ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 177 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
66e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
12.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 177/1 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2023/1441 VAN DE COMMISSIE
van 10 juli 2023
houdende de nadere regeling voor procedures van de Commissie overeenkomstig Verordening (EU) 2022/2560 van het Europees Parlement en de Raad betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2022/2560 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren (1), en met name artikel 47, lid 1,
Na raadpleging van het Raadgevend Comité voor buitenlandse subsidies,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EU) 2022/2560 maakt die verordening het mogelijk buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren, te onderzoeken en te verhelpen. Er moeten specifieke regels en procedures worden vastgesteld voor o.a. het indienen van aanmeldingen op grond van de artikelen 21 en 29 van Verordening (EU) 2022/2560, het hebben van een onderhoud en het afleggen van mondelinge verklaringen krachtens de artikelen 13, 14 en 15 van Verordening (EU) 2022/2560, en het indienen van verbintenissen uit hoofde van de artikelen 25 en 31 van Verordening (EU) 2022/2560. Ook moeten de details inzake openbaarmaking en het recht van verweer van de onderzochte onderneming ingevolge artikel 42 van Verordening (EU) 2022/2560 worden vastgesteld. |
(2) |
Op grond van artikel 20 van Verordening (EU) 2022/2560 moeten personen en ondernemingen bepaalde grote concentraties waarbij aanzienlijke buitenlandse financiële bijdragen betrokken zijn, aanmelden voordat de concentratie tot stand wordt gebracht. Artikel 29 van Verordening (EU) 2022/2560 schrijft voor dat buitenlandse financiële bijdragen in het kader van aanbestedingsprocedures boven bepaalde drempels moeten worden aangemeld voordat de opdracht wordt gegund. Niet-naleving van de aanmeldingsplicht leidt er onder meer toe dat aan de persoon of onderneming geldboeten en dwangsommen kunnen worden opgelegd. Bijgevolg moeten de partijen die verantwoordelijk zijn voor de indiening van de aanmelding en de inhoud van de in de aanmelding te verstrekken informatie, nauwkeurig worden vastgesteld. |
(3) |
Het staat aan de in de artikelen 21, lid 3, en artikel 29, lid 5, van Verordening (EU) 2022/2560 bedoelde personen of ondernemingen om de Commissie volledig en nauwkeurig in te lichten over de feiten en omstandigheden die relevant zijn voor het nemen van een besluit over de aangemelde concentratie of buitenlandse financiële bijdragen in het kader van een aanbestedingsprocedure. |
(4) |
Om de aanmeldingen en de beoordeling door de Commissie te vereenvoudigen, moeten de standaardformulieren in de bijlagen bij deze verordening worden gebruikt. Zij kunnen worden vervangen door elektronische formulieren met dezelfde informatievereisten. |
(5) |
Overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Verordening (EU) 2022/2560 moet de Commissie, indien zij naar aanleiding van de voorlopige toetsing voldoende aanwijzingen heeft dat aan een onderneming een buitenlandse subsidie is verstrekt die de interne markt verstoort, een diepgaand onderzoek inleiden om nadere gegevens te verzamelen aan de hand waarvan zij het bestaan en de daadwerkelijke of potentiële verstorende effecten van de buitenlandse subsidie kan beoordelen. Er moeten regels worden vastgesteld voor de termijnen waarbinnen de onderzochte onderneming en andere personen, met inbegrip van lidstaten en het derde land dat de buitenlandse subsidie heeft toegekend, overeenkomstig artikel 40, lid 1, van Verordening (EU) 2022/2560 hun opmerkingen kunnen indienen over het besluit van de Commissie om een diepgaand onderzoek in te leiden. |
(6) |
Krachtens artikel 13, lid 7, van Verordening (EU) 2022/2560 kan de Commissie bij het verrichten van onderzoek een onderhoud hebben met elke natuurlijke persoon of rechtspersoon om informatie betreffende het onderwerp van het onderzoek te verzamelen, mits de betrokkene daarmee instemt. Gezien de noodzaak om voor juridische billijkheid en transparantie te zorgen, moet de Commissie, alvorens een onderhoud te hebben met natuurlijke personen of rechtspersonen die daarmee instemmen, die personen in kennis stellen van de rechtsgrondslag van het onderhoud. De ondervraagde personen moeten ook in kennis worden gesteld van het doel van het onderhoud en in de gelegenheid worden gesteld opmerkingen over het gedocumenteerde onderhoud te maken. De Commissie moet een termijn vaststellen waarbinnen de ondervraagde persoon haar eventuele opmerkingen over het gedocumenteerde onderhoud kan meedelen. |
(7) |
Uit hoofde van artikel 14, lid 2, punt c), en artikel 15 van Verordening (EU) 2022/2560 kan de Commissie bij het verrichten van inspecties binnen of buiten de Unie een vertegenwoordiger of personeelslid van een onderneming of ondernemingsvereniging verzoeken om toelichting bij feiten of documenten die verband houden met het voorwerp en doel van de inspectie, en om hun antwoorden te documenteren. De gedocumenteerde mondelinge verklaringen moeten ter beschikking worden gesteld van de gemachtigde vertegenwoordiger van de onderneming of ondernemingsvereniging. Indien een niet-gemachtigd personeelslid toelichting geeft, moet de onderneming of ondernemingsvereniging in de gelegenheid worden gesteld opmerkingen te maken over de gedocumenteerde toelichting. |
(8) |
Ingevolge artikel 13, lid 5, van Verordening (EU) 2022/2560 zijn de lidstaten verplicht de Commissie alle informatie te verstrekken die zij nodig heeft om op grond van die verordening onderzoeken te verrichten. Om ervoor te zorgen dat de Commissie al deze informatie in het kader van aanbestedingsprocedures tot haar beschikking heeft, moet deze verplichting ook gelden voor aanbestedende diensten of aanbestedende instanties die belast zijn met de desbetreffende aanbestedingsprocedure. |
(9) |
Om de Commissie in staat te stellen een correcte beoordeling uit te voeren — met het oog op de vaststelling van een besluit met door de onderzochte onderneming aangeboden verbintenissen om een verstoring in de interne markt te verhelpen — moeten de procedure voor het voorstellen van verbintenissen krachtens artikel 11, lid 3, van Verordening (EU) 2022/2560 en de termijnen voor het voorstellen van verbintenissen uit hoofde van de artikelen 25 en 31 van Verordening (EU) 2022/2560 worden vastgesteld. |
(10) |
Om de transparantie te waarborgen, kan de Commissie in voorkomend geval in handelingen tot afsluiting van een diepgaand onderzoek krachtens artikel 11 van Verordening (EU) 2022/2560 rapportage- en transparantieverplichtingen in de zin van artikel 7, lid 5, en artikel 8 van Verordening (EU) 2022/2560 opleggen. Deze verplichtingen moeten de Commissie in staat stellen potentiële verstoringen in de interne markt op te sporen of toezicht te houden op de uitvoering van haar krachtens Verordening (EU) 2022/2560 vastgestelde handelingen. De vorm, inhoud en procedureregels van deze verplichtingen moeten daarom worden verduidelijkt. |
(11) |
Uit hoofde van artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2022/2560 moet de onderzochte onderneming, overeenkomstig het beginsel van eerbiediging van het recht van verweer, in de gelegenheid worden gesteld om — voordat de Commissie een besluit krachtens artikel 11, 12, 17, 18, 25, lid 3, 26, 31 of 33 van Verordening (EU) 2022/2560 vaststelt — opmerkingen te maken over alle gronden waarop de Commissie voornemens is haar besluit vast te stellen. Overeenkomstig artikel 42, lid 4, van Verordening (EU) 2022/2560 moet worden vastgesteld in hoeverre een onderzochte onderneming toegang tot het dossier van de Commissie moet krijgen. Hoewel de onderzochte onderneming altijd het recht moet hebben van de Commissie de niet-vertrouwelijke versies van alle in de gronden genoemde documenten te verkrijgen, moet een beperkt aantal gespecificeerde externe juridische of economische adviseurs of externe technische deskundigen namens de onderzochte onderneming toegang krijgen tot alle documenten in het dossier van de Commissie, zonder enige weglating, onder voorwaarden die in een besluit van de Commissie moeten worden opgenomen. Deze toegang moet in bepaalde situaties worden beperkt, onder meer wanneer openbaarmaking van bepaalde documenten schade zou berokkenen aan de verstrekker ervan of wanneer andere belangen prevaleren. |
(12) |
Op grond van artikel 42, lid 4, van Verordening (EU) 2022/2560 moet de Commissie bij het verlenen van toegang tot het dossier de bescherming van bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie waarborgen. Er moeten daarom nadere regels worden vastgesteld op grond waarvan de Commissie personen en ondernemingen die informatie, met inbegrip van documenten, indienen of hebben ingediend, kan vragen bedrijfsgeheimen of vertrouwelijke informatie te identificeren in hun indiening of met betrekking tot informatie in een samenvatting of besluit, en op grond waarvan zij een besluit kan nemen over de behandeling van bepaalde informatie in geval van onenigheid over de vertrouwelijkheid. |
(13) |
Aangezien aanmeldingen de in Verordening (EU) 2022/2560 vastgestelde wettelijke termijnen doen ingaan, moet ook worden bepaald aan welke voorwaarden deze wettelijke termijnen moeten voldoen en op welk tijdstip aanmeldingen ingaan. Met name moeten het begin en einde van die termijnen en de omstandigheden waaronder deze termijnen worden opgeschort, worden vastgesteld. |
(14) |
De toezending van documenten aan en door de Commissie moet in beginsel via digitale middelen gebeuren, rekening houdend met de ontwikkelingen op het gebied van informatie- en communicatietechnologie en de milieuvoordelen van die toezending. Uit hoofde van artikel 47, lid 1, punten a), b) en h), van Verordening (EU) 2022/2560 moet dit met name gelden voor aanmeldingen, antwoorden op informatieverzoeken, opmerkingen over de gronden waarop de Commissie voornemens is een aan de onderzochte onderneming gericht besluit vast te stellen, en door de aanmeldende partijen aangeboden verbintenissen. |
(15) |
Ter wille van de transparantie en de rechtszekerheid moet deze verordening in werking treden voordat Verordening (EU) 2022/2560 van toepassing wordt, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
Overeenkomstig artikel 47, lid 1, van Verordening (EU) 2022/2560 worden bij deze verordening nadere regelingen vastgesteld met betrekking tot:
1) |
de vorm, inhoud en procedureregels voor de aanmelding van concentraties; |
2) |
de vorm, inhoud en procedureregels voor de aanmelding van buitenlandse financiële bijdragen en de verklaring van afwezigheid van buitenlandse financiële bijdragen in het kader van aanbestedingsprocedures; |
3) |
procedureregels voor mondelinge verklaringen overeenkomstig artikel 13, lid 7, artikel 14, lid 2, punt c), en artikel 15 van Verordening (EU) 2022/2560; |
4) |
nadere regels inzake openbaarmaking, toegang tot het dossier en vertrouwelijke informatie overeenkomstig de artikelen 42 en 43 van Verordening (EU) 2022/2560; |
5) |
de vorm, inhoud en procedureregels voor transparantievereisten; |
6) |
nadere regels voor de berekening van termijnen; |
7) |
de procedureregels en termijnen om verbintenissen voor te stellen op grond van de artikelen 25 en 31 van Verordening (EU) 2022/2560. |
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) |
“aanmeldende partijen” met het oog op aanmeldingen van concentraties: personen of ondernemingen die uit hoofde van artikel 21, lid 3, van Verordening (EU) 2022/2560 verplicht zijn een aanmelding in te dienen; |
2) |
“andere betrokken personen” met het oog op aanmeldingen van concentraties: andere bij de voorgenomen concentratie betrokken personen dan de aanmeldende partijen, zoals de verkoper en de onderneming die of het deel van de onderneming dat het doel van de concentratie is; |
3) |
“aanmeldende partijen” met het oog op aanmeldingen en verklaringen inzake buitenlandse financiële bijdragen in openbare aanbestedingen: alle ondernemers, combinaties van ondernemers, hoofdonderaannemers en hoofdleveranciers die overeenkomstig artikel 29, lid 5, van Verordening (EU) 2022/2560 onder de aanmeldingsplicht vallen; |
4) |
“werkdagen”: alle dagen met uitzondering van zaterdagen, zondagen en vakantiedagen van de Commissie zoals bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
HOOFDSTUK II
AANMELDINGEN
Artikel 3
Tot indiening van aanmeldingen en verklaringen gerechtigden
1. Aanmeldingen van concentraties uit hoofde van artikel 21 van Verordening (EU) 2022/2560 worden ingediend door de in artikel 2, punt 1, bedoelde aanmeldende partijen. Elke aanmeldende partij is verantwoordelijk voor de juistheid van de informatie die zij verstrekt.
2. Aanmeldingen en verklaringen in aanbestedingsprocedures worden door de ondernemer of, in het geval van combinaties van ondernemers, hoofdonderaannemers en hoofdleveranciers, de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EU) 2022/2560 bedoelde hoofdaannemer of hoofdconcessiehouder, ingediend bij de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie namens zichzelf en namens alle aanmeldende partijen als bedoeld in artikel 2, punt 3. Elke aanmeldende partij is alleen verantwoordelijk voor de juistheid van de informatie in verband met de buitenlandse financiële bijdragen die haar zijn toegekend.
3. Wanneer daartoe gemachtigde externe vertegenwoordigers van personen of ondernemingen de aanmeldingen of verklaringen ondertekenen, tonen zij hun vertegenwoordigingsbevoegdheid met schriftelijke bewijsstukken aan.
Artikel 4
Voorafgaande aanmelding van concentraties
1. Voor het indienen van aanmeldingen van concentraties uit hoofde van artikel 21 van Verordening (EU) 2022/2560 wordt gebruikgemaakt van het formulier voor het aanmelden van concentraties in bijlage I. Gezamenlijke aanmeldingen uit hoofde van artikel 21, lid 3, van Verordening (EU) 2022/2560 worden op één formulier ingediend.
2. Het formulier voor het aanmelden van concentraties en alle relevante ondersteunende documenten worden overeenkomstig artikel 25 bij de Commissie ingediend.
3. Aanmeldingen worden in een van de officiële talen van de Unie ingediend. Tenzij de Commissie en de aanmeldende partijen anders overeenkomen, is de taal van de aanmelding ook de taal van de procedure en van eventuele latere administratieve procedures voor de Commissie ingevolge Verordening (EU) 2022/2560 die betrekking hebben op dezelfde concentratie. De ondersteunende documenten worden in de oorspronkelijke taal ervan ingediend. Wanneer de oorspronkelijke taal van een document niet een van de officiële talen van de Unie is, wordt een vertaling in de taal van de procedure bijgevoegd.
4. De Commissie kan een aanmeldende partij op schriftelijk verzoek ontheffing verlenen van de verplichting om informatie, met inbegrip van documenten, in het aanmeldingsformulier van bijlage I te verstrekken, of van andere op het aanmeldingsformulier vastgestelde vereisten met betrekking tot deze informatie.
5. De Commissie bevestigt de aanmeldende partijen onverwijld schriftelijk de ontvangst van de aanmelding en van het antwoord op een door haar krachtens artikel 6, leden 2 en 3, gezonden brief.
Artikel 5
Aanmeldingen en verklaringen van buitenlandse financiële bijdragen in het kader van aanbestedingsprocedures
1. Aanmeldingen van buitenlandse financiële bijdragen in het kader van aanbestedingsprocedures worden overeenkomstig artikel 29, lid 1, van Verordening (EU) 2022/2560 ingediend bij de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie die belast is met de desbetreffende aanbestedingsprocedure, met behulp van het formulier in bijlage II op één formulier dat informatie bevat over alle aanmeldende partijen die betrokken zijn bij één inschrijving of verzoek tot deelname.
2. Wanneer derde landen in de voorbije drie jaar geen aan te melden buitenlandse financiële bijdragen hebben toegekend aan de aanmeldende partijen in aanbestedingsprocedures die voldoen aan de drempels van artikel 28, lid 1, punt a), en artikel 28, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2560, moeten die partijen in plaats van een aanmelding een verklaring indienen. De verklaring moet op één formulier, op de in punt 7 van de inleiding en rubriek 7 van bijlage II voorgeschreven wijze, worden ingediend bij de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie die belast is met de desbetreffende aanbestedingsprocedure. Overeenkomstig artikel 4, lid 3, en artikel 29, lid 1, van Verordening (EU) 2022/2560 hoeven buitenlandse financiële bijdragen waarvan het totale bedrag per derde land lager is dan het bedrag aan de-minimissteun in de zin van artikel 3, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1407/2013 in de periode van drie opeenvolgende jaren voorafgaand aan de verklaring, niet in de verklaring te worden vermeld.
3. De aanmelding, met inbegrip van alle relevante ondersteunende documenten, of de verklaring wordt overeenkomstig artikel 26 door de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie aan de Commissie toegezonden.
4. Aanmeldingen en verklaringen worden in een van de officiële talen van de Unie bij de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie ingediend. Tenzij de Commissie en de aanmeldende partijen anders overeenkomen, is de taal van de aanmelding of verklaring ook de taal van de procedure en van eventuele latere administratieve procedures voor de Commissie krachtens Verordening (EU) 2022/2560 die betrekking hebben op dezelfde aanbestedingsprocedure. De ondersteunende documenten worden in de oorspronkelijke taal ervan ingediend. Wanneer de oorspronkelijke taal van een document niet een van de officiële talen van de Unie is, wordt een vertaling in de taal van de procedure bijgevoegd.
5. De Commissie kan een aanmeldende partij op schriftelijk verzoek, en na kennisgeving aan de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie die belast is met de aanbestedingsprocedure, ontheffing verlenen van de verplichting om informatie, met inbegrip van documenten, in het aanmeldingsformulier van bijlage II te verstrekken, of van andere op het aanmeldingsformulier vastgestelde vereisten met betrekking tot deze informatie.
6. De Commissie bevestigt de met de aanbestedingsprocedure belaste aanbestedende dienst of aanbestedende instantie onverwijld schriftelijk de ontvangst van de aanmelding of verklaring en van het antwoord op een door haar uit hoofde van artikel 7, leden 1 en 3, gezonden brief, waarbij de aanmeldende partijen of hun gemachtigde externe vertegenwoordigers een kopie van de bevestiging krijgen.
Artikel 6
Datum van de aanmelding in concentraties
1. Ingevolge artikel 24, lid 1, van Verordening (EU) 2022/2560 geldt de datum waarop de Commissie een volledige aanmelding ontvangt, als datum van de aanmelding.
2. Wanneer de Commissie vaststelt dat de in de aanmelding vervatte informatie, met inbegrip van documenten, onvolledig is, stelt zij de aanmeldende partijen of hun gemachtigde externe vertegenwoordigers daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. In dat geval geldt de datum waarop de Commissie de volledige informatie ontvangt, als datum van de aanmelding.
3. Na de aanmelding verstrekken de aanmeldende partijen de Commissie onverwijld eventuele relevante informatie, met inbegrip van substantiële veranderingen in de feiten, die de aanmeldende partijen hadden moeten aanmelden indien die informatie op het tijdstip van de aanmelding bij hen bekend was geweest of had moeten zijn. Wanneer die informatie significante gevolgen kan hebben voor de beoordeling van de aangemelde concentratie door de Commissie, kan de Commissie oordelen dat de aanmelding pas geldig wordt op de datum waarop zij de desbetreffende informatie ontvangt. De Commissie stelt de aanmeldende partijen of hun vertegenwoordigers hiervan onverwijld schriftelijk in kennis.
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt de aanmelding als onvolledig beschouwd als er onjuiste of misleidende informatie is verstrekt.
Artikel 7
Datum van aanmeldingen en verklaringen van buitenlandse financiële bijdragen in het kader van aanbestedingsprocedures
1. In aanbestedingsprocedures in de zin van artikel 27 van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) geldt de datum waarop de Commissie een aanmelding of verklaring ontvangt, als datum van de aanmelding of verklaring. In meerfasige aanbestedingsprocedures worden aanmeldingen of verklaringen die bij het indienen van het verzoek tot deelname worden ingediend, alsook de bijgewerkte aanmeldingen of bijgewerkte verklaringen die krachtens artikel 29, lid 1, laatste zin, van Verordening (EU) 2022/2560 bij het indienen van de definitieve inschrijving wordt ingediend, geldig op de datum waarop zij door de Commissie worden ontvangen. Wanneer de Commissie echter vaststelt dat de in de ontvangen aanmelding of verklaring vervatte informatie, met inbegrip van documenten, onvolledig is, stelt zij de aanmeldende partijen of hun gemachtigde externe vertegenwoordigers daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. In dat geval geldt de datum waarop de Commissie de krachtens artikel 29, lid 4, van Verordening (EU) 2022/2560 volledige informatie ontvangt, als datum van de aanmelding of verklaring.
2. Wanneer de desbetreffende aanbestedende dienst of aanbestedende instantie haar rechten uit hoofde van artikel 56, lid 3, van Richtlijn 2014/24/EU of artikel 76, lid 4, van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) uitoefent om krachtens artikel 29, lid 1, laatste zin, en artikel 29, lid 3, van Verordening (EU) 2022/2560 om verduidelijkingen te vragen over de aanmelding, verklaring, bijgewerkte aanmelding of bijgewerkte verklaring, en besluit de inschrijving of het verzoek tot deelname af te wijzen wegens gebrek aan verduidelijkingen indien deze niet naar behoren zijn verstrekt, wordt de aanmelding of verklaring geacht niet te hebben plaatsgevonden of aan de Commissie te zijn doorgeleid.
3. Na de indiening van een aanmelding, verklaring, bijgewerkte aanmelding of bijgewerkte verklaring verstrekken de aanmeldende partijen de Commissie onverwijld eventuele relevante nieuwe informatie, met inbegrip van veranderingen in de feiten, die de aanmeldende partijen hadden moeten aanmelden indien die informatie op het tijdstip van de indiening van de volledige aanmelding of verklaring of bijgewerkte aanmelding of verklaring bij hen bekend was geweest of had moeten zijn. Wanneer die informatie significante gevolgen kan hebben voor de beoordeling door de Commissie, kan de Commissie oordelen dat de aanmelding, verklaring, bijgewerkte aanmelding of bijgewerkte verklaring pas geldig wordt op de datum waarop zij de desbetreffende informatie ontvangt. De Commissie stelt de aanmeldende partijen van een aanmelding in het kader van aanbestedingsprocedures of hun externe vertegenwoordigers, alsmede de betrokken aanbestedende dienst of aanbestedende instantie, onverwijld schriftelijk in kennis van de datum van de aanmelding.
4. Voor de toepassing van dit artikel, en onverminderd de artikelen 17, 29 en 33 van Verordening (EU) 2022/2560, wordt de aanmelding als onvolledig beschouwd als er onjuiste of misleidende informatie is verstrekt.
HOOFDSTUK III
ONDERZOEK DOOR DE COMMISSIE
Artikel 8
Termijn voor het indienen van opmerkingen na de opening van een diepgaand onderzoek
1. Wanneer de Commissie uit hoofde van artikel 10, lid 3, van Verordening (EU) 2022/2560 een diepgaand onderzoek opent, wordt de termijn waarbinnen de onderzochte onderneming, andere natuurlijke personen of rechtspersonen, lidstaten en het derde land dat de buitenlandse subsidie heeft toegekend, hun opmerkingen schriftelijk kunnen indienen, vastgesteld door de Commissie. Deze termijn is meestal niet langer dan één maand vanaf de datum waarop de onderzochte onderneming in kennis is gesteld van het besluit of, in alle andere gevallen, vanaf de datum van bekendmaking van de samenvatting van het besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie. Opmerkingen worden ingediend overeenkomstig de artikelen 25 en 26.
2. In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Commissie de in lid 1 vastgestelde termijn verlengen.
3. Indien er sprake is van vertrouwelijke informatie, verstrekt de indiener tegelijk met de vertrouwelijke versie een niet-vertrouwelijke versie van de opmerkingen.
Artikel 9
Onderhoud
1. Wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 13, lid 7, van Verordening (EU) 2022/2560 een onderhoud heeft met een persoon, vermeldt de Commissie aan het begin van het onderhoud de rechtsgrondslag en het doel van het onderhoud en deelt zij de ondervraagde persoon mee dat zij het onderhoud zal documenteren.
2. Een op grond van artikel 13, lid 7, van Verordening (EU) 2022/2560 gevoerd onderhoud kan in elke vorm worden gedocumenteerd.
3. De ondervraagde persoon krijgt een kopie van de gedocumenteerde versie van het onderhoud, zodat hij daarover opmerkingen kan maken binnen een door de Commissie vastgestelde termijn.
Artikel 10
Mondelinge verklaringen tijdens inspecties
1. Wanneer door de Commissie gemachtigde functionarissen of andere begeleidende personen gemachtigde externe vertegenwoordigers of personeelsleden van een onderneming of ondernemingsvereniging krachtens artikel 14, lid 2, punt c), of artikel 15 van Verordening (EU) 2022/2560 om toelichting verzoeken, kunnen die toelichtingen in elke vorm worden gedocumenteerd.
2. Na de inspectie krijgt de betrokken onderneming of ondernemersvereniging een kopie van de uit hoofde van lid 1 opgestelde documentatie.
3. Wanneer een personeelslid van een onderneming of ondernemingsvereniging dat niet door de onderneming of ondernemingsvereniging is of was gemachtigd om namens de onderneming of ondernemingsvereniging toelichting te geven, de Commissie toelichting heeft gegeven, stelt de Commissie een termijn vast waarbinnen deze onderneming of ondernemingsvereniging de Commissie eventuele wijzigingen kan meedelen die moeten worden aangebracht in de door dat personeelslid gegeven toelichtingen. De wijzigingen worden toegevoegd aan de krachtens lid 1 gedocumenteerde toelichting.
Artikel 11
Informatie van de aanbestedende diensten en aanbestedende instanties die belast zijn met aanbestedingsprocedures
1. De verplichting van de lidstaten ingevolge artikel 13, lid 5, van Verordening (EU) 2022/2560 om de Commissie op haar verzoek alle informatie te verstrekken die zij nodig heeft om krachtens Verordening (EU) 2022/2560 onderzoeken te verrichten, geldt met name voor de aanbestedende diensten en aanbestedende instanties die belast zijn met de desbetreffende aanbestedingsprocedures die over voor het onderzoek relevante informatie beschikken.
2. De betrokken aanbestedende dienst of aanbestedende instantie zendt de Commissie samen met de aanmelding kopieën van de documenten toe die bij het opstellen van de aanbestedingsstukken zijn gebruikt, met inbegrip van, indien beschikbaar, onderzoek en de interne begroting voor de aanbesteding, alsmede kopieën van andere documenten die de betrokken aanbestedende dienst of aanbestedende instantie mogelijk van cruciaal belang acht voor het onderzoek. Wanneer de aanmeldende partijen uit hoofde van rubriek 4 van bijlage II informatie verstrekken, zendt de betrokken aanbestedende dienst of aanbestedende instantie ook kopieën van alle ingediende inschrijvingen met betrekking tot de betrokken aanbestedingsprocedure door. Wanneer de inschrijvingen op het tijdstip van de aanmelding nog niet zijn ingediend of niet beschikbaar zijn, worden er kopieën aan de Commissie toegezonden zodra zij beschikbaar komen. Wanneer de betrokken aanbestedende dienst of aanbestedende instantie geen kopieën van alle voor het onderzoek relevante documenten aan de Commissie toezendt of kan toezenden, verzoekt de Commissie die dienst of instantie een kopie toe te zenden van het specifieke document dat relevant is voor het onderzoek van de Commissie.
Artikel 12
Indiening van informatie over onrechtmatig voordelige inschrijvingen
1. De op het formulier in bijlage II vermelde motiveringen en bijbehorende ondersteunende documenten met betrekking tot de beoordeling van de onrechtmatig voordelige aard van een inschrijving worden, voor zover zij niet reeds krachtens artikel 29 van Verordening (EU) 2022/2560 door de aanmeldende partijen in hun aanmelding zijn ingediend, overeenkomstig de in artikel 8 vermelde termijnen en vorm bij de Commissie ingediend, en kunnen tijdens de voorlopige toetsing worden ingediend.
2. Wanneer de aanmeldende partijen besluiten gebruik te maken van de mogelijkheid om motiveringen in te dienen, voegen zij daarbij alle bijbehorende, in het formulier van bijlage II vermelde ondersteunende documenten om hun motiveringen te staven.
3. Wanneer de onderzochte onderneming ondersteunende documenten verstrekt, geeft zij aan welke informatie zij vertrouwelijk acht, motiveert zij deze vertrouwelijkheidsclaim en verstrekt zij een afzonderlijke, niet-vertrouwelijke versie.
HOOFDSTUK IV
VERBINTENISSEN, TRANSPARANTIE EN RAPPORTAGE
Artikel 13
Termijnen voor het indienen van verbintenissen in het kader van aangemelde concentraties
1. Met betrekking tot concentraties die op grond van artikel 21 van Verordening (EU) 2022/2560 bij de Commissie zijn aangemeld, worden verbintenissen die krachtens artikel 25, lid 3, punt a), van Verordening (EU) 2022/2560 met het oog op de vaststelling van een besluit worden aangeboden, uiterlijk 65 werkdagen na de datum waarop het diepgaande onderzoek uit hoofde van artikel 25, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2560 is ingeleid, bij de Commissie ingediend.
2. Wanneer ingevolge artikel 24, lid 4, van Verordening (EU) 2022/2560 de termijn voor het vaststellen van een besluit op grond van artikel 25, lid 3, van die verordening wordt verlengd, wordt de termijn van 65 werkdagen voor het indienen van verbintenissen automatisch met hetzelfde aantal werkdagen verlengd.
3. In uitzonderlijke omstandigheden kan de Commissie verbintenissen in overweging nemen die na het verstrijken van de in dit artikel vastgestelde indieningstermijn zijn aangeboden. Bij haar besluit of zij in dergelijke omstandigheden aangeboden verbintenissen in overweging neemt, houdt de Commissie er in het bijzonder rekening mee dat de comitéprocedure als bedoeld in artikel 48, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2560 in acht moet worden genomen.
Artikel 14
Termijnen voor het indienen van verbintenissen in onderzoeken in het kader van aanbestedingsprocedures
1. Met betrekking tot buitenlandse financiële bijdragen die op grond van artikel 29, lid 1, van Verordening (EU) 2022/2560 bij de Commissie zijn aangemeld in het kader van aanbestedingsprocedures, worden verbintenissen die krachtens artikel 31, lid 1, van Verordening (EU) 2022/2560 door de betrokken ondernemers worden aangeboden, uiterlijk vijftig werkdagen na de datum waarop het diepgaande onderzoek is ingeleid, bij de Commissie ingediend. Afhankelijk van de omvang ervan, en na raadpleging van de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie, kunnen de door de Commissie ontvangen verbintenissen worden beschouwd als een naar behoren gemotiveerd uitzonderlijk geval op basis waarvan de termijn voor het vaststellen van een besluit tot afsluiting van het diepgaande onderzoek in de zin van artikel 30, lid 5, van Verordening (EU) 2022/2560 kan worden verlengd.
2. In uitzonderlijke omstandigheden kan de Commissie verbintenissen in overweging nemen die na het verstrijken van de in lid 1 vastgestelde termijn zijn aangeboden. Bij haar besluit of zij in dergelijke omstandigheden aangeboden verbintenissen in overweging neemt, houdt de Commissie er in het bijzonder rekening mee dat de comitéprocedure als bedoeld in artikel 48, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2560 in acht moet worden genomen.
Artikel 15
Procedure voor het indienen van verbintenissen
1. De door de onderzochte onderneming aangeboden verbintenissen worden overeenkomstig artikel 25 bij de Commissie ingediend met het oog op een besluit krachtens artikel 25, lid 3, punt a), van Verordening (EU) 2022/2560, of overeenkomstig artikel 26 met het oog op een besluit krachtens artikel 31, lid 1, van Verordening (EU) 2022/2560.
2. Wanneer de onderzochte onderneming verbintenissen aanbiedt, geeft zij tegelijkertijd aan welke informatie zij vertrouwelijk acht, motiveert zij deze vertrouwelijkheidsclaim naar behoren en verstrekt zij een afzonderlijke niet-vertrouwelijke versie van de verbintenissen.
3. In procedures op grond van de hoofdstukken 3 en 4 van Verordening (EU) 2022/2560 worden verbintenissen ondertekend door de aanmeldende partijen en eventuele andere betrokken personen aan wie door de verbintenissen verplichtingen worden opgelegd.
Artikel 16
Transparantie en rapportage
In voorkomend geval kan de Commissie bij besluit na een diepgaand onderzoek op grond van artikel 11 van Verordening (EU) 2022/2560 een onderneming krachtens artikel 7, lid 5, en artikel 8 van Verordening (EU) 2022/2560 transparantie- en rapportageverplichtingen opleggen. Dergelijke verplichtingen kunnen betrekking hebben op het verstrekken van informatie over een van de volgende situaties:
a) |
buitenlandse financiële bijdragen die zijn ontvangen gedurende een bepaalde periode die ingaat op de dag volgende op de datum van vaststelling van het besluit waarbij de verplichting wordt opgelegd; |
b) |
de deelname aan concentraties of aanbestedingsprocedures (wanneer de onderzochte onderneming een inschrijving in het kader van een openbare procedure of een verzoek tot deelname aan een meerfasige aanbestedingsprocedure indient) gedurende een bepaalde periode die ingaat op de dag volgende op de datum van vaststelling van het besluit waarbij de verplichting wordt opgelegd; |
c) |
de uitvoering van een besluit met verbintenissen dat uit hoofde van artikel 11, lid 3, artikel 25, lid 3, punt a), of artikel 31, lid 1, van Verordening (EU) 2022/2560 is vastgesteld, van een besluit met herstelmaatregelen dat uit hoofde van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2560 is vastgesteld, van een besluit dat een concentratie verbiedt dat uit hoofde van artikel 25, lid 3, punt c), van Verordening (EU) 2022/2560 is vastgesteld, of van een besluit dat de gunning van de opdracht verbiedt dat uit hoofde van artikel 31, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2560 is vastgesteld. |
HOOFDSTUK V
INDIENING VAN OPMERKINGEN
Artikel 17
Indiening van opmerkingen
1. Wanneer de Commissie de onderzochte onderneming krachtens artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2022/2560 in kennis stelt van de gronden waarop zij voornemens is haar besluit vast te stellen, stelt zij een termijn van ten minste tien werkdagen vast waarbinnen die onderneming schriftelijke opmerkingen kan indienen. De Commissie is niet verplicht rekening te houden met schriftelijke opmerkingen die zij na het verstrijken van die termijn ontvangt.
2. De onderzochte onderneming dient eventuele opmerkingen en eventuele relevante documenten ter staving van de in die opmerkingen vermelde feiten overeenkomstig artikel 25 en artikel 26 schriftelijk bij de Commissie in.
3. Wanneer de Commissie op grond van artikel 42, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2560 een voorlopig besluit inzake voorlopige maatregelen neemt, stelt zij een termijn vast waarbinnen de onderzochte onderneming schriftelijke opmerkingen over dat besluit kan indienen. Zodra de onderzochte onderneming haar opmerkingen heeft ingediend, neemt de Commissie een definitief besluit inzake de voorlopige maatregelen waarbij zij het voorlopige besluit intrekt, wijzigt of bevestigt. Wanneer de onderzochte onderneming binnen de door de Commissie gestelde termijn geen schriftelijke opmerkingen heeft ingediend, wordt het voorlopige besluit bij het verstrijken van die termijn definitief.
4. In voorkomend geval kan de Commissie, op met redenen omkleed verzoek van de onderzochte onderneming vóór het verstrijken van de oorspronkelijke termijn, de overeenkomstig de leden 1 en 3 vastgestelde termijnen verlengen.
HOOFDSTUK VI
GEBRUIK VAN INFORMATIE EN BEHANDELING VAN VERTROUWELIJKE INFORMATIE
Artikel 18
Gebruik van informatie door de Commissie
1. Krachtens artikel 43, lid 1, van Verordening (EU) 2022/2560 kan een informatieverstrekker ermee instemmen dat de Commissie de op grond van die verordening verkregen informatie mag gebruiken voor andere doeleinden dan die waarvoor de informatie oorspronkelijk door de Commissie werd verkregen.
2. Indien de informatieverstrekker de Commissie krachtens artikel 43, lid 1, van Verordening (EU) 2022/2560 ontheffing verleent, geeft hij aan welke specifieke informatie mag worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarvoor de informatie werd verkregen, en motiveert hij waarom die informatie relevant zou zijn voor die andere doeleinden, onder meer bij de toepassing van andere handelingen van de Unie.
3. Indien de Commissie de informatieverstrekker krachtens artikel 43, lid 1, van Verordening (EU) 2022/2560 verzoekt een ontheffing te verlenen, specificeert de Commissie de informatie waarop dat verzoek betrekking heeft en de doeleinden waarvoor zij voornemens is die informatie te gebruiken. Het gebruik van die informatie door de Commissie gaat niet verder dan de door de Commissie aangegeven en door de verstrekker goedgekeurde doeleinden.
Artikel 19
Identificatie en bescherming van vertrouwelijke gegevens
1. Tenzij anders bepaald in artikel 20 van deze verordening en artikel 42 van Verordening (EU) 2022/2560 en onverminderd lid 6, maakt de Commissie informatie — met inbegrip van documenten — voor zover die bedrijfsgeheimen of anderszins vertrouwelijke informatie bevat, niet openbaar of toegankelijk.
2. Wanneer de Commissie uit hoofde van artikel 13 van Verordening (EU) 2022/2560 om informatie verzoekt, uit hoofde van artikel 13, lid 7, van Verordening (EU) 2022/2560 een onderhoud met een persoon heeft of overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van Verordening (EU) 2022/2560 tijdens inspecties om een mondelinge toelichting vraagt, stelt zij de desbetreffende personen, ondernemingen of ondernemingsverenigingen ervan in kennis dat zij, door de Commissie informatie te verstrekken, ermee instemmen dat op grond van artikel 20 toegang tot deze informatie kan worden verleend. Indien de Commissie anderszins informatie van informatieverstrekkers ontvangt, stelt zij deze informatieverstrekkers ervan in kennis dat op grond van artikel 20 toegang tot de door hen verstrekte informatie kan worden verleend.
3. Onverminderd de artikelen 8 en 15 kan de Commissie binnen een bepaalde termijn eisen dat informatieverstrekkers die uit hoofde van Verordening (EU) 2022/2560 documenten of andere informatie verstrekken:
a) |
aangeven welke documenten, delen van documenten of andere informatie volgens hen bedrijfsgeheimen of andere vertrouwelijke informatie bevatten; |
b) |
aangeven ten aanzien van welke personen deze documenten of andere informatie als vertrouwelijk worden beschouwd; |
c) |
hun beweringen inzake bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie voor elk document of deel van een document of andere informatie staven; |
d) |
de Commissie een niet-vertrouwelijke versie van de documenten, delen van documenten of andere informatie verstrekken waarin de bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie op duidelijke en begrijpelijke wijze zijn weggelaten; |
e) |
een beknopte, niet-vertrouwelijke en duidelijke beschrijving van elk stuk weggelaten informatie verstrekken. |
4. De Commissie eist van een onderzochte onderneming dat zij binnen een bepaalde termijn aangeeft welke delen van een samenvatting uit hoofde van artikel 40 van Verordening (EU) 2022/2560 of van een besluit ingevolge de artikelen 11, 25 en 31 van Verordening (EU) 2022/2560 volgens haar bedrijfsgeheimen of andere vertrouwelijke informatie bevatten alvorens de samenvatting of het besluit wordt bekendgemaakt. Wanneer informatie als bedrijfsgeheimen of andere vertrouwelijke informatie wordt aangemerkt, geeft de onderzochte onderneming de redenen daarvoor op binnen de door de Commissie gestelde termijn.
5. Wanneer een informatieverstrekker of onderzochte onderneming niet aangeeft welke informatie hij/zij overeenkomstig de leden 3 en 4 vertrouwelijk acht, kan de Commissie ervan uitgaan dat de betrokken informatie geen vertrouwelijke informatie bevat.
6. Indien de Commissie van oordeel is dat bepaalde informatie waarvan door een informatieverstrekker of de onderzochte onderneming wordt beweerd dat zij vertrouwelijk is, openbaar mag worden gemaakt, hetzij omdat deze informatie geen bedrijfsgeheimen of andere vertrouwelijke informatie bevat, hetzij omdat er een hoger belang is bij de openbaarmaking, stelt de Commissie de informatieverstrekker of de onderzochte onderneming ervan in kennis dat zij voornemens is die informatie openbaar te maken. Indien de informatieverstrekker of onderzochte onderneming binnen vijf werkdagen nadat hij/zij in kennis is gesteld van het voornemen van de Commissie bezwaar maakt, kan de Commissie een besluit vaststellen waarin de datum wordt gespecificeerd waarna de informatie openbaar zal worden gemaakt of, in het geval van lid 4, in de samenvatting of het besluit zal worden bekendgemaakt. Dit mag niet eerder geschieden dan vijf werkdagen na de datum van kennisgeving van het besluit van de Commissie. Het besluit wordt ter kennis gebracht van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon.
7. Dit artikel belet de Commissie niet om voor zover nodig informatie te gebruiken en openbaar te maken waaruit blijkt dat er sprake is van een verstorende buitenlandse subsidie.
HOOFDSTUK VII
TOEGANG TOT HET DOSSIER
Artikel 20
Toegang tot het dossier van de Commissie en gebruik van documenten
1. Nadat de Commissie de onderzochte onderneming in kennis heeft gesteld van de gronden waarop de Commissie voornemens is een besluit vast te stellen, kan de onderzochte onderneming krachtens artikel 42, lid 4, van Verordening (EU) 2022/2560 om toegang tot het dossier van de Commissie verzoeken.
2. Het recht op toegang tot het dossier van de Commissie geldt niet voor:
a) |
interne documenten van de Commissie; |
b) |
interne documenten van de autoriteiten van lidstaten of van derde landen, met inbegrip van mededingingsautoriteiten en aanbestedende diensten of aanbestedende instanties; |
c) |
correspondentie tussen de Commissie en de autoriteiten van lidstaten of van derde landen, met inbegrip van mededingingsautoriteiten en aanbestedende diensten of aanbestedende instanties; |
d) |
correspondentie tussen de autoriteiten van lidstaten onderling en tussen lidstaten en derde landen. |
3. Bij het verlenen van toegang tot het dossier verstrekt de Commissie de onderzochte onderneming een niet-vertrouwelijke versie van alle documenten die worden genoemd in de gronden waarop de Commissie voornemens is een besluit vast te stellen.
4. Onverminderd de leden 2 en 5 verleent de Commissie ook toegang tot alle documenten in haar dossier, zonder weglatingen om redenen van vertrouwelijkheid, onder voorwaarden voor openbaarmaking die zij in een besluit vaststelt. De voorwaarden voor openbaarmaking worden vastgesteld overeenkomstig het volgende:
a) |
toegang tot de in dit lid bedoelde documenten wordt slechts verleend aan een beperkt aantal gespecificeerde externe juridische en economische adviseurs en externe technische deskundigen, die door de onderzochte onderneming zijn aangesteld en van wie de namen vooraf aan de Commissie zijn meegedeeld; |
b) |
de gespecificeerde externe juridische en economische adviseurs en externe technische deskundigen moeten ondernemingen of werknemers van ondernemingen zijn of zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van werknemers van ondernemingen. Zij zijn allemaal gebonden aan de voorwaarden voor openbaarmaking; |
c) |
personen op de lijst van gespecificeerde externe juridische en economische adviseurs en externe technische deskundigen hebben op de datum van het besluit van de Commissie inzake de voorwaarden van openbaarmaking geen dienstbetrekking of leidinggevende functie bij de onderzochte onderneming en bevinden zich op die datum ook niet in een situatie die vergelijkbaar is met die van een werknemer of leidinggevende van de onderzochte onderneming. Indien gespecificeerde externe juridische of economische adviseurs of externe technische deskundigen vervolgens tijdens het onderzoek of in de drie jaar na afloop van het onderzoek van de Commissie een dergelijke relatie met de onderzochte onderneming aangaan, stellen de gespecificeerde externe juridische of economische adviseurs of externe technische deskundigen en de onderzochte onderneming de Commissie onverwijld in kennis van de voorwaarden van die relatie. De gespecificeerde externe juridische of economische adviseurs of externe technische deskundigen moeten de Commissie ook de garantie bieden dat zij geen toegang meer hebben tot informatie of documenten in het dossier waartoe zij krachtens dit lid toegang hebben verkregen en die door de Commissie niet ter beschikking van de onderzochte onderneming zijn gesteld. Zij bieden de Commissie ook de garantie dat zij zullen blijven voldoen aan de in de punten d) en e) van dit lid bedoelde vereisten; |
d) |
gespecificeerde externe juridische en economische adviseurs en externe technische deskundigen geven de verstrekte documenten of de inhoud ervan niet door aan natuurlijke of rechtspersonen die niet gebonden zijn door de voorwaarden voor openbaarmaking; |
e) |
gespecificeerde externe juridische en economische adviseurs en externe technische deskundigen gebruiken geen van de verstrekte documenten of de inhoud ervan voor andere doeleinden dan de in lid 10 genoemde doeleinden. |
5. In de voorwaarden voor openbaarmaking specificeert de Commissie de technische middelen voor de openbaarmaking alsook de duur ervan. De documenten kunnen aan de gespecificeerde juridische en economische adviseurs en technische deskundigen worden bekendgemaakt langs elektronische weg of (voor sommige of alle documenten) alleen in de gebouwen van de Commissie. In uitzonderlijke omstandigheden kan de Commissie besluiten om geen toegang te verlenen tot bepaalde documenten overeenkomstig de voorwaarden voor openbaarmaking als bedoeld in lid 4, of om toegang te verlenen tot documenten waaruit bepaalde gegevens zijn weggelaten, indien zij vaststelt dat de schade die de informatieverstrekker waarschijnlijk zou ondervinden van openbaarmaking onder de voorwaarden voor openbaarmaking, per saldo zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking met het oog op de uitoefening van het recht van verweer. Onverminderd lid 2 zal de Commissie een vergelijkbare beoordeling van het belang van openbaarmaking uitvoeren wanneer zij beoordeelt of zij correspondentie tussen de Commissie en overheidsinstanties van de lidstaten of van derde landen en andere soorten gevoelige documenten die door overheidsinstanties van de lidstaten of van derde landen zijn verstrekt, geheel of gedeeltelijk openbaar moet maken. Alvorens dergelijke correspondentie of documenten openbaar te maken, raadpleegt de Commissie de instanties van de lidstaat of het derde land.
6. De in lid 4, punt a), bedoelde gespecificeerde externe juridische en economische adviseurs en externe technische deskundigen kunnen, binnen een week nadat zij toegang tot het dossier hebben verkregen onder de voorwaarden voor openbaarmaking, bij de Commissie een met redenen omkleed verzoek indienen om toegang te krijgen tot een niet-vertrouwelijke versie van een document in het dossier van de Commissie dat nog niet op grond van lid 3 aan de onderzochte onderneming is verstrekt, teneinde dat document ter beschikking te stellen van de onderzochte onderneming. Zij kunnen ook een met redenen omkleed verzoek indienen om de voorwaarden voor openbaarmaking uit te breiden tot andere externe juridische en economische adviseurs of externe technische deskundigen. Dergelijke aanvullende toegang tot een niet-vertrouwelijke versie van documenten of uitbreiding tot andere personen kan slechts bij wijze van uitzondering worden toegestaan, mits wordt aangetoond dat deze essentieel is voor een goede uitoefening van het recht van verweer van de onderzochte onderneming.
7. Voor de toepassing van lid 5 of lid 6 kan de Commissie de informatieverstrekker die de desbetreffende documenten heeft ingediend, verzoeken krachtens artikel 19, lid 3, een niet-vertrouwelijke versie van de documenten te verstrekken.
8. Indien de Commissie van oordeel is dat een van de verzoeken uit hoofde van lid 6 gegrond is teneinde te waarborgen dat de onderzochte onderneming haar recht van verweer doeltreffend kan uitoefenen, stelt zij een niet-vertrouwelijke versie van het document ter beschikking van de onderzochte onderneming of stelt zij een besluit vast waarbij de voorwaarden voor openbaarmaking van de betrokken documenten worden uitgebreid.
9. De Commissie kan op elk moment tijdens de procedure in plaats van — of in combinatie met — de methode voor het verlenen van toegang tot het dossier ingevolge lid 4 toegang verlenen tot sommige of alle documenten waarin op grond van artikel 19, lid 3, informatie is weggelaten, teneinde onevenredige vertraging of administratieve lasten te voorkomen.
10. De door toegang tot het dossier verkregen informatie mag alleen worden gebruikt voor de doeleinden van de relevante procedures voor de toepassing van Verordening (EU) 2022/2560.
HOOFDSTUK VIII
TERMIJNEN
Artikel 21
Termijnen
1. De in Verordening (EU) 2022/2560 of de onderhavige verordening voorziene of door de Commissie vastgestelde termijnen worden berekend overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad (4) en de specifieke regels van lid 2 van dit artikel en artikel 22. In geval van tegenstrijdigheid hebben de bepalingen van de onderhavige verordening voorrang.
2. De termijnen gaan in op de werkdag die volgt op de gebeurtenis waarnaar de desbetreffende bepaling van Verordening (EU) 2022/2560 of deze verordening verwijst.
Artikel 22
Verstrijken van termijnen
1. Een in werkdagen uitgedrukte termijn loopt af op het einde van de laatste werkdag van die termijn.
2. Een door de Commissie door middel van een kalenderdag vastgestelde termijn loopt af op het einde van die dag.
Artikel 23
Opschorting van termijnen in concentraties
1. De Commissie kan de in artikel 24, lid 1, punten a) en b), van Verordening (EU) 2022/2560 bedoelde termijnen krachtens artikel 24, lid 5, van Verordening (EU) 2022/2560 opschorten, of om een van de volgende redenen:
a) |
de informatie die de Commissie uit hoofde van artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2560 aan de aanmeldende partijen of andere betrokken personen heeft gevraagd, is niet of niet volledig binnen de door de Commissie gestelde termijn verstrekt; |
b) |
de informatie die de Commissie uit hoofde van artikel 13, lid 3, van Verordening (EU) 2022/2560 aan andere ondernemingen of ondernemingsverenigingen heeft gevraagd, is niet of niet volledig binnen de door de Commissie gestelde termijn verstrekt door omstandigheden die aan een van de aanmeldende partijen of andere betrokken personen kunnen worden toegerekend; |
c) |
een van de aanmeldende partijen of andere betrokken personen heeft geweigerd zich aan een door de Commissie op basis van artikel 14, lid 1, te verrichten en bij besluit ingevolge artikel 14, lid 3, van Verordening (EU) 2022/2560 gelaste inspectie te onderwerpen of overeenkomstig artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2560 aan die inspectie mee te werken; |
d) |
de aanmeldende partijen hebben verzuimd de Commissie in kennis te stellen van relevante informatie, met inbegrip van veranderingen in de feiten als bedoeld in artikel 6, lid 3. |
2. Wanneer de Commissie krachtens lid 1 een in artikel 24, lid 1, punten a) en b), van Verordening (EU) 2022/2560 bedoelde termijn opschort, wordt de termijn opgeschort in de gevallen als bedoeld in:
a) |
lid 1, punten a) en b), voor de periode tussen het verstrijken van de in het informatieverzoek gestelde termijn en de ontvangst van de gevraagde volledige en correcte informatie of het tijdstip waarop de Commissie de aanmeldende partijen of andere betrokken personen ervan in kennis stelt dat de gevraagde informatie in het licht van de resultaten van haar lopende toetsing of de marktontwikkelingen niet langer noodzakelijk is; |
b) |
lid 1, punt c), voor de periode tussen de vergeefse poging om de inspectie uit te voeren en de daadwerkelijke voltooiing van de bij besluit gelaste inspectie of het tijdstip waarop de Commissie de aanmeldende partijen of andere betrokken personen ervan in kennis stelt dat de gelaste inspectie in het licht van de resultaten van haar lopende onderzoek of de marktontwikkelingen niet langer noodzakelijk is; |
c) |
lid 1, punt d), voor de periode tussen het tijdstip waarop de Commissie in kennis had moeten worden gesteld van relevantie informatie, met inbegrip van veranderingen in de feiten, en de ontvangst van de gevraagde volledige en correcte informatie of het tijdstip waarop de Commissie de aanmeldende partijen ervan in kennis stelt dat de informatie in het licht van de resultaten van haar lopende onderzoek of de marktontwikkelingen niet langer noodzakelijk is. |
3. De opschorting van de termijn gaat in op de werkdag volgende op die waarop de gebeurtenis die tot de opschorting leidde, zich heeft voorgedaan. Zij verstrijkt op het einde van de dag waarop de reden voor de opschorting is weggevallen. Wanneer die dag geen werkdag is, verstrijkt de opschorting van de termijn op het einde van de volgende werkdag.
4. De Commissie verwerkt binnen een redelijke termijn alle gegevens die zij in het kader van haar onderzoek heeft ontvangen en op grond waarvan zij kan oordelen dat de gevraagde informatie of een gelaste inspectie in de zin van lid 2, punten a), b) en c), niet langer noodzakelijk is.
Artikel 24
Opschorting van termijnen tijdens voorlopige toetsingen in het kader van aanbestedingsprocedures
Wanneer de Commissie de termijn voor de voorlopige toetsing uit hoofde van artikel 30, lid 6, van Verordening (EU) 2022/2560 opschort, gaat die opschorting in op de werkdag na het verstrijken van de termijn van twintig werkdagen. Zij verstrijkt op het einde van de dag waarop de volledige, bijgewerkte aanmelding bij de Commissie is ingediend. Wanneer die dag geen werkdag is, verstrijkt de opschorting van de termijn op het einde van de volgende werkdag.
HOOFDSTUK IX
TOEZENDING EN ONDERTEKENING VAN DOCUMENTEN
Artikel 25
Toezending en ondertekening van documenten in concentraties
1. De toezending van documenten aan en door de Commissie op grond van Verordening (EU) 2022/2560 en deze verordening gebeurt digitaal, behalve wanneer de Commissie bij wijze van uitzondering het gebruik van de in de leden 6 en 7 genoemde middelen toestaat.
2. Wanneer een handtekening vereist is, worden de documenten die digitaal bij de Commissie worden ingediend, ondertekend met ten minste één gekwalificeerde elektronische handtekening (QES) die voldoet aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad (5).
3. Technische specificaties betreffende de wijze van toezending en ondertekening kunnen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en beschikbaar worden gesteld op de website van het directoraat-generaal Concurrentie van de Commissie.
4. Met uitzondering van het in bijlage I opgenomen formulier worden alle documenten die op een werkdag digitaal aan de Commissie worden toegezonden, geacht te zijn ontvangen op de dag van verzending, op voorwaarde dat er een ontvangstbevestiging op het tijdstempel zichtbaar is ter bevestiging dat ze die dag zijn ontvangen. Het in bijlage I opgenomen formulier dat op een werkdag digitaal aan de Commissie wordt toegezonden, wordt geacht te zijn ontvangen op de dag van verzending, op voorwaarde dat er een ontvangstbevestiging op het tijdstempel zichtbaar is ter bevestiging dat het die dag vóór of tijdens de op de website van DG Concurrentie aangegeven openingstijden is ontvangen. Het in bijlage I opgenomen formulier dat digitaal aan de Commissie wordt toegezonden op een werkdag na de op de website van DG Concurrentie aangegeven openingstijden, wordt geacht te zijn ontvangen op de volgende werkdag. Alle documenten die niet op een werkdag elektronisch aan de Commissie worden toegezonden, worden geacht te zijn ontvangen op de volgende werkdag.
5. Elektronisch aan de Commissie toegezonden documenten worden geacht niet te zijn ontvangen indien de documenten of delen daarvan:
a) |
onbruikbaar (beschadigd) zijn; |
b) |
virussen, malware of andere bedreigingen bevatten; |
c) |
elektronische handtekeningen bevatten waarvan de geldigheid niet door de Commissie kan worden geverifieerd. |
Indien er sprake is van een van de in de punt a), b) of c) bedoelde omstandigheden, stelt de Commissie de afzender daarvan onverwijld in kennis.
6. Documenten die per aangetekende post aan de Commissie worden toegezonden, worden geacht te zijn ontvangen op de dag van aankomst op het adres dat vermeld staat op de website van het directoraat-generaal Concurrentie van de Commissie.
7. Documenten die persoonlijk bij de Commissie worden afgegeven, worden geacht te zijn ontvangen op de dag van aankomst op het adres dat is bekendgemaakt op de website van het directoraat-generaal Concurrentie van de Commissie, mits dit door de Commissie in een ontvangstbevestiging wordt bevestigd.
Artikel 26
Toezending en ondertekening van documenten in het kader van aanbestedingsprocedures (aanmeldingen en ambtshalve)
1. De toezending van documenten in het kader van aanbestedingsprocedures aan en door de Commissie op grond van Verordening (EU) 2022/2560 en deze verordening gebeurt digitaal, behalve wanneer de Commissie bij wijze van uitzondering het gebruik van de in de leden 5 en 6 genoemde middelen toestaat.
2. In procedures inzake buitenlandse subsidies in het kader van aanbestedingsprocedures is het gebruik van een gekwalificeerde elektronische handtekening (QES) die voldoet aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 910/2014 niet verplicht. De aanmelding of verklaring wordt ondertekend door alle aanmeldende partijen met een aanmeldingsplicht in het kader van aanmeldingen in openbare aanbestedingen.
3. Technische specificaties betreffende de wijze van toezending en ondertekening kunnen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en beschikbaar worden gesteld op de website van het directoraat-generaal Interne Markt, Industrie, Ondernemerschap en Midden- en Kleinbedrijf van de Commissie.
4. Bij de ondertekening van de documenten en de toezending ervan aan de Commissie in het kader van aanbestedingsprocedures is artikel 25, leden 4 en 5, van overeenkomstige toepassing.
5. Documenten die per aangetekende post aan de Commissie worden toegezonden, worden geacht te zijn ontvangen op de dag van aankomst op het adres dat vermeld staat op de website van het directoraat-generaal Interne Markt, Industrie, Ondernemerschap en Midden- en Kleinbedrijf van de Commissie.
6. Documenten die persoonlijk bij de Commissie worden afgegeven, worden geacht te zijn ontvangen op de dag van aankomst op het adres dat is bekendgemaakt op de website van het directoraat-generaal Interne Markt, Industrie, Ondernemerschap en Midden- en Kleinbedrijf van de Commissie, mits dit door de Commissie in een ontvangstbevestiging wordt bevestigd.
HOOFDSTUK X
SLOTBEPALINGEN
Artikel 27
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 10 juli 2023.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 330 van 23.12.2022, blz. 1.
(2) Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
(3) Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).
(4) Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden (PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1).
(5) Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).
BIJLAGE I
Formulier FS-CO voor het aanmelden van een concentratie overeenkomstig Verordening (EU) 2022/2560
Inhoud
1. |
Doel van het formulier FS-CO | 18 |
2. |
In het formulier FS-CO gevraagde soorten informatie | 18 |
3. |
Informatie die niet redelijkerwijs beschikbaar is | 19 |
4. |
Informatie die niet nodig is voor het onderzoek van de zaak door de Commissie | 19 |
5. |
Aan de aanmelding voorafgaande contacten en verzoeken om ontheffing | 20 |
6. |
De aanmelding moet juist en volledig zijn | 20 |
7. |
Hoe de aanmelding te verrichten? | 21 |
8. |
Vertrouwelijkheid en persoonsgegevens | 21 |
9. |
Definities en instructies voor het invullen van dit formulier FS-CO | 22 |
RUBRIEK 1: |
Beschrijving van de concentratie | 22 |
RUBRIEK 2: |
Informatie over de partijen | 22 |
RUBRIEK 3: |
Details betreffende de concentratie, eigendom en zeggenschap | 23 |
RUBRIEK 4: |
Aanmeldingsdrempels | 24 |
RUBRIEK 5: |
Buitenlandse financiële bijdragen | 25 |
RUBRIEK 6: |
Effect op de interne markt van de buitenlandse financiële bijdragen bij de concentratie | 27 |
RUBRIEK 7: |
Mogelijke positieve effecten | 28 |
RUBRIEK 8: |
Ondersteunende documenten | 28 |
RUBRIEK 9: |
Attest | 29 |
INLEIDING
1. Doel van het formulier FS-CO
1) |
In dit formulier FS-CO wordt aangegeven welke informatie de aanmeldende partij(en) moet(en) verstrekken bij het aanmelden van een voorgenomen concentratie bij de Commissie in het kader van het stelsel van toezicht op buitenlandse subsidies van de Unie. Het stelsel van toezicht op buitenlandse subsidies van de Unie is vastgelegd in Verordening (EU) 2022/2560 van het Europees Parlement en de Raad (1) en in Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1441 van de Commissie houdende de nadere regeling voor procedures van de Commissie overeenkomstig Verordening (EU) 2022/2560 van het Europees Parlement en de Raad betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren (“de uitvoeringsverordening”) (2), waaraan dit formulier FS-CO is gehecht. |
2. In het formulier FS-CO gevraagde soorten informatie
2) |
In het formulier FS-CO wordt de volgende informatie gevraagd:
|
3) |
De in de rubrieken 1 tot en met 6 en rubriek 8 gevraagde informatie moet in principe worden verstrekt om een aanmelding als volledig te kunnen beschouwen. Het is daarentegen aan de aanmeldende partij(en) om te beslissen de in rubriek 7 gevraagde informatie al dan niet te verstrekken, dus informatie over de mogelijke positieve effecten van de buitenlandse subsidies op de ontwikkeling van de betrokken gesubsidieerde economische activiteit in de interne markt en over andere positieve effecten in verband met de relevante beleidsdoelstellingen. |
4) |
De in het formulier FS-CO gevraagde informatie doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de Commissie om in een informatieverzoek om nadere informatie te verzoeken. |
3. Informatie die niet redelijkerwijs beschikbaar is
5) |
Wanneer specifieke informatie die in het formulier FS-CO wordt gevraagd, niet redelijkerwijs geheel of gedeeltelijk beschikbaar is voor de aanmeldende partij(en), kan (kunnen) de aanmeldende partij(en) de Commissie verzoeken haar (hen) te ontheffen van de verplichting de desbetreffende informatie te verstrekken of van andere vereisten in het formulier FS-CO met betrekking tot die informatie. Het verzoek moet worden ingediend volgens de in de overwegingen 9, 10 en 11 van deze inleiding opgenomen instructies. |
4. Informatie die niet nodig is voor het onderzoek van de zaak door de Commissie
6) |
Krachtens artikel 4, lid 4, van de uitvoeringsverordening kan de Commissie ontheffing verlenen van de verplichting om in de aanmelding bepaalde informatie, met inbegrip van documenten, te verstrekken. Zij kan ook ontheffing verlenen voor andere vereisten in het formulier FS-CO met betrekking tot die informatie indien zij van oordeel is dat de naleving van die verplichtingen of vereisten niet nodig is voor het onderzoek van de zaak. |
7) |
De aanmeldende partij(en) kan (kunnen) de Commissie verzoeken haar (hen) te ontheffen van de verplichting de desbetreffende informatie te verstrekken of van andere vereisten in het formulier FS-CO met betrekking tot die informatie. Dit verzoek moet worden ingediend volgens de in de overwegingen 9, 10 en 11 van deze inleiding opgenomen instructies voor verzoeken om ontheffing. |
5. Aan de aanmelding voorafgaande contacten en verzoeken om ontheffing
8) |
De aanmeldende partij(en) wordt (worden) aangemoedigd om ruim voor de aanmelding aan de aanmelding voorafgaande besprekingen te voeren, bij voorkeur op basis van een ontwerpaanmelding. De mogelijkheid van aan de aanmelding voorafgaande contacten is een dienstverlening die de Commissie de aanmeldende partij(en) op vrijwillige basis aanbiedt, ter voorbereiding van de voorlopige toetsing van een buitenlandse subsidie in het kader van een concentratie. Als zodanig kunnen aan de aanmelding voorafgaande contacten, hoewel niet verplicht, toch uiterst nuttig zijn voor zowel de aanmeldende partij(en) als de Commissie, onder meer omdat dan precies kan worden bepaald welke informatie in een aanmelding moet worden overgelegd, met name met betrekking tot de in rubriek 5 en tabel 1 te verstrekken informatie, en om ervoor te zorgen dat de aanmelding volledig is. Bovendien leiden aan de aanmelding voorafgaande contacten er mogelijk toe dat er minder informatie hoeft te worden overgelegd. |
9) |
In de loop van de aan de aanmelding voorafgaande contacten kan (kunnen) de aanmeldende partij(en) verzoeken om ontheffing van de verplichting om bepaalde in dit formulier gevraagde informatie te verstrekken. De Commissie zal verzoeken om ontheffing in aanmerking nemen voor zover aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
|
10) |
Verzoeken om ontheffing moeten voorafgaand aan de aanmelding schriftelijk worden opgenomen in de ontwerpaanmelding zelf (aan het begin van de desbetreffende (sub)rubriek). De Commissie zal verzoeken om ontheffing voorafgaand aan de aanmelding behandelen in het kader van het onderzoek van de ontwerpaanmelding. |
11) |
Het feit dat de Commissie misschien heeft geaccepteerd dat bepaalde in dit formulier FS-CO gevraagde informatie kan worden weggelaten uit een aanmelding, belet haar geenszins om deze informatie op een ander tijdstip in de procedure te vragen, met name via een informatieverzoek krachtens artikel 13 van Verordening (EU) 2022/2560. |
6. De aanmelding moet juist en volledig zijn
12) |
Zoals toegelicht in de overwegingen 2, 3 en 4 van deze inleiding, moet de in de rubrieken 1 tot en met 6 en in rubriek 8 gevraagde informatie in principe in alle zaken worden verstrekt om een aanmelding als volledig te kunnen beschouwen. Alle vereiste informatie moet worden verstrekt in de passende rubrieken en moet correct en volledig zijn. |
13) |
Meer bepaald moet het volgende worden opgemerkt:
|
7. Hoe de aanmelding te verrichten?
14) |
De aanmelding wordt in een van de officiële talen van de Unie ingediend. De namen van de aanmeldende partijen worden ook in hun oorspronkelijke taal ingediend. Bij het verstrekken van de in dit formulier FS-CO gevraagde informatie moeten de rubrieken en subrubrieken worden aangehouden. Voorts moeten in voorkomend geval ondersteunende documenten worden bijgevoegd. De ingediende aanmelding moet een ondertekend attest als bedoeld in rubriek 9 bevatten. Wanneer informatie die in twee verschillende rubrieken is verstrekt gedeeltelijk (of volledig) overeenkomt, mogen kruisverwijzingen worden gebruikt. |
15) |
De aanmelding moet zijn ondertekend door personen die rechtens gemachtigd zijn om te handelen namens elk van de aanmeldende partijen, of door een of meer daartoe gemachtigde vertegenwoordigers van de aanmeldende partij(en). De desbetreffende volmacht(en) (of schriftelijk bewijs dat zij gemachtigd zijn om te handelen) moet(en) bij de aanmelding worden gevoegd. Technische specificaties en instructies betreffende aanmeldingen (inclusief handtekeningen) zijn te vinden op de website van DG Concurrentie. |
16) |
Bij het invullen van de rubrieken 5, 6 en 7 van dit formulier FS-CO moet(en) de aanmeldende partij(en) bezien of het duidelijker is om die rubrieken in numerieke volgorde te presenteren, dan wel om deze te groeperen voor elke afzonderlijke buitenlandse financiële bijdrage (of groep van buitenlandse financiële bijdragen). |
17) |
Soms is het ook duidelijker om bepaalde informatie in de bijlagen op te nemen. In ieder geval moet alle essentiële informatie in de aanmelding zelf worden opgenomen. Eventuele ingediende bijlagen mogen alleen worden gebruikt om de in de aanmelding zelf verstrekte informatie aan te vullen, en in de aanmelding zelf moet duidelijk worden aangegeven waar in een bijlage aanvullende informatie wordt verstrekt. |
18) |
Ondersteunende documenten moeten in de oorspronkelijke taal worden ingediend; wanneer dit geen officiële taal van de Unie is, moet een vertaling in de taal van de procedure worden bijgevoegd (artikel 4, lid 3, van de uitvoeringsverordening). |
8. Vertrouwelijkheid en persoonsgegevens
19) |
Overeenkomstig artikel 339 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”) en artikel 43, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2560 mogen de Commissie, haar ambtenaren en overige personeelsleden de informatie die onder de geheimhoudingsplicht valt en die zij bij de toepassing van Verordening (EU) 2022/2560 hebben verkregen, niet openbaar maken. Ditzelfde beginsel moet ook worden toegepast ter bescherming van de vertrouwelijkheid tussen de aanmeldende partijen. |
20) |
Indien de aanmeldende partij(en) van mening is (zijn) dat haar (hun) belangen worden geschaad, mocht van haar (hen) verlangde informatie openbaar worden gemaakt of mochten andere partijen daarin anderszins inzage krijgen, dan moet(en) zij deze informatie afzonderlijk indienen en op elke bladzijde goed zichtbaar de vermelding “Vertrouwelijk” aanbrengen. De aanmeldende partij(en) moet(en) ook de redenen opgeven waarom geen inzage mag worden verleend in deze informatie of deze niet openbaar mag worden gemaakt. |
21) |
In het geval van een fusie of verwerving van gezamenlijke zeggenschap (of in andere gevallen waarin meer dan één partij de aanmelding verricht), mogen documenten die bedrijfsgeheimen bevatten, afzonderlijk worden ingediend. U moet daar dan in de aanmelding naar verwijzen als naar een bijlage. Om de aanmelding als volledig te kunnen beschouwen, moeten al deze bijlagen in de aanmelding worden opgenomen. |
22) |
Persoonsgegevens die in of bij een aanmelding worden verstrekt, zullen worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (3). |
9. Definities en instructies voor het invullen van dit formulier FS-CO
23) |
Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:
|
24) |
Tenzij anders bepaald:
|
25) |
Eventuele gevraagde financiële gegevens moeten in euro luiden, tegen de gemiddelde wisselkoers in de betrokken jaren of andere perioden. |
RUBRIEK 1
Beschrijving van de concentratie
1.1. |
Geef een samenvatting van de concentratie, met vermelding van de partijen bij de concentratie, het overnameproces (bv. of de aanmeldende partij(en) is (zijn) geselecteerd na een mededingingsprocedure), de aard van de concentratie (bv. fusie, verwerving van gezamenlijke of uitsluitende zeggenschap of oprichting van een gemeenschappelijke onderneming), de strategische en economische motieven voor de concentratie en de activiteiten van de partijen bij de concentratie. |
RUBRIEK 2
Informatie over de partijen
2.1. |
Informatie over de partijen bij de concentratie
Geef voor elk van de partijen bij de concentratie het volgende aan:
|
2.2. |
Aard van de activiteiten van elk van de partijen.
Beschrijf voor elke partij bij de concentratie de aard van de activiteiten van de onderneming. |
RUBRIEK 3
Details betreffende de concentratie, eigendom en zeggenschap
De in deze rubriek te verstrekken informatie kan worden toegelicht met organisatieschema’s of met diagrammen die een beeld geven van de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de partijen bij de concentratie vóór en na de totstandbrenging van de concentratie.
3.1. |
Beschrijf de aard van de aangemelde concentratie door aan de hand van de desbetreffende criteria van Verordening (EU) 2022/2560 de volgende vragen te beantwoorden:
|
3.2. |
Beschrijf de economische motieven voor de concentratie. |
3.3. |
Vermeld de waarde van de transactie (de aankoopprijs of de waarde van alle betrokken activa, naargelang het geval). Wordt deze uitbetaald in aandelen, contanten of andere activa? Vermeld ook de ondernemingswaarde van de doelonderneming en leg uit op welke manier deze ondernemingswaarde is berekend (4). |
3.4. |
Vermeld alle financieringsbronnen (schulden, aandelen, contanten, activa enz.) die worden gebruikt om de transactie te financieren. |
3.5. |
Indien de overname geheel of gedeeltelijk met schulden wordt gefinancierd:
|
3.6. |
Indien de overname geheel of gedeeltelijk met aandelen wordt gefinancierd:
|
3.7. |
Geef aan of er in de voorbije drie jaar sprake was van verwervingen van zeggenschap door de aanmeldende partij(en) die bij de Europese Commissie zijn aangemeld krachtens Verordening (EU) 2022/2560 of Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (5) betreffende de controle op concentraties tussen ondernemingen. |
3.8. |
Verstrek een lijst van verwervingen van zeggenschap gedurende de voorbije drie jaar door de aanmeldende partij(en) die in het kader van regels inzake concentratiecontrole bij een nationale mededingingsautoriteit in de Unie zijn aangemeld. |
RUBRIEK 4
Aanmeldingsdrempels
4.1. |
Vermeld de omzet in de Unie in het afgelopen boekjaar (6) voor elk van de in artikel 20, lid 3, punt a), van Verordening (EU) 2022/2560 genoemde ondernemingen, voor zover van toepassing (7):
Omzetgegevens moeten worden verschaft door gebruik te maken van de tabelsjabloon die op de website van DG Concurrentie te vinden is. Deze omzetgegevens moeten worden berekend overeenkomstig artikel 22, lid 1, van Verordening (EU) 2022/2560. Vindt de concentratie plaats via de verwerving van delen van één of meer ondernemingen, ongeacht of die delen al dan niet een eigen rechtspersoonlijkheid bezitten, dan wordt overeenkomstig artikel 22, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2560 bij het bepalen van de omzet van de verkoper alleen rekening gehouden met de omzet van de delen die het voorwerp van de concentratie zijn. |
4.2. |
Hebben de in artikel 20, lid 3, punt b), van Verordening (EU) 2022/2560 genoemde ondernemingen in totaal meer dan 50 miljoen EUR aan financiële bijdragen uit derde landen ontvangen in de drie jaar voorafgaand aan de sluiting van de overeenkomst (8), de aankondiging van het openbare overnamebod of de verwerving van een zeggenschapsbelang?
|
RUBRIEK 5
Buitenlandse financiële bijdragen
5.1. |
Geef aan of aan de afzonderlijke aanmeldende partijen of de doelonderneming in de drie jaar voorafgaand aan de sluiting van de overeenkomst, de aankondiging van het openbare overnamebod of de verwerving van een zeggenschapsbelang buitenlandse financiële bijdragen van 1 miljoen EUR of meer zijn toegekend die mogelijk onder een van de categorieën van artikel 5, lid 1, punten a) tot en met d), van Verordening (EU) 2022/2560 vallen.
|
5.2. |
Geef voor elke buitenlandse financiële bijdrage van 1 miljoen EUR of meer die in de drie jaar voorafgaand aan de sluiting van de overeenkomst, de aankondiging van het openbare overnamebod of de verwerving van een zeggenschapsbelang aan de afzonderlijke partijen bij de concentratie is toegekend en mogelijk onder een van de categorieën van artikel 5, lid 1, punten a) tot en met d), van Verordening (EU) 2022/2560 valt, de volgende informatie, en verstrek ondersteunende documenten:
|
5.3. |
Geef volgens het sjabloon en de instructies in tabel 1 een overzicht van de buitenlandse financiële bijdragen van 1 miljoen EUR of meer die in de drie jaar voorafgaand aan de sluiting van de overeenkomst, de aankondiging van het openbare overnamebod of de verwerving van een zeggenschapsbelang aan de aanmeldende partij(en) zijn toegekend en niet onder een van de categorieën van artikel 5, lid 1, punten a) tot en met e), van Verordening (EU) 2022/2560 vallen. |
RUBRIEK 6
Effect op de interne markt van de buitenlandse financiële bijdragen bij de concentratie
6.1. |
Vindt de concentratie plaats in het kader van een gestructureerde inschrijvingsprocedure? Zo ja:
|
6.2. |
Licht de verschillende bedrijfsonderdelen of -activiteiten van de doelonderneming toe door te specificeren welke categorieën producten en/of diensten in elk van hen worden aangeboden en aan welke klanten ze worden aangeboden. Leg uit of de aanmeldende partij(en) actief is (zijn) in dezelfde of aanverwante bedrijfsactiviteiten of -onderdelen en beschrijf deze. |
6.3. |
Vermeld voor elk van de in rubriek 6.2 beschreven bedrijfsonderdelen of -activiteiten voor de doelonderneming en aanmeldende partij(en):
|
6.4. |
Licht voor elk van de financiële bijdragen waarvoor krachtens rubriek 5.2 hierboven aanvullende informatie is verstrekt, toe of en op welke manier de financiële bijdrage de concurrentiepositie in de interne markt van de partijen bij de concentratie kan verbeteren. Verwijs bij het beantwoorden van deze rubriek naar de aard, het bedrag en het gebruik of doel van de financiële bijdrage. |
6.5. |
Geef aan of de concentratie heeft geleid tot aanmeldingen van concentratiecontroles in de Unie (op Unie- of nationaal niveau) en zo ja, wat de status van elk van deze procedures is op het tijdstip van deze aanmelding. |
6.6. |
Geef aan of de concentratie heeft geleid tot andere verplichte aanvragen in de Unie (bv. aanvragen tot screening van buitenlandse directe investeringen op nationaal niveau) en zo ja, wat de status van deze procedures is op het tijdstip van de aanmelding. |
Contactgegevens
6.7. |
Vermeld de contactgegevens van de vijf grootste concurrenten van de doelonderneming die in de Unie actief zijn. |
6.8. |
Indien de concentratie heeft geleid tot aanvragen voor concentratiecontrole in de Unie (op Unie- of nationaal niveau), vermeld dan alle contactgegevens van de concurrenten die in het kader van deze aanvraag (aanvragen) voor concentratiecontrole zijn verstrekt. |
RUBRIEK 7
Mogelijke positieve effecten
7.1. |
Vermeld, in voorkomend geval, de mogelijke positieve effecten op de ontwikkeling van de betrokken gesubsidieerde economische activiteit in de interne markt en onderbouw deze. Vermeld en onderbouw ook eventuele andere positieve effecten van de buitenlandse subsidie, zoals bredere positieve effecten in verband met de relevante beleidsdoelstellingen, met name die van de Unie, en geef aan wanneer en waar die effecten zich hebben voorgedaan of naar verwachting zullen voordoen. Geef een beschrijving van elk van deze positieve effecten. |
RUBRIEK 8
Ondersteunende documenten
Verstrek voor elke partij bij de concentratie:
8.1. |
kopieën van alle ondersteunende documenten betreffende de financiële bijdragen die op grond van rubriek 5.1 mogelijk onder een van de categorieën van artikel 5, lid 1, punten a) tot en met d), van Verordening (EU) 2022/2560 vallen; |
8.2. |
kopieën van de volgende documenten die zijn opgesteld door of ten behoeve van of zijn ontvangen door een of meer leden van de raad van bestuur, de raad van commissarissen of de raad van toezicht:
|
8.3. |
een vermelding van het internetadres waar eventueel de meest recente jaarrekeningen of -verslagen van de partijen bij de concentratie te vinden zijn of, indien een dergelijk internetadres niet beschikbaar is, kopieën van de meest recente jaarrekeningen en -verslagen van de partijen bij de concentratie. |
RUBRIEK 9
Attest
De aanmelding moet worden besloten met onderstaand attest, die door of namens alle aanmeldende partijen moet worden ondertekend:
“De aanmeldende partij(en) bevestigt (bevestigen) dat naar hun beste weten en geweten de in deze aanmelding verstrekte inlichtingen met de werkelijkheid overeenstemmen en juist en volledig zijn, dat met de werkelijkheid overeenstemmende en volledige exemplaren van de in het formulier FS-CO verlangde documenten zijn overgelegd, dat alle ramingen als zodanig zijn aangegeven en haar (hun) beste ramingen van de betrokken feiten zijn, en dat alle geuite meningen oprecht zijn.
Zij is (zijn) op de hoogte van artikel 26 van Verordening (EU) 2022/2560 inzake geldboeten en dwangsommen.”.
Datum:
[ondertekenaar 1] Naam: Organisatie: Functie: Adres: Telefoonnummer: E-mail: [“e-handtekening”/handtekening] |
[ondertekenaar 2 (indien van toepassing)] Naam: Organisatie: Functie: Adres: Telefoonnummer: E-mail: [“e-handtekening”/handtekening] |
Tabel 1
Instructies voor het verstrekken van informatie over buitenlandse financiële bijdragen die niet onder een van de categorieën van artikel 5, lid 1, punten a) tot en met e), vallen (rubriek 5.3)
1. |
Geef volgens het sjabloon en de instructies hieronder een overzicht van de buitenlandse financiële bijdragen van 1 miljoen EUR of meer per derde land die in de drie jaar voorafgaand aan de sluiting van de overeenkomst, de aankondiging van het openbare overnamebod of de verwerving van een zeggenschapsbelang aan de aanmeldende partij(en) zijn toegekend en niet onder een van de categorieën van artikel 5, lid 1, punten a) tot en met e), van Verordening (EU) 2022/2560 vallen. |
A. Informatie die in de tabel moet worden opgenomen
2. |
Groepeer de verschillende financiële bijdragen per derde land en per soort, bv. rechtstreekse subsidie, lening/financieringsinstrument/terugbetaalbaar voorschot, belastingvoordeel, garantie, risicokapitaalinstrument, kapitaalmaatregel, schuldkwijtschelding, bijdragen voor de niet-economische activiteiten van een onderneming (zie overweging 16 van Verordening (EU) 2022/2560). |
3. |
Vermeld alleen de landen waarvan het geraamde totaalbedrag van alle in de drie jaar voorafgaand aan de sluiting van de overeenkomst, de aankondiging van het openbare overnamebod of de verwerving van een zeggenschapsbelang toegekende financiële bijdragen (berekend volgens punt 5) 45 miljoen EUR of meer bedraagt. |
4. |
Geef voor elk soort financiële bijdrage een korte beschrijving van het doel van de financiële bijdragen en van de steunverlenende entiteiten. |
5. |
Kwantificeer het geraamde totaalbedrag van de financiële bijdragen per derde land die in de drie jaar voorafgaand aan de sluiting van de overeenkomst, de aankondiging van het openbare overnamebod of de verwerving van een zeggenschapsbelang zijn toegekend aan de hand van tranches, zoals aangegeven in de opmerkingen bij onderstaande tabel. Voor de berekening van dit bedrag zijn de volgende overwegingen relevant:
|
B. Uitzonderingen
6. |
U hoeft in de tabel geen informatie op te nemen over de volgende buitenlandse financiële bijdragen:
|
7. |
In het geval van verwervingen van zeggenschap of de oprichting van gemeenschappelijke ondernemingen door een beleggingsfonds of door een juridische entiteit die onder zeggenschap staat van een beleggingsfonds, hoeft u buitenlandse financiële bijdragen die worden toegekend aan andere beleggingsfondsen die door dezelfde beleggingsmaatschappij worden beheerd, maar — in termen van het recht op winstdeling — een meerderheid van andere beleggers hebben (of aan portefeuillemaatschappijen die onder zeggenschap van deze andere fondsen staan) niet op te nemen, mits u kunt aantonen dat cumulatief aan de volgende voorwaarden is voldaan:
|
C. Meer informatie
8. |
De buitenlandse financiële bijdragen die mogelijk relevant zijn voor de beoordeling van elke concentratie kunnen afhankelijk zijn van een aantal factoren, zoals de betrokken sectoren of activiteiten, het soort financiële bijdragen of andere specifieke kenmerken van de zaak. In het licht van deze specifieke kenmerken kan de Commissie om aanvullende informatie verzoeken wanneer zij die noodzakelijk acht voor haar beoordeling. |
(1) PB L 330 van 23.12.2022, blz. 1.
(2) PB L 177 van 12.7.2023, blz. 1.
(3) Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39). Zie ook een privacyverklaring voor mededingingsonderzoeken op https://ec.europa.eu/competition-policy/index/privacy-policy-competition-investigations_en
(4) Voor de toepassing van dit formulier FS-CO beschrijft de ondernemingswaarde de totale waarde van een onderneming; bij de berekening ervan moet de marktkapitalisatie van de doelonderneming in aanmerking worden genomen, maar ook de kort- en langlopende schulden en eventuele contanten of equivalenten op de balans van de doelonderneming.
(5) Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de “EG-concentratieverordening”) (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1).
(6) Zie voor de berekening van de omzet artikel 22 van Verordening (EU) 2022/2560.
(7) Volgens artikel 20, lid 3, punt a), van Verordening (EU) 2022/2560 is het noodzakelijk dat ten minste één van de bij de concentratie betrokken ondernemingen, de verworven onderneming of de gemeenschappelijke onderneming “in de Unie is gevestigd”. “In de Unie gevestigd” moet worden opgevat overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie en omvat de oprichting van een dochteronderneming in de Unie, alsmede een vaste inrichting in de Unie (zie arresten in de zaken C-230/14, Weltimmo, punten 29 en 30, C-39/13, C-40/13 en C-41/13, SCA Group Holding e.a., punten 24 tot en met 27, en C-196/87, Steymann, punt 16).
(8) Een buitenlandse financiële bijdrage moet worden beschouwd als toegekend vanaf het ogenblik dat de begunstigde het recht verkrijgt om de buitenlandse financiële bijdrage te ontvangen. De daadwerkelijke uitbetaling van de buitenlandse financiële bijdrage is geen noodzakelijke voorwaarde om een buitenlandse financiële bijdrage binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2022/2560 te laten vallen.
(9) Kleine en middelgrote ondernemingen of kmo’s worden gedefinieerd in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).
(10) Resultaat vóór rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie.
(11) Een financiële bijdrage moet worden geacht een onderneming een voordeel te verlenen indien die onder normale marktvoorwaarden niet had kunnen worden verkregen. Zie overweging 13 van Verordening (EU) 2022/2560 voor meer details over de wijze waarop het bestaan van een voordeel moet worden beoordeeld.
(12) Het voordeel moet worden verleend aan een of meer ondernemingen of bedrijfstakken. De specificiteit van de buitenlandse subsidie kan rechtens of feitelijk worden vastgesteld.
(13) Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).
(*1) Deel de financiële bijdragen in naar soort: bv. rechtstreekse subsidie, lening/financieringsinstrument/terugbetaalbaar voorschot, belastingvoordeel, garantie, risicokapitaalinstrument, kapitaalmaatregel, schuldkwijtschelding, bijdragen voor de niet-economische activiteiten van een onderneming (zie overweging 16 van Verordening (EU) 2022/2560).
(*2) Algemene beschrijving van het doel van de financiële bijdragen in elk soort en van de steunverlenende entiteit(en). Bv. “belastingvrijstelling voor de productie van product A en O&O-activiteiten”, “diverse leningen bij staatsbanken voor doel X”, “diverse financieringsmaatregelen met investeringsagentschappen van de overheid ter dekking van exploitatiekosten/voor O&O-activiteiten”, “kapitaalinjectie door de overheid in onderneming X”.
(*3) Gebruik de volgende tranches: “45-100 miljoen EUR”, “> 100-500 miljoen EUR”, “> 500-1 000 miljoen EUR”, “meer dan 1 000 miljoen EUR”.
BIJLAGE II
Formulier FS-PP voor het aanmelden van financiële bijdragen in het kader van aanbestedingsprocedures overeenkomstig Verordening (EU) 2022/2560
Inhoud
1. |
Doel van het formulier FS-PP | 32 |
2. |
Definities en instructies voor het invullen van dit formulier FS-PP | 32 |
3. |
In het formulier FS-PP gevraagde soorten informatie | 33 |
4. |
Informatie die niet redelijkerwijs beschikbaar is | 34 |
5. |
Informatie die niet nodig is voor het onderzoek van de zaak door de Commissie | 34 |
6. |
Aan de aanmelding voorafgaande contacten en verzoeken om ontheffing | 34 |
7. |
De aanmelding of verklaring moet juist en volledig zijn | 35 |
8. |
Hoe de aanmelding te verrichten? | 36 |
9. |
Vertrouwelijkheid en persoonsgegevens | 36 |
RUBRIEK 1: |
Beschrijving van de openbare aanbesteding | 37 |
RUBRIEK 2: |
Informatie over de aanmeldende partij(en) | 37 |
RUBRIEK 3: |
Buitenlandse financiële bijdragen | 38 |
RUBRIEK 4: |
Staven van afwezigheid van onrechtmatig voordeel | 40 |
RUBRIEK 5: |
Mogelijke positieve effecten | 41 |
RUBRIEK 6: |
Ondersteunende documenten | 41 |
RUBRIEK 7: |
Verklaring | 41 |
RUBRIEK 8: |
Attest | 42 |
INLEIDING
1. Doel van het formulier FS-PP
1) |
In dit formulier FS-PP wordt aangegeven welke informatie de aanmeldende partij(en) moet(en) verstrekken wanneer zij bij de Commissie een aanmelding of verklaring indient (indienen) van buitenlandse financiële bijdragen in het kader van een aanbestedingsprocedure die onder het stelsel van toezicht op buitenlandse subsidies van de Unie vallen. Het stelsel van toezicht op buitenlandse subsidies van de Unie is vastgelegd in Verordening (EU) 2022/2560 van het Europees Parlement en de Raad (1) en in Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1441 van de Commissie (2) houdende de nadere regeling voor procedures van de Commissie overeenkomstig Verordening (EU) 2022/2560 van het Europees Parlement en de Raad betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren (“de uitvoeringsverordening”), waaraan dit formulier FS-PP is gehecht. |
2. Definities en instructies voor het invullen van dit formulier FS-PP
2) |
Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:
|
3) |
Tenzij anders bepaald, vallen onder de termen “aanmeldende partij(en)” alle dochterondernemingen zonder commerciële autonomie en alle participatieondernemingen van de ondernemer in de zin van artikel 28, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2022/2560. |
4) |
Eventuele gevraagde financiële gegevens moeten in euro luiden, tegen de gemiddelde wisselkoers in de betrokken jaren of andere perioden. |
3. In het formulier FS-PP gevraagde soorten informatie
5) |
Wanneer ten minste één van de aanmeldende partijen overeenkomstig artikel 28, leden 1 en 2, en artikel 29, lid 1, van Verordening (EU) 2022/2560 een aan te melden buitenlandse financiële bijdrage heeft ontvangen, dient (dienen) de aanmeldende partij(en) — uitsluitend — een aanmelding in. De aanmelding wordt op één formulier ingediend, op basis van onderstaande elementen. |
6) |
Wanneer echter geen van de aanmeldende partijen overeenkomstig artikel 28, leden 1 en 2, en artikel 29, lid 1, van Verordening (EU) 2022/2560 een aan te melden buitenlandse financiële bijdrage heeft ontvangen, dient (dienen) de aanmeldende partij(en) — uitsluitend — een verklaring in. De verklaring wordt op één formulier ingediend, op basis van onderstaande elementen. |
7) |
De Commissie kan per geval verzoeken om meer gedetailleerde informatie over soorten financiële bijdragen die zijn opgenomen in de antwoorden op de vragen in rubriek 3 en tabel 1, of over andere buitenlandse financiële bijdragen die de aanmeldende partij(en) heeft (hebben) ontvangen. In ieder geval moeten alle buitenlandse financiële bijdragen die in de drie jaar voorafgaand aan de aanmelding aan de aanmeldende partij(en) zijn toegekend, in aanmerking worden genomen om te bepalen of aan de aanmeldingsdrempel van artikel 28, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2022/2560 is voldaan, ongeacht of er in rubriek 3 informatie over wordt gevraagd. |
8) |
In het formulier FS-PP wordt de volgende informatie gevraagd:
|
4. Informatie die niet redelijkerwijs beschikbaar is
9) |
Wanneer specifieke informatie die in het formulier FS-PP wordt gevraagd, niet redelijkerwijs geheel of gedeeltelijk beschikbaar is voor de aanmeldende partij(en), kan (kunnen) de aanmeldende partij(en) de Commissie verzoeken haar (hen) te ontheffen van de verplichting de desbetreffende informatie te verstrekken of van andere vereisten in het formulier FS-PP met betrekking tot die informatie. Het verzoek moet worden ingediend volgens de in de overwegingen 13, 14 en 15 van deze inleiding opgenomen instructies. |
5. Informatie die niet nodig is voor het onderzoek van de zaak door de Commissie
10) |
Krachtens artikel 5, lid 5, van de uitvoeringsverordening kan de Commissie ontheffing verlenen van de verplichting om in de aanmelding bepaalde informatie, met inbegrip van documenten, te verstrekken. Zij kan ook ontheffing verlenen voor andere vereisten in het formulier FS-PP met betrekking tot die informatie indien zij van oordeel is dat de naleving van die verplichtingen of vereisten niet nodig is voor het onderzoek van de zaak. |
11) |
De aanmeldende partij(en) kan (kunnen) de Commissie verzoeken haar (hen) te ontheffen van de verplichting de desbetreffende informatie te verstrekken of van andere vereisten in het formulier FS-PP met betrekking tot die informatie. Dit verzoek moet worden ingediend volgens de in de overwegingen 13, 14 en 15 van de inleiding van dit formulier FS-PP opgenomen instructies voor verzoeken om ontheffing. |
6. Aan de aanmelding voorafgaande contacten en verzoeken om ontheffing
12) |
De aanmeldende partij(en) wordt (worden) aangemoedigd om ruim voor de aanmelding aan de aanmelding voorafgaande besprekingen te voeren, bij voorkeur op basis van een ontwerpformulier FS-PP. De mogelijkheid van aan de aanmelding voorafgaande contacten is een dienstverlening die de Commissie de aanmeldende partij(en) op vrijwillige basis aanbiedt, ter voorbereiding van de voorlopige toetsing van buitenlandse subsidies in het kader van een gepubliceerde openbare aanbesteding. Als zodanig kunnen aan de aanmelding voorafgaande contacten, hoewel niet verplicht, toch nuttig zijn voor zowel de aanmeldende partij(en) als de Commissie, onder meer omdat dan precies kan worden bepaald welke informatie in een aanmelding moet worden overgelegd, met name met betrekking tot de in rubriek 3 en tabel 1 te verstrekken informatie, en om ervoor te zorgen dat de aanmelding volledig is. Bovendien leiden aan de aanmelding voorafgaande contacten er mogelijk toe dat er aanzienlijk minder informatie hoeft te worden overgelegd. Wanneer er sprake is van meer dan één aanmeldende partij (als één ondernemer) of een combinatie van aanmeldende partijen (als leden van hetzelfde consortium), waarbij elke aanmeldende partij of combinatie voornemens is een afzonderlijke inschrijving in dezelfde aanbestedingsprocedure in te dienen, moet het aan de aanmelding voorafgaande overleg met elke aanmeldende partij of combinaties daarvan afzonderlijk en onder strikte vertrouwelijkheid worden gevoerd, teneinde in de betrokken aanbestedingsprocedure te zorgen voor eerlijke concurrentie. |
13) |
In de loop van de aan de aanmelding voorafgaande contacten kan (kunnen) de aanmeldende partij(en) verzoeken om ontheffing van de verplichting om bepaalde in dit formulier gevraagde informatie te verstrekken. De Commissie zal verzoeken om ontheffing in aanmerking nemen voor zover aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
|
14) |
Verzoeken om ontheffing moeten voorafgaand aan de aanmelding schriftelijk worden opgenomen in de ontwerpaanmelding zelf (aan het begin van de desbetreffende (sub)rubriek). De Commissie zal verzoeken om ontheffing voorafgaand aan de aanmelding behandelen in het kader van het onderzoek van de ontwerpaanmelding. |
15) |
Het feit dat de Commissie misschien heeft geaccepteerd dat eventuele in dit formulier FS-PP gevraagde informatie kan worden weggelaten uit een aanmelding, belet haar geenszins om deze informatie op een ander tijdstip in de procedure te vragen, met name via een informatieverzoek krachtens artikel 13 van Verordening (EU) 2022/2560. |
7. De aanmelding of verklaring moet juist en volledig zijn
16) |
De in de rubrieken 1, 2, 3, 6 en 8 gevraagde informatie moet in het geval van een aanmelding van buitenlandse financiële bijdragen worden verstrekt en is dus vereist voor een volledige aanmelding. Alle vereiste informatie moet worden verstrekt in de passende rubrieken van het formulier FS-PP en moet correct en volledig zijn. |
17) |
In het geval van een verklaring dat er geen aan te melden buitenlandse financiële bijdragen zijn ontvangen, moet de in de rubrieken 1, 2, 7 en 8 gevraagde informatie worden verstrekt en is die informatie dus vereist voor een volledige verklaring. Alle vereiste informatie moet worden verstrekt in de passende rubriek van het formulier FS-PP en moet correct en volledig zijn. |
18) |
In het bijzonder moet worden opgemerkt dat:
|
8. Hoe de aanmelding te verrichten?
19) |
De aanmelding wordt in een van de officiële talen van de Unie ingediend. De namen van de aanmeldende partijen worden ook in hun oorspronkelijke taal ingediend. Bij het verstrekken van de in dit formulier FS-PP gevraagde informatie moeten de rubrieken en subrubrieken worden aangehouden. Voorts moeten in voorkomend geval ondersteunende documenten worden bijgevoegd. De ingediende aanmelding moet een attest als bedoeld in rubriek 8 bevatten. Wanneer informatie die in twee verschillende rubrieken is verstrekt gedeeltelijk (of volledig) overeenkomt, mogen kruisverwijzingen worden gebruikt. |
20) |
De aanmelding moet zijn ondertekend door personen die rechtens gemachtigd zijn om te handelen namens elk van de aanmeldende partijen, of door een of meer daartoe gemachtigde vertegenwoordigers van de aanmeldende partij(en). De desbetreffende volmacht(en) (of schriftelijk bewijs dat zij gemachtigd zijn om te handelen) moet(en) bij de aanmelding worden gevoegd. Technische specificaties en instructies betreffende aanmeldingen zijn te vinden op de website van DG GROW van de Commissie. |
21) |
Bij het invullen van rubriek 3 van dit formulier FS-PP moet(en) de aanmeldende partij(en) bezien of het duidelijker is om de informatie in die rubriek in numerieke volgorde te presenteren, dan wel om deze te groeperen voor elke afzonderlijke buitenlandse financiële bijdrage (of groep van buitenlandse financiële bijdragen). |
22) |
Soms is het ook duidelijker om bepaalde informatie in de bijlagen op te nemen. In ieder geval moet alle essentiële informatie in de aanmelding zelf worden opgenomen. Eventuele ingediende bijlagen mogen alleen worden gebruikt om de in de aanmelding zelf verstrekte informatie aan te vullen, en in de aanmelding zelf moet duidelijk worden aangegeven waar in een bijlage aanvullende informatie wordt verstrekt. |
23) |
Ondersteunende documenten moeten in de oorspronkelijke taal worden ingediend; wanneer dit geen officiële taal van de Unie is, moet een vertaling in de taal van de procedure worden bijgevoegd (artikel 5, lid 4, van de uitvoeringsverordening). |
9. Vertrouwelijkheid en persoonsgegevens
24) |
Overeenkomstig artikel 339 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”) en artikel 43, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2560 mogen de Commissie, haar ambtenaren en overige personeelsleden de informatie die onder de geheimhoudingsplicht valt en die zij bij de toepassing van de verordening hebben verkregen, niet openbaar maken. Ditzelfde beginsel moet ook worden toegepast ter bescherming van de vertrouwelijkheid tussen de aanmeldende partijen. |
25) |
Indien de aanmeldende partij(en) van mening is (zijn) dat haar (hun) belangen worden geschaad, mocht van haar (hen) verlangde informatie openbaar worden gemaakt of mochten andere partijen — met inbegrip van de andere ondernemers waarmee zij de aanmelding indienen en de desbetreffende aanbestedende dienst of aanbestedende instantie — daarin anderszins inzage krijgen, dan moet(en) zij deze informatie afzonderlijk bij de desbetreffende aanbestedende dienst of aanbestedende instantie indienen en op elke bladzijde goed zichtbaar de vermelding “Vertrouwelijk” aanbrengen. Hiertoe kan een apart versleuteld archief van documenten worden ingediend, waarbij de sleutel afzonderlijk aan de Commissie wordt verstrekt. De aanmeldende partijen moeten ook de redenen opgeven waarom geen inzage mag worden verleend in deze informatie of deze niet openbaar mag worden gemaakt. |
26) |
In gevallen waarin meer dan één aanmeldende partij de aanmelding verricht, mogen documenten die bedrijfsgeheimen bevatten, afzonderlijk worden ingediend; in de aanmelding moet daar dan naar worden verwezen als naar een bijlage. Om de aanmelding als volledig te kunnen beschouwen, moeten al deze bijlagen in de aanmelding worden opgenomen. |
27) |
Persoonsgegevens die in of bij een aanmelding worden verstrekt, zullen worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (7). |
RUBRIEK 1
Beschrijving van de openbare aanbesteding
1.1. |
Geef een link naar het gepubliceerde document waarin wordt opgeroepen tot inschrijving voor deze procedure op Tenders Electronic Daily (TED) en eventuele andere platforms, en een samenvatting van de aanbestedingsprocedure. |
1.2. |
Wanneer de aanmeldende partij(en) het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (“UEA”) gebruikt (gebruiken), moet aan de verplichting om een samenvatting van de aanbestedingsprocedure te verstrekken, worden voldaan door deel I van bijlage 2 bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/7 van de Commissie (8) in te vullen. |
1.3. |
Wanneer de aanmeldende partij(en) haar (hun) informatie via het UEA indient (indienen), moet rubriek 1 van dit formulier FS-PP rechtstreeks uit het UEA in het formulier FS-PP worden ingevoerd door gebruik te maken van een door de Commissie aangeboden digitale dienst. Bij ontstentenis van een dergelijke dienst moet de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie de aanmelding samen met het ingevulde deel I van bijlage 2 bij het UEA aan de Commissie toezenden. |
1.4. |
Wanneer de aanmeldende partij(en) haar (hun) informatie niet via het UEA indient (indienen), moet deze rubriek worden ingevuld met de informatie die in deel I van bijlage 2 bij het UEA wordt gevraagd. |
1.5. |
Wanneer de aanmeldende partij(en) haar (hun) informatie slechts gedeeltelijk via het UEA indient (indienen), moeten de ontbrekende elementen uit deel I van bijlage 2 bij het UEA in deze rubriek worden verstrekt. |
RUBRIEK 2
Informatie over de aanmeldende partij(en)
2.1. |
Wanneer de aanmeldende partij(en) het UEA gebruikt (gebruiken), kan aan de verplichting om informatie over de aanmeldende partij(en) te verstrekken, worden voldaan door deel II van bijlage 2 bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/7 houdende een standaardformulier voor het UEA te verstrekken. Het UEA wordt ingevuld voor alle ondernemers die aan de inschrijving of verzoeken tot deelname deelnemen en voor alle onderaannemers op wier draagkracht een beroep wordt gedaan om aan de selectiecriteria te voldoen. Onderaannemers die geen “hoofdonderaannemers” in de zin van artikel 29, lid 5, van Verordening (EU) 2022/2560 zijn, hoeven deze rubriek van het formulier niet in te vullen. Onderaannemers die “hoofdonderaannemers” in de zin van artikel 29, lid 5, van Verordening (EU) 2022/2560 zijn, maar op wier draagkracht niet overeenkomstig artikel 63 van Richtlijn 2014/24/EU of artikel 79 van Richtlijn 2014/25/EU een beroep wordt gedaan, moeten deze rubriek handmatig invullen. |
2.2. |
Wanneer de aanmeldende partij(en) haar (hun) informatie via het UEA indient (indienen), moet dit deel van het formulier FS-PP rechtstreeks uit het UEA in dit formulier FS-PP worden ingevoerd door gebruik te maken van een door de Commissie aangeboden digitale dienst. Bij ontstentenis van een dergelijke dienst moet de aanbestedende dienst of aanbestedende instantie de aanmelding samen met het ingevulde deel II van bijlage 2 bij het ingediende UEA aan de Commissie toezenden. |
2.3. |
Wanneer de aanmeldende partij(en) haar (hun) informatie niet via het UEA indient (indienen), moet deze rubriek worden ingevuld met de informatie die in deel II van bijlage 2 bij het UEA wordt gevraagd. |
2.4. |
Wanneer de aanmeldende partij(en) haar (hun) informatie slechts gedeeltelijk via het UEA indient (indienen), moeten de ontbrekende elementen uit deel II van bijlage 2 bij het UEA in deze rubriek worden verstrekt. |
2.5. |
Vul uw e-mailadres of unieke identificatienummer in dat u gebruikt voor het EU Login-account waarmee zal worden gecommuniceerd. |
RUBRIEK 3
Buitenlandse financiële bijdragen
3.1. |
De beoordeling van de vraag of er sprake is van een verstoring door buitenlandse subsidies in een aanbestedingsprocedure wordt verricht aan de hand van de indicatoren van verstoring (9) en de vraag of er sprake is van een onrechtmatig voordelige inschrijving met betrekking tot de werken, leveringen of diensten in kwestie (10). In deze rubriek moet(en) de aanmeldende partij(en) alleen buitenlandse financiële bijdragen rapporteren die onder het toepassingsgebied van artikel 5, lid 1, punten a), b), c) en e), van Verordening (EU) 2022/2560 vallen, waarbij verstoringen van de interne markt zeer waarschijnlijk zijn. Voor buitenlandse financiële bijdragen die niet onder deze categorieën vallen, zie punt 3.3 van deze rubriek en tabel 1. Voor aanbestedingsprocedures die voldoen aan de drempels van artikel 28, lid 1, punt a), en artikel 28, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2560, waarin in de drie jaar voorafgaand aan de aanmelding buitenlandse financiële bijdragen die overeenkomstig artikel 28, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2022/2560 moeten worden aangemeld, aan de aanmeldende partij(en) zijn toegekend, gelieve te vermelden of aan de afzonderlijke aanmeldende partijen in de drie jaar voorafgaand aan de aanmelding buitenlandse financiële bijdragen van 1 miljoen EUR of meer zijn toegekend (11) die mogelijk onder een van de categorieën van artikel 5, lid 1, punten a), b), c) en e), van Verordening (EU) 2022/2560 vallen.
|
3.2. |
Geef voor elke buitenlandse financiële bijdrage van 1 miljoen EUR of meer die in de drie jaar voorafgaand aan de aanmelding aan de aanmeldende partijen is toegekend en mogelijk onder een van de categorieën van artikel 5, lid 1, punten a), b), c) en e), van Verordening (EU) 2022/2560 valt, de volgende informatie, en verstrek ondersteunende documenten:
|
3.3. |
Geef volgens het sjabloon en de instructies in tabel 1 een overzicht van de buitenlandse financiële bijdragen van 1 miljoen EUR of meer die in de drie jaar voorafgaand aan de aanmelding aan de aanmeldende partijen zijn toegekend en niet onder een van de categorieën van artikel 5, lid 1, punten a) tot en met e), van Verordening (EU) 2022/2560 vallen. |
RUBRIEK 4
Staven van afwezigheid van onrechtmatig voordeel
4.1. |
Voor buitenlandse financiële bijdragen die een onderneming in staat stellen een onrechtmatig voordelige inschrijving in te dienen, op basis waarvan aan de onderneming de betrokken opdracht zou kunnen worden gegund (artikel 5, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2022/2560): zijn er elementen die kunnen worden aangevoerd om aan te tonen dat de inschrijving niet direct of indirect onrechtmatig voordelig is als gevolg van de ontvangen financiële bijdrage(n), met inbegrip van de in artikel 69, lid 2, van Richtlijn 2014/24/EU of artikel 84, lid 2, van Richtlijn 2014/25/EU bedoelde elementen? |
4.2. |
De elementen kunnen met name betrekking hebben op:
|
RUBRIEK 5
Mogelijke positieve effecten
5.1. |
Vermeld, in voorkomend geval, de mogelijke positieve effecten op de ontwikkeling van de betrokken gesubsidieerde economische activiteit in de interne markt en onderbouw deze. Vermeld en onderbouw ook eventuele andere positieve effecten van de buitenlandse subsidies, zoals bredere positieve effecten in verband met de relevante beleidsdoelstellingen, met name die van de Unie, en geef aan wanneer en waar die effecten zich hebben voorgedaan of naar verwachting zullen voordoen. Geef een beschrijving van elk van deze positieve effecten. |
RUBRIEK 6
Ondersteunende documenten
Verstrek voor elke aanmeldende partij:
6.1. |
kopieën van alle ondersteunende officiële documenten betreffende de financiële bijdragen die op grond van rubriek 3.1 mogelijk onder een van de categorieën van artikel 5, lid 1, punten a), b), c) en e), van Verordening (EU) 2022/2560 vallen; |
6.2. |
kopieën van de volgende documenten die zijn opgesteld door of ten behoeve van of zijn ontvangen door een of meer leden van de raad van bestuur, de raad van commissarissen of de raad van toezicht: analyses, rapporten, studies, onderzoeken, presentaties en andere gelijksoortige documenten waarin wordt ingegaan op het doel en het gebruik van en de economische motieven voor de buitenlandse financiële bijdragen die mogelijk onder een van de categorieën van artikel 5, lid 1, punten a), b), c) en e), van Verordening (EU) 2022/2560 vallen. Verstrek ook kopieën van dergelijke documenten die zijn opgesteld door of ten behoeve van of zijn ontvangen door de entiteit die de buitenlandse financiële bijdrage toekent, voor zover deze in uw bezit of openbaar zijn; |
6.3. |
een vermelding van het internetadres waar eventueel de meest recente jaarrekeningen of -verslagen van de aanmeldende partij(en) te vinden zijn of, indien een dergelijk internetadres niet beschikbaar is, kopieën van de meest recente jaarrekeningen en -verslagen. |
6.4. |
Wanneer de aanmeldende partij(en) de afwezigheid van een onrechtmatig voordeel van de inschrijving motiveert (motiveren) door rubriek 4 van dit formulier in te vullen, moet(en) zij ook documenten verstrekken voor de periode van drie jaar voorafgaand aan de aanmelding, waarin de aangevoerde elementen worden onderbouwd. Deze documenten kunnen, in voorkomend geval, onder meer het volgende omvatten:
|
RUBRIEK 7
Verklaring
7.1. |
In overeenstemming met overweging 6 van de inleiding moeten voor aanbestedingsprocedures die voldoen aan de drempels van artikel 28, lid 1, punt a), of artikel 28, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2560, waarin in de voorbije drie jaar geen buitenlandse financiële bijdragen die overeenkomstig artikel 28, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2022/2560 moeten worden aangemeld, aan de aanmeldende partij(en) zijn toegekend, de rubrieken 1, 2 en 8 van dit formulier worden ingevuld, alsook deze rubriek, die de volgende verklaring bevat:
“Geen van de aanmeldende partijen heeft buitenlandse financiële bijdragen ontvangen die uit hoofde van hoofdstuk 4 van Verordening (EU) 2022/2560 moeten worden aangemeld.”. |
7.2. |
Overeenkomstig de verplichting van artikel 29, lid 1, van Verordening (EU) 2022/2560 moet(en) de aanmeldende partij(en) alle ontvangen buitenlandse financiële bijdragen vermelden. Deze verplichting geldt voor alle buitenlandse financiële bijdragen die overeenkomstig artikel 28, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2022/2560 niet hoefden te worden aangemeld en die in de drie jaar voorafgaand aan de verklaring zijn ontvangen. |
7.3. |
Niet aan te melden buitenlandse financiële bijdragen met een waarde van minder dan 1 miljoen EUR, maar boven de in rubriek 7.4 vermelde waarde in de drie jaar voorafgaand aan de verklaring, kunnen echter met behulp van tabel 2 als totaal worden opgegeven zonder de waarde ervan te vermelden. Op verzoek van de Commissie moeten dergelijke buitenlandse financiële bijdragen afzonderlijk worden gerapporteerd. |
7.4. |
Overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2022/2560 hoeven buitenlandse financiële bijdragen waarvan het totale bedrag per derde land lager is dan het bedrag aan de-minimissteun in de zin van artikel 3, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie (16) in de periode van drie opeenvolgende jaren voorafgaand aan de verklaring, niet in de verklaring te worden vermeld. |
RUBRIEK 8
Attest
8.1. |
De aanmelding moet worden besloten met onderstaand attest, dat door elke aanmeldende partij moet worden ondertekend: |
8.2. |
“De aanmeldende partij(en) bevestigt (bevestigen) dat naar haar (hun) beste weten en geweten de in deze aanmelding of verklaring verstrekte informatie met de werkelijkheid overeenstemt en juist en volledig is, dat met de werkelijkheid overeenstemmende en volledige exemplaren van de in dit formulier FS-PP gevraagde documenten zijn overgelegd, dat alle ramingen als zodanig zijn aangegeven en haar (hun) beste ramingen van de betrokken feiten zijn, en dat alle geuite meningen oprecht zijn. |
8.3. |
Zij is (zijn) op de hoogte van artikel 33 van Verordening (EU) 2022/2560 inzake geldboeten en dwangsommen.”. |
Datum:
[ondertekenaar 1] Naam: Organisatie: Functie: Adres: Telefoonnummer: E-mail: [“e-handtekening”/handtekening] |
[ondertekenaar 2 (indien van toepassing), zo vaak herhalen als er aanmeldende partijen zijn] Naam: Organisatie: Functie: Adres: Telefoonnummer: E-mail: [“e-handtekening”/handtekening] |
Tabel 1
Instructies voor het verstrekken van informatie over buitenlandse financiële bijdragen die niet onder een van de categorieën van artikel 5, lid 1, punten a) tot en met e), vallen (rubriek 3.3)
1. |
Deze tabel wordt gebruikt om een overzicht te geven van de buitenlandse financiële bijdragen van 1 miljoen EUR of meer per derde land die in de drie jaar voorafgaand aan de aanmelding aan de aanmeldende partijen zijn toegekend en niet onder een van de categorieën van artikel 5, lid 1, punten a) tot en met e), van Verordening (EU) 2022/2560 vallen. In punt A wordt verduidelijkt welke informatie in de tabel moet worden opgenomen, en in punt B welke informatie niet dient te worden opgenomen. |
A. Informatie die in de tabel moet worden opgenomen
2. |
Groepeer de verschillende financiële bijdragen per derde land en per soort, bv. rechtstreekse subsidie, lening/financieringsinstrument/terugbetaalbaar voorschot, belastingvoordeel, garantie, risicokapitaalinstrument, kapitaalmaatregel, schuldkwijtschelding, bijdragen voor de niet-economische activiteiten van een onderneming (zie overweging 16 van Verordening (EU) 2022/2560). |
3. |
Vermeld alleen de landen waarvan het geraamde totaalbedrag van alle in de drie jaar voorafgaand aan de aanmelding toegekende financiële bijdragen per land (berekend volgens punt 5) 4 miljoen EUR of meer bedraagt. |
4. |
Geef voor elk soort financiële bijdrage een korte beschrijving van het doel van de financiële bijdragen en van de steunverlenende entiteiten. |
5. |
Kwantificeer het geraamde totaalbedrag van de financiële bijdragen per derde land die in de drie jaar voorafgaand aan de aanmelding zijn toegekend aan de hand van tranches, zoals aangegeven in de opmerkingen bij onderstaande tabel. Voor de berekening van dit bedrag zijn de volgende overwegingen relevant:
|
B. Uitzonderingen
6. |
U hoeft in de tabel geen beschrijving op te nemen van de volgende buitenlandse financiële bijdragen:
|
C. Meer informatie
7. |
De buitenlandse financiële bijdragen die mogelijk relevant zijn voor de beoordeling van elke openbare aanbesteding kunnen afhankelijk zijn van een aantal factoren, zoals de betrokken sectoren of activiteiten, het soort financiële bijdragen of andere specifieke kenmerken van de zaak. In het licht van deze specifieke kenmerken kan de Commissie om aanvullende informatie verzoeken wanneer zij die noodzakelijk acht voor haar beoordeling.
Tabel 2 Voor het rapporteren van buitenlandse financiële bijdragen met een waarde van minder dan 1 miljoen EUR en boven de in rubriek 7.4 vermelde waarde
|
(1) PB L 330 van 23.12.2022, blz. 1.
(2) PB L 177 van 12.7.2023, blz. 1.
(3) Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
(4) Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).
(5) Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).
(6) Zie: https://single-market-economy.ec.europa.eu/single-market/public-procurement/foreign-subsidies-regulation en volg de instructies.
(7) Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39). Zie ook een privacyverklaring voor mededingingsonderzoeken op https://ec.europa.eu/competition-policy/index/privacy-policy-competition-investigations_en
(8) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/7 van de Commissie van 5 januari 2016 houdende een standaardformulier voor het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (PB L 3 van 6.1.2016, blz. 16).
(9) Artikel 4 van Verordening (EU) 2022/2560.
(10) Artikel 27 van Verordening (EU) 2022/2560.
(11) Een financiële bijdrage moet worden beschouwd als toegekend vanaf het ogenblik dat de begunstigde het wettelijke recht verkrijgt om de financiële bijdrage te ontvangen. De daadwerkelijke uitbetaling van de financiële bijdrage is geen noodzakelijke voorwaarde om een financiële bijdrage binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2022/2560 te brengen.
(12) Kleine en middelgrote ondernemingen of kmo’s worden gedefinieerd in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).
(13) Resultaat vóór rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie. Deze verhouding wordt berekend als ebitda/rentebetalingen.
(14) Het voordeel moet worden verleend aan een of meer ondernemingen of bedrijfstakken. De specificiteit van de buitenlandse subsidie kan rechtens of feitelijk worden vastgesteld.
(15) Bv. personeelskosten, materiaal, energie, onderhoud, huur, administratie.
(16) Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 1).
(*1) Deel de financiële bijdragen in naar soort: bv. rechtstreekse subsidie, lening/financieringsinstrument/terugbetaalbaar voorschot, belastingvoordeel, garantie, risicokapitaalinstrument, kapitaalmaatregel, schuldkwijtschelding, bijdragen voor de niet-economische activiteiten van een onderneming (zie overweging 16 van Verordening (EU) 2022/2560).
(*2) Algemene beschrijving van het doel van de financiële bijdragen in elk soort en van de steunverlenende entiteit(en). Bv. “belastingvrijstelling voor de productie van product A en O&O-activiteiten”, “diverse leningen bij staatsbanken voor doel X”, “diverse financieringsmaatregelen met investeringsagentschappen van de overheid ter dekking van exploitatiekosten/voor O&O-activiteiten”, “kapitaalinjectie door de overheid in onderneming X”.
(*3) Gebruik de volgende tranches: “45-100 miljoen EUR”, “> 100-500 miljoen EUR”, “> 500-1 000 miljoen EUR”, “meer dan 1 000 miljoen EUR”.
12.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 177/45 |
VERORDENING (EU) 2023/1442 VAN DE COMMISSIE
van 11 juli 2023
tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 10/2011 betreffende materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in contact te komen, wat betreft wijzigingen in toelatingen van stoffen en de toevoeging van nieuwe stoffen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (1), en met name artikel 5, lid 1, tweede alinea, punten a), d), e), h), en i), artikel 11, lid 3, en artikel 12, lid 6,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EU) nr. 10/2011 van de Commissie (2) zijn specifieke voorschriften vastgesteld inzake materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in contact te komen. Met name is in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 10/2011 een EU-lijst vastgesteld van toegelaten stoffen die opzettelijk mogen worden gebruikt bij de vervaardiging van materialen en voorwerpen van kunststof die bestemd zijn om met levensmiddelen in contact te komen. |
(2) |
Sinds de laatste wijziging van Verordening (EU) nr. 10/2011 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (“EFSA”) nadere wetenschappelijke adviezen gepubliceerd over nieuwe stoffen die mogen worden gebruikt in materialen die met levensmiddelen in contact komen (“food contact materials” — “FCM”) en over het gebruik van reeds toegelaten stoffen. Bovendien werden ten aanzien van de toepassing van die verordening bepaalde dubbelzinnigheden vastgesteld. Om ervoor te zorgen dat Verordening (EU) nr. 10/2011 in lijn is met de wetenschappelijke en technische vooruitgang, met name de meest recente bevindingen van de EFSA en om alle twijfel ten aanzien van de juiste toepassing ervan weg te nemen, moet die verordening worden gewijzigd. |
(3) |
De stof “houtmeel en -vezels, onbehandeld” (FCM-stofnr. 96, “hout”) is momenteel toegelaten als een additief in materialen van kunststof die met levensmiddelen in contact komen op grond van een beoordeling door het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding, dat heeft geconcludeerd dat houtmeel en -vezels inert zijn. In haar advies (3) van november 2019 heeft de EFSA de redenen voor die conclusie echter niet kunnen bekrachtigen. Zij heeft verklaard dat hout niet per se als inert kan worden beschouwd, vanwege de vele stoffen met een laag moleculair gewicht die het bevat. Bovendien worden in het advies geen omstandigheden omschreven waarin het gebruik van hout in kunststoffen als veilig kan worden beschouwd, en wordt erop gewezen dat vanwege de chemische verschillen in de samenstelling van plantaardig materiaal de veiligheid van migranten uit deze materialen van geval tot geval moet worden beoordeeld, waarbij naast de soort ook rekening moet worden gehouden met de oorsprong, de verwerking, de behandeling voor compatibilisatie met het gastheer-polymeer en de beoordeling van de bestanddelen met een laag moleculair gewicht die naar levensmiddelen migreren. Aangezien deze aspecten bij de huidige toelating van hout niet in aanmerking worden genomen en dus het veilige gebruik van die stof in kunststof niet voldoende onderbouwd is en de EFSA niet heeft voorzien in andere beperkingen die niettemin het veilige gebruik van deze stof in kunststof zouden waarborgen, moet de toelating worden ingetrokken. |
(4) |
Naar aanleiding van een verzoek van de Commissie heeft de EFSA op 29 april 2020 een wetenschappelijk advies (4) uitgebracht ter herziening van de 451 in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 10/2011 opgenomen stoffen, waarvoor overeenkomstig artikel 11, lid 1, van die verordening geen specifieke migratielimiet (“SML”) is vastgesteld. Zij was van oordeel dat 284 van die stoffen opnieuw moesten worden beoordeeld om vast te stellen of een specifieke migratielimiet is vereist, en heeft deze stoffen in drie prioritaire groepen ingedeeld. Drie stoffen werden in de “groep met hoge prioriteit” geplaatst. Van deze drie stoffen is bekend dat styreen (FCM-stofnr. 193) op grote schaal wordt gebruikt en al het voorwerp is van een herbeoordeling, terwijl voor de stof vinyllauraat (FCM-stofnr. 436) een gebruiker aanvullende gegevens aan de EFSA heeft verstrekt waaruit blijkt dat de herbeoordeling ervan een lagere prioriteit zou hebben. Geen enkele gebruiker van de derde stof, salicylzuur (FCM-stofnr. 121), heeft echter contact opgenomen met de Commissie of de EFSA, nadat deze stof op de lijst met hoge prioriteit was geplaatst en nadat de diensten van de Commissie de belanghebbenden hadden geraadpleegd over een mogelijke intrekking van de toelating. De EFSA kan het gebruik van een stof zonder een bekende gebruiker echter niet beoordelen, aangezien zij rekening moet houden met het beoogde gebruik van het materiaal of voorwerp waarin de stof zou worden gebruikt, en alleen een gebruiker kan dergelijke informatie verstrekken. Bovendien zou dergelijke informatie, indien zij wordt verstrekt, in grote mate bepalend zijn voor het toepassingsgebied van een toekomstige toelating die waarschijnlijk beperkter zou zijn dan de huidige ruimere toelating. Aangezien geen specifiek gebruik of gebruiker van salicylzuur bekend is en gezien de onzekerheid over de omstandigheden waarin het gebruik van deze stof in overeenstemming zou zijn met Verordening (EG) nr. 1935/2004, is het passend de huidige toelating van salicylzuur in te trekken. |
(5) |
Op basis van adviezen (5) van de EFSA die in 2005 zijn uitgebracht, zijn vijf stoffen uit een groep die algemeen bekend staat als “ftalaten”, namelijk de stoffen met de FCM-nrs. 157 (“DBP”), 159 (“bbp”), 283 (“DEHP”), 728 (“DINP”) en 729 (“DIDP”), toegelaten als additieven voor gebruik als weekmakers en technische hulpstoffen in materialen van kunststof die met levensmiddelen in contact komen, mits specifieke gebruiks- en migratielimieten worden gerespecteerd. |
(6) |
Naar aanleiding van een advies in 2017 van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (“ECHA”) over voorstellen ter beperking van sommige van deze ftalaten (6) heeft de Commissie de EFSA verzocht het risico voor de volksgezondheid van ftalaten die mogen worden gebruikt in materialen van kunststof die met levensmiddelen in contact komen, opnieuw te beoordelen. Bijgevolg heeft de EFSA op 18 september 2019 een wetenschappelijk advies (7) uitgebracht waarin zij de in haar adviezen van 2005 vastgestelde afzonderlijke toelaatbare dagelijkse innamen (“tolerable daily intakes” — “TDI’s”) voor alle vijf ftalaten heeft bevestigd, doch slechts tijdelijk (t-TDI), vanwege een aantal beperkingen en onzekerheden in verband met de beoordeling, die in de toekomst aangepakt zullen moeten worden. |
(7) |
Op basis van een gemeenschappelijk werkingsmechanisme dat ten grondslag ligt aan de effecten van DBP, bbp en DEHP op de voortplanting heeft de EFSA ook een nieuwe groeps-t-TDI vastgesteld, rekening houdend met de relatieve werkzaamheid van die stoffen. De EFSA achtte het voorts passend DINP in de t-TDI-groep op te nemen als een conservatieve benadering op basis van de tijdelijke effecten op foetale testosteronniveaus, daarbij rekening houdend met de hogere werkzaamheid van DINP ten aanzien van de lever. De EFSA heeft de groeps-t-TDI voor DBP, bbp, DEHP en DINP vastgesteld op 50 microgram per kilogram lichaamsgewicht (μg/kg lichaamsgewicht), uitgedrukt als DEHP-gelijkwaardig gehalte. De EFSA heeft DIDP niet in de t-TDI-groep opgenomen en heeft een individuele t-TDI van 150 μg/kg lichaamsgewicht op basis van effecten op de lever vastgesteld, in overeenstemming met haar bevindingen uit 2005. |
(8) |
Om het risico verder te karakteriseren, heeft de EFSA in het kader van hetzelfde advies een beoordeling van de blootstelling via de voeding uitgevoerd. Hoewel zij de bijdrage van materialen van kunststof die met levensmiddelen in contact komen, niet specifiek heeft kunnen bepalen, heeft zij voor alle vijf ftalaten een schatting gemaakt van de blootstelling via de voeding; dit zijn de meest ongunstige schattingen van blootstelling door bronnen van materialen die met levensmiddelen in contact komen. Op basis van een geaggregeerde beoordeling van de blootstelling via de voeding voor DBP, bbp, DEHP en DINP heeft zij geconcludeerd dat de blootstelling via de voeding voor 14 % van de groeps-t-TDI van 50 μg/kg lichaamsgewicht bijdraagt voor gemiddelde consumenten en voor 23 % van de groeps-t-TDI voor grote consumenten. De schattingen voor DIDP geven aan dat de blootstelling via de voeding ver onder de t-TDI van 150 μg/kg lichaamsgewicht ligt voor zowel gemiddelde als grote consumenten. |
(9) |
Daarnaast heeft de EFSA rekening gehouden met de blootstelling van consumenten aan andere ftalaten, met name 1,2-bis(2-methylpropyl)benzeen-1,2-dicarboxylaat (diisobutylftalaat of “DIBP”; FCM-stofnr. 1085; CAS-nummer 84-69-5), die niet is toegelaten als additief voor materialen van kunststof die met levensmiddelen in contact komen, maar in kleinere hoeveelheden daarin aanwezig kan zijn als onzuiverheid of als gevolg van het gebruik ervan als technische hulpstof bij het vervaardigingsproces van bepaalde soorten kunststof. De EFSA heeft opgemerkt dat DIBP de totale blootstelling en het risico voor consumenten door ftalaten aanzienlijk vergroot en dat de risicobeheerder ook rekening moet houden met deze blootstelling, samen met de werkzaamheid ervan met betrekking tot effecten op de voortplanting. De EFSA heeft voorts gewezen dat op andere bronnen dan de voeding waardoor consumenten aan ftalaten worden blootgesteld. Een aanzienlijke bijdrage aan de totale blootstelling aan ftalaten wordt geleverd door de aanwezigheid ervan in consumentenartikelen en bouwmaterialen en het bijbehorende contact met de huid, alsook door het inademen van lucht en stof binnenshuis. |
(10) |
Om rekening te houden met de groeps-t-TDI voor DBP, bbp en DEHP en de overwegingen van de EFSA met betrekking tot DIBP, en met name om ervoor te zorgen dat blootstelling aan deze ftalaten door materialen van kunststof die met levensmiddelen in contact komen, de groeps-t-TDI niet overschrijdt, moet een nieuwe totale specifieke migratielimiet (SML(T)) worden vastgesteld. Met het oog op duidelijkheid en vereenvoudiging, met name bij het vaststellen van de naleving of bij de uitvoering van officiële controles in gevallen waarin een van deze ftalaten alleen is gebruikt, moeten voor de toegelaten ftalaten naast de SML(T)”s afzonderlijke SML’s worden aangehouden. |
(11) |
Hoewel de EFSA ook DINP in de t-TDI-groep heeft opgenomen, was eerder een SML(T) voor DINP en DIDP vastgesteld omdat het mengsels betreft die chemisch overlappen en niet analytisch konden worden onderscheiden als zij samen voorkwamen. Hoewel sinds de vaststelling van die SML(T) vooruitgang is geboekt op het gebied van analysemethoden, is nog steeds verdere validering vereist voordat DINP en DIDP routinematig door de bevoegde autoriteiten kunnen worden onderscheiden bij het uitvoeren van officiële controles. Derhalve is het passend om voor de som van DINP en DIDP een aparte SML(T) aan te houden en het gebruik van DINP samen met DBP, bbp en DEHP, alsook met als technische hulpstof gebruikte DIBP te verbieden ter voorkoming van mogelijke gelijktijdige blootstelling door hetzelfde materiaal van kunststof dat met levensmiddelen in contact komt. |
(12) |
Gezien het feit dat de geaggregeerde blootstelling door zowel materialen van kunststof die met levensmiddelen in contact komen als andere bronnen naar verwachting in de orde van grootte van de t-TDI zal liggen en dat accumulatie kan optreden in de voedselproductieketen als gevolg van migratie uit apparatuur voor de behandeling van levensmiddelen en uit levensmiddelenverpakkingen, en gezien de aanzienlijke mate van onzekerheid met betrekking tot de huidige schattingen van blootstelling, is het passend rekening te houden met de blootstelling door middel van een allocatiefactor van 20 % voor DBP, bbp, DEHP en DINP in materialen van kunststof die met levensmiddelen in contact komen. Gezien de noodzaak om ook de SML(T) voor DINP en DIDP aan te houden, is het passend die allocatiefactor voor alle vijf ftalaten te gebruiken bij het vaststellen van de SML(T) en de afzonderlijke SML’s. |
(13) |
De stof diëthyl[[3,5-bis(1,1-dimethylethyl)-4-hydroxyfenyl]methyl]fosfonaat (FCM-stofnr. 1007) is momenteel toegelaten voor gebruik tot 0,2 % (m/m) op basis van het eindgewicht van het polymeer in het polymerisatieproces voor de vervaardiging van poly(ethyleentereftalaat) (“PET”). Naar aanleiding van een aanvraag tot uitbreiding van het gebruik van deze stof heeft de EFSA op 26 januari 2022 een positief wetenschappelijk advies (8) uitgebracht over het gebruik ervan tot 0,1 % (m/m) op basis van het eindgewicht van het polymeer in het polymerisatieproces voor de vervaardiging van poly(ethyleen 2,5-furandicarboxylaat) (“PEF”). De EFSA heeft geconcludeerd dat, wanneer de stof in deze hoeveelheid wordt gebruikt, er geen migratie werd waargenomen als gevolg van de opneming ervan in de polyesterketen. Vanwege die opneming is er ook geen reden om aan te nemen dat migratie van de stof bij gebruik in PEF met een gebruiksconcentratie van 0,2 % (m/m) aanzienlijk hoger zou zijn. Aangezien het veilige gebruik van de stof aldus voortvloeit uit de volledige opneming ervan in het polymeer en omwille van de consistentie en de eenvoud, is het passend de bestaande toelating voor de gebruiksconcentratie van deze stof in PET met 0,2 % (m/m) ook uit te breiden tot de vervaardiging van PEF. |
(14) |
De stof poly((R)-3-hydroxybutyraat-co-(R)-3-hydroxyhexanoaat) (“PHBH”, FCM-stofnr. 1059) is bij Verordening (EU) 2019/1338 van de Commissie (9) toegelaten. Het lijkt er echter op dat de specificatie van het toegestane gebruik van die stof verduidelijking behoeft. Aangezien PHBH een macromolecuul is dat wordt verkregen door microbiële fermentatie en Verordening (EU) nr. 10/2011 voorschrijft dat wordt vermeld wanneer een macromolecuul uit een dergelijke fermentatie wordt verkregen, moet de verwijzing naar deze productiemethode in de specificatie van PHBH worden opgenomen. Bovendien staat de toelating een korte opwarmfase toe, zonder een maximumtemperatuur te vermelden. Dit ontbreken van een maximumtemperatuur zou tot gevolg kunnen hebben dat opwarming plaatsvindt bij temperaturen die hoger zijn dan die voorzien in het advies van de EFSA op basis waarvan de stof is toegelaten en waarin sprake is van heet afvullen, hetgeen in Verordening (EU) nr. 10/2011 wordt gedefinieerd als een temperatuur van niet hoger dan 100 °C op het moment van afvullen. Bovendien wordt in het advies aangegeven dat een met de stof vervaardigde kunststof een smeltpunt tussen 120 en 150 °C heeft. Daarnaast impliceert het ontbreken van een maximumtemperatuur dat niet duidelijk is welke testomstandigheden moeten worden gebruikt om na te gaan of Verordening (EU) nr. 10/2011 met betrekking tot de specificatie betreffende de “korte opwarmfase” wordt nageleefd. Daarom moet de specificatie worden verduidelijkt door een voorwaarde voor gebruik aan te geven waarbij de in het advies vastgestelde temperatuur niet wordt overschreden. |
(15) |
De EFSA heeft een positief wetenschappelijk advies (10) uitgebracht over het gebruik van de stof “fosforigzuur, trifenylester, polymeer met α-hydro-ω-hydroxypoly[oxy(methyl-1,2-ethaandiyl)], C10-16-alkylesters” (FCM-stofnr. 1076) als additief in een concentratie van maximaal 0,025 % (m/m) in copolymeren van acrylonitril-butadieen-styreen (ABS). De EFSA heeft geconcludeerd dat het gebruik van de stof geen veiligheidsrisico inhoudt voor de consument indien de stof als additief wordt gebruikt in een concentratie van maximaal 0,025 % (m/m) in materialen en voorwerpen van ABS voor eenmalig en herhaald gebruik die in contact komen met waterige, zure en alcoholische levensmiddelen en olie-in-wateremulsies of voor langdurige opslag bij kamertemperatuur en lager, en indien de migratie niet hoger is dan 0,05 mg/kg levensmiddel. Aangezien de migratietests zijn uitgevoerd om gebruik in contact met alle soorten levensmiddelen te bestrijken, moet het gebruik van dit additief bij de vervaardiging van materialen en voorwerpen van ABS die met alle levensmiddelen in contact komen voor alle toepassingen bij kamertemperatuur en lager, worden toegelaten en moet een migratielimiet overeenkomstig het advies van de EFSA worden vastgesteld. |
(16) |
Op 19 september 2019 heeft de EFSA een positief wetenschappelijk advies (11) uitgebracht over het gebruik van de stof tris(2-ethylhexyl)benzeen-1,2,4-tricarboxylaatester (FCM-stofnr. 1078, CAS-nr. 3319-31-1), als additief (weekmaker) in materialen van poly(vinylchloride) (“pvc”) die met levensmiddelen in contact komen. In dat advies heeft de EFSA geconcludeerd dat het gebruik van FCM-stofnr. 1078 over het geheel genomen geen veiligheidsrisico oplevert bij gebruik in de vervaardiging van zacht pvc. Daarom is het passend deze stof dienovereenkomstig toe te laten. De conclusie van de EFSA is echter afhankelijk van het feit dat de migratie van de stof niet hoger mag zijn dan 5 mg/kg levensmiddel. Daarnaast heeft de EFSA aangegeven dat vanwege de andere bronnen die kunnen bijdragen aan de blootstelling door materialen van kunststof die met levensmiddelen in contact komen, rekening moet worden gehouden met de toepassing van een allocatiefactor. Gezien het ontbreken van rechtstreeks gemeten blootstellingsgegevens voor deze stof voor de totale populatie uit alle bronnen, is het passend een allocatiefactor van 20 % toe te passen totdat passende wetenschappelijke gegevens voorhanden zijn. Bovendien heeft de EFSA in haar advies verklaard dat haar beoordeling geen betrekking heeft op het gebruik van deze stof in contact met “zuigelingenvoeding”. Derhalve is niet aangetoond dat het gebruik van deze stof in contact met “zuigelingenvoeding” zou voldoen aan de voorschriften van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1935/2004. De toelating van deze stof moet daarom worden onderworpen aan een migratielimiet van 1 mg/kg levensmiddel en een beperking die voorkomt dat deze stof in contact komt met voor zuigelingen bestemde voeding. Omwille van de duidelijkheid en consistentie met soortgelijke beperkingen moet worden verwezen naar de definitie van “zuigelingen” in artikel 2, lid 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12). |
(17) |
Aangezien groepsbeperking 32 in tabel 2 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 10/2011 bovendien een SML(T) voor weekmakers bevat en FCM-stofnr. 1078 ook een weekmaker is, is het passend deze groepsbeperking ook op die stof toe te passen. Om eventuele twijfel over de aard van deze groepsbeperking weg te nemen, moet bovendien worden aangegeven dat het om weekmakers gaat. |
(18) |
Naar aanleiding van een aanvraag tot toelating van het gebruik van de stof (triëthanolamineperchloraat, natriumzout)-dimeer (FCM-stofnr. 1080) als additief in hard pvc voor flessen voor herhaald gebruik die bestemd zijn om met water in contact te komen, heeft de EFSA op 29 april 2020 een positief wetenschappelijk advies (13) over dat gebruik uitgebracht. De EFSA heeft geconcludeerd dat het gebruik ervan veilig is bij contact met water en zure waterige levensmiddelen, zoals vruchtensappen, aangezien de stof (triëthanolamineperchloraat, natriumzout)-dimeer in zowel water als zure waterige levensmiddelen volledig dissocieert in triëthanolamine en perchloraat. Die twee stoffen zijn al opgenomen in de EU-lijst van toegelaten stoffen, triëthanolamine als FCM-stofnr. 793 met een migratielimiet van 0,05 mg/kg en perchloraat als FCM-stofnr. 822 met een migratielimiet van 0,002 mg/kg. De EFSA heeft geconcludeerd dat deze limieten ook moeten gelden voor FCM-stofnr. 1080, omdat — als de stof wordt gebruikt in kunststof die met water en zure waterige levensmiddelen in contact komt — de veiligheid ervan volledig wordt gecontroleerd door de migratielimieten die voor deze twee stoffen zijn vastgesteld vanwege de dissociatie ervan. De EFSA heeft voorts bevestigd dat de migratie van FCM-stofnr. 822 als perchloraat moet worden uitgedrukt (14). Daarom moeten in tabel 2 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 10/2011 twee groepsbeperkingen worden vastgesteld, één voor de stoffen met FCM-nrs. 1080 en 793 samen, en een ander voor de stof met FCM-nr. 822, uitgedrukt als perchloraat, als de andere groep. Daarom is het passend FCM-stofnrs. 793 en 822 dienovereenkomstig te wijzigen en de stof (triëthanolamineperchloraat, natriumzout)-dimeer (FCM-stofnr. 1080) als additief op te nemen in de EU-lijst van toegelaten stoffen, met de beperking dat deze alleen mag worden gebruikt in contact met levensmiddelen die zijn opgenomen in de levensmiddelencategorie met referentienummer 01.01.A in tabel 2 van bijlage III, die water en de door de EFSA in aanmerking genomen zure waterige levensmiddelen vertegenwoordigt. |
(19) |
Naar aanleiding van een aanvraag voor de toelating van het gebruik van de stof N,N-bis(2-hydroxyethyl)stearylamine, gedeeltelijk veresterd met verzadigde C16/C18-vetzuren (FCM-stofnr. 1081) als additief in materialen van kunststof in contact met droge levensmiddelen, zure levensmiddelen en alcoholhoudende dranken met opslagtijden tot en met zes maanden bij omgevingstemperatuur, heeft de EFSA een gedeeltelijk positief wetenschappelijk advies (15) over dat gebruik uitgebracht. In het kader van haar beoordeling heeft de EFSA rekening gehouden met de door de aanvrager verstrekte migratiegegevens voor het testen op opslagomstandigheden van meer dan zes maanden bij kamertemperatuur en lager. De EFSA heeft geconcludeerd dat N,N-bis(2-hydroxyethyl)stearylamine geen veiligheidsrisico voor de consument inhoudt bij gebruik tot 2 % (m/m) in alle polymeren die uitsluitend bestemd zijn voor contact met droge levensmiddelen, mits de migratie van de som van N,N-bis(2-hydroxyethyl)stearylamine en de mono- en diëster daarvan, berekend als N,N-bis(2-hydroxyethyl)stearylamine, de SML(T) voor de stoffen met FCM-nrs. 19 en 20 niet overschrijdt, waarin volgens de EFSA ook de migratie van de mono- en diëster van N,N-bis(2-hydroxyethyl)stearylamine opgenomen had moeten worden. Daarom is het passend het gebruik van deze stof tot maximaal 2 % (m/m) toe te laten voor de vervaardiging van materialen van kunststof die bestemd zijn om alleen met droge levensmiddelen bij kamertemperatuur in contact te komen, en moet deze worden opgenomen in de groepsbeperking die is vastgesteld voor de stoffen met FCM-nrs. 19 en 20. |
(20) |
De EFSA was echter ook van mening dat de verstrekte gegevens niet voldoende waren om de veiligheid van de stof met FCM-nr. 1081 bij contact met zure voedingsmiddelen en alcoholhoudende dranken te beoordelen en gaf aan dat de migratie hoog zou zijn, met name in contact met vette levensmiddelen. Derhalve is het passend het te verwachten risico dat consumenten een kunststof die deze stof bevat, zouden gebruiken in contact met andere levensmiddelen dan droge levensmiddelen te beperken. Daarom mag deze stof alleen worden gebruikt in toepassingen voor gebruik door exploitanten van levensmiddelenbedrijven om levensmiddelen te verpakken. Daarnaast heeft de EFSA opgemerkt dat migratie met een lagere mate van verestering kan toenemen en migratielimieten kan overschrijden indien het kunststofmateriaal waarin de stof wordt toegepast dikker is, en dat ook andere parameters, zoals de polariteit van het polymeer, relevant kunnen zijn. Daarom moet in een noot betreffende de verificatie van de naleving worden aangegeven dat een risico bestaat dat migratielimieten kunnen worden overschreden als gevolg van de dikte van het materiaal, de polariteit van het polymeer en de mate van verestering van de stof zelf. |
(21) |
De EFSA heeft een positief wetenschappelijk advies (16) uitgebracht over het gebruik van de stof fosforzuur, gemengde esters met 2-hydroxyethylmethacrylaat (FCM-stofnr. 1082) in samenstellingen op basis van polymethylmethacrylaat, bestemd voor herhaald contact met alle soorten levensmiddelen. De EFSA heeft geconcludeerd dat de stof bij gebruik als comonomeer tot 0,35 % (m/m) geen veiligheidsrisico voor de consument inhoudt en mits de migratie ervan niet hoger is dan 0,05 mg/kg levensmiddel, uitgedrukt als de som van de mono-, di- en triësters van fosforzuur en de mono-, di-, tri- en tetraësters van difosforzuur. Hoewel de EFSA heeft verwezen naar het gebruik van deze stof in “samenstellingen”, kan die term ook betrekking hebben op materialen die geen polymeren zijn en dus geen kunststof zijn in de zin van Verordening (EU) nr. 10/2011. Bijgevolg moet het gebruik van deze uitgangsstof bij de vervaardiging van polymethylmethacrylaat tot 0,35 % (m/m) worden toegelaten en moet volgens het advies van de EFSA een migratielimiet worden vastgesteld. |
(22) |
De EFSA heeft een positief wetenschappelijk advies (17) over het gebruik van de uitgangsstof benzofenon-3,3”,4,4’-tetracarbonzuurdianhydride (“BTDA”) (FCM-stofnr. 1083) uitgebracht. De EFSA heeft geconcludeerd dat het gebruik van de stof BTDA geen veiligheidsrisico voor de consument inhoudt als het tot 43 % (m/m) wordt toegepast als comonomeer bij de productie van polyimiden voor herhaald gebruik in contact met zure en vette levensmiddelen bij temperaturen tot 250 °C, mits de migratie van BTDA niet hoger is dan 0,05 mg/kg. Aangezien de specifieke migratietests op basis waarvan de EFSA tot een positieve conclusie over het gebruik van deze stof is gekomen, bij herhaald gebruik met azijnzuur (simulant B) en olijfolie (simulant D2) werden uitgevoerd, en de EFSA heeft vastgesteld dat de stof geen risico oplevert, zelfs bij niet-herhaald gebruik, is het passend het gebruik van deze uitgangsstof toe te laten voor gebruik bij de vervaardiging van polyimiden tot 43 % (m/m) polymeer in contact met levensmiddelen waarvoor alleen simulanten B en/of D2 zijn vastgesteld in tabel 2 van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 10/2011 bij temperaturen tot 250 °C, en als dit gebruik wordt onderworpen aan een migratielimiet van 0,05 mg/kg levensmiddel. |
(23) |
Teneinde exploitanten in staat te stellen zich aan te passen aan de wijzigingen in bepaalde bestaande toelatingen in deze verordening, is het passend te bepalen dat materialen en voorwerpen van kunststof die voldoen aan Verordening (EU) nr. 10/2011, zoals van toepassing vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening, voor het eerst in de handel mogen worden gebracht gedurende een overgangsperiode van 18 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening en in de handel mogen blijven tot de voorraden zijn uitgeput. Voor de productie van afgewerkte materialen en voorwerpen van kunststof moeten doorgaans echter verschillende producten en stoffen uit tussenfasen in de productie worden geleverd door andere marktdeelnemers. Omwille van de veiligheid van de consument moet de overgang naar volledige naleving van deze verordening zo efficiënt mogelijk en met minimale vertraging worden verwezenlijkt. Daarom moeten exploitanten die tussenproducten en -stoffen vervaardigen die nog niet aan deze verordening voldoen, worden verplicht de gebruikers van deze producten reeds binnen negen maanden na de inwerkingtreding van deze verordening ervan in kennis stellen dat deze producten, zoals zij worden geleverd, niet kunnen worden gebruikt voor de vervaardiging van materialen en voorwerpen van kunststof die na afloop van de overgangsperiode van 18 maanden in de handel worden gebracht. |
(24) |
Bij deze verordening worden de toelatingen voor de stoffen “houtmeel en -vezels, onbehandeld” (FCM-stofnr. 96) en salicylzuur (FCM-stofnr. 121) ingetrokken, omdat niet kan worden vastgesteld dat die toelatingen, zoals zij momenteel bestaan, in overeenstemming zijn met Verordening (EU) nr. 1935/2004, aangezien informatie over specifieke stoffen of het specifieke gebruik van die stoffen vereist zou zijn om ervoor te zorgen dat die toelatingen niet verder gaan dan wat veilig is. Om te zorgen voor een soepele overgang naar mogelijk beperktere toelatingen indien exploitanten die deze stoffen vóór de inwerkingtreding van deze verordening hebben vervaardigd of gebruikt van mening zijn dat sommige specifieke vormen van gebruik voldoen aan Verordening (EU) nr. 1935/2004, is het passend het in de handel brengen van materialen en voorwerpen van kunststof die met die stoffen zijn vervaardigd, toe te staan, mits binnen een evenredige periode na de inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag voor de toelating van die specifieke vormen van gebruik wordt ingediend. Aangezien de EFSA in haar advies over hout van mening was dat elke soort houtachtig materiaal afzonderlijk moet worden beoordeeld, moeten dergelijke aanvragen voor toelating van onbehandelde houtmeel en -vezels specifiek zijn voor de houtsoort in kwestie. |
(25) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 10/2011
Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 10/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Overgangsmaatregelen
1. Materialen en voorwerpen van kunststof die voldoen aan Verordening (EU) nr. 10/2011 zoals die van toepassing was vóór de inwerkingtreding van deze verordening en die vóór 1 februari 2025 voor het eerst in de handel werden gebracht, mogen in de handel blijven tot de voorraden zijn uitgeput.
2. Indien een product uit een tussenfase van de vervaardiging van materialen en voorwerpen van kunststof dat of een stof die bestemd is voor de vervaardiging van een dergelijk product, materiaal of voorwerp die voldoet aan Verordening (EU) nr. 10/2011 zoals die van toepassing was vóór de inwerkingtreding van deze verordening en na 1 mei 2024 voor het eerst in de handel wordt gebracht, niet aan deze verordening voldoet, moet in de voor die stof of dat product beschikbare verklaring van overeenstemming worden vermeld dat de stof of het product niet voldoet aan deze voorschriften en alleen mag worden gebruikt bij de vervaardiging van materialen en voorwerpen van kunststof die vóór 1 februari 2025 in de handel worden gebracht.
3. Materialen en voorwerpen van kunststof, vervaardigd met salicylzuur (FCM-stofnr. 121) of vervaardigd met onbehandelde houtmeel of -vezels van een specifieke houtsoort, mogen na 1 februari 2025 nog steeds voor het eerst in de handel worden gebracht, mits:
a) |
er vóór 1 augustus 2024 overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1935/2004 bij de bevoegde autoriteit een aanvraag voor de toelating van die stof of van die onbehandelde houtmeel of -vezels van een specifieke houtsoort ingediend; |
b) |
het gebruik van die stof of van die onbehandelde houtmeel of -vezels van een specifieke houtsoort voor de vervaardiging van een materiaal of voorwerp van kunststof, en het gebruik daarvan, is beperkt tot de in de aanvraag beschreven gebruiksomstandigheden; |
c) |
de overeenkomstig artikel 9, lid 1, punt b), van Verordening (EG) nr. 1935/2004 aan de EFSA verstrekte informatie een verklaring bevat dat de aanvraag een aanvraag overeenkomstig dit lid is, en |
d) |
de EFSA de aanvraag geldig heeft geacht. |
4. Materialen en voorwerpen van kunststof die zijn vervaardigd met de stof of onbehandelde houtmeel of -vezels waarvoor een aanvraag is ingediend, mogen vervolgens verder worden gebruikt totdat de aanvrager zijn aanvraag intrekt of totdat de Commissie een besluit heeft vastgesteld tot verlening of weigering van de toelating voor het gebruik van die stof of houtmeel of -vezels overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1935/2004.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 juli 2023.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4.
(2) Verordening (EU) nr. 10/2011 van de Commissie van 14 januari 2011 betreffende materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in contact te komen (PB L 12 van 15.1.2011, blz. 1).
(3) EFSA Journal 2019;17(11):5902.
(4) EFSA Journal 2020;18(6):6124.
(5) EFSA Journal 2005;3(9):242; EFSA Journal 2005;3(9):241; EFSA Journal 2005;3(9):243; EFSA Journal 2005;3(9):244, 1-18; EFSA Journal 2005;3(9):245.
(6) Advies van het Comité risicobeoordeling (RAC) en het Comité sociaaleconomische analyse (SEAC) van het ECHA over een bijlage XV-dossier waarin beperkingen voor vier ftalaten (DEHP, bbp, DBP, DIBP) worden voorgesteld; ECHA/RAC/RES-O-0000001412-86-140/F en ECHA/SEAC/RES-O-0000001412-86-154/F respectievelijk. Online beschikbaar op https://echa.europa.eu/documents/10162/a265bf86-5fbd-496b-87b4-63ff238de2f7
(7) EFSA Journal 2019;17(12):5838.
(8) doi:10.2903/j.efsa.2022.7172
(9) Verordening (EU) 2019/1338 van de Commissie van 8 augustus 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 10/2011 betreffende materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in contact te komen (PB L 209 van 9.8.2019, blz. 5).
(10) EFSA Journal 2021;19(8):6786.
(11) EFSA Journal 2019;17(10):5864; in haar advies verwijst de EFSA naar “trimellietzuur, tris(2-ethylhexyl)ester”, terwijl in deze verordening wordt verwezen naar de IUPAC-benaming “tris(2-ethylhexyl)benzeen-1,2,4-tricarboxylaat”.
(12) Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen, voeding voor medisch gebruik en de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing, en tot intrekking van Richtlijn 92/52/EEG van de Raad, Richtlijnen 96/8/EG, 1999/21/EG, 2006/125/EG en 2006/141/EG van de Commissie, Richtlijn 2009/39/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 41/2009 en (EG) nr. 953/2009 van de Commissie (PB L 181 van 29.6.2013, blz. 35).
(13) EFSA Journal 2020;18(5):6046.
(14) Scientific panel on FCM, Enzymes, and processing aids (CEP), Minutes of the 19th meeting of the working group on FCM 2018-2021, 30 september 2020, punt 7, 1).
(15) EFSA Journal 2020;18(3):6047.
(16) EFSA Journal 2020;18(5):6120.
(17) EFSA Journal 2020;18(7):6183.
BIJLAGE
Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 10/2011 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In punt 1 wordt tabel 1 als volgt gewijzigd:
|
2) |
In punt 2 wordt tabel 2 als volgt gewijzigd:
|
3) |
in punt 3, tabel 3, wordt de volgende vermelding toegevoegd:
|
12.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 177/59 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2023/1443 VAN DE COMMISSIE
van 11 juli 2023
tot verlenging van de vergunning voor een preparaat van Lactiplantibacillus plantarum DSM 19457 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1065/2012
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de redenen en procedures voor het verlenen en verlengen van dergelijke vergunningen, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. |
(2) |
Voor het preparaat van Lactiplantibacillus plantarum DSM 19457 (voorheen taxonomisch geïdentificeerd als Lactobacillus plantarum DSM 19457) was bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1065/2012 van de Commissie (2) voor een periode van tien jaar een vergunning verleend als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag ingediend voor de verlenging van de vergunning voor Lactiplantibacillus plantarum DSM 19457 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten, waarbij is verzocht om dat toevoegingsmiddel in te delen in de categorie “technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep “inkuiltoevoegingsmiddelen”. De krachtens artikel 14, lid 2, van die verordening vereiste nadere gegevens en documenten waren bij de aanvraag gevoegd. |
(4) |
De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 22 november 2022 (3) geconcludeerd dat de aanvrager bewijsmateriaal heeft verstrekt waaruit blijkt dat het preparaat van Lactiplantibacillus plantarum DSM 19457 onder de huidige gebruiksvoorwaarden veilig blijft voor alle diersoorten, de consument en het milieu. De EFSA heeft ook geconcludeerd dat het toevoegingsmiddel niet irriterend voor de huid of de ogen is, maar vanwege zijn proteïneachtige aard als inhalatieallergeen moet worden beschouwd. Bij gebrek aan gegevens kon de EFSA geen conclusies trekken over het potentieel voor huidsensibilisatie van het toevoegingsmiddel. |
(5) |
Overeenkomstig artikel 5, lid 4, punt c), van Verordening (EG) nr. 378/2005 van de Commissie (4) was het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium van oordeel dat de conclusies en aanbevelingen van de vorige beoordeling van toepassing zijn op de huidige aanvraag. |
(6) |
Uit de beoordeling van het preparaat van Lactiplantibacillus plantarum DSM 19457 blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. De vergunning voor het preparaat moet daarom worden verlengd. |
(7) |
De Commissie is van mening dat passende beschermende maatregelen moeten worden genomen om ongunstige gevolgen voor de gezondheid van de gebruikers van het toevoegingsmiddel te voorkomen. Die beschermende maatregelen mogen geen afbreuk doen aan andere veiligheidsvoorschriften voor werknemers uit hoofde van het Unierecht. |
(8) |
Als gevolg van de verlenging van de vergunning voor het preparaat van Lactiplantibacillus plantarum DSM 19457 als toevoegingsmiddel voor diervoeding moet Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1065/2012 dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(9) |
Aangezien er geen veiligheidsredenen zijn die de onmiddellijke toepassing van de wijzigingen van de vergunningsvoorwaarden voor het preparaat van Lactiplantibacillus plantarum DSM 19457 vereisen, moet een overgangsperiode worden vastgesteld om de belanghebbende partijen in staat te stellen zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen als gevolg van de verlenging van de vergunning te voldoen. |
(10) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verlenging van de vergunning
De vergunning voor het in de bijlage gespecificeerde preparaat, dat behoort tot de categorie “technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep “inkuiltoevoegingsmiddelen”, wordt onder de in de bijlage vastgestelde voorwaarden verlengd.
Artikel 2
Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1065/2012
In de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1065/2012 wordt vermelding 1k20718 voor “Lactobacillus plantarum (DSM 19457)” geschrapt.
Artikel 3
Overgangsmaatregelen
Het in de bijlage gespecificeerde preparaat en diervoeding die dat preparaat bevat en die vóór 1 augustus 2024 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 1 augustus 2023 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput.
Artikel 4
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 juli 2023.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1065/2012 van de Commissie van 13 november 2012 tot verlening van een vergunning voor preparaten van Lactobacillus plantarum (DSM 23375, CNCM I-3235, DSM 19457, DSM 16565, DSM 16568, LMG 21295, CNCM MA 18/5U, NCIMB 30094, VTT E-78076, ATCC PTSA-6139, DSM 18112, DSM 18113, DSM 18114, ATCC 55943 en ATCC 55944) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten (PB L 314 van 14.11.2012, blz. 15).
(3) EFSA Journal 2023;21(1):7697.
(4) Verordening (EG) nr. 378/2005 van de Commissie van 4 maart 2005 tot vaststelling van gedetailleerde voorschriften voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft de verplichtingen en taken van het communautaire referentielaboratorium betreffende vergunningsaanvragen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PB L 59 van 5.3.2005, blz. 8).
BIJLAGE
Identificatienummer van het toevoegingsmiddel |
Toevoegingsmiddel |
Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimumgehalte |
Maximumgehalte |
Overige bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||||||
Kve/kg vers materiaal |
||||||||||||||||||
Categorie: technologische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: inkuiltoevoegingsmiddelen. |
||||||||||||||||||
1k20718 |
Lactiplantibacillus plantarum DSM 19457 |
Samenstelling van het toevoegingsmiddel Preparaat van Lactiplantibacillus plantarum DSM 19457 met ten minste 1 × 1010 kve/g toevoegingsmiddel. Vaste vorm Karakterisering van de werkzame stof Levensvatbare cellen van Lactiplantibacillus plantarum DSM 19457. Analysemethode (1) Telling in het toevoegingsmiddel voor diervoeding van Lactiplantibacillus plantarum DSM 19457:
Identificatie van Lactiplantibacillus plantarum DSM 19457:
|
Alle diersoorten |
— |
|
— |
|
1 augustus 2033 |
(1) Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn beschikbaar op de website van het referentielaboratorium: https://joint-research-centre.ec.europa.eu/eurl-fa-eurl-feed-additives/eurl-fa-authorisation/eurl-fa-evaluation-reports_en
12.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 177/63 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2023/1444 VAN DE COMMISSIE
van 11 juli 2023
tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op platbulbstaal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Turkije
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”), en met name artikel 7,
Na raadpleging van de lidstaten,
Overwegende hetgeen volgt:
1. PROCEDURE
1.1. Opening van het onderzoek
(1) |
Op 14 november 2022 heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) op basis van artikel 5 van de basisverordening een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot de invoer van platbulbstaal van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“China” of “de VRC”) en Turkije (“de betrokken landen”). De Commissie heeft daartoe een bericht van inleiding bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) (“het bericht van inleiding”). |
(2) |
De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die op 30 september 2022 was ingediend door Laminados Losal S.A.U. (“de klager”). De klacht is ingediend namens de bedrijfstak van de Unie voor platbulbstaal in de zin van artikel 5, lid 4, van de basisverordening. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal over dumping en aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om de opening van een onderzoek te rechtvaardigen. |
1.2. Registratie
(3) |
Overeenkomstig artikel 14, lid 5 bis, van de basisverordening moet de Commissie de invoer waarop een antidumpingonderzoek betrekking heeft gedurende de periode van voorafgaande kennisgeving registreren, tenzij zij over voldoende bewijs in de zin van artikel 5 beschikt waaruit blijkt dat niet is voldaan aan de voorschriften van artikel 10, lid 4, punt c) of d), van de basisverordening. |
(4) |
De klager heeft niet om registratie verzocht en de Commissie heeft vastgesteld dat niet is voldaan aan de voorschriften van artikel 10, lid 4, punt d), van de basisverordening. Naast de invoer die in het onderzoektijdvak schade heeft veroorzaakt, is er daarna geen aanzienlijke verdere toename van de invoer vastgesteld. |
(5) |
Om de in punt 4.3.1 genoemde redenen heeft de Commissie besloten de invoer uit de betrokken landen te cumuleren voor de in de bovenstaande overwegingen beschreven analyse. Uit een analyse van de gegevens die zijn ontleend aan de databank Surveillance en de gegevens die zijn verstrekt door de medewerkende producenten-exporteurs in de betrokken landen is gebleken dat het cumulatieve invoervolume uit de betrokken landen in de eerste vier volledige maanden (d.w.z. december 2022 tot en met maart 2023) na de opening van het onderzoek met 2 % is afgenomen ten opzichte van dezelfde maanden in het onderzoektijdvak. De gemiddelde maandelijkse invoer uit de betrokken landen nam tijdens de eerste vier maanden na de opening van het onderzoek met 15 % af ten opzichte van de gemiddelde maandelijkse invoer tijdens het onderzoektijdvak. Derhalve heeft de Commissie de invoer van platbulbstaal niet onderworpen aan registratie uit hoofde van artikel 14, lid 5 bis, van de basisverordening gedurende de periode van voorafgaande kennisgeving. |
1.3. Belanghebbenden
(6) |
In het bericht van inleiding werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie de klager, de haar bekende producenten-exporteurs, de autoriteiten van de VRC en Turkije, de haar bekende importeurs, leveranciers en gebruikers, handelaren, alsmede de bekende betrokken verenigingen expliciet op de hoogte gesteld van de opening van het onderzoek en hen uitgenodigd daaraan mee te werken. |
(7) |
De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen over de opening van het onderzoek te maken en een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan te vragen. |
1.4. Opmerkingen over de opening van het onderzoek
(8) |
Na de opening van het onderzoek zijn opmerkingen ontvangen van de overheid van Turkije, de Turkse producent-exporteur Özkan Demir Çelik Sanayi A.Ş (“Özkan Demir”), de gebruiker in de Unie Fincantieri S.p.A (“Fincantieri”) en de niet-verbonden importeur Baglietto s.r.l. (“Baglietto”). |
(9) |
De overheid van Turkije en Fincantieri voerden beide onder meer aan dat de klacht te veel op vertrouwelijke informatie was gebaseerd, met name wat betreft de mate van gedetailleerdheid van de micro-economische indicatoren van de bedrijfstak van de Unie, alsook bepaalde bijlagen bij de klacht. Beide partijen voerden aan dat de niet-vertrouwelijke versie daarom ontoereikend was om de partijen in staat te stellen zinvolle opmerkingen over de schade-indicatoren en de beweringen in de klacht te maken. |
(10) |
Artikel 19 van de basisverordening voorziet in de bescherming van vertrouwelijke informatie wanneer de bekendmaking ervan een concurrent aanmerkelijke concurrentievoordelen zou geven of degene die de informatie heeft verstrekt of van wie hij deze informatie heeft verkregen, ernstig zou benadelen. Aangezien de klacht betrekking heeft op de informatie van slecht één producent in de Unie, of de informatie van die producent in de Unie in combinatie met openbaar beschikbare informatie en statistieken, heeft de klager de relevante cijfers om redenen van vertrouwelijkheid in zinvolle orden van grootte verstrekt. In dezelfde geest heeft de klager een niet-vertrouwelijke versie van de bijlagen of een zinvolle samenvatting van de toegezonden informatie verstrekt. De Commissie was derhalve van mening dat de niet-vertrouwelijke versie van de klacht die in het dossier voor inzage door belanghebbenden beschikbaar was, alle essentiële bewijzen en niet-vertrouwelijke samenvattingen van de vertrouwelijke gegevens bevatte, zodat belanghebbenden hun recht van verweer naar behoren konden uitoefenen. Dit argument werd derhalve afgewezen. |
(11) |
De overheid van Turkije en Fincantieri maakten beide bezwaar tegen de opneming in de schadeanalyse van de gegevens voor Laminorul SA (“Laminorul”), een Roemeense producent van platbulbstaal, die failliet was gegaan en tijdens de beoordelingsperiode met de productie was gestopt. Volgens de informatie waarover de Commissie beschikte, werd Laminorul na het faillissement overgenomen door een andere onderneming, maar heeft zij de productie van platbulbstaal nog niet hervat. Volgens de overheid van Turkije en Fincantieri hadden de beschikbare gegevens over Laminorul niet in de cijfers in de klacht mogen worden opgenomen, aangezien die onderneming failliet ging en niet langer platbulbstaal produceert. Laminorul had in de klacht daarom niet als onderdeel van de bedrijfstak van de Unie mogen worden beschouwd. |
(12) |
De Commissie was echter van mening dat Laminorul in de beoordelingsperiode nog steeds deel uitmaakte van de bedrijfstak van de Unie, hoewel niet gedurende de gehele periode. Om die reden heeft de klager de gegevens van Laminorul terecht opgenomen in de klacht en heeft hij de situatie van de bedrijfstak van de Unie voor de desbetreffende perioden accuraat weergegeven. Bovendien bleek uit de gegevens in de klacht dat de meeste indicatoren vergelijkbare trends lieten zien, met en zonder Laminorul in de analyse. In elk geval heeft de Commissie in haar analyse voor de beoordelingsperiode in deze verordening waar mogelijk op het effect van de gegevens van Laminorul op de schadesituatie van de bedrijfstak gewezen. |
(13) |
De overheid van Turkije en Özkan Demir hebben opmerkingen gemaakt over verschillende individuele schade-indicatoren in de klacht en voerden aan dat sommige van de indicatoren niet wezen op schade voor de bedrijfstak van de Unie of dat de schade mogelijk was veroorzaakt door andere factoren dan de invoer uit de betrokken landen. |
(14) |
In dit verband wees de Commissie op artikel 5, lid 2, van de basisverordening, die bepaalt dat de klacht gegevens moet bevatten omtrent veranderingen in de omvang van de beweerde invoer met dumping, de weerslag van deze invoer op de prijzen van het soortgelijke product op de markt van de Unie en de weerslag van de invoer op de bedrijfstak van de Unie, zoals blijkt uit relevante (maar niet noodzakelijk alle) factoren. De klacht bevatte deze informatie, die duidde op het bestaan van schade en een oorzakelijk verband met invoer uit de betrokken landen. Bijgevolg was de Commissie van mening dat de klacht voldoende bewijsmateriaal bevatte waaruit bleek dat er sprake was van schade en een oorzakelijk verband, en wees zij het argument derhalve af. |
(15) |
Andere specifieke opmerkingen over schade, oorzakelijk verband en het belang van de Unie, die niet rechtstreeks verband hielden met de opening van het onderzoek, worden besproken in de desbetreffende afdelingen hieronder (afdelingen 4, 5 en 7). |
1.5. Steekproeven
(16) |
In het bericht van inleiding heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef van de belanghebbenden zou samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening. |
Steekproef van producenten in de Unie
(17) |
Gezien het beperkte aantal producenten van platbulbstaal in de Unie kondigde de Commissie in het bericht van inleiding aan dat zij vragenlijsten ter beschikking zou stellen van de enige twee haar bekende producenten in de Unie. Van deze twee producenten heeft alleen Laminados Losal, S.A.U. (de klager) de vragenlijst ingevuld. De tweede producent in de Unie, Olifer s.p.l., (“Olifer”), goed voor [15-25] % van de productie in de Unie, heeft zich gedurende het onderzoek niet kenbaar gemaakt. De Commissie kon daardoor geen steekproef samenstellen, maar gebruikte de gegevens van de klager en raamde in voorkomend geval de gegevens voor Olifer en Laminorul, zoals toegelicht in overweging 147. |
Steekproef van importeurs
(18) |
Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, heeft de Commissie niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken. |
(19) |
Slechts één niet-verbonden importeur heeft de gevraagde informatie verstrekt en ermee ingestemd om in de steekproef te worden opgenomen. De Commissie heeft daarom besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was. |
Steekproef van producenten-exporteurs in de VRC
(20) |
Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, heeft de Commissie alle producenten-exporteurs in de VRC verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de Vertegenwoordiging van de Volksrepubliek China bij de Europese Unie verzocht eventuele andere producenten-exporteurs die geïnteresseerd konden zijn in medewerking aan het onderzoek, op te sporen en/of contact met hen op te nemen. |
(21) |
Een producent-exporteur in de VRC, Changshu Longteng Special Steel Co., Ltd, heeft de verlangde informatie verstrekt en ermee ingestemd in de steekproef te worden opgenomen. De Commissie heeft dienovereenkomstig besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was. |
Steekproef van producenten-exporteurs in Turkije
(22) |
Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, heeft de Commissie alle producenten-exporteurs in Turkije verzocht de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de Vertegenwoordiging van Turkije bij de Europese Unie verzocht eventuele andere producenten-exporteurs die geïnteresseerd konden zijn in medewerking aan het onderzoek, op te sporen en/of contact met hen op te nemen. |
(23) |
Een producent-exporteur in Turkije, Özkan Demir, heeft de verlangde informatie verstrekt en ermee ingestemd in de steekproef te worden opgenomen. De Commissie heeft dienovereenkomstig besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was. |
1.6. Antwoorden op de vragenlijsten en controlebezoeken
(24) |
De Commissie heeft de overheid van de Volksrepubliek China (“Chinese overheid”) een vragenlijst toegezonden over het bestaan van verstoringen van betekenis in de VRC in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening. Zij heeft hierop geen antwoord ontvangen. Bijgevolg stelde de Commissie de Vertegenwoordiging van de Volksrepubliek China bij de Europese Unie in kennis van haar voornemen de beschikbare gegevens te gebruiken overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening. Er zijn geen opmerkingen ontvangen. |
(25) |
De Commissie heeft online (3) de vragenlijsten voor de producenten-exporteurs, de niet-verbonden importeurs en de producenten in de Unie gepubliceerd. |
(26) |
De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, daardoor veroorzaakte schade en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Krachtens artikel 16 van de basisverordening werden controlebezoeken ter plaatse verricht bij de volgende ondernemingen:
|
(27) |
Gezien de COVID-19-pandemie en de opgelegde lockdownmaatregelen voerde de Commissie een controle op afstand uit van de volgende Chinese producent-exporteur:
|
1.7. Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode
(28) |
Het onderzoek naar de dumping en de schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2021 tot en met 30 september 2022 (“het onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2019 tot het einde van het onderzoektijdvak (“de beoordelingsperiode”). |
2. ONDERZOCHT PRODUCT, BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
2.1. Onderzocht product
(29) |
Het onderzochte product is niet-gelegeerd platbulbstaal met een breedte tot 204 mm (“platbulbstaal”). Platbulbstaal wordt voornamelijk gebruikt in de scheepsbouw voor de vervaardiging van de staalconstructie van cruiseschepen, veerboten, militaire vaartuigen en koopvaardijschepen. Platbulbstaal kan ook worden gebruikt voor de bouw van offshoreplatforms en de aanleg van tramrails, maar in de Unie wordt platbulbstaal hiervoor slechts in marginale hoeveelheden toegepast (“het onderzochte product”). |
2.2. Betrokken product
(30) |
Het betrokken product is het onderzochte product van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Turkije, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 7216 50 91 (Taric-code 7216509110) (“het betrokken product”). |
2.3. Soortgelijk product
(31) |
Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:
|
(32) |
De Commissie heeft in dit stadium geconcludeerd dat die producten derhalve soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. |
2.4. Argumenten betreffende de productomschrijving
(33) |
Er zijn geen argumenten ontvangen betreffende de productomschrijving. |
3. DUMPING
3.1. VRC
3.1.1. Procedure voor de vaststelling van de normale waarde op grond van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening
(34) |
Aangezien er bij de opening van het onderzoek voldoende bewijsmateriaal beschikbaar was dat wees op het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening met betrekking tot de VRC, achtte de Commissie het passend om met betrekking tot de producenten-exporteurs uit dit land het onderzoek te openen uit hoofde van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. |
(35) |
Om de benodigde gegevens voor de mogelijke toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening te verzamelen, heeft de Commissie bijgevolg in het bericht van inleiding alle producenten-exporteurs in de VRC verzocht informatie over de basisproducten voor de productie van platbulbstaal te verstrekken. Een producent-exporteur, Changshu Longteng Special Steel Co, Ltd, heeft de relevante informatie ingediend. Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek met betrekking tot de vermeende verstoringen van betekenis nodig achtte, heeft de Commissie bovendien de Chinese overheid een vragenlijst toegezonden. |
(36) |
Bovendien heeft de Commissie in punt 5.3.2 van het bericht van inleiding alle belanghebbenden verzocht om binnen 37 dagen na de datum van bekendmaking van dat bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie hun standpunt kenbaar te maken en informatie en bewijsmateriaal in te dienen met betrekking tot de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. De Chinese overheid reageerde niet binnen de daarvoor gestelde termijn op de vragenlijst, en diende evenmin opmerkingen in over de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. Vervolgens heeft de Commissie de Chinese overheid ervan in kennis gesteld dat zij overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening de beschikbare gegevens zou gebruiken om het bestaan van verstoringen van betekenis in de VRC vast te stellen. De Commissie heeft de Chinese overheid verzocht haar opmerkingen over de toepassing van artikel 18 in te dienen. Er zijn geen opmerkingen ontvangen. |
(37) |
In punt 5.3.2. van het bericht van inleiding heeft de Commissie ook vermeld dat zij, gezien het beschikbare bewijsmateriaal, op grond van artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening, Turkije als mogelijk geschikt representatief derde land beschouwde voor de vaststelling van de normale waarde aan de hand van niet-verstoorde prijzen of benchmarks. De Commissie merkte verder op dat zij andere mogelijk geschikte representatieve landen zou onderzoeken overeenkomstig de criteria als bedoeld in artikel 2, lid 6 bis, punt a), eerste streepje, van de basisverordening. |
(38) |
Op 24 januari 2023 heeft de Commissie de belanghebbenden door middel van een mededeling (“de eerste mededeling”) op de hoogte gebracht van de relevante bronnen die zij voornemens was te gebruiken om de normale waarde vast te stellen. In die mededeling heeft de Commissie een lijst opgenomen van alle productiefactoren zoals de grondstoffen, arbeid en energie die worden gebruikt in de productie van platbulbstaal, gebaseerd op gegevens die zijn verstrekt door Changshu Longteng Special Steel Co., Ltd, de enige in de VRC gevestigde producent-exporteur van het betrokken product die medewerking heeft verleend. Bovendien heeft de Commissie, op basis van de criteria voor de keuze van niet-verstoorde prijzen of benchmarks, Turkije als een geschikt representatief land aangewezen. De Commissie heeft van producent-exporteur Changshu Longteng Special Steel Co., Ltd opmerkingen over de eerste mededeling ontvangen. |
(39) |
Op 3 april 2023 heeft de Commissie, nadat zij de ontvangen opmerkingen en de door Changshu Longteng Special Steel Co., Ltd verstrekte aanvullende informatie had geanalyseerd, aan de belanghebbenden door middel van een tweede mededeling (“de tweede mededeling”) de relevante bronnen meegedeeld die zij voornemens was te gebruiken om de normale waarde vast te stellen, met Turkije als het representatieve land. Tevens deelde zij de belanghebbenden mee dat zij de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (“VAA-kosten”) en de winst zou vaststellen op basis van gegevens van een producent in het representatieve land, namelijk Kocaer Çelik Sanayi. De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd opmerkingen te maken en heeft opmerkingen ontvangen van Changshu Longteng Special Steel Co., Ltd. |
(40) |
Na de ontvangen opmerkingen en informatie over de tweede mededeling te hebben geanalyseerd, kwam de Commissie voorlopig tot de conclusie dat Turkije een geschikte keuze was als representatief land waarvan de niet-verstoorde prijzen en kosten zouden worden gebruikt voor de vaststelling van de normale waarde. De onderliggende redenen voor die keuze worden nader beschreven in punt 3.4. |
3.1.2. Normale waarde
(41) |
Artikel 2, lid 1, van de basisverordening bepaalt het volgende: “De normale waarde is normaal gebaseerd op de prijzen die door onafhankelijke afnemers in het land van uitvoer in het kader van normale handelstransacties worden betaald of dienen te worden betaald”. |
(42) |
Artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening bepaalt echter het volgende: “Wanneer […] wordt vastgesteld dat het wegens het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van punt b) in het land van uitvoer niet passend is gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in dat land, wordt de normale waarde uitsluitend berekend aan de hand van productie- en verkoopkosten waarin niet-verstoorde prijzen of benchmarks tot uitdrukking komen”, en “omvat [deze] een niet-verstoord en redelijk bedrag voor administratiekosten, verkoopkosten en algemene kosten en voor winst”. |
(43) |
Zoals hieronder verder wordt toegelicht, heeft de Commissie in dit onderzoek geconcludeerd dat het op basis van het beschikbare bewijs en gezien het gebrek aan medewerking van de Chinese overheid en de producenten-exporteurs juist was artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening toe te passen. |
3.1.2.1.
(44) |
In recente onderzoeken betreffende de staalsector in de VRC (4) heeft de Commissie vastgesteld dat er sprake was van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening. |
(45) |
In die onderzoeken heeft de Commissie vastgesteld dat er sprake is van aanzienlijk overheidsingrijpen in de VRC, wat leidt tot een verstoring van de effectieve toewijzing van middelen overeenkomstig de marktbeginselen (5). De Commissie heeft met name geconcludeerd dat er in de staalsector — staal is de belangrijkste grondstof voor de vervaardiging van het onderzochte product — niet alleen sprake blijft van een aanzienlijke mate van eigendom van de Chinese overheid in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), eerste streepje, van de basisverordening (6), maar dat de Chinese overheid ook in de gelegenheid is zich te mengen in prijzen en kosten door de overheidsaanwezigheid in bedrijven in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), tweede streepje, van de basisverordening (7). De Commissie heeft verder vastgesteld dat de aanwezigheid van de staat op de financiële markten en het ingrijpen door de overheid op die markten, alsmede bij de verstrekking van grondstoffen en basisproducten, een aanvullend verstorend effect hebben op de markt. In feite leidt het planningssysteem van de VRC er over de gehele linie toe dat er middelen worden geconcentreerd in sectoren die door de Chinese overheid als strategisch of anderszins politiek belangrijk zijn bestempeld, in plaats van dat de allocatie overeenkomstig marktwerking plaatsvindt (8). Bovendien heeft de Commissie geconcludeerd dat de Chinese faillissements- en eigendomswetgeving niet naar behoren functioneert in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), vierde streepje, van de basisverordening, en dus verstoringen veroorzaakt, met name wanneer in de VRC insolvente ondernemingen op de been worden gehouden en grondgebruiksrechten worden toegewezen (9). In dezelfde geest heeft de Commissie vastgesteld dat er sprake was van verstoringen van loonkosten in de staalsector in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), vijfde streepje, van de basisverordening (10), alsmede van verstoringen op de financiële markten in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), zesde streepje, van de basisverordening, met name wat betreft de toegang tot kapitaal voor ondernemingen in de VRC (11). |
(46) |
Evenals in de voorafgaande onderzoeken met betrekking tot de staalsector in de VRC is de Commissie in het huidige onderzoek nagegaan of het wegens de aanwezigheid van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening al dan niet passend was om gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in de VRC. Daartoe heeft de Commissie gebruikgemaakt van het beschikbare bewijsmateriaal in het dossier, met inbegrip van het bewijsmateriaal in de klacht, alsmede in het werkdocument van de diensten van de Commissie over verstoringen van betekenis in de economie van de VRC met het oog op handelsbeschermingsonderzoeken (12) (“het rapport”), dat op openbaar beschikbare bronnen is gebaseerd. Bij deze analyse is niet alleen gekeken naar het aanzienlijke overheidsingrijpen in de economie van de VRC in het algemeen, maar ook naar de specifieke marktsituatie in de sector waar platbulbstaal onder valt. De Commissie heeft deze bewijselementen verder aangevuld met haar eigen onderzoek naar de verschillende criteria die relevant zijn om het bestaan van verstoringen van betekenis in de VRC te bevestigen, zoals die ook in het kader van haar eerdere onderzoeken in dit verband zijn vastgesteld. |
(47) |
In de klacht werd aangevoerd dat de Chinese economie als geheel sterk wordt beïnvloed door en de gevolgen ondervindt van verschillende alomvattende interventies van de Chinese overheid of andere overheidsinstanties op verschillende overheidsniveaus en op de markt, waardoor de binnenlandse prijzen en kosten van de Chinese staalindustrie niet kunnen worden gebruikt in dit onderzoek. |
(48) |
In de klacht wordt meer specifiek opgemerkt dat de Chinese overheid op verschillende wijzen ingrijpt (op administratief, financieel en regelgevend gebied), gelet op de doctrine van de “socialistische markteconomie” zoals verankerd in de grondwet van de VRC, de alomtegenwoordigheid van de CCP en haar invloed op de economie door middel van strategische planningsinitiatieven — zoals het 13e en het 14e vijfjarenplan. |
(49) |
In de klacht worden voorbeelden van elementen genoemd die duiden op het bestaan van verstoringen als bedoeld in het eerste tot en met zesde streepje van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening. De klager voerde onder verwijzing naar de onderzoeken van de Commissie in de staalsector, het rapport en aanvullende bronnen, met name het volgende aan:
|
(50) |
De Chinese overheid heeft geen opmerkingen gemaakt of bewijsmateriaal verstrekt ter ondersteuning of weerlegging van het bestaande bewijsmateriaal in het dossier, waaronder het rapport en het door de klager verstrekte aanvullende bewijsmateriaal, over de aanwezigheid van verstoringen van betekenis en/of de geschiktheid van de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening in het onderhavige geval. |
(51) |
De sector van het onderzochte product — een subsector van de staalsector — is nog steeds in sterke mate in handen van de Chinese overheid in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), eerste streepje, van de basisverordening. Aangezien de Chinese exporteurs van het onderzochte product geen medewerking verleenden, kon de exacte verhouding tussen de producenten in particuliere en in overheidseigendom niet worden vastgesteld. |
(52) |
Het onderzoek heeft echter bevestigd dat de twee grootste producenten in de staalsector, dat wil zeggen Angang Steel Group (“Ansteel”) en China Baowu Steel Group (“Baowu”) volledig in handen van de staat zijn of de staat hierin een meerderheidsbelang heeft. Bovendien zijn enkele belangrijke ondernemingen die platbulbstaal produceren, zoals Hebei Jitai Special Steel Group Co., Ltd, Suqian Nangang Jinxin Rolling Co., Ltd en Hebei Jingye Group Co. Ltd, onderworpen aan staatsinmenging. De onderneming Hebei Jitai Special Steel Group Co., Ltd, een volle dochteronderneming van de particuliere onderneming Tangshan Baigong Industry Development Co. (13), heeft als een van zijn doelstellingen “bij te dragen tot de ontwikkeling van de onderneming, het meegaan met de tijd, en het vaderland” (14). Voorts is Suqian Nangang Jinxin Rolling Co., Ltd in handen van en staat zij onder zeggenschap van Nanjing Steel, een staatsonderneming onder toezicht van de SASAC van Nanjing (15). In het geval van Hebei Jingye Group Co. Ltd zijn er verschillende activiteiten voor de opbouw van de CCP georganiseerd onder leiding van de adjunct-secretaris van het partijcomité van de Group (16). |
(53) |
Aangezien bovendien de interventies van de CCP in de operationele besluitvorming ook in particuliere ondernemingen de norm zijn geworden (17), waarbij de CCP een leidende rol opeist ten aanzien van vrijwel elk aspect van de economie van het land, leidt de invloed van de staat door middel van CCP-structuren binnen ondernemingen er feitelijk toe dat marktdeelnemers onder zeggenschap en beleidstoezicht van de overheid staan, gezien de mate waarin de staats- en partijstructuren samen zijn gegroeid in de VRC. |
(54) |
Dit is ook duidelijk op het niveau van de China Iron and Steel Association (“CISA”). Volgens artikel 3 van haar statuten geldt voor CISA dat zij “het algemene leiderschap van de Communistische Partij van China aanhangt” en “de zakelijke begeleiding, het toezicht en het beheer aanvaardt door de entiteiten die verantwoordelijk zijn voor registratie en beheer, door de entiteiten die verantwoordelijk zijn voor partijopbouw, alsook door de desbetreffende administratieve afdelingen die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de industrie” (18). |
(55) |
Zowel publieke als particuliere ondernemingen in de staalsector zijn onderworpen aan beleidstoezicht en beleidsadvies. De meest recente Chinese beleidsdocumenten met betrekking tot de staalsector bevestigen dat de Chinese overheid belang blijft hechten aan de sector en voornemens is in de sector in te grijpen om die vorm te geven in overeenstemming met het overheidsbeleid. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van het ontwerp voor een richtsnoeradvies van het Ministerie van Industrie en Informatietechnologie over de bevordering van een hoogwaardige ontwikkeling van de staalindustrie, waarin wordt opgeroepen tot een verdere consolidatie van de industriële basis en tot aanzienlijke verbeteringen bij de modernisering van de industriële keten (19), het 14e vijfjarenplan voor de ontwikkeling van de grondstoffenindustrie, waarin wordt gesteld dat de sector zal “vasthouden aan de combinatie van marktleiderschap en stimulering door de overheid” en “een groep leidende, ecologisch toonaangevende ondernemingen met een groot concurrentievermogen zal promoten” (20) of het 14e vijfjarenplan voor de ontwikkeling van de staalschrootindustrie, waarvan de belangrijkste doelstellingen zijn om “de toepassing van staalschroot voortdurend te vergroten, en het allesomvattende schrootpercentage van de nationale staalproductie tegen het einde van het 14e vijfjarenplan naar 30 % te brengen” (21). Meer specifiek met betrekking tot het onderzochte product hebben de provincies Shandong en Jiangsu hun respectieve 14e vijfjarenplannen voor de ontwikkeling van de scheepsbouw en uitrusting voor de scheepsbouw uitgewerkt, waarin de scheepsbouw en de daarmee verband houdende staalproductie, zoals platbulbstaal, uitdrukkelijk worden bevorderd (22). |
(56) |
Ook in andere provincies kunnen vergelijkbare voorbeelden worden waargenomen van de voornemens van de Chinese autoriteiten om de ontwikkeling van de staalsector te controleren en aan te sturen, zoals in de provincie Hebei, die ernaar streeft “de groepsontwikkeling onder organisaties gestaag uit te voeren, de hervorming van de gemengde eigendomsstructuur van staatsondernemingen te versnellen, de nadruk te leggen op de bevordering van regio-overschrijdende fusies en reorganisaties van particuliere ijzer- en staalondernemingen en te streven naar één of twee grote groepen van wereldklasse en drie tot vijf grote groepen met binnenlandse invloed ter ondersteuning” en “de kanalen voor recycling en verspreiding van staalschroot verder uit te breiden en de controle en classificatie van staalschroot te versterken” (23). De invloed van de overheid is ook te merken op gemeentelijk niveau, zoals in het actieplan 1 + 3 voor ijzer en staal 2022 van de gemeente Tangshan (Hebei), waarin verschillende gemeentelijke entiteiten de opdracht krijgen “allianties en de reorganisatie te bevorderen van ondernemingen met vergelijkbare producten in de regio”, zoals de twee grote staalgroepen Shougang (Jingtang, Qiangang) en Tangsteel New District, “financiële instellingen te zoeken en te begeleiden om leningen tegen lage rente te verstrekken aan ijzer- en staalbedrijven om hen in staat te stellen over te stappen op nieuwe industrieën, en tegelijkertijd […] subsidies in de vorm van rentekortingen te bieden” alsook “de verbetering van de structuur van de producten te steunen” door “respectievelijk 1 miljoen RMB en 500 000 RMB toe te kennen […] aan nieuwe op nationaal niveau toonaangevende productieondernemingen en toonaangevende producten, en respectievelijk 300 000 RMB EN 100 000 RMB aan nieuwe op provinciaal niveau toonaangevende productieondernemingen en toonaangevende producten” (24). |
(57) |
Evenzo voorziet het uitvoeringsplan van Henan voor de transformatie en modernisering van de staalindustrie tijdens het 14e vijfjarenplan in de “bouw van specifieke staalproductiebases […], dat wil zeggen de bouw van zes grote specifieke staalproductiebases in Anyang, Jiyuan, Pingdingshan, Xinyang, Shangqiu, Zhoukou enz., en de waarborging van de uitbreiding, de intensivering en de specialisatie van de industrie. Zo zal de productiecapaciteit van ruwijzer in Anyang tegen 2025 onder 14 miljoen ton worden gehouden, en zal de productiecapaciteit van ruwstaal onder 15 miljoen ton worden gehouden” (25). |
(58) |
Het onderzoek heeft voorts bevestigd dat de Chinese overheid zich mengt in prijzen en kosten door overheidsaanwezigheid in bedrijven in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), tweede streepje, van de basisverordening, waarmee het bestaan van persoonlijke banden tussen producenten van platbulbstaal en de CCP is vastgesteld. Zo bekleedt de voorzitter van de raad van bestuur van de medewerkende producent-exporteur Changshu Longteng Special Steel Co., Ltd tegelijkertijd de functie van secretaris van het partijcomité van de onderneming (26). Bovendien heeft de onderneming een strategische overeenkomst ondertekend met de staatsonderneming Jiangsu Huaneng, een volledige dochteronderneming van Huaneng, een staatsonderneming onder toezicht van de centrale SASAC (27), en heeft zij een wilsovereenkomst ondertekend om de samenwerking met het filiaal in Jiangsu van de Export-Import Bank of China te verdiepen, hetgeen wijst op financiële steun door de overheid (28). De inmenging door het gemeentelijke CCP-comité in het werk van Longteng blijkt ook uit het volgende artikel, dat is gepubliceerd op de website van de gemeente Changshu: “het partijcomité van het Transportation Bureau zal het koppelwerk verder intensiveren. Dankzij het leiderschap van de partijopbouw zal er nauwer en dieper worden samengewerkt met de gekoppelde ondernemingen, zodat de politieke voordelen van partijopbouw wat wederzijdse steun en wederzijdse bevordering betreft beter kunnen worden omgezet in ontwikkelingsvoordelen en praktische maatregelen om de massa te dienen. Samen zullen wij nieuwe resultaten boeken, nieuwe stappen vooruit zetten en nieuwe overwinningen behalen in de Lange Mars van het Nieuwe Tijdperk” (29). Evenzo is de voorzitter van de raad van bestuur van zowel Suqian Nangang Jinxin Rolling Co., Ltd als haar moedermaatschappij Nanjing Steel tegelijkertijd secretaris van het partijcomité. (30) |
(59) |
Verder wordt in de sector van het onderzochte product een beleid gehanteerd dat discrimineert ten gunste van binnenlandse producenten of dat anderszins de markt beïnvloedt in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), derde streepje, van de basisverordening. In het onderzoek zijn beleidsdocumenten geïdentificeerd waaruit blijkt dat de bedrijfstak profiteert van de richtsnoeren voor en het ingrijpen door de overheid in het onderzochte product als onderdeel van de staalsector. |
(60) |
De Chinese overheid beschouwt de staalindustrie nog steeds als een sleutelindustrie (31). Dit wordt bevestigd in de talrijke plannen, richtlijnen en andere documenten die zijn toegespitst op staal en die op nationaal, regionaal en gemeentelijk niveau worden uitgegeven. In het kader van het 14e vijfjarenplan heeft de Chinese overheid de staalindustrie bestemd voor transformatie en modernisering, alsmede voor optimalisering en structurele aanpassing (32). Evenzo wordt de sector in het 14e vijfjarenplan voor de ontwikkeling van de grondstoffenindustrie, dat ook van toepassing is op de staalindustrie, genoemd als het “fundament van de reële economie” en “een sleutelgebied dat China’s internationale concurrentievoordeel vormgeeft”, en wordt een aantal doelstellingen en werkmethoden vastgesteld die de ontwikkeling van de staalsector in de periode 2021-2025 zouden stimuleren, zoals een technologische upgrade ter verbetering van de structuur van de sector (niet in de laatste plaats door verdere bedrijfsconcentraties) of een digitale transformatie (33). |
(61) |
De belangrijke grondstof die wordt gebruikt voor de productie van het onderzochte product is ijzererts. IJzererts wordt ook genoemd in het 14e vijfjarenplan voor de ontwikkeling van de grondstoffenindustrie, waarin de staat plant om “de binnenlandse minerale hulpbronnen op rationele wijze te ontwikkelen; de exploratie van ijzererts te versterken […], preferentiële fiscale behandelingen toe te passen, de omarming van geavanceerde technologie en uitrusting aan te moedigen om de productie van vast mijnafval terug te dringen” (34). In provincies als Hebei voorzien de autoriteiten het volgende voor de sector: “kortingsubsidie voor investeringen in nieuwe projecten; financiële instellingen onderzoeken en begeleiden om leningen tegen lage rente te verstrekken aan ijzer- en staalbedrijven om over te stappen op nieuwe industrieën, en tegelijkertijd zal de regering kortingsubsidies verstrekken” (35). Samengevat heeft de Chinese overheid maatregelen getroffen om marktdeelnemers ertoe te bewegen zich aan de doelstellingen van het overheidsbeleid te houden, namelijk om aangemoedigde sectoren te ondersteunen, waaronder de productie van de belangrijkste grondstoffen voor de vervaardiging van platbulbstaal. Dergelijke maatregelen belemmeren de vrije marktwerking. |
(62) |
Uit het onderhavige onderzoek is niet gebleken dat de discriminerende toepassing of ontoereikende handhaving van de faillissements- en eigendomswetgeving in de staalsector overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt b), vierde streepje, van de basisverordening, zoals vermeld in overweging 45, geen gevolgen zou hebben voor de producenten van het onderzochte product. |
(63) |
Zoals vermeld in overweging 45, wordt de staalsector ook beïnvloed door de verstoringen van loonkosten in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), vijfde streepje, van de basisverordening. Er is geen bewijsmateriaal ingediend waaruit blijkt dat de staalsector, met inbegrip van de producenten van platbulbstaal, niet onderworpen zou zijn aan het Chinese arbeidsrechtstelsel. Deze sector staat daarom zowel direct (bij het vervaardigen van platbulbstaal of de belangrijkste basisproducten) als indirect (bij het krijgen van toegang tot basisproducten van ondernemingen die in de VRC aan hetzelfde arbeidsrechtstelsel onderworpen zijn) bloot aan verstoringen (36). |
(64) |
Bovendien is in het onderhavige onderzoek geen bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat de staalsector, zoals vermeld in overweging 45, niet wordt beïnvloed door overheidsingrijpen in het financiële stelsel in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), zesde streepje, van de basisverordening. Daarom leidt het aanzienlijke overheidsingrijpen in het financiële stelsel ertoe dat de marktomstandigheden op alle niveaus sterk worden beïnvloed. |
(65) |
Tot slot herinnert de Commissie eraan dat voor de productie van platbulbstaal een aantal basisproducten nodig is. Wanneer de producenten van platbulbstaal deze basisproducten inkopen of daarvoor een contract sluiten, zijn de prijzen die zij betalen (en die als hun kosten worden geregistreerd) duidelijk blootgesteld aan de bovengenoemde systemische verstoringen. Zo zetten leveranciers van basisproducten bijvoorbeeld arbeidskrachten in die aan de verstoringen onderhevig zijn. Zij kunnen geld lenen dat onderhevig is aan de verstoringen in de financiële sector/kapitaaltoewijzing. Daarnaast zijn zij onderworpen aan het planningssysteem dat op alle niveaus van de overheid en op alle sectoren van toepassing is. |
(66) |
Dientengevolge zijn niet alleen de binnenlandse verkoopprijzen van platbulbstaal ongeschikt om te worden gebruikt in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening, maar geldt dit ook voor alle kosten voor basisproducten (waaronder grondstoffen, energie, grond, financiering, arbeid enz.), omdat de prijsvorming ervan door aanzienlijk overheidsingrijpen wordt beïnvloed, zoals beschreven in de delen I en II van het rapport. Het overheidsingrijpen dat met betrekking tot de toewijzing van kapitaal, grond, arbeid, energie en grondstoffen is beschreven, vindt namelijk plaats in de gehele VRC. Dit betekent bijvoorbeeld dat een basisproduct dat zelf in de VRC is geproduceerd door de combinatie van een reeks productiefactoren aan verstoringen van betekenis onderhevig is. Hetzelfde geldt voor de basisproducten van die basisproducten enz. |
(67) |
De Chinese overheid heeft in het kader van het onderhavige onderzoek geen bewijzen of argumenten van het tegendeel aangedragen. Changshu Longteng Special Steel Co., Ltd voerde in haar op 6 februari 2023 ingediende opmerkingen echter aan dat de beweringen over verstoringen van betekenis geen vooraf bepaalde conclusie mogen worden en dat de Commissie eerst de vermeende verstoringen moet controleren en moet beslissen of zij van betekenis zijn voordat zij in alternatieve bronnen naar gegevens over de normale waarde kan gaan zoeken. Volgens de onderneming is de Commissie in een vroeg stadium van het onderzoek echter te vroeg naar alternatieve bronnen voor de normale waarde gaan zoeken. |
(68) |
Dit argument kan niet worden aanvaard. Zoals aangegeven in het bericht van inleiding was de Commissie in de fase van de opening van het onderzoek van oordeel dat er voldoende bewijsmateriaal in de zin van artikel 5, lid 9, van de basisverordening is dat erop wijst dat het wegens verstoringen van betekenis die van invloed zijn op de prijzen en kosten niet passend zou zijn gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in de VRC, zodat de opening van een onderzoek op grond van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening gerechtvaardigd is. De Commissie herinnert er in dit verband aan dat de bij het onderzoek betrokken partijen overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt e), van de basisverordening onmiddellijk na de opening wordt meegedeeld welke relevante bronnen de Commissie voornemens is te gebruiken voor de vaststelling van de normale waarde. Het argument van Longteng dat de Commissie pas na de vaststelling van het bestaan van verstoringen van betekenis naar alternatieve bronnen voor de normale waarde had moeten zoeken, lijkt daarom op een verkeerde lezing van de basisverordening te zijn gebaseerd. Eerder dan vooraf bepaalde conclusies aangaande verstoringen van betekenis te trekken, zoals door Longteng wordt beweerd, heeft de Commissie in elk geval in de loop van dit onderzoek verdere informatie ter aanvulling van de beschikbare bronnen verzameld om de beweringen die in de fase van opening van het onderzoek zijn gedaan te controleren en uiteindelijk om te bepalen of er in de sector platbulbstaal sprake is van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. Hoewel dergelijke vaststellingen pas in het definitieve stadium van het onderzoek worden gedaan, worden de voorlopige resultaten van het onderzoek van de Commissie uiteengezet in de overwegingen 44 tot en met 67 en kunnen belanghebbenden verdere opmerkingen daarover indienen. |
3.1.2.2.
Algemene opmerkingen
(69) |
De keuze voor het representatieve land is gemaakt op basis van de volgende criteria uit hoofde van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening:
|
(70) |
Zoals toegelicht in de overwegingen 38 en 39, heeft de Commissie in het dossier twee mededelingen aangaande de bronnen voor de vaststelling van de normale waarde bekendgemaakt: de eerste mededeling over de productiefactoren van 24 januari 2023 en de tweede mededeling over de productiefactoren van 3 april 2023. In deze mededelingen werden de feiten en het bewijsmateriaal beschreven die aan de relevante criteria ten grondslag liggen en werd ingegaan op de opmerkingen die van de partijen over deze elementen en de relevante bronnen waren ontvangen. In de tweede mededeling over de productiefactoren heeft de Commissie de belanghebbenden in kennis gesteld van haar voornemen om Turkije in het onderhavige geval als een geschikt representatief land aan te merken indien het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening zou worden bevestigd. |
Een niveau van economische ontwikkeling vergelijkbaar met dat van de VRC
(71) |
In de eerste mededeling over de productiefactoren heeft de Commissie Turkije en Rusland aangemerkt als landen die volgens de Wereldbank een vergelijkbaar niveau van economische ontwikkeling hebben als de VRC, d.w.z. dat zij door de Wereldbank op basis van het bruto nationaal inkomen elk als “hogere-middeninkomensland” zijn ingedeeld, en dat bekend is dat het onderzochte product daar wordt geproduceerd. Er zijn geen opmerkingen ontvangen over de in die mededeling genoemde landen. |
(72) |
In de tweede mededeling heeft de Commissie, naar aanleiding van opmerkingen die zij van de medewerkende producent-exporteur Changshu Longteng Special Steel Co, Ltd over de eerste mededeling heeft ontvangen, aangegeven dat Maleisië werd overwogen voor de vaststelling van de volgende productiefactoren: stikstof, zuurstof en kalksteen. Er zijn geen opmerkingen ontvangen over de in die mededeling genoemde landen. |
Beschikbaarheid van relevante openbare gegevens in het representatieve land
(73) |
In de eerste mededeling heeft de Commissie aangegeven dat voor de landen die zijn aangemerkt als landen waar het onderzochte product wordt geproduceerd, namelijk Rusland en Turkije, nader moest worden gecontroleerd of er openbare gegevens beschikbaar waren, met name met betrekking tot de openbare financiële gegevens van producenten van het onderzochte product. |
(74) |
Met betrekking tot Rusland was de jaarrekening van de enige onderneming die in de eerste mededeling als producent was aangemerkt, namelijk “JSC Omutninsk Metallurgical Plant”, niet direct beschikbaar. De Commissie is derhalve tot de conclusie gekomen dat zij de gegevens van deze onderneming niet kon gebruiken in de procedure. |
(75) |
Bovendien waren de Russische invoerstatistieken tot januari 2022 beschikbaar, en bestreken deze dus slecht een derde van het onderzoektijdvak. |
(76) |
De Commissie concludeerde dan ook dat Rusland niet als geschikt representatief land voor dit onderzoek kon worden beschouwd. |
(77) |
Met betrekking tot Turkije identificeerde de Commissie een direct beschikbare jaarrekening voor slecht één producent van het onderzochte product, die in 2021 echter verlies leed. Hoewel de jaarrekening van de medewerkende producent-exporteur in Turkije, Özkan Demir, direct beschikbaar was in de zin van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening, leed de onderneming in 2021 verlies en kon zij daarom niet worden gebruikt voor het vaststellen van de normale waarde. Daarom heeft de Commissie, in aanvulling op die onderneming, direct beschikbare jaarrekeningen geïdentificeerd voor producenten van een product in dezelfde algemene categorie en/of sector in potentiële representatieve landen die een redelijk winstniveau vertoonden in een periode die deels overlapt met het onderzoektijdvak. Die producenten zijn ofwel geïdentificeerd in de klacht of in de lijst van producenten die producten produceren die zijn ingedeeld onder GN-code 7216 50 91“platbulbstaal”, waaronder zowel het onderzochte product “niet-gelegeerd platbulbstaal met een breedte tot 204 mm” zoals gedefinieerd in het bericht van inleiding als alle overige soorten producten van platbulbstaal vallen. De Commissie heeft ook de lijst van producenten vergeleken met die welke voorafgaand aan de opening van het onderzoek door de Turkse autoriteiten zijn verstrekt. |
(78) |
In het licht van de bovenstaande overwegingen achtte de Commissie Turkije een geschikte keuze voor een representatief land. |
(79) |
Changshu Longteng Special Steel Co., Ltd wees er in haar opmerkingen over de eerste mededeling op dat enkele van de in de lijst opgenomen Turkse producenten niet bevredigend waren, aangezien voor vier van de vijf producenten slechts geconsolideerde jaarrekeningen beschikbaar waren, waarin de werkelijke VAA-kosten en winstmarges van een producent van platbulbstaal dus niet tot uiting kwamen. Bovendien waren de VAA-kosten en winst, berekend op basis van de beschikbare gegevens van deze vijf producenten, volgens Changshu Longteng Special Steel Co., Ltd onredelijk hoog. Ten slotte voerde Changshu Longteng Special Steel Co., Ltd aan dat de Commissie Turkije buiten beschouwing zou moeten laten voor het vaststellen van de benchmark van bepaalde grondstoffen (namelijk kalksteen en zuurstof). |
(80) |
In het licht van de bovenstaande overwegingen heeft de Commissie de VAA-kosten en winst die door vier van de vijf geïdentificeerde staalproducenten in Turkije zijn gerapporteerd opnieuw onderzocht en achtte zij deze onredelijk hoog. Daarom heeft de Commissie deze ondernemingen buiten beschouwing gelaten en besloten om de VAA-kosten en winstmarges die zijn gerapporteerd door slecht één van de Turkse producenten, namelijk Kocaer Çelik Sanayi, te gebruiken voor de financiële gegevens van 2022 (d.w.z. voor de periode die deels overlapt met het onderzoektijdvak). Naar aanleiding van de tweede mededeling voerde Changshu Longteng Special Steel Co., Ltd aan dat Kocaer Çelik Sanayi extreem hoge financiële kosten heeft gemaakt waarvoor geen nadere gegevens konden worden gevonden. Bovendien voerde Changshu Longteng Special Steel Co., Ltd aan dat zij niet zulke hoge financiële kosten heeft gemaakt. |
(81) |
De Commissie heeft een onderneming geselecteerd met een direct beschikbare jaarrekening die een redelijk bedrag aan VAA-kosten en winstmarges voor de staalindustrie vertoonde, en de VAA-kosten en winst van Kocaer Çelik Sanayi in Turkije toegepast. De VAA-kosten, uitgedrukt als percentage van de verkoopkostprijs en toegepast op de niet-verstoorde productiekosten, bedroegen 10,98 %. De winst, uitgedrukt als percentage van de verkoopkostprijs en toegepast op de niet-verstoorde productiekosten, bedroeg 8,8 %. De Commissie heeft geconsolideerde gegevens gebruikt, aangezien alleen deze gegevens openbaar waren. Bovendien vond de Commissie deze percentages niet onredelijk hoog, maar eerder in overeenstemming met de kosten en winst die in dit soort bedrijfstak worden gemaakt. Bovendien zijn deze percentages in overeenstemming met die welke zijn gebruikt in eerdere onderzoeken naar de staalindustrie, zoals met betrekking tot stalen windmolenmasten (38) en organisch bekleed staal (39). De Commissie had geen informatie tot haar beschikking waaruit het tegendeel bleek. |
(82) |
Bij gebrek aan andere opmerkingen of andere direct beschikbare gegevens concludeerde de Commissie daarom voorlopig dat de bronnen die zij voor de VAA-kosten en de winst wilde gebruiken, niet-verstoord en redelijk zijn in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt a), laatste alinea, van de basisverordening. |
Niveau van sociale en milieubescherming
(83) |
Aangezien was vastgesteld dat Turkije op grond van alle voornoemde factoren het enige geschikte representatieve land was, hoefde er op grond van alle voorgaande elementen geen beoordeling van het niveau van sociale en milieubescherming plaats te vinden overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), eerste streepje, laatste zin, van de basisverordening. |
Conclusie
(84) |
Gezien de analyse hierboven voldeed Turkije aan de criteria van artikel 2, lid 6 bis, punt a), eerste streepje, van de basisverordening om als geschikt representatief land te worden beschouwd. |
Bronnen aan de hand waarvan de niet-verstoorde kosten zijn vastgesteld
(85) |
In de eerste mededeling heeft de Commissie de productiefactoren zoals grondstoffen, energie en arbeid vermeld die bij de productie van het onderzochte product door de producent-exporteur worden gebruikt. |
(86) |
Voor de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening heeft de Commissie gebruikgemaakt van de Global Trade Atlas (40) (“GTA”) en Metal Bulletin (41) om de niet-verstoorde kosten van de meeste productiefactoren, met name de grondstoffen, vast te stellen. Daarnaast verklaarde de Commissie dat zij het Turkse Instituut voor Statistiek zou gebruiken voor het vaststellen van de niet-verstoorde kosten van arbeid (42) en energie (43) en de statistieken van het directoraat-generaal van de hoofdstedelijke gemeente Izmir voor de niet-verstoorde kosten van water (44). |
(87) |
De Commissie heeft de belanghebbenden verzocht opmerkingen te maken en openbaar beschikbare informatie voor te stellen over niet-verstoorde waarden voor elk van de in die mededeling genoemde productiefactoren. |
(88) |
Changshu Longteng Special Steel Co., Ltd voerde in haar opmerkingen over de eerste mededeling aan dat de prijzen bij invoer van ferrochroom in Turkije varieerden naargelang de verhouding tussen het koolstof- en chroomgehalte. De Commissie heeft de werkelijke verhouding tussen het koolstof- en chroomgehalte gecontroleerd die door Changshu Longteng Special Steel Co., Ltd werd gebruikt. In dit verband besloot de Commissie om voor het vaststellen van de overeenkomstige kosten van ferrochroom de onafhankelijke sectorale benchmarks voor de mondiale metaal- en mijnbouwindustrie (prijzen van Fastmarkets) van Metal Bulletin te gebruiken, waarin de verschillende verhoudingen tussen koolstof- en chroomgehalten tot uiting komen. |
(89) |
Naar aanleiding van de eerste mededeling voerde Changshu Longteng Special Steel Co., Ltd ook aan dat de gemiddelde Turkse prijzen van bepaalde grondstoffen (met name zuurstof en kalksteen) niet konden worden gebruikt vanwege het geringe volume van de invoer. Bovendien identificeerde de Commissie op basis van de antwoorden op de vragenlijst van Changshu Longteng Special Steel Co., Ltd een aanvullende productiefactor, namelijk stikstof, dat in het onderzoektijdvak ook in niet-representatieve hoeveelheden in Turkije werd ingevoerd. |
(90) |
Bijgevolg onderzocht de Commissie het volume van de invoer in Thailand, Maleisië, Brazilië en Mexico, aangezien deze landen een vergelijkbaar niveau van economische ontwikkeling hebben als de VRC en eerder in meerdere recente onderzoeken in de staalindustrie, zoals stalen wielen (45), warmgewalste platte producten van roestvrij staal (46), stalen windmolenmasten (47), organisch bekleed staal (48), hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal (49), als representatieve landen zijn beschouwd. De Commissie stelde vast dat, na de uitsluiting van invoer vanuit de VRC en landen die geen lid zijn van de WTO, alleen Maleisië in het onderzoektijdvak alle drie de betrokken productiefactoren in voldoende representatieve hoeveelheden invoerde. Op basis hiervan heeft de Commissie in de tweede mededeling meegedeeld dat zij bij het vaststellen van de normale waarde voornemens is de kosten van deze basisproducten op basis van de invoer in Maleisië te gebruiken. |
(91) |
Vervolgens heeft de Commissie in de tweede mededeling de lijst van productiefactoren bijgewerkt op basis van de opmerkingen van de partijen en de informatie die de medewerkende producent-exporteur in antwoord op de vragenlijst heeft verstrekt. |
(92) |
Naar aanleiding van de tweede mededeling voerde Changshu Longteng Special Steel Co., Ltd aan dat het Maleisische invoervolume van stikstof en zuurstof en het Turkse invoervolume van argon niet representatief waren omdat de invoervolumes aanzienlijk lager waren dan het werkelijke verbruik van die grondstoffen in deze landen. Voorts beweerde Changshu Longteng Special Steel Co., Ltd dat er voor elk van die grondstoffen enkele leverende landen zijn met onredelijk hoge eenheidsprijzen en hoge vervoerskosten. |
(93) |
De Commissie heeft dit argument afgewezen omdat de representativiteit van de invoervolumes werd beoordeeld op basis van de absolute grootte van de invoervolumes. Het feit dat deze volumes niet op hetzelfde niveau lagen als het verbruik van die grondstoffen door de producent-exporteur veranderde niets aan de conclusie dat de absolute volumes van deze invoer als representatief werden beschouwd. |
(94) |
In de tweede mededeling heeft de Commissie de belanghebbenden tevens geïnformeerd dat wegens het grote aantal productiefactoren van de medewerkende producent-exporteur die volledige informatie had verstrekt en het verwaarloosbare relatieve aandeel van sommige grondstoffen in de totale productiekosten, deze verwaarloosbare items onder “verbruiksgoederen” werden gegroepeerd. Bovendien deelde de Commissie mee dat zij het percentage van de verbruiksgoederen van het totaal van de grondstofkosten zou berekenen, en dat percentage zou toepassen op de herberekende grondstofkosten wanneer zij gebruikmaakte van de vastgestelde niet-verstoorde benchmarks in het geschikte representatieve land. |
Niet-verstoorde kosten en benchmarks
Productiefactoren
(95) |
Aan de hand van alle door de belanghebbenden verstrekte en tijdens de controlebezoeken verzamelde gegevens zijn voor de vaststelling van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening de volgende productiefactoren en de bronnen daarvan in kaart gebracht: Tabel 1 Productiefactoren voor platbulbstaal
|
3.1.2.3.
(96) |
Met het oog op de vaststelling van de niet-verstoorde prijs van grondstoffen als geleverd aan de fabriekspoort van een producent in het representatieve land, heeft de Commissie als basis de gewogen gemiddelde invoerprijs voor Turkije gebruikt en voor stikstof, zuurstof en kalksteen die voor Maleisië, zoals vermeld in de GTA en de onafhankelijke sectorale benchmark voor ferrochroom van Metal Bulletin, waarbij invoerrechten en vervoerskosten werden opgeteld. Er werd een invoerprijs in het representatieve land vastgesteld als gewogen gemiddelde van de eenheidsprijzen van invoer uit alle derde landen met uitzondering van de VRC en de in bijlage 1 bij Verordening (EU) 2015/755 van het Europees Parlement en de Raad (50) genoemde landen die geen lid zijn van de WTO. De Commissie heeft besloten de invoer uit de VRC in het representatieve land uit te sluiten, aangezien zij in punt 3.3.1 tot de conclusie is gekomen dat het niet passend is om de binnenlandse prijzen en kosten in de VRC te gebruiken wegens de aanwezigheid van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, punt b), van de basisverordening. Aangezien er geen bewijsmateriaal is waaruit blijkt dat dezelfde verstoringen niet gelijkelijk gevolgen hebben voor de voor uitvoer bestemde producten, was de Commissie van mening dat die verstoringen gevolgen hebben gehad voor de uitvoerprijzen. Na uitsluiting van de invoer in het representatieve land uit de VRC en landen zonder markteconomie stelde de Commissie vast dat de invoer van de belangrijkste grondstoffen uit andere derde landen representatief bleef. |
(97) |
De Commissie is voor een beperkt aantal grondstoffen afgeweken van de bovenstaande methode. |
(98) |
Zoals vermeld in overweging 88, heeft de Commissie besloten Metal Bulletin (prijzen van Fastmarkets) te gebruiken voor het vaststellen van de benchmark van ferrochroom. |
(99) |
Zoals aangegeven in overweging 90, heeft de Commissie besloten om voor kalksteen, stikstof en zuurstof de kosten van deze basisproducten te baseren op de invoer naar Maleisië, met uitzondering van de invoer uit de VRC en landen die geen lid zijn van de WTO. |
(100) |
De Commissie heeft de vervoerskosten van de medewerkende producent-exporteur voor de levering van grondstoffen uitgedrukt als een percentage van de werkelijke kosten van dergelijke grondstoffen, en heeft vervolgens hetzelfde percentage toegepast op de niet-verstoorde kosten van dezelfde grondstoffen, teneinde de niet-verstoorde vervoerskosten te verkrijgen. De Commissie was van oordeel dat, in het kader van dit onderzoek, de ratio tussen de grondstoffen van de producent-exporteur en de gerapporteerde vervoerskosten redelijkerwijs kon worden gebruikt als indicatie voor de schatting van de niet-verstoorde vervoerskosten van grondstoffen bij levering aan de fabriek van de onderneming. |
(101) |
Voor een aantal productiefactoren vertegenwoordigden de werkelijk gemaakte kosten door de medewerkende producent-exporteur een verwaarloosbaar percentage (cumulatief ongeveer 3,3 %) van de totale grondstofkosten in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Aangezien de voor die factoren gebruikte waarde geen merkbare invloed had op de berekeningen van de dumpingmarge, ongeacht de gebruikte bron, besloot de Commissie deze kosten op te nemen bij de kosten van hulpstoffen, zoals toegelicht in overweging 94. |
Arbeid
(102) |
De Commissie heeft de door het Turkse Instituut voor Statistiek gepubliceerde statistieken gebruikt (51). Dit instituut publiceert uitvoerige informatie over loonkosten in verschillende economische sectoren in Turkije. De Commissie heeft de benchmark vastgesteld op basis van de loonkosten per uur voor 2020 voor de economische activiteit “vervaardiging van metalen in primaire vorm”, NACE-code 24 volgens de NACE Rev.2-classificatie. De waarden werden verder voor inflatie gecorrigeerd met behulp van de binnenlandse consumentenprijsindex (52) om de kosten voor het onderzoektijdvak te weerspiegelen. |
Energie
(103) |
De Commissie heeft de gemiddelde industriële elektriciteits- en gasprijzen voor industriële gebruikers in Turkije gebruikt die zijn gepubliceerd door het Turkse Instituut voor Statistiek (53) voor de periode van juli 2021 tot en met juni 2022, exclusief btw. |
Water
(104) |
De Commissie heeft het watertarief gebruikt dat wordt aangerekend door het directoraat-generaal van de hoofdstedelijke gemeente Izmir die verantwoordelijk is voor de watervoorziening, afvalwaterverzameling en -behandeling in de hoofdstedelijke gemeente Izmir, waar de representatieve onderneming van het onderzochte product is gevestigd. Aan de hand van de informatie kan worden vastgesteld welke tarieven van toepassing zijn op de bedrijfstak en de benchmark zou het gemiddelde maandelijkse tarief voor het onderzoektijdvak zijn, exclusief btw (54). |
(105) |
Met betrekking tot water achtte Changshu Longteng Special Steel Co., Ltd de gebruikte benchmark, namelijk de kosten van water in Izmir, niet representatief omdat Changshu Longteng Special Steel Co., Ltd is gevestigd in een landelijk gebied met gemakkelijke toegang tot water en daarom kunnen de kosten van water van Changshu Longteng Special Steel Co. niet worden vergeleken met die in een toeristische stad in Turkije. |
(106) |
De Commissie gebruikte als benchmark het watertarief voor industrieel gebruik in de regio waar de producent van het onderzochte product, Kocaer Çelik Sanayi, is gevestigd in Turkije. Voorts heeft de geselecteerde regio een goed ontwikkeld industrieel centrum. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen. |
Vaste productiekosten, VAA-kosten en winst
(107) |
Volgens artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening geldt het volgende: “De door berekening vastgestelde normale waarde omvat een niet-verstoord en redelijk bedrag voor administratiekosten, verkoopkosten en algemene kosten en voor winst”. Bovendien moet een waarde voor de vaste productiekosten worden vastgesteld om de niet in de bovengenoemde productiefactoren opgenomen kosten te bestrijken. |
(108) |
De vaste productiekosten van de medewerkende producent-exporteur werden uitgedrukt als aandeel van de werkelijke productiekosten van de producent-exporteur. Dit percentage is toegepast op de niet-verstoorde productiekosten. |
(109) |
Om een niet-verstoord en redelijk bedrag voor VAA-kosten en winst vast te stellen, heeft de Commissie zich gebaseerd op de financiële gegevens voor 2022 van Kocaer Çelik Sanayi, zoals ontleend aan de Orbis-databank. |
3.1.3. Berekening
(110) |
Op basis van het bovenstaande heeft de Commissie de normale waarde per productsoort in het stadium af fabriek berekend overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening. |
(111) |
Ten eerste heeft de Commissie bepaald wat de niet-verstoorde productiekosten zijn. De Commissie heeft de niet-verstoorde kosten per eenheid toegepast op het werkelijke verbruik van de individuele productiefactoren van de medewerkende producent-exporteur. Deze door de medewerkende producent-exporteur verstrekte verbruikscijfers werden gecontroleerd tijdens de controle op afstand. De Commissie vermenigvuldigde de gebruiksfactoren met de niet-verstoorde kosten per eenheid in het representatieve land of met andere niet-verstoorde kosten per eenheid zoals vermeld in de bovenstaande tabel. |
(112) |
Ten tweede heeft de Commissie de vaste productiekosten toegepast om de totale niet-verstoorde productiekosten vast te stellen. De vaste productiekosten van de medewerkende producenten-exporteurs werden verhoogd met de kosten van verbruiksgoederen waaraan in overweging 101 is gerefereerd, en vervolgens uitgedrukt als een deel van de werkelijke productiekosten van elk van de producenten-exporteurs. Dit percentage is toegepast op de niet-verstoorde productiekosten. |
(113) |
Ten slotte telde de Commissie VAA-kosten en winst, uitgedrukt als percentage van de kosten van verkochte goederen en toegepast op de niet-verstoorde totale productiekosten, daarbij op (d.w.z. dat de VAA-kosten uitkwamen op 10,98 % en de winst op 8,8 %). |
(114) |
Op basis daarvan heeft de Commissie de normale waarde per productsoort af fabriek berekend overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, punt a), van de basisverordening. |
3.1.4. Uitvoerprijs
(115) |
De medewerkende producent-exporteur voerde rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie uit. |
(116) |
Derhalve was de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening de voor het betrokken product met het oog op uitvoer naar de Unie werkelijk betaalde of te betalen prijs. |
3.1.5. Vergelijking
(117) |
De Commissie vergeleek de normale waarde en de uitvoerprijs van de medewerkende producent-exporteur per productsoort in het stadium af fabriek. |
(118) |
Waar dat voor een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Correcties werden toegepast voor vervoer, verzekering, verlading, overlading, lossing, douanerechten en voor krediet- en bankkosten. |
3.1.6. Dumpingmarge
(119) |
Voor de producent-exporteur heeft de Commissie de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijk product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product, zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening. |
(120) |
De mate van medewerking was in dit geval hoog, omdat de uitvoer van de medewerkende producent-exporteur alle invoer gedurende het onderzoektijdvak vormde. Changshu Longteng Special Steel Co. voerde aan dat er in de VRC nog een andere producent-exporteur van het betrokken product was. Er hebben zich echter geen andere ondernemingen kenbaar gemaakt en de Commissie heeft in de invoerstatistieken geen aanvullende uitvoer geïdentificeerd. Op basis hiervan heeft de Commissie het passend geacht de dumpingmarge voor niet-medewerkende producenten-exporteurs vast te stellen op hetzelfde niveau als dat van de medewerkende onderneming. |
(121) |
Op basis daarvan is de voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarge, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, als volgt:
|
3.2. Turkije
3.2.1. Normale waarde
(122) |
Eerst onderzocht de Commissie of de totale binnenlandse verkoop van de producent-exporteur Özkan Demir representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop is representatief als het totale volume van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt per producent-exporteur tijdens het onderzoektijdvak ten minste 5 % bedroeg van het totale volume van zijn uitvoer van het betrokken product naar de Unie. Op basis hiervan was de totale verkoop op de binnenlandse markt van het soortgelijke product door Özkan Demir representatief. |
(123) |
Vervolgens stelde de Commissie voor de producent-exporteur met een representatieve binnenlandse verkoop vast welke productsoorten die op de binnenlandse markt werden verkocht, identiek waren aan of vergelijkbaar waren met de naar de Unie uitgevoerde soorten. |
(124) |
Vervolgens heeft de Commissie onderzocht of de verkoop van Özkan Demir op de binnenlandse markt voor elke productsoort die identiek is aan of vergelijkbaar is met een productsoort die naar de Unie wordt uitgevoerd, representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een productsoort is representatief als de totale binnenlandse verkoop van die productsoort aan onafhankelijke afnemers in het onderzoektijdvak ten minste 5 % bedraagt van de totale uitvoer van de identieke of vergelijkbare productsoort naar de Unie. De Commissie stelde vast dat er voor een klein aantal productsoorten die tijdens het onderzoektijdvak naar de Unie werden uitgevoerd, helemaal geen binnenlandse verkoop had plaatsgevonden, of dat de binnenlandse verkoop van die productsoort minder dan 5 % van het volume uitmaakte en daarom niet representatief was. |
(125) |
Verder heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening voor elke productsoort het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak bepaald om uit te maken of zij de werkelijke binnenlandse verkoop kon gebruiken voor de berekening van de normale waarde. |
(126) |
De normale waarde wordt gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort, ongeacht of die verkoop winstgevend is, indien:
|
(127) |
In dit geval is de normale waarde het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen van die productsoort in het onderzoektijdvak. |
(128) |
De normale waarde is gelijk aan de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort van uitsluitend de winstgevende binnenlandse verkopen van de productsoorten tijdens het onderzoektijdvak indien:
|
(129) |
Uit de analyse van de binnenlandse verkoop bleek dat [50-70] % van alle binnenlandse verkopen winstgevend was en dat de gewogen gemiddelde verkoopprijs hoger was dan de productiekosten. |
(130) |
Voor de productsoorten waarvoor de verkoop in het algemeen winstgevend was, is de normale waarde berekend als een gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen gedurende het onderzoektijdvak (overwegingen 126 en 127) of als een gewogen gemiddelde van alleen de winstgevende verkoop (overweging 128), afhankelijk van het volume van de winstgevende verkoop. |
(131) |
Voor de productsoorten waarvoor 1) de verkoop in het algemeen niet winstgevend was of 2) er geen of onvoldoende verkopen op de binnenlandse markt waren en er geen specifieke informatie was over de marktprijzen voor de productsoorten die niet door Özkan Demir worden verkocht op de binnenlandse markt, heeft de Commissie de normale waarde berekend overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening. |
(132) |
De normale waarde werd door berekening vastgesteld door de gemiddelde productiekosten van het soortgelijke product van de medewerkende producent-exporteur in het onderzoektijdvak te vermeerderen met:
|
(133) |
Voor de productsoorten waarvan de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheden niet representatief waren, zijn de gemiddelde VAA-kosten en de gemiddelde winst op transacties in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt bijgeteld. Voor productsoorten die in het geheel niet waren verkocht op de binnenlandse markt, zijn de gewogen gemiddelde VAA-kosten en de winst op alle transacties in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt bijgeteld. |
3.2.2. Uitvoerprijs
(134) |
De producent-exporteur voerde rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie uit. |
(135) |
Derhalve was de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening de voor het betrokken product met het oog op uitvoer naar de Unie werkelijk betaalde of te betalen prijs. |
3.2.3. Vergelijking
(136) |
De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs van de producent-exporteur vergeleken in het stadium af fabriek. |
(137) |
Waar dat voor een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden correcties toegepast voor kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing, verpakking, krediet- en bankkosten, commissielonen, rabatten en andere correcties. |
(138) |
De Commissie heeft gedurende het onderzoektijdvak problemen met de omrekening van valuta’s geconstateerd. In artikel 2, lid 10, punt j), van de basisverordening is bepaald dat de datum van verkoop de factuurdatum moet zijn en dat de datum van het contract, de kooporder of de orderbevestiging kan worden gebruikt indien een van die data meer in overeenstemming is met de materiële verkoopvoorwaarden. Ten eerste nam de Commissie de schommeling van de wisselkoers van de Turkse lira (en de totale aanzienlijke daling ten opzichte van de euro (55)) in aanmerking. Ten tweede hield de Commissie rekening met de prijsstellingspraktijken van de Turkse producent-exporteur, op grond waarvan de materiële verkoopvoorwaarden op het moment van opstellen van de kooporder werden vastgesteld, in plaats van op de factuurdatum, zowel voor de binnenlandse verkoop (56) als voor de uitvoer. De Commissie heeft daarom de wisselkoers op de datum van de kooporder gebruikt voor het omrekenen van de normale waarde en de uitvoerprijs naar Turkse lira. |
3.2.4. Dumpingmarge
(139) |
Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening heeft de Commissie voor de medewerkende producent-exporteur de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product. |
(140) |
Op basis hiervan bedraagt de voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarge, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, 13,6 %. |
(141) |
De mate van medewerking is in dit geval hoog omdat de uitvoer van de medewerkende producent-exporteur alle invoer in de Unie vanuit Turkije tijdens het onderzoektijdvak vormde, aangezien uit het onderzoek bleek dat dit de enige producent-exporteur van het betrokken product was. Op basis hiervan heeft de Commissie het passend geacht de dumpingmarge voor niet-medewerkende producenten-exporteurs vast te stellen op hetzelfde niveau als dat van de medewerkende onderneming. |
(142) |
De volgende tabel bevat de voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:
|
4. SCHADE
4.1. Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie
(143) |
Volgens de informatie waarover de Commissie beschikt, werd het soortgelijke product tot 2020 door drie producenten in de Unie vervaardigd, en door twee gedurende de rest van de beoordelingsperiode en het onderzoektijdvak. Zij vormen de “bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening. |
(144) |
De Commissie kon de gegevens over de omvang van de invoer, het marktaandeel en de prijzen bij invoer uit de VRC en Turkije niet bekendmaken, aangezien die gelet op het beperkte aantal partijen dat actief is op de markt van de Unie (twee producenten in de Unie, één producent-exporteur uit Turkije en één producent-exporteur uit de VRC) marktgevoelig en vertrouwelijk zijn in de zin van artikel 19 van de basisverordening. In geval van bekendmaking van deze gegevens zouden partijen bedrijfsspecifieke vertrouwelijke gegevens kunnen achterhalen. De Commissie heeft deze informatie daarom in orden van grootte en indexen verstrekt, waardoor alle belanghebbenden voldoende zinvolle informatie kregen om de analyse en conclusies van de Commissie te kunnen begrijpen en hierover opmerkingen te kunnen maken. De gegevens werden ook verstrekt in de vorm van betekenisvolle trends, zodat alle belanghebbenden hun belangen konden verdedigen. De Commissie kon de methode voor de vaststelling van de orden van grootte niet bekendmaken, aangezien de partijen dan de exacte cijfers aan de orden van grootte zouden kunnen ontlenen. |
(145) |
De totale productie in de Unie in het onderzoektijdvak werd bepaald op ongeveer [15 000-18 000] ton. De Commissie baseerde de productie in de Unie op alle informatie die over de bedrijfstak van de Unie beschikbaar was, zoals de informatie die door de klager werd verstrekt, de ramingen in de klacht en statistische gegevens van Eurostat. Zoals vermeld in overweging 17, was de klager de enige medewerkende producent in de Unie, goed voor [75-85] % van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie tijdens het onderzoektijdvak. |
4.2. Verbruik in de Unie
(146) |
De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld aan de hand van de totale verkoop van platbulbstaal door de bedrijfstak van de Unie in de Unie vermeerderd met de totale invoer in de Unie uit derde landen. De methode voor het ramen van de invoer wordt nader toegelicht in punt 4.3.2. |
(147) |
Zoals ook toegelicht in de overwegingen 11 en 12, waren er in de beoordelingsperiode drie producenten in de Unie: Losal (de klager), Olifer en Laminorul. Olifer heeft geen medewerking verleend aan het onderzoek en Laminorul vroeg in 2019 het faillissement aan. De verkoopvolumes van Olifer en Laminorul in de Unie gedurende de beoordelingsperiode zijn daarom gebaseerd op de raming in de klacht (57). Laminorul verkocht gedurende de beoordelingsperiode alleen in 2019 en 2020 platbulbstaal in de Unie, wat goed was voor respectievelijk ongeveer [18-22] % en [4-7] % van de totale verkoop door de bedrijfstak van de Unie van het onderzochte product in die jaren. Voor de verkoop in 2021 en in het onderzoektijdvak werden alle verkopen door de bedrijfstak van de Unie als het onderzochte product beschouwd. Voor de voorgaande jaren werd ervan uitgegaan dat 75 % van de verkoop door Laminorul betrekking had op het onderzochte product, terwijl de resterende 25 % van de verkoop betrekking had op platbulbstaal met een grotere breedte die geen deel uitmaakt van de productomschrijving. De Commissie was van mening dat deze veronderstellingen, gebaseerd op de marktkennis van de klager, een redelijke raming boden die nodig was om het verbruik in de Unie te berekenen. Het verkoopvolume voor de klager werd verkregen uit zijn antwoorden op de vragenlijst en ter plaatse gecontroleerd. |
(148) |
Het verbruik in de Unie ontwikkelde zich als volgt: Tabel 2 Verbruik in de Unie (ton)
|
(149) |
Tijdens de beoordelingsperiode daalde het verbruik in de Unie met 32 %. Na een eerste grote daling met 40 % in 2020 nam het verbruik in de daaropvolgende jaren opnieuw enigszins toe. De daling in 2020 viel samen met het jaar waarin de Unie het hardst werd getroffen door de COVID-19-pandemie en is grotendeels te wijten aan de daarbij behorende “lockdowns” toen de fabrieken van zowel de producenten van platbulbstaal als de gebruikers tijdelijk waren gesloten. Zoals toegelicht in overweging 29, wordt platbulbstaal bovendien voornamelijk gebruikt in de scheepsbouw. In de Unie wordt het grootste deel van het betrokken product gebruikt bij de productie van cruiseschepen en andere luxevaartuigen, alsook militaire vaartuigen. Een van de gevolgen van de COVID-19-pandemie was een vertraging in de orders voor en de productie van luxevaartuigen, wat een groot effect had op de productie van platbulbstaal. Hoewel het verbruik sinds 2020 is gestegen, is het nog steeds ver verwijderd van het niveau van vóór de pandemie. |
4.3. Invoer uit de betrokken landen
4.3.1. Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen
(150) |
De Commissie heeft onderzocht of de invoer van platbulbstaal van oorsprong uit de betrokken landen cumulatief moest worden beoordeeld overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening. |
(151) |
De dumpingmarge die werd vastgesteld ten aanzien van de invoer uit de VRC en Turkije lag boven de de-minimisdrempel die in artikel 9, lid 3, van de basisverordening is vastgelegd. De invoer uit elk van de betrokken landen was niet te verwaarlozen in de zin van artikel 5, lid 7, van de basisverordening. Het marktaandeel in het onderzoektijdvak bedroeg respectievelijk [4,0-6,0] % en [53,0-58,0] %. |
(152) |
De concurrentievoorwaarden tussen de met dumping ingevoerde producten uit de VRC en Turkije en het soortgelijke product waren vergelijkbaar. Meer specifiek concurreerden de ingevoerde producten met elkaar en met het in de Unie geproduceerde platbulbstaal omdat zij aan dezelfde technische normen moeten voldoen en door dezelfde instellingen moeten worden gecertificeerd voordat zij voor het beoogde eindgebruik ervan in aanmerking komen. Bovendien wordt platbulbstaal uit alle bronnen via dezelfde verkoopkanalen en aan vergelijkbare categorieën afnemers verkocht. Scheepsbouwers gebruiken hetzelfde platbulbstaal voor hetzelfde doeleinde en maken alleen onderscheid wat de technische aspecten van het product (bv. breedte, lengte, staalsoort enz.) en niet wat de oorsprong van het product betreft. |
(153) |
Aan alle criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening werd dus voldaan en de invoer uit de VRC en Turkije werd voor de schadevaststelling cumulatief beoordeeld. |
4.3.2. Volume en marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen
(154) |
De Commissie heeft het volume van de invoer uit de VRC en Turkije vastgesteld op basis van de gecontroleerde gegevens van de medewerkende producenten-exporteurs. De gecontroleerde gegevens van deze producenten werden nauwkeuriger geacht dan de gegevens van Eurostat, aangezien Eurostat alle invoer rapporteert die is ingedeeld onder de GN-code voor platbulbstaal. Deze code omvat ook platbulbstaal met afmetingen die buiten de productomschrijving van dit onderzoek vallen. |
(155) |
Het marktaandeel van de invoer is vastgesteld op basis van het aandeel van deze invoer in het totale verbruik in de Unie. Zoals uitgelegd in overweging 146, is het verbruik in de Unie gebaseerd op de verkoop van platbulbstaal door de bedrijfstak van de Unie in de Unie vermeerderd met de totale invoer in de Unie uit derde landen. Het volume van de invoer uit andere derde landen, zoals getoond in tabel 3, is vastgesteld op basis van Eurostat-gegevens. Om te ramen welk deel van deze invoer betrekking had op het betrokken product, is de Commissie afgegaan op de veronderstellingen zoals uiteengezet in afdeling C.1.1.1 van de klacht. De klager raamde dat 25 % van de invoer uit het Verenigd Koninkrijk in 2019 en 2020 betrekking had op het onderzochte product, en 45 % in de andere jaren toen de bekende producent in het Verenigd Koninkrijk zijn assortiment producten van platbulbstaal had uitgebreid. De klager raamde voorts dat 75 % van de invoer uit alle andere landen betrekking had op het onderzochte product. Op basis van de beschikbare informatie beschouwde de Commissie deze veronderstellingen als een redelijke raming van de invoer van het onderzochte product. |
(156) |
De invoer in de Unie uit de betrokken landen heeft zich als volgt ontwikkeld: Tabel 3 Invoer (ton) en marktaandeel
|
(157) |
Het volume van de invoer uit de betrokken landen nam tussen 2019 en het onderzoektijdvak met 30 % af, met een sterke daling in 2020 alvorens zich tot het onderzoektijdvak deels te herstellen. Terzelfder tijd steeg hun marktaandeel met 4 %. De daling van het invoervolume uit de betrokken landen viel samen met een daling van het verbruik in de Unie met 32 % in dezelfde periode, zoals toegelicht in overweging 149. Aangezien de betrokken landen in staat waren om tegen de achtergrond van een afnemend verbruik hun marktaandeel te handhaven en zelfs te vergroten, ging deze stijging van het marktaandeel ten koste van andere marktdeelnemers, met name de bedrijfstak van de Unie. Gedurende het onderzoektijdvak daalde het marktaandeel van de betrokken landen opnieuw met acht procent ten opzichte van 2021, maar bleef het op een hoger niveau dan hun marktaandeel in 2019. Deze daling van het marktaandeel voor de betrokken landen hield grotendeels verband met een aanzienlijke stijging van de verkoop door de klager aan één belangrijke afnemer in het onderzoektijdvak. Uit de informatie waarover de Commissie beschikte, bleek echter niet dat deze stijging structureel was of dat deze trend zich na het onderzoektijdvak zou voortzetten. |
4.3.3. Prijzen van de invoer uit de betrokken landen, prijsonderbieding en verhindering van een prijsverhoging
(158) |
De Commissie heeft de prijzen van de invoer vastgesteld op basis van de gecontroleerde gegevens van de medewerkende producenten-exporteurs, in overeenstemming met de vaststelling van de invoervolumes zoals toegelicht in de overwegingen 154 en 155. De prijsonderbieding voor de invoer werd vastgesteld aan de hand van gegevens van de medewerkende producenten-exporteurs en de medewerkende producent in de Unie. |
(159) |
De gewogen gemiddelde prijs van de invoer in de Unie uit de betrokken landen heeft zich als volgt ontwikkeld: Tabel 4 Invoerprijzen (EUR/ton)
|
(160) |
De invoerprijzen stegen respectievelijk met 33 % en 39 % voor de VRC en Turkije. Deze stijging werd grotendeels veroorzaakt door de stijging van de prijzen van grondstoffen en energie als gevolg van de COVID-19-pandemie en meer recent in het onderzoektijdvak, door de aanhoudende oorlog in Oekraïne. Tijdens de beoordelingsperiode stegen de verkoopprijzen in de Unie zelfs nog meer, met 46 %. |
(161) |
De Commissie heeft de prijsonderbieding tijdens het onderzoektijdvak vastgesteld aan de hand van een vergelijking van:
|
(162) |
De prijzen werden vergeleken per productsoort voor transacties in hetzelfde handelsstadium, zo nodig na correctie, en met aftrek van kortingen en rabatten. Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt als een percentage van de theoretische omzet in het onderzoektijdvak van de medewerkende producent in de Unie. Daaruit bleek een gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van 6,5 % voor de VRC en 11,1 % voor Turkije door de invoer op de markt van de Unie. |
(163) |
Bovendien heeft de Commissie vastgesteld dat er sprake was van een verhindering van prijsverhogingen. Zoals blijkt uit tabel 8 verkocht de bedrijfstak van de Unie gedurende de betrokken periode namelijk onder de productiekosten. Als gevolg van de aanzienlijke prijsdruk die werd veroorzaakt door de laaggeprijsde invoer met dumping, werd de bedrijfstak van de Unie ervan weerhouden zijn verkoopprijzen te verhogen om winstgevend te worden, hetgeen in de gehele beoordelingsperiode resulteerde in verliezen. De Commissie stelde in het bijzonder vast dat er sprake was van een prijsbederf van 21,7 % voor de VRC en 30,0 % voor Turkije. |
4.4. Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie
4.4.1. Algemene opmerkingen
(164) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische indicatoren die tijdens de beoordelingsperiode van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie. |
(165) |
Voor de schadevaststelling heeft de Commissie onderscheid gemaakt tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren geëvalueerd op basis van de gegevens in de klacht en de gecontroleerde gegevens van de medewerkende producent in de Unie. De gegevens hadden betrekking op alle producenten in de Unie die in de beoordelingsperiode het betrokken product produceerden en verkochten op de markt van de Unie. Zoals toegelicht in overweging 147, waren er aan het begin van de beoordelingsperiode drie producenten in de Unie, waarvan er door het faillissement van Laminorul in het onderzoektijdvak slechts twee waren overgebleven. De Commissie heeft de micro-economische indicatoren geëvalueerd op basis van de gegevens uit de antwoorden van de medewerkende producent in de Unie op de vragenlijst. Beide gegevensreeksen bleken representatief te zijn voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie als geheel, met name omdat de medewerkende producent in de Unie goed was voor meer dan 75 % van de totale productie in de Unie in het onderzoektijdvak. |
(166) |
De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de dumpingmarge en herstel van dumping in het verleden. |
(167) |
De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken. |
4.4.2. Macro-economische indicatoren
4.4.2.1.
(168) |
De totale productie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode ontwikkeld als volgt: Tabel 5 Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad
|
(169) |
Het productievolume van de bedrijfstak van de Unie is in de beoordelingsperiode afgenomen. Dit was deels te wijten aan het voornoemde faillissement van Laminorul, maar de productievolumes van de twee overgebleven ondernemingen lieten ook een scherpe daling zien in 2020 (58). Hoewel de productievolumes in de jaren erna weer stegen, lag het productievolume in het onderzoektijdvak nog ver onder dat van 2019. Deze daling in de beoordelingsperiode is ook in overeenstemming met de daling van het verbruik in de Unie gedurende dezelfde jaren. |
(170) |
De productiecapaciteit nam in de beoordelingsperiode ook af als gevolg van het faillissement van Laminorul. De productiecapaciteit van de twee overgebleven ondernemingen bleef in de beoordelingsperiode stabiel. De bezettingsgraad daalde in de beoordelingsperiode echter met 2 %, na een scherpe daling in 2020 als gevolg van de afname van het verbruik en de daarmee verband houdende productievolumes in de nasleep van de COVID-19-pandemie, zoals toegelicht in overweging 149. Voor de twee overgebleven ondernemingen daalde de bezettingsgraad zelfs nog verder tussen 2019 en het onderzoektijdvak (59). |
4.4.2.2.
(171) |
Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 6 Verkoopvolume en marktaandeel
|
(172) |
Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie nam in de beoordelingsperiode af met 38 %, vertoonde een scherpe daling in 2020 en herstelde zich deels tot het onderzoektijdvak. In dezelfde periode daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 9 %. Eenzelfde, zij het minder uitgesproken, neerwaartse trend in de verkoopvolumes wordt ook vastgesteld als alleen naar de twee overgebleven ondernemingen wordt gekeken, hoewel zij iets aan marktaandeel terugwonnen in 2021 en het onderzoektijdvak (60). De afname van het marktaandeel en de verkoopvolumes in de Unie in 2020 vielen samen met het faillissement van Laminorul. Hoewel het verbruik, de invoer en de verkoopvolumes in de Unie in 2020 allemaal afnamen vanwege de gevolgen van de COVID-19-pandemie, zoals toegelicht in overweging 149, werd een deel van de verkoopvolumes die eerder werden toegeschreven aan Laminorul eerder vervangen door de invoer dan door de verkoop van andere producenten in de Unie. Dit valt op te maken uit de gegevens in de tabellen 3 en 6, waaruit blijkt dat het marktaandeel van de VRC en Turkije in 2020 toenam, terwijl de bedrijfstak van de Unie op hetzelfde moment marktaandeel verloor. De bedrijfstak van de Unie heeft sinds 2020 een klein deel van het verloren marktaandeel kunnen terugwinnen, maar heeft het niveau van vóór 2020 nog niet opnieuw bereikt. |
4.4.2.3.
(173) |
Zoals toegelicht in de overwegingen 169 en 170, daalden het productievolume en de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode, met hogere vaste kosten per productie-eenheid tot gevolg. Tegelijkertijd daalde de vraag naar platbulbstaal aanzienlijk in 2020, alvorens zich enigszins te herstellen tot het onderzoektijdvak. In deze context van afgenomen verbruik verloor de bedrijfstak van de Unie aanzienlijke verkoopvolumes en marktaandeel. De bedrijfstak van de Unie wist een deel van zijn verkoopvolumes en marktaandeel terug te winnen, alleen wel ten koste van zijn verkoopprijzen, die constant onder de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie bleven, zoals toegelicht in punt 4.4.3.1. De groeiperspectieven van de bedrijfstak van de Unie zijn daardoor ook verslechterd. |
4.4.2.4.
(174) |
De werkgelegenheid en de productiviteit hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 7 Werkgelegenheid en productiviteit
|
(175) |
Gedurende de beoordelingsperiode heeft de werkgelegenheid in de sector zich op dezelfde wijze ontwikkeld als de productie en het verbruik in de Unie en is zij drastisch gedaald met 48 %. Dit was voornamelijk het gevolg van het faillissement van Laminorul, maar de werkgelegenheid nam ook af bij de klager, hoewel zij zich enigszins herstelde vanaf het laagste punt in 2020 tot het onderzoektijdvak (62). Deze afname kwam na de neerwaartse trend die is vastgesteld voor het verbruik in de Unie in 2020 en het beperkte herstel van het verbruik tot het onderzoektijdvak. |
(176) |
Tegelijkertijd steeg de productiviteit tussen 2019 en het onderzoektijdvak met 15 %. Dit cijfer wordt echter beïnvloed door het feit dat Laminorul een groot deel van haar personeel had ontslagen in 2019, maar nog wel producten verkocht in 2019 en, in mindere mate, in 2020. De productiviteit bij de twee overgebleven producenten in de Unie daalde gedurende de hele beoordelingsperiode (63). De dalende productiviteit van de twee overgebleven producenten in de Unie wijst op toegenomen loonkosten per geproduceerde ton platbulbstaal. |
4.4.2.5.
(177) |
Alle dumpingmarges lagen significant boven het minimale niveau. De gevolgen van de hoogte van de werkelijke dumpingmarges voor de bedrijfstak van de Unie waren aanzienlijk, gezien de omvang en de prijzen van de invoer uit de betrokken landen. |
(178) |
Dit is het eerste antidumpingonderzoek ten aanzien van het betrokken product. Daarom waren er geen gegevens beschikbaar om de gevolgen van mogelijke dumping in het verleden vast te stellen. |
4.4.3. Micro-economische indicatoren
4.4.3.1.
(179) |
De gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de medewerkende producent in de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 8 Verkoopprijzen in de Unie
|
(180) |
De gemiddelde verkoopprijzen van de medewerkende producent in de Unie stegen in de beoordelingsperiode met 46 %, terwijl de productiekosten per eenheid in dezelfde periode in iets mindere mate stegen met 41 %. In de gehele beoordelingsperiode lagen de verkoopprijzen echter constant onder de gemiddelde productiekosten. Dit betekende dat de producent in de Unie zijn verkoopprijzen niet kon verhogen tot een niveau dat de gestegen productiekosten zou dekken. |
(181) |
De verkoop van het soortgelijke product op de markt van de Unie was gebaseerd op raamovereenkomsten met afnemers waarin de hoeveelheden en prijzen voor de volgende periode waren vastgelegd (variërend van een jaar tot enkele maanden), of op prijsopgaven en prijzen op de spotmarkt. De medewerkende producent in de Unie had derhalve een marge om de verkoopprijzen te verhogen in de context van stijgende prijzen van grondstoffen en energie op het moment dat er opnieuw werd onderhandeld over overeenkomsten of dat er prijsopgaven werden opgesteld. Hij slaagde er evenwel niet in om de verkoopprijzen in de beoordelingsperiode voldoende te verhogen vanwege de prijsdruk die werd uitgeoefend door de invoer, waarbij producten nog steeds in grote hoeveelheden werden ingevoerd. Hierdoor ontstond een situatie waarin de medewerkende producent in de Unie constant verlies leed, zoals toegelicht in punt 4.4.3.4. |
4.4.3.2.
(182) |
De gemiddelde loonkosten van de medewerkende producent in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 9 Gemiddelde loonkosten per werknemer
|
(183) |
De gemiddelde loonkosten per werknemer zijn in de beoordelingsperiode met 12 % gestegen. Dit had te maken met de daling van het aantal werknemers zonder een vergelijkbare afname van de vaste kosten. |
4.4.3.3.
(184) |
De voorraden van de medewerkende producent in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 10 Voorraden
|
(185) |
De voorraden namen in 2020 eerst met 18 % af alvorens gedurende de rest van de beoordelingsperiode te stijgen tot een niveau dat 17 % hoger was dan in 2019. De eindvoorraden uitgedrukt als een percentage van de productie namen in de beoordelingsperiode toe en kwamen uit tussen 16 en 19 % van de jaarlijkse productie. Deze situatie had een negatief effect op de financiële situatie van de medewerkende producent in de Unie. |
4.4.3.4.
(186) |
De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen van de medewerkende producent in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 11 Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen
|
(187) |
De Commissie heeft de winstgevendheid van de medewerkende producent in de Unie vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet. Hoewel de medewerkende producent in de Unie erin slaagde zijn verliezen in de beoordelingsperiode terug te dringen, bleef hij de gehele periode verlieslijdend. Het feit dat hij zijn verliezen in het onderzoektijdvak kon beperken ten opzichte van de jaren ervoor was grotendeels te danken aan zijn toegenomen vermogen, in combinatie met de aanpassing van zijn commerciële strategie, om opnieuw te onderhandelen over zijn prijzen en deze aan te passen aan de gestegen kosten van energie en grondstoffen. Vanwege de constante prijsdruk door de laaggeprijsde invoer uit de betrokken landen, die er zelfs in slaagden om hun toch al zeer grote marktaandeel nog verder te vergroten in de beoordelingsperiode, kon de medewerkende producent in de Unie niet alle kosten doorberekenen in de prijzen aan hun afnemers. |
(188) |
De nettokasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. De trend in de nettokasstroom heeft zich tot het onderzoektijdvak neerwaarts ontwikkeld met een negatieve kasstroom in 2020 en 2021, en in het onderzoektijdvak weer opwaarts tot een totale daling met 96 % gedurende de beoordelingsperiode. Deze negatieve trend liet zien dat het voor de medewerkende producent in de Unie moeilijk was om zijn activiteiten zelf te financieren, wat een verdere aanwijzing was voor zijn verslechterde financiële situatie. |
(189) |
Het rendement van investeringen is de winst uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de investeringen. De medewerkende producent in de Unie bleef investeren om de efficiëntie van zijn productiefaciliteiten te verbeteren; zo verwierf hij nieuwe gritstraal- en verfspuitmachines om deze onderdelen van het productieproces, die eerst werden uitbesteed, zelf te kunnen uitvoeren en daarmee de efficiëntie te verbeteren en de doorlooptijden te verkorten. Zijn vermogen om te investeren was echter beperkt omdat hij voortdurend verlies leed. Bovendien bleef het rendement van investeringen, hoewel het in de beoordelingsperiode verbeterde, gedurende de hele periode negatief. Daarom was de medewerkende producent in de Unie niet in staat voldoende winst te maken om zijn investeringen te dekken. |
(190) |
De medewerkende producent in de Unie was door zijn negatieve financiële situatie minder goed in staat om kapitaal aan te trekken. De voortdurende verliezen en de nettokasstroom gaven aanleiding tot ernstige bezorgdheid over zijn liquiditeitspositie en zijn vermogen om kapitaal aan te trekken voor de financiering van zijn bedrijfsactiviteiten en van de nodige investeringen. |
4.4.4. Conclusie inzake schade
(191) |
De bedrijfstak van de Unie leed gedurende de hele beoordelingsperiode schade. De voortdurend verliesgevende situatie van de bedrijfstak van de Unie in die periode viel samen met een aanzienlijke invoer uit de betrokken landen tegen prijzen die onder de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie lagen. Zoals besproken in punt 4.3.3, werden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie flink onderboden en onder druk gezet door de invoer uit de betrokken landen. |
(192) |
In een periode van een algemene afname van het verbruik in de Unie en na een zeker herstel na een initiële aanzienlijke daling van de verkoop van platbulbstaal in de Unie in 2020, was de toename van de invoervolumes uit de betrokken landen groter dan de stijging van de verkoopvolumes van de producenten in de Unie op de markt van de Unie. Na een initiële daling met 35 % in 2020 stegen de invoervolumes uit de betrokken landen tot een niveau van 70 % van de invoervolumes van 2019. De verkoopvolumes van de bedrijfstak van de Unie daalden aanvankelijk met 53 % en herstelden zich tot een niveau van slechts 62 % van de verkoopvolumes van 2019. |
(193) |
Tegelijkertijd stegen de verkoopprijzen voor zowel de bedrijfstak van de Unie als voor de twee betrokken landen. Hoewel de bedrijfstak van de Unie er op geen enkel moment in slaagde zijn prijzen tot een winstgevend niveau te verhogen, werd het verschil tussen de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie en de prijzen bij invoer uit de beide betrokken landen toch groter. De prijzen van de Unie stegen in de beoordelingsperiode met 46 %, terwijl de prijzen bij invoer uit de VRC in dezelfde periode stegen met 33 % en uit Turkije met 39 %. Ondanks dat de prijzen voor zowel de invoer als de verkoop in de Unie stegen, zorgden de prijzen bij invoer uit de twee betrokken landen dus voor toenemende prijsdruk op de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie. Daardoor verloor de bedrijfstak van de Unie tussen 2019 en het onderzoektijdvak marktaandeel aan de betrokken landen, niettegenstaande dat hij werd gedwongen om met verlies te blijven verkopen. Hoewel de bedrijfstak van de Unie een klein deel van zijn verloren marktaandeel in het onderzoektijdvak wist terug te winnen, is het marktaandeel niet op het niveau van 2019 gekomen. Zoals toegelicht in overweging 157, was de stijging van het marktaandeel in het onderzoektijdvak niet structureel van aard, maar had die grotendeels te maken met een tijdelijke toename van de orders van een bepaalde klant. |
(194) |
Bijna alle schade-indicatoren wezen in de beoordelingsperiode op een algemene negatieve trend. De productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad verslechterden allemaal, in overeenstemming met de afgenomen verkoopvolumes en het afgenomen marktaandeel. Aanvankelijk ontwikkelden de indicatoren zich negatief in 2020, voornamelijk als gevolg van de COVID-19-pandemie en het faillissement van Laminorul, zoals toegelicht in de overwegingen 149, 160, 170 en 172. Vanaf 2020 wist de Unie zich tot op zekere hoogte te herstellen doordat de vraag naar platbulbstaal en het verbruik in de Unie weer stegen na de COVID-19-pandemie. Hoewel de schade-indicatoren vanaf 2020 een verbetering lieten zien, waren zij in het onderzoektijdvak echter allemaal nog ver verwijderd van de niveaus van vóór 2020. Als gevolg van de aanhoudend grote hoeveelheden en marktaandelen van de invoer met dumping uit de betrokken landen, waarvan de prijzen onder de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie liggen, heeft de bedrijfstak van de Unie zich niet dusdanig kunnen herstellen dat een stabiele en winstgevende financiële situatie kon worden bereikt. |
(195) |
In de beoordelingsperiode namen de netto-investeringen af met 36 %, terwijl het rendement van investeringen negatief bleef. De kasstroom schommelde flink in de beoordelingsperiode en was sinds 2020 grotendeels negatief of bijna nul. Dit was van invloed op het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om zijn activiteiten zelf te financieren. |
(196) |
Het aantal werknemers nam in dezelfde periode af met 48 %, grotendeels als gevolg van het faillissement van Laminorul in 2020, maar een vergelijkbare neerwaartse trend was ook waarneembaar voor de andere producenten in de Unie. Tegelijkertijd nam de productiviteit af (wanneer geen rekening wordt gehouden met de verkoop door Laminorul zoals toegelicht in overweging 176), met hogere loonkosten per ton platbulbstaal als gevolg. |
(197) |
Zoals hierboven uiteengezet, waren economische indicatoren zoals winstgevendheid, kasstroom en rendement van investeringen tijdens de beoordelingsperiode negatief. Dit heeft gevolgen gehad voor het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om zijn activiteiten zelf te financieren, de nodige investeringen te doen en kapitaal aan te trekken, waardoor de groei van de bedrijfstak werd belemmerd en zelfs het voortbestaan ervan in gevaar kwam. |
(198) |
Op basis van het bovenstaande is de Commissie in dit stadium tot de conclusie gekomen dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening. |
5. OORZAKELIJK VERBAND
(199) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit de betrokken landen aanmerkelijke schade heeft geleden. Overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening heeft de Commissie tevens onderzocht of de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode door andere bekende factoren schade had kunnen lijden. De Commissie heeft zich ervan verzekerd dat eventuele door andere factoren dan de invoer met dumping uit de betrokken landen veroorzaakte schade niet aan de invoer met dumping werd toegeschreven. Deze factoren hadden betrekking op invoer uit andere derde landen, de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, de COVID-19-pandemie die van invloed was op het verbruik in de Unie, de stijging van de energieprijzen en een vermeend gebrek aan productdiversificatie. |
5.1. Gevolgen van de invoer met dumping
(200) |
De Commissie heeft de ontwikkeling van de omvang van de invoer uit de betrokken landen en de gevolgen daarvan voor de bedrijfstak van de Unie onderzocht, zoals vereist op grond van artikel 3, lid 6, van de basisverordening. |
5.1.1. Hoeveelheid en marktaandeel van de invoer met dumping uit de betrokken landen
(201) |
De uit de betrokken landen ingevoerde hoeveelheden namen in de beoordelingsperiode met 30 % af. Zoals reeds toegelicht in overweging 157, viel deze afname samen met een vergelijkbare afname van het verbruik in de Unie, voornamelijk als gevolg van de COVID-19-pandemie en de daaruit voortvloeiende afname van de vraag naar scheepsbouw en de daarmee verband houdende basisproducten zoals platbulbstaal. Zoals toegelicht in de overwegingen 192 en 193, was de waargenomen stijging van de invoervolumes na 2020 groter dan die van de verkoopvolumes in de Unie in dezelfde periode. |
(202) |
In 2020 verloor de bedrijfstak van de Unie marktaandeel, voornamelijk als gevolg van de verdwijning van Laminorul. Zoals te zien is in de tabellen 3 en 6, ging het marktaandeel dat eerder van Laminorul was voor een deel naar Turkije en de VRC. Het marktaandeel van de betrokken landen bleef tussen 2019 en 2021 constant stijgen. In het onderzoektijdvak verloren de betrokken landen een deel van het marktaandeel dat zij in de voorgaande jaren hadden gewonnen opnieuw aan de bedrijfstak van de Unie. Hoewel de bedrijfstak van de Unie een deel van het marktaandeel dat hij in 2020 was kwijtgeraakt terug wist te winnen, is het marktaandeel nog niet op het niveau van vóór 2020. Het marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen steeg in 2019 van [54,1-61,1] % naar [57,0-64,0] % in het onderzoektijdvak, d.w.z. met 4 %, terwijl de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode marktaandeel verloor. Bijgevolg is de invoer met dumping aanzienlijk toegenomen in de zin van artikel 3, lid 3, van de basisverordening. |
5.1.2. Prijs van de invoer met dumping uit de betrokken landen en prijseffect
(203) |
Bovendien vond deze invoer in de hele beoordelingsperiode plaats tegen prijzen die aanzienlijk lager waren dan die van de bedrijfstak van de Unie. Hoewel de bedrijfstak van de Unie in staat was om in de beoordelingsperiode zijn prijzen te verhogen om gedeeltelijk in te spelen op de gestegen prijzen van grondstoffen en basisproducten, was hij niet in staat om zijn prijzen voldoende te verhogen om zijn productiekosten te dekken. Tegelijkertijd stegen de prijzen bij invoer uit de VRC en Turkije in de beoordelingsperiode weliswaar ook, hoewel in mindere mate dan die van de bedrijfstak van de Unie en beginnend vanaf een lager prijsniveau. De gemiddelde prijs bij invoer uit de VRC en Turkije was in de hele beoordelingsperiode constant lager dan de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie. |
(204) |
Door de prijsdruk van de laaggeprijsde invoer uit de VRC en Turkije kon de bedrijfstak van de Unie niet anders dan die prijsstelling volgen om te proberen een deel van de verkoopvolumes die hij had verloren in 2020 — een periode van afgenomen vraag en stijgende productiekosten — terug te winnen. Hoewel de bedrijfstak van de Unie erin slaagde zijn verkoopvolumes na 2020 tot 62 % van de niveaus van 2019 te verhogen in het onderzoektijdvak, was hij niet in staat dit in dezelfde mate te doen als de toename van het verbruik in de Unie (die in het onderzoektijdvak 68 % van de niveaus van 2019 bedroeg) en de invoer uit de betrokken landen (70 % van de niveaus van 2019). Dit leidde op zijn beurt tot een voortdurend verliesgevende situatie voor de medewerkende producent in de Unie in de beoordelingsperiode. In dezelfde periode lieten andere financiële indicatoren, zoals het rendement van investeringen en de kasstroom, een vergelijkbare negatieve ontwikkeling zien. Hoewel het rendement van investeringen in de beoordelingsperiode verbeterde, bleef het in die hele periode constant negatief, terwijl de kasstroom zich in het onderzoektijdvak herstelde tot slechts 4 % van het niveau van 2019. |
5.1.3. Oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit de VRC en Turkije en de aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Unie
(205) |
De verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie viel samen met een aanzienlijke aanwezigheid van invoer met dumping uit de betrokken landen. Tegen de achtergrond van een krimpende markt had het gestegen marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen in combinatie met de lage gemiddelde verkoopprijzen van die invoer een negatief effect op de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie. Hoewel de bedrijfstak van de Unie zich tot het onderzoektijdvak in zekere mate wist te herstellen van de daling van de verkoopvolumes en het marktaandeel in 2020, was hij niet in staat zijn verkoopprijzen voldoende te verhogen om de sterk gestegen productiekosten volledig te dekken, door de toegenomen aanwezigheid van invoer met dumping van het betrokken product uit de betrokken landen. De laaggeprijsde invoer uit de betrokken landen verhinderde dus dat de bedrijfstak van de Unie de prijzen kon verhogen. |
(206) |
Gelet op de bovenstaande overwegingen heeft de Commissie voorlopig vastgesteld dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade werd veroorzaakt door de invoer met dumping uit de betrokken landen in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening. Deze schade had gevolgen voor zowel volume als prijs. |
5.2. Gevolgen van andere factoren
5.2.1. Invoer uit derde landen
(207) |
De invoer uit andere derde landen heeft zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 12 Invoer uit derde landen
|
(208) |
In de beoordelingsperiode was het Verenigd Koninkrijk het enige andere derde land waaruit aanzienlijke volumes platbulbstaal werden ingevoerd in de Unie. Het in het Verenigd Koninkrijk geproduceerde platbulbstaal was echter slechts gedeeltelijk het onderzochte product. British Steel, de enige bekende producent van platbulbstaal in het Verenigd Koninkrijk, produceerde alleen platbulbstaal met een breedte van 200 mm en breder in 2019, een breedte van 180 mm en breder vanaf 2020, en momenteel ook 160 mm en breder (64). Zoals toegelicht in overweging 154, omvatten de statistische gegevens voor platbulbstaal die bij Eurostat beschikbaar zijn voor de beoordelingsperiode platbulbstaal van alle maten, niet alleen het onderzochte product. De Commissie raamde het aandeel van de in Eurostat geregistreerde invoervolumes die betrekking hadden op het betrokken product in de verschillende jaren op basis van de in de klacht verstrekte informatie. |
(209) |
Zoals toegelicht in de overwegingen 157 en 172, daalde de invoer uit de betrokken landen en de verkoopvolumes van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk in 2020, alvorens zich in de daaropvolgende jaren gedeeltelijk te herstellen. Tegelijkertijd steeg de invoer uit het Verenigd Koninkrijk met 40 % in 2020, daalde deze tot slechts de helft van het volume van 2019 in 2021 en steeg deze weer tot een niveau van 16 % onder de volumes van 2019. De medewerkende gebruiker legde uit dat de producent in het Verenigd Koninkrijk op onregelmatige basis en alleen wanneer hij zijn productiecapaciteit niet voor andere producten inzet, platbulbstaal produceert (en uitvoert). |
(210) |
De waargenomen stijgingen en dalingen van de volumes van de invoer uit het Verenigd Koninkrijk kwamen niet overeen met een gelijktijdige daling en stijging van de invoer uit de betrokken landen of van de verkoop door de bedrijfstak van de Unie. Bovendien lagen de prijzen bij invoer uit het Verenigd Koninkrijk ruim boven het prijsniveau van de invoer van platbulbstaal uit de betrokken landen, en dicht bij de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het onderzoektijdvak. |
(211) |
In het licht van het bovenstaande en gezien de grote invoervolumes tegen lage prijzen uit de betrokken landen vergeleken met die uit andere derde landen, kwam de Commissie tot de voorlopige conclusie dat de invoer uit andere derde landen geen afbreuk deed aan het oorzakelijk verband tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en de invoer met dumping uit de betrokken landen. |
5.2.2. Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie
(212) |
Het volume van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelde zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt: Tabel 13 Uitvoerprestaties van de producenten in de Unie
|
(213) |
De uitvoer van de bedrijfstak van de Unie bleef vanaf 2019 constant dalen tot verwaarloosbare volumes in het onderzoektijdvak. De bedrijfstak van de Unie wees de wereldwijde daling in het verbruik na de COVID-19-pandemie aan als een oorzaak voor deze daling, evenals de concurrentie van met name laaggeprijsde uitvoer uit Turkije die niet alleen op de binnenlandse markt plaatsvond, maar ook op de markten van derde landen. |
(214) |
De uitvoer maakte slechts een klein deel van de totale verkoop van de bedrijfstak van de Unie uit; deze was in 2019 goed voor [5-9] % van zijn productie en daalde gedurende het onderzoektijdvak tot [3-1] %. Derhalve heeft de Commissie voorlopig geconcludeerd dat de daling van de uitvoerprestaties weliswaar had kunnen bijdragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, zoals de overheid van Turkije ook heeft aangevoerd in haar opmerkingen over de opening van het onderzoek, maar gezien het grote aandeel van de verkoop in de Unie in vergelijking met de uitvoer in de gehele beoordelingsperiode geen afbreuk deed aan het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit de betrokken landen en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade. |
5.2.3. COVID-19-pandemie en afgenomen verbruik
(215) |
De overheid van Turkije, Özkan en Fincantieri wezen er in hun opmerkingen over de opening van het onderzoek allemaal op dat de COVID-19-pandemie en de gelijktijdige afname van het verbruik hebben bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, of deze hebben veroorzaakt. Zoals te zien is in tabel 2, nam het verbruik van platbulbstaal in de Unie in de beoordelingsperiode met 32 % af, wat in feite voornamelijk verband hield met de COVID-19-pandemie, zoals toegelicht in overweging 149. In diezelfde periode daalde de verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie echter nog meer, namelijk met 38 %. Bovendien was in 2019 al sprake van een schadeveroorzakende situatie als gevolg van aanzienlijke invoervolumes tegen prijzen die lager waren dan de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie, terwijl de gevolgen van de COVID-19-pandemie pas vanaf 2020 voelbaar begonnen te worden. Dus in plaats van dat de COVID-19-pandemie en de daaruit voortvloeiende afname van het verbruik van platbulbstaal in de Unie de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade veroorzaakten, moeten zij als een versterkende factor in 2020 worden beschouwd. |
(216) |
Op basis daarvan kwam de Commissie tot de voorlopige conclusie dat de ontwikkeling van het verbruik in de Unie geen afbreuk deed aan het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade. |
5.2.4. Stijging van de energieprijzen
(217) |
De overheid van Turkije voerde aan dat de stijging van de energieprijzen sinds eind 2021, en met name in 2022 als gevolg van de militaire agressie van de Russische Federatie tegen Oekraïne, van invloed was op de door de klager geleden schade en niet moet worden toegeschreven aan de invoer uit de betrokken landen. |
(218) |
Zoals te zien is in tabel 8, was de bedrijfstak van de Unie echter in staat zijn verkoopprijzen tussen 2021 en het onderzoektijdvak te verhogen van [1 000-1 150] EUR tot [1 200-1 400] EUR. Deze stijging met ongeveer 24 % was groter dan de stijging van de productiekosten in dezelfde periode, waaruit bleek dat de stijging van de kosten of de energieprijzen aan de afnemers kon worden doorberekend. Niettemin was de bedrijfstak van de Unie nog steeds niet in staat om zijn verkoopprijzen te verhogen om zijn totale productiekosten volledig te dekken, als gevolg van de prijsdruk die werd uitgeoefend door de aanhoudende laaggeprijsde invoer uit de betrokken landen. |
(219) |
Zoals toegelicht in de overwegingen 163, 180 en 181, was de bedrijfstak van de Unie tijdens de gehele beoordelingsperiode niet in staat zijn verkoopprijzen naar behoren te verhogen om winstgevend te worden. Aangezien dit patroon gedurende een lange periode werd waargenomen, kon dit niet alleen worden verklaard door de stijging van de energiekosten in het onderzoektijdvak. Deze onmogelijkheid om de verkoopprijzen aan te passen deed zich tegelijkertijd voor met de toename van het marktaandeel van de invoer met dumping uit de betrokken landen, met aanmerkelijke niveaus van prijsonderbieding, waardoor de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie onder druk kwamen te staan en de bedrijfstak van de Unie ervan werd weerhouden om opnieuw winstgevend te worden. |
(220) |
Bijgevolg heeft de Commissie voorlopig geconcludeerd dat de ontwikkeling van de energieprijzen geen oorzaak van de schade aan de bedrijfstak van de Unie kan zijn geweest. |
5.2.5. Productdiversificatie
(221) |
Özkan voerde aan dat de schade voor de bedrijfstak van de Unie gedeeltelijk was veroorzaakt door het feit dat het in de scheepsbouw algemeen gebruikelijk is om alle verschillende soorten en maten platbulbstaal voor een bepaald project bij een en dezelfde bron te kopen, om de traceerbaarheid te vergroten. Aangezien de bedrijfstak van de Unie alleen platbulbstaal met een breedte tot 204 mm produceerde, beschikte hij volgens Özkan niet over het concurrentievoordeel dat Özkan had omdat hij alle soorten en maten platbulbstaal produceerde. |
(222) |
De Commissie vond echter geen bewijs voor de bewering dat scheepsbouwers al het platbulbstaal van één bron kopen, en Özkan heeft dergelijk bewijs evenmin aangeleverd. Daarentegen hebben de medewerkende gebruiker en een niet-verbonden importeur beide informatie ingediend waarin zij wezen op de noodzaak om over een gediversifieerde bevoorradingsbron te beschikken in plaats van op maar één leverancier te vertrouwen. De gebruiker gaf ook aan dat hij platbulbstaal doorgaans op voorraadbasis kocht, dat al het platbulbstaal van dezelfde grootte onderling verwisselbaar kon worden gebruikt, onafhankelijk van de bron, en dat de aankoop niet met een bepaald project verband hield. |
(223) |
Bovendien heeft de bedrijfstak van de Unie de afgelopen jaren in productdiversificatie geïnvesteerd door zijn aanbod van maten platbulbstaal in de beoordelingsperiode uit te breiden. In dit verband wees Fincantieri in haar opmerkingen op een passage in de klacht waarin de klager beweerde dat “het goedkoper is om een nominale breedte van maximaal 180 mm te produceren”. Fincantieri zette daarom vraagtekens bij het besluit van de klager om te investeren in de productie van grotere breedten en voerde aan dat dit heeft bijgedragen tot de geringe winsten van de bedrijfstak van de Unie. |
(224) |
In tegenstelling tot wat hierboven wordt beweerd, bleek uit de klacht en uit de gecontroleerde gegevens van de klager dat het goedkoper is om platbulbstaal met grotere breedten te produceren, omdat er minder hoeft te worden gerold en het tijdsbesparing oplevert. In punt 1.3 van de klacht wordt ook beweerd dat “hoe kleiner de grootte van het platbulbstaal, hoe hoger de kosten”. Dit zou erop wijzen dat de diversificatiestrategie van de bedrijfstak van de Unie in het verleden eerder in positieve mate zou bijdragen tot zijn winstgevendheid dan dat die tot de geleden schade zou bijdragen. |
(225) |
De Commissie heeft daarom voorlopig geconcludeerd dat het vermeende gebrek aan diversificatie in soorten platbulbstaal door de bedrijfstak van de Unie niet zodanig was dat dit afbreuk deed aan het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade. |
5.3. Conclusie inzake het oorzakelijk verband
(226) |
In het algemeen verslechterde de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie tussen 2019 en het onderzoektijdvak. Deze verslechtering was vooral duidelijk te zien in 2020, waarna de situatie tot op zekere hoogte verbeterde tot het onderzoektijdvak. Aan het einde van de beoordelingsperiode leed de bedrijfstak van de Unie echter nog steeds verlies en had hij zich nog steeds niet hersteld tot de niveaus van vóór 2020. Deze negatieve omstandigheden deden zich tegelijk voor met een gestegen marktaandeel van de invoer van platbulbstaal uit de betrokken landen, die plaatsvond tegen dumpingprijzen, die in de beoordelingsperiode wel stegen maar minder sterk dan de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, zoals vermeld in punt 5.1. |
(227) |
De Commissie heeft onderscheid gemaakt tussen en afzonderlijk gekeken naar de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de schadeveroorzakende gevolgen van de invoer met dumping. De effecten van de invoer uit andere derde landen, de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, de COVID-19-pandemie die van invloed was op het verbruik in de Unie, de stijging van de energieprijzen en een vermeend gebrek aan productdiversificatie op de negatieve ontwikkelingen van de bedrijfstak van de Unie in termen van productievolumes, verkoopprijzen en winstgevendheid, waren slechts beperkt. |
(228) |
Op basis van het voorgaande heeft de Commissie in dit stadium geconcludeerd dat de invoer met dumping uit de betrokken landen de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft berokkend en dat de andere factoren, ongeacht of zij individueel dan wel collectief werden beschouwd, geen afbreuk deden aan het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de aanmerkelijke schade. |
6. NIVEAU VAN DE MAATREGELEN
(229) |
Om het niveau van de maatregelen te bepalen, heeft de Commissie beoordeeld of een recht lager dan de dumpingmarge toereikend zou zijn om de door de invoer met dumping jegens de bedrijfstak van de Unie veroorzaakte schade op te heffen. |
6.1. Schademarge
(230) |
De schade zou worden opgeheven indien de bedrijfstak van de Unie een nagestreefde winst zou kunnen behalen door te verkopen tegen een richtprijs in de zin van artikel 7, lid 2 quater en lid 2 quinquies, van de basisverordening. |
(231) |
Overeenkomstig artikel 7, lid 2 quater, van de basisverordening hield de Commissie bij de bepaling van de streefwinst rekening met de volgende factoren: de mate van winstgevendheid vóór de toename van de invoer uit de betrokken landen, de mate van winstgevendheid die vereist is ter dekking van alle kosten en investeringen, onderzoek en ontwikkeling (O & O) en innovatie, alsmede de onder normale mededingingsvoorwaarden te verwachten mate van winstgevendheid. Die winstmarge mag niet lager zijn dan 6 %. |
(232) |
De medewerkende producent in de Unie leed in de hele beoordelingsperiode verlies. De klager stelde een streefwinst van 7,4 % voor op basis van de winst die hij in 2019 op zijn andere productlijnen maakte. De Commissie was echter van mening dat de andere productlijnen betrekking hadden op scharnieren en speciale profielen voor de automobielindustrie, wat hoger geprijsde, complexere en op maat gemaakte, gespecialiseerde producten zijn. De winstmarge werd daarom voorlopig vastgesteld op 6 % overeenkomstig artikel 7, lid 2 quater, van de basisverordening. |
(233) |
Op basis hiervan is de geen schadeveroorzakende prijs [1 300]-[1 600] EUR per ton platbulbstaal, verkregen door de bovengenoemde winstmarge van 6 % toe te passen op de productiekosten van de medewerkende producent in de Unie in het onderzoektijdvak. |
(234) |
De Commissie heeft vervolgens het niveau van de schademarge bepaald door de gewogen gemiddelde invoerprijs van de medewerkende producenten-exporteurs in de betrokken landen, zoals vastgesteld voor de berekeningen van de prijsonderbieding, te vergelijken met de gewogen gemiddelde, geen schadeveroorzakende prijs van het soortgelijke product dat in het onderzoektijdvak door de medewerkende producent in de Unie op de markt van de Unie werd verkocht. Als uit deze vergelijking een verschil naar voren kwam, werd dit uitgedrukt als percentage van de gewogen gemiddelde cif-waarde bij invoer. |
(235) |
De schademarge voor “alle andere ondernemingen” wordt op dezelfde manier vastgesteld als de dumpingmarge voor deze ondernemingen (zie overweging 120 voor de VRC en overweging 141 voor Turkije).
|
6.2. Conclusie inzake het niveau van de maatregelen
(236) |
Na bovenstaande beoordeling moeten de voorlopige antidumpingrechten overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening als volgt worden vastgesteld:
|
7. BELANG VAN DE UNIE
(237) |
Gezien de beslissing van de Commissie om artikel 7, lid 2, van de basisverordening toe te passen, heeft zij onderzocht of zij duidelijk kon concluderen dat het niet in het belang van de Unie was om in dit geval maatregelen te nemen, ondanks de vaststelling van schadeveroorzakende dumping, overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening. Het belang van de Unie werd vastgesteld aan de hand van een afweging van alle betrokken belangen, met inbegrip van die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers. |
7.1. Belang van de bedrijfstak van de Unie
(238) |
Er zijn twee ondernemingen die platbulbstaal produceren in de Unie. Zij verschaffen werk aan [130-160] werknemers en zijn gevestigd in Spanje en Italië. In 2019 was er nog een andere producent in de Unie, gevestigd in Roemenië. Daardoor waren in 2019 in totaal bijna twee keer zo veel mensen rechtstreeks werkzaam in de sector platbulbstaal dan in het onderzoektijdvak. |
(239) |
In het onderzoek is vastgesteld dat de bedrijfstak van de Unie in het onderzoektijdvak aanmerkelijke schade heeft geleden als gevolg van de invoer met dumping uit de betrokken landen. Het instellen van maatregelen zou de bedrijfstak van de Unie in staat stellen zijn marktaandeel te behouden, de productie en de bezettingsgraad te verhogen, prijzen te verhogen om de productiekosten te dekken en een mate van winstgevendheid te bereiken die onder normale mededingingsvoorwaarden te verwachten zou zijn. Dat zou ervoor zorgen dat de bedrijfstak van de Unie terugkeert naar een houdbare situatie en in de toekomst investeringen kan doen. |
(240) |
Het niet instellen van maatregelen zou waarschijnlijk leiden tot een verder verlies aan marktaandeel en verslechtering van de winstgevendheid, die gedurende de beoordelingsperiode al negatief was. Dit zou waarschijnlijk leiden tot extra sluitingen van productiefaciliteiten en tot ontslagen, waardoor de levensvatbaarheid van de bedrijfstak van de Unie in gevaar zou kunnen komen. Dit is met name relevant gezien het feit dat er momenteel slechts twee producenten in de Unie over zijn, die beide kleine en middelgrote ondernemingen zijn. |
(241) |
De Commissie heeft derhalve voorlopig geconcludeerd dat de instelling van voorlopige antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van platbulbstaal van oorsprong uit de betrokken landen in het belang van de bedrijfstak van de Unie zou zijn. |
7.2. Belang van gebruikers en niet-verbonden importeurs
(242) |
Gedurende het onderzoek heeft slechts één niet-verbonden importeur, Baglietto, zich kenbaar gemaakt en de vragenlijst ingevuld. Ondanks enkele herzieningen van de antwoorden op de vragenlijst, was de informatie die onvolledig bleef, waaronder het tekstgedeelte van het antwoord, zodanig dat de antwoorden te gebrekkig waren om voor het onderzoek te worden aanvaard. De importeur stemde ermee in om in plaats daarvan informatie over schade en het belang van de Unie in te dienen. Baglietto maakte in haar ingediende stukken bezwaar tegen de antidumpingmaatregelen en voerde aan dat die maatregelen de beschikbaarheid van platbulbstaal in de Unie zouden beperken en dus eigenlijk tot een duopolie of monopolie op de markt van de Unie zouden kunnen leiden. |
(243) |
Twee gebruikers hebben zich ook kenbaar gemaakt en vulden een vragenlijst in. Het antwoord van één gebruiker was te onvolledig om voor het onderzoek te worden aanvaard, terwijl het antwoord van de gebruiker Fincantieri wel aanvaard en ter plaatse gecontroleerd werd. Fincantieri is de grootste scheepsbouwonderneming in de Unie en daardoor een van de belangrijkste gebruikers van het onderzochte product. |
(244) |
Fincantieri voerde allereerst aan dat de instelling van antidumpingmaatregelen de markt vrijwel zou afsluiten voor invoer van platbulbstaal en een tekort aan de aanbodzijde zou kunnen veroorzaken, met name voor platbulbstaal met een breedte van 160-200 mm, dat door slechts één producent in de Unie werd geproduceerd. Ten tweede voerde de gebruiker aan dat de instelling van maatregelen het gebrek aan beschikbaarheid op de markt van de Unie zou verergeren. Volgens Fincantieri heeft de bedrijfstak van de Unie niet voldoende capaciteit om in de behoefte van de volledige scheepsbouwsector te voorzien. Bovendien had de bevoorrading door de bedrijfstak van de Unie in het onderzoektijdvak te kampen met vertragingen en logistieke problemen, die Fincantieri ertoe dwongen haar toevlucht tot invoer uit de betrokken landen te nemen. Ten derde voerde Fincantieri aan dat er naast de betrokken landen geen betrouwbare alternatieve leveranciers van platbulbstaal zijn. |
(245) |
Naast de importeur en de gebruiker voerde de overheid van Turkije ook aan dat de instelling van antidumpingmaatregelen tot een monopolistische situatie op de markt van de Unie zou leiden. Tegelijkertijd wees de overheid van Turkije op de bestaande vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van staalproducten, met inbegrip van platbulbstaal, die de bedrijfstak van de Unie volgens de overheid van Turkije al voldoende beschermen. |
(246) |
De belangrijkste argumenten van de gebruiker, de importeur en de overheid van Turkije hadden in wezen allemaal betrekking op het feit dat de partijen bang zijn voor een tekort aan de aanbodzijde en een monopolistische situatie op de markt van de Unie, als de antidumpingmaatregelen worden ingesteld. Het doel en het beoogde effect van de instelling van antidumpingmaatregelen is echter nooit om de markt van de Unie af te sluiten voor invoer uit derde landen. Het doel is om de handelsverstorende gevolgen van schadeveroorzakende dumping weg te nemen en derhalve de mededinging en een gelijk speelveld voor de producenten in de Unie te herstellen. Het feit dat de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode niet op volle capaciteit werkte, duidde erop dat producenten in de Unie meer platbulbstaal op de markt van de Unie zouden kunnen verkopen. |
(247) |
Bovendien wees niets erop dat importeurs of gebruikers niet in staat zullen zijn de prijsstijging op te vangen die het gevolg zou zijn van de instelling van antidumpingmaatregelen. Aan de hand van de door Baglietto verstrekte informatie kon niet worden vastgesteld of het voorgestelde antidumpingrecht door de importeurs zou kunnen worden opgevangen. |
(248) |
Uit de gecontroleerde gegevens en verklaringen van de medewerkende gebruiker bleek echter duidelijk dat een stijging van de kosten van platbulbstaal niet nadelig voor gebruikers zou zijn. Platbulbstaal uit de betrokken landen vertegenwoordigde minder dan 10 % van de totale aankoop van platbulbstaal door de gebruiker in het onderzoektijdvak. Daarnaast waren de kosten van platbulbstaal goed voor een verwaarloosbaar deel van de totale productiekosten van Fincantieri (minder dan 0,5 %) voor alle producten waarin platbulbstaal is verwerkt. Daarom wordt verwacht dat de eventuele invloed van de gestegen kosten van platbulbstaal op de vrij grote winstmarge van Fincantieri zeer beperkt is. |
(249) |
Wat een mogelijk gebrek aan bevoorradingsbronnen betreft, is het zo dat indien de antidumpingmaatregelen niet zouden worden ingesteld, dit bovendien nadelig zou zijn voor de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie en ertoe zou kunnen leiden dat de twee overgebleven producenten in de Unie hun investeringsstrategieën herzien en zich richten op hun andere, momenteel meer winstgevende productielijnen, waardoor de productie in de Unie van platbulbstaal in feite zou worden beëindigd. |
(250) |
Onder dergelijke omstandigheden zouden importeurs en gebruikers van platbulbstaal in de Unie volledig afhankelijk worden van de invoer uit derde landen, die volgens alle partijen alleen betrekking had op de VRC en Turkije. Om niet afhankelijk te worden van invoer uit slechts een zeer beperkt aantal leverende derde landen, blijft het noodzakelijk om over een gediversifieerde bevoorradingsbron te beschikken, met inbegrip van bevoorradingsbronnen binnen de Unie. De instelling van antidumpingrechten, die de mededinging en een gelijk speelveld voor de producenten in de Unie zouden herstellen, zou zorgen voor diversificatie en de mogelijkheid om uit bevoorradingsbronnen te kiezen waarom alle partijen hebben verzocht. |
(251) |
In het licht van het bovenstaande werden de argumenten met betrekking tot een mogelijk gebrek aan bevoorradingsbronnen en een mogelijk duopolie/monopolie voorlopig afgewezen. |
(252) |
Zoals vermeld in overweging 245, voerde de overheid van Turkije bovendien aan dat de bedrijfstak van de Unie al wordt beschermd via de vrijwaringsmaatregelen die momenteel van kracht zijn ten aanzien van staalproducten, met inbegrip van platbulbstaal (65). Vrijwaringsmaatregelen zijn echter tijdelijk en hebben een andere motivering en doelstelling dan antidumpingmaatregelen. Daarom werd dit argument met betrekking tot de vrijwaringsmaatregelen voorlopig afgewezen. |
7.3. Conclusie inzake het belang van de Unie
(253) |
Op basis van het bovenstaande is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er geen dwingende redenen zijn om te besluiten dat het niet in het belang van de Unie zou zijn om in dit stadium van het onderzoek maatregelen in te stellen op de invoer van platbulbstaal van oorsprong uit de VRC en Turkije. |
8. VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN
(254) |
Op basis van de conclusies van de Commissie inzake dumping, schade, het oorzakelijk verband, de hoogte van de maatregelen en het belang van de Unie moeten voorlopige maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping. |
(255) |
De voorlopige antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van platbulbstaal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Turkije moeten worden ingesteld in overeenstemming met de regel van het laagste recht in artikel 7, lid 2, van de basisverordening. De Commissie heeft de schademarges en de dumpingmarges vergeleken (overwegingen 229 tot en met 236). Het bedrag van de rechten werd vastgesteld op het niveau van de dumpingmarge, of van de schademarge indien deze lager is. |
(256) |
Op basis van het voorgaande moeten de voorlopige antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, als volgt worden vastgesteld:
|
(257) |
Om een goede toepassing van de antidumpingrechten te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs in dit onderzoek, maar ook voor de producenten die in het onderzoektijdvak geen producten naar de Unie hebben uitgevoerd. |
9. INFORMATIE OVER VOORLOPIGE MAATREGELEN
(258) |
Overeenkomstig artikel 19 bis van de basisverordening heeft de Commissie de belanghebbenden op de hoogte gebracht van de beoogde instelling van voorlopige rechten. Deze informatie is ook openbaar gemaakt op de website van DG Handel. Belanghebbenden kregen drie werkdagen de tijd om opmerkingen in te dienen over de juistheid van de berekeningen die specifiek aan hen zijn meegedeeld. |
(259) |
De Turkse producent/exporteur Özkan Demir merkte op dat de hoeveelheden van de binnenlandse verkoop ten onrechte waren afgerond, waardoor de dumpingmarge hoger uitviel. Na analyse heeft de Commissie dit argument aanvaard en de fout gecorrigeerd door niet-afgeronde cijfers te gebruiken. Dit resulteerde in een wijziging van de voorlopige antidumpingmarge van 14,3 % naar 13,6 %. |
(260) |
De Chinese producent-exporteur Changshu Longteng heeft ook opmerkingen ingediend, maar deze hielden geen verband met de nauwkeurigheid van de berekeningen. Deze opmerkingen zullen daarom in het definitieve stadium van het onderzoek worden behandeld. |
10. SLOTBEPALINGEN
(261) |
Met het oog op een behoorlijk bestuur nodigt de Commissie de belanghebbenden uit schriftelijk te reageren en/of binnen een vaste termijn een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan te vragen. |
(262) |
De bevindingen betreffende de instelling van voorlopige rechten zijn voorlopig en kunnen in het definitieve stadium van het onderzoek worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op niet-gelegeerd platbulbstaal met een breedte tot 204 mm, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 7216 50 91 (Taric-code 7216509110), en van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Turkije.
2. Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 genoemde en door de hieronder vermelde ondernemingen vervaardigde producten is als volgt:
Land |
Onderneming |
Voorlopig antidumpingrecht |
Aanvullende Taric-code |
Volksrepubliek China |
Changshu Longteng Special Steel Co., Ltd. |
14,7 % |
899J |
Volksrepubliek China |
Alle andere ondernemingen |
14,7 % |
8999 |
Turkije |
Türkiye Özkan Demir Çelik Sanayi A.Ş |
13,6 % |
899K |
Turkije |
Alle andere ondernemingen |
13,6 % |
8999 |
3. Bij het in de Unie in het vrije verkeer brengen van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.
4. Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
1. Belanghebbenden moeten hun schriftelijke opmerkingen inzake deze verordening binnen 15 kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening bij de Commissie indienen.
2. Belanghebbenden die om een hoorzitting bij de Commissie willen verzoeken, moeten dit binnen vijf kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening doen.
3. Belanghebbenden die om een hoorzitting bij de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures willen verzoeken, wordt verzocht dit binnen vijf kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening te doen. De raadadviseur-auditeur kan buiten deze termijn ingediende verzoeken beoordelen en kan in voorkomend geval besluiten die verzoeken te aanvaarden.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 1 is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 juli 2023.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.
(2) Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van platbulbstaal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Turkije (PB C 431 van 14.11.2022, blz. 11).
(3) https://tron.trade.ec.europa.eu/investigations/case-view?caseId=2640
(4) Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2068 van de Commissie van 26 oktober 2022 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 277 van 27.10.2022, blz. 149); Uitvoeringsverordening (EU) 2022/191 van de Commissie van 16 februari 2022 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 36 van 17.2.2022, blz. 1); Uitvoeringsverordening (EU) 2022/95 van de Commissie van 24 januari 2022 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, verzonden vanuit Taiwan, Indonesië, Sri Lanka en de Filipijnen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit deze landen, naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 16 van 25.1.2022, blz. 36); Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2239 van de Commissie van 15 december 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde stalen windmolenmasten voor grootschalige toepassing van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 450 van 16.12.2021, blz. 59); Uitvoeringsverordening (EU) 2021/635 van de Commissie van 16 april 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde gelaste buizen en pijpen van ijzer of niet-gelegeerd staal, van oorsprong uit Belarus, de Volksrepubliek China en Rusland, naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 132 van 19.4.2021, blz. 145).
(5) Zie Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2068, overweging 80; Uitvoeringsverordening (EU) 2022/191, overweging 208; Uitvoeringsverordening (EU) 2022/95, overweging 59; Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2239, overwegingen 67 tot en met 74, en Uitvoeringsverordening (EU) 2021/635, overwegingen 149 en 150.
(6) Zie Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2068, overweging 64; Uitvoeringsverordening (EU) 2022/191, overweging 192; Uitvoeringsverordening (EU) 2022/95, overweging 46; Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2239, overwegingen 67 tot en met 74, en Uitvoeringsverordening (EU) 2021/635, overwegingen 115 tot en met 118.
(7) Zie Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2068, overweging 66; Uitvoeringsverordening (EU) 2022/191, overwegingen 193 en 194; Uitvoeringsverordening (EU) 2022/95, overweging 47; Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2239, overwegingen 67 tot en met 74, Uitvoeringsverordening (EU) 2021/635, overwegingen 119 tot en met 122. Het recht van overheidsinstanties om belangrijk leidinggevend personeel in staatsondernemingen te benoemen en te ontslaan, zoals bepaald in de Chinese wetgeving, kan worden beschouwd als een afspiegeling van de corresponderende eigendomsrechten, maar daarnaast vormen de cellen van de Chinese Communistische Partij (“CCP”) in ondernemingen, niet alleen in staatsondernemingen maar ook in particuliere ondernemingen, een ander belangrijk kanaal door middel waarvan de staat zich in de besluitvorming van bedrijven kan mengen. Volgens het vennootschapsrecht van de VRC moet in elke onderneming een CCP-organisatie in het leven worden geroepen (met ten minste drie CCP-leden zoals bepaald in de statuten van de CCP) en moet de onderneming de nodige voorwaarden scheppen voor de activiteiten van de partijorganisatie. Deze eis lijkt in het verleden niet altijd te zijn gevolgd of strikt te zijn gehandhaafd. De CCP heeft haar aanspraken op zeggenschap bij zakelijke beslissingen in staatsondernemingen in elk geval sinds 2016 echter nadrukkelijk als politiek beginsel doen gelden. Ook zijn er berichten dat de CCP druk uitoefent op particuliere ondernemingen om “vaderlandslievendheid” voorop te stellen en zich naar de partijlijn te voegen. In 2017 werd bericht dat in 70 % van circa 1,86 miljoen ondernemingen in particuliere eigendom partijcellen aanwezig waren, en dat er toenemende druk was om de CCP-organisaties bij de zakelijke besluitvorming in de betrokken ondernemingen het laatste woord te laten hebben. Deze voorschriften zijn van algemene toepassing in de gehele Chinese economie, in alle sectoren, ook op producenten van het onderzochte product en de leveranciers van hun basisproducten.
(8) Zie Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2068, overweging 68; Uitvoeringsverordening (EU) 2022/191, overwegingen 195 tot en met 201; Uitvoeringsverordening (EU) 2022/95, overwegingen 48 tot en met 52; Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2239, overwegingen 67 tot en met 74, Uitvoeringsverordening (EU) 2021/635, overwegingen 123 tot en met 129.
(9) Zie Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2068, overweging 74; Uitvoeringsverordening (EU) 2022/191, overweging 202; Uitvoeringsverordening (EU) 2022/95, overweging 53; Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2239, overwegingen 67 tot en met 74, en Uitvoeringsverordening (EU) 2021/635, overwegingen 130 tot en met 133.
(10) Zie Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2068, overweging 75; Uitvoeringsverordening (EU) 2022/191, overweging 203; Uitvoeringsverordening (EU) 2022/95, overweging 54; Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2239, overwegingen 67 tot en met 74, en Uitvoeringsverordening (EU) 2021/635, overwegingen 134 en 135.
(11) Zie Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2068, overweging 76; Uitvoeringsverordening (EU) 2022/191, overweging 204; Uitvoeringsverordening (EU) 2022/95, overweging 55; Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2239, overwegingen 67 tot en met 74, en Uitvoeringsverordening (EU) 2021/635, overwegingen 136 tot en met 145.
(12) Werkdocument van de diensten van de Commissie SWD(2017) 483 final/2 van 20.12.2017, beschikbaar op: https://ec.europa.eu/transparency/documents-register/detail?ref=SWD(2017)483&lang = nl
(13) Hebei Jitai Special Steel Group Co., Ltd (geen datum). Baidu, te raadplegen via: https://baike.baidu.com/item/%E6%B2%B3%E5%8C%97%E5%90%89%E6%B3%B0%E7%89%B9%E9%92%A2%E9%9B%86%E5%9B%A2%E6%9C%89%E9%99%90%E5%85%AC%E5%8F%B8/4599958 (geraadpleegd op 3 april 2023).
(14) Bestudeer de eeuwenoude partijgeschiedenis en ga verder met opgeheven hoofd — Tangshan Baigong Industrial Development Co., Ltd bezocht Li Dazhao Memorial Hall [machinevertaling] (17 juni 2021). Tsuniversal, te raadplegen via: https://www.tsuniversal.com/news/74.html (geraadpleegd op 3 april 2023).
(15) Suqian Nangang Jinxin Rolling Co., Ltd (geen datum). QCC, te raadplegen via: https://www.qcc.com/firm/e466e01d6e0994f2d8c8736a6d7e4da7.html (geraadpleegd op 3 april 2023).
(16) Het partijcomité van Jingye Group heeft de vooruitstrevende partijafdelingen en voorbeeldige partijleden geprezen in 2022 [machinevertaling] (3 maart 2023). Jingye Group, te raadplegen via: http://www.hbjyjt.com/content/?2085.html (geraadpleegd op 3 april 2023).
(17) Zie bijvoorbeeld artikel 33 van de statuten van de CCP, artikel 19 van de Chinese vennootschapswet en de “Richtsnoeren van het Algemeen Bureau van het Centraal Comité van de CCP om in het nieuwe tijdperk de activiteiten van het Eenheidsfront in de particuliere sector op te voeren” van 2020,
(18) te raadplegen via: http://www.chinaisa.org.cn/gxportal/xfgl/portal/content.html?articleId=5b2ddec5eba936fba45d7bd801b09f6ff30d867762906011672eaeda213c54ac&columnId=0227750914a0f2a722c5b71b220e0aa19ceb0ee2cd7a7e325a35f6591cdbf66a (geraadpleegd op 3 april 2023).
(19) Zie: https://www.miit.gov.cn/jgsj/ycls/gzdt/art/2020/art_8fc2875eb24744f591bfd946c126561f.html (geraadpleegd op 3 april 2023).
https://www.miit.gov.cn/jgsj/ycls/gzdt/art/2020/art_8fc2875eb24744f591bfd946c126561f.html (geraadpleegd op 3 april 2023).
https://www.miit.gov.cn/jgsj/ycls/gzdt/art/2020/art_8fc2875eb24744f591bfd946c126561f.html (geraadpleegd op 3 april 2023).
https://www.miit.gov.cn/jgsj/ycls/gzdt/art/2020/art_8fc2875eb24744f591bfd946c126561f.html (geraadpleegd op 3 april 2023).
(20) Zie afdeling IV, onderafdeling 3, van het 14e vijfjarenplan voor de ontwikkeling van de grondstoffenindustrie.
(21) Zie afdeling II, onderafdeling 1, van het 14e vijfjarenplan voor de ontwikkeling van de staalschrootindustrie.
(22) Zie het 14e vijfjarenplan voor de ontwikkeling van de scheepsbouw en uitrusting voor de scheepsbouw van de provincie Shandong, te raadplegen via: http://gxt.shandong.gov.cn/art/2022/3/29/art_103885_10301690.html (geraadpleegd op 4 april 2023) en het 14e vijfjarenplan voor de ontwikkeling van de sector voor de scheepsbouw en uitrusting voor de scheepsbouw in de provincie Jiangsu, te raadplegen via: https://gxt.jiangsu.gov.cn/art/2022/3/22/art_6197_10385582.html (geraadpleegd op 4 april 2023).
(23) Zie het driejarige actieplan voor clusterontwikkeling in de keten van de staalindustrie, hoofdstuk I, afdeling 3, van de provincie Hebei; te raadplegen via: https://huanbao.bjx.com.cn/news/20200717/1089773.shtml (geraadpleegd op 3 april 2023).
(24) De volksregering van de provincie Tangshan heeft het “1 + 3”-actieplan voor de staalindustrie in Tangshan vastgesteld (6 juni 2022). China Iron and Steel Association, te raadplegen via: http://www.chinaisa.org.cn/gxportal/xfgl/portal/content.html?articleId=e2bb5519aa49b566863081d57aea9dfdd59e1a4f482bb7acd243e3ae7657c70b&columnId=3683d857cc4577e4cb75f76522b7b82cda039ef70be46ee37f9385ed3198f68a (geraadpleegd op 3 april 2023).
(25) Zie het uitvoeringsplan van Henan voor de transformatie en modernisering van de staalindustrie tijdens het 14e vijfjarenplan, hoofdstuk II, afdeling 3; te raadplegen via: https://huanbao.bjx.com.cn/news/20211210/1192881.shtml (geraadpleegd op 3 april 2023).
(26) Liming, C. (2 december 2018). Interview met Ji Bingyuan, voorzitter, algemeen directeur en partijsecretaris van Longteng Special Steel.
(27) Longteng Special Steel en Huaneng Jiangsu zijn een strategische samenwerking aangegaan (22 juni 2021). Sina Finance App. https://finance.sina.com.cn/money/future/indu/2021-06-22/doc-ikqcfnca2450921.shtml (geraadpleegd op 3 april 2023).
(28) Het filiaal in Jiangsu van de Export-Import Bank of China heeft een “overeenkomst tot intensivering van de samenwerking” ondertekend met de volksregering van de gemeente Changshu (26 maart 2021). JSCHINA, te raadplegen via: https://jsnews.jschina.com.cn/xhh/news/202103/t20210326_2753645.shtml (geraadpleegd op 3 april 2023).
(29) Het partijcomité van het Transport Bureau en Longteng Special Steel hebben een ondertekeningsceremonie voor partijopbouw gehouden (5 augustus 2020). Overheid van Changshu, te raadplegen via: http://www.changshu.gov.cn/zgcs/c100297/202008/03d86105d1b24c0093db89f968f834f7.shtml (geraadpleegd op 3 april 2023).
(30) Huang Yixin. (geen datum). Aiqicha Baidu, te raadplegen via: https://aiqicha.baidu.com/person?personId=4736c00788016f6251d98eb690072596 (geraadpleegd op 3 april 2023).
(31) Rapport — deel III, hoofdstuk 14, blz. 346 e.v.
(32) Zie het 14e vijfjarenplan van de Volksrepubliek China voor nationale economische en sociale ontwikkeling en doelstellingen op lange termijn voor 2035, deel III, artikel VIII, te raadplegen via: https://cset.georgetown.edu/publication/china-14th-five-year-plan/ (geraadpleegd op 3 april 2023).
(33) Zie met name de afdelingen I en II van het 14e vijfjarenplan voor de ontwikkeling van de grondstoffenindustrie.
(34) Zie het 14e vijfjarenplan voor de ontwikkeling van de grondstoffenindustrie, blz. 22.
(35) Zie het actieplan 1 + 3 voor ijzer en staal 2022, hoofdstuk 4, afdeling 2, van de gemeente Tangshan, Hebei; te raadplegen via: http://www.chinaisa.org.cn/gxportal/xfgl/portal/content.html?articleId=e2bb5519aa49b566863081d57aea9dfdd59e1a4f482bb7acd243e3ae7657c70b&columnId=3683d857cc4577e4cb75f76522b7b82cda039ef70be46ee37f9385ed3198f68a (geraadpleegd op 3 april 2023).
(36) Zie Uitvoeringsverordening (EU) 2021/635, overwegingen 134 en 135, en Uitvoeringsverordening (EU) 2020/508, overwegingen 143 en 144.
(37) World Bank Open Data — Upper Middle Income, https://data.worldbank.org/income-level/upper-middle-income
(38) PB L 450 van 16.12.2021, blz. 59.
(39) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/687 van de Commissie van 2 mei 2019 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde organisch beklede staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 116 van 3.5.2019, blz. 5).
(40) https://www.gtis.com/gta
(41) https://xml.metalbulletin.com/mb-index.html
(42) https://data.tuik.gov.tr/Bulten/Index?p=Labour-Cost-Statistics-2020-37495
(43) https://data.tuik.gov.tr/Bulten/Index?p=Electricity-and-Natural-Gas-Prices-Period-I:-January-June,-202245567
(44) https://www.izsu.gov.tr/YuklenenDosyalar/AtikSuTarifeleri
(45) Uitvoeringsverordening (EU) 2020/353 van de Commissie van 3 maart 2020 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op stalen wielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 65 van 4.3.2020, blz. 9).
(46) Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1408 van de Commissie van 6 oktober 2020 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde warmgewalste platen en rollen van roestvrij staal van oorsprong uit Indonesië, de Volksrepubliek China en Taiwan (PB L 325 van 7.10.2020, blz. 26).
(47) PB L 450 van 16.12.2021, blz. 59.
(48) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/687 van de Commissie van 2 mei 2019 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde organisch beklede staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 116 van 3.5.2019, blz. 5).
(49) Uitvoeringsverordening (EU) 2022/95 van de Commissie van 24 januari 2022 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, verzonden vanuit Taiwan, Indonesië, Sri Lanka en de Filipijnen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit deze landen, naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 16 van 25.1.2022, blz. 36).
(50) Verordening (EU) 2015/755 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen (PB L 123 van 19.5.2015, blz. 33). Volgens artikel 2, lid 7, van de basisverordening kunnen de binnenlandse prijzen in die landen niet worden gebruikt voor de vaststelling van de normale waarde.
(51) https://data.tuik.gov.tr/Bulten/Index?p=Labour-Cost-Statistics-2020-37495
(52) https://data.tuik.gov.tr/Bulten/Index?p=Consumer-Price-Index-January-2023-49655
(53) https://data.tuik.gov.tr/Bulten/Index?p=Electricity-and-Natural-Gas-Prices-Period-I:-January-June,-2022-45567
(54) https://www.izsu.gov.tr/YuklenenDosyalar/AtikSuTarifeleri/Tarifeler_01092022.jpg
(55) Van 1 EUR = 10,6809 Turkse lira in de eerste maand van het onderzoektijdvak (oktober 2021), naar 1 EUR = 18,1465 Turkse lira in de laatste maand van het onderzoektijdvak (d.w.z. in totaal + 70 %). Bronnen: de Europese Centrale Bank, DG Begroting, Pacific Exchange Rate Service.
(56) De binnenlandse verkoop vindt plaats in buitenlandse valuta.
(57) Bijlagen F.7.9 en H.9.1 bij de klacht.
(58) Deze trend werd ook bevestigd in tabel 5 van de antwoorden van de klager op de vragenlijst voor producenten in de Unie, in de versie “For inspection by interested parties” (Tron-document t22.006788).
(59) Deze trend werd ook bevestigd in tabel 7 van de antwoorden van de klager op de vragenlijst voor producenten in de Unie, in de versie “For inspection by interested parties” (Tron-document t22.006788).
(60) Deze trend werd ook bevestigd in tabel 12 van de antwoorden van de klager op de vragenlijst voor producenten in de Unie, in de versie “For inspection by interested parties” (Tron-document t22.006788).
(61) Orbis-databank, verstrekt door Bureau Van Dijk (https://orbis.bvdinfo.com).
(62) Deze trend werd ook bevestigd in tabel 29 van de antwoorden van de klager op de vragenlijst voor producenten in de Unie, in de versie “For inspection by interested parties” (Tron-document t22.006788).
(63) Deze trend werd ook bevestigd in de overzichtstabel van de antwoorden van de klager op de vragenlijst voor producenten in de Unie, in de versie “For inspection by interested parties” (Tron-document t22.006788).
(64) Zie bijlage F.7.8 bij de klacht, beschikbaar in het niet-vertrouwelijke dossier, en de brochure over platbulbstaal van British Steel, te raadplegen via: https://britishsteel.co.uk/what-we-do/special-profiles/bulb-flats/ (laatstelijk geraadpleegd op 14 april 2023).
(*1) De klager voerde gedurende het onderzoektijdvak niets uit.
(65) Uitvoeringsverordening (EU) 2022/978 van de Commissie van 23 juni 2022 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/159 tot instelling van een definitieve vrijwaringsmaatregel ten aanzien van de invoer van bepaalde staalproducten (PB L 167 van 24.6.2022, blz. 58).
HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN
12.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 177/107 |
BESLUIT nr. 1/2023 VAN HET GEMENGD COMITÉ DAT IS OPGERICHT BIJ DE EUROMEDITERRANE LUCHTVAARTOVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN HAAR LIDSTATEN, ENERZIJDS, EN DE REGERING VAN DE STAAT ISRAËL, ANDERZIJDS
van 4 juli 2023
ter vervanging van bijlage IV van de Euromediterrane Luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de regering van de Staat Israël, anderzijds [2023/1445]
HET GEMENGD COMITÉ,
Gezien de Euromediterrane Luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de regering van de Staat Israël, anderzijds (1), en met name artikel 27, lid 6,
BESLUIT:
Enig artikel
Bijlage IV van de Euromediterrane Luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de regering van de Staat Israël, anderzijds, wordt met ingang van 1 augustus 2023 vervangen door de tekst in de bijlage bij het onderhavige besluit.
Gedaan te Tel Aviv, 4 juli 2023.
Voor het Gemengd Comité
Het hoofd van delegatie van de Europese Unie
Klaus GEIL
Het hoofd van de delegatie van de regering van Israël
Ishay DON-YEHIYA
BIJLAGE
“BIJLAGE IV
REGELS MET BETREKKING TOT DE BURGERLUCHTVAART
De gelijkwaardige regelgevende eisen en normen van de wetgeving van de Europese Unie waarnaar in deze Overeenkomst wordt verwezen, zijn van toepassing op basis van de volgende handelingen. Waar nodig worden specifieke aanpassingen voor elke afzonderlijke handeling hieronder vermeld. De gelijkwaardige regelgevende eisen en normen zijn van toepassing overeenkomstig bijlage VI, tenzij anders gespecificeerd in deze bijlage of in bijlage II inzake overgangsbepalingen.
A. VEILIGHEID VAN DE LUCHTVAART
A.1 Lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd
Israël neemt zo snel mogelijk maatregelen die overeenstemmen met die welke de EU-lidstaten hebben genomen op basis van de lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan om veiligheidsredenen een exploitatieverbod is opgelegd.
De maatregelen moeten worden genomen overeenkomstig de relevante regels inzake de opstelling en publicatie van een lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd en de verplichting om passagiers in kennis te stellen van de identiteit van de luchtvaartmaatschappij die hun vluchten uitvoert, welke zijn vastgesteld in de volgende EU-wetgeving:
Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 betreffende de vaststelling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij, en tot intrekking van artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG (Voor de EER relevante tekst), PB L 344 van 27.12.2005, blz. 15, als gewijzigd bij:
— |
Verordening (EU) 2018/1139 van 4 juli 2018, PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1; |
— |
Verordening (EU) 2019/1243 van 20 juni 2019, PB L 198 van 25.7.2019, blz. 241. |
Relevante bepalingen: artikelen 1 tot en met 13, bijlage
Verordening (EG) nr. 473/2006 van de Commissie van 22 maart 2006 tot vaststelling van uitvoeringsregels voor de in hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd in de Gemeenschap (Voor de EER relevante tekst), PB L 84 van 23.3.2006, blz. 8.
Relevante bepalingen: artikelen 1 tot en met 6, bijlagen A, B en C
Verordening (EG) nr. 474/2006 van de Commissie van 22 maart 2006 tot vaststelling van de in hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd in de Gemeenschap (Voor de EER relevante tekst), PB L 84 van 23.3.2006, blz. 14, laatstelijk gewijzigd bij verordeningen van de Commissie.
Relevante bepalingen: artikelen 1, 2 en 3, bijlagen A en B
In het geval Israël ernstige bezwaren heeft tegen een maatregel, kan het de toepassing ervan opschorten; in dat geval legt het de kwestie onverwijld voor aan het Gemengd Comité dat bij artikel 22, lid 11, punt f), van deze Overeenkomst is opgericht.
A.2 Onderzoek van ongevallen/incidenten en rapportering van voorvallen
A.2.1: Verordening (EU) nr. 996/2010
Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 inzake onderzoek en preventie van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart en houdende intrekking van Richtlijn 94/56/EG (Voor de EER relevante tekst), PB L 295 van 12.11.2010, blz. 35, als gewijzigd bij:
— |
Verordening (EU) nr. 376/2014 van 3 april 2014, PB L 122 van 24.4.2014, blz. 18; |
— |
Verordening (EU) 2018/1139 van 4 juli 2018, PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1. |
Relevante bepalingen: artikelen 1 tot en met 5, artikelen 8 tot en met 18, lid 2, artikelen 20, 21 en 23, bijlage.
Opmerking:
Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1128 van de Commissie van 1 juli 2019 inzake de toegangsrechten tot de veiligheidsaanbevelingen en antwoorden die zijn opgeslagen in het Europees centraal register en tot intrekking van Besluit 2012/780/EU (Voor de EER relevante tekst), PB L 177 van 2.7.2019, blz. 112.
A.2.2: Verordening (EU) nr. 376/2014
Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie (Voor de EER relevante tekst), PB L 122 van 24.4.2014, blz. 18, als gewijzigd bij:
— |
Verordening (EU) 2018/1139 van 4 juli 2018, PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1. |
Relevante bepalingen: de artikelen 1 tot en met 7; artikel 9, lid 3; artikel 10, leden 2, 3 en 4; artikel 11, leden 1 en 7; artikel 13, met uitzondering van lid 9; de artikelen 14, 15 en 16; de artikelen 21, 22 en 23; artikel 24, lid 3, bijlagen I, II en III.
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2034 van de Commissie van 6 oktober 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het gemeenschappelijk Europees risicoclassificatiesysteem (Voor de EER relevante tekst), PB L 416 van 11.12.2020, blz. 1.
Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1018 van de Commissie van 29 juni 2015 tot vaststelling van een lijst waarbij voorvallen in de burgerluchtvaart die verplicht moeten worden gemeld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad, worden ingedeeld in categorieën (Voor de EER relevante tekst), PB L 163 van 30.6.2015, blz. 1.
Relevante bepalingen: artikelen 1 en 2, bijlagen I tot en met V.
B. LUCHTVERKEERSBEHEER
BASISVERORDENINGEN
Deel A:
B.1: Verordening (EG) nr. 549/2004
Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (de kaderverordening) (Voor de EER relevante tekst), PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1, als gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 1070/2009 van 21 oktober 2009, PB L 300 van 14.11.2009, blz. 34. |
Relevante bepalingen: artikel 1, leden 1, 2 en 3, artikel 2, artikel 4, leden 1 tot en met 4, artikelen 9 en 10, artikel 11, leden 1, 2, 3, punten b) en d), 4, 5 en 6, artikel 13.
Om de eisen van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 549/2004 ten uitvoer te leggen, moet Israël een nationaal prestatieplan opstellen dat het volgende omvat:
— |
nationale prestatiedoelstellingen voor de prestatiekerngebieden veiligheid, milieu, capaciteit en kostenefficiëntie. De doelstellingen worden vastgesteld aan de hand van een overheidsmechanisme, rekening houdend met input van de nationale toezichthoudende autoriteit; |
— |
een prestatieplan dat samenhangend is met de prestatiedoelstellingen en informatie bevat over investeringen in luchtverkeersbeheer, met name investeringen die verband houden met de afstemming op de uitrolplannen voor Sesar, met inbegrip van gemeenschappelijke projecten. Het prestatieplan wordt opgesteld door de verlener van luchtvaartnavigatiediensten, na raadpleging van de luchtruimgebruikers. |
De samenhang van het prestatieplan met de nationale prestatiedoelstellingen wordt beoordeeld door de nationale toezichthoudende autoriteit, die, in geval van onverenigbaarheid, kan aanbevelen dat de verlener van luchtvaartnavigatiediensten herziene prestatiedoelstellingen en passende maatregelen moet voorstellen. Indien de nationale toezichthoudende autoriteit tot de bevinding komt dat de herziene prestatiedoelstellingen en passende maatregelen niet toereikend zijn, kan zij de verlener van luchtvaartnavigatiediensten verplichten corrigerende maatregelen te nemen.
Israël bepaalt de referentieperiode van de prestatieregeling en deelt deze mee aan het Gemengd Comité.
De nationale toezichthoudende autoriteit voert regelmatig beoordelingen uit van de naleving van de prestatiedoelstellingen.
B.2: Verordening (EG) nr. 550/2004
Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim (de luchtvaartnavigatiedienstenverordening) (Voor de EER relevante tekst), PB L 96 van 31.3.2004, blz. 10, als gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 1070/2009 van 21 oktober 2009, PB L 300 van 14.11.2009, blz. 34. |
Relevante bepalingen: artikel 2, leden 1, 2, 4, 5 en 6, artikel 4, artikel 7, leden 1, 2, 4, 5 en 7, artikel 8, leden 1, 3 en 4, artikelen 9, 10 en 11, artikel 12, leden 1 tot en met 4, artikel 18, leden 1 en 2, bijlage II.
B.3: Verordening (EG) nr. 551/2004
Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (de luchtruimverordening) (Voor de EER relevante tekst), PB L 96 van 31.3.2004, blz. 20, als gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 1070/2009 van 21 oktober 2009, PB L 300 van 14.11.2009, blz. 34. |
Relevante bepalingen: artikel 1, artikel 3 bis, artikel 4, artikel 6, leden 1 tot en met 5 en lid 7, artikel 7, leden 1 en 3, artikel 8.
B.4: Verordening (EG) nr. 552/2004
Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging (de interoperabiliteitsverordening) (Voor de EER relevante tekst), PB L 96 van 31.3.2004, blz. 26, als gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 1070/2009 van 21 oktober 2009, PB L 300 van 14.11.2009, blz. 34. |
Relevante bepalingen: artikelen 1, 2 en 3, artikel 4, lid 2, artikelen 5, 6 en 6 bis, artikel 7, lid 1, artikel 8, bijlagen I tot en met V.
Opmerking: Deze Verordening (552/2004) is met ingang van 11 september 2018 ingetrokken door Verordening (EU) 2018/1139. De artikelen 4, 5, 6, 6 bis en 7 en de bijlagen III en IV van die verordening blijven echter van kracht tot de toepassingsdatum van de in artikel 47 van deze verordening bedoelde gedelegeerde handelingen, voor zover die handelingen betrekking hebben op het onderwerp van de toepasselijke bepalingen van Verordening (EG) nr. 552/2004, en in elk geval niet langer dan 12 september 2023.
Verordeningen nrs. 549/2004 tot en met 552/2004, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1070/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 549/2004, (EG) nr. 550/2004, (EG) nr. 551/2004 en (EG) nr. 552/2004 teneinde de prestaties en de duurzaamheid van het Europese luchtvaartsysteem te verbeteren.
B.5: Verordening (EU) 2018/1139
Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (Voor de EER relevante tekst), PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1, als gewijzigd bij:
— |
Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1087 van de Commissie van 7 april 2021, PB L 236 van 5.7.2021, blz. 1. |
Relevante bepalingen: artikelen 1, 2 en 3, artikelen 40 tot en met 54, bijlage VIII.
Deel B:
B.2: Verordening (EG) nr. 550/2004
Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim (de luchtvaartnavigatiedienstenverordening) (Voor de EER relevante tekst), PB L 96 van 31.3.2004, blz. 10, als gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 1070/2009 van 21 oktober 2009, PB L 300 van 14.11.2009, blz. 34. |
Relevante bepalingen: artikel 2, lid 3, artikel 7, leden 6 en 8, artikel 8, leden 2 en 5, artikel 9 bis, leden 1 tot en met 5, artikel 13.
B.3: Verordening (EG) nr. 551/2004
Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (de luchtruimverordening) (Voor de EER relevante tekst), PB L 96 van 31.3.2004, blz. 20, als gewijzigd bij:
— |
Verordening (EG) nr. 1070/2009 van 21 oktober 2009, PB L 300 van 14.11.2009, blz. 34. |
Relevante bepalingen: artikel 3, Artikel 6, lid 6.
Verordeningen nrs. 549/2004 tot en met 552/2004, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1070/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 549/2004, (EG) nr. 550/2004, (EG) nr. 551/2004 en (EG) nr. 552/2004 teneinde de prestaties en de duurzaamheid van het Europese luchtvaartsysteem te verbeteren.
B.5: Verordening (EU) 2018/1139
Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (Voor de EER relevante tekst), PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1, als gewijzigd bij:
— |
Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1087 van de Commissie van 7 april 2021, PB L 236 van 5.7.2021, blz. 1. |
Relevante bepalingen: artikelen 1, 2 en 3, artikelen 40 tot en met 54, bijlage VIII.
UITVOERINGSBEPALINGEN
De volgende besluiten zijn van toepassing en relevant, tenzij anders bepaald in bijlage VI met betrekking tot de gelijkwaardige regelgevende eisen en normen betreffende de “basisverordeningen”:
Dienstverlening (Verordening (EG) nr. 550/2004)
Uitvoeringsverordening (EU) 2017/373 van de Commissie van 1 maart 2017 tot vaststelling van de gemeenschappelijke eisen voor verleners van luchtverkeersbeheers-/luchtvaartnavigatiediensten en andere netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en het toezicht daarop, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 482/2008, Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 1034/2011, (EU) nr. 1035/2011 en (EU) 2016/1377 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 677/2011 (Voor de EER relevante tekst), PB L 62 van 8.3.2017, blz. 1, als gewijzigd bij:
— |
Uitvoeringsverordening (EU) 2020/469 van de Commissie van 14 februari 2020, PB L 104 van 3.4.2020, blz. 1, als gewijzigd bij: |
— |
Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1177 van de Commissie van 7 augustus 2020, PB L 259 van 10.8.2020, blz. 12. |
— |
Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1338 van de Commissie van 11 augustus 2021, PB L 289 van 12.8.2021, blz. 12. |
— |
Uitvoeringsverordening (EU) 2022/938 van de Commissie van 26 juli 2022, PB L 209 van 10.8.2022, blz. 1. |
Israël mag zijn verlener van meteorologische diensten behouden als overheidsorgaan.
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 409/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 inzake de definitie van gemeenschappelijke projecten, de vaststelling van governance en de identificatie van stimulansen ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het Europees masterplan inzake luchtverkeersbeheer (Voor de EER relevante tekst), PB L 123 van 4.5.2013, blz. 1, als gewijzigd bij:
— |
Uitvoeringsverordening (EU) 2021/116 van de Commissie van 1 februari 2021, PB L 36 van 2.2.2021, blz. 10. |
Uitvoeringsverordening (EU) 2021/116 van de Commissie van 1 februari 2021 inzake de vaststelling van Gemeenschappelijk Project Eén ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het bij Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde Europees masterplan inzake luchtverkeersbeheer, tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 409/2013 van de Commissie en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 716/2014 van de Commissie (Voor de EER relevante tekst), PB L 36 van 2.2.2021, blz. 10.
Luchtruim (Verordening (EG) nr. 551/2004)
Verordening (EU) nr. 255/2010 van de Commissie van 25 maart 2010 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake de regeling van luchtverkeersstromen (Voor de EER relevante tekst), PB L 80 van 26.3.2010, blz. 10, als gewijzigd bij:
— |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie van 26 september 2012, PB L 281 van 13.10.2012, blz. 1, als gewijzigd bij:
|
— |
Uitvoeringsverordening (EU) 2020/469 van de Commissie van 14 februari 2020, PB L 104 van 3.4.2020, blz. 1, als gewijzigd bij:
|
— |
Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1006 van de Commissie van 22 juni 2016, PB L 165 van 23.6.2016, blz. 8, |
— |
Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2159 van de Commissie van 20 november 2017, PB L 304 van 21.11.2017, blz. 45. |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie van 26 september 2012 tot vaststelling van gemeenschappelijke luchtverkeersregels en operationele bepalingen betreffende luchtvaartnavigatiediensten en -procedures en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 en Verordeningen (EG) nr. 1265/2007, (EG) nr. 1794/2006, (EG) nr. 730/2006, (EG) nr. 1033/2006 en (EU) nr. 255/2010 (Voor de EER relevante tekst), PB L 281 van 13.10.2012, blz. 1, als gewijzigd bij:
— |
Verordening (EU) 2015/340 van de Commissie van 20 februari 2015, PB L 63 van 6.3.2015, blz. 1, |
— |
Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1185 van de Commissie van 20 juli 2016, PB L 196 van 21.7.2016, blz. 3, |
— |
Uitvoeringsverordening (EU) 2020/469 van de Commissie van 14 februari 2020, PB L 104 van 3.4.2020, blz. 1, als gewijzigd bij:
|
— |
Uitvoeringsverordening (EU) 2020/886 van de Commissie van 26 juni 2020, PB L 205 van 29.6.2020, blz. 14. |
Verordening (EG) nr. 2150/2005 van de Commissie van 23 december 2005 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor een flexibel gebruik van het luchtruim (Voor de EER relevante tekst), PB L 342 van 24.12.2005, blz. 20.
Uitvoeringsverordening (EU) 2019/123 van de Commissie van 24 januari 2019 tot vaststelling van nadere regels voor de uitvoering van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie (Voor de EER relevante tekst), PB L 28 van 31.1.2019, blz. 1.
Interoperabiliteit (Verordening (EG) nr. 552/2004)
Verordening (EG) nr. 262/2009 van de Commissie van 30 maart 2009 tot vaststelling van de eisen inzake de gecoördineerde toewijzing en toepassing van Mode S-ondervragingscodes in het gemeenschappelijk Europees luchtruim (Voor de EER relevante tekst), PB L 84 van 31.3.2009, blz. 20, als gewijzigd bij:
— |
Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2345 van de Commissie van 14 december 2016, PB L 348 van 21.12.2016, blz. 11. |
Verordening (EG) nr. 633/2007 van de Commissie van 7 juni 2007 tot vaststelling van de eisen voor de toepassing van een protocol voor de overdracht van vluchtberichten met het oog op de aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten tussen luchtverkeersleidingseenheden (Voor de EER relevante tekst), PB L 146 van 8.6.2007, blz. 7, als gewijzigd bij:
— |
Verordening (EU) nr. 283/2011 van de Commissie van 22 maart 2011, PB L 77 van 23.3.2011, blz. 23. |
Verordening (EG) nr. 1033/2006 van de Commissie van 4 juli 2006 tot vaststelling van de vereisten inzake de procedures voor vliegplannen in de aan de vlucht voorafgaande fase in het gemeenschappelijk Europees luchtruim (Voor de EER relevante tekst), PB L 186 van 7.7.2006, blz. 46, als gewijzigd bij:
— |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie van 26 september 2012, PB L 281 van 13.10.2012, blz. 1, als gewijzigd bij:
|
— |
Uitvoeringsverordening (EU) 2020/469 van de Commissie van 14 februari 2020, PB L 104 van 3.4.2020, blz. 1, als gewijzigd bij:
|
— |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 428/2013 van de Commissie van 8 mei 2013, PB L 127 van 9.5.2013, blz. 23, |
— |
Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2120 van de Commissie van 2 december 2016, PB L 329 van 3.12.2016, blz. 70, |
— |
Uitvoeringsverordening (EU) 2018/139 van de Commissie van 29 januari 2018, PB L 25 van 30.1.2018, blz. 4. |
Verordening (EG) nr. 1032/2006 van de Commissie van 6 juli 2006 tot vaststelling van de eisen voor automatische systemen voor de uitwisseling van vluchtgegevens met het oog op de aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten tussen luchtverkeersleidingseenheden (Voor de EER relevante tekst), PB L 186 van 7.7.2006, blz. 27, als gewijzigd bij:
Verordening (EG) nr. 30/2009 van de Commissie van 16 januari 2009, PB L 13 van 17.1.2009, blz. 20. |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1206/2011 van de Commissie van 22 november 2011 tot vaststelling van de eisen inzake de identificatie van luchtvaartuigen voor de surveillance in het gemeenschappelijke Europese luchtruim (Voor de EER relevante tekst), PB L 305 van 23.11.2011, blz. 23, als gewijzigd bij:
Uitvoeringsverordening (EU) 2020/587 van de Commissie van 29 april 2020, PB L 138 van 30.4.2020, blz. 1. |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1207/2011 van de Commissie van 22 november 2011 tot vaststelling van de eisen voor de prestaties en interoperabiliteit van surveillance voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim (Voor de EER relevante tekst), PB L 305 van 23.11.2011, blz. 35, als gewijzigd bij:
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1028/2014 van de Commissie van 26 september 2014, PB L 284 van 30.9.2014, blz. 7, |
Uitvoeringsverordening (EU) 2017/386 van de Commissie van 6 maart 2017, PB L 59 van 7.3.2017, blz. 34, |
Uitvoeringsverordening (EU) 2020/587 van de Commissie van 29 april 2020, PB L 138 van 30.4.2020, blz. 1. |
Verordening (EG) nr. 29/2009 van de Commissie van 16 januari 2009 tot vaststelling van de eisen inzake datalinkdiensten voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim (Voor de EER relevante tekst), PB L 13 van 17.1.2009, blz. 3, als gewijzigd bij:
Uitvoeringsverordening (EU) 2015/310 van de Commissie van 26 februari 2015, PB L 56 van 27.2.2015, blz. 30, |
Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1170 van de Commissie van 8 juli 2019, PB L 183 van 9.7.2019, blz. 6, |
Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2012 van de Commissie van 29 november 2019, PB L 312 van 3.12.2019, blz. 95, |
Uitvoeringsverordening (EU) 2020/208 van de Commissie van 14 februari 2020, PB L 43 van 17.2.2020, blz. 72. |
Het Gemengd Comité neemt een besluit over de datum waarop Israël eisen en normen die gelijkwaardig zijn aan Verordening (EG) nr. 29/2009 moet beginnen toepassen. Zolang het Gemengd Comité dit besluit niet heeft vastgesteld, wordt Verordening (EG) nr. 29/2009 niet als onderdeel van deze bijlage beschouwd met het oog op de in bijlage II, punt 5, bedoelde beoordeling.
ATM/ANS-eisen die voortvloeien uit Verordening (EU) 2018/1139
Verordening (EU) 2015/340 van de Commissie van 20 februari 2015 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot vergunningen en certificaten van luchtverkeersleiders overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad, tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 805/2011 van de Commissie (Voor de EER relevante tekst), PB L 63 van 6.3.2015, blz. 1.
Israël wordt niet verplicht luchtvaargeneeskundige centra op te richten als instellingen. De beoordeling van de gelijkwaardigheid focust op de werkelijke eisen voor keuringsartsen voor de luchtvaart en medische normen.
Uitvoeringsverordening (EU) 2017/373 van de Commissie van 1 maart 2017 tot vaststelling van de gemeenschappelijke eisen voor verleners van luchtverkeersbeheers-/luchtvaartnavigatiediensten en andere netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en het toezicht daarop, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 482/2008, Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 1034/2011, (EU) nr. 1035/2011 en (EU) 2016/1377 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 677/2011 (Voor de EER relevante tekst), PB L 62 van 8.3.2017, blz. 1, als gewijzigd bij:
Uitvoeringsverordening (EU) 2020/469 van de Commissie van 14 februari 2020, PB L 104 van 3.4.2020, blz. 1, als gewijzigd bij:
|
Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1338 van de Commissie van 11 augustus 2021, PB L 289 van 12.8.2021, blz. 12. |
Uitvoeringsverordening (EU) 2022/938 van de Commissie van 26 juli 2022, PB L 209 van 10.8.2022, blz. 1. |
Israël wordt niet verplicht een verlener van communicatie-, navigatie- en surveillancediensten (CNS) op te richten die onafhankelijk is van de verlener(s) van andere luchtvaartnavigatiediensten (ANSP) en om deze onafhankelijk van andere ANSP’s te certificeren. Bij het certificeren van de ANSP die ook verantwoordelijk is voor het verlenen van CNS gaat Israël na of de eisen van artikel 6, punten a, b en c, en bijlage VIII bij Verordening (EU) 2017/373 zijn nageleefd; Israël wordt niet verplicht te controleren of de CNS-verlener onafhankelijk is van de verlener(s) van andere luchtvaartnavigatiediensten.
C. MILIEU
C.1: Verordening (EU) nr. 598/2014
Verordening (EU) nr. 598/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de vaststelling van regels en procedures voor de invoering van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen op luchthavens in de Unie binnen het kader van een evenwichtige aanpak, en tot intrekking van Richtlijn 2002/30/EG, PB L 173 van 12.6.2014, blz. 65.
Relevante bepalingen: Artikelen 3, 4, 5, 6, 8 en 10, bijlagen I en II
Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai, PB L 189 van 18.7.2002, blz. 12, zoals gewijzigd bij:
Verordening (EG) nr. 1137/2008 van 22 oktober 2008, PB L 311 van 21.11.2008, blz. 1, |
Richtlijn (EU) 2015/996 van de Commissie van 19 mei 2015, PB L 168 van 1.7.2015, blz. 1, |
Verordening (EU) 2019/1010 van 5 juni 2019, PB L 170 van 25.6.2019, blz. 115, |
Verordening (EU) 2019/1243 van 20 juni 2019, PB L 198 van 25.7.2019, blz. 241, |
Richtlijn (EU) 2020/367 van de Commissie van 4 maart 2020, PB L 67 van 5.3.2020, blz. 132. |
Relevante bepalingen: als vereist voor de correcte toepassing van Verordening (EU) nr. 598/2014.
C.2: Richtlijn 2006/93/EG
Richtlijn 2006/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de regulering van de exploitatie van de vliegtuigen van boekdeel 1, deel II, hoofdstuk 3, tweede uitgave (1988) van bijlage 16 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Gecodificeerde versie) (Voor de EER relevante tekst), PB L 374 van 27.12.2006, blz. 1.
Relevante bepalingen: artikelen 1, 2, 3 en 5.
D. AANSPRAKELIJKHEID VAN LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJEN
D.1: Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad
Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen, PB L 285 van 17.10.1997, blz. 1, als gewijzigd bij:
Verordening (EG) nr. 889/2002 van 13 mei 2002, PB L 140 van 30.5.2002, blz. 2. |
Relevante bepalingen: artikel 2, lid 1, punt a) en punten c) tot en met g), artikelen 3 tot en met 6.
E. CONSUMENTENRECHTEN EN BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS
E.2: Verordening (EU) 2016/679
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (Voor de EER relevante tekst), PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.
Relevante bepalingen: indien relevant voor de burgerluchtvaart.
E.3: Verordening (EG) nr. 261/2004
Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91 (Voor de EER relevante tekst), PB L 46 van 17.2.2004, blz. 1.
Relevante bepalingen: artikelen 1 tot en met 16.
E.4: Verordening (EG) nr. 1107/2006
Verordening (EG) nr. 1107/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen (Voor de EER relevante tekst), PB L 204 van 26.7.2006, blz. 1.
Relevante bepalingen: artikel 1, lid 1, artikelen 2 tot en met 16, bijlagen I en II.
F. SOCIALE ASPECTEN
F.1: Richtlijn 2000/79/EG van de Raad
Richtlijn 2000/79/EG van de Raad van 27 november 2000 inzake de inwerkingstelling van de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart gesloten door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA) (Voor de EER relevante tekst), PB L 302 van 1.12.2000, blz. 57.
Relevante bepalingen: clausule 1, punt 1, en clausules 2 tot en met 9 van de bijlage