ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 63

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

66e jaargang
28 februari 2023


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2023/435 van het Europees Parlement en de Raad van 27 februari 2023 tot wijziging van Verordening (EU) 2021/241 wat betreft REPowerEU-hoofdstukken in herstel- en veerkrachtplannen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1303/2013, (EU) 2021/1060 en (EU) 2021/1755 en Richtlijn 2003/87/EG

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

VERTALING — Tweede aanvullend protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, inzake nauwere samenwerking en verstrekking van elektronisch bewijsmateriaal

28

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2023/436 van de Raad van 14 februari 2023 tot machtiging van de lidstaten om, in het belang van de Europese Unie, het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, inzake nauwere samenwerking en verstrekking van elektronisch bewijsmateriaal te ratificeren

48

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2023/437 van de Commissie van 22 februari 2023 over het verzoek tot registratie van het Europees burgerinitiatief Ensuring a dignified reception of migrants in Europe (zorgen voor een waardige opvang van migranten in Europa) overeenkomstig Verordening (EU) 2019/788 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2023) 1121)

54

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2023/438 van de Commissie van 24 februari 2023 tot verlening van een door bepaalde lidstaten op grond van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad gevraagde afwijking voor het gebruik van andere middelen dan elektronische gegevensverwerkingstechnieken voor de uitwisseling en de opslag van informatie voor release 2 van het invoercontrolesysteem 2 (Kennisgeving geschied onder nummer C(2023) 1174)

56

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

28.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 63/1


VERORDENING (EU) 2023/435 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 27 februari 2023

tot wijziging van Verordening (EU) 2021/241 wat betreft REPowerEU-hoofdstukken in herstel- en veerkrachtplannen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1303/2013, (EU) 2021/1060 en (EU) 2021/1755 en Richtlijn 2003/87/EG

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 175, derde alinea, artikel 177, eerste alinea, artikel 192, lid 1, artikel 194, lid 2, en artikel 322, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Gezien het advies van de Rekenkamer (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Sinds de vaststelling van Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (4) waarmee de herstel- en veerkrachtfaciliteit (de “faciliteit”) werd ingesteld, hebben ongeziene geopolitieke gebeurtenissen ten gevolge van de aanvalsoorlog tegen Oekraïne door Rusland en de directe en indirecte verergering door die gebeurtenissen van de gevolgen van de COVID-19-crisis de samenleving, de economie, de bevolking en de economische, sociale en territoriale cohesie van de Unie zwaar getroffen. Met name is het nu meer dan ooit duidelijk geworden dat de energievoorzieningszekerheid en energieonafhankelijkheid van de Unie onmisbaar zijn voor een succesvol, duurzaam en inclusief herstel na de COVID-19-crisis, omdat dat ook belangrijke factoren zijn die bijdragen aan de veerkracht van de economie van de Unie.

(2)

Door het directe verband tussen een duurzaam herstel, het opbouwen van de veerkracht en de energievoorzieningszekerheid van de Unie, het verminderen van haar afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, met name uit Rusland, en de rol van de Unie bij een rechtvaardige en inclusieve transitie, is de faciliteit een zeer geschikt instrument om bij te dragen aan de respons van de Unie op die zich aandienende uitdagingen. Dit geldt ook in het licht van de Uniewetgeving inzake klimaat en milieu en de internationale verbintenissen van de Unie en met name de Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (5).

(3)

In de verklaring van Versailles van 10 en 11 maart 2022 verzochten de staatshoofden en regeringsleiders de Commissie om vóór eind mei van hetzelfde jaar met een REPowerEU-plan te komen om de afhankelijkheid van de Unie van invoer van Russische fossiele brandstoffen af te bouwen, een verzoek dat nadien werd herhaald in de conclusies van de Europese Raad van 24 en 25 maart 2022. Dat doel moet ruim vóór 2030 plaatsvinden op een wijze die spoort met de Europese Green Deal, uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 11 december 2019, en met de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050 die in Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (6) zijn vastgelegd.

(4)

Het vermogen van de faciliteit om hervormingen en investeringen ten behoeve van de diversificatie van de energievoorziening, en met name van fossiele brandstoffen, te ondersteunen en de veerkracht, veiligheid en duurzaamheid van het energiesysteem van de Unie te vergroten en zo bij te dragen tot de betaalbaarheid van energie en de strategische autonomie van de Unie in combinatie met een open economie, moet worden versterkt. Om die doelstellingen te verwezenlijken, moet de Unie de energie-efficiëntie en de betrouwbaarheid en veerkracht van transmissie- en distributienetten vergroten, systeemflexibiliteit bevorderen, congestie tot een minimum beperken, onder meer door middel van een grotere elektriciteitsopslag- en netcapaciteit, digitalisering bevorderen, zorgen voor veerkrachtige toeleveringsketens, cyberbeveiliging en de bescherming van en aanpassing aan de klimaatverandering van alle infrastructuur, en tegelijkertijd de strategische energieafhankelijkheid verminderen.

(5)

Met het oog op een maximale complementariteit, consistentie en coherentie van beleid en acties van de Unie en de lidstaten om de onafhankelijkheid, zekerheid en duurzaamheid van de energievoorziening van de Unie te bevorderen, moeten die hervormingen en investeringen op het gebied van energie worden vastgelegd in een apart “REPowerEU-hoofdstuk” van de herstel- en veerkrachtplannen.

(6)

De daadwerkelijke transitie naar groene energie en een snelle en inclusieve vermindering van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen vereisen maatregelen om de energie-efficiëntie en -besparingen in gebouwen en de bijbehorende kritieke energie-infrastructuur te stimuleren en industrieën sneller koolstofvrij te maken. Er moet absoluut snel meer worden geïnvesteerd in energie-efficiëntiemaatregelen, zoals het gebruik van duurzame en efficiënte verwarmings- en koelingsoplossingen, die een doeltreffende manier zijn om een aantal van de dringendste uitdagingen op het gebied van energievoorziening en energiekosten aan te pakken. Daarom moet ook steun worden verleend voor hervormingen en investeringen om de energie-efficiëntie te verhogen, de industrie koolstofvrij te maken, inbegrepen door het gebruik van koolstofarme brandstoffen, zoals koolstofarme waterstof, en door het gebruik van hernieuwbare waterstof en andere hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, en om energiebesparingen te vergroten in de economieën van de lidstaten in overeenstemming met de energie- en klimaatdoelstellingen en het rechtskader van de Unie. De Commissie moet de lidstaten met name aanmoedigen om in hun REPowerEU-hoofdstuk maatregelen op te nemen ter ondersteuning van het koolstofvrij maken van de industrie.

(7)

Naar verwachting zal het geleidelijk afbouwen van de afhankelijkheid van de invoer van Russische fossiele brandstoffen de Unie in totaal minder energieafhankelijk maken. De REPowerEU-hoofdstukken moeten bijdragen tot een grotere en sterkere strategische autonomie van de Unie zonder haar afhankelijkheid van de invoer van grondstoffen uit derde landen buitensporig te vergroten.

(8)

Bij de voorbereiding van de herstel- en veerkrachtplannen en van de REPowerEU-hoofdstukken moeten de lidstaten hun economisch beleid zodanig coördineren dat de in artikel 174 van het Verdrag vastgelegde doelstellingen inzake economische, sociale en territoriale cohesie worden verwezenlijkt, met als doel de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de verschillende regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen, met bijzondere aandacht voor afgelegen, perifere en geïsoleerde gebieden en eilanden, die reeds met extra beperkingen te kampen hebben.

(9)

Voor een zo breed mogelijke Unierespons moet van alle lidstaten die na de inwerkingtreding van deze verordening een herstel- en veerkrachtplan indienen waarin wordt verzocht om aanvullende financiering in de vorm van leningen of, overeenkomstig de nieuwe regels die in het kader van deze wijzigingsverordening moeten worden vastgesteld, uit veiling van rechten uit het emissiehandelssysteem uit hoofde van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) of uit overdrachten uit de reserve voor aanpassing aan de brexit die is ingesteld bij Verordening (EU) 2021/1755 van het Europees Parlement en de Raad (8), worden vereist dat zij een REPowerEU-hoofdstuk In hun herstel- en veerkrachtplan opnemen. In overeenstemming met de bestaande mogelijkheid uit hoofde van Verordening (EU) 2021/241 om een ontwerp van herstel- en veerkrachtplan in te dienen, en om te waarborgen dat de REPowerEU-hoofdstukken goed worden voorbereid, kunnen de lidstaten een ontwerp van REPowerEU-hoofdstuk Indienen voordat een gewijzigd herstel- en veerkrachtplan wordt ingediend. Overbodige regeldruk moet worden vermeden.

(10)

De REPowerEU-hoofdstukken moeten vanaf 1 februari 2022 nieuwe hervormingen en investeringen omvatten die de REPowerEU-doelstellingen helpen verwezenlijken en waarmee de crisis ten gevolge van recente geopolitieke gebeurtenissen wordt aangepakt. Maatregelen die in het reeds vastgestelde uitvoeringsbesluit van de Raad zijn opgenomen en die bijdragen aan REPowerEU-doelstellingen, kunnen in het REPowerEU-hoofdstuk worden opgenomen indien de betrokken lidstaat na de actualisering van de maximale financiële bijdrage onderworpen is aan een verlaging van zijn maximale financiële bijdrage. In dat geval moet de lidstaat dergelijke maatregelen kunnen opnemen in zijn REPowerEU-hoofdstuk tot een bedrag van de geraamde kosten dat gelijk is aan de verlaging van de maximale financiële bijdrage.

(11)

Een lidstaat moet het opgeschaalde deel van de maatregelen in het reeds vastgestelde uitvoeringsbesluit van de Raad kunnen opnemen in zijn REPowerEU-hoofdstuk, samen met de bijbehorende mijlpalen en streefdoelen. Een dergelijke opschaling moet leiden tot een aanzienlijke verbetering van het ambitieniveau van de maatregelen, zoals dat tot uiting komt in de opzet of het niveau van de bijbehorende mijlpalen en streefdoelen, waarbij moet worden voortgebouwd op de maatregelen uit het reeds vastgestelde uitvoeringsbesluit van de Raad.

(12)

Een lidstaat moet zijn REPowerEU-hoofdstuk Indienen in de vorm van een addendum bij zijn herstel- en veerkrachtplannen. Een REPowerEU-hoofdstuk moet een toelichting bevatten over de wijze waarop de daarin opgenomen maatregelen overeenstemmen met de inspanningen van de betrokken lidstaat om de REPowerEU-doelstellingen te verwezenlijken, rekening houdend met de maatregelen die zijn vervat in de reeds vastgestelde uitvoeringsbesluiten van de Raad, alsook een toelichting van de totale bijdrage van die maatregelen en andere nationaal gefinancierde en door de Unie gefinancierde aanvullende of begeleidende maatregelen aan de REPowerEU-doelstellingen.

(13)

De REPowerEU-hoofdstukken moeten onder meer bijdragen tot een groter aandeel van duurzame en hernieuwbare energie in de energiemix en tot het aanpakken van knelpunten in de energie-infrastructuur. Wat aardgasinfrastructuur betreft, moeten de hervormingen en investeringen in de REPowerEU-hoofdstukken om de bevoorrading te diversifiëren weg van Rusland, inspelen op de behoeften die momenteel in kaart zijn gebracht via de beoordeling die is uitgevoerd en overeengekomen door het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas, vastgesteld in een geest van solidariteit wat betreft voorzieningszekerheid, en rekening houden met strategische behoeften aan energiezekerheid van de betrokken lidstaten en de maatregelen inzake versterkte paraatheid, met inbegrip van energieopslag, met het oog op aanpassing aan nieuwe geopolitieke dreigingen, zonder de langetermijnbijdrage aan de groene transitie te ondermijnen.

(14)

Er moet een goed beoordelingscriterium worden toegevoegd dat de Commissie als basis kan gebruiken om hervormingen en investeringen uit de REPowerEU-hoofdstukken te beoordelen, en dat garandeert dat die hervormingen en investeringen geschikt zijn om de specifieke REPowerEU-doelstellingen te verwezenlijken. Om een positieve beoordeling van de Commissie te kunnen krijgen, moet het betrokken herstel- en veerkrachtplan volgens dat nieuw beoordelingscriterium een A-score halen.

(15)

Investeringen in infrastructuur en technologie alleen zijn niet voldoende om tot een vermindering van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te komen, met het oog op de bestaande tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden. In die context is het nu reeds mogelijk om middelen toe te wijzen voor de om- en bijscholing van mensen, om de beroepsbevolking verder met groene vaardigheden toe te rusten, en voor onderzoek naar en het ontwikkelen van innovatieve oplossingen in samenhang met de groene transitie. De lidstaten worden aangemoedigd om verder te investeren in om- en bijscholing, met name voor groene en aanverwante digitale vaardigheden en technologieën, om ervoor te zorgen dat niemand bij de groene transitie achterblijft. Indien een lidstaat in zijn REPowerEU-hoofdstuk maatregelen opneemt om mensen om- en bij te scholen, moet de Commissie bekijken of de maatregelen aanzienlijk bijdragen aan de ondersteuning van de om- en bijscholing van de beroepsbevolking naar groene en aanverwante digitale vaardigheden.

(16)

In het licht van de economische en sociale gevolgen van de huidige energiecrisis, waarbij de aanhoudend hoge en volatiele energieprijzen de gevolgen van de COVID-19-crisis nog verergeren doordat de financiële lasten zo nog zwaarder worden voor de consumenten, en dan vooral de kwetsbaarsten, met inbegrip van huishoudens met een laag inkomen, en voor kwetsbare bedrijven, waaronder micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, en ter erkenning van de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, moet het mogelijk zijn om in de REPowerEU-hoofdstukken ook maatregelen op te nemen om gevallen van energiearmoede structureel aan te pakken via langdurige hervormingen en investeringen. Hervormingen en investeringen die erop zijn gericht energiearmoede aan te pakken, moeten voorzien in een hoger niveau van financiële steun van energie-efficiëntieregelingen, onder meer via specifieke financiële instrumenten, beleid en regelingen voor schone energie om de vraag naar energie te verminderen voor de huishoudens en bedrijven, waaronder micro-, kleine en middelgrote ondernemingen die ernstige moeilijkheden ondervinden als gevolg van hoge energierekeningen.

(17)

De door de lidstaten genomen energievraagreductiemaatregelen moeten ertoe aansporen te investeren in energiebesparing.

(18)

De toepassing van een nieuwe regeling voor REPowerEU-hoofdstukken moet alle overige juridische vereisten op grond van Verordening (EU) 2021/241 onverlet laten, tenzij anders wordt bepaald.

(19)

Het herstel- en veerkrachtplan, met inbegrip van het REPowerEU-hoofdstuk, moet daadwerkelijk een antwoord bieden op alle — of een aanzienlijke subgroep van de — uitdagingen die worden vermeld in de betrokken landspecifieke aanbevelingen, daaronder begrepen de in het kader van de Europese Semestercyclus 2022 vastgestelde landspecifieke aanbevelingen, waarin onder meer sprake is van de energie-uitdagingen waarvoor lidstaten staan.

(20)

Een daadwerkelijke transitie naar groene energie en een vermindering van de energieafhankelijkheid vergt aanzienlijke digitale investeringen. In het licht van Verordening (EU) 2021/241 moeten de lidstaten toelichten hoe de maatregelen in het herstel- en veerkrachtplan, met inbegrip van die in het REPowerEU-hoofdstuk, naar verwachting zullen bijdragen aan de digitale transitie en de aanpak van de uitdagingen die deze met zich meebrengt, en of zij voor een bepaald percentage bijdragen aan het digitale streefcijfer op basis van de methodologie voor digitale tagging. Gezien evenwel de ongekende urgentie en omvang van de energie-uitdagingen waarvoor de Unie staat, mogen hervormingen en investeringen uit het REPowerEU-hoofdstuk niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van de totale toewijzing van het plan ten behoeve van het vereiste van het door Verordening (EU) 2021/241 bepaalde digitale streefcijfer. Niettemin moeten de lidstaten ernaar streven om in de REPowerEU-hoofdstukken zo veel mogelijk maatregelen op te nemen die bijdragen aan het digitale streefcijfer dat gebaseerd is op de methodologie voor digitale tagging.

(21)

Langdurige administratieve procedures behoren tot de voornaamste hinderpalen voor de uitrol van hernieuwbare energie. Die belemmeringen omvatten de complexiteit van de toepasselijke regels voor de selectie van locaties en de administratieve vergunningen voor projecten, de complexiteit en de duur van de milieueffectbeoordeling bij projecten, problemen in verband met de netaansluiting en personeelsbeperkingen van de vergunningverlenende autoriteiten of netbeheerders. Verdere vereenvoudiging en versnelling van de administratieve vergunningsprocedures voor hernieuwbare energie en de bijbehorende infrastructuur voor het elektriciteitsnet zijn noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de Unie haar energie- en klimaatdoelstellingen haalt. In het kader van het Europees Semester 2022 is de lidstaten aanbevolen de uitrol van hernieuwbare energie te versnellen. Zoals aangekondigd in de mededeling van de Commissie van 18 mei 2022, getiteld “REPowerEU Plan”, heeft de Commissie voorgesteld Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (9) betreffende energie uit hernieuwbare bronnen te wijzigen om de vergunningsprocedure voor hernieuwbare energie sneller te maken. Daarnaast zijn bij Verordening (EU) 2022/2577 van de Raad (10), waarin een kader wordt vastgelegd om de uitrol van hernieuwbare energie te versnellen, tijdelijke noodregels ingevoerd.

(22)

Overeenkomstig artikel 18, lid 4, punt q), van Verordening (EU) 2021/241 moeten de lidstaten een samenvatting verstrekken van de overeenkomstig het nationale wettelijke kader gevoerde raadpleging van lokale en regionale autoriteiten, sociale partners en andere relevante belanghebbenden die betrokken zijn bij de uitvoering van hun herstel- en veerkrachtplannen. Die raadpleging moet worden aangevuld met het oog op de hervormingen en investeringen die in een potentieel REPowerEU-hoofdstuk moeten worden opgenomen, zodat belanghebbenden voldoende tijd krijgen om te reageren, waarbij er tegelijkertijd voor wordt gezorgd dat het REPowerEU-hoofdstuk snel door de betrokken lidstaat wordt afgerond. In de bijgewerkte samenvatting moet worden vermeld welke belanghebbenden zijn geraadpleegd, wat het resultaat van de aanvullende raadpleging is en hoe de ontvangen inbreng van de belanghebbenden in de REPowerEU-hoofdstukken terugkomt.

(23)

De toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (11) (het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”), is van essentieel belang om te garanderen dat de uitvoering van de hervormingen en investeringen die in het kader van het herstel van de COVID-19-crisis worden doorgevoerd, op een duurzame wijze plaatsvindt. Dit beginsel moet blijven gelden voor de hervormingen en investeringen die door de faciliteit worden gesteund, met één gerichte uitzondering om een antwoord te bieden op de onmiddellijke zorgen over de energiezekerheid van de Unie. Gelet op de doelstelling van diversificatie van energieleveringen weg van Russische leveranciers, moeten de hervormingen en investeringen in de REPowerEU-hoofdstukken die nodig zijn voor het verbeteren van de energie-infrastructuur en -voorzieningen om aan directe behoeften inzake voorzieningszekerheid op het gebied van gas te voldoen, in aanmerking komen voor financiële steun in het kader van de faciliteit, ook al voldoen zij niet aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”. Olie-infrastructuur en -faciliteiten zijn in de regel uitgesloten van het REPowerEU-hoofdstuk. In afwijking daarvan moet een lidstaat waarvoor tot de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening de uitzonderlijke tijdelijke afwijking van artikel 3 quaterdecies, lid 4, van Verordening (EU) nr. 833/2014 van de Raad (12) gold vanwege de specifieke afhankelijkheid van ruwe olie en geografische ligging van die lidstaat, olie-infrastructuur en -faciliteiten die nodig zijn om aan de directe behoeften inzake voorzieningszekerheid te voldoen, kunnen opnemen in het REPowerEU-hoofdstuk.

De Commissie moet beoordelen of maatregelen die naar verwachting in onmiddellijke behoeften inzake energievoorzieningszekerheid zullen voorzien, in aanmerking komen voor de afwijking van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”. Met het oog op die beoordeling moet de Commissie onder meer rekening houden met het risico van “lock-in-effecten” en de onbeschikbaarheid van schonere, technologisch en economisch haalbare alternatieven die binnen een vergelijkbaar tijdschema kunnen worden uitgerold. Deze beoordeling moet evenredig zijn en er moet daarbij rekening worden gehouden met de urgentie van het bereiken van de REPowerEU-doelstellingen. Bij twijfel moet de Commissie de lidstaten kunnen verzoeken relevante informatie te verstrekken ter ondersteuning van de beoordeling. De beoordeling van schonere alternatieven moet binnen redelijke grenzen gebeuren.

(24)

Alle in het kader van de herstel- en veerkrachtplannen getroffen maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het toepasselijke Unie- en nationale milieuacquis, met name wat milieueffectbeoordeling en natuurbescherming betreft. Voor maatregelen waarvoor de afwijking van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” geldt, moet de lidstaat bevredigende inspanningen leveren om, waar mogelijk, de mogelijke afbreuk aan milieudoelstellingen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 te beperken en de schadelijke gevolgen daarvan te verzachten door middel van andere maatregelen, waaronder de maatregelen in de REPowerEU-hoofdstukken.

(25)

De REPowerEU-hoofdstukken moeten aansluiten op de nationale energie- en klimaatplannen van de lidstaten en op de in Verordening (EU) 2021/1119 vermelde klimaatdoelstellingen van de Unie.

(26)

Gezien de Europese Green Deal, die de centrale Europese strategie voor duurzame groei is, alsmede gezien het belang van bestrijding van klimaatverandering overeenkomstig de verbintenissen van de Unie tot uitvoering van de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, moet de faciliteit helpen klimaatactie en milieuduurzaamheid te mainstreamen en het algemene doel dat 30 % van de uitgaven uit de Uniebegroting de klimaatdoelstellingen ondersteunen, te verwezenlijken. Daartoe dienen de door de faciliteit gesteunde en in de herstel- en veerkrachtplannen van de lidstaten opgenomen maatregelen bij te dragen tot de groene transitie, met inbegrip van biodiversiteit, of tot het aanpakken van de daaruit voortvloeiende uitdagingen, en goed te zijn voor ten minste 37 % van de totale toewijzing van het herstel- en veerkrachtplan en voor ten minste 37 % van de totale geraamde kosten van de in het REPowerEU-hoofdstuk opgenomen maatregelen, op basis van de in bijlage VI bij Verordening (EU) 2021/241 beschreven methodologie voor het traceren van klimaatuitgaven. Die methodologie moet dienovereenkomstig worden gebruikt voor maatregelen die niet rechtstreeks kunnen worden toegewezen aan een in die bijlage vermeld steunverleningsgebied. Indien de betrokken lidstaat en de Commissie daarover overeenstemming bereiken, moeten de coëfficiënten voor ondersteuning van de klimaatdoelstellingen verhoogd kunnen worden tot 40 of 100 % voor individuele investeringen, als uiteengezet in het herstel- en veerkrachtplan, teneinde rekening te houden met flankerende hervormingsmaatregelen die het effect ervan op de klimaatdoelstellingen op een geloofwaardige manier bevorderen. Daartoe moeten de coëfficiënten ter ondersteuning van de klimaatdoelstellingen verhoogd kunnen worden tot een totaalbedrag van 3 % van de toewijzing van het herstel- en veerkrachtplan voor individuele investeringen. De faciliteit moet activiteiten ondersteunen die volledig in overeenstemming zijn met de klimaat- en milieunormen en -prioriteiten van de Unie en het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”.

(27)

De lidstaten moeten in voorkomend geval maatregelen in REPowerEU-hoofdstukken opnemen die een grensoverschrijdende of meerlandendimensie dan wel een grensoverschrijdend of meerlandeneffect hebben, zoals vastgesteld in de meest recente behoeftenanalyse van de Commissie, en die onder andere Europese meerwaarde opleveren. Ook moet er rekening mee worden gehouden dat in één lidstaat uitgevoerde maatregelen overloopeffecten kunnen hebben op andere lidstaten. De Commissie moet zo spoedig mogelijk de lidstaten helpen samen te werken ter ontwikkeling van maatregelen voor in de REPowerEU-hoofdstukken, met een grensoverschrijdende of meerlandendimensie dan wel een grensoverschrijdend of meerlandeneffect. De lidstaten moeten ernaar streven dat die maatregelen ten minste 30 % van de geraamde kosten van de maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk vertegenwoordigen. Naast maatregelen met een grensoverschrijdende of meerlandendimensie dan wel een grensoverschrijdend of meerlandeneffect, moeten nationale maatregelen die helpen om de energievoorziening in de Unie als geheel veilig te stellen, in overeenstemming met de REPowerEU-doelstellingen, met name wat betreft het wegwerken van de in de meest recente behoeftenanalyse van de Commissie vastgestelde bestaande knelpunten op het gebied van transmissie, distributie en opslag van energie, en die zodoende voor meer grensoverschrijdende stromen tussen de lidstaten zorgen, worden geacht een grensoverschrijdende of meerlandendimensie dan wel een grensoverschrijdend of meerlandeneffect te hebben. Ook maatregelen ter vermindering van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en van de energievraag moeten als maatregelen met een positief grensoverschrijdend effect worden aangemerkt, aangezien zij verdere capaciteit of aanbod voor andere lidstaten vrijmaken.

(28)

Er moet een passend beoordelingscriterium worden toegevoegd als basis voor de Commissie om de grensoverschrijdende of meerlandendimensie dan wel het grensoverschrijdend of meerlandeneffect van de hervormingen en investeringen in de REPowerEU-hoofdstukken te beoordelen.

(29)

De lidstaten moeten verdere prikkels krijgen om steun in de vorm van leningen aan te vragen, opdat zij de beschikbare middelen aanwenden en daarbij de beginselen van gelijke behandeling, solidariteit, evenredigheid en transparantie in acht nemen. Daartoe moeten de lidstaten de Commissie uiterlijk 30 dagen na inwerkingtreding van deze verordening zo duidelijk mogelijk meedelen of zij voornemens zijn een aanvraag voor steun via leningen in te dienen. De Commissie moet het Europees Parlement en de Raad onverwijld, tegelijkertijd en op gelijke voet een overzicht voorleggen van de voornemens van de lidstaten, vergezeld van een voorstel voor de verdeling van de beschikbare middelen. Die mededeling van een voornemen mag de lidstaten evenwel niet beletten om tot en met 31 augustus 2023 overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2021/241 steun in de vorm van leningen aan te vragen — indien voldaan wordt aan de desbetreffende voorwaarden met inbegrip van aanvragen ten belope van meer dan 6,8 % van hun bruto nationaal inkomen (bni). Evenmin mag dit de Commissie beletten de desbetreffende leningsovereenkomst aan te gaan, na de vaststelling van het relevante uitvoeringsbesluit van de Raad.

(30)

De lidstaten worden aangemoedigd de REPowerEU-hoofdstukken zo spoedig mogelijk en bij voorkeur binnen twee maanden na de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening in te dienen. De Commissie moet overeenkomstig artikel 19, lid 1, van Verordening (EU) 2021/241 binnen twee maanden na indiening door de lidstaat het gewijzigde herstel- en veerkrachtplan beoordelen en vervolgens een voorstel indienen voor een uitvoeringsbesluit van de Raad. Gezien de urgentie van de uitdagingen voor de lidstaten, moet de Commissie haar oordeel over het gewijzigde herstel- en veerkrachtplan zonder onnodig uitstel trachten af te ronden.

(31)

Voorts moet worden voorzien in nieuwe specifieke financieringsbronnen als stimulans voor ambitieuze in het REPowerEU-hoofdstuk op te nemen hervormingen en investeringen.

(32)

Bij Verordening (EU) 2022/1854 van de Raad (13) is een tijdelijke solidariteitsbijdrage ingevoerd voor EU-ondernemingen en vaste inrichtingen met activiteiten in de sectoren ruwe aardolie, aardgas, kolen en raffinage, die van toepassing is in alle lidstaten. De lidstaten wordt verzocht een deel van de opbrengsten van die tijdelijke bijdrage te gebruiken voor een coherente bevordering van de synergie en complementariteit met de hervormingen en investeringen in hun REPowerEU-hoofdstukken, met het oog op de financiering van overeenkomstig de REPowerEU-doelstellingen op nationaal niveau uit te voeren maatregelen.

(33)

De huidige economische en geopolitieke situatie vereist dat de Unie de beschikbare middelen inzet om de energievoorziening van de Unie snel te diversifiëren en vóór 2030 haar afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen. In dat verband moet Richtlijn 2003/87/EG een uitzonderlijke tegeldemaking, ter veiling, van een deel van de emissierechten uit het Innovatiefonds en van aan de lidstaten toegekende emissierechten mogelijk maken, met uitzondering van emissierechten die zijn toegekend met het oog op solidariteit, groei en interconnecties, en de inkomsten aanwenden voor hervormingen en investeringen die de REPowerEU-doelstellingen naderbij brengen, binnen het kader van de faciliteit. De veiling van emissierechten uit het Innovatiefonds en van aan de lidstaten toegekende emissierechten moet eveneens worden vervroegd. Met een deel van de emissierechten in de marktstabiliteitsreserve die anders ongeldig zouden worden verklaard, moet het innovatiefonds worden aangevuld.

(34)

In het kader van de noodinterventie van de Unie in verband met de hoge energieprijzen als gevolg van de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne, moeten kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) die bijzonder worden getroffen door de energieprijsstijgingen en ook kwetsbare huishoudens, met behulp van gerichte uitzonderlijke tijdelijke maatregelen uit hoofde van het cohesiebeleidskader 2014-2020 dat is vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (14), geholpen worden vanaf 1 februari 2022 ontstane en betaalde energiekosten te dekken via een flexibele inzet van middelen uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds. Deze steun dient volledig overeen te stemmen met de REPowerEU-doelstellingen.

(35)

Meer in het bijzonder moet het EFRO bij wijze van uitzondering gebruikt worden voor de verstrekking van bedrijfskapitaal aan bijzonder door de energieprijsstijgingen getroffen kmo's. Steun aan bijzonder door de energieprijsstijgingen getroffen kmo's moet evenredig zijn en in overeenstemming zijn met de toepasselijke staatssteunregels. Bovendien moet het ESF bij wijze van uitzondering worden ingezet ter ondersteuning van kwetsbare huishoudens, volgens de definitie in de nationale regels ter zake, om hen tegemoet te komen in de energiekosten, zelfs zonder maatregelen ter vergroting van de inzetbaarheid van de ondersteunde personen, d.w.z. actieve maatregelen. Dat zijn uitzonderlijke maatregelen die strikt noodzakelijk zijn om het hoofd te bieden aan de energiecrisis wegens de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne in 2022. Zij zorgen ervoor dat ondersteunde personen toegang hebben tot essentiële diensten en dragen aldus ook bij aan omstandigheden die bevorderlijk zijn voor de goede gezondheid die nodig is om deel te kunnen nemen aan de arbeidsmarkt. De steun kan door het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds worden verleend. Daarnaast moeten er niet alleen uit het ESF maar ook uit het EFRO en het Cohesiefonds maatregelen voor werkgelegenheidsbehoud kunnen worden gefinancierd in de vorm van werktijdverkorting en gelijkwaardige regelingen, met inbegrip van steun voor zelfstandigen. Met deze regelingen wordt beoogd werknemers en zelfstandigen te beschermen tegen het risico op werkloosheid. De aan deze regelingen toegewezen middelen mogen uitsluitend worden ingezet ter ondersteuning van werknemers en zelfstandigen. De steun van de Unie voor deze werktijdverkortings- en soortgelijke regelingen moet in de tijd worden beperkt. Het moet ook mogelijk zijn de in artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgestelde React-EU-middelen voor deze drie soorten steun aan te wenden ter versterking van de volgehouden inspanningen van de lidstaten voor een veerkrachtig herstel van hun economieën na de COVID-19-crisis.

(36)

Met specifieke programmeringsregelingen moet het mogelijk zijn om middelen uitsluitend binnen specifieke prioritaire assen te programmeren en bij te dragen aan specifieke investeringsprioriteiten. Teneinde de lidstaten met behulp van aanzienlijke steun te kunnen helpen bij hun inspanningen ter beperking van de gevolgen van de energiecrisis, moeten zij, voor de specifieke prioritaire assen van operationele programma's die uitsluitend dergelijke steun verstrekken, bij wijze van uitzondering tot het einde van de programmeringsperiode 2014-2020 in aanmerking komen voor een medefinancieringspercentage van 100 %. Deze beperkte en gerichte maatregelen moeten een aanvulling vormen op de structurele interventies in het kader van het cohesiebeleid ter ondersteuning van de productie van schone energie en ter bevordering van energie-efficiëntie. Gezien de budgettaire beperkingen van de Unie moeten de betalingen van de Commissie voor dergelijke verrichtingen in het kader van de specifieke prioriteiten gemaximeerd worden op 5 000 000 000 EUR in 2023.

(37)

Om lidstaten en regio's voldoende flexibiliteit bij het aanpakken van de nieuwe uitdagingen te bieden, moet Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (15) de lidstaten de mogelijkheid bieden tot 7,5 % van de middelen uit het EFRO, het Europees Sociaal Fonds Plus en het Cohesiefonds aan te vragen als bijdrage aan de REPowerEU-doelstellingen. De fondsen moeten steun kunnen verlenen voor de REPowerEU-doelstellingen voor zover die steun binnen het toepassingsgebied van het betrokken fonds valt, bijdraagt aan de specifieke doelstellingen ervan, en aan de voorschriften van Verordening (EU) 2021/1060 en aan de desbetreffende fondsspecifieke verordening voldoet, met inbegrip van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”.

(38)

De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben hun voorlopige toewijzing van de middelen uit de reserve voor aanpassing aan de brexit geheel of gedeeltelijk naar de faciliteit over te dragen. De COVID-19-crisis met daarbovenop de bedreigde energiezekerheid van de Unie heeft de negatieve gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie voor de lidstaten verder verergerd, ook voor hun regio's, lokale gemeenschappen en sectoren, met name voor de het zwaarst door die terugtrekking getroffen sectoren. De uit de reserve voor aanpassing aan de brexit te financieren maatregelen en de uit de faciliteit te financieren hervormingen en investeringen kunnen soortgelijke doeleinden dienen en een soortgelijke inhoud hebben. Zowel de reserve voor aanpassing aan de brexit als de faciliteit zijn er uiteindelijk op gericht de negatieve gevolgen voor de economische, sociale en territoriale cohesie te verzachten. Hoewel hervormingen en investeringen in dat kader van de faciliteit in de eerste plaats ertoe dienen de economische gevolgen van de pandemie te bestrijden, kunnen zij ook onvoorziene negatieve gevolgen in de het zwaarst door de brexit getroffen lidstaten en sectoren helpen tegengaan. Ten slotte worden de vastleggings- en betalingskredieten uit zowel de reserve voor aanpassing aan de brexit als de faciliteit boven de maxima van het meerjarig financieel kader opgenomen. Volgens dat scenario is het, mede gelet op de verstoring van de mondiale energiemarkt als gevolg van de meer recente geopolitieke ontwikkelingen, aangewezen om de lidstaten flexibiliteit te bieden door overdrachten van de reserve voor aanpassing aan de brexit naar de faciliteit toe te staan, waardoor de doelstellingen van beide kunnen worden verwezenlijkt, en om uiteindelijk economische, sociale en territoriale cohesie tot stand te brengen.

(39)

Uitkeringen van aanvullende financiering aan de lidstaten die een REPowerEU-hoofdstuk In hun herstel- en veerkrachtplan opnemen, moeten tot eind 2026 plaatsvinden volgens de regels van de faciliteit.

(40)

Middels een herstel- en veerkrachtplan ingediende verzoeken om specifieke financiering, met inbegrip van een toewijzing uit de veiling van rechten van de regeling voor de handel in emissierechten in het kader van Richtlijn 2003/87/EG, overdrachten van middelen uit het EFRO, het Europees Sociaal Fonds Plus of het Cohesiefonds die onder artikel 26 van Verordening (EU) 2021/1060 vallen en overdrachten van middelen uit de reserve voor aanpassing aan de brexit, voor maatregelen in een REPowerEU-hoofdstuk moeten een weerspiegeling zijn van een hogere financiële behoefte in verband met hervormingen en investeringen uit dat hoofdstuk.

(41)

Om ervoor te zorgen dat de financiële steun, ten behoeve van een betere reactie op de huidige energiecrisis, vervroegd wordt verstrekt, moet het mogelijk zijn dat, middels een verzoek van een lidstaat dat samen met het REPowerEU-hoofdstuk In een gewijzigd herstel- en veerkrachtplan moet worden ingediend, een bedrag van de vereiste aanvullende middelen ter financiering van de maatregelen van het REPowerEU-hoofdstuk wordt uitbetaald via twee voorfinancieringsbetalingen.

De Commissie moet, voor zover mogelijk, de eerste voorfinancieringsbetaling doen binnen twee maanden nadat zij de juridische verbintenis voor de toepassing van Verordening (EU) 2021/241 aangaat, en de tweede voorfinancieringsbetaling binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van het uitvoeringsbesluit van de Raad tot goedkeuring van de beoordeling van het herstel- en veerkrachtplan dat een REPowerEU-hoofdstuk bevat. Die betalingen moeten afhankelijk worden gesteld van de beschikbare middelen, met name de beschikbaarheid van middelen uit de NextGenerationEU-rekening, van de in de jaarlijkse begroting van de Unie goedgekeurde middelen en van de ontvangsten die zijn verkregen uit de veiling van emissierechten van het emissiehandelssysteem uit hoofde van Richtlijn 2003/87/EG, en van de effectieve voorafgaande overdracht van middelen in het kader van programma’s voor gedeeld beheer, indien daarom wordt verzocht.

(42)

Er moet ter inachtneming van de betalingsmaxima van het meerjarig financieel kader een plafond worden vastgesteld voor betalingen die overeenstemmen met de voorfinanciering voor bedragen die worden overgedragen uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1060.

(43)

De Commissie moet de uitvoering van de in het REPowerEU-hoofdstuk bedoelde hervormingen en investeringen en hun bijdrage aan de REPowerEU-doelstellingen monitoren en informatie in verband hiermee verstrekken, met name door middel van uitwisselingen tijdens de dialoog over herstel en veerkracht, door verslag uit te brengen in het scorebord voor herstel en veerkracht, en door middel van een specifiek deel in het jaarverslag dat bij het Europees Parlement en de Raad moet worden ingediend.

(44)

Recente geopolitieke gebeurtenissen hebben de prijzen van energie, voedsel en bouwmaterialen verregaand opgestuwd en hebben tot tekorten in de mondiale toeleveringsketens geleid, met een hogere inflatie en nieuwe uitdagingen tot gevolg, waaronder een risico op energiearmoede en hogere kosten van levensonderhoud. Het kan nodig zijn hiertegen actie te ondernemen. Die ontwikkelingen kunnen een directe impact hebben op de mogelijkheid om de maatregelen uit herstel- en veerkrachtplannen uit te voeren. Voor zover de lidstaten kunnen aantonen dat door die ontwikkelingen een bepaalde mijlpaal of een bepaald streefdoel — volledig of ten dele — niet langer haalbaar is, kunnen dergelijke situaties worden aangevoerd als objectieve omstandigheden in de zin van Verordening (EU) 2021/241. Bovendien kunnen die lidstaten dergelijke situaties eveneens als objectieve omstandigheden in de zin van die verordening aanvoeren indien zij kunnen aantonen dat het behalen van een bepaalde mijlpaal of een bepaald streefdoel strijdig is met de verwezenlijking van de REPowerEU-doelstellingen. Voorts mogen verzoeken tot aanpassing niet ten koste gaan van de algemene uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen, waaronder de inspanningen van de lidstaten inzake hervormingen en investeringen.

(45)

De Verordeningen (EU) 2021/241, (EU) nr. 1303/2013, (EU) 2021/1060 en (EU) 2021/1755 en Richtlijn 2003/87/EG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(46)

Deze verordening moet met het oog op de snelle toepassing van de erin opgenomen maatregelen in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen in Verordening (EU) 2021/241

Verordening (EU) 2021/241 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 4 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Overeenkomstig de in artikel 3 van deze verordening bedoelde zes pijlers en de coherentie en synergie die zij opleveren, en in de context van de COVID-19-crisis, is de algemene doelstelling van de faciliteit de economische, sociale en territoriale cohesie van de Unie te verbeteren door de veerkracht, de crisisparaatheid, het aanpassingsvermogen en het groeipotentieel van de lidstaten te verbeteren, door de sociale en economische gevolgen van de crisis, met name voor vrouwen, te verzachten, door een bijdrage te leveren aan de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, door de groene transitie te ondersteunen, door een bijdrage te leveren aan de verwezenlijking van de 2030-streefcijfers voor klimaat van de Unie als uiteengezet in artikel 2, punt 11, van Verordening (EU) 2018/1999, door de doelstelling van klimaatneutraliteit van de Unie in 2050 en van de digitale transitie na te streven, en door het energiesysteem van de Unie veerkrachtiger, zekerder en duurzamer te maken door een noodzakelijke vermindering van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en een differentiatie van de energievoorziening op Unieniveau, onder meer door middel van een toename van het gebruik van hernieuwbare energie en van de energie-efficiëntie en een verhoging van de opslagcapaciteit voor energie, en aldus bij te dragen aan de opwaartse economische en sociale convergentie, het herstellen en stimuleren van duurzame groei en de integratie van de economieën van de Unie, en het bevorderen van de schepping van kwalitatief hoogstaande banen, alsmede bij te dragen aan de strategische autonomie van de Unie, in combinatie met een open economie en het creëren van Europese meerwaarde.”.

2)

In artikel 5 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   De faciliteit ondersteunt alleen maatregelen die het beginsel van “geen ernstige afbreuk doen” eerbiedigen, dat ook van toepassing is op de maatregelen in de REPowerEU-hoofdstukken, tenzij in deze verordening anders wordt bepaald.”.

3)

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 3 wordt het volgende punt toegevoegd:

“d)

in voorkomend geval, de hervormingen en investeringen in overeenstemming met artikel 21 quater.”;

b)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   De steun via leningen voor het herstel- en veerkrachtplan van de betrokken lidstaat mag niet meer bedragen dan het verschil tussen de totale kosten van het herstel- en veerkrachtplan, zoals herzien waar nodig, en de maximale financiële bijdrage als bedoeld in artikel 11, met inbegrip van, waar nodig, de in artikel 21 bis bedoelde inkomsten, alsmede de middelen die uit programma's in gedeeld beheer zijn overgedragen.”;

c)

lid 6 wordt vervangen door:

“6.   In afwijking van lid 5 kan het bedrag van de steun via leningen, mits er voldoende middelen beschikbaar zijn, in uitzonderlijke omstandigheden worden verhoogd, gelet op de behoeften van de aanvragende lidstaat alsmede de verzoeken om steun via leningen die andere lidstaten hebben ingediend of voornemens zijn in te dienen, met toepassing evenwel van de beginselen inzake gelijke behandeling, solidariteit, evenredigheid en transparantie. Om de toepassing van die beginselen te faciliteren, delen lidstaten de Commissie uiterlijk op 31 maart 2023 mee of zij voornemens zijn steun in de vorm van leningen aan te vragen. De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad onverwijld, tegelijkertijd en op gelijke voet een overzicht van de voornemens van de lidstaten voor, vergezeld van een voorstel voor de verdeling van de beschikbare middelen. Die mededeling van het voornemen te verzoeken om steun in de vorm van leningen belet de lidstaten evenwel niet om tot en met 31 augustus 2023 steun in de vorm van leningen aan te vragen — indien voldaan wordt aan de desbetreffende voorwaarden met inbegrip van aanvragen ten belope van meer dan 6,8 % van het bni. Het belet de Commissie evenmin om de overeenkomstige leningsovereenkomst aan te gaan na de vaststelling van het desbetreffende uitvoeringsbesluit van de Raad.”.

4)

In artikel 17 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   Maatregelen die vanaf 1 februari 2020 van start zijn gegaan, komen in aanmerking op voorwaarde dat zij voldoen aan de vereisten van deze verordening.

De nieuwe in artikel 21 quater, lid 1, bedoelde hervormingen en investeringen komen echter alleen in aanmerking indien zij vanaf 1 februari 2022 van start gaan.”.

5)

Artikel 18, lid 4, wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt wordt ingevoegd:

“c bis)

een toelichting over de wijze waarop het REPowerEU-hoofdstuk bijdraagt aan het aanpakken van energiearmoede en daarin, in voorkomend geval, voldoende prioriteit wordt gegeven aan de behoeften van degenen die met energiearmoede kampen en aan het verminderen van kwetsbaarheden in de komende winterseizoenen;”;

b)

punt e) wordt vervangen door:

“e)

een kwalitatieve toelichting over de wijze waarop de maatregelen in het herstel- en veerkrachtplan naar verwachting zullen bijdragen aan de groene transitie, met inbegrip van biodiversiteit, of tot het aanpakken van de daaruit voortvloeiende uitdagingen, over de vraag of ze goed zijn voor ten minste 37 % van de totale toewijzing voor het herstel- en veerkrachtplan en of maatregelen van dat type in het REPowerEU-hoofdstuk goed zijn voor een bedrag dat ten minste 37 % van de totale geraamde kosten van de in dat hoofdstuk opgenomen maatregelen vertegenwoordigt, op basis van de methodologie voor het traceren van klimaatuitgaven als omschreven in bijlage VI; die methodologie wordt dienovereenkomstig gebruikt voor maatregelen die niet rechtstreeks kunnen worden toegewezen aan een in bijlage VI vermeld steunverleningsgebied; om rekening te houden met flankerende hervormingsmaatregelen die het effect ervan op de klimaatdoelstellingen op geloofwaardige wijze bevorderen, kunnen de coëfficiënten voor ondersteuning van de klimaatdoelstellingen, zoals uitgelegd in het herstel- en veerkrachtplan, worden verhoogd tot een totaalbedrag van 3 % van de totale toewijzing voor het herstel- en veerkrachtplan voor individuele investeringen;”;

c)

punt h) wordt vervangen door:

“h)

een aanduiding of de in het herstel- en veerkrachtplan opgenomen maatregelen grensoverschrijdende of meerlandenprojecten omvatten, een toelichting van de wijze waarop de relevante maatregelen in de REPowerEU-hoofdstukken, met inbegrip van de maatregelen voor het aanpakken van de uitdagingen die in de meest recente behoefteanalyse van de Commissie zijn vastgesteld, een grensoverschrijdende of meerlandendimensie dan wel een grensoverschrijdend of meerlandeneffect hebben, en een toelichting met betrekking tot de vraag of de totale kosten van die maatregelen goed zijn voor ten minste 30 % van de geraamde kosten van het REPowerEU-hoofdstuk;”;

d)

punt q) wordt vervangen door:

“q)

voor de voorbereiding en, indien beschikbaar, voor de uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen, een samenvatting van het raadplegingsproces, uitgevoerd in overeenstemming met het nationale rechtskader, van lokale en regionale autoriteiten, sociale partners, maatschappelijke organisaties, jongerenorganisaties en andere relevante belanghebbenden, alsook een samenvatting van de wijze waarop de inbreng van de belanghebbenden in het herstel- en veerkrachtplan terugkomt, waarbij, wanneer het herstel- en veerkrachtplan een REPowerEU-hoofdstuk bevat, die samenvatting wordt aangevuld met een vermelding van de geraadpleegde belanghebbenden, een beschrijving van de uitkomst van het raadplegingsproces ten aanzien van dat hoofdstuk, en een beschrijving in hoofdlijnen van de wijze waarop de ontvangen inbreng daarin terugkomt;”.

6)

Artikel 19, lid 3, wordt als volgt gewijzigd:

a)

de volgende punten worden ingevoegd:

“d bis)

of het REPowerEU-hoofdstuk de in artikel 21 quater bedoelde hervormingen en investeringen bevat die daadwerkelijk bijdragen tot energiezekerheid, de diversificatie van de energievoorziening van de Unie, een toename van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en van de energie-efficiëntie, een verhoging van de opslagcapaciteit voor energie of tot de noodzakelijke vermindering van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen vóór 2030;

d ter)

of het REPowerEU-hoofdstuk de in artikel 21 quater bedoelde hervormingen en investeringen bevat die naar verwachting een grensoverschrijdende of meerlandendimensie dan wel een grensoverschrijdend of meerlandeneffect hebben;”;

b)

punt e) wordt vervangen door:

“e)

of het herstel- en veerkrachtplan maatregelen bevat die op doeltreffende wijze bijdragen tot de groene transitie, met inbegrip van biodiversiteit, of tot het aanpakken van de daaruit voortvloeiende uitdagingen, over de vraag of ze goed zijn voor ten minste 37 % van de totale toewijzing voor het herstel- en veerkrachtplan, en of de maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk goed zijn voor een bedrag dat ten minste 37 % van de totale geraamde kosten van de in dat hoofdstuk opgenomen maatregelen vertegenwoordigt, op basis van de methodologie voor het traceren van klimaatuitgaven als omschreven in bijlage VI; die methodologie wordt dienovereenkomstig gebruikt voor maatregelen die niet rechtstreeks kunnen worden toegewezen aan een in bijlage VI vermeld steunverleningsgebied; om rekening te houden met flankerende hervormingsmaatregelen die het effect ervan op de klimaatdoelstellingen op geloofwaardige wijze bevorderen, kunnen de coëfficiënten voor ondersteuning van de klimaatdoelstellingen, mits de Commissie hiermee instemt, worden verhoogd tot een totaalbedrag van 3 % van de totale toewijzing voor het herstel- en veerkrachtplan voor individuele investeringen;”.

7)

In artikel 20, lid 5, wordt het volgende punt ingevoegd:

“c bis)

een samenvatting van de in het REPowerEU-hoofdstuk voorgestelde maatregelen met een grensoverschrijdende of meerlandendimensie dan wel een grensoverschrijdend of meerlandeneffect, met inbegrip van de maatregelen om de uitdagingen aan te pakken die in de meest recente behoefteanalyse van de Commissie zijn vastgesteld; indien de geraamde kosten van die maatregelen goed zijn voor een bedrag dat minder dan 30 % van de geraamde kosten van alle maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk vertegenwoordigt, een toelichting van de redenen daarvoor, waarin met name wordt aangetoond dat andere maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk beter beantwoorden aan de in artikel 21 quater, lid 3, genoemde doelstellingen, of dat er onvoldoende realistische projecten met een grensoverschrijdende of meerlandendimensie dan wel een grensoverschrijdend of meerlandeneffect beschikbaar zijn, met name gelet op de levensduur van de faciliteit;”.

8)

Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd na hoofdstuk III:

HOOFDSTUK III BIS

REPower EU

Artikel 21 bis

Ontvangsten van de regeling voor de handel in emissierechten uit hoofde van Richtlijn 2003/87/EG

1.   Voor uitvoering op grond van deze verordening is, als aanvullende niet-terugbetaalbare financiële steun in het kader van de faciliteit, een bedrag van 20 000 000 000 EUR in lopende prijzen, verkregen overeenkomstig artikel 10 sexies van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (*1), beschikbaar om de veerkracht van het energiesysteem van de Unie te vergroten door een vermindering van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en een diversificatie van de energievoorziening op Unieniveau. Overeenkomstig artikel 10 sexies van Richtlijn 2003/87/EG zijn deze bedragen externe bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.

2.   Het toewijzingsaandeel van het in lid 1 bedoelde bedrag dat voor iedere lidstaat beschikbaar is, wordt berekend op basis van de indicatoren in de methode van bijlage IV bis.

3.   Het in lid 1 bedoelde bedrag wordt uitsluitend toegewezen voor de in artikel 21 quater bedoelde maatregelen, met uitzondering van de in artikel 21 quater, lid 3, punt a), bedoelde maatregelen. Het kan ook de in artikel 6, lid 2, bedoelde uitgaven dekken.

4.   Vastleggingskredieten die het in lid 1 bedoelde bedrag bestrijken, worden per 1 maart 2023 automatisch beschikbaar gesteld voor dat bedrag.

5.   Elke lidstaat mag bij de Commissie een verzoek indienen tot toewijzing van een bedrag dat zijn aandeel niet overschrijdt door in zijn plan de in artikel 21 quater bedoelde hervormingen en investeringen op te nemen en de geraamde kosten daarvan aan te geven.

6.   In het overeenkomstig artikel 20, lid 1, vastgestelde uitvoeringsbesluit van de Raad wordt het bedrag van de in lid 1 van dit artikel bedoelde ontvangsten vastgesteld die na de indiening van een aanvraag krachtens lid 5 van dit artikel aan de lidstaat zijn toegewezen. Het overeenkomstige bedrag wordt in tranches betaald, mits er voldoende middelen beschikbaar zijn, overeenkomstig artikel 24, zodra de betrokken lidstaat op bevredigende wijze de mijlpalen en streefdoelen heeft verwezenlijkt die met betrekking tot de uitvoering van de in artikel 21 quater bedoelde maatregelen zijn vastgesteld.

Artikel 21 ter

Middelen uit programma's in gedeeld beheer om de REPowerEU-doelstellingen te ondersteunen

1.   De lidstaten kunnen in het kader van de Verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027 verzoeken om binnen de aan hen toegewezen middelen in het kader van door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus en het Cohesiefonds ondersteunde programma's te verzoeken om steun voor de verwezenlijking van de in artikel 21 quater, lid 3, van deze verordening, genoemde doelstellingen, onder de voorwaarden van artikel 26 bis van de Verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027 en de fondsspecifieke verordeningen. Die middelen worden aangewend overeenkomstig de Verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027 en de fondsspecifieke verordeningen.

2.   De middelen mogen op grond van artikel 4 bis van Verordening (EU) 2021/1755 van het Europees Parlement en de Raad (*2) worden overgedragen om de in artikel 21 quater van deze verordening bedoelde maatregelen te steunen.

Artikel 21 quater

REPowerEU-hoofdstukken in de herstel- en veerkrachtplannen

1.   Herstel- en veerkrachtplannen die na 1 maart 2023 bij de Commissie worden ingediend en die aanvullende financiering uit hoofde van artikel 14, 21 bis of 21 ter vereisen, bevatten een REPowerEU-hoofdstuk waarin maatregelen met hun overeenkomstige mijlpalen en streefdoelen worden opgenomen. De maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk zijn ofwel nieuwe hervormingen en investeringen die vanaf 1 februari 2022 worden geïnitieerd, ofwel het opgeschaalde deel van de hervormingen en investeringen die zijn opgenomen in het reeds vastgestelde uitvoeringsbesluit van de Raad voor de betrokken lidstaat.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen lidstaten die overeenkomstig artikel 11, lid 2, een verlaging van de maximale financiële bijdrage ondergaan, in de REPowerEU-hoofdstukken ook maatregelen opnemen die zijn opgenomen in de reeds vastgestelde uitvoeringsbesluiten van de Raad zonder dat deze worden opgeschaald, tot een bedrag van de geraamde kosten die gelijk zijn aan die verlaging.

3.   De hervormingen en investeringen in het REPowerEU-hoofdstuk moeten erop gericht zijn bij te dragen aan minstens een van de volgende maatregelen:

a)

het verbeteren van de energie-infrastructuur en -voorzieningen om aan de directe behoeften inzake voorzieningszekerheid voor gas, met inbegrip van vloeibaar aardgas, te voldoen, met name door de diversificatie van de levering te faciliteren in het belang van de Unie als geheel; maatregelen met betrekking tot de olie-infrastructuur en -voorzieningen die nodig zijn om aan de directe behoeften inzake voorzieningszekerheid te voldoen, kunnen enkel worden opgenomen in het REPowerEU-hoofdstuk van een lidstaat indien voor die lidstaat uiterlijk op 1 maart 2023 de uitzonderlijke tijdelijke afwijking van artikel 3 quaterdecies, lid 4, van Verordening (EU) nr. 833/2014 gold vanwege de specifieke afhankelijkheid van ruwe olie en de geografische ligging van die lidstaat;

b)

het stimuleren van energie-efficiëntie in gebouwen en kritieke energie-infrastructuur, de decarbonisatie van de industrie, het opvoeren van de productie en het gebruik van duurzaam biomethaan en van hernieuwbare of fossielvrije waterstof, en het verhogen van het aandeel hernieuwbare energie en het versnellen van de uitrol ervan;

c)

het aanpakken van energiearmoede;

d)

het stimuleren van energievraagreductie;

e)

het aanpakken van interne en grensoverschrijdende knelpunten voor energietransmissie en -distributie, het ondersteunen van de opslag van elektriciteit, het versnellen van de integratie van hernieuwbare energiebronnen, en het ondersteunen van emissievrij vervoer en de infrastructuur daarvoor, met inbegrip van het spoorvervoer;

f)

het ondersteunen van de doelstellingen in de punten a) tot en met e) door een versnelde om- en bijscholing van de beroepsbevolking naar groene vaardigheden en de bijbehorende digitale vaardigheden, alsmede door ondersteuning van de waardeketens van voor de groene transitie kritieke grondstoffen en technologieën.

4.   Het REPowerEU-hoofdstuk bevat ook een toelichting over de wijze waarop de in dat hoofdstuk opgenomen maatregelen in overeenstemming zijn met de inspanningen van de betrokken lidstaat om de in lid 3 bedoelde doelstellingen te verwezenlijken, rekening houdend met de maatregelen die zijn vervat in het reeds vastgestelde uitvoeringsbesluit van de Raad, alsook een toelichting van de totale bijdrage van die maatregelen en andere nationaal gefinancierde en door de Unie gefinancierde aanvullende of begeleidende maatregelen aan die doelstellingen.

5.   De kostenramingen van de hervormingen en investeringen in het REPowerEU-hoofdstuk worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van de totale toewijzing van het herstel- en veerkrachtplan op grond van artikel 18, lid 4, punt f), en artikel 19, lid 3, punt f).

6.   In afwijking van artikel 5, lid 2, artikel 17, lid 4, artikel 18, lid 4, punt d), en artikel 19, lid 3, punt d), is het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” niet van toepassing op de hervormingen en investeringen uit hoofde van lid 3, punt a), van dit artikel, op voorwaarde dat volgens een beoordeling door de Commissie aan de volgende vereisten is voldaan:

a)

de maatregel is noodzakelijk en evenredig om overeenkomstig lid 3, punt a), van dit artikel aan de directe behoeften inzake voorzieningszekerheid te voldoen, rekening houdend met schonere haalbare alternatieven en het risico van lock-ineffecten;

b)

de betrokken lidstaat heeft toereikende inspanningen geleverd om, waar mogelijk, de mogelijke afbreuk aan milieudoelstellingen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 te beperken en de schadelijke gevolgen daarvan te verzachten door middel van andere maatregelen, waaronder de maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk;

c)

de maatregel brengt, op basis van kwalitatieve overwegingen, de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2030 en de doelstelling van klimaatneutraliteit in de EU in 2050 niet in gevaar;

d)

de maatregel zal naar verwachting uiterlijk op 31 december 2026 in uitvoering zijn.

7.   Bij het verrichten van de in lid 6 bedoelde beoordeling werkt de Commissie nauw samen met de betrokken lidstaat. De Commissie kan opmerkingen maken of om aanvullende informatie verzoeken. De betrokken lidstaat verstrekt de gevraagde aanvullende informatie.

8.   De overeenkomstig artikel 21 bis ter beschikking gestelde opbrengsten draagt niet bij aan de hervormingen en investeringen uit hoofde van lid 3, punt a), van dit artikel.

9.   De totale geraamde kosten van de maatregelen die overeenkomstig lid 6 door de Commissie moeten worden beoordeeld, bedragen niet meer dan 30 % van de totale geraamde kosten van de in het REPowerEU-hoofdstuk opgenomen maatregelen.

Artikel 21 quinquies

Voorfinanciering voor REPowerEU

1.   Een herstel- en veerkrachtplan met een REPowerEU-hoofdstuk kan vergezeld gaan van een verzoek om voorfinanciering. Mits het in artikel 20, lid 1, en artikel 21, lid 2, bedoelde uitvoeringsbesluit uiterlijk op 31 december 2023 door de Raad wordt vastgesteld, voert de Commissie, uit hoofde van de artikelen 7, 12, 14, 21 bis en 21 ter en met inachtneming van het beginsel van gelijke behandeling van lidstaten en het evenredigheidsbeginsel, maximaal twee voorfinancieringsbetalingen uit voor een totaal bedrag van maximaal 20 % van de aanvullende middelen die worden gevraagd door de betrokken lidstaat voor de financiering van het REPowerEU-hoofdstuk.

2.   Wat middelen die zijn overgedragen onder de voorwaarden van artikel 26 van Verordening (EU) 2021/1060 betreft, bedraagt geen van beide reeksen voorfinancieringsbetalingen meer dan 1 000 000 000 EUR.

3.   In afwijking van artikel 116, lid 1, van het Financieel Reglement doet de Commissie de voorfinancieringsbetalingen voor zover mogelijk en afhankelijk van de beschikbare middelen, als volgt:

a)

wat de eerste voorfinancieringsbetaling betreft, binnen twee maanden na het sluiten door de Commissie en de betrokken lidstaat van de overeenkomst die een juridische verbintenis als bedoeld in artikel 23 vormt;

b)

wat de tweede voorfinancieringsbetaling betreft, binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van het uitvoeringsbesluit van de Raad tot goedkeuring van de beoordeling van het herstel- en veerkrachtplan dat een REPowerEU-hoofdstuk bevat.

4.   Een voorfinancieringsbetaling met betrekking tot de in lid 2 bedoelde middelen wordt verricht nadat van alle lidstaten informatie is ontvangen over de vraag of zij voornemens zijn om voorfinanciering van deze middelen te vragen, en, zo nodig, op pro-ratabasis om het totale maximum van 1 000 000 000 EUR in acht te nemen.

5.   In het geval van voorfinanciering krachtens lid 1 worden de uit te betalen financiële bijdrage, als bedoeld in artikel 20, lid 5, punt a), en, in voorkomend geval, het bedrag van de lening als bedoeld in artikel 20, lid 5, punt h), evenredig aangepast.

(*1)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32)."

(*2)  Verordening (EU) 2021/1755 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2021 tot oprichting van de reserve voor aanpassing aan de Brexit (PB L 357 van 8.10.2021, blz. 1).”."

9)

In artikel 23, wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Zodra de Raad een uitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 20, lid 1, heeft vastgesteld, sluit de Commissie met de betrokken lidstaat een overeenkomst die een individuele juridische verbintenis vormt in de zin van het Financieel Reglement. De juridische verbintenis ligt voor elke lidstaat niet hoger dan het totaal van de in artikel 11, lid 1, punt a), bedoelde financiële bijdrage voor 2021 en 2022, de in artikel 11, lid 2, bedoelde bijgewerkte financiële bijdrage voor 2023 en het op grond van artikel 21 bis, lid 2, berekende bedrag.”.

10)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 25 bis

Transparantie met betrekking tot eindontvangers

1.   Elke lidstaat ontwikkelt een gebruiksvriendelijk openbaar portaal dat de gegevens bevat van de honderd eindontvangers met het hoogste bedrag aan financiering voor de uitvoering van maatregelen in het kader van de faciliteit. De lidstaten werken deze gegevens tweemaal per jaar bij.

2.   Van de in lid 1 bedoelde eindontvangers wordt de volgende informatie bekendgemaakt:

a)

in het geval van een rechtspersoon, de volledige officiële naam en het btw- of fiscaal identificatienummer van de ontvanger, indien beschikbaar, of een ander uniek identificatiemiddel op nationaal niveau;

b)

in het geval van een natuurlijke persoon, de voor- en achternaam van de ontvanger;

c)

het door elke ontvanger ontvangen bedrag en de bijbehorende maatregelen waarvoor een lidstaat financiering heeft ontvangen in het kader van de faciliteit.

3.   De in artikel 38, lid 3, van het Financieel Reglement bedoelde informatie wordt niet bekendgemaakt.

4.   In het geval van bekendmaking van persoonsgegevens verwijderen de betrokken lidstaten de in lid 2 bedoelde informatie twee jaar na het einde van het begrotingsjaar waarin de financiering aan de eindontvanger werd uitbetaald.

5.   De Commissie centraliseert de openbare portalen van de lidstaten en maakt de in lid 1 bedoelde gegevens bekend op het in artikel 30 bedoelde scorebord voor herstel en veerkracht.”.

11)

In lid 1 van artikel 26 wordt het volgende punt toegevoegd:

“h)

de voortgang van de uitvoering van de hervormingen en investeringen in de REPowerEU-hoofdstukken.”.

12)

In artikel 29 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   De Commissie monitort de uitvoering van de faciliteit en meet de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 4, met inbegrip van de uitvoering van de hervormingen en investeringen in de REPowerEU-hoofdstukken en hun bijdrage aan de in artikel 21 quater, lid 3, genoemde doelstellingen. De monitoring van de uitvoering is gericht op en evenredig met de activiteiten die in het kader van de faciliteit worden uitgevoerd.”.

13)

In artikel 30 wordt lid 3 vervangen door:

“3.   Het scorebord toont ook de voortgang van de uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen met betrekking tot de in artikel 29, lid 4, bedoelde gemeenschappelijke indicatoren. Het bevat ook de voortgang van de uitvoering van de maatregelen in de REPowerEU-hoofdstukken en de bijdrage ervan aan de doelstellingen van artikel 21 quater, lid 3, en het toont informatie over de vermindering van de invoer van fossiele brandstoffen in de Unie en de diversificatie van de energievoorziening.”.

14)

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de inleidende zin wordt vervangen door:

“3.   Het jaarverslag bevat ook de volgende informatie:”;

ii)

de volgende punten worden toegevoegd:

“d)

een overzicht van de maatregelen met een grensoverschrijdende of meerlandendimensie dan wel een grensoverschrijdend of meerlandeneffect in alle REPowerEU-hoofdstukken, de totale geraamde kosten ervan en of de totale kosten van deze maatregelen minstens 30 % van de totale geraamde kosten van de maatregelen in alle REPowerEU-hoofdstukken vertegenwoordigen;

e)

het aantal maatregelen in alle REPowerEU-hoofdstukken die onder artikel 21 quater, lid 3, punt a), vallen, en de totale geraamde kosten ervan;

f)

de voortgang bij de uitvoering van de hervormingen en investeringen in het REPowerEU-hoofdstuk, via een speciaal deel dat lessen bevat die na een analyse van de beschikbare gegevens over eindontvangers zijn geleerd alsook voorbeelden van beste praktijken.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“3 bis.   De in lid 3, punten d) en e), bedoelde informatie wordt alleen opgenomen in het jaarverslag na de goedkeuring van de beoordeling van alle herstel- en veerkrachtplannen die een REPowerEU-hoofdstuk bevatten.”.

15)

In artikel 32 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   In het evaluatieverslag wordt met name beoordeeld in hoeverre de doelstellingen zijn bereikt, of de middelen efficiënt zijn ingezet en of er sprake is van Europese meerwaarde. In het verslag wordt ook gekeken naar de blijvende relevantie van alle doelstellingen en acties en wordt de uitvoering van de REPowerEU-hoofdstukken en hun bijdragen aan de in artikel 21 quater, lid 3, vastgelegde doelstellingen beoordeeld.”.

16)

De tekst in bijlage I bij deze verordening wordt ingevoegd als bijlage IV bis.

17)

Bijlage V wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 2

Wijzigingen in Verordening (EU) nr. 1303/2013

Het volgende artikel wordt ingevoegd in Verordening (EU) nr. 1303/2013:

“Artikel 25 ter

Uitzonderlijke maatregelen voor het gebruik van de fondsen ter ondersteuning van mkb-bedrijven die bijzonder worden getroffen door stijgingen van de energieprijzen, van kwetsbare huishoudens en van werktijdverkorting en gelijkwaardige regelingen

1.   Als een uitzonderlijke maatregel die strikt noodzakelijk is om de energiecrisis als gevolg van de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne aan te pakken, kan het EFRO de financiering van werkkapitaal in de vorm van subsidies aan mkb-bedrijven die bijzonder worden getroffen door stijgingen van de energieprijzen ondersteunen, in het kader van de in artikel 5, lid 3, punt d), van Verordening nr. 1301/2013 bedoelde investeringsprioriteit. Mkb-bedrijven die bijzonder worden getroffen door stijgingen van de energieprijzen zijn die welke op grond van de tijdelijke kaderregeling voor crisissteun in aanmerking komen voor steun voor extra kosten als gevolg van de uitzonderlijk sterke stijging van aardgas- en elektriciteitsprijzen.

Als een verdere uitzonderlijke maatregel die strikt noodzakelijk is om de energiecrisis als gevolg van de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne aan te pakken, kan het ESF kwetsbare huishoudens ondersteunen om hen te helpen hun kosten voor energieverbruik te dragen, zelfs zonder overeenkomstige actieve maatregelen, in het kader van de in artikel 3, lid 1, punt b), iv), van Verordening (EU) nr. 1304/2013 bedoelde investeringsprioriteit.

2.   Concrete acties die de in lid 1 bedoelde steun verlenen, kunnen door het EFRO of het ESF worden gefinancierd op basis van de op het andere fonds toepasselijke regels. Bovendien kunnen dergelijke concrete acties wanneer zij bijdragen aan een van de in lid 1 bedoelde investeringsprioriteiten ook door het Cohesiefonds worden gefinancierd op basis van de regels die van toepassing zijn op het EFRO of het ESF. Voorts kunnen het EFRO en het Cohesiefonds ook de toegang tot de arbeidsmarkt financieren door het behoud van banen voor werknemers en zelfstandigen via werktijdverkorting en gelijkwaardige regelingen, op basis van de regels die van toepassing zijn op het ESF in het kader van de in artikel 3, lid 1, punt a), v), van Verordening (EU) nr. 1304/2013 bedoelde investeringsprioriteit.

3.   Concrete acties die de in de leden 1 en 2 bedoelde steun verlenen, worden uitsluitend in het kader van een nieuwe specifieke prioritaire as geprogrammeerd. De specifieke prioritaire as kan bestaan uit financiering uit het EFRO en het ESF uit verschillende categorieën regio's en uit het Cohesiefonds. Steun in de vorm van React-EU-middelen, in de zin van artikel 92 bis, wordt geprogrammeerd in het kader van een afzonderlijke specifieke prioritaire as die bijdraagt tot de in artikel 92 ter, lid 9, derde alinea, bedoelde investeringsprioriteit.

De bedragen die aan de in de eerste alinea van dit lid bedoelde specifieke prioritaire assen worden toegewezen, bedragen niet meer dan 10 % van de totale middelen van het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds — met inbegrip van React-EU-middelen in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” — die voor de programmeringsperiode 2014-2020 aan de betrokken lidstaat zijn toegewezen, zoals vastgesteld in de desbetreffende uitvoeringshandelingen van de Commissie. In afwijking van artikel 120, lid 3, eerste en tweede alinea, wordt op de specifieke prioritaire as(sen) een medefinancieringspercentage van 100 % toegepast.

4.   Verzoeken tot wijziging van een bestaand operationeel programma die door een lidstaat worden ingediend met het oog op de invoering van een of meer specifieke prioritaire assen bedoeld in lid 3, worden naar behoren gemotiveerd en gaan vergezeld van het herziene programma. De in artikel 96, lid 2, punt b), v) en vii), genoemde elementen zijn niet vereist in de beschrijving van de prioritaire as(sen) in het herziene operationele programma.

5.   In afwijking van artikel 65, lid 9, zijn uitgaven voor concrete acties ter ondersteuning van de financiering van bedrijfskapitaal in de vorm van subsidies voor mkb-bedrijven die bijzonder worden getroffen door stijgingen van de energieprijzen, voor concrete acties ter ondersteuning van kwetsbare huishoudens om hen te helpen hun kosten voor energieverbruik te dragen, en voor werktijdverkorting en gelijkwaardige regelingen, subsidiabel met ingang van 1 februari 2022. Artikel 65, lid 6, is niet van toepassing met betrekking tot dergelijke concrete acties en regelingen.

6.   In afwijking van artikel 125, lid 3, punt b), kunnen concrete acties ter ondersteuning van de financiering van bedrijfskapitaal in de vorm van subsidies voor mkb-bedrijven die bijzonder worden getroffen door stijgingen van de energieprijzen, concrete acties ter ondersteuning van kwetsbare huishoudens om hen te helpen hun kosten voor energieverbruik te dragen, en werktijdverkorting en gelijkwaardige regelingen, vóór de goedkeuring van het herziene programma, voor steun uit het EFRO, het ESF of het Cohesiefonds worden aangeduid.

7.   Voor concrete acties ter ondersteuning van de financiering van bedrijfskapitaal in de vorm van subsidies voor mkb-bedrijven die bijzonder worden getroffen door stijgingen van de energieprijzen, die buiten het toepassingsgebied van het programma maar binnen de lidstaat worden uitgevoerd, is alleen punt d) van artikel 70, lid 2, eerste alinea, van toepassing. In afwijking van artikel 70, lid 4, is artikel 70, lid 2, eerste alinea, punt d), ook van toepassing op door het ESF ondersteunde concrete acties die steun verlenen aan kwetsbare huishoudens om hen te helpen hun kosten voor energieverbruik te dragen, en voor werktijdverkorting en gelijkwaardige regelingen, die buiten het toepassingsgebied van het programma maar binnen de lidstaat worden uitgevoerd.

8.   De gecumuleerde betalingen door de Commissie aan de lidstaten uit het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds, met uitzondering van React-EU-middelen, voor de in lid 3 bedoelde specifieke prioriteiten, bedragen in 2023 niet meer dan 5 000 000 000 EUR. De bedragen worden betaald onder voorbehoud van de beschikbaarheid van middelen onder de maxima van het meerjarig financieel kader 2014-2020.

9.   Dit artikel is niet van toepassing op programma's in het kader van de doelstelling Europese territoriale samenwerking.”.

Artikel 3

Wijzigingen in Verordening (EU) 2021/1060

Verordening (EU) 2021/1060 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 22, lid 3, punt g), wordt punt i) vervangen door:

“i)

een tabel met de totale financiële toewijzingen voor elk van de fondsen en, waar van toepassing, voor elke regiocategorie voor de hele programmeringsperiode en per jaar, met inbegrip van op grond van artikel 26 of 27 overgedragen bedragen, en het verzoek van de lidstaat om ondersteunende maatregelen die bijdragen aan de in artikel 21 quater, lid 3, van Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (*3) opgenomen doelstellingen;

(*3)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).”."

2)

In artikel 24 wordt het volgende lid toegevoegd:

“8.   Voor door het EFRO, het ESF+ of het Cohesiefonds ondersteunde programma's kan de lidstaat overeenkomstig dit artikel een programmawijziging indienen met het verzoek om maatregelen die bijdragen aan de in artikel 21 quater, lid 3, van Verordening (EU) 2021/241 opgenomen doelstellingen, in een programma op te nemen, indien die steun bijdraagt aan de specifieke doelstellingen van het betrokken fonds zoals vastgelegd in de fondsspecifieke verordeningen. De voor die maatregelen gevraagde bedragen worden overeenkomstig de fondsspecifieke verordeningen onder een specifieke doelstelling geprogrammeerd en onder een prioriteit opgenomen. Die bedragen mogen in totaal niet meer dan 7,5 % van de initiële nationale toewijzing voor elk fonds bedragen.”.

3)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 26 bis

Steun voor de doelstellingen in artikel 21 quater, lid 3, van Verordening (EU) 2021/241

1.   Lidstaten die overeenkomstig Verordening (EU) 2021/241 bij de Commissie herstel- en veerkrachtplannen met een REPowerEU-hoofdstuk indienen, kunnen door middel van een programmawijziging uit hoofde van artikel 24 van deze verordening verzoeken dat maximaal 7,5 % van hun initiële nationale toewijzing in het kader van het EFRO, het ESF + en het Cohesiefonds wordt opgenomen in prioriteiten die bijdragen aan de doelstellingen zoals vastgelegd in artikel 21 quater, lid 3, van Verordening (EU) 2021/241, op voorwaarde dat die steun bijdraagt aan de specifieke doelstellingen van het betrokken fonds, zoals vastgelegd in de fondsspecifieke verordeningen. De mogelijkheid van een dergelijk verzoek laat de in artikel 26 van deze verordening bedoelde mogelijkheid om middelen over te dragen onverlet.

2.   Middelen waarom de lidstaten uit hoofde van dit artikel verzoeken, worden uitgevoerd overeenkomstig deze verordening en de fondsspecifieke verordeningen.

3.   Verzoeken tot wijziging van een programma vermelden het totaalbedrag van de middelen die bijdragen aan de doelstellingen als bedoeld in artikel 21 quater, lid 3, van Verordening (EU) 2021/241 voor elk jaar per fonds en, waar van toepassing, per regiocategorie.”.

4)

Bijlage V wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening.

Artikel 4

Wijzigingen in Verordening (EU) 2021/1755

In Verordening (EU) 2021/1755 wordt het volgende artikel ingevoegd:

“Artikel 4 bis

Overdracht aan de herstel- en veerkrachtfaciliteit

1.   Tot en met 1 maart 2023 kunnen de lidstaten bij de Commissie een met redenen omkleed verzoek indienen om de bedragen van de voorlopige toewijzing als vastgelegd in de in artikel 4, lid 5, bedoelde uitvoeringshandeling van de Commissie geheel of gedeeltelijk over te dragen aan de herstel- en veerkrachtfaciliteit die is ingesteld bij Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (*4). Bij goedkeuring van het overdrachtsverzoek wijzigt de Commissie de in artikel 4, lid 5, bedoelde uitvoeringshandeling teneinde rekening te houden met de aangepaste bedragen na de overdracht.

2.   Indien de overdracht gevolgen heeft voor de reeds betaalde of als voorfinanciering te betalen tranches, wijzigt de Commissie de in artikel 9, lid 1, bedoelde uitvoeringshandeling dienovereenkomstig voor de betrokken lidstaat. In voorkomend geval vordert de Commissie de aan die lidstaat als voorfinanciering betaalde tranches van 2021 en 2022 geheel of gedeeltelijk terug overeenkomstig het Financieel Reglement. In dat geval worden de teruggevorderde bedragen overgedragen aan de herstel- en veerkrachtfaciliteit, uitsluitend ten behoeve van de betrokken lidstaat.

3.   Indien een lidstaat ervoor kiest zijn voorlopige toewijzing geheel of gedeeltelijk over te dragen aan de herstel- en veerkrachtfaciliteit overeenkomstig dit artikel, worden de aan de in artikel 4, lid 4, eerste alinea, bedoelde doelstellingen te besteden bedragen evenredig verlaagd.

4.   Indien een lidstaat ervoor kiest zijn voorlopige toewijzing geheel over te dragen aan de herstel- en veerkrachtfaciliteit, is artikel 10, lid 1, niet van toepassing.

5.   Artikel 10, lid 2, is niet van toepassing op aan de herstel- en veerkrachtfaciliteit overgedragen bedragen.

Artikel 5

Wijzigingen in Richtlijn 2003/87/EG

In Richtlijn 2003/87/EG wordt het volgende artikel ingevoegd:

“Artikel 10 sexies

Herstel- en veerkrachtfaciliteit

1.   Als buitengewone en eenmalige maatregel worden tot en met 31 augustus 2026 de emissierechten die worden geveild overeenkomstig de leden 2 en 3 van dit artikel, geveild tot er met de opbrengsten van die veiling een totaalbedrag van 20 miljard EUR is bereikt. Deze ontvangsten worden beschikbaar gesteld aan de bij Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (*5) ingestelde herstel- en veerkrachtfaciliteit en worden uitgevoerd in overeenstemming met de bepalingen van die verordening.

2.   In afwijking van artikel 10 bis, lid 8, wordt tot en met 31 augustus 2026 een deel van de in dat lid bedoelde emissierechten geveild om de doelstellingen van artikel 21 quater, lid 3, punten b) tot en met f), van Verordening (EU) 2021/241 te ondersteunen, tot er met de opbrengsten van die veiling een bedrag van 12 miljard EUR is bereikt.

3.   Tot en met 31 augustus 2026 wordt een aantal rechten geveild van de hoeveelheid die anders door de lidstaten op grond van artikel 10, lid 2, punt a), van 1 januari 2027 tot en met 31 december 2030 zou worden geveild, om de doelen van artikel 21 quater, lid 3, punten b) tot en met f), van Verordening (EU) 2021/241 te ondersteunen, tot er met de opbrengsten van die veiling een bedrag van 8 miljard EUR is bereikt. In beginsel worden die rechten gedurende de desbetreffende periode in gelijke jaarlijkse hoeveelheden geveild.

4.   In afwijking van artikel 1, lid 5 bis, van Besluit (EU) 2015/1814 worden 27 miljoen niet-toegewezen rechten in de marktstabiliteitsreserve van de totale hoeveelheid die anders over die periode ongeldig zou worden verklaard, tot en met 31 december 2030 gebruikt ter ondersteuning van innovatie als bedoeld in artikel 10 bis, lid 8, eerste alinea, van deze richtlijn.

5.   De Commissie ziet erop toe dat de rechten die op grond van de leden 2 en 3 moeten worden geveild, in voorkomend geval met inbegrip van die voor voorfinancieringsbetalingen, in overeenstemming met artikel 21 quinquies van Verordening (EU) 2021/241, worden geveild overeenkomstig de beginselen en uitvoeringsbepalingen van artikel 10, lid 4, van deze richtlijn en in overeenstemming met artikel 24 van Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie (*6), om te zorgen voor een toereikend bedrag aan middelen voor het innovatiefonds in de periode van 2023 tot en met 2026. De in dit artikel bedoelde veilingperiode wordt één jaar na de start ervan geëvalueerd in het licht van de gevolgen van de in dit artikel bedoelde veiling voor de koolstofmarkt en de koolstofprijs.

6.   De EIB is de veilingmeester voor de rechten die overeenkomstig dit artikel op het overeenkomstig artikel 26, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1031/2010 aangewezen veilingplatform zullen worden geveild, en verschaft de opbrengsten van de veiling aan de Commissie.

7.   De opbrengsten van de veiling van rechten vormen externe bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (*7).

Artikel 6

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 februari 2023.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

J. ROSWALL


(1)  PB C 486 van 21.12.2022, blz. 185.

(2)  PB C 333 van 1.9.2022, blz. 5.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 14 februari 2023 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 21 februari 2023.

(4)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

(5)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(6)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

(7)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(8)  Verordening (EU) 2021/1755 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2021 tot oprichting van de reserve voor aanpassing aan de Brexit (PB L 357 van 8.10.2021, blz. 1).

(9)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(10)  Verordening (EU) 2022/2577 van de Raad van 22 december 2022 tot vaststelling van een kader om de uitrol van hernieuwbare energie te versnellen (PB L 335 van 29.12.2022, blz. 36).

(11)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

(12)  Verordening (EU) nr. 833/2014 van de Raad van 31 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren (PB L 229 van 31.7.2014, blz. 1).

(13)  Verordening (EU) 2022/1854 van de Raad van 6 oktober 2022 betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen (PB L 261 I van 7.10.2022, blz. 1).

(14)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(15)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).


BIJLAGE I

In Verordening (EU) 2021/241 wordt de volgende bijlage ingevoegd:

“BIJLAGE IV BIS

Deze bijlage bevat de methode voor de berekening van het voor elke lidstaat beschikbare toewijzingsaandeel van de in artikel 21 bis, lid 1, bedoelde middelen in de vorm van aanvullende niet-terugbetaalbare steun in het kader van de faciliteit. De methode houdt ten aanzien van elke lidstaat rekening met:

de bevolkingsomvang;

de inverse van het bbp per hoofd van de bevolking;

de prijsdeflator voor bruto-investeringen in vaste activa;

het aandeel van fossiele brandstoffen in het bruto binnenlands energieverbruik.

Om een buitensporige concentratie van middelen te voorkomen:

wordt de inverse van het bbp per hoofd van de bevolking geplafonneerd op maximaal 160 % van het gewogen Uniegemiddelde;

wordt de inverse van het bbp per hoofd van de bevolking geplafonneerd op maximaal 55 % van het gewogen Uniegemiddelde indien het bbp per hoofd van de bevolking van de betrokken lidstaat meer dan 130 % van het EU-27-gemiddelde bedraagt;

wordt een minimumtoewijzingsaandeel vastgesteld op 0,15 %;

wordt het maximale toewijzingsaandeel vastgesteld op 13,80 %.

De verdeelsleutel die wordt toegepast op het in artikel 21 bis, lid 1, bedoelde bedrag ρi wordt als volgt bepaald:

Image 1

waarbij de lidstaten i tot z de lidstaten zijn die een minimaal beschikbaar toewijzingsaandeel genieten en de lidstaten i tot q de lidstaten zijn die een maximaal beschikbaar toewijzingsaandeel genieten.

waarbij

Formula

waarbij

Formula
en
Formula
en
Formula
,

waarbij

Formula
voor lidstaten i met
Formula
en

Formula
voor lidstaten i met
Formula

Waarbij (1):

popi,2021 als de totale bevolking in 2021 in lidstaat i geldt;

popEU,2021 als de totale bevolking in 2021 in de 27 EU-lidstaten geldt;

Formula
als het gewogen gemiddelde van het nominaal bbp per hoofd van de bevolking van de EU-27 in 2021 geldt;

Formula
als het nominaal bbp per hoofd van de bevolking in 2021 van lidstaat i geldt;

FFGICi,2020 als het aandeel van fossiele brandstoffen in het bruto binnenlands energieverbruik in 2020 van lidstaat i geldt;

FFGICEU,2020 als het gewogen gemiddelde aandeel van fossiele brandstoffen in het bruto binnenlands energieverbruik in 2020 van de 27 EU-lidstaten geldt;

Formula
als de verhouding van de prijsindex voor bruto-investeringen in vaste activa (impliciete deflator, 2015=100, nationale valuta, voor seizoensinvloeden en kalendereffecten gecorrigeerde gegevens) van lidstaat i in 2022 Q2 en de prijsindex voor bruto-investeringen in vaste activa (impliciete deflator, 2015=100, nationale valuta, voor seizoensinvloeden en kalendereffecten gecorrigeerde gegevens) van lidstaat i in 2021 Q2 geldt;

Formula
als de verhouding van de prijsindex voor bruto-investeringen in vaste activa (impliciete deflator, 2015=100, nationale valuta, voor seizoensinvloeden en kalendereffecten gecorrigeerde gegevens) van de 27 EU-lidstaten samen in 2022 Q2 en de prijsindex voor bruto-investeringen in vaste activa (impliciete deflator, 2015=100, nationale valuta, voor seizoensinvloeden en kalendereffecten gecorrigeerde gegevens) van de 27 EU-lidstaten samen in 2021 Q2 geldt.

De toepassing van de methode op het in artikel 21 bis, lid 1, bedoelde bedrag zal resulteren in het volgende aandeel en bedrag per lidstaat:

Lidstaat

Aandeel als % van het totaal

Bedrag (in 1 000  EUR huidige prijzen)

België

1,41  %

282 139

Bulgarije

2,40  %

480 047

Tsjechië

3,41  %

681 565

Denemarken

0,65  %

130 911

Duitsland

10,45  %

2 089 555

Estland

0,42  %

83 423

Ierland

0,45  %

89 598

Griekenland

3,85  %

769 222

Spanje

12,93  %

2 586 147

Frankrijk

11,60  %

2 320 955

Kroatië

1,35  %

269 441

Italië

13,80  %

2 760 000

Cyprus

0,26  %

52 487

Letland

0,62  %

123 983

Litouwen

0,97  %

194 020

Luxemburg

0,15  %

30 000

Hongarije

3,51  %

701 565

Malta

0,15  %

30 000

Nederland

2,28  %

455 042

Oostenrijk

1,05  %

210 620

Polen

13,80  %

2 760 000

Portugal

3,52  %

704 420

Roemenië

7,00  %

1 399 326

Slovenië

0,58  %

116 910

Slowakije

1,83  %

366 959

Finland

0,56  %

112 936

Zweden

0,99  %

198 727

EU27

100,00  %

20 000 000


(1)  Alle gegevens in de verordening zijn afkomstig van Eurostat. Bijgewerkt tot 20 september 2022 voor historische gegevens die worden gebruikt voor de toepassing van de verdeelsleutel in deze bijlage. Fossiele brandstoffen omvatten vaste fossiele brandstoffen, gefabriceerd gas, turf en turfproducten, olieschalie en oliezand, olie en aardolieproducten (met uitzondering van het aandeel biobrandstoffen), aardgas en niet-hernieuwbaar afval.


BIJLAGE II

Bijlage V bij Verordening (EU) 2021/241 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In afdeling 2, punt 2.5, wordt de eerste alinea vervangen door:

“2.5.

Het herstel- en veerkrachtplan bevat maatregelen die op doeltreffende wijze bijdragen tot de groene transitie, met inbegrip van biodiversiteit, of die helpen het hoofd te bieden aan de daaruit voortvloeiende uitdagingen, en beschrijft of ze goed zijn voor ten minste 37 % van de totale toewijzing voor het herstel- en veerkrachtplan, en of deze maatregelen in het REPowerEU-hoofdstuk goed zijn voor een bedrag van ten minste 37 % van de totale geraamde kosten van de in het REPowerEU-hoofdstuk opgenomen maatregelen, op basis van de in bijlage VI beschreven methodologie voor het traceren van klimaatuitgaven; die methodologie wordt dienovereenkomstig gebruikt voor maatregelen die niet rechtstreeks kunnen worden toegewezen aan een in bijlage VI vermeld steunverleningsgebied; de coëfficiënten voor ondersteuning van de klimaatdoelstellingen kunnen, mits de Commissie hiermee instemt, worden verhoogd tot een totaalbedrag van 3 % van de totale toewijzing voor het herstel- en veerkrachtplan voor individuele investeringen om rekening te houden met flankerende hervormingsmaatregelen die het effect ervan op de klimaatdoelstellingen op geloofwaardige wijze bevorderen.”.

2)

Aan afdeling 2 worden de volgende punten toegevoegd:

“2.12.

De in artikel 21 quater bedoelde maatregelen zullen naar verwachting daadwerkelijk bijdragen tot energiezekerheid, de diversificatie van de energievoorziening van de Unie, een toename van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en van de energie-efficiëntie, een verhoging van de opslagcapaciteit voor energie of tot de noodzakelijke vermindering van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen vóór 2030.

De Commissie neemt voor de toetsing van de in artikel 21 quater bedoelde maatregelen aan dit criterium de specifieke uitdagingen en de voor de betrokken lidstaat uit de faciliteit beschikbare aanvullende financiering in aanmerking. De Commissie houdt ook rekening met de volgende elementen:

Bereik

de uitvoering van de beoogde maatregelen zal naar verwachting daadwerkelijk bijdragen tot het verbeteren van de energie-infrastructuur en -voorzieningen om aan de directe behoeften inzake voorzieningszekerheid voor gas, inclusief vloeibaar aardgas, of olie — indien de afwijking uit hoofde van artikel 21 quater, lid 3, punt a), van toepassing is — te voldoen, met name om diversificatie van de energievoorziening in het belang van de Unie als geheel mogelijk te maken,

of

de uitvoering van de beoogde maatregelen zal naar verwachting daadwerkelijk bijdragen tot het stimuleren van energie-efficiëntie in gebouwen en kritieke energie-infrastructuur, tot de decarbonisatie van de industrie, tot het opvoeren van de productie en het gebruik van duurzaam biomethaan en van hernieuwbare of fossielvrije waterstof en tot het verhogen van het aandeel hernieuwbare energie en het versnellen van de uitrol ervan,

of

de uitvoering van de beoogde maatregelen zal naar verwachting daadwerkelijk bijdragen tot het aanpakken van energiearmoede en, in voorkomend geval, voldoende prioriteit geven aan de behoeften van degenen die met energiearmoede kampen en aan het verminderen van kwetsbaarheden in de komende winterseizoenen,

of

de uitvoering van de beoogde maatregelen zal naar verwachting daadwerkelijk bijdragen tot het stimuleren van energievraagreductie,

of

de uitvoering van de beoogde maatregelen zal naar verwachting interne en grensoverschrijdende knelpunten in de energietransmissie en -distributie aanpakken, de opslag van elektriciteit ondersteunen en de integratie van hernieuwbare energiebronnen versnellen, en emissievrij vervoer en de infrastructuur daarvoor, met inbegrip van de spoorwegen, ondersteunen,

of

de uitvoering van de beoogde maatregelen zal naar verwachting daadwerkelijk bijdragen tot het ondersteunen van de doelstellingen in artikel 21 quater, lid 3, punten a) tot en met e), door een versnelde om- en bijscholing van de beroepsbevolking in groene en de daarmee verband houdende digitale vaardigheden, alsmede tot ondersteuning van de aan de groene transitie gerelateerde waardeketens van kritieke grondstoffen en technologieën,

en

de beoogde maatregelen zijn coherent met de inspanningen van de betrokken lidstaat om de in artikel 21 quater, lid 3, bedoelde doelstellingen te verwezenlijken, rekening houdend met de maatregelen die zijn vervat in het reeds vastgestelde uitvoeringsbesluit van de Raad en andere nationaal gefinancierde en door de Unie gefinancierde aanvullende of begeleidende maatregelen voor de doelstellingen van artikel 21 quater, lid 3.

Score

 

A — in hoge mate.

 

B — in redelijke mate.

 

C — in beperkte mate

2.13.

De in artikel 21 quater, bedoelde maatregelen zullen naar verwachting een grensoverschrijdende of meerlandendimensie dan wel een grensoverschrijdend of meerlandeneffect hebben.

De Commissie neemt voor de toetsing aan dit criterium de volgende elementen in aanmerking:

Bereik

de uitvoering van de beoogde maatregelen op nationaal niveau zal naar verwachting bijdragen tot het veiligstellen van de energievoorziening in de Unie als geheel, onder meer door de uitdagingen aan te pakken die in de meest recente behoefteanalyse van de Commissie zijn geïdentificeerd, in overeenstemming met de in artikel 21 quater, lid 3, bedoelde doelstellingen, rekening houdend met de voor de betrokken lidstaat beschikbare financiële bijdrage en zijn geografische ligging,

of

de uitvoering van de beoogde maatregelen zal naar verwachting bijdragen tot het verminderen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en het verminderen van de vraag naar energie.

Score

 

A – in hoge mate.

 

B – in redelijke mate.

 

C – in beperkte mate.”.

3)

Afdeling 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het streepje “— een A voor de criteria 2.2, 2.3, 2.5 en 2.6” wordt vervangen door “— een A voor de criteria 2.2, 2.3, 2.5, 2.6 en 2.12”.

b)

het streepje “— geen A in de criteria 2.2, 2.3, 2.5 en 2.6” wordt vervangen door “— geen A in de criteria 2.2, 2.3, 2.5, 2.6 en 2.12”.


BIJLAGE III

Bijlage V bij Verordening (EU) 2021/1060 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt 3 wordt vervangen door:

“Referentie: artikel 22, lid 3, punt g), i), ii) en iii), artikel 112, leden 1, 2, en 3, en artikelen 14, 26 en 26 bis van de GB-verordening”.

2)

Punt 3.1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste alinea en ongenummerde tabel worden vervangen door:

“3.1

Overdrachten en bijdragen (*1)

Referentie: artikelen 14, 26, 26 bis en 27 van de GB-verordening

Programmawijziging in verband met

bijdrage aan InvestEU

overdracht naar instrumenten in direct of indirect beheer

overdracht tussen het EFRO, ESF+ en het Cohesiefonds of naar een ander fonds of andere fondsen

fondsen die bijdragen aan de in artikel 21 quater, lid 3, van Verordening (EU) 2021/241 bepaalde doelstellingen (*2)

(*1)  Alleen van toepassing op programmawijzigingen in overeenstemming met de artikelen 14, 26 en 26 bis, met uitzondering van aanvullende overdrachten naar het JTF in overeenstemming met artikel 27 van de GB-verordening. Overdrachten laten de jaarlijkse verdeling van de financiële kredieten op MFK-niveau voor een lidstaat onverlet."

b)

de volgende tabel wordt ingevoegd na tabel 17B:

“Tabel 21: Middelen die bijdragen aan de doelstellingen van artikel 21 quater, lid 3, van Verordening (EU) 2021/241

Fonds

Regiocategorie

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

EFRO

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

ESF+

Meer ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

 

Overgang

 

 

 

 

 

 

 

Minder ontwikkeld

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

Cohesiefonds

n.v.t.”

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

 

 

 

 


(*1)  Alleen van toepassing op programmawijzigingen in overeenstemming met de artikelen 14, 26 en 26 bis, met uitzondering van aanvullende overdrachten naar het JTF in overeenstemming met artikel 27 van de GB-verordening. Overdrachten laten de jaarlijkse verdeling van de financiële kredieten op MFK-niveau voor een lidstaat onverlet.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

28.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 63/28


VERTALING

Tweede aanvullend protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, inzake nauwere samenwerking en verstrekking van elektronisch bewijsmateriaal

Preambule

DE LIDSTATEN VAN DE RAAD VAN EUROPA EN DE ANDERE STATEN DIE PARTIJ ZIJN BIJ HET VERDRAG inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (ETS nr. 185, hierna “het verdrag” genoemd), op 23 november 2001 te Boedapest opengesteld voor ondertekening, die dit protocol hebben ondertekend,

INDACHTIG het feit dat het verdrag betrekking heeft op en gevolgen heeft voor alle delen van de wereld,

ERAAN HERINNEREND dat het verdrag reeds is aangevuld met het aanvullend protocol betreffende de strafbaarstelling van handelingen van racistische en xenofobische aard verricht via computersystemen (ETS nr. 189), voor ondertekening opengesteld op 28 januari 2003 te Straatsburg (hierna “het eerste protocol” genoemd), van toepassing tussen de partijen bij dat protocol,

GEZIEN de bestaande verdragen van de Raad van Europa inzake samenwerking op strafrechtelijk terrein, alsmede andere overeenkomsten en regelingen inzake samenwerking op strafrechtelijk terrein tussen de partijen bij het verdrag,

GEZIEN tevens het Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (ETS nr. 108), gewijzigd bij het protocol tot wijziging daarvan (CETS nr. 223), voor ondertekening opengesteld op 10 oktober 2018 te Straatsburg, waartoe iedere staat kan worden uitgenodigd toe te treden,

ERKENNENDE het toenemende gebruik van informatie- en communicatietechnologieën, met inbegrip van internetdiensten, en de toename van cybercriminaliteit, die een bedreiging vormt voor de democratie en de rechtsstaat en door veel staten ook als bedreiging voor de mensenrechten wordt beschouwd,

ERKENNENDE tevens het groeiende aantal slachtoffers van cybercriminaliteit en het belang om recht te laten geschieden voor die slachtoffers,

ERAAN HERINNEREND dat op overheden de verplichting rust om de samenleving en personen te beschermen tegen misdaad, niet alleen offline maar ook online, onder meer door op doeltreffende wijze strafrechtelijk onderzoek en strafrechtelijke vervolging in te stellen,

BESEFFENDE dat bewijzen van strafbare feiten steeds vaker in elektronische vorm worden opgeslagen op computersystemen in verschillende buitenlandse of onbekende rechtsgebieden, en ervan overtuigd dat aanvullende maatregelen vereist zijn om dergelijke bewijzen rechtmatig te verkrijgen, teneinde strafrechtelijk doeltreffend op te treden en de rechtsstaat te handhaven,

ERKENNENDE dat er behoefte is aan meer en efficiëntere samenwerking tussen staten en de particuliere sector, en dat in dit verband meer duidelijkheid en rechtszekerheid moet worden geboden aan serviceproviders en andere entiteiten met betrekking tot de omstandigheden waarin zij kunnen reageren op rechtstreekse verzoeken van strafrechtelijke autoriteiten in andere partijen om verstrekking van elektronische gegevens,

STREVENDE derhalve naar verdere versterking van de samenwerking op het gebied van cybercriminaliteit en de vergaring van bewijs in elektronische vorm van enig strafbaar feit met het oog op specifieke strafrechtelijke onderzoeken of procedures door middel van aanvullende instrumenten voor efficiëntere wederzijdse bijstand en andere vormen van samenwerking tussen bevoegde autoriteiten; van de samenwerking in noodsituaties, en van rechtstreekse samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en serviceproviders en andere entiteiten die in het bezit zijn van relevante informatie of gerechtigd zijn tot toegang daartoe,

ERVAN OVERTUIGD dat doeltreffende grensoverschrijdende samenwerking voor strafrechtelijke doeleinden, ook tussen de openbare en de particuliere sector, baat heeft bij doeltreffende voorwaarden en waarborgen voor de bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden,

ERKENNENDE dat vergaring van elektronisch bewijsmateriaal voor strafrechtelijk onderzoek vaak betrekking heeft op persoonsgegevens, en erkennende dat veel partijen verplicht zijn privacy en persoonsgegevens te beschermen om hun grondwettelijke en internationale verplichtingen na te komen, en

INDACHTIG de noodzaak ervoor te zorgen dat doeltreffende strafrechtelijke maatregelen tegen cybercriminaliteit en de vergaring van bewijsmateriaal in elektronische vorm onderworpen zijn aan voorwaarden en waarborgen die voorzien in passende bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, met inbegrip van rechten die voortvloeien uit verplichtingen die staten zijn aangegaan in het kader van toepasselijke internationale mensenrechteninstrumenten, zoals het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 1950 (ETS nr. 5) van de Raad van Europa, het Internationaal Verdrag van de Verenigde Naties inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, het Afrikaans Handvest van de rechten van mensen en volken van 1981, het Amerikaans Verdrag inzake de rechten van de mens van 1969 en andere internationale mensenrechtenverdragen,

ZIJN ALS VOLGT OVEREENGEKOMEN:

HOOFDSTUK I

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 1

Doel

Dit protocol strekt tot aanvulling van:

a)

het verdrag zoals dat tussen de partijen bij dit protocol van toepassing is, en

b)

het eerste protocol zoals dat van toepassing is tussen de partijen bij dit protocol die ook partij zijn bij het eerste protocol.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Tenzij anders bepaald, zijn de in dit protocol omschreven maatregelen van toepassing:

a)

tussen partijen bij het verdrag die partij zijn bij dit protocol: op specifieke strafrechtelijke onderzoeken of procedures die betrekking hebben op strafbare feiten die verband houden met computersystemen en -gegevens, en op de vergaring van bewijs in elektronische vorm van enig strafbaar feit, en

b)

tussen partijen bij het eerste protocol die partij zijn bij dit protocol: op specifieke strafrechtelijke onderzoeken en procedures die betrekking hebben op strafbare feiten zoals vastgesteld krachtens het eerste protocol.

2.   Iedere partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om de in dit protocol genoemde verplichtingen na te komen.

Artikel 3

Definities

1.   De definities in artikel 1 en artikel 18, lid 3, van het verdrag zijn op dit protocol van toepassing.

2.   Voor de toepassing van dit protocol wordt bovendien verstaan onder:

a)

“centrale autoriteit”: de autoriteit of autoriteiten die krachtens een verdrag of regeling inzake wederzijdse bijstand zijn aangewezen op basis van tussen de betrokken partijen geldende uniforme of wederkerige wetgeving, of, bij gebreke daarvan, de autoriteit of autoriteiten die een partij heeft aangewezen uit hoofde van artikel 27, lid 2, punt a), van het verdrag;

b)

“bevoegde autoriteit”: een gerechtelijke, bestuurlijke of andere rechtshandhavingsinstantie die krachtens het nationale recht bevoegd is om de uitvoering van maatregelen uit hoofde van dit protocol te gelasten, toe te staan of uit te voeren met het oog op het vergaren of verstrekken van bewijsmateriaal met betrekking tot specifieke strafrechtelijke onderzoeken of procedures;

c)

“noodsituatie”: een situatie waarin er een aanzienlijk en imminent risico bestaat voor het leven of de veiligheid van een natuurlijke persoon;

d)

“persoonsgegevens”: informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;

e)

“doorgevende partij”: de partij die de gegevens doorzendt naar aanleiding van een verzoek of in het kader van een gemeenschappelijk onderzoeksteam of, voor de toepassing van hoofdstuk II, afdeling 2, een partij op het grondgebied waarvan zich een serviceprovider die doorgiftediensten aanbiedt of een entiteit die domeinnaamregistratiediensten aanbiedt, bevindt.

Artikel 4

Taal

1.   Verzoeken, bevelen en begeleidende informatie die bij een partij worden ingediend, worden gesteld in een taal die aanvaardbaar is voor de aangezochte partij of de partij waaraan overeenkomstig artikel 7, lid 5, kennisgeving wordt gedaan, of gaan vergezeld van een vertaling in een dergelijke taal.

2.   De in artikel 7 bedoelde bevelen en de in artikel 6 bedoelde verzoeken en de begeleidende informatie daarbij:

a)

worden ingediend in een taal van de andere partij waarin de serviceprovider of entiteit vergelijkbare binnenlandse bevelen of verzoeken aanvaardt;

b)

worden ingediend in een andere taal die aanvaardbaar is voor de serviceprovider of entiteit, of

c)

gaan vergezeld van een vertaling in een van de talen als bedoeld in lid 2, punt a) of punt b).

HOOFDSTUK II

Maatregelen ter versterking van de samenwerking

Afdeling 1

Algemene beginselen van toepassing op hoofdstuk II

Artikel 5

Algemene beginselen van toepassing op hoofdstuk II

1.   De partijen werken zoveel mogelijk samen overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.

2.   Afdeling 2 van dit hoofdstuk bestaat uit de artikelen 6 en 7. Zij voorziet in procedures ter versterking van de rechtstreekse samenwerking met serviceproviders en entiteiten op het grondgebied van een andere partij. Afdeling 2 is van toepassing ongeacht of er sprake is van een verdrag inzake wederzijdse bijstand of een regeling op basis van uniforme of wederkerige wetgeving tussen de verzoekende en de aangezochte partij.

3.   Afdeling 3 van dit hoofdstuk bestaat uit de artikelen 8 en 9. Zij voorziet in procedures ter versterking van de internationale samenwerking tussen autoriteiten bij de verstrekking van opgeslagen computergegevens. Afdeling 3 is van toepassing ongeacht of er sprake is van een verdrag of regeling inzake wederzijdse bijstand op basis van uniforme of wederkerige wetgeving tussen de verzoekende en de aangezochte partij.

4.   Afdeling 4 van dit hoofdstuk bestaat uit artikel 10. Zij voorziet in procedures voor wederzijdse bijstand in noodsituaties. Afdeling 4 is van toepassing ongeacht of er sprake is van een verdrag of regeling inzake wederzijdse bijstand op basis van uniforme of wederkerige wetgeving tussen de verzoekende en de aangezochte partij.

5.   Afdeling 5 van dit hoofdstuk bestaat uit de artikelen 11 en 12. Afdeling 5 is van toepassing wanneer er geen verdrag of regeling inzake wederzijdse bijstand op basis van uniforme of wederkerige wetgeving van kracht is tussen de verzoekende en de aangezochte partij. De bepalingen van afdeling 5 zijn niet van toepassing wanneer een dergelijk verdrag of een dergelijke regeling wel bestaat, behoudens het bepaalde in artikel 12, lid 7. De betrokken partijen kunnen evenwel onderling besluiten de bepalingen van afdeling 5 in plaats daarvan toe te passen, indien het verdrag of de regeling dat niet verbiedt.

6.   Wanneer het de aangezochte partij, in overeenstemming met de bepalingen van dit protocol, is toegestaan medewerking afhankelijk te maken van het bestaan van dubbele strafbaarheid, wordt aan deze voorwaarde geacht te zijn voldaan indien de gedraging die ten grondslag ligt aan het strafbare feit waarvoor om medewerking wordt verzocht, in haar wetgeving wordt aangemerkt als strafbaar feit, ongeacht of het interne recht het strafbare feit al dan niet in dezelfde categorie plaatst of met dezelfde termen aanduidt als het recht van de verzoekende partij.

7.   De bepalingen van dit hoofdstuk houden geen beperking in van de samenwerking tussen partijen, of tussen partijen en serviceproviders of andere entiteiten, op grond van andere toepasselijke overeenkomsten, regelingen, praktijken of het nationale recht.

Afdeling 2

Procedures ter versterking van de rechtstreekse samenwerking met serviceproviders en entiteiten op het grondgebied van een andere partij

Artikel 6

Verzoek om domeinnaamregistratie-informatie

1.   Iedere partij stelt de nodige wetgevende en andere maatregelen vast om haar bevoegde autoriteiten in het kader van specifieke strafrechtelijke onderzoeken of procedures de bevoegdheid te verlenen een entiteit die op het grondgebied van een andere partij domeinnaamregistratiediensten aanbiedt, te verzoeken informatie te verstrekken die in haar bezit is of tot toegang waartoe zij gerechtigd is, teneinde de registrant van een domeinnaam te identificeren of met die registrant contact op te nemen.

2.   Iedere partij stelt de nodige wetgevende en andere maatregelen vast om een entiteit op haar grondgebied toe te staan dergelijke informatie te verstrekken naar aanleiding van een verzoek uit hoofde van lid 1, met inachtneming van redelijke voorwaarden waarin het nationale recht voorziet.

3.   In het in lid 1 bedoelde verzoek wordt vermeld:

a)

de datum waarop het verzoek is gedaan en de identiteit en de contactgegevens van de bevoegde autoriteit die het verzoek heeft gedaan;

b)

de domeinnaam waarover informatie wordt gevraagd en een gedetailleerde lijst van de gevraagde informatie, met vermelding van de specifieke gegevenselementen;

c)

een verklaring dat het verzoek op grond van dit protocol wordt gedaan, dat de informatie nodig is vanwege het belang ervan voor een bepaald strafrechtelijk onderzoek of een specifieke strafrechtelijke procedure en dat de informatie alleen voor dat specifieke strafrechtelijk onderzoek of die specifieke strafprocedure zal worden gebruikt, en

d)

de termijn waarbinnen en de wijze waarop de informatie openbaar moet worden gemaakt, alsmede eventuele andere bijzondere procedurele instructies.

4.   Indien de instantie daarmee instemt, kan een partij een verzoek uit hoofde van lid 1 in elektronische vorm indienen. Er kan een passend niveau van beveiliging en authenticatie worden vereist.

5.   Indien een entiteit als in lid 1 beschreven geen medewerking verleent, kan de verzoekende partij de entiteit verzoeken te motiveren waarom zij de gevraagde informatie niet verstrekt. De verzoekende partij kan verzoeken om overleg met de partij waar de entiteit is gevestigd, teneinde vast te stellen welke maatregelen getroffen kunnen worden om de informatie te verkrijgen.

6.   Iedere partij deelt bij de ondertekening van het protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring, of op enig ander tijdstip, de secretaris-generaal van de Raad van Europa de namen en adressen mee van de autoriteiten die voor het in lid 5 bedoelde overleg zijn aangewezen.

7.   De secretaris-generaal van de Raad van Europa stelt een register op van de uit hoofde van lid 6 door de partijen aangewezen autoriteiten en houdt dit bij. Iedere partij zorgt ervoor dat de in het register vermelde gegevens te allen tijde juist zijn.

Artikel 7

Verstrekking van abonnee-informatie

1.   Iedere partij stelt de nodige wetgevende en andere maatregelen vast om haar bevoegde autoriteiten de bevoegdheid te verlenen een bevel uit te vaardigen dat rechtstreeks gericht is tot een serviceprovider op het grondgebied van een andere partij, teneinde die serviceprovider gespecificeerde door hem opgeslagen abonnee-informatie te doen verstrekken die in zijn bezit is of tot toegang waartoe hij gerechtigd is, indien die abonnee-informatie nodig is voor specifieke strafrechtelijke onderzoeken of strafprocedures van de uitvaardigende partij.

2.

a)

Iedere partij stelt de wetgevende en andere maatregelen vast die noodzakelijk zijn voor de verstrekking van abonnee-informatie door een serviceprovider op haar grondgebied naar aanleiding van een verzoek uit hoofde van lid 1.

b)

Bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring kan een partij — met betrekking tot bevelen aan serviceproviders op haar grondgebied — de volgende verklaring afleggen: “Het bevel uit hoofde van artikel 7, lid 1, moet worden uitgevaardigd door of onder toezicht van een aanklager of een andere justitiële autoriteit, of anderszins onder onafhankelijk toezicht worden uitgevaardigd.”

3.   In het in lid 1 bedoelde bevel wordt vermeld:

a)

de uitvaardigende autoriteit en de datum van uitvaardiging;

b)

een verklaring dat het bevel uit hoofde van dit protocol is uitgevaardigd;

c)

de naam en het adres van de serviceprovider(s) aan wie het bevel moet worden betekend;

d)

de strafbare feiten waarop het strafrechtelijk onderzoek of de strafprocedure betrekking heeft;

e)

de autoriteit die de specifieke abonnee-informatie opvraagt, indien dat niet de uitvaardigende autoriteit is, en

f)

een gedetailleerde beschrijving van de gevraagde specifieke abonnee-informatie.

4.   Het in lid 1 bedoelde bevel gaat vergezeld van de volgende aanvullende informatie:

a)

de nationale rechtsgrondslagen uit hoofde waarvan de autoriteit bevoegd is het bevel uit te vaardigen;

b)

een verwijzing naar de wettelijke bepalingen en de toepasselijke straffen voor het strafbaar feit dat wordt onderzocht of vervolgd;

c)

de contactgegevens van de autoriteit waaraan de serviceprovider de abonnee-informatie moet toezenden, die hij om nadere informatie kan verzoeken of waaraan hij anderszins antwoord moet geven;

d)

de termijn waarbinnen en de wijze waarop de abonnee-informatie moeten worden toegezonden;

e)

of reeds om bewaring van de gegevens is verzocht, met opgave van de bewaringsdatum en eventuele toepasselijke referentienummers;

f)

eventuele bijzondere procedurele instructies;

g)

indien van toepassing, een verklaring dat de gelijktijdige kennisgeving overeenkomstig lid 5 heeft plaatsgevonden, en

h)

alle andere informatie die van nut kan zijn om de verstrekking van de abonnee-informatie te verkrijgen.

5.

a)

Een partij kan, bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring, en op enig ander tijdstip, de secretaris-generaal van de Raad van Europa ervan kennisgeving doen dat wanneer een bevel overeenkomstig lid 1 is uitgevaardigd aan een serviceprovider op haar grondgebied, de partij, in alle gevallen dan wel in bepaalde omstandigheden, verlangt dat gelijktijdig kennis wordt gegeven van het bevel, de aanvullende informatie en een samenvatting van de feiten in verband met het onderzoek of de procedure.

b)

Ongeacht of een partij een kennisgeving uit hoofde van lid 5, punt a), verlangt, kan zij van de serviceprovider verlangen dat deze de autoriteiten van de partij in bepaalde omstandigheden raadpleegt voorafgaand aan de verstrekking.

c)

De overeenkomstig lid 5, punt a), in kennis gestelde of overeenkomstig lid 5, punt b), geraadpleegde autoriteiten kunnen de serviceprovider onverwijld opdracht geven de abonnee-informatie niet te verstrekken indien:

i)

de verstrekking strafrechtelijke onderzoeken of strafprocedures in die partij in gevaar kan brengen, of

ii)

de voorwaarden of gronden voor weigering uit hoofde van artikel 25, lid 4, en artikel 27, lid 4, van het verdrag van toepassing zouden zijn indien de abonnee-informatie via wederzijdse bijstand was opgevraagd.

d)

De overeenkomstig lid 5, punt a), in kennis gestelde of overeenkomstig lid 5, punt b), geraadpleegde autoriteiten:

i)

kunnen de in lid 4, punt c), bedoelde autoriteit ten behoeve van de toepassing van lid 5, punt c), om aanvullende informatie verzoeken en verstrekken deze informatie niet zonder toestemming van die autoriteit aan de serviceprovider, en

ii)

stellen de in lid 4, punt c), bedoelde autoriteit onverwijld in kennis indien de serviceprovider opdracht heeft gekregen de abonnee-informatie niet te verstrekken, en geven de redenen daarvoor op.

e)

Een partij wijst één autoriteit aan voor het in ontvangst nemen van kennisgevingen overeenkomstig lid 5, punt a), en het uitvoeren van de maatregelen omschreven in lid 5, punten b), c) en d). Wanneer de partij voor de eerste maal overeenkomstig lid 5, punt a), kennisgeving doet aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa, deelt zij de secretaris-generaal de contactgegevens van die autoriteit mee.

f)

De secretaris-generaal van de Raad van Europa zet een register op van de uit hoofde van lid 5, punt e), door de partijen aangewezen autoriteiten en houdt dit bij, en registreert of en zo ja, wanneer kennisgeving is vereist overeenkomstig lid 5, punt a). Iedere partij zorgt ervoor dat de in het register vermelde gegevens te allen tijde juist zijn.

6.   Indien dit voor de serviceprovider aanvaardbaar is, kan een partij bevelen uit hoofde van lid 1 en aanvullende informatie als bedoeld in lid 4 in elektronische vorm indienen. Een partij kan de in lid 5 bedoelde kennisgeving en aanvullende informatie in elektronische vorm verstrekken. Er kan een passend niveau van beveiliging en authenticatie worden vereist.

7.   Indien een serviceprovider de in lid 4, punt c), bedoelde autoriteit meedeelt dat hij de gevraagde abonnee-informatie niet zal verstrekken, of indien hij naar aanleiding van het in lid 1 bedoelde bevel geen abonnee-informatie verstrekt binnen dertig dagen na ontvangst van het bevel of binnen de in lid 4, punt d), vastgestelde termijn, indien deze langer is, kunnen de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende partij het bevel uitsluitend via artikel 8 of andere vormen van wederzijdse bijstand ten uitvoer leggen. Partijen kunnen verlangen dat een serviceprovider de reden vermeldt voor zijn weigering de in het bevel gevraagde abonnee-informatie te verstrekken.

8.   Een partij kan, bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring, verklaren dat een uitvaardigende partij de serviceprovider moet verzoeken om verstrekking van abonnee-informatie alvorens actie te ondernemen om deze informatie overeenkomstig artikel 8 te verkrijgen, tenzij de uitvaardigende partij een redelijke verklaring geeft waarom zij dit niet heeft gedaan.

9.   Bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring kan een partij:

a)

zich het recht voorbehouden dit artikel niet toe te passen, of

b)

indien verstrekking van bepaalde soorten toegangsnummers uit hoofde van dit artikel in strijd zou zijn met de grondbeginselen van haar nationale rechtsstelsel, zich het recht voorbehouden dit artikel niet op dergelijke nummers toe te passen.

Afdeling 3

Procedures ter versterking van de internationale samenwerking tussen autoriteiten bij de verstrekking van opgeslagen computergegevens

Artikel 8

Uitvoering geven aan bevelen van een andere partij om abonnee-informatie en verkeersgegevens met spoed te verstrekken

1.   Iedere partij stelt de nodige wetgevende en andere maatregelen vast om haar bevoegde autoriteiten de bevoegdheid te verlenen een bevel uit te vaardigen dat in het kader van een verzoek bij een andere partij wordt ingediend teneinde een serviceprovider op het grondgebied van de aangezochte partij te verplichten tot verstrekking van gespecificeerde opgeslagen

a)

abonnee-informatie, en

b)

verkeersgegevens

die in het bezit zijn van die serviceprovider of tot toegang waartoe die serviceprovider gerechtigd is, indien die gegevens noodzakelijk zijn voor een specifiek strafrechtelijk onderzoek of een specifieke strafprocedure van de partij.

2.   Iedere partij stelt de nodige wetgevende en andere maatregelen vast om uitvoering te geven aan een door een verzoekende partij krachtens lid 1 ingediend bevel.

3.   In haar verzoek dient de verzoekende partij het in lid 1 bedoelde bevel, de ondersteunende informatie en eventuele bijzondere procedurele instructies in bij de aangezochte partij.

a)

In het bevel worden de volgende gegevens vermeld:

i)

de uitvaardigende autoriteit en de datum van uitvaardiging van het bevel;

ii)

een verklaring dat het bevel uit hoofde van dit protocol wordt ingediend;

iii)

de naam en het adres van de serviceprovider(s) aan wie het bevel moet worden betekend;

iv)

de strafbare feiten waarop het strafrechtelijk onderzoek of de strafprocedure betrekking heeft;

v)

de autoriteit die de informatie of de gegevens opvraagt, indien dat niet de uitvaardigende autoriteit is, en

vi)

een gedetailleerde beschrijving van de gevraagde specifieke informatie of gegevens.

b)

In de ondersteunende informatie, die wordt verstrekt om de aangezochte partij te helpen uitvoering te geven aan het bevel en die niet zonder toestemming van de verzoekende partij aan de serviceprovider mag worden verstrekt, wordt het volgende vermeld:

i)

de nationale rechtsgrondslagen uit hoofde waarvan de autoriteit bevoegd is het bevel uit te vaardigen;

ii)

de wettelijke bepalingen en de toepasselijke straffen voor het strafbaar feit dat wordt onderzocht of vervolgd;

iii)

de reden waarom de verzoekende partij van mening is dat de serviceprovider in het bezit is van de gegevens of gerechtigd is tot toegang daartoe;

iv)

een samenvatting van de feiten in verband met het onderzoek of de procedure;

v)

de relevantie van de informatie of gegevens voor het onderzoek of de procedure;

vi)

de contactgegevens van de autoriteit of autoriteiten die nadere informatie kunnen verstrekken;

vii)

of reeds om bewaring van de informatie of gegevens is verzocht, met opgave van de bewaringsdatum en eventuele toepasselijke referentienummers, en

viii)

of de informatie of de gegevens al op andere wijze zijn opgevraagd, en zo ja, op welke wijze.

c)

De verzoekende partij kan de aangezochte partij verzoeken bijzondere procedurele instructies uit te voeren.

4.   Een partij kan bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring en op enig ander tijdstip verklaren dat aanvullende ondersteunende informatie vereist is om uitvoering te gegeven aan bevelen als bedoeld in lid 1.

5.   De aangezochte partij aanvaardt verzoeken in elektronische vorm. Zij mag een passend niveau van beveiliging en authenticatie vereisen alvorens het verzoek te aanvaarden.

6.

a)

Vanaf de datum waarop de aangezochte partij alle in de leden 3 en 4 genoemde informatie heeft ontvangen, levert zij redelijke inspanningen om de serviceprovider binnen vijfenveertig dagen, zo niet eerder, van dienst te zijn, en gelast zij de toezending van de gevraagde informatie of gegevens binnen:

i)

twintig dagen voor abonnee-informatie, en

ii)

vijfenveertig dagen voor verkeersgegevens.

b)

De aangezochte partij zorgt ervoor dat de te verstrekken informatie of gegevens onverwijld aan de verzoekende partij worden toegezonden.

7.   Indien de aangezochte partij de in lid 3, punt c), bedoelde instructies niet op de gevraagde wijze kan opvolgen, stelt zij de verzoekende partij daarvan onverwijld in kennis en geeft zij, indien van toepassing, aan onder welke voorwaarden zij aan het verzoek zou kunnen voldoen, waarna de verzoekende partij bepaalt of het verzoek toch moet worden uitgevoerd.

8.   De aangezochte partij mag weigeren een verzoek uit te voeren op de gronden die zijn vastgesteld in artikel 25, lid 4, of artikel 27, lid 4, van het verdrag, of kan voorwaarden opleggen die zij noodzakelijk acht om uitvoering van het verzoek mogelijk te maken. De aangezochte partij mag de uitvoering van verzoeken uitstellen om redenen die uit hoofde van artikel 27, lid 5, van het verdrag zijn vastgesteld. De aangezochte partij stelt de verzoekende partij zo spoedig mogelijk in kennis van de weigering, de voorwaarden of het uitstel. De aangezochte partij stelt de verzoekende partij tevens in kennis van andere omstandigheden die de uitvoering van het verzoek aanzienlijk kunnen vertragen. Artikel 28, lid 2, punt b), van het verdrag is van toepassing op dit artikel.

9.

a)

Indien de verzoekende partij niet kan voldoen aan een door de aangezochte partij uit hoofde van lid 8 opgelegde voorwaarde, stelt zij de aangezochte partij daarvan onverwijld in kennis. De aangezochte partij bepaalt vervolgens of de informatie of het materiaal toch moet worden verstrekt.

b)

Indien de verzoekende partij de voorwaarde aanvaardt, is zij daardoor gebonden. Een aangezochte partij die informatie of materiaal verstrekt waarvoor een dergelijke voorwaarde geldt, kan van de verzoekende partij, met betrekking tot die voorwaarde, nadere uitleg verlangen omtrent het gebruik dat van deze informatie of van dit materiaal is gemaakt.

10.   Iedere partij deelt bij de ondertekening van het protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring de secretaris-generaal van de Raad van Europa de contactgegevens en alle wijzigingen daarvan mee van de autoriteiten die zijn aangewezen:

a)

voor het indienen van een bevel krachtens dit artikel, en

b)

voor het in ontvangst nemen van een bevel uit hoofde van dit artikel.

11.   Een partij kan bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring verklaren dat zij verlangt dat verzoeken van andere partijen uit hoofde van dit artikel bij haar worden ingediend door de centrale autoriteit van de verzoekende partij of door een andere autoriteit die in onderling overleg door de betrokken partijen is vastgesteld.

12.   De secretaris-generaal van de Raad van Europa stelt een register op van de uit hoofde van lid 10 door de partijen aangewezen autoriteiten en houdt dit bij. Iedere partij zorgt ervoor dat de voor opname in het register verstrekte gegevens te allen tijde juist zijn.

13.   Bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring kan een partij zich het recht voorbehouden dit artikel niet toe te passen op verkeersgegevens.

Artikel 9

Spoedverstrekking van opgeslagen computergegevens in een noodsituatie

1.

a)

Iedere partij stelt de wetgevende en andere maatregelen vast die in een noodsituatie nodig kunnen zijn om haar contactpunt voor het 24/7-netwerk, als bedoeld in artikel 35 van het verdrag (hierna “contactpunt”), in staat te stellen om, zonder een verzoek om wederzijdse bijstand, een verzoek door te zenden naar en te ontvangen van een contactpunt in een andere partij dat onmiddellijke bijstand vraagt om van een serviceprovider op het grondgebied van die partij spoedverstrekking te verkrijgen van gespecificeerde opgeslagen computergegevens die in het bezit zijn van die serviceprovider of tot toegang waartoe die serviceprovider gerechtigd is.

b)

Een partij kan bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring verklaren dat zij geen gevolg zal geven aan verzoeken als bedoeld in lid 1, punt a), die uitsluitend de verstrekking van abonnee-informatie betreffen.

2.   Iedere partij stelt de nodige wetgevende en andere maatregelen vast om uit hoofde van lid 1:

a)

haar autoriteiten in staat te stellen naar aanleiding van een verzoek uit hoofde van lid 1 gegevens op te vragen bij een serviceprovider op haar grondgebied;

b)

een serviceprovider op haar grondgebied in staat te stellen de gevraagde gegevens te verstrekken aan haar autoriteiten naar aanleiding van een verzoek uit hoofde van lid 2, punt a), en

c)

haar autoriteiten in staat te stellen de gevraagde gegevens aan de verzoekende partij te verstrekken.

3.   In het in lid 1 bedoelde verzoek wordt vermeld:

a)

de bevoegde autoriteit die de gegevens opvraagt en de datum waarop het verzoek is gedaan;

b)

een verklaring dat het verzoek krachtens dit protocol is uitgevaardigd;

c)

de naam en het adres van de serviceprovider of serviceproviders die in het bezit is of zijn van de gevraagde gegevens of tot toegang daartoe gerechtigd is of zijn;

d)

het strafbare feit of de strafbare feiten die het voorwerp uitmaken van het strafrechtelijk onderzoek of de strafprocedure en een verwijzing naar de wettelijke bepalingen en toepasselijke straffen;

e)

voldoende feiten om aan te tonen dat er sprake is van een noodsituatie en aan te geven wat het verband is met de gevraagde gegevens;

f)

een gedetailleerde beschrijving van de gevraagde gegevens;

g)

eventuele bijzondere procedurele instructies, en

h)

alle andere informatie die van nut kan zijn om de verstrekking van de gevraagde gegevens te verkrijgen.

4.   De aangezochte partij aanvaardt verzoeken in elektronische vorm. Een partij kan ook mondeling verzonden verzoeken aanvaarden en kan bevestiging in elektronische vorm verlangen. Zij mag een passend niveau van beveiliging en authenticatie vereisen alvorens een verzoek te aanvaarden.

5.   Een partij kan bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring verklaren dat zij verzoekende partijen, na de uitvoering van het verzoek, ertoe verplicht het verzoek en alle ter ondersteuning daarvan verstrekte aanvullende informatie in te dienen in een formaat en via een kanaal zoals bepaald door de aangezochte partij, mogelijk in het kader van wederzijdse bijstand.

6.   De aangezochte partij stelt de verzoekende partij met spoed in kennis van haar beslissing betreffende het in lid 1 bedoelde verzoek en geeft, indien van toepassing, aan onder welke voorwaarden zij de gegevens zou verstrekken en welke andere vormen van samenwerking er eventueel beschikbaar zijn.

7.

a)

Indien de verzoekende partij niet kan voldoen aan een door de aangezochte partij uit hoofde van lid 6 opgelegde voorwaarde, stelt zij de aangezochte partij daarvan onverwijld in kennis. De aangezochte partij bepaalt vervolgens of de informatie of het materiaal toch moet worden verstrekt. Indien de verzoekende partij de voorwaarde aanvaardt, is zij daardoor gebonden.

b)

Een aangezochte partij die informatie of materiaal verstrekt waarvoor een dergelijke voorwaarde geldt, kan van de verzoekende partij, met betrekking tot die voorwaarde, nadere uitleg verlangen omtrent het gebruik dat van deze informatie of van dit materiaal is gemaakt.

Afdeling 4

Procedures voor wederzijdse bijstand in noodsituaties

Artikel 10

Wederzijdse bijstand in noodsituaties

1.   Iedere partij kan om snelle wederzijdse bijstand verzoeken wanneer zij van mening is dat er sprake is van een noodsituatie. Een verzoek uit hoofde van dit artikel vermeldt, naast de andere vereiste inhoud, een beschrijving van de feiten die aantonen dat er sprake is van een noodsituatie en wat het verband is met de gevraagde bijstand.

2.   De aangezochte partij aanvaardt dergelijke verzoeken in elektronische vorm. Zij mag een passend niveau van beveiliging en authenticatie vereisen alvorens het verzoek te aanvaarden.

3.   De aangezochte partij kan met spoed aanvullende informatie opvragen om het verzoek te kunnen beoordelen. De verzoekende partij verstrekt deze aanvullende informatie met spoed.

4.   Zodra de aangezochte partij zich ervan heeft vergewist dat er sprake is van een noodsituatie en aan de andere vereisten voor wederzijdse bijstand is voldaan, beantwoordt zij met spoed het verzoek.

5.   Iedere partij zorgt ervoor dat er bij haar centrale autoriteit, of bij andere autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het beantwoorden van verzoeken om wederzijdse bijstand, vierentwintig uur per dag en zeven dagen per week iemand beschikbaar is voor het beantwoorden van verzoeken uit hoofde van dit artikel.

6.   De centrale autoriteit of andere voor wederzijdse bijstand verantwoordelijke autoriteiten van de verzoekende en de aangezochte partij kunnen onderling bepalen dat de resultaten van de uitvoering van een verzoek uit hoofde van dit artikel, of een voorlopige versie daarvan, aan de verzoekende partij kunnen worden verstrekt via een ander kanaal dan het voor het verzoek gebruikte kanaal.

7.   Wanneer er tussen de verzoekende en de aangezochte partij geen verdrag inzake wederzijdse bijstand noch een regeling op basis van uniforme of wederkerige wetgeving van kracht is, zijn artikel 27, lid 2, punt b), en de leden 3 tot en met 8, alsmede artikel 28, leden 2 tot en met 4, van het verdrag van toepassing op dit artikel.

8.   Indien er wel een dergelijk verdrag of een dergelijke regeling bestaat, wordt dit artikel aangevuld met de bepalingen van dat verdrag of die regeling, tenzij de betrokken partijen onderling besluiten in plaats daarvan een of meer van de in lid 7 van dit artikel bedoelde bepalingen van het verdrag toe te passen.

9.   Iedere partij kan bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring verklaren dat verzoeken ook rechtstreeks kunnen worden gericht aan haar gerechtelijke autoriteiten, via de kanalen van de Internationale Organisatie van Criminele Politie (Interpol) of haar 24/7-contactpunt dat is ingesteld krachtens artikel 35 van het verdrag. In een dergelijk geval wordt tegelijkertijd door tussenkomst van de centrale autoriteit van de verzoekende partij een afschrift gezonden aan de centrale autoriteit van de aangezochte partij. Wanneer een verzoek rechtstreeks naar een justitiële autoriteit van de aangezochte partij is gezonden en die autoriteit niet bevoegd is om het verzoek te behandelen, zendt deze het verzoek door naar de bevoegde nationale autoriteit en stelt zij de verzoekende partij daarvan rechtstreeks op de hoogte.

Afdeling 5

Procedures inzake internationale samenwerking bij gebreke van toepasselijke internationale overeenkomsten

Artikel 11

Videoconferentie

1.   Een verzoekende partij kan erom vragen dat getuigenverklaringen en verklaringen van deskundigen door middel van een videoconferentie worden afgenomen, en de aangezochte partij kan dat toestaan. De verzoekende partij en de aangezochte partij plegen overleg om een oplossing voor eventuele problemen in verband met de uitvoering van het verzoek te faciliteren, bijvoorbeeld met betrekking tot: de vraag welke partij als voorzitter optreedt; de autoriteiten en personen die aanwezig zullen zijn; de vraag of een of beide partijen een bepaalde eed afleggen, waarschuwingen uitspreken of instructies geven aan een getuige of deskundige; de wijze waarop de getuige of deskundige wordt gehoord; de wijze waarop de rechten van de getuige of deskundige worden verzekerd; de behandeling van aanspraken op voorrechten of immuniteiten; de behandeling van bezwaren tegen vragen of antwoorden, en de vraag of een van de partijen dan wel beide partijen diensten op het gebied van vertaling, vertolking en transcriptie aanbieden.

2.

a)

De centrale autoriteiten van de aangezochte en de verzoekende partij communiceren voor de toepassing van dit artikel rechtstreeks met elkaar. De aangezochte partij kan dergelijke verzoeken in elektronische vorm aanvaarden. Zij mag een passend niveau van beveiliging en authenticatie vereisen alvorens het verzoek te aanvaarden.

b)

De aangezochte partij deelt de verzoekende partij mee waarom zij het verzoek niet uitvoert of de uitvoering ervan uitstelt. Artikel 27, lid 8, van het verdrag is van toepassing op dit artikel. Onverminderd andere voorwaarden die een aangezochte partij overeenkomstig dit artikel kan stellen, zijn de leden 2 tot en met 4 van artikel 28 van het verdrag van toepassing op dit artikel.

3.   Een aangezochte partij die uit hoofde van dit artikel bijstand verleent, spant zich in om te bewerkstelligen dat de persoon wiens getuigenis of verklaring wordt gevraagd, aanwezig is. In voorkomend geval kan de aangezochte partij, voor zover haar recht dit toelaat, de nodige maatregelen nemen om een getuige of deskundige te verplichten op een bepaald tijdstip en op een bepaalde plaats in de aangezochte partij te verschijnen.

4.   De door de verzoekende partij gespecificeerde procedures voor het houden van de videoconferentie worden gevolgd, tenzij dat onverenigbaar is met het nationale recht van de aangezochte partij. In geval van onverenigbaarheid of voor zover de procedure niet door de verzoekende partij is gespecificeerd, past de aangezochte partij de procedure uit hoofde van haar nationale recht toe, tenzij de verzoekende en de aangezochte partij onderling anders bepalen.

5.   Indien de getuige of deskundige tijdens de videoconferentie:

a)

een opzettelijk onjuiste verklaring aflegt, terwijl die persoon overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte partij ertoe verplicht is een waarheidsgetrouwe verklaring af te leggen;

b)

weigert een verklaring af te leggen, terwijl die persoon overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte partij ertoe verplicht een verklaring af te leggen, of

c)

zich in de loop van de procedure schuldig maakt aan andere misdragingen die krachtens het nationale recht van de aangezochte partij verboden zijn,

is die persoon in de aangezochte partij strafbaar op dezelfde wijze als wanneer de genoemde gedraging in het kader van een binnenlandse procedure had plaatsgevonden, zulks onverminderd de rechtsbevoegdheid krachtens het nationale recht van de verzoekende partij.

6.

a)

Tenzij de verzoekende partij en de aangezochte partij onderling anders zijn overeengekomen, draagt de aangezochte partij alle kosten in verband met de uitvoering van een verzoek uit hoofde van dit artikel, met uitzondering van:

i)

honoraria van getuigen-deskundigen;

ii)

kosten van vertaling, vertolking en transcriptie, en

iii)

buitengewone kosten.

b)

Indien de uitvoering van een verzoek tot buitengewone kosten zou leiden, plegen de verzoekende partij en de aangezochte partij overleg om te bepalen onder welke voorwaarden het verzoek kan worden uitgevoerd.

7.   Indien de verzoekende partij en de aangezochte partij zulks onderling overeenkomen:

a)

kunnen de bepalingen van dit artikel worden toegepast voor de uitvoering van audioconferenties;

b)

kan videoconferentietechnologie worden gebruikt voor andere dan de in lid 1 beschreven doeleinden of hoorzittingen, waaronder de identificatie van personen of voorwerpen.

8.   Indien een aangezochte partij ervoor kiest het horen van een verdachte of beklaagde toe te staan, kan zij bijzondere voorwaarden en waarborgen vereisen met betrekking tot het afnemen van een getuigenis of verklaring van die persoon, het verstrekken van kennisgevingen aan die persoon of het toepassen van procedurele maatregelen ten aanzien van die persoon.

Artikel 12

Gemeenschappelijke onderzoeksteams en gezamenlijke onderzoeken

1.   In onderlinge overeenstemming kunnen de bevoegde autoriteiten van twee of meer partijen, wanneer versterkte coördinatie van bijzonder nut wordt geacht, op hun grondgebied gemeenschappelijke onderzoeksteams instellen en beheren, teneinde strafrechtelijke onderzoeken en strafprocedures te faciliteren. De respectieve betrokken partijen bepalen welke de bevoegde autoriteiten zijn.

2.   De procedures en de voorwaarden voor de werking van gemeenschappelijke onderzoeksteams, zoals de specifieke doelstellingen, de samenstelling, de functies, de duur van de onderzoeksactiviteiten en eventuele verlengingstermijnen, de locatie, de organisatie, de voorwaarden voor het vergaren, doorgeven en gebruiken van informatie en bewijsmateriaal, de vertrouwelijkheidsvoorwaarden en de voorwaarden voor de betrokkenheid van de deelnemende autoriteiten van een partij bij onderzoeksactiviteiten die op het grondgebied van een andere partij plaatsvinden, worden door de bevoegde autoriteiten overeengekomen.

3.   Een partij kan bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring verklaren dat haar centrale autoriteit de overeenkomst tot oprichting van het team moet ondertekenen of er anderszins mee moet instemmen.

4.   De bevoegde en deelnemende autoriteiten communiceren rechtstreeks met elkaar, met dien verstande dat de partijen onderling afspraken kunnen maken over andere passende communicatiekanalen, wanneer uitzonderlijke omstandigheden meer centrale coördinatie vereisen.

5.   Wanneer onderzoeksmaatregelen op het grondgebied van een van de betrokken partijen moeten worden uitgevoerd, kunnen de deelnemende autoriteiten van die partij hun eigen autoriteiten verzoeken deze maatregelen uit te voeren en is het niet noodzakelijk dat de andere partijen een verzoek om wederzijdse bijstand indienen. Deze maatregelen worden door de autoriteiten van die partij op haar grondgebied uitgevoerd onder de voorwaarden die krachtens het nationale recht van toepassing zijn op nationale onderzoeken.

6.   Het gebruik van informatie die of bewijsmateriaal dat door de deelnemende autoriteiten van een partij aan de deelnemende autoriteiten van andere betrokken partijen is verstrekt, kan worden geweigerd of beperkt op de wijze die is uiteengezet in de in de leden 1 en 2 beschreven overeenkomst. Indien in die overeenkomst geen voorwaarden zijn vermeld voor het weigeren of beperken van het gebruik, kunnen de partijen gebruikmaken van de verstrekte informatie of het verstrekte bewijsmateriaal:

a)

voor de doeleinden waarvoor de overeenkomst is gesloten;

b)

voor het opsporen, onderzoeken en vervolgen van andere strafbare feiten dan die waarvoor de overeenkomst is gesloten, met voorafgaande toestemming van de autoriteiten die de informatie of het bewijsmateriaal hebben verstrekt. Toestemming is echter niet vereist wanneer fundamentele rechtsbeginselen van de partij die de informatie of het bewijsmateriaal gebruikt, vereisen dat zij de informatie of het bewijsmateriaal verstrekt ter bescherming van de rechten van een beklaagde in een strafprocedure. In dat geval stellen die autoriteiten de autoriteiten die de informatie of het bewijs hebben verstrekt, daarvan onverwijld in kennis, of

c)

om een noodsituatie te voorkomen. In dat geval stellen de deelnemende autoriteiten die de informatie of het bewijs hebben ontvangen, de deelnemende autoriteiten die de informatie of het bewijs hebben verstrekt, daarvan onverwijld in kennis, tenzij onderling anders is overeengekomen.

7.   Bij gebreke van een overeenkomst als beschreven in de leden 1 en 2, kunnen op onderling overeengekomen voorwaarden per geval gezamenlijke onderzoeken worden ingesteld. Dit lid is van toepassing ongeacht of er sprake is van een verdrag of regeling inzake wederzijdse bijstand op basis van uniforme of wederkerige wetgeving tussen de betrokken partijen.

HOOFDSTUK III

Voorwaarden en waarborgen

Artikel 13

Voorwaarden en waarborgen

Overeenkomstig artikel 15 van het verdrag ziet iedere partij erop toe dat de invoering, uitwerking en toepassing van de in dit protocol bedoelde bevoegdheden en procedures onderworpen zijn aan de voorwaarden en waarborgen vervat in haar nationale recht, dat een passende bescherming moet bieden aan de rechten en vrijheden van de mens.

Artikel 14

Bescherming van persoonsgegevens

1.   Toepassingsgebied

a)

Tenzij anders bepaald in de punten b) en c), verwerkt iedere partij de persoonsgegevens die zij uit hoofde van dit protocol ontvangt in overeenstemming met de leden 2 tot en met 15 van dit artikel.

b)

Indien ten tijde van de ontvangst van persoonsgegevens uit hoofde van dit protocol zowel de doorgevende partij als de ontvangende partij wederzijds gebonden zijn door een internationale overeenkomst tot vaststelling van een algemeen kader tussen die partijen voor de bescherming van persoonsgegevens, die van toepassing is op de doorgifte van persoonsgegevens met het oog op het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten en waarin is bepaald dat de verwerking van persoonsgegevens in het kader van die overeenkomst in overeenstemming is met de vereisten van de gegevensbeschermingswetgeving van de betrokken partijen, zijn de bepalingen van die overeenkomst, wat maatregelen betreft die onder het toepassingsgebied van die overeenkomst vallen, van toepassing op persoonsgegevens die in het kader van het protocol zijn ontvangen, in plaats van de leden 2 tot en met 15, tenzij de betrokken partijen anders zijn overeengekomen.

c)

Indien de doorgevende partij en de ontvangende partij niet wederzijds gebonden zijn door een overeenkomst als bedoeld in punt b), kunnen zij overeenkomen dat de doorgifte van persoonsgegevens in het kader van dit protocol kan plaatsvinden op basis van andere overeenkomsten of regelingen tussen de betrokken partijen in plaats van de leden 2 tot en met 15.

d)

Iedere partij gaat ervan uit dat de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig de punten a) en b) voldoet aan de vereisten van haar rechtskader inzake de bescherming van persoonsgegevens voor internationale doorgiften van persoonsgegevens, en dat uit hoofde van dat rechtskader geen verdere toestemming voor doorgifte vereist is. Een partij mag de doorgifte van gegevens aan een andere partij in het kader van dit protocol alleen weigeren of verhinderen om redenen van gegevensbescherming onder de voorwaarden van lid 15, wanneer punt a) van toepassing is, of onder de voorwaarden van een overeenkomst als bedoeld in punt b) of punt c), indien een van die punten van toepassing is.

e)

Niets in dit artikel belet een partij om strengere waarborgen toe te passen op de verwerking door haar eigen autoriteiten van in het kader van dit protocol ontvangen persoonsgegevens.

2.   Doel en gebruik

a)

Een partij die persoonsgegevens heeft ontvangen, verwerkt deze voor de in artikel 2 omschreven doeleinden. Zij verwerkt de persoonsgegevens niet verder voor een daarmee onverenigbaar doel en verwerkt de gegevens niet verder wanneer haar nationale rechtskader zulks niet toestaat. Dit artikel doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de doorgevende partij om in een specifiek geval uit hoofde van dit protocol aanvullende voorwaarden op te leggen, maar dergelijke voorwaarden mogen geen algemene voorwaarden inzake gegevensbescherming inhouden.

b)

De ontvangende partij ziet er overeenkomstig haar nationale rechtskader op toe dat de gevraagde en vervolgens verwerkte persoonsgegevens relevant zijn voor het doel van de verwerking en in verhouding daartoe niet bovenmatig zijn.

3.   Kwaliteit en integriteit

Iedere partij neemt redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat persoonsgegevens worden bewaard en bijgewerkt met de nauwkeurigheid en volledigheid die voor de rechtmatige verwerking van de persoonsgegevens vereist en passend is, rekening houdend met de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt.

4.   Gevoelige gegevens

Een partij mag persoonsgegevens waaruit raciale of etnische afkomst, politieke opvattingen, godsdienstige of andere overtuigingen of het lidmaatschap van een vakvereniging blijken, genetische gegevens, biometrische gegevens die gezien de ermee gepaard gaande risico’s als gevoelig worden beschouwd, en persoonsgegevens die gezondheid of seksueel gedrag betreffen, slechts verwerken met inachtneming van passende waarborgen ter voorkoming van het risico van ongerechtvaardigde nadelige gevolgen van het gebruik van dergelijke gegevens, en in het bijzonder ter voorkoming van onwettige discriminatie.

5.   Bewaringstermijnen

Iedere partij bewaart persoonsgegevens niet langer dan nodig en passend is voor de doeleinden van de verwerking van de gegevens overeenkomstig lid 2. Om aan deze verplichting te voldoen, stelt zij in haar nationale rechtskader specifieke bewaringstermijnen vast of voorziet zij in periodieke toetsing van de noodzaak om gegevens langer te bewaren.

6.   Geautomatiseerde besluiten

Besluiten die aanzienlijke nadelige gevolgen hebben voor de relevante belangen van de persoon op wie de persoonsgegevens betrekking hebben, mogen niet uitsluitend gebaseerd zijn op geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, tenzij dat is toegestaan uit hoofde van het nationale recht en in passende waarborgen is voorzien, waaronder de mogelijkheid van menselijke tussenkomst.

7.   Gegevensbeveiliging en beveiligingsincidenten

a)

Iedere partij zorgt ervoor dat zij beschikt over passende technologische, fysieke en organisatorische maatregelen om persoonsgegevens te beschermen, met name tegen verlies of onopzettelijke of ongeoorloofde toegang, verspreiding, wijziging of vernietiging (“beveiligingsincidenten”).

b)

Wanneer een veiligheidsincident aan het licht komt dat gepaard gaat met een aanzienlijk risico van fysiek letsel of niet-fysieke schade aan personen of aan de andere partij, beoordeelt de ontvangende partij onverwijld de waarschijnlijkheid en de omvang ervan en neemt zij onverwijld passende maatregelen om dergelijk letsel of dergelijke schade te beperken. Deze maatregelen houden onder meer in dat kennisgeving wordt gedaan aan de doorgevende autoriteit, dan wel, voor de toepassing van hoofdstuk II, afdeling 2, aan de autoriteit(en) die zijn aangewezen krachtens lid 7, punt c). In de kennisgeving kunnen echter ook passende beperkingen op verdere verspreiding van de kennisgeving worden opgenomen: verspreiding kan worden uitgesteld of achterwege blijven wanneer de kennisgeving de nationale veiligheid in gevaar kan brengen, of worden uitgesteld wanneer de kennisgeving de maatregelen ter bescherming van de openbare veiligheid in gevaar kan brengen. De maatregelen omvatten ook kennisgeving aan de betrokken persoon, tenzij de partij passende maatregelen heeft genomen waardoor er niet langer een aanzienlijk risico bestaat. De kennisgeving aan de betrokken persoon kan worden uitgesteld of achterwege blijven onder de voorwaarden van lid 12, punt a), i). De in kennis gestelde partij kan verzoeken om overleg en aanvullende informatie over het incident en de respons erop.

c)

Iedere partij stelt bij de ondertekening van het protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring de secretaris-generaal van de Raad van Europa in kennis van de autoriteit(en) waaraan uit hoofde van lid 7, punt b), kennisgeving moet worden gedaan voor de doeleinden van hoofdstuk II, afdeling 2; de verstrekte informatie kan later worden gewijzigd.

8.   Bijhouden van bestanden

Iedere partij houdt bestanden bij of beschikt over andere passende middelen om aan te tonen hoe de persoonsgegevens van een persoon in een specifiek geval worden geraadpleegd, gebruikt en verstrekt.

9.   Verdere uitwisseling binnen een partij

a)

Wanneer een autoriteit van een partij persoonsgegevens die oorspronkelijk uit hoofde van dit protocol zijn ontvangen, aan een andere autoriteit van die partij verstrekt, verwerkt die andere autoriteit deze gegevens in overeenstemming met dit artikel, met inachtneming van lid 9, punt b).

b)

Onverminderd lid 9, punt a), kan een partij die uit hoofde van artikel 17 een voorbehoud heeft gemaakt, door haar ontvangen persoonsgegevens verstrekken aan haar constituerende staten of vergelijkbare territoriale entiteiten, mits de partij maatregelen heeft getroffen om ervoor te zorgen dat de ontvangende autoriteiten de gegevens doeltreffend blijven beschermen door te voorzien in een niveau van bescherming van de gegevens dat vergelijkbaar is met dat waarin dit artikel voorziet.

c)

Indien er aanwijzingen zijn van onjuiste toepassing van dit lid, kan de doorgevende partij verzoeken om overleg en relevante informatie over die aanwijzingen.

10.   Verdere doorgifte naar een andere staat of internationale organisatie

a)

De ontvangende partij mag de persoonsgegevens alleen doorgeven aan een andere staat of internationale organisatie indien daarvoor voorafgaande toestemming is verleend door de doorgevende autoriteit of, voor de toepassing van hoofdstuk II, afdeling 2, de overeenkomstig lid 10, punt b), aangewezen autoriteit(en).

b)

Iedere partij stelt bij de ondertekening van het protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring de secretaris-generaal van de Raad van Europa in kennis van de autoriteiten die toestemming kunnen verlenen voor de toepassing van hoofdstuk II, afdeling 2; de verstrekte informatie kan later worden gewijzigd.

11.   Transparantie en kennisgeving

a)

Iedere partij stelt, door publicatie van algemene kennisgevingen of door een persoonlijke kennisgeving, de persoon wiens persoonsgegevens zijn verzameld, daarvan in kennis, met betrekking tot:

i)

de rechtsgrondslag en het doel van de verwerking;

ii)

alle bewaringstermijnen of toetsingstermijnen overeenkomstig lid 5, naargelang het geval;

iii)

ontvangers of categorieën ontvangers aan wie dergelijke gegevens worden verstrekt, en

iv)

toegang, rectificatie en de beschikbare rechtsmiddelen.

b)

Een partij kan elke verplichting tot persoonlijke kennisgeving onderwerpen aan redelijke beperkingen uit hoofde van haar interne rechtskader overeenkomstig de voorwaarden van lid 12, punt a), i).

c)

Wanneer het nationale rechtskader van de doorgevende partij vereist dat de persoon wiens gegevens aan een andere partij zijn verstrekt, daarvan persoonlijk in kennis wordt gesteld, neemt de doorgevende partij maatregelen om de andere partij op het tijdstip van de doorgifte in kennis te stellen van deze eis en passende contactgegevens te verstrekken. De persoonlijke kennisgeving wordt niet gedaan indien de andere partij heeft verzocht de verstrekking van de gegevens vertrouwelijk te behandelen, ingeval de voorwaarden voor beperkingen van lid 12, punt a), i), van toepassing zijn. Zodra deze beperkingen niet langer van toepassing zijn en de persoonlijke kennisgeving kan worden verstrekt, neemt de andere partij maatregelen om de doorgevende partij daarvan in kennis te stellen. Indien zij nog niet in kennis is gesteld, heeft de doorgevende partij het recht een verzoek in te dienen bij de ontvangende partij, die de doorgevende partij zal meedelen of de beperking al dan niet moet worden gehandhaafd.

12.   Toegang en rectificatie

a)

Iedere partij ziet erop toe dat eenieder wiens persoonsgegevens in het kader van dit protocol zijn ontvangen, het recht heeft om, in overeenstemming met de in haar interne rechtskader vastgestelde procedures, onverwijld:

i)

een schriftelijke of elektronische kopie te vragen en te verkrijgen van de documentatie die over die persoon wordt bewaard, met daarin de persoonsgegevens van de betrokkene, en de beschikbare informatie over de rechtsgrondslag en het doel van de verwerking, de bewaringstermijnen en de ontvangers of categorieën ontvangers van de gegevens (degenen die er “toegang” toe hebben), alsmede informatie over de beschikbare rechtsmiddelen; met dien verstande dat op de toegang in een bepaald geval op grond van het nationale rechtskader toegestane evenredige beperkingen van toepassing kunnen zijn die op het tijdstip van de uitspraak noodzakelijk zijn om de rechten en vrijheden van anderen of belangrijke doelstellingen van algemeen openbaar belang te beschermen en waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de legitieme belangen van de betrokkene;

ii)

rectificatie wanneer de persoonsgegevens van de betrokkene onjuist zijn of onjuist zijn verwerkt; rectificatie omvat — indien dat passend en redelijk is, gezien de redenen voor rectificatie en de bijzondere context van de verwerking — correctie, aanvulling, wissing of anonimisering, beperking van de verwerking of afscherming.

b)

Indien de toegang of rectificatie wordt geweigerd of beperkt, verstrekt de partij de betrokkene onverwijld in schriftelijke vorm, hetgeen tevens elektronisch kan geschieden, een antwoord waarmee de betrokkene in kennis wordt gesteld van de weigering of beperking. Dit antwoord vermeldt de gronden voor de weigering of beperking en verstrekt informatie over de beschikbare rechtsmiddelen. Alle kosten voor het verkrijgen van toegang moeten beperkt blijven tot wat redelijk is en mogen niet buitensporig zijn.

13.   Gerechtelijke en buitengerechtelijke rechtsmiddelen

Iedere partij beschikt over doeltreffende gerechtelijke en buitengerechtelijke rechtsmiddelen om verhaal te zoeken tegen schendingen van dit artikel.

14.   Toezicht

Iedere partij beschikt over een of meer overheidsinstanties die, alleen of cumulatief, onafhankelijke en effectieve toezichtstaken en -bevoegdheden uitoefenen met betrekking tot de in dit artikel genoemde maatregelen. De taken en bevoegdheden van deze instanties die alleen of cumulatief handelen, omvatten onderzoeksbevoegdheden, de bevoegdheid om naar aanleiding van klachten op te treden en het vermogen corrigerende maatregelen te nemen.

15.   Raadpleging en opschorting

Een partij kan de doorgifte van persoonsgegevens aan een andere partij opschorten indien zij over substantieel bewijs beschikt waaruit blijkt dat de andere partij stelselmatig of wezenlijk inbreuk maakt op de voorwaarden van dit artikel of dat een wezenlijke inbreuk dreigt. Zij schort doorgiften niet op zonder een redelijke termijn in acht te nemen en niet eerder dan nadat de betrokken partijen gedurende een redelijke termijn overleg hebben kunnen plegen zonder dat zij tot een oplossing zijn gekomen. Een partij kan doorgiften echter voorlopig opschorten in geval van een stelselmatige of wezenlijke inbreuk die een aanzienlijk en imminent risico vormt voor het leven of de veiligheid van of voor aanzienlijke reputatieschade of financiële schade aan een natuurlijke persoon, in welk geval zij de andere partij onmiddellijk daarna in kennis stelt en overleg opent. Indien het overleg niet tot een oplossing heeft geleid, kan de andere partij de doorgiften wederkerig opschorten indien zij over substantieel bewijs beschikt dat de opschorting door de partij die tot opschorting is overgegaan, in strijd was met de bepalingen van dit lid. De partij die tot opschorting is overgegaan, heft de opschorting op zodra de inbreuk die de opschorting rechtvaardigde, is beëindigd; Iedere wederkerige opschorting wordt op dat moment opgeheven. Persoonsgegevens die vóór de opschorting zijn doorgegeven, worden ook na de opschorting overeenkomstig het protocol behandeld.

HOOFDSTUK IV

Slotbepalingen

Artikel 15

Effecten van dit protocol

1.

a)

Artikel 39, lid 2, van het verdrag is van toepassing op dit protocol.

b)

Partijen die lidstaten zijn van de Europese Unie, kunnen in hun wederzijdse betrekkingen het recht van de Europese Unie inzake de in dit protocol behandelde aangelegenheden toepassen.

c)

Punt b) laat de volledige toepassing van dit protocol tussen partijen die lidstaten zijn van de Europese Unie en andere partijen onverlet.

2.   Artikel 39, lid 3, van het verdrag is van toepassing op dit protocol.

Artikel 16

Ondertekening en inwerkingtreding

1.   Dit protocol staat open voor ondertekening door partijen bij het verdrag, die kunnen verklaren dat zij ermee instemmen erdoor gebonden te zijn, door:

a)

te ondertekenen zonder voorbehoud van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring, of

b)

te ondertekenen met voorbehoud van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring, gevolgd door ratificatie, aanvaarding of goedkeuring.

2.   De akten van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring worden neergelegd bij de secretaris-generaal van de Raad van Europa.

3.   Dit protocol treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum waarop vijf partijen bij het verdrag, overeenkomstig de bepalingen van de leden 1 en 2 van dit artikel, hun instemming door het protocol te worden gebonden tot uitdrukking hebben gebracht.

4.   Ten aanzien van iedere ondertekenende partij bij het verdrag die later zijn instemming door dit protocol te worden gebonden tot uitdrukking brengt, treedt het protocol in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum waarop de partij haar instemming door het protocol te worden gebonden tot uitdrukking heeft gebracht overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel.

Artikel 17

Federale clausule

1.   Een federale staat kan zich het recht voorbehouden de verplichtingen ingevolge dit protocol aan te gaan voor zover deze in overeenstemming zijn met zijn fundamentele beginselen die ten grondslag liggen aan de betrekkingen tussen zijn centrale regering en de constituerende staten of andere vergelijkbare territoriale entiteiten, mits:

a)

het protocol van toepassing is op de centrale regering van de federale staat;

b)

een dergelijk voorbehoud geen afbreuk doet aan de verplichtingen om de door andere partijen gevraagde samenwerking aan te gaan overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II, en

c)

de bepalingen van artikel 13 van toepassing zijn op de constituerende staten of andere vergelijkbare territoriale entiteiten van de federale staat.

2.   Een andere partij kan autoriteiten, serviceproviders of entiteiten op haar grondgebied beletten medewerking te verlenen naar aanleiding van een rechtstreeks verzoek of bevel van een constituerende staat of andere vergelijkbare territoriale entiteit van een federale staat die een voorbehoud heeft gemaakt als bedoeld in lid 1, tenzij die federale staat de secretaris-generaal van de Raad van Europa ervan in kennis stelt dat een constituerende staat of andere vergelijkbare territoriale entiteit de verplichtingen van dit protocol die op die federale staat van toepassing zijn, toepast. De secretaris-generaal van de Raad van Europa stelt een register op van dergelijke kennisgevingen en houdt dit bij.

3.   Een andere partij belet autoriteiten, serviceproviders of entiteiten op haar grondgebied niet om op grond van een voorbehoud uit hoofde van lid 1 medewerking te verlenen aan een constituerende staat of andere vergelijkbare territoriale entiteit, indien via de centrale overheid een bevel of verzoek is ingediend of een overeenkomst inzake een gemeenschappelijk onderzoeksteam overeenkomstig artikel 12 is gesloten met medewerking van de centrale regering. In dergelijke situaties voorziet de centrale regering in de vervulling van de toepasselijke verplichtingen van het protocol, op voorwaarde dat met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens die aan de constituerende staten of vergelijkbare territoriale entiteiten worden verstrekt, slechts de voorwaarden van artikel 14, lid 9, of in voorkomend geval de voorwaarden van een overeenkomst of regeling als omschreven in artikel 14, lid l, punt b) of punt c), van toepassing zijn.

4.   Ten aanzien van de bepalingen van dit protocol waarvan de toepassing onder de rechtsbevoegdheid valt van elk van de constituerende staten of andere vergelijkbare territoriale entiteiten die, ingevolge het constitutionele stelsel van de federatie, niet verplicht zijn wetgevende maatregelen te nemen, brengt de centrale regering de bevoegde autoriteiten van deze staten op de hoogte van de genoemde bepalingen, vergezeld van een gunstig advies, hen aanmoedigende om passende maatregelen te nemen ter effectuering hiervan.

Artikel 18

Territoriale toepasselijkheid

1.   Dit protocol is van toepassing op het grondgebied of de grondgebieden vermeld in een verklaring van een partij uit hoofde van artikel 38, lid 1 of lid 2, van het verdrag, voor zover die verklaring niet is ingetrokken uit hoofde van artikel 38, lid 3.

2.   Een partij kan bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring verklaren dat dit protocol niet van toepassing is op een of meer in de verklaring van de partij uit hoofde van artikel 38, lid 1 en/of lid 2, van het verdrag vermelde grondgebieden.

3.   Iedere uit hoofde van lid 2 van dit artikel afgelegde verklaring kan met betrekking tot elk in die verklaring aangegeven grondgebied worden ingetrokken door een aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa gerichte kennisgeving. De intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van die kennisgeving door de secretaris-generaal.

Artikel 19

Voorbehouden en verklaringen

1.   Door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa kan iedere partij bij het verdrag, bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring, verklaren dat zij een of meer van de voorbehouden als bedoeld in artikel 7, lid 9, punten a) en b), artikel 8, lid 13, en artikel 17 van dit protocol maakt. Andere voorbehouden zijn niet toegestaan.

2.   Door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa kan iedere partij bij het verdrag, bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring, een of meer van de verklaringen afleggen als bedoeld in artikel 7, lid 2, punt b), artikel 7, lid 8, artikel 8, lid 11, artikel 9, lid 1, punt b), artikel 9, lid 5, artikel 10, lid 9, artikel 12, lid 3, en artikel 18, lid 2, van dit protocol.

3.   Door elke partij bij het verdrag worden de verklaringen, kennisgevingen of mededelingen als bedoeld in artikel 7, lid 5, punten a) en e), artikel 8, lid 4, artikel 8, lid 10, punten a) en b), artikel 14, lid 7, punt c), artikel 14, lid 10, punt b), en artikel 17, lid 2, van dit protocol, overeenkomstig de daarin bepaalde voorwaarden, afgelegd door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa.

Artikel 20

Status en intrekking van voorbehouden

1.   Een partij die overeenkomstig artikel 19, lid 1, een voorbehoud heeft gemaakt, trekt dit voorbehoud geheel of ten dele in zodra de omstandigheden dit toelaten. Deze intrekking wordt van kracht op de datum van ontvangst van een aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa gerichte kennisgeving. Indien in de kennisgeving wordt vermeld dat de intrekking van een voorbehoud van kracht moet worden op een daarin nader aangeduide datum, en deze datum later valt dan de datum waarop de kennisgeving door de secretaris-generaal wordt ontvangen, wordt de intrekking op deze latere datum van kracht.

2.   De secretaris-generaal van de Raad van Europa kan met regelmatige tussenpozen bij de partijen die een of meer voorbehouden overeenkomstig artikel 19, lid 1, hebben gemaakt, informeren naar het mogelijke vooruitzicht op intrekking daarvan.

Artikel 21

Wijzigingen

1.   Wijzigingen van dit protocol kunnen worden voorgesteld door iedere partij bij dit protocol en worden door de secretaris-generaal van de Raad van Europa meegedeeld aan de lidstaten van de Raad van Europa, aan de partijen bij en ondertekenaars van het verdrag, alsmede aan iedere staat die uitgenodigd is toe te treden tot het verdrag.

2.   Iedere door een partij voorgestelde wijziging wordt meegedeeld aan het Europees comité voor strafrechtelijke vraagstukken (CDPC), dat zijn advies over de voorgestelde wijziging voorlegt aan het Comité van Ministers.

3.   Het Comité van Ministers onderzoekt de voorgestelde wijziging en het door het CDPC voorgelegde advies en kan, na raadpleging van de partij bij het verdrag, de wijziging aannemen.

4.   De tekst van elke door het Comité van Ministers overeenkomstig lid 3 goedgekeurde wijziging wordt aan de partijen bij dit protocol ter aanvaarding toegezonden.

5.   Iedere overeenkomstig lid 3 aangenomen wijziging treedt in werking dertig dagen nadat alle partijen de secretaris-generaal hebben meegedeeld dat zij de wijziging hebben aanvaard.

Artikel 22

Beslechting van geschillen

Artikel 45 van het verdrag is van toepassing op dit protocol.

Artikel 23

Beraadslagingen tussen de partijen en beoordeling van de tenuitvoerlegging

1.   Artikel 46 van het verdrag is van toepassing op dit protocol.

2.   De partijen beoordelen periodiek het feitelijke gebruik en de feitelijke uitvoering van de bepalingen van dit protocol. Artikel 2 van het reglement van orde van het comité Cybercrimeverdrag, zoals herzien op 16 oktober 2020, is van overeenkomstige toepassing. De partijen evalueren aanvankelijk de procedures van dat artikel zoals die van toepassing zijn op dit protocol en kunnen deze bij consensus wijzigen vijf jaar nadat dit protocol in werking is getreden.

3.   De evaluatie van artikel 14 vangt aan zodra tien partijen bij het verdrag hebben verklaard ermee in te stemmen door dit protocol gebonden te zijn.

Artikel 24

Opzegging

1.   Iedere partij kan dit protocol te allen tijde opzeggen door middel van een kennisgeving aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa.

2.   De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand na het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de secretaris-generaal.

3.   Opzegging van het verdrag door een partij bij dit protocol houdt opzegging van dit protocol in.

4.   Informatie die of bewijsmateriaal dat is doorgegeven voorafgaand aan de datum waarop de opzegging van kracht wordt, wordt ook nadien overeenkomstig dit protocol behandeld.

Artikel 25

Kennisgeving

De secretaris-generaal van de Raad van Europa stelt de lidstaten van de Raad van Europa, de partijen bij en ondertekenaars van het verdrag en iedere staat die is uitgenodigd om tot het verdrag toe te treden, in kennis van:

a)

iedere ondertekening;

b)

iedere nederlegging van een akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring;

c)

iedere datum van inwerkingtreding van dit protocol in overeenstemming met artikel 16, leden 3 en 4;

d)

iedere verklaring die is afgelegd en ieder voorbehoud dat is gemaakt overeenkomstig artikel 19 en iedere intrekking van een voorbehoud overeenkomstig artikel 20;

e)

iedere andere handeling, kennisgeving of mededeling met betrekking tot dit protocol.

Ten blijke waarvan de ondergetekenden, hiertoe naar behoren gemachtigd, dit protocol hebben ondertekend.

Gedaan te Straatsburg op 12 mei 2022 in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in één exemplaar dat zal worden neergelegd in het archief van de Raad van Europa. De secretaris-generaal van de Raad van Europa doet een gewaarmerkt afschrift toekomen aan iedere lidstaat van de Raad van Europa, aan iedere partij bij en iedere ondertekenaar van het verdrag en aan iedere staat die is uitgenodigd om tot het verdrag toe te treden.

 


BESLUITEN

28.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 63/48


BESLUIT (EU) 2023/436 VAN DE RAAD

van 14 februari 2023

tot machtiging van de lidstaten om, in het belang van de Europese Unie, het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, inzake nauwere samenwerking en verstrekking van elektronisch bewijsmateriaal te ratificeren

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 16 en artikel 82, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 6,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft de Commissie op 6 juni 2019 gemachtigd om namens de Unie deel te nemen aan de onderhandelingen over een tweede aanvullend protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit (CETS nr. 185) (“het Verdrag inzake cybercriminaliteit”).

(2)

Het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, inzake nauwere samenwerking en verstrekking van elektronisch bewijsmateriaal (“het protocol”) is op 17 november 2021 door het Comité van ministers van de Raad van Europa aangenomen en zal naar verwachting op 12 mei 2022 voor ondertekening worden opengesteld.

(3)

De bepalingen van het protocol zijn van toepassing op een gebied dat voor een groot deel onder de gemeenschappelijke regels in de zin van artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) valt, met inbegrip van instrumenten ter vergemakkelijking van de justitiële samenwerking in strafzaken, die minimumnormen voor procedurele rechten waarborgen, alsmede gegevensbescherming en privacywaarborgen.

(4)

De Commissie heeft ook wetgevingsvoorstellen ingediend voor een verordening betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken en voor een richtlijn tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures, waarmee bindende grensoverschrijdende Europese verstrekkings- en bewaringsbevelen worden geïntroduceerd die rechtstreeks tot een vertegenwoordiger van een dienstverlener in een andere lidstaat zijn gericht.

(5)

Door haar deelname aan de onderhandelingen van het protocol, heeft de Commissie ervoor gezorgd dat het protocol verenigbaar is met de desbetreffende gemeenschappelijke regels van de Unie.

(6)

Een aantal voorbehouden, verklaringen, kennisgevingen en mededelingen in verband met het protocol zijn nodig om de verenigbaarheid van het protocol met het recht en het beleid van de Unie te waarborgen. Andere zijn belangrijk voor de uniforme toepassing van het protocol door de lidstaten van de Unie die partij zijn bij het protocol (“lidstaten die partij zijn”) in hun betrekkingen met derde landen die partij zijn bij het protocol (“derde landen die partij zijn”), alsmede voor een doeltreffende toepassing van het protocol.

(7)

Deze voorbehouden, verklaringen, kennisgevingen en mededelingen waarover richtsnoeren aan de lidstaten worden gegeven in de bijlage bij dit besluit, doen geen afbreuk aan eventuele andere voorbehouden of verklaringen die zij afzonderlijk wensen te maken indien het protocol dit toestaat.

(8)

De lidstaten die op het tijdstip van ondertekening niet alle voorbehouden, verklaringen, kennisgevingen en mededelingen overeenkomstig de bijlage bij dit besluit afleggen, dienen dit te doen wanneer zij de akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring van het protocol neerleggen.

(9)

Na de ratificatie, aanvaarding of goedkeuring van het protocol moeten de lidstaten bovendien de in de bijlage bij dit besluit bedoelde aanwijzingen in acht nemen.

(10)

Het protocol voorziet in snelle procedures ter verbetering van de grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal en in krachtige waarborgen. Derhalve zal de inwerkingtreding ervan bijdragen tot de strijd tegen cybercriminaliteit en andere vormen van criminaliteit op mondiaal niveau, door facilitering van de samenwerking tussen de lidstaten die partij zijn en de derde landen die partij zijn, een hoog niveau van bescherming van personen waarborgen en een oplossing bieden voor wetsconflicten.

(11)

Het protocol voorziet in passende waarborgen die in overeenstemming zijn met de vereisten inzake internationale doorgifte van persoonsgegevens uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (2) en Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (3). Derhalve zal de inwerkingtreding ervan bijdragen tot bevordering van de normen voor gegevensbescherming van de Unie op mondiaal niveau, de gegevensstromen tussen de lidstaten die partij zijn, en derde landen die partij zijn, vergemakkelijken, en ervoor zorgen dat de lidstaten die partij zijn hun verplichtingen uit hoofde van de voorschriften voor gegevensbescherming van de Unie nakomen.

(12)

Een snelle inwerkingtreding van het protocol zal bovendien de positie van het Verdrag inzake cybercriminaliteit als het belangrijkste multilaterale kader voor de bestrijding van cybercriminaliteit bevestigen.

(13)

De Unie kan het protocol niet bekrachtigen, omdat alleen staten hierbij partij kunnen zijn.

(14)

De lidstaten moeten daarom worden gemachtigd om, gezamenlijk handelend in het belang van de Unie, het protocol te ratificeren.

(15)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (4) en heeft op 21 januari 2022 advies uitgebracht.

(16)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van dit besluit en is dit niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(17)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit en is dit niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat,

(18)

De authentieke versies van het protocol zijn de Engelse en de Franse versie van de tekst, die op 17 november 2021 door het Comité van ministers van de Raad van Europa zijn aangenomen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten worden gemachtigd om, in het belang van de Unie, het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, inzake nauwere samenwerking en verstrekking van elektronisch bewijsmateriaal (“het protocol”) te ratificeren (5).

Artikel 2

1.   Wanneer zij het protocol ondertekenen dienen de lidstaten die op het tijdstip van ondertekening van het protocol niet voorbehouden maken, verklaringen afleggen, en kennisgevingen of mededelingen doen overeenkomstig afdelingen 1, 2 en 3 van de bijlage bij dit besluit, zulks te doen wanneer zij de akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring van het protocol neerleggen.

2.   Na de ratificatie, aanvaarding of goedkeuring van het protocol nemen de lidstaten bovendien de in afdeling 4 van de bijlage bij dit besluit bedoelde aanwijzingen in acht.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 14 februari 2023.

Voor de Raad

De voorzitter

E. SVANTESSON


(1)  Goedkeuring van 17 januari 2023 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(3)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).

(4)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(5)  Zie bladzijde 28 van dit Publicatieblad.


BIJLAGE

Deze bijlage bevat de voorbehouden, verklaringen, kennisgevingen, mededelingen en aanwijzingen als bedoeld in artikel 2.

1.   Voorbehouden

Op grond van artikel 19, lid 1, van het protocol kan een partij verklaren dat zij een of meer van de in bepaalde artikelen van het protocol bedoelde voorbehouden maakt.

Op grond van artikel 7, lid 9.a, van het protocol kan een partij zich het recht voorbehouden artikel 7 (Verstrekking van abonnee-informatie) niet toe te passen. De lidstaten zien ervan af een dergelijk voorbehoud te maken.

Op grond van artikel 7, lid 9.b, van het protocol kan een partij zich, onder de daarin vermelde voorwaarden, het recht voorbehouden artikel 7 niet toe te passen op bepaalde toegangsnummers. De lidstaten kunnen een dergelijk voorbehoud alleen maken met betrekking tot andere toegangsnummers dan die welke uitsluitend nodig zijn om de gebruiker te identificeren.

Op grond van artikel 8, lid 13, van het protocol kan een partij zich het recht voorbehouden artikel 8 (Uitvoering geven aan bevelen van een andere partij om abonnee-informatie en verkeersgegevens met spoed te verstrekken) niet toe te passen op verkeersgegevens. De lidstaten worden aangemoedigd van een dergelijk voorbehoud af te zien.

Voor de gevallen waarin artikel 19, lid 1, een basis biedt voor andere voorbehouden, is het de lidstaten toegestaan om dergelijke voorbehouden te overwegen en te maken.

2.   Verklaringen

Op grond van artikel 19, lid 2, van het protocol kan een partij de in bepaalde artikelen van het protocol vermelde verklaringen afleggen.

Op grond van artikel 7, lid 2.b, van het protocol kan een partij met betrekking tot bevelen die op haar grondgebied aan dienstverleners worden verstrekt, de volgende verklaring afleggen:

"Het bevel uit hoofde van artikel 7, lid 1, moet worden uitgevaardigd door of onder toezicht van een aanklager of een andere justitiële autoriteit, of anderszins onder onafhankelijk toezicht worden uitgevaardigd.".

De lidstaten leggen met betrekking tot bevelen die op hun grondgebied aan dienstverleners zijn verstrekt, de in de tweede alinea van deze afdeling bedoelde verklaring af.

Op grond van artikel 9 (Spoedverstrekking van computergegevens in noodgevallen), lid 1.b, van het protocol kan een partij verklaren dat zij geen gevolg zal geven aan verzoeken uit hoofde van lid 1.a van dat artikel om uitsluitend abonneegegevens vrij te geven. De lidstaten worden aangemoedigd van een dergelijke verklaring af te zien.

Voor de gevallen waarin artikel 19, lid 2, een basis biedt voor andere verklaringen, is het de lidstaten toegestaan dergelijke verklaringen te overwegen en af te leggen.

3.   Verklaringen, kennisgevingen of mededelingen

Op grond van artikel 19, lid 3, van het protocol verricht een partij alle in bepaalde artikelen van het protocol bedoelde verklaringen, kennisgevingen of mededelingen overeenkomstig de daarin vermelde voorwaarden.

Op grond van artikel 7, lid 5.a, van het protocol kan een partij de secretaris-generaal van de Raad van Europa ervan in kennis stellen dat wanneer uit hoofde van lid 1 van dat artikel een bevel wordt uitgevaardigd aan een serviceprovider op haar grondgebied, die partij in alle gevallen of onder vastgestelde omstandigheden gelijktijdige kennisgeving eist van het bevel, de aanvullende informatie en een samenvatting van de feiten in verband met het onderzoek of de procedure. Derhalve doen de lidstaten de volgende kennisgeving aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa:

"Wanneer op grond van artikel 7, lid 1, een bevel wordt uitgevaardigd aan een serviceprovider op het grondgebied van [lidstaat], vereist [lidstaat] in alle gevallen dat gelijktijdig kennisgeving wordt gedaan van het bevel, de aanvullende informatie en een samenvatting van de feiten in verband met het onderzoek of de procedure.".

Overeenkomstig artikel 7, lid 5.e, van het protocol moeten de lidstaten één bevoegde autoriteit aanwijzen voor het in ontvangst nemen van kennisgevingen overeenkomstig artikel 7, lid 5.a, van het protocol en het uitvoeren van de maatregelen genoemd in artikel 7, lid 5, punten b), c) en d), en moeten zij, wanneer de kennisgeving aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa uit hoofde van artikel 7, lid 5.a, van het protocol voor het eerst wordt gegeven, de secretaris-generaal van de Raad van Europa de contactgegevens van die autoriteit meedelen.

Op grond van artikel 8, lid 4, van het protocol kan een partij verklaren dat aanvullende ondersteunende informatie vereist is om gevolg te geven aan bevelen uit hoofde van lid 1 van dat artikel. Derhalve leggen de lidstaten de volgende verklaring af:

"Om gevolg te geven aan bevelen uit hoofde van artikel 8, lid 1, is aanvullende ondersteunende informatie vereist. De vereiste aanvullende ondersteunende informatie is afhankelijk van de omstandigheden van het bevel en het daarmee verband houdende onderzoek of de daarmee verband houdende procedure.".

Op grond van artikel 8, leden 10.a en 10.b, van het protocol, moeten de lidstaten mededeling doen van de contactgegevens, en wijzigingen daarvan, van de autoriteiten die zijn aangewezen voor het indienen van bevelen uit hoofde van artikel 8, respectievelijk en van de autoriteiten die zijn aangewezen voor het in ontvangst nemen van bevelen uit hoofde van artikel 8. De lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking die is ingesteld bij Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (1) betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ("EOM") nemen het EOM, binnen de grenzen van de uitoefening van de bevoegdheden van het EOM als bedoeld in de artikelen 22, 23 en 25 van die verordening , op onder de autoriteiten waarvan op grond van artikel 8,leden 10.a en 10.b, van het protocol, de contactgegevens worden meegedeeld; zij doen dit op gecoördineerde wijze.

Derhalve leggen de lidstaten de volgende verklaring af:

"Conform artikel 8, lid 10, wijst [lidstaat], als lidstaat van de Europese Unie die deelneemt aan de nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”), het EOM, in de uitoefening van zijn bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 22, 23 en 25 van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie („EOM”), aan als bevoegde autoriteit.".

Overeenkomstig artikel 14, lid 7.c, van het protocol doen de lidstaten aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa mededeling van de autoriteit(en) die op grond van artikel 14, lid 7.b, van het protocol, voor de doeleinden van hoofdstuk II, afdeling 2, van het protocol, in kennis moet(en) worden gesteld bij een beveiligingsincident.

Overeenkomstig artikel 14, lid 10.b, van het protocol, doen de lidstaten aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa mededeling van de autoriteit(en) die voor de toepassing van hoofdstuk II, afdeling 2, van het protocol, toestemming moet(en) verlenen voor verdere doorgifte van gegevens die in het kader van het protocol zijn ontvangen aan een andere staat of een andere internationale organisatie.

Voor de gevallen waarin artikel 19, lid 3, van het protocol een basis biedt voor andere verklaringen, kennisgevingen of mededelingen, is het de lidstaten toegestaan om dergelijke verklaringen, kennisgevingen en mededelingen te overwegen en af te leggen, respectievelijk te doen.

4.   Andere aanwijzingen

De lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking die is ingesteld bij Verordening (EU) 2017/1939 zorgen ervoor dat het EOM, bij de uitoefening van zijn bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 22, 23 en 25 van die verordening, om medewerking kan verzoeken op grond van het protocol, en wel op dezelfde basis als de nationale aanklagers van die lidstaten.

Met betrekking tot de toepassing van artikel 7, met name met betrekking tot bepaalde soorten toegangsnummers, mogen de lidstaten een bevel uit hoofde van dat artikel onderwerpen aan het toezicht van een openbaar aanklager of een andere justitiële autoriteit indien hun bevoegde autoriteit een gelijktijdige kennisgeving van het bevel ontvangt voordat de aanbieder de gevraagde informatie openbaar maakt.

Overeenkomstig artikel 14, lid 11.c, van het protocol zorgen de lidstaten ervoor dat wanneer zij voor de toepassing van het protocol gegevens doorgeven, de ontvangende partij ervan in kennis wordt gesteld dat hun nationale rechtskader vereist dat de persoon wiens gegevens worden verstrekt, persoonlijk daarvan in kennis wordt gesteld.

Met betrekking tot internationale doorgiften op basis van de Overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de bescherming van persoonlijke informatie in verband met de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van stafbare feiten (2) (“de raamovereenkomst”) moeten de lidstaten voor de toepassing van artikel 14, lid 1.b, van het protocol aan de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten meedelen dat de raamovereenkomst van toepassing is op wederzijdse doorgiften van persoonsgegevens tussen de bevoegde autoriteiten in het kader van het protocol. De lidstaten houden er echter rekening mee dat de raamovereenkomst moet worden voorzien van aanvullende waarborgen die rekening houden met de specifieke vereisten met betrekking tot rechtstreekse doorgifte van elektronisch bewijsmateriaal door serviceproviders in plaats van tussen autoriteiten, zoals bepaald in het protocol. Derhalve doen de lidstaten de volgende kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten:

"Voor de toepassing van artikel 14, lid 1.b, van het tweede Aanvullend Protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (“het protocol”) is [lidstaat] van mening dat de Overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de bescherming van persoonlijke informatie in verband met de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van stafbare feiten (“ de raamovereenkomst”) van toepassing is op de wederzijdse doorgifte van persoonsgegevens tussen bevoegde autoriteiten in het kader van het protocol. Voor doorgiften in het kader van het protocol tussen serviceproviders en autoriteiten is de raamovereenkomst alleen van toepassing in combinatie met een andere, specifieke doorgifteovereenkomst als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de raamovereenkomst, die voorziet in specifieke vereisten voor de rechtstreekse doorgifte van elektronisch bewijsmateriaal door serviceproviders in plaats van tussen autoriteiten. Bij gebreke van een dergelijke specifieke doorgifteovereenkomst kunnen zulke doorgiften plaatsvinden in het kader van het protocol, in welk geval artikel 14, lid 1.a, juncto artikel 14, leden 2 tot en met 15, van het protocol van toepassing zijn.".

De lidstaten zorgen ervoor dat zij artikel 14, lid 1.c, van het protocol uitsluitend toepassen indien de Europese Commissie overeenkomstig artikel 45 van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (3) of artikel 36 van Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement of de Raad (4)ten aanzien van het betreffende derde land een adequaatheidsbesluit heeft vastgesteld dat van toepassing is op de respectieve gegevensdoorgiften, of indien in een andere overeenkomst passende waarborgen voor gegevensbescherming worden geboden op grond van artikel 46, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2016/679 of op grond van artikel 37, lid 1, punt a), van Richtlijn (EU) 2016/680.


(1)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie („EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(2)  PB L 336 van 10.12.2016, blz. 3.

(3)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(4)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).


28.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 63/54


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2023/437 VAN DE COMMISSIE

van 22 februari 2023

over het verzoek tot registratie van het Europees burgerinitiatief “Ensuring a dignified reception of migrants in Europe” (zorgen voor een waardige opvang van migranten in Europa) overeenkomstig Verordening (EU) 2019/788 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2023) 1121)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2019/788 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende het Europees burgerinitiatief (1), en met name artikel 6, leden 2 en 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 30 december 2022 is bij de Commissie een verzoek tot registratie van het Europees burgerinitiatief “Ensuring a dignified reception of migrants in Europe” (zorgen voor een waardige opvang van migranten in Europa) ingediend.

(2)

De doelstellingen van het initiatief zijn als volgt door de organisatoren geformuleerd: “De behandeling van migranten in de Europese Unie (EU) is te vaak in strijd met de beginselen van de menselijke waardigheid, een fundamentele waarde van de Unie. De belangrijkste reden daarvoor is volgens ons de aanhoudende ontoereikendheid van de Europese regels en het gebrek aan solidariteit tussen de lidstaten. Aangezien de Unie “een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht” is, “waarin de grondrechten worden geëerbiedigd”, verzoeken wij, Europese burgers, de EU ervoor te zorgen dat migranten, zodra zij het grondgebied betreden, een waardige opvang krijgen die verenigbaar is met de grondrechten die eenieder toekomen krachtens het Handvest van de grondrechten van de EU en het internationaal recht. Om hieraan bij te dragen, roepen wij in het kader van de ontwikkeling van een gemeenschappelijk asielbeleid op tot de vaststelling van verordeningen die: 1) een nieuw mechanisme invoeren voor de verdeling van asielzoekers over de EU, dat is gebaseerd op hun vrije wil en op daadwerkelijke solidariteit tussen de lidstaten (herziening van de Dublinverordening); 2) opvangnormen op het gebied van voedsel, gezondheid, huisvesting, onderwijs en werk, die asielzoekers verzekeren van waardige en in de hele Unie vergelijkbare levensomstandigheden, bindend maken in de lidstaten.”

(3)

Een bijlage bij het initiatief bevat nadere bijzonderheden over het onderwerp, de doelstellingen en de achtergrond. De organisatoren stellen dat, ondanks het voortdurende streven van de Commissie een slecht functionerend asiel- en migratiesysteem te verbeteren, er nog veel wetgevings- en beleidswijzigingen moeten worden doorgevoerd, zowel op het niveau van de Unie als op nationaal niveau, om te zorgen voor een waardige behandeling van alle migranten. Ten eerste verzoeken zij de Commissie een nieuw mechanisme voor de verdeling van asielzoekers over de Unie op te zetten door Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) te herzien teneinde te zorgen voor een evenwichtige verdeling van de opvang van asielzoekers in de EU, rekening houdend met de aspiraties van de asielzoekers als nieuw criterium, en te voorzien in een bindend solidariteitsmechanisme voor herplaatsing tussen de lidstaten met het oog op het corrigeren van onevenredige toewijzingen. Ten tweede roepen zij op om een verordening vast te stellen betreffende de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in de EU teneinde hun een waardige levensstandaard en vergelijkbare levensomstandigheden in de hele Unie te garanderen, waarbij de lidstaten worden verplicht de grondrechten volledig te eerbiedigen, ervoor wordt gezorgd dat de materiële opvangvoorzieningen voor asielzoekers voldoen aan de operationele normen en indicatoren die zijn ontwikkeld door het Europees Bureau voor asiel en migratie (EASO), de rechten van het kind worden gewaarborgd, de toegang tot werk wordt vergemakkelijkt en wordt voorzien in noodopvangplannen.

(4)

Er is ook een aanvullend document met informatie over de achtergrond van het voorgestelde burgerinitiatief ingediend.

(5)

Wat de doelstellingen van het initiatief betreft, heeft de Commissie op basis van artikel 78, lid 2, van het Verdrag de bevoegdheid om een voorstel in te dienen voor een rechtshandeling waarbij een nieuw mechanisme voor de verdeling van asielzoekers wordt ingevoerd en bepaalde opvangnormen in de lidstaten bindend worden gemaakt.

(6)

Geen van de onderdelen van het initiatief valt derhalve duidelijk buiten het kader van de bevoegdheden van de Commissie om een voorstel in te dienen voor een rechtshandeling van de Unie ter uitvoering van de Verdragen.

(7)

Deze conclusie doet geen afbreuk aan de beoordeling of in dit geval voldaan is aan de concrete materiële voorwaarden voor optreden van de Commissie, met inbegrip van naleving van het evenredigheidsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel en de verenigbaarheid met de grondrechten.

(8)

De groep organisatoren heeft het nodige bewijs verstrekt dat zij aan de vereisten van artikel 5, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2019/788 voldoet en heeft de contactpersonen aangewezen overeenkomstig artikel 5, lid 3, eerste alinea, van die verordening.

(9)

Het initiatief is niet kennelijk beledigend, lichtzinnig of ergerlijk en druist niet kennelijk in tegen de in artikel 2 VEU vastgelegde waarden van de Unie, noch tegen de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie vervatte rechten.

(10)

Het initiatief “Ensuring a dignified reception of migrants in Europe” (zorgen voor een waardige opvang van migranten in Europa) moet derhalve worden geregistreerd.

(11)

De conclusie dat aan de voorwaarden voor registratie overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) 2019/788 is voldaan, impliceert geenszins dat de Commissie de feitelijke juistheid van de inhoud van het initiatief bevestigt; deze is de uitsluitende verantwoordelijkheid van de groep organisatoren van het initiatief. De inhoud van het initiatief geeft slechts de standpunten van de groep organisatoren weer en kan in geen geval worden opgevat als een weergave van de standpunten van de Commissie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het Europees burgerinitiatief “Ensuring a dignified reception of migrants in Europe” (zorgen voor een waardige opvang van migranten in Europa) wordt geregistreerd.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de groep organisatoren van het burgerinitiatief “Ensuring a dignified reception of migrants in Europe” (zorgen voor een waardige opvang van migranten in Europa), vertegenwoordigd door mevrouw Stéphanie POPPE en mevrouw Pascale HÖGER, die als contactpersonen optreden.

Gedaan te Brussel, 22 februari 2023.

Voor de Commissie

Věra JOUROVÁ

Vicevoorzitter


(1)  PB L 130 van 17.5.2019, blz. 55.

(2)  Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 31).


28.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 63/56


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2023/438 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2023

tot verlening van een door bepaalde lidstaten op grond van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad gevraagde afwijking voor het gebruik van andere middelen dan elektronische gegevensverwerkingstechnieken voor de uitwisseling en de opslag van informatie voor release 2 van het invoercontrolesysteem 2

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2023) 1174)

(Slechts de teksten in de Deense, de Duitse, de Estse, de Franse, de Griekse, de Kroatische, de Nederlandse, de Poolse, de Roemeense en de Zweedse taal zijn authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (1), en met name artikel 6, lid 4, in samenhang met artikel 8, lid 2,

Na raadpleging van het Comité douanewetboek,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013 vereist dat alle uitwisselingen van informatie tussen douaneautoriteiten onderling en tussen marktdeelnemers en douaneautoriteiten, alsmede de door de douanewetgeving vereiste opslag van die informatie, geschieden met behulp van elektronische gegevensverwerkingstechnieken. Met het oog daarop stelt de Commissie overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) nr. 952/2013 gemeenschappelijke gegevensvereisten op.

(2)

Artikel 6, lid 4, van Verordening (EU) nr. 952/2013 biedt de Commissie de mogelijkheid in uitzonderlijke gevallen besluiten vast te stellen om een of meer lidstaten toe te staan af te wijken van het gebruik van elektronische gegevensverwerkingstechnieken voor de uitwisseling en de opslag van informatie indien een dergelijke afwijking gerechtvaardigd wordt door de specifieke situatie in de verzoekende lidstaat en wordt toegestaan voor een bepaalde periode.

(3)

In Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 van de Commissie (2) is het werkprogramma vastgesteld voor de ontwikkeling en de uitrol van de elektronische systemen waarin het douanewetboek van de Unie voorziet (hierna “het werkprogramma” genoemd). Het werkprogramma bevat een lijst van de te ontwikkelen elektronische systemen en de data waarop die systemen operationeel moeten worden. Dat programma specificeert onder meer de implementatie en de uitroltermijn van het invoercontrolesysteem 2 (“ICS2”) overeenkomstig artikel 6, lid 1, en de artikelen 16, 46, 47 en 127 tot en met 132 van Verordening (EU) nr. 952/2013.

(4)

Voorts is in artikel 278, lid 3, punt b), van Verordening (EU) nr. 952/2013 de uiterste datum bepaald tot wanneer bij wijze van overgangsmaatregel andere middelen dan elektronische gegevensverwerkingstechnieken mogen worden gebruikt om uitvoering te geven aan de bepalingen inzake summiere aangiften bij binnenbrengen en risicoanalyses met betrekking tot de binnenkomst van goederen in het douanegebied van de Unie.

(5)

Overeenkomstig het werkprogramma moeten de lidstaten vanaf 1 maart 2023 klaar zijn om het nationale systeem voor binnenbrengen als een nationale component van release 2 van ICS2 uit te rollen met het oog op de uitwisseling en de opslag van summiere aangiften bij binnenbrengen die van marktdeelnemers zijn ontvangen voor door de lucht vervoerde goederen, en moeten zij marktdeelnemers de mogelijkheid bieden om verbinding te leggen met het systeem binnen de uitroltermijn die loopt tot en met 2 oktober 2023 en, vanaf de datum van hun aansluiting, summiere aangiften bij binnenbrengen in te dienen met behulp van dat systeem.

(6)

Er hebben zich evenwel drie grote en deels onvoorziene gebeurtenissen voorgedaan, die elk een aanzienlijke impact hebben op en aanvullende uitdagingen met zich meebrengen voor de middelen waarover de lidstaten beschikken: de COVID-19-pandemie heeft geleid tot aanzienlijke vertragingen bij IT-ontwikkelingen in Frankrijk, Griekenland, Nederland en Oostenrijk; door de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en de daaruit voortvloeiende toename van het aantal douaneaangiften moesten Frankrijk en Nederland middelen en prioriteiten herschikken; en de financiële gevolgen van de Russische invasie in Oekraïne voor de douaneactiviteiten in de buur- of nabijgelegen landen hebben de situatie nog verergerd waardoor extra middelen nodig waren in Oostenrijk. Met name moeilijkheden bij overheidsaankopen en -opdrachten en problemen op het gebied van begrotings- en personeelsmiddelen als gevolg van de bovengenoemde gebeurtenissen maakten het de lidstaten moeilijk om de termijnen na te leven, zoals is aangegeven door België, Denemarken, Estland, Frankrijk, Griekenland, Kroatië, Luxemburg, Oostenrijk, Polen, Roemenië en Zweden.

(7)

Deze specifieke gebeurtenissen hebben tot aanzienlijke vertragingen bij de lopende IT-ontwikkelingen geleid en bepaalde lidstaten verhinderd om de uitrol van de IT-middelen voor de nationale component van het systeem voor binnenbrengen van release 2 van ICS2 uiterlijk op 1 maart 2023 te voltooien. Daarom hebben Estland op 16 mei 2022, Nederland op 19 mei 2022, Roemenië op 25 mei 2022, Griekenland op 3 juni 2022, Frankrijk op 7 juni 2022, Denemarken op 23 september 2022, Oostenrijk op 28 oktober 2022, Zweden op 15 december 2022, België op 19 december 2022, Luxemburg op 22 december 2022, Kroatië op 23 december 2022 en Polen op 23 januari 2023 verzocht om voor de uitwisseling en de opslag van informatie andere middelen dan elektronische gegevensverwerkingstechnieken te mogen gebruiken overeenkomstig artikel 6, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 952/2013.

(8)

Overeenkomstig artikel 6, lid 4, derde alinea, van bovengenoemde verordening zouden deze afwijkingen geen afbreuk doen aan de uitwisseling van informatie tussen de geadresseerde lidstaat en de overige lidstaten, en ook niet aan de uitwisseling met en opslag van informatie in andere lidstaten ten behoeve van de toepassing van de douanewetgeving. België, Denemarken, Estland, Frankrijk, Griekenland, Kroatië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Roemenië en Zweden moeten de Commissie in kennis stellen van de vooruitgang die is geboekt bij de uitrol van het nationale systeem voor binnenbrengen van release 2 van ICS2 met betrekking tot goederen die door de lucht worden vervoerd, als onderdeel van het in artikel 278 bis van Verordening (EU) nr. 952/2013 vastgestelde proces van voortgangsrapportage. De communicatie en de uitwisseling van informatie over de nationale planning als bedoeld in artikel 4 van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 moeten worden gewaarborgd.

(9)

Gezien het belang van het ICS2-systeem voor het bewerkstelligen van een geïntegreerde EU-aanpak om het douanerisicobeheer te versterken en om de veiligheid vóór aankomst te waarborgen, en tegelijkertijd het vrije verkeer van legitieme handel te vergemakkelijken, en gezien de aard en de complexiteit van het ICS2-systeem, hebben de wijzigingen die nodig zijn voor de aanpassing aan de vereisten van het douanewetboek van de Unie ook gevolgen voor andere verbonden of afhankelijke IT-systemen. Daarom moet de duur van de afwijking tot een strikt minimum worden beperkt. In dat licht en gezien de gevolgen van de uitzonderlijke gebeurtenissen die hebben geleid tot vertragingen in de lopende IT-ontwikkelingen van release 2 van ICS2 in de lidstaten en de huidige stand van zaken van die ontwikkelingen, mag de afwijking niet langer gelden dan tot en met 30 juni 2023,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De lidstaten mogen voor de uitwisseling en de opslag van informatie tot en met 30 juni 2023 andere middelen dan elektronische gegevensverwerkingstechnieken gebruiken in het kader van de gemeenschappelijke component van release 2 van het in artikel 182 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie (3) bedoelde elektronische systeem (“ICS2”), mits het gebruik van andere middelen dan elektronische gegevensverwerkingstechnieken geen gevolgen heeft voor de uitwisseling van informatie tussen de lidstaat en andere lidstaten of de uitwisseling met en de opslag van informatie in andere lidstaten ten behoeve van de toepassing van de douanewetgeving.

2.   Om te voldoen aan de voorwaarde van lid 1 gebruiken de lidstaten het in artikel 36, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2015/2447 bedoelde elektronische systeem (“CRMS”) voor de uitwisseling van informatie als volgt:

a)

de douaneautoriteiten van de lidstaten waaraan de gegevens van de summiere aangifte bij binnenbrengen zijn meegedeeld via ICS2, als bedoeld in artikel 186, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2015/2447, delen de resultaten van hun risicoanalyse mee aan het douanekantoor van eerste binnenkomst in de lidstaat waaraan een in lid 1 bedoelde afwijking is toegestaan;

b)

het in artikel 186, lid 7, eerste alinea, van Verordening (EU) 2015/2447 bedoelde douanekantoor van eerste binnenkomst deelt de aanbeveling om de goederen te controleren mee aan een douanekantoor, als bedoeld in artikel 186, lid 7, tweede alinea, van Verordening (EU) 2015/2447, van een lidstaat waaraan de in lid 1 bedoelde afwijking is toegestaan;

c)

het in artikel 186, lid 7, tweede alinea, van Verordening (EU) 2015/2447 bedoelde douanekantoor van een lidstaat waaraan een in lid 1 bedoelde afwijking is toegestaan, deelt het besluit inzake de controle van de in punt b) bedoelde goederen mee aan alle douanekantoren die mogelijk bij de overbrenging van goederen zijn betrokken;

d)

het douanekantoor van een lidstaat waaraan een in lid 1 bedoelde afwijking is toegestaan, deelt de resultaten van de door dat douanekantoor verrichte controles mee aan de andere douaneautoriteiten van de lidstaten, overeenkomstig artikel 186, lid 7 bis, van Verordening (EU) 2015/2447.

Artikel 2

Dit besluit is van toepassing van 1 maart 2023 tot en met 30 juni 2023.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, de Franse Republiek, de Republiek Kroatië, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, Roemenië en het Koninkrijk Zweden.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2023.

Voor de Commissie

Paolo GENTILONI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2151 van de Commissie van 13 december 2019 tot vaststelling van het werkprogramma voor de ontwikkeling en de uitrol van de elektronische systemen waarin het douanewetboek van de Unie voorziet (PB L 325 van 16.12.2019, blz. 168).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).