ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 79

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

66e jaargang
17 maart 2023


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2023/588 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2023 tot vaststelling van het programma van de Unie voor beveiligde connectiviteit voor de periode 2023-2027

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/589 van de Commissie van 10 januari 2023 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/127 wat betreft de voorschriften met betrekking tot eiwit voor van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding ( 1 )

40

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/590 van de Commissie van 12 januari 2023 tot rectificatie van de Letse taalversie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren ( 1 )

46

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2023/591 van de Commissie van 16 maart 2023 tot aanvaarding van een verzoek om behandeling als nieuwe producent-exporteur met betrekking tot de definitieve antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld ten aanzien van de invoer van elektrische fietsen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/73

49

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2023/592 van de Commissie van 16 maart 2023 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/244 tot instelling van een definitief compenserend recht op invoer van biodiesel van oorsprong uit Argentinië

52

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2023/593 van de Commissie van 16 maart 2023 tot het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht op bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea wat betreft de Hansol-groep, en tot wijziging van het residuele recht (Voor de EER relevante tekst)

54

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2023/594 van de Commissie van 16 maart 2023 tot vaststelling van bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen voor Afrikaanse varkenspest en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 ( 1 )

65

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2023/595 van de Commissie van 16 maart 2023 tot vaststelling van het formulier voor het overzicht van de eigen middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2021/770 van de Raad

151

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2023/596 van de Raad van 13 maart 2023 tot benoeming van een plaatsvervanger in het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk België

161

 

*

Besluit (EU) 2023/597 van de Raad van 13 maart 2023 tot benoeming van een lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité, voorgedragen door de Portugese Republiek

163

 

*

Besluit (GBVB) 2023/598 van de Raad van 14 maart 2023 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2021/698 teneinde er het programma van de Unie voor beveiligde connectiviteit in op te nemen

165

 

*

Besluit (GBVB) 2023/599 van de Raad van 16 maart 2023 betreffende een steunmaatregel uit hoofde van de Europese Vredesfaciliteit ter versterking van de capaciteiten van het leger van de Republiek Noord-Macedonië

167

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2023/600 van de Commissie van 13 maart 2023 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1956 wat betreft geharmoniseerde normen voor toestellen voor ruimteverwarming, aquariumverlichtingsarmaturen, vermogensschakelaars en trommeldrogers ( 1 )

171

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2023/601 van de Commissie van 13 maart 2023 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/1668 wat betreft geharmoniseerde normen voor het ontwerp en het testen van stofzuigers voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen, en prestatie-eisen voor detectoren voor ontvlambare gassen ( 1 )

176

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2023/602 van de Commissie van 16 maart 2023 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/245 tot aanvaarding van verbintenissen die zijn aangeboden na de instelling van definitieve compenserende rechten op de invoer van biodiesel van oorsprong uit Argentinië

179

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

*

Besluit nr. 1/2022 van het bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Moldavië inzake goederenvervoer over de weg opgerichte gemengd comité van 15 december 2022 betreffende de vaststelling zijn reglement van orde [2023/603]

181

 

*

Besluit nr. 2/2022 van het bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Moldavië inzake goederenvervoer over de weg opgerichte gemengd comité van 15 december 2022 betreffende de voortzetting van de Overeenkomst [2023/604]

185

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

17.3.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/1


VERORDENING (EU) 2023/588 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 maart 2023

tot vaststelling van het programma van de Unie voor beveiligde connectiviteit voor de periode 2023-2027

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 189, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de conclusies van de Europese Raad van 19 en 20 december 2013 werd met instemming kennisgenomen van de voorbereidingen voor de volgende generatie van satellietcommunicatie voor de overheid door middel van nauwe samenwerking tussen de lidstaten, de Commissie en het Europees Ruimteagentschap (ESA). Satellietcommunicatie voor de overheid werd ook aangeduid als een van de elementen van de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie van juni 2016. Met satellietcommunicatie voor de overheid moet worden bijgedragen aan het antwoord van de EU op hybride dreigingen en moet steun worden verleend aan de maritieme veiligheidsstrategie van de EU en het EU-beleid inzake het noordpoolgebied.

(2)

In de conclusies van de Europese Raad van 21 en 22 maart 2019 is benadrukt dat de Unie verder moet gaan in de ontwikkeling van een concurrerende, veilige, inclusieve en ethisch verantwoorde digitale economie met connectiviteit van wereldklasse.

(3)

Met de mededeling van de Commissie van 22 februari 2021 getiteld “Actieplan voor synergieën tussen de civiele, defensie- en ruimtevaartindustrieën” wordt beoogd “iedereen in Europa toegang geven tot snelle connectiviteit en een veerkrachtig connectiviteitssysteem [te] bieden dat Europa in staat stelt verbonden te blijven, ongeacht wat er gebeurt”.

(4)

In “Een strategisch kompas voor veiligheid en defensie” dat de Raad op 21 maart 2022 heeft aangenomen, wordt erkend dat de ruimtevaartinfrastructuur van de Unie en haar lidstaten bijdraagt tot onze weerbaarheid en essentiële diensten biedt ter vervanging of aanvulling van grondinfrastructuur voor telecommunicatie. De Raad roept de Unie derhalve op te werken aan het voorstel voor een in de ruimte gestationeerd Uniesysteem voor wereldwijde beveiligde communicatie.

(5)

Een van de onderdelen van het bij Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad (2) opgerichte ruimtevaartprogramma van de Unie is GOVSATCOM, dat als doel heeft de beschikbaarheid op lange termijn van betrouwbare, beveiligde, schaalbare en kosteneffectieve satellietcommunicatiediensten voor GOVSATCOM-gebruikers te waarborgen. In Verordening (EU) 2021/696 is bepaald dat in de eerste fase van het GOVSATCOM-onderdeel, die ongeveer tot 2025 zal duren, de bestaande capaciteit zal worden gebundeld en gedeeld via de GOVSATCOM-hub. In dat verband moet de Commissie GOVSATCOM-capaciteiten aankopen bij lidstaten met nationale systemen en ruimtecapaciteiten en bij commerciële satellietcommunicatie- of dienstaanbieders, daarbij rekening houdend met de essentiële beveiligingsbelangen van de Unie.

In die eerste fase moeten GOVSATCOM-diensten stapsgewijs worden ingevoerd in het licht van de opschaling van de infrastructuurcapaciteiten van de GOVSATCOM-hub. Die stapsgewijze aanpak houdt ook in dat, indien in de loop van de eerste fase uit een gedetailleerde analyse van de toekomstige vraag en het toekomstige aanbod blijkt dat die aanpak niet volstaat om de veranderende vraag te dekken, tot een tweede fase zal moeten worden overgegaan en aanvullende, op maat gemaakte ruimtevaartinfrastructuur of -capaciteit zal moeten worden ontwikkeld door middel van samenwerking met de particuliere sector, bijvoorbeeld satellietexploitanten in de Unie.

(6)

Het Politiek en Veiligheidscomité van de Raad heeft op 22 maart 2017 zijn goedkeuring gehecht aan civiel-militaire gebruikersbehoeften op hoog niveau voor satellietcommunicatie voor de overheid (GOVSATCOM), die door de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) zijn opgesteld en waarin de vereisten voor de militaire gebruiker als vastgelegd in de in 2013 goedgekeurde gemeenschappelijke personeelsdoelstelling van het Europees Defensieagentschap en de civiele gebruikersbehoeften als verzameld door de Commissie zijn samengevoegd. Uit latere analyses van de Commissie is gebleken dat het huidige aanbod van de Unie op het gebied van satellietcommunicatie, op basis van de capaciteit van lidstaten met nationale systemen en van de particuliere sector, niet kan voldoen aan bepaalde nieuwe behoeften van de overheid, die evolueren naar oplossingen voor een hogere beveiliging, lage latentie en wereldwijde dekking. Deze behoeften moeten regelmatig worden gemonitord en geëvalueerd.

(7)

De recente technische vooruitgang heeft de opkomst van communicatieconstellaties met een niet-geostationaire omloopbaan (NGSO) mogelijk gemaakt, evenals het geleidelijk aanbieden van snelle connectiviteitsdiensten met lage latentie. Vandaar dat dit een unieke kans is om tegemoet te komen aan de veranderende behoeften van door de overheid gemachtigde gebruikers door aanvullende infrastructuur te ontwikkelen en in te zetten, aangezien de registraties voor de frequenties bij de Internationale Unie voor Telecommunicatie die nodig zijn om de vereiste diensten te verlenen nu in de Unie beschikbaar zijn. Als die registraties voor de frequenties niet worden gebruikt, raken zij in onbruik en worden zij aan andere spelers toegewezen. Aangezien beschikbare frequenties en omloopbaanposities steeds schaarser worden, moet de Commissie, door middel van een open en transparant proces met de lidstaten, deze gelegenheid aangrijpen om met de lidstaten die de registraties voor de frequenties beschikbaar stellen, specifieke licentieovereenkomsten te sluiten voor de verlening van diensten voor de overheid, op basis van de overheidsinfrastructuur. De particuliere sector is verantwoordelijk voor het verkrijgen van de rechten op registraties voor de frequenties die vereist zijn voor het verlenen van commerciële diensten.

(8)

Onder overheidsactoren in de Unie is er een toenemende vraag naar beveiligde en betrouwbare satellietcommunicatiediensten in de ruimte, met name omdat deze de meest haalbare optie zijn bij afwezigheid van communicatiesystemen op de grond of wanneer deze systemen onderbroken of onbetrouwbaar zijn. Betaalbare en kosteneffectieve toegang tot satellietcommunicatie is ook onontbeerlijk in gebieden waar geen beroep kan worden gedaan op terrestrische infrastructuur, onder andere boven oceanen, in het luchtruim, in afgelegen gebieden, en in gebieden waar terrestrische infrastructuur te kampen heeft met ernstige storingen of in crisissituaties onbetrouwbaar is. Satellietcommunicatie kan de algehele veerkracht van communicatienetwerken vergroten, bijvoorbeeld door een alternatief te bieden in geval van fysieke aanvallen of cyberaanvallen op lokale terrestrische infrastructuur, ongevallen, natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen.

(9)

De Unie moet voorzien in veerkrachtige, wereldwijde, veilige, beschermde, ononderbroken, gegarandeerde en flexibele oplossingen voor satellietcommunicatie waarmee aan de veranderende behoeften en eisen van overheden wordt voldaan en die gebaseerd zijn op de technologische en industriële kennis van de Unie, om de veerkracht van de activiteiten van de lidstaten en de instellingen van de Unie te vergroten.

(10)

Daarom is het belangrijk een nieuw programma op te zetten, met name het programma van de Unie voor beveiligde connectiviteit (“het programma”), om te voorzien in een multiorbitale communicatie-infrastructuur van de Unie op basis van satellieten, voor gebruik door de overheid, waarbij bestaande en toekomstige nationale en Europese capaciteiten worden geïntegreerd in het GOVSATCOM-onderdeel en deze capaciteiten worden aangevuld, en het initiatief voor een Europese infrastructuur voor kwantumcommunicatie (EuroQCI) verder wordt ontwikkeld en stapsgewijs wordt geïntegreerd in het beveiligde connectiviteitssysteem.

(11)

Het programma moet voldoen aan de nieuwe behoeften van de overheid aan oplossingen voor een betere beveiliging, lage latentie en een wereldwijde dekking. De verlening en de langetermijnbeschikbaarheid van wereldwijde ononderbroken toegang tot beveiligde, autonome, betrouwbare en kosteneffectieve satellietcommunicatiediensten voor de overheid moeten ermee worden gewaarborgd, ter ondersteuning van de veerkracht en de bescherming van kritieke infrastructuur, omgevingsbewustzijn, extern optreden, crisisbeheer, alsook toepassingen die cruciaal zijn voor de economie, veiligheid en defensie van de Unie en de lidstaten, via een specifieke overheidsinfrastructuur, die de capaciteiten van GOVSATCOM integreert en aanvult. Voorts moet in het kader van het programma de verstrekking van diensten voor de overheid prioriteit krijgen en de levering van commerciële diensten door de Europese particuliere sector, rekening houdend met een marktonderzoek, met inbegrip van raadpleging van door de overheid gemachtigde gebruikers, via een commerciële infrastructuur mogelijk worden gemaakt.

(12)

In Besluit (EU) 2022/2481 van het Europees Parlement en de Raad (3) wordt een reeks doelstellingen en streefcijfers vastgelegd om de ontwikkeling van veerkrachtige, beveiligde, goed presterende en duurzame digitale infrastructuur in de Unie te bevorderen, waaronder een digitaal streefcijfer voor de Commissie en de lidstaten teneinde uiterlijk in 2030 gigabitconnectiviteit voor iedereen te bereiken. Het programma moet connectiviteit voor burgers en bedrijven in de Unie en wereldwijd mogelijk maken, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, het bieden van toegang tot betaalbare hogesnelheidsbreedband die kan helpen om dode communicatiezones weg te werken en de cohesie in de hele Unie te vergroten, met inbegrip van haar ultraperifere gebieden, plattelands-, perifere, afgelegen en geïsoleerde gebieden en eilanden. Satellietdiensten kunnen momenteel de prestaties van grondnetwerken niet vervangen, maar kunnen de digitale kloof overbruggen en in voorkomend geval zelfs bijdragen tot de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(13)

Het programma moet daarom bestaan uit de definitie, het ontwerp, de ontwikkeling, de validering en de daarmee verband houdende uitrolactiviteiten voor de bouw van de aanvankelijke ruimte- en grondinfrastructuur die nodig is voor de verlening van de eerste diensten voor de overheid. Het programma moet dan geleidelijk uitrolactiviteiten omvatten die gericht zijn op de voltooiing van zowel de ruimte- als de grondinfrastructuur die nodig is voor de levering van geavanceerde diensten voor de overheid, die momenteel niet beschikbaar zijn en verder gaan dan de modernste bestaande Europese satellietcommunicatiediensten. Bovendien moet het programma de ontwikkeling bevorderen van gebruikersterminals die de geavanceerde communicatiediensten kunnen benutten. De exploitatieactiviteiten moeten zo spoedig mogelijk van start gaan met de verlening van de eerste diensten voor de overheid uiterlijk in 2024, om zo snel mogelijk aan de behoeften van de door de overheid gemachtigde gebruikers te voldoen. Het programma moet dan activiteiten omvatten die erop gericht zijn zowel de ruimte- als grondinfrastructuur te voltooien die nodig is om uiterlijk in 2027 een volledige operationele capaciteit te waarborgen. Het verlenen van diensten voor de overheid, het bedienen, onderhouden en voortdurend verbeteren van de ruimte- en grondinfrastructuur zodra deze is ingezet, en het ontwikkelen van de toekomstige diensten voor de overheid moeten deel uitmaken van de exploitatieactiviteiten.

(14)

In juni 2019 hebben de lidstaten de verklaring betreffende de Europese kwantumcommunicatie-infrastructuur (EuroQCI) (de “verklaring”) ondertekend, waarin zij overeenkomen om met de Commissie, en met ondersteuning van ESA, te werken aan de ontwikkeling van een infrastructuur voor kwantumcommunicatie die de hele Unie bestrijkt. Volgens die verklaring wordt met EuroQCI beoogd te voorzien in een gecertificeerde beveiligde “end-to-end”-infrastructuur voor kwantumcommunicatie, waarmee informatie en gegevens kunnen worden verstuurd en opgeslagen en waarmee kritieke publieke communicatiemiddelen in de hele Unie met elkaar kunnen worden verbonden. Het programma zal bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de verklaring door de ontwikkeling van een in de overheidsinfrastructuur van het programma geïntegreerde EuroQCI-ruimte- en -grondinfrastructuur en door de ontwikkeling en inzet van de terrestrische EuroQCI-infrastructuur, die eigendom zal zijn van de lidstaten. De EuroQCI-ruimte-, grond- en terrestrische infrastructuur moet in het programma worden ontwikkeld in twee hoofdfasen: een voorbereidende validatiefase, die de ontwikkeling en validering van meerdere verschillende technologieën en communicatieprotocollen mag omvatten, en een fase van volledige inzet, met inbegrip van passende oplossingen voor connectiviteit tussen satellieten en gegevensdoorgifte tussen satellieten, de grond- en de terrestrische infrastructuur.

(15)

Een van de belangrijkste functies van EuroQCI is de kwantumgebaseerde verdeling van cryptografische sleutels (QKD) mogelijk te maken. Tot op heden zijn de QKD-technologie en -producten niet voldoende ontwikkeld om te worden gebruikt voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (EUCI). De belangrijkste problemen in verband met QKD-beveiliging, zoals standaardisering van QKD-protocollen, side-channel analyse en evaluatiemethode, moeten nog worden opgelost. Het programma moet daarom de EuroQCI ondersteunen en de opname van goedgekeurde encryptieproducten in de infrastructuur mogelijk maken, indien beschikbaar.

(16)

Om EUCI op bevredigende en beveiligde wijze te beschermen, moeten de primaire oplossingen om dreigingen als gevolg van kwantumcomputing tegen te gaan de combinatie zijn van conventionele oplossingen, post-kwantumcryptografie en mogelijk QKD in hybride benaderingen. Daarom moet het programma dergelijke benaderingen gebruiken om zowel geavanceerde cryptografie als sleuteldistributie te verzekeren.

(17)

Om de capaciteit van satellietcommunicatie van de Unie te vergroten, moet de infrastructuur van het programma gebaseerd zijn op de infrastructuur van het GOVSATCOM-onderdeel, deze integreren en ook aanvullen. De grondinfrastructuur van het programma moet met name gebaseerd zijn op de GOVSATCOM-hubs, die geleidelijk worden opgeschaald op basis van de behoeften van gebruikers via andere activa van het grondsegment, met inbegrip van die van de lidstaten die bereid zijn een aanvullende bijdrage te leveren, op basis van operationele en beveiligingsvereisten.

(18)

Het programma moet de beveiligde connectiviteit in geografische gebieden van strategisch belang, zoals Afrika en het Noordpoolgebied, alsook de Oostzee, de Zwarte Zee, delen van het Middellandse Zeegebied en de Atlantische Oceaan, verbeteren. De op grond van het programma verleende diensten moeten ook bijdragen tot de geopolitieke veerkracht door aanvullende connectiviteit te bieden overeenkomstig de beleidsdoelstellingen in die regio’s en de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 1 december 2021, getiteld “De Global Gateway”.

(19)

De satellieten die voor het programma zijn gebouwd, kunnen, zonder afbreuk te doen aan de communicatiediensten, worden uitgerust met subsystemen, waaronder nuttige ladingen, waarmee de capaciteit en de diensten van de onderdelen van het ruimtevaartprogramma van de Unie kunnen worden vergroot, zodat aanvullende niet-communicatiediensten kunnen worden ontwikkeld die worden vastgesteld door de vergadering van het programmacomité in de desbetreffende samenstelling, zoals bepaald in Verordening (EU) 2021/696, en die overeenkomstig de voorwaarden van die verordening worden uitgevoerd. Indien het voordeel voor de onderdelen van het ruimtevaartprogramma van de Unie naar behoren wordt vastgesteld, rekening houdend met de behoeften van de gebruikers en de budgettaire beperkingen, kunnen die subsystemen worden ontwikkeld om alternatieve positionerings-, navigatie- en tijdsmetingsdiensten te bieden waarmee die van Galileo worden aangevuld, de verzending van berichten van het Europees overlaysysteem voor geostationaire navigatie (European Geostationary Navigation Overlay Service — Egnos) met minder latentietijd te verzekeren, te voorzien in de ruimte gestationeerde sensoren voor ruimtebewaking, en de huidige vermogens van Copernicus te helpen verbeteren, met name wat betreft nood- en civielebeveiligingsdiensten. Bovendien kunnen die subsystemen niet-communicatiediensten verlenen aan de lidstaten, op voorwaarde dat dit geen gevolgen heeft voor de beveiliging en de begroting van het programma.

(20)

Gezien het belang voor het programma van de overheidsgrondinfrastructuur en de gevolgen daarvan voor de beveiliging ervan, moet de locatie van die infrastructuur door de Commissie worden vastgesteld in overeenstemming met de algemene beveiligingsvereisten en volgens een open en transparant proces, met het oog op een evenwichtige verdeling tussen de lidstaten. Bij de inzet van de overheidsgrondinfrastructuur van het programma, waarin ook de onder het GOVSATCOM-onderdeel ontwikkelde infrastructuur wordt geïntegreerd, kan het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma (“het Agentschap”) of, waar passend en binnen zijn bevoegdheidsgebied, ESA worden betrokken.

(21)

Voor de veiligheid van de Unie en haar lidstaten en de beveiliging en integriteit van de diensten voor de overheid is het van essentieel belang dat de ruimteactiva van het programma worden gelanceerd vanaf het grondgebied van de Unie. In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde omstandigheden moet het mogelijk zijn dergelijke lanceringen plaats te laten vinden op het grondgebied van een derde land. Naast zware en middelgrote draagraketten kunnen kleine en microdraagraketten extra flexibiliteit bieden om een snelle inzet van de ruimteactiva mogelijk te maken.

(22)

Het is belangrijk dat de Unie eigenaar is van alle materiële en immateriële activa die verband houden met overheidsinfrastructuur die in het kader van het programma wordt ontwikkeld, met uitzondering van de terrestrische EuroQCI-infrastructuur, en daarbij de overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met inbegrip van artikel 17, wordt gewaarborgd. Ondanks het feit dat de Unie eigenaar van die activa is, moet de Unie de mogelijkheid hebben — overeenkomstig deze verordening en waar passend op basis van een beoordeling per geval — deze activa ter beschikking van derden te stellen of er afstand van te doen.

(23)

Initiatieven in de hele Unie, zoals het initiatief voor beveiligde connectiviteit, worden gevormd door de brede deelname van innovatieve kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), start-ups en grote ondernemingen uit de up- en downstreamruimtevaartsector in de hele Unie. De afgelopen jaren hebben sommige ruimtevaartactoren de ruimtevaartsector onder druk gezet, met name start-ups en kmo’s die innovatieve, marktgestuurde ruimtevaarttechnologieën en -toepassingen hebben ontwikkeld, soms met verschillende bedrijfsmodellen. Om het concurrentievermogen van het ruimte-ecosysteem van de Unie te waarborgen, moet het programma zo veel mogelijk gebruikmaken van innovatieve en disruptieve technologieën en van nieuwe bedrijfsmodellen die door het Europese ruimte-ecosysteem, waaronder de nieuwe ruimtevaartindustrie, worden ontwikkeld, met name door kmo’s, midcapondernemingen en start-ups die marktgestuurde nieuwe ruimtevaarttechnologieën en -toepassingen ontwikkelen, en tegelijkertijd de hele ruimtewaardeketen bestrijken, met inbegrip van het up- en downstreamsegment.

(24)

Het is van essentieel belang investeringen van de particuliere sector aan te moedigen door middel van passende aanbesteding en bundeling van dienstovereenkomsten, om zo de onzekerheid te verminderen en de zichtbaarheid en voorspelbaarheid op lange termijn van behoeften aan diensten van de overheid te verzekeren. Om het concurrentievermogen van de Europese ruimtevaartindustrie in de toekomst te waarborgen, moet het programma ook bijdragen tot de ontwikkeling van geavanceerde vaardigheden op ruimtevaartgerelateerde gebieden en moeten onderwijs- en opleidingsactiviteiten worden ondersteund, waarbij tevens gelijke kansen, gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen moeten worden bevorderd, zodat het volledige potentieel van de burgers van de Unie op dit gebied wordt gerealiseerd.

(25)

In overeenstemming met de doelstellingen van de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 getiteld “De Europese Green Deal” moet het programma de milieueffecten zo veel mogelijk beperken. Hoewel de ruimteactiva zelf geen broeikasgassen uitstoot terwijl deze in gebruik is, hebben de productie ervan en de bijbehorende grondfaciliteiten wel een milieueffect. Er moeten maatregelen worden genomen om dat effect te beperken. Daartoe moeten de in het kader van het programma bedoelde aanbestedingen beginselen en maatregelen inzake duurzaamheid omvatten, zoals bepalingen om de broeikasgasemissies als gevolg van de ontwikkeling, productie en inzet van de infrastructuur tot een minimum te beperken en te compenseren, en maatregelen ter voorkoming van lichtvervuiling, zoals de gevolgen voor astronomische waarnemingen van op de grond.

(26)

Gezien de toenemende hoeveelheid ruimtevaartuigen en ruimteschroot die zich in een baan om de aarde bevinden, moet de nieuwe Europese constellatie ook voldoen aan de duurzaamheidscriteria voor de ruimte en een voorbeeld zijn van goede praktijken op het gebied van ruimteverkeersbeheer en ruimtebewaking en -monitoring (SST), teneinde de hoeveelheid geproduceerd ruimteschroot te verminderen, desintegratie van ruimtevaarttuigen en botsingen in de omloopbaan te voorkomen, en passende maatregelen te treffen voor ruimtevaartuigen aan het einde van hun levenscyclus. Gezien de legitieme zorgen over de bescherming van de ruimte die momenteel het onderwerp van besprekingen zijn in internationale fora, zoals in de Commissie van de Verenigde Naties voor het vreedzaam gebruik van de kosmische ruimte, is het van essentieel belang dat de Unie leiderschap toont op het gebied van duurzame ruimtevaart. De in het kader van het programma gegunde opdrachten moeten garanderen dat de toegepaste technologie de hoogst mogelijke standaarden op het gebied van duurzaamheid en energie- en hulpbronnenefficiëntie mogelijk maakt.

(27)

De operationele vereisten voor de diensten voor de overheid moeten worden gebaseerd op de evaluatie van de behoeften van door de overheid gemachtigde gebruikers, waarbij ook rekening wordt gehouden met de mogelijkheden van het huidige marktaanbod. Bij het beoordelen van die vereisten moet zo veel mogelijk gebruik worden gemaakt van de huidige marktcapaciteit. Op basis van die operationele vereisten moet, in combinatie met de algemene beveiligingsvereisten en de veranderende vraag naar diensten voor de overheid, het dienstenpakket voor diensten voor de overheid worden ontwikkeld. In het dienstenpakket moet de toepasselijke referentiewaarde voor de diensten voor de overheid worden bepaald en moeten de categorieën diensten worden gedefinieerd die een aanvulling vormen op het dienstenpakket van de GOVSATCOM-diensten dat in het kader van Verordening (EU) 2021/696 is vastgelegd. De Commissie moet zorgen voor de consistentie en samenhang van de operationele en beveiligingsvereisten tussen het GOVSATCOM-onderdeel en het programma. Om de best mogelijke afstemming tussen de vraag naar en het aanbod van diensten te handhaven, moet het dienstenpakket voor diensten voor de overheid in 2023 worden vastgelegd en, na raadpleging van de lidstaten, regelmatig kunnen worden geactualiseerd op basis van die operationele en beveiligingsvereisten.

(28)

Satellietcommunicatie is een eindig hulpmiddel dat wordt beperkt door de capaciteit, de frequentie en de geografische dekking van de satellieten. Om kosteneffectief te zijn en te profiteren van schaalvoordelen, moet het programma de vraag naar en het aanbod van diensten voor de overheid dus optimaal op elkaar afstemmen, en capaciteitsoverschot vermijden. Aangezien zowel de vraag als het potentiële aanbod na verloop van tijd verandert, moet de Commissie de behoeften monitoren om het dienstenpakket voor diensten voor de overheid aan te passen als dat nodig blijkt.

(29)

De lidstaten, de Raad, de Commissie, de EDEO, evenals de agentschappen en organen van de Unie moeten aan het programma kunnen deelnemen voor zover zij ervoor kiezen gebruikers van diensten voor de overheid te machtigen of te voorzien in capaciteiten, locaties of faciliteiten. Aangezien het aan de lidstaten is om te beslissen om nationale gebruikers van diensten voor de overheid al dan niet te machtigen, mogen lidstaten niet worden verplicht om een bijdrage te leveren aan het programma of om infrastructuur van het programma te huisvesten.

(30)

Elke deelnemer aan het programma moet een bevoegde autoriteit voor beveiligde connectiviteit aanwijzen die nagaat of gebruikers en andere nationale entiteiten die een rol spelen in het programma voldoen aan de toepasselijke voorschriften en beveiligingsprocedures die zijn vastgelegd in de algemene beveiligingsvereisten. Deelnemers aan het programma kunnen een bestaande autoriteit met de taken van een dergelijke autoriteit belasten.

(31)

In deze verordening worden voor de gehele duur van het programma de financiële middelen vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (5).

(32)

De doelstellingen van het programma stroken met en vormen een aanvulling op die van andere Unieprogramma’s, met name Horizon Europa als vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (6) en Besluit (EU) 2021/764 van de Raad (7), het programma Digitaal Europa als vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad (8), het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — “Europa in de wereld” als vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad (9), de Connecting Europe Facility als vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad (10), en bovenal het ruimtevaartprogramma van de Unie.

(33)

Een specifiek deel van de onderdelen van de cluster “Digitaal, industrie en ruimte” van het Horizon Europa-programma zal worden bestemd voor onderzoeks- en innovatieactiviteiten met betrekking tot de ontwikkeling en validatie van het beveiligde connectiviteitssysteem, met inbegrip van technologieën die mogelijk door het ruimte-ecosysteem, waaronder de nieuwe ruimtevaartindustrie, worden ontwikkeld. Een specifiek deel van de middelen voor “Europa in de wereld” van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) zal worden bestemd voor activiteiten met betrekking tot het functioneren van het beveiligde connectiviteitssysteem en de wereldwijde verlening van diensten waarmee een reeks diensten aan internationale partners kan worden aangeboden. Een specifiek deel van het GOVSATCOM-onderdeel van het ruimtevaartprogramma van de Unie zal worden bestemd voor de activiteiten in verband met de ontwikkeling van de GOVSATCOM-hub, die deel zal uitmaken van de grondinfrastructuur van het beveiligde connectiviteitssysteem. De financiering uit deze programma’s moet overeenkomstig de voorschriften van die programma’s worden besteed.

(34)

Vanwege de inherente gevolgen van het programma voor de beveiliging van de Unie en haar lidstaten, heeft het doelstellingen en beginselen gemeen met het Europees Defensiefonds als opgericht bij Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad (11). Een deel van de financiering uit het Europees Defensiefonds moet daarom worden verstrekt voor de financiering van de activiteiten in het kader van het programma, met name van de activiteiten met betrekking tot de inzet van de infrastructuur ervan.

(35)

Om ervoor te zorgen dat het programma met succes wordt uitgevoerd, is het belangrijk te waarborgen dat er voldoende middelen beschikbaar zijn. De lidstaten moeten een bijdrage kunnen leveren door middel van hun technische bekwaamheid, kennis en bijstand, met name op het gebied van veiligheid en beveiliging, of, indien passend en mogelijk, door gegevens, informatie, diensten en infrastructuur die zich op hun grondgebied bevinden ter beschikking van het programma te stellen. Het programma moet aanvullende financiële bijdragen of bijdragen in natura kunnen ontvangen van derden, waaronder agentschappen en organen van de Unie, lidstaten, aan het programma deelnemende derde landen of internationale organisaties, in overeenstemming met de desbetreffende overeenkomsten.

(36)

Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (12) (het “Financieel Reglement”) is van toepassing op het programma. Het Financieel Reglement stelt regels vast voor de uitvoering van de Uniebegroting, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële steun en de vergoeding van externe deskundigen.

(37)

Krachtens artikel 191, lid 3, van het Financieel Reglement mogen dezelfde kosten onder geen beding twee keer uit de Uniebegroting worden gefinancierd.

(38)

De Commissie moet, naargelang de behoeften en voor zover nodig, een beroep kunnen doen op de technische bijstand van bepaalde externe partijen, voor zover de veiligheidsbelangen van de Unie worden gevrijwaard. Andere entiteiten die betrokken zijn bij de governance van het programma, moeten ook van dezelfde technische bijstand gebruik kunnen maken bij het uitoefenen van de hun in het kader van deze verordening toevertrouwde taken.

(39)

De in het kader van het programma gesloten overeenkomsten tot uitvoering van een overheidsopdracht voor uit het programma gefinancierde activiteiten moeten voldoen aan de regels van de Unie. In dit verband moet het ook de verantwoordelijkheid van de Unie zijn om te bepalen welke doelstellingen er met betrekking tot overheidsopdrachten moeten worden nagestreefd.

(40)

Het programma is afhankelijk van complexe technologieën die continu in ontwikkeling zijn. De afhankelijkheid van zulke technologieën zorgt voor onzekerheid en risico’s voor overeenkomsten tot uitvoering van een overheidsopdracht die in het kader van het programma worden afgesloten, voor zover bij deze overeenkomsten langetermijntoezeggingen horen in verband met apparatuur of diensten. Inzake overeenkomsten tot uitvoering van een overheidsopdracht zijn daarom specifieke maatregelen nodig, naast de regels die zijn vastgelegd in het Financieel Reglement. Het moet derhalve mogelijk zijn om een minimumniveau van uitbesteding aan onderaannemers op te leggen. Wat dit laatste betreft, moet, waar mogelijk, de voorkeur worden gegeven aan start-ups en kmo’s, met name om hun grensoverschrijdende deelname mogelijk te maken.

(41)

Om de doelstellingen van het programma te verwezenlijken, is het belangrijk om in voorkomend geval een beroep te kunnen doen op capaciteiten van publieke en particuliere entiteiten in de Unie die actief zijn op het gebied van de ruimtevaart, alsook om op internationaal niveau te kunnen samenwerken met derde landen of internationale organisaties. Daarom moet worden voorzien in de mogelijkheid om alle relevante instrumenten en beheermethoden uit het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het Financieel Reglement, alsook gezamenlijke aanbestedingsprocedures, aan te wenden.

(42)

Een publiek-private samenwerking is de meest geschikte regeling om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van het programma kunnen worden nagestreefd. Hiermee moet kunnen worden voortgebouwd op de technologische en industriële basis, waaronder particuliere activa, van de bestaande satellietcommunicatie in de Unie, moeten robuuste en innovatieve overheidsdiensten kunnen worden verleend en moeten private partners in staat worden gesteld om met behulp van aanvullende eigen investeringen de infrastructuur van het programma aan te vullen met extra vermogens voor het aanbieden van commerciële diensten tegen marktvoorwaarden. Met een dergelijke regeling moet bovendien de uitrol- en functioneringskosten geoptimaliseerd worden door de ontwikkelings- en uitrolkosten voor onderdelen die de overheids- en commerciële infrastructuren gemeen hebben, te delen, en moeten de operationele kosten geoptimaliseerd worden dankzij een hoog niveau van gezamenlijke benutting van capaciteiten. Ook de innovatie in het Europese ruimte-ecosysteem waaronder de nieuwe ruimtevaart moet hiermee gestimuleerd worden, aangezien onderzoeks- en ontwikkelingsrisico’s door de publieke en private partners kunnen worden gedeeld.

(43)

Voor de uitvoering van het programma moeten de concessie-, leverings-, dienst-, werk- of gemengde overeenkomsten de belangrijkste beginselen volgen. In dergelijke contracten moeten de taken duidelijk worden verdeeld tussen de publieke en private partners, en moet een duidelijke onderlinge verdeling van de risico’s worden bepaald, om ervoor te zorgen dat de contractanten de verantwoordelijkheid op zich nemen voor de gevolgen van eventuele tekortkomingen waarvoor zij aansprakelijk zijn. In de overeenkomsten moet ook worden bepaald dat de contractanten geen overcompensatie voor het verlenen van diensten voor de overheid ontvangen, moet erin worden voorzien dat de verlening van commerciële diensten kan worden vastgesteld door de particuliere sector, en moet worden gezorgd voor een passende prioritering van de behoeften van door de overheid gemachtigde gebruikers. De overeenkomsten moeten waarborgen dat bij de verlening van op commerciële infrastructuur gebaseerde diensten de wezenlijke belangen van de Unie en de algemene en specifieke doelstellingen van het programma worden geëerbiedigd. Er moeten derhalve maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat deze wezenlijke belangen en doelstellingen worden beschermd. De Commissie moet met name de nodige maatregelen kunnen nemen om de continuïteit van de dienstverlening te waarborgen indien de contractant niet in staat is zijn verplichtingen na te komen.

De overeenkomsten moeten passende waarborgen bevatten om onder meer belangenconflicten en mogelijke verstoringen van de mededinging als gevolg van de verlening van commerciële diensten, onrechtmatige discriminatie en andere verborgen indirecte voordelen te voorkomen. Dergelijke waarborgen kunnen een scheiding van de boekhouding van diensten voor de overheid en commerciële diensten omvatten, ook als dat het opzetten van een entiteit inhoudt die structureel en juridisch losstaat van de verticaal geïntegreerde exploitant voor de verlening van diensten voor de overheid, alsook de open, eerlijke, redelijke en niet-discriminerende toegang tot infrastructuur die nodig is voor het verlenen van de commerciële diensten. Commerciële diensten moeten daarom onder transparante en niet-discriminerende voorwaarden beschikbaar zijn voor bestaande aanbieders van terrestrische diensten. De overeenkomsten moeten de deelname van start-ups en kmo’s over de hele waardeketen en in alle lidstaten bevorderen.

(44)

Een belangrijke doelstelling van het programma is het waarborgen van de beveiliging van de Unie en de lidstaten, en het versterken van de veerkracht in cruciale technologieën en waardeketens, met behoud van een open economie. In specifieke gevallen vereist deze doelstelling dat de nodige subsidiabiliteits- en deelnamevoorwaarden worden vastgesteld om de bescherming van de integriteit, beveiliging en veerkracht van de operationele systemen van de Unie te waarborgen. Dat mag niet ten koste gaan van de noodzaak van concurrentievermogen en kosteneffectiviteit.

(45)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (14), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (15) en (EU) 2017/1939 (16) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd met evenredige maatregelen, onder meer op het gebied van preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, voor zover van toepassing, met administratieve sancties. Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (17).

Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking, het EOM op grond van Verordening (EU) 2017/1939, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(46)

Om de bescherming van de financiële belangen van de Unie te waarborgen, moeten derde landen worden verplicht de bevoegde ordonnateur, het OLAF en de Europese Rekenkamer de nodige rechten en toegang te verlenen zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.

(47)

Om de efficiëntie en het effect van het programma te optimaliseren, moeten acties worden ondernomen om het gebruik en de ontwikkeling van open normen, opensourcetechnologieën en interoperabiliteit in de architectuur van het beveiligde connectiviteitssysteem te bevorderen. Een meer open ontwerp van dat systeem zou betere synergieën met andere onderdelen van het ruimtevaartprogramma van de Unie of nationale diensten en toepassingen mogelijk kunnen maken, de kosten kunnen optimaliseren door dubbel werk bij de ontwikkeling van dezelfde technologie te voorkomen, de betrouwbaarheid kunnen verbeteren, innovatie kunnen bevorderen en de voordelen van brede concurrentie kunnen benutten.

(48)

Voor een goede governance van het programma is het nodig dat de verantwoordelijkheden en taken duidelijk tussen de verschillende betrokkenen worden verdeeld om onnodige overlapping te voorkomen en kostenoverschrijdingen en vertragingen te beperken. Alle bestuursactoren moeten, binnen hun bevoegdheidsgebied en conform hun taken, de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma ondersteunen.

(49)

De lidstaten zijn reeds lange tijd actief op het gebied van de ruimtevaart. Zij beschikken over systemen, infrastructuur, nationale agentschappen en organen op dat gebied. Zij kunnen bijgevolg een grote bijdrage aan het programma leveren, met name aan de uitvoering ervan. Zij zouden kunnen samenwerken met de Unie voor het promoten van de diensten en toepassingen van het programma en kunnen zorgen voor samenhang tussen de relevante nationale initiatieven en het programma. De Commissie zou de middelen waarover de lidstaten beschikken kunnen mobiliseren, gebruik kunnen maken van hun medewerking en, onder wederzijds overeengekomen voorwaarden, taken bij de uitvoering van het programma aan de lidstaten kunnen toevertrouwen. Waar relevant moeten de lidstaten streven naar samenhang en complementariteit van hun herstel- en veerkrachtplannen met het programma. Daarnaast moeten de lidstaten alle nodige maatregelen treffen om de op hun grondgebied gevestigde grondinfrastructuur te beschermen. Voorts moeten de lidstaten ervoor kunnen zorgen dat de frequenties die nodig zijn voor het programma beschikbaar zijn en adequaat worden beschermd, zodat toepassingen op basis van de aangeboden diensten volledig kunnen worden ontwikkeld en toegepast, onder naleving van Besluit nr. 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad (18). De frequenties die ter beschikking van het programma worden gesteld, mogen geen financiële gevolgen hebben voor het programma.

(50)

Overeenkomstig artikel 17 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) is het de taak van de Commissie, die het algemeen belang van de Unie bevordert, om het programma uit te voeren, er de algehele verantwoordelijkheid voor te dragen en het gebruik ervan te bevorderen. Om de middelen en competenties van de verschillende belanghebbenden te optimaliseren, moet de Commissie in gerechtvaardigde omstandigheden bepaalde taken kunnen toewijzen aan andere instanties. De Commissie moet de voornaamste technische en operationele vereisten vaststellen die nodig zijn om in te spelen op de evolutie van systemen en diensten. Daarvoor moet zij eerst de deskundigen van de lidstaten, gebruikers en andere publieke of particuliere belanghebbenden raadplegen. Ten slotte belet de uitoefening van bevoegdheden door de Unie overeenkomstig artikel 4, lid 3, VWEU de lidstaten niet hun respectieve bevoegdheden uit te oefenen. Voor een goed gebruik van de middelen van de Unie is het echter passend dat de Commissie voor zover mogelijk de consistentie van in het kader van het programma uitgevoerde activiteiten met die van de lidstaten waarborgt, zonder onnodig dubbel werk te veroorzaken.

(51)

In artikel 154 van het Financieel Reglement is bepaald dat de Commissie, op basis van de resultaten van een voorafgaande beoordeling, moet kunnen vertrouwen op de systemen en procedures van de personen of entiteiten waaraan de besteding van de middelen van de Unie is toevertrouwd. Indien nodig moeten in de bijbehorende bijdrageovereenkomst specifieke aanpassingen aan die systemen en procedures (toezichtmaatregelen), alsook regelingen voor de bestaande overeenkomsten, worden vastgesteld.

(52)

Het programma heeft, gezien zijn wereldwijde dekking, een sterke internationale dimensie. Ook internationale partners, hun overheden en hun burgers zullen gebruikmaken van het dienstenpakket van het programma, hetgeen bijkomende voordelen oplevert voor de internationale samenwerking van de Unie en de lidstaten met die partners. Voor kwesties die verband houden met het programma, kan de Commissie, binnen haar bevoegdheidsgebied en namens de Unie, de activiteiten op het internationale toneel coördineren.

(53)

Het Agentschap is, door de deskundigheid die het de laatste jaren heeft opgebouwd op het gebied van het beheer en de bediening van en de dienstverlening met betrekking tot de Galileo- en Egnos-onderdelen van het ruimtevaartprogramma van de Unie, het meest geschikte orgaan om, onder toezicht van de Commissie, taken met betrekking tot het bedienen van de overheidsinfrastructuur en het verlenen van de diensten voor de overheid uit te voeren. Daarom moet het verdere relevante capaciteiten ontwikkelen voor dat doel. Het Agentschap moet vervolgens worden belast met het verlenen van diensten voor de overheid en moet geheel of deels kunnen worden belast met het operationele beheer van de overheidsinfrastructuur.

(54)

Met betrekking tot beveiliging en gezien zijn ervaring op dit gebied, moet het Agentschap door middel van zijn raad voor de beveiligingshomologatie worden belast met de beveiligingshomologatie van de diensten voor de overheid en van de overheidsinfrastructuur. Voorts moet het Agentschap, afhankelijk van zijn operationele paraatheid, met name wat betreft voldoende personele middelen, de hem door de Commissie toevertrouwde taken uitvoeren. Waar mogelijk moet het Agentschap zijn deskundigheid inzetten, bijvoorbeeld in alle activiteiten van het Europees wereldwijd satellietnavigatiesysteem (EGNSS). Wanneer taken aan het Agentschap worden toevertrouwd, moet voor voldoende personele, administratieve en financiële middelen worden gezorgd, zodat het Agentschap zijn taken en missies volledig kan uitvoeren.

(55)

Om de bediening van de overheidsinfrastructuur te waarborgen en de verlening van de diensten voor de overheid te faciliteren, moet het Agentschap door middel van bijdrageovereenkomsten andere entiteiten specifieke activiteiten binnen hun respectieve bevoegdheidsgebieden kunnen toevertrouwen, onder de voorwaarden van indirect beheer die van toepassing zijn op de Commissie, zoals vastgelegd in het Financieel Reglement.

(56)

ESA is een internationale organisatie met uitgebreide deskundigheid op het gebied van ruimtevaart, met inbegrip van satellietcommunicatie, en is daarom een belangrijke partner bij de uitvoering van de verschillende aspecten van het ruimtevaartbeleid van de Unie. Wat dat betreft, moet ESA deskundigheid aan de Commissie kunnen verstrekken, onder meer voor de voorbereiding van specificaties en de uitvoering van de technische aspecten van het programma. Daarom moet het toezicht op de ontwikkelings- en validatieactiviteiten van het programma aan ESA worden toevertrouwd, en moet ESA ondersteuning bieden bij de evaluatie van de in het kader van de uitvoering van het programma gesloten overeenkomsten.

(57)

Gezien het belang van met de ruimtevaart verband houdende activiteiten voor de economie van de Unie en de levens van burgers van de Unie, moet het bereiken en handhaven van een hoog beveiligingsniveau een topprioriteit zijn voor het programma, met name om de belangen van de Unie en van de lidstaten te beschermen, onder meer in verband met gerubriceerde en gevoelige niet-gerubriceerde informatie.

(58)

Gezien de specifieke expertise waarover de EDEO beschikt en zijn regelmatige contacten met instanties van derde landen en met internationale organisaties, moet de EDEO de Commissie kunnen bijstaan bij het verrichten van bepaalde taken in verband met de beveiliging van het programma op het vlak van de externe betrekkingen, overeenkomstig Besluit 2010/427/EU van de Raad (19).

(59)

Onverminderd de exclusieve verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de nationale veiligheid, als bepaald in artikel 4, lid 2, VEU, en het recht van de lidstaten om hun wezenlijke veiligheidsbelangen te verdedigen overeenkomstig artikel 346 VWEU, moet een specifieke beveiligingsgovernance tot stand worden gebracht om te waarborgen dat het programma vlot kan worden uitgevoerd. Die governance moet worden gebaseerd op drie belangrijke beginselen. Ten eerste is het absoluut noodzakelijk dat zo veel mogelijke rekening wordt gehouden met de uitgebreide, unieke ervaring van de lidstaten op het gebied van beveiligingsaangelegenheden. Ten tweede moeten, ter voorkoming van belangenconflicten en eventuele tekortkomingen in de toepassing van beveiligingsregels, de operationele functies worden gescheiden van de beveiligingshomologatiefuncties. Ten derde is de entiteit die verantwoordelijk is voor het beheer van de hele of een deel van de infrastructuur van het programma ook het best in staat om de beveiliging van de haar toegewezen taken te beheren. De beveiliging van het programma zou voortbouwen op de ervaring die de afgelopen jaren is opgedaan bij de implementatie van het ruimtevaartprogramma van de Unie. Een goede beveiligingsgovernance vereist ook dat ook de rollen op passende wijze worden verdeeld onder de verschillende spelers. Als verantwoordelijke voor het programma moet de Commissie, onverminderd de prerogatieven van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid, samen met de lidstaten bepalen welke algemene beveiligingsvereisten van toepassing zijn op het programma. Met name op het gebied van gerubriceerde informatie moet de beveiligingsgovernance van het programma de respectieve rol en bevoegdheidsgebieden van de Raad en de lidstaten bij de evaluatie en goedkeuring van encryptieproducten voor de bescherming van EUCI weerspiegelen.

(60)

De cyberbeveiliging en de fysieke beveiliging van de infrastructuur van het programma, zowel op de grond als in de ruimte, alsook de fysieke redundantie ervan, zijn essentieel om de continuïteit van de dienstverlening en het functioneren van het systeem te waarborgen. Er moet bij de vaststelling van algemene beveiligingsvereisten derhalve terdege rekening worden gehouden met de noodzaak om het systeem en de diensten daarvan tegen cyberaanvallen en dreigingen ten aanzien van satellieten te beschermen, onder meer door gebruik te maken van nieuwe technologieën en door de respons op en het herstel van zulke cyberaanvallen te ondersteunen.

(61)

In voorkomend geval moet de Commissie na de risico- en dreigingsanalyse een structuur voor beveiligingsmonitoring vaststellen. Die structuur voor beveiligingsmonitoring moet een entiteit zijn die voldoet aan de in het kader van Besluit (GBVB) 2021/698 van de Raad (20) ontwikkelde instructies.

(62)

Zonder afbreuk te doen aan de prerogatieven van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid moeten de Commissie en de hoge vertegenwoordiger elk binnen hun bevoegdheidsgebied de beveiliging van het programma waarborgen overeenkomstig deze verordening en in voorkomend geval Besluit (GBVB) 2021/698.

(63)

De in het kader van het programma verleende diensten voor de overheid zullen door de overheidsactoren van de Unie worden gebruikt bij missies en operaties die van essentieel belang zijn voor de beveiliging, defensie en veiligheid, en voor de bescherming van kritieke infrastructuur. Dergelijke diensten en infrastructuur moeten daarom worden onderworpen aan beveiligingshomologatie.

(64)

Het is absoluut noodzakelijk dat de beveiligingshomologatieactiviteiten worden uitgevoerd op basis van collectieve verantwoordelijkheid voor de beveiliging van de Unie en haar lidstaten, door naar een consensus toe te werken en alle belanghebbenden te betrekken bij de beveiligingskwestie, en dat er een procedure voor permanente risicomonitoring wordt ingevoerd. Ook moeten technische beveiligingshomologatieactiviteiten worden uitgevoerd door vakmensen die voldoende bekwaamheid bezitten op het vlak van de homologatie van complexe systemen en over een veiligheidsmachtiging van een passend niveau beschikken.

(65)

Overeenkomstig artikel 17 VEU is de Commissie verantwoordelijk voor het beheer van programma’s die, overeenkomstig de in het Financieel Reglement vastgelegde voorschriften, in indirect beheer aan derden kunnen worden gesubdelegeerd. In dat verband is het nodig dat de Commissie ervoor zorgt dat de door derden voor de uitvoering van het programma in indirect beheer uitgevoerde taken de beveiliging van het programma niet ondermijnen, met name wat betreft de controle van gerubriceerde informatie. Daarom moet worden verduidelijkt dat wanneer de Commissie de uitvoering van taken in het kader van het programma aan ESA toevertrouwt, de bijbehorende bijdrageovereenkomsten moeten waarborgen dat de gerubriceerde informatie die door ESA wordt gegenereerd, wordt beschouwd als EUCI in de zin van Besluit 2013/488/EU van de Raad (21) en Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie (22) die onder het gezag van de Commissie is gegenereerd.

(66)

De overheidsdiensten van het programma zouden door actoren van de Unie en de lidstaten kunnen worden gebruikt in missies en operaties die cruciaal zijn voor de beveiliging en veiligheid. Om de essentiële veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten te beschermen, zijn daarom maatregelen nodig om voor de nodige mate van onafhankelijkheid van derden (derde landen en entiteiten uit derde landen) te zorgen, die betrekking hebben op alle onderdelen van het programma. Het zou bij dergelijke maatregelen kunnen gaan om ruimte- en grondtechnologieën op het niveau van onderdelen, subsystemen of systemen, vervaardigingsindustrieën, eigenaren en beheerders van ruimtesystemen, en de fysieke locatie van onderdelen van grondsystemen.

(67)

Alleen op basis van een overeenkomstig artikel 218 VWEU te sluiten overeenkomst mag het aan leden van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten, alsmede de landen van het Europees nabuurschapsbeleid en andere derde landen, toegestaan worden aan het programma deel te nemen.

(68)

Krachtens Besluit (EU) 2021/1764 van de Raad (23) komen in landen of gebieden overzee gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering met inachtneming van de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het betreffende land of gebied overzee banden heeft.

(69)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (24) moet het programma worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij echter administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het programma te evalueren. De evaluatie van het programma moet rekening houden met de resultaten van de in het kader van Verordening (EU) 2021/696 uitgevoerde evaluatie van het ruimtevaartprogramma van de Unie met betrekking tot het GOVSATCOM-onderdeel.

(70)

Teneinde ervoor te zorgen dat de indicatoren voor de verslaglegging over de voortgang van het programma, alsook het monitoring- en evaluatiekader van het programma, passend blijven, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage bij deze verordening ten aanzien van die indicatoren, tot aanvulling van deze verordening met bepalingen inzake de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader en tot aanvulling van deze verordening met de nadere bepaling van de kenmerken van een databank van de ruimteactiva van het programma, en van de methode en de procedures voor het bijhouden en actualiseren daarvan. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(71)

Ten behoeve van goed openbaar bestuur en gezien de synergieën tussen het programma en het GOVSATCOM-onderdeel, moet het bij Verordening (EU) 2021/696 ingestelde programmacomité in zijn GOVSATCOM-configuratie ook als het comité voor de toepassing van het programma dienen. Voor kwesties met betrekking tot de beveiliging van het programma moet het programmacomité in een specifieke beveiligingsconfiguratie vergaderen.

(72)

Aangezien voor goed openbaar bestuur een eenvormig beheer van het programma, snellere besluitvorming en gelijke toegang tot informatie nodig is, kunnen vertegenwoordigers van de entiteiten waaraan met het programma verband houdende taken zijn toevertrouwd als waarnemer deelnemen aan de werkzaamheden van het op grond van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (25) ingestelde programmacomité. Om dezelfde redenen kunnen vertegenwoordigers van derde landen en internationale organisaties die met de Unie een internationale overeenkomst betreffende het programma hebben gesloten, deelnemen aan de werkzaamheden van het programmacomité op voorwaarde dat de beveiligingsvoorschriften dat niet beletten en overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst. Vertegenwoordigers van entiteiten waaraan met het programma verband houdende taken zijn toevertrouwd, derde landen of internationale organisaties mogen geen stemrecht hebben in het programmacomité. De voorwaarden voor deelname van waarnemers en ad-hocdeelnemers moeten worden vastgelegd in het reglement van orde van het programmacomité.

(73)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot het vaststellen van gedetailleerde voorschriften voor het verlenen van diensten voor de overheid, de operationele vereisten voor diensten voor de overheid, het dienstenpakket voor diensten voor de overheid, de bijdragebesluiten inzake de bijdrageovereenkomsten en de werkprogramma’s, evenals met betrekking tot het bepalen van aanvullende vereisten voor de deelname van derde landen en internationale organisaties aan het programma. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

(74)

Diensten voor de overheid die gebaseerd zijn op overheidsinfrastructuur moeten in de regel gratis worden verleend aan door de overheid gemachtigde gebruikers. De capaciteit voor deze diensten is echter beperkt. Indien de Commissie na analyse tot de conclusie komt dat er sprake is van een gebrek aan capaciteit, moet zij de mogelijkheid hebben in het kader van die gedetailleerde voorschriften voor het verlenen van diensten, in naar behoren gemotiveerde gevallen waarin de vraag de toegangscapaciteit overschrijdt, een prijsbeleid te bepalen om de vraag naar en het aanbod van diensten op elkaar af te stemmen. Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor het vaststellen van een dergelijk prijsbeleid. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

(75)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor het vaststellen van maatregelen die nodig zijn om de locatie te bepalen van de centra die deel uitmaken van de overheidsgrondinfrastructuur. Voor de selectie van zulke locaties moet de Commissie rekening kunnen houden met de operationele vereisten en de beveiligingsvereisten, alsook met de bestaande infrastructuur. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

(76)

Teneinde eenvormige voorwaarden voor de toepassing van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend in verband met de bepaling van algemene beveiligingsvoorschriften. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011. De lidstaten moeten maximale controle kunnen uitoefenen op de algemene beveiligingsvoorschriften van het programma. Bij de vaststelling van uitvoeringshandelingen met betrekking tot de beveiliging van het programma moet de Commissie worden bijgestaan door het programmacomité dat in een speciale beveiligingsconfiguratie bijeenkomt. Gezien de gevoelige aard van beveiligingskwesties moet de voorzitter van het programmacomité ernaar streven oplossingen te vinden die in het programmacomité de ruimst mogelijke steun genieten. De Commissie mag geen uitvoeringshandelingen vaststellen tot bepaling van de algemene beveiligingsvoorschriften van het programma indien het programmacomité geen advies heeft uitgebracht. Wanneer de betrokkenheid van de beveiligingsconfiguratie van het programmacomité op een andere manier gebeurt, moet een dergelijke betrokkenheid plaatsvinden overeenkomstig het reglement van orde van het programmacomité.

(77)

Het programma vult het bestaande ruimtevaartprogramma van de Unie aan door de doelstellingen en acties ervan over te nemen en uit te breiden om een beveiligd connectiviteitssysteem in de ruimte voor de Unie tot stand te brengen. Bij de evaluatie van het programma moet hiermee rekening worden.

(78)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden dat de financiële en technische mogelijkheden van de afzonderlijke lidstaten te boven gaat, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(79)

Het programma moet een looptijd krijgen van vijf jaar om het gelijk te laten lopen met het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 zoals bepaald bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (26) (“MFK 2021-2027”).

(80)

Opdat zo snel mogelijk met de uitvoering van deze verordening kan worden begonnen, om de doelstellingen ervan te bereiken, moet deze met spoed in werking treden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt het programma van de Unie voor beveiligde connectiviteit (“het programma”) voor de resterende duur van het MFK 2021-2027 vastgesteld. Hierin worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2023-2027, de vormen van financiering door de Unie, de regels voor de verstrekking van die financiering en de regels voor de uitvoering van het programma vastgelegd, rekening houdend met Verordening (EU) 2021/696.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“ruimtevaartuig”: ruimtevaartuig als gedefinieerd in artikel 2, punt 1), van Verordening (EU) 2021/696;

2)

“ruimteschroot”: ruimteschroot als gedefinieerd in artikel 2, punt 4), van Verordening (EU) 2021/696;

3)

“nuttige lading”: door een ruimtevaartuig vervoerde uitrusting voor de uitvoering van een bepaalde ruimtemissie;

4)

“ruimte-ecosysteem”: een netwerk van met elkaar in wisselwerking staande ondernemingen die actief zijn in waardeketens in de ruimtevaartsector, van de kleinste startende ondernemingen tot de grootste ondernemingen, en die de upstream- en downstreamsegmenten van de ruimtevaartmarkt omvatten;

5)

“Europese infrastructuur voor kwantumcommunicatie” of “EuroQCI”: onderling verbonden ruimte-, grond- en terrestrische infrastructuur die in het beveiligde connectiviteitssysteem is geïntegreerd en waarin kwantumgebaseerde technologie wordt gebruikt;

6)

“GOVSATCOM-hub”: een GOVSATCOM-hub als gedefinieerd in artikel 2, punt 23), van Verordening (EU) 2021/696;

7)

“het Agentschap”: het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma dat is opgericht bij Verordening (EU) 2021/696;

8)

“gerubriceerde EU-informatie” of “EUCI”: gerubriceerde EU-informatie of EUCI als gedefinieerd in artikel 2, punt 25), van Verordening (EU) 2021/696;

9)

“gevoelige niet-gerubriceerde informatie”: gevoelige niet-gerubriceerde informatie als gedefinieerd in artikel 2, punt 26), van Verordening (EU) 2021/696;

10)

“blendingverrichting”: een blendingverrichting als gedefinieerd in artikel 2, punt 27), van Verordening (EU) 2021/696.

Artikel 3

Doelstellingen van het programma

1.   De algemene doelstellingen van het programma bestaan erin:

a)

te waarborgen dat aan door de overheid gemachtigde gebruikers op het grondgebied van de Unie beveiligde, autonome, hoogwaardige, betrouwbare en kosteneffectieve satellietcommunicatiediensten voor de overheid worden verleend, dat zij daarover op lange termijn beschikken en dat zij daartoe ononderbroken toegang krijgen, door een multiorbitaal beveiligd connectiviteitssysteem onder civiele controle tot stand te brengen en de bescherming te ondersteunen van kritieke infrastructuren in de zin van Richtlijn 2008/114/EG van de Raad (27), van omgevingsbewustzijn, extern optreden, crisisbeheer en toepassingen die cruciaal zijn voor de economie, het milieu, veiligheid en defensie, en daarbij de veerkracht en de autonomie van de Unie en de lidstaten te vergroten en hun technologische en industriële basis voor satellietcommunicatie te versterken, waarbij een buitensporige afhankelijkheid van niet in de Unie gebaseerde oplossingen, met name voor kritieke infrastructuur en toegang tot de ruimte, wordt vermeden;

b)

mogelijk te maken dat er door de private sector commerciële diensten, of diensten die worden aangeboden aan door de overheid gemachtigde gebruikers op basis van commerciële infrastructuur tegen marktvoorwaarden worden verleend in overeenstemming met het toepasselijke mededingingsrecht van de Unie, teneinde onder meer de verdere ontwikkeling van wereldwijde snelle breedbandverbindingen en naadloze connectiviteit te vergemakkelijken, dat er dode communicatiezones worden weggewerkt en dat de cohesie tussen de grondgebieden van de lidstaten wordt vergroot en tegelijkertijd de digitale kloof wordt gedicht en, waar van toepassing, wordt bijgedragen aan het verwezenlijken van de algemene doelstellingen bedoeld in artikel 3 van Richtlijn (EU) 2018/1972.

2.   De specifieke doelstellingen van het programma zijn:

a)

de bestaande en toekomstige capaciteiten van het GOVSATCOM-onderdeel aanvullen en in het beveiligde connectiviteitssysteem integreren;

b)

de veerkracht, beveiliging en autonomie van de communicatiediensten van de Unie en de lidstaten verbeteren;

c)

EuroQCI verder ontwikkelen en geleidelijk in het beveiligde connectiviteitssysteem integreren;

d)

het recht op het gebruik van omloopbaanposities en relevante frequenties waarborgen;

e)

de soliditeit vergroten van de communicatiediensten van de Unie en de lidstaten en van de cyberveerkracht van de Unie door redundantie, passieve, proactieve en reactieve cyberbescherming en operationele cyberbeveiliging, alsmede beschermende maatregelen tegen cyberdreigingen en andere maatregelen tegen elektromagnetische dreigingen te ontwikkelen;

f)

waar mogelijk de ontwikkeling mogelijk maken van communicatiediensten en extra niet-communicatiediensten, met name door onderdelen van het ruimtevaartprogramma van de Unie te verbeteren, synergieën daartussen te creëren en de vermogens en diensten ervan uit te breiden, alsook de ontwikkeling van niet-communicatiediensten die moeten worden verleend aan lidstaten, door extra satellietsubsystemen, waaronder nuttige ladingen, te hosten;

g)

innovatie, doelmatigheid en de ontwikkeling en het gebruik van disruptieve technologieën en innovatieve bedrijfsmodellen in het hele Europese ruimte-ecosysteem, met inbegrip van actoren uit de nieuwe ruimtevaart, nieuwe marktdeelnemers, start-ups en kmo’s, aanmoedigen om het concurrentievermogen van de ruimtevaartsector van de Unie te versterken;

h)

de beveiligde connectiviteit verbeteren in geografische gebieden van strategisch belang, zoals Afrika en het Noordpoolgebied, alsook de Oostzee, de Zwarte Zee, delen van het Middellandse Zeegebied en de Atlantische Oceaan;

i)

de veiligheid en de duurzaamheid van activiteiten in de kosmische ruimte vergroten door het treffen van adequate maatregelen om bij de uitvoering van het programma verantwoordelijk gedrag in de ruimte te garanderen en te bevorderen, onder meer door te trachten de verspreiding van ruimteschroot te voorkomen.

3.   De prioritering en ontwikkeling van de extra niet-communicatiediensten die zijn bedoeld in lid 2, punt f), van dit artikel en de respectieve financiering daarvan stroken met de doelstellingen van Verordening (EU) 2021/696 en worden besproken in de desbetreffende configuratie van het programmacomité, zoals bepaald in Verordening (EU) 2021/696.

Artikel 4

Programma-activiteiten

1.   De verlening van de in artikel 10, lid 1, bedoelde diensten voor de overheid wordt gewaarborgd door middel van de volgende gefaseerde activiteiten, die zorgen voor de aanvulling van het GOVSATCOM-onderdeel en de integratie ervan in het beveiligde connectiviteitssysteem:

a)

de definitie, het ontwerp, de ontwikkeling, de validering en de daarmee verband houdende uitrolactiviteiten voor de bouw van de ruimte- en grondinfrastructuur die nodig is voor de verlening van de eerste diensten voor de overheid uiterlijk in 2024;

b)

geleidelijke inzetactiviteiten om de ruimte- en grondinfrastructuur die nodig is voor de verlening van geavanceerde diensten voor de overheid te voltooien teneinde zo spoedig mogelijk in de behoeften van de door de overheid gemachtigde gebruikers te voorzien, met als doel in 2027 volledige operationele capaciteit te bereiken;

c)

de ontwikkeling en inzet van EuroQCI voor de geleidelijke integratie ervan in het beveiligde connectiviteitssysteem;

d)

exploitatieactiviteiten voor het verlenen van diensten voor de overheid: het bedienen, onderhouden, voortdurend verbeteren en beschermen van de ruimte- en grondinfrastructuur, met inbegrip van het beheer inzake vernieuwing en veroudering;

e)

de ontwikkeling van toekomstige generaties ruimte- en grondinfrastructuur en van diensten voor de overheid.

2.   Commerciële diensten worden verleend door de in artikel 19 bedoelde contractanten.

Artikel 5

Infrastructuur van het beveiligde connectiviteitssysteem

1.   Het beveiligde connectiviteitssysteem wordt tot stand gebracht door het definiëren, ontwerpen, ontwikkelen, bouwen en bedienen van een multiorbitale connectiviteitsinfrastructuur die aangepast is aan de ontwikkeling van de overheidsvraag naar satellietcommunicatie, en een lage latentie heeft. Het systeem is modulair met het oog op het verwezenlijken van de in artikel 3 genoemde doelstellingen en het opstellen van het in artikel 10, lid 1, bedoelde dienstenpakket. Het zorgt voor de aanvulling en integratie van de bestaande en toekomstige capaciteit voor het GOVSATCOM-onderdeel. Het bestaat uit een overheidsinfrastructuur als bedoeld in lid 2 van dit artikel en een commerciële infrastructuur als bedoeld in lid 4 van dit artikel.

2.   De overheidsinfrastructuur van het beveiligde connectiviteitssysteem omvat alle bijbehorende grond- en ruimteactiva die nodig zijn om de in artikel 10, lid 1, punten a) en b), van deze verordening bedoelde diensten voor de overheid te verlenen, met inbegrip van:

a)

satellieten of satellietsubsystemen, met inbegrip van nuttige ladingen;

b)

EuroQCI;

c)

infrastructuur voor monitoring van de beveiliging van de overheidsinfrastructuur en de diensten voor de overheid;

d)

grondinfrastructuur voor het verlenen van de diensten aan door de overheid gemachtigde gebruikers, met inbegrip van de op te schalen infrastructuur voor het GOVSATCOM-grondsegment, meer bepaald de GOVSATCOM-hubs bedoeld in artikel 67 van Verordening (EU) 2021/696.

In de overheidsinfrastructuur worden, waar passend, extra satellietsubsystemen, met name nuttige ladingen, gehost die kunnen worden gebruikt als deel van de ruimte-infrastructuur van de in artikel 3 van Verordening (EU) 2021/696 bedoelde onderdelen van het ruimtevaartprogramma van de Unie, onder de in die verordening vastgelegde voorwaarden, evenals satellietsubsystemen die worden gebruikt voor de verlening van niet-communicatiediensten aan lidstaten.

3.   Zo nodig stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen maatregelen vast die nodig zijn ter bepaling van de locatie van centra die deel uitmaken van de overheidsgrondinfrastructuur, overeenkomstig de in artikel 30, lid 3, van deze verordening bedoelde algemene beveiligingsvereisten, en door middel van een open en transparant proces. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 47, lid 3, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

Teneinde de veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten te beschermen, bevinden de in de eerste alinea van dit lid bedoelde centra zich zo mogelijk op het grondgebied van de lidstaten en vallen zij onder een gastlandovereenkomst in de vorm van een administratieve overeenkomst tussen de Unie en de betrokken lidstaat.

Indien het niet mogelijk is de centra op het grondgebied van de lidstaten te vestigen, kan de Commissie de locatie van dergelijk centra op het grondgebied van leden van de EVA die lid zijn van de EER, of op het grondgebied van een ander derde land bepalen, mits er een gastlandovereenkomst tussen de Unie en het betrokken derde land wordt gesloten in overeenstemming met artikel 218 VWEU.

Niettegenstaande de eerste alinea van dit lid wordt de locatie van de GOVSATCOM-hubs bepaald overeenkomstig artikel 67, lid 2, van Verordening (EU) 2021/696.

4.   De commerciële infrastructuur van het beveiligde connectiviteitssysteem omvat alle ruimte- en grondactiva die geen deel uitmaken van de overheidsinfrastructuur. De commerciële infrastructuur brengt de prestaties of de beveiliging van de overheidsinfrastructuur niet in het gedrang. De commerciële infrastructuur en alle daarmee verbonden risico’s worden volledig door de in artikel 19 bedoelde contractanten gefinancierd ter verwezenlijking van de in artikel 3, lid 1, punt b), bedoelde doelstelling.

5.   Teneinde de veiligheidsbelangen van de Unie te beschermen, worden de ruimteactiva van de overheidsinfrastructuur gelanceerd door bestaande en toekomstige dienstaanbieders, met inbegrip van dienstaanbieders die kleine en microdraagraketten gebruiken, welke voldoen aan de voorwaarden van artikel 22 voor subsidiabiliteit en deelname, en slechts in gerechtvaardigde uitzonderlijke omstandigheden vanaf het grondgebied van een derde land.

Artikel 6

Eigendom en gebruik van activa

1.   De Unie is eigenaar van alle materiële en immateriële activa die deel uitmaken van de in het kader van het programma ontwikkelde overheidsinfrastructuur als bedoeld in artikel 5, lid 2, en artikel 19, lid 10, met uitzondering van de terrestrische EuroQCI-infrastructuur, die eigendom is van de lidstaten. Daartoe waarborgt de Commissie dat overeenkomsten en andere regelingen met betrekking tot de activiteiten die kunnen resulteren in de creatie of ontwikkeling van die activa, bepalingen bevatten die waarborgen dat de Unie het eigendom van die activa heeft.

2.   De Commissie waarborgt dat de Unie de volgende rechten heeft:

a)

het gebruiksrecht van de frequenties die nodig zijn voor de verzending van de door de overheidsinfrastructuur gegenereerde signalen, overeenkomstig de toepasselijke wet- en regelgeving en de desbetreffende licentieovereenkomsten, die mogelijk zijn gemaakt door de door de lidstaten verstrekte desbetreffende registraties voor de frequenties, waarvoor de lidstaten verantwoordelijk blijven;

b)

het recht om de verlening van diensten voor de overheid voorrang te geven ten opzichte van commerciële diensten, overeenkomstig de voorwaarden die in de in artikel 19 bedoelde overeenkomsten worden vastgelegd en rekening houdend met de behoeften van in artikel 12, lid 1, bedoelde door de overheid gemachtigde gebruikers.

3.   De Commissie streeft ernaar contracten, overeenkomsten of andere regelingen te sluiten met derden, met inbegrip van de in artikel 19 bedoelde contractanten, met betrekking tot:

a)

reeds bestaande eigendomsrechten in verband met materiële en immateriële activa die deel uitmaken van de overheidsinfrastructuur;

b)

de verwerving van eigendoms- of licentierechten in verband met andere materiële en immateriële activa die noodzakelijk zijn voor gebruikmaking van de overheidsinfrastructuur.

4.   Indien de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde activa bestaan uit intellectuele-eigendomsrechten, beheert de Commissie die rechten zo doeltreffend mogelijk, rekening houdend met:

a)

de noodzaak de activa te beschermen en waarde te verlenen;

b)

de rechtmatige belangen van alle betrokken belanghebbenden;

c)

de noodzaak om voor concurrerende en goed functionerende markten te zorgen en nieuwe technologieën te ontwikkelen;

d)

de noodzaak van de continuïteit van de in het kader van het programma geleverde diensten.

5.   De Commissie ziet er, waar passend, op toe dat in de relevante contracten, overeenkomsten en andere regelingen is voorzien in de mogelijkheid om die intellectuele-eigendomsrechten over te dragen aan derden of om licenties voor die rechten af te geven aan derden, met inbegrip van degene die dat intellectuele-eigendom tot stand heeft gebracht, en dat die derden vrijelijk over die rechten kunnen beschikken indien dat voor de uitvoering van hun taken krachtens deze verordening noodzakelijk is.

Artikel 7

Acties ter ondersteuning van een innoverend en concurrerend ruimte-ecosysteem van de Unie

1.   Overeenkomstig de in artikel 3, lid 2, punt g), van deze verordening genoemde doelstelling ondersteunt het programma een innoverend en concurrerend ruimte-ecosysteem voor de Unie, waaronder de nieuwe ruimtevaart, en met name de in artikel 6 van Verordening (EU) 2021/696 vermelde activiteiten.

2.   De Commissie stimuleert gedurende de looptijd van het programma innovatie in het ruimte-ecosysteem van de Unie, inclusief de nieuwe ruimtevaart, door:

a)

gunningscriteria vast te stellen voor de in artikel 19 bedoelde opdrachten, waarmee de zo breed mogelijke deelname van start-ups en kmo’s uit de hele Unie en de hele waardeketen wordt gewaarborgd;

b)

te eisen dat de in artikel 19 bedoelde contractanten voorzien in een plan voor de maximale integratie, overeenkomstig artikel 21, van nieuwe marktdeelnemers, start-ups en kmo’s uit de hele Unie in de activiteiten in het kader van de in artikel 19 bedoelde opdrachten;

c)

door middel van de in artikel 19 bedoelde opdrachten te eisen dat nieuwe marktdeelnemers, start-ups, kmo’s en midcap-bedrijven uit de hele Unie hun eigen diensten aan eindgebruikers kunnen verlenen;

d)

het gebruik en de ontwikkeling van open normen, opensourcetechnologieën en interoperabiliteit in de architectuur van het beveiligde connectiviteitssysteem te bevorderen, teneinde synergieën tot stand te brengen, de kosten te optimaliseren, de betrouwbaarheid te verbeteren, innovatie te bevorderen en de voordelen van brede concurrentie te benutten;

e)

de ontwikkeling en productie in de Unie te bevorderen van kritieke technologieën die nodig zijn om diensten voor de overheid te exploiteren.

3.   De Commissie dient ook het volgende te doen:

a)

ten behoeve van het programma de aanbesteding en bundeling van dienstencontracten ondersteunen, teneinde op lange termijn particuliere investeringen aan te trekken en te stimuleren, ook door gezamenlijke aanbestedingen;

b)

grotere deelname van vrouwen bevorderen en aanmoedigen en gelijkheids- en inclusiedoelstellingen in de aanbestedingsstukken opnemen;

c)

bijdragen aan de ontwikkeling van geavanceerde vaardigheden op ruimtevaartgerelateerde gebieden en aan opleidingsactiviteiten.

Artikel 8

Milieuduurzaamheid en duurzame ruimtevaart

1.   Het programma wordt uitgevoerd met het oog op milieuduurzaamheid en duurzame ruimtevaart. Daartoe bevatten de in artikel 19 bedoelde overeenkomsten en procedures bepalingen inzake:

a)

het tot een minimum beperken van de broeikasgasuitstoot als gevolg van de ontwikkeling, productie en inzet van de infrastructuur;

b)

het invoeren van een regeling ter compensatie van de resterende broeikasgasemissies;

c)

passende maatregelen ter vermindering van door ruimtevaartuigen veroorzaakte zichtbare en onzichtbare radioactieve vervuiling die astronomische waarnemingen of andere soorten onderzoek en waarnemingen kan belemmeren;

d)

het gebruik van adequate technologieën ter voorkoming van botsingen voor ruimtevaartuigen;

e)

de indiening en uitvoering van een alomvattend plan voor de beperking van ruimteschroot vóór de inzetfase, dat gegevens over orbitale plaatsbepaling bevat, teneinde ervoor te zorgen dat de satellieten van de constellatie ruimteschroot vermijden.

2.   De in artikel 19 van deze verordening bedoelde overeenkomsten en procedures omvatten de verplichting om gegevens, met name gegevens over efemeriden en geplande manoeuvres, te verstrekken aan de entiteiten die belast zijn met de productie van SST-informatie als gedefinieerd in artikel 2, punt 10, van Verordening (EU) 2021/696 en het verlenen van SST-diensten als bedoeld in artikel 55 van die verordening.

3.   De Commissie zorgt ervoor dat er een uitgebreide databank wordt bijgehouden van de ruimteactiva van het programma, die met name gegevens over milieu- en ruimtevaartduurzaamheidsaspecten bevat.

4.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 45 gedelegeerde handelingen vast om deze verordening aan te vullen door de kenmerken te specificeren van, en de methode en de processen vast te stellen voor, het bijhouden en actualiseren van de in lid 3 van dit artikel bedoelde databank.

5.   Het toepassingsgebied van overeenkomstig lid 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen is beperkt tot:

a)

de ruimteactiva die eigendom zijn van de Unie, als bedoeld in artikel 5, lid 2, en artikel 19, lid 10;

b)

de ruimteactiva die eigendom zijn van de in artikel 19 bedoelde contractanten, als bedoeld in artikel 5, lid 4, en artikel 19, lid 10.

HOOFDSTUK II

Diensten en deelnemers

Artikel 9

Diensten voor de overheid

1.   Diensten voor de overheid worden verleend aan de in artikel 11, leden 1, 2 en 3, bedoelde deelnemers aan het programma.

2.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen nadere regels voor de verlening van diensten voor de overheid vast, door rekening te houden met artikel 66 van Verordening (EU) 2021/696, op basis van de geconsolideerde vraag naar huidige en verwachte noden voor de verschillende diensten zoals samen met de lidstaten in kaart is gebracht, en de dynamische toewijzing van de middelen en de prioritering van de diensten voor de overheid tussen de verschillende programmadeelnemers naargelang hoe relevant en kritiek de behoeften van de gebruikers zijn en, waar dat passend is, naargelang kostenefficiëntie.

3.   De in artikel 10, lid 1, bedoelde diensten voor de overheid worden kosteloos aan door de overheid gemachtigde gebruikers verleend.

4.   De Commissie koopt de in artikel 10, lid 2, bedoelde diensten tegen marktvoorwaarden, overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Financieel Reglement, teneinde de verlening van die diensten aan alle lidstaten te garanderen. De precieze capaciteit en begrotingstoewijzing voor die diensten wordt in de in lid 2 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandeling bepaald op basis van de inbreng van de lidstaten.

5.   In afwijking van lid 3 van dit artikel bepaalt de Commissie, in naar behoren gemotiveerde gevallen waarin het strikt noodzakelijk is om vraag en aanbod van diensten voor de overheid op elkaar af te stemmen, door middel van uitvoeringshandelingen een prijsbeleid dat in overeenstemming moet zijn met het in artikel 63, lid 1, van Verordening (EU) 2021/696 bedoelde prijsbeleid.

Door een prijsbeleid vast te stellen, waarborgt de Commissie dat de verlening van de diensten voor de overheid de mededinging niet verstoort, dat er geen tekort aan deze diensten voor de overheid optreedt en dat de vastgestelde prijs niet leidt tot overcompensatie van de in artikel 19 bedoelde contractanten.

6.   De in de leden 2 en 5 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 47, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

7.   De geleidelijke verlening van diensten voor de overheid wordt gewaarborgd overeenkomstig het in artikel 10, lid 1, bedoelde dienstenpakket, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van de infrastructuur van het beveiligde connectiviteitssysteem, na uitvoering van de in artikel 4, lid 1, punten a) en b), bedoelde activiteiten, en voortbouwend op en gebruikmakend van bestaande diensten en capaciteiten, naargelang het geval.

8.   De lidstaten worden gelijk behandeld wanneer zij diensten voor de overheid verlenen overeenkomstig hun behoeften als bedoeld in artikel 25, lid 7.

Artikel 10

Dienstenpakket voor diensten voor de overheid

1.   Het dienstenpakket voor diensten voor de overheid wordt opgesteld overeenkomstig lid 4 van dit artikel. Het bevat ten minste de onderstaande categorieën diensten en vormt een aanvulling op het dienstenpakket voor de GOVSATCOM-diensten die zijn bedoeld in artikel 63, lid 3, van Verordening (EU) 2021/696:

a)

diensten die beperkt zijn tot door de overheid gemachtigde gebruikers op basis van de overheidsinfrastructuur, die een hoog beveiligingsniveau vereisen en die niet geschikt zijn voor diensten als bedoeld in lid 2 van dit artikel, zoals solide wereldwijde diensten met lage latentie of solide ruimtegegevensdoorgifte;

b)

quantumcommunicatiediensten, zoals QKD-diensten.

2.   Het dienstenpakket voor diensten voor de overheid bevat tevens diensten aan door de overheid gemachtigde gebruikers op basis van de commerciële infrastructuur, zoals gegarandeerde wereldwijde lagelatentiediensten of wereldwijde smalbanddiensten.

3.   Het dienstenpakket voor diensten voor de overheid omvat ook de technische specificaties voor elke dienstencategorie, zoals geografische dekking, frequentie, bandbreedte, gebruikersapparatuur en beveiligingskenmerken.

4.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen het dienstenpakket voor diensten voor de overheid vast. Die uitvoeringshandelingen worden gebaseerd op de in lid 5 van dit artikel bedoelde operationele vereisten, op de inbreng van de lidstaten en op de toepasselijke in artikel 30, lid 3, bedoelde algemene beveiligingsvereisten.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 47, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

5.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de operationele vereisten voor diensten voor de overheid vast in de vorm van technische specificaties en uitvoeringsplannen die met name verband houden met crisisbeheer, omgevingsbewustzijn, beheer van belangrijke infrastructuur, waaronder diplomatieke en defensiecommunicatienetwerken, en andere behoeften van door de overheid gemachtigde gebruikers. Die operationele vereisten worden gebaseerd op de vereisten van de gebruikers van het programma, die zijn toegesneden op de bevestigde vraag, en waarbij rekening wordt gehouden met de vereisten die voortvloeien uit bestaande gebruikersapparatuur en netwerken, alsook met de operationele vereisten voor GOVSATCOM-diensten die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 63, lid 2, van Verordening (EU) 2021/696. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 47, lid 3, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

6.   De voorwaarden voor het verlenen van diensten via de commerciële infrastructuur, en de daaraan verbonden risico’s, worden vastgelegd in de in artikel 19 bedoelde overeenkomsten.

Artikel 11

Deelnemers aan en bevoegde autoriteiten voor het programma

1.   De lidstaten, de Raad, de Commissie en de EDEO zijn deelnemers aan het programma voor zover zij de gebruikers van de diensten voor de overheid machtigingen verlenen of capaciteit, locaties of faciliteiten verschaffen.

2.   Agentschappen en organen van de Unie kunnen alleen deelnemer aan het programma worden voor zover dit voor de uitoefening van hun taken noodzakelijk is en volgens de gedetailleerde regels die zijn vastgelegd in een administratieve overeenkomst tussen het betrokken agentschap of orgaan en de instelling van de Unie die er toezicht op houdt.

3.   Derde landen en internationale organisaties kunnen deelnemer aan het programma worden overeenkomstig artikel 39.

4.   Elke deelnemer aan het programma wijst één bevoegde autoriteit voor beveiligde connectiviteit aan.

Deelnemers aan het programma worden geacht de in de eerste alinea bedoelde vereiste na te leven indien zij aan beide volgende criteria voldoen:

a)

zij zijn ook GOVSATCOM-deelnemers in overeenstemming met artikel 68 van Verordening (EU) 2021/696;

b)

zij hebben overeenkomstig artikel 68, lid 4, van Verordening (EU) 2021/696 een bevoegde autoriteit aangewezen.

5.   De prioritering van diensten voor de overheid tussen de gebruikers die door elke deelnemer aan het programma zijn gemachtigd, wordt door die deelnemer aan het programma vastgesteld en uitgevoerd.

6.   Een bevoegde autoriteit voor beveiligde connectiviteit als bedoeld in lid 4 waarborgt dat:

a)

het gebruik van diensten voor de overheid gebeurt met naleving van de algemene, in artikel 30, lid 3, bedoelde, algemene beveiligingsvereisten;

b)

de toegangsrechten voor de diensten voor de overheid worden vastgesteld en beheerd;

c)

de gebruikersapparatuur die nodig is voor het gebruik van de diensten voor de overheid en de bijbehorende informatie en verbindingen voor elektronische communicatie worden gebruikt en beheerd overeenkomstig de in artikel 30, lid 3, bedoelde algemene beveiligingsvereisten;

d)

er een centraal contactpunt wordt ingesteld om, voor zover nodig, te assisteren bij het melden van veiligheidsrisico’s en -dreigingen, met name wat betreft het opsporen van potentieel schadelijke elektromagnetische interferentie die gevolgen heeft voor de diensten in het kader van het programma.

Artikel 12

Gebruikers van de diensten voor de overheid

1.   De volgende entiteiten kunnen gemachtigd worden als gebruikers van diensten voor de overheid:

a)

een overheidsinstantie van de Unie of van een lidstaat, of een met de uitoefening van openbaar gezag belast orgaan;

b)

een natuurlijk persoon of rechtspersoon die namens en onder de zeggenschap van een in punt a) bedoelde entiteit handelt.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde gebruikers van diensten voor de overheid worden naar behoren door de in artikel 11 bedoelde deelnemers aan het programma gemachtigd om de diensten voor de overheid te gebruiken, en leven de in artikel 30, lid 3, bedoelde algemene beveiligingsvereisten na.

HOOFDSTUK III

Begrotingsbijdrage en financieringsmechanismen

Artikel 13

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027, met inbegrip van die voor de daarmee samenhangende risico’s, bedragen 1,65 miljard EUR in lopende prijzen.

Het in de eerste alinea genoemde bedrag wordt indicatief als volgt verdeeld over de rubrieken van het MFK 2021-2027 verdeeld:

a)

1 miljard EUR uit rubriek 1 (Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid);

b)

0,5 miljard EUR uit rubriek 5 (Veiligheid en defensie);

c)

0,15 miljard EUR uit rubriek 6 (Nabuurschap en internationaal beleid).

2.   Het programma wordt aangevuld met een bedrag van 0,75 miljard EUR aan financiering uit het Horizon Europa-programma, de GOVSATCOM-component en het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI), met indicatieve maximumbedragen van respectievelijk 0,38 miljard EUR, 0,22 miljard EUR en 0,15 miljard EUR. Deze financiering wordt uitgevoerd met naleving van de doelstellingen, regels en procedures van respectievelijk Verordening (EU) 2021/695 en Besluit (EU) 2021/764, en Verordeningen (EU) 2021/696 en (EU) 2021/947.

3.   Het in de eerste alinea van lid 1 van dit artikel genoemde bedrag wordt gebruikt ter dekking van alle activiteiten die nodig zijn om de in artikel 3, lid 1, punt a), bedoelde doelstellingen te verwezenlijken en ter dekking van de aankoop van diensten bedoeld in artikel 9, lid 4. Die uitgaven kunnen ook betrekking hebben op:

a)

studies en bijeenkomsten van deskundigen, met name in verband met de naleving van de kosten- en tijdsbeperkingen;

b)

voorlichtings- en communicatieacties, inclusief de institutionele communicatie over de beleidsprioriteiten van de Unie, voor zover deze rechtstreeks verband houden met de doelstellingen van deze verordening, met name met het oog op de totstandbrenging van synergie met ander beleid van de Unie;

c)

de informatietechnologienetwerken waarmee informatie wordt verwerkt of uitgewisseld, en de door de Commissie getroffen administratieve beheersmaatregelen, onder meer op het gebied van beveiliging;

d)

technische en administratieve bijstand voor het uitvoeren van het programma, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, onder meer van institutionele informatietechnologiesystemen.

4.   Acties die cumulatieve financiering uit verschillende programma’s van de Unie ontvangen, worden slechts één keer onderworpen aan een audit die betrekking heeft op alle betrokken programma’s en de desbetreffende toepasselijke voorschriften.

5.   De vastleggingen in de begroting voor activiteiten waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen in jaartranches worden verdeeld.

6.   Aan de lidstaten toegewezen middelen in gedeeld beheer kunnen, op verzoek van de betrokken lidstaat, onder de voorwaarden van artikel 26 van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (28) worden overgedragen naar het programma. De Commissie voert die middelen overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement op indirecte wijze uit. Deze middelen worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

Artikel 14

Cumulatieve en alternatieve financiering

Aan een actie waaraan een bijdrage uit hoofde van het programma is toegekend, kan ook een bijdrage uit een ander programma van de Unie worden toegekend, inclusief middelen in gedeeld beheer, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van het desbetreffende programma van de Unie zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie. De steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan op een pro-ratabasis worden berekend in overeenstemming met de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgelegd.

Artikel 15

Aanvullende bijdragen aan het programma

1.   Het programma kan aanvullende financiële bijdragen of bijdragen in natura ontvangen van:

a)

agentschappen en organen van de Unie;

b)

lidstaten, in overeenstemming met desbetreffende overeenkomsten;

c)

derde landen die aan het programma deelnemen, in overeenstemming met desbetreffende overeenkomsten, of

d)

internationale organisaties, in overeenstemming met desbetreffende overeenkomsten.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde aanvullende financiële bijdrage en de ontvangsten krachtens artikel 9, lid 5, van deze verordening worden behandeld als externe bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.

Artikel 16

ESA-bijdrage

ESA kan overeenkomstig zijn eigen interne regels en procedures via facultatieve ESA-programma’s bijdragen aan de ontwikkelings- en valideringsactiviteiten van het programma die voortvloeien uit de in artikel 19, lid 1, bedoelde aanpak voor aanbestedingen, waarbij de essentiële veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten worden beschermd.

Artikel 17

Bijdrage van de particuliere sector

De in artikel 19 bedoelde contractanten financieren de in artikel 5 bedoelde commerciële infrastructuur volledig, dit om de in artikel 3, lid 1, punt b), bedoelde doelstelling te verwezenlijken.

Artikel 18

Uitvoering en vormen van financiering van de Unie

1.   Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer overeenkomstig het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement.

2.   In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de in het Financieel Reglement vastgelegde vormen, met name subsidies, prijzen en aanbestedingen. Tevens kan financiering worden verstrekt in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen.

HOOFDSTUK IV

Uitvoering van het programma

Artikel 19

Uitvoeringsmodel

1.   Het programma wordt, naargelang het geval, gefaseerd uitgevoerd totdat de in artikel 4 vastgestelde activiteiten zijn voltooid. De Commissie ziet er in coördinatie met de lidstaten op toe dat bij de aanbesteding een zo breed mogelijke mededinging mogelijk is, teneinde een passende deelname van de gehele industriële waardeketen te bevorderen voor de opdrachten in verband met de verlening van de in artikel 10, lid 1, bedoelde diensten en de opdrachten in verband met de aankoop van de in artikel 10, lid 2, bedoelde diensten.

2.   De in artikel 4 van deze verordening bedoelde activiteiten worden uitgevoerd door middel van verscheidene opdrachten die worden gegund met inachtneming van het Financieel Reglement en de aanbestedingsbeginselen in artikel 20 van deze verordening, en de vorm kunnen aannemen van concessieovereenkomsten, overeenkomsten voor leveringen, diensten of werken, dan wel gemengde overeenkomsten.

3.   De in dit artikel bedoelde opdrachten worden in direct of indirect beheer aanbesteed en kunnen de vorm aannemen van een interinstitutionele aanbesteding als bedoeld in artikel 165, lid 1, van het Financieel Reglement, van de Commissie en het Agentschap, waarbij de Commissie de rol van leidende aanbestedende dienst op zich neemt.

4.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde aanpak voor aanbestedingen en de in dit artikel bedoelde opdrachten voldoen aan de in artikel 9, lid 2, en artikel 10, leden 4 en 5, bedoelde uitvoeringshandelingen.

5.   Indien het resultaat van de in lid 1 van dit artikel bedoelde aanpak van de aanbesteding de vorm aanneemt van concessieovereenkomsten, worden in die concessieovereenkomsten de architectuur van de overheidsinfrastructuur van het beveiligde connectiviteitssysteem, de rollen, verantwoordelijkheden, financiële regeling en verdeling van de risico’s tussen de Unie en de contractanten vastgelegd, door inachtneming van de eigendomsregeling krachtens artikel 6 en de financiering van het programma krachtens hoofdstuk III.

6.   Indien er geen concessieovereenkomst wordt gegund, waarborgt de Commissie een optimale verwezenlijking van de in artikel 3, lid 1, punt a), bedoelde doelstelling door, naargelang het geval, een opdracht voor leveringen, diensten of werken of een gemengde opdracht aan te besteden.

7.   De Commissie neemt de nodige maatregelen om de continuïteit van de diensten voor de overheid te waarborgen indien de in dit artikel bedoelde contractanten niet in staat zijn hun verplichtingen na te komen.

8.   In voorkomend geval kunnen de aanbestedingsprocedures voor de in dit artikel bedoelde opdrachten ook de vorm aannemen van gezamenlijke aanbestedingen met de lidstaten, in overeenstemming met artikel 165, lid 2, van het Financieel Reglement.

9.   De in dit artikel bedoelde overeenkomsten waarborgen met name dat bij de verlening van op commerciële infrastructuur gebaseerde diensten de wezenlijke belangen van de Unie en de in artikel 3 genoemde algemene en specifieke doelstellingen van het programma worden geëerbiedigd. Voorts bevatten zij passende waarborgen om overcompensatie van de in dit artikel bedoelde contractanten, concurrentieverstoringen, belangenconflicten, onrechtmatige discriminatie of andere verborgen indirecte voordelen te voorkomen. Dergelijke waarborgen kunnen de verplichting omvatten om de boekhouding inzake de verlening van diensten voor de overheid en de verlening van commerciële diensten te scheiden, ook als dat het opzetten van een entiteit inhoudt die structureel en juridisch losstaat van de verticaal geïntegreerde exploitant voor de verlening van diensten voor de overheid, en om open, eerlijke en niet-discriminerende toegang te verlenen tot de infrastructuur die nodig is voor het verlenen van de commerciële diensten. De overeenkomsten bevatten tevens de garantie dat gedurende hun gehele looptijd aan de voorwaarden van artikel 22 wordt voldaan.

10.   Wanneer de diensten voor de overheid en commerciële diensten gebruikmaken van gemeenschappelijke subsystemen of interfaces om synergie te waarborgen, wordt in de in dit artikel bedoelde overeenkomsten ook bepaald welke van die interfaces en gemeenschappelijke subsystemen deel uitmaken van de overheidsinfrastructuur, dit om de bescherming van de veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten te waarborgen.

Artikel 20

Aanbestedingsbeginselen

1.   Aanbestedingen in het kader van het programma worden uitgevoerd overeenkomstig de aanbestedingsregels van het Financieel Reglement.

2.   Bij aanbestedingsprocedures in het kader van het programma, neemt de aanbestedende dienst naast de beginselen van het Financieel Reglement ook de volgende beginselen in acht:

a)

bevordering, in alle lidstaten in de gehele Unie en in de hele toeleveringsketen, van een zo breed en open mogelijke deelname van marktdeelnemers, in het bijzonder nieuwe marktdeelnemers, start-ups en kmo’s, inclusief in het geval van uitbesteding door de inschrijvers;

b)

waarborging van daadwerkelijke mededinging in de aanbestedingsprocedure en, waar mogelijk, voorkoming van afhankelijkheid van één enkele aanbieder, met name wat kritieke uitrusting en diensten betreft, waarbij rekening moet worden gehouden met de doelstellingen van technologische onafhankelijkheid en continuïteit van dienstverlening;

c)

inachtneming van de beginselen van open toegang en mededinging, door inschrijving op basis van transparante en tijdige informatieverstrekking, duidelijke bekendmaking van de geldende aanbestedingsregels en -procedures, selectie- en gunningscriteria en alle andere relevante informatie die voor alle potentiële inschrijvers een gelijk speelveld garandeert;

d)

bescherming van de veiligheid en het algemeen belang van de Unie en haar lidstaten, ook door de Unie strategisch autonomer te maken, met name wat betreft technologie, door risicobeoordelingen te verrichten en risicobeperkende maatregelen toe te passen, bijvoorbeeld wanneer er slechts één aanbieder beschikbaar is;

e)

naleving van de, in artikel 30, lid 3, bedoelde, algemene beveiligingsvereisten en levering van een bijdrage aan de bescherming van de essentiële veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten;

f)

gebruik, in afwijking van artikel 167 van het Financieel Reglement, waar passend, van meer dan één leverancier om een betere algemene controle van de onderdelen, de kosten en het tijdschema van het programma te waarborgen;

g)

bevordering van de toegankelijk, continuïteit en betrouwbaarheid van de dienstverlening;

h)

vergroting van de veiligheid en de duurzaamheid van de activiteiten in de kosmische ruimte door toepassing van adequate maatregelen overeenkomstig de bepalingen van artikel 8;

i)

waarborging van de daadwerkelijke bevordering van gelijke kansen voor iedereen, de totstandbrenging van gendermainstreaming, en van de genderdimensie, en streven naar het aanpakken van de oorzaken van genderongelijkheid, met bijzondere aandacht voor het waarborgen van genderevenwicht in evaluatiepanels.

Artikel 21

Uitbesteding

1.   Om nieuwe marktdeelnemers, start-ups en kmo’s in de gehele Unie aan te moedigen, de grensoverschrijdende deelname ervan te bevorderen en een zo groot mogelijke geografische dekking te bieden en tegelijk de autonomie van de Unie te beschermen, verzoekt de aanbestedende dienst de inschrijver een deel van de overeenkomst door middel van een open aanbesteding op het passende uitbestedingsniveau uit te besteden aan bedrijven buiten de groep van de inschrijver.

2.   Voor overeenkomsten van meer dan 10 miljoen EUR ziet de aanbestedende dienst erop toe dat ten minste 30 % van de waarde van de overeenkomst door middel van een open aanbesteding op verschillende uitbestedingsniveaus wordt uitbesteed aan bedrijven buiten de groep waartoe de hoofdinschrijver behoort, met name om de grensoverschrijdende deelname van kmo’s aan het ruimte-ecosysteem mogelijk te maken.

3.   De inschrijver motiveert elke niet-inwilliging van een verzoek krachtens lid 1 en elke afwijking van het in lid 2 vermelde percentage.

4.   De Commissie informeert het in artikel 47 bedoelde programmacomité over de verwezenlijking van de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde doelstellingen met betrekking tot overeenkomsten die zijn ondertekend na 20 maart 2023.

Artikel 22

Subsidiabiliteits- en deelnamevoorwaarden ter handhaving van de veiligheid, integriteit en veerkracht van de operationele systemen van de Unie

Op de bij de uitvoering van het programma uitgevoerde aanbestedingsprocedures zijn subsidiabiliteits- en deelnamevoorwaarden van toepassing waarmee, indien nodig en passend, de integriteit en veerkracht van de operationele systemen van de Unie als vastgelegd in artikel 24 van Verordening (EU) 2021/696 worden beschermd, rekening houdend met het doel van bevordering van de strategische autonomie van de Unie, met name op technologisch gebied voor cruciale technologieën en waardeketens, met behoud van een open economie.

Artikel 23

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Indien een derde land door middel van een besluit vastgesteld op grond van een internationale overeenkomst of op basis van een ander rechtsinstrument aan het programma deelneemt, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten dergelijke rechten het recht om onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren als bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.

HOOFDSTUK V

Governance van het programma

Artikel 24

Governancebeginselen

De governance van het programma wordt gebaseerd op de volgende beginselen:

a)

een duidelijke verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen de entiteiten die betrokken zijn bij de uitvoering van het programma;

b)

zorgen voor de relevantie van de governancestructuur voor de specifieke behoeften van het programma en de maatregelen, naargelang van toepassing;

c)

strenge controle van het programma, onder meer op de strikte eerbiediging van de kosten, het tijdschema en de prestaties door alle entiteiten, volgens hun eigen rollen en de aan hen toevertrouwde taken overeenkomstig deze verordening;

d)

transparant en kostenefficiënt beheer;

e)

continuïteit van de dienstverlening en continuïteit van de noodzakelijke infrastructuur, met inbegrip van veiligheidsmonitoring en -beheer, alsook bescherming tegen relevante bedreigingen;

f)

systematische en gestructureerde aandacht voor de behoeften van gebruikers van de gegevens, informatie en diensten die in het kader van het programma zijn verstrekt of verleend, en van de daaraan verbonden wetenschappelijke en technologische vooruitgang;

g)

voortdurende inspanningen om risico’s te beheersen en te beperken.

Artikel 25

Rol van de lidstaten

1.   De lidstaten kunnen een bijdrage leveren door middel van hun technische bekwaamheid, kennis en bijstand, met name op het gebied van veiligheid en beveiliging, of, indien passend en mogelijk, door gegevens, informatie, diensten en infrastructuur die zich op hun grondgebied bevinden ter beschikking van het programma te stellen.

2.   Zo mogelijk streven de lidstaten ernaar de samenhang en complementariteit tussen het programma en de relevante activiteiten en de interoperabiliteit van hun capaciteiten in het kader van hun herstel- en veerkrachtplannen krachtens Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (29) te waarborgen.

3.   De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het programma soepel functioneert.

4.   De lidstaten kunnen de voor het programma benodigde frequenties op het passende niveau helpen beveiligen en beschermen.

5.   De lidstaten en de Commissie kunnen samenwerken om de acceptatie van de in het kader van het programma verleende diensten voor de overheid te verbreden.

6.   Wat beveiliging betreft, verrichten de lidstaten de in artikel 42 van Verordening (EU) 2021/696 bedoelde taken.

7.   De lidstaten geven hun operationele behoeften aan om de capaciteit te consolideren en hun diensten voor de overheid nader te specificeren. Daarnaast adviseren zij de Commissie over alle aangelegenheden binnen hun respectieve bevoegdheidsgebieden, met name door input te leveren voor de opstelling van de uitvoeringshandelingen.

8.   De Commissie kan door middel van bijdrageovereenkomsten specifieke taken toewijzen aan organisaties van de lidstaten, mits die door de betrokken lidstaat zijn aangewezen. De Commissie stelt bijdragebesluiten inzake de bijdrageovereenkomsten vast door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 47, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 26

Rol van de Commissie

1.   De Commissie heeft de algemene verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het programma, ook op het gebied van beveiliging, onverminderd de prerogatieven van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid. Overeenkomstig deze verordening en naargelang de naar behoren vastgestelde gebruikersvereisten bepaalt de Commissie de prioriteiten en de ontwikkeling van het programma, en houdt zij toezicht op de uitvoering ervan, onverminderd ander beleid van de Unie.

2.   De Commissie zorgt voor een duidelijke verdeling van de taken en verantwoordelijkheden tussen de verschillende entiteiten die betrokken zijn bij het programma en coördineert de activiteiten van die entiteiten. De Commissie zorgt er ook voor dat alle entiteiten die met de uitvoering van het programma zijn belast, de belangen van de Unie beschermen, het goede beheer van de middelen van de Unie waarborgen en het Financieel Reglement en deze verordening naleven.

3.   De Commissie besteedt de in artikel 19 bedoelde opdrachten aan en gunt ze, en ondertekent de in dat artikel bedoelde overeenkomsten.

4.   De Commissie kan taken met betrekking tot het programma in indirect beheer toevertrouwen aan het Agentschap en ESA, overeenkomstig hun respectieve rollen en verantwoordelijkheden in overeenstemming met de artikelen 27 en 28. Om de verwezenlijking van de in artikel 3 bedoelde doelstellingen te vergemakkelijken en een zo efficiënt mogelijke samenwerking tussen de Commissie, het Agentschap en ESA te bevorderen, kan de Commissie met elke belaste entiteit, bijdrageovereenkomsten sluiten.

De Commissie stelt bijdragebesluiten inzake de bijdrageovereenkomsten vast door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 47, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

5.   Onverminderd de in artikel 19 bedoelde taken van de contractanten, het Agentschap of andere belaste entiteiten, waarborgt de Commissie de acceptatie en het gebruik van de diensten voor de overheid. Ook waarborgt zij de complementariteit, consistentie, synergie en verbanden tussen het programma en andere acties en programma’s van de Unie.

6.   Waar passend zorgt de Commissie voor de samenhang van de activiteiten die in het kader van het programma worden verricht met de activiteiten die reeds op het gebied van ruimtevaart worden verricht op Unie-, nationaal of internationaal niveau. De Commissie bevordert samenwerking tussen de lidstaten, faciliteert de interoperabiliteit van hun technologische capaciteiten en ontwikkelingen op ruimtevaartgebied en streeft, indien relevant voor het programma, naar samenhang van het beveiligde connectiviteitssysteem met de relevante activiteiten en de interoperabiliteit van de capaciteiten die in het kader van de nationale herstel- en veerkrachtplannen zijn ontwikkeld.

7.   De Commissie stelt het Europees Parlement en het in artikel 47, lid 1, bedoelde programmacomité in kennis van de tussentijdse en eindresultaten van de evaluatie van de aanbestedingsprocedures en van overeenkomsten, met inbegrip van uitbestedingen, met publieke en private entiteiten.

Artikel 27

Rol van het Agentschap

1.   De eigen taak van het Agentschap bestaat erin, via zijn raad voor beveiligingshomologatie en overeenkomstig titel V, hoofdstuk II, van Verordening (EU) 2021/696, de beveiligingshomologatie van de overheidsinfrastructuur en van de diensten voor de overheid te waarborgen.

2.   De Commissie vertrouwt, door middel van een of meer bijdrageovereenkomsten en afhankelijk van de operationele paraatheid van het Agentschap, met name wat voldoende personele middelen betreft, de volgende taken aan het Agentschap toe:

a)

het gehele of een deel van het operationele beheer van de overheidsinfrastructuur van het programma;

b)

de operationele beveiliging van de overheidsinfrastructuur, met inbegrip van risico- en dreigingsanalyse en veiligheidsmonitoring, met name het vaststellen van technische specificaties en operationele procedures, en monitoren of die aan de in artikel 30, lid 3, bedoelde algemene beveiligingsvereisten voldoen;

c)

de verlening van de diensten voor de overheid, met name via de GOVSATCOM-hub;

d)

het beheer van de in artikel 19 bedoelde opdrachten nadat die zijn gegund en de gunningsovereenkomsten daarvan zijn ondertekend;

e)

de overkoepelende coördinatie van de gebruikersgerelateerde aspecten van de diensten voor de overheid, in nauwe samenwerking met de lidstaten, de relevante agentschappen van de Unie, de EDEO en andere entiteiten;

f)

het ondernemen van activiteiten met betrekking tot de gebruikersacceptatie van in het kader van het programma aangeboden diensten, zonder dat dit van invloed is op de activiteiten van de contractanten uit hoofde van de in artikel 19 bedoelde overeenkomsten.

3.   De Commissie kan, via een of meer bijdrageovereenkomsten, het Agentschap andere taken toevertrouwen op basis van de behoeften van het programma.

4.   Indien activiteiten aan het Agentschap worden toevertrouwd, wordt voor passende financiële, personele en administratieve middelen voor de uitvoering daarvan gezorgd. Te dien einde kan de Commissie een deel van de begroting voor de aan het Agentschap toevertrouwde activiteiten bestemmen voor de financiering van de personele middelen die nodig zijn voor de uitvoering daarvan.

5.   In afwijking van artikel 62, lid 1, van het Financieel Reglement en afhankelijk van de evaluatie door de Commissie van de bescherming van de belangen van de Unie kan het Agentschap door middel van bijdrageovereenkomsten andere entiteiten specifieke activiteiten toevertrouwen binnen hun respectieve bevoegdheidsgebieden, onder de voorwaarden van indirect beheer die van toepassing zijn op de Commissie.

Artikel 28

Rol van ESA

1.   Mits het belang van de Unie wordt beschermd, worden de volgende taken aan ESA toevertrouwd, mits die binnen het vakgebied van ESA vallen:

a)

het toezicht op de in artikel 4, lid 1, punt a), bedoelde ontwikkelings-, validatie- en bijbehorende inzetactiviteiten, en op de in artikel 4, lid 1, punt e), bedoelde ontwikkeling die in het kader van de in artikel 19 bedoelde overeenkomsten worden ondernomen, overeenkomstig de voorwaarden die worden vastgelegd in de in artikel 26, lid 4, bedoelde bijdrageovereenkomsten, waarbij wordt gezorgd voor coördinatie tussen de bij dit artikel aan ESA toevertrouwde taken en begrotingsmiddelen en een eventuele bijdrage van ESA als bedoeld in artikel 16;

b)

het bieden van zijn expertise aan de Commissie, ook ten behoeve van de voorbereiding van de specificaties en de uitvoering van de technische aspecten van het programma;

c)

het bieden van steun ten aanzien van de beoordeling van overeenkomsten die zijn gesloten uit hoofde van artikel 19;

d)

taken in verband met het ruimte- en bijbehorende grondsegment van EuroQCI bedoeld in artikel 4, lid 1, punt c).

2.   Op basis van een beoordeling door de Commissie kunnen andere taken aan ESA worden toevertrouwd op basis van de behoeften van het programma, mits die taken de activiteiten die door een andere in het kader van het programma met uitvoering belaste entiteit worden uitgevoerd, niet dupliceren en erop zijn gericht de efficiëntie van de uitvoering van de activiteiten van het programma te verbeteren.

HOOFDSTUK VI

Beveiliging van het programma

Artikel 29

Beginselen van de beveiliging

Artikel 33 van Verordening (EU) 2021/696 is van toepassing op het programma.

Artikel 30

Beveiligingsgovernance

1.   De Commissie zorgt binnen haar bevoegdheidsgebied en met ondersteuning van het Agentschap voor een hoge mate van beveiliging, in het bijzonder met betrekking tot:

a)

de bescherming van de infrastructuur, zowel op de grond als in de ruimte, en de dienstverlening, in het bijzonder tegen fysieke of cyberaanvallen, waaronder de verstoring van gegevensstromen;

b)

het toezicht op en beheer van technologieoverdrachten;

c)

de ontwikkeling en het behoud binnen de Unie van de verworven deskundigheid en kennis;

d)

de bescherming van gevoelige niet-gerubriceerde en gerubriceerde informatie.

2.   De Commissie raadpleegt de Raad en de lidstaten over de specificatie en het ontwerp van elk aspect van de EuroQCI-infrastructuur, met name de QKD voor de bescherming van EUCI.

De evaluatie en goedkeuring van encryptieproducten voor de bescherming van EUCI worden uitgevoerd met inachtneming van de respectieve rollen en bevoegdheidsgebieden van de Raad en de lidstaten.

De instantie voor beveiligingshomologatie verifieert in het kader van de beveiligingshomologatieprocedure dat alleen goedgekeurde encryptieproducten worden gebruikt.

3.   Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel zorgt de Commissie ervoor dat voor de in artikel 5, lid 2, bedoelde overheidsinfrastructuur een risico- en dreigingsanalyse wordt uitgevoerd. Op basis van die analyse stelt zij door middel van uitvoeringshandelingen de algemene beveiligingsvereisten vast. Daarbij houdt de Commissie rekening met de gevolgen van die vereisten voor het soepel functioneren van de overheidsinfrastructuur, met name wat de kosten, het risicobeheer en het tijdschema betreft, zorgt zij ervoor dat het algemene beveiligingsniveau niet afneemt, geen afbreuk wordt gedaan aan het functioneren van die apparatuur, en dat rekening wordt gehouden met cyberbeveiligingsrisico’s. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 47, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4.   Artikel 34, leden 3 tot en met 7, van Verordening (EU) 2021/696 is van toepassing op het programma. Voor de toepassing van deze verordening wordt de term “onderdeel” in artikel 34 van Verordening (EU) 2021/696 gelezen als “overheidsinfrastructuur”, met inbegrip van diensten voor de overheid, en gelden alle verwijzingen naar artikel 34, lid 2, van Verordening (EU) 2021/696 als verwijzingen naar lid 3 van dit artikel.

Artikel 31

Beveiliging van het systeem en de diensten die worden ingezet

In alle gevallen waarin het functioneren van het systeem of de verlening van de diensten voor de overheid van invloed kan zijn op de veiligheid van de Unie of haar lidstaten, is Besluit (GBVB) 2021/698 van toepassing.

Artikel 32

Instantie voor beveiligingshomologatie

De raad voor beveiligingshomologatie, zoals binnen het Agentschap ingesteld bij artikel 72, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2021/696, is de instantie voor de beveiligingshomologatie van de overheidsinfrastructuur en daarmee verband houdende diensten voor de overheid van het programma.

Artikel 33

Algemene beginselen van beveiligingshomologatie

Beveiligingshomologatieactiviteiten met betrekking tot het programma worden uitgevoerd overeenkomstig de beginselen van artikel 37, punten a) tot en met j), van Verordening (EU) 2021/696. Voor de toepassing van deze verordening wordt de term “onderdeel” in artikel 37 van Verordening (EU) 2021/696 gelezen als “overheidsinfrastructuur”, en gelden alle verwijzingen naar artikel 34, lid 2, van Verordening (EU) 2021/696 als verwijzingen naar artikel 27, lid 2, van deze verordening.

Artikel 34

Taken en samenstelling van de raad voor beveiligingshomologatie

1.   Op het programma zijn artikel 38 — uitgezonderd lid 2, punten c) tot en met f), en lid 3, punt b) — en artikel 39 van Verordening (EU) 2021/696 van toepassing.

2.   Naast de in lid 1 bedoelde taken heeft de raad voor beveiligingshomologatie de volgende taken:

a)

bestuderen en, tenzij het documenten betreft die de Commissie moet vaststellen krachtens artikel 30, lid 3, goedkeuren van alle documentatie over beveiligingshomologatie;

b)

verstrekken, binnen zijn bevoegdheid, van advies aan de Commissie bij de opstelling van ontwerpteksten voor de handelingen als bedoeld in artikel 30, lid 3, ook voor de totstandbrenging van operationele beveiligingsprocedures, en verstrekken van een verklaring met zijn afsluitend standpunt;

c)

bestuderen en goedkeuren van de veiligheidsrisicobeoordeling die is opgesteld overeenkomstig de in artikel 37, punt h), van Verordening (EU) 2021/696 bedoelde monitoringprocedure, en met de risico- en dreigingsanalyse die is opgesteld overeenkomstig artikel 30, lid 3, van deze verordening, en samenwerken met de Commissie bij het bepalen van risicobeperkende maatregelen.

3.   In aanvulling op lid 1 en bij wijze van uitzondering kunnen alleen vertegenwoordigers van de contractanten die zijn betrokken bij overheidsinfrastructuur en diensten voor de overheid worden uitgenodigd om voor zaken die direct verband houden met die contractanten de vergaderingen van de raad voor beveiligingshomologatie als waarnemer bij te wonen. De regelingen en voorwaarden voor het bijwonen van de vergaderingen worden vastgelegd in het reglement van orde van de raad voor beveiligingshomologatie.

Artikel 35

Stemprocedure in de raad voor beveiligingshomologatie

Artikel 40 van Verordening (EU) 2021/696 is van toepassing op de stemprocedure in de raad voor beveiligingshomologatie.

Artikel 36

Kennisgeving en gevolgen van besluiten van de raad voor beveiligingshomologatie

1.   Artikel 41, leden 1 tot en met 4, van Verordening (EU) 2021/696 is van toepassing op de besluiten van de raad voor beveiligingshomologatie. Voor de toepassing van deze verordening wordt de term “onderdeel” in artikel 41 van Verordening (EU) 2021/696 gelezen als “overheidsinfrastructuur”.

2.   Het tijdschema voor de werkzaamheden van de raad voor beveiligingshomologatie mag geen belemmering vormen voor het tijdschema van de activiteiten die staan vermeld in de in artikel 41, lid 1, bedoelde werkprogramma’s.

Artikel 37

Rol van de lidstaten bij de beveiligingshomologatie

Artikel 42 van Verordening (EU) 2021/696 is van toepassing op het programma.

Artikel 38

Bescherming van gerubriceerde informatie

1.   Artikel 43 van Verordening (EU) 2021/696 is van toepassing op gerubriceerde informatie met betrekking tot het programma.

2.   Onder voorbehoud van de bepalingen van de overeenkomst inzake de beveiliging en uitwisseling van gerubriceerde informatie tussen de instellingen van de Unie en ESA, kan ESA EUCI genereren met betrekking tot de op grond van artikel 28, leden 1 en 2, aan ESA toevertrouwde taken.

HOOFDSTUK VII

Internationale betrekkingen

Artikel 39

Deelname van derde landen en internationale organisaties aan het programma

1.   Onder de voorwaarden als vastgelegd in krachtens artikel 218 VWEU gesloten specifieke overeenkomsten betreffende de deelname van een derde land aan programma’s van de Unie, staat het programma open voor deelname van leden van de EVA die lid zijn van de EER, alsmede voor de volgende derde landen:

a)

toetredende staten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma’s van de Unie zoals vastgelegd in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad of in soortgelijke overeenkomsten, en in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgelegd in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

b)

landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma’s van de Unie zoals vastgelegd in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgelegd in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

c)

andere derde landen dan de in de punten a) en b) bedoelde landen.

2.   Het programma staat open voor deelname van een internationale organisatie, overeenkomstig een specifieke uit hoofde van artikel 218 VWEU gesloten overeenkomst.

3.   In de in de leden 1 en 2 bedoelde specifieke overeenkomst:

a)

wordt gezorgd voor een billijk evenwicht tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land of de internationale organisatie dat of die aan programma’s van de Unie deelneemt;

b)

worden de voorwaarden voor deelname aan de programma’s, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma’s, en de administratieve kosten ervan vastgelegd;

c)

wordt het derde land of de internationale organisatie geen beslissingsbevoegdheid verleend ten aanzien van het programma van de Unie;

d)

worden de rechten van de Unie gewaarborgd om voor een goed financieel beheer te zorgen en de financiële belangen van de Unie te beschermen.

4.   De Commissie kan, onverminderd de in de leden 1, 2 en 3 gestelde voorwaarden en ten behoeve van de veiligheid, door middel van uitvoeringshandelingen aanvullende vereisten vaststellen voor de deelname van derde landen en internationale organisaties aan het programma, voor zover dit verenigbaar is met de in de leden 1 en 2 bedoelde bestaande overeenkomsten.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 47, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 40

Toegang van derde landen en internationale organisaties tot de diensten voor de overheid

Derde landen en internationale organisaties krijgen toegang tot de diensten voor de overheid indien zij:

a)

overeenkomstig artikel 218 VWEU een overeenkomst sluiten waarin de voorwaarden voor toegang tot diensten voor de overheid zijn vastgelegd;

b)

voldoen aan artikel 43, lid 1, van Verordening (EU) 2021/696.

Voor de toepassing van deze verordening gelden verwijzingen naar “het programma” in artikel 43, lid 1, van Verordening (EU) 2021/696 als verwijzingen naar “het programma” als vastgesteld bij deze verordening.

HOOFDSTUK VIII

Programmering, monitoring, evaluatie en controle

Artikel 41

Programmering, monitoring en verslaglegging

1.   Het programma wordt uitgevoerd door middel van werkprogramma’s als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement. De werkprogramma’s bevatten een beschrijving van de acties en de desbetreffende financiële middelen die nodig zijn om de doelstellingen van het programma te verwezenlijken en, waar toepasselijk, het totale bedrag dat voor blendingverrichtingen is gereserveerd. De werkprogramma’s dienen als aanvulling op de werkprogramma’s voor het GOVSATCOM-onderdeel als bedoeld in artikel 100 van Verordening (EU) 2021/696.

De werkprogramma’s worden door de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 47, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   De indicatoren voor de verslaglegging over de voortgang van het programma wat betreft de verwezenlijking van de in artikel 3 bedoelde algemene en specifieke doelstellingen, zijn opgenomen in de bijlage.

3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 45 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlage te wijzigen teneinde de indicatoren indien nodig te herzien of aan te vullen en deze verordening aan te vullen met bepalingen betreffende de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.

4.   Indien dit om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 46 bepaalde procedure van toepassing op uit hoofde van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.

5.   Met het prestatieverslagleggingssysteem wordt gewaarborgd dat gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld.

Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van financiële middelen van de Unie alsmede, waar passend, aan de lidstaten.

6.   De ontvangers van middelen van de Unie verstrekken passende informatie voor de toepassing van lid 2. De gegevens die nodig zijn voor de verificatie van de prestaties worden op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig verzameld.

Artikel 42

Evaluatie

1.   De Commissie voert tijdig evaluaties van het programma uit zodat daar in de besluitvorming rekening mee kan worden gehouden.

2.   Uiterlijk op 21 maart 2024 en vervolgens elk jaar stelt de Commissie het Europees Parlement en de Raad in kennis van de belangrijkste bevindingen met betrekking tot de eerste uitvoering van het programma, met inbegrip van de voltooiing van de definitieactiviteiten, de consolidatie van gebruikersbehoeften en uitvoeringsplannen, alsmede de standpunten van relevante belanghebbenden op Unie- en nationaal niveau.

3.   Uiterlijk op 30 juni 2026 evalueert de Commissie de uitvoering van het programma in het licht van de in artikel 3 genoemde doelstellingen. Daartoe beoordeelt de Commissie:

a)

de prestaties van het beveiligde connectiviteitssysteem en van de in het kader van het programma verleende diensten, met name lage latentie, betrouwbaarheid, autonomie en wereldwijde toegang;

b)

de governance- en uitvoeringsmodellen en de efficiëntie daarvan;

c)

de ontwikkeling van de behoeften van de gebruikers van het programma;

d)

de synergie en complementariteit van het programma met andere Unieprogramma’s, met name GOVSATCOM en de andere onderdelen van het ruimtevaartprogramma van de Unie;

e)

de ontwikkeling van de beschikbare capaciteiten, innovaties en de ontwikkeling van nieuwe technologieën in het ruimte-ecosysteem;

f)

de deelname van start-ups en kmo’s in de gehele Unie;

g)

de milieueffecten van het programma, rekening houdend met de criteria van artikel 8;

h)

eventuele kostenoverschrijdingen, de tijdigheid van de naleving van de vastgestelde projecttermijnen en de doeltreffendheid van de governance en het beheer van het programma;

i)

de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en Europese meerwaarde van de activiteiten van het programma.

In voorkomend geval gaat de evaluatie vergezeld van een passend voorstel.

4.   Bij de evaluatie van het programma worden de resultaten van de evaluatie van het GOVSATCOM-onderdeel op grond van artikel 102 van Verordening (EU) 2021/696 in aanmerking genomen.

5.   De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties samen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s.

6.   De bij de uitvoering van deze verordening betrokken entiteiten verstrekken de Commissie de gegevens en informatie die nodig zijn voor de in lid 1 bedoelde evaluatie.

7.   Twee jaar nadat het programma volledig operationeel wordt en vervolgens om de twee jaar publiceert het Agentschap, na raadpleging van relevante belanghebbenden, een marktverslag over het effect van het programma op de commerciële satellietindustrie in de Unie, zowel in de upstream- als de downstreamsectoren, om te waarborgen dat er zo min mogelijke impact op de mededinging optreedt en stimulansen voor innovatie worden behouden.

Artikel 43

Audits

Audits inzake het gebruik van de bijdrage van de Unie uitgevoerd door personen of entiteiten, met inbegrip van personen of entiteiten die niet door de instellingen of organen van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid uit hoofde van artikel 127 van het Financieel Reglement.

Artikel 44

Bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer

Elke verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de taken en activiteiten krachtens deze verordening, met inbegrip van verwerking door het Agentschap, gebeurt overeenkomstig het toepasselijke recht inzake bescherming van persoonsgegevens, met name de Verordeningen (EU) 2016/679 (30) en (EU) 2018/1725 (31) van het Europees Parlement en de Raad.

HOOFDSTUK IX

Gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen

Artikel 45

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 8, lid 4, en artikel 41, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 4, en artikel 41, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een op grond van artikel 8, lid 4, en artikel 41, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 46

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van een gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen de spoedprocedure wordt aangewend.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan volgens de in artikel 45, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

Artikel 47

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 107 van Verordening (EU) 2021/696 ingestelde programmacomité in de GOVSATCOM-configuratie. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

Voor het vaststellen van de in artikel 5, lid 3, en artikel 30, lid 3, van deze verordening bedoelde uitvoeringshandelingen komt het in de eerste alinea van dit lid bedoelde programmacomité bijeen in de beveiligingsconfiguratie bedoeld in artikel 107, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2021/696.

Het programmacomité in de beveiligingsconfiguratie als bedoeld in artikel 107, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2021/696 wordt naar behoren betrokken bij het vaststellen van de in artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid 4, van deze verordening bedoelde uitvoeringshandelingen.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.   Indien het programmacomité geen advies uitbrengt over de in artikel 30, lid 3, van deze verordening bedoelde ontwerpuitvoeringshandeling, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK X

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 48

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van die middelen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende en proportionele wijze te informeren.

2.   De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma, de op grond van het programma ondernomen acties en de resultaten ervan.

3.   De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.

Artikel 49

Continuïteit van de diensten na 2027

Zo nodig kunnen ook na 2027 nog kredieten in de Uniebegroting worden opgenomen ter dekking van de uitgaven die nodig zijn voor het vervullen van de doelstellingen bedoeld in artikel 3 en voor het beheren van acties die aan het eind van het programma nog niet voltooid zijn, alsmede ter dekking van de uitgaven voor kritieke operationele activiteiten en de dienstverlening.

Artikel 50

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 15 maart 2023.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

J. ROSWALL


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 14 februari 2023 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 7 maart 2023.

(2)  Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie, tot oprichting van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 69).

(3)  Besluit (EU) 2022/2481 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 tot vaststelling van het beleidsprogramma voor het digitale decennium tot 2030 (PB L 323 van 19.12.2022, blz. 4).

(4)  Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PB L 321 van 17.12.2018, blz. 36).

(5)   PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(6)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).

(7)  Besluit (EU) 2021/764 van de Raad van 10 mei 2021 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot intrekking van Besluit 2013/743/EU (PB L 167 I van 12.5.2021, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het programma Digitaal Europa en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (PB L 166 van 11.5.2021, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad (PB L 209 van 14.6.2021, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 (PB L 249 van 14.7.2021, blz. 38).

(11)  Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het Europees Defensiefonds en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1092 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 149).

(12)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(13)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(14)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(15)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(16)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(17)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(18)  Besluit nr. 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor het radiospectrumbeleid (PB L 81 van 21.3.2012, blz. 7).

(19)  Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).

(20)  Besluit (GBVB) 2021/698 van de Raad van 30 april 2021 betreffende de beveiliging van systemen en diensten die worden gestationeerd, geëxploiteerd en gebruikt in het kader van het ruimtevaartprogramma van de Unie en die een weerslag kunnen hebben op de veiligheid van de Unie, en tot intrekking van Besluit 2014/496/GBVB (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 178).

(21)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1.).

(22)  Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).

(23)  Besluit (EU) 2021/1764 van de Raad van 5 oktober 2021 inzake de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie, met inbegrip van de betrekkingen tussen de Europese Unie enerzijds en Groenland en het Koninkrijk Denemarken anderzijds (Besluit betreffende de LGO-associatie, met inbegrip van Groenland) (PB L 355 van 7.10.2021, blz. 6).

(24)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(25)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(26)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).

(27)  Richtlijn 2008/114/EG van de Raad van 8 december 2008 inzake de identificatie van Europese kritieke infrastructuren, de aanmerking van infrastructuren als Europese kritieke infrastructuren en de beoordeling van de noodzaak de bescherming van dergelijke infrastructuren te verbeteren (PB L 345 van 23.12.2008, blz. 75).

(28)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

(29)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

(30)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(31)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).


BIJLAGE

INDICATOREN VOOR DE EVALUATIE VAN HET PROGRAMMA

Op het programma wordt nauwlettend toezicht gehouden aan de hand van een reeks indicatoren om te meten in hoeverre de specifieke doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt, mede met het oog op verlichting van de administratieve lasten en de kosten. Daartoe worden gegevens verzameld met betrekking tot de volgende reeks sleutelindicatoren:

1.

Algemene doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 1, punt a):

Indicator 1.1:

de regeringen van de lidstaten en de Unie-instellingen, -organen en -instanties hebben in 2024 toegang tot een aantal eerste diensten voor de overheid

Indicator 1.2:

de regeringen van de lidstaten en de Unie-instellingen, -organen en -instanties hebben toegang tot volledige operationele diensten die voldoen aan de gebruikersbehoeften en -vraag die in 2027 in het dienstenpakket zijn bepaald

Indicator 1.3:

Beschikbaarheidspercentage voor elke ingezette dienst voor de overheid

Indicator 1.4:

Snelheid, bandbreedte en latentietijd voor elke ingezette dienst voor de overheid wereldwijd

Indicator 1.5:

Percentage van de geografische beschikbaarheid van alle ingezette diensten voor de overheid op het grondgebied van de lidstaten

Indicator 1.6:

percentage van de ingezette diensten die verband houden met het dienstenpakket

Indicator 1.7:

percentage beschikbare capaciteit voor elke ingezette dienst

Indicator 1.8:

kosten voor voltooiing

Indicator 1.9:

deelnemers aan het programma en aantal derde landen en internationale organisaties die deelnemen aan het programma conform artikel 39

Indicator 1.10:

ontwikkeling van de door Unie-instellingen van niet-Unieactoren aangekochte satellietcapaciteit

Indicator 1.11:

aantal lanceringen die niet hebben plaatsgevonden vanaf het grondgebied van de Unie of het grondgebied van EVA-landen die lid zijn van de EER

Indicator 1.12:

aantal door de overheid gemachtigde gebruikers in de Unie

2.

Algemene doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 1, punt b):

Indicator 2.1:

beschikbaarheidspercentage van commerciële diensten

Indicator 2.2:

snelheid, bandbreedte, betrouwbaarheid en latentietijd van de dienst commerciële satellietbreedbandverbindingen wereldwijd

Indicator 2.3:

percentage dode communicatiezones op het grondgebied van de lidstaten

Indicator 2.4:

door de particuliere sector geïnvesteerd bedrag

3.

Specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, punt a):

Indicator 3.1:

GOVSATCOM-hubs kunnen diensten verlenen die voortvloeien uit het beveiligde connectiviteitssysteem

Indicator 3.2:

volledige integratie van bestaande capaciteit van de pool van de Unie door integratie van de GOVSATCOM-grondinfrastructuur

4.

Specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, punt b):

Indicator 4.1:

jaarlijks aantal grote onderbrekingen van de telecommunicatienetwerken in de lidstaten als gevolg van crisissituaties die worden ondervangen door de diensten voor de overheid die worden verleend door het beveiligde connectiviteitssysteem

Indicator 4.2:

de tevredenheid van door de overheid gemachtigde gebruikers over de prestaties van het beveiligde connectiviteitssysteem, gemeten met een jaarlijkse enquête

Indicator 4.3:

validering en homologatie van verschillende technologieën en communicatieprotocollen

5.

Specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, punt c):

Indicator 5.1:

Aantal satellieten in een omloopbaan en functionele satellieten die nodig zijn voor de werking van EuroQCI

6.

Specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, punt d):

Indicator 6.1:

aantal satellieten per omloopbaanpositie in 2025, 2026 en 2027

7.

Specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, punt e):

Indicator 7.1:

overheidsinfrastructuur en gerelateerde diensten voor de overheid met beveiligingshomologatie

Indicator 7.2:

jaarlijks aantal en ernst van de gevolgen van cyberveiligheidsincidenten en aantal elektromagnetische storingen in verband met het beveiligde connectiviteitssysteem (gerubriceerd)

8.

Specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, punt f):

Indicator 8.1:

aantal satellietsubsystemen, met inbegrip van nuttige ladingen, ten behoeve van andere onderdelen van het ruimtevaartprogramma van de Unie

9.

Specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, punt g):

Indicator 9.1:

aantal start-ups, kmo’s en midcaps dat bij het programma betrokken is en de bijbehorende percentages van de contractwaarde

Indicator 9.2:

totale percentage van de waarde van de opdrachten die door de hoofdinschrijvers worden uitbesteed aan kmo’s buiten de groep waartoe de inschrijver behoort, en het aandeel van de grensoverschrijdende deelname van die kmo’s

Indicator 9.3:

aantal lidstaten waaruit start-ups en kmo’s bij het programma betrokken zijn

10.

Specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, punt h):

Indicator 10.1:

aantal nieuwe gebruikers van satellietcommunicatie in geografische gebieden van strategisch belang buiten de Unie

Indicator 10.2:

percentage van de geografische beschikbaarheid van de vereiste diensten in gebieden van strategisch belang buiten de Unie

Indicator 10.3:

aantal landen waar satellietbreedband beschikbaar is voor consumenten

11.

Specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, punt i):

Indicator 11.1:

broeikasgasvoetafdruk van de ontwikkeling, productie en uitrol van het programma

Indicator 11.2:

aantal actieve satellieten, uit bedrijf genomen en hergebruikte satellieten

Indicator 11.3:

aantal door de constellatie gegenereerde ruimteschrootresten

Indicator 11.4:

aantal nabije ontmoetingen

Indicator 11.5:

efemere data van de satellieten die worden gedeeld met het SST-consortium van de EU

Indicator 11.6:

correcte meting van het effect van lichtreflectie op astronomische waarnemingen

Met betrekking tot deze handeling zijn twee verklaringen afgelegd, die te vinden zijn in PB C 101 van 17.3.2023, blz. 1, en via de volgende link[s]: …


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

17.3.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/40


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2023/589 VAN DE COMMISSIE

van 10 januari 2023

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/127 wat betreft de voorschriften met betrekking tot eiwit voor van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen, voeding voor medisch gebruik en de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing, en tot intrekking van Richtlijn 92/52/EEG van de Raad, Richtlijnen 96/8/EG, 1999/21/EG, 2006/125/EG en 2006/141/EG van de Commissie, Richtlijn 2009/39/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 41/2009 en (EG) nr. 953/2009 van de Commissie (1), en met name artikel 11, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/127 van de Commissie (2) worden onder meer bijzondere samenstellingsvoorschriften voor van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding vastgesteld. In die verordening is bepaald dat van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding moeten voldoen aan de voorschriften inzake eiwitgehalte, eiwitbron en eiwitbewerking, alsmede aan de voorschriften voor onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren en L-carnitine, zoals vastgesteld in punt 2.3 van bijlage I en punt 2.3 van bijlage II bij die verordening.

(2)

Zoals vermeld in Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/127 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) in haar advies van 24 juli 2014 inzake de essentiële samenstelling van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding (3) opgemerkt dat de veiligheid en de geschiktheid van elke specifieke zuigelingenvoeding die eiwithydrolysaten bevat, door middel van een klinische beoordeling bij de doelgroep moeten worden vastgesteld. Tot dusver heeft de EFSA twee in volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding gebruikte eiwithydrolysaten positief beoordeeld. De samenstelling van die twee eiwithydrolisaten wordt weerspiegeld in de momenteel in Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/127 vastgestelde voorschriften. Die voorschriften kunnen echter, na een beoordeling door de EFSA van de veiligheid en de geschiktheid van elk afzonderlijk geval, worden geactualiseerd om het in de handel brengen toe te staan van van eiwithydrolysaten vervaardigde zuigelingenvoeding met een andere samenstelling dan de reeds positief beoordeelde.

(3)

Op 6 februari 2019 heeft de Commissie van meyer.science GmbH, namens HIPP-Werk Georg Hipp OHG en Arla Foods Ingredients, een verzoek ontvangen voor de beoordeling door de EFSA van de veiligheid en geschiktheid van een van een eiwithydrolysaat vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding waarvan de samenstelling niet voldoet aan de voorschriften van punt 2.3 van bijlage I en punt 2.3 van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/127.

(4)

Op verzoek van de Commissie heeft de EFSA op 9 maart 2022 een wetenschappelijk advies uitgebracht over de voedselveiligheid en geschiktheid van die volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding (4). In dat advies heeft de EFSA geconcludeerd dat het desbetreffende eiwithydrolysaat een voedingsveilige en geschikte eiwitbron is voor gebruik in volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, mits de zuigelingenvoeding waarin het wordt gebruikt een minimumgehalte aan eiwitten van 0,45 g/100 kJ (1,9 g/100 kcal) bevat en voldoet aan de andere samenstellingscriteria in Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/127 en aan het aminozuurpatroon in afdeling A van bijlage III bij die verordening.

(5)

Rekening houdend met de conclusies in het advies van de EFSA van 2020 is het passend het in de handel brengen van van het desbetreffende eiwithydrolysaat vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding toe te staan. Daarom moeten de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/127 vastgestelde voorschriften voor eiwithydrolysaten worden geactualiseerd en aangepast om ook de voorschriften betreffende dit eiwithydrolysaat op te nemen.

(6)

De bijlagen I, II en III bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/127 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

Daarnaast is Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/127 met ingang van 22 februari 2022 van toepassing op van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding. Om ervoor te zorgen dat het in de handel brengen van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding die overeenkomstig de voorschriften van deze verordening van gehydrolyseerde eiwitten zijn vervaardigd, zonder onnodige vertraging kan plaatsvinden, moet deze verordening met spoed in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I, II en III bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/127 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 januari 2023.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 181 van 29.6.2013, blz. 35.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/127 van de Commissie van 25 september 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften betreffende volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en wat betreft informatievoorschriften betreffende de voeding van zuigelingen en peuters (PB L 25 van 2.2.2016, blz. 1).

(3)  NDA-panel van de EFSA (EFSA Panel on Dietetic Products, Nutrition and Allergies), 2014, Scientific Opinion on the essential composition of infant and follow-on formulae. EFSA Journal 2014;12(7):3760.

(4)  NDA-panel van de EFSA (EFSA Panel on Nutrition, Novel Foods and Food Allergens), 2022, Voedselveiligheid en geschiktheid van een specifiek eiwithydrolysaat, afgeleid van wei-eiwitconcentraat, dat wordt gebruikt in volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, vervaardigd van gehydrolyseerd eiwit door HIPP-Werk Georg Hipp OHG (dossier ingediend door meyer.science GmbH) EFSA Journal 2022; 20 (3): 7141.


BIJLAGE

De bijlagen I, II en III bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/127 worden als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage I wordt punt 2.3 vervangen door:

“2.3.

Van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding

Van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding moet voldoen aan de in punt 2.3.1, punt 2.3.2 of punt 2.3.3 vastgestelde voorschriften betreffende eiwitten.

2.3.1.

Voorschriften betreffende eiwitten groep A

2.3.1.1.

Eiwitgehalte

Minimaal

Maximaal

0,44  g/100 kJ

0,67  g/100 kJ

(1,86  g/100 kcal)

(2,8  g/100 kcal)

2.3.1.2.

Eiwitbron

Wei-eiwit van gedemineraliseerde zoete wei, vervaardigd van koemelk na enzymatische precipitatie van caseïne met behulp van chymosine, bestaande uit:

a)

63 % caseïno-glycomacropeptide-vrij wei-eiwitisolaat met een minimaal eiwitgehalte van 95 % droge stof, een eiwitdenaturatie van minder dan 70 % en een maximaal asgehalte van 3 %, alsmede

b)

37 % wei-eiwitconcentraat van zoete wei met een minimaal eiwitgehalte van 87 % droge stof, een eiwitdenaturatie van minder dan 70 % en een maximaal asgehalte van 3,5 %.

2.3.1.3.

Eiwitbewerking

Het eiwit wordt in twee fasen gehydrolyseerd met behulp van een trypsinepreparaat; tussen de twee hydrolysefasen vindt een warmtebehandeling plaats (3 tot 10 minuten bij 80 tot 100 °C).

2.3.1.4.

Onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren en L-carnitine

Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten, die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling B van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentraties van methionine en cysteïne echter bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding methionine/cysteïne niet groter is dan 2, en mogen de concentraties van fenylalanine en tyrosine bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding tyrosine/fenylalanine niet groter is dan 2. De verhoudingen methionine/cysteïne en tyrosine/fenylalanine mogen groter zijn dan 2 op voorwaarde dat de geschiktheid van het betrokken product voor zuigelingen wordt aangetoond overeenkomstig artikel 3, lid 3.

Het gehalte aan L-carnitine moet ten minste 0,3 mg/100 kJ (1,2 mg/100 kcal) zijn.

2.3.2.

Voorschriften betreffende eiwitten groep B

2.3.2.1.

Eiwitgehalte

Minimaal

Maximaal

0,55  g/100  kJ

0,67  g/100  kJ

(2,3  g/100  kcal)

(2,8  g/100  kcal)

2.3.2.2.

Eiwitbron

Wei-eiwit vervaardigd van koemelk, bestaande uit:

a)

77 % zure wei afkomstig van wei-eiwitconcentraat met een eiwitgehalte van 35 tot 80 %;

b)

23 % zoete wei afkomstig van gedemineraliseerde zoete wei met een minimaal eiwitgehalte van 12,5 %.

2.3.2.3.

Eiwitbewerking

Het bronmateriaal wordt gehydrateerd en verwarmd. Na de warmtebehandeling wordt de hydrolyse uitgevoerd bij een pH van 7,5 tot 8,5 en een temperatuur van 55 tot 70 °C met behulp van een enzymmengsel van een serine-endopeptidase en een protease/peptidasecomplex. De voedingsenzymen worden bij een warmtebehandeling (2 tot 10 seconden bij 120 °C tot 150 °C) tijdens het productieproces geïnactiveerd.

2.3.2.4.

Onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren en L-carnitine

Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten, die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling A van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentraties van methionine en cysteïne echter bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding methionine/cysteïne niet groter is dan 2, en mogen de concentraties van fenylalanine en tyrosine bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding tyrosine/fenylalanine niet groter is dan 2. De verhoudingen methionine/cysteïne en tyrosine/fenylalanine mogen groter zijn dan 2 op voorwaarde dat de geschiktheid van het betrokken product voor zuigelingen wordt aangetoond overeenkomstig artikel 3, lid 3.

Het gehalte aan L-carnitine moet ten minste 0,3 mg/100 kJ (1,2 mg/100 kcal) zijn.

2.3.3.

Voorschriften betreffende eiwitten groep C

2.3.3.1.

Eiwitgehalte

Minimaal

Maximaal

0,45  g/100  kJ

0,67  g/100  kJ

(1,9  g/100  kcal)

(2,8  g/100  kcal)

2.3.3.2.

Eiwitbron

Wei-eiwit afkomstig van koemelk, bestaande uit 100 % wei-eiwitconcentraat van zoete wei met een eiwitgehalte van ten minste 80 %.

2.3.3.3.

Eiwitbewerking

Het bronmateriaal wordt gehydrateerd en verwarmd. Vóór de hydrolyse wordt de pH bijgesteld tot 6,5-7,5 bij een temperatuur van 50-65 °C. De hydrolyse wordt uitgevoerd met een enzymmengsel van een serine-endopeptidase en een metalloprotease. De voedingsenzymen worden bij een warmtebehandeling (2 tot 10 seconden bij 110 °C tot 140 °C) tijdens het productieproces geïnactiveerd.

2.3.3.4.

Onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren en L-carnitine

Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten, die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling A van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentraties van methionine en cysteïne echter bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding methionine/cysteïne niet groter is dan 2, en mogen de concentraties van fenylalanine en tyrosine bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding tyrosine/fenylalanine niet groter is dan 2. De verhoudingen methionine/cysteïne en tyrosine/fenylalanine mogen groter zijn dan 2 op voorwaarde dat de geschiktheid van het betrokken product voor zuigelingen wordt aangetoond overeenkomstig artikel 3, lid 3.

Het gehalte aan L-carnitine moet ten minste 0,3 mg/100 kJ (1,2 mg/100 kcal) zijn.”.

2)

In bijlage II wordt punt 2.3 vervangen door:

“2.3.

Van eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding

Van eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding moet voldoen aan de in punt 2.3.1, punt 2.3.2 of punt 2.3.3 vastgestelde voorschriften betreffende eiwitten.”

2.3.1.

Voorschriften betreffende eiwitten groep A

2.3.1.1.

Eiwitgehalte

Minimaal

Maximaal

0,44  g/100  kJ

0,67  g/100  kJ

(1,86  g/100  kcal)

(2,8  g/100  kcal)

2.3.1.2.

Eiwitbron

Wei-eiwit van gedemineraliseerde zoete wei, vervaardigd van koemelk na enzymatische precipitatie van caseïne met behulp van chymosine, bestaande uit:

a)

63 % caseïno-glycomacropeptide-vrij wei-eiwitisolaat met een minimaal eiwitgehalte van 95 % droge stof, een eiwitdenaturatie van minder dan 70 % en een maximaal asgehalte van 3 %, alsmede

b)

b) 37 % wei-eiwitconcentraat van zoete wei met een minimaal eiwitgehalte van 87 % droge stof, een eiwitdenaturatie van minder dan 70 % en een maximaal asgehalte van 3,5 %.

2.3.1.3.

Eiwitbewerking

Het eiwit wordt in twee fasen gehydrolyseerd met behulp van een trypsinepreparaat; tussen de twee hydrolysefasen vindt een warmtebehandeling plaats (3 tot 10 minuten bij 80 tot 100 °C).

2.3.1.4.

Onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren

Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten, die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling B van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentratie van methionine en cysteïne en de concentratie van fenylalanine en tyrosine echter worden opgeteld.

2.3.2.

Voorschriften betreffende eiwitten groep B

2.3.2.1.

Eiwitgehalte

Minimaal

Maximaal

0,55  g/100  kJ

0,67  g/100  kJ

(2,3  g/100  kcal)

(2,8  g/100  kcal)

2.3.2.2.

Eiwitbron

Wei-eiwit vervaardigd van koemelk, bestaande uit:

a)

77 % zure wei afkomstig van wei-eiwitconcentraat met een eiwitgehalte van 35 tot 80 %;

b)

23 % zoete wei afkomstig van gedemineraliseerde zoete wei met een minimaal eiwitgehalte van 12,5 %.

2.3.2.3.

Eiwitbewerking

Het bronmateriaal wordt gehydrateerd en verwarmd. Na de warmtebehandeling wordt de hydrolyse uitgevoerd bij een pH van 7,5 tot 8,5 en een temperatuur van 55 tot 70 °C met behulp van een enzymmengsel van een serine-endopeptidase en een protease/peptidasecomplex. De voedingsenzymen worden bij een warmtebehandeling (2 tot 10 seconden bij 120 °C tot 150 °C) tijdens het productieproces geïnactiveerd.

2.3.2.4.

Onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren

Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten, die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling A van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentratie van methionine en cysteïne en de concentratie van fenylalanine en tyrosine echter worden opgeteld.

2.3.3.

Voorschriften betreffende eiwitten groep C

2.3.3.1.

Eiwitgehalte

Minimaal

Maximaal

0,45  g/100  kJ

0,67  g/100  kJ

(1,9  g/100  kcal)

(2,8  g/100  kcal)

2.3.3.2.

Eiwitbron

Wei-eiwit afkomstig van koemelk, bestaande uit 100 % wei-eiwitconcentraat van zoete wei met een eiwitgehalte van ten minste 80 %.

2.3.3.3.

Eiwitbewerking

Het bronmateriaal wordt gehydrateerd en verwarmd. Vóór de hydrolyse wordt de pH bijgesteld tot 6,5-7,5 bij een temperatuur van 50-65 °C. De hydrolyse wordt uitgevoerd met een enzymmengsel van een serine-endopeptidase en een metalloprotease. De voedingsenzymen worden bij een warmtebehandeling (2 tot 10 seconden bij 110 °C tot 140 °C) tijdens het productieproces geïnactiveerd.

2.3.3.4.

Onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren

Bij gelijkblijvende energiewaarde moet van eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten, die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit zoals vastgesteld in afdeling A van bijlage III. Voor berekeningen mogen de concentratie van methionine en cysteïne en de concentratie van fenylalanine en tyrosine echter worden opgeteld.”.

3)

In bijlage III wordt de inleidende zin van afdeling A vervangen door:

“Voor de toepassing van de punten 2.1, 2.2, 2.3.2 en 2.3.3 van de bijlagen I en II zijn de onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren in moedermelk, uitgedrukt in mg per 100 kJ en 100 kcal, de volgende:”.


17.3.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/46


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2023/590 VAN DE COMMISSIE

van 12 januari 2023

tot rectificatie van de Letse taalversie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (1), en met name artikel 3, lid 5, artikel 87, lid 3, artikel 94, lid 3, artikel 97, lid 2, artikel 101, lid 3, artikel 106, lid 1, artikel 118, leden 1 en 2, artikel 119, lid 1, artikel 122, lid 2, artikel 271, lid 2, en artikel 279, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Letse taalversie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie (2) bevat fouten in de titel en in overweging 1 met betrekking tot de regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, in overweging 2 met betrekking tot de erkenning van broederijen, in overweging (11) met betrekking tot broederijen van in gevangenschap levende vogels en broederijen van pluimvee. Die verordening bevat ook verschillende fouten die van invloed zijn op het toepassingsgebied van de volgende bepalingen: in artikel 1, lid 3, met betrekking tot broederijen van in gevangenschap levende vogels; in artikel 1, lid 3, tweede alinea, punt b), met betrekking tot broedeieren van broederijen; in artikel 1, lid 6, punt b), met betrekking tot de informatieverplichtingen van de bevoegde autoriteit met betrekking tot haar registers van broederijen; in artikel 1, lid 9, met betrekking tot geregistreerde of erkende broederijen; in deel II, titel I, de titel van hoofdstuk 2 met betrekking tot broederijen; in artikel 7, de titel en de inleidende zin met betrekking tot de voorschriften voor de erkenning van broederijen van waaruit broedeieren of eendagskuikens zullen worden verplaatst naar een andere lidstaat; in artikel 18, de titel en de inleidende zin met betrekking tot registers van inrichtingen voor gehouden landdieren en broederijen; in deel II, titel III, de titel van hoofdstuk 2 met betrekking tot broederijen; in artikel 33, de titel, de inleidende zin en punt a) met betrekking tot de documentatieverplichtingen van de exploitanten van broederijen; in deel 3 van bijlage I de titel met betrekking tot de voorschriften voor de erkenning van broederijen; in deel 3, punt 1, van bijlage I de inleidende zin en de punten a) en b) met betrekking tot de voorschriften inzake biobeveiligingsmaatregelen voor broederijen; in deel 3, punt 2, van bijlage I de inleidende zin en punt b) met betrekking tot de voorschriften inzake bewaking voor broederijen; in deel 3, punt 3, van bijlage I de inleidende zin en de punten a), c) en f) met betrekking tot de voorschriften inzake voorzieningen en uitrusting voor broederijen; in deel 3, punt 5, van bijlage I de inleidende zin en punt a), i), met betrekking tot de voorschriften inzake toezicht door de bevoegde autoriteit voor broederijen; in deel 4 van bijlage I punt 1, a), ii), met betrekking tot de voorschriften inzake biobeveiligingsmaatregelen voor inrichtingen waar pluimvee wordt gehouden; in deel 4 van bijlage I punt 2, b), met betrekking tot de voorschriften inzake bewaking voor inrichtingen waar pluimvee wordt gehouden; in deel 4 van bijlage I punt 3, b), iii), en punt 3, e), met betrekking tot de voorschriften inzake voorzieningen en uitrusting voor inrichtingen waar pluimvee wordt gehouden; in bijlage II de titel met betrekking tot het programma inzake microbiologische controle in broederijen en ziektebewakingsprogramma’s in inrichtingen waar pluimvee wordt gehouden en in broederijen; in deel 1 van bijlage II de titel met betrekking tot het programma inzake microbiologische controle in broederijen; in deel 2 van bijlage II de titel met betrekking tot ziektebewakingsprogramma’s in broederijen en inrichtingen waar pluimvee wordt gehouden; in deel 2, punt 2.4, b), van bijlage II de inleidende zin en punt iv) met betrekking tot de voorschriften inzake de bemonsteringsmatrix; in deel 2, punt 2.5, b), van bijlage II de eerste zin en de punten i) en ii) met betrekking tot de voorschriften inzake het steekproefkader en de bemonsteringsfrequentie.

(2)

De Letse taalversie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 moet daarom dienovereenkomstig worden gerectificeerd. Deze rectificatie heeft geen betrekking op de overige taalversies,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

(Heeft geen betrekking op het Nederlands)

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 januari 2023.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 115).


17.3.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/49


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2023/591 VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2023

tot aanvaarding van een verzoek om behandeling als nieuwe producent-exporteur met betrekking tot de definitieve antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld ten aanzien van de invoer van elektrische fietsen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/73

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2019/73 van de Commissie van 17 januari 2019 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op elektrische fietsen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (2), en met name artikel 1, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   GELDENDE MAATREGELEN

(1)

Op 17 januari 2019 heeft de Commissie bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/73 (“de oorspronkelijke verordening”) een definitief antidumpingrecht ingesteld op elektrische fietsen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“het betrokken product”) die in de Unie worden ingevoerd.

(2)

In het kader van het oorspronkelijke onderzoek werd overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) 2016/1036 een steekproef van de producenten-exporteurs in de Volksrepubliek China samengesteld.

(3)

Voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de Volksrepubliek China heeft de Commissie van 10,3 % tot 62,1 % variërende individuele antidumpingrechten op de elektrische fietsen ingesteld. Voor de medewerkende producenten-exporteurs die niet in de steekproef waren opgenomen (met uitzondering van de ondernemingen waarop krachtens Uitvoeringsverordening (EU) 2019/72 van de Commissie (3) het parallelle compenserende recht voor alle andere ondernemingen van toepassing is) werd een gewogen gemiddeld recht van 24,2 % ingesteld. Bijlage I bij de oorspronkelijke verordening bevat een lijst van deze niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs. Een gewogen gemiddeld recht van 16,2 % werd ingesteld voor andere medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef waren opgenomen (waarop het parallelle compenserende recht voor alle andere ondernemingen van toepassing was — Uitvoeringsverordening (EU) 2019/72). Deze zijn opgenomen in bijlage II bij de oorspronkelijke verordening. Voorts werd een voor het gehele land geldend recht van 70,1 % ingesteld op elektrische fietsen van ondernemingen in de Volksrepubliek China die zich niet kenbaar hadden gemaakt of niet hadden meegewerkt aan het antidumpingonderzoek, maar wel aan het parallelle antisubsidieonderzoek (opgenomen in bijlage III bij de oorspronkelijke verordening).

(4)

Overeenkomstig artikel 1, lid 6, van de oorspronkelijke verordening kan lid 2 van dat artikel worden gewijzigd door de nieuwe producent-exporteur toe te voegen aan de desbetreffende bijlage met de niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen waarvoor dus het passende gewogen gemiddelde antidumpingrecht geldt, wanneer die nieuwe producent-exporteur in de Volksrepubliek China de Commissie voldoende bewijsmateriaal verstrekt dat:

a)

hij het betrokken product gedurende het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd, d.w.z. van 1 oktober 2016 tot en met 30 september 2017 (“het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek”), niet naar de Unie heeft uitgevoerd;

b)

hij niet verbonden is met een exporteur of producent in de Volksrepubliek China waarop de bij de oorspronkelijke verordening ingestelde antidumpingmaatregelen van toepassing zijn, en

c)

hij het betrokken product daadwerkelijk naar de Unie heeft uitgevoerd na het einde van het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek of hij een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid naar de Unie uit te voeren.

2.   VERZOEK OM BEHANDELING ALS NIEUWE PRODUCENT-EXPORTEUR

(5)

De onderneming Zhejiang Jollo Technology Co., Ltd (“de indiener van het verzoek”) heeft bij de Commissie een verzoek ingediend om behandeling als nieuwe producent-exporteur (“BNPE”) en bijgevolg om toepassing van het recht dat geldt voor de niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen in de Volksrepubliek China, waarop het parallelle compenserende recht voor alle andere ondernemingen, namelijk 16,2 %, van toepassing is, met het argument dat zij aan alle drie de voorwaarden van artikel 1, lid 6, van de oorspronkelijke verordening voldeed.

(6)

Om te bepalen of de indiener van het verzoek voldeed aan de voorwaarden voor een BNPE zoals vastgelegd in artikel 1, lid 6, van de oorspronkelijke Verordening (“de BNPE-voorwaarden”), heeft de Commissie de indiener van het verzoek eerst een vragenlijst toegezonden met het verzoek om aan te tonen dat hij aan die voorwaarden voldeed. De indiener van het verzoek heeft de vragenlijst beantwoord.

(7)

De Commissie heeft alle gegevens gecontroleerd die zij nodig achtte om vast te stellen of de indiener van het verzoek aan de BNPE-voorwaarden voldeed.

3.   ANALYSE VAN HET VERZOEK

(8)

Met betrekking tot de in artikel 1, lid 6, van de oorspronkelijke verordening vermelde voorwaarde dat de indiener van het verzoek het betrokken product niet naar de Unie heeft uitgevoerd in het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd, dat wil zeggen van 1 oktober 2016 tot en met 30 september 2017 (“het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek”), heeft de Commissie tijdens het onderzoek vastgesteld dat de indiener van het verzoek tijdens het onderzoektijdvak geen elektrische fietsen naar de Unie had kunnen uitvoeren, aangezien hij bewijsmateriaal heeft verstrekt waaruit blijkt dat hij pas in 2021 is opgericht.

(9)

Met betrekking tot de in artikel 1, lid 6, van de oorspronkelijke verordening vermelde voorwaarde dat de indiener van het verzoek niet verbonden is met een exporteur of producent waarop de bij de oorspronkelijke verordening ingestelde antidumpingmaatregelen van toepassing zijn, heeft de Commissie tijdens het onderzoek vastgesteld dat de indiener van het verzoek niet verbonden is met een exporteur of producent in de Volksrepubliek China waarop de bij de oorspronkelijke verordening ingestelde antidumpingmaatregelen van toepassing zijn en die aan het oorspronkelijke onderzoek hadden kunnen meewerken.

(10)

Met betrekking tot de in artikel 1, lid 6, van de oorspronkelijke verordening vermelde voorwaarde dat de indiener van het verzoek het betrokken product na het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek daadwerkelijk naar de Unie heeft uitgevoerd of een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid van dit product naar de Unie uit te voeren, heeft de Commissie tijdens het onderzoek op basis van de verstrekte bewijsstukken vastgesteld dat de indiener van het verzoek na het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek daadwerkelijk elektrische fietsen naar de Unie heeft uitgevoerd. De indiener van het verzoeker heeft verkoopdocumenten verstrekt voor transacties met Spanje (juni 2021) en Italië (augustus 2022).

(11)

De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat de indiener van het verzoek voldoet aan de voorwaarde van artikel 1, lid 6, van de oorspronkelijke verordening.

(12)

Bijgevolg voldoet de indiener van het verzoek aan alle drie de voorwaarden van artikel 1, lid 6, van de oorspronkelijke verordening voor een BNPE, zodat het verzoek moet worden ingewilligd. Bijgevolg moet op de indiener van het verzoek het antidumpingrecht van 16,2 % van toepassing zijn voor medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef van het oorspronkelijke onderzoek zijn opgenomen en waarop het parallelle compenserende recht voor alle andere ondernemingen — Uitvoeringsverordening (EU) 2019/72 — van toepassing is.

4.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(13)

De indiener van het verzoek en de bedrijfstak van de Unie zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan het passend werd geacht het antidumpingrecht dat van toepassing is op de niet in de steekproef van het oorspronkelijke onderzoek opgenomen medewerkende ondernemingen aan Zhejiang Jollo Technology Co., Ltd toe te kennen.

(14)

De partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen in te dienen. De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen.

(15)

Deze verordening is in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/73 wordt de volgende onderneming toegevoegd aan de lijst van niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen:

Onderneming

Aanvullende Taric-code

Zhejiang Jollo Technology Co., Ltd.

899A

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2023.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)   PB L 16 van 18.1.2019, blz. 108.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/72 van de Commissie van 17 januari 2019 tot instelling van een definitief compenserend recht op elektrische fietsen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 16 van 18.1.2019, blz. 5).


17.3.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/52


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2023/592 VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2023

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/244 tot instelling van een definitief compenserend recht op invoer van biodiesel van oorsprong uit Argentinië

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1), en met name artikel 24, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/244 van de Commissie (2) (het oorspronkelijke onderzoek) is een definitief compenserend recht ingesteld op biodiesel van oorsprong uit Argentinië.

(2)

Oleaginosa Moreno Hermanos S.A.C.I.F.I. y A (“de indiener van het verzoek”), een Argentijnse producent-exporteur (aanvullende Taric (3)-code C497), waarvoor een individueel compenserend recht van 25,0 % geldt, heeft de Commissie op 23 mei 2022 meegedeeld dat hij zijn naam heeft gewijzigd in Viterra Argentina S.A.

(3)

Volgens de onderneming heeft de naamswijziging geen invloed op haar recht om in aanmerking te komen voor het individuele compenserende recht dat op haar van toepassing was onder haar vroegere naam; zij verzocht de Commissie dit te bevestigen.

(4)

De Europese vereniging van biodieselproducenten (EBB) was het niet met de indiener van het verzoek eens en stelde dat hij complexere structurele veranderingen had ondergaan die van invloed zijn op zijn recht om in aanmerking te blijven komen voor het in het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde niveau van de maatregel.

(5)

De Commissie heeft informatie verzameld en heeft het door de indiener van het verzoek verstrekte bewijsmateriaal onderzocht; volgens haar is de naamswijziging naar behoren bij de bevoegde autoriteiten geregistreerd en heeft dit niet geleid tot nieuwe betrekkingen met andere groepen ondernemingen die de Commissie in het oorspronkelijke onderzoek niet heeft onderzocht.

(6)

Het bewijsmateriaal in het dossier bevestigde de verklaring van de indiener van het verzoek dat de naamswijziging op 3 mei 2022 is goedgekeurd door het openbare handelsregister van Argentinië en op 1 juli 2022 door de federale belastingdienst. Bijgevolg heeft de Commissie geconcludeerd dat de naamswijziging niet van invloed is op de bevindingen van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/244, met name wat betreft het compenserende recht dat op de indiener van het verzoek van toepassing is.

(7)

Op grond van het bovenstaande moet de naamswijziging gevolgen sorteren vanaf de datum waarop de onderneming officieel onder de nieuwe naam is gaan opereren, d.w.z. 1 juli 2022.

(8)

In zijn opmerkingen over de mededeling van feiten en overwegingen herhaalde de bedrijfstak van de Unie (EBB) de argumenten die hij met betrekking tot het verzoek om naamswijziging aanvankelijk had aangevoerd. Hij stelde dat de naamswijziging een complexere structurele verandering verhult, dat de indiener van het verzoek zijn biodieselactiviteiten heeft uitgebreid door verschillende overnames, een nieuwe algemeen directeur heeft, een leidende positie in de landbouwsector in Argentinië heeft verworven, en op de een of andere manier verbonden was met een andere producent-exporteur, die failliet was gegaan.

(9)

Er wordt aan herinnerd dat alle producenten-exporteurs in Argentinië een prijsverbintenis zijn aangegaan volgens welke zij een minimuminvoerprijs in acht moeten nemen en bij de uitvoer van biodiesel naar de Unie onder een volumedrempel moeten blijven, die jaarlijks voor het hele land wordt herzien.

(10)

De Commissie heeft de bovenstaande argumenten onderzocht en opgemerkt dat de bedrijfstak niet voldoende bewijsmateriaal heeft verstrekt om zijn argumenten te staven. De Commissie heeft geen bewijs gevonden dat de activiteiten van de indiener van het verzoek in de landbouwsector of de vermeende toename van zijn productiecapaciteit een impact hebben op de thans geldende maatregelen. De naamswijziging alleen stelt de indiener van het verzoek niet in staat een grotere hoeveelheid naar de Unie uit te voeren of onder de door de Commissie periodiek vastgestelde minimumprijs te verkopen, en kan derhalve geen gevolgen hebben voor of afbreuk doen aan de thans geldende maatregelen. De argumenten van de bedrijfstak van de Unie konden niet worden aanvaard en werden derhalve afgewezen.

(11)

Gezien de constateringen in de bovenstaande overwegingen achtte de Commissie het passend Uitvoeringsverordening (EU) 2019/244 te wijzigen om de gewijzigde naam van de onderneming waaraan eerder aanvullende Taric-code C497 was toegewezen, in aanmerking te nemen.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (4) ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/244 van de Commissie wordt als volgt gewijzigd:

“Oleaginosa Moreno Hermanos S.A.C.I.F.I. y A

25,0 %

C497”

wordt vervangen door

“Viterra Argentina S.A.

25,0 %

C497”

2.   De aanvullende Taric-code C497, die voorheen was toegekend aan Oleaginosa Moreno Hermanos S.A.C.I.F.I. y A, is met ingang van 1 juli 2022 van toepassing op Viterra Argentina SA Alle definitieve rechten die zijn betaald op de invoer van door Viterra Argentina SA vervaardigde producten die het bij artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/244 ten aanzien van Oleaginosa Moreno Hermanos S.A.C.I.F.I. y A vastgestelde compenserende recht overschrijden, worden terugbetaald of kwijtgescholden overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2023.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/244 van de Commissie van 11 februari 2019 tot instelling van een definitief compenserend recht op invoer van biodiesel van oorsprong uit Argentinië (PB L 40 van 12.2.2019, blz. 1).

(3)  Het geïntegreerde tarief van de Europese Unie.

(4)  Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (codificatie) (PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21)


17.3.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/54


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2023/593 VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2023

tot het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht op bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea wat betreft de Hansol-groep, en tot wijziging van het residuele recht (Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (“de basisverordening”) (1), en met name artikel 9, lid 4, en artikel 14, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Naar aanleiding van een antidumpingonderzoek overeenkomstig artikel 5 van de basisverordening heeft de Commissie op 2 mei 2017 Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763 (2) tot instelling van een definitief antidumpingrecht op in de Unie ingevoerd bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea (“het betrokken land”) (“de litigieuze verordening”) vastgesteld. De maatregelen bestonden uit een vast recht: 104,46 EUR per ton nettogewicht, voor zowel de Hansol-groep als voor alle andere ondernemingen.

1.1.   De arresten in de zaken T-383/17 (3) en C-260/20 P (4)

(2)

De Hansol-groep (Hansol Paper Co. Ltd en Hansol Artone Paper Co. Ltd) (“Hansol”) heeft tegen de litigieuze verordening beroep ingesteld bij het Gerecht. Bij arrest van 2 april 2020 in zaak T-383/17 heeft het Gerecht Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763 nietig verklaard voor zover zij Hansol betrof. Op 11 juni 2020 heeft de Commissie hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht (zaak C-260/20 P). Op 12 mei 2022 heeft het Hof van Justitie die hogere voorziening afgewezen.

(3)

Het Gerecht oordeelde dat de Commissie een fout had gemaakt bij het vaststellen van de normale waarde voor ten minste één productsoort die door Hansol Artone Paper Co. Ltd (“Artone”) werd verkocht. Aangezien er voor die productsoort geen binnenlandse verkoop was, had de Commissie de normale waarde voor Artone overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening door berekening vastgesteld op basis van de productiekosten van Artone. Aangezien Hansol Paper Co. Ltd (“Hansol Paper”) voor die productsoort een representatieve binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties had, oordeelde het Gerecht dat de Commissie de binnenlandse verkoopprijs van die partij als normale waarde had moeten gebruiken overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening.

(4)

Het Gerecht stelde ook vast dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout had gemaakt bij de weging van de verkoop van jumborollen in de Europese Unie aan onafhankelijke afnemers ten opzichte van de verkoop aan verbonden verwerkende bedrijven voor de verwerking tot kleine rollen. De Commissie had die weging toegepast om het algemene dumpinggedrag van Hansol correct weer te geven, terwijl Hansol, op haar verzoek, voor drie van haar verbonden verwerkende bedrijven een vrijstelling van het invullen van een vragenlijst had verkregen. Het Gerecht oordeelde dat de Commissie geen rekening had gehouden met een bepaald volume van wederverkoop door Schades Nordic, een van die drie verbonden verwerkende bedrijven in de Unie, en daardoor het gewicht van de verkoop van jumborollen door Hansol aan onafhankelijke afnemers te laag had geschat, terwijl de dumpingmarge voor die verkoop aanzienlijk lager was dan voor de verkoop door Hansol aan verbonden verwerkende bedrijven met het oog op wederverkoop in de vorm kleine rollen aan onafhankelijke afnemers. De Commissie had derhalve artikel 2, lid 11, van de basisverordening geschonden, aangezien de door de Commissie verrichte berekeningen niet de volledige omvang van de door Hansol toegepaste dumping weergaven.

(5)

Het Gerecht stelde tot slot vast dat de in overweging 4 beschreven wegingsfout tevens van invloed was op de berekening van de prijsonderbiedings- en schademarge, omdat de Commissie voor die berekeningen dezelfde weging had gebruikt. Het oordeelde daarom dat de Commissie artikel 3, leden 2 en 3, van de basisverordening had geschonden.

(6)

Deze bevindingen werden door het Hof van Justitie bevestigd (5).

1.2.   Uitvoering van de arresten

(7)

Ingevolge artikel 266 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”) moeten de instellingen van de Unie de maatregelen nemen die nodig zijn ter uitvoering van de arresten van de rechterlijke instanties van de Unie. Indien een door de instellingen van de Unie in het kader van een bestuurlijke procedure, zoals het antidumpingonderzoek in casu, vastgestelde handeling nietig wordt verklaard, wordt aan een arrest van het Gerecht uitvoering gegeven door de nietig verklaarde handeling te vervangen door een nieuwe waarin de door het Gerecht vastgestelde onwettigheid wordt opgeheven (6).

(8)

Volgens de rechtspraak van het Gerecht en het Hof van Justitie mag de procedure ter vervanging van een nietig verklaarde handeling worden hervat op het precieze punt waarop de onwettigheid is ontstaan (7). Dit houdt met name in dat wanneer een handeling tot afsluiting van een bestuurlijke procedure nietig wordt verklaard, de nietigverklaring niet noodzakelijkerwijs betrekking heeft op de voorbereidende handelingen, zoals die tot inleiding van de antidumpingprocedure. Wanneer bijvoorbeeld een verordening tot instelling van definitieve antidumpingmaatregelen nietig wordt verklaard, blijft de procedure hangende omdat alleen de handeling tot afsluiting van de procedure uit de rechtsorde van de Unie is verdwenen (8), tenzij de onwettigheid al in het stadium van de inleiding is ontstaan. De hervatting van de administratieve procedure en het opnieuw instellen van antidumpingrechten op goederen die tijdens de toepassingsperiode van de nietig verklaarde verordening zijn ingevoerd, kan niet worden geacht in strijd te zijn met het verbod van terugwerkende kracht (9).

(9)

In casu heeft het Gerecht de litigieuze verordening om de in overwegingen 3 tot en met 5 genoemde redenen nietig verklaard voor zover zij Hansol betrof.

(10)

De bevindingen van de litigieuze verordening die niet zijn betwist of die zijn betwist maar waarvan de betwisting door het Gerecht is afgewezen of niet is onderzocht, en die derhalve niet tot de nietigverklaring van de litigieuze verordening hebben geleid, blijven ten volle geldig (10).

(11)

Na het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-260/20 P heeft de Commissie besloten het antidumpingonderzoek betreffende de invoer van bepaald licht thermisch papier naar aanleiding waarvan de litigieuze verordening is vastgesteld, ten dele te heropenen en te hervatten op het punt waarop de onregelmatigheden hebben plaatsgevonden. Op 30 juni 2022 is een bericht (“het bericht van heropening”) bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (11). De heropening was beperkt tot de uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie met betrekking tot Hansol.

(12)

Tegelijkertijd heeft de Commissie besloten de invoer van bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea en geproduceerd door Hansol aan registratie te onderwerpen, en de nationale douaneautoriteiten verzocht de bekendmaking van de uitvoeringsverordening van de Commissie tot het opnieuw instellen van de rechten af te wachten alvorens een besluit te nemen over verzoeken om terugbetaling of kwijtschelding van antidumpingrechten voor zover die betrekking hebben op invoer die in verband staat met de producten van Hansol (12) (de “registratieverordening”).

(13)

De Commissie heeft de belanghebbenden van de heropening in kennis gesteld en hen verzocht opmerkingen te maken.

2.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN NA DE HEROPENING

(14)

De Commissie heeft opmerkingen ontvangen van Hansol en de European Thermal Paper Association (“ETPA”) en haar leden.

(15)

Hansol merkte op dat de Commissie zich in de registratieverordening had gebaseerd op de arresten van het Gerecht in de zaken T-440/20 en T-441/20 (“Jindal Saw”) (13) om te besluiten dat registratie een middel was om ervoor te zorgen dat maatregelen naderhand kunnen worden toegepast op producten die vanaf de datum van registratie zijn ingevoerd. Hansol voerde aan dat deze arresten nog niet definitief waren en niet van toepassing waren op de onderhavige situatie, aangezien het Gerecht in zaak T-383/17 had verklaard dat de verordening onwettig was, terwijl het dat niet had verklaard in de zaken T-440/20 en T-441/20. De onderneming voerde ook aan dat in de arresten Jindal Saw de betrokken onderneming, Jindal Saw, een van meerdere producenten-exporteurs was en er meerdere betrokken landen waren, terwijl Hansol in de onderhavige zaak de enige producent-exporteur is en de zaak uitsluitend betrekking heeft op Korea. Op grond daarvan stelde Hansol dat de Commissie zich niet mag baseren op de arresten Jindal Saw om met terugwerkende kracht het uiteindelijke bedrag van het antidumpingrecht op de invoer van het door Hansol vervaardigde betrokken product te innen.

(16)

Met betrekking tot het feit dat de arresten Jindal Saw nog vatbaar zijn voor hogere voorziening, voerde ETPA aan dat in deze arresten vaste rechtspraak is overgenomen. ETPA betwistte eveneens de door Hansol aangevoerde verschillen tussen de arresten Jindal Saw en het arrest T-383/17, aangezien het Gerecht in het dictum van de arresten in de zaken T-300/16 en T-301/16 (die aan de zaken T-440/20 en T-441/20 voorafgingen en waarbij de oorspronkelijke verordeningen in de zaak Jindal Saw nietig werden verklaard), net zoals in T-383/17, de betwiste verordening in haar geheel nietig had verklaard voor zover zij de verzoeker betreft. Volgens ETPA betekent het feit dat de litigieuze verordening uitsluitend ten aanzien van Hansol nietig werd verklaard, dat de verordening in tegenstelling tot wat Hansol aanvoert nog steeds deel uitmaakt van de rechtsorde van de Unie.

(17)

In dat verband merkte de Commissie op dat het feit dat het arrest in zaak T-440/20 nog steeds niet definitief was toen de registratieverordening werd bekendgemaakt, niet betekent dat registratie in die zaak niet mogelijk was. Het Gerecht heeft in die zaak de praktijk van de Commissie bekrachtigd om invoer te registreren bij de uitvoering van arresten, wat het feit onderbouwt dat de Commissie in dergelijke situaties wel degelijk invoer kan registeren. Het Gerecht verklaarde dat artikel 14 van de basisverordening, waarbij de Commissie wordt gemachtigd om nationale autoriteiten de opdracht te geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, algemeen van toepassing is. Het Gerecht merkte met name op dat “artikel 14, lid 5, van die verordening niet onderworpen is aan enige beperkingen ten aanzien van de omstandigheden waarin de Commissie gemachtigd is nationale douane-instanties de opdracht te geven om goederen te registreren”. Het Gerecht verklaarde verder dat “indien de Commissie het recht wordt ontnomen om gebruik te maken van registratie in het kader van de procedures voor het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht, afbreuk kan worden gedaan aan de doeltreffendheid van verordeningen die tot het opnieuw instellen van een dergelijk recht kunnen leiden”. Het arrest is ondertussen hoe dan ook definitief geworden. Het argument werd derhalve afgewezen.

(18)

Met betrekking tot het argument van Hansol dat de litigieuze verordening niet langer geldt aangezien Hansol, de onderneming waarvoor de verordening nietig werd verklaard, de enige producent-exporteur was waarop die verordening betrekking had, merkte de Commissie op dat dit argument, zonder in te gaan op de juridische relevantie ervan, feitelijk onjuist is. Het feit dat geen andere producenten uit de Republiek Korea werden gevonden die tijdens het onderzoektijdvak naar de Unie uitvoerden, betekent niet dat Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763 alleen van toepassing is op Hansol. In de litigieuze verordening heeft de Commissie via het residuele recht immers ook rechten ingesteld ten aanzien van andere producenten-exporteurs (14). Bovendien heeft het Gerecht de litigieuze verordening uitsluitend nietig verklaard “voor zover zij betrekking heeft op Hansol Paper Co. Ltd”. Het argument werd derhalve afgewezen.

(19)

Hansol gaf verder aan bezorgd te zijn dat de Commissie mogelijk niet goed begreep hoe zij het probleem met de weging moest rechtzetten. Uit het arrest van Gerecht volgde volgens Hansol dat het percentage dat het aandeel van de wederverkoop van jumborollen door Schades Ltd in de totale verkoop van jumborollen door Hansol Paper, Artone, en zijn verbonden handelaar Hansol Europe aan zijn verbonden handelaar Schades Ltd, vertegenwoordigt, moet worden toegepast op de verkoop van jumborollen aan zijn verbonden verwerkende bedrijven (Schades Nordic, Heipa en R+S) met het oog op wederverkoop. De resulterende verkoop zou moeten worden opgeteld bij de verkoop van jumborollen (direct en indirect) die wordt gebruikt voor de berekening van de dumpingmarge en wordt afgetrokken van de verkoop van jumborollen aan Schades Nordic, Heipa en R+S met het oog op verwerking. Op basis daarvan heeft Hansol een herberekening verstrekt van de weging van de directe en indirecte verkoop van jumborollen aan onafhankelijke afnemers in vergelijking met de verkoop aan verbonden verwerkende bedrijven met het oog op wederverkoop als kleine rollen aan onafhankelijke afnemers. ETPA onderstreepte dat — afgezien van Schades Ltd — Schades Nordic het enige aan Hansol verbonden verwerkende bedrijf was dat tijdens het onderzoek ook jumborollen doorverkocht, en dat een dergelijke benadering alleen al daarom niet in overeenstemming zou zijn met het bewijsmateriaal waarover de Commissie beschikte. Zij benadrukte ook dat het Gerecht weliswaar bepaalde fouten had vastgesteld in de benadering die de Commissie in het oorspronkelijk onderzoek had toegepast, maar dat het geen benadering voor een herziene berekening van de weging had opgelegd en had verduidelijkt dat het aan de Commissie stond om te beslissen welke maatregelen passend waren om de naleving van het arrest te verzekeren.

(20)

Met betrekking tot deze kwestie merkte de Commissie op dat de door Hansol voorgestelde methode fundamenteel verschilt van de methode die de Commissie voor de litigieuze verordening had gebruikt bij de berekening van de dumping. In die berekening voor de vaststelling van de marges van Hansol had de Commissie de totale directe en indirecte verkoop van jumborollen aan niet-verbonden afnemers door de Hansol-groep in haar geheel gekwantificeerd, zoals vermeld in de verkooptabellen in de antwoorden op de vragenlijst van de verschillende entiteiten van de groep. Op basis daarvan heeft de Commissie het gewicht van die verkoop vastgesteld in vergelijking met het gewicht van jumborollen voor verwerking tot kleine rollen. Het voorstel van Hansol om het berekende aandeel van de wederverkoop van jumborollen door Schades Ltd in de totale aankoopvolumes van Schades Ltd toe te passen op de andere drie verbonden verwerkende bedrijven, vormt een fundamenteel andere en minder nauwkeurige methode, gezien de omvang van de wederverkoop van jumborollen van de drie verbonden verwerkende bedrijven die niet op de vragenlijst hadden geantwoord, zoals Hansol tijdens de procedure heeft gemeld.

(21)

De Commissie lichtte voorts toe dat het Gerecht weliswaar heeft vastgesteld dat de Commissie een fout had gemaakt door de in de procedure door Schades Nordic gemelde wederverkoop van jumborollen niet in de berekening op te nemen (15), maar dat het de methode van de Commissie als zodanig niet had uitgesloten. De Commissie heeft zich dus strikt aan de uitspraak van het Gerecht gehouden door de methode voor de vaststelling van het respectieve gewicht ongewijzigd te laten, behalve dat zij nu de door Schades Nordic, Heipa en R+S verkochte jumborollen in aanmerking had genomen, zoals vereist door het Gerecht. De berekening werd nader toegelicht in de beperkte ondernemingsspecifieke mededeling van feiten en overwegingen.

3.   HERONDERZOEK VAN DE DOOR HET GERECHT VASTGESTELDE EN DOOR HET HOF VAN JUSTITIE BEVESTIGDE KWESTIES

3.1.   Dumpingmarge

3.1.1.   Normale waarde

(22)

Voor twee productsoorten die Artone naar de Unie uitvoerde, had de Commissie bij haar berekening van de dumping de normale waarde vastgesteld omdat de binnenlandse verkoop voor die partij niet representatief was. In punt 148 en de punten 152-158 van het arrest in zaak T-383/17 en de punten 79 en 85 van het arrest in zaak C-260/20 P, oordeelden de rechterlijke instanties van de Unie dat uit zowel de bewoordingen als de systematiek van artikel 2, lid 1, eerste alinea, van de basisverordening blijkt dat voor het vaststellen van de normale waarde als eerste de prijs in aanmerking moet worden genomen die in het kader van normale handelstransacties werkelijk is of moet worden betaald. Wanneer de exporteur het soortgelijke product niet op de binnenlandse markt verkoopt, moet de normale waarde met voorrang worden vastgesteld aan de hand van de prijzen van andere verkopers of producenten en niet op basis van de productiekosten van de betrokken onderneming.

(23)

Een van de twee in overweging 22 genoemde productsoorten werd wel degelijk in representatieve hoeveelheden en in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt verkocht door de verbonden onderneming Hansol Paper en daarom oordeelde het Gerecht dat de Commissie artikel 2, lid 1, van de basisverordening had geschonden bij de vaststelling van de normale waarde van Artone.

(24)

De Commissie heeft de berekening van de normale waarde voor die productsoort daarom herzien door de door berekening vastgestelde normale waarde van Artone te vervangen door de normale waarde van Hansol Paper voor die productsoort.

(25)

De andere door Artone uitgevoerde productsoort waarvoor de normale waarde was vastgesteld werd evenmin in representatieve hoeveelheden door Hansol verkocht op de binnenlandse markt. De omvang van de binnenlandse verkoop van Hansol bedroeg namelijk aanzienlijk minder dan de in artikel 2, lid 2, van de basisverordening vastgestelde drempel van 5 %. De normale waarde van die productsoort werd daarom overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening ook voor Hansol Paper berekend. Bij gebrek aan representatieve verkoopprijzen in het kader van normale handelstransacties van andere verkopers of producenten in het land van uitvoer, werd de vaststelling van de normale waarde van Artone voor deze productsoort daarom gehandhaafd.

3.1.2.   Weging

(26)

In het onderzoek dat tot de litigieuze verordening heeft geleid, had de Commissie antwoorden op de vragenlijst ontvangen van Hansol, Artone, Hansol Europe (een verbonden handelaar in de Unie) en Schades UK Ltd, een in de Unie gevestigde verbonden handelaar/verwerkend bedrijf. Drie in de Unie gevestigde en aan de Hansol-groep verbonden verwerkende bedrijven, te weten Schades Nordic, Heipa en R+S, hadden verzocht om vrijstelling van het invullen van de vragenlijst voor met de producent-exporteur verbonden ondernemingen (bijlage I bij de vragenlijst). Deze partijen verwerkten het betrokken product tot kleine rollen met het oog op wederverkoop aan onafhankelijke afnemers. De Commissie aanvaardde hun verzoek om vrijstelling, dat was gebaseerd op het feit dat deze partijen het betrokken product niet of slechts in zeer beperkte hoeveelheden hadden verkocht.

(27)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening is de Commissie verplicht om bij de berekening van de dumpingmarge rekening te houden met alle uitvoertransacties naar de Unie. Teneinde de aanzienlijke omvang van de verkoop van de Hansol-groep aan de verbonden verwerkende bedrijven die waren vrijgesteld van het invullen van een vragenlijst op te nemen in haar berekening van de dumping, had de Commissie de resultaten van de dumpingberekening uitgebreid door een weging toe te passen van de dumpingmarges die waren berekend op basis van de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van Hansol Paper, Artone, Hansol Europe en Schades UK Ltd Daartoe kende de Commissie een gewicht tussen 15 % en 25 % toe aan de dumpingmarge die was vastgesteld voor directe verkoop en verkoop van het betrokken product via verbonden ondernemingen, en een gewicht tussen 75 % en 85 % aan de dumpingmarge die was vastgesteld voor de verkoop aan verbonden verwerkende bedrijven met het oog op wederverkoop als kleine rollen aan niet-verbonden partijen (16).

(28)

Het Gerecht en het Hof van Justitie oordeelden daarom dat de Commissie artikel 2, lid 11, en artikel 9, lid 4, van de basisverordening had geschonden. Zij stelden vast dat de gebruikte weging kennelijk onjuist was aangezien een bepaald volume van het door Schades Nordic doorverkochte betrokken product buiten beschouwing was gelaten. Er was dus sprake van een onderschatting van de omvang van de directe en indirecte verkoop van het betrokken product bij de berekening van de weging, waardoor de volledige omvang van de dumping in de berekeningen niet tot uiting was gekomen (17).

(29)

In het licht van de bevindingen van de rechterlijke instanties van de Unie zoals samengevat in overweging 28, heeft de Commissie de wegingsberekening herzien. Daartoe heeft zij de omvang van de wederverkoop van jumborollen van Hansol via Schades Nordic zoals Hansol tijdens het onderzoek had gemeld, opgeteld bij de omvang van de directe en indirecte verkoop van het betrokken product die voor voornoemde berekening was gebruikt. Het gewicht van de directe en indirecte verkoop van het betrokken product door Hansol in verhouding tot de totale verkoop aan de Unie nam bijgevolg met 0,7 procentpunten toe, terwijl het gewicht van de verkoop van dat product aan verbonden verwerkende bedrijven met het oog op wederverkoop als kleine rollen aan niet-verbonden partijen met hetzelfde percentage afnam.

3.1.3.   Dumpingmarge

(30)

De Commissie heeft de dumpingmarge voor Hansol herberekend door de door berekening vastgestelde normale waarde van een door Artone verkochte productsoort te vervangen door een normale waarde op basis van de binnenlandse verkoopprijs van die productsoort die door Hansol Paper werd aangerekend, zoals uiteengezet in overweging 24, en door de weging van de vastgestelde dumpingmarges voor de twee soorten verkoop te herzien, zoals uiteengezet in overweging 29.

(31)

Op basis daarvan werd de herziene definitieve gewogen gemiddelde dumpingmarge van de Hansol-groep, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, verlaagd van 10,3 % naar 10,2 %.

3.2.   Prijsonderbiedingsmarge en onderzoek van het effect

(32)

In de litigieuze verordening is de prijsonderbiedingsmarge van Hansol berekend aan de hand van dezelfde weging als die welke is toegepast op de dumpingmarges voor de directe en indirecte verkoop van het betrokken product, enerzijds, en de verkoop aan verbonden verwerkende bedrijven met het oog op wederverkoop als kleine rollen aan niet-verbonden partijen, anderzijds.

(33)

De rechterlijke instanties van de Unie oordeelden dat de fout die van invloed was op de weging van de verkoop, ook van invloed was op de berekening van de prijsonderbieding en op het onderzoek van het effect van de invoer met dumping op soortgelijke producten van de bedrijfstak van de Unie (18).

(34)

Met betrekking tot de berekening van de prijsonderbieding heeft de Commissie het arrest van het Hof van Justitie uitgevoerd door de herziene wegingsfactoren, zoals uiteengezet in overweging 29, eveneens toe te passen op de prijsonderbiedingsmarges voor de directe en indirecte verkoop van het betrokken product, enerzijds, en voor de verkoop aan verbonden verwerkende bedrijven met het oog op wederverkoop als kleine rollen aan niet-verbonden partijen, anderzijds.

(35)

Het resultaat van de vergelijking, uitgedrukt als percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in het onderzoektijdvak, was een gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van 9,3 %.

(36)

De prijsonderbiedingsmarge die werd vastgesteld tijdens het onderzoek dat tot de litigieuze verordening heeft geleid, bedroeg 9,4 %. Gelet op het onbeduidende verschil tussen die marge en de herziene prijsonderbiedingsmarge, concludeerde de Commissie dat deze wijziging geen nieuwe beoordeling van de schade of analyse van het oorzakelijk verband rechtvaardigde. Zij bevestigde derhalve de bevindingen dienaangaande, zoals samengevat in de punten 4 en 5 van de verordening tot instelling van voorlopige maatregelen (19) en overweging 102 van de litigieuze verordening.

4.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(37)

Op 14 november 2022 heeft de Commissie alle belanghebbenden in kennis gesteld van de bovenstaande bevindingen op basis waarvan zij wilde voorstellen om, in het licht van de verzamelde en meegedeelde gegevens betreffende het oorspronkelijke onderzoek, het antidumpingrecht op bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea en geproduceerd door Hansol opnieuw in te stellen en het residuele recht aan te passen. Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen werden opmerkingen ontvangen van Hansol, ETPA en de overheid van de Republiek Korea (“Koreaanse overheid”).

(38)

De Koreaanse overheid uitte haar bezorgdheid over de manier waarop de Commissie de arresten van de rechterlijke instanties van de Unie had uitgevoerd, aangezien de herziene dumpingberekeningen volgens haar opvatting de in die arresten vastgestelde fouten niet volledig hebben verholpen. De Koreaanse overheid heeft echter niet nader gespecificeerd in welke zin de Commissie een fout zou hebben gemaakt.

(39)

ETPA steunde de beoogde aanpak van de Commissie ten zeerste.

(40)

In haar opmerkingen bij de mededeling van feiten en overwegingen stelde Hansol dat de Commissie de fout met betrekking tot de berekening van de normale waarde niet had verholpen. Hansol voerde ook aan dat de Commissie de door het Gerecht vastgestelde en door het Hof van Justitie bevestigde wegingsfout niet had verholpen.

4.1.   Normale waarde

(41)

Hansol stelde het eens te zijn met het feit dat de Commissie de arresten van de rechterlijke instanties van de Unie had uitgevoerd door, voor de vergelijking met de uitvoerprijs van Artone, de binnenlandse verkoopprijs van Hansol Paper te gebruiken voor een productsoort die deze partij in representatieve hoeveelheden en in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt had verkocht (zie de overwegingen 23 en 24). Hansol was het echter niet eens met het feit dat de Commissie, zoals toegelicht in overweging 25, dat niet had gedaan voor een andere productsoort die door Artone niet op de binnenlandse markt werd verkocht.

(42)

Volgens Hansol had de Commissie desalniettemin gebruik moeten maken van de verkoopprijzen van Hansol Paper voor die productsoort, hierna ook “productsoort X” genoemd (het werkelijke nummer van de productsoort is vertrouwelijk). Hansol voerde aan dat het Gerecht had geoordeeld dat de Commissie “als eerste” gebruik moet maken van de verkoopprijzen van andere partijen, indien die beschikbaar zijn. In dat verband stelde zij dat de binnenlandse verkopen van Hansol voor productsoort X alle winstgevend waren en dat de door berekening vastgestelde normale waarde van Hansol Paper voor die productsoort bijgevolg gelijk was aan een normale waarde op basis van verkoopprijzen. Aangezien de door berekening vastgestelde normale waarde gelijk was aan de verkoopprijs, was de Commissie volgens Hansol verplicht om de verkoopprijs van Hansol Paper te gebruiken.

(43)

De Commissie was het hier niet mee eens. Ten eerste verduidelijkte zij dat het Gerecht had bevestigd dat de Commissie, wanneer het soortgelijke product niet of niet in voldoende hoeveelheden in het kader van normale handelstransacties is verkocht, krachtens artikel 2, lid 3, eerste alinea, van de basisverordening moet afwijken van het beginsel dat de verkoopprijzen worden gebruikt om de normale waarde vast te stellen, en de normale waarde moet baseren op prijzen van andere verkopers of producenten of, als die niet beschikbaar zijn, de normale waarde moet berekenen op basis van de productiekosten. Het Gerecht had in punt 150 van het arrest in zaak T-383/17 gepreciseerd dat een ontoereikende verkoop de situatie omvat waarin de verkoop van het soortgelijke product in het land van uitvoer minder dan 5 % van de naar de Unie verkochte hoeveelheid van het betrokken product bedraagt. Het Gerecht bevestigde dus dat de Commissie in dit scenario geen gebruik mag maken van de binnenlandse verkoopprijzen (20). In dit geval vertegenwoordigde de binnenlandse verkoop van Hansol Paper voor productsoort X minder dan 1 % van de verkoop van die productsoort naar de Unie, wat ruim onder de in artikel 2, lid 2, van de basisverordening genoemde drempel van 5 % ligt, en werd haar normale waarde voor die productsoort dus door de Commissie berekend. Zij herinnerde er ook aan dat Hansol tijdens het onderzoek nooit heeft aangevoerd dat de Commissie de normale waarde van die productsoort voor Hansol Paper niet had mogen berekenen. Aangezien er geen andere medewerkende producenten waren en de Commissie de normale waarde van productsoort X voor Hansol Paper had berekend, zoals hierboven uiteengezet, en er dus geen alternatieve binnenlandse verkoopprijs van die productsoort beschikbaar was, heeft de Commissie de normale waarde van productsoort X voor Artone berekend.

(44)

Ten tweede betekent het enkele feit dat de door berekening vastgestelde normale waarde van een bepaalde productsoort identiek is aan de verkoopprijs van die productsoort niet dat dit een op de verkoopprijzen gebaseerde normale waarde is. De normale waarde zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening is een door berekening vastgestelde normale waarde. Met het oog op de berekening van de dumping kan deze door berekening vastgestelde normale waarde dus niet worden gebruikt voor een vergelijking met de uitvoerprijzen van andere partijen, aangezien de basisverordening daar niet in voorziet. Het argument van Hansol dat de Commissie op grond van de arresten van de rechterlijke instanties van de Unie verplicht was de binnenlandse verkoopprijs van Hansol Paper te gebruiken om de dumping voor Artone voor die specifieke productsoort te berekenen, werd derhalve afgewezen.

4.2.   Weging

(45)

Hansol voerde verder aan dat de Commissie de methode die zij moest hanteren om de wegingsfout te corrigeren, niet juist had begrepen. Zij beriep zich op punt 86 van het arrest in zaak T-383/17 en punt 64 van het arrest in zaak C-260/20 P om te stellen dat de Commissie het aandeel van de verkopen zonder verwerking van Schades UK Ltd had moeten weergeven in de verkoop van Hansol aan haar andere verbonden handelaren, en niet eenvoudigweg het volume van de verkopen zonder verwerking van Schades Nordic had mogen toevoegen aan de directe en indirecte verkopen van Hansol aan onafhankelijke afnemers. Hansol voerde ook aan dat indien het Gerecht van oordeel zou zijn geweest dat de Commissie de wegingsfout zou hebben verholpen zoals uiteengezet in overweging 29, zij gelet op het beperkte effect niet tot de conclusie zou zijn gekomen dat de wegingsfout van invloed had kunnen zijn op de berekening van de prijsonderbieding en het onderzoek van het effect van de invoer met dumping op soortgelijke producten van de bedrijfstak van de Unie.

(46)

Bij wijze van voorlopige opmerking lijkt het argument van Hansol erop te wijzen dat de Commissie gebruik had gemaakt van een steekproef, d.w.z. dat zij artikel 17, lid 1, van de basisverordening had toegepast toen zij besloot om de gegevens van Schades UK Ltd te gebruiken om de dumpingmarge voor de verkoop van het betrokken product aan verbonden verwerkende bedrijven te berekenen. De Commissie merkte op dat het Gerecht datzelfde argument in de punten 63 tot en met 69 van het arrest in zaak T-383/17 heeft verworpen. De Commissie had inderdaad besloten om de dumpingmarge voor de verkoop van Hansol aan de andere drie verbonden verwerkende bedrijven te berekenen op basis van de gegevens over de uitvoerprijs van Schades UK Ltd, omdat die onderneming werd geacht zich in de beste positie te bevinden om de meest nauwkeurige cijfers te verstrekken met betrekking tot de meerderheid van de verkoop door de Hansol-groep aan verbonden verwerkende bedrijven in de Unie met het oog op latere wederverkoop als kleine rollen aan niet-verbonden afnemers (21). Wat de dumpingberekening voor de Hansol-groep betreft, was de Commissie van oordeel dat Schades UK Ltd het enige aan de Hansol-groep verbonden verwerkende bedrijf was dat het betrokken product aan onafhankelijke afnemers had doorverkocht. Die conclusie werd door de rechterlijke instanties van de Unie onjuist geacht in het licht van het in het dossier beschikbare bewijsmateriaal met betrekking tot Schades Nordic.

(47)

De Commissie merkte namelijk op dat Hansol in het oorspronkelijke onderzoek aan de Commissie had gemeld dat Schades Nordic [170-190] ton zonder verwerking had doorverkocht aan onafhankelijke afnemers. Zij meldde eveneens dat de andere twee verbonden verwerkende bedrijven die waren vrijgesteld, Heipa en R+S, geen wederverkoop zonder verwerking hadden (22). Hansol heeft geen bewijs verstrekt van de verkoop van jumborollen door Heipa of R+S. Het argument van Hansol was dus rechtstreeks in tegenspraak met de informatie die zij tijdens het onderzoek had verstrekt.

(48)

In het arrest in zaak C-260/20 P heeft het Hof van Justitie duidelijk verklaard dat de Commissie geen door belanghebbenden verstrekte inlichtingen kan uitsluiten op de enkele grond dat zij buiten een antwoord op een antidumpingvragenlijst om zijn verstrekt (23). Nadat de Commissie het onderzoek had heropend, heeft zij aan deze bevinding voldaan, aangezien zij de in het onderzoek door Hansol verstrekte informatie over de wederverkoop van jumborollen door Schades Nordic, Heipa en R+S had meegenomen. Aangezien Hansol eveneens had gemeld dat Heipa en R+S het betrokken product niet doorverkochten, hoefden de voor die partijen vastgestelde hoeveelheden niet te worden gecorrigeerd.

(49)

Bovendien baseerde Hansol haar argument dat de Commissie het aandeel van de verkopen zonder verwerking van Schades UK Ltd moest toepassen op de drie andere verbonden handelaren, met name op de tekst in punt 86 van het arrest in zaak T-383/17, die luidt: “[…] er zij op gewezen dat de Commissie heeft besloten om gebruik te maken van de gegevens van Schades [UK Ltd] om de dumpingmarge voor de verkopen van verzoekster aan de drie andere verbonden verwerkende bedrijven te berekenen […]”. In dat verband verwees zij ook naar de verklaring van het Hof van Justitie in punt 64 van het arrest in zaak C-260/20 P: “Uit de punten 85 en 86 van het bestreden arrest volgt […] dat de Commissie had besloten om de gegevens van Schades [UK Ltd] te gebruiken om de dumpingmarge voor de verkopen van Hansol aan de drie andere verbonden verwerkende bedrijven te berekenen. […] Aangezien de Commissie wist dat Schades [Nordic] bepaalde hoeveelheden van het betrokken product zonder verwerking had doorverkocht aan onafhankelijke afnemers, heeft het Gerecht geoordeeld dat zij met die situatie rekening had moeten houden wat betreft de verkoop van de betrokken producten aan de andere verbonden verwerkende bedrijven. […]”.

(50)

De Commissie was van mening dat Hansol de verklaringen van de rechterlijke instanties van de Unie verkeerd had begrepen. De gegevens van Schades UK Ltd waren inderdaad gebruikt om de dumpingmarge voor de verkoop van Hansol aan de andere drie verbonden verwerkende bedrijven te berekenen, aangezien de dumpingmarge die was vastgesteld voor de verkoop van Schades UK Ltd van jumborollen die tot kleine rollen zijn verwerkt, was toegepast op de toepasselijke hoeveelheden voor verwerking van Koreaanse oorsprong die aan deze andere drie verbonden verwerkende bedrijven waren verkocht. In punt 64 merkte het Hof van Justitie evenwel op dat de representatieve aard van de gegevens van Schades UK Ltd “geenszins [uitsluit] dat de op die gegevens gebaseerde berekening fouten bevat, aangezien niet met alle voor die berekening relevante gegevens rekening is gehouden”. Het Hof van Justitie heeft met andere woorden geoordeeld dat het gebruik van de gegevens van Schades UK Ltd als representatief voor de verkoop van Hansol aan de andere verbonden verwerkende bedrijven, niet betekende dat de Commissie het bewijsmateriaal in het dossier over de door Schades Nordic gerapporteerde verkoop van jumborollen aan onafhankelijke afnemers naast zich neer kon leggen. Het heeft de Commissie niet verplicht om hetzelfde aandeel van de verkopen zonder verwerking van Schades Ltd in de verkoop van Hansol aan zijn andere verbonden handelaren weer te geven of uit te breiden. Dat zou in tegenspraak zijn met de feitelijke gegevens in het dossier, die door Hansol niet zijn betwist. Door het onderzoek te heropenen, heeft de Commissie, in tegenstelling tot wat zij eerst had gedaan, de hoeveelheden jumborollen die zijn verkocht aan Hansols verbonden verwerkende bedrijven in de Unie die jumborollen zonder verwerking doorverkochten, volledig in aanmerking genomen.

(51)

De fout die het Gerecht en het Hof van Justitie hadden vastgesteld, betrof de [170-190] ton aan wederverkoop van het betrokken product door Schades Nordic aan onafhankelijke afnemers, aangezien die wederverkoop, die Hansol in de procedure anders dan door middel van een antwoord op de vragenlijst had gemeld, niet in aanmerking was genomen door de Commissie. Dat werd, zoals uiteengezet in overweging 29, gecorrigeerd door bij het volume van de directe en indirecte verkoop van het betrokken product, het volume op te tellen van de wederverkoop van jumborollen door Hansol via Schades Nordic, zoals gemeld door Hansol tijdens het onderzoek. Er waren geen verdere correcties nodig, aangezien Hansol had gemeld dat de verwerkende bedrijven Heipa en R+S het betrokken product niet hadden doorverkocht aan onafhankelijke afnemers.

(52)

Tot slot was de Commissie het er niet mee eens dat het feit dat de door haar aangebrachte correctie slechts een geringe invloed heeft op de prijsonderbiedingsmarge en geen weerslag heeft op de analyse van de schade en het oorzakelijk verband, zou aantonen dat zij de arresten van de rechterlijke instanties van de Unie verkeerd had begrepen. In het arrest van het Gerecht wordt verklaard dat “niet kan worden uitgesloten” dat de fout van de Commissie van invloed kon zijn geweest, niet dat zij van invloed was op de analyse van de schade en het oorzakelijk verband (24). In dezelfde geest merkte het Hof van Justitie in punt 62 op: “Het feit dat het, gelet op die gegevens, op zijn minst mogelijk was dat de Commissie een te grote wegingsfactor had toegekend aan de verkopen aan de verbonden verwerkende bedrijven voor de verwerking tot kleine rollen en dat daardoor de werkelijke dumping van Hansol te hoog werd vastgesteld, was voldoende om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en objectiviteit van de beoordeling van de Commissie van de door Hansol gepleegde dumping.” Het feit dat de correctie van de weging een geringe invloed had op de herziene prijsonderbieding toont dus alleen maar aan dat de door het Gerecht vastgestelde fout onbeduidend was. Dit argument werd derhalve afgewezen.

5.   NIVEAU VAN DE MAATREGELEN

(53)

De door het Gerecht vastgestelde en door het Hof van Justitie bevestigde fout met betrekking tot de weging van de verkopen was ook van invloed op de berekening van de schademarge. De Commissie heeft de arresten van de rechterlijke instanties van de Unie uitgevoerd door de herziene wegingsfactoren, zoals uiteengezet in overweging 29, eveneens toe te passen op de schademarges voor de directe en indirecte verkoop van het betrokken product, enerzijds, en voor de verkoop aan verbonden verwerkende bedrijven met het oog op wederverkoop als kleine rollen aan niet-verbonden partijen, anderzijds.

(54)

Het resultaat van de vergelijking leverde een schademarge van 36,9 % op voor Hansol, terwijl de schademarge die was vastgesteld tijdens het onderzoek dat tot de litigieuze verordening heeft geleid, 37 % bedroeg (25). Aangezien de herberekende dumpingmarge lager is dan de schademarge, moet het antidumpingrecht overeenkomstig de toepasselijke voorschriften worden vastgesteld op de dumpingmarge. Bijgevolg bedraagt het opnieuw ingestelde antidumpingrecht voor Hansol 10,2 %.

(55)

De Commissie herinnerde eraan dat het antidumpingrecht werd ingesteld als een vast bedrag in euro per ton nettogewicht. Het herziene definitieve recht van 10,2 % is een vast recht van 103,16 EUR per ton nettogewicht.

(56)

De Commissie herinnerde er tevens aan dat de mate van medewerking in dit geval hoog was omdat de invoer van Hansol de totale uitvoer naar de Unie uitmaakte tijdens het onderzoektijdvak. Derhalve werd het residuele antidumpingrecht vastgesteld op het niveau van de medewerkende onderneming. Het residuele definitieve recht, dat van toepassing is op alle andere ondernemingen, werd daarom herzien tot een vast recht van 103,16 EUR per ton nettogewicht.

(57)

Het herziene antidumpingrecht is van toepassing zonder onderbreking sinds de inwerkingtreding van de litigieuze Verordening (namelijk sinds 4 mei 2017). De douaneautoriteiten wordt opgedragen het passende bedrag te innen bij invoer met betrekking tot Hansol en het overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving eventueel te veel geïnde bedrag terug te betalen.

(58)

Indien een bedrag moet worden terugbetaald naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, geldt ingevolge artikel 109 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (26) als rentevoet de rente die de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties hanteert, zoals bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie op de eerste kalenderdag van elke maand.

6.   CONCLUSIE

(59)

Op basis van het bovenstaande achtte de Commissie het passend om het definitieve antidumpingrecht op bepaald licht thermisch papier met een gewicht van 65 g/m2 of minder; in rollen met een breedte van 20 cm of meer, een gewicht per rol (inclusief papier) van 50 kg of meer en een diameter per rol (inclusief papier) van 40 cm of meer (“jumborollen”); met of zonder grondlaag op één of beide zijden; bekleed met een warmtegevoelige stof op één of beide zijden; en met of zonder toplaag, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 4809 90 00, ex 4811 90 00, ex 4816 90 00 en ex 4823 90 85 (Taric-codes: 4809900010, 4811900010, 4816900010, 4823908520), van oorsprong uit de Republiek Korea, opnieuw in te stellen tegen een vast recht van 103,16 EUR per ton.

(60)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Met ingang van 4 mei 2017 wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaald licht thermisch papier, met een gewicht van 65 g/m2 of minder; in rollen met een breedte van 20 cm of meer, een gewicht per rol (inclusief papier) van 50 kg of meer en een diameter per rol (inclusief papier) van 40 cm of meer (“jumborollen”); met of zonder grondlaag op één of beide zijden; bekleed met een warmtegevoelige stof op één of beide zijden; en met of zonder toplaag, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 4809 90 00, ex 4811 90 00, ex 4816 90 00 en ex 4823 90 85 (Taric-codes: 4809900010, 4811900010, 4816900010, 4823908520), van oorsprong uit de Republiek Korea.

2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op het in lid 1 omschreven product is een vast bedrag van 103,16 EUR per ton nettogewicht.

3.   Tenzij anders vermeld zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Alle definitieve antidumpingrechten die voor de producten van Hansol zijn betaald uit hoofde van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763 en die het in artikel 1 vastgestelde definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden terugbetaald of kwijtgescholden.

2.   De terugbetaling of kwijtschelding wordt overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving bij de nationale douaneautoriteiten aangevraagd. Terugbetalingen die hebben plaatsgevonden na het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-260/20 P, Hansol Paper, worden door de autoriteiten die de terugbetaling hebben verricht, teruggevorderd tot het in artikel 1, lid 2, vastgestelde bedrag.

Artikel 3

Het bij artikel 1 ingestelde definitieve antidumpingrecht wordt eveneens geïnd op de invoer die is geregistreerd overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1041 ter onderwerping van de invoer van bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea aan registratie na de heropening van het onderzoek ter uitvoering van het arrest van het Gerecht van 2 april 2020 in zaak T-383/17, zoals bevestigd door het Hof van Justitie in zaak C-260/20 P, met betrekking tot Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763.

Artikel 4

De douaneautoriteiten wordt opgedragen de registratie van de invoer die is ingesteld bij artikel 1, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1041, die hierbij wordt ingetrokken, te beëindigen.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2023.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763 van de Commissie van 2 mei 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea (PB L 114 van 3.5.2017, blz. 3).

(3)  ECLI:EU:T:2020:139.

(4)  ECLI EU:C:2022:370.

(5)  Het Hof van Justitie verklaarde dat het Gerecht blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie ten onrechte had besloten om de VAA-kosten en een winstmarge voor de wederverkoop van het betrokken product door Schades aan onafhankelijke afnemers in mindering te brengen bij de vaststelling van de uitvoerprijzen van dat product in het kader van de bepaling van de schade.

(6)  Arrest van het Hof van Justitie van 26 april 1988, Asteris AE e.a. en Helleense Republiek/Commissie, 97, 193, 99 en 215/86, ECLI:EU:C:1988:199, punten 27 en 28), en arrest van het Gerecht van 1 juni 2022, Jindal Saw/Commissie, T-440/20 P, ECLI:EU:T:2022:318, punten 77-81.

(7)  Arresten van het Hof van Justitie van 12 november 1998, Spanje/Commissie, C-415/96, ECLI:EU:C:1998:533, punt 31, en 3 oktober 2000, Industrie des poudres sphériques/Raad, C-458/98 P, ECLI:EU:C:2000:531, punten 80-85; arresten van het Gerecht van 9 juli 2008, Alitalia/Commissie, T-301/01, ECLI:EU:T:2008:262, punten 99 en 142, en 12 mei 2011, Région Nord-Pas de Calais/Commissie, T-267/08 en T-279/08, ECLI:EU:T:2011:209, punt 83.

(8)  Arresten van het Hof van Justitie van 12 november 1998, Spanje/Commissie, C-415/96, ECLI:EU:C:1998:533, punt 31, en 3 oktober 2000, Industrie des poudres sphériques/Raad, C-458/98 P, ECLI:EU:C:2000:531, punten 80-85.

(9)  Arresten van het Hof van Justitie van 15 maart 2018, Deichmann, C-256/16, ECLI:EU:C:2018:187, punt 79, en 19 juni 2019, C & J Clark International, C-612/16, ECLI:EU:C:2019:508, punt 58; en arrest van het Gerecht van 1 juni 2022, Jindal Saw/Commissie, T-440/20, ECLI:EU:T:2022:318, punt 59.

(10)  Arrest van het Gerecht van 20 september 2019, Jinan Meide Casting Co. Ltd, T-650/17, ECLI:EU:T:2019:644, punten 333-342.

(11)  Bericht van heropening van het antidumpingonderzoek met betrekking tot Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763 van de Commissie tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea naar aanleiding van het arrest van het Gerecht van 2 april 2020 in zaak T-383/17, zoals bevestigd door het Hof van Justitie in zaak C-260/20 P (PB C 248 van 30.6.2022, blz. 152).

(12)  Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1041 van de Commissie van 29 juni 2022 ter onderwerping van de invoer van bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea aan registratie na de heropening van het onderzoek ter uitvoering van het arrest van het Gerecht van 2 april 2020 in zaak T-383/17, zoals bevestigd door het Hof van Justitie in zaak C-260/20 P, met betrekking tot Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763 van de Commissie (PB L 173 van 30.6.2022, blz. 64).

(13)  Arrest van het Gerecht van 1 juni 2022, Jindal Saw/Commissie, T-440/20 P, ECLI:EU:C:2022:318, punten 154-159.

(14)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763, overwegingen 129 en 133.

(15)  Punten 86 en 87 van het arrest van het Gerecht in zaak T-383/17, en punten 62-64 van het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-260/20 P.

(16)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2005 van de Commissie van 16 november 2016 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea (PB L 310 van 17.11.2016, blz. 1), overwegingen 45 en 46.

(17)  Arrest T-383/17, punten 83-87 en punt 92; en arrest C-260/20 P, punt 63.

(18)  Arrest T-383/17, punten 211 en 212; en arrest C-260/20 P, punt 112.

(19)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2005.

(20)  Arrest T-383/17, punten 150 en 152.

(21)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763, overweging 32.

(22)  E-mail: van Hansol van 19 februari 2016, Sherlocknummer t16.002026.

(23)  Arrest C-260/20 P, punten 50-53.

(24)  Arrest T-383/17, punt 212.

(25)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763, overweging 126.

(26)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).


17.3.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/65


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2023/594 VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2023

tot vaststelling van bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen voor Afrikaanse varkenspest en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (1), en met name artikel 71, lid 3, en artikel 259, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Afrikaanse varkenspest is een infectieuze virale ziekte bij gehouden en in het wild levende varkens en kan ernstige gevolgen hebben voor de betrokken dierpopulatie en de rentabiliteit van de landbouw, waardoor de verplaatsingen van zendingen van die dieren en producten daarvan binnen de Unie en de uitvoer naar derde landen worden verstoord.

(2)

Bij Verordening (EU) 2016/429 is een wetgevingskader vastgesteld voor de preventie en bestrijding van ziekten die kunnen worden overgedragen op dieren of mensen. Afrikaanse varkenspest valt in die verordening onder de definitie van een in de lijst opgenomen ziekte en is onderworpen aan de regels van die verordening voor de preventie en bestrijding van ziekten. Daarnaast is Afrikaanse varkenspest opgenomen in de lijst van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van de Commissie (2) als een ziekte van categorie A, D en E bij Suidae, terwijl bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 van de Commissie (3) de in Verordening (EU) 2016/429 vastgestelde regels voor de bestrijding van ziekten van de categorieën A, B en C worden aangevuld, onder meer met ziektebestrijdingsmaatregelen voor Afrikaanse varkenspest.

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4) zijn veterinairrechtelijke voorschriften voor dierlijke bijproducten vastgesteld teneinde risico’s voor de diergezondheid die aan deze bijproducten verbonden zijn, te voorkomen en tot een minimum te beperken. Daarnaast zijn bij Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie (5) bepaalde diergezondheidsvoorschriften vastgesteld voor dierlijke bijproducten die binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen, met inbegrip van voorschriften inzake de certificeringsvereisten voor verplaatsingen in de Unie van zendingen van die bijproducten. Die verordeningen bestrijken niet alle specifieke details en aspecten in verband met het risico op de verspreiding van Afrikaanse varkenspest via van in beperkingszones II en III gehouden varkens verkregen dierlijke bijproducten en van in het wild levende varkens uit beperkingszones I, II en III verkregen dierlijke bijproducten. Daarom is het passend in deze verordening bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen vast te stellen ten aanzien van die dierlijke bijproducten en verplaatsingen van zendingen van dergelijke dierlijke bijproducten uit beperkingszones I, II en III.

(4)

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 van de Commissie (6) is vastgesteld in het kader van Verordening (EU) 2016/429 en bevat bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest die door de in bijlage I bij die verordening vermelde lidstaten gedurende een beperkte periode in de in die bijlage vermelde beperkingszones I, II en III moeten worden toegepast. De in die uitvoeringsverordening vastgestelde regels zijn zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met internationale normen, zoals die van hoofdstuk 15.1 “Infection with African swine fever virus” van de Gezondheidscode voor landdieren van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (7) (WOAH-code).

(5)

Deze verordening moet tevens voorzien in een regionaliseringsaanpak die in aanvulling op de ziektebestrijdingsmaatregelen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 wordt toegepast, en moet de lijst bevatten van de beperkingszones van de lidstaten die getroffen zijn door uitbraken van Afrikaanse varkenspest of die vanwege de nabijheid van dergelijke uitbraken risico lopen (“de betrokken lidstaten”). Die beperkingszones moeten worden gedifferentieerd op basis van de epidemiologische situatie van Afrikaanse varkenspest en het risiconiveau, en worden ingedeeld als beperkingszones I, II en III, waarbij beperkingszone III de gebieden met het hoogste risiconiveau ten aanzien van de verspreiding van die ziekte en met de meest dynamische ziektesituatie bij gehouden varkens omvat. Bovendien moeten die beperkingszones worden opgenomen in de lijst in bijlage I bij deze verordening, waarbij rekening moet worden gehouden met de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten verstrekte informatie over de ziektesituatie, met wetenschappelijk gefundeerde beginselen en criteria voor de geografische vaststelling van een regionalisering ten aanzien van Afrikaanse varkenspest, met de met de lidstaten in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders overeengekomen richtsnoeren van de Unie inzake Afrikaanse varkenspest, openbaar beschikbaar op de website van de Commissie (8), met het risiconiveau ten aanzien van de verspreiding van Afrikaanse varkenspest en met de algemene epidemiologische situatie van Afrikaanse varkenspest in de betrokken lidstaat en, in voorkomend geval, in naburige lidstaten of derde landen. Verder moeten alle daaropvolgende wijzigingen van de grenzen van de beperkingszones I, II en III in bijlage I bij deze verordening gebaseerd worden op soortgelijke overwegingen als bij de opname ervan in de lijst, en moet daarbij rekening worden gehouden met internationale normen zoals de WOAH-code, en moet de afwezigheid van de ziekte gedurende een periode van ten minste twaalf maanden in de zone of een land worden aangegeven. In bepaalde situaties moet, rekening houdend met de door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat verstrekte motivering, met wetenschappelijk gefundeerde beginselen en criteria voor de geografische vaststelling van een regionalisering ten aanzien van Afrikaanse varkenspest en met de op het niveau van de Unie beschikbare richtsnoeren, die periode tot drie maanden worden teruggebracht.

(6)

Sinds de datum waarop Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 is vastgesteld, heeft de epidemiologische situatie in de Unie zich ontwikkeld en is in de lidstaten nieuwe ervaring en kennis over de epidemiologie van Afrikaanse varkenspest opgedaan. Teneinde de verspreiding van Afrikaanse varkenspest in de Unie te voorkomen, moeten de huidige bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen voor die ziekte die in die uitvoeringsverordening zijn vastgesteld, derhalve worden herzien en aangepast, waarbij met die ontwikkelingen rekening moet worden gehouden. Bij de in deze verordening vastgestelde bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen moet dus rekening worden gehouden met de ervaring die is opgedaan bij de toepassing van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605.

(7)

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 bevat bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen voor Afrikaanse varkenspest die in het algemeen van toepassing zijn op verplaatsingen vanuit beperkingszones I, II en III van zendingen varkens die in die beperkingszones worden gehouden, en van producten daarvan. De verplaatsingen van zendingen in beperkingszones I, II en III gehouden varkens en producten daarvan binnen de beperkingszones vormen echter ook een risico in verband met de verspreiding van die ziekte en dragen bij tot de langdurige persistentie van de ziekte in die beperkingszones. Het is daarom wenselijk om, rekening houdend met de epidemiologische situatie van Afrikaanse varkenspest in de betrokken lidstaten, specifieke verboden en risicobeperkende maatregelen vast te stellen voor verplaatsingen van zendingen gehouden varkens binnen die beperkingszones en het toepassingsgebied van de huidige bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen die in de regelgeving van de Unie zijn vastgesteld, dienovereenkomstig uit te breiden.

(8)

Met het oog op een doeltreffende en snelle reactie op nieuwe risico’s, zoals een bevestigde uitbraak van Afrikaanse varkenspest in een voorheen ziektevrije lidstaat of zone, zijn in het verleden afzonderlijke uitvoeringsbesluiten van de Commissie vastgesteld om, in voorkomend geval, de beperkingszone voor uitbraken van Afrikaanse varkenspest bij gehouden varkens, die beschermings- en bewakingszones omvatte, of de besmette zone in geval van een uitbraak van die ziekte bij in het wild levende varkens, snel op het niveau van de Unie vast te stellen overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687. Met het oog op de duidelijkheid en transparantie van de regelgeving van de Unie is het passend dat na bevestiging van een uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij gehouden of in het wild levende varkens in een voorheen ziektevrije lidstaat of zone, de betrokken gebieden op het niveau van de Unie als beschermings- en bewakingszones of, in het geval van in het wild levende varkens, als besmette zone worden aangewezen en in de lijst in bijlage II bij deze verordening worden opgenomen met vermelding van de duur van die regionalisering. Om de territoriale continuïteit van beperkingszones voor gehouden of in het wild levende varkens te waarborgen, moet het in specifieke situaties en rekening houdend met de risicobeoordeling, in voorkomend geval ook mogelijk zijn om na de bevestiging van een uitbraak van Afrikaanse varkenspest zones die voorheen ziektevrij waren in bijlage I bij deze verordening als beperkingszone II of III op te nemen in plaats van deze zones in bijlage II bij deze verordening op te nemen.

(9)

Gezien de evoluerende epidemiologische situatie van Afrikaanse varkenspest bij in het wild levende varkens in de Unie, moeten de in deze verordening vastgestelde bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen, met inbegrip van de desbetreffende afwijkingen, die van toepassing zijn op beperkingszones II, ook van toepassing zijn op de in bijlage II bij deze verordening opgenomen besmette zones, naast de in de artikelen 63 tot en met 66 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 vastgestelde maatregelen. Vanwege het onmiddellijke risico op de verdere verspreiding van die ziekte bij in het wild levende varkens, mogen verplaatsingen van zendingen gehouden varkens en producten daarvan vanuit de in bijlage II bij deze verordening vermelde besmette zones naar andere lidstaten en naar derde landen echter niet worden toegestaan.

(10)

Artikel 16, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 voorziet voor bepaalde inrichtingen waar varkens worden gehouden en onder bepaalde voorwaarden in een afwijking, voor een periode van drie maanden na de bevestiging van een eerste uitbraak van Afrikaanse varkenspest in de lidstaat, van de verplichting om een veekerende afrastering te plaatsen. Om rekening te houden met de specifieke situatie in de lidstaten wanneer dergelijke veekerende afrasteringen om technische en administratieve redenen niet binnen een korte termijn kunnen worden geplaatst, is het passend in deze verordening een verlengde periode van zes maanden vast te stellen om te zorgen voor de correcte uitvoering van de bijzondere ziektebestrijdingsvoorschriften voor Afrikaanse varkenspest in een voorheen ziektevrije lidstaat of zone.

(11)

In de artikelen 166 en 167 van Verordening (EU) 2016/429 is bepaald dat zendingen van landdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong die zijn geproduceerd of verwerkt in inrichtingen, levensmiddelenbedrijven of zones waarvoor noodmaatregelen of verplaatsingsbeperkingen gelden, vergezeld moeten gaan van de desbetreffende diergezondheidscertificaten. Artikel 19 van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 bevat de verplichtingen voor de exploitanten met betrekking tot diergezondheidscertificaten voor verplaatsingen van zendingen vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens uit beperkingszones I, II en III, en bevat een lijst van zendingen waarvoor het diergezondheidscertificaat mag worden vervangen door het gezondheids- of identificatiemerk voor verplaatsingen van bepaalde zendingen vanuit die beperkingszones. Om de uitvoering van de bijzondere ziektebestrijdingsvoorschriften voor Afrikaanse varkenspest te waarborgen, moeten in deze verordening aangepaste bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot de lijst van inrichtingen waarvoor de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat voor verplaatsingen van bepaalde zendingen het diergezondheidscertificaat mag vervangen door het gezondheids- of identificatiemerk.

(12)

Artikel 10 van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 bevat specifieke verboden ten aanzien van verplaatsingen van zendingen levende producten die zijn verkregen van in beperkingszones II en III gehouden varkens, buiten die beperkingszones. Artikel 31 van die uitvoeringsverordening bevat bovendien specifieke voorwaarden voor afwijkingen waarbij verplaatsingen van zendingen levende producten die zijn verkregen van in beperkingszone II gehouden varkens, vanuit die beperkingszone op het grondgebied van dezelfde lidstaat worden toegestaan. Gezien het hoge niveau van biobeveiligingsmaatregelen in erkende inrichtingen voor levende producten, moeten in deze verordening specifieke voorwaarden worden vastgesteld voor afwijkingen met het oog op het toestaan van verplaatsingen van zendingen levende producten die zijn verkregen van in een beperkingszone III gehouden varkens, vanuit die beperkingszone op het grondgebied van dezelfde lidstaat. Dergelijke verplaatsingen mogen onder meer alleen door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat worden toegestaan als mannelijke en vrouwelijke donordieren sinds hun geboorte of gedurende een periode van ten minste drie maanden vóór de winning van de levende producten in erkende inrichtingen voor levende producten zijn gehouden, zoals vermeld in de WOAH-code. Op basis van de WOAH-code moet ook de verplichting worden vastgesteld om alle gehouden varkens in erkende inrichtingen die zendingen levende producten uit beperkingszone III mogen verplaatsen, ten minste eenmaal per jaar op Afrikaanse varkenspest te testen.

(13)

Artikel 14 van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 bevat de algemene voorwaarden voor afwijkingen van specifieke verboden ten aanzien van verplaatsingen van zendingen in beperkingszones I, II en III gehouden varkens buiten die zones. In artikel 14, lid 1, punt a), van die uitvoeringsverordening wordt verwezen naar een algemene voorwaarde van artikel 28, lid 2, punt a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687, waarin is vereist dat alle toegestane verplaatsingen in de beschermingszone uitsluitend via aangewezen routes gebeuren. Rekening houdend met andere aanwezige risicobeperkende maatregelen die in deze verordening worden vastgesteld voor de verplaatsingen van zendingen in beperkingszones I, II en III gehouden varkens, en om onnodige beperkingen te vermijden, moet een verwijzing naar de algemene voorwaarden voor het toestaan van afwijkingen van verboden in de beschermingszone in artikel 28 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 worden vervangen door een verwijzing naar de algemene voorwaarden voor het toestaan van afwijkingen van verboden die relevant zijn voor de bewakingszone in artikel 43 van die gedelegeerde verordening, waarin onder meer vereist is dat bij alle toegelaten verplaatsingen prioriteit wordt gegeven aan hoofdwegen of hoofdspoorwegen.

(14)

In artikel 35 van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 zijn specifieke voorwaarden vastgesteld voor het toestaan van verplaatsingen van zendingen materiaal van categorie 3 dat is verkregen van in beperkingszones II gehouden varkens, buiten die beperkingszones binnen dezelfde lidstaat, met het oog op de verwerking van dierlijke bijproducten door sterilisatie onder druk of bepaalde alternatieve methoden, de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren en de omzetting van dierlijke bijproducten en afgeleide producten in biogas of compost overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009. Op basis van de doeltreffendheid van de relevante verwerkingsmethoden om de risico’s van Afrikaanse varkenspest te beperken, moeten in deze verordening ook specifieke voorwaarden worden vastgesteld voor het toestaan van verplaatsingen van zendingen materiaal van categorie 3 dat is verkregen van varkens die in een beperkingszone III zijn gehouden, buiten die beperkingszone binnen dezelfde lidstaat, met het oog op de verwerking van dierlijke bijproducten door sterilisatie onder druk of bepaalde alternatieve methoden, de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren en de omzetting van dierlijke bijproducten en afgeleide producten in biogas of compost.

(15)

Artikel 44 van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 voorziet in speciale gezondheidsmerken of, in voorkomend geval, identificatiemerken voor bepaalde producten van dierlijke oorsprong. Deze producten moeten worden voorzien van een speciaal gezondheidsmerk of, in voorkomend geval, van een identificatiemerk dat niet ovaal is en niet kan worden verward met het gezondheids- of identificatiemerk als bedoeld in artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad (9). Op basis van de in die verordening vastgestelde regels en met het oog op de doeltreffende toepassing van de bijzondere ziektebestrijdingsvoorschriften voor Afrikaanse varkenspest met betrekking tot verplaatsingen binnen of vanuit beperkingszones van bepaalde zendingen vers vlees en vleesproducten verkregen van gehouden of in het wild levende varkens, en omwille van de duidelijkheid, moet in deze verordening een concrete vorm van speciale merktekens worden vastgesteld, alsmede een uitgebreide reeks technische maatregelen voor de bestrijding van die ziekte. Daarnaast moet een overgangsperiode voor een geharmoniseerde vorm van dergelijke speciale merken worden ingevoerd om rekening te houden met de specifieke situatie van de bevoegde autoriteiten en de exploitanten van levensmiddelenbedrijven in door Afrikaanse varkenspest getroffen lidstaten die de nodige maatregelen moeten treffen om de naleving van deze verordening te waarborgen.

(16)

Uit de ervaring die is opgedaan op het gebied van de bestrijding van Afrikaanse varkenspest in de Unie blijkt dat bepaalde risicobeperkingsmaatregelen en versterkte biobeveiligingsmaatregelen nodig zijn om de verspreiding van die ziekte in inrichtingen voor gehouden varkens te voorkomen. Deze maatregelen moeten worden opgenomen in bijlage III bij deze verordening en betrekking hebben op inrichtingen waarvoor afwijkingen gelden die zijn vastgesteld voor verplaatsingen van zendingen van in de beperkingszones I, II en III gehouden varkens.

(17)

Sinds de datum waarop Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 is vastgesteld, heeft de epidemiologische situatie in de Unie ten aanzien van Afrikaanse varkenspest in verschillende lidstaten zich verder ontwikkeld, met name bij populaties van in het wild levende varkens, die een belangrijke rol hebben gespeeld bij de overdracht en persistentie van het virus in de Unie. Ondanks de ziektebestrijdingsmaatregelen die de lidstaten overeenkomstig de voorschriften van de Unie hebben genomen, blijven in het wild levende varkens een belangrijke bron van overdracht en persistentie van die ziekte in de Unie. De uitbraken van die ziekte bij in het wild levende varkens vormen ook een risico voor de ziektevrije lidstaten als gevolg van de verplaatsingen van in het wild levende varkens of als onderdeel van de verspreiding door mensen via besmet materiaal. Rekening houdend met de huidige epidemiologische situatie in de Unie ten aanzien van Afrikaanse varkenspest, moeten de lidstaten goed gecoördineerde en consistente bestrijdingsmaatregelen nemen. De toepassing van bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen vóór de insleep van Afrikaanse varkenspest is door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) ook aanbevolen in haar wetenschappelijk advies van 12 juni 2018 over Afrikaanse varkenspest bij wilde zwijnen (10) en in het wetenschappelijk verslag van 18 december 2019 over epidemiologische analysen van Afrikaanse varkenspest in de Europese Unie (11).

(18)

Om de verspreiding van Afrikaanse varkenspest door in het wild levende varkens te voorkomen, zijn goed gecoördineerde maatregelen van de lidstaten dus van cruciaal belang om dubbel werk te vermijden. Deze verordening moet daarom voorzien in een verplichting voor de lidstaten om nationale actieplannen voor in het wild levende varkens op te stellen om de verspreiding van Afrikaanse varkenspest in de Unie te voorkomen door te zorgen voor een gecoördineerde en consistente aanpak in alle lidstaten (“de nationale actieplannen”). Bij de minimumeisen voor de nationale actieplannen moet rekening worden gehouden met het wetenschappelijk advies van de EFSA, met name over preventieve maatregelen om het bestand aan wilde zwijnen vóór de insleep van die ziekte uit te dunnen en te stabiliseren, over passieve bewaking en over biobeveiligingsmaatregelen tijdens de jacht op in het wild levende varkens, om tot een geharmoniseerde aanpak in de lidstaten te komen. Deze nationale actieplannen en de jaarlijkse resultaten van de uitvoering ervan moeten aan de Commissie en de andere lidstaten worden voorgelegd.

(19)

De beheersmaatregelen voor in het wild levende varkens die in het kader van de nationale actieplannen worden genomen, moeten in voorkomend geval verenigbaar zijn met de milieuvoorschriften van de Unie, met inbegrip van de natuurbeschermingsvoorschriften van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (12) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (13).

(20)

Gezien de recente ontwikkelingen in de epidemiologische situatie van Afrikaanse varkenspest in de Unie en de in de Unie opgedane nieuwe ervaringen en kennis, en met het oog op de proactieve bestrijding van de met de verspreiding van die ziekte samenhangende risico’s, moeten in deze verordening herziene en uitgebreide bijzondere ziektebestrijdingsvoorschriften worden vastgesteld. Bijgevolg moet Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 worden ingetrokken en door deze verordening worden vervangen.

(21)

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 is van toepassing tot en met 20 april 2028. Gezien de huidige epidemiologische situatie van Afrikaanse varkenspest in de Unie moeten de bij deze verordening vastgestelde bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen tot die datum worden gehandhaafd.

(22)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   In deze verordening worden regels vastgesteld betreffende:

a)

bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest die gedurende een beperkte periode moeten worden toegepast door de lidstaten (14) die zijn opgenomen in de lijsten in de bijlagen I en II, of waarvan gebieden in die lijsten zijn opgenomen (de betrokken lidstaten).

Die bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen zijn van toepassing op gehouden en in het wild levende varkens en op producten die zijn verkregen van varkens, naast de maatregelen die van toepassing zijn in de beschermings-, bewakings-, extra beperkings- en besmette zones die door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 21, lid 1, en artikel 63 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687;

b)

opname op het niveau van de Unie in de lijst in bijlage I van de beperkingszones I, II en III naar aanleiding van uitbraken van Afrikaanse varkenspest;

c)

opname op het niveau van de Unie in de lijst in bijlage II naar aanleiding van een uitbraak van Afrikaanse varkenspest in een voorheen ziektevrije lidstaat of zone:

i)

van de beperkingszones, die beschermings- en bewakingszones omvatten, in het geval van een uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij gehouden varkens;

ii)

van de besmette zones, in het geval van een uitbraak van die ziekte bij in het wild levende varkens.

2.   In deze verordening worden ook regels vastgesteld met betrekking tot de bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest die gedurende een beperkte periode door alle lidstaten moeten worden toegepast.

3.   Deze verordening is van toepassing op:

a)

de verplaatsingen van zendingen:

i)

varkens die worden gehouden in inrichtingen die zijn gelegen in beperkingszones I, II en III en in besmette zones als bedoeld in lid 1, punt c), ii);

ii)

levende producten, producten van dierlijke oorsprong en dierlijke bijproducten die zijn verkregen van gehouden varkens als bedoeld in punt a), i);

iii)

vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, uit beperkingszones I, II en III of uit besmette zones als bedoeld in lid 1, punt c), ii), indien dat vlees of die vleesproducten zijn verkregen van varkens die zijn gehouden in gebieden buiten die beperkings- en besmette zones en die zijn geslacht:

in slachthuizen die zijn gelegen in beperkingszones I, II of III of in besmette zones als bedoeld in lid 1, punt c), ii), of

in slachthuizen die zijn gelegen buiten die beperkings- en besmette zones;

b)

de verplaatsingen van:

i)

zendingen in het wild levende varkens in alle lidstaten;

ii)

zendingen, waaronder zendingen voor particulier gebruik door jagers, van producten van dierlijke oorsprong en dierlijke bijproducten die zijn verkregen van in het wild levende varkens in de beperkingszones I, II en III of die zijn verwerkt in inrichtingen die in die beperkingszones zijn gelegen;

c)

exploitanten van levensmiddelenbedrijven die omgaan met de in de punten a) en b) bedoelde zendingen;

d)

alle lidstaten, met betrekking tot het onder de aandacht brengen van Afrikaanse varkenspest;

e)

alle lidstaten, met betrekking tot de vaststelling van nationale actieplannen voor in het wild levende varkens om de verspreiding van Afrikaanse varkenspest in de Unie te voorkomen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687.

Daarnaast wordt verstaan onder:

a)

“varken”: een in de lijst in bijlage III bij Verordening (EU) 2016/429 opgenomen dier dat behoort tot de hoefdiersoorten in de familie Suidae;

b)

“levende producten”: sperma, oöcyten en embryo’s van varkens, verkregen van gehouden varkens voor kunstmatige voortplanting;

c)

“beperkingszone I”: een in bijlage I, deel I, opgenomen gebied van een lidstaat met een nauwkeurige geografische afbakening waarvoor bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen gelden en dat grenst aan beperkingszones II of III;

d)

“beperkingszone II”: een vanwege een uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij een in het wild levend varken in deel II van bijlage I opgenomen gebied van een lidstaat met een nauwkeurige geografische afbakening waarvoor bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen gelden;

e)

“beperkingszone III”: een vanwege een uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij een gehouden varken in deel III van bijlage I opgenomen gebied van een lidstaat met een nauwkeurige geografische afbakening waarvoor bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen gelden;

f)

“voorheen ziektevrije lidstaat of zone”: een lidstaat of een zone van een lidstaat waar tijdens de voorafgaande periode van twaalf maanden noch bij gehouden, noch bij in het wild levende varkens Afrikaanse varkenspest is bevestigd;

g)

“in bijlage II opgenomen gebied”: een gebied van een lidstaat dat is opgenomen in een van de volgende delen van bijlage II:

i)

in deel A, als besmette zone, na bevestiging van een uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij een in het wild levend varken in een voorheen ziektevrije lidstaat of zone, of

ii)

in deel B, als beperkingszone, die beschermings- en bewakingszones omvat, na een uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij een gehouden varken in een voorheen ziektevrije lidstaat of zone;

h)

“materiaal van categorie 2”: dierlijke bijproducten als bedoeld in artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1069/2009, die zijn verkregen van gehouden varkens;

i)

“materiaal van categorie 3”: dierlijke bijproducten als bedoeld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1069/2009, die zijn verkregen van gehouden varkens;

j)

“erkend bedrijf voor dierlijke bijproducten”: een bedrijf dat door de bevoegde autoriteit is erkend overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1069/2009;

k)

“erkende inrichting voor levende producten”: een inrichting als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686 van de Commissie (15);

l)

“geregistreerde inrichting voor levende producten”: een inrichting als gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686 van de Commissie.

HOOFDSTUK II

BIJZONDERE REGELS VOOR DE INSTELLING VAN BEPERKINGS- EN BESMETTE ZONES IN GEVAL VAN EEN UITBRAAK VAN AFRIKAANSE VARKENSPEST

Artikel 3

Bijzondere regels voor de onmiddellijke instelling van beperkings- en besmette zones in geval van een uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij gehouden of in het wild levende varkens

In geval van een uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij gehouden of in het wild levende varkens stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat onmiddellijk een van de volgende zones in:

a)

in geval van een uitbraak bij gehouden varkens, een beperkingszone overeenkomstig artikel 21, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687, onder de in dat artikel neergelegde voorwaarden, of

b)

in geval van een uitbraak bij in het wild levende varkens, een besmette zone overeenkomstig artikel 63 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687.

Artikel 4

Bijzondere regels voor de instelling van een extra beperkingszone in geval van een uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij gehouden of in het wild levende varkens

1.   In geval van een uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij gehouden of in het wild levende varkens kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat, op basis van de criteria en beginselen voor de geografische afbakening van beperkingszones zoals vastgesteld in artikel 64, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429, een extra beperkingszone instellen die grenst aan de in artikel 3 van deze verordening bedoelde ingestelde beperkingszone of besmette zone, teneinde de beperkingszone of besmette zone af te bakenen ten opzichte van gebieden waarvoor geen beperkingen gelden.

2.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zorgt ervoor dat de in lid 1 van dit artikel bedoelde extra beperkingszone overeenstemt met de beperkingszone I die overeenkomstig artikel 5 in de lijst in deel I van bijlage I is opgenomen.

Artikel 5

Bijzondere regels voor opname in de lijst van beperkingszones I in geval van een uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij gehouden of in het wild levende varkens in een gebied van een lidstaat dat grenst aan een gebied waar geen uitbraak van Afrikaanse varkenspest officieel is bevestigd

1.   Naar aanleiding van een uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij gehouden of in het wild levende varkens in een gebied van een lidstaat dat grenst aan een gebied waar geen uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij gehouden of in het wild levende varkens officieel is bevestigd, wordt dat gebied waar geen uitbraak is bevestigd, indien nodig in de lijst in bijlage I, deel I opgenomen als beperkingszone I.

2.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zorgt ervoor dat, nadat een gebied in de lijst in deel I van bijlage I bij deze verordening als beperkingszone I is opgenomen, een overeenkomstig artikel 64, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429 ingestelde extra beperkingszone onverwijld wordt aangepast zodat deze ten minste de desbetreffende beperkingszone I omvat die voor die lidstaat in de lijst in bijlage I bij deze verordening is opgenomen.

3.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat stelt onverwijld de desbetreffende extra beperkingszone in overeenkomstig artikel 64, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429, indien de beperkingszone I in de lijst in bijlage I bij deze verordening is opgenomen.

Artikel 6

Bijzondere regels voor opname in de lijst van beperkingszones II of van besmette zones in geval van een uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij in het wild levende varkens in een lidstaat

1.   Na een uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij in het wild levende varkens in een gebied van een lidstaat wordt dat gebied in deel II van bijlage I bij deze verordening als beperkingszone II opgenomen, tenzij dat gebied overeenkomstig lid 2 van dit artikel moet worden opgenomen.

2.   Na een uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij in het wild levende varkens in een voorheen ziektevrije lidstaat of zone wordt dat gebied als besmette zone in deel A van bijlage II opgenomen, tenzij dat gebied vanwege de nabijheid van een beperkingszone II en om de territoriale continuïteit van die beperkingszone II te waarborgen, overeenkomstig lid 1 van dit artikel als een beperkingszone II moet worden opgenomen.

3.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zorgt ervoor dat de overeenkomstig artikel 63 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 ingestelde besmette zone onverwijld wordt aangepast zodat deze voor die lidstaat ten minste de desbetreffende:

a)

beperkingszone II omvat die in bijlage I bij deze verordening voor die lidstaat is opgenomen,

of

b)

besmette zone omvat die in deel A van bijlage II bij deze verordening is opgenomen.

Artikel 7

Bijzondere regels voor de opname van beperkingszones in geval van een uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij gehouden varkens in een lidstaat

1.   Na een uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij gehouden varkens in een gebied van een lidstaat wordt dat gebied in deel III van bijlage I als beperkingszone III opgenomen, tenzij dat gebied overeenkomstig lid 2 van dit artikel moet worden opgenomen.

2.   Na een eerste en enige uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij gehouden varkens in een voorheen ziektevrije lidstaat of zone wordt dat gebied in deel B van bijlage II opgenomen als een beperkingszone die beschermings- en bewakingszones omvat, tenzij dat gebied vanwege de nabijheid van een beperkingszone III en om de territoriale continuïteit van die beperkingszone III te waarborgen, overeenkomstig lid 1 van dit artikel als een beperkingszone III moet worden opgenomen.

3.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zorgt ervoor dat de overeenkomstig artikel 21, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 ingestelde beperkingszone onverwijld wordt aangepast zodat deze voor die lidstaat ten minste de desbetreffende:

a)

beperkingszone III omvat die in bijlage I bij deze verordening voor die lidstaat is opgenomen,

of

b)

beperkingszone omvat, die beschermings- en bewakingszones omvat, die is opgenomen in de lijst in deel B van bijlage II bij deze verordening.

Artikel 8

Algemene en specifieke toepassing van bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen in beperkingszones I, II en III en in besmette zones die zijn opgenomen in bijlage II

1.   De betrokken lidstaten passen in de beperkingszones I, II en III, naast de overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 toe te passen ziektebestrijdingsmaatregelen, de bij deze verordening vastgestelde bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen toe in:

a)

overeenkomstig artikel 21, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 ingestelde beperkingszones;

b)

overeenkomstig artikel 63 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 ingestelde besmette zones.

2.   Naast de maatregelen van de artikelen 63 tot en met 66 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687, passen de betrokken lidstaten de bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen van deze verordening die op beperkingszones II van toepassing zijn, ook toe in de gebieden die in deel A van bijlage II bij deze verordening als besmette zones zijn opgenomen.

3.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat verbiedt de verplaatsingen van zendingen gehouden varkens en producten daarvan naar andere lidstaten en naar derde landen vanuit de in deel A van bijlage II vermelde besmette zone van die betrokken lidstaat.

4.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat kan besluiten dat het in lid 3 vastgestelde verbod niet van toepassing is op verplaatsingen van zendingen vleesproducten, met inbegrip van casings, die zijn verkregen van varkens die in de in deel A van bijlage II opgenomen besmette zone worden gehouden en die de desbetreffende risicobeperkende behandeling overeenkomstig bijlage VII bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 hebben ondergaan.

HOOFDSTUK III

BIJZONDERE ZIEKTEBESTRIJDINGSMAATREGELEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP ZENDINGEN VAN IN BEPERKINGSZONES I, II EN III GEHOUDEN VARKENS EN DE DAARVAN VERKREGEN PRODUCTEN IN DE BETROKKEN LIDSTATEN

AFDELING 1

TOEPASSING VAN SPECIFIEKE VERBODEN OP VERPLAATSINGEN VAN ZENDINGEN GEHOUDEN VARKENS EN PRODUCTEN DAARVAN IN DE BETROKKEN LIDSTATEN

Artikel 9

Specifieke verboden op verplaatsingen van zendingen van in beperkingszones I, II en III gehouden varkens binnen en buiten die beperkingszones

1.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat verbiedt verplaatsingen van zendingen van in beperkingszones I, II en III gehouden varkens binnen en buiten die beperkingszones.

2.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat kan besluiten dat het in lid 1 vastgestelde verbod niet van toepassing is op:

a)

verplaatsingen van zendingen van in een beperkingszone I gehouden varkens naar inrichtingen in dezelfde of andere beperkingszones I, naar beperkingszones II en III of buiten die beperkingszones, mits de inrichting van bestemming zich op het grondgebied van dezelfde betrokken lidstaat bevindt;

b)

verplaatsingen van zendingen varkens die worden gehouden in geconsigneerde inrichtingen in beperkingszones I, II en III, op voorwaarde dat:

i)

de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat de risico’s die aan dergelijke verplaatsingen verbonden zijn, heeft beoordeeld en dat uit die beoordeling is gebleken dat het risico op de verspreiding van Afrikaanse varkenspest verwaarloosbaar is;

ii)

de varkens uitsluitend naar een andere geconsigneerde inrichting in dezelfde betrokken lidstaat worden verplaatst.

3.   In afwijking van de in lid 1 van dit artikel vastgestelde verboden kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen in beperkingszones I, II en III gehouden varkens binnen en buiten die beperkingszones in de door de artikelen 22 tot en met 31 bestreken gevallen, mits aan de in die artikelen neergelegde specifieke voorwaarden is voldaan.

Artikel 10

Specifieke verboden op verplaatsingen van zendingen levende producten die zijn verkregen van in beperkingszones II en III gehouden varkens, buiten die beperkingszones

1.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat verbiedt verplaatsingen van zendingen levende producten die zijn verkregen van in beperkingszones II en III gehouden varkens, buiten die beperkingszones.

2.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat kan besluiten dat het in lid 1 vastgestelde verbod niet van toepassing is op verplaatsingen van zendingen levende producten van varkens die in geconsigneerde inrichtingen in beperkingszones II en III worden gehouden, op voorwaarde dat:

a)

de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat de risico’s die aan dergelijke verplaatsingen verbonden zijn, heeft beoordeeld en dat uit die beoordeling is gebleken dat het risico op de verspreiding van Afrikaanse varkenspest verwaarloosbaar is;

b)

de levende producten uitsluitend naar een andere geconsigneerde inrichting in dezelfde betrokken lidstaat worden verplaatst.

3.   In afwijking van de in lid 1 van dit artikel vastgestelde verboden kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen levende producten die zijn verkregen van in beperkingszones I, II en III gehouden varkens, buiten die beperkingszones in de door de artikelen 32, 33 en 34 bestreken gevallen, mits aan de in die artikelen neergelegde specifieke voorwaarden is voldaan.

Artikel 11

Specifieke verboden op verplaatsingen van zendingen dierlijke bijproducten die zijn verkregen van in beperkingszones II en III gehouden varkens, buiten die beperkingszones

1.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat verbiedt verplaatsingen van zendingen dierlijke bijproducten die zijn verkregen van in beperkingszones II en III gehouden varkens, buiten die beperkingszones.

2.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat kan besluiten dat het in lid 1 vastgestelde verbod niet van toepassing is op verplaatsingen van zendingen dierlijke bijproducten die zijn verkregen van varkens die buiten beperkingszone II en III zijn gehouden en in slachthuizen in beperkingszones II en III zijn geslacht, mits die dierlijke bijproducten in de inrichtingen en tijdens het vervoer duidelijk worden gescheiden van dierlijke bijproducten die zijn verkregen van in beperkingszones II en III gehouden varkens.

3.   In afwijking van de in lid 1 van dit artikel vastgestelde verboden kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen van dierlijke bijproducten die zijn verkregen van in beperkingszones I, II en III gehouden varkens, buiten die beperkingszones in de door de artikelen 35 tot en met 40 bestreken gevallen, mits aan de in die artikelen neergelegde specifieke voorwaarden is voldaan.

Artikel 12

Specifieke verboden op verplaatsingen van zendingen vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van in beperkingszones II en III gehouden varkens, buiten die beperkingszones

1.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat verbiedt verplaatsingen van zendingen vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van in beperkingszones II en III gehouden varkens, buiten die beperkingszones.

2.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat kan besluiten dat het in lid 1 van dit artikel vastgestelde verbod niet van toepassing is op verplaatsingen van zendingen vleesproducten, met inbegrip van casings, die zijn verkregen van in beperkingszones II en III gehouden varkens en die wat betreft Afrikaanse varkenspest de desbetreffende risicobeperkende behandeling overeenkomstig bijlage VII bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 hebben ondergaan in overeenkomstig artikel 44, lid 1, van deze verordening aangewezen inrichtingen.

3.   In afwijking van de in lid 1 van dit artikel vastgestelde verboden kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van in beperkingszones I, II en III gehouden varkens, buiten die beperkingszones in de door de artikelen 41, 42 en 43 bestreken gevallen, mits aan de in die artikelen neergelegde specifieke voorwaarden is voldaan.

Artikel 13

Algemene verboden op verplaatsingen van zendingen gehouden varkens en producten daarvan die als een risico worden beschouwd voor de verspreiding van Afrikaanse varkenspest

De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat kan de verplaatsingen van zendingen gehouden varkens en producten die zijn verkregen van gehouden varkens op het grondgebied van dezelfde lidstaat verbieden indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat er een risico bestaat op de verspreiding van Afrikaanse varkenspest naar, van of via die gehouden varkens of producten daarvan.

AFDELING 2

ALGEMENE EN SPECIFIEKE VOORWAARDEN VOOR AFWIJKINGEN WAARBIJ VERPLAATSINGEN VAN ZENDINGEN VAN IN BEPERKINGSZONES I, II EN III GEHOUDEN VARKENS BUITEN DIE BEPERKINGSZONES WORDEN TOEGESTAAN

Artikel 14

Algemene voorwaarden voor afwijkingen van specifieke verboden op verplaatsingen van zendingen van in beperkingszones I, II en III gehouden varkens binnen en buiten die beperkingszones

1.   In afwijking van de in artikel 9, lid 1, vastgestelde specifieke verboden op verplaatsingen van zendingen van in beperkingszones I, II en III gehouden varkens binnen en buiten die beperkingszones, kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat dergelijke verplaatsingen toestaan in de gevallen die onder de artikelen 22 tot en met 25 en de artikelen 28, 29 en 30 vallen, mits aan de in die artikelen vastgestelde specifieke voorwaarden wordt voldaan, alsmede aan de volgende voorwaarden:

a)

de algemene voorwaarden van artikel 43, leden 2 tot en met 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687, en

b)

de aanvullende algemene voorwaarden betreffende:

i)

in voorkomen geval, verplaatsingen van zendingen gehouden varkens binnen en buiten beperkingszones I, II en III, zoals vastgesteld in artikel 15;

ii)

inrichtingen voor gehouden varkens in beperkingszones I, II en III, zoals vastgesteld in artikel 16;

iii)

de vervoermiddelen die worden gebruikt voor het vervoer van gehouden varkens vanuit beperkingszones I, II en III, zoals vastgesteld in artikel 17.

2.   Alvorens de in de artikelen 22 tot en met 25 en de artikelen 28 tot en met 31 bedoelde toestemming te verlenen, beoordeelt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat de risico’s die uit het verlenen van een dergelijke toestemming voortvloeien; uit die beoordeling moet blijken dat het risico op de verspreiding van Afrikaanse varkenspest verwaarloosbaar is.

3.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat kan besluiten dat de in de artikelen 15 en 16 vastgestelde aanvullende algemene voorwaarden niet van toepassing zijn op verplaatsingen van zendingen van in slachthuizen in beperkingszones I, II en III gehouden varkens, op voorwaarde dat:

a)

de gehouden varkens wegens uitzonderlijke omstandigheden, zoals een grote storing in het slachthuis, naar een ander slachthuis moeten worden verplaatst;

b)

het slachthuis van bestemming zich ofwel:

i)

in beperkingszones I, II of III van dezelfde lidstaat bevindt, of

ii)

in uitzonderlijke omstandigheden, zoals het ontbreken van slachthuizen als bedoeld in punt b), i), buiten beperkingszones I, II of III op het grondgebied van dezelfde lidstaat bevindt;

c)

de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming heeft verleend voor de verplaatsing.

Artikel 15

Aanvullende algemene voorwaarden voor verplaatsingen van zendingen varkens die in beperkingszones I, II en III worden gehouden en in die zones gewonnen levende producten binnen en buiten die beperkingszones

1.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat staat verplaatsingen toe van zendingen in beperkingszones I, II en III gehouden varkens of levende producten van die dieren die zijn gewonnen in beperkingszones II en III, binnen en buiten die beperkingszones, in de gevallen die onder de artikelen 22 tot en met 25 en de artikelen 28 tot en met 34 vallen, mits aan de in die artikelen vastgestelde specifieke voorwaarden alsmede de volgende aanvullende algemene voorwaarden wordt voldaan:

a)

de varkens zijn gehouden in en zijn niet verplaatst uit de inrichting van verzending gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de datum van verplaatsing, of, indien zij jonger zijn dan dertig dagen, sedert hun geboorte, en gedurende die periode zijn in die inrichting geen andere gehouden varkens uit in beperkingszones II gelegen inrichtingen die niet voldoen aan de aanvullende algemene voorwaarden zoals vastgesteld in dit artikel en in artikel 16, en uit in beperkingszones III gelegen inrichtingen binnengebracht in:

i)

die inrichting van verzending, of

ii)

de epidemiologische eenheid waar de te verplaatsen varkens volledig gescheiden zijn gehouden. De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat stelt, na uitvoering van een risicobeoordeling, de grenzen van die epidemiologische eenheid vast, waarbij wordt bevestigd dat de structuur, de omvang en de onderlinge afstand tussen de verschillende epidemiologische eenheden en de uitgevoerde verrichtingen zodanig zijn dat afzonderlijke voorzieningen voor huisvesting, verzorging en voederen van de gehouden varkens gewaarborgd zijn, zodat het Afrikaanse-varkenspestvirus zich niet van de ene epidemiologische eenheid naar de andere kan verspreiden;

b)

de varkens die in de inrichting van verzending worden gehouden, met inbegrip van de dieren die zullen worden verplaatst of gebruikt voor de winning van levende producten, zijn klinisch onderzocht, met gunstige resultaten ten aanzien van Afrikaanse varkenspest:

i)

door een officiële dierenarts;

ii)

binnen de periode van 24 uur vóór het tijdstip van:

de verplaatsing van de zending varkens, of

de winning van de levende producten, en

iii)

overeenkomstig artikel 3, leden 1 en 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 en punt A.1 van bijlage I bij die gedelegeerde verordening,

c)

indien nodig zijn, vóór de datum van de verplaatsing van die zendingen vanuit de inrichting van verzending of vóór de datum van de winning van de levende producten tests ter opsporing van ziekteverwekkers uitgevoerd volgens de instructies van de bevoegde autoriteit:

i)

na het in punt b) bedoelde klinisch onderzoek voor varkens die in de inrichting van verzending worden gehouden, met inbegrip van die varkens die zullen worden verplaatst of gebruikt voor de winning van levende producten, en

ii)

overeenkomstig punt A.2 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687.

2.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat verkrijgt, in voorkomend geval, negatieve resultaten van de in lid 1, punt c), bedoelde tests ter opsporing van ziekteverwekkers voordat zij toestemming geeft voor de verplaatsing van zendingen varkens of vóór de datum van de winning van levende producten.

3.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat kan besluiten dat, in geval van verplaatsingen van zendingen gehouden varkens van in beperkingszones I en II gelegen inrichtingen van verzending binnen en buiten die beperkingszones naar inrichtingen in dezelfde betrokken lidstaat, het in lid 1, punt b), bedoelde klinisch onderzoek:

a)

alleen hoeft te worden uitgevoerd voor varkens die zullen worden verplaatst, of

b)

niet hoeft te worden uitgevoerd, op voorwaarde dat:

i)

de inrichting van verzending door een officiële dierenarts met een frequentie als bedoeld in artikel 16, lid 1, punt a), i), is bezocht, en dat al die bezoeken van een officiële dierenarts gedurende ten minste twaalf maanden vóór de datum van verplaatsing van de zending varkens met gunstige resultaten zijn afgerond, hetgeen aantoont dat:

de in artikel 16, lid 1, punt b), bedoelde biobeveiligingsvoorschriften zijn toegepast in de inrichting van verzending;

een officiële dierenarts tijdens die bezoeken met gunstige resultaten ten aanzien van Afrikaanse varkenspest een klinisch onderzoek overeenkomstig artikel 3, leden 1 en 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 en punt A.1 van bijlage I bij die verordening heeft uitgevoerd bij de in de inrichting van verzending gehouden varkens;

ii)

gedurende een periode van ten minste twaalf maanden vóór de datum van verplaatsing van de zending varkens in de inrichting van verzending de in artikel 16, lid 1, punt c), bedoelde permanente bewaking wordt uitgevoerd.

4.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat kan besluiten dat, in geval van verplaatsingen van zendingen gehouden varkens van een in een beperkingszone III gelegen inrichting van verzending naar inrichtingen die gelegen zijn binnen die beperkingszone III of binnen beperkingszones I of II in dezelfde betrokken lidstaat, het in lid 1, punt b), bedoelde klinisch onderzoek:

a)

alleen hoeft te worden uitgevoerd voor de te verplaatsen varkens, of

b)

niet hoeft te worden uitgevoerd, op voorwaarde dat:

i)

de inrichting van verzending door een officiële dierenarts met een frequentie als bedoeld in artikel 16, lid 1, punt a), ii), is bezocht, en dat al die bezoeken van een officiële dierenarts gedurende ten minste twaalf maanden vóór de datum van verplaatsing met gunstige resultaten zijn afgerond, hetgeen aantoont dat:

de in artikel 16, lid 1, punt b), bedoelde biobeveiligingsvoorschriften zijn toegepast in de inrichting van verzending;

een officiële dierenarts tijdens die bezoeken met gunstige resultaten ten aanzien van Afrikaanse varkenspest een klinisch onderzoek overeenkomstig artikel 3, leden 1 en 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 en punt A.1 van bijlage I bij die verordening heeft uitgevoerd bij de in de inrichting van verzending gehouden varkens;

ii)

gedurende een periode van ten minste twaalf maanden vóór de datum van verplaatsing in de inrichting van verzending de in artikel 16, lid 1, punt c), bedoelde permanente bewaking wordt uitgevoerd.

5.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat kan besluiten dat, in het geval van verplaatsingen van zendingen van in beperkingszones II en III gewonnen levende producten naar inrichtingen in dezelfde betrokken lidstaat of in andere lidstaten, het in lid 1, punt b), bedoelde klinisch onderzoek niet hoeft te worden uitgevoerd, op voorwaarde dat:

a)

de inrichting van verzending door een officiële dierenarts met een frequentie als bedoeld in artikel 16, lid 1, punt a), ii), is bezocht, en dat al die bezoeken van een officiële dierenarts gedurende ten minste twaalf maanden vóór de datum van de winning van levende producten met gunstige resultaten zijn afgerond, hetgeen aantoont dat:

i)

de in artikel 16, lid 1, punt b), bedoelde biobeveiligingsvoorschriften zijn toegepast in de inrichting van verzending;

ii)

een officiële dierenarts tijdens die bezoeken met gunstige resultaten ten aanzien van Afrikaanse varkenspest een klinisch onderzoek overeenkomstig artikel 3, leden 1 en 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 en punt A.1 van bijlage I bij die verordening heeft uitgevoerd bij de in de inrichting van verzending gehouden varkens;

iii)

gedurende een periode van ten minste twaalf maanden vóór de datum van winning van de levende producten in de inrichting van verzending de in artikel 16, lid 1, punt c), bedoelde permanente bewaking wordt uitgevoerd.

Artikel 16

Aanvullende algemene voorwaarden voor in beperkingszones I, II en III gelegen inrichtingen voor gehouden varkens

1.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat staat alleen verplaatsingen toe van zendingen varkens die in inrichtingen worden gehouden die gelegen zijn in beperkingszones I, II en III, of van zendingen levende producten die zijn gewonnen in beperkingszones II of III, binnen en buiten die beperkingszones, in de gevallen die onder de artikelen 22 tot en met 25 en de artikelen 28 tot en met 34 vallen, mits aan de in die artikelen vastgestelde specifieke voorwaarden alsmede de volgende aanvullende algemene voorwaarden wordt voldaan:

a)

de inrichting van verzending is na de opname van de beperkingszones I, II en III in bijlage I bij deze verordening of gedurende de periode van drie maanden vóór de datum van de verplaatsing van de zending ten minste eenmaal door een officiële dierenarts bezocht en er worden regelmatig overeenkomstig artikel 26, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 bezoeken aan de inrichting gebracht door officiële dierenartsen, en wel als volgt:

i)

in de beperkingszones I en II: ten minste tweemaal per jaar, met een tussenpoos van ten minste vier maanden tussen dergelijke bezoeken;

ii)

in de beperkingszone III: ten minste eens in de drie maanden.

b)

de inrichting van verzending voert biobeveiligingsvoorschriften voor Afrikaanse varkenspest uit:

i)

overeenkomstig de versterkte biobeveiligingsmaatregelen van bijlage III, en

ii)

zoals door de betrokken lidstaat vastgesteld;

c)

in de inrichting van verzending vindt permanente bewaking plaats door tests ter opsporing van ziekteverwekkers voor Afrikaanse varkenspest uit te voeren:

i)

overeenkomstig artikel 3, lid 2, van en bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687, en

ii)

op wekelijkse basis met negatieve resultaten bij ten minste de eerste twee dode gehouden varkens ouder dan 60 dagen of, indien er geen dergelijke dode dieren ouder dan 60 dagen zijn, op alle dode, gespeende gehouden varkens, in elke epidemiologische eenheid, en

iii)

ten minste gedurende de in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 vastgestelde monitoringperiode voor Afrikaanse varkenspest vóór de verplaatsing van de zending uit de inrichting van verzending, of

iv)

indien nodig, volgens de instructies van de bevoegde autoriteit, overeenkomstig artikel 15, lid 1, punt c), indien er tijdens de in punt c), iii), van dit lid bedoelde monitoringperiode voor Afrikaanse varkenspest geen dode gehouden varkens in de inrichting zijn.

2.   De bevoegde autoriteit kan besluiten om bezoeken te brengen aan de inrichting van verzending in een beperkingszone III als bedoeld in lid 1, punt a), ii), met een frequentie als bedoeld in lid 1, punt a), i), op basis van een gunstig resultaat van het laatste bezoek na de opname van de beperkingszones I, II en III in bijlage I, of in de periode van drie maanden vóór de datum van verplaatsing van de zending, hetgeen aantoont dat:

a)

de in lid 1, punt b), bedoelde biobeveiligingsvoorschriften worden toegepast, en

b)

de in lid 1, punt c), bedoelde permanente bewaking in die inrichting wordt uitgevoerd.

3.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat kan besluiten dat de in bijlage III, punt 2, h), genoemde en in lid 1, punt b), i), van dit artikel bedoelde veekerende afrasteringen niet vereist zijn:

a)

voor inrichtingen van gehouden varkens gedurende een periode van zes maanden vanaf de datum van bevestiging van de eerste uitbraak van Afrikaanse varkenspest in een voorheen ziektevrije lidstaat of zone, op voorwaarde dat:

i)

de bevoegde autoriteit van de lidstaat de risico’s die uit een dergelijk besluit voortvloeien, heeft beoordeeld en uit die beoordeling blijkt dat het risico op de verspreiding van Afrikaanse varkenspest verwaarloosbaar is;

ii)

er een alternatief systeem aanwezig is dat waarborgt dat varkens die in inrichtingen worden gehouden, gescheiden zijn van in het wild levende varkens in lidstaten met een populatie in het wild levende varkens;

iii)

gehouden varkens uit die inrichtingen niet naar een andere lidstaat worden verplaatst;

iv)

varkens in die inrichtingen niet tijdelijk of permanent buiten worden gehouden, of

b)

indien uit de passende en permanente bewaking niet is gebleken dat in het wild levende varkens in die lidstaat permanent aanwezig zijn, of

c)

voor inrichtingen van gehouden varkens gedurende een periode van zes maanden na de datum van bekendmaking van deze verordening, indien zendingen in beperkingszones I, II en III gehouden varkens en producten daarvan alleen binnen die beperkingszones worden verplaatst overeenkomstig de artikelen 22, 23, 24, 28 of 30 van deze verordening.

Artikel 17

Aanvullende algemene voorwaarden betreffende de vervoermiddelen die worden gebruikt voor het vervoer van in beperkingszones I, II en III gehouden varkens binnen en buiten die beperkingszones

De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat verleent alleen toestemming voor verplaatsingen van zendingen van in beperkingszones I, II en III gehouden varkens binnen en buiten die beperkingszones, indien de voor het vervoer van die zendingen gebruikte vervoermiddelen:

a)

aan de voorschriften van artikel 24, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 voldoen, en

b)

worden gereinigd en ontsmet overeenkomstig artikel 24, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 onder controle of toezicht van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat.

AFDELING 3

VERPLICHTINGEN VAN EXPLOITANTEN MET BETREKKING TOT DIERGEZONDHEIDSCERTIFICATEN

Artikel 18

Verplichtingen van exploitanten met betrekking tot diergezondheidscertificaten voor verplaatsingen van zendingen van in beperkingszones I, II en III gehouden varkens buiten die beperkingszones

Exploitanten verplaatsen zendingen van in beperkingszones I, II en III gehouden varkens uitsluitend buiten die beperkingszones binnen de betrokken lidstaat of naar een andere lidstaat in de gevallen die worden bestreken door de artikelen 22 tot en met 25 en de artikelen 28 tot en met 31 van deze verordening, indien die zendingen vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 143, lid 2, van Verordening (EU) 2016/429, dat ten minste een van de volgende verklaringen bevat dat aan de voorschriften van deze verordening is voldaan:

a)

“Varkens die in een beperkingszone I zijn gehouden overeenkomstig de bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest van Uitvoeringsverordening (EU) 2023/594 van de Commissie.”;

b)

“Varkens die in een beperkingszone II zijn gehouden overeenkomstig de bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest van Uitvoeringsverordening (EU) 2023/594 van de Commissie.”;

c)

“Varkens die in een beperkingszone III zijn gehouden overeenkomstig de bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest van Uitvoeringsverordening (EU) 2023/594 van de Commissie.”.

In geval van verplaatsingen van dergelijke zendingen binnen dezelfde betrokken lidstaat kan de bevoegde autoriteit evenwel besluiten dat geen diergezondheidscertificaat hoeft te worden uitgereikt, zoals bedoeld in artikel 143, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) 2016/429.

Artikel 19

Verplichtingen van exploitanten met betrekking tot diergezondheidscertificaten voor verplaatsingen van zendingen vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van gehouden varkens, vanuit beperkingszones I, II en III

1.   Exploitanten verplaatsen zendingen vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens die in beperkingszones I of II zijn gehouden alleen in de onder de artikelen 41 en 42 van deze verordening vallende gevallen vanuit beperkingszones I en II binnen dezelfde betrokken lidstaat of naar een andere lidstaat, indien die zendingen vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 167, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429, dat het volgende bevat:

a)

de overeenkomstig artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2154 van de Commissie (16) vereiste informatie, en

b)

een van de volgende verklaringen dat aan de voorschriften van deze verordening is voldaan:

i)

“Vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens die in een beperkingszone I zijn gehouden overeenkomstig de bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest van Uitvoeringsverordening (EU) 2023/594 van de Commissie.”;

ii)

“Vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens die in een beperkingszone II zijn gehouden overeenkomstig de bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest van Uitvoeringsverordening (EU) 2023/594 van de Commissie.”.

2.   Exploitanten mogen zendingen vleesproducten, met inbegrip van casings, die de desbetreffende risicobeperkende behandeling hebben ondergaan en verkregen zijn van in beperkingszones I, II of III gehouden varkens, alleen verplaatsen vanuit beperkingszones I, II en III binnen dezelfde betrokken lidstaat of naar een andere lidstaat, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de vleesproducten, met inbegrip van casings, hebben de desbetreffende risicobeperkende behandeling ondergaan zoals vastgesteld in bijlage VII bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687;

b)

die zendingen gaan vergezeld van een diergezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 167, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429, dat de volgende elementen bevat:

i)

de overeenkomstig artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2154 vereiste informatie, en

ii)

de volgende verklaring dat aan de voorschriften van deze verordening is voldaan:

“Vleesproducten, met inbegrip van casings, die de desbetreffende risicobeperkende behandeling hebben ondergaan en verkregen zijn van varkens die in beperkingszones I, II of III zijn gehouden overeenkomstig de bijzondere bestrijdingsmaatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest van Uitvoeringsverordening (EU) 2023/594 van de Commissie.”.

3.   Exploitanten mogen zendingen vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens die in gebieden buiten beperkingszones I, II en III zijn gehouden en die zijn geslacht in slachthuizen in beperkingszones I, II of III of in slachthuizen buiten die beperkingszones, alleen verplaatsen vanuit beperkingszones I, II en III binnen dezelfde betrokken lidstaat of naar een andere lidstaat, mits die zendingen vergezeld gaan van:

a)

een diergezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 167, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429, dat de overeenkomstig artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2154 vereiste informatie bevat, en

b)

een van de volgende verklaringen dat aan de voorschriften van deze verordening is voldaan:

i)

“Vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens die in gebieden buiten beperkingszones I, II en III zijn gehouden en die in beperkingszones I, II of III zijn geslacht overeenkomstig de bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest van Uitvoeringsverordening (EU) 2023/594 van de Commissie.”, of

ii)

“Vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens die in gebieden buiten beperkingszones I, II en III zijn gehouden en geslacht overeenkomstig de bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest van Uitvoeringsverordening (EU) 2023/594 van de Commissie.”, of

iii)

“Vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van in gebieden buiten beperkingszones I, II en III gehouden en geslachte varkens, die in beperkingszones I, II of III zijn geproduceerd of verwerkt overeenkomstig de bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest van Uitvoeringsverordening (EU) 2023/594 van de Commissie.”.

4.   In geval van verplaatsingen van in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde zendingen binnen dezelfde betrokken lidstaat kan de bevoegde autoriteit besluiten dat geen diergezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 167, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2016/429 hoeft te worden uitgereikt.

5.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat kan besluiten dat in gevallen die niet onder artikel 167, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2016/429 vallen, een gezondheidsmerk of, in voorkomend geval, een identificatiemerk als bedoeld in artikel 5, lid 1, punt b), van Verordening (EG) nr. 853/2004 dat op het verse vlees of de vleesproducten, met inbegrip van casings, wordt aangebracht, het diergezondheidscertificaat mag vervangen voor verplaatsingen van zendingen naar andere lidstaten, op voorwaarde dat:

a)

op het verse vlees of de vleesproducten, met inbegrip van casings, een gezondheidsmerk of, in voorkomend geval, een identificatiemerk wordt aangebracht in:

i)

overeenkomstig artikel 44, lid 1, van deze verordening aangewezen inrichtingen, of

ii)

inrichtingen die alleen vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, behandelen die zijn verkregen van varkens die in een beperkingszone I of in gebieden buiten beperkingszones I, II en III zijn gehouden en die zijn opgenomen in de in lid 6 van dit artikel bedoelde lijst van inrichtingen;

b)

het diergezondheidscertificaat alleen voor de volgende zendingen wordt vervangen:

i)

vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens die in beperkingszones I of II zijn gehouden, van die beperkingszones naar een andere lidstaat, zoals bepaald in lid 1;

ii)

vleesproducten, met inbegrip van casings, die de desbetreffende risicobeperkende behandeling hebben ondergaan en die verkregen zijn van varkens die in beperkingszones I of II zijn gehouden, van die beperkingszones naar een andere lidstaat, zoals bepaald in lid 2;

iii)

vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens die in gebieden buiten beperkingszones I, II en III zijn gehouden en die ofwel in die gebieden zijn geslacht ofwel zijn geslacht in slachthuizen die zijn gelegen in beperkingszones I, II of III, van die beperkingszones naar een andere lidstaat, zoals bepaald in lid 3;

iv)

vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens die zijn gehouden in gebieden buiten beperkingszones I, II en III en die zijn geproduceerd of verwerkt in beperkingszones I, II en III, van die beperkingszones naar een andere lidstaat, zoals bepaald in lid 3;

c)

de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat ervoor zorgt dat een alternatief systeem aanwezig is dat waarborgt dat de in punt b) bedoelde zendingen traceerbaar zijn en dat die zendingen voldoen aan de in deze verordening vastgestelde bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest.

6.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat:

a)

verstrekt de Commissie en de andere lidstaten een link naar de website van de bevoegde autoriteit met een lijst van in beperkingszones I, II en III gelegen inrichtingen:

i)

die alleen vers vlees of vleesproducten, met inbegrip van casings, behandelen die zijn verkregen van varkens die in beperkingszones I of in gebieden buiten beperkingszones I, II en III zijn gehouden, en

ii)

waarvoor de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat de mogelijkheid heeft verleend om het diergezondheidscertificaat voor verplaatsingen van zendingen naar andere lidstaten te vervangen door een gezondheids- of, in voorkomend geval, een identificatiemerk als bedoeld in lid 5;

b)

houdt de in punt a) bedoelde lijst actueel.

Artikel 20

Verplichtingen van exploitanten met betrekking tot diergezondheidscertificaten voor verplaatsingen van zendingen levende producten die zijn verkregen van in inrichtingen in beperkingszones II of III gehouden varkens, buiten die beperkingszones

Exploitanten verplaatsen zendingen levende producten die zijn verkregen van in beperkingszones II of III gehouden varkens alleen buiten die beperkingszones binnen dezelfde betrokken lidstaat of naar een andere lidstaat in de gevallen die worden bestreken door de artikelen 32, 33 en 34 van deze verordening, indien die zendingen vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 161, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429, dat ten minste een van de volgende verklaringen bevat dat aan de voorschriften van deze verordening is voldaan:

a)

“Levende producten die zijn verkregen van varkens die in beperkingszones II zijn gehouden overeenkomstig de bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest van Uitvoeringsverordening (EU) 2023/594 van de Commissie.”;

b)

“Levende producten die zijn verkregen van varkens die in beperkingszone III zijn gehouden overeenkomstig de bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest van Uitvoeringsverordening (EU) 2023/594 van de Commissie.”.

In geval van verplaatsingen van zendingen binnen dezelfde betrokken lidstaat kan de bevoegde autoriteit evenwel besluiten dat geen diergezondheidscertificaat hoeft te worden uitgereikt, zoals bedoeld in artikel 161, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) 2016/429.

Artikel 21

Verplichtingen van exploitanten met betrekking tot diergezondheidscertificaten voor verplaatsingen van zendingen materiaal van categorie 2 en 3 dat is verkregen van in beperkingszones II of III gehouden varkens buiten die beperkingszones

Exploitanten verplaatsen zendingen materiaal van categorie 2 en 3 dat is verkregen van in beperkingszones II of III gehouden varkens alleen buiten die beperkingszones binnen dezelfde betrokken lidstaat of naar een andere lidstaat in de gevallen die worden bestreken door de artikelen 35 tot en met 40, indien die zendingen vergezeld gaan van:

a)

het in hoofdstuk III van bijlage VIII bij Verordening (EU) nr. 142/2011 bedoelde handelsdocument, en

b)

een diergezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 22, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 en vastgesteld in bijlage VIII bij Verordening (EU) nr. 142/2011.

In geval van verplaatsingen binnen dezelfde betrokken lidstaat kan de bevoegde autoriteit evenwel besluiten dat geen diergezondheidscertificaat wordt afgegeven, zoals bedoeld in artikel 22, lid 6, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687.

AFDELING 4

SPECIFIEKE VOORWAARDEN VOOR AFWIJKINGEN WAARBIJ VERPLAATSINGEN VAN ZENDINGEN VARKENS DIE IN EEN BEPERKINGSZONE I WORDEN GEHOUDEN, BINNEN EN BUITEN DIE BEPERKINGSZONE WORDEN TOEGESTAAN

Artikel 22

Specifieke voorwaarden voor afwijkingen waarbij verplaatsingen van zendingen varkens die in een beperkingszone I worden gehouden, binnen en buiten die beperkingszone worden toegestaan

1.   In afwijking van het in artikel 9, lid 1, vastgestelde verbod kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen varkens die in een beperkingszone I worden gehouden, binnen en buiten die beperkingszone naar:

a)

een inrichting die op het grondgebied van dezelfde betrokken lidstaat is gelegen:

i)

in dezelfde of een andere beperkingszone I;

ii)

in beperkingszones II of III;

iii)

buiten de beperkingszones I, II en III;

b)

een inrichting die op het grondgebied van een andere lidstaat is gelegen;

c)

derde landen.

2.   De bevoegde autoriteit verleent de in lid 1 bedoelde toestemming alleen op voorwaarde dat wordt voldaan aan:

a)

de algemene voorwaarden van artikel 43, leden 2 tot en met 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687;

b)

de aanvullende algemene voorwaarden van artikel 14, lid 2, artikel 15, lid 1, punten b) en c), artikel 15, leden 2 en 3, en de artikelen 16 en 17.

AFDELING 5

SPECIFIEKE VOORWAARDEN VOOR AFWIJKINGEN WAARBIJ VERPLAATSINGEN VAN ZENDINGEN VARKENS DIE IN EEN BEPERKINGSZONE II WORDEN GEHOUDEN, BINNEN EN BUITEN DIE BEPERKINGSZONE WORDEN TOEGESTAAN

Artikel 23

Specifieke voorwaarden voor afwijkingen waarbij verplaatsingen van zendingen varkens die in een beperkingszone II worden gehouden, binnen en buiten die beperkingszone op het grondgebied van dezelfde betrokken lidstaat worden toegestaan

1.   In afwijking van het in artikel 9, lid 1, vastgestelde verbod kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen varkens die in een beperkingszone II worden gehouden, binnen en buiten die beperkingszone naar een inrichting die zich op het grondgebied van dezelfde betrokken lidstaat bevindt:

a)

in dezelfde of een andere beperkingszone II;

b)

in beperkingszones I of III;

c)

buiten de beperkingszones I, II en III.

2.   De bevoegde autoriteit verleent de in lid 1 bedoelde toestemming alleen op voorwaarde dat wordt voldaan aan:

a)

de algemene voorwaarden van artikel 43, leden 2 tot en met 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687;

b)

de aanvullende algemene voorwaarden van artikel 14, lid 2, en de artikelen 15, 16 en 17.

3.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zorgt ervoor dat varkens die het voorwerp vormen van een in lid 1 van dit artikel bedoelde toegestane verplaatsing, ten minste gedurende de in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 vastgestelde monitoringperiode voor Afrikaanse varkenspest in de inrichting van bestemming blijven.

Artikel 24

Specifieke voorwaarden voor afwijkingen waarbij verplaatsingen worden toegestaan van zendingen varkens die in een beperkingszone II worden gehouden, binnen en buiten die beperkingszone naar een slachthuis op het grondgebied van dezelfde betrokken lidstaat met het oog op onmiddellijke slacht

1.   In afwijking van het in artikel 9, lid 1, vastgestelde verbod kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen varkens die in een beperkingszone II worden gehouden, binnen en buiten die beperkingszone naar een slachthuis dat zich op het grondgebied van dezelfde betrokken lidstaat bevindt, op voorwaarde dat:

a)

de gehouden varkens worden verplaatst met het oog op onmiddellijke slacht;

b)

het slachthuis van bestemming is aangewezen overeenkomstig artikel 44, lid 1.

2.   De bevoegde autoriteit verleent de in lid 1 bedoelde toestemming alleen op voorwaarde dat wordt voldaan aan:

a)

de algemene voorwaarden van artikel 43, leden 2 tot en met 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687;

b)

de aanvullende algemene voorwaarden van artikel 14, lid 2, artikel 15, lid 1, punten b) en c), artikel 15, leden 2 en 3, en de artikelen 16 en 17.

3.   In afwijking van het verbod van artikel 9, lid 1, kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, wanneer de in lid 1 van dit artikel bedoelde verplaatsingen niet voldoen aan de voorwaarden van lid 2 van dit artikel, toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen varkens die in een beperkingszone II worden gehouden, binnen of buiten die beperkingszone, op voorwaarde dat:

a)

de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat de risico’s die aan een dergelijke toestemming verbonden zijn, voorafgaand aan het verlenen van de toestemming heeft beoordeeld en dat uit die beoordeling is gebleken dat het risico op de verspreiding van Afrikaanse varkenspest verwaarloosbaar is;

b)

de gehouden varkens worden verplaatst met het oog op onmiddellijke slacht en in overeenstemming met artikel 28, lid 2, artikel 29, lid 2, punt a), en artikel 29, lid 2, punt b), i) tot en met v), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687;

c)

het slachthuis van bestemming is aangewezen overeenkomstig artikel 44, lid 1, en zich bevindt:

i)

binnen dezelfde of een andere beperkingszone II, zo dicht mogelijk bij de inrichting van verzending;

ii)

in beperkingszones I of III op het grondgebied van dezelfde betrokken lidstaat, indien het niet mogelijk is de dieren in beperkingszone II te slachten;

iii)

in gebieden buiten beperkingszones I, II en III op het grondgebied van dezelfde lidstaat, indien het niet mogelijk is de dieren in de beperkingszones I, II of III te slachten;

d)

de dierlijke bijproducten die zijn verkregen van in beperkingszone II gehouden varkens overeenkomstig de artikelen 35 en 39 worden verwerkt of verwijderd;

e)

vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens die in een beperkingszone II worden gehouden, alleen uit een slachthuis in dezelfde lidstaat worden verplaatst overeenkomstig artikel 41, lid 2, punt b).

Artikel 25

Specifieke voorwaarden voor afwijkingen waarbij verplaatsingen van zendingen varkens die in beperkingszone II worden gehouden, buiten die beperkingszone naar beperkingszones II of III in een andere lidstaat worden toegestaan

1.   In afwijking van het in artikel 9, lid 1, vastgestelde verbod kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen varkens die in een beperkingszone II worden gehouden, buiten die beperkingszone naar een inrichting die zich in beperkingszones II of III in een andere lidstaat bevindt.

2.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat verleent de in lid 1 bedoelde toestemming alleen indien:

a)

aan de algemene voorwaarden van artikel 43, leden 2 tot en met 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 is voldaan;

b)

aan de aanvullende algemene voorwaarden van artikel 14, lid 2, en de artikelen 15, 16 en 17 is voldaan;

c)

overeenkomstig artikel 26 een kanalisatieprocedure is ingesteld;

d)

de gehouden varkens voldoen aan alle andere aanvullende passende garanties met betrekking tot Afrikaanse varkenspest die op grond van een positieve uitkomst van een risicobeoordeling van de maatregelen tegen de verspreiding van die ziekte:

i)

door de bevoegde autoriteit van de inrichting van verzending zijn voorgeschreven;

ii)

door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van doorgang en van de inrichting van bestemming zijn goedgekeurd, voorafgaand aan de verplaatsing van de zending gehouden varkens;

e)

in de periode van ten minste twaalf maanden vóór de datum van de verplaatsing van de zending gehouden varkens in de inrichting van verzending geen uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij gehouden varkens officieel is bevestigd overeenkomstig artikel 11 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687;

f)

de exploitant overeenkomstig artikel 152, punt b), van Verordening (EU) 2016/429 en artikel 96 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 van de Commissie (17) de bevoegde autoriteit vooraf in kennis heeft gesteld van het voornemen de zending gehouden varkens te verplaatsen.

3.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat:

a)

stelt een lijst op van inrichtingen die voldoen aan de in lid 2, punt d), bedoelde garanties;

b)

stelt de Commissie en de andere lidstaten in het kader van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders in kennis van de overeenkomstig lid 2, punt d), bedoelde garanties en van de goedkeuring door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig lid 2, punt d), ii).

4.   De in lid 2, punt d), ii), van dit artikel bedoelde goedkeuring en de in lid 3, punt b), van dit artikel bedoelde verplichting tot kennisgeving zijn niet vereist wanneer de inrichting van verzending, de plaatsen van doorgang en de inrichting van bestemming alle in beperkingszones I, II of III zijn gelegen en die beperkingszones aaneensluitend zijn, zodat wordt gewaarborgd dat de zending gehouden varkens alleen door die beperkingszones I, II of III wordt verplaatst overeenkomstig de specifieke voorwaarden van artikel 22, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687.

Artikel 26

Specifieke kanalisatieprocedure voor het verlenen van afwijkingen voor verplaatsingen van zendingen varkens die in beperkingszone II worden gehouden, buiten die beperkingszone naar beperkingszones II of III in een andere lidstaat

1.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zet voor verplaatsingen van zendingen varkens die in een beperkingszone II worden gehouden, buiten die beperkingszone naar een inrichting in beperkingszones II of III in een andere lidstaat, een kanalisatieprocedure op als bedoeld in artikel 25, lid 2, punt c), onder toezicht van de bevoegde autoriteiten van:

a)

de inrichting van verzending;

b)

de lidstaten van doorgang;

c)

de inrichting van bestemming.

2.   De bevoegde autoriteit van de inrichting van verzending:

a)

zorgt ervoor dat elk vervoermiddel dat wordt gebruikt voor de verplaatsingen van de in lid 1 bedoelde zendingen gehouden varkens:

i)

afzonderlijk vergezeld gaat van een satellietnavigatiesysteem om in real time de locatie ervan te bepalen, door te geven en te registreren;

ii)

onmiddellijk na het laden van de zending van gehouden varkens door een officiële dierenarts wordt verzegeld; alleen een officiële dierenarts of handhavingsautoriteit van de betrokken lidstaat, zoals overeengekomen met de bevoegde autoriteit, mag het zegel verbreken en in voorkomend geval vervangen door een nieuw zegel;

b)

stelt de bevoegde autoriteit van de plaats van de inrichting van bestemming en, in voorkomend geval, de bevoegde autoriteit van de lidstaat van doorgang vooraf in kennis van het voornemen om de zending gehouden varkens te versturen;

c)

zet een systeem op waarbij exploitanten verplicht zijn de bevoegde autoriteit van de plaats van de inrichting van verzending onmiddellijk in kennis te stellen van elk ongeval of defect van een vervoermiddel dat wordt gebruikt voor het vervoer van de zending van gehouden varkens;

d)

zorgt voor de opstelling van een noodplan, de commandostructuur en de nodige regelingen voor samenwerking tussen de in lid 1, punten a), b) en c), bedoelde bevoegde autoriteiten in geval van eventuele ongevallen tijdens het vervoer, ernstige defecten aan de vervoermiddelen of frauduleus handelen van exploitanten.

Artikel 27

Verplichtingen van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat van de plaats van de inrichting van bestemming voor zendingen varkens die in een beperkingszone II van een andere lidstaat worden gehouden

De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat van de plaats van de inrichting van bestemming voor zendingen varkens die in een beperkingszone II van een andere lidstaat worden gehouden:

a)

stelt de bevoegde autoriteit van de inrichting van verzending onverwijld in kennis van de aankomst van de zending;

b)

zorgt ervoor dat gehouden varkens ofwel:

i)

ten minste gedurende de in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 vastgestelde monitoringperiode voor Afrikaanse varkenspest in de inrichting van bestemming blijven, of

ii)

rechtstreeks naar een overeenkomstig artikel 44, lid 1, aangewezen slachthuis worden verplaatst.

AFDELING 6

SPECIFIEKE VOORWAARDEN VOOR AFWIJKINGEN WAARBIJ VERPLAATSINGEN VAN ZENDINGEN VARKENS DIE IN EEN BEPERKINGSZONE III WORDEN GEHOUDEN, BINNEN EN BUITEN DIE BEPERKINGSZONE WORDEN TOEGESTAAN

Artikel 28

Specifieke voorwaarden voor afwijkingen waarbij verplaatsingen van zendingen varkens die in een beperkingszone III worden gehouden, binnen die zone en buiten die beperkingszone naar een beperkingszone I of II in dezelfde betrokken lidstaat worden toegestaan

1.   In afwijking van het in artikel 9, lid 1, vastgestelde verbod kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat in uitzonderlijke omstandigheden, wanneer zich als gevolg van dat verbod problemen op het gebied van dierenwelzijn voordoen in een inrichting waar varkens worden gehouden, toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen varkens die in een beperkingszone III worden gehouden, buiten die beperkingszone naar een inrichting in een beperkingszone II of, bij afwezigheid van een dergelijke beperkingszone II in die lidstaat, in een beperkingszone I op het grondgebied van dezelfde lidstaat, op voorwaarde dat:

a)

aan de algemene voorwaarden van artikel 43, leden 2 tot en met 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 is voldaan;

b)

aan de aanvullende algemene voorwaarden van artikel 14, lid 2, artikel 15, leden 1, 2 en 4, en de artikelen 16 en 17 is voldaan;

c)

de inrichting van bestemming tot dezelfde toeleveringsketen behoort en de gehouden varkens moeten worden verplaatst om de productiecyclus te voltooien.

2.   In afwijking van het in artikel 9, lid 1, vastgestelde verbod kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen varkens die in een beperkingszone III worden gehouden naar een inrichting binnen die beperkingszone op het grondgebied van dezelfde betrokken lidstaat, op voorwaarde dat wordt voldaan aan:

a)

de algemene voorwaarden van artikel 43, leden 2 tot en met 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687;

b)

de aanvullende algemene voorwaarden van artikel 14, lid 2, artikel 15, leden 1, 2 en 4, en de artikelen 16 en 17.

3.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zorgt ervoor dat gehouden varkens ten minste gedurende de in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 vastgestelde monitoringperiode voor Afrikaanse varkenspest niet uit de inrichting van bestemming in de beperkingszone I, II of III worden verplaatst.

Artikel 29

Specifieke voorwaarden voor afwijkingen waarbij verplaatsingen van zendingen varkens die in een beperkingszone III worden gehouden, buiten die beperkingszone voor onmiddellijke slacht in dezelfde betrokken lidstaat worden toegestaan

1.   In afwijking van het in artikel 9, lid 1, vastgestelde verbod kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat in uitzonderlijke omstandigheden, wanneer zich als gevolg van dat verbod problemen op het gebied van dierenwelzijn voordoen in een inrichting waar varkens worden gehouden, en in geval van logistieke beperkingen van de slachtcapaciteit van de overeenkomstig artikel 44, lid 1, aangewezen slachthuizen in de beperkingszone III of bij het ontbreken van een aangewezen slachthuis in de beperkingszone III, met het oog op onmiddellijke slacht toestemming verlenen voor verplaatsingen van varkens die in een beperkingszone III worden gehouden buiten die beperkingszone naar een overeenkomstig artikel 44, lid 1, aangewezen slachthuis in dezelfde lidstaat, zo dicht mogelijk in de nabijheid van de inrichting van verzending gelegen:

a)

in een beperkingszone II;

b)

in een beperkingszone I, indien het niet mogelijk is de dieren in de beperkingszone II te slachten;

c)

buiten beperkingszones I, II en III, indien het niet mogelijk is de dieren binnen die beperkingszones te slachten.

2.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat verleent de in lid 1 bedoelde toestemming alleen indien:

a)

aan de algemene voorwaarden van artikel 43, leden 2 tot en met 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 is voldaan;

b)

aan de aanvullende algemene voorwaarden van artikel 14, lid 2, artikel 15, lid 1, punten b) en c), artikel 15, lid 2, en de artikelen 16 en 17 is voldaan;

3.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zorgt ervoor dat:

a)

de gehouden varkens bestemd zijn voor onmiddellijke slacht na rechtstreeks naar een overeenkomstig artikel 44, lid 1, aangewezen slachthuis te zijn overgebracht;

b)

de varkens uit de beperkingszone III na aankomst in het aangewezen slachthuis gescheiden worden gehouden van andere varkens en worden geslacht:

i)

op een bepaalde dag waarop alleen varkens uit de beperkingszone III worden geslacht, of

ii)

aan het einde van een slachtdag, zodat wordt gewaarborgd dat nadien geen andere gehouden varkens meer worden geslacht;

c)

nadat de varkens uit beperkingszone III zijn geslacht en voordat andere gehouden varkens worden geslacht, het slachthuis wordt gereinigd en ontsmet volgens de instructies van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat.

4.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zorgt ervoor dat:

a)

dierlijke bijproducten die zijn verkregen van in de beperkingszone III gehouden en buiten die beperkingszone verplaatste varkens, worden verwerkt of verwijderd overeenkomstig de artikelen 35 en 40;

b)

vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van in de beperkingszone III gehouden en buiten de beperkingszone III verplaatste varkens, worden verwerkt en opgeslagen overeenkomstig artikel 43, punt d).

5.   In afwijking van het verbod van artikel 9, lid 1, kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, wanneer de in lid 1 van dit artikel bedoelde verplaatsingen niet voldoen aan de voorwaarden van lid 2 van dit artikel, toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen varkens die in een beperkingszone III worden gehouden, buiten die beperkingszone, op voorwaarde dat:

a)

de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat de risico’s die aan een dergelijke toestemming verbonden zijn, voorafgaand aan het verlenen van de toestemming heeft beoordeeld en dat uit die beoordeling is gebleken dat het risico op de verspreiding van Afrikaanse varkenspest verwaarloosbaar is;

b)

de gehouden varkens worden verplaatst met het oog op onmiddellijke slacht onder de voorwaarden van artikel 29, lid 3, punten b) en c), en overeenkomstig artikel 28, lid 2, en artikel 29, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687;

c)

het slachthuis van bestemming is aangewezen overeenkomstig artikel 44, lid 1, en zich bevindt:

i)

in een andere beperkingszone III op het grondgebied van dezelfde betrokken lidstaat, zo dicht mogelijk bij de inrichting van verzending;

ii)

in beperkingszones I of II op het grondgebied van dezelfde betrokken lidstaat, zo dicht mogelijk bij de inrichting van verzending, indien het niet mogelijk is de dieren in de beperkingszone III te slachten;

iii)

in gebieden buiten beperkingszones I, II en III op het grondgebied van dezelfde lidstaat, indien het niet mogelijk is de dieren in de beperkingszones I, II of III te slachten;

d)

de dierlijke bijproducten die zijn verkregen van varkens die in beperkingszone III worden gehouden, overeenkomstig de artikelen 35, 38 en 40 worden verwerkt of verwijderd;

e)

vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens die in een beperkingszone III worden gehouden, alleen uit een slachthuis in dezelfde lidstaat worden verplaatst overeenkomstig artikel 41, lid 2, punt b), i).

Artikel 30

Specifieke voorwaarden voor afwijkingen waarbij verplaatsingen van zendingen varkens die in een beperkingszone III worden gehouden, binnen die beperkingszone naar een slachthuis op het grondgebied van dezelfde betrokken lidstaat met het oog op onmiddellijke slacht worden toegestaan

1.   In afwijking van het in artikel 9, lid 1, vastgestelde verbod kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen varkens die in een beperkingszone III worden gehouden naar een slachthuis binnen die beperkingszone op het grondgebied van dezelfde betrokken lidstaat, op voorwaarde dat:

a)

de gehouden varkens worden verplaatst met het oog op onmiddellijke slacht;

b)

het slachthuis van bestemming:

i)

aangewezen is overeenkomstig artikel 44, lid 1, en

ii)

gelegen is binnen dezelfde beperkingszone III;

c)

de dierlijke bijproducten die zijn verkregen van varkens die in beperkingszone III worden gehouden, overeenkomstig de artikelen 35, 38 en 40 worden verwerkt of verwijderd;

d)

vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens die in een beperkingszone III worden gehouden, alleen uit een slachthuis in dezelfde lidstaat worden verplaatst overeenkomstig artikel 43, punt d).

2.   De bevoegde autoriteit verleent de in lid 1 bedoelde toestemming alleen op voorwaarde dat wordt voldaan aan:

a)

de algemene voorwaarden van artikel 43, leden 2 tot en met 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687;

b)

de aanvullende algemene voorwaarden van artikel 14, lid 2, artikel 15, lid 1, punten b) en c), artikel 15, leden 2 en 4, en de artikelen 16 en 17.

3.   In afwijking van het verbod van artikel 9, lid 1, kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, wanneer de in lid 1 van dit artikel bedoelde verplaatsingen van zendingen gehouden varkens niet voldoen aan de voorwaarden van lid 2 van dit artikel, toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen varkens die in een beperkingszone III worden gehouden naar een slachthuis binnen die beperkingszone, op voorwaarde dat:

a)

de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat de risico’s die aan een dergelijke toestemming verbonden zijn, voorafgaand aan het verlenen van de toestemming heeft beoordeeld en uit die beoordeling is gebleken dat het risico op de verspreiding van Afrikaanse varkenspest verwaarloosbaar is;

b)

de gehouden varkens worden verplaatst met het oog op onmiddellijke slacht;

c)

het slachthuis van bestemming:

i)

aangewezen is overeenkomstig artikel 44, lid 1, en

ii)

gelegen is binnen dezelfde beperkingszone III, zo dicht mogelijk bij de inrichting van verzending;

d)

dierlijke bijproducten die zijn verkregen van varkens die in beperkingszone III worden gehouden, overeenkomstig de artikelen 35, 38 en 40 worden verwerkt of verwijderd;

e)

vers vlees dat is verkregen van varkens die in een beperkingszone III worden gehouden, wordt gemerkt en verplaatst overeenkomstig de specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen van zendingen vers vlees van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten vanuit bepaalde inrichtingen, zoals vastgesteld in artikel 33, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687, naar een verwerkingsinrichting om een van de in bijlage VII bij die verordening vastgestelde risicobeperkende behandelingen te ondergaan.

AFDELING 7

SPECIFIEKE VOORWAARDEN VOOR AFWIJKINGEN WAARBIJ VERPLAATSINGEN VAN ZENDINGEN VAN IN BEPERKINGSZONES I, II EN III GEHOUDEN VARKENS BUITEN DIE BEPERKINGSZONES NAAR EEN ERKEND BEDRIJF VOOR DIERLIJKE BIJPRODUCTEN WORDEN TOEGESTAAN

Artikel 31

Specifieke voorwaarden voor afwijkingen waarbij verplaatsingen van zendingen in beperkingszones I, II of III gehouden varkens naar een erkend bedrijf voor dierlijke bijproducten dat binnen of buiten beperkingszones I, II en III in dezelfde betrokken lidstaat is gelegen, worden toegestaan

1.   In afwijking van de in artikel 9, lid 1, vastgestelde verboden kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen in beperkingszones I, II of III gehouden varkens naar een erkend bedrijf voor dierlijke bijproducten dat binnen of buiten beperkingszones I, II en III in dezelfde betrokken lidstaat is gelegen en waar:

a)

de gehouden varkens onmiddellijk worden gedood, en

b)

de dierlijke bijproducten die daardoor ontstaan, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 worden verwijderd.

2.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat verleent de in lid 1 bedoelde toestemming alleen indien:

a)

aan de algemene voorwaarden van artikel 43, leden 2 tot en met 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 is voldaan;

b)

aan de aanvullende algemene voorwaarden van artikel 14, lid 2, en artikel 17 is voldaan.

AFDELING 8

SPECIFIEKE VOORWAARDEN VOOR HET TOESTAAN VAN VERPLAATSINGEN VAN ZENDINGEN LEVENDE PRODUCTEN DIE ZIJN VERKREGEN VAN VARKENS DIE IN EEN BEPERKINGSZONE II WORDEN GEHOUDEN, BUITEN DIE BEPERKINGSZONE

Artikel 32

Specifieke voorwaarden voor afwijkingen waarbij verplaatsingen van zendingen levende producten die zijn verkregen van varkens die in een beperkingszone II worden gehouden, uit die beperkingszone op het grondgebied van dezelfde betrokken lidstaat worden toegestaan

In afwijking van het in artikel 10, lid 1,vastgestelde verbod kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen levende producten vanuit een geregistreerde of erkende inrichting voor levende producten die zich in een beperkingszone II bevindt naar een andere beperkingszone II of naar beperkingszones I of III of naar gebieden buiten beperkingszones I, II en III op het grondgebied van dezelfde lidstaat, op voorwaarde dat:

a)

de levende producten zijn gewonnen of geproduceerd, verwerkt en opgeslagen in inrichtingen en zijn verkregen van gehouden varkens die voldoen aan de voorwaarden van artikel 15, lid 1, punten b) en c), artikel 15, leden 2 en 5, en artikel 16;

b)

de mannelijke en vrouwelijke donordieren van de varkens in inrichtingen voor levende producten werden gehouden waar geen andere gehouden varkens zijn binnengebracht uit in beperkingszones II gelegen inrichtingen die niet aan de aanvullende algemene voorwaarden van de artikelen 15 en 16 voldoen, en uit in beperkingszones III gelegen inrichtingen gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de datum van de winning of productie van de levende producten.

Artikel 33

Specifieke voorwaarden voor afwijkingen waarbij verplaatsingen van zendingen levende producten die zijn verkregen van varkens die in een beperkingszone III worden gehouden, uit die beperkingszone op het grondgebied van dezelfde betrokken lidstaat worden toegestaan

In afwijking van het in artikel 10, lid 1,vastgestelde verbod kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen levende producten vanuit een erkende inrichting voor levende producten die zich in een beperkingszone III bevindt naar een andere beperkingszone III of naar beperkingszones I of II of naar gebieden buiten beperkingszones I, II en III op het grondgebied van dezelfde lidstaat, op voorwaarde dat:

a)

de levende producten zijn gewonnen of geproduceerd, verwerkt en opgeslagen in inrichtingen en zijn verkregen van gehouden varkens die voldoen aan de voorwaarden van artikel 15, lid 1, punten b) en c), artikel 15, leden 2 en 5, en artikel 16;

b)

de mannelijke en vrouwelijke donordieren van de varkens gehouden werden in erkende inrichtingen voor levende producten:

i)

sinds hun geboorte of gedurende een periode van ten minste drie maanden vóór de datum van winning van de levende producten;

ii)

waar geen andere gehouden varkens zijn binnengebracht uit in beperkingszones II gelegen inrichtingen die niet aan de aanvullende algemene voorwaarden van de artikelen 15 en 16 voldoen, en uit in beperkingszones III gelegen inrichtingen gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de datum van de winning of productie van de levende producten;

c)

alle gehouden varkens in de erkende inrichting voor levende producten ten minste eenmaal per jaar met gunstige resultaten zijn onderworpen aan een laboratoriumonderzoek op Afrikaanse varkenspest.

Artikel 34

Specifieke voorwaarden voor afwijkingen waarbij verplaatsingen van zendingen levende producten die zijn verkregen van varkens die een beperkingszone II worden gehouden uit die beperkingszone naar beperkingszones II of III in een andere lidstaat worden toegestaan

1.   In afwijking van het in artikel 10, lid 1, vastgestelde verbod kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen levende producten die zijn verkregen van varkens die in een beperkingszone II worden gehouden vanuit een erkende inrichting voor levende producten die zich in beperkingszone II bevindt naar beperkingszones II of III op het grondgebied van een andere betrokken lidstaat, op voorwaarde dat:

a)

de levende producten zijn gewonnen of geproduceerd, verwerkt en opgeslagen in inrichtingen voor levende producten overeenkomstig de voorwaarden van artikel 15, lid 1, punten b) en c), artikel 15, lid 2, en artikel 16;

b)

de mannelijke en vrouwelijke donordieren van de varkens werden gehouden in erkende inrichtingen voor levende producten:

i)

sinds hun geboorte of gedurende een periode van ten minste drie maanden vóór de datum van winning van de levende producten;

ii)

waar gedurende een periode van ten minste dertig dagen vóór de datum van winning of productie van de levende producten geen andere gehouden varkens uit beperkingszones II en III zijn binnengebracht;

c)

de zendingen levende producten voldoen aan alle andere passende diergezondheidsgaranties op basis van een positieve uitkomst van een risicobeoordeling van de maatregelen tegen de verspreiding van Afrikaanse varkenspest:

i)

die door de bevoegde autoriteiten van de inrichting van verzending zijn voorgeschreven;

ii)

die door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de inrichting van bestemming zijn goedgekeurd, voorafgaand aan de datum van verplaatsing van de zendingen levende producten;

d)

alle gehouden varkens in de erkende inrichting voor levende producten van verzending ten minste eenmaal per jaar met gunstige resultaten worden onderworpen aan een laboratoriumonderzoek op Afrikaanse varkenspest.

2.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat:

a)

stelt een lijst op van erkende inrichtingen voor levende producten die voldoen aan de voorwaarden van lid 1 van dit artikel en die toestemming hebben voor verplaatsingen van zendingen levende producten uit een beperkingszone II in die betrokken lidstaat naar beperkingszones II en III in een andere betrokken lidstaat; die lijst bevat de informatie die de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat moet bewaren over erkende inrichtingen voor levende producten voor varkens overeenkomstig artikel 7 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686;

b)

stelt de in punt a) bedoelde lijst op haar website ter beschikking van het publiek en houdt deze actueel;

c)

verstrekt de Commissie en de andere lidstaten de link naar de in punt b) bedoelde website.

AFDELING 9

SPECIFIEKE VOORWAARDEN VOOR AFWIJKINGEN WAARBIJ VERPLAATSINGEN VAN ZENDINGEN DIERLIJKE BIJPRODUCTEN DIE ZIJN VERKREGEN VAN IN BEPERKINGSZONES II EN III GEHOUDEN VARKENS, BUITEN DIE BEPERKINGSZONES WORDEN TOEGESTAAN

Artikel 35

Specifieke voorwaarden voor afwijkingen waarbij verplaatsingen van zendingen dierlijke bijproducten die zijn verkregen van in beperkingszones II en III gehouden varkens, buiten die beperkingszones binnen dezelfde lidstaat met het oog op verwerking of verwijdering worden toegestaan

1.   In afwijking van artikel 11, lid 1, van deze verordening kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen dierlijke bijproducten die zijn verkregen van in beperkingszones II en III gehouden varkens buiten die beperkingszones naar een bedrijf dat of inrichting die door de bevoegde autoriteit is erkend voor de verwerking, verwijdering als afval door verbranding of verwijdering of hergebruik door meeverbranding van dierlijke bijproducten als bedoeld in artikel 24, lid 1, punten a), b) en c), van Verordening (EG) nr. 1069/2009, en buiten beperkingszones II of III in dezelfde lidstaat is gelegen, mits de vervoermiddelen afzonderlijk zijn uitgerust met een satellietnavigatiesysteem om in real time de locatie ervan te bepalen, door te geven en te registreren.

2.   De vervoerondernemer die verantwoordelijk is voor de verplaatsingen van zendingen dierlijke bijproducten als bedoeld in lid 1:

a)

stelt de bevoegde autoriteit in staat met behulp van een satellietnavigatiesysteem de verplaatsing van het vervoermiddel in real time te controleren;

b)

bewaart de elektronische registratie van die verplaatsing gedurende ten minste twee maanden na de datum van de verplaatsing van de zending.

3.   De bevoegde autoriteit kan besluiten dat het in lid 1 bedoelde satellietnavigatiesysteem wordt vervangen door een afzonderlijke verzegeling van de vervoermiddelen, op voorwaarde dat:

a)

de zendingen dierlijke bijproducten die zijn verkregen van in beperkingszones II en III gehouden varkens alleen binnen dezelfde lidstaat worden verplaatst voor de in lid 1 bedoelde doeleinden;

b)

elk vervoermiddel onmiddellijk na het laden van de zending van dierlijke bijproducten door een officiële dierenarts wordt verzegeld; alleen een officiële dierenarts of handhavingsautoriteit van de lidstaat, zoals overeengekomen met de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, mag het zegel verbreken en in voorkomend geval vervangen door een nieuw zegel.

4.   In afwijking van artikel 11, lid 1, kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat besluiten de in lid 1 van dit artikel bedoelde verplaatsingen van zendingen dierlijke bijproducten toe te staan via een overeenkomstig artikel 24, lid 1, punt i), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 erkend tijdelijk verzamelbedrijf, op voorwaarde dat:

a)

de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat de risico’s die aan dergelijke verplaatsingen verbonden zijn, heeft beoordeeld en dat uit die beoordeling is gebleken dat het risico op de verspreiding van Afrikaanse varkenspest verwaarloosbaar is;

b)

de dierlijke bijproducten uitsluitend worden verplaatst naar een erkend tijdelijk verzamelbedrijf dat zo dicht mogelijk bij de inrichting van verzending in dezelfde betrokken lidstaat is gelegen.

Artikel 36

Specifieke voorwaarden voor afwijkingen waarbij verplaatsingen van zendingen mest die is verkregen van in beperkingszones II en III gehouden varkens, buiten die beperkingszones binnen dezelfde lidstaat worden toegestaan

1.   In afwijking van artikel 11, lid 1, van deze verordening kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen mest, met inbegrip van gebruikt strooisel, die is verkregen van in beperkingszones II en III gehouden varkens, naar een buiten die beperkingszones binnen dezelfde lidstaat gelegen stortplaats, overeenkomstig de specifieke voorwaarden van artikel 51 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687.

2.   In afwijking van artikel 11, lid 1, van deze verordening kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen mest, met inbegrip van gebruikt strooisel, die is verkregen van varkens die in een beperkingszone II worden gehouden, met het oog op verwerking of verwijdering overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 in een daartoe erkend bedrijf op het grondgebied van dezelfde lidstaat.

3.   De vervoerondernemer die verantwoordelijk is voor de verplaatsingen van zendingen mest, met inbegrip van gebruikt strooisel, zoals bedoeld in de leden 1 en 2:

a)

stelt de bevoegde autoriteit in staat met behulp van een satellietnavigatiesysteem de verplaatsing van het vervoermiddel in real time te controleren;

b)

bewaart de elektronische registratie van die verplaatsing gedurende ten minste twee maanden na de datum van de verplaatsing van de zending.

4.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat kan besluiten dat het in lid 3, punt a), bedoelde satellietnavigatiesysteem wordt vervangen door een afzonderlijke verzegeling van de vervoermiddelen, op voorwaarde dat elk vervoermiddel onmiddellijk na het laden van de zending mest, met inbegrip van gebruikt strooisel, zoals bedoeld in de leden 1 en 2, door een officiële dierenarts wordt verzegeld.

Alleen een officiële dierenarts of handhavingsautoriteit van de betrokken lidstaat, zoals overeengekomen met die bevoegde autoriteit, mag dat zegel verbreken en in voorkomend geval vervangen door een nieuw zegel.

Artikel 37

Specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen van zendingen materiaal van categorie 3 dat is verkregen van in beperkingszones II gehouden varkens buiten die beperkingszones binnen dezelfde lidstaat met het oog op de verwerking van dierlijke bijproducten als bedoeld in artikel 24, lid 1, punten a), e) en g), van Verordening (EG) nr. 1069/2009

1.   In afwijking van artikel 11, lid 1, van deze verordening kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen materiaal van categorie 3 dat is verkregen van varkens die in een beperkingszone II worden gehouden, buiten die beperkingszone naar een bedrijf dat of inrichting die door de bevoegde autoriteit is erkend voor de verdere verwerking tot verwerkt diervoeder, de vervaardiging van verwerkt voeder voor gezelschapsdieren en afgeleide producten die bestemd zijn voor toepassingen buiten de voederketen, of de omzetting van dierlijke bijproducten in biogas of compost als bedoeld in artikel 24, lid 1, punten a), e) en g), van Verordening (EG) nr. 1069/2009, en buiten de beperkingszone II in dezelfde lidstaat is gelegen, op voorwaarde dat:

a)

aan de algemene voorwaarden van artikel 43, leden 2 tot en met 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 is voldaan;

b)

aan de aanvullende algemene voorwaarden van artikel 14, lid 2, is voldaan;

c)

het materiaal van categorie 3 afkomstig is van gehouden varkens en inrichtingen die voldoen aan de algemene voorwaarden van artikel 15, lid 1, punten b) en c), en Artikel 15, leden 2 en 3, en artikel 16;

d)

het materiaal van categorie 3 is verkregen van varkens die zijn gehouden in een beperkingszone II en zijn geslacht:

i)

in een beperkingszone II van:

dezelfde betrokken lidstaat, of

een andere betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 25;

of

ii)

buiten een beperkingszone II in dezelfde betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 24;

e)

het vervoermiddel afzonderlijk is uitgerust met een satellietnavigatiesysteem om in real time de locatie ervan te bepalen, door te geven en te registreren;

f)

de zendingen materiaal van categorie 3 van het overeenkomstig artikel 44, lid 1, aangewezen slachthuis of andere overeenkomstig artikel 44, lid 1, aangewezen inrichtingen van exploitanten van levensmiddelenbedrijven rechtstreeks worden verplaatst naar:

i)

een verwerkingsbedrijf voor de verwerking van afgeleide producten als bedoeld in bijlage X bij Verordening (EU) nr. 142/2011;

ii)

een bedrijf dat voeder voor gezelschapsdieren maakt en dat erkend is voor de productie van verwerkt voeder voor gezelschapsdieren als bedoeld in hoofdstuk II, punt 3, a) en punt 3, b), i), ii) en iii), van bijlage XIII bij Verordening (EU) nr. 142/2011;

iii)

een biogas- of composteerinstallatie die erkend is voor de omzetting van dierlijke bijproducten in compost of biogas overeenkomstig de standaardomzettingsparameters als bedoeld in hoofdstuk III, afdeling 1, van bijlage V bij Verordening (EU) nr. 142/2011, of

iv)

een verwerkingsbedrijf voor de verwerking van afgeleide producten als bedoeld in bijlage XIII bij Verordening (EU) nr. 142/2011.

2.   De vervoerondernemer die verantwoordelijk is voor de verplaatsingen van zendingen materiaal van categorie 3 als bedoeld in lid 1:

a)

stelt de bevoegde autoriteit in staat met behulp van een satellietnavigatiesysteem de verplaatsing van het vervoermiddel in real time te controleren;

b)

bewaart de elektronische registratie van die verplaatsing gedurende ten minste twee maanden na de datum van de verplaatsing van de zending.

3.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat kan besluiten dat het in lid 1, punt e), bedoelde satellietnavigatiesysteem wordt vervangen door een afzonderlijke verzegeling van de vervoermiddelen, op voorwaarde dat:

a)

het materiaal van categorie 3:

i)

is verkregen van in beperkingszones II gehouden varkens;

ii)

alleen binnen dezelfde lidstaat wordt verplaatst voor de in lid 1 bedoelde doeleinden;

b)

elk vervoermiddel onmiddellijk na het laden van de in lid 1 bedoelde zending materiaal van categorie 3 door een officiële dierenarts wordt verzegeld.

Alleen een officiële dierenarts of handhavingsautoriteit van de betrokken lidstaat, zoals overeengekomen met de bevoegde autoriteit van die lidstaat, mag dat zegel verbreken en in voorkomend geval vervangen door een nieuw zegel.

Artikel 38

Specifieke voorwaarden voor afwijkingen waarbij verplaatsingen van zendingen materiaal van categorie 2 dat is verkregen van in beperkingszones II en III gehouden varkens, buiten die beperkingszones met het oog op verwerking en verwijdering in een andere lidstaat worden toegestaan

1.   In afwijking van artikel 11, lid 1, van deze verordening kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen dierlijke bijproducten van ander materiaal van categorie 2 dan mest, met inbegrip van gebruikt strooisel als bedoeld in artikel 36 van deze verordening, dat is verkregen van in beperkingszones II en III gehouden varkens naar een verwerkingsbedrijf om volgens de methoden 1 tot en met 5 van hoofdstuk III van bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 142/2011 te worden verwerkt, of naar een verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie als bedoeld in artikel 24, lid 1, punten a), b) en c), van Verordening (EG) nr. 1069/2009, in beide gevallen gelegen in een andere lidstaat, op voorwaarde dat:

a)

aan de algemene voorwaarden van artikel 43, leden 2 tot en met 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 is voldaan;

b)

aan de aanvullende algemene voorwaarden van artikel 14, lid 2, is voldaan;

c)

het vervoermiddel afzonderlijk is uitgerust met een satellietnavigatiesysteem om in real time de locatie ervan te bepalen, door te geven en te registreren;

2.   De vervoerondernemer die verantwoordelijk is voor de verplaatsingen van zendingen van in lid 1 van dit artikel bedoeld ander materiaal van categorie 2 dan mest, met inbegrip van gebruikt strooisel als bedoeld in artikel 36:

a)

stelt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat in staat de verplaatsing van het vervoermiddel in real time te controleren met behulp van een satellietnavigatiesysteem, en

b)

bewaart de elektronische registratie van die verplaatsing gedurende ten minste twee maanden na de datum van de verplaatsing van de zending.

3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten van verzending en van bestemming van de in lid 1 van dit artikel bedoelde zending ander materiaal van categorie 2 dan mest, met inbegrip van gebruikt strooisel als bedoeld in artikel 36 van deze verordening, zorgen voor de controles van die zending overeenkomstig artikel 48 van Verordening (EG) nr. 1069/2009.

Artikel 39

Specifieke voorwaarden voor afwijkingen waarbij verplaatsingen van zendingen materiaal van categorie 3 dat is verkregen van varkens die in een beperkingszone II worden gehouden, buiten die beperkingszone voor verwerking of omzetting in een andere lidstaat worden toegestaan

1.   In afwijking van artikel 11, lid 1, kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen materiaal van categorie 3 dat is verkregen van varkens die in een beperkingszone II worden gehouden, buiten die beperkingszone naar een bedrijf dat of inrichting die door de bevoegde autoriteit is erkend voor verwerking van materiaal van categorie 3 tot verwerkt diervoeder, verwerkt voeder voor gezelschapsdieren, afgeleide producten die bestemd zijn voor toepassingen buiten de voederketen, of de omzetting van materiaal van categorie 3 in biogas of compost als bedoeld in artikel 24, lid 1, punten a), e) en g), van Verordening (EG) nr. 1069/2009, en in een andere lidstaat is gelegen, op voorwaarde dat:

a)

aan de algemene voorwaarden van artikel 43, leden 2 tot en met 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 is voldaan;

b)

aan de aanvullende algemene voorwaarden van artikel 14, lid 2, is voldaan;

c)

het materiaal van categorie 3 afkomstig is van gehouden varkens en inrichtingen die voldoen aan de algemene voorwaarden van artikel 15, lid 1, punten b) en c), en Artikel 15, leden 2 en 3, en artikel 16;

d)

het in lid 1 bedoelde materiaal van categorie 3 is verkregen van varkens die zijn gehouden in een beperkingszone II en zijn geslacht:

i)

in een beperkingszone II van:

dezelfde betrokken lidstaat, of

een andere betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 25,

of

ii)

buiten een beperkingszone II in dezelfde betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 24;

e)

het vervoermiddel afzonderlijk is uitgerust met een satellietnavigatiesysteem om in real time de locatie ervan te bepalen, door te geven en te registreren;

f)

de dierlijke bijproducten rechtstreeks van het overeenkomstig artikel 44, lid 1, aangewezen slachthuis of andere overeenkomstig artikel 44, lid 1, aangewezen inrichtingen van exploitanten van levensmiddelenbedrijven worden verplaatst naar:

i)

een verwerkingsbedrijf voor de verwerking van afgeleide producten als bedoeld in de bijlagen X en XIII bij Verordening (EU) nr. 142/2011;

ii)

een bedrijf dat voeder voor gezelschapsdieren maakt en dat erkend is voor de productie van verwerkt voeder voor gezelschapsdieren als bedoeld in hoofdstuk II, punt 3, b), i), ii) en iii), van bijlage XIII bij Verordening (EU) nr. 142/2011;

iii)

een biogas- of composteerinstallatie die erkend is voor de omzetting van dierlijke bijproducten in compost of biogas overeenkomstig de standaardomzettingsparameters als bedoeld in hoofdstuk III, afdeling 1, van bijlage V bij Verordening (EU) nr. 142/2011.

2.   De vervoerondernemer die verantwoordelijk is voor verplaatsingen van zendingen materiaal van categorie 3:

a)

stelt de bevoegde autoriteit in staat met behulp van een satellietnavigatiesysteem de verplaatsing van het vervoermiddel in real time te controleren, en

b)

bewaart de elektronische registratie van die verplaatsing gedurende ten minste twee maanden na de datum van de verplaatsing van de zending.

Artikel 40

Specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen van zendingen materiaal van categorie 3 dat is verkregen van in beperkingszones III gehouden varkens, buiten die beperkingszone binnen dezelfde lidstaat met het oog op de verwerking van dierlijke bijproducten als bedoeld in artikel 24, lid 1, punten a), e) en g), van Verordening (EG) nr. 1069/2009

1.   In afwijking van artikel 11, lid 1, van deze verordening kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen materiaal van categorie 3 dat is verkregen van in beperkingszone III gehouden varkens, buiten die beperkingszone naar een bedrijf dat of inrichting die door de bevoegde autoriteit is erkend voor de vervaardiging van verwerkt voeder voor gezelschapsdieren, afgeleide producten die bestemd zijn voor toepassingen buiten de voederketen, of de omzetting van materiaal van categorie 3 in biogas of compost als bedoeld in artikel 24, lid 1, punten a), e) en g), van Verordening (EG) nr. 1069/2009, en buiten de beperkingszone III in dezelfde lidstaat is gelegen, op voorwaarde dat:

a)

aan de algemene voorwaarden van artikel 43, leden 2 tot en met 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 is voldaan;

b)

aan de aanvullende algemene voorwaarden van artikel 14, lid 2, is voldaan;

c)

het materiaal van categorie 3 afkomstig is van gehouden varkens en inrichtingen die voldoen aan de algemene voorwaarden van artikel 15, lid 1, punten b) en c), en Artikel 15, leden 2 en 3, en artikel 16;

d)

het materiaal van categorie 3 is verkregen van varkens die in zijn gehouden in een beperkingszone III en zijn geslacht overeenkomstig artikel 29 of 30;

e)

het vervoermiddel afzonderlijk is uitgerust met een satellietnavigatiesysteem om in real time de locatie ervan te bepalen, door te geven en te registreren;

f)

de zendingen materiaal van categorie 3 van het overeenkomstig artikel 44, lid 1, aangewezen slachthuis of andere overeenkomstig artikel 44, lid 1, aangewezen inrichtingen van exploitanten van levensmiddelenbedrijven rechtstreeks worden verplaatst naar:

i)

een verwerkingsbedrijf voor de verwerking van afgeleide producten als bedoeld in de bijlagen X en XIII bij Verordening (EU) nr. 142/2011;

ii)

een bedrijf dat voeder voor gezelschapsdieren maakt en dat door de bevoegde autoriteit erkend is voor de productie van verwerkt voeder voor gezelschapsdieren als bedoeld in hoofdstuk II, punt 3, a), en punt 3, b), i), ii) en iii), van bijlage XIII bij Verordening (EU) nr. 142/2011;

iii)

een biogas- of composteerinstallatie die door de bevoegde autoriteit erkend is voor de omzetting van dierlijke bijproducten in compost of biogas overeenkomstig de standaardomzettingsparameters als bedoeld in hoofdstuk III, afdeling 1, van bijlage V bij Verordening (EU) nr. 142/2011.

2.   De vervoerondernemer die verantwoordelijk is voor de verplaatsingen van zendingen materiaal van categorie 3 als bedoeld in lid 1:

a)

stelt de bevoegde autoriteit in staat met behulp van een satellietnavigatiesysteem de verplaatsing van het vervoermiddel in real time te controleren;

b)

bewaart de elektronische registratie van die verplaatsing gedurende ten minste twee maanden na de datum van de verplaatsing van de zending.

3.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat kan besluiten dat het in lid 1, punt e), bedoelde satellietnavigatiesysteem wordt vervangen door een afzonderlijke verzegeling van de vervoermiddelen, op voorwaarde dat:

a)

het materiaal van categorie 3 alleen binnen dezelfde lidstaat wordt verplaatst voor de in lid 1 bedoelde doeleinden;

b)

elk vervoermiddel onmiddellijk na het laden van de in lid 1 bedoelde zending materiaal van categorie 3 door een officiële dierenarts wordt verzegeld.

Alleen een officiële dierenarts of handhavingsautoriteit van de betrokken lidstaat, zoals overeengekomen met de bevoegde autoriteit van die lidstaat, mag dat zegel verbreken en in voorkomend geval vervangen door een nieuw zegel.

AFDELING 10

SPECIFIEKE VOORWAARDEN VOOR AFWIJKINGEN WAARBIJ VERPLAATSINGEN VAN ZENDINGEN VERS VLEES EN VLEESPRODUCTEN, MET INBEGRIP VAN CASINGS, VERKREGEN VAN IN BEPERKINGSZONES II EN III GEHOUDEN VARKENS, BUITEN DIE BEPERKINGSZONES WORDEN TOEGESTAAN

Artikel 41

Specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen van zendingen vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens die in een beperkingszone II worden gehouden, buiten die beperkingszone op het grondgebied van dezelfde betrokken lidstaat

1.   In afwijking van de in artikel 12, lid 1, vastgestelde verboden kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens die in een beperkingszone II worden gehouden, buiten die beperkingszone op het grondgebied van dezelfde betrokken lidstaat, op voorwaarde dat:

a)

aan de algemene voorwaarden van artikel 43, leden 2 tot en met 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 is voldaan;

b)

het verse vlees en de vleesproducten, met inbegrip van casings, zijn verkregen van varkens die worden gehouden in inrichtingen die voldoen aan de aanvullende algemene voorwaarden van artikel 14, lid 2, artikel 15, lid 1, punten b) en c), artikel 15, leden 2 en 3, en artikel 16;

c)

het verse vlees en de vleesproducten, met inbegrip van casings, zijn geproduceerd in overeenkomstig artikel 44, lid 1, aangewezen inrichtingen.

2.   In afwijking van de in artikel 12, lid 1, vastgestelde verboden kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, indien niet aan de voorwaarden van lid 1 van dit artikel wordt voldaan, toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens die in een beperkingszone II worden gehouden, buiten die beperkingszone op het grondgebied van dezelfde betrokken lidstaat, op voorwaarde dat:

a)

het verse vlees en de vleesproducten, met inbegrip van casings, zijn geproduceerd in overeenkomstig artikel 44, lid 1, aangewezen inrichtingen;

b)

het verse vlees en de vleesproducten, met inbegrip van casings:

i)

uitsluitend in het geval van vers vlees, zijn gemerkt en verplaatst overeenkomstig de specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen van zendingen vers vlees van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten vanuit bepaalde inrichtingen, zoals vastgesteld in artikel 33, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687, naar een verwerkingsinrichting om een van de in bijlage VII bij die verordening vastgestelde risicobeperkende behandelingen te ondergaan;

of

ii)

zijn gemerkt overeenkomstig artikel 47, en

iii)

alleen bestemd zijn voor verplaatsing binnen dezelfde betrokken lidstaat.

Artikel 42

Specifieke voorwaarden voor afwijkingen waarbij verplaatsingen van zendingen vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens die in een beperkingszone II worden gehouden, buiten die beperkingszone naar andere lidstaten en naar derde landen worden toegestaan

In afwijking van de in artikel 12, lid 1, vastgestelde verboden kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens die in een beperkingszone II worden gehouden, buiten die beperkingszone naar andere lidstaten en naar derde landen, op voorwaarde dat:

a)

aan de algemene voorwaarden van artikel 43, leden 2 tot en met 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 is voldaan;

b)

aan de aanvullende algemene voorwaarden van artikel 14, lid 2, is voldaan;

c)

het verse vlees en de vleesproducten, met inbegrip van casings, zijn verkregen van varkens die worden gehouden in inrichtingen die voldoen aan de algemene voorwaarden van:

i)

artikel 15, lid 1, punten b) en c), en artikel 15, leden 2 en 3, en

ii)

artikel 15, lid 1, punt a), behalve wanneer de gehouden varkens overeenkomstig artikel 24 naar inrichtingen worden verplaatst, en

iii)

artikel 16;

d)

het verse vlees en de vleesproducten, met inbegrip van casings, zijn geproduceerd in overeenkomstig artikel 44, lid 1, aangewezen inrichtingen.

Artikel 43

Specifieke voorwaarden voor afwijkingen waarbij verplaatsingen van zendingen vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens die in een beperkingszone III worden gehouden, naar andere beperkingszones I, II en III of naar gebieden buiten beperkingszones I, II en III op het grondgebied van dezelfde lidstaat worden toegestaan

In afwijking van de in artikel 12, lid 1, vastgestelde verboden kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens die in een beperkingszone III worden gehouden, naar andere beperkingszones I, II en III of naar gebieden buiten beperkingszones I, II en III op het grondgebied van dezelfde lidstaat, op voorwaarde dat:

a)

aan de algemene voorwaarden van artikel 43, leden 2 tot en met 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 is voldaan;

b)

aan de aanvullende algemene voorwaarden van artikel 14, lid 2, is voldaan;

c)

het verse vlees en de vleesproducten, met inbegrip van casings, afkomstig zijn van varkens die:

i)

zijn gehouden in inrichtingen die voldoen aan de algemene voorwaarden van:

artikel 15, lid 1, punten b) en c), en artikel 15, lid 2, en

artikel 15, lid 1, punt a), behalve wanneer de gehouden varkens overeenkomstig artikel 29 naar inrichtingen worden verplaatst, en

artikel 16;

ii)

zijn geslacht:

binnen dezelfde beperkingszone III, of

buiten dezelfde beperkingszone III, na de toegestane verplaatsing overeenkomstig artikel 29;

d)

het verse vlees en de vleesproducten, met inbegrip van casings, zijn geproduceerd in overeenkomstig artikel 44, lid 1, aangewezen inrichtingen, en

i)

uitsluitend in het geval van vers vlees, zijn gemerkt en verplaatst overeenkomstig de specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen van zendingen vers vlees van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten vanuit bepaalde inrichtingen, zoals vastgesteld in artikel 33, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687, naar een verwerkingsinrichting om een van de in bijlage VII bij die verordening vastgestelde risicobeperkende behandelingen te ondergaan;

of

ii)

zijn gemerkt overeenkomstig artikel 47, en

iii)

alleen bestemd zijn voor verplaatsing binnen dezelfde betrokken lidstaat.

HOOFDSTUK IV

BIJZONDERE RISICOBEPERKENDE MAATREGELEN MET BETREKKING TOT AFRIKAANSE VARKENSPEST VOOR LEVENSMIDDELENBEDRIJVEN IN DE BETROKKEN LIDSTATEN

Artikel 44

Bijzondere aanwijzing van slachthuizen en uitsnijderijen, koelhuizen, vleesverwerkingsinrichtingen en wildbewerkingsinrichtingen

1.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat wijst, op aanvraag van een exploitant van een levensmiddelenbedrijf, inrichtingen aan voor:

a)

de onmiddellijke slacht van gehouden varkens uit de beperkingszones II en III:

i)

binnen die beperkingszones II en III, zoals bedoeld in de artikelen 24 en 30;

ii)

buiten die beperkingszones II en III, zoals bedoeld in de artikelen 24 en 29;

b)

het uitsnijden, verwerken en opslaan van het verse vlees en de vleesproducten, met inbegrip van casings, van in beperkingszones II of III gehouden varkens, zoals bedoeld in de artikelen 41, 42 en 43;

c)

het prepareren van vlees van wild als bedoeld in punt 1.18 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en de verwerking en opslag van in beperkingszones I, II of III verkregen vers vlees en vleesproducten van in het wild levende varkens, zoals bedoeld in de artikelen 51 en 52 van deze verordening;

d)

het prepareren van vlees van wild als bedoeld in punt 1.18 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en de verwerking en opslag van vers vlees en vleesproducten van in het wild levende varkens, indien die inrichtingen zijn gelegen in beperkingszones I, II of III, zoals bedoeld in de artikelen 51 en 52 van deze verordening.

2.   De bevoegde autoriteit kan besluiten dat de in lid 1 bedoelde aanwijzing niet vereist is voor inrichtingen die vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van in beperkingszones II of III gehouden varkens en van in beperkingszones I, II of III verkregen in het wild levende varkens, verwerken, uitsnijden en opslaan, en voor inrichtingen als bedoeld in lid 1, punt d), op voorwaarde dat:

a)

het verse vlees en de vleesproducten, met inbegrip van casings, afkomstig van varkens, in die inrichtingen worden voorzien van een speciaal gezondheidsmerk of, in voorkomend geval, van een identificatiemerk als bedoeld in artikel 47;

b)

het verse vlees en de vleesproducten, met inbegrip van casings, afkomstig van varkens die uit die inrichtingen komen, uitsluitend bestemd zijn voor dezelfde betrokken lidstaat;

c)

de dierlijke bijproducten afkomstig van varkens die uit die inrichtingen komen, uitsluitend binnen dezelfde lidstaat worden verwerkt of verwijderd overeenkomstig artikel 35.

3.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat:

a)

verstrekt de Commissie en de andere lidstaten een link naar de website van de bevoegde autoriteit met een lijst van aangewezen inrichtingen en hun activiteiten als bedoeld in lid 1;

b)

houdt de in punt a) bedoelde lijst actueel.

Artikel 45

Bijzondere voorwaarden voor de aanwijzing van inrichtingen voor de onmiddellijke slacht van in beperkingszones II of III gehouden varkens

De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat wijst slechts inrichtingen aan voor de onmiddellijke slacht van in beperkingszones II of III gehouden varkens mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

het slachten van buiten beperkingszones II en III gehouden varkens, en van in beperkingszones II of III gehouden varkens die het voorwerp vormen van toegestane verplaatsingen overeenkomstig de artikelen 24, 29 en 30, en de productie en opslag van producten daarvan, wordt gescheiden uitgevoerd van het slachten van in beperkingszones I, II of III gehouden varkens en van de productie en opslag van producten daarvan die niet voldoen aan de desbetreffende:

i)

aanvullende algemene voorwaarden van de artikelen 15, 16 en 17, en

ii)

specifieke voorwaarden van de artikelen 24, 29 en 30;

b)

de exploitant van de inrichting beschikt over door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat goedgekeurde gedocumenteerde instructies of procedures om te waarborgen dat aan de voorwaarden van punt a) wordt voldaan.

Artikel 46

Bijzondere voorwaarden voor de aanwijzing van inrichtingen voor het uitsnijden, verwerken en opslaan van vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van in beperkingszones II en III gehouden varkens

De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat wijst slechts inrichtingen aan voor het uitsnijden, verwerken en opslaan van vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van in beperkingszones II en III gehouden varkens mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

het uitsnijden, verwerken en opslaan van vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van buiten beperkingszones II en III gehouden varkens en van in beperkingszones II en III gehouden varkens, worden gescheiden uitgevoerd van het uitsnijden, verwerken en opslaan van vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, die zijn verkregen van in beperkingszones II en III gehouden varkens, die niet voldoen aan de desbetreffende:

i)

aanvullende algemene voorwaarden van de artikelen 15, 16 en 17, en

ii)

specifieke voorwaarden van de artikelen 41, 42 en 43;

b)

de exploitant van de inrichting beschikt over door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat goedgekeurde gedocumenteerde instructies of procedures om te waarborgen dat aan de voorwaarden van punt a) wordt voldaan.

Artikel 47

Speciale gezondheids- of identificatiemerken

1.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat ziet erop toe dat de volgende producten van dierlijke oorsprong overeenkomstig lid 2 worden gemerkt:

a)

vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens die in een beperkingszone III worden gehouden, als bedoeld in artikel 43, punt d), ii);

b)

vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, verkregen van varkens die in een beperkingszone II worden gehouden, indien niet is voldaan aan de in artikel 41, lid 1, vastgestelde specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen van zendingen van die producten buiten de beperkingszone II, zoals bedoeld in artikel 24, lid 3, punt e), en artikel 41, lid 2, punt b), ii);

c)

vers vlees en vleesproducten van in het wild levende varkens die binnen een beperkingszone I of buiten die beperkingszone worden verplaatst vanuit de overeenkomstig artikel 44, lid 1, aangewezen inrichting, zoals bedoeld in artikel 52, lid 1, punt c), iii), eerste streepje.

2.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat en, in voorkomend geval, de exploitanten van levensmiddelenbedrijven zorgen ervoor dat:

a)

een gezondheidsmerk of, in voorkomend geval, een identificatiemerk als bedoeld in artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 853/2004 met twee extra diagonale parallelle lijnen wordt aangebracht op de in lid 1 van dit artikel bedoelde producten van dierlijke oorsprong die uitsluitend bestemd zijn om binnen dezelfde betrokken lidstaat te worden verplaatst;

b)

de voor een gezondheidsmerk of, in voorkomend geval, een identificatiemerk als bedoeld in artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 853/2004 vereiste gegevens duidelijk leesbaar blijven nadat de producten van dierlijke oorsprong overeenkomstig lid 2, punt a), van dit artikel zijn gemerkt.

3.   In afwijking van lid 2 van dit artikel kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat gedurende een periode van twaalf maanden na de datum van bekendmaking van deze verordening toestemming verlenen voor het gebruik van een andere vorm van een speciaal gezondheidsmerk of, in voorkomend geval, een identificatiemerk dat niet ovaal is en dat niet kan worden verward met het in artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 853/2004 bedoelde gezondheidsmerk of identificatiemerk.

HOOFDSTUK V

BIJZONDERE ZIEKTEBESTRIJDINGSMAATREGELEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP IN HET WILD LEVENDE VARKENS IN DE LIDSTATEN

Artikel 48

Specifieke verboden op verplaatsingen van zendingen in het wild levende varkens door exploitanten

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten verbieden verplaatsingen van zendingen in het wild levende varkens door exploitanten overeenkomstig artikel 101 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688:

a)

op het hele grondgebied van de lidstaat;

b)

vanuit het hele grondgebied van de lidstaat naar:

i)

andere lidstaten, en

ii)

derde landen.

Artikel 49

Specifieke verboden op verplaatsingen binnen beperkingszones I, II en III en vanuit die beperkingszones van vers vlees, vleesproducten en alle andere producten van dierlijke oorsprong, dierlijke bijproducten en afgeleide producten, die zijn verkregen van in het wild levende varkens, en van voor menselijke consumptie bestemde kadavers van in het wild levende varkens

1.   De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten verbieden verplaatsingen binnen en vanuit beperkingszones I, II en III van zendingen vers vlees, vleesproducten en alle andere producten van dierlijke oorsprong, dierlijke bijproducten en afgeleide producten, die zijn verkregen van in het wild levende varkens, en van zendingen voor menselijke consumptie bestemde kadavers van in het wild levende varkens.

2.   De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten verbieden verplaatsingen binnen en vanuit beperkingszones I, II en III van vers vlees, vleesproducten en alle andere producten van dierlijke oorsprong, dierlijke bijproducten en afgeleide producten, die zijn verkregen van in het wild levende varkens, en van voor menselijke consumptie bestemde kadavers van in het wild levende varkens:

a)

voor particulier huishoudelijk gebruik;

b)

door jagers die kleine hoeveelheden wilde zwijnen of vlees van wilde zwijnen rechtstreeks leveren aan de eindverbruiker of de plaatselijke detailhandel die rechtstreeks aan de eindverbruiker levert, overeenkomstig artikel 1, lid 3, punt e), van Verordening (EG) nr. 853/2004.

Artikel 50

Algemene verboden op verplaatsingen van zendingen producten die zijn verkregen van in het wild levende varkens en voor menselijke consumptie bestemde kadavers van in het wild levende varkens die worden beschouwd als een risico voor de verspreiding van Afrikaanse varkenspest

De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat kan de verplaatsingen van zendingen vers vlees, vleesproducten en alle andere producten die zijn verkregen van in het wild levende varkens, en van voor menselijke consumptie bestemde kadavers van in het wild levende varkens, op het grondgebied van dezelfde lidstaat verbieden indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat er een risico bestaat op de verspreiding van Afrikaanse varkenspest naar, van of via die in het wild levende varkens of producten daarvan.

Artikel 51

Specifieke voorwaarden voor afwijkingen waarbij verplaatsingen van zendingen vleesproducten die zijn verkregen van in het wild levende varkens binnen beperkingszones I, II en III en vanuit die beperkingszones worden toegestaan

1.   In afwijking van het in artikel 49, lid 1, vastgestelde verbod kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen binnen en vanuit beperkingszones I, II of III van zendingen vleesproducten die zijn verkregen van in het wild levende varkens uit in beperkingszones I, II of III gelegen inrichtingen naar:

a)

andere beperkingszones I, II en III in dezelfde betrokken lidstaat;

b)

gebieden buiten de beperkingszones I, II en III van dezelfde betrokken lidstaat, en

c)

andere lidstaten en derde landen.

2.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat verleent slechts toestemming voor verplaatsingen van zendingen vleesproducten die zijn verkregen van in het wild levende varkens uit in beperkingszones I, II of III gelegen inrichtingen, zoals bedoeld in lid 1, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

voor elk in het wild levend varken dat voor de productie en verwerking van de vleesproducten in de beperkingszones I, II en III wordt gebruikt, zijn tests ter opsporing van ziekteverwekkers voor Afrikaanse varkenspest uitgevoerd;

b)

de bevoegde autoriteit heeft vóór de in punt c), ii), bedoelde behandeling negatieve resultaten verkregen op de in punt a) bedoelde tests ter opsporing van ziekteverwekkers voor Afrikaanse varkenspest;

c)

de vleesproducten van in het wild levende varkens:

i)

zijn geproduceerd, verwerkt en opgeslagen in overeenkomstig artikel 44, lid 1, aangewezen inrichtingen, en

ii)

hebben de desbetreffende risicobeperkende behandeling voor producten van dierlijke oorsprong uit beperkingszones ondergaan wat Afrikaanse varkenspest betreft, overeenkomstig bijlage VII bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687.

Artikel 52

Specifieke voorwaarden voor afwijkingen waarbij verplaatsingen binnen beperkingszones I, II en III en vanuit beperkingszone I van vers vlees, vleesproducten en alle andere producten van dierlijke oorsprong, die zijn verkregen van in het wild levende varkens, en van voor menselijke consumptie bestemde kadavers van in het wild levende varkens, worden toegestaan

1.   In afwijking van de verboden van artikel 49, leden 1 en 2, kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen binnen een beperkingszone I en vanuit die beperkingszone van zendingen vers vlees, vleesproducten en alle andere producten van dierlijke oorsprong, die zijn verkregen van in het wild levende varkens, en van voor menselijke consumptie bestemde kadavers van in het wild levende varkens, naar andere beperkingszones I, II en III of naar gebieden buiten beperkingszones I, II en III van dezelfde lidstaat, op voorwaarde dat:

a)

voor elk in het wild levend varken tests ter opsporing van ziekteverwekkers voor Afrikaanse varkenspest zijn uitgevoerd vóór de verplaatsing van vers vlees, vleesproducten en alle andere producten van dierlijke oorsprong van dat in het wild levend varken;

b)

de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat vóór de verplaatsing van de zending negatieve resultaten heeft verkregen op de punt a) bedoelde tests ter opsporing van ziekteverwekkers voor Afrikaanse varkenspest;

c)

het verse vlees, de vleesproducten en alle andere producten van dierlijke oorsprong van in het wild levende varkens, en de voor menselijke consumptie bestemde kadavers van in het wild levende varkens, binnen of buiten beperkingszone I binnen dezelfde lidstaat worden verplaatst:

i)

voor particulier huishoudelijk gebruik, of

ii)

door jagers die kleine hoeveelheden wilde zwijnen of vlees van wilde zwijnen rechtstreeks leveren aan de eindverbruiker of de plaatselijke detailhandel die rechtstreeks aan de eindverbruiker levert, overeenkomstig artikel 1, lid 3, punt e), van Verordening (EG) nr. 853/2004, of

iii)

vanuit de overeenkomstig artikel 44, lid 1, aangewezen inrichting, waar het verse vlees en de vleesproducten zijn gemerkt:

met een speciaal gezondheids- of identificatiemerk overeenkomstig artikel 47, lid 1, punt c), of

overeenkomstig artikel 33, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 en zij worden verplaatst naar een verwerkingsinrichting om een van de in bijlage VII bij die verordening vastgestelde risicobeperkende behandelingen te ondergaan.

2.   In afwijking van de verboden van artikel 49, leden 1 en 2, kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen van zendingen vers vlees, vleesproducten en alle andere producten van dierlijke oorsprong van in het wild levende varkens, en van voor menselijke consumptie bestemde kadavers van in het wild levende varkens, binnen beperkingszones II en III van dezelfde lidstaat, op voorwaarde dat:

a)

voor elk in het wild levend varken vóór de verplaatsing van de zending vers vlees, vleesproducten en alle andere producten van dierlijke oorsprong van dat in het wild levend varken, of van het voor menselijke consumptie bestemde kadaver van dat in het wild levende varken, tests ter opsporing van ziekteverwekkers voor Afrikaanse varkenspest zijn uitgevoerd;

b)

de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat vóór de verplaatsing van de zending negatieve resultaten heeft verkregen op de punt a) bedoelde tests ter opsporing van ziekteverwekkers voor Afrikaanse varkenspest;

c)

het verse vlees, de vleesproducten en alle andere producten van dierlijke oorsprong van in het wild levende varkens, en de voor menselijke consumptie bestemde kadavers van in het wild levende varkens, binnen beperkingszones II en III binnen dezelfde lidstaat worden verplaatst:

i)

voor particulier huishoudelijk gebruik;

of

ii)

overeenkomstig de in artikel 33, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 vastgestelde specifieke voorwaarden, naar een verwerkingsinrichting om één van de relevante in bijlage VII bij die verordening vastgestelde risicobeperkende behandelingen voor producten van dierlijke oorsprong te ondergaan.

3.   De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat kan besluiten dat de in lid 1, punt a), en lid 2, punt a), bedoelde tests ter opsporing van ziekteverwekkers niet vereist zijn in beperkingszone I, II of III, op voorwaarde dat:

a)

de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat op basis van passende en permanente bewaking de specifieke epidemiologische situatie van Afrikaanse varkenspest en de daaraan verbonden risico’s in de specifieke beperkingszone of in het deel daarvan beoordeeld heeft en uit die beoordeling is gebleken dat het risico op de verspreiding van Afrikaanse varkenspest verwaarloosbaar is;

b)

de in punt a) bedoelde beoordeling regelmatig wordt herzien:

i)

rekening houdend met de ontwikkeling van de specifieke epidemiologische situatie van Afrikaanse varkenspest in de specifieke beperkingszone, en

ii)

het risico op de verspreiding van Afrikaanse varkenspest wordt door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat als verwaarloosbaar geacht;

c)

de zending vers vlees, vleesproducten en alle andere producten van dierlijke oorsprong van in het wild levende varkens, en de voor menselijke consumptie bestemde kadavers van in het wild levende varkens, alleen worden verplaatst:

i)

binnen beperkingszones I, II en III van dezelfde betrokken lidstaat zo dicht mogelijk bij de plaats waar het in het wild levende varken is bejaagd, en

ii)

voor particulier huishoudelijk gebruik.

Artikel 53

Verplichtingen van exploitanten met betrekking tot diergezondheidscertificaten voor zendingen vers vlees, vleesproducten en alle andere producten van dierlijke oorsprong, die zijn verkregen van in het wild levende varkens, en voor menselijke consumptie bestemde kadavers van in het wild levende varkens, voor verplaatsingen vanuit beperkingszones I, II en III

Exploitanten verplaatsen zendingen vers vlees, vleesproducten en alle andere producten van dierlijke oorsprong, die zijn verkregen van in het wild levende varkens, en voor menselijke consumptie bestemde kadavers van in het wild levende varkens, alleen vanuit beperkingszones I, II en III:

a)

in de gevallen die worden bestreken door de artikelen 51 en 52, en

b)

indien die zendingen vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 167, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/429, dat de volgende elementen bevat:

i)

de overeenkomstig artikel 168, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429 vereiste informatie en de in de bijlage bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2154 bedoelde informatie, en

ii)

ten minste een van de volgende verklaringen dat aan de voorschriften van deze verordening is voldaan:

“Vers vlees en vleesproducten, en alle andere producten van dierlijke oorsprong, uit een beperkingszone I, verkregen van in het wild levende varkens overeenkomstig de bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest van Uitvoeringsverordening (EU) 2023/594 van de Commissie.”;

“Voor menselijke consumptie bedoelde kadavers van in het wild levende varkens uit een beperkingszone I overeenkomstig de bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest van Uitvoeringsverordening (EU) 2023/594 van de Commissie.”;

“Vleesproducten die de desbetreffende risicobeperkende behandeling hebben ondergaan, uit beperkingszones I, II en III, die zijn verkregen van in het wild levende varkens overeenkomstig de bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest van Uitvoeringsverordening (EU) 2023/594 van de Commissie.”.

In geval van verplaatsingen van dergelijke zendingen binnen dezelfde betrokken lidstaat kan de bevoegde autoriteit evenwel besluiten dat geen diergezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 167, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) 2016/429 hoeft te worden uitgereikt.

Artikel 54

Specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen binnen beperkingszones I, II en III en buiten die beperkingszones van zendingen dierlijke bijproducten en afgeleide producten van in het wild levende varkens

1.   In afwijking van de verboden van artikel 49, leden 1 en 2, kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen binnen beperkingszones I, II en III en buiten die beperkingszones van zendingen afgeleide producten die zijn verkregen van in het wild levende varkens naar andere beperkingszones I, II en III of naar gebieden buiten beperkingszones I, II en III van dezelfde lidstaat en naar andere lidstaten, op voorwaarde dat zij een risicobeperkende behandeling hebben ondergaan die waarborgt dat de afgeleide producten geen risico’s inhouden wat de verspreiding van Afrikaanse varkenspest betreft.

2.   In afwijking van de in artikel 49, lid 1, vastgestelde verboden kan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor verplaatsingen binnen beperkingszones I, II en III en buiten die beperkingszones van zendingen dierlijke bijproducten van in het wild levende varkens naar andere beperkingszones I, II en III en naar gebieden buiten beperkingszones I, II en III van dezelfde lidstaat, op voorwaarde dat:

a)

de dierlijke bijproducten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 worden verzameld, vervoerd en verwijderd;

b)

voor de verplaatsingen vanuit beperkingszones I, II en III, de vervoermiddelen afzonderlijk zijn uitgerust met een satellietnavigatiesysteem om in real time de locatie ervan te bepalen, door te geven en te registreren; de vervoerondernemer stelt de bevoegde autoriteit in staat in real time toezicht te houden op de verplaatsing van de vervoermiddelen en bewaart de elektronische registratie van de verplaatsing gedurende ten minste twee maanden vanaf het tijdstip van de verplaatsing van de zending.

Artikel 55

Verplichtingen van de exploitanten met betrekking tot diergezondheidscertificaten voor verplaatsingen van zendingen dierlijke bijproducten van in het wild levende varkens buiten beperkingszones I, II en III op het grondgebied van dezelfde betrokken lidstaat

Exploitanten verplaatsen zendingen dierlijke bijproducten van in het wild levende varkens in het in artikel 54, lid 2, bedoelde geval alleen buiten de beperkingszones I, II en III binnen dezelfde betrokken lidstaat, indien die zendingen vergezeld gaan van:

a)

een handelsdocument als bedoeld in hoofdstuk III van bijlage VIII bij Verordening (EU) nr. 142/2011, en

b)

een diergezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 22, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687.

De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat kan evenwel besluiten dat geen diergezondheidscertificaat wordt afgegeven, zoals bedoeld in artikel 22, lid 6, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687.

Artikel 56

Nationale actieplannen voor in het wild levende varkens om de verspreiding van Afrikaanse varkenspest in de Unie te voorkomen

1.   Alle lidstaten stellen binnen zes maanden na de datum van bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie nationale actieplannen op ter voorkoming van de verspreiding van Afrikaanse varkenspest in de Unie (nationale actieplannen) voor de populaties in het wild levende varkens op hun grondgebied:

a)

om een hoog niveau van bewustzijn en paraatheid te waarborgen ten aanzien van de ziekte wat betreft de risico’s in verband met de verspreiding van Afrikaanse varkenspest via in het wild levende varkens;

b)

om de preventie, inperking, bestrijding en uitroeiing van Afrikaanse varkenspest te waarborgen;

c)

om gecoördineerde acties te waarborgen met betrekking tot in het wild levende varkens om rekening te houden met de risico’s die deze dieren vormen in verband met de verspreiding van Afrikaanse varkenspest.

2.   De nationale actieplannen worden opgesteld overeenkomstig de minimumeisen van bijlage IV.

3.   Een lidstaat kan besluiten geen nationaal actieplan op te stellen indien passende en permanente bewaking geen bewijs van de permanente aanwezigheid van in het wild levende varkens in die lidstaat heeft opgeleverd.

4.   De door de lidstaten in het kader van nationale actieplannen genomen maatregelen moeten, in voorkomend geval, verenigbaar zijn met de milieuvoorschriften van de Unie, met inbegrip van de natuurbeschermingseisen van de Richtlijnen 2009/147/EG en 92/43/EEG.

5.   De lidstaten moeten hun nationale actieplannen en de jaarlijkse resultaten van de uitvoering ervan aan de Commissie en de andere lidstaten voorleggen.

HOOFDSTUK VI

BIJZONDERE INFORMATIE- EN OPLEIDINGSVERPLICHTINGEN IN DE LIDSTATEN

Artikel 57

Bijzondere informatieverplichtingen van de betrokken lidstaten

1.   De betrokken lidstaten zien erop toe dat ten minste exploitanten van spoorwegen, touringcars, luchthavens en havens, reisbureaus, organisatoren van jachtreizen en exploitanten van postdiensten verplicht zijn de aandacht van hun klanten te vestigen op de in deze verordening vastgestelde bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen, door aan klanten van postdiensten en reizigers die beperkingszones I, II en III verlaten, ten minste op passende wijze informatie te verstrekken over de belangrijkste verboden zoals vastgesteld in de artikelen 9, 11, 12, 48 en 49.

Daartoe moeten de betrokken lidstaten regelmatige bewustmakingscampagnes organiseren en uitvoeren om de informatie over de in deze verordening vastgestelde bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen bekend te maken en te verspreiden.

2.   De betrokken lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten binnen het kader van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders in kennis van:

a)

veranderingen in de epidemiologische situatie ten aanzien van Afrikaanse varkenspest op hun grondgebied;

b)

de resultaten van de bewaking ten aanzien van Afrikaanse varkenspest bij gehouden en in het wild levende varkens die is uitgevoerd in beperkingszones I, II en III en in gebieden buiten die beperkingszones;

c)

de resultaten van de bewaking ten aanzien van Afrikaanse varkenspest bij gehouden en in het wild levende varkens die is uitgevoerd in gebieden die zijn opgenomen in bijlage II;

d)

andere maatregelen en initiatieven die zijn genomen om Afrikaanse varkenspest te voorkomen, te bestrijden en uit te roeien.

Artikel 58

Bijzondere opleidingsverplichtingen van de betrokken lidstaten

De betrokken lidstaten organiseren en houden regelmatig of met passende tussenpozen specifieke opleidingsactiviteiten over de risico’s van Afrikaanse varkenspest en mogelijke preventie-, bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen voor ten minste de volgende doelgroepen:

a)

dierenartsen;

b)

landbouwers die varkens houden en andere relevante exploitanten en vervoerders;

c)

jagers.

Artikel 59

Bijzondere informatieverplichtingen van alle lidstaten

1.   Alle lidstaten zorgen ervoor dat:

a)

op belangrijke infrastructuurtracés over land, zoals internationale verbindingswegen en spoorwegen, en aanverwante transportnetwerken voor het vervoer over land, passende informatie over de risico’s van de overdracht van Afrikaanse varkenspest en over de in deze verordening vastgestelde bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen, onder de aandacht van reizigers wordt gebracht:

i)

op zichtbare en prominente wijze;

ii)

zodanig gepresenteerd dat zij gemakkelijk te begrijpen is door reizigers die reizen uit of op weg zijn naar:

de beperkingszones I, II en III, of

derde landen die risico lopen met betrekking tot de verspreiding van Afrikaanse varkenspest;

b)

de nodige maatregelen zijn getroffen om belanghebbenden die actief zijn in de sector van de gehouden varkens, met inbegrip van kleine inrichtingen, bewust te maken van de risico’s op de insleep en verspreiding van het Afrikaanse-varkenspestvirus en hun de meest geschikte informatie te verstrekken over de versterkte biobeveiligingsmaatregelen voor inrichtingen voor gehouden varkens in de beperkingszones I, II of III, zoals opgenomen in bijlage III, en met name de maatregelen die in beperkingszones I, II en III moeten worden toegepast, met behulp van de meest geschikte middelen om dergelijke informatie onder hun aandacht te brengen.

2.   Alle lidstaten brengen Afrikaanse varkenspest onder de aandacht bij:

a)

het publiek, zoals bedoeld in artikel 15 van Verordening (EU) 2016/429;

b)

dierenartsen, landbouwers, andere relevante exploitanten, vervoerders en jagers.

3.   Alle lidstaten verstrekken het publiek en de in lid 2 genoemde beroepsbeoefenaren de meest geschikte informatie over risicobeperking en versterkte biobeveiligingsmaatregelen, zoals vastgesteld in:

a)

bijlage III;

b)

de met de lidstaten in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders overeengekomen richtsnoeren van de Unie;

c)

de door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid beschikbaar gestelde wetenschappelijke gegevens;

d)

de Gezondheidscode voor landdieren van de Wereldorganisatie voor diergezondheid.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 60

Intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 wordt ingetrokken met ingang van 21 april 2023.

Artikel 61

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dertigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing van 21 april 2023 tot en met 20 april 2028.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2023.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van de Commissie van 3 december 2018 betreffende de toepassing, op de categorieën in de lijst opgenomen ziekten, van bepaalde regels voor de preventie en bestrijding van ziekten en tot vaststelling van een lijst van soorten en groepen soorten die een aanzienlijk risico vormen in verband met de verspreiding van die ziekten (PB L 308 van 4.12.2018, blz. 21).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat regels voor de preventie en bestrijding van bepaalde in de lijst opgenomen ziekten betreft (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 64).

(4)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/605 van de Commissie van 7 april 2021 tot vaststelling van bijzondere maatregelen ter bestrijding van Afrikaanse varkenspest (PB L 129 van 15.4.2021, blz. 1).

(7)  De Gezondheidscode voor landdieren van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (2022).

(8)  https://ec.europa.eu/food/animals/animal-diseases/control-measures/asf_en

(9)  Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55).

(10)   EFSA Journal 2018;16(7):5344.

(11)   EFSA Journal 2020;18(1):5996.

(12)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(13)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(14)  Voor de toepassing van deze verordening wordt, overeenkomstig het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol, bij verwijzingen naar de lidstaten ook het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland bedoeld.

(15)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/686 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de erkenning van inrichtingen voor levende producten en de traceerbaarheids- en diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van levende producten van bepaalde gehouden landdieren (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 1).

(16)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2154 van de Commissie van 14 oktober 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de diergezondheids-, certificerings- en kennisgevingsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van van landdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong (PB L 431 van 21.12.2020, blz. 5).

(17)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van landdieren en broedeieren (PB L 174 van 3.6.2020, blz. 140).


BIJLAGE I

BEPERKINGSZONES I, II EN III

DEEL I

1.   Duitsland

De volgende beperkingszones I in Duitsland:

 

Bundesland Brandenburg:

Landkreis Dahme-Spreewald:

Gemeinde Alt Zauche-Wußwerk,

Gemeinde Byhleguhre-Byhlen,

Gemeinde Märkische Heide, mit den Gemarkungen Alt Schadow, Neu Schadow, Pretschen, Plattkow, Wittmannsdorf, Schuhlen-Wiese, Bückchen, Kuschkow, Gröditsch, Groß Leuthen, Leibchel, Glietz, Groß Leine, Dollgen, Krugau, Dürrenhofe, Biebersdorf und Klein Leine,

Gemeinde Neu Zauche,

Gemeinde Schwielochsee mit den Gemarkungen Groß Liebitz, Guhlen, Mochow und Siegadel,

Gemeinde Spreewaldheide,

Gemeinde Straupitz,

Landkreis Märkisch-Oderland:

Gemeinde Müncheberg mit den Gemarkungen Müncheberg, Eggersdorf bei Müncheberg und Hoppegarten bei Müncheberg,

Gemeinde Bliesdorf mit den Gemarkungen Kunersdorf - westlich der B167 und Bliesdorf - westlich der B167

Gemeinde Märkische Höhe mit den Gemarkungen Reichenberg und Batzlow,

Gemeinde Wriezen mit den Gemarkungen Haselberg, Frankenfelde, Schulzendorf, Lüdersdorf Biesdorf, Rathsdorf - westlich der B 167 und Wriezen - westlich der B167

Gemeinde Buckow (Märkische Schweiz),

Gemeinde Strausberg mit den Gemarkungen Hohenstein und Ruhlsdorf,

Gemeine Garzau-Garzin,

Gemeinde Waldsieversdorf,

Gemeinde Rehfelde mit der Gemarkung Werder,

Gemeinde Reichenow-Mögelin,

Gemeinde Prötzel mit den Gemarkungen Harnekop, Sternebeck und Prötzel östlich der B 168 und der L35,

Gemeinde Oberbarnim,

Gemeinde Bad Freienwalde mit der Gemarkung Sonnenburg,

Gemeinde Falkenberg mit den Gemarkungen Dannenberg, Falkenberg westlich der L 35, Gersdorf und Kruge,

Gemeinde Höhenland mit den Gemarkungen Steinbeck, Wollenberg und Wölsickendorf,

Landkreis Barnim:

Gemeinde Joachimsthal östlich der L220 (Eberswalder Straße), östlich der L23 (Töpferstraße und Templiner Straße), östlich der L239 (Glambecker Straße) und Schorfheide (JO) östlich der L238,

Gemeinde Friedrichswalde mit der Gemarkung Glambeck östlich der L 239,

Gemeinde Althüttendorf,

Gemeinde Ziethen mit den Gemarkungen Groß Ziethen und Klein Ziethen westlich der B198,

Gemeinde Chorin mit den Gemarkungen Golzow, Senftenhütte, Buchholz, Schorfheide (Ch), Chorin westlich der L200 und Sandkrug nördlich der L200,

Gemeinde Britz,

Gemeinde Schorfheide mit den Gemarkungen Altenhof, Werbellin, Lichterfelde und Finowfurt,

Gemeinde (Stadt) Eberswalde mit der Gemarkungen Finow und Spechthausen und der Gemarkung Eberswalde südlich der B167 und westlich der L200,

Gemeinde Breydin,

Gemeinde Melchow,

Gemeinde Sydower Fließ mit der Gemarkung Grüntal nördlich der K6006 (Landstraße nach Tuchen), östlich der Schönholzer Straße und östlich Am Postweg,

Hohenfinow südlich der B167,

Landkreis Uckermark:

Gemeinde Passow mit den Gemarkungen Briest, Passow und Schönow,

Gemeinde Mark Landin mit den Gemarkungen Landin nördlich der B2, Grünow und Schönermark,

Gemeinde Angermünde mit den Gemarkungen Frauenhagen, Mürow, Angermünde nördlich und nordwestlich der B2, Dobberzin nördlich der B2, Kerkow, Welsow, Bruchhagen, Greiffenberg, Günterberg, Biesenbrow, Görlsdorf, Wolletz und Altkünkendorf,

Gemeinde Zichow,

Gemeinde Casekow mit den Gemarkungen Blumberg, Wartin, Luckow-Petershagen und den Gemarkungen Biesendahlshof und Casekow westlich der L272 und nördlich der L27,

Gemeinde Hohenselchow-Groß Pinnow mit der Gemarkung Hohenselchow nördlich der L27,

Gemeinde Tantow,

Gemeinde Mescherin mit der Gemarkung Radekow, der Gemarkung Rosow südlich der K 7311 und der Gemarkung Neurochlitz westlich der B2,

Gemeinde Gartz (Oder) mit der Gemarkung Geesow westlich der B2 sowie den Gemarkungen Gartz und Hohenreinkendorf nördlich der L27 und der B2 bis zur Kastanienallee, dort links abbiegend dem Schülerweg folgend bis Höhe Bahnhof, von hier in östlicher Richtung den Salveybach kreuzend bis zum Tantower Weg, diesen in nördlicher Richtung bis zu Stettiner Straße, diese weiter folgend bis zur B2, dieser in nördlicher Richtung folgend,

Gemeinde Pinnow nördlich und westlich der B2,

Landkreis Oder-Spree:

Gemeinde Storkow (Mark),

Gemeinde Spreenhagen mit den Gemarkungen Braunsdorf, Markgrafpieske, Lebbin und Spreenhagen,

Gemeinde Grünheide (Mark) mit den Gemarkungen Kagel, Kienbaum und Hangelsberg,

Gemeinde Fürstenwalde westlich der B 168 und nördlich der L 36,

Gemeinde Rauen,

Gemeinde Wendisch Rietz bis zur östlichen Uferzone des Scharmützelsees und von der südlichen Spitze des Scharmützelsees südlich der B246,

Gemeinde Reichenwalde,

Gemeinde Bad Saarow mit der Gemarkung Petersdorf und der Gemarkung Bad Saarow-Pieskow westlich der östlichen Uferzone des Scharmützelsees und ab nördlicher Spitze westlich der L35,

Gemeinde Tauche mit der Gemarkung Werder,

Gemeinde Steinhöfel mit den Gemarkungen Jänickendorf, Schönfelde, Beerfelde, Gölsdorf, Buchholz, Tempelberg und den Gemarkungen Steinhöfel, Hasenfelde und Heinersdorf westlich der L36 und der Gemarkung Neuendorf im Sande nördlich der L36,

Landkreis Spree-Neiße:

Gemeinde Turnow-Preilack mit der Gemarkung Turnow,

Gemeinde Drachhausen,

Gemeinde Schmogrow-Fehrow,

Gemeinde Drehnow,

Gemeinde Teichland mit den Gemarkungen Maust und Neuendorf,

Gemeinde Guhrow,

Gemeinde Werben,

Gemeinde Dissen-Striesow,

Gemeinde Briesen,

Gemeinde Kolkwitz mit den Gemarkungen Klein Gaglow, Hähnchen, Kolkwitz, Glinzig und Krieschow nördl. der BAB 15, Gulben, Papitz, Babow, Eichow, Limberg und Milkersdorf,

Gemeinde Burg (Spreewald)

Kreisfreie Stadt Cottbus außer den Gemarkungen Kahren, Gallinchen, Groß Gaglow und der Gemarkung Kiekebusch südlich der BAB,

Landkreis Oberspreewald-Lausitz:

Gemeinde Lauchhammer,

Gemeinde Schwarzheide,

Gemeinde Schipkau,

Gemeinde Senftenberg mit den Gemarkungen Brieske, Niemtsch, Senftenberg und Reppist,

die Gemeinde Schwarzbach mit der Gemarkung Biehlen,

Gemeinde Großräschen mit den Gemarkungen Wormlage, Saalhausen, Barzig, Freienhufen, Großräschen,

Gemeinde Vetschau/Spreewald mit den Gemarkungen: Naundorf, Fleißdorf, Suschow, Stradow, Göritz, Koßwig, Vetschau, Repten, Tornitz, Missen und Orgosen,

Gemeinde Calau mit den Gemarkungen: Kalkwitz, Mlode, Saßleben, Reuden, Bolschwitz, Säritz, Calau, Kemmen, Werchow und Gollmitz,

Gemeinde Luckaitztal,

Gemeinde Bronkow,

Gemeinde Altdöbern mit der Gemarkung Altdöbern westlich der Bahnlinie,

Gemeinde Tettau,

Landkreis Elbe-Elster:

Gemeinde Großthiemig,

Gemeinde Hirschfeld,

Gemeinde Gröden,

Gemeinde Schraden,

Gemeinde Merzdorf,

Gemeinde Röderland mit der Gemarkung Wainsdorf, Prösen, Stolzenhain a.d. Röder,

Gemeinde Plessa mit der Gemarkung Plessa,

Landkreis Prignitz:

Gemeinde Groß Pankow mit den Gemarkungen Baek, Tangendorf, Tacken, Hohenvier, Strigleben, Steinberg und Gulow,

Gemeinde Perleberg mit der Gemarkung Schönfeld,

Gemeinde Karstädt mit den Gemarkungen Postlin, Strehlen, Blüthen, Klockow, Premslin, Glövzin, Waterloo, Karstädt, Dargardt, Garlin und die Gemarkungen Groß Warnow, Klein Warnow, Reckenzin, Streesow und Dallmin westlich der Bahnstrecke Berlin/Spandau-Hamburg/Altona,

Gemeinde Gülitz-Reetz,

Gemeinde Putlitz mit den Gemarkungen Lockstädt, Mansfeld und Laaske,

Gemeinde Triglitz,

Gemeinde Marienfließ mit der Gemarkung Frehne,

Gemeinde Kümmernitztal mit der Gemarkungen Buckow, Preddöhl und Grabow,

Gemeinde Gerdshagen mit der Gemarkung Gerdshagen,

Gemeinde Meyenburg,

Gemeinde Pritzwalk mit der Gemarkung Steffenshagen,

 

Bundesland Sachsen:

Stadt Dresden:

Stadtgebiet, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

Landkreis Meißen:

Gemeinde Diera-Zehren, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

Gemeinde Glaubitz, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

Gemeinde Hirschstein,

Gemeinde Käbschütztal,

Gemeinde Klipphausen, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

Gemeinde Niederau, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

Gemeinde Nünchritz, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

Gemeinde Röderaue, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

Gemeinde Stadt Gröditz, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

Gemeinde Stadt Lommatzsch,

Gemeinde Stadt Meißen, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

Gemeinde Stadt Nossen,

Gemeinde Stadt Riesa,

Gemeinde Stadt Strehla,

Gemeinde Stauchitz,

Gemeinde Wülknitz, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

Gemeinde Zeithain,

Landkreis Mittelsachsen:

Gemeinde Großweitzschen mit den Ortsteilen Döschütz, Gadewitz, Niederranschütz, Redemitz,

Gemeinde Ostrau mit den Ortsteilen Auerschütz, Beutig, Binnewitz, Clanzschwitz, Delmschütz, Döhlen, Jahna, Kattnitz, Kiebitz, Merschütz, Münchhof, Niederlützschera, Noschkowitz, Oberlützschera, Obersteina, Ostrau, Pulsitz, Rittmitz, Schlagwitz, Schmorren, Schrebitz, Sömnitz, Trebanitz, Zschochau,

Gemeinde Reinsberg,

Gemeinde Stadt Döbeln mit den Ortsteilen Beicha, Bormitz, Choren, Döbeln, Dreißig, Geleitshäuser, Gertitzsch, Gödelitz, Großsteinbach, Juchhöh, Kleinmockritz, Leschen, Lüttewitz, Maltitz, Markritz, Meila, Mochau, Nelkanitz, Oberranschütz, Petersberg, Präbschütz, Prüfern, Schallhausen, Schweimnitz, Simselwitz, Theeschütz, Zschackwitz, Zschäschütz,

Gemeinde Stadt Großschirma mit den Ortsteilen Obergruna, Siebenlehn,

Gemeinde Stadt Roßwein mit den Ortsteilen Gleisberg, Haßlau, Klinge, Naußlitz, Neuseifersdorf, Niederforst, Ossig, Roßwein, Seifersdorf, Wettersdorf, Wetterwitz,

Gemeinde Striegistal mit den Ortsteilen Gersdorf, Kummersheim, Marbach,

Gemeinde Zschaitz-Ottewig,

Landkreis Nordsachsen:

Gemeinde Arzberg mit den Ortsteilen Stehla, Tauschwitz,

Gemeinde Cavertitz mit den Ortsteilen Außig, Cavertitz, Klingenhain, Schirmenitz, Treptitz,

Gemeinde Liebschützberg mit den Ortsteilen Borna, Bornitz, Clanzschwitz, Ganzig, Kleinragewitz, Laas, Leckwitz, Liebschütz, Sahlassan, Schönnewitz, Terpitz östlich der Querung am Käferberg, Wadewitz, Zaußwitz,

Gemeinde Naundorf mit den Ortsteilen Casabra, Gastewitz, Haage, Hof, Hohenwussen, Kreina, Nasenberg, Raitzen, Reppen, Salbitz, Stennschütz, Zeicha,

Gemeinde Stadt Belgern-Schildau mit den Ortsteilen Ammelgoßwitz, Dröschkau, Liebersee östlich der B182, Oelzschau, Seydewitz, Staritz, Wohlau,

Gemeinde Stadt Mügeln mit den Ortsteilen Mahris, Schweta südlich der K8908, Zschannewitz,

Gemeinde Stadt Oschatz mit den Ortsteilen Lonnewitz östlich des Sandbaches und nördlich der B6, Oschatz östlich des Schmorkauer Wegs und nördlich der S28, Rechau, Schmorkau, Zöschau,

Landkreis Sächsische Schweiz-Osterzgebirge:

Gemeinde Bannewitz,

Gemeinde Dürrröhrsdorf-Dittersbach,

Gemeinde Kreischa,

Gemeinde Lohmen,

Gemeinde Müglitztal,

Gemeinde Stadt Dohna,

Gemeinde Stadt Freital,

Gemeinde Stadt Heidenau,

Gemeinde Stadt Hohnstein,

Gemeinde Stadt Neustadt i. Sa.,

Gemeinde Stadt Pirna,

Gemeinde Stadt Rabenau mit den Ortsteilen Lübau, Obernaundorf, Oelsa, Rabenau und Spechtritz,

Gemeinde Stadt Stolpen,

Gemeinde Stadt Tharandt mit den Ortsteilen Fördergersdorf, Großopitz, Kurort Hartha, Pohrsdorf und Spechtshausen,

Gemeinde Stadt Wilsdruff, sofern nicht bereits Teil der Sperrzone II,

 

Bundesland Mecklenburg-Vorpommern:

Landkreis Vorpommern Greifswald

Gemeinde Penkun,

Gemeinde Nadrensee,

Gemeinde Krackow,

Gemeinde Glasow,

Gemeinde Grambow,

Landkreis Ludwigslust-Parchim:

Gemeinde Barkhagen mit den Ortsteilen und Ortslagen: Altenlinden, Kolonie Lalchow, Plauerhagen, Zarchlin, Barkow-Ausbau, Barkow,

Gemeinde Blievenstorf mit dem Ortsteil: Blievenstorf,

Gemeinde Brenz mit den Ortsteilen und Ortslagen: Neu Brenz, Alt Brenz,

Gemeinde Domsühl mit den Ortsteilen und Ortslagen: Severin, Bergrade Hof, Bergrade Dorf, Zieslübbe, Alt Dammerow, Schlieven, Domsühl, Domsühl-Ausbau, Neu Schlieven,

Gemeinde Gallin-Kuppentin mit den Ortsteilen und Ortslagen: Kuppentin, Kuppentin-Ausbau, Daschow, Zahren, Gallin, Penzlin,

Gemeinde Ganzlin mit den Ortsteilen und Ortslagen: Dresenow, Dresenower Mühle, Twietfort, Ganzlin, Tönchow, Wendisch Priborn, Liebhof, Gnevsdorf,

Gemeinde Granzin mit den Ortsteilen und Ortslagen: Lindenbeck, Greven, Beckendorf, Bahlenrade, Granzin,

Gemeinde Grabow mit den Ortsteilen und Ortslagen: Fresenbrügge, Grabow, Griemoor, Heidehof, Kaltehof, Winkelmoor,

Gemeinde Groß Laasch mit den Ortsteilen und Ortslagen: Groß Laasch,

Gemeinde Kremmin mit den Ortsteilen und Ortslagen: Beckentin, Kremmin,

Gemeinde Kritzow mit den Ortsteilen und Ortslagen: Schlemmin, Kritzow,

Gemeinde Lewitzrand mit dem Ortsteil und Ortslage: Matzlow-Garwitz (teilweise),

Gemeinde Lübz mit den Ortsteilen und Ortslagen: Bobzin, Broock, Broock Ausbau, Hof Gischow, Lübz, Lutheran, Lutheran Ausbau, Riederfelde, Ruthen, Wessentin, Wessentin Ausbau,

Gemeinde Neustadt-Glewe mit den Ortsteilen und Ortslagen: Hohes Feld, Kiez, Klein Laasch, Liebs Siedlung, Neustadt-Glewe, Tuckhude, Wabel,

Gemeinde Obere Warnow mit den Ortsteilen und Ortslagen: Grebbin und Wozinkel, Gemarkung Kossebade teilweise, Gemarkung Herzberg mit dem Waldgebiet Bahlenholz bis an die östliche Gemeindegrenze, Gemarkung Woeten unmittelbar östlich und westlich der L16,

Gemeinde Parchim mit den Ortsteilen und Ortslagen: Dargelütz, Neuhof, Kiekindemark, Neu Klockow, Möderitz, Malchow, Damm, Parchim, Voigtsdorf, Neu Matzlow,

Gemeinde Passow mit den Ortsteilen und Ortslagen: Unterbrüz, Brüz, Welzin, Neu Brüz, Weisin, Charlottenhof, Passow,

Gemeinde Plau am See mit den Ortsteilen und Ortslagen: Reppentin, Gaarz, Silbermühle, Appelburg, Seelust, Plau-Am See, Plötzenhöhe, Klebe, Lalchow, Quetzin, Heidekrug,

Gemeinde Rom mit den Ortsteilen und Ortslagen: Lancken, Stralendorf, Rom, Darze, Paarsch,

Gemeinde Spornitz mit den Ortsteilen und Ortslagen: Dütschow, Primark, Steinbeck, Spornitz,

Gemeinde Werder mit den Ortsteilen und Ortslagen: Neu Benthen, Benthen, Tannenhof, Werder.

2.   Estland

De volgende beperkingszones I in Estland:

Hiiu maakond.

3.   Griekenland

De volgende beperkingszones I in Griekenland:

in the regional unit of Drama:

the community departments of Sidironero and Skaloti and the municipal departments of Livadero and Ksiropotamo (in Drama municipality),

the municipal department of Paranesti (in Paranesti municipality),

the municipal departments of Kokkinogeia, Mikropoli, Panorama, Pyrgoi (in Prosotsani municipality),

the municipal departments of Kato Nevrokopi, Chrysokefalo, Achladea, Vathytopos, Volakas, Granitis, Dasotos, Eksohi, Katafyto, Lefkogeia, Mikrokleisoura, Mikromilea, Ochyro, Pagoneri, Perithorio, Kato Vrontou and Potamoi (in Kato Nevrokopi municipality),

in the regional unit of Xanthi:

the municipal departments of Kimmerion, Stavroupoli, Gerakas, Dafnonas, Komnina, Kariofyto and Neochori (in Xanthi municipality),

the community departments of Satres, Thermes, Kotyli, and the municipal departments of Myki, Echinos and Oraio and (in Myki municipality),

the community department of Selero and the municipal department of Sounio (in Avdira municipality),

in the regional unit of Rodopi:

the municipal departments of Komotini, Anthochorio, Gratini, Thrylorio, Kalhas, Karydia, Kikidio, Kosmio, Pandrosos, Aigeiros, Kallisti, Meleti, Neo Sidirochori and Mega Doukato (in Komotini municipality),

the municipal departments of Ipio, Arriana, Darmeni, Archontika, Fillyra, Ano Drosini, Aratos and the Community Departments Kehros and Organi (in Arriana municipality),

the municipal departments of Iasmos, Sostis, Asomatoi, Polyanthos and Amvrosia and the community department of Amaxades (in Iasmos municipality),

the municipal department of Amaranta (in Maroneia Sapon municipality),

in the regional unit of Evros:

the municipal departments of Kyriaki, Mandra, Mavrokklisi, Mikro Dereio, Protokklisi, Roussa, Goniko, Geriko, Sidirochori, Megalo Derio, Sidiro, Giannouli, Agriani and Petrolofos (in Soufli municipality),

the municipal departments of Dikaia, Arzos, Elaia, Therapio, Komara, Marasia, Ormenio, Pentalofos, Petrota, Plati, Ptelea, Kyprinos, Zoni, Fulakio, Spilaio, Nea Vyssa, Kavili, Kastanies, Rizia, Sterna, Ampelakia, Valtos, Megali Doxipara, Neochori and Chandras (in Orestiada municipality),

the municipal departments of Asvestades, Ellinochori, Karoti, Koufovouno, Kiani, Mani, Sitochori, Alepochori, Asproneri, Metaxades, Vrysika, Doksa, Elafoxori, Ladi, Paliouri and Poimeniko (in Didymoteixo municipality),

in the regional unit of Serres:

the municipal departments of Kerkini, Livadia, Makrynitsa, Neochori, Platanakia, Petritsi, Akritochori, Vyroneia, Gonimo, Mandraki, Megalochori, Rodopoli, Ano Poroia, Katw Poroia, Sidirokastro, Vamvakophyto, Promahonas, Kamaroto, Strymonochori, Charopo, Kastanousi and Chortero and the community departments of Achladochori, Agkistro and Kapnophyto (in Sintiki municipality),

the municipal departments of Serres, Elaionas and Oinoussa and the community departments of Orini and Ano Vrontou (in Serres municipality),

the municipal departments of Dasochoriou, Irakleia, Valtero, Karperi, Koimisi, Lithotopos, Limnochori, Podismeno and Chrysochorafa (in Irakleia municipality).

4.   Letland

De volgende beperkingszones I in Letland:

Dienvidkurzemes novada, Grobiņas pagasts, Nīcas pagasta daļa uz ziemeļiem no apdzīvotas vietas Bernāti, autoceļa V1232, A11, V1222, Bārtas upes, Otaņķu pagasts, Grobiņas pilsēta,

Ropažu novada Stopiņu pagasta daļa, kas atrodas uz rietumiem no autoceļa V36, P4 un P5, Acones ielas, Dauguļupes ielas un Dauguļupītes.

5.   Litouwen

De volgende beperkingszones I in Litouwen:

Kalvarijos savivaldybė,

Klaipėdos rajono savivaldybė: Agluonėnų, Dovilų, Gargždų, Priekulės, Vėžaičių, Kretingalės ir Dauparų-Kvietinių seniūnijos,

Marijampolės savivaldybė išskyrus Šumskų ir Sasnavos seniūnijos,

Palangos miesto savivaldybė,

Vilkaviškio rajono savivaldybė: Bartninkų, Gražiškių, Keturvalakių, Pajevonio, Virbalio, Vištyčio seniūnijos.

6.   Hongarije

De volgende beperkingszones I in Hongarije:

Békés megye 950950, 950960, 950970, 951950, 952050, 952750, 952850, 952950, 953050, 953150, 953650, 953660, 953750, 953850, 953960, 954250, 954260, 954350, 954450, 954550, 954650, 954750, 954850, 954860, 954950, 955050, 955150, 955250, 955260, 955270, 955350, 955450, 955510, 955650, 955750, 955760, 955850, 955950, 956050, 956060, 956150 és 956160 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Bács-Kiskun megye 600150, 600850, 601550, 601650, 601660, 601750, 601850, 601950, 602050, 603250, 603750 és 603850 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Budapest 1 kódszámú, vadgazdálkodási tevékenységre nem alkalmas területe,

Csongrád-Csanád megye 800150, 800160, 800250, 802220, 802260, 802310 és 802450 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Fejér megye 400150, 400250, 400351, 400352, 400450, 400550, 401150, 401250, 401350, 402050, 402350, 402360, 402850, 402950, 403050, 403450, 403550, 403650, 403750, 403950, 403960, 403970, 404650, 404750, 404850, 404950, 404960, 405050, 405750, 405850, 405950,

406050, 406150, 406550, 406650 és 406750 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Győr-Moson-Sopron megye 100550, 100650, 100950, 101050, 101350, 101450, 101550, 101560 és 102150 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Jász-Nagykun-Szolnok megye 750150, 750160, 750260, 750350, 750450, 750460, 754450, 754550, 754560, 754570, 754650, 754750, 754950, 755050, 755150, 755250, 755350 és 755450 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Komárom-Esztergom megye 250150, 250250, 250450, 250460, 250550, 250650, 250750, 251050, 251150, 251250, 251350, 251360, 251650, 251750, 251850, 252250, kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Pest megye 571550, 572150, 572250, 572350, 572550, 572650, 572750, 572850, 572950, 573150, 573250, 573260, 573350, 573360, 573450, 573850, 573950, 573960, 574050, 574150, 574350, 574360, 574550, 574650, 574750, 574850, 574860, 574950, 575050, 575150, 575250, 575350, 575550, 575650, 575750, 575850, 575950, 576050, 576150, 576250, 576350, 576450, 576650, 576750, 576850, 576950, 577050, 577150, 577350, 577450, 577650, 577850, 577950, 578050, 578150, 578250, 578350, 578360, 578450, 578550, 578560, 578650, 578850, 578950, 579050, 579150, 579250, 579350, 579450, 579460, 579550, 579650, 579750, 580250 és 580450 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe.

7.   Polen

De volgende beperkingszones I in Polen:

 

w województwie kujawsko - pomorskim:

powiat rypiński,

powiat brodnicki,

powiat grudziądzki,

powiat miejski Grudziądz,

powiat wąbrzeski,

 

w województwie warmińsko-mazurskim:

gminy Wielbark i Rozogi w powiecie szczycieńskim,

 

w województwie podlaskim:

gminy Wysokie Mazowieckie z miastem Wysokie Mazowieckie, Czyżew i część gminy Kulesze Kościelne położona na południe od linii wyznaczonej przez linię kolejową w powiecie wysokomazowieckim,

gminy Miastkowo, Nowogród, Śniadowo i Zbójna w powiecie łomżyńskim,

gminy Szumowo, Zambrów z miastem Zambrów i część gminy Kołaki Kościelne położona na południe od linii wyznaczonej przez linię kolejową w powiecie zambrowskim,

gminy Grabowo, Kolno i miasto Kolno, Turośl w powiecie kolneńskim,

 

w województwie mazowieckim:

powiat ostrołęcki,

powiat miejski Ostrołęka,

gminy Bielsk, Brudzeń Duży, Bulkowo, Drobin, Gąbin, Łąck, Nowy Duninów, Radzanowo, Słupno, Staroźreby i Stara Biała w powiecie płockim,

powiat miejski Płock,

powiat ciechanowski,

gminy Baboszewo, Dzierzążnia, Joniec, Nowe Miasto, Płońsk i miasto Płońsk, Raciąż i miasto Raciąż, Sochocin w powiecie płońskim,

powiat sierpecki,

gmina Bieżuń, Lutocin, Siemiątkowo i Żuromin w powiecie żuromińskim,

część powiatu ostrowskiego niewymieniona w części II załącznika I,

gminy Dzieżgowo, Lipowiec Kościelny, Mława, Radzanów, Strzegowo, Stupsk, Szreńsk, Szydłowo, Wiśniewo w powiecie mławskim,

powiat przasnyski,

powiat makowski,

powiat pułtuski,

część powiatu wyszkowskiego niewymieniona w części II załącznika I,

część powiatu węgrowskiego niewymieniona w części II załącznika I,

część powiatu wołomińskiego niewymieniona w części II załącznika I,

gminy Mokobody i Suchożebry w powiecie siedleckim,

gminy Dobre, Jakubów, Kałuszyn, Stanisławów w powiecie mińskim,

gminy Bielany i gmina wiejska Sokołów Podlaski w powiecie sokołowskim,

powiat gostyniński,

 

w województwie podkarpackim:

gmina Krempna w powiecie jasielskim,

część powiatu ropczycko – sędziszowskiego niewymieniona w części II załącznika I,

gminy Pruchnik, Rokietnica, Roźwienica, w powiecie jarosławskim,

gminy Fredropol, Krasiczyn, Krzywcza, Przemyśl, część gminy Orły położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 77, część gminy Żurawica na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 77 w powiecie przemyskim,

powiat miejski Przemyśl,

gminy Gać, Jawornik Polski, Kańczuga, część gminy Zarzecze położona na południe od linii wyznaczonej przez rzekę Mleczka w powiecie przeworskim,

powiat łańcucki,

gminy Trzebownisko, Głogów Małopolski, część gminy Świlcza położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 94 i część gminy Sokołów Małopolski położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 875 w powiecie rzeszowskim,

gmina Raniżów w powiecie kolbuszowskim,

część powiatu dębickiego niewymieniona w części II załącznika I,

 

w województwie świętokrzyskim:

gminy Nowy Korczyn, Solec–Zdrój, Wiślica, Stopnica, Tuczępy, Busko Zdrój w powiecie buskim,

powiat kazimierski,

powiat skarżyski,

część powiatu opatowskiego niewymieniona w części II załącznika I,

część powiatu sandomierskiego niewymieniona w części II załącznika I,

gminy Bogoria, Osiek, Staszów i część gminy Rytwiany położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 764, część gminy Szydłów położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 756 w powiecie staszowskim,

gminy Pawłów, Wąchock, część gminy Brody położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 9 oraz na południowy - zachód od linii wyznaczonej przez drogi: nr 0618T biegnącą od północnej granicy gminy do skrzyżowania w miejscowości Lipie, drogę biegnącą od miejscowości Lipie do wschodniej granicy gminy i część gminy Mirzec położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 744 biegnącą od południowej granicy gminy do miejscowości Tychów Stary a następnie przez drogę nr 0566T biegnącą od miejscowości Tychów Stary w kierunku północno - wschodnim do granicy gminy w powiecie starachowickim,

powiat ostrowiecki,

gminy Fałków, Ruda Maleniecka, Radoszyce, Smyków, Słupia Konecka, część gminy Końskie położona na zachód od linii kolejowej, część gminy Stąporków położona na południe od linii kolejowej w powiecie koneckim,

gminy Bodzentyn, Bieliny, Łagów, Morawica, Nowa Słupia, część gminy Raków położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogi nr 756 i 764, część gminy Chęciny położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 762, część gminy Górno położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy gminy łączącą miejscowości Leszczyna – Cedzyna oraz na południe od linii wyznaczonej przez ul. Kielecką w miejscowości Cedzyna biegnącą do wschodniej granicy gminy, część gminy Daleszyce położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 764 biegnącą od wschodniej granicy gminy do skrzyżowania z drogą łączącą miejscowości Daleszyce – Słopiec – Borków, dalej na północ od linii wyznaczonej przez tę drogę biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 764 do przecięcia z linią rzeki Belnianka, następnie na północ od linii wyznaczonej przez rzeki Belnianka i Czarna Nida biegnącej do zachodniej granicy gminy w powiecie kieleckim,

gminy Działoszyce, Michałów, Pińczów, Złota w powiecie pińczowskim,

gminy Imielno, Jędrzejów, Nagłowice, Sędziszów, Słupia, Sobków, Wodzisław w powiecie jędrzejowskim,

gminy Moskorzew, Radków, Secemin, część gminy Włoszczowa położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 742 biegnącą od północnej granicy gminy do miejscowości Konieczno i dalej na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Konieczno – Rogienice – Dąbie – Podłazie, część gminy Kluczewsko położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy gminy i łączącą miejscowości Krogulec – Nowiny - Komorniki do przecięcia z linią rzeki Czarna, następnie na północ od linii wyznaczonej przez rzekę Czarna biegnącą do przecięcia z linią wyznaczoną przez drogę nr 742 i dalej na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 742 biegnącą od przecięcia z linią rzeki Czarna do południowej granicy gminy w powiecie włoszczowskim,

 

w województwie łódzkim:

gminy Łyszkowice, Kocierzew Południowy, Kiernozia, Chąśno, Nieborów, część gminy wiejskiej Łowicz położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 92 biegnącej od granicy miasta Łowicz do zachodniej granicy gminy oraz część gminy wiejskiej Łowicz położona na wschód od granicy miasta Łowicz i na północ od granicy gminy Nieborów w powiecie łowickim,

gminy Cielądz, Rawa Mazowiecka z miastem Rawa Mazowiecka w powiecie rawskim,

gminy Bolimów, Głuchów, Godzianów, Lipce Reymontowskie, Maków, Nowy Kawęczyn, Skierniewice, Słupia w powiecie skierniewickim,

powiat miejski Skierniewice,

gminy Mniszków, Paradyż, Sławno i Żarnów w powiecie opoczyńskim,

gminy Czerniewice, Inowłódz, Lubochnia, Rzeczyca, Tomaszów Mazowiecki z miastem Tomaszów Mazowiecki, Żelechlinek w powiecie tomaszowskim,

 

gmina Przedbórz w powiecie radomszczańskim, w województwie pomorskim:

gminy Ostaszewo, miasto Krynica Morska oraz część gminy Nowy Dwór Gdański położona na południowy - zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 55 biegnącą od południowej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 7, następnie przez drogę nr 7 i S7 biegnącą do zachodniej granicy gminy w powiecie nowodworskim,

gminy Lichnowy, Miłoradz, Malbork z miastem Malbork, część gminy Nowy Staw położna na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 55 w powiecie malborskim,

gminy Mikołajki Pomorskie, Stary Targ i Sztum w powiecie sztumskim,

powiat gdański,

Miasto Gdańsk,

powiat tczewski,

powiat kwidzyński,

 

w województwie lubuskim:

gmina Lubiszyn w powiecie gorzowskim,

gmina Dobiegniew w powiecie strzelecko – drezdeneckim,

 

w województwie dolnośląskim:

gminy Dziadowa Kłoda, Międzybórz, Syców, Twardogóra, część gminy wiejskiej Oleśnica położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr S8, część gminy Dobroszyce położona na wschód od linii wyznaczonej przez linię kolejową biegnącą od północnej do południowej granicy gminy w powiecie oleśnickim,

gminy Jordanów Śląski, Kobierzyce, Mietków, Sobótka, część gminy Żórawina położona na zachód od linii wyznaczonej przez autostradę A4, część gminy Kąty Wrocławskie położona na południe od linii wyznaczonej przez autostradę A4 w powiecie wrocławskim,

część gminy Domaniów położona na południowy zachód od linii wyznaczonej przez autostradę A4 w powiecie oławskim,

gmina Wiązów w powiecie strzelińskim,

część powiatu średzkiego niewymieniona w części II załącznika I,

miasto Świeradów - Zdrój w powiecie lubańskim,

gminy Pielgrzymka, miasto Złotoryja, część gminy wiejskiej Złotoryja położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od północnej granicy gminy w miejscowości Nowa Wieś Złotoryjska do granicy miasta Złotoryja oraz na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 382 biegnącą od granicy miasta Złotoryja do wschodniej granicy gminy w powiecie złotoryjskim,

gmina Mirsk w powiecie lwóweckim,

gminy Janowice Wielkie, Mysłakowice, Stara Kamienica w powiecie karkonoskim,

część powiatu miejskiego Jelenia Góra położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 366,

gminy Bolków, Męcinka, Mściwojów, Paszowice, miasto Jawor w powiecie jaworskim,

gminy Dobromierz, Jaworzyna Śląska, Marcinowice, Strzegom, Żarów w powiecie świdnickim,

gminy Dzierżoniów, Pieszyce, miasto Bielawa, miasto Dzierżoniów w powiecie dzierżoniowskim,

gminy Głuszyca, Mieroszów w powiecie wałbrzyskim,

gmina Nowa Ruda i miasto Nowa Ruda w powiecie kłodzkim,

gminy Kamienna Góra, Marciszów i miasto Kamienna Góra w powiecie kamiennogórskim,

 

w województwie wielkopolskim:

gminy Koźmin Wielkopolski, Rozdrażew, miasto Sulmierzyce, część gminy Krotoszyn położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogi: nr 15 biegnącą od północnej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 36, nr 36 biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 15 do skrzyżowana z drogą nr 444, nr 444 biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 36 do południowej granicy gminy w powiecie krotoszyńskim,

gminy Brodnica, część gminy Dolsk położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 434 biegnącą od północnej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 437, a nastęnie na wschód od drogi nr 437 biegnącej od skrzyżowania z drogąnr 434 do południowej granicy gminy, część gminy Śrem położóna na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 310 biegnącą od zachodniej granicy gminy do miejscowości Śrem, następnie na wschód od drogi nr 432 w miejscowości Śrem oraz na wschód od drogi nr 434 biegnącej od skrzyżowania z drogą nr 432 do południowej granicy gminy w powiecie śremskim,

gminy Borek Wielkopolski, Piaski, Pogorzela, w powiecie gostyńskim,

gmina Grodzisk Wielkopolski i część gminy Kamieniec położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 308 w powiecie grodziskim,

gmina Czempiń w powiecie kościańskim,

gminy Kleszczewo, Kostrzyn, Kórnik, Pobiedziska, Mosina, miasto Puszczykowo, część gminy wiejskiej Murowana Goślina położona na południe od linii kolejowej biegnącej od północnej granicy miasta Murowana Goślina do północno-wschodniej granicy gminy w powiecie poznańskim,

gmina Kiszkowo i część gminy Kłecko położona na zachód od rzeki Mała Wełna w powiecie gnieźnieńskim,

powiat czarnkowsko-trzcianecki,

część gminy Wronki położona na północ od linii wyznaczonej przez rzekę Wartę biegnącą od zachodniej granicy gminy do przecięcia z droga nr 182, a następnie na wschód od linii wyznaczonej przez drogi nr 182 oraz 184 biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 182 do południowej granicy gminy w powiecie szamotulskim,

gmina Budzyń w powiecie chodzieskim,

gminy Mieścisko, Skoki i Wągrowiec z miastem Wągrowiec w powiecie wągrowieckim,

powiat pleszewski,

gmina Zagórów w powiecie słupeckim,

gmina Pyzdry w powiecie wrzesińskim,

gminy Kotlin, Żerków i część gminy Jarocin położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogi nr S11 i 15 w powiecie jarocińskim,

powiat ostrowski,

powiat miejski Kalisz,

powiat kaliski,

powiat turecki,

gminy Rzgów, Grodziec, Krzymów, Stare Miasto, Rychwał w powiecie konińskim,

powiat kępiński,

powiat ostrzeszowski,

 

w województwie opolskim:

gminy Domaszowice, Pokój, część gminy Namysłów położona na północ od linii wyznaczonej przez linię kolejową biegnącą od wschodniej do zachodniej granicy gminy w powiecie namysłowskim,

gminy Wołczyn, Kluczbork, Byczyna w powiecie kluczborskim,

gminy Praszka, Gorzów Śląski część gminy Rudniki położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 42 biegnącą od zachodniej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 43 i na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 43 biegnącą od północnej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 42 w powiecie oleskim,

gmina Grodkóww powiecie brzeskim,

gminy Komprachcice, Łubniany, Murów, Niemodlin, Tułowice w powiecie opolskim,

powiat miejski Opole,

 

w województwie zachodniopomorskim:

gminy Nowogródek Pomorski, Barlinek, Myślibórz, część gminy Dębno położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 126 biegnącą od zachodniej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 23 w miejscowości Dębno, następnie na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 23 do skrzyżowania z ul. Jana Pawła II w miejscowości Cychry, następnie na północ od ul. Jana Pawła II do skrzyżowania z ul. Ogrodową i dalej na północ od linii wyznaczonej przez ul. Ogrodową, której przedłużenie biegnie do wschodniej granicy gminy w powiecie myśliborskim,

gmina Stare Czarnowo w powiecie gryfińskim,

gmina Bielice, Kozielice, Pyrzyce w powiecie pyrzyckim,

gminy Bierzwnik, Krzęcin, Pełczyce w powiecie choszczeńskim,

część powiatu miejskiego Szczecin położona na zachód od linii wyznaczonej przez rzekę Odra Zachodnia biegnącą od północnej granicy gminy do przecięcia z drogą nr 10, następnie na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 10 biegnącą od przecięcia z linią wyznaczoną przez rzekę Odra Zachodnia do wschodniej granicy gminy,

gminy Dobra (Szczecińska), Police w powiecie polickim,

 

w województwie małopolskim:

powiat brzeski,

powiat gorlicki,

powiat proszowicki,

część powiatu nowosądeckiego niewymieniona w części II załącznika I,

gminy Czorsztyn, Krościenko nad Dunajcem, Ochotnica Dolna w powiecie nowotarskim,

powiat miejski Nowy Sącz,

powiat tarnowski,

powiat miejski Tarnów,

część powiatu dąbrowskiego niewymieniona w części III załącznika I.

8.   Slowakije

De volgende beperkingszones I in Slowakije:

in the district of Nové Zámky, Sikenička, Pavlová, Bíňa, Kamenín, Kamenný Most, Malá nad Hronom, Belá, Ľubá, Šarkan, Gbelce, Bruty, Mužla, Obid, Štúrovo, Nána, Kamenica nad Hronom, Chľaba, Leľa, Bajtava, Salka, Malé Kosihy,

in the district of Veľký Krtíš, the municipalities of Ipeľské Predmostie, Veľká nad Ipľom, Hrušov, Kleňany, Sečianky,

in the district of Levice, the municipalities of Keť, Čata, Pohronský Ruskov, Hronovce, Želiezovce, Zalaba, Malé Ludince, Šalov, Sikenica, Pastovce, Bielovce, Ipeľský Sokolec, Lontov, Kubáňovo, Sazdice, Demandice, Dolné Semerovce, Vyškovce nad Ipľom, Preseľany nad Ipľom, Hrkovce, Tupá, Horné Semerovce, Hokovce, Slatina, Horné Turovce, Veľké Turovce, Šahy, Tešmak, Plášťovce, Ipeľské Uľany, Bátovce, Pečenice, Jabloňovce, Bohunice, Pukanec, Uhliská,

in the district of Krupina, the municipalities of Dudince, Terany, Hontianske Moravce, Sudince, Súdovce, Lišov,

the whole district of Ružomberok,

in the region of Turčianske Teplice, municipalties of Turček, Horná Štubňa, Čremošné, Háj, Rakša, Mošovce,

in the district of Martin, municipalties of Blatnica, Folkušová, Necpaly,

in the district of Dolný Kubín, the municipalities of Kraľovany, Žaškov, Jasenová, Vyšný Kubín, Oravská Poruba, Leštiny, Osádka, Malatiná, Chlebnice, Krivá,

in the district of Tvrdošín, the municipalities of Oravský Biely Potok, Habovka, Zuberec,

in the district of Žarnovica, the municipalities of Rudno nad Hronom, Voznica, Hodruša-Hámre,

the whole district of Žiar nad Hronom, except municipalities included in zone II.

9.   Italië

De volgende beperkingszones I in Italië:

 

Piedmont Region:

in the province of Alessandria, the municipalities of Casalnoceto, Oviglio, Tortona, Viguzzolo, Frugarolo, Bergamasco, Castellar Guidobono, Berzano Di Tortona, Cerreto Grue, Carbonara Scrivia, Casasco, Carentino, Frascaro, Paderna, Montegioco, Spineto Scrivia, Villaromagnano, Pozzolo Formigaro, Momperone, Merana, Monleale, Terzo, Borgoratto Alessandrino, Casal Cermelli, Montemarzino, Bistagno, Castellazzo Bormida, Bosco Marengo, Castelspina, Volpeglino, Alice Bel Colle, Gamalero, Volpedo, Pozzol Groppo, Sarezzano,

in the province of Asti, the municipalities of Olmo Gentile, Nizza Monferrato, Incisa Scapaccino, Roccaverano, Castel Boglione, Mombaruzzo, Maranzana, Castel Rocchero, Rocchetta Palafea, Castelletto Molina, Castelnuovo Belbo, Montabone, Quaranti, Fontanile, Calamandrana, Bruno, Sessame, Monastero Bormida, Bubbio, Cassinasco, Serole, Loazzolo, Cessole, Vesime, San Giorgio Scarampi,

in the province of Cuneo, the municipalities of Bergolo, Pezzolo Valle Uzzone, Cortemilia, Levice, Castelletto Uzzone, Perletto,

 

Liguria Region:

in the province of Genova, the Municipalities of Rovegno, Rapallo, Portofino, Cicagna, Avegno, Montebruno, Santa Margherita Ligure, Favale Di Malvaro, Recco, Camogli, Moconesi, Tribogna, Fascia, Uscio, Gorreto, Fontanigorda, Neirone, Rondanina, Lorsica, Propata;

in the province of Savona, the municipalities of Cairo Montenotte, Quiliano, Dego, Altare, Piana Crixia, Giusvalla, Albissola Marina, Savona,

 

Emilia-Romagna Region:

in the province of Piacenza, the municipalities of Ottone, Zerba,

 

Lombardia Region:

in the province of Pavia, the municipalities of Rocca Susella, Montesegale, Menconico, Val Di Nizza, Bagnaria, Santa Margherita Di Staffora, Ponte Nizza, Brallo Di Pregola, Varzi, Godiasco, Cecima,

 

Lazio Region:

in the province of Rome,

North: the municipalities of Riano, Castelnuovo di Porto, Capena, Fiano Romano, Morlupo, Sacrofano, Magliano Romano, Formello, Campagnano di Roma, Anguillara;

West: the municipality of Fiumicino;

South: the municipality of Rome between the boundaries of the municipality of Fiumicino (West), the limits of Zone 3 (North), the Tiber river up to the intersection with the Grande Raccordo Anulare GRA Highway, the Grande Raccordo Anulare GRA Highway up to the intersection with A24 Highway, A24 Highway up to the intersection with Viale del Tecnopolo, viale del Tecnopolo up to the intersection with the boundaries of the municipality of Guidonia Montecelio;

East: the municipalities of Guidonia Montecelio, Montelibretti, Palombara Sabina, Monterotondo, Mentana, Sant’Angelo Romano, Fonte Nuova.

10.   Tsjechië

De volgende beperkingszones I in Tsjechië:

 

Region of Liberec:

in the district of Liberec, the municipalities of Hrádek nad Nisou, Oldřichov v Hájích, Grabštejn, Václavice u Hrádku nad Nisou, Horní Vítkov, Dolní Vítkov, Bílý Kostel nad Nisou, Dolní Chrastava, Horní Chrastava, Chrastava I, Nová Ves u Chrastavy, Mlýnice, Albrechtice u Frýdlantu, Kristiánov, Heřmanice u Frýdlantu, Dětřichov u Frýdlantu, Mníšek u Liberce, Oldřichov na Hranicích, Machnín, Svárov u Liberce, Desná I, Krásná Studánka, Stráž nad Nisou, Fojtka, Radčice u Krásné Studánky, Kateřinky u Liberce, Staré Pavlovice, Nové Pavlovice, Růžodol I, Františkov u Liberce, Liberec, Ruprechtice, Rudolfov, Horní Růžodol, Rochlice u Liberce, Starý Harcov, Vratislavice nad Nisou, Kunratice u Liberce, Proseč nad Nisou, Lukášov, Rýnovice, Jablonec nad Nisou, Jablonecké Paseky, Jindřichov nad Nisou, Mšeno nad Nisou, Lučany nad Nisou, Smržovka, Tanvald, Jiřetín pod Bukovou, Dolní Maxov, Antonínov, Horní Maxov, Karlov u Josefova Dolu, Loučná nad Nisou, Hraničná nad Nisou, Janov nad Nisou, Bedřichov u Jablonce nad Nisou, Josefův Důl u Jablonce nad Nisou, Albrechtice v Jizerských horách, Desná III, Polubný, Harrachov, Jizerka, Hejnice, Bílý Potok pod Smrkem.

DEEL II

1.   Bulgarije

De volgende beperkingszones II in Bulgarije:

the whole region of Haskovo,

the whole region of Yambol,

the whole region of Stara Zagora,

the whole region of Pernik,

the whole region of Kyustendil,

the whole region of Plovdiv, excluding the areas in Part III,

the whole region of Pazardzhik, excluding the areas in Part III,

the whole region of Smolyan,

the whole region of Dobrich,

the whole region of Sofia city,

the whole region of Sofia Province,

the whole region of Blagoevgrad excluding the areas in Part III,

the whole region of Razgrad,

the whole region of Kardzhali,

the whole region of Burgas,

the whole region of Varna excluding the areas in Part III,

the whole region of Silistra,

the whole region of Ruse,

the whole region of Veliko Tarnovo,

the whole region of Pleven,

the whole region of Targovishte,

the whole region of Shumen,

the whole region of Sliven,

the whole region of Vidin,

the whole region of Gabrovo,

the whole region of Lovech,

the whole region of Montana,

the whole region of Vratza.

2.   Duitsland

De volgende beperkingszones II in Duitsland:

 

Bundesland Brandenburg:

Landkreis Oder-Spree:

Gemeinde Grunow-Dammendorf,

Gemeinde Mixdorf

Gemeinde Schlaubetal,

Gemeinde Neuzelle,

Gemeinde Neißemünde,

Gemeinde Lawitz,

Gemeinde Eisenhüttenstadt,

Gemeinde Vogelsang,

Gemeinde Ziltendorf,

Gemeinde Wiesenau,

Gemeinde Friedland,

Gemeinde Siehdichum,

Gemeinde Müllrose,

Gemeinde Briesen,

Gemeinde Jacobsdorf

Gemeinde Groß Lindow,

Gemeinde Brieskow-Finkenheerd,

Gemeinde Ragow-Merz,

Gemeinde Beeskow,

Gemeinde Rietz-Neuendorf,

Gemeinde Tauche mit den Gemarkungen Stremmen, Ranzig, Trebatsch, Sabrodt, Sawall, Mitweide, Lindenberg, Falkenberg (T), Görsdorf (B), Wulfersdorf, Giesensdorf, Briescht, Kossenblatt und Tauche,

Gemeinde Langewahl,

Gemeinde Berkenbrück,

Gemeinde Steinhöfel mit den Gemarkungen Arensdorf und Demitz und den Gemarkungen Steinhöfel, Hasenfelde und Heinersdorf östlich der L 36 und der Gemarkung Neuendorf im Sande südlich der L36,

Gemeinde Fürstenwalde östlich der B 168 und südlich der L36,

Gemeinde Diensdorf-Radlow,

Gemeinde Wendisch Rietz östlich des Scharmützelsees und nördlich der B 246,

Gemeinde Bad Saarow mit der Gemarkung Neu Golm und der Gemarkung Bad Saarow-Pieskow östlich des Scharmützelsees und ab nördlicher Spitze östlich der L35,

Landkreis Dahme-Spreewald:

Gemeinde Jamlitz,

Gemeinde Lieberose,

Gemeinde Schwielochsee mit den Gemarkungen Goyatz, Jessern, Lamsfeld, Ressen, Speichrow und Zaue,

Landkreis Spree-Neiße:

Gemeinde Schenkendöbern,

Gemeinde Guben,

Gemeinde Jänschwalde,

Gemeinde Tauer,

Gemeinde Peitz,

Gemeinde Kolkwitz mit den Gemarkungen Klein Gaglow, Hähnchen, Kolkwitz, Glinzig und Krieschow südlich der BAB 15,

Gemeinde Turnow-Preilack mit der Gemarkung Preilack,

Gemeinde Teichland mit der Gemarkung Bärenbrück,

Gemeinde Heinersbrück,

Gemeinde Forst,

Gemeinde Groß Schacksdorf-Simmersdorf,

Gemeinde Neiße-Malxetal,

Gemeinde Jämlitz-Klein Düben,

Gemeinde Tschernitz,

Gemeinde Döbern,

Gemeinde Felixsee,

Gemeinde Wiesengrund,

Gemeinde Spremberg,

Gemeinde Welzow,

Gemeinde Neuhausen/Spree,

Gemeinde Drebkau,

Kreisfreie Stadt Cottbus mit den Gemarkungen Kahren, Gallinchen, Groß Gaglow und der Gemarkung Kiekebusch südlich der BAB 15,

Landkreis Märkisch-Oderland:

Gemeinde Bleyen-Genschmar,

Gemeinde Neuhardenberg

Gemeinde Golzow,

Gemeinde Küstriner Vorland,

Gemeinde Alt Tucheband,

Gemeinde Reitwein,

Gemeinde Podelzig,

Gemeinde Gusow-Platkow,

Gemeinde Seelow,

Gemeinde Vierlinden,

Gemeinde Lindendorf,

Gemeinde Fichtenhöhe,

Gemeinde Lietzen,

Gemeinde Falkenhagen (Mark),

Gemeinde Zeschdorf,

Gemeinde Treplin,

Gemeinde Lebus,

Gemeinde Müncheberg mit den Gemarkungen Jahnsfelde, Trebnitz, Obersdorf, Münchehofe und Hermersdorf,

Gemeinde Märkische Höhe mit der Gemarkung Ringenwalde,

Gemeinde Bliesdorf mit der Gemarkung Metzdorf und Gemeinde Bliesdorf – östlich der B167 bis östlicher Teil, begrenzt aus Richtung Gemarkungsgrenze Neutrebbin südlich der Bahnlinie bis Straße „Sophienhof“ dieser westlich folgend bis „Ruesterchegraben“ weiter entlang Feldweg an den Windrädern Richtung „Herrnhof“, weiter entlang „Letschiner Hauptgraben“ nord-östlich bis Gemarkungsgrenze Alttrebbin und Kunersdorf – östlich der B167,

Gemeinde Bad Freienwalde mit den Gemarkungen Altglietzen, Altranft, Bad Freienwalde, Bralitz, Hohenwutzen, Schiffmühle, Hohensaaten und Neuenhagen,

Gemeinde Falkenberg mit der Gemarkung Falkenberg östlich der L35,

Gemeinde Oderaue,

Gemeinde Wriezen mit den Gemarkungen Altwriezen, Jäckelsbruch, Neugaul, Beauregard, Eichwerder, Rathsdorf – östlich der B167 und Wriezen – östlich der B167,

Gemeinde Neulewin,

Gemeinde Neutrebbin,

Gemeinde Letschin,

Gemeinde Zechin,

Landkreis Barnim:

Gemeinde Lunow-Stolzenhagen,

Gemeinde Parsteinsee,

Gemeinde Oderberg,

Gemeinde Liepe,

Gemeinde Hohenfinow (nördlich der B167),

Gemeinde Niederfinow,

Gemeinde (Stadt) Eberswalde mit den Gemarkungen Eberswalde nördlich der B167 und östlich der L200, Sommerfelde und Tornow nördlich der B167,

Gemeinde Chorin mit den Gemarkungen Brodowin, Chorin östlich der L200, Serwest, Neuehütte, Sandkrug östlich der L200,

Gemeinde Ziethen mit der Gemarkung Klein Ziethen östlich der Serwester Dorfstraße und östlich der B198,

Landkreis Uckermark:

Gemeinde Angermünde mit den Gemarkungen Crussow, Stolpe, Gellmersdorf, Neukünkendorf, Bölkendorf, Herzsprung, Schmargendorf und den Gemarkungen Angermünde südlich und südöstlich der B2 und Dobberzin südlich der B2,

Gemeinde Schwedt mit den Gemarkungen Criewen, Zützen, Schwedt, Stendell, Kummerow, Kunow, Vierraden, Blumenhagen, Oderbruchwiesen, Enkelsee, Gatow, Hohenfelde, Schöneberg, Flemsdorf und der Gemarkung Felchow östlich der B2,

Gemeinde Pinnow südlich und östlich der B2,

Gemeinde Berkholz-Meyenburg,

Gemeinde Mark Landin mit der Gemarkung Landin südlich der B2,

Gemeinde Casekow mit der Gemarkung Woltersdorf und den Gemarkungen Biesendahlshof und Casekow östlich der L272 und südlich der L27,

Gemeinde Hohenselchow-Groß Pinnow mit der Gemarkung Groß Pinnow und der Gemarkung Hohenselchow südlich der L27,

Gemeinde Gartz (Oder) mit der Gemarkung Friedrichsthal und den Gemarkungen Gartz und Hohenreinkendorf südlich der L27 und der B2 bis Kastanienallee, dort links abbiegend dem Schülerweg folgend bis Höhe Bahnhof, von hier in östlicher Richtung den Salveybach kreuzend bis zum Tantower Weg, diesen in nördlicher Richtung bis zu Stettiner Straße, diese weiter folgend bis zur B2, dieser in nördlicher Richtung folgend,

Gemeinde Mescherin mit der Gemarkung Mescherin, der Gemarkung Neurochlitz östlich der B2 und der Gemarkung Rosow nördlich der K 7311,

Gemeinde Passow mit der Gemarkung Jamikow,

Kreisfreie Stadt Frankfurt (Oder),

Landkreis Prignitz:

Gemeinde Karstädt mit den Gemarkungen Neuhof und Kribbe und den Gemarkungen Groß Warnow, Klein Warnow, Reckenzin, Streesow und Dallmin östlich der Bahnstrecke Berlin/Spandau-Hamburg/Altona,

Gemeinde Berge,

Gemeinde Pirow mit den Gemarkungen Hülsebeck, Pirow, Bresch und Burow,

Gemeinde Putlitz mit den Gemarkungen Sagast, Nettelbeck, Porep, Lütkendorf, Putlitz, Weitgendorf und Telschow,

Gemeinde Marienfließ mit den Gemarkungen Jännersdorf, Stepenitz und Krempendorf,

Landkreis Oberspreewald-Lausitz:

Gemeinde Vetschau mit den Gemarkungen Wüstenhain und Laasow,

Gemeinde Altdöbern mit den Gemarkungen Reddern, Ranzow, Pritzen, Altdöbern östlich der Bahnstrecke Altdöbern –Großräschen,

Gemeinde Großräschen mit den Gemarkungen Woschkow, Dörrwalde, Allmosen,

Gemeinde Neu-Seeland,

Gemeinde Neupetershain,

Gemeinde Senftenberg mit der Gemarkungen Peickwitz, Sedlitz, Kleinkoschen, Großkoschen und Hosena,

Gemeinde Hohenbocka,

Gemeinde Grünewald,

Gemeinde Hermsdorf,

Gemeinde Kroppen,

Gemeinde Ortrand,

Gemeinde Großkmehlen,

Gemeinde Lindenau,

Gemeinde Frauendorf,

Gemeinde Ruhland,

Gemeinde Guteborn

Gemeinde Schwarzbach mit der Gemarkung Schwarzbach,

 

Bundesland Sachsen:

Landkreis Bautzen,

Stadt Dresden:

Stadtgebiet nördlich der BAB4 bis zum Verlauf westlich der Elbe, dann nördlich der B6,

Landkreis Görlitz,

Landkreis Meißen:

Gemeinde Diera-Zehren östlich der Elbe,

Gemeinde Ebersbach,

Gemeinde Glaubitz östlich des Grödel-Elsterwerdaer-Floßkanals,

Gemeinde Klipphausen östlich der S177,

Gemeinde Lampertswalde,

Gemeinde Moritzburg,

Gemeinde Niederau östlich der B101,

Gemeinde Nünchritz östlich der Elbe und südlich des Grödel-Elsterwerdaer-Floßkanals,

Gemeinde Priestewitz,

Gemeinde Röderaue östlich des Grödel-Elsterwerdaer-Floßkanals,

Gemeinde Schönfeld,

Gemeinde Stadt Coswig,

Gemeinde Stadt Gröditz östlich des Grödel-Elsterwerdaer-Floßkanals,

Gemeinde Stadt Großenhain,

Gemeinde Stadt Meißen östlich des Straßenverlaufs der S177 bis zur B6, dann B6 bis zur B101, ab der B101 Elbtalbrücke Richtung Norden östlich der Elbe,

Gemeinde Stadt Radebeul,

Gemeinde Stadt Radeburg,

Gemeinde Thiendorf,

Gemeinde Weinböhla,

Gemeinde Wülknitz östlich des Grödel-Elsterwerdaer-Floßkanals,

Landkreis Sächsische Schweiz-Osterzgebirge:

Gemeinde Stadt Wilsdruff nördlich der BAB4 zwischen den Abfahren Wilsdruff und Dreieck Dresden-West,

 

Bundesland Mecklenburg-Vorpommern:

Landkreis Ludwigslust-Parchim:

Gemeinde Balow mit dem Ortsteil: Balow,

Gemeinde Brunow mit den Ortsteilen und Ortslagen: Bauerkuhl, Brunow (bei Ludwigslust), Klüß, Löcknitz (bei Parchim),

Gemeinde Dambeck mit dem Ortsteil und der Ortslage: Dambeck (bei Ludwigslust),

Gemeinde Ganzlin mit den Ortsteilen und Ortslagen: Barackendorf, Hof Retzow, Klein Damerow, Retzow, Wangelin,

Gemeinde Gehlsbach mit den Ortsteilen und Ortslagen: Ausbau Darß, Darß, Hof Karbow, Karbow, Karbow-Ausbau, Quaßlin, Quaßlin Hof, Quaßliner Mühle, Vietlübbe, Wahlstorf

Gemeinde Groß Godems mit den Ortsteilen und Ortslagen: Groß Godems, Klein Godems,

Gemeinde Karrenzin mit den Ortsteilen und Ortslagen: Herzfeld, Karrenzin, Karrenzin-Ausbau, Neu Herzfeld, Repzin, Wulfsahl,

Gemeinde Kreien mit den Ortsteilen und Ortslagen: Ausbau Kreien, Hof Kreien, Kolonie Kreien, Kreien, Wilsen,

Gemeinde Kritzow mit dem Ortsteil und der Ortslage: Benzin,

Gemeinde Lübz mit den Ortsteilen und Ortslagen: Burow, Gischow, Meyerberg,

Gemeinde Möllenbeck mit den Ortsteilen und Ortslagen: Carlshof, Horst, Menzendorf, Möllenbeck,

Gemeinde Muchow mit dem Ortsteil und Ortslage: Muchow,

Gemeinde Parchim mit dem Ortsteil und Ortslage: Slate,

Gemeinde Prislich mit den Ortsteilen und Ortslagen: Marienhof, Neese, Prislich, Werle,

Gemeinde Rom mit dem Ortsteil und Ortslage: Klein Niendorf,

Gemeinde Ruhner Berge mit den Ortsteilen und Ortslagen: Dorf Poltnitz, Drenkow, Griebow, Jarchow, Leppin, Malow, Malower Mühle, Marnitz, Mentin, Mooster, Poitendorf, Poltnitz, Suckow, Tessenow, Zachow,

Gemeinde Siggelkow mit den Ortsteilen und Ortslagen: Groß Pankow, Klein Pankow, Neuburg, Redlin, Siggelkow,

Gemeinde Stolpe mit den Ortsteilen und Ortslagen: Barkow, Granzin, Stolpe Ausbau, Stolpe,

Gemeinde Ziegendorf mit den Ortsteilen und Ortslagen: Drefahl, Meierstorf, Neu Drefahl, Pampin, Platschow, Stresendorf, Ziegendorf,

Gemeinde Zierzow mit den Ortsteilen und Ortslagen: Kolbow, Zierzow.

3.   Estland

De volgende beperkingszones II in Estland:

Eesti Vabariik (välja arvatud Hiiu maakond).

4.   Letland

De volgende beperkingszones II in Letland:

Aizkraukles novads,

Alūksnes novads,

Augšdaugavas novads,

Ādažu novads,

Balvu novads,

Bauskas novads,

Cēsu novads,

Dienvidkurzemes novada Aizputes, Cīravas, Lažas, Durbes, Dunalkas, Tadaiķu, Vecpils, Bārtas, Sakas, Bunkas, Priekules, Gramzdas, Kalētu, Virgas, Dunikas, Vaiņodes, Gaviezes, Rucavas, Vērgales, Medzes pagasts, Nīcas pagasta daļa uz dienvidiem no apdzīvotas vietas Bernāti, autoceļa V1232, A11, V1222, Bārtas upes, Embūtes pagasta daļa uz dienvidiem no autoceļa P116, P106, autoceļa no apdzīvotas vietas Dinsdurbe, Kalvenes pagasta daļa uz rietumiem no ceļa pie Vārtājas upes līdz autoceļam A9, uz dienvidiem no autoceļa A9, uz rietumiem no autoceļa V1200, Kazdangas pagasta daļa uz rietumiem no ceļa V1200, P115, P117, V1296, Aizputes, Durbes, Pāvilostas, Priekules pilsēta,

Dobeles novads,

Gulbenes novads,

Jelgavas novads,

Jēkabpils novads,

Krāslavas novads,

Kuldīgas novada Alsungas, Gudenieku, Kurmāles, Rendas, Kabiles, Vārmes, Pelču, Snēpeles, Turlavas, Ēdoles, Īvandes, Rumbas, Padures pagasts, Laidu pagasta daļa uz ziemeļiem no autoceļa V1296, Kuldīgas pilsēta,

Ķekavas novads,

Limbažu novads,

Līvānu novads,

Ludzas novads,

Madonas novads,

Mārupes novads,

Ogres novads,

Olaines novads,

Preiļu novads,

Rēzeknes novads,

Ropažu novada Garkalnes, Ropažu pagasts, Stopiņu pagasta daļa, kas atrodas uz austrumiem no autoceļa V36, P4 un P5, Acones ielas, Dauguļupes ielas un Dauguļupītes, Vangažu pilsēta,

Salaspils novads,

Saldus novads,

Saulkrastu novads,

Siguldas novads,

Smiltenes novads,

Talsu novads,

Tukuma novads,

Valkas novads,

Valmieras novads,

Varakļānu novads,

Ventspils novads,

Daugavpils valstspilsētas pašvaldība,

Jelgavas valstspilsētas pašvaldība,

Jūrmalas valstspilsētas pašvaldība,

Rēzeknes valstspilsētas pašvaldība.

5.   Litouwen

De volgende beperkingszones II in Litouwen:

Alytaus miesto savivaldybė,

Alytaus rajono savivaldybė,

Anykščių rajono savivaldybė,

Akmenės rajono savivaldybė,

Birštono savivaldybė,

Biržų miesto savivaldybė,

Biržų rajono savivaldybė,

Druskininkų savivaldybė,

Elektrėnų savivaldybė,

Ignalinos rajono savivaldybė,

Jonavos rajono savivaldybė,

Joniškio rajono savivaldybė,

Jurbarko rajono savivaldybė: Eržvilko, Juodaičių, Seredžiaus, Smalininkų ir Viešvilės seniūnijos,

Kaišiadorių rajono savivaldybė,

Kauno miesto savivaldybė,

Kauno rajono savivaldybė,

Kazlų rūdos savivaldybė: Kazlų Rūdos seniūnija, išskyrus vakarinė dalis iki kelio 2602 ir 183, Plutiškių seniūnija,

Kelmės rajono savivaldybė: Kelmės, Kražių, Liolių, Tytuvėnų, Tytuvėnų apylinkių, Pakražančio ir Vaiguvos seniūnijos,

Kėdainių rajono savivaldybė,

Klaipėdos rajono savivaldybė: Judrėnų, Endriejavo ir Veiviržėnų seniūnijos,

Kupiškio rajono savivaldybė,

Kretingos rajono savivaldybė,

Lazdijų rajono savivaldybė,

Mažeikių rajono savivaldybė,

Molėtų rajono savivaldybė: Alantos, Balninkų, Čiulėnų, Inturkės, Joniškio, Luokesos, Mindūnų, Suginčių ir Videniškių seniūnijos,

Pagėgių savivaldybė,

Pakruojo rajono savivaldybė,

Panevėžio rajono savivaldybė,

Panevėžio miesto savivaldybė,

Pasvalio rajono savivaldybė,

Radviliškio rajono savivaldybė,

Rietavo savivaldybė,

Prienų rajono savivaldybė,

Plungės rajono savivaldybė,

Raseinių rajono savivaldybė,

Rokiškio rajono savivaldybė,

Skuodo rajono savivaldybė,

Šakių rajono savivaldybė: Kriūkų, Lekėčių ir Lukšių seniūnijos,

Šalčininkų rajono savivaldybė,

Šiaulių miesto savivaldybė,

Šiaulių rajono savivaldybė: Ginkūnų, Gruzdžių, Kairių, Kužių, Meškuičių, Raudėnų, Šakynos ir Šiaulių kaimiškosios seniūnijos,

Šilutės rajono savivaldybė,

Širvintų rajono savivaldybė: Čiobiškio, Gelvonų, Jauniūnų, Kernavės, Musninkų ir Širvintų seniūnijos,

Šilalės rajono savivaldybė,

Švenčionių rajono savivaldybė,

Tauragės rajono savivaldybė,

Telšių rajono savivaldybė,

Trakų rajono savivaldybė,

Ukmergės rajono savivaldybė: Deltuvos, Lyduokių, Pabaisko, Pivonijos, Siesikų, Šešuolių, Taujėnų, Ukmergės miesto, Veprių, Vidiškių ir Žemaitkiemo seniūnijos,

Utenos rajono savivaldybė,

Varėnos rajono savivaldybė,

Vilniaus miesto savivaldybė,

Vilniaus rajono savivaldybė: Avižienių, Bezdonių, Buivydžių, Dūkštų, Juodšilių, Kalvelių, Lavoriškių, Maišiagalos, Marijampolio, Medininkų, Mickūnų, Nemenčinės, Nemenčinės miesto, Nemėžio, Pagirių, Riešės, Rudaminos, Rukainių, Sudervės, Sužionių, Šatrininkų ir Zujūnų seniūnijos,

Visagino savivaldybė,

Zarasų rajono savivaldybė.

6.   Hongarije

De volgende beperkingszones II in Hongarije:

Békés megye 950150, 950250, 950350, 950450, 950550, 950650, 950660, 950750, 950850, 950860, 951050, 951150, 951250, 951260, 951350, 951450, 951460, 951550, 951650, 951750, 952150, 952250, 952350, 952450, 952550, 952650, 953250, 953260, 953270, 953350, 953450, 953550, 953560, 953950, 954050, 954060, 954150, 956250, 956350, 956450, 956550, 956650 és 956750 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Borsod-Abaúj-Zemplén megye valamennyi vadgazdálkodási egységének teljes területe,

Fejér megye 403150, 403160, 403250, 403260, 403350, 404250, 404550, 404560, 404570, 405450, 405550, 405650, 406450 és 407050 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Hajdú-Bihar megye valamennyi vadgazdálkodási egységének teljes területe,

Heves megye valamennyi vadgazdálkodási egységének teljes területe,

Jász-Nagykun-Szolnok megye 750250, 750550, 750650, 750750, 750850, 750970, 750980, 751050, 751150, 751160, 751250, 751260, 751350, 751360, 751450, 751460, 751470, 751550, 751650, 751750, 751850, 751950, 752150, 752250, 752350, 752450, 752460, 752550, 752560, 752650, 752750, 752850, 752950, 753060, 753070, 753150, 753250, 753310, 753450, 753550, 753650, 753660, 753750, 753850, 753950, 753960, 754050, 754150, 754250, 754360, 754370, 754850, 755550, 755650 és 755750 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Komárom-Esztergom megye: 250350, 250850, 250950, 251450, 251550, 251950, 252050, 252150, 252350, 252450, 252460, 252550, 252650, 252750, 252850, 252860, 252950, 252960, 253050, 253150, 253250, 253350, 253450 és 253550 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Nógrád megye valamennyi vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Pest megye 570150, 570250, 570350, 570450, 570550, 570650, 570750, 570850, 570950, 571050, 571150, 571250, 571350, 571650, 571750, 571760, 571850, 571950, 572050, 573550, 573650, 574250, 577250, 580050 és 580150 kódszámú vadgazdálkodási egységeinek teljes területe,

Szabolcs-Szatmár-Bereg megye valamennyi vadgazdálkodási egységének teljes területe.

7.   Polen

De volgende beperkingszones II in Polen:

 

w województwie warmińsko-mazurskim:

gminy Kalinowo, Stare Juchy, Prostki oraz gmina wiejska Ełk w powiecie ełckim,

powiat elbląski,

powiat miejski Elbląg,

część powiatu gołdapskiego niewymieniona w części III załącznika I,

powiat piski,

powiat bartoszycki,

część powiatu oleckiego niewymieniona w części III załącznika I,

część powiatu giżyckiego niewymieniona w części III załącznika I,

powiat braniewski,

powiat kętrzyński,

powiat lidzbarski,

gminy Dźwierzuty Jedwabno, Pasym, Świętajno, Szczytno i miasto Szczytno w powiecie szczycieńskim,

powiat mrągowski,

część powiatu węgorzewskiego niewymieniona w części III załącznika I,

powiat olsztyński,

powiat miejski Olsztyn,

powiat nidzicki,

gminy Kisielice, Susz, Zalewo w powiecie iławskim,

część powiatu ostródzkiego niewymieniona w części III załącznika I,

gmina Iłowo – Osada, część gminy wiejskiej Działdowo położona na południe od linii wyznaczonej przez linię kolejową biegnącą od wchodniej do zachodniej granicy gminy, część gminy Płośnica położona na południe od linii wyznaczonej przez linię kolejową biegnącą od wchodniej do zachodniej granicy gminy, część gminy Lidzbark położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 544 biegnącą od wschodniej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 541 oraz na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 541 biegnącą od północnej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 544 w powiecie działdowskim,

 

w województwie podlaskim:

powiat bielski,

powiat grajewski,

powiat moniecki,

powiat sejneński,

gminy Łomża, Piątnica, Jedwabne, Przytuły i Wizna w powiecie łomżyńskim,

powiat miejski Łomża,

powiat siemiatycki,

powiat hajnowski,

gminy Ciechanowiec, Klukowo, Szepietowo, Kobylin-Borzymy, Nowe Piekuty, Sokoły i część gminy Kulesze Kościelne położona na północ od linii wyznaczonej przez linię kolejową w powiecie wysokomazowieckim,

gmina Rutki i część gminy Kołaki Kościelne położona na północ od linii wyznaczonej przez linię kolejową w powiecie zambrowskim,

gminy Mały Płock i Stawiski w powiecie kolneńskim,

powiat białostocki,

powiat suwalski,

powiat miejski Suwałki,

powiat augustowski,

powiat sokólski,

powiat miejski Białystok,

 

w województwie mazowieckim:

gminy Domanice, Korczew, Kotuń, Mordy, Paprotnia, Przesmyki, Siedlce, Skórzec, Wiśniew, Wodynie, Zbuczyn w powiecie siedleckim,

powiat miejski Siedlce,

gminy Ceranów, Jabłonna Lacka, Kosów Lacki, Repki, Sabnie, Sterdyń w powiecie sokołowskim,

powiat łosicki,

powiat sochaczewski,

powiat zwoleński,

powiat kozienicki,

powiat lipski,

powiat radomski

powiat miejski Radom,

powiat szydłowiecki,

gminy Lubowidz i Kuczbork Osada w powiecie żuromińskim,

gmina Wieczfnia Kościelna w powicie mławskim,

gminy Bodzanów, Słubice, Wyszogród i Mała Wieś w powiecie płockim,

powiat nowodworski,

gminy Czerwińsk nad Wisłą, Naruszewo, Załuski w powiecie płońskim,

gminy: miasto Kobyłka, miasto Marki, miasto Ząbki, miasto Zielonka, część gminy Tłuszcz ograniczona liniami kolejowymi: na północ od linii kolejowej biegnącej od wschodniej granicy gminy do miasta Tłuszcz oraz na wschód od linii kolejowej biegnącej od północnej granicy gminy do miasta Tłuszcz, część gminy Jadów położona na północ od linii kolejowej biegnącej od wschodniej do zachodniej granicy gminy w powiecie wołomińskim,

powiat garwoliński,

gminy Boguty – Pianki, Brok, Zaręby Kościelne, Nur, Małkinia Górna, część gminy Wąsewo położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 60, część gminy wiejskiej Ostrów Mazowiecka położona na południe od miasta Ostrów Mazowiecka i na południe od linii wyznaczonej przez drogę 60 biegnącą od zachodniej granicy miasta Ostrów Mazowiecka do zachodniej granicy gminy w powiecie ostrowskim,

część gminy Sadowne położona na północny- zachód od linii wyznaczonej przez linię kolejową, część gminy Łochów położona na północny – zachód od linii wyznaczonej przez linię kolejową w powiecie węgrowskim,

gminy Brańszczyk, Długosiodło, Rząśnik, Wyszków, część gminy Zabrodzie położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr S8 w powiecie wyszkowskim,

gminy Cegłów, Dębe Wielkie, Halinów, Latowicz, Mińsk Mazowiecki i miasto Mińsk Mazowiecki, Mrozy, Siennica, miasto Sulejówek w powiecie mińskim,

powiat otwocki,

powiat warszawski zachodni,

powiat legionowski,

powiat piaseczyński,

powiat pruszkowski,

powiat grójecki,

powiat grodziski,

powiat żyrardowski,

powiat białobrzeski,

powiat przysuski,

powiat miejski Warszawa,

 

w województwie lubelskim:

powiat bialski,

powiat miejski Biała Podlaska,

powiat janowski,

powiat puławski,

powiat rycki,

powiat łukowski,

powiat lubelski,

powiat miejski Lublin,

powiat lubartowski,

powiat łęczyński,

powiat świdnicki,

powiat biłgorajski,

powiat hrubieszowski,

powiat krasnostawski,

powiat chełmski,

powiat miejski Chełm,

powiat tomaszowski,

powiat kraśnicki,

powiat opolski,

powiat parczewski,

powiat włodawski,

powiat radzyński,

powiat miejski Zamość,

powiat zamojski,

 

w województwie podkarpackim:

powiat stalowowolski,

powiat lubaczowski,

gminy Medyka, Stubno, część gminy Orły położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 77, część gminy Żurawica na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 77 w powiecie przemyskim,

powiat jarosławski,

gmina Kamień w powiecie rzeszowskim,

gminy Cmolas, Dzikowiec, Kolbuszowa, Majdan Królewski i Niwiska powiecie kolbuszowskim,

powiat leżajski,

powiat niżański,

powiat tarnobrzeski,

gminy Adamówka, Sieniawa, Tryńcza, Przeworsk z miastem Przeworsk, Zarzecze w powiecie przeworskim,

gmina Ostrów, część gminy Sędziszów Małopolski położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr A4,

część gminy Czarna położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr A4, część gminy Żyraków położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr A4, część gminy wiejskiej Dębica położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr A4 w powiecie dębickim,

część powiatu mieleckiego niewymieniona w części III załącznika I,

 

w województwie małopolskim:

gminy Nawojowa, Piwniczna Zdrój, Rytro, Stary Sącz, część gminy Łącko położona na południe od linii wyznaczonej przez rzekę Dunajec w powiecie nowosądeckim,

gmina Szczawnica w powiecie nowotarskim,

 

w województwie pomorskim:

gminy Dzierzgoń i Stary Dzierzgoń w powiecie sztumskim,

gmina Stare Pole, część gminy Nowy Staw położna na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 55 w powiecie malborskim,

gminy Stegny, Sztutowo i część gminy Nowy Dwór Gdański położona na północny - wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 55 biegnącą od południowej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 7, następnie przez drogę nr 7 i S7 biegnącą do zachodniej granicy gminy w powiecie nowodworskim,

 

w województwie świętokrzyskim:

gmina Tarłów i część gminy Ożarów położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 74 biegnącą od miejscowości Honorów do zachodniej granicy gminy w powiecie opatowskim,

część gminy Brody położona wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 9 i na północny - wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 0618T biegnącą od północnej granicy gminy do skrzyżowania w miejscowości Lipie oraz przez drogę biegnącą od miejscowości Lipie do wschodniej granicy gminy i część gminy Mirzec położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 744 biegnącą od południowej granicy gminy do miejscowości Tychów Stary a następnie przez drogę nr 0566T biegnącą od miejscowości Tychów Stary w kierunku północno – wschodnim do granicy gminy w powiecie starachowickim,

gmina Gowarczów, część gminy Końskie położona na wschód od linii kolejowej, część gminy Stąporków położona na północ od linii kolejowej w powiecie koneckim,

gminy Dwikozy i Zawichost w powiecie sandomierskim,

 

w województwie lubuskim:

gminy Bogdaniec, Deszczno, Kłodawa, Kostrzyn nad Odrą, Santok, Witnica w powiecie gorzowskim,

powiat miejski Gorzów Wielkopolski,

gminy Drezdenko, Strzelce Krajeńskie, Stare Kurowo, Zwierzyn w powiecie strzelecko – drezdeneckim,

powiat żarski,

powiat słubicki,

gminy Brzeźnica, Iłowa, Gozdnica, Małomice Wymiarki, Żagań i miasto Żagań w powiecie żagańskim,

powiat krośnieński,

powiat zielonogórski

powiat miejski Zielona Góra,

powiat nowosolski,

powiat sulęciński,

powiat międzyrzecki,

powiat świebodziński,

powiat wschowski,

 

w województwie dolnośląskim:

powiat zgorzelecki,

gminy Gaworzyce, Grębocice, Polkowice i Radwanice w powiecie polkowickim,

część powiatu wołowskiego niewymieniona w części III załącznika I,

gmina Jeżów Sudecki w powiecie karkonoskim,

gminy Rudna, Ścinawa, miasto Lubin i część gminy Lubin niewymieniona w części III załącznika I w powiecie lubińskim,

gmina Malczyce, Miękinia, Środa Śląska, część gminy Kostomłoty położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr A4, część gminy Udanin położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr A4 w powiecie średzkim,

gmina Wądroże Wielkie w powiecie jaworskim,

gminy Kunice, Legnickie Pole, Prochowice, Ruja w powiecie legnickim,

gminy Wisznia Mała, Trzebnica, Zawonia, część gminy Oborniki Śląskie położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 340 w powiecie trzebnickim,

gminy Leśna, Lubań i miasto Lubań, Olszyna, Platerówka, Siekierczyn w powiecie lubańskim,

powiat miejski Wrocław,

gminy Czernica, Długołęka, Siechnice, część gminy Żórawina położona na wschód od linii wyznaczonej przez autostradę A4, część gminy Kąty Wrocławskie położona na północ od linii wyznaczonej przez autostradę A4 w powiecie wrocławskim,

gminy Jelcz - Laskowice, Oława z miastem Oława i część gminy Domaniów położona na północny wschód od linii wyznaczonej przez autostradę A4 w powiecie oławskim,

gmina Bierutów, miasto Oleśnica, część gminy wiejskiej Oleśnica położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr S8, część gminy Dobroszyce położona na zachód od linii wyznaczonej przez linię kolejową biegnącą od północnej do południowej granicy gminy w powiecie oleśnickim,

gmina Cieszków, Krośnice, część gminy Milicz położona na wschód od linii łączącej miejscowości Poradów – Piotrkosice – Sulimierz – Sułów - Gruszeczka w powiecie milickim,

część powiatu bolesławieckiego niewymieniona w części III załącznika I,

powiat głogowski,

gmina Niechlów w powiecie górowskim,

gmina Świerzawa, Wojcieszów, część gminy Zagrodno położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Jadwisin – Modlikowice Zagrodno oraz na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 382 biegnącą od miejscowości Zagrodno do południowej granicy gminy w powiecie złotoryjskim,

gmina Gryfów Śląski, Lubomierz, Lwówek Śląski, Wleń w powiecie lwóweckim,

gminy Czarny Bór, Stare Bogaczowice, Walim, miasto Boguszów - Gorce, miasto Jedlina – Zdrój, miasto Szczawno – Zdrój w powiecie wałbrzyskim,

powiat miejski Wałbrzych,

gmina Świdnica, miasto Świdnica, miasto Świebodzice w powiecie świdnickim,

 

w województwie wielkopolskim:

gminy Siedlec, Wolsztyn, część gminy Przemęt położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Borek – Kluczewo – Sączkowo – Przemęt – Błotnica – Starkowo – Boszkowo – Letnisko w powiecie wolsztyńskim,

gmina Wielichowo, Rakoniewice, Granowo, część gminy Kamieniec położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 308 w powiecie grodziskim,

powiat międzychodzki,

powiat nowotomyski,

powiat obornicki,

część gminy Połajewo na położona na południe od drogi łączącej miejscowości Chraplewo, Tarnówko-Boruszyn, Krosin, Jakubowo, Połajewo - ul. Ryczywolska do północno-wschodniej granicy gminy w powiecie czarnkowsko-trzcianeckim,

powiat miejski Poznań,

gminy Buk, Czerwonak, Dopiewo, Komorniki, Rokietnica, Stęszew, Swarzędz, Suchy Las, Tarnowo Podgórne, część gminy wiejskiej Murowana Goślina położona na północ od linii kolejowej biegnącej od północnej granicy miasta Murowana Goślina do północno-wschodniej granicy gminy w powiecie poznańskim,

gminy

część powiatu szamotulskiego niewymieniona w części I i III załącznika I,

gmina Pępowo w powiecie gostyńskim,

gminy Kobylin, Zduny, część gminy Krotoszyn położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogi: nr 15 biegnącą od północnej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 36, nr 36 biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 15 do skrzyżowana z drogą nr 444, nr 444 biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 36 do południowej granicy gminy w powiecie krotoszyńskim,

gmina Wijewo w powiecie leszczyńskim,

 

w województwie łódzkim:

gminy Białaczów, Drzewica, Opoczno i Poświętne w powiecie opoczyńskim,

gminy Biała Rawska, Regnów i Sadkowice w powiecie rawskim,

gmina Kowiesy w powiecie skierniewickim,

 

w województwie zachodniopomorskim:

gmina Boleszkowice i część gminy Dębno położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 126 biegnącą od zachodniej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 23 w miejscowości Dębno, następnie na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 23 do skrzyżowania z ul. Jana Pawła II w miejscowości Cychry, następnie na południe od ul. Jana Pawła II do skrzyżowania z ul. Ogrodową i dalej na południe od linii wyznaczonej przez ul. Ogrodową, której przedłużenie biegnie do wschodniej granicy gminy w powiecie myśliborskim,

gminy Cedynia, Gryfino, Mieszkowice, Moryń, część gminy Chojna położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogi nr 31 biegnącą od północnej granicy gminy i 124 biegnącą od południowej granicy gminy w powiecie gryfińskim,

gmina Kołbaskowo w powiecie polickim,

 

w województwie opolskim:

gminy Brzeg, Lubsza, Lewin Brzeski, Olszanka, Skarbimierz w powiecie brzeskim,

gminy Dąbrowa, Dobrzeń Wielki, Popielów w powiecie opolskim,

gminy Świerczów, Wilków, część gminy Namysłów położona na południe od linii wyznaczonej przez linię kolejową biegnącą od wschodniej do zachodniej granicy gminy w powiecie namysłowskim.

8.   Slowakije

De volgende beperkingszones II in Slowakije:

the whole district of Gelnica except municipalities included in zone III,

the whole district of Poprad

the whole district of Spišská Nová Ves,

the whole district of Levoča,

the whole district of Kežmarok

in the whole district of Michalovce except municipalities included in zone III,

the whole district of Košice-okolie,

the whole district of Rožnava,

the whole city of Košice,

in the district of Sobrance: Remetské Hámre, Vyšná Rybnica, Hlivištia, Ruská Bystrá, Podhoroď, Choňkovce, Ruský Hrabovec, Inovce, Beňatina, Koňuš,

the whole district of Vranov nad Topľou,

the whole district of Humenné except municipalities included in zone III,

the whole district of Snina,

the whole district of Prešov except municipalities included in zone III,

the whole district of Sabinov except municipalities included in zone III,

the whole district of Svidník, except municipalities included in zone III,

the whole district of Stropkov, except municipalities included in zone III,

the whole district of Bardejov,

the whole district of Stará Ľubovňa,

the whole district of Revúca,

the whole district of Rimavská Sobota,

in the district of Veľký Krtíš, the whole municipalities not included in part I,

the whole district of Lučenec,

the whole district of Poltár,

the whole district of Zvolen, except municipalities included in zone III,

the whole district of Detva,

the whole district of Krupina, except municipalities included in zone I,

the whole district of Banska Stiavnica,

in the district of Žiar nad Hronom the municipalities of Hronská Dúbrava, Trnavá Hora,

the whole district of Banska Bystica, except municipalities included in zone III,

the whole district of Brezno,

the whole district of Liptovsky Mikuláš,

the whole district of Trebišov’.

9.   Italië

De volgende beperkingszones II in Italië:

 

Piedmont Region:

in the Province of Alessandria, the municipalities of Cavatore, Castelnuovo Bormida, Cabella Ligure, Carrega Ligure, Francavilla Bisio, Carpeneto, Costa Vescovato, Grognardo, Orsara Bormida, Pasturana, Melazzo, Mornese, Ovada, Predosa, Lerma, Fraconalto, Rivalta Bormida, Fresonara, Malvicino, Ponzone, San Cristoforo, Sezzadio, Rocca Grimalda, Garbagna, Tassarolo, Mongiardino Ligure, Morsasco, Montaldo Bormida, Prasco, Montaldeo, Belforte Monferrato, Albera Ligure, Bosio, Cantalupo Ligure, Castelletto D'orba, Cartosio, Acqui Terme, Arquata Scrivia, Parodi Ligure, Ricaldone, Gavi, Cremolino, Brignano-Frascata, Novi Ligure, Molare, Cassinelle, Morbello, Avolasca, Carezzano, Basaluzzo, Dernice, Trisobbio, Strevi, Sant'Agata Fossili, Pareto, Visone, Voltaggio, Tagliolo Monferrato, Casaleggio Boiro, Capriata D'orba, Castellania, Carrosio, Cassine, Vignole Borbera, Serravalle Scrivia, Silvano D'orba, Villalvernia, Roccaforte Ligure, Rocchetta Ligure, Sardigliano, Stazzano, Borghetto Di Borbera, Grondona, Cassano Spinola, Montacuto, Gremiasco, San Sebastiano Curone, Fabbrica Curone, Spigno Monferrato, Montechiaro d'Acqui, Castelletto d'Erro, Ponti, Denice,

in the province of Asti, the municipality of Mombaldone,

 

Liguria Region:

in the province of Genova, the municipalities of Bogliasco, Arenzano, Ceranesi, Ronco Scrivia, Mele, Isola Del Cantone, Lumarzo, Genova, Masone, Serra Riccò, Campo Ligure, Mignanego, Busalla, Bargagli, Savignone, Torriglia, Rossiglione, Sant'Olcese, Valbrevenna, Sori, Tiglieto, Campomorone, Cogoleto, Pieve Ligure, Davagna, Casella, Montoggio, Crocefieschi, Vobbia;

in the province of Savona, the municipalities of Albisola Superiore, Celle Ligure, Stella, Pontinvrea, Varazze, Urbe, Sassello, Mioglia,

 

Lazio Region:

the Area of the Municipality of Rome within the administrative boundaries of the Local Heatlh Unit “ASL RM1”.

10.   Tsjechië

De volgende beperkingszones II in Tsjechië:

 

Region of Liberec:

in the district of Liberec, the municipalities of Arnoltice u Bulovky, Hajniště pod Smrkem, Nové Město pod Smrkem, Dětřichovec, Bulovka, Horní Řasnice, Dolní Pertoltice, Krásný Les u Frýdlantu, Jindřichovice pod Smrkem, Horní Pertoltice, Dolní Řasnice, Raspenava, Dolní Oldřiš, Ludvíkov pod Smrkem, Lázně Libverda, Háj u Habartic, Habartice u Frýdlantu, Kunratice u Frýdlantu, Víska u Frýdlantu, Poustka u Frýdlantu, Višňová u Frýdlantu, Předlánce, Černousy, Boleslav, Ves, Andělka, Frýdlant, Srbská.

DEEL III

1.   Bulgarije

De volgende beperkingszones III in Bulgarije:

in Blagoevgrad region:

the whole municipality of Sandanski

the whole municipality of Strumyani

the whole municipality of Petrich,

the Pazardzhik region:

the whole municipality of Pazardzhik,

the whole municipality of Panagyurishte,

the whole municipality of Lesichevo,

the whole municipality of Septemvri,

the whole municipality of Strelcha,

in Plovdiv region

the whole municipality of Hisar,

the whole municipality of Suedinenie,

the whole municipality of Maritsa

the whole municipality of Rodopi,

the whole municipality of Plovdiv,

in Varna region:

the whole municipality of Byala,

the whole municipality of Dolni Chiflik.

2.   Italië

De volgende beperkingszones III in Italië:

Sardinia Region: the whole territory.

3.   Letland

De volgende beperkingszones III in Letland:

Dienvidkurzemes novada Embūtes pagasta daļa uz ziemeļiem autoceļa P116, P106, autoceļa no apdzīvotas vietas Dinsdurbe, Kalvenes pagasta daļa uz austrumiem no ceļa pie Vārtājas upes līdz autoceļam A9, uz ziemeļiem no autoceļa A9, uz austrumiem no autoceļa V1200, Kazdangas pagasta daļa uz austrumiem no ceļa V1200, P115, P117, V1296,

Kuldīgas novada Rudbāržu, Nīkrāces, Raņķu, Skrundas pagasts, Laidu pagasta daļa uz dienvidiem no autoceļa V1296, Skrundas pilsēta.

4.   Litouwen

De volgende beperkingszones III in Litouwen:

Jurbarko rajono savivaldybė: Jurbarko miesto seniūnija, Girdžių, Jurbarkų Raudonės, Skirsnemunės, Veliuonos ir Šimkaičių seniūnijos,

Molėtų rajono savivaldybė: Dubingių ir Giedraičių seniūnijos,

Marijampolės savivaldybė: Sasnavos ir Šunskų seniūnijos,

Šakių rajono savivaldybė: Barzdų, Gelgaudiškio, Griškabūdžio, Kidulių, Kudirkos Naumiesčio, Sintautų, Slavikų, Sudargo, Šakių, Plokščių ir Žvirgždaičių seniūnijos.

Kazlų rūdos savivaldybė: Antanavos, Jankų ir Kazlų Rūdos seniūnijos: vakarinė dalis iki kelio 2602 ir 183,

Kelmės rajono savivaldybė: Kelmės apylinkių, Kukečių, Šaukėnų ir Užvenčio seniūnijos,

Vilkaviškio rajono savivaldybė: Gižų, Kybartų, Klausučių, Pilviškių, Šeimenos ir Vilkaviškio miesto seniūnijos.

Širvintų rajono savivaldybė: Alionių ir Zibalų seniūnijos,

Šiaulių rajono savivaldybė: Bubių, Kuršėnų kaimiškoji ir Kuršėnų miesto seniūnijos,

Ukmergės rajono savivaldybė: Želvos seniūnija,

Vilniaus rajono savivaldybė: Paberžės seniūnija.

5.   Polen

De volgende beperkingszones III in Polen:

 

w województwie zachodniopomorskim:

gminy Banie, Trzcińsko – Zdrój, Widuchowa, część gminy Chojna położona na wschód linii wyznaczonej przez drogi nr 31 biegnącą od północnej granicy gminy i 124 biegnącą od południowej granicy gminy w powiecie gryfińskim,

 

w województwie warmińsko-mazurskim:

część powiatu działdowskiego niewymieniona w części II załącznika I,

część powiatu iławskiego niewymieniona w części II załącznika I,

powiat nowomiejski,

gminy Dąbrówno, Grunwald i Ostróda z miastem Ostróda w powiecie ostródzkim,

gmina Banie Mazurskie, część gminy Gołdap położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę bignącą od zachodniej granicy gminy i łączącą miejscowości Pietraszki – Grygieliszki – Łobody – Bałupiany – Piękne Łąki do skrzyżowania z drogą nr 65, następnie od tego skrzyżowania na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 65 biegnącą do skrzyżowania z drogą nr 650 i dalej na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 650 biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 65 do miejscowości Wronki Wielkie i dalej na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Wronki Wielkie – Suczki – Pietrasze – Kamionki – Wilkasy biegnącą do południowej granicy gminy w powiecie gołdapskim,

część gminy Pozdezdrze położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od zachodniej do południowej granicy gminy i łączącą miejscowości Stręgiel – Gębałka – Kuty – Jakunówko – Jasieniec, część gminy Budry położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej do południowej granicy gminy i łączącą miejscowości Skalisze – Budzewo – Budry – Brzozówko w powiecie węgorzewskim,

część gminy Kruklanki położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od północnej do wschodniej granicy gminy i łączącą miejscowości Jasieniec – Jeziorowskie – Podleśne w powiecie giżyckim,

część gminy Kowale Oleckie położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od północnej do południowej granicy gminy i łączącą miejscowości Wierzbiadnki – Czerwony Dwór – Mazury w powiecie oleckim,

 

w województwie podkarpackim:

gminy Borowa, Czermin, Radomyśl Wielki, Wadowice Górne w powiecie mieleckim,

 

w województwie lubuskim:

gminy Niegosławice, Szprotawa w powiecie żagańskim,

 

w województwie wielkopolskim:

gminy Krzemieniewo, Lipno, Osieczna, Rydzyna, Święciechowa, Włoszakowice w powiecie leszczyńskim,

powiat miejski Leszno,

gminy Kościan i miasto Kościan, Krzywiń, Śmigiel w powiecie kościańskim,

część gminy Dolsk położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 434 biegnącą od północnej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 437, a następnie na zachód od drogi nr 437 biegnącej od skrzyżowania z drogą nr 434 do południowej granicy gminy, część gminy Śrem położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 310 biegnącą od zachodniej granicy gminy do miejscowości Śrem, następnie na zachód od drogi nr 432 w miejscowości Śrem oraz na zachód od drogi nr 434 biegnącej od skrzyżowania z drogą nr 432 do południowej granicy gminy w powiecie śremskim,

gminy Gostyń, Krobia i Poniec w powiecie gostyńskim,

część gminy Przemęt położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Borek – Kluczewo – Sączkowo – Przemęt – Błotnica – Starkowo – Boszkowo – Letnisko w powiecie wolsztyńskim,

powiat rawicki,

gmina Pniewy, część gminy Duszniki położona na północ od linii wyznaczonej przez autostradę A2 oraz na zachód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy gminy, łączącą miejscowości Ceradz Kościelny – Grzebienisko – Wierzeja – Wilkowo, biegnącą do skrzyżowania z autostradą A2, część gminy Kaźmierz położona zachód od linii wyznaczonej przez rzekę Sarna, część gminy Ostroróg położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 184 biegnącą od południowej granicy gminy do skrzyżowania z drogą nr 116 oraz na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 116 biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 184 do zachodniej granicy gminy, część gminy Szamotuły położona na zachód od linii wyznaczonej przez rzekę Sarna biegnącą od południowej granicy gminy do przecięcia z drogą nr 184 oraz na zachód od linii wyznaczonej przez drogęn r 184 biegnącą od przecięcia z rzeką Sarna do północnej granicy gminy w powiecie szamotulskim,

 

w województwie dolnośląskim:

część powiatu górowskiego niewymieniona w części II załącznika I,

część gminy Lubin położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 335 biegnącą od zachodniej granicy gminy do granicy miasta Lubin oraz na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 333 biegnącą od granicy miasta Lubin do południowej granicy gminy w powiecie lubińskim

gminy Prusice, Żmigród, część gminy Oborniki Śląskie położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 340 w powiecie trzebnickim,

część gminy Zagrodno położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Jadwisin – Modlikowice – Zagrodno oraz na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 382 biegnącą od miejscowości Zagrodno do południowej granicy gminy, część gminy wiejskiej Złotoryja położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od północnej granicy gminy w miejscowości Nowa Wieś Złotoryjska do granicy miasta Złotoryja oraz na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 382 biegnącą od granicy miasta Złotoryja do wschodniej granicy gminy w powiecie złotoryjskim

gmina Gromadka w powiecie bolesławieckim,

gminy Chocianów i Przemków w powiecie polkowickim,

gminy Chojnów i miasto Chojnów, Krotoszyce, Miłkowice w powiecie legnickim,

powiat miejski Legnica,

część gminy Wołów położona na wschód od linii wyznaczonej przez lnię kolejową biegnącą od północnej do południowej granicy gminy, część gminy Wińsko położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 36 biegnącą od północnej do zachodniej granicy gminy, część gminy Brzeg Dolny położona na wschód od linii wyznaczonej przez linię kolejową od północnej do południowej granicy gminy w powiecie wołowskim,

część gminy Milicz położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Poradów – Piotrkosice - Sulimierz-Sułów - Gruszeczka w powiecie milickim,

 

w województwie świętokrzyskim:

gminy Gnojno, Pacanów w powiecie buskim,

gminy Łubnice, Oleśnica, Połaniec, część gminy Rytwiany położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 764, część gminy Szydłów położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogę nr 756 w powiecie staszowskim,

gminy Chmielnik, Masłów, Miedziana Góra, Mniów, Łopuszno, Piekoszów, Pierzchnica, Sitkówka-Nowiny, Strawczyn, Zagnańsk, część gminy Raków położona na zachód od linii wyznaczonej przez drogi nr 756 i 764, część gminy Chęciny położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę nr 762, część gminy Górno położona na północ od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy gminy łączącą miejscowości Leszczyna – Cedzyna oraz na północ od linii wyznczonej przez ul. Kielecką w miejscowości Cedzyna biegnącą do wschodniej granicy gminy, część gminy Daleszyce położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę nr 764 biegnącą od wschodniej granicy gminy do skrzyżowania z drogą łączącą miejscowości Daleszyce – Słopiec – Borków, dalej na południe od linii wyznaczonej przez tę drogę biegnącą od skrzyżowania z drogą nr 764 do przecięcia z linią rzeki Belnianka, następnie na południe od linii wyznaczonej przez rzeki Belnianka i Czarna Nida biegnącej do zachodniej granicy gminy w powiecie kieleckim,

powiat miejski Kielce,

gminy Krasocin, część gminy Włoszczowa położona na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 742 biegnącą od północnej granicy gminy do miejscowości Konieczno i dalej na wschód od linii wyznaczonej przez drogę łączącą miejscowości Konieczno – Rogienice – Dąbie – Podłazie, część gminy Kluczewsko położona na południe od linii wyznaczonej przez drogę biegnącą od wschodniej granicy gminy i łączącą miejscowości Krogulec – Nowiny – Komorniki do przecięcia z linią rzeki Czarna, następnie na południe od linii wyznaczonej przez rzekę Czarna biegnącą do przecięcia z linią wyznaczoną przez drogę nr 742 i dalej na wschód od linii wyznaczonej przez drogę nr 742 biegnącą od przecięcia z linią rzeki Czarna do południowej granicy gminyw powiecie włoszczowskim,

gmina Kije w powiecie pińczowskim,

gminy Małogoszcz, Oksa w powiecie jędrzejowskim,

 

w województwie małopolskim:

gminy Dąbrowa Tarnowska, Radgoszcz, Szczucin w powiecie dąbrowskim.

6.   Roemenië

De volgende beperkingszones III in Roemenië:

Zona orașului București,

Județul Constanța,

Județul Satu Mare,

Județul Tulcea,

Județul Bacău,

Județul Bihor,

Județul Bistrița Năsăud,

Județul Brăila,

Județul Buzău,

Județul Călărași,

Județul Dâmbovița,

Județul Galați,

Județul Giurgiu,

Județul Ialomița,

Județul Ilfov,

Județul Prahova,

Județul Sălaj,

Județul Suceava

Județul Vaslui,

Județul Vrancea,

Județul Teleorman,

Judeţul Mehedinţi,

Județul Gorj,

Județul Argeș,

Judeţul Olt,

Judeţul Dolj,

Județul Arad,

Județul Timiș,

Județul Covasna,

Județul Brașov,

Județul Botoșani,

Județul Vâlcea,

Județul Iași,

Județul Hunedoara,

Județul Alba,

Județul Sibiu,

Județul Caraș-Severin,

Județul Neamț,

Județul Harghita,

Județul Mureș,

Județul Cluj,

Județul Maramureş.

7.   Slowakije

De volgende beperkingszones III in Slowakije:

The whole district of Vranov and Topľou,

In the district of Humenné: Lieskovec, Myslina, Humenné, Jasenov, Brekov, Závadka, Topoľovka, Hudcovce, Ptičie, Chlmec, Porúbka, Brestov, Gruzovce, Ohradzany, Slovenská Volová, Karná, Lackovce, Kochanovce, Hažín nad Cirochou, Závada, Nižná Sitnica, Vyšná Sitnica, Rohožník, Prituľany, Ruská Poruba, Ruská Kajňa,

In the district of Michalovce: Strážske, Staré, Oreské, Zbudza, Voľa, Nacina Ves, Pusté Čemerné, Lesné, Rakovec nad Ondavou, Petrovce nad Laborcom, Trnava pri Laborci, Vinné, Kaluža, Klokočov, Kusín, Jovsa, Poruba pod Vihorlatom, Hojné, Lúčky,Závadka, Hažín, Zalužice, Michalovce, Krásnovce, Šamudovce, Vŕbnica, Žbince, Lastomír, Zemplínska Široká, Čečehov, Jastrabie pri Michalovciach, Iňačovce, Senné, Palín, Sliepkovce, Hatalov, Budkovce, Stretava, Stretávka, Pavlovce nad Uhom, Vysoká nad Uhom, Bajany,

In the district of Gelnica: Hrišovce, Jaklovce, Kluknava, Margecany, Richnava,

In the district Of Sabinov: Daletice,

In the district of Prešov: Hrabkov, Krížovany, Žipov, Kvačany, Ondrašovce, Chminianske Jakubovany, Klenov, Bajerov, Bertotovce, Brežany, Bzenov, Fričovce, Hendrichovce, Hermanovce, Chmiňany, Chminianska Nová Ves, Janov, Jarovnice, Kojatice, Lažany, Mikušovce, Ovčie, Rokycany, Sedlice, Suchá Dolina, Svinia, Šindliar, Široké, Štefanovce, Víťaz, Župčany,

the whole district of Medzilaborce,

In the district of Stropkov: Havaj, Malá Poľana, Bystrá, Mikové, Varechovce, Vladiča, Staškovce, Makovce, Veľkrop, Solník, Korunková, Bukovce, Krišľovce, Jakušovce, Kolbovce,

In the district of Svidník: Pstruša,

In the district of Zvolen: Očová, Zvolen, Sliač, Veľká Lúka, Lukavica, Sielnica, Železná Breznica, Tŕnie, Turová, Kováčová, Budča, Hronská Breznica, Ostrá Lúka, Bacúrov, Breziny, Podzámčok, Michalková, Zvolenská Slatina, Lieskovec,

In the district of Banská Bystrica: Sebedín-Bečov, Čerín, Dúbravica, Oravce, Môlča, Horná Mičiná, Dolná Mičiná, Vlkanová, Hronsek, Badín, Horné Pršany, Malachov, Banská Bystrica,

The whole district of Sobrance except municipalities included in zone II.


BIJLAGE II

OP HET NIVEAU VAN DE UNIE ALS BESMETTE ZONE OF ALS BEPERKINGSZONE INGESTELDE GEBIEDEN DIE BESCHERMINGS- EN BEWAKINGSZONES OMVATTEN

(als bedoeld in artikel 6, lid 2, en artikel 7, lid 2)

Deel A — Gebieden die naar aanleiding van een uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij in het wild levende varkens in een voorheen ziektevrije lidstaat of zone zijn ingesteld als besmette zones:

Lidstaat:

ADIS (1) referentienummer van de uitbraak

Gebied omvattende:

Datum einde geldigheid

 

 

 

Deel B — Gebieden die naar aanleiding van een uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij gehouden varkens in een voorheen ziektevrije lidstaat of zone zijn ingesteld als beperkingszones die beschermings- en bewakingszones omvatten:

Lidstaat:

ADIS-referentienummer van de uitbraak

Gebied omvattende:

Datum einde geldigheid

 

Beschermingszone:

Bewakingszone:

 


(1)  Het EU-informatiesysteem voor dierziekten.


BIJLAGE III

VERSTERKTE BIOBEVEILIGINGSMAATREGELEN VOOR INRICHTINGEN VOOR GEHOUDEN VARKENS IN BEPERKINGSZONES I, II EN III

(als bedoeld in artikel 16, lid 1, punt b), i))

1.

De volgende versterkte biobeveiligingsmaatregelen, zoals bedoeld in artikel 16, lid 1, punt b), i), moeten worden ingevoerd in inrichtingen voor gehouden varkens die gelegen zijn in beperkingszones I, II en III in de betrokken lidstaten, in geval van door de bevoegde autoriteit overeenkomstig deze verordening toegestane verplaatsingen van de volgende zendingen:

a)

in beperkingszones I, II en III gehouden varkens, binnen en buiten die zones, overeenkomstig de artikelen 22 tot en met 25 en de artikelen 28 en 29;

b)

levende producten die zijn verkregen van in beperkingszone II gehouden varkens, buiten die zone, overeenkomstig de artikelen 32, 33 en 34;

c)

dierlijke bijproducten die zijn verkregen van in beperkingszone II gehouden varkens, buiten die zone, overeenkomstig de artikelen 37 en 39;

d)

vers vlees en vleesproducten, met inbegrip van casings, die zijn verkregen van in beperkingszones II en III gehouden varkens, buiten die zones, overeenkomstig de artikelen 41, 42 en 43.

2.

De exploitanten van inrichtingen voor gehouden varkens in beperkingszones I, II en III in de betrokken lidstaten zorgen er bij de in lid 1 bedoelde toegestane verplaatsingen binnen en buiten die zones voor dat in inrichtingen voor gehouden varkens de volgende versterkte biobeveiligingsmaatregelen worden ingevoerd:

a)

er mag geen direct of indirect contact zijn tussen de gehouden varkens in de inrichting en ten minste:

i)

andere gehouden varkens uit andere inrichtingen, met uitzondering van gehouden varkens die door een exploitant naar de inrichting mogen worden verplaatst en die, indien vereist op grond van deze verordening, van de bevoegde autoriteit een dergelijke verplaatsing mogen ondergaan;

ii)

in het wild levende varkens;

b)

passende hygiënemaatregelen, zoals omkleden en ander schoeisel aantrekken bij het betreden en verlaten van de bedrijfsruimten waar varkens worden gehouden;

c)

wassen en ontsmetten van de handen en ontsmetten van schoeisel bij de ingang van de bedrijfsruimten waar varkens worden gehouden;

d)

de afwezigheid van alle contact met gehouden varkens gedurende een periode van ten minste 48 uur vanaf het tijdstip van het beëindigen van enige jachtactiviteit in verband met in het wild levende varkens, of enig ander contact met in het wild levende varkens;

e)

een verbod op de binnenkomst van onbevoegde personen of vervoermiddelen in de inrichting, met inbegrip van de bedrijfsruimten en gebouwen, waar varkens worden gehouden;

f)

adequate registratie van personen en vervoermiddelen die toegang hebben tot de inrichting waar de varkens worden gehouden;

g)

de bedrijfsruimten en gebouwen van de inrichting waar varkens worden gehouden, moeten:

i)

zo zijn gebouwd dat geen enkel ander dier dat het Afrikaanse-varkenspestvirus kan overdragen de bedrijfsruimten en gebouwen kan binnendringen of in contact kan komen met de gehouden varkens of met hun voeder en strooisel. De structuur en de gebouwen van de inrichting moeten met name waarborgen dat gehouden varkens geen contact hebben met in het wild levende varkens;

ii)

het wassen en ontsmetten van de handen mogelijk maken;

iii)

in voorkomend geval de reiniging en ontsmetting van de bedrijfsruimten en gebouwen mogelijk maken, met uitzondering van terreinen in de buurt van de gebouwen van de inrichting waar varkens in de openlucht worden gehouden, indien een dergelijke reiniging en ontsmetting niet haalbaar is;

iv)

bij de ingang van de bedrijfsruimten en gebouwen waar varkens worden gehouden over passende voorzieningen voor omkleden en aantrekken van ander schoeisel beschikken;

v)

beschikken over passende bescherming tegen insecten en teken, indien vereist door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat op basis van een risicobeoordeling die is afgestemd op de specifieke epidemiologische situatie van Afrikaanse varkenspest in die lidstaat;

h)

veekerende afrastering van ten minste de bedrijfsruimten waar de varkens worden gehouden en de gebouwen waar voeder en strooisel worden bewaard, om ervoor te zorgen dat gehouden varkens en hun voeder en strooisel niet in contact komen met onbevoegden en, in voorkomend geval, met andere varkens;

i)

er moet een biobeveiligingsplan voorhanden zijn dat is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, waarin rekening wordt gehouden met het profiel van de inrichting en de nationale wetgeving; in voorkomend geval moet dat biobeveiligingsplan ten minste het volgende omvatten:

i)

de inrichting van de “schone” en “vuile” ruimten voor personeel zoals passend bij de typologie van de inrichting, zoals kleedkamers, douches, een eetzaal enz.;

ii)

het opzetten en, in voorkomend geval, herzien van de logistieke regelingen voor het binnenbrengen van nieuwe gehouden varkens in de inrichting;

iii)

de procedures voor de reiniging en ontsmetting van de voorzieningen, de vervoersmiddelen en de uitrusting, en voor de hygiëne van het personeel;

iv)

regels voor levensmiddelen voor het personeel ter plaatse en een verbod op het houden van varkens door het personeel, voor zover relevant en indien van toepassing op basis van de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat;

v)

een speciaal periodiek bewustmakingsprogramma voor het personeel van de inrichting;

vi)

het opzetten en, in voorkomend geval, herzien van de logistieke regelingen om te zorgen voor een goede scheiding tussen de verschillende epidemiologische eenheden en te voorkomen dat varkens direct of indirect in contact komen met dierlijke bijproducten en andere eenheden in de inrichting;

vii)

de procedures en instructies voor de handhaving van biobeveiligingsvoorschriften tijdens bouw- of herstelwerkzaamheden aan de bedrijfsruimten of gebouwen;

viii)

interne audits of zelfevaluatie voor de handhaving van de biobeveiligingsmaatregelen;

ix)

beoordeling van specifieke bioveiligheidsrisico’s en procedures voor de toepassing van relevante risicobeperkende maatregelen in verband met inrichtingen waar varkens tijdelijk of permanent buiten worden gehouden.


BIJLAGE IV

MINIMUMVOORSCHRIFTEN VOOR DE NATIONALE ACTIEPLANNEN VOOR IN HET WILD LEVENDE VARKENS TER VOORKOMING VAN DE VERSPREIDING VAN AFRIKAANSE VARKENSPEST IN DE UNIE

(als bedoeld in artikel 56)

De nationale actieplannen ter voorkoming van de verspreiding van Afrikaanse varkenspest in de Unie voor in het wild levende varkens moeten ten minste het volgende omvatten:

a)

de strategische doelstellingen en prioriteiten van het nationale actieplan;

b)

de reikwijdte van het plan, met inbegrip van het grondgebied waarop het nationale actieplan betrekking heeft;

c)

een beschrijving van de wetenschappelijke gegevens die ten grondslag liggen aan de maatregelen in het nationale actieplan, indien van toepassing, of een verwijzing naar de richtsnoeren van de Unie inzake Afrikaanse varkenspest, zoals overeengekomen met de lidstaten in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders (1);

d)

een beschrijving van de taken en werkzaamheden van de betrokken instellingen en belanghebbenden;

e)

ramingen van de omvang van de populatie in het wild levende varkens in de lidstaat of regio’s daarvan en een beschrijving van de ramingsmethode;

f)

een beschrijving van het jachtbeheer in de lidstaat, met inbegrip van een overzicht van de jachtgebieden, jachtverenigingen, jachtseizoenen, specifieke jachtmethoden en -instrumenten;

g)

een beschrijving van de kwalitatieve en/of kwantitatieve jaarlijkse, tussentijdse en langetermijndoelstellingen en de middelen voor een passende bestrijding en, indien nodig, vermindering van de populatie in het wild levende varkens, met inbegrip van doelstellingen voor jaarlijkse jachtquota, indien van toepassing;

h)

een beschrijving van of links naar nationale biobeveiligingsvoorschriften in verband met de jacht op in het wild levende varkens;

i)

een beschrijving van en links naar relevante biobeveiligingsmaatregelen van de Unie of van de lidstaten voor inrichtingen voor gehouden varkens met het oog op de bescherming van die dieren tegen in het wild levende varkens;

j)

uitvoeringsregelingen, met inbegrip van een tijdschema voor verschillende maatregelen;

k)

een communicatiestrategie voor jagers, een beschrijving van gerichte bewustmakings- en opleidingscampagnes met betrekking tot Afrikaanse varkenspest en links naar dergelijke campagnes voor jagers om de introductie en verspreiding van die ziekte door jagers te voorkomen;

l)

gezamenlijke programma’s voor samenwerking tussen de landbouw- en de milieusector met het oog op een duurzaam jachtbeheer, de invoering van een verbod op bijvoederen en landbouwpraktijken ter bevordering van de preventie, bestrijding en uitroeiing van Afrikaanse varkenspest, indien van toepassing;

m)

een beschrijving van de grensoverschrijdende samenwerking met andere lidstaten en derde landen, indien van toepassing, met betrekking tot het beheer van in het wild levende varkens;

n)

een beschrijving van de verplichte permanente bewaking door middel van het testen van dode wilde varkens met tests ter opsporing van ziekteverwekkers voor Afrikaanse varkenspest op het gehele grondgebied van de lidstaat;

o)

een beoordeling van mogelijke significante negatieve effecten van jachtactiviteiten op soorten en habitats die beschermd zijn uit hoofde van de toepasselijke milieuregels van de Unie, met inbegrip van de in de Richtlijnen 2009/147/EG en 92/43/EEG vastgestelde eisen inzake natuurbescherming, en indien nodig een beschrijving van de preventie- en mitigerende maatregelen ter vermindering van de negatieve gevolgen voor het milieu.


(1)  https://food.ec.europa.eu/animals/animal-diseases/diseases-and-control-measures/african-swine-fever_en


17.3.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/151


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2023/595 VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2023

tot vaststelling van het formulier voor het overzicht van de eigen middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2021/770 van de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU, Euratom) 2021/770 van de Raad van 30 april 2021 betreffende de berekening van de eigen middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval, de methoden en procedures voor de terbeschikkingstelling van die eigen middelen, de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien en bepaalde aspecten van de eigen middelen op basis van het bruto nationaal inkomen (1), en met name artikel 5, lid 6,

Na raadpleging van het comité dat is opgericht bij artikel 39 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 5, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) 2021/770 moeten de lidstaten de Commissie statistische gegevens toezenden over het gewicht in kilogram van het kunststof verpakkingsafval dat is geproduceerd en is gerecycled, en over de berekening van de bedragen van de eigen middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval.

(2)

Om de administratieve lasten te beperken, moeten de lidstaten statistische gegevens en het bedrag van de eigen middelen in één overzicht kunnen indienen.

(3)

Gegevens over de productie en het recycleren van kunststof verpakkingsafval vormen de basis voor de berekening van de nationale bijdragen aan de algemene begroting van de Unie. Daarom moeten de vergelijkbaarheid, de betrouwbaarheid en de volledigheid van die gegevens worden verbeterd.

(4)

Om de vergelijkbaarheid, betrouwbaarheid en volledigheid van de gegevens tussen de lidstaten te waarborgen, moeten gedetailleerde regels worden vastgesteld met betrekking tot de gegevens die in de aan de Commissie te verstrekken verklaring moeten worden opgenomen.

(5)

Op grond van Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) kunnen gegevens over het in de handel brengen als gegevens over geproduceerd verpakkingsafval worden gemeld. Deze methode van verslaglegging over gegevens kan echter leiden tot verschillende berekende hoeveelheden afval in de lidstaten, en dus tot minder vergelijkbare gegevens tussen lidstaten die de in-de-handel-gebracht-methode hanteren en lidstaten die de afvalanalyse-methode hanteren.

(6)

Er moeten eenvormige voorwaarden worden vastgesteld voor de verslaglegging over gegevens, zodat alle lidstaten de informatie over kunststof verpakkingsafval op vergelijkbare wijze rapporteren, om te waarborgen dat zij bij de verificatie van de gegevens gelijk worden behandeld en de toepasselijke methode voor de eigen middelen van kunststof wordt verduidelijkt. Daarom moet de in Beschikking 2005/270/EG van de Commissie beschreven berekeningsmethode (4) nader worden uitgewerkt.

(7)

Als de in-de-handel-gebracht-methode wordt gebruikt om de hoeveelheid geproduceerd kunststof verpakkingsafval te schatten, moeten de gegevens over het in de handel brengen worden aangevuld met correctiefactoren om al het in een lidstaat geproduceerde kunststof verpakkingsafval af te dekken, zodat de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de gerapporteerde gegevens gewaarborgd is.

(8)

De hoeveelheid geproduceerd kunststof verpakkingsafval moet worden bepaald aan de hand van de twee beschikbare methoden om een degelijke schatting te krijgen, die op een voor alle lidstaten vergelijkbare wijze wordt berekend.

(9)

Om toezicht te houden op de veranderingen in de verstrekte gegevens is het van essentieel belang dat de lidstaten, wanneer zij een eerdere verklaring herzien, vermelden welke gegevens zijn gewijzigd en de redenen voor de verschillen toelichten op hetzelfde moment dat de herziene gegevens worden ingediend.

(10)

Indien er verschillen bestaan met de overeenkomstig Richtlijn 94/62/EG gerapporteerde gegevens over kunststof verpakkingsafval, moeten de lidstaten ook de redenen voor de verschillen toelichten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp

Deze verordening stelt het formulier vast voor het overzicht van de eigen middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“afval”: afvalstof zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2008/98/EG;

2)

“gescheiden ingezameld”: de hoeveelheid afval die is ingezameld door middel van de gescheiden inzameling zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 11, van Richtlijn 2008/98/EG;

3)

“gerecycled”: de hoeveelheid afval die wordt verwerkt door recycling in de zin van artikel 3, lid 17, van Richtlijn 2008/98/EG;

4)

“kunststof”: plastic zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1 bis, van Richtlijn 94/62/EG;

5)

“verpakking”: verpakking zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 94/62/EG;

6)

“herbruikbare verpakking”: herbruikbare verpakking zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 2 bis, van Richtlijn 94/62/EG;

7)

“verpakkingsafval”: verpakkingsafval zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 94/62/EG;

8)

“rekenpunt”: rekenpunt zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt d), van, en bijlage II bij Besluit 2005/270/EG;

9)

“onlinemarktplaats”: een onlinemarktplaats zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 17, van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad (5);

10)

“geproduceerd kunststof verpakkingsafval”: de hoeveelheid kunststof verpakkingen, met inbegrip van kunststof componenten van composieten en andere verpakkingen, die in een lidstaat in een kalenderjaar afval wordt, uitgedrukt in kilogram;

11)

“gerecycled kunststof verpakkingsafval”: de hoeveelheid kunststof verpakkingsafval, met inbegrip van kunststof componenten van composieten en andere verpakkingen, op het rekenpunt van kunststof, uitgedrukt in kilogram;

12)

“organisatie voor producentenverantwoordelijkheid”: een organisatie die namens producenten verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (EPR) vervult;

13)

“in de handel brengen” het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, voor het eerst verstrekken van een product met het oog op distributie, verbruik of gebruik op de markt van een lidstaat;

14)

“in-de-handel-gebracht-methode”: een methode om het geproduceerde kunststof verpakkingsafval te schatten op basis van gegevens over het in de handel brengen, afkomstig van organisaties voor producentenverantwoordelijkheid en/of andere bronnen; de gegevens worden in voorkomend geval aangevuld met de geraamde bedragen voor:

a)

meelifters;

b)

producenten onder de minimumdrempel;

c)

producenten die zelfstandig aan de regels voldoen;

d)

uitvoer na het in de handel brengen;

e)

onlinehandel;

f)

particuliere invoer;

g)

particuliere uitvoer;

h)

herbruikbare verpakkingen die voor het eerst in de handel worden gebracht;

i)

herbruikbare verpakkingen die afval zijn geworden;

j)

eventuele andere schattingen;

15)

“afvalanalyse-methode”: een methode om de totale jaarlijkse hoeveelheid kunststof verpakkingsafval te schatten door de gegevens van het gescheiden ingezamelde (kunststof) verpakkingsafval te combineren met gegevens over gemengd stedelijk afval op basis van een analyse van de afvalsamenstelling van niet meer dan vier jaar geleden, en met andere relevante gegevens over afval, met inbegrip van kunststof verpakkingsafval van de industrie en de handel;

16)

“meelifter”: een producent of distributeur die kunststof verpakkingen of in kunststof verpakte producten in de handel brengt en die niet rapporteert aan een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid of een overheidsinstantie, noch anderszins financiële verantwoordelijkheid of financiële en organisatorische verantwoordelijkheid voor het beheer van het kunststof verpakkingsafval op zich neemt, of die een kleinere hoeveelheid rapporteert dan daadwerkelijk in de handel is gebracht;

17)

“minimumdrempel”: een drempel die door de lidstaten kan worden vastgesteld, onder welke geen rapportage aan een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid of een overheidsinstantie vereist is;

18)

“producent die zelfstandig aan de regels voldoet”: een producent die financiële of financiële en organisatorische verantwoordelijkheid draagt voor het beheer van het kunststof verpakkingsafval, en daarom niet verplicht is verslag uit te brengen aan een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid;

19)

“uitvoer-na-het-in-de-handel-brengen”: verpakte producten en/of verpakkingen die naar een andere lidstaat of naar een derde land worden uitgevoerd nadat zij in een lidstaat in de handel zijn gebracht;

20)

“onlinehandel”: handel in goederen binnen de Unie langs elektronische weg;

21)

“particuliere invoer”: verpakkingen van producten die door een natuurlijke persoon voor eigen eindgebruik uit een andere lidstaat worden ingevoerd uit een fysieke winkel of uit een derde land uit een fysieke winkel of via een elektronische marktplaats;

22)

“particuliere uitvoer”: verpakking van producten die door een natuurlijke persoon voor eigen eindgebruik naar een andere lidstaat of naar een derde land worden uitgevoerd vanuit een fysieke winkel;

23)

“herbruikbare verpakking die voor het eerst in de handel wordt gebracht”: de eerste levering van herbruikbare verpakkingen die een product bevatten voor distributie, verbruik of gebruik op de markt van een lidstaat in het kader van een handelsactiviteit.

Artikel 3

Jaaroverzicht

1.   Het jaaroverzicht bedoeld in artikel 5, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) 2021/770 bedoelde jaaroverzichten moeten statistische gegevens bevatten over het gewicht van geproduceerd en gerecycled kunststof verpakkingsafval en de berekening verschaffen van de hoeveelheid eigen middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval. Het jaaroverzicht dient als bewijsstuk voor de controle van en het toezicht op de eigen middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval door de Commissie.

2.   De volgende methoden zijn aanvaardbaar om het geproduceerde kunststof verpakkingsafval te schatten:

a)

in-de-handel-gebracht-methode;

b)

afvalanalyse-methode.

3.   Berekeningen op basis van de twee in de punten a) en b) bedoelde methoden worden aangepast om de vergelijkbaarheid, betrouwbaarheid en volledigheid van de resultaten te waarborgen.

4.   De lidstaten stellen schattingen vast aan de hand van de twee in lid 2, punten a) en b), genoemde methoden, en verstrekken één schatting van de hoeveelheid afval die wordt geproduceerd door de beschikbare resultaten op elkaar af te stemmen, teneinde alle beschikbare basisbrongegevens die aan de verschillende methoden voor de samenstelling van de afvalproductie ten grondslag liggen, op doeltreffende wijze te gebruiken.

5.   Elk verschil tussen de gegevens die met de twee in lid 2, punten a) en b), bedoelde methoden zijn verkregen, wordt uitvoerig toegelicht overeenkomstig het in tabel 3 van bijlage I beschreven model.

6.   Naast de statistische gegevens bevatten het jaaroverzicht, indien van toepassing, toelichtingen bij het volgende:

a)

wijzigingen in de methode;

b)

herzieningen van eerder gerapporteerde statistische gegevens;

c)

elk verschil tussen de uiterlijk op 30 juni uit hoofde van Richtlijn 94/62/EG gerapporteerde gegevens over kunststof verpakkingsafval en de statistische gegevens die uiterlijk op 31 juli van hetzelfde jaar zijn gerapporteerd overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2021/770, afgezien van verschillen als gevolg van het omrekenen van kilogram in ton.

De toelichting wordt verstrekt volgens het model in bijlage II.

Artikel 4

Datastructuur

1.   De structuur voor het statistische gegeven in de jaaroverzichten is vastgesteld in tabel 1 van bijlage I.

2.   De berekening van het bedrag van de eigen middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval in het jaaroverzicht wordt opgenomen in tabel 2 van bijlage I.

3.   Er wordt een gedetailleerde uitsplitsing van de statistische gegevens verstrekt overeenkomstig tabel 3 van bijlage I.

4.   Het overzicht voor het eerste verslagjaar bevat de gegevens voor 2021.

Artikel 5

Indiening van de overzichten en herzieningen

1.   De lidstaten dienen het jaaroverzicht voor het lopende jaar twee jaar vóór het lopende jaar (“n-2”) elektronisch in bij de Commissie (Eurostat).

2.   Het in lid 1 bedoelde jaaroverzicht wordt uiterlijk op 31 juli van elk jaar ingediend.

3.   Herzieningen van de gegevens over voorgaande jaren worden aan de Commissie (Eurostat) meegedeeld door de jaarstaat opnieuw in te dienen, samen met een toelichting bij de aangebrachte wijzigingen.

Artikel 6

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2023.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 165 van 11.5.2021, blz. 15.

(2)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(3)  Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10).

(4)  Beschikking 2005/270/EG van de Commissie van 22 maart 2005 tot vaststelling van de tabellen voor het databanksysteem overeenkomstig Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB L 86 van 5.4.2005, blz. 6).

(5)  Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG van de Raad en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64).


BIJLAGE I

Overzichten met betrekking tot de eigen middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval

Tabel 1. Hoeveelheid niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval (kg)

Referentiejaar:

 

 

A.

Totaal geproduceerd kunststof verpakkingsafval

 

B.

Totaal gerecycled kunststof verpakkingsafval

 

C.

Totaal niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval (A-B)

 


Tabel 2. Bedrag van de eigen middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval  (1) (EUR)

Referentiejaar:

 

 

D.

Totaal eigen middelen kunststof (C×0,8)

 

E.

Forfaitaire verlaging

 

F.

Totaal eigen middelen kunststof na verlaging (D-E)

 


Tabel 3. Volledigheid van de schattingen; controle- en verificatiemaatregelen

Referentiejaar:

 

 

Geproduceerd kunststof verpakkingsafval

Geproduceerd kunststof verpakkingsafval — in-de-handel-gebracht-methode op basis van gegevens van organisaties voor producentenverantwoordelijkheid

kg

Toelichting (indien van toepassing)

In de handel gebracht op basis van gegevens van organisaties voor producentenverantwoordelijkheid voorafgaand aan eventuele aanpassingen

 

 

Producenten onder de minimumdrempel

 

 

Producenten die zelfstandig aan de regels voldoen

 

 

Meelifters

 

 

Uitvoer-na-het-in-de-handel-brengen

 

 

Onlinehandel

 

 

Particuliere invoer

 

 

Particuliere uitvoer

 

 

Herbruikbare verpakkingen die voor het eerst in de handel worden gebracht (2)

 

 

Herbruikbare verpakkingen die afval zijn geworden (3)

 

 

Andere aanpassingen

 

 

 

Lijst van aanpassingen

 

 

 

 

 

 

Geproduceerd kunststof verpakkingsafval — in-de-handel-gebracht-methode op basis van andere gegevens dan die van organisaties voor producentenverantwoordelijkheid

kg

Toelichting (indien van toepassing)

In de handel gebracht op basis van andere gegevens dan die van organisaties voor producentenverantwoordelijkheid — voorafgaand aan eventuele aanpassingen

 

 

Productiestatistieken

 

 

Statistiek van de buitenlandse handel

 

 

Specifieke onderzoeken

 

 

Elektronisch register en communicatie van administratieve data

 

 

Particuliere invoer

 

 

Particuliere uitvoer

 

 

Andere aanpassingen

 

 

 

Lijst van aanpassingen

 

 

 

 

 

 

Totaal geproduceerd kunststof verpakkingsafval — in-de-handel-gebracht-methode

kg

 

 

 

 

Geproduceerd kunststof verpakkingsafval — afvalanalyse-methode

kg

Toelichting (indien van toepassing)

Gescheiden ingezameld

 

 

Stedelijk afval

 

 

Industrieel en commercieel afval

 

 

Andere aanpassingen

 

 

 

Lijst van aanpassingen

 

 

 

 

 

 

Totaal geproduceerd kunststof verpakkingsafval — afvalanalyse-methode

kg

 

 

 

 

Verschil tussen de gegevens over wat in de handel is gebracht en de schatting op basis van afvalanalyse-methode

kg

 

 

 

 

Besluit tot afstemming

Toelichting

 

 

Afgestemde hoeveelheid (zoals vermeld in tabel 1): Totaal geproduceerd kunststof verpakkingsafval

kg

 

 

 

 

Plaats waar het kunststof verpakkingsafval is gerecycled

Plaats waar het kunststof verpakkingsafval is gerecycled

kg

Toelichting (indien van toepassing)

Plastic verpakkingsafval is gerecycled in de lidstaat

 

 

Plastic verpakkingsafval is gerecycled in een andere lidstaat

 

 

Plastic verpakkingsafval is gerecycled buiten de EU

 

 

Lijst van aanpassingen

Toelichting

 

 

Totaal gerecycled kunststof verpakkingsafval

kg

 

 

 

 


(1)  Overeenkomstig artikel 2, lid 1, punt c), en artikel 2, lid 2, derde alinea, van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad.

(2)  In mindering te brengen indien herbruikbare verpakkingen zijn opgenomen in de totale hoeveelheid in de handel gebrachte verpakkingen of in een correctie in deze lijst.

(3)  Met inbegrip van herbruikbare verpakkingen die voor het eerst in de handel zijn gebracht en uit voorgaande perioden die in deze periode afval zijn geworden.


BIJLAGE II

Verklaring van verschillen

Tabel 1. Verklaring van de verschillen met de uit hoofde van Richtlijn 94/62/EG gerapporteerde gegevens (alleen indien van toepassing)

Onderwerp

Verschil (kg) (1)

Toelichting

A.

Totaal geproduceerd kunststof verpakkingsafval

 

 

B.

Totaal gerecycled kunststof verpakkingsafval

 

 

C.

Totaal niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval (A-B)

 

 


Tabel 2. Toelichting van wijzigingen in de methode ten opzichte van het voorgaande jaar (alleen indien van toepassing)

Onderwerp

Toelichting voor wijziging in de methode (indien van toepassing)

Geproduceerd kunststof verpakkingsafval — in-de-handel-gebracht-methode op basis van gegevens van organisaties voor producentenverantwoordelijkheid

 

In de handel gebracht op basis van gegevens van organisaties voor producentenverantwoordelijkheid voorafgaand aan eventuele aanpassingen

 

Producenten onder de minimumdrempel

 

Producenten die zelfstandig aan de regels voldoen

 

Meelifters

 

Uitvoer-na-het-in-de-handel-brengen

 

Onlinehandel

 

Particuliere invoer

 

Particuliere uitvoer

 

Herbruikbare verpakkingen die voor het eerst in de handel worden gebracht (2)

 

Herbruikbare verpakkingen die afval zijn geworden (3)

 

Andere aanpassingen

 

 

Lijst van aanpassingen

 

 

 

 

Geproduceerd kunststof verpakkingsafval — in-de-handel-gebracht-methode op basis van andere gegevens dan die van organisaties voor producentenverantwoordelijkheid

 

In de handel gebracht op basis van andere gegevens dan die van organisaties voor producentenverantwoordelijkheid— voorafgaand aan eventuele aanpassingen

 

Productiestatistieken

 

Statistiek van de buitenlandse handel

 

Specifieke onderzoeken

 

Elektronisch register en communicatie van administratieve data

 

Particuliere invoer

 

Particuliere uitvoer

 

Andere aanpassingen

 

 

Lijst van aanpassingen

 

 

 

 

Geproduceerd afval — afvalanalyse-methode

 

Lijst van aanpassingen

 

 

 

Totaal geproduceerd kunststof verpakkingsafval

 

Plaats waar het kunststof verpakkingsafval is gerecycled

 

Plastic verpakkingsafval is gerecycled in de lidstaat

 

Plastic verpakkingsafval is gerecycled in een andere lidstaat

 

Plastic verpakkingsafval is gerecycled buiten de EU

 

Lijst van aanpassingen

 

 

 

Totaal gerecycled kunststof verpakkingsafval

 


(1)  In dit overzicht gerapporteerde gegevens minus gegevens die zijn gerapporteerd op grond van Richtlijn 94/62/EG.

(2)  Alleen in mindering te brengen indien herbruikbare verpakkingen zijn opgenomen in de totale hoeveelheid in de handel gebrachte verpakkingen of in een correctie in deze lijst. In dit geval moet het cijfer worden berekend als de nettowaarde van in- en uitstromen.

(3)  Met inbegrip van herbruikbare verpakkingen die voor het eerst in de handel zijn gebracht en uit voorgaande perioden die in deze periode afval zijn geworden.


BESLUITEN

17.3.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/161


BESLUIT (EU) 2023/596 VAN DE RAAD

van 13 maart 2023

tot benoeming van een plaatsvervanger in het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk België

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305, gezien Besluit (EU) 2019/852 van de Raad van 21 mei 2019 ter bepaling van de samenstelling van het Comité van de Regio’s (1),

gezien de voordracht van de Belgische regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 300, lid 3, van het Verdrag bestaat het Comité van de Regio’s uit vertegenwoordigers van de regionale en lokale gemeenschappen die in een regionaal of lokaal lichaam gekozen zijn of politiek verantwoording verschuldigd zijn aan een gekozen vergadering.

(2)

Op 20 januari 2020 heeft de Raad Besluit (EU) 2020/102 (2) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2020 tot en met 25 januari 2025 vastgesteld.

(3)

In het Comité van de Regio’s is een zetel van plaatsvervanger vrijgekomen vanwege het einde van het nationale mandaat op grond waarvan mevrouw Alexia BERTRAND was voorgedragen.

(4)

De Belgische regering heeft de heer Pierre-Yves JEHOLET, vertegenwoordiger van een regionale gemeenschap die in een regionaal lichaam is gekozen, Ministre-Président de la Fédération Wallonie-Bruxelles (minister-president van de Federatie Wallonië-Brussel), voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2025, voorgedragen als plaatsvervanger in het Comité van de Regio’s,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De heer Pierre-Yves JEHOLET, vertegenwoordiger van een regionale gemeenschap die in een lichaam is gekozen, Ministre-Président de la Fédération Wallonie-Bruxelles (minister-president van de Federatie Wallonië-Brussel), wordt voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2025, tot plaatsvervanger in het Comité van de Regio’s benoemd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 13 maart 2023.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PEHRSON


(1)   PB L 139 van 27.5.2019, blz. 13.

(2)  Besluit (EU) 2020/102 van de Raad van 20 januari 2020 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2020 tot en met 25 januari 2025 (PB L 20 van 24.1.2020, blz. 2).


17.3.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/163


BESLUIT (EU) 2023/597 VAN DE RAAD

van 13 maart 2023

tot benoeming van een lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité, voorgedragen door de Portugese Republiek

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 302,

Gezien Besluit (EU) 2019/853 van de Raad van 21 mei 2019 ter bepaling van de samenstelling van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien de voordracht van de Portugese regering,

Na raadpleging van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 300, lid 2, van het Verdrag bestaat het Europees Economisch en Sociaal Comité uit vertegenwoordigers van de organisaties van werkgevers, werknemers en andere vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, met name sociaal-economische en culturele organisaties en burger- en beroepsorganisaties.

(2)

Op 2 oktober 2020 heeft de Raad Besluit (EU) 2020/1392 (2) tot benoeming van de leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de periode van 21 september 2020 tot en met 20 september 2025 vastgesteld.

(3)

In het Europees Economisch en Sociaal Comité is een zetel van lid vrijgekomen vanwege het aftreden van de heer Carlos Alberto MINEIRO AIRES.

(4)

De Portugese regering heeft de heer António Augusto DA ASCENÇÃO MENDONÇA, Bastonário da Ordem dos Economistas, Conselho Nacional das Ordens Profissionais (CNOP) (voorzitter van de Orde van economen, Nationale Raad van beroepsverenigingen), voor de verdere duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 20 september 2025, voorgedragen als lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De heer António Augusto DA ASCENÇÃO MENDONÇA, Bastonário da Ordem dos Economistas, Conselho Nacional das Ordens Profissionais (CNOP) (voorzitter van de Orde van economen, Nationale Raad van beroepsverenigingen), wordt hierbij voor de verdere duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 20 september 2025, benoemd tot lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 13 maart 2023.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PEHRSON


(1)   PB L 139 van 27.5.2019, blz. 15.

(2)  Besluit (EU) 2020/1392 van de Raad van 2 oktober 2020 tot benoeming van de leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de periode van 21 september 2020 tot en met 20 september 2025, en tot intrekking en vervanging van Besluit tot benoeming van de leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de periode van 21 september 2020 tot en met 20 september 2025, vastgesteld op 18 september 2020 (PB L 322 van 5.10.2020, blz. 1).


17.3.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/165


BESLUIT (GBVB) 2023/598 VAN DE RAAD

van 14 maart 2023

tot wijziging van Besluit (GBVB) 2021/698 teneinde er het programma van de Unie voor beveiligde connectiviteit in op te nemen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Er kan een heel scala aan mogelijke dreigingen voor de veiligheid en de essentiële belangen van de Unie en haar lidstaten verbonden zijn aan de stationering, de exploitatie en het gebruik van systemen en diensten uit hoofde van het programma van de Unie voor beveiligde connectiviteit, zoals vastgesteld bij Verordening (EU) 2023/588 van het Europees Parlement en de Raad (1).

(2)

Daarom is het passend het toepassingsgebied van Besluit (GBVB) 2021/698 van de Raad (2) uit te breiden tot de uit hoofde van het programma van de Unie voor beveiligde connectiviteit ingestelde systemen en diensten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit (GBVB) 2021/698 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De titel wordt vervangen door:

“Besluit (GBVB) 2021/698 van de Raad van 30 april 2021 betreffende de beveiliging van systemen en diensten die worden gestationeerd, geëxploiteerd en gebruikt in het kader van het ruimtevaartprogramma van de Unie en het programma van de Unie voor beveiligde connectiviteit die een weerslag kunnen hebben op de veiligheid van de Unie, en tot intrekking van Besluit 2014/496/GBVB”.

2)

In artikel 1, lid 1, wordt punt a) vervangen door:

“a)

om een bedreiging van de veiligheid van de Unie of van een of meer lidstaten af te wenden of om ernstige schade voor de essentiële belangen van de Unie of van een of meer lidstaten te beperken, wanneer die bedreiging of schade voortvloeit uit de stationering, de exploitatie of het gebruik van de systemen die zijn opgezet en de diensten die worden verleend uit hoofde van de onderdelen van het ruimtevaartprogramma van de Unie of het programma van de Unie voor beveiligde connectiviteit (de “programma’s”), of”.

3)

In artikel 1 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   Bij de uitvoering van dit besluit wordt terdege rekening gehouden met de verschillen tussen de onderdelen van de programma’s, in het bijzonder wat betreft de bevoegdheid en de controle van de lidstaten over sensoren, systemen of andere capaciteiten die relevant zijn voor de programma’s.”.

4)

In artikel 3 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   Het Agentschap of de relevante aangewezen beveiligingscontrolestructuur en de Commissie verstrekken de hoge vertegenwoordiger advies over de mogelijk ruimere gevolgen van de instructies die de hoge vertegenwoordiger op grond van lid 1 aan de Raad wil voorstellen voor de systemen die zijn opgezet of de diensten die worden verleend uit hoofde van de onderdelen van de programma’s.”.

5)

In artikel 5 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Binnen één jaar nadat de beveiligingsconfiguratie van het uit hoofde van artikel 107, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2021/696 ingestelde comité heeft bepaald — op basis van de risico- en dreigingsanalyse die de Commissie op grond van artikel 34, lid 2, van Verordening (EU) 2021/696 en krachtens de in artikel 107, lid 3, van die verordening bedoelde procedure heeft uitgevoerd — of een systeem dat is opgezet of een dienst die wordt verleend in het kader van een onderdeel van de programma’s, of beide, veiligheidsgevoelig is of zijn, stelt de hoge vertegenwoordiger de noodzakelijke operationele procedures op voor de uitvoering van de bepalingen van dit besluit wat betreft het betreffende systeem of de betreffende dienst, of beide, en legt hij die ter goedkeuring voor aan het PVC. Naargelang het geval wordt de hoge vertegenwoordiger daartoe bijgestaan door deskundigen van de lidstaten, de Commissie, het Agentschap en de betrokken aangewezen beveiligingscontrolestructuur.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 14 maart 2023.

Voor de Raad

De voorzitter

E. SVANTESSON


(1)  Verordening (EU) 2023/588 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2023 tot vaststelling van het programma van de Unie voor beveiligde connectiviteit voor de periode 2023-2027 (Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(2)  Besluit (GBVB) 2021/698 van de Raad van 30 april 2021 betreffende de beveiliging van systemen en diensten die worden gestationeerd, geëxploiteerd en gebruikt in het kader van het ruimtevaartprogramma van de Unie en die een weerslag kunnen hebben op de veiligheid van de Unie, en tot intrekking van Besluit 2014/496/GBVB (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 178).


17.3.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/167


BESLUIT (GBVB) 2023/599 VAN DE RAAD

van 16 maart 2023

betreffende een steunmaatregel uit hoofde van de Europese Vredesfaciliteit ter versterking van de capaciteiten van het leger van de Republiek Noord-Macedonië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, lid 1, en artikel 41, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit (GBVB) 2021/509 van de Raad (1) is de Europese Vredesfaciliteit (“de faciliteit”) opgericht waarmee de lidstaten, op grond van artikel 21, lid 2, punt c), van het Verdrag, in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid acties van de Unie kunnen financieren die tot doel hebben de vrede te handhaven, conflicten te voorkomen en de internationale veiligheid te versterken. De faciliteit moet meer in het bijzonder op grond van artikel 1, lid 2, van Besluit (GBVB) 2021/509 steunmaatregelen financieren zoals acties ter versterking van de capaciteiten op militair en defensiegebied van derde staten en van regionale en internationale organisaties.

(2)

Op 21 maart 2022 heeft de Unie zijn goedkeuring gehecht aan het strategisch kompas, met als doel van de EU een sterkere en slagvaardigere veiligheidsleverancier te maken, onder meer door toenemend gebruik van de faciliteit ter ondersteuning van de defensievermogens van partners.

(3)

In de Verklaring van Brdo van 6 oktober 2021 pleitten de leiders van de Unie en de lidstaten, in overleg met de leiders van de Westelijke Balkan, voor verdere ontwikkeling van de vermogens van de partners van de Westelijke Balkan via de faciliteit.

(4)

In de Verklaring van Tirana van 6 december 2022 verbond de Unie zich ertoe met de regio te zullen blijven samenwerken om de defensievermogens en -capaciteiten ervan verder te ontwikkelen, onder meer via de faciliteit.

(5)

In de conclusies van het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) van 26 oktober 2022 over de strategische oriëntaties van de faciliteit voor 2023 worden steunmaatregelen voor bilaterale ondersteuning van verschillende partners in de Westelijke Balkan opnieuw aangemerkt als kernprioriteit voor deze periode.

(6)

Op 7 december 2022 heeft de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (de “hoge vertegenwoordiger”) een verzoek aan de Unie ontvangen om de strijdkrachten van Noord-Macedonië bij te staan bij de aanschaf van essentiële uitrusting ter versterking van hun operationele vermogens, met name op het gebied van logistiek, medische uitrusting, chemisch, biologisch, radiologisch en nucleair (CBRN), techniek, defensievermogens en vermogens voor vroegtijdige waarschuwing.

(7)

Na voltooiing van de steunmaatregel zal de hoge vertegenwoordiger het effect ervan, evenals het beheer en gebruik van de verstrekte uitrusting, evalueren. Deze evaluatie levert dan input voor een leerervaringsproces dat erop gericht zal zijn de doeltreffendheid van de steunmaatregel en de samenhang ervan met de algemene strategie en het beleid van de Unie in Noord-Macedonië te beoordelen.

(8)

Bij de uitvoering van steunmaatregelen moet rekening worden gehouden met de beginselen en vereisten van Besluit (GBVB) 2021/509, en met name de naleving van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad (2), en moet worden gehandeld conform de voorschriften voor de uitvoering van de uit hoofde van de faciliteit gefinancierde ontvangsten en uitgaven.

(9)

De Raad bevestigt vastbesloten te zijn de mensenrechten, fundamentele vrijheden en democratische beginselen te beschermen, te bevorderen en na te leven en de rechtsstaat en goed bestuur te versterken in overeenstemming met het Handvest van de Verenigde Naties, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het internationaal recht, met name het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Instelling, doelstellingen, reikwijdte en duur

1.   Bij dit besluit wordt een uit hoofde van de Europese Vredesfaciliteit (de “faciliteit”) te financieren steunmaatregel ten gunste van Noord-Macedonië (“de begunstigde”) ingesteld (“de steunmaatregel”).

2.   Doel van de steunmaatregel is de capaciteiten van de strijdkrachten van Noord-Macedonië te versterken door de uitrusting van zijn lichte-infanteriebataljon te verbeteren en moderniseren. Door toereikende uitrusting te verstrekken zal deze steunmaatregel ertoe leiden dat de strijdkrachten van Noord-Macedonië beter in staat zullen zijn bij te dragen aan militaire missies en -operaties in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid in aanvulling op de door andere internationale partners bilateraal verstrekte steun.

3.   Om het in lid 2 genoemde doel te bereiken worden met de steunmaatregel de volgende soorten niet-dodelijke uitrusting gefinancierd:

a)

logistiek materieel;

b)

medische uitrusting;

c)

communicatie- en informatiesystemen;

d)

inlichtingencapaciteit;

e)

CBRN-uitrusting;

f)

technische uitrusting;

g)

opleidingsuitrusting.

4.   De steunmaatregel duurt 36 maanden vanaf de sluitingsdatum van de overeenkomst tussen de beheerder voor steunmaatregelen die optreedt als ordonnateur en de in artikel 4, lid 2, van dit besluit bedoelde entiteit, overeenkomstig artikel 32, lid 2, punt a), van Besluit (GBVB) 2021/509.

Artikel 2

Financiële regelingen

1.   Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met de steunmaatregel bedraagt 9 000 000 EUR.

2.   De uitgaven worden beheerd overeenkomstig Besluit (GBVB) 2021/509 en de voorschriften voor de uitvoering van de uit hoofde van de faciliteit gefinancierde ontvangsten en uitgaven.

Artikel 3

Regelingen met de begunstigde

1.   De hoge vertegenwoordiger treft de nodige regelingen met de begunstigde om ervoor te zorgen dat die de bij dit besluit vastgestelde voorschriften en voorwaarden naleeft, als voorwaarde voor het verlenen van steun uit hoofde van de steunmaatregel.

2.   De in lid 1 bedoelde regelingen omvatten bepalingen die de begunstigde ertoe verplichten ervoor te zorgen dat:

a)

de uit hoofde van de steunmaatregel ondersteunde eenheden van de strijdkrachten van Noord-Macedonië het toepasselijk internationaal recht naleven, met name het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht;

b)

de uit hoofde van de steunmaatregel verstrekte activa goed en efficiënt worden ingezet voor de doeleinden waarvoor zij verstrekt zijn;

c)

de uit hoofde van de steunmaatregel verstrekte activa voldoende worden onderhouden, zodat zij gedurende hun gehele levensduur bruikbaar en operationeel beschikbaar blijven;

d)

de in het kader van de steunmaatregel verstrekte activa aan het einde van hun levensduur niet verloren gaan of zonder toestemming van het bij Besluit (GBVB) 2021/509 ingestelde comité van de faciliteit worden overgedragen aan andere personen of entiteiten dan die welke in die regelingen zijn vermeld.

3.   De in lid 1 bedoelde regelingen omvatten ook bepalingen inzake opschorting en beëindiging van de steun uit hoofde van de steunmaatregel indien blijkt dat de begunstigde niet aan de verplichtingen van lid 2 voldoet.

Artikel 4

Uitvoering

1.   De hoge vertegenwoordiger is verantwoordelijk voor het waarborgen van de uitvoering van dit besluit overeenkomstig Besluit (GBVB) 2021/509 en overeenkomstig de voorschriften voor de uitvoering van de uit hoofde van de faciliteit gefinancierde ontvangsten en uitgaven, op een wijze die strookt met het geïntegreerd methodologisch kader voor de beoordeling en vaststelling van de vereiste maatregelen en controles voor steunmaatregelen uit hoofde van de faciliteit.

2.   De uitvoering van de in artikel 1, lid 3, bedoelde activiteiten wordt toevertrouwd aan ITF — Enhancing Human Security.

Artikel 5

Toezicht, controle en evaluatie

1.   De hoge vertegenwoordiger ziet erop toe dat de begunstigde de in artikel 3 vastgestelde verplichtingen naleeft. Dat toezicht verschaft kennis over de context van en het risico op niet-naleving van de in artikel 3 bepaalde verplichtingen, en draagt bij aan de voorkoming van dergelijke niet-naleving, met inbegrip van schendingen van het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht, door de uit hoofde van de steunmaatregel ondersteunde eenheden.

2.   Na verzending worden de uitrusting en benodigdheden als volgt gecontroleerd:

a)

leveringsverificatie, waarbij faciliteit-leveringscertificaten door de eindgebruiker-strijdkrachten moeten worden ondertekend op het moment van eigendomsoverdracht;

b)

verslaglegging over de activiteiten, waarbij de begunstigde jaarlijks verslag uitbrengt over het gebruik van aangewezen goederen totdat het PVC dergelijke verslaglegging niet langer nodig acht;

c)

inspecties, waarbij de begunstigde de hoge vertegenwoordiger op diens verzoek toegang moet verlenen voor bezoeken ter plaatse.

3.   Na voltooiing van de steunmaatregel voert de hoge vertegenwoordiger een eindevaluatie uit om te beoordelen of de steunmaatregel heeft bijgedragen tot de verwezenlijking van de in artikel 1, lid 2, bepaalde doelstellingen.

Artikel 6

Verslaglegging

Gedurende de uitvoeringsperiode brengt de hoge vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 63 van Besluit (GBVB) 2021/509 halfjaarlijks verslag uit aan het PVC over de uitvoering van de steunmaatregel. De beheerder voor steunmaatregelen brengt het bij Besluit (GBVB) 2021/509 ingestelde comité van de faciliteit overeenkomstig artikel 38 van dat besluit regelmatig op de hoogte van de uitvoering van de ontvangsten en uitgaven, onder meer door informatie te verstrekken over de betrokken leveranciers en onderaannemers.

Artikel 7

Opschorting en beëindiging

1.   Het PVC kan overeenkomstig artikel 64 van Besluit (GBVB) 2021/509 besluiten de uitvoering van de steunmaatregel geheel of gedeeltelijk op te schorten.

2.   Het PVC kan de Raad aanbevelen de steunmaatregel te beëindigen.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2023.

Voor de Raad

De voorzitter

R. POURMOKHTARI


(1)  Besluit (GBVB) 2021/509 van de Raad van 22 maart 2021 tot oprichting van een Europese Vredesfaciliteit, en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2015/528 (PB L 102 van 24.3.2021, blz. 14).

(2)  Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99).


17.3.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/171


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2023/600 VAN DE COMMISSIE

van 13 maart 2023

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1956 wat betreft geharmoniseerde normen voor toestellen voor ruimteverwarming, aquariumverlichtingsarmaturen, vermogensschakelaars en trommeldrogers

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 10, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 12 van Richtlijn 2014/35/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) wordt elektrisch materiaal dat in overeenstemming is met de geharmoniseerde normen of delen daarvan waarvan de referentienummers in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, geacht in overeenstemming te zijn met de in artikel 3 van die richtlijn bedoelde en in bijlage I bij die richtlijn vastgestelde veiligheidsdoeleinden die door die geharmoniseerde normen of delen daarvan worden bestreken.

(2)

Bij brief M/511 van 8 november 2012 heeft de Commissie het Europees Comité voor normalisatie (CEN), het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (Cenelec) en het Europees Instituut voor telecommunicatienormen (ETSI) verzocht om de eerste volledige lijst van de titels van geharmoniseerde normen op te stellen alsook geharmoniseerde normen op te stellen, te herzien en te vervolledigen voor elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen, ter ondersteuning van Richtlijn 2014/35/EU (“het verzoek”). De in artikel 3 van Richtlijn 2014/35/EU bedoelde en in bijlage I bij die richtlijn vastgestelde veiligheidsdoeleinden zijn ongewijzigd gebleven sinds het verzoek aan het CEN, het Cenelec en het ETSI.

(3)

Op basis van het verzoek hebben het CEN en het Cenelec geharmoniseerde norm EN 60335-2-11:2010, als gewijzigd bij EN 60335-2-11:2010/A1:2015 en EN 60335-2-11:2010/A11:2012, voor trommeldrogers, waarvan de referentienummers bij Mededeling 2018/C 326/02 van de Commissie (3) zijn bekendgemaakt, herzien. Dit heeft geleid tot de vaststelling van de geharmoniseerde norm EN IEC 60335-2-11:2022 en de wijziging ervan EN IEC 60335-2-11:2022/A11:2022.

(4)

Op basis van het verzoek hebben het CEN en het Cenelec de volgende geharmoniseerde normen, waarvan de referentienummers zijn bekendgemaakt bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1956 van de Commissie (4), gewijzigd: EN 60335-2-30:2009, zoals gewijzigd bij EN 60335-2-30:2009/A11:2012, EN 60335-2-30:2009/A1:2020 en EN 60335-2-30:2009/A12:2020 en gecorrigeerd bij EN 60335-2-30:2009/AC:2010 en EN 60335-2-30:2009/AC:2014 voor toestellen voor ruimteverwarming, en EN 62423:2012, zoals gewijzigd bij EN 62423:2012/A11:2021, voor vermogensschakelaars. Dit heeft geleid tot de vaststelling van de volgende wijzigingen: EN 60335-2-30:2009/A2:2022 en EN 60335-2-30:2009/A13:2002, en EN 62423:2012/A12:2022.

(5)

Op basis van het verzoek hebben het CEN en het Cenelec ook geharmoniseerde norm EN 60598-2-11:2013 voor aquariumverlichtingsarmaturen herzien, waarvan het referentienummer is bekendgemaakt bij Mededeling 2018/C 326/02 van de Commissie. Dit heeft geleid tot de vaststelling van de wijzigende geharmoniseerde norm EN 60598-2-11:2013/A1:2022.

(6)

Samen met het CEN en het Cenelec heeft de Commissie onderzocht of die geharmoniseerde normen en de wijzigingen daarvan voldoen aan het verzoek.

(7)

De volgende geharmoniseerde normen voldoen aan de in Richtlijn 2014/35/EU vastgestelde veiligheidsdoeleinden die zij beogen te bestrijken: EN IEC 60335-2-11:2022, zoals gewijzigd bij EN IEC 60335-2-11:2022/A11:2022; EN 60335-2-30:2009, zoals gewijzigd bij EN 60335-2-30:2009/A11:2012, EN 60335-2-30:2009/A1:2020, EN 60335-2-30:2009/A12:2020, EN 60335-2-30:2009/A2:2022 en EN 60335-2-30:2009/A13:2022 en gecorrigeerd bij EN 60335-2-30:2009/AC:2010 en EN 60335-2-30:2009/AC:2014; EN 62423:2012, zoals gewijzigd bij EN 62423:2012/A11:2021 en EN 62423:2012/A12:2022, en EN 60598-2-11:2013 zoals gewijzigd bij EN 60598-2-11:2013/A1:2022. Daarom is het passend de referentienummers van die normen en van de wijzigingen daarvan bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(8)

In bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1956 worden de referentienummers vermeld van geharmoniseerde normen die een vermoeden van conformiteit met Richtlijn 2014/35/EU vestigen. Om ervoor te zorgen dat de referentienummers van de geharmoniseerde normen die ter ondersteuning van Richtlijn 2014/35/EU zijn opgesteld, in één handeling worden vermeld, moeten de referentienummers van die normen en de wijzigingen daarvan in die bijlage worden opgenomen.

(9)

Daarom moeten de referentienummers van de geharmoniseerde normen EN 60335-2-30:2009 en EN 62423:2012 samen met de referentienummers van eventuele wijzigende of corrigerende normen daarvan uit de L-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie worden geschrapt, aangezien zij zijn herzien of gewijzigd. Het is daarom passend die referentienummers uit bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1956 te schrappen.

(10)

De referentienummers van de geharmoniseerde normen EN 60335-2-11: 2010 en EN 60598-2-11:2013 samen met de referentienummers van eventuele wijzigende of corrigerende normen daarvan moeten ook uit de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie worden geschrapt, aangezien zij zijn herzien. Bijlage II bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1956 bevat een lijst van de referentienummers van de ter ondersteuning van Richtlijn 2014/35/EU opgestelde geharmoniseerde normen die uit de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie zijn geschrapt. Daarom is het passend die referentienummers in die bijlage op te nemen.

(11)

Om fabrikanten voldoende tijd te geven om hun elektrisch materiaal dat wordt bestreken door geharmoniseerde norm EN 60335-2-11: 2010, zoals gewijzigd bij EN 60335-2-11: 2010/A1: 2015 en EN 60335-2-11: 2010/A11: 2012; EN 60335-2-30:2009, zoals gewijzigd bij EN 60335-2-30:2009/A1:2020, EN 60335-2-30:2009/A11:2012 en EN 60335-2-30:2009/A12:2020 en gecorrigeerd bij EN 60335-2-30:2009/AC:2010 en EN 60335-2-30:2009/AC:2014, EN 62423:2012 zoals gewijzigd bij EN 62423:2012/A11:2021, of EN 60598-2-11: 2013, aan te passen, moet de schrapping van de referentienummers van die geharmoniseerde normen worden uitgesteld.

(12)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1956 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

Het voldoen aan een geharmoniseerde norm vestigt een vermoeden van conformiteit met de overeenstemmende essentiële eisen, met inbegrip van de veiligheidsdoeleinden die in de harmonisatiewetgeving van de Unie zijn opgenomen, vanaf de datum van bekendmaking van het referentienummer van die norm in het Publicatieblad van de Europese Unie. Dit besluit moet derhalve in werking treden op de datum van de bekendmaking ervan,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1956 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij dit besluit.

2)

Bijlage II wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Punt 1 van bijlage I is van toepassing met ingang van 17 september 2024.

Gedaan te Brussel, 13 maart 2023.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12.

(2)  Richtlijn 2014/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (PB L 96 van 29.3.2014, blz. 357).

(3)  Mededeling 2018/C 326/02 van de Commissie in het kader van de uitvoering van Richtlijn 2014/35/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (PB C 326 van 14.9.2018, blz. 4).

(4)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1956 van de Commissie van 26 november 2019 betreffende de ter ondersteuning van Richtlijn 2014/35/EU van het Europees Parlement en de Raad opgestelde geharmoniseerde normen voor elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (PB L 306 van 27.11.2019, blz. 26).


BIJLAGE I

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

1)

De rijen 78 en 92 worden geschrapt.

2)

De volgende rijen worden in volgorde ingevoegd:

Nr.

Referentienummer van de norm

“78 bis.

EN 60335-2-30:2009

Huishoudelijke en soortgelijke elektrische toestellen — Veiligheid — Deel 2-30: Bijzondere eisen voor toestellen voor ruimteverwarming

EN 60335-2-30:2009/A1:2020

EN 60335-2-30:2009/A11:2012

EN 60335-2-30:2009/A12:2020

EN 60335-2-30:2009/A13:2022

EN 60335-2-30:2009/A2:2022

EN 60335-2-30:2009/AC:2010

EN 60335-2-30:2009/AC:2014”

“92 bis.

EN 62423:2012

Aardlekschakelaars type F en type B met of zonder ingebouwde overstroombeveiliging voor huishoudelijk en soortgelijk gebruik

EN 62423:2012/A11:2021

EN 62423:2012/A12:2022”

3)

De volgende rijen worden toegevoegd:

Nr.

Referentienummer van de norm

“131.

EN IEC 60335-2-11:2022

Huishoudelijke en soortgelijke elektrische toestellen — Veiligheid — Deel 2-11: Bijzondere eisen voor trommeldrogers

EN IEC 60335-2-11:2022/A11:2022

132.

EN 60598-2-11:2013

Verlichtingsarmaturen — Deel 2-11: Bijzondere eisen — Aquariumverlichtingsarmaturen

EN 60598-2-11:2013/A1:2022”


BIJLAGE II

Aan bijlage II worden de volgende rijen toegevoegd:

Nr.

Referentienummer van de norm

Datum van schrapping

“120.

EN 60335-2-11:2010

Huishoudelijke en soortgelijke elektrische toestellen — Veiligheid — Deel 2-11: Bijzondere eisen voor trommeldrogers

EN 60335-2-11:2010/A11:2012

EN 60335-2-11:2010/A1:2015

17.9.2024

121.

EN 60598-2-11:2013

Verlichtingsarmaturen — Deel 2-11: Bijzondere eisen — Aquariumverlichtingsarmaturen

17.9.2024”


17.3.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/176


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2023/601 VAN DE COMMISSIE

van 13 maart 2023

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/1668 wat betreft geharmoniseerde normen voor het ontwerp en het testen van stofzuigers voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen, en prestatie-eisen voor detectoren voor ontvlambare gassen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 10, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 12 van Richtlijn 2014/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) worden producten die in overeenstemming zijn met geharmoniseerde normen of delen daarvan waarvan de referentienummers in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, geacht in overeenstemming te zijn met de in bijlage II bij die richtlijn beschreven essentiële veiligheids- en gezondheidseisen die door die normen of delen daarvan worden bestreken.

(2)

Bij brief BC/CEN/46-92 — BC/CLC/05-92 van 12 december 1994 heeft de Commissie een verzoek ingediend bij het Europees Comité voor normalisatie (CEN) en het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (Cenelec) om geharmoniseerde normen ter ondersteuning van Richtlijn 94/9/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) op te stellen en te herzien (“het verzoek”). Die richtlijn is vervangen door Richtlijn 2014/34/EU zonder dat de in bijlage II bij Richtlijn 94/9/EG beschreven essentiële veiligheids- en gezondheidseisen zijn veranderd. Die voorschriften zijn momenteel opgenomen in bijlage II bij Richtlijn 2014/34/EU.

(3)

Het CEN en het Cenelec werd met name verzocht een nieuwe norm op te stellen betreffende het ontwerp en de beproeving van apparaten bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen als vermeld in hoofdstuk I van het door het CEN en Cenelec en de Commissie overeengekomen normalisatieprogramma en zoals bij het verzoek gevoegd. Het CEN en het Cenelec werd eveneens verzocht de bestaande normen te herzien teneinde deze in overeenstemming te brengen met de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen van Richtlijn 94/9/EG.

(4)

Op basis van het verzoek heeft het CEN de geharmoniseerde norm EN 17348:2022 — Eisen voor het ontwerp en het testen van stofzuigers voor gebruik in mogelijk explosieve atmosferen, opgesteld. Het CEN heeft ook de volgende geharmoniseerde norm, waarvan het referentienummer is bekendgemaakt bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/1668 van de Commissie (4), gewijzigd: EN 60079-29-1:2016 — Explosieve atmosferen — Deel 29-1: Gasdetectoren — Prestatie-eisen voor detectoren van brandbare gassen. Dit heeft geleid tot de vaststelling van de volgende twee wijzigingen: EN 60079-29-1:2016/A1:2022 en EN 60079-29-1:2016/A11:2022.

(5)

De Commissie heeft samen met het CEN onderzocht of de normen EN 17348:2022 alsook EN 60079-29-1:2016 zoals gewijzigd bij EN 60079-29-1:2016/A1:2022 en EN 60079-29-1:2016/A11:2022, voldoen aan het verzoek.

(6)

De geharmoniseerde normen EN 17348:2022 en EN 60079-29-1:2016 zoals gewijzigd bij EN 60079-29-1:2016/A1:2022 en EN 60079-29-1:2016/A11:2022, voldoen aan de in Richtlijn 2014/34/EU vastgestelde eisen die zij beogen te bestrijken. Daarom is het passend de referentienummers van die normen en van de wijzigingen van norm EN 60079-29-1:2016 bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(7)

In bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/1668 worden de referentienummers vermeld van geharmoniseerde normen die een vermoeden van conformiteit met Richtlijn 2014/34/EU vestigen. Om ervoor te zorgen dat de referentienummers van geharmoniseerde normen die ter ondersteuning van Richtlijn 2014/34/EU zijn opgesteld in één handeling worden vermeld, moeten de referentienummers van de normen EN 17348:2022 en EN 60079-29-1:2016 zoals gewijzigd bij EN 60079-29-1:2016/A1:2022 en EN 60079-29-1:2016/A11:2022, in die bijlage worden opgenomen.

(8)

Het referentienummer van de geharmoniseerde norm EN 60079-29-1:2016 moet uit de L-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie worden geschrapt, aangezien het is gewijzigd. Het is daarom passend dat referentienummer uit bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/1668 te schrappen.

(9)

Om fabrikanten voldoende tijd te geven om zich voor te bereiden op de toepassing van de geharmoniseerde norm EN 60079-29-1:2016 zoals gewijzigd bij EN 60079-29-1:2016/A1:2022 en EN 60079-29-1:2016/A11:2022, moet de schrapping van het referentienummer van de geharmoniseerde norm EN 60079-29-1:2016 worden uitgesteld.

(10)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/1668 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

Door naleving van een geharmoniseerde norm wordt een vermoeden van conformiteit gevestigd met de overeenkomstige essentiële eisen die in de harmonisatiewetgeving van de Unie zijn opgenomen vanaf de datum van bekendmaking van het referentienummer van deze norm in het Publicatieblad van de Europese Unie. Dit besluit moet derhalve in werking treden op de datum van de bekendmaking ervan,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/1668 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Punt 1 van bijlage I is van toepassing met ingang van 17 september 2024.

Gedaan te Brussel, 13 maart 2023.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12.

(2)  Richtlijn 2014/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen (PB L 96 van 29.3.2014, blz. 309).

(3)  Richtlijn 94/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 maart 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen (PB L 100 van 19.4.1994, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/1668 van de Commissie van 28 september 2022 betreffende ter ondersteuning van Richtlijn 2014/34/EU van het Europees Parlement en de Raad opgestelde geharmoniseerde normen voor apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen (PB L 251 van 29.9.2022, blz. 6).


BIJLAGE

Bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1668 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Rij 82 wordt geschrapt.

2)

De volgende rij wordt ingevoegd:

“82 bis.

EN 60079-29-1:2016

Explosieve atmosferen — Deel 29-1: Gasdetectoren — Prestatie-eisen voor detectoren van brandbare gassen

EN 60079-29-1:2016/A1:2022

EN 60079-29-1:2016/A11:2022”

3)

De volgende rij wordt toegevoegd:

“92.

EN 17348:2022

Eisen voor het ontwerp en het testen van stofzuigers voor gebruik in mogelijk explosieve atmosferen”


17.3.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/179


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2023/602 VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2023

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/245 tot aanvaarding van verbintenissen die zijn aangeboden na de instelling van definitieve compenserende rechten op de invoer van biodiesel van oorsprong uit Argentinië

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1), en met name de artikelen 13, 15 en 24,

Na raadpleging van het comité dat is ingesteld bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/244 van de Commissie (3) heeft de Commissie een definitief compenserend recht ingesteld op de invoer van biodiesel van oorsprong uit Argentinië.

(2)

Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/245 van de Commissie (4) zijn de door de acht producenten-exporteurs en de Argentijnse kamer van biobrandstoffen (CARBIO) aangeboden verbintenissen aanvaard.

(3)

Oleaginosa Moreno Hermanos S.A.C.I.F.I. y A., aanvullende Taric-code C497, een onderneming waarop een individueel compenserend recht van 25,0 % en een verbintenis van toepassing zijn, heeft de Commissie op 23 mei 2022 meegedeeld dat zij haar naam had gewijzigd in Viterra Argentina S.A.

(4)

De Commissie heeft de verstrekte informatie onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de naamswijziging naar behoren bij de bevoegde autoriteiten is geregistreerd en niet heeft geleid tot nieuwe betrekkingen met andere groepen ondernemingen die de Commissie in het oorspronkelijke onderzoek niet heeft onderzocht.

(5)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2023/592 van de Commissie (5) heeft de Commissie Uitvoeringsverordening (EU) 2019/244 van de Commissie gewijzigd om rekening te houden met de met ingang van 1 juli 2022 gewijzigde naam van de onderneming waaraan eerder aanvullende Taric-code C497 was toegekend.

(6)

Rekening houdend met het feit dat de naamswijziging met ingang van 1 juli 2022 van kracht is geworden, blijven alle goederen die in het vrije verkeer zijn gebracht en die overeenkomstig artikel 2 van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/244 vrijgesteld zijn van de inning van compenserende rechten, en waarvoor de douaneverklaring vergezeld ging van de verbintenisfactuur die de onderneming vóór de datum van de naamswijziging met de vorige naam van de onderneming had afgegeven, geldig en vrijgesteld van de inning van de compenserende rechten.

(7)

De Commissie is tot de conclusie gekomen dat de naamswijziging geen gevolgen heeft voor de door de Commissie aanvaarde verbintenis,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Artikel 1 van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/245 wordt als volgt gewijzigd:

“Argentinië

Oleaginosa Moreno Hermanos S.A.C.I.F. y A

Geproduceerd door Oleaginosa Moreno Hermanos S.A.C.I.F. y A en door haar verkocht aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Unie die optreedt als importeur

C497”

wordt vervangen door

“Argentinië

Viterra Argentina S.A.

Geproduceerd door Viterra Argentina SA en door haar verkocht aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Unie die optreedt als importeur

C497”

2.   De aanvullende Taric-code C497, die eerder was toegekend aan Oleaginosa Moreno Hermanos S.A.C.I.F.I. y A, is met ingang van 1 juli 2022 van toepassing op Viterra Argentina SA. Als er definitieve rechten zijn betaald op producten vervaardigd en verkocht door Viterra Argentina SA die vallen onder de verbintenis ten aanzien van Oleaginosa Moreno Hermanos S.A.C.I.F.I. y A die door de onderneming is aangeboden en bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/245 is aanvaard, worden die rechten terugbetaald of kwijtgescholden overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2023.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55.

(2)   PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/244 van de Commissie van 11 februari 2019 tot instelling van een definitief compenserend recht op invoer van biodiesel van oorsprong uit Argentinië (PB L 40 van 12.2.2019, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/245 van de Commissie van 11 februari 2019 tot aanvaarding van verbintenissen die zijn aangeboden na de instelling van definitieve compenserende rechten op de invoer van biodiesel van oorsprong uit Argentinië (PB L 40 van 12.2.2019, blz. 71).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2023/592 van de Commissie van 16 maart 2023 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/244 tot instelling van een definitief compenserend recht op invoer van biodiesel van oorsprong uit Argentinië (zie blz. 51 van dit Publicatieblad).


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

17.3.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/181


BESLUIT nr. 1/2022 VAN HET BIJ DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN DE REPUBLIEK MOLDAVIË INZAKE GOEDERENVERVOER OVER DE WEG OPGERICHTE GEMENGD COMITÉ

van 15 december 2022

betreffende de vaststelling zijn reglement van orde [2023/603]

HET GEMENGD COMITÉ,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Moldavië inzake goederenvervoer over de weg (1), en met name artikel 6, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

Overeenkomstig artikel 6, lid 6, van de overeenkomst dient het gemengd comité zijn reglement van orde vast te stellen. Daarom moet het reglement van orde in de bijlage bij dit besluit worden vastgesteld,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Reglement van orde

Het reglement van orde van het gemengd comité, zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit, wordt vastgesteld.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 15 december 2022.

Voor het Gemengd Comité

De medevoorzitters

Mircea PĂSCĂLUȚĂ

Kristian SCHMIDT


(1)   PB L 181 van 7.7.2022, blz. 4.


BIJLAGE

REGLEMENT VAN ORDE VAN HET GEMENGD COMITÉ

Artikel 1

Delegatiehoofden

1.   Het gemengd comité bestaat uit vertegenwoordigers van de partijen. Elke partij stelt een hoofd en eventueel een adjunct-hoofd van haar delegatie aan. Het hoofd van de delegatie kan worden vervangen door het adjunct-hoofd of door een voor een bepaalde vergadering aangewezen persoon.

2.   Het gemengd comité wordt om beurt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Europese Unie en een vertegenwoordiger van de Republiek Moldavië. Het hoofd van de betrokken delegatie of, bij diens afwezigheid, het adjunct-hoofd of de ter vervanging aangewezen persoon, treedt op als voorzitter.

Artikel 2

Vergaderingen

1.   Het gemengd comité komt bijeen wanneer dat nodig is. Elke partij kan een verzoek indienen om een vergadering te beleggen. Het gemengd comité wordt eveneens uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de overeenkomst bijeengeroepen om te beoordelen of het nodig is de overeenkomst voort te zetten overeenkomstig artikel 5, lid 2, van de overeenkomst en een daartoe strekkend besluit vast te stellen.

2.   Het gemengd comité organiseert fysieke bijeenkomsten of vergadert via andere middelen (bv. conference calls of videoconferenties).

3.   De vergaderingen vinden zoveel mogelijk plaats beurtelings op een locatie in een lidstaat van de Europese Unie en in de Republiek Moldavië, tenzij de partijen anders overeenkomen.

4.   De werktaal is Engels.

5.   Zodra de datum en plaats van de vergaderingen door de partijen zijn overeengekomen, worden de vergaderingen bijeengeroepen door de Europese Commissie voor de Europese Unie en door het voor wegvervoer bevoegde ministerie van de Republiek Moldavië.

6.   De vergaderingen van het gemengd comité zijn niet openbaar, tenzij de partijen anders overeenkomen. Indien nodig kan aan het eind van de vergadering met wederzijdse instemming een persmededeling worden opgesteld.

Artikel 3

Delegaties

1.   De delegatiehoofden stellen elkaar vóór elke vergadering in kennis van de voorgenomen samenstelling van hun delegaties.

2.   Vertegenwoordigers van belanghebbenden uit de wegvervoersector kunnen worden uitgenodigd om als waarnemer de vergaderingen, of een deel daarvan, bij te wonen, als het gemengd comité hierover overeenstemming bereikt.

3.   Het gemengd comité kan, indien overeengekomen, andere belanghebbende partijen of deskundigen uitnodigen om vergaderingen, of een deel daarvan, bij te wonen teneinde informatie over specifieke onderwerpen te verstrekken.

4.   Waarnemers nemen niet deel aan het besluitvormingsproces van het gemengd comité.

Artikel 4

Secretariaat

Een ambtenaar van de diensten van de Europese Commissie en een ambtenaar van het ministerie van de Republiek Moldavië dat bevoegd is voor het wegvervoer treden gezamenlijk op als secretarissen van het gemengd comité.

Artikel 5

Agenda van de vergaderingen

1.   De delegatiehoofden stellen in onderling overleg de voorlopige agenda van elke vergadering op. De voorlopige agenda wordt uiterlijk vijftien dagen vóór de vergaderdatum door de secretarissen aan de leden van de delegaties toegezonden.

2.   Elke vergadering van het gemengd comité begint met de goedkeuring van de agenda. Punten die niet op de voorlopige agenda staan, kunnen aan de agenda worden toegevoegd indien het gemengd comité dit beslist.

3.   De delegatiehoofden kunnen de in lid 1 bedoelde termijn inkorten als dat in een bepaald geval noodzakelijk is.

Artikel 6

Notulen

1.   Na elke vergadering van het gemengd comité worden ontwerpnotulen opgesteld. In deze ontwerpnotulen wordt vermeld welke punten zijn besproken en welke besluiten zijn goedgekeurd.

2.   Binnen een maand na de vergadering worden de ontwerpnotulen door het hoofd van de gastdelegatie via de secretarissen van het gemengd comité schriftelijk ter goedkeuring voorgelegd aan het andere delegatiehoofd.

3.   Als de notulen worden goedgekeurd, worden ze in tweevoud ondertekend door de delegatiehoofden, waarbij elke partij één origineel exemplaar bijhoudt. De delegatiehoofden kunnen besluiten dat de ondertekening en uitwisseling van elektronische kopieën volstaan om aan deze vereiste te voldoen.

4.   De notulen van de vergaderingen van het gemengd comité zijn openbaar, tenzij een van de partijen anderszins verzoekt.

De delegatiehoofden kunnen de in lid 2 van dit artikel bedoelde termijn inkorten en in onderling overleg een datum vaststellen voor de goedkeuring als bedoeld in lid 3 als dat in een bepaald geval noodzakelijk is.

Artikel 7

Schriftelijke procedure

Indien nodig en naar behoren gemotiveerd, kunnen besluiten van het gemengd comité volgens de schriftelijke procedure worden vastgesteld. Daartoe stellen de delegatiehoofden elkaar in kennis van de ontwerpmaatregelen waarover het advies van het gemengd comité wordt gevraagd; dit kan vervolgens worden bevestigd via briefwisseling. Alle partijen kunnen echter vragen dat het gemengd comité wordt bijeengeroepen om de kwestie te bespreken.

Artikel 8

Beraadslagingen

1.   Het gemengd comité neemt besluiten op basis van consensus tussen de partijen.

2.   Besluiten van het gemengd comité dragen het opschrift “Besluit”, gevolgd door een volgnummer, de datum van vaststelling en een beschrijving van het onderwerp.

3.   De besluiten van het gemengd comité worden ondertekend door de delegatiehoofden en als aanhangsel bij de notulen gevoegd.

4.   De besluiten van het gemengd comité worden door de partijen uitgevoerd overeenkomstig hun eigen interne procedures.

5.   De besluiten van het gemengd comité kunnen door de partijen in hun officiële publicatiebladen worden bekendgemaakt. Elke partij houdt één origineel exemplaar van de besluiten bij.

Artikel 9

Werkgroepen

1.   Het gemengd comité kan werkgroepen oprichten om zich te laten bijstaan bij de uitvoering van zijn taken. De taakomschrijving van een werkgroep moet overeenkomstig artikel 6, lid 5, van de overeenkomst door het gemengd comité worden goedgekeurd en worden opgenomen in de bijlage bij het besluit tot oprichting van de werkgroep.

2.   De werkgroepen bestaan uit vertegenwoordigers van de partijen.

3.   De werkgroepen werken onder het gezag van het gemengd comité, waaraan zij na elke vergadering verslag uitbrengen. Zij nemen geen besluiten, maar kunnen aanbevelingen doen aan het gemengd comité.

4.   Het gemengd comité kan te allen tijde besluiten bestaande werkgroepen op te heffen, hun taakomschrijving te wijzigen of nieuwe werkgroepen op te richten om het comité bij te staan bij de uitvoering van zijn taken.

Artikel 10

Kosten

1.   Elke partij draagt zelf de kosten voor haar deelname aan de vergaderingen van het gemengd comité en de werkgroepen, zowel wat personeelsuitgaven, reis- en verblijfkosten als kosten voor post en telecommunicatie betreft.

2.   Andere uitgaven in verband met de organisatie van vergaderingen komen ten laste van de partij die als gastheer voor de vergadering optreedt.

Artikel 11

Wijziging van het reglement van orde

Het gemengd comité kan zijn reglement van orde te allen tijde wijzigen door middel van een krachtens artikel 6, lid 5, van de overeenkomst genomen besluit.


17.3.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/185


BESLUIT nr. 2/2022 VAN HET BIJ DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN DE REPUBLIEK MOLDAVIË INZAKE GOEDERENVERVOER OVER DE WEG OPGERICHTE GEMENGD COMITÉ

van 15 december 2022

betreffende de voortzetting van de Overeenkomst [2023/604]

HET GEMENGD COMITÉ,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Moldavië inzake goederenvervoer over de weg (1), en met name artikel 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het gemengd comité heeft zijn reglement van orde vastgesteld bij Besluit 1/2022 van 15 december 2022.

(2)

Overeenkomstig artikel 5, lid 1, van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Moldavië inzake goederenvervoer over de weg (“de overeenkomst”) is de overeenkomst van toepassing tot en met 31 maart 2023.

(3)

Zoals bepaald in artikel 6, lid 2, van de overeenkomst, moet het gemengd comité uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de overeenkomst worden bijeengeroepen om te beoordelen of het nodig is de overeenkomst voor te zetten en daarover een besluit te nemen, met inbegrip van de duur van die verlenging.

(4)

Uit het toezicht op de overeenkomst is gebleken dat de overeenkomst voor zowel de Europese Unie als de Republiek Moldavië een positieve invloed heeft gehad op de handel, en dat vervoersondernemers van beide partijen hun voordeel hebben gedaan met de groei van het goederenvervoer over de weg.

(5)

De overeenkomst heeft de Republiek Moldavië in staat gesteld zijn handel te heroriënteren naar de Europese Unie en heeft derhalve bijgedragen tot de geleidelijke integratie van de Moldavische economie in de westerse economie. Samen met een vergelijkbare wegvervoersovereenkomst met Oekraïne heeft de overeenkomst ook de uitvoer van Oekraïense goederen vergemakkelijkt en op die manier bijgedragen tot de solidariteitscorridors.

(6)

De voortzetting van de overeenkomst moet worden opgevat als een bijdrage aan de wederopbouw van Oekraïne na de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne.

(7)

Het is derhalve passend de overeenkomst te verlengen tot en met 30 juni 2024,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voortzetting van de overeenkomst

De Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Moldavië inzake goederenvervoer over de weg wordt verlengd tot en met 30 juni 2024.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Gedaan te Brussel, 15 december 2022

Voor het gemengd comité

De medevoorzitters

Mircea PĂSCĂLUȚĂ

Kristian SCHMIDT


(1)   PB L 181 van 7.7.2022, blz. 4.