ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 123

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

66e jaargang
8 mei 2023


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2023/923 van de Commissie van 3 mei 2023 tot wijziging van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft lood en verbindingen daarvan in pvc ( 1 )

1

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2023/924 van de Raad van 24 april 2023 betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over wijzigingen van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) en bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst ( 1 )

7

 

*

Besluit (EU) 2023/925 van de Raad van 24 april 2023 betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) en bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst (EASA-verordening) ( 1 )

13

 

*

Besluit (EU) 2023/926 van de Raad van 24 april 2023 betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van Protocol Nr. 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden (EU-OSHA) ( 1 )

22

 

*

Besluit (GBVB) 2023/927 van de Raad van 5 mei 2023 betreffende een steunmaatregel in het kader van de Europese Vredesfaciliteit ter ondersteuning van de Oekraïense strijdkrachten via de levering van munitie

27

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

*

Besluit Nr. 1/2023 van het bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne inzake goederenvervoer over de weg opgerichte gemengd comité van 16 maart 2023 betreffende de vaststelling van het reglement van orde [2023/928]

32

 

*

Besluit Nr. 2/2023 van het bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne opgerichte gemengd comité inzake goederenvervoer over de weg van 16 maart 2023 betreffende de voortzetting van de overeenkomst [2023/929]

36

 

*

Besluit nr. 1/2023 van het Associatiecomité EU-Oekraïne in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken van 24 april 2023 tot wijziging van aanhangsel XVII-3 (Regels ten aanzien van telecommunicatiediensten) van bijlage XVII bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds [2023/930]

38

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/1


VERORDENING (EU) 2023/923 VAN DE COMMISSIE

van 3 mei 2023

tot wijziging van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft lood en verbindingen daarvan in pvc

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (1), en met name artikel 68, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 16 december 2016 heeft het Europees Agentschap voor chemische stoffen (hierna “het Agentschap” genoemd) op verzoek van de Commissie een dossier (2) overeenkomstig artikel 69, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingediend (hierna “het bijlage XV-dossier” genoemd) waarin wordt aangetoond dat lood dat gedurende de levenscyclus van voorwerpen die uit loodstabilisatoren bevattende polymeren of copolymeren van vinylchloride (pvc) zijn vervaardigd, uit die voorwerpen vrijkomt, direct en indirect bijdraagt aan de blootstelling van de mens aan lood. Het Agentschap heeft in het bijlage XV-dossier voorgesteld het in de handel brengen of het gebruik van lood in voorwerpen die van pvc zijn vervaardigd te beperken indien de loodconcentratie gelijk is aan of groter is dan 0,1 gewichtsprocent van het pvc-materiaal. Aangezien loodverbindingen pvc niet op doeltreffende wijze kunnen stabiliseren in concentraties van minder dan ongeveer 0,5 gewichtsprocent, zou de voorgestelde concentratiegrens ervoor moeten zorgen dat de opzettelijke toevoeging van loodverbindingen als stabilisatoren tijdens het samenstellen van pvc niet langer kan plaatsvinden in de Unie. Het Agentschap heeft in het bijlage XV-dossier ook een aantal afwijkingen van deze voorgestelde beperking opgenomen, met name voor pvc-voorwerpen die teruggewonnen pvc bevatten. “Teruggewonnen” wordt gebruikt in overeenstemming met de definitie van “materiaalterugwinning” in artikel 3, punt 15 bis, van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (3).

(2)

Lood is een giftige stof die de ontwikkeling van het zenuwstelsel aantast, chronische nierziekte veroorzaakt en negatieve effecten heeft op de bloeddruk. Hoewel er voor effecten op de neurologische ontwikkeling bij kinderen en voor effecten op de nieren geen drempelwaarden zijn vastgesteld, is de huidige blootstelling van de mens aan lood uit levensmiddelen en andere bronnen volgens het Europees Agentschap voor voedselveiligheid nog steeds hoger dan de toelaatbare blootstellingsniveaus en leidt dit tot negatieve effecten op de neurologische ontwikkeling bij kinderen (4).

(3)

Loodstabilisatoren verhogen de thermische stabiliteit van pvc tijdens de samenstelling van pvc en de productie van pvc-voorwerpen. Zij beschermen pvc ook tegen fotodegradatie. In de Unie heeft de industrie het gebruik van loodstabilisatoren tijdens de samenstelling van pvc en in pvc-voorwerpen vrijwillig uitgefaseerd en heeft meegedeeld dat dit proces in 2015 met succes is voltooid (5). Pvc-voorwerpen die lood bevatten, met name bouwproducten, hebben een lange levensduur en blijven tientallen jaren en langer in gebruik, waarna zij als afval worden verwijderd en kunnen worden gerecycleerd, waarbij lood via het teruggewonnen pvc mogelijk weer in voorwerpen terechtkomt. Uit het bijlage XV-dossier is gebleken dat 90 % van de geraamde totale emissies van lood uit pvc-voorwerpen in de Unie in 2016 toe te schrijven was aan ingevoerde pvc-voorwerpen, als gevolg van de uitfasering van loodstabilisatoren in de Unie.

(4)

Om de handhaving van de voorgestelde beperking te vergemakkelijken, is het passend de aanwezigheid van lood in pvc te beperken, ongeacht de beoogde functie ervan.

(5)

Op 5 december 2017 heeft het Comité risicobeoordeling (RAC) van het Agentschap zijn definitief advies (6) vastgesteld, waarin het heeft geconcludeerd dat de door het Agentschap voorgestelde beperking de meest geschikte maatregel op het niveau van de Unie is om de vastgestelde risico’s van loodverbindingen die als stabilisatoren in pvc-voorwerpen aanwezig zijn op efficiënte wijze aan te pakken wat risicovermindering, uitvoerbaarheid en controleerbaarheid betreft.

(6)

Het RAC heeft voorgesteld het gebruik van lood in pvc-voorwerpen te verbieden, ongeacht de concentratie. Het RAC was het ook eens met het Agentschap dat een afwijking moet worden vastgesteld voor pvc-voorwerpen die teruggewonnen pvc bevatten. Het RAC heeft echter voorgesteld om voor bepaalde pvc-voorwerpen die hard en zacht teruggewonnen pvc bevatten, hogere grenswaarden voor het loodgehalte vast te stellen, op 2 respectievelijk 1 gewichtsprocent. In dat voorstel werd rekening gehouden met de inschatting dat het alternatief voor het recycleren van dergelijke voorwerpen, namelijk het verwijderen van pvc-afval door storting en verbranding, de emissies in het milieu zou doen toenemen en de risico’s niet zou verminderen. Voor de verschillende voorgestelde grenswaarden werd rekening gehouden met het geraamde gemiddelde loodgehalte van hard en zacht pvc-afval in 2013, de verwachte impact op de recyclingvolumes en het feit dat bekend is dat uit zacht pvc meer lood vrijkomt dan uit hard pvc. Er werd terdege rekening gehouden met het feit dat sommige voorwerpen een hoog gehalte aan teruggewonnen pvc hebben dat kan oplopen tot 100 gewichtsprocent van het pvc in het afgewerkte voorwerp.

(7)

Op 15 maart 2018 heeft het Comité sociaaleconomische analyse (SEAC) van het Agentschap zijn advies (7) vastgesteld, waarin het heeft geconcludeerd dat de door het Agentschap voorgestelde beperking, als gewijzigd door zowel het RAC als het SEAC, in termen van sociaaleconomische voordelen en kosten de meest geschikte maatregel op het niveau van de Unie is om de vastgestelde risico’s aan te pakken. Het SEAC is tot die conclusie gekomen op basis van de beste beschikbare gegevens, rekening houdend met de eigenschappen van lood als giftige stof zonder drempelwaarde en de gevolgen ervan voor de menselijke gezondheid, alsmede met de betaalbaarheid van de kosten die aan de voorgestelde beperking zijn verbonden. Het SEAC was van oordeel dat er in de Unie geschikte alternatieven op grote schaal beschikbaar zijn en reeds worden gebruikt. Zij heeft ook de kosteneffectiviteit van de beperking onderzocht. Uiteindelijk kwam zij tot de conclusie dat zelfs beperkte gevolgen voor de menselijke gezondheid in termen van verlies aan intelligentiequotiënt voldoende zouden zijn om de kosten van de beperking te neutraliseren.

(8)

Het SEAC was het eens met het voorstel in het bijlage XV-dossier dat, gezien de verwachte ontwikkeling van de concentratie lood in teruggewonnen pvc, deze concentratie tegen 2035-2040 voldoende zou zijn afgenomen zodat pvc-voorwerpen die teruggewonnen pvc bevatten, voldoen aan de voorgestelde algemene grenswaarde voor loodconcentratie van 0,1 %. Daarom moet de afwijking voor bepaalde pvc-voorwerpen die teruggewonnen pvc bevatten, van toepassing zijn gedurende 15 jaar vanaf de inwerkingtreding van de beperking. Het SEAC was het er voorts mee eens dat, teneinde rekening te houden met de onzekerheid over de toekomstige trends in de hoeveelheid te recycleren pvc-afval en het loodgehalte daarvan, die toepassingsduur binnen tien jaar na de inwerkingtreding van de beperking opnieuw moet worden beoordeeld. In overeenstemming met de doelstelling van het EU-actieplan voor de circulaire economie van 2015 (8) om cycli van niet-toxisch materiaal te bevorderen en een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu te behouden, was de Commissie van mening dat die toepassingsduur binnen 7,5 jaar na de inwerkingtreding van de beperking opnieuw moet worden beoordeeld.

(9)

Het Forum voor de uitwisseling van handhavingsinformatie van het Agentschap werd over de voorgestelde beperking geraadpleegd en met het advies daarvan is rekening gehouden, hetgeen heeft geleid tot een aanpassing van de beschrijving van de reikwijdte en de van afwijkingen van de voorgestelde beperking.

(10)

Op 26 april 2018 heeft het ECHA de definitieve adviezen van het RAC en het SEAC aan de Commissie voorgelegd.

(11)

Rekening houdend met het bijlage XV-dossier en de adviezen van het RAC en het SEAC, en gezien het feit dat lood in pvc-voorwerpen een onaanvaardbaar risico voor de menselijke gezondheid inhoudt, heeft de Commissie een ontwerpverordening van de Commissie voorgesteld ter beperking van het gebruik van lood en de verbindingen daarvan in pvc-voorwerpen, ongeacht de concentratie, en ter beperking van het in de handel brengen van lood en de verbindingen daarvan in pvc-voorwerpen in een concentratie die gelijk is aan of groter is dan 0,1 gewichtsprocent van het pvc-materiaal (“de ontwerpverordening”). Het bij artikel 133 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde comité heeft op 20 november 2019 een gunstig advies over de ontwerpverordening uitgebracht.

(12)

Overeenkomstig de in artikel 133, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing heeft de plenaire vergadering van het Europees Parlement op 12 februari 2020 een resolutie aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de ontwerpverordening (9). Bijgevolg heeft de Commissie de ontwerpverordening niet vastgesteld.

(13)

In zijn resolutie heeft het Parlement de Commissie verzocht de afwijkingen voor teruggewonnen pvc te schrappen, aangezien dit zou leiden tot de overdracht van lood naar nieuwe producten. Het Parlement heeft ook verzocht om de schrapping van de afwijking voor de twee loodpigmenten die zijn onderworpen aan autorisatie op grond van Reach. Voorts werd de Commissie verzocht de voorgestelde markeringseisen voor pvc-voorwerpen die teruggewonnen pvc bevatten, te schrappen omdat deze misleidend werden geacht en niet duidelijk maakten dat teruggewonnen pvc grotere hoeveelheden lood bevat dan nieuw geproduceerd pvc. Ten slotte heeft het Parlement de Commissie verzocht de voorgestelde overgangsperiode voor de toepassing van de bepalingen van de verordening te verkorten.

(14)

De Commissie heeft de resolutie van het Parlement zorgvuldig beoordeeld en erkent dat bepaalde punten van zorg moeten worden aangepakt. Bovendien is zij van mening dat er nog steeds sprake is van een onaanvaardbaar risico voor de menselijke gezondheid van lood in pvc-voorwerpen, dat in de hele Unie moet worden aangepakt. Daarom heeft de Commissie besloten een aantal bepalingen van de ontwerpverordening te wijzigen om de argumenten van het Parlement te weerspiegelen en rekening te houden met relevante nieuwe gegevens die van het Agentschap en van belanghebbenden zijn ontvangen.

(15)

De Commissie is met name van mening dat schone recyclingtechnologieën die het mogelijk maken om tot bezorgdheid aanleiding gevende, in het productiestadium toegevoegde stoffen, waaronder lood, uit pvc-afval te verwijderen, moeten worden aangemoedigd. De huidige technologieën voor recycling kunnen de betreffende stoffen echter wel verminderen, maar niet volledig elimineren. Daarom moet een concentratiegrens van 0,1 gewichtsprocent lood worden vastgesteld, niet alleen voor het in de handel brengen, maar ook voor het gebruik van lood en de verbindingen daarvan in pvc, om zowel het in de handel brengen van voorwerpen die minder dan 0,1 gewichtsprocent lood van het pvc-materiaal bevatten als het verdere gebruik in voorwerpen van pvc-materiaal dat lood onder die grenswaarde bevat, zoals pvc-materiaal dat door chemische recycling of door het oplossen ervan met oplosmiddelen is teruggewonnen en zeer kleine hoeveelheden lood bevat, mogelijk te maken.

(16)

Als middel om de overdracht van lood in nieuwe producten te beperken, moet de afwijking voor pvc-voorwerpen die teruggewonnen zacht pvc bevatten, uit de ontwerpverordening worden geschrapt. De marktdeelnemers moeten echter een periode van 24 maanden krijgen om zich aan de nieuwe eisen aan te passen.

(17)

Er moet echter in een afwijking worden voorzien voor bepaalde pvc-voorwerpen die teruggewonnen hard pvc bevatten, om een passend evenwicht te bereiken tussen de algemene langetermijnvoordelen van het circulaire gebruik van die materialen en de algemene bedenkingen rond de langetermijngevolgen voor de gezondheid in verband met die teruggewonnen materialen. Naar aanleiding van meldingen van de industrie dat de gemiddelde loodconcentratie in teruggewonnen hard pvc als gevolg van de routinematige vermenging van afval voor en na consumptie, lager is dan 1,5 %, moet de toegestane loodconcentratiegrens in teruggewonnen hard pvc worden verlaagd van 2 naar 1,5 gewichtsprocent. Om mogelijke uitspoeling van lood en de vorming van loodhoudend stof te voorkomen, moet teruggewonnen hard pvc in voorwerpen waarvoor een afwijking geldt, volledig worden ingesloten in een laag nieuw geproduceerd of teruggewonnen pvc of een ander geschikt materiaal dat minder dan 0,1 gewichtsprocent aan lood bevat, tenzij het voorwerp waarvoor een afwijking geldt bij normaal gebruik ontoegankelijk is. Verder is de Commissie het met het Parlement eens dat de voordelen van de beperking voor de bescherming van de gezondheid sneller moeten worden bereikt. Bijgevolg moet de duur van de afwijking worden verkort van 15 tot 10 jaar. Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van de beperking moet een evaluatie van de afwijking plaatsvinden. Die evaluatie moet onder meer betrekking hebben op het verifiëren van trends met betrekking tot de loodconcentratie in teruggewonnen pvc, de beschikbaarheid van adequate decontaminatietechnieken en de sociaal-economische gevolgen van het intrekken van de afwijking, rekening houdend met het risico voor de menselijke gezondheid en het milieu.

(18)

Om de aanwezigheid van lood uit teruggewonnen hard pvc tot bepaalde bekende voorwerpen te beperken, mag hard pvc dat wordt teruggewonnen uit profielen en platen in gebouwen en civieltechnische werken en dat meer lood bevat dan 0,1 gewichtsprocent van het pvc, alleen worden gebruikt voor de productie van nieuwe pvc-profielen en -platen voor dezelfde toepassingen. In combinatie met passende markeringseisen moet dit de identificatie van loodhoudende producten waarborgen en toekomstige decontaminatieactiviteiten vergemakkelijken. Het moet ook de gescheiden inzameling en recycling van pvc-buizen (momenteel zelden gerecycleerd) aanmoedigen, aangezien buisproducenten die momenteel uit profielen en platen teruggewonnen pvc gebruiken om nieuwe buizen te produceren, deze moeten vervangen door een alternatieve pvc-bron. Om de marktdeelnemers echter voldoende tijd te geven om de specifieke inzameling en recycling van pvc-afval op te zetten, hun toeleveringsketens te reorganiseren en, waar nodig, teruggewonnen pvc van andere oorsprong dan profielen en platen in te kopen, moet deze verplichting 36 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening van toepassing zijn.

(19)

Met het oog op de handhaving en om ervoor te zorgen dat beroepsbeoefenaars en consumenten adequaat worden geïnformeerd over mogelijke risico’s, moeten pvc-voorwerpen die teruggewonnen hard pvc bevatten, worden gemarkeerd als zij lood bevatten in een concentratie die gelijk is aan of groter is dan 0,1 gewichtsprocent van het pvc-materiaal. Dit moet ook de gescheiden inzameling van loodhoudend afval vergemakkelijken.

(20)

Omdat moeilijk is te bepalen of pvc in voorwerpen afkomstig is van terugwinning, moeten leveranciers van pvc-voorwerpen waarvoor op grond van hun gehalte aan teruggewonnen pvc afwijkingen van toepassing zijn, kunnen aantonen dat het materiaal van terugwinning afkomstig is door bewijsstukken te overleggen. In de Unie zijn verschillende certificeringsregelingen, die allemaal gebaseerd zijn op technische specificaties in EN 15343:2007 (10), beschikbaar voor recyclers ter ondersteuning van claims over de traceerbaarheid van teruggewonnen pvc. Gezien het gebrek aan geschikte praktische middelen voor de handhavingsautoriteiten om claims inzake terugwinning met betrekking tot teruggewonnen pvc in ingevoerde voorwerpen te verifiëren, moeten dergelijke claims worden gestaafd door middel van certificering door een onafhankelijke derde.

(21)

De eerder voorgestelde specifieke afwijking voor de loodpigmenten “loodsulfochromaat geel” en “loodchromaatmolybdaatsulfaat rood” moet uit de ontwerpverordening worden geschrapt. Gezien de recente jurisprudentie (11) en het voornemen van het Agentschap om overeenkomstig artikel 69, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 een beperkingsdossier in te dienen in verband met de risico’s die voortvloeien uit het gebruik van die twee loodpigmenten, is de Commissie van mening dat deze afwijking overbodig is geworden.

(22)

Gezien de geringe risico’s en het gebrek aan geschikte alternatieven moet voor pvc-silica-separatoren in loodaccu’s een afwijking worden vastgesteld voor een periode van tien jaar na de inwerkingtreding van deze verordening, waarna geschikte alternatieven naar verwachting beschikbaar zullen zijn.

(23)

Teneinde dubbele regelgeving te vermijden, moet een afwijking worden vastgesteld voor voorwerpen die reeds onder Verordening (EG) nr. 1907/2006 of andere Uniewetgeving vallen waarbij het loodgehalte in pvc wordt geregeld.

(24)

Aangezien de industrie in de Unie sinds 2015 geen loodstabilisatoren meer gebruikt in pvc, wordt een periode van 18 maanden voldoende geacht om de meeste marktdeelnemers in staat te stellen zich aan de nieuwe eisen aan te passen, zich van hun voorraden te ontdoen en relevante informatie over de beperking binnen hun toeleveringsketens te verspreiden. Bovendien mag de beperking niet gelden voor pvc-voorwerpen die reeds vóór het einde van die periode in de handel zijn gebracht, aangezien dit tot aanzienlijke handhavingsproblemen zou leiden.

(25)

Verordening (EG) nr. 1907/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(26)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 133 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 mei 2023.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(2)  https://echa.europa.eu/documents/10162/e70aee23-157b-b2a4-2cae-c42a1278072c (verslag); https://echa.europa.eu/documents/10162/cc1c37a8-22f9-7a7a-cb33-5c29edba7094 (bijlage).

(3)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(4)  EFSA-panel voor contaminanten in de voedselketen (Contam); Scientific Opinion on Lead in Food. EFSA Journal 2010; 8(4):1570.

(5)  Voortgangsverslag van VinylPlus over 2017, blz. 14; zie https://vinylplus.eu/uploads/downloads/VinylPlus_Progress_Report_2017.pdf

(6)  https://echa.europa.eu/documents/10162/86b00b9e-2852-d8d4-5fd7-be1e747ad7fa

(7)  https://echa.europa.eu/documents/10162/86b00b9e-2852-d8d4-5fd7-be1e747ad7fa

(8)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. Maak de cirkel rond — Een EU-actieplan voor de circulaire economie. COM/2015/0614 final.

(9)  Resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2020 over het ontwerp van verordening van de Commissie tot wijziging van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach) wat lood en loodverbindingen betreft (PB C 294 van 23.7.2021, blz. 2).

(10)  Norm EN 15343:2007 “Kunststoffen — Gerecyclede kunststoffen — Traceerbaarheid van het recyclen van kunststoffen en conformiteitsbeoordeling en gerecyclede gehalte”, goedgekeurd door het Europees Comité voor Normalisatie op 2 november 2007.

(11)  Europese Commissie/Koninkrijk Zweden, zaak C-389/19 P, ECLI:EU:C:2021:131.


BIJLAGE

In kolom 2 van vermelding 63 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 worden de volgende punten toegevoegd:

 

“15.

Mogen niet in de handel worden gebracht of worden gebruikt in voorwerpen die uit polymeren of copolymeren van vinylchloride (pvc) zijn vervaardigd indien de concentratie lood gelijk is aan of groter is dan 0,1 gewichtsprocent van het pvc-materiaal.

16.

Punt 15 is van toepassing met ingang van 29 november 2024.

17.

Bij wijze van afwijking is punt 15 tot en met 28 mei 2025 niet van toepassing op pvc-voorwerpen die teruggewonnen flexibel pvc bevatten.

18.

Bij wijze van afwijking is punt 15 tot en met 28 mei 2033 niet van toepassing op de volgende pvc-voorwerpen die teruggewonnen hard pvc bevatten, indien de concentratie lood lager is dan 1,5 gewichtsprocent van het teruggewonnen hard pvc:

a)

profielen en platen voor buitentoepassingen in gebouwen en civieltechnische werken, met uitzondering van dekken en terrassen;

b)

profielen en platen voor dekken en terrassen, mits het teruggewonnen pvc in een middenlaag wordt gebruikt en volledig bedekt is met een laag pvc of ander materiaal waarvan de concentratie lood lager is dan 0,1 gewichtsprocent;

c)

profielen en platen voor gebruik in verborgen of holle ruimten in gebouwen en civieltechnische werken (indien tijdens normaal gebruik, met uitzondering van onderhoudswerkzaamheden, niet toegankelijk, bijvoorbeeld kabelgoten);

d)

profielen en platen voor binnenbouwtoepassingen, mits het volledige oppervlak van het profiel of de plaat dat na installatie ervan naar de verblijfsruimten van een gebouw is gericht, vervaardigd is met pvc of een ander materiaal waarvan de concentratie lood lager is dan 0,1 gewichtsprocent;

e)

meerlagige leidingen (met uitzondering van leidingen voor drinkwater), mits het teruggewonnen pvc in een middelste laag wordt gebruikt en volledig wordt bedekt door een laag van pvc of ander materiaal waarvan de concentratie lood lager is dan 0,1 gewichtsprocent;

f)

fittingen, met uitzondering van fittingen voor drinkwaterleidingen.

Vanaf 28 mei 2026 mag hard pvc dat is teruggewonnen uit de in punt a) tot en met d) bedoelde categorieën voorwerpen alleen worden gebruikt voor de productie van nieuwe voorwerpen van een van die categorieën.

Leveranciers van pvc-voorwerpen die teruggewonnen hard pvc bevatten met een loodgehalte gelijk aan of groter dan 0,1 gewichtsprocent van het pvc-materiaal, zorgen ervoor dat deze voorwerpen, voordat ze in de handel worden gebracht, zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar zijn voorzien van de volgende vermelding: “Bevat ≥ 0,1 gewichtsprocent aan lood”. Indien de markering wegens de aard van het voorwerp niet op het voorwerp kan worden aangebracht, moet zij op de verpakking van het voorwerp worden aangebracht.

Leveranciers van pvc-voorwerpen die teruggewonnen hard pvc bevatten dienen bij de nationale handhavingsautoriteiten op verzoek bewijsstukken in ter staving van de claims dat het pvc in die voorwerpen van terugwinning afkomstig is. Certificaten die de traceerbaarheid en het gehalte aan gerecycleerd materiaal aantonen, zoals die welke zijn ontwikkeld overeenkomstig EN 15343:2007 of gelijkwaardige erkende normen, kunnen worden gebruikt om dergelijke claims voor in de Unie geproduceerde pvc-voorwerpen te staven. Claims dat het pvc in ingevoerde voorwerpen afkomstig is van terugwinning, moeten vergezeld gaan van een door een onafhankelijke derde afgegeven certificaat dat de traceerbaarheid en het gehalte aan gerecycleerd materiaal op gelijkwaardige wijze aantoont.

Uiterlijk op 28 mei 2028 herziet de Commissie dit punt in het licht van nieuwe wetenschappelijke informatie en wijzigt zij dit punt indien nodig dienovereenkomstig.

19.

Bij wijze van afwijking is punt 15 niet van toepassing op:

a)

pvc-silica-separatoren in zuur-loodaccu’s, tot en met 28 mei 2033;

b)

voorwerpen die vallen onder punt 1, overeenkomstig de punten 2 tot en met 5, en onder punt 7, overeenkomstig de punten 8 en 10;

c)

voorwerpen binnen de werkingssfeer van:

i)

Verordening (EG) nr. 1935/2004;

ii)

Richtlijn 2011/65/EU;

iii)

Richtlijn 94/62/EG;

iv)

Richtlijn 2009/48/EG.

20.

Bij wijze van afwijking is punt 15 niet van toepassing op pvc-voorwerpen die tot en met 28 november 2024 in de handel worden gebracht.”.


BESLUITEN

8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/7


BESLUIT (EU) 2023/924 VAN DE RAAD

van 24 april 2023

betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over wijzigingen van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) en bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name artikel 1, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2) (de “EER-overeenkomst”) is op 1 januari 1994 in werking getreden.

(2)

Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst kan het Gemengd Comité van de EER, opgericht bij de EER-overeenkomst (het “Gemengd Comité”), besluiten om onder meer bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) en bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst te wijzigen.

(3)

Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad (3) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(4)

De bijlagen I en II bij de EER-overeenkomst moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

Het standpunt van de Unie in het Gemengd Comité van de EER moet derhalve worden gebaseerd op het aangehechte ontwerpbesluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het door de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt met betrekking tot de voorgestelde wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) en bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de datum van de vaststelling ervan.

Gedaan te Luxemburg, 24 april 2023.

Voor de Raad

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES


(1)  PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.

(2)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(3)  Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 (PB L 170 van 25.6.2019, blz. 1).


ONTWERP

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr.[…]

van […]

tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) en bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (“de EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 (1), gerectificeerd bij PB L 161 van 16.6.2022, blz. 121, moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(2)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1768 van de Commissie van 23 juni 2021 tot wijziging, met het oog op de aanpassing ervan aan de technische vooruitgang, van de bijlagen I, II, III en IV bij Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten (2) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(3)

Besluit (EU) 2020/1178 van de Commissie van 27 juli 2020 betreffende de kennisgeving, ingevolge artikel 114, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, door het Koninkrijk Denemarken van de nationale bepalingen met betrekking tot het cadmiumgehalte in meststoffen (3) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(4)

Besluit (EU) 2020/1184 van de Commissie van 17 juli 2020 betreffende de door Hongarije ingevolge artikel 114, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aangemelde nationale bepalingen inzake het cadmiumgehalte in fosfaatmeststoffen (4) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(5)

Besluit (EU) 2020/1205 van de Commissie van 6 augustus 2020 betreffende de nationale bepalingen inzake het cadmiumgehalte in fosfaatmeststoffen waarvan de Slowaakse Republiek op grond van artikel 114, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie kennis heeft gegeven (5) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(6)

De mededeling van de Commissie over hoe het etiket als bedoeld in bijlage III bij Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad eruit dient te zien (6), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(7)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad (7) wordt bij Verordening (EU) 2019/1009 ingetrokken en moet derhalve uit de EER-overeenkomst worden geschrapt.

(8)

De afwijking op grond waarvan de EVA-staten het in de handel brengen van meststoffen op hun markten mogen beperken vanwege het cadmiumgehalte, is sinds de inwerkingtreding van de EER-overeenkomst in 1994 van toepassing. Evenals voor de EU-lidstaten waaraan dezelfde afwijkingen met betrekking tot het cadmiumgehalte in meststoffen zijn toegestaan, zijn de feitelijke omstandigheden die deze afwijking noodzakelijk maakten, nog altijd van toepassing.

(9)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Verordeningen (EG) nr. 2076/2004 (8), (EG) nr. 162/2007 (9), (EG) nr. 1107/2008 (10), (EG) nr. 1020/2009 (11), (EU) nr. 137/2011 (12), (EU) nr. 223/2012 (13), (EU) nr. 463/2013 (14), (EU) nr. 1257/2014 (15), (EU) 2016/1618 (16), (EU) 2019/1102 (17), (EU) 2020/1666 (18) en (EU) 2021/862 (19) van de Commissie zijn achterhaald en moeten derhalve uit de EER-overeenkomst worden geschrapt.

(10)

Dit besluit bevat bepalingen inzake veterinaire aangelegenheden. Wetgeving inzake veterinaire aangelegenheden is niet van toepassing op Liechtenstein zolang de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten van toepassing blijft in Liechtenstein, zoals bepaald in de sectorale aanpassingen van bijlage I.

(11)

De bijlagen I en II bij de EER-overeenkomst moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In deel 7.1 van hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst wordt in punt 9b (Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad) het volgende streepje toegevoegd:

“–

32019 R 1009: Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 (PB L 170 van 25.6.2019, blz. 1), gerectificeerd bij PB L 161 van 16.6.2022, blz. 121.”.

Artikel 2

Bijlage II bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1.

In hoofdstuk XIV wordt de tekst van punt 1 (Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad) vervangen door:

32019 R 1009: Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 (PB L 170 van 25.6.2019, blz. 1), gerectificeerd bij PB L 161 van 16.6.2022, blz. 121, gewijzigd bij:

32021 R 1768: Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1768 van de Commissie van 23 juni 2021 (PB L 356 van 8.10.2021, blz. 8).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst worden met de volgende aanpassingen gelezen:

a)

De EVA-staten mogen hun op de datum van de inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van het Gemengd Comité van de EER van… [dit besluit] geldende nationale grenswaarden voor het cadmiumgehalte in fosfaatmeststoffen blijven toepassen totdat geharmoniseerde grenswaarden voor het cadmiumgehalte in fosfaatmeststoffen in de Europese Economische Ruimte van toepassing worden die gelijk zijn aan of lager zijn dan die grenswaarden.

b)

In artikel 1, lid 2, worden na punt p) ter de volgende punten ingevoegd:

“q)

de nationale plantenziektenwetgeving van de EVA-staten;

r)

de nationale wetgeving inzake invasieve uitheemse soorten van de EVA-staten.”;

c)

In artikel 52, wat betreft de EVA-staten, worden de woorden “of de datum van de inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van het Gemengd Comité van de EER van … [dit besluit]”, indien dat later is” ingevoegd na de woorden “16 juli 2022”.”.

2.

In hoofdstuk XIV wordt na punt 5 (Beschikking 2006/390/EG van de Commissie) het volgende ingevoegd:

“6.

32020 D 1178: Besluit (EU) 2020/1178 van de Commissie van 27 juli 2020 betreffende de kennisgeving, ingevolge artikel 114, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, door het Koninkrijk Denemarken van de nationale bepalingen met betrekking tot het cadmiumgehalte in meststoffen (PB L 259 van 10.8.2020, blz. 14).

7.

32022 D 1184: Besluit (EU) 2020/1184 van de Commissie van 17 juli 2020 betreffende de door Hongarije ingevolge artikel 114, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aangemelde nationale bepalingen inzake het cadmiumgehalte in fosfaatmeststoffen (PB L 261 van 11.8.2020, blz. 42).

8.

32020 D 1205: Besluit (EU) 2020/1205 van de Commissie van 6 augustus 2020 betreffende de nationale bepalingen inzake het cadmiumgehalte in fosfaatmeststoffen waarvan de Slowaakse Republiek op grond van artikel 114, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie kennis heeft gegeven (PB L 270 van 18.8.2020, blz. 7).

BESLUITEN WAARVAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN NOTA NEMEN

De overeenkomstsluitende partijen nemen nota van de volgende handelingen:

1.

52021XC0407(04): Mededeling van de Commissie over hoe het etiket als bedoeld in bijlage III bij Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad eruit dient te zien (PB C 119 van 7.4.2021, blz. 1).”.

3.

Punt 13 (Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad) van hoofdstuk XV wordt als volgt gewijzigd:

i)

het volgende streepje wordt toegevoegd:

“–

32019 R 1009: Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 170 van 25.6.2019, blz. 1), gerectificeerd bij PB L 161 van 16.6.2022, blz. 121.”;

ii)

de aanpassingen i) en j) worden hernummerd tot respectievelijk j) en k);

iii)

na aanpassing h) wordt de volgende aanpassing ingevoegd:

“i)

In artikel 80, lid 8, wat betreft de EVA-staten, worden de woorden “15 juli 2019” vervangen door “de datum van de inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van het Gemengd Comité van de EER van … [dit besluit]”.”.

Artikel 3

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) 2019/1009, gerectificeerd bij PB L 161 van 16.6.2022, blz. 121, Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1768, de Besluiten (EU) 2020/1178, (EU) 2020/1184 en (EU) 2020/1205, en van de mededeling van de Commissie over hoe het etiket als bedoeld in bijlage III bij Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad eruit dient te zien, zijn authentiek.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst (*).

Artikel 5

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, […].

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen

van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 170 van 25.6.2019, blz. 1.

(2)  PB L 356 van 8.10.2021, blz. 8.

(3)  PB L 259 van 10.8.2020, blz. 14.

(4)  PB L 261 van 11.8.2020, blz. 42.

(5)  PB L 270 van 18.8.2020, p. 7.

(6)  PB C 119 van 7.4.2021, blz. 1.

(7)  PB L 304 van 21.11.2003, blz. 1.

(8)  PB L 359 van 4.12.2004, blz. 25.

(9)  PB L 51 van 20.2.2007, blz. 7.

(10)  PB L 299 van 8.11.2008, blz. 13.

(11)  PB L 282 van 29.10.2009, blz. 7.

(12)  PB L 43 van 17.2.2011, blz. 1.

(13)  PB L 75 van 15.3.2012, blz. 12.

(14)  PB L 134 van 18.5.2013, blz. 1.

(15)  PB L 337 van 25.11.2014, blz. 53.

(16)  PB L 242 van 9.9.2016, blz. 24.

(17)  PB L 175 van 28.6.2019, blz. 25.

(18)  PB L 377 van 11.11.2020, blz. 3.

(19)  PB L 190 van 31.5.2021, blz. 74.

(*)  [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.].


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/13


BESLUIT (EU) 2023/925 VAN DE RAAD

van 24 april 2023

betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) en bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst (EASA-verordening)

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name artikel 1, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2) (“de EER-overeenkomst”) is op 1 januari 1994 in werking getreden.

(2)

Op grond van artikel 98 van de EER-overeenkomst kan het Gemengd Comité van de EER besluiten om onder meer bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) en bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst te wijzigen.

(3)

Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad (3) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(4)

Bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) en bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

Het standpunt van de Unie in het Gemengd Comité van de EER moet derhalve worden gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de voorgestelde wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) en bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Gedaan te Luxemburg, 24 april 2023.

Voor de Raad

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES


(1)  PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.

(2)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(3)  Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).


ONTWERP

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr. [..]

van …

tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) en bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-Overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (“de EER-Overeenkomst”), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (1) moet in de EER-Overeenkomst worden opgenomen.

(2)

De activiteiten van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (“het Agentschap”) kunnen van invloed zijn op het veiligheidsniveau in de burgerluchtvaart in de Europese Economische Ruimte.

(3)

Verordening (EU) 2018/1139 moet derhalve in de EER-Overeenkomst worden opgenomen, zodat de EVA-staten volwaardig kunnen deelnemen aan de activiteiten van het Agentschap.

(4)

Sommige bepalingen inzake luchtverkeersbeheer/luchtvaartnavigatiediensten van Verordening (EU) 2018/1139 en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen zijn afkomstig uit de bijlagen bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Verdrag van Chicago), de procedures voor luchtvaartnavigatiediensten (PANS) en de regionale aanvullende procedures (SUPP’s) die van toepassing zijn op de Europese regio (EUR) en/of de regio Afrika-Indische Oceaan (AFI) van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO), die mogelijk ongeschikt of onverenigbaar zijn met die welke van toepassing zijn op de Noord-Atlantische regio (NAT) van de ICAO. Hoewel IJsland zich ertoe verbindt te voldoen aan de bepalingen van Verordening (EU) 2018/1139 en die na te leven, brengt de ligging van IJsland met zich dat het land voldoet aan de SUPP’s die van toepassing zijn op de NAT-regio en die naleeft. Daarom kunnen SUPP’s en leidraadmateriaal die specifiek zijn voor de NAT-regio, als passende aanvaardbare wijzen van naleving en leidraadmateriaal voor IJsland worden beschouwd.

(5)

De bijlagen II en XIII bij de EER-Overeenkomst moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij de EER-Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1.

In hoofdstuk X wordt aan punt 7e (Richtlijn 2014/30/EU van het Europees Parlement en de Raad) het volgende toegevoegd:

“, gewijzigd bij:

32018 R 1139: Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).”.

2.

In hoofdstuk XVIII wordt aan punt 4zzr (Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad) het volgende toegevoegd:

“, gewijzigd bij:

32018 R 1139: Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).”.

Artikel 2

Bijlage XIII bij de EER-Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1.

Punt 64a (Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad) wordt als volgt gewijzigd:

i)

het volgende streepje wordt toegevoegd:

“—

32018 R 1139: Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).”;

ii)

na aanpassing c) wordt de volgende aanpassing toegevoegd:

“d)

Aan artikel 25 wordt het volgende lid toegevoegd:

“3.   De EVA-staten nemen volwaardig deel aan de werkzaamheden van het op grond van lid 1 opgerichte comité en hebben binnen dit comité dezelfde rechten en plichten als de EU-lidstaten, met uitzondering van stemrecht. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft de status van waarnemer in het comité.””.

2.

Aan punt 66a (Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad), punt 66n (Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad) en punt 66w (Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende streepje toegevoegd:

“—

32018 R 1139: Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).”.

3.

Aan punt 66d (Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad) en punt 66gc (Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende streepje toegevoegd:

“, gewijzigd bij:

32018 R 1139: Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).”.

4.

Punt 66za (Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad) wordt als volgt gewijzigd:

i)

het volgende wordt toegevoegd:

“, gewijzigd bij:

32018 R 1139: Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).”;

ii)

de tekst van aanpassing c) wordt vervangen door:

“Aan artikel 15 wordt het volgende lid toegevoegd:

“6.   De EVA-staten nemen volwaardig deel aan de werkzaamheden van het op grond van lid 1 opgerichte comité en hebben binnen dat comité dezelfde rechten en plichten als de EU-lidstaten, met uitzondering van stemrecht. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft de status van waarnemer in dat comité.””.

5.

Na punt 66zab (Verordening (EG) nr. 474/2006 van de Commissie) wordt het volgende ingevoegd:

“66zb.

32018 R 1139: Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en houdende intrekking van Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst met de volgende aanpassingen gelezen:

a)

Tenzij hierna anders wordt bepaald, en in afwijking van de bepalingen van Protocol 1 bij de EER-Overeenkomst, staat de in de verordening gebruikte term “lidsta(a)t(en)” en andere termen die verwijzen naar hun overheidsinstellingen niet alleen voor de in de verordening bedoelde lidstaten maar ook voor de EVA-staten en hun overheidsinstellingen. Punt 11 van Protocol 1 is van toepassing.

b)

Wat betreft de EVA-staten, staat het Agentschap waar en wanneer nodig de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA of het Permanent Comité van de EVA-staten, naargelang van het geval, bij in de uitvoering van hun respectieve taken. Het Agentschap en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA of het Permanent Comité van de EVA-staten, naargelang van het geval, werken waar en voor zover nodig samen en wisselen informatie uit.

c)

Niets in deze verordening wordt uitgelegd als een overdracht aan het Agentschap van bevoegdheid om krachtens internationale overeenkomsten namens de EVA-staten te handelen voor andere doeleinden dan bijstand in de uitvoering van hun verplichtingen op grond van die overeenkomsten.

d)

Toepasselijke vereisten inzake luchtverkeersbeheer/luchtvaartnavigatiediensten in de verordening en de bijbehorende uitvoerings- en gedelegeerde handelingen, die voortvloeien uit bepalingen die van toepassing zijn op de Europese regio (EUR) en/of de regio Afrika-Indische Oceaan (AFI) van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO), moeten worden opgevat als niet vereist voor IJsland, wanneer IJsland voldoet aan de regionale aanvullende procedures van de Noord-Atlantische regio van de ICAO (NAT). Die regionale aanvullende bepalingen kunnen als aanvaardbare wijzen van naleving en leidraadmateriaal voor IJsland worden beschouwd.

Verwijzingen op het gebied van luchtverkeersbeheer/luchtvaartnavigatiediensten in de verordening of in de uitvoerings- en gedelegeerde handelingen daarvan, naar andere EU-verordeningen die in hun geografische toepassingsgebied beperkt zijn tot de Europese regio (EUR) en/of de regio Afrika-Indische Oceaan (AFI) van de ICAO, zijn niet bindend voor IJsland, tenzij IJsland specifiek heeft verklaard dat dergelijke verordeningen van toepassing zijn in IJsland.

e)

Wanneer IJsland voldoet aan de regionale aanvullende procedures (SUPP’s) en/of het leidraadmateriaal die specifiek zijn voor de NAT-regio, is het gebruik van alternatieve wijzen van naleving en de daaropvolgende kennisgeving daarvan niet vereist.

f)

De EVA-staten nemen deel aan het door het Agentschap in samenwerking met de Commissie, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de in artikel 74 bedoelde nationale bevoegde autoriteiten opgezette register van informatie.

g)

In artikel 62:

i)

worden in lid 1 de woorden “de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA,” ingevoegd na de woorden “De Commissie,”;

ii)

worden in lid 5, punt a), de woorden “en een EVA-staat” ingevoegd na de woorden “deze lidstaten”;

iii)

luidt, wat betreft de EVA-staten, de tweede alinea van lid 5 als volgt:

“De betrokken EVA-staten dienen uiterlijk zes maanden na de datum van de inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van het Gemengd Comité van de EER [dit besluit] de Commissie, het Agentschap en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in kennis te stellen van hun gezamenlijke verantwoordelijkheid en hun alle relevante informatie te verstrekken, met name de in punt a) bedoelde overeenkomst en de maatregelen die zijn getroffen om ervoor te zorgen dat die taken daadwerkelijk worden uitgevoerd overeenkomstig punt b). De Commissie en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA werken samen bij hun beoordeling van de kennisgeving.”;

iv)

worden in lid 5, derde alinea, de woorden “of, wat betreft de EVA-staten, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden “de Commissie”, en worden de woorden “, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden “stellen zij de Commissie”;

v)

worden in lid 9 de woorden “de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA,” ingevoegd na de woorden “de Commissie,”.

h)

In artikel 66:

i)

worden in lid 1 de woorden “of, wat betreft de EVA-staten, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden “de Commissie”;

ii)

worden in lid 3 de woorden “, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden “de Commissie”;

iii)

worden in lid 4 de woorden “of, in voorkomend geval, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden “de Commissie”.

i)

In artikel 68:

i)

worden in lid 1, punt a), de woorden “, een EVA-staat of EVA-staten” ingevoegd na de woorden “de Unie”;

ii)

worden in lid 1, punt c), de woorden “, een EVA-staat of EVA-staten” ingevoegd na de woorden “een lidstaat”;

iii)

aan lid 3 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Wanneer de Unie overleg pleegt met een derde land met het oog op het sluiten van overeenkomsten betreffende de erkenning van certificaten of dergelijke overeenkomsten sluit, worden de EVA-staten naar behoren geïnformeerd en streven de Unie en haar lidstaten ernaar de EVA-staten de mogelijkheid te bieden tot die overeenkomst toe te treden of te verkrijgen dat hun een soortgelijke overeenkomst met dat derde land wordt aangeboden. De EVA-staten streven er op hun beurt naar met derde landen overeenkomsten te sluiten die overeenstemmen met die van de Unie.”.

j)

In artikel 72:

i)

worden in lid 1 en lid 6 de woorden “, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden “de Commissie”;

ii)

worden in lid 4 de woorden “of, wat betreft de EVA-staten, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden “de Commissie”;

iii)

wordt het volgende lid toegevoegd:

“8.   Informatie of gegevens die afkomstig zijn van de EVA-staten en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA moeten te allen tijde even gelijkwaardige bescherming genieten als informatie of gegevens die afkomstig zijn van de EU-lidstaten, het Agentschap of de Commissie.”.

k)

In artikel 74, leden 1 tot en met 7, worden de woorden “of, wat betreft de EVA-staten, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden “de Commissie”.

l)

Aan artikel 75 wordt het volgende lid toegevoegd:

“3.   Het Agentschap staat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ook bij met maatregelen en taken op grond van dit artikel.”.

m)

In artikel 76:

i)

worden in lid 2 de woorden “of, wat betreft de EVA-staten, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden “de Commissie”;

ii)

worden in lid 4, derde alinea, de woorden “, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden “de Commissie”.

n)

In artikel 84:

i)

wordt aan lid 1 de volgende alinea toegevoegd:

“De bevoegdheid om overeenkomstig deze verordening boeten en dwangsommen op te leggen aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie het Agentschap een certificaat heeft afgegeven of die een verklaring bij het Agentschap heeft ingediend, berust bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA wanneer het hoofdkantoor van een dergelijke natuurlijke of rechtspersoon zich bevindt in een EVA-staat of, indien die persoon geen hoofdkantoor heeft, waar hij zijn woonplaats of plaats van vestiging in een EVA-staat heeft.”;

ii)

worden in lid 3 de woorden “of, wat betreft de EVA-staten, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden “de Commissie”;

iii)

worden in lid 5, de woorden “of, wat betreft de EVA-staten, het EVA-Hof” ingevoegd na de woorden “Het Hof van Justitie”, en worden de woorden “, en, wat betreft de EVA-staten, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden “de Commissie”;

iv)

worden in lid 6 de woorden “of, wat betreft de EVA-staten, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden “de Commissie”.

o)

Aan artikel 85, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Het Agentschap staat ook de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bij en verleent haar dezelfde ondersteuning, wanneer dergelijke maatregelen en taken op grond van de EER-Overeenkomst onder de bevoegdheid van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA vallen. Het Agentschap brengt bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA verslag uit over de inspecties en andere monitoringactiviteiten die in een EVA-staat zijn uitgevoerd.”.

p)

In artikel 88:

i)

worden in lid 1 de woorden “, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden “De Commissie”;

ii)

worden in lid 2 de woorden “en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden “de Commissie”;

iii)

worden in lid 3 de woorden “of, wat betreft de EVA-staten, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na de woorden “de Commissie”.

q)

In artikel 89, lid 1, worden de woorden “, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na “De Commissie”.

r)

In artikel 90, lid 4, worden de woorden “, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na “de Commissie”.

s)

In artikel 93, worden de woorden “en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ” ingevoegd na de woorden “de Commissie”.

t)

Aan artikel 95 wordt het volgende lid toegevoegd:

“3.   In afwijking van artikel 12, lid 2, punt a), en artikel 82, lid 3, punt a), van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, kunnen onderdanen van de EVA-staten die over hun volledige burgerrechten beschikken, op basis van een contract door de uitvoerend directeur van het Agentschap in dienst worden genomen.

In afwijking van artikel 12, lid 2, punt e), artikel 82, lid 3, punt e), en artikel 85, lid 3, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, worden de in artikel 129, lid 1, van de EER-Overeenkomst bedoelde talen door het Agentschap ten aanzien van zijn personeel beschouwd als in artikel 55, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde talen van de Unie.”.

u)

Aan artikel 96 wordt het volgende toegevoegd:

“De EVA-staten kennen aan het Agentschap en zijn personeel gelijkwaardige voorrechten en immuniteiten toe als die welke zijn vervat in Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het VWEU is gehecht.”.

v)

Aan artikel 99 wordt het volgende lid toegevoegd:

“6.   De EVA-staten nemen volwaardig deel aan de werkzaamheden van de raad van beheer en hebben binnen die raad dezelfde rechten en plichten als de EU-lidstaten, met uitzondering van stemrecht. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA benoemt in haar hoedanigheid van waarnemer één vertegenwoordiger en een plaatsvervanger.”.

w)

Aan artikel 106 wordt het volgende lid toegevoegd:

“7.   Onderdanen van EVA-staten kunnen als lid of voorzitter van de kamers van beroep worden benoemd. Wanneer de Commissie de in lid 1 bedoelde lijst van gekwalificeerde kandidaten opstelt, beschouwt zij ook EVA-onderdanen als kandidaten.”.

x)

In artikel 114, lid 3, worden de woorden “, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de EVA-staten ” ingevoegd na de woorden “lidstaten”.

y)

In artikel 119:

i)

wordt in lid 1 na de woorden “bijgehouden door het Agentschap.” de volgende zin ingevoegd:

“Verordening (EG) nr. 1049/2001 is, voor de toepassing van deze verordening, eveneens van toepassing voor alle documenten van het Agentschap betreffende de EVA-Staten.”;

ii)

worden in artikel 3 de woorden “, het IJslands en het Noors” ingevoegd na de woorden “de Unie”;

iii)

worden in artikel 5 de woorden “of in het IJslands of het Noors” ingevoegd na de woorden “de Unie”.

z)

Aan artikel 120 wordt het volgende lid toegevoegd:

“13.   De EVA-staten nemen een gedeelte van de in lid 1, punt a), bedoelde financiële bijdrage van de Unie voor hun rekening. Te dien einde zijn de procedures van artikel 82, lid 1, punt a), van de EER-Overeenkomst en Protocol 32 bij de EER-Overeenkomst van overeenkomstige toepassing.”.

za)

Aan artikel 127 wordt het volgende lid toegevoegd:

“5.   De EVA-staten nemen volwaardig deel aan de werkzaamheden van het op grond van lid 1 opgerichte comité en hebben binnen dat comité dezelfde rechten en plichten als de EU-lidstaten, met uitzondering van stemrecht. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft de status van waarnemer in het comité.”.

zb)

In artikel 128, lid 4, worden de woorden “en elke EVA-staat” ingevoegd na de woorden “elke lidstaat”.

zc)

Artikel 140, lid 6, is niet van toepassing op de EVA-staten.

zd)

Waar van toepassing en tenzij anders is bepaald, zijn de bovengenoemde aanpassingen van overeenkomstige toepassing op andere wetgeving van de Unie waarbij aan het Agentschap bevoegdheden worden toegekend, en worden zij in deze Overeenkomst opgenomen.“.

Artikel 3

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) 2018/1139 zijn authentiek.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op …, of op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-Overeenkomst (*), indien dat later is.

Artikel 5

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel,….

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen

van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1.

(*)  [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]


Gemeenschappelijke verklaring van de overeenkomstsluitende partijen bij Besluit nr. …/… waarbij Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad in de EER-Overeenkomst wordt opgenomen

De partijen erkennen dat de opname van die verordening geen afbreuk doet aan de directe toepassing van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie op de onderdanen van de EVA-staten op het grondgebied van elk der lidstaten van de Europese Unie, op grond van artikel 11 van dat protocol.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/22


BESLUIT (EU) 2023/926 VAN DE RAAD

van 24 april 2023

betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van Protocol Nr. 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden (EU-OSHA)

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 153, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name artikel 1, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2) (“de EER-overeenkomst”) is op 1 januari 1994 in werking getreden.

(2)

Krachtens artikel 98 van de EER-overeenkomst kan onder meer Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst, betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden, bij besluit van het Gemengd Comité van de EER worden gewijzigd.

(3)

Het is wenselijk de samenwerking van de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst uit te breiden door opname van Verordening (EU) 2019/126 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(4)

Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst moet derhalve worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2023 mogelijk te maken.

(5)

Het standpunt van de Unie in het Gemengd Comité van de EER moet derhalve worden gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de voorgestelde wijziging van Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Gedaan te Luxemburg, 24 april 2023.

Voor de Raad

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES


(1)  PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.

(2)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(3)  Verordening (EU) 2019/126 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 tot oprichting van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad (PB L 30 van 31.1.2019, blz. 58).


ONTWERP

BESLUIT Nr. … VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

van …

tot wijziging van Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna “de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het is passend om de samenwerking tussen de partijen bij de EER-overeenkomst uit te breiden tot Verordening (EU) 2019/126 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 tot oprichting van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad (1).

(2)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad (2) wordt bij Verordening (EU) 2019/126 ingetrokken en moet derhalve uit de EER-overeenkomst worden geschrapt.

(3)

Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst dient derhalve te worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2023 mogelijk te maken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De tekst van artikel 5, lid 11, van Protocol nr. 31 wordt vervangen door:

“a)

De EVA-staten nemen volwaardig deel aan de werkzaamheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) (hierna “het Agentschap” genoemd), dat is opgericht bij de volgende handeling van de Unie:

32019 R 0126: Verordening (EU) 2019/126 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 tot oprichting van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad (PB L 30 van 31.1.2019, blz. 58).

b)

De EVA-staten dragen financieel aan de onder a) bedoelde werkzaamheden bij, overeenkomstig artikel 82, lid 1, punt a), van de EER-overeenkomst en Protocol nr. 32 bij dezelfde overeenkomst.

c)

De EVA-staten nemen volwaardig deel aan de werkzaamheden van de raad van beheer en hebben binnen deze raad dezelfde rechten en plichten als de EU-lidstaten, met uitzondering van stemrecht.

d)

De term “lidsta(a)t(en)” en andere termen die verwijzen naar hun overheidsorganen in artikel 12 van de verordening omvatten, naast hun betekenis in de verordening, ook de EVA-staten en hun overheidsorganen.

e)

Het Bureau heeft rechtspersoonlijkheid. Het geniet in alle lidstaten de ruimste handelingsbevoegdheid die door de nationale wetgevingen aan rechtspersonen wordt toegekend.

f)

De EVA-staten kennen het Agentschap en zijn personeelsleden gelijkwaardige voorrechten en immuniteiten toe als zijn vervat in het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie.

g)

In afwijking van artikel 12, lid 2, punt a), en artikel 82, lid 3, punt a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, kunnen onderdanen van de EVA-staten die over hun volledige burgerrechten beschikken, door de uitvoerend directeur van het Agentschap in dienst worden genomen.

h)

In afwijking van artikel 12, lid 2, punt e), artikel 82, lid 3, punt e), en artikel 85, lid 3, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, worden de in artikel 129, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde talen door het Agentschap ten aanzien van zijn personeel beschouwd als in artikel 55, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde talen van de Unie.

i)

Op grond van artikel 79, lid 3, van de Overeenkomst is deel VII van de Overeenkomst (Bepalingen inzake de instellingen) van toepassing op dit lid.

j)

Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (3) is, voor de toepassing van Verordening (EU) 2019/126, eveneens van toepassing voor alle documenten van het Agentschap betreffende de EVA-staten.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst (*).

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2023.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, ….

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen

van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 30 van 31.1.2019, blz. 58.

(2)  PB L 216 van 20.8.1994, blz. 1.

(3)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(*)  [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.].


Gemeenschappelijke verklaring van de overeenkomstsluitende partijen bij Besluit nr. …/…

waarbij Verordening (EU) 2019/126 van het Europees Parlement en de Raad in de EER-overeenkomst wordt opgenomen

De partijen erkennen dat de opname van deze handeling geen afbreuk doet aan de directe toepassing van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie op de onderdanen van de EVA-staten op het grondgebied van elk der lidstaten van de Europese Unie, overeenkomstig artikel 11 van dat protocol.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/27


BESLUIT (GBVB) 2023/927 VAN DE RAAD

van 5 mei 2023

betreffende een steunmaatregel in het kader van de Europese Vredesfaciliteit ter ondersteuning van de Oekraïense strijdkrachten via de levering van munitie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, lid 1, en artikel 41, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit (GBVB) 2021/509 van de Raad (1) is de Europese Vredesfaciliteit (“de faciliteit”) opgericht voor de financiering door de lidstaten van acties van de Unie in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) die tot doel hebben de vrede te handhaven, conflicten te voorkomen en de internationale veiligheid te versterken, op grond van artikel 21, lid 2, punt c), van het Verdrag. De faciliteit dient in het bijzonder op grond van artikel 1, lid 2, van Besluit (GBVB) 2021/509 gebruikt te worden voor het financieren van steunmaatregelen zoals acties ter versterking van de capaciteiten op militair en defensiegebied van derde staten en regionale en internationale organisaties.

(2)

De Oekraïense strijdkrachten bestrijden de Russische agressie al enkele jaren met aanhoudende militaire en burgerslachtoffers. De Russische agressie is in februari 2022 dramatisch geëscaleerd vanwege de niet-uitgelokte grootscheepse invasie van Oekraïne door de strijdkrachten van de Russische Federatie.

(3)

Op 25 februari 2022 verzocht de regering van Oekraïne de Unie dringend om steun via de levering van militaire uitrusting. In reactie daarop wordt sinds 28 februari 2022 steun verleend in het kader van de faciliteit op grond van Besluiten (GBVB) 2022/338 (2) en (GBVB) 2022/339 (3) van de Raad.

(4)

Tijdens de 24e top EU-Oekraïne van 3 februari 2023 herhaalden de Unie en haar lidstaten dat zij Oekraïne en het Oekraïense volk zo lang als nodig blijven steunen tegen de aanhoudende aanvalsoorlog van Rusland. Tijdens de buitengewone vergadering van de Europese Raad van 9 en 10 februari 2023 benadrukte de president van Oekraïne dat er dringend behoefte is aan verdere militaire steun voor Oekraïne.

(5)

Op 2 maart 2023 ontving de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (“de hoge vertegenwoordiger”) een verzoek van Oekraïne aan de Unie om de strijdkrachten van Oekraïne te ondersteunen met de levering van artilleriemunitie van kaliber 155 mm.

(6)

Op 20 maart 2023, is de Raad het eens geworden over een driesporenaanpak, die met name beoogt, in een gezamenlijke inspanning in de komende twaalf maanden, de levering en gezamenlijke aankoop van een miljoen stuks artilleriemunitie voor Oekraïne te versnellen, en heeft hij opgeroepen tot een snelle uitvoering van die drie sporen, die onderling verbonden zijn en parallel en op gecoördineerde wijze vervolgd moeten worden. De Raad heeft de lidstaten opgeroepen om dringend grond-grondmunitie en artilleriemunitie aan Oekraïne te leveren, alsook, indien daarom verzocht wordt, raketten. De Raad heeft de Commissie ook verzocht concrete voorstellen in te dienen om het opvoeren van de productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie dringend te ondersteunen, toeleveringsketens veilig te stellen, efficiënte aankoopprocedures te faciliteren, tekortkomingen in de productiecapaciteit aan te pakken en investeringen te bevorderen, onder meer door, waar passend, een beroep te doen op de Uniebegroting.

(7)

Voorts riep de Raad de lidstaten op om gezamenlijk en zo snel mogelijk vóór 30 september 2023 munitie van kaliber 155 mm en, indien daarom verzocht wordt, raketten voor Oekraïne aan te kopen van de Europese defensie-industrie (en Noorwegen), binnen de parameters die vastgesteld zijn in het kader van een bestaand project van het Europees Defensieagentschap (EDA) of via complementaire gezamenlijke aankoopprojecten onder leiding van een lidstaat.

(8)

De in dit besluit vastgestelde voorwaarden gelden alleen voor gezamenlijke aankopen als bedoeld in punt 3 van de nota “Versnelling van de levering en gezamenlijke aankoop van munitie voor Oekraïne” die door de Raad op 20 maart 2023 is goedgekeurd, en laten de voorwaarden van toekomstige besluiten of verordeningen betreffende de Europese defensie-industrie onverlet.

(9)

De steunmaatregelen dienen uitgevoerd te worden met inachtneming van de beginselen en voorschriften van Besluit (GBVB) 2021/509, en met name naleving van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad (4), en in overeenstemming met de voorschriften voor de uitvoering van de in het kader van de faciliteit gefinancierde ontvangsten en uitgaven (“de uitvoeringsvoorschriften van de faciliteit”), met inbegrip van de voorschriften inzake de oorsprong van militaire uitrusting. In afwijking van artikel 50 van boek 3 van de uitvoeringsvoorschriften van de faciliteit en vanwege de bijzondere omstandigheden staat deelname aan de gezamenlijke aanbestedingsprocedures voor via deze steunmaatregel te financieren munitie en raketten alleen open voor in de Unie of in Noorwegen gevestigde marktdeelnemers die die munitie en raketten in de Unie of in Noorwegen produceren, onverminderd eventuele toekomstige besluiten. De oorsprongsregels van artikel 60 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) moeten van toepassing zijn. Munitie en raketten waarvan een belangrijk productiestadium bestaande uit eindassemblage in de Unie of in Noorwegen heeft plaatsgevonden, moeten ook geacht worden in aanmerking te komen. De toeleveringsketens van die marktdeelnemers kunnen marktdeelnemers omvatten die buiten de Unie of buiten Noorwegen gevestigd zijn of hun productie hebben. In dat verband moet rekening gehouden worden met de veiligheids- en defensiebelangen van de lidstaten.

(10)

De Raad herhaalt vastbesloten te zijn de mensenrechten, de fundamentele vrijheden en de democratische beginselen te beschermen, te bevorderen en na te leven, en de rechtsstaat en goed bestuur te versterken in overeenstemming met het Handvest van de Verenigde Naties, met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en met het internationaal recht, met name het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht.

(11)

De Raad zal regelmatig maandelijks van de uitvoering van de steunmaatregel in het kader van dit besluit op de hoogte gebracht worden, zodat toegezien kan worden op de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstelling om Oekraïne één miljoen stuks artilleriemunitie te leveren. Ook zullen regelmatig vergaderingen op het niveau van de nationale directeuren Bewapening georganiseerd worden met de taskforce voor gezamenlijke aanbestedingen op defensiegebied (Commissie, Europese Dienst voor extern optreden, EDA), om de behoeften en de industriële capaciteiten te beoordelen en de nodige nauwe coördinatie te waarborgen, met name wat betreft de levering uit voorraden, de herprioritering van bestaande orders en de verschillende gezamenlijke aankoopprojecten, teneinde te zorgen voor een adequate uitvoering van de drie verschillende sporen.

(12)

Het Comité van permanente vertegenwoordigers zal toezien op de gecoördineerde en parallelle uitvoering van de driesporenaanpak.

(13)

De Raad wees er ook op dat hij zich blijft inzetten voor het verlenen van politieke en militaire steun aan Oekraïne, met name via de faciliteit en de militaire bijstandsmissie van de EU ter ondersteuning van Oekraïne, zonder afbreuk te doen aan het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van bepaalde lidstaten, waarbij ervoor gezorgd wordt dat terdege rekening gehouden wordt met de veiligheids- en defensiebelangen van alle lidstaten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Instelling, doelstellingen, reikwijdte en duur

1.   Bij dit besluit wordt een in het kader van de Europese Vredesfaciliteit (“de faciliteit”) te financieren steunmaatregel ten gunste van Oekraïne (“de begunstigde”) ingesteld (“de steunmaatregel”).

2.   De doelstelling van de steunmaatregel is bij te dragen tot de versterking van de capaciteiten en de weerbaarheid van de Oekraïense strijdkrachten om de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne te verdedigen en de burgerbevolking te beschermen tegen de aanhoudende militaire agressie, door de levering van artilleriemunitie van kaliber 155 mm en, indien daarom verzocht wordt, raketten, die op de snelst mogelijke wijze gezamenlijk van de Europese defensie-industrie aangekocht worden.

3.   Ter verwezenlijking van de in lid 2 vastgelegde doelstelling financiert de steunmaatregel de levering aan de Oekraïense strijdkrachten van artilleriemunitie van kaliber 155 mm en, indien daarom verzocht wordt, raketten. Dergelijke munitie en raketten worden gezamenlijk aangekocht bij in de Unie of in Noorwegen gevestigde marktdeelnemers die die munitie en raketten in de Unie of in Noorwegen produceren. De oorsprongsregels van artikel 60 van Verordening (EU) nr. 952/2013 zijn van toepassing. Munitie en raketten waarvan een belangrijk productiestadium bestaande uit eindassemblage in de Unie of in Noorwegen heeft plaatsgevonden, worden ook geacht in aanmerking te komen. De toeleveringsketens van die marktdeelnemers kunnen marktdeelnemers omvatten die buiten de Unie of Noorwegen zijn gevestigd of hun productie hebben. In dat verband wordt rekening gehouden met de veiligheids- en defensiebelangen van de lidstaten. De gezamenlijke aankopen in het kader van deze steunmaatregel worden gedaan door de in artikel 4, lid 3, genoemde entiteiten binnen de parameters die vastgesteld zijn in de context van een bestaand project van het Europees Defensieagentschap of via gezamenlijke aankoopprojecten onder leiding van een lidstaat.

4.   De steunmaatregel heeft een looptijd van 56 maanden vanaf de datum van de vaststelling van dit besluit.

Artikel 2

Financiële regelingen

1.   Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met de steunmaatregel bedraagt 1 000 000 000 EUR.

2.   De uitgaven worden beheerd overeenkomstig Besluit (GBVB) 2021/509 en de voorschriften voor de uitvoering van de in het kader van de faciliteit gefinancierde ontvangsten en uitgaven (“de uitvoeringsvoorschriften van de faciliteit”), met inbegrip van de voorschriften inzake de oorsprong van militaire uitrusting. In afwijking van artikel 50 van boek 3 van de uitvoeringsvoorschriften van de faciliteit staat deelname aan de gezamenlijke aanbestedingsprocedures alleen open voor in artikel 1, lid 3, vermelde marktdeelnemers.

3.   Overeenkomstig artikel 29, lid 5, van Besluit (GBVB) 2021/509 kan de beheerder voor steunmaatregelen na de vaststelling van dit besluit verzoeken om bijdragen tot en met 1 000 000 000 EUR. De middelen waar de beheerder voor de steunmaatregelen om verzoekt, worden uitsluitend gebruikt voor uitgaven binnen de grenzen die door het bij Besluit (GBVB) 2021/509 opgerichte comité zijn goedgekeurd in de desbetreffende gewijzigde en jaarbegrotingen behorend bij de steunmaatregel.

4.   Aankoopovereenkomsten of aankooporders in verband met de uitvoering van de steunmaatregel worden op de snelst mogelijke wijze gesloten tussen 20 maart 2023 en 30 september 2023. Daarmee verband houdende uitgaven zijn vanaf 20 maart 2023 tot een door de Raad vast te stellen datum subsidiabel.

Artikel 3

Regelingen met de begunstigde

1.   De hoge vertegenwoordiger treft de nodige regelingen met de begunstigde om ervoor te zorgen dat die het internationaal recht naleeft, met name het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht, en artikel 62, lid 2, van Besluit (GBVB) 2021/509, als voorwaarde voor het verlenen van steun in het kader van de steunmaatregel.

2.   De in lid 1 vermelde regelingen bevatten tevens bepalingen inzake opschorting en beëindiging van de steun in het kader van de steunmaatregel indien blijkt dat de begunstigde de in lid 1 vermelde verplichtingen niet nakomt.

Artikel 4

Uitvoering

1.   De hoge vertegenwoordiger is ervoor verantwoordelijk dat dit besluit uitgevoerd wordt overeenkomstig Besluit (GBVB) 2021/509 en de uitvoeringsvoorschriften van de faciliteit, op een wijze die strookt met het geïntegreerd methodologisch kader voor de beoordeling en vaststelling van de vereiste maatregelen en controles voor steunmaatregelen in het kader van de faciliteit.

2.   De specificaties van de artilleriemunitie van kaliber 155 mm en raketten die in het kader van de steunmaatregel geleverd dienen te worden, stemmen overeen met de prioriteiten die Oekraïne via de Militaire Staf van de EU meegedeeld heeft. Het bij Besluit (GBVB) 2021/509 ingestelde comité neemt een besluit over het kader dat van toepassing is op de financiering van de in artikel 1, lid 3, vermelde activiteiten en, waar passend, over de wijze van terugbetaling.

3.   De uitvoering van de in artikel 1, lid 3, vermelde activiteiten kan toevertrouwd worden aan:

a)

het Ministerie van Defensie van België;

b)

het Ministerie van Defensie van Bulgarije;

c)

het Ministerie van Defensie van Kroatië;

d)

het Ministerie van Defensie van Cyprus;

e)

het Ministerie van Defensie van Tsjechië;

f)

het Ministerie van Defensie van Denemarken;

g)

het Estse Centrum voor defensie-investeringen (ECDI) namens het Ministerie van Defensie van Estland;

h)

het Ministerie van Defensie van Finland;

i)

het Ministerie van Defensie van Frankrijk;

j)

het Ministerie van Defensie, het Bondsministerie van Buitenlandse Zaken en het Bondsministerie van Binnenlandse Zaken en Heimat van Duitsland;

k)

het Ministerie van Defensie van Griekenland;

l)

het Ministerie van Defensie van Italië;

m)

het Ministerie van Defensie van Letland en het Centrum voor logistiek en aanbesteding voor defensie van Letland;

n)

het Ministerie van Nationale Defensie van Litouwen;

o)

het directoraat Defensie van het Ministerie van Buitenlandse en Europese Zaken van Luxemburg;

p)

het Ministerie van Defensie van Nederland;

q)

het Ministerie van Defensie van Polen;

r)

het Ministerie van Defensie van Portugal;

s)

het Ministerie van Nationale Defensie van Roemenië;

t)

het Ministerie van Defensie van de Slowaakse Republiek;

u)

het Ministerie van Defensie van Slovenië;

v)

het Ministerie van Defensie van Spanje;

w)

het Ministerie van Defensie van Zweden/de Zweedse dienst Defensiematerieel.

Artikel 5

Steun door de lidstaten

De lidstaten staan over hun grondgebied, met inbegrip van hun luchtruim, de doorvoer toe van artilleriemunitie van kaliber 155 mm en raketten, met inbegrip van begeleidend personeel, op een wijze die in overeenstemming is met artikel 56, lid 3, van Besluit (GBVB) 2021/509.

Artikel 6

Toezicht, controle en evaluatie

1.   De hoge vertegenwoordiger ziet erop toe dat de begunstigde de verplichtingen van artikel 3 nakomt. Dat toezicht verschaft kennis over de context van en het risico op niet-nakoming van de overeenkomstig artikel 3 vastgestelde verplichtingen, en draagt bij aan de voorkoming van zulke gevallen van niet-nakoming, met inbegrip van schendingen van het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht door eenheden van de strijdkrachten van Oekraïne die ondersteuning krijgen in het kader van de steunmaatregel.

2.   De controle na verzending van uitrusting wordt georganiseerd op een wijze die strookt met het geïntegreerd methodologisch kader voor de beoordeling en vaststelling van de vereiste maatregelen en controles voor steunmaatregelen in het kader van de faciliteit.

Artikel 7

Verslaglegging

Gedurende de uitvoeringsperiode brengt de hoge vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 63 van Besluit (GBVB) 2021/509 halfjaarlijks verslag uit aan het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) over de uitvoering van de steunmaatregel. Dat wordt aangevuld door regelmatige maandelijkse actualisatieverslagen aan de Raad over de uitvoering van de steunmaatregel, met inbegrip van de vooruitgang die is geboekt bij de verwezenlijking van de doelstelling ervan, op basis van door de lidstaten verstrekte informatie over leveringen van artilleriemunitie van kaliber 155 mm en, indien daarom wordt verzocht, raketten. De beheerder voor steunmaatregelen brengt het bij Besluit (GBVB) 2021/509 ingestelde comité voor de faciliteit overeenkomstig artikel 38 van dat besluit regelmatig op de hoogte van de uitvoering van de ontvangsten en uitgaven, onder meer door informatie te verstrekken over de betrokken leveranciers en onderaannemers.

Artikel 8

Opschorting en beëindiging

1.   Het PVC kan overeenkomstig artikel 64 van Besluit (GBVB) 2021/509 besluiten de uitvoering van de steunmaatregel geheel of gedeeltelijk op te schorten.

2.   Het PVC kan de Raad ook aanbevelen de steunmaatregel te beëindigen.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Het is van toepassing met ingang van 20 maart 2023.

Gedaan te Brussel, 5 mei 2023.

Voor de Raad

De voorzitter

J. ROSWALL


(1)  Besluit (GBVB) 2021/509 van de Raad van 22 maart 2021 tot oprichting van een Europese Vredesfaciliteit, en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2015/528 (PB L 102 van 24.3.2021, blz. 14).

(2)  Besluit (GBVB) 2022/338 van de Raad van 28 februari 2022 betreffende een steunmaatregel in het kader van de Europese Vredesfaciliteit voor de levering aan de Oekraïense strijdkrachten van militaire uitrusting en platforms die zijn ontworpen om te doden (PB L 60 van 28.2.2022, blz. 1).

(3)  Besluit (GBVB) 2022/339 van de Raad van 28 februari 2022 betreffende een steunmaatregel in het kader van de Europese Vredesfaciliteit ter ondersteuning van de Oekraïense strijdkrachten (PB L 61 van 28.2.2022, blz. 1).

(4)  Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99).

(5)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/32


BESLUIT Nr. 1/2023 VAN HET BIJ DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN OEKRAÏNE INZAKE GOEDERENVERVOER OVER DE WEG OPGERICHTE GEMENGD COMITÉ

van 16 maart 2023

betreffende de vaststelling van het reglement van orde [2023/928]

HET GEMENGD COMITÉ,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne inzake goederenvervoer over de weg (1), en met name artikel 7, lid 6,

Overwegende dat in artikel 7, lid 6, van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne inzake goederenvervoer over de weg (“de overeenkomst”) is vastgesteld dat het gemengd comité zijn reglement van orde moet vaststellen. Het reglement van orde in de bijlage bij dit besluit moet derhalve worden vastgesteld,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Reglement van orde

Het reglement van orde van het gemengd comité, zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit, wordt vastgesteld.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2023.

Voor het gemengd comité

De medevoorzitters

Oleksandr KUBRAKOV

Kristian SCHMIDT


(1)  PB L 179 van 6.7.2022, blz. 4.


BIJLAGE

REGLEMENT VAN ORDE VAN HET GEMENGD COMITÉ

Artikel 1

Delegatiehoofden

1.   Het gemengd comité bestaat uit vertegenwoordigers van de partijen. Elke partij stelt een hoofd en eventueel een adjunct-hoofd van haar delegatie aan. Het hoofd van de delegatie kan worden vervangen door het adjunct-hoofd of door een voor een bepaalde vergadering aangewezen persoon.

2.   Het gemengd comité wordt om beurt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Europese Unie en een vertegenwoordiger van Oekraïne. Het hoofd van de betrokken delegatie of, bij afwezigheid van die persoon, het adjunct-hoofd of de ter vervanging aangewezen persoon, treedt op als voorzitter.

Artikel 2

Vergaderingen

1.   Het gemengd comité komt bijeen wanneer dat nodig is. Elke partij kan een verzoek indienen om een vergadering te beleggen. Het gemengd comité wordt eveneens uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de overeenkomst bijeengeroepen om te beoordelen of het nodig is de overeenkomst voort te zetten overeenkomstig artikel 6, lid 2, van de overeenkomst en een daartoe strekkend besluit vast te stellen.

2.   Het gemengd comité organiseert fysieke bijeenkomsten of vergadert via andere middelen (bv. conference calls of videoconferenties).

3.   De vergaderingen worden zoveel mogelijk beurtelings op een locatie in een lidstaat van de Europese Unie en in Oekraïne gehouden, tenzij de partijen anders overeenkomen.

4.   De werktaal is Engels.

5.   Zodra de datum en plaats van de vergaderingen door de partijen zijn overeengekomen, worden de vergaderingen bijeengeroepen door de Europese Commissie voor de Europese Unie en door het voor wegvervoer bevoegde ministerie voor Oekraïne.

6.   De vergaderingen van het gemengd comité zijn niet openbaar, tenzij de partijen anders overeenkomen. Indien nodig kan aan het eind van de vergadering met wederzijdse instemming een persmededeling worden opgesteld.

Artikel 3

Delegaties

1.   De delegatiehoofden stellen elkaar vóór elke vergadering in kennis van de voorgenomen samenstelling van hun delegaties voor de vergadering.

2.   Vertegenwoordigers van belanghebbenden uit de wegvervoerssector kunnen worden uitgenodigd om als waarnemer de vergaderingen, of een deel daarvan, bij te wonen, als het gemengd comité hierover overeenstemming bereikt.

3.   Het gemengd comité kan, indien overeengekomen, andere belanghebbende partijen of deskundigen uitnodigen om vergaderingen, of een deel daarvan, bij te wonen teneinde informatie over specifieke onderwerpen te verstrekken.

4.   Waarnemers nemen niet deel aan het besluitvormingsproces van het gemengd comité.

Artikel 4

Secretariaat

Een ambtenaar van de diensten van de Europese Commissie en een ambtenaar van het voor wegvervoer bevoegde Oekraïense ministerie treden gezamenlijk op als secretarissen van het gemengd comité.

Artikel 5

Agenda van de vergaderingen

1.   De delegatiehoofden stellen in onderling overleg de voorlopige agenda van elke vergadering op. De voorlopige agenda wordt uiterlijk 15 dagen vóór de vergaderdatum door de secretarissen aan de leden van de delegaties toegezonden.

2.   Elke vergadering van het gemengd comité begint met de goedkeuring van de agenda. Punten die niet op de voorlopige agenda voorkomen, kunnen aan de agenda worden toegevoegd indien het gemengd comité dit beslist.

3.   De delegatiehoofden kunnen de in lid 1 bedoelde termijnen inkorten als dat in een bepaald geval noodzakelijk is.

Artikel 6

Notulen

1.   Na elke vergadering van het gemengd comité worden ontwerpnotulen opgesteld. In deze ontwerpnotulen wordt vermeld welke punten zijn besproken en welke besluiten zijn goedgekeurd.

2.   Binnen een maand na de vergadering worden de ontwerpnotulen door het hoofd van de gastdelegatie via de secretarissen van het gemengd comité schriftelijk ter goedkeuring voorgelegd aan het andere delegatiehoofd.

3.   Als de notulen worden goedgekeurd, worden ze in tweevoud ondertekend door de delegatiehoofden, waarbij elke partij één origineel exemplaar bijhoudt. De delegatiehoofden kunnen besluiten dat de ondertekening en uitwisseling van elektronische kopieën volstaan om aan deze vereiste te voldoen.

4.   De notulen van de vergaderingen van het gemengd comité zijn openbaar, tenzij een van de partijen anderszins verzoekt.

5.   De delegatiehoofden kunnen de in lid 2 van dit artikel bedoelde termijnen inkorten en in onderling overleg een datum vaststellen voor de goedkeuring als bedoeld in lid 3 als dat in een bepaald geval noodzakelijk is.

Artikel 7

Schriftelijke procedure

Indien nodig en naar behoren gemotiveerd, kunnen besluiten van het gemengd comité volgens de schriftelijke procedure worden vastgesteld. Daartoe stellen de delegatiehoofden elkaar in kennis van de ontwerpmaatregelen waarover het gemengd comité wordt gevraagd een besluit vast te stellen; dit kan vervolgens worden bevestigd via briefwisseling. Elke partij mag echter vragen dat het gemengd comité wordt bijeengeroepen om de kwestie te bespreken.

Artikel 8

Beraadslagingen

1.   Het gemengd comité neemt besluiten op basis van consensus tussen de partijen.

2.   Besluiten van het gemengd comité dragen het opschrift “Besluit”, gevolgd door een volgnummer, de datum van vaststelling en een beschrijving van het onderwerp.

3.   De besluiten van het gemengd comité worden ondertekend door de delegatiehoofden en als aanhangsel bij de notulen gevoegd.

4.   De besluiten van het gemengd comité worden door de partijen uitgevoerd overeenkomstig hun eigen interne procedures.

5.   De besluiten van het gemengd comité kunnen door de partijen in hun officiële publicatiebladen worden bekendgemaakt. Elke partij houdt één origineel exemplaar van de besluiten bij.

Artikel 9

Werkgroepen

1.   Het gemengd comité kan werkgroepen oprichten om zich te laten bijstaan bij de uitvoering van zijn taken. De taakomschrijving van een werkgroep moet overeenkomstig artikel 7, lid 5, van de overeenkomst door het gemengd comité worden goedgekeurd en worden opgenomen in de bijlage bij het besluit tot oprichting van de werkgroep.

2.   De werkgroepen bestaan uit vertegenwoordigers van de partijen.

3.   De werkgroepen werken onder het gezag van het gemengd comité, waaraan zij na elke vergadering verslag uitbrengen. Zij nemen geen besluiten, maar kunnen aanbevelingen doen aan het gemengd comité.

4.   Het gemengd comité kan te allen tijde besluiten bestaande werkgroepen op te heffen, hun taakomschrijving te wijzigen of nieuwe werkgroepen op te richten die het comité bijstaan in zijn taken.

Artikel 10

Kosten

1.   Elke partij draagt zelf de kosten voor haar deelname aan de vergaderingen van het gemengd comité en de werkgroepen, zowel wat personeelsuitgaven, reis- en verblijfkosten als kosten voor post en telecommunicatie betreft.

2.   Andere uitgaven in verband met de organisatie van vergaderingen komen ten laste van de partij die als gastheer voor de vergadering optreedt.

Artikel 11

Wijziging van het Reglement van orde

Het gemengd comité kan zijn reglement van orde te allen tijde wijzigen door middel van een krachtens artikel 7, lid 5, van de overeenkomst genomen besluit.


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/36


BESLUIT Nr. 2/2023 VAN HET BIJ DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN OEKRAÏNE OPGERICHTE GEMENGD COMITÉ INZAKE GOEDERENVERVOER OVER DE WEG

van 16 maart 2023

betreffende de voortzetting van de overeenkomst [2023/929]

HET GEMENGD COMITÉ,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne inzake goederenvervoer over de weg (1), en met name artikel 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het gemengd comité heeft zijn reglement van orde vastgesteld bij Besluit 1/2023 van 16 maart 2023.

(2)

Overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne inzake goederenvervoer over de weg (hierna “de overeenkomst” genoemd) is de overeenkomst van toepassing tot en met 30 juni 2023.

(3)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de overeenkomst, moet het gemengd comité uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de overeenkomst worden bijeengeroepen om te beoordelen of het nodig is de overeenkomst voor te zetten en daarover een besluit te nemen, met inbegrip van de duur van die voortzetting.

(4)

Uit het toezicht op de overeenkomst is gebleken dat deze van essentieel belang is geworden voor de goede werking van de solidariteitscorridors tussen de EU en Oekraïne.

(5)

De voortzetting van de overeenkomst vormt dan ook een antwoord op de oproep die de Europese staats- en regeringsleiders aan de Europese Unie hebben gedaan om “de efficiëntie van alle solidariteitscorridors [te] blijven verbeteren”, aangezien deze “het mogelijk hebben gemaakt aanzienlijke hoeveelheden Oekraïense gewassen, landbouwproducten en meststoffen uit te voeren naar de landen die deze het meest nodig hebben” (2).

(6)

De overeenkomst is ook positief voor de Europese Unie, aangezien zij een toename van de uitvoer naar Oekraïne mogelijk heeft gemaakt. De overeenkomst heeft daarentegen slechts geleid tot een beperkte toename van het aantal activiteiten van Oekraïense wegvervoerders op het grondgebied van de Europese Unie en heeft het concurrentieniveau voor wegvervoerders uit de EU niet op onaanvaardbare wijze verhoogd.

(7)

De overeenkomst heeft ook het optreden ondersteund van de autoriteiten van de lidstaten die bevoegd zijn voor de controle van bestuurdersdocumenten in verband met de bestrijding van fraude en vervalsing.

(8)

De voortzetting van de overeenkomst moet worden opgevat als een bijdrage aan de wederopbouw van Oekraïne na de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne.

(9)

Het is derhalve passend de overeenkomst voort te zetten tot en met 30 juni 2024,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voortzetting van de overeenkomst

De Overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne inzake goederenvervoer over de weg wordt voortgezet tot en met 30 juni 2024.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2023.

Voor het gemengd comité

De medevoorzitters

Oleksandr KUBRAKOV

Kristian SCHMIDT


(1)  PB L 179 van 6.7.2022, blz. 4.

(2)  Conclusies van de Europese Raad van 20 en 21 oktober 2022, punt 15 (EUCO 31/22, 21.10.2022).


8.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 123/38


BESLUIT nr. 1/2023 VAN HET ASSOCIATIECOMITÉ EU-OEKRAÏNE IN ZIJN SAMENSTELLING VOOR HANDELSVRAAGSTUKKEN

van 24 april 2023

tot wijziging van aanhangsel XVII-3 (Regels ten aanzien van telecommunicatiediensten) van bijlage XVII bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds [2023/930]

HET ASSOCIATIECOMITÉ IN ZIJN SAMENSTELLING VOOR HANDELSVRAAGSTUKKEN (hierna “het Handelscomité” genoemd),

Gezien de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds, en met name artikel 465, lid 3, en artikel 11 van bijlage XVII,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds (de “overeenkomst”), is op 1 september 2017 in werking getreden.

(2)

In artikel 1, lid 2, punt d), van de overeenkomst is bepaald dat het doel van de overeenkomst onder meer is de inspanningen van Oekraïne te ondersteunen om de overgang naar een goed functionerende markteconomie te voltooien, onder meer door de wetgeving geleidelijk af te stemmen op de wetgeving van de Unie.

(3)

In artikel 124 van de overeenkomst erkennen de partijen het belang van de aanpassing van de bestaande wetgeving van Oekraïne aan die van de Unie in de sector telecommunicatiediensten. Oekraïne heeft toegezegd er zorg voor te dragen dat haar bestaande wetten en toekomstige wetgeving in overeenstemming met het Unie-acquis worden gebracht. Een dergelijke aanpassing zal geleidelijk worden uitgebreid tot alle handelingen van het Unie-acquis waarnaar wordt verwezen in de aanhangsels XVII-2 tot en met XVII-5 van bijlage XVII bij de overeenkomst en moet, zodra aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, leiden tot de geleidelijke integratie van Oekraïne in de interne markt van de EU, met name door de wederzijdse toekenning van internemarktbehandeling overeenkomstig artikel 4, lid 3, van bijlage XVII bij de overeenkomst.

(4)

Oekraïne heeft verzocht om verdere integratie met betrekking tot roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken in de Unie, met name internemarktbehandeling met het oog op roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken.

(5)

Roamingregels maken deel uit van het Unie-acquis op het gebied van telecommunicatie, maar zijn niet opgenomen in aanhangsel XVII-3 (Regels ten aanzien van telecommunicatiediensten) van bijlage XVII bij de overeenkomst. Aanhangsel XVII-3 moet daarom worden aangevuld met de relevante handelingen van de Unie betreffende roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken.

(6)

In het huidige stadium van de economische en juridische ontwikkeling van de interne markt van de EU op het gebied van telecommunicatiediensten zijn de relevante handelingen van de Unie betreffende roaming de volgende: Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad (1), Verordening (EU) 2022/612 van het Europees Parlement en de Raad (2), Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2286 van de Commissie (3) en Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/654 van de Commissie (4).

(7)

Richtlijn (EU) 2018/1972 is reeds opgenomen in aanhangsel XVII-3 van bijlage XVII bij de overeenkomst. De andere handelingen die relevant zijn voor roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken moeten in dat aanhangsel worden opgenomen om de geleidelijke overgang van Oekraïne naar volledige inwerkingtreding en uitvoering van alle toepasselijke bepalingen voor de telecommunicatiesector, met name die betreffende roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken, mogelijk te maken.

(8)

Een positieve beoordeling van de Oekraïense wetgeving en de uitvoering en handhaving ervan overeenkomstig de beginselen van bijlage XVII bij de overeenkomst is een noodzakelijke voorwaarde voor elk besluit van het Handelscomité om internemarktbehandeling toe te kennen overeenkomstig artikel 4, lid 3, van bijlage XVII met betrekking tot een bepaalde sector. In de context van het Unie-acquis op het gebied van roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken mag de vereiste om vóór de vaststelling van het besluit betreffende de internemarktbehandeling uit hoofde van artikel 4, lid 3, van bijlage XVII tot volledige inwerkingtreding en tenuitvoerlegging daarvan te komen, niet op zodanige wijze worden opgevat dat deze leidt tot de toepassing door de partijen bij de overeenkomst van de preventieve plafonds voor gemiddelde wholesaletarieven voor het aanbieden van gereguleerde diensten in verband met roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken. Hetzelfde geldt voor de gereguleerde maximumtarieven voor gespreksafgifte voor de dienst bestaande uit het afgeven van een gesprek aan een eindgebruiker op zijn netwerk. Deze tarieven moeten op basis van wederkerigheid tussen de partijen bij de overeenkomst worden toegekend vanaf de datum die in een uiteindelijk besluit van het Handelscomité is vastgesteld om overeenkomstig artikel 4, lid 3, van bijlage XVII internemarktbehandeling toe te kennen voor roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken.

(9)

De geleidelijke integratie van Oekraïne in de interne markt van de EU, met name voor telecommunicatiediensten, vereist onder meer de volledige uitvoering van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/654, in overeenstemming met de doelstellingen van die verordening. Oekraïne is momenteel niet in staat om de eenvormige maximale afgiftetarieven voor de hele Unie om te zetten en volledig toe te passen met het oog op nationale afgiftediensten in Oekraïne. De invoering van de eenvormige maximale afgiftetarieven voor de hele Unie, ook met het oog op nationale gespreksafgiftediensten in Oekraïne, is echter niet absoluut noodzakelijk voor verdere integratie met betrekking tot roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken. Voor dat aspect van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/654, waarvoor Oekraïne zich ertoe verbindt binnen drie jaar na een uiteindelijk besluit van het Handelscomité om internemarktbehandeling toe te kennen voor roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken overeenkomstig artikel 4, lid 3, van bijlage XVII bij de overeenkomst volledig uit te voeren, is daarom een ander tijdschema voor de uitvoering vastgesteld.

(10)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/654 is onder bepaalde voorwaarden ook van toepassing op oproepen die afkomstig zijn van nummers uit derde landen, met als doel de eenvormige maximumtarieven voor gespreksafgifte voor de hele Unie op open, transparante en niet-discriminerende wijze toe te passen en de uitsluiting van gesprekken die afkomstig zijn van nummers van derde landen te beperken tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de doelstellingen van de interne markt te verwezenlijken en om evenredigheid te waarborgen. Oekraïne is momenteel niet in staat om de eenvormige maximumtarieven voor gespreksafgifte voor de hele Unie in Oekraïne om te zetten en volledig toe te passen voor gesprekken die afkomstig zijn van nummers uit derde landen. Hoewel de invoering van de eenvormige maximale afgiftetarieven voor de hele Unie, ook met het oog op de afgifte van nummers in derde landen, niet absoluut noodzakelijk is voor verdere integratie met betrekking tot roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken, is volledige inwerkingtreding en uitvoering van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/654 door Oekraïne nodig om de aanpassing aan de toepasselijke regels in de interne markt van de EU voor telecommunicatiediensten te waarborgen. Daarom is voorzien in een ander tijdschema voor de uitvoering voor dat aspect van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/654, dat Oekraïne toezegt volledig uit te voeren voordat het Handelscomité een uiteindelijk besluit neemt om internemarktbehandeling voor telecommunicatiediensten toe te kennen overeenkomstig artikel 4, lid 3, van bijlage XVII bij de overeenkomst.

(11)

In artikel 1, lid 4, van Verordening (EU) 2022/612 en in artikel 3, leden 2 en 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/654 wordt verwezen naar referentiewisselkoersen die door de Europese Centrale Bank zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. De Europese Centrale Bank publiceert momenteel geen wisselkoersen voor de Oekraïense hryvnia. Daarom is een aanpassing met betrekking tot die bepalingen nodig om te voorzien in het gebruik van de door de Nationale Bank van Oekraïne gepubliceerde wisselkoersen tussen de euro en de Oekraïense hryvnia zolang de Europese Centrale Bank geen wisselkoersen voor de Oekraïense hryvnia publiceert.

(12)

Op grond van artikel 11 van bijlage XVII bij de overeenkomst mag het Handelscomité de resterende vier handelingen van de Unie toevoegen aan bijlage XVII bij de overeenkomst door middel van een wijziging.

(13)

Zodra Oekraïne van oordeel is dat het een specifieke wetgevingshandeling van de Unie correct heeft uitgevoerd, legt het de desbetreffende omzettingstabellen, samen met een officiële Engelse vertaling van de Oekraïense uitvoerende wetgevingshandeling, voor aan de Unie-cosecretaris van het Handelscomité, zodat voor de Commissie de in aanhangsel XVII-6 van bijlage XVII bij de verordening voorgeschreven formele beoordeling kan worden verricht.

(14)

Gezien de aanhoudende Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne kan de uitvoering van de in dit besluit vastgestelde verplichtingen objectief onmogelijk of uiterst moeilijk blijken te zijn binnen de gestelde termijnen. In dat geval moet Oekraïne de aangelegenheid voorleggen aan het Handelscomité overeenkomstig artikel 11 van bijlage XVII bij de overeenkomst, dat de zaak moet behandelen overeenkomstig artikel 3, leden 4 en 5, van bijlage XVII bij de overeenkomst,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Aanhangsel XVII-3 (Regels ten aanzien van telecommunicatiediensten) van bijlage XVII bij de overeenkomst wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is opgesteld in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Ierse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de Oekraïense taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 24 april 2023.

Voor het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken

De voorzitter

Léon DELVAUX

Secretarissen

Rikke MENGEL-JØRGENSEN

Oleksandra NECHYPORENKO


(1)  Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PB L 321 van 17.12.2018, blz. 36).

(2)  Verordening (EU) 2022/612 van het Europees Parlement en de Raad van 6 april 2022 betreffende roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken binnen de Unie (PB L 115 van 13.4.2022, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2286 van de Commissie van 15 december 2016 tot vaststelling van gedetailleerde voorschriften betreffende de toepassing van het beleid inzake redelijk gebruik, betreffende de methodologie voor de beoordeling van de houdbaarheid van de afschaffing van retailroamingtoeslagen en betreffende de ten behoeve van die beoordeling door een roamingaanbieder in te dienen aanvraag (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 46).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/654 van de Commissie van 18 december 2020 houdende aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad waarbij één enkel maximumtarief voor mobiele gespreksafgifte voor de hele Unie en één enkel maximumtarief voor vaste gespreksafgifte voor de hele Unie wordt vastgesteld (PB L 137 van 22.4.2021, blz. 1).


BIJLAGE

Aanhangsel XVII-3 (Regels ten aanzien van telecommunicatiediensten) wordt gewijzigd door in deel A “Algemeen Europees beleid inzake elektronische communicatie” en na het punt met betrekking tot “Richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid” het volgende toe te voegen:

“Verordening (EU) 2022/612 van het Europees Parlement en de Raad van 6 april 2022 betreffende roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken binnen de Unie (herschikking)

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van de Overeenkomst als volgt aangepast: Artikel 1, lid 4, betreft de referentiewisselkoersen die door de Europese Centrale Bank in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt. Zolang de Europese Centrale Bank geen wisselkoersen voor de Oekraïense hryvnia publiceert, worden voor de toepassing van artikel 1, lid 4, de door de Nationale Bank van Oekraïne gepubliceerde wisselkoersen tussen de euro en de Oekraïense hryvnia gebruikt. De referentieperioden en de voorwaarden van artikel 1, lid 4, blijven ongewijzigd.

Uitvoering van alle bepalingen, met uitzondering van:

Artikel 7 — Toepassing van het beleid inzake redelijk gebruik en van het houdbaarheidsmechanisme, leden 1, 2 en 3. De uitzondering met betrekking tot artikel 7, leden 1, 2 en 3, doet geen afbreuk aan de verplichting van Oekraïne om uitvoering te geven aan de uitvoeringshandelingen betreffende de toepassing van het beleid inzake redelijk gebruik, de methode voor de beoordeling van de houdbaarheid van de levering van retailroamingdiensten tegen binnenlandse prijzen en de aanvraag die een roamingaanbieder moet indienen met het oog op de beoordeling van de houdbaarheid

Artikel 20 — Comitéprocedure

Tijdschema: De bepalingen van Verordening (EU) 2022/612 worden binnen twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van Besluit [1/2023] uitgevoerd.

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2286 van de Commissie van 15 december 2016 tot vaststelling van gedetailleerde voorschriften betreffende de toepassing van het beleid inzake redelijk gebruik, betreffende de methodologie voor de beoordeling van de houdbaarheid van de afschaffing van retailroamingtoeslagen en betreffende de ten behoeve van die beoordeling door een roamingaanbieder in te dienen aanvraag

Tijdschema: De bepalingen van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2286 van de Commissie worden binnen een termijn van twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van Besluit [1/2023] uitgevoerd.

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/654 van de Commissie van 18 december 2020 houdende aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad waarbij één enkel maximumtarief voor mobiele gespreksafgifte voor de hele Unie en één enkel maximumtarief voor vaste gespreksafgifte voor de hele Unie wordt vastgesteld

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst met de volgende aanpassingen gelezen: In artikel 3, leden 2 en 3, wordt verwezen naar referentiewisselkoersen die door de Europese Centrale Bank in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt. Zolang de Europese Centrale Bank geen wisselkoersen voor de Oekraïense hryvnia publiceert, worden voor de toepassing van artikel 3, leden 2 en 3, de door de Nationale Bank van Oekraïne gepubliceerde wisselkoersen tussen de euro en de Oekraïense hryvnia gebruikt. De referentieperioden en voorwaarden van artikel 3, leden 2 en 3, blijven ongewijzigd.

Tijdschema: De bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/654 van de Commissie worden vóór die van Verordening (EU) 2022/612 en binnen elf maanden na de datum van inwerkingtreding van Besluit [1/2023] uitgevoerd, met de volgende uitzonderingen:

Met betrekking tot nationale gesprekken die afkomstig zijn van en worden afgegeven aan Oekraïense nummers in Oekraïne, wordt artikel 1, lid 3, van toepassing binnen drie jaar na de datum die is vastgesteld in een uiteindelijk besluit van het Handelscomité om internemarktbehandeling voor roaming toe te staan overeenkomstig artikel 4, lid 3, van bijlage XVII.

Artikel 1, lid 4, wordt toegepast voordat het Handelscomité een uiteindelijk besluit neemt tot internemarktbehandeling voor telecommunicatiediensten overeenkomstig artikel 4, lid 3, van bijlage XVII.

Verordening (EU) 2018/1971 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot instelling van het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec) en het Bureau voor ondersteuning van Berec (Berec-Bureau), tot wijziging van Verordening (EU) 2015/2120 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1211/2009

De nationale regelgevende instantie van Oekraïne, waarbij de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de dagelijkse werking van de markten voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten in de eerste plaats berust, neemt volledig deel aan de werkzaamheden van de raad van regulators van Berec, de werkgroepen van Berec en de raad van bestuur van het Berec-Bureau. De nationale regelgevende instantie van Oekraïne heeft dezelfde rechten en plichten als de nationale regelgevende instanties van de EU-lidstaten, met uitzondering van stemrecht en het voorzitterschap van de raad van regulators en de raad van bestuur.

In het licht daarvan wordt de nationale regelgevende instantie van Oekraïne op een passend niveau vertegenwoordigd overeenkomstig de bepalingen van de Berec-verordening. Overeenkomstig de desbetreffende regels van bovengenoemde EU-verordeningen verlenen Berec en het Berec-Bureau, naargelang van het geval, bijstand aan de nationale regelgevende instantie van Oekraïne bij de verrichting van haar taken.

De nationale regelgevende instantie van Oekraïne houdt zoveel mogelijk rekening met richtsnoeren, adviezen, aanbevelingen, gemeenschappelijke standpunten en beste praktijken die Berec heeft vastgesteld om de consistente uitvoering van het regelgevingskader voor elektronische communicatie te waarborgen.

Tijdschema: De bepalingen van Verordening (EU) 2018/1971 worden binnen twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van Besluit [1/2023] uitgevoerd.”.