellingen of securitisatieposities door dat gebruik als zekerheid niet aan een derde wordt overgedragen.
3. Lid 1, punt b), is niet van toepassing in de volgende gevallen:
(a) |
in geval van insolventie van de risicobehoudende partij; |
(b) |
wanneer de risicobehoudende partij, om juridische redenen waarop zij of haar aandeelhouders geen invloed hebben, niet in staat is te blijven optreden als risicobehoudende partij; |
(c) |
in geval van risicobehoud op geconsolideerde basis als bedoeld in artikel 14. |
Artikel 13
Transacties waarvoor het risicobehoudvereiste niet van toepassing is, als bedoeld in artikel 6, lid 6, van Verordening (EU) 2017/2402
Transacties waarvoor het risicobehoudvereiste niet van toepassing is, als bedoeld in artikel 6, lid 6, van Verordening (EU) 2017/2402, omvatten securitisatieposities in de correlatiehandelsportefeuille die referentie-instrumenten zijn als bedoeld in artikel 338, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 of die in aanmerking komen voor opneming in de correlatiehandelsportefeuille.
Artikel 14
Risicobehoud op geconsolideerde basis
Gemengde financiële holdings in de zin van artikel 2, punt 15, van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (7), moederinstellingen of financiële holdings die in de Unie zijn gevestigd en voldoen aan de vereisten van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2402 op basis van hun geconsolideerde situatie overeenkomstig lid 4 van dat artikel, zorgen ervoor dat, indien de risicobehoudende partij niet langer onder het toezicht op geconsolideerde basis valt, een of meer van de overblijvende onder het toezicht op geconsolideerde basis vallende entiteiten aan het risicobehoudvereiste voldoen.
Artikel 15
Vereisten inzake de toewijzing van kasstromen en verliezen aan het behouden belang en inzake de aan de risicobehoudende partij te betalen vergoedingen
1. Risicobehoudende partijen maken geen gebruik van regelingen of ingebouwde mechanismen in de securitisatie op grond waarvan het bij initiëring behouden belang sneller zou dalen dan het overgedragen belang. Bij de toewijzing van kasstromen wordt het behouden belang niet geprioriteerd om bij voorkeur te profiteren van restitutie of afschrijving voordat het belang wordt overgedragen.
Het is toegestaan het behouden belang af te schrijven via toewijzing van kasstromen overeenkomstig de eerste alinea of via de toewijzing van verliezen waardoor het niveau van het behouden belang in de loop van de tijd feitelijk vermindert.
2. Voor de toepassing van lid 1 worden regelingen inzake vergoedingen, vast of afhankelijk van het volume of de prestaties van de gesecuritiseerde blootstellingen of de ontwikkeling van relevante marktbenchmarks, die bij prioriteit aan de risicobehoudende partij moeten worden betaald om die risicobehoudende partij te vergoeden voor bij de securitisatie verleende diensten, alleen geacht in overeenstemming te zijn met de in dat lid vastgestelde vereisten inzake risicobehoud indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
(a) |
het bedrag van de vergoedingen wordt op zakelijke basis vastgesteld, rekening houdend met vergelijkbare transacties op de markt; |
(b) |
de vergoedingen zijn gestructureerd als tegenprestatie voor het verrichten van de dienst en doen geen preferente vordering in de kasstromen van de securitisatie ontstaan waardoor het behouden belang daadwerkelijk sneller vermindert dan het overgedragen belang. Voor de toepassing van punt a) voldoet, bij ontstentenis van vergelijkbare transacties op de relevante markt, het bedrag van de vergoedingen aan het vereiste dat die vergoedingen op zakelijke basis worden vastgesteld, wanneer die vergoedingen worden vastgesteld aan de hand van verschuldigde vergoedingen bij soortgelijke transacties op andere markten, of door gebruikmaking van waarderingsmaatstaven die naar behoren rekening houden met het soort securitisatie en de verleende dienst. Aan de voorwaarden van de eerste alinea, punten a) en b), wordt niet geacht te zijn voldaan wanneer de vergoedingen in welke vorm ook, geheel of gedeeltelijk vóór de verrichting van de na de afsluiting te leveren dienst, gewaarborgd of betaalbaar zijn, en het daadwerkelijk materieel netto economisch belang na aftrek van de vergoedingen lager is dan het minimale netto economisch belang dat vereist is op grond van de risicobehoudoptie die is gekozen uit de in artikel 6, lid 3, punten a) tot en met e), van Verordening (EU) 2017/2402 vastgestelde opties. |
Artikel 16
Vervulling van het risicobehoudvereiste in securitisaties van eigen uitgegeven schuldinstrumenten
Indien een entiteit haar eigen uitgegeven schuldinstrumenten, met inbegrip van gedekte obligaties in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement en de Raad (8), securitiseert en de onderliggende blootstellingen van de securitisatie uitsluitend die eigen uitgegeven schuldinstrumenten omvatten, wordt aan het risicobehoudvereiste van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2402 geacht te zijn voldaan.
Artikel 17
Risicobehoudvereiste bij hersecuritisaties
1. Voor hersecuritisaties die op grond van artikel 8 van Verordening (EU) 2017/2402 zijn toegestaan, behoudt een risicobehoudende partij het materieel netto economisch belang met betrekking tot elk van de respectieve transactieniveaus.
2. In afwijking van lid 1 is de initiator van een hersecuritisatie niet verplicht een materieel netto economisch belang op het transactieniveau van de hersecuritisatie te behouden indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
(a) |
de initiator van de hersecuritisatie is ook de initiator en de risicobehoudende partij van de onderliggende securitisatie; |
(b) |
de hersecuritisatie wordt gedekt door een pool van blootstellingen met daarin uitsluitend blootstellingen of posities die de initiator in de onderliggende securitisatie heeft behouden boven het vereiste minimale netto economisch belang vóór de datum van initiëring van de hersecuritisatie; |
(c) |
er is geen looptijdverschil tussen de onderliggende securitisatieposities of blootstellingen en de hersecuritisatie. |
3. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 vormt de herverdeling in aangrenzende tranches door de initiator van een securitisatie van een uitgegeven tranche geen hersecuritisatie.
Artikel 18
Aan de SSPE overgedragen activa
1. Voor de toepassing van artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) 2017/2402 worden op de balans van de initiator aangehouden activa die volgens de documentatie van de securitisatie aan de toelaatbaarheidscriteria voldoen, geacht vergelijkbaar te zijn met de aan de SSPE over te dragen activa indien op het tijdstip van de keuze van de activa aan beide volgende voorwaarden is voldaan:
(a) |
de verwachte prestaties van de activa die verder op de balans moeten worden aangehouden, en van de over te dragen activa worden bepaald door soortgelijke factoren; |
(b) |
op basis van aanwijzingen, met inbegrip van in het verleden behaalde prestaties en toepasselijke modellen, kan redelijkerwijs worden verwacht dat de prestaties van de verder op de balans aan te houden activa gedurende de in artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) 2017/2402 bedoelde periode niet significant beter zullen zijn dan de prestaties van de over te dragen activa. |
2. Bij de beoordeling of de initiator aan artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) 2017/2402 heeft voldaan, wordt rekening gehouden met de vraag of hij maatregelen heeft genomen om aan dat artikel te voldoen, en met name of hij interne gedragslijnen, procedures en controles heeft ingevoerd om te voorkomen dat voor securitisatiedoeleinden systematisch of opzettelijk activa met een slechtere gemiddelde kredietkwaliteit worden gekozen dan vergelijkbare activa die hij op zijn balans heeft behouden.
3. Een initiator wordt geacht aan artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) 2017/2402 te hebben voldaan indien er na de securitisatie op zijn balans geen andere met de gesecuritiseerde blootstellingen vergelijkbare blootstellingen overblijven dan de blootstellingen die hij reeds contractueel heeft toegezegd voor securitisatie, en mits dat feit duidelijk aan de beleggers is meegedeeld.
Artikel 19
Vereiste inzake expertise van de servicer van traditionele NPE-securitisaties
1. In het geval van traditionele NPE-securitisaties worden servicers geacht deskundigheid te hebben in het servicen van blootstellingen die vergelijkbaar zijn met die welke gesecuritiseerd zijn, als bedoeld in artikel 6, lid 1, vierde alinea, van Verordening (EU) 2017/2402, indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
(a) |
de leden van het leidinggevend orgaan van de servicer en het hogere personeel, met uitzondering van de leden van het leidinggevend orgaan die belast zijn met het servicen van blootstellingen die vergelijkbaar zijn met de gesecuritiseerde blootstellingen, beschikken over voldoende kennis en vaardigheden in het servicen van deze blootstellingen; |
(b) |
het bedrijf van de servicer, of van zijn geconsolideerde groep voor boekhoudkundige of prudentiële doeleinden, heeft het servicen van blootstellingen die vergelijkbaar zijn met de gesecuritiseerde blootstellingen, gedurende ten minste vijf jaar vóór de datum van de securitisatie op zich genomen; |
(c) |
er wordt voldaan aan alle volgende punten:
|
2. Servicers staven hun beroepservaring en maken deze nader bekend om institutionele beleggers in staat te stellen te voldoen aan hun zorgvuldigheidsverplichtingen uit hoofde van artikel 5 van Verordening (EU) 2017/2402, met inachtneming van de toepasselijke vertrouwelijkheidsvereisten.
Artikel 20
Intrekking
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 625/2014 wordt ingetrokken, onverminderd artikel 43, lid 6, van Verordening (EU) 2017/2402.
Artikel 21
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 7 juli 2023.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 347 van 28.12.2017, blz. 35.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 625/2014 van de Commissie van 13 maart 2014 houdende aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen tot vaststelling van de vereisten inzake blootstellingen aan overgedragen kredietrisico voor als belegger, sponsor, initiator of oorspronkelijke kredietverstrekker optredende instellingen (PB L 174 van 13.6.2014, blz. 16)
(3) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(4) Verordening (EU) 2017/2401 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 1).
(5) Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
(6) Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).
(7) Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1).
(8) Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende de uitgifte van gedekte obligaties en het overheidstoezicht op gedekte obligaties en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG en 2014/59/EU (PB L 328 van 18.12.2019, blz. 29).
ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2023/2175/oj
ISSN 1977-0758 (electronic edition)