ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 315

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

65e jaargang
7 december 2022


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2022/2379 van het Europees Parlement en de Raad van 23 november 2022 betreffende statistieken over de landbouwinput en -output, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 617/2008 van de Commissie en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1165/2008, (EG) nr. 543/2009 en (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 96/16/EG van de Raad ( 1 )

1

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2022/2380 van het Europees Parlement en de Raad van 23 november 2022 tot wijziging van Richtlijn 2014/53/EU betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van radioapparatuur ( 1 )

30

 

*

Richtlijn (EU) 2022/2381 van het Europees Parlement en de Raad van 23 november 2022 inzake het verbeteren van het genderevenwicht bij bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen ( 1 )

44

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2022/2382 van de Commissie van 1 december 2022 tot vaststelling van een sluiting van de visserij op golfrog in de wateren van de Unie van 9 voor vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

60

 

*

Verordening (EU) 2022/2383 van de Commissie van 6 december 2022 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 582/2011 wat betreft de typegoedkeuring van zware bedrijfsvoertuigen op zuivere biodiesel ( 1 )

63

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2022/2384 van de Raad van 25 november 2022 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Unie, van de wijziging van de lijst van specifieke verbintenissen van de Unie uit hoofde van de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS), teneinde bijlage 1 bij de verklaring over de afsluiting van de onderhandelingen over de binnenlandse regelingen voor diensten daarin op te nemen

71

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2385 van de Raad van 6 december 2022 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/805/EU waarbij de Republiek Polen wordt gemachtigd maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 26, lid 1, punt a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

87

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2386 van de Commissie van 5 december 2022 betreffende de verlenging van de maatregelen om het op de markt aanbieden en het gebruik van het biocide Biobor JF toe te staan overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 8673)

89

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

7.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 315/1


VERORDENING (EU) 2022/2379 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 november 2022

betreffende statistieken over de landbouwinput en -output, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 617/2008 van de Commissie en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1165/2008, (EG) nr. 543/2009 en (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 96/16/EG van de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Er is een transparante, alomvattende en betrouwbare statistische kennisbasis nodig voor het ontwerpen, uitvoeren, monitoren, evalueren en herzien van het Uniebeleid inzake landbouw, met name het gemeenschappelijk landbouwbeleid (“GLB”), met inbegrip van maatregelen voor plattelandsontwikkeling, alsmede het Uniebeleid met betrekking tot onder meer milieu, adaptatie aan en mitigatie van klimaatverandering, landgebruik, regio’s, volksgezondheid, voedselveiligheid, gewasbescherming, het duurzame gebruik van pesticiden, het gebruik van diergeneesmiddelen en de duurzameontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties. Die statistieken kunnen ook nuttig zijn voor het monitoren en beoordelen van de gevolgen van de landbouw voor bestuivers en essentiële bodemorganismen.

(2)

De verzameling van statistische gegevens, met name over de landbouwinput en -output, moet er onder meer op gericht zijn een op bewijzen gebaseerd besluitvormingsproces te voeden met geactualiseerde, hoogwaardige en toegankelijke gegevens, met name de gegevens die nodig zijn voor de ontwikkeling van agro-milieu-indicatoren, en de voortgang te ondersteunen en te evalueren van de Europese Green Deal met de daarmee verband houdende strategieën “van boer tot bord” en “biodiversiteit”, het actieplan om de vervuiling tot nul terug te brengen, het actieplan inzake biologische productie in de Unie en toekomstige GLB-hervormingen. Een essentieel onderdeel voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal is de overgang naar een multifunctionele landbouw die voor veilig en voldoende voedsel kan zorgen en tegelijk positieve milieu-outputs kan opleveren.

(3)

Geharmoniseerde, coherente en vergelijkbare statistische gegevens van hoge kwaliteit zijn belangrijk voor de beoordeling van de toestand en trends van de landbouwinput en -output in de Unie, teneinde zinvolle en nauwkeurige gegevens te kunnen verstrekken over de ecologische en economische gevolgen van de landbouw en over het tempo van de overgang naar duurzamere landbouwpraktijken. De verzamelde gegevens moeten ook betrekking hebben op de werking van de markten en de voedselzekerheid, teneinde de toegang tot voldoende en kwalitatief hoogwaardig voedsel te waarborgen, en om de duurzaamheid en de ecologische, economische en sociale gevolgen en prestaties van Unie- en nationaal beleid te beoordelen, alsook de duurzaamheid en het effect van de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsmodellen te beoordelen. Deze gegevens omvatten, maar zijn niet beperkt tot, vee- en vleesstatistieken, de productie en het gebruik van eieren en de productie en het gebruik van melk en zuivelproducten. Ook statistieken over het areaal, de opbrengst en de productie van akkerbouwgewassen, groenten, meerjarige teelten en graslanden en grondstoffenbalansen zijn van belang. Bovendien is er behoefte aan statistieken over de verkoop en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, meststoffen en diergeneesmiddelen, met name antibiotica in diervoeders.

(4)

Een internationale evaluatie van landbouwstatistieken heeft geleid tot de ontwikkeling van een wereldwijde strategie van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties ter verbetering van landbouw- en plattelandsstatistieken. Die wereldwijde strategie is in 2010 door het Comité statistieken van de Verenigde Naties goedgekeurd. In de Europese landbouwstatistiek moeten in voorkomend geval de aanbevelingen van die wereldwijde strategie worden gevolgd.

(5)

Bij Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2) is een juridisch kader vastgesteld voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken op basis van gemeenschappelijke statistische beginselen. In die verordening worden kwaliteitscriteria vastgesteld en wordt gewezen op de noodzaak de enquêtedruk voor de bevraagden zo veel mogelijk te beperken en er meer in het algemeen toe bij te dragen dat de administratieve lasten worden verminderd.

(6)

De strategie voor de landbouwstatistieken voor 2020 en daarna, die in november 2015 is goedgekeurd door het Comité voor het Europees statistisch systeem (ESS-comité), beoogt twee kaderverordeningen vast te stellen die alle aspecten van de Uniewetgeving over landbouwstatistieken behelzen, met uitzondering van de landbouwrekeningen (“LR”). Deze verordening is één van deze twee kaderverordeningen en moet een aanvulling vormen op de reeds vastgestelde kaderverordening, te weten Verordening (EU) 2018/1091 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(7)

Europese statistieken over landbouwinput en -output worden momenteel verzameld, geproduceerd en verspreid op basis van een aantal rechtshandelingen. Het huidige juridische kader zorgt niet voor een goede samenhang tussen de verschillende statistische gebieden en bevordert evenmin een geïntegreerde aanpak van de ontwikkeling, productie en verspreiding van landbouwstatistieken die de economische en milieufacetten van de landbouw moeten omvatten. Deze verordening moet die rechtshandelingen vervangen met het oog op de harmonisatie en vergelijkbaarheid van informatie, om te zorgen voor consistentie en coördinatie tussen de Europese landbouwstatistieken, om de integratie en stroomlijning van de desbetreffende statistische processen te vergemakkelijken en om een meer holistische aanpak mogelijk te maken. Daarom moeten die rechtshandelingen, te weten de Verordeningen (EG) nr. 1165/2008 (4), (EG) nr. 543/2009 (5) en (EG) nr. 1185/2009 (6) van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 96/16/EG van de Raad (7), worden ingetrokken. De talrijke daarmee verband houdende overeenkomsten over het Europees statistisch systeem (ESS) en herenakkoorden tussen de nationale instituten voor de statistiek (NSI’s) en de Commissie (Eurostat) over gegevensoverdracht moeten in deze verordening worden opgenomen wanneer er bewijs is dat de gegevens voldoen aan de gebruikersbehoeften, dat de overeengekomen werkwijze werkt en dat de gegevens van passende kwaliteit zijn.

(8)

De overeenkomstig Verordening (EG) nr. 617/2008 van de Commissie (8) vereiste statistieken zijn verzameld binnen het ESS en voldoen aan sommige, maar niet alle kwaliteitsnormen ervan. Die statistieken ondersteunen Unie- en nationaal beleid op langere termijn en moeten als Europese statistieken worden geïntegreerd om de beschikbaarheid en kwaliteit van de gegevens te waarborgen. Om dubbele rapportage door de lidstaten te voorkomen, moeten de statistische vereisten uit hoofde van die verordening worden geschrapt.

(9)

Een groot deel van het landbouwareaal op Unieniveau bestaat uit grasland. De productie van die arealen werd in het verleden niet belangrijk geacht, zodat er geen productiegegevens zijn opgenomen in de gewasstatistieken. Aangezien de impact van grasland en herkauwers op het milieu als gevolg van de klimaatverandering belangrijker is geworden, zijn nu statistieken over de productie van grasland waaronder begrazing door dieren nodig.

(10)

Ten behoeve van het opstellen van statistieken over de Europese landbouw moet worden beoordeeld of het haalbaar is optimaal gebruik te maken van reeds bestaande gegevens die in het kader van de GLB-verplichtingen zijn verzameld, zonder dat dit nieuwe verplichtingen en administratieve lasten met zich meebrengt.

(11)

Met het oog op de harmonisatie en de vergelijkbaarheid van de informatie over de landbouwinput en -output met informatie over de structuur van landbouwbedrijven en met het oog op de verdere uitvoering van de strategie voor landbouwstatistieken voor 2020 en daarna, moet deze verordening een aanvulling vormen op Verordening (EU) 2018/1091.

(12)

Verordening (EG) nr. 138/2004 van het Europees Parlement en de Raad (9) heeft geen betrekking op landbouwprijsstatistieken, maar de beschikbaarheid ervan en de samenhang ervan met de LR moeten worden gewaarborgd. De statistieken over de landbouwinput en -output moeten daarom betrekking hebben op statistieken over de inputprijzen van de landbouw die coherent zijn met de LR. Om de LR te kunnen berekenen en vergelijkbare prijsindexcijfers mogelijk te maken, moeten er landbouwoutputprijsgegevens beschikbaar zijn in de lidstaten.

(13)

In het licht van de Europese Green Deal, het GLB en de doelstelling om de afhankelijkheid van pesticiden te verminderen, is het van belang te zorgen voor jaarlijkse statistieken van hoge kwaliteit over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in relatie tot milieu-, gezondheids- en economische aspecten. Het ontbreken van elektronische registers over het professionele gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op Unieniveau, die voor statistische doeleinden zouden kunnen worden gebruikt, vormt een grote belemmering om de periodiciteit van de gegevensverzameling over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw te verhogen van eens in de vijf jaar tot eens per jaar. Om de NSI’s de tijd te geven zich voor te bereiden op de productie van jaarlijkse statistieken over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op een permanente basis, moet in deze verordening worden voorzien in een overgangsregeling.

(14)

Gegevens over het op de markt brengen en het gebruik van pesticiden die overeenkomstig Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad (10) en Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (11) moeten worden gebruikt overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van die richtlijn en van die verordening voor de toepassing van de voorschriften van deze verordening. De gegevens die over gewasbeschermingsmiddelen worden verspreid, moeten ook betrekking hebben op de werkzame stoffen die in de handel worden gebracht en bij landbouwactiviteiten worden gebruikt, per gewas en de daarmee samenhangende behandelde gebieden.

(15)

Vergelijkbare statistieken van alle lidstaten over de landbouwinput en -output zijn belangrijk om de ontwikkeling van het GLB te bepalen en de uitvoering van het GLB te monitoren via de nationale strategische plannen met het oog op de bijdrage van het GLB aan de doelen van de Europese Green Deal. Daarom moet, voor zover mogelijk, voor variabelen worden gebruikgemaakt van standaardclassificaties en gemeenschappelijke definities.

(16)

Het is voor de voorbereiding van de Europese landbouwstatistieken van cruciaal belang dat de gegevens coherent, vergelijkbaar en interoperabel zijn en dat er uniforme rapportageformaten worden gebruikt, met name om de efficiënte verzameling, verwerking en verspreiding van de statistieken en de kwaliteit van de verkregen resultaten te kunnen waarborgen.

(17)

De gegevens die nodig zijn voor het opstellen van statistieken moeten worden verzameld op een wijze die zo min mogelijk kosten en administratieve lasten met zich meebrengt voor respondenten, waaronder landbouwers, kleine en middelgrote ondernemingen en lidstaten. Het is daarom noodzakelijk mogelijke eigenaars van bronnen van de vereiste gegevens te identificeren en ervoor te zorgen dat die bronnen voor statistieken kunnen worden gebruikt.

(18)

De in te dienen gegevensreeksen bestrijken verschillende statistische domeinen. Om een flexibele aanpak te handhaven die het mogelijk maakt de statistieken aan te passen wanneer de gegevensvereisten veranderen, moeten in de basisverordening alleen de domeinen, onderwerpen en gedetailleerde onderwerpen worden gespecificeerd, waarbij de gedetailleerde gegevensreeksen door middel van uitvoeringshandelingen worden gespecificeerd. Het verzamelen van de gedetailleerde gegevensreeksen mag niet leiden tot aanzienlijke meerkosten die een onevenredige en ongerechtvaardigde last voor de respondenten en de lidstaten met zich meebrengen.

(19)

Een variabele in een gegevensverzameling voor Europese statistieken over de input en output van de landbouw kan verschillende dimensies omvatten, zoals de dimensies biologische landbouw en regionaal niveau. De dimensie biologische landbouw heeft betrekking op productie en producten die in overeenstemming zijn met de beginselen vastgesteld in Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad (12). De dimensie regionaal niveau moet worden bepaald in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (13). Om de last voor de lidstaten in verband met het verstrekken van gegevens uit hoofde van deze verordening te verminderen en om voorspelbaarheid te waarborgen ten aanzien van de gegevens die moeten worden verzameld, moeten de gedetailleerde onderwerpen en de toepasselijke dimensies in de bijlage bij deze verordening worden gespecificeerd. In die bijlage moet de term “van toepassing” worden toegevoegd met betrekking tot de gedetailleerde onderwerpen waarvoor de dimensies biologische landbouw of regionaal niveau, of beide, vereist zijn.

(20)

Biologische productie wordt steeds belangrijker als indicator voor duurzame landbouwproductiesystemen. Statistische gegevens over biologische productie zijn van essentieel belang om de voortgang van het actieplan voor biologische productie in de Unie te monitoren. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de beschikbare statistieken over biologische productie, met inbegrip van gegevens over gecertificeerde productie of productiearealen in een omschakelingsfase, consistent zijn met andere landbouwproductiestatistieken door ze in de gegevenssets te integreren. Die statistieken over biologische productie moeten ook coherent zijn met en gebruikmaken van de administratieve gegevens die geproduceerd zijn op grond van Verordening (EU) 2018/848.

(21)

De bruto nutriëntenbalans is een van de meest gebruikte agromilieu-indicatoren. Het wordt in de gemeenschappelijke methodologie van Eurostat/OESO beschreven als het berekende verschil tussen de totale hoeveelheid nutriënteninput die een landbouwsysteem binnenkomt en de hoeveelheid nutriëntenoutput die dat landbouwsysteem verlaat. Ondanks het belang ervan verstrekken niet alle lidstaten de gegevens over de bruto nutriëntenbalans vrijwillig aan de Commissie (Eurostat). Daarom is het van essentieel belang dat de bruto nutriëntenbalans in deze verordening wordt opgenomen.

(22)

Geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik zijn een belangrijke input voor de landbouw. Dubbel werk moet worden voorkomen en bestaande informatie die voor statistische doeleinden kan worden gebruikt, moet beter worden benut. Daartoe en met het oog op het verstrekken van gemakkelijk toegankelijke en nuttige informatie aan de burgers van de Unie en andere belanghebbenden over de verkoop en het gebruik van diergeneesmiddelen, met inbegrip van het gebruik van antimicrobiële geneesmiddelen bij voedselproducerende dieren, moeten de relevante beschikbare statistieken overeenkomstig Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad (14) door de Commissie (Eurostat) worden verspreid. Daartoe moeten de Commissie en de relevante entiteiten, ook op internationaal niveau, passende samenwerkingsovereenkomsten sluiten over statistische activiteiten.

(23)

Biociden vormen een belangrijke input in de landbouw, bijvoorbeeld op het gebied van veterinaire hygiëne en diervoeder. Werkzame stoffen die zijn toegelaten in gewasbeschermingsmiddelen worden vaak gebruikt in biociden. In Verordening (EG) nr. 1185/2009 is reeds vastgesteld dat er statistieken over biociden moeten worden verzameld met het oog op een onderbouwd, op wetenschap gebaseerd beleid op het gebied van landbouw, milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid. Aangezien het werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen in biociden in het kader van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (15) nog loopt en nog maar 35 % van de desbetreffende werkzaamheden is voltooid, is het nog te vroeg om biociden in het toepassingsgebied van deze verordening op te nemen. Zodra het onderzoek van werkzame stoffen voor gebruik in biociden is afgerond, moet de Commissie overwegen het toepassingsgebied van deze verordening uit te breiden tot biociden.

(24)

In overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1059/2003 moeten de territoriale eenheden worden gedefinieerd overeenkomstig de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS). Om de last voor de lidstaten te beperken, mogen de eisen ten aanzien van de regionale gegevens niet verder gaan dan de eisen die zijn vastgelegd in vroegere Uniewetgeving, tenzij in de tussentijd nieuwe regionale niveaus tot stand zijn gekomen. Bijgevolg moet worden toegestaan dat regionale statistische gegevens voor Duitsland alleen voor de territoriale eenheden op NUTS 1-niveau worden verstrekt.

(25)

Het moet mogelijk zijn om op een specifiek tijdstip gegevens te verzamelen over ad-hoconderwerpen in verband met landbouwinput en -output, teneinde de op gezette tijden verzamelde gegevens aan te vullen met aanvullende gegevens over proefpersonen die meer informatie, nieuwe verschijnselen of innovaties vereisen. De behoefte aan dergelijke aanvullende gegevens moet echter naar behoren worden gemotiveerd.

(26)

Om de administratieve lasten voor de lidstaten te verminderen, moeten vrijstellingen van bepaalde regelmatige indieningen van gegevens worden toegestaan indien de bijdragen van een lidstaat aan het EU-totaal voor die gegevens laag zijn of indien het waargenomen fenomeen onbeduidend is in verhouding tot de totale productie in die specifieke lidstaat.

(27)

Om de efficiëntie van de statistische productieprocessen binnen het ESS te verbeteren en de administratieve lasten voor de respondenten te verminderen, moeten de NSI’s en andere nationale instanties het recht hebben om voor publieke doeleinden benodigde administratieve gegevens snel en kosteloos in te zien en te gebruiken, ongeacht of zij in het bezit zijn van publieke, semi-publieke of private instanties. De NSI’s en andere nationale autoriteiten moeten die administratieve gegevens ook kunnen integreren in statistieken, voor zover die gegevens nodig zijn voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese landbouwstatistieken, overeenkomstig artikel 17 bis van Verordening (EG) nr. 223/2009.

(28)

De lidstaten of de verantwoordelijke nationale autoriteiten moeten ernaar streven om de wijze waarop gegevens worden verzameld, zo veel mogelijk te moderniseren. Het gebruik van digitale oplossingen en instrumenten voor landmonitoring, zoals Copernicus — het aardobservatieprogramma van de Unie — en teledetectie, moet worden bevorderd. Landbouwgegevens worden in toenemende mate gegenereerd via digitale landbouwpraktijken, waarbij de landbouwer de primaire gegevensbron blijft.

(29)

Met het oog op flexibiliteit en minder lasten voor de respondenten, de NSI’s en andere nationale autoriteiten moet het de lidstaten worden toegestaan om gebruik te maken van statistische enquêtes, administratieve bestanden en andere bronnen, methoden of innovatieve benaderingen, waaronder wetenschappelijk onderbouwde en goed gedocumenteerde methoden zoals verrekeningen, ramingen en modellen. De kwaliteit, en met name de nauwkeurigheid, tijdigheid en vergelijkbaarheid van de statistieken op basis van die bronnen, moet altijd worden gewaarborgd.

(30)

Verordening (EG) nr. 223/2009 bevat voorschriften met betrekking tot de verzending van gegevens van de lidstaten naar de Commissie (Eurostat) en het gebruik daarvan, waaronder voor de verzending en bescherming van vertrouwelijke gegevens. Maatregelen die overeenkomstig deze verordening worden genomen, moeten ervoor zorgen dat vertrouwelijke gegevens uitsluitend voor statistische doeleinden worden verzonden en gebruikt, overeenkomstig de artikelen 21 en 22 van Verordening (EG) nr. 223/2009.

(31)

Verordening (EG) nr. 223/2009 biedt een referentiekader voor Europese statistieken en verplicht de lidstaten te voldoen aan de statistische beginselen en kwaliteitscriteria die in die verordening zijn uiteengezet. Kwaliteitsverslagen zijn essentieel voor het beoordelen en verbeteren van en het communiceren over de kwaliteit van de Europese statistieken. Het ESS-comité heeft zijn goedkeuring gehecht aan de geïntegreerde metagegevensstructuur als ESS-norm voor kwaliteitsrapportage, waardoor het door middel van uniforme normen en geharmoniseerde methoden helpt te voldoen aan de statistische kwaliteitseisen van artikel 12, lid 3, van die verordening. Die ESS-norm moet bijdragen aan de harmonisatie van de kwaliteitsborging en -rapportage op grond van deze verordening.

(32)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 223/2009 moeten de door de lidstaten uit hoofde van deze verordening verzamelde gegevens en verzonden kwaliteitsverslagen door de Commissie (Eurostat) worden verspreid.

(33)

In overeenstemming met de doelstellingen van deze verordening en wanneer nieuwe gegevensvereisten of verbeteringen van onder deze verordening vallende gegevensreeksen nodig zijn, moet de Commissie de haalbaarheid ervan beoordelen door, indien nodig, haalbaarheids- en pilotstudies op te zetten.

(34)

Overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer is in 2016 een effectbeoordeling van de strategie voor landbouwstatistieken voor 2020 en daarna uitgevoerd om het bij deze verordening ingestelde statistische programma de noodzakelijke effectiviteit te geven voor het bereiken van de doelstellingen en om de budgettaire beperkingen in aanmerking te nemen.

(35)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de systematische productie van Europese statistieken over landbouwinput en -output in de Unie, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt omdat een gecoördineerde aanpak noodzakelijk is, maar om redenen van coherentie en vergelijkbaarheid beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(36)

Teneinde rekening te houden met opkomende behoeften aan gegevens die hoofdzakelijk voortkomen uit nieuwe ontwikkelingen in de landbouw, herziene wetgeving en veranderende beleidsprioriteiten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen om de in deze verordening vermelde gedetailleerde onderwerpen te wijzigen, om de indieningsfrequenties, de referentieperioden en de toepasselijkheid van de dimensies van de gedetailleerde onderwerpen te wijzigen en om de door de lidstaten op ad-hocbasis te verstrekken informatie voor het verzamelen van ad-hocgegevens vast te stellen, zoals bepaald in deze verordening. Bij de vaststelling van dergelijke gedelegeerde handelingen moet de Commissie rekening houden met aspecten als de kosten en administratieve lasten voor de respondenten en de lidstaten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (16). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(37)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de dekkingsvereisten, de gegevensreeksen in verband met de in de bijlage vermelde onderwerpen en gedetailleerde onderwerpen en de technische elementen van de te verstrekken gegevens te specificeren, de lijsten en beschrijvingen van de variabelen en andere praktische regelingen voor het verzamelen van ad-hocgegevens vast te stellen, elke indieningsfrequentie van de gegevensreeksen nader te specificeren, de termijnen voor de indiening van de betrokken gegevens en indieningsfrequenties, de variabelen en de relevante drempels op basis waarvan de lidstaten kunnen worden vrijgesteld van de indiening van specifieke gegevens vast te stellen, de referentieperioden nader te specificeren, de praktische regelingen voor en de inhoud van de kwaliteitsverslagen vast te stellen, de dekkingsvereisten te specificeren met betrekking tot de overgangsregeling voor gegevens over het gedetailleerde onderwerp van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw, en afwijkingen toe te staan aan de lidstaten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (17). Bij de uitoefening van die bevoegdheden moet de Commissie rekening houden met aspecten als de kosten en administratieve lasten voor de respondenten en de lidstaten.

(38)

Wanneer voor de uitvoering van deze verordening ingrijpende aanpassingen van de nationale statistische systemen van een lidstaat nodig zijn, moet de Commissie, indien gerechtvaardigd en voor beperkte tijd, de betrokken lidstaat afwijkingen kunnen toestaan. Dergelijke ingrijpende aanpassingen kunnen met name nodig zijn om de gegevensverzamelingssystemen aan te passen aan de nieuwe gegevensvereisten, met inbegrip van de toegang tot administratieve bronnen of andere relevante bronnen.

(39)

Zowel van de lidstaten als van de Unie moet financiering worden vereist om de uitvoering van deze verordening te ondersteunen. Daarom moet worden voorzien in een financiële bijdrage van de Unie in de vorm van subsidies.

(40)

De financiële belangen van de Unie moeten worden beschermd met evenredige maatregelen in de hele uitgavencyclus, onder meer preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen, en, voor zover van toepassing, administratieve en financiële sancties.

(41)

Deze verordening moet gelden onverminderd Richtlijn 2003/4/EG (18) van het Europees Parlement en de Raad en Verordeningen (EG) nr. 1367/2006 (19) en (EG) nr. 1049/2001 (20) van het Europees Parlement en de Raad, en zij moet de statistische geheimhoudingsplicht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 223/2009 in acht nemen.

(42)

De samenwerking en coördinatie tussen de autoriteiten in het kader van het ESS moeten worden versterkt om te zorgen voor samenhang en vergelijkbaarheid van de Europese landbouwstatistieken die overeenkomstig de beginselen van artikel 338, lid 2, VWEU worden geproduceerd. Gegevens worden ook verzameld door andere organen van de Unie dan die bedoeld in deze verordening en door andere organisaties. Die organen en organisaties en die bij het ESS betrokken instanties moeten daarom nauwer samenwerken, zodat synergieën kunnen worden benut.

(43)

Het ESS-comité is geraadpleegd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp

Deze verordening stelt een geïntegreerd kader vast voor geaggregeerde Europese statistieken over de input en output van landbouwactiviteiten en het intermediaire gebruik van deze output binnen de landbouw en de verzameling en verwerking daarvan.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van “landbouwbedrijf”, “landbouweenheid op gemeenschappelijke grond”, “grootvee-eenheid” en “oppervlakte cultuurgrond”, zoals vastgesteld in artikel 2, respectievelijk punten a), b), d) en e), van Verordening (EU) 2018/1091.

Daarnaast wordt verstaan onder:

1)

“landbouwactiviteit”: de economische activiteiten in de landbouw overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad (21) die binnen het toepassingsgebied vallen van de groepen A.01.1, A.01.2, A.01.3, A.01.4, A.01.5 of van “het in goede landbouw- en milieuconditie houden van landbouwgrond” van groep A.01.6 op het economisch grondgebied van de Unie, als hoofd- of als nevenactiviteit; wat betreft de activiteiten van categorie A.01.49 worden alleen de activiteiten “Fokken van semi-gedomesticeerde of andere levende dieren” (met uitzondering van het kweken van insecten) en “Bijenteelt en de productie van honing en bijenwas” in aanmerking genomen;

2)

“zuivelonderneming”: een onderneming die of een landbouwbedrijf dat melk of, in bepaalde gevallen, melkproducten koopt om deze tot melkproducten te verwerken; dit omvat ook ondernemingen die melk of room ophalen om deze, zonder behandeling of verwerking, volledig of gedeeltelijk aan andere zuivelondernemingen over te dragen;

3)

“slachthuis”: een officieel geregistreerde en erkende onderneming met een vergunning voor het slachten en uitslachten van dieren waarvan het vlees voor de menselijke consumptie bestemd is;

4)

“broederij:” onderneming die zich toelegt op het inleggen en uitbroeden van broedeieren en het leveren van kuikens;

5)

“waarnemingseenheid”: een identificeerbare entiteit waarover gegevens kunnen worden verkregen;

6)

“domein”: een of meer gegevensreeksen die specifieke onderwerpen bestrijken;

7)

“onderwerp”: de inhoud van de te verzamelen informatie over de waarnemingseenheden, waarbij elk onderwerp betrekking heeft op een of meer gedetailleerde onderwerpen;

8)

“gedetailleerd onderwerp”: de gedetailleerde inhoud van de te verzamelen informatie over de waarnemingseenheden met betrekking tot een onderwerp, waarbij elk gedetailleerd onderwerp betrekking heeft op een of meer variabelen;

9)

“gewasbeschermingsmiddelen”: producten, in de vorm waarin zij aan de gebruiker worden geleverd, die geheel of gedeeltelijk bestaan uit werkzame stoffen als bedoeld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, beschermstoffen als bedoeld in artikel 2, lid 3, punt a), van die verordening of synergisten als bedoeld in artikel 2, lid 3, punt b), van die verordening, en die bestemd zijn voor een van de in artikel 2, lid 1, van die verordening beschreven toepassingen;

10)

“gegevensreeks”: een of meer geaggregeerde variabelen die in een gestructureerde vorm zijn weergegeven;

11)

“variabele”: een kenmerk van een waarnemingseenheid dat voor meer dan één waarde uit een reeks waarden kan staan;

12)

“vooraf gecontroleerde gegevens”: gegevens die door de lidstaten zijn geverifieerd op basis van overeengekomen gemeenschappelijke validatieregels, voor zover beschikbaar;

13)

“ad-hocgegevens”: gegevens die van bijzonder belang zijn voor gebruikers op een bepaald tijdstip, maar die niet zijn opgenomen in de reguliere gegevensreeksen;

14)

“administratieve gegevens”: gegevens die zijn gegenereerd door een niet-statistische bron die de levering van statistieken niet als hoofdfunctie heeft, en die gewoonlijk in het bezit zijn van een publiek- of privaatrechtelijke instantie;

15)

“metagegevens”: informatie die nodig is om statistieken te gebruiken en te interpreteren en waarmee gegevens op een gestructureerde manier worden beschreven;

16)

“professionele gebruiker”: persoon die in de landbouwsector gewasbeschermingsmiddelen gebruikt in het kader van zijn beroepsactiviteiten, met inbegrip van bedieners van toepassingsapparatuur, technici, werkgevers en zelfstandigen.

Artikel 3

Statistische populatie en waarnemingseenheden

1.   De te beschrijven statistische populatie bestaat uit statistische eenheden zoals landbouwbedrijven, landbouweenheden op gemeenschappelijke grond, ondernemingen die goederen en diensten met betrekking tot landbouwactiviteiten leveren of producten van landbouwactiviteiten kopen of verzamelen, en ondernemingen die deze landbouwproducten verwerken, met name broederijen, zuivelondernemingen en slachthuizen.

2.   De in het statistische kader te vertegenwoordigen waarnemingseenheden zijn de in lid 1 bedoelde statistische eenheden en, afhankelijk van de te rapporteren statistieken, het volgende:

a)

land gebruikt voor landbouwactiviteit;

b)

dieren gebruikt voor landbouwactiviteit;

c)

de invoer en uitvoer van producten van landbouwactiviteiten door niet-landbouwbedrijven;

d)

transacties en stromen van productiefactoren, van goederen en diensten naar en van landbouwactiviteiten.

Artikel 4

Dekkingsvereisten

1.   De statistieken moeten representatief zijn voor de statistische populatie die zij beschrijven.

2.   Voor het domein van de statistieken over dierlijke productie als bedoeld in artikel 5, lid 1, punt a), bestrijken de gegevens 95 % van de grootvee-eenheden van elke lidstaat en de daarmee verband houdende activiteiten of outputs.

3.   Voor het domein van de statistieken over plantaardige productie als bedoeld in artikel 5, lid 1, punt b) bestrijken de gegevens 95 % van de totale oppervlakte cultuurgrond — met uitzondering van tuinen voor eigen gebruik — van elke lidstaat en de daarmee verband houdende productievolumes.

4.   Voor het onderwerp nutriënten in meststoffen voor de landbouw als bedoeld in artikel 5, lid 1, punt d), i), van deze verordening hebben de gegevens betrekking op de bemestingsproducten als gedefinieerd in artikel 2, punt 1), van Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad (22) en 95 % van de totale oppervlakte cultuurgrond — met uitzondering van tuinen voor eigen gebruik — van elke lidstaat en de daarmee verband houdende productievolumes.

5.   Voor het domein statistieken van gewasbeschermingsmiddelen als bedoeld in artikel 5, lid 1, punt e), is de dekking als volgt:

a)

voor het gedetailleerde onderwerp “gewasbeschermingsmiddelen die op de markt worden gebracht” als bedoeld in de bijlage bij deze verordening hebben de gegevens betrekking op alle gewasbeschermingsmiddelen die op de markt worden gebracht in de zin van artikel 3, punt 9, van Verordening (EG) nr. 1107/2009;

b)

voor het gedetailleerde onderwerp “gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw” als bedoeld in de bijlage bij deze verordening hebben de gegevens betrekking op ten minste 85 % van het gebruik in een landbouwactiviteit door professionele gebruikers in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2009/128/EG in elke lidstaat. De gegevens van elke lidstaat hebben betrekking op een lijst van gewassen die een gemeenschappelijk gedeelte bevat dat voor alle lidstaten geldt. Dat gemeenschappelijke gedeelte bestrijkt, samen met blijvend grasland, ten minste 75 % van de totale oppervlakte cultuurgrond op het niveau van de Unie. Zodra Uniewetgeving die professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen verplicht hun gegevens over het gebruik van dergelijke producten in elektronische vorm aan de nationale bevoegde autoriteiten toe te zenden, van toepassing wordt, wordt de dekking van het gebruik in een landbouwactiviteit verhoogd tot 95 % vanaf het referentiejaar volgend op de datum waarop die Uniewetgeving van toepassing wordt.

6.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen tot nadere bepaling van de in de leden 2, 3, 4 en 5 van dit artikel bedoelde dekkingsvereisten. Bij het bijwerken van deze specificaties houdt de Commissie rekening met economische en technische ontwikkelingen. Die uitvoeringshandelingen worden minstens twaalf maanden vóór het begin van het relevante referentiejaar volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 5

Vereisten voor regelmatig noodzakelijke gegevens

1.   De statistieken met betrekking tot de input en output van landbouwactiviteiten hebben betrekking op de volgende gebieden en onderwerpen:

a)

statistieken over dierlijke productie:

i)

vee en vlees;

ii)

eieren en kuikens;

iii)

melk en melkproducten;

b)

statistieken over plantaardige productie:

i)

areaal voor gewassen en plantaardige productie;

ii)

balansen van plantaardige producten;

iii)

grasland;

c)

statistieken over landbouwprijzen:

i)

indexcijfers van landbouwprijzen;

ii)

absolute inputprijzen;

iii)

prijzen en pacht van landbouwgrond;

d)

statistieken over nutriënten:

i)

nutriënten in meststoffen voor de landbouw;

ii)

nutriëntenbalansen;

e)

statistieken over gewasbeschermingsmiddelen:

i)

gewasbeschermingsmiddelen.

2.   De gedetailleerde onderwerpen, de bijbehorende indieningsfrequenties en referentieperioden ervan, alsmede de biologische en regionale dimensies ervan, zijn in de bijlage opgenomen.

3.   De gegevens worden aan de Commissie (Eurostat) toegezonden in de vorm van geaggregeerde gegevensreeksen.

4.   De gegevens over de biologische productie en de producten die aan Verordening (EU) 2018/848 voldoen, worden in de gegevensreeksen opgenomen.

5.   Regionale gegevens worden verstrekt op NUTS 2-niveau, zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1059/2003. Bij wijze van uitzondering hoeven die gegevens voor Duitsland alleen voor territoriale eenheden op NUTS 1-niveau te worden verstrekt.

6.   Wanneer een variabele in een lidstaat weinig of niet voorkomt, mogen de waarden van die variabele van de ingediende gegevensreeksen worden uitgesloten, mits de betrokken lidstaat de uitsluiting van die variabele bij de Commissie (Eurostat) naar behoren heeft gemotiveerd.

7.   De lidstaten verzamelen relevante prijsinformatie over de landbouwinput en -output, met inbegrip van de kenmerken en gewichten van de goederen en diensten, voor de opstelling van vergelijkbare prijsindexcijfers en voor de variabelen die nodig zijn voor de landbouwrekeningen die onder Verordening (EG) nr. 138/2004 vallen.

8.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 17 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in de bijlage opgenomen gedetailleerde onderwerpen, met inbegrip van de beschrijving ervan, aan te vullen, te schrappen of te wijzigen.

Bij de uitoefening van haar bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen als bedoeld in de eerste alinea ziet de Commissie erop toe dat:

a)

de gedelegeerde handelingen terdege gemotiveerd zijn en voor de lidstaten of de respondenten geen aanzienlijke extra lasten of kosten opleveren;

b)

gedurende een periode van vijf opeenvolgende jaren niet meer dan vier gedetailleerde onderwerpen worden gewijzigd, waarvan niet meer dan één nieuw is;

c)

indien nodig, haalbaarheidsstudies als bedoeld in artikel 11 worden uitgevoerd en de resultaten daarvan naar behoren in aanmerking worden genomen.

9.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 17 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de indieningsfrequenties, de referentieperioden en de toepasselijkheid van de dimensies van de in de bijlage opgenomen gedetailleerde onderwerpen te wijzigen.

Bij de uitoefening van haar bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen als bedoeld in de eerste alinea ziet de Commissie erop toe dat:

a)

de gedelegeerde handelingen terdege gemotiveerd zijn en voor de lidstaten of de respondenten geen aanzienlijke extra lasten of kosten opleveren;

b)

haalbaarheidsstudies als bedoeld in artikel 11 worden uitgevoerd en de resultaten daarvan naar behoren in aanmerking worden genomen.

10.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om te bepalen welke gegevensreeksen aan de Commissie (Eurostat) moeten worden toegezonden. In die uitvoeringshandelingen worden in voorkomend geval de volgende technische elementen van de te verstrekken gegevens gespecificeerd:

a)

de lijst van variabelen;

b)

de beschrijving van variabelen, met inbegrip van:

i)

de kenmerken van de waarnemingseenheid;

ii)

de meeteenheid voor de kenmerken van de waarnemingseenheid;

iii)

de biologische en regionale dimensies van de kenmerken van de waarnemingseenheid;

een variabele wordt geteld als een combinatie van een kenmerk van een waarnemingseenheid met de overeenkomstige meeteenheid en een van de dimensies ervan;

c)

de waarnemingseenheden;

d)

de nauwkeurigheidseisen;

e)

de methodologische regels;

f)

de termijnen voor de indiening van de gegevens, rekening houdend met de tijd die nodig is om nationale gegevens op te stellen die voldoen aan de kwaliteitscriteria van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009 en de noodzaak om de administratieve lasten en kosten voor de lidstaten en de respondenten tot een minimum te beperken; de termijnen voor de indiening van de gegevens worden niet gewijzigd vóór 1 januari 2030.

Wanneer de Commissie vaststelt dat de termijnen voor de indiening van de gegevens moeten worden gewijzigd, voert zij haalbaarheidsstudies uit als bedoeld in artikel 11 van deze verordening en wordt terdege rekening gehouden met de resultaten van die haalbaarheidsstudies. Wanneer de termijnen voor de indiening van de gegevens worden gewijzigd, worden die termijnen niet verkort met meer dan 20 % van de dagen die het einde van de referentieperiode scheiden van de uiterste datum voor de indiening van de gegevens als vastgesteld in de eerste overeenkomstig dit lid vastgestelde uitvoeringshandeling, tenzij de verkorting van de termijn voor de indiening van de gegevens uitsluitend het gevolg is van de invoering van een innovatieve aanpak of het gebruik van nieuwe digitale gegevensbronnen, zoals aardobservatie of big data, die in alle lidstaten beschikbaar zijn.

Die uitvoeringshandelingen worden minstens twaalf maanden vóór het begin van het relevante referentiejaar vastgesteld overeenkomstig de in artikel 19, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

11.   Indien de Commissie overeenkomstig lid 8 of lid 9 een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, met uitzondering van een gedelegeerde handeling tot wijziging van de biologische dimensie, kan de in lid 10 bedoelde uitvoeringshandeling gedurende een periode van vijf opeenvolgende jaren in totaal maximaal 90 variabelen wijzigen, vervangen of toevoegen. Dat maximum geldt echter niet voor variabelen op het gebied van statistieken inzake gewasbeschermingsmiddelen.

12.   De lidstaten dienen de vooraf gecontroleerde gegevens en de daarmee samenhangende metagegevens in met gebruikmaking van een door de Commissie (Eurostat) voorgeschreven technisch formaat voor elke gegevensreeks. De diensten van het centrale toegangspunt worden gebruikt om de gegevens bij de Commissie (Eurostat) in te dienen.

Artikel 6

Vereisten voor ad-hocgegevens

1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 17 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door het nader bepalen van de informatie die op ad-hocbasis door de lidstaten moet worden verstrekt, indien binnen het toepassingsbereik van deze verordening het verzamelen van aanvullende informatie noodzakelijk wordt geacht om te voorzien in aanvullende statistische behoeften. In die gedelegeerde handelingen wordt het volgende gespecificeerd:

a)

de onderwerpen en gedetailleerde onderwerpen met betrekking tot de in artikel 5 genoemde gebieden die in de verzameling van de ad-hocgegevens moeten worden verstrekt en de redenen voor deze aanvullende statistische behoeften;

b)

de referentieperioden.

2.   Bij de uitoefening van de in lid 1 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, motiveert de Commissie de gegevensbehoeften, beoordeelt zij de haalbaarheid van het verzamelen van de vereiste gegevens, met gebruikmaking van input van relevante deskundigen, en zorgt zij ervoor dat er geen aanzienlijke extra lasten of kosten worden opgelegd aan de lidstaten of de respondenten.

3.   De Commissie is bevoegd de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen met ingang van het referentiejaar 2024 en met een minimum van twee jaar tussen elke verzameling van ad-hocgegevens, met ingang van de termijn voor indiening van de gegevens van de recentste verzameling van ad-hocgegevens.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast voor het verstrekken van:

a)

een lijst van variabelen, met een maximum van 50 variabelen;

b)

de beschrijving van variabelen, met inbegrip van alle volgende:

i)

de kenmerken van de waarnemingseenheid;

ii)

de meeteenheid voor de kenmerken van de waarnemingseenheid;

iii)

de biologische en regionale dimensies voor de kenmerken van de waarnemingseenheid;

een variabele wordt geteld als een combinatie van een kenmerk van een waarnemingseenheid met de overeenkomstige meeteenheid en een van de dimensies ervan;

c)

de nauwkeurigheidseisen;

d)

de termijnen voor de indiening van de gegevens;

e)

de waarnemingseenheden;

f)

de beschrijving van de referentieperiode zoals vastgesteld in de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handeling.

Deze uitvoeringshandelingen worden minstens twaalf maanden vóór het begin van het relevante referentiejaar vastgesteld overeenkomstig de in artikel 19, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 7

Indieningsfrequentie van de gegevensreeksen

1.   De indieningsfrequentie van de gegevensreeksen is vastgesteld in de bijlage. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin nadere invulling wordt gegeven aan elke indieningsfrequentie.

2.   Een lidstaat kan worden vrijgesteld van het toezenden van specifieke gegevens met de in de bijlage vastgestelde indieningsfrequenties voor vooraf bepaalde variabelen indien de impact van die lidstaat op het totaal van die variabelen voor de EU beperkt is.

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin de termijnen voor de indiening van de gegevens en de betrokken indieningsfrequenties, de variabelen en de relevante drempels op basis waarvan de eerste alinea kan worden toegepast, worden vastgesteld. Die drempels worden zodanig vastgesteld dat de toepassing ervan de informatie over het verwachte EU-totaal van de overeenkomstige variabele niet met meer dan 5 % vermindert. De drempels worden door de Commissie (Eurostat) zodanig herzien dat zij overeenstemmen met de trends van EU-totalen.

3.   Voor productiestatistieken kan een lidstaat worden vrijgesteld van de indiening van specifieke gegevens voor vooraf bepaalde variabelen indien de impact van de variabele beperkt is in verhouding tot de landbouwproductie op nationaal of regionaal niveau. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen tot bepaling van de drempels voor die variabelen.

4.   Die in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden minstens twaalf maanden vóór het begin van het relevante referentiejaar vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 8

Gegevensbronnen en methoden

1.   Ter verkrijging van statistieken over de input en output van landbouwactiviteiten gebruiken de lidstaten één of meer van de volgende gegevensbronnen en methoden, mits de informatie het mogelijk maakt statistieken te produceren die voldoen aan de kwaliteitsvereisten van artikel 10:

a)

statistische enquêtes of andere methoden voor het verzamelen van statistische gegevens;

b)

de in lid 2 van dit artikel genoemde administratieve gegevensbronnen;

c)

andere administratieve gegevensbronnen op basis van nationale wetgeving, en andere bronnen, methoden of innovatieve benaderingen, zoals digitale hulpmiddelen en teledetectie.

2.   Met betrekking tot lid 1, punt b), van dit artikel kunnen de lidstaten gebruikmaken van gegevens uit de volgende bronnen:

a)

het geïntegreerd beheers- en controlesysteem dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad (23), de identificatie- en registratieregeling voor runderen die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad (24), de identificatie-en registratieregeling voor bepaalde soorten gehouden landdieren die is vereist uit hoofde van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (25), het wijnbouwkadaster dat is ingevoerd overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (26), de registers van biologische bedrijven die zijn ingevoerd overeenkomstig Verordening (EU) 2018/848, of andere relevante administratieve gegevens van toereikende kwaliteit voor statistische doeleinden, zoals omschreven in artikel 10, lid 3, van deze verordening, gedefinieerd in het Unierecht;

b)

de in artikel 67 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde registers die in elektronisch formaat worden bijgehouden, of

c)

alle andere relevante administratieve gegevensbronnen, mits dergelijke gegevens het mogelijk maken statistieken op te stellen die voldoen aan de kwaliteitseisen van artikel 10 van deze verordening.

3.   Lidstaten die besluiten om de in lid 1, punt c), vermelde bronnen, methoden of innovatieve benaderingen te gebruiken, informeren de Commissie (Eurostat) hierover in het jaar voorafgaand aan het referentiejaar waarin de bronnen, methoden of innovatieve benaderingen worden gebruikt, en geven nadere informatie over de kwaliteit van de verkregen gegevens.

4.   De nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de naleving van deze verordening hebben recht op onmiddellijke en kosteloze toegang tot en gebruikmaking van gegevens, met inbegrip van individuele gegevens over ondernemingen en landbouwbedrijven die zijn opgenomen in de administratieve bestanden die op hun nationale grondgebied worden opgesteld overeenkomstig artikel 17 bis van Verordening (EG) nr. 223/2009. De nationale autoriteiten en de eigenaren van administratieve bestanden voorzien in de nodige samenwerkingsmechanismen voor deze toegang. Deze toegang wordt ook verleend in gevallen waarin de bevoegde autoriteit taken die namens haar moeten worden uitgevoerd, heeft gedelegeerd aan private of semi-publieke instanties.

Artikel 9

Referentieperioden

1.   De uit hoofde van deze verordening verzamelde informatie heeft betrekking op een enkele referentieperiode voor alle lidstaten, onder verwijzing naar de situatie gedurende een vastgestelde termijn.

2.   De referentieperiode voor elk gedetailleerd onderwerp is zoals gespecificeerd in de bijlage. De eerste referentieperiode begint in het kalenderjaar 2025.

3.   Voor het in artikel 5, lid 1, punt c), i), bedoelde onderwerp van de landbouwprijsindexcijfers schalen de lidstaten om de vijf jaar de indexcijfers om met als basisjaren de jaren eindigend met een 0 of een 5.

4.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin nadere invulling wordt gegeven aan de referentieperioden. Die uitvoeringshandelingen worden minstens twaalf maanden vóór het begin van de relevante referentieperiode vastgesteld overeenkomstig de in artikel 19, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 10

Kwaliteitsvereisten en kwaliteitsrapportage

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen ter waarborging van de kwaliteit van de toegezonden gegevens en metagegevens.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de gegevens die met behulp van de in artikel 8 genoemde bronnen en methoden zijn verkregen, accurate ramingen geven van de in artikel 3 omschreven statistische populatie op nationaal niveau en, indien nodig, op regionaal niveau.

3.   Voor de toepassing van deze verordening zijn de kwaliteitscriteria van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009 van toepassing.

4.   De Commissie (Eurostat) beoordeelt de kwaliteit van de bij haar ingediende gegevens en metagegevens op een transparante en controleerbare wijze.

5.   Voor de toepassing van lid 4 dient elke lidstaat bij de Commissie (Eurostat), voor het eerst uiterlijk op 30 juni 2028 en vervolgens om de drie jaar, kwaliteitsverslagen in met een beschrijving van de statistische processen voor de tijdens de periode ingediende gegevensreeksen, met inbegrip van met name:

a)

metagegevens waarin wordt beschreven welke werkwijze is gebruikt en hoe de technische specificaties zijn verwezenlijkt aan de hand van de eisen van deze verordening;

b)

informatie over de naleving van de in artikel 4 bepaalde dekkingsvereisten, met inbegrip van de ontwikkeling en actualisering ervan.

6.   In afwijking van lid 5 van dit artikel worden voor het in artikel 5, lid 1, punt c), i), bedoelde onderwerp van de indexcijfers van landbouwprijzen de kwaliteitsverslagen om de vijf jaar ingediend, samen met de gewichten en omgeschaalde indexcijfers, alsmede de bijbehorende afzonderlijke methodologische verslagen. De eerste indiening van het kwaliteitsverslag over het onderwerp van indexcijfers van landbouwprijzen vindt niet vóór 31 december 2028 plaats.

7.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin de praktische regelingen voor de kwaliteitsverslagen en de inhoud ervan worden bepaald. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld en brengen voor de lidstaten geen aanzienlijke extra lasten of kosten met zich mee.

8.   De lidstaten stellen de Commissie (Eurostat) zo nodig in kennis van elke relevante informatie of wijziging in verband met de uitvoering van deze verordening die van significante invloed kan zijn op de kwaliteit van de ingediende gegevens.

9.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) desgevraagd de aanvullende verduidelijking die nodig is om de kwaliteit van de statistische gegevens te beoordelen.

Artikel 11

Haalbaarheids- en pilotstudies

1.   Overeenkomstig de doelstellingen van deze verordening en indien nieuwe vereisten voor reguliere gegevens of de noodzaak van een aanzienlijke verbetering in de huidige vereisten voor reguliere gegevens worden vastgesteld, kan de Commissie (Eurostat) haalbaarheidsstudies uitvoeren om, indien nodig, het volgende te evalueren:

a)

de beschikbaarheid en kwaliteit van passende nieuwe gegevensbronnen;

b)

de ontwikkeling en toepassing van nieuwe statistische technieken;

c)

de financiële gevolgen en lasten voor de respondenten.

2.   In het kader van elke specifieke haalbaarheidsstudie beoordeelt de Commissie (Eurostat) of de nieuwe statistieken kunnen worden opgesteld aan de hand van de informatie die beschikbaar is in de relevante administratieve bronnen op het niveau van de Unie en bevordert zij het gebruik van bestaande gegevens overeenkomstig artikel 17 bis van Verordening (EG) nr. 223/2009.

3.   In het kader van een specifieke haalbaarheidsstudie kan de Commissie (Eurostat) zo nodig pilotstudies starten, die door de lidstaten moeten worden uitgevoerd. Het doel van die pilotstudies is de toepassing van nieuwe voorschriften in lidstaten met verschillende methoden voor de productie van statistieken te testen door die uitvoering op kleinere schaal te verwezenlijken.

4.   De Commissie (Eurostat) evalueert, in samenwerking met deskundigen uit de lidstaten en de belangrijkste gebruikers van de gegevensreeksen, de resultaten van de haalbaarheidsstudies en, in voorkomend geval, van pilotstudies, in voorkomend geval vergezeld van voorstellen voor de invoering van nieuwe vereisten voor regelmatig noodzakelijke gegevens of verbeteringen als bedoeld in lid 1. Na die evaluatie stelt de Commissie een verslag op over de bevindingen van de haalbaarheids- en pilotstudies. Die verslagen worden openbaar gemaakt.

5.   Bij de voorbereiding van een gedelegeerde handeling als bedoeld in artikel 5, lid 8 of lid 9, houdt de Commissie terdege rekening met de resultaten van de haalbaarheids- en pilotstudies, met name de haalbaarheid van de uitvoering van nieuwe gegevensvereisten in alle lidstaten.

Artikel 12

Verspreiding van gegevens

1.   Onverminderd Verordening (EG) nr. 1367/2006 en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 223/2009 verspreidt de Commissie (Eurostat) de bij haar overeenkomstig de artikelen 5 en 6 van deze verordening ingediende gegevens kosteloos online.

2.   De Commissie (Eurostat) verspreidt, met volledige inachtneming van de commerciële en statistische geheimhouding, binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallende geaggregeerde statistieken over diergeneesmiddelen die zijn afgeleid van de in artikel 55, lid 2, en artikel 57, lid 2, van Verordening (EU) 2019/6 bedoelde gegevens.

Artikel 13

Bijdrage van de Unie

1.   In het kader van de uitvoering van deze verordening kent de Unie financiële steun toe uit het programma voor de interne markt, vastgesteld uit hoofde van Verordening (EU) 2021/690 van het Europees Parlement en de Raad (27) en in overeenstemming met Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (28) , aan de NSI’s en andere nationale instanties zoals bedoeld in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad, om:

a)

de uitvoeringskosten van het verzamelen van ad-hocgegevens te dekken;

b)

capaciteit op te bouwen voor het gebruik van administratieve bronnen om de bij deze verordening vereiste statistieken op te stellen;

c)

steekproefenquêtes te verrichten om gegevens te verzamelen over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw voor het referentiejaar 2026;

d)

methoden en innovatieve benaderingen te ontwikkelen om systemen voor gegevensverzameling, met inbegrip van digitale oplossingen, aan te passen aan de eisen van deze verordening;

e)

haalbaarheids- en pilotstudies als bedoeld in artikel 11 uit te voeren;

f)

de kosten te dekken van de ontwikkeling en toepassing van methoden om de termijnen voor de indiening van de gegevens te verkorten.

2.   Het bedrag van de financiële bijdrage van de Unie uit hoofde van dit artikel mag niet hoger zijn dan 95 % van de voor financiële steun in aanmerking komende kosten.

3.   De hoogte van de financiële bijdrage van de Unie uit hoofde van dit artikel wordt vastgesteld overeenkomstig de regels van het programma voor de interne markt als onderdeel van de jaarlijkse begrotingsprocedure, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van financiering. De begrotingsautoriteit stelt de voor elk jaar beschikbare kredieten vast.

Artikel 14

Overgangsregeling voor gegevens over het gedetailleerde onderwerp van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw

1.   Voor de jaren 2025, 2026 en 2027 gelden de volgende overgangsregels voor het gedetailleerde onderwerp van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw als bedoeld in de bijlage:

a)

in afwijking van artikel 7, lid 1, en artikel 9, lid 2, vindt slechts één indiening van gegevens voor het referentiejaar 2026 plaats;

b)

in afwijking van artikel 4, lid 5, punt b), hebben de gegevens betrekking op een gemeenschappelijke lijst van gewassen voor alle lidstaten met informatie over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen ter ondersteuning van het desbetreffende beleid van de Unie; die gemeenschappelijke lijst bestrijkt, samen met blijvend grasland, 75 % van de oppervlakte cultuurgrond op het niveau van de Unie.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot nadere bepaling van de in punt b) van de eerste alinea van dit lid bedoelde dekkingsvereisten. Die uitvoeringshandelingen worden minstens twaalf maanden vóór het begin van het relevante referentiejaar vastgesteld overeenkomstig de in artikel 19, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2.   Met ingang van het referentiejaar 2028 geldt, bij ontstentenis van Uniewetgeving die professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen verplicht om gegevens over het gebruik van dergelijke producten in elektronische vorm bij te houden, die twaalf maanden voor het begin van een referentiejaar waarvoor gegevens moeten worden ingediend, van toepassing is, het volgende:

a)

in afwijking van artikel 7, lid 1, is de indieningsfrequentie om de twee jaar;

b)

in afwijking van artikel 4, lid 5, punt b), blijven de in lid 1, punt b), van dit artikel bedoelde overgangsregels van toepassing.

Artikel 15

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties de financiële belangen van de Unie worden beschermd door preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door de terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer zijn bevoegd om op basis van documenten en controles ter plaatse audits uit te voeren bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van deze verordening middelen van de Unie hebben ontvangen.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan, overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (29) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (30), onderzoeken instellen, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een uit hoofde van deze verordening gefinancierd contract, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3, bevatten de samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en met internationale organisaties, contracten en subsidieovereenkomsten en -besluiten die voorvloeien uit de toepassing van deze verordening, bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid geven dergelijke audits en onderzoeken binnen hun respectieve bevoegdheden te verrichten.

Artikel 16

Afwijkingen

1.   Wanneer voor de toepassing van deze verordening of van de op grond daarvan vastgestelde uitvoeringsmaatregelen en gedelegeerde handelingen ingrijpende aanpassingen van een nationaal statistisch systeem van een lidstaat noodzakelijk zijn, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen waarbij aan de betreffende lidstaat afwijkingen worden toegestaan voor een maximale duur van drie jaar. Er wordt geen afwijking toegestaan van de overgangsbepalingen voor het gedetailleerde onderwerp van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw als bedoeld in artikel 14, lid 1.

Voor een dergelijke afwijking dient de betrokken lidstaat binnen drie maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van de betrokken handeling een naar behoren gemotiveerd verzoek in bij de Commissie, waarin hij uitlegt welke ingrijpende aanpassingen van het nationale statistische systeem nodig zijn en een schatting geeft van het tijdschema voor die aanpassingen.

Het effect van de krachtens dit artikel toegestane afwijkingen op de vergelijkbaarheid van de gegevens van de lidstaten of op de berekening van de vereiste tijdige en representatieve Europese aggregaten moet tot een minimum worden beperkt. Bij het toestaan van de afwijking houdt de Commissie rekening met de lasten voor de respondenten en de lidstaten.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 17

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 5, leden 8 en 9, en artikel 6, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 27 december 2022. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, leden 8 en 9, en artikel 6, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 5, leden 8 en 9, en artikel 6, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd

Artikel 18

Rapportage

Uiterlijk op 31 december 2029 en daarna om de vijf jaar brengt de Commissie verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 19

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor het Europees statistisch systeem ingesteld bij Verordening (EG) nr. 223/2009. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 20

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 617/2008

Verordening (EG) nr. 617/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 8 worden de leden 3, 4 en 5 geschrapt.

2)

Artikel 11 wordt geschrapt.

3)

De bijlagen III en IV worden geschrapt.

Artikel 21

Intrekking

1.   De Verordeningen (EG) nr. 1165/2008, (EG) nr. 543/2009 en (EG) nr. 1185/2009 en Richtlijn 96/16/EG worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2025, onverminderd de in die rechtshandelingen vastgestelde verplichtingen betreffende de indiening van gegevens en metagegevens, waaronder kwaliteitsverslagen, met betrekking tot de referentieperioden die geheel of gedeeltelijk vóór die datum vallen.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken rechtshandelingen gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 22

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2025.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 23 november 2022.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

M. BEK


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 4 oktober 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 8 november 2022.

(2)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

(3)  Verordening (EU) 2018/1091 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 betreffende geïntegreerde landbouwstatistieken en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1166/2008 en (EU) nr. 1337/2011 (PB L 200 van 7.8.2018, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1165/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende vee- en vleesstatistieken en houdende intrekking van Richtlijnen 93/23/EEG, 93/24/EEG en 93/25/EEG van de Raad (PB L 321 van 1.12.2008, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 543/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende gewasstatistieken en houdende intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 837/90 en (EEG) nr. 959/93 van de Raad (PB L 167 van 29.6.2009, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende statistieken over pesticiden (PB L 324 van 10.12.2009, blz. 1).

(7)  Richtlijn 96/16/EG van de Raad van 19 maart 1996 betreffende statistische enquêtes inzake melk en zuivelproducten (PB L 78 van 28.3.1996, blz. 27).

(8)  Verordening (EG) nr. 617/2008 van de Commissie van 27 juni 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor broedeieren en kuikens van pluimvee (PB L 168 van 28.6.2008, blz. 5).

(9)  Verordening (EG) nr. 138/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 5 december 2003 betreffende de landbouwrekeningen in de Gemeenschap (PB L 33 van 5.2.2004, blz. 1).

(10)  Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).

(11)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(12)  Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 (PB L 150 van 14.6.2018, blz. 1).

(13)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

(14)  Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende diergeneesmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 2001/82/EG (PB L 4 van 7.1.2019, blz. 43).

(15)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).

(16)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(17)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(18)  Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26).

(19)  Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de instellingen en organen van de Unie (PB L 264 van 25.9.2006, blz. 13).

(20)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(21)  Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).

(22)  Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 (PB L 170 van 25.6.2019, blz. 1).

(23)  Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 187).

(24)  Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1).

(25)  Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (diergezondheidswetgeving) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).

(26)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(27)  Verordening (EU) 2021/690 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van een programma voor de interne markt, het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en Europese statistieken (programma voor de interne markt), en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014 en (EU) nr. 652/2014 (PB L 153 van 3.5.2021, blz. 1).

(28)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(29)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(30)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE

DOMEINEN, ONDERWERPEN EN GEDETAILLEERDE ONDERWERPEN, EN INDIENINGSFREQUENTIES, REFERENTIEPERIODEN EN DIMENSIES PER GEDETAILLEERD ONDERWERP

a)   Statistieken over dierlijke productie

Onderwerp

Gedetailleerde onderwerpen

Indieningsfrequenties

Referentieperioden

Dimensies

Biologische landbouw

Regionaal niveau

Vee en vlees

Veestapels

De gegevens hebben betrekking op het aantal dieren dat landbouwbedrijven op het grondgebied van een lidstaat op de referentiedatum of gemiddeld in de referentieperiode hielden.

Twee keer per jaar

Datum in de periode mei/juni

 

 

Datum in de periode november/december

Van toepassing

Van toepassing

Jaarlijks

Datum in de periode november/december

Van toepassing

Van toepassing

Jaar

Van toepassing

Van toepassing

Drie keer per decennium

Jaar

 

 

Vleesproductie

De gegevens hebben betrekking op het gewicht van de karkassen en het aantal dieren dat tijdens de referentieperiode op het grondgebied van een lidstaat is geslacht, al dan niet in slachthuizen, en die geschikt zijn voor menselijke consumptie.

Maandelijks

Maand

 

 

Jaarlijks

Jaar

Van toepassing

 

Levering van dieren

De gegevens hebben betrekking op de prognose van de bruto binnenlandse productie (bbp), d.w.z. het aantal dieren dat naar verwachting zal worden geleverd door landbouwbedrijven van een lidstaat, hetzij aan het buitenland, hetzij aan slachthuizen in de lidstaat.

Twee keer per jaar

Vier kwartalen

 

 

Twee keer per jaar

Drie halfjaren

 

 

Jaarlijks

Twee halfjaren

 

 

Eieren en kuikens

Eieren voor consumptie

De gegevens hebben betrekking op het aantal eieren voor consumptie dat tijdens de referentieperiode is opgehaald bij de landbouwbedrijven in een lidstaat. Die eieren kunnen aan pakstations worden geleverd, rechtstreeks aan de consument of de landbouwvoedselindustrie worden verkocht, op het landbouwbedrijf worden geconsumeerd of verloren gaan na het verlaten van het landbouwbedrijf.

Jaarlijks

Jaar

Van toepassing

 

Drie keer per decennium

Jaar

Van toepassing

 

Broedeieren en kuikens van pluimvee

De gegevens hebben betrekking op het aantal ingelegde broedeieren en het aantal kuikens dat is geproduceerd in de broederijen van een lidstaat met een capaciteit van meer dan 1 000 eieren en tijdens de referentieperiode, alsmede het aantal kuikens dat in die lidstaat is ingevoerd of door die lidstaat is uitgevoerd.

Maandelijks

Maand

 

 

Structuur van broederijen

De gegevens hebben betrekking op de structuur van de broederijen, beschreven aan de hand van het aantal broederijen in een lidstaat en hun capaciteit, uitgesplitst naar capaciteitsklasse tijdens de referentieperiode.

Jaarlijks

Jaar

 

 

Melk en zuivelproducten

Op de landbouwbedrijven geproduceerde en gebruikte melk

De gegevens hebben betrekking op de hoeveelheid melk van koeien, ooien, geiten en buffelkoeien die in de referentieperiode door de landbouwbedrijven van een lidstaat is geproduceerd, en op de hoeveelheden zuivelproducten die rechtstreeks zijn gebruikt (in de lidstaat niet aan een zuivelonderneming geleverd).

Jaarlijks

Jaar

Van toepassing

Van toepassing

Beschikbare melk voor de zuivelsector

De gegevens hebben betrekking op de hoeveelheid melk die de zuivelondernemingen van een lidstaat tijdens de referentieperiode bij landbouwbedrijven hebben opgehaald, ongeacht of zij zich in die lidstaat bevinden. Zij hebben ook betrekking op de hoeveelheid melk en op zuivel gebaseerde ingrediënten die beschikbaar is voor de zuivelsector, zoals de hoeveelheden opgehaalde melk, ingevoerde melk en op zuivel gebaseerde ingrediënten, en de hoeveelheden andere zuivelproducten die tijdens de referentieperiode door de zuivelondernemingen van een lidstaat bij landbouwbedrijven zijn opgehaald.

Jaarlijks

Jaar

Van toepassing

 

Gebruik van melk en op zuivel gebaseerde ingrediënten door de zuivelsector en de daaruit voortkomende producten

De gegevens hebben betrekking op de hoeveelheden volle melk en magere melk die de zuivelondernemingen van een lidstaat tijdens de referentieperiode hebben gebruikt voor de verwerking van de verschillende zuivelproducten, of, in het geval van op zuivel gebaseerde ingrediënten, op de hoeveelheden vollemelk- en mageremelkequivalent. Die hoeveelheden kunnen rechtstreeks worden gemeten of geraamd op basis van het melkvet- en melkeiwitgehalte van de zuivelproducten (output) of op basis van het melkvet- en melkeiwitgehalte van de op zuivel gebaseerde ingrediënten (input).

Jaarlijks

Jaar

Van toepassing

 

Maandelijks gebruik van koemelk door de zuivelsector

De gegevens hebben betrekking op de hoeveelheden op basis van koemelk verwerkte zuivelproducten (of boterequivalent, in het geval van totale boter en andere zuivelproducten met gele vetten) die in de referentieperiode door de zuivelondernemingen in een lidstaat zijn geproduceerd, met uitzondering van op zuivel gebaseerde ingrediënten.

Maandelijks

Maand

 

 

Structuur van de zuivelondernemingen

De gegevens hebben betrekking op het aantal zuivelondernemingen in een lidstaat dat op 31 december van het referentiejaar in bedrijf was, ingedeeld naar de volumes van de betrokken producten die zijn opgehaald, bewerkt of geproduceerd.

Drie keer per decennium

Jaar

 

 

b)   Statistieken over plantaardige productie

Onderwerp

Gedetailleerde onderwerpen

Indieningsfrequenties

Referentieperioden

Dimensies

Biologische landbouw

Regionaal niveau

Areaal voor gewassen en plantaardige productie

Akkerbouwgewassen en blijvend grasland

De gegevens omvatten vroegtijdige ramingen en definitieve statistieken over de arealen, de productie en de opbrengst van akkerbouwgewassen en blijvend grasland die op landbouwbedrijven in de lidstaten worden geteeld om voornamelijk in de referentieperiode te worden geoogst.

Subjaarlijks

Jaar

 

 

Jaarlijks

Jaar

Van toepassing

Van toepassing

Tuinbouw met uitzondering van meerjarige teelten

De gegevens omvatten vroegtijdige ramingen en definitieve statistieken over de arealen, de productie en de opbrengst van tuinbouwgewassen die op landbouwbedrijven in de lidstaten worden geteeld om in de referentieperiode te worden geoogst.

Subjaarlijks

Jaar

 

 

Jaarlijks

Jaar

Van toepassing

 

Meerjarige gewassen

De gegevens omvatten vroegtijdige ramingen en definitieve statistieken over de arealen, de productie en de opbrengst van meerjarige gewassen die op landbouwbedrijven in de lidstaten worden geteeld om voornamelijk in de referentieperiode te worden geoogst.

Subjaarlijks

Jaar

 

 

Jaarlijks

Jaar

Van toepassing

Van toepassing

Balansen van plantaardige producten

Graanbalansen

De gegevens hebben betrekking op de voorziening, het gebruik en de voorraden van de belangrijkste granen en het eerste niveau van de daaruit resulterende producten in de lidstaten tijdens de referentieperiode.

Jaarlijks

Jaar

 

 

Oliezaadbalansen

De gegevens hebben betrekking op de leveringen, het gebruik en de voorraden van de voornaamste oliehoudende zaden in de lidstaten tijdens de referentieperiode.

Jaarlijks

Jaar

 

 

Grasland

Beheer van grasland

De gegevens hebben betrekking op de naar leeftijd, bedekking en beheer ingedeelde oppervlakten blijvend en tijdelijk grasland in de lidstaten gedurende de referentieperiode.

Drie keer per decennium

Jaar

 

 

c)   Statistieken over landbouwprijzen

Onderwerp

Gedetailleerde onderwerpen

Indieningsfrequenties

Referentieperioden

Dimensies

Biologische landbouw

Regionaal niveau

Indexcijfers van landbouwprijzen

Vroege schattingen en definitieve indexcijfers

De gegevens bevatten indexcijfers van landbouwprijzen die de veranderingen in de absolute prijzen van landbouwproducten en -input in de lidstaat tijdens de referentieperiode weergeven ten opzichte van het basisjaar.

Driemaandelijks

Kwartaal

 

 

Jaarlijks

Jaar

 

 

Gewichten en omgeschaalde indexcijfers

De gegevens die nodig zijn om vroege schattingen en definitieve indexcijfers te kunnen omschalen.

Vijfjaarlijks

Kwartaal

 

 

Jaar

 

 

 

 

 

 

 

Absolute inputprijzen

Meststoffen

De gegevens hebben betrekking op de gemiddelde aankoopprijzen voor de meststoffen en de bijbehorende wegingswaarden per land.

Jaarlijks

Jaar

 

 

Vijfjaarlijks (1)

Jaar

 

 

Diervoeders

De gegevens hebben betrekking op de aankoopprijzen voor de diervoeders en de bijbehorende wegingswaarden per land.

Jaarlijks

Jaar

 

 

Vijfjaarlijks (1)

Jaar

 

 

Energie

De gegevens hebben betrekking op de aankoopprijzen voor de energieproducten die in de landbouw worden gebruikt, en de bijbehorende wegingswaarden per land.

Jaarlijks

Jaar

 

 

Vijfjaarlijks (1)

Jaar

 

 

Prijzen en pachtprijzen van landbouwgrond

Prijzen van landbouwgrond

De gegevensverzameling heeft betrekking op de gemiddelde verkoopprijs van landbouwgrond zoals die tot uiting komt in transacties in de lidstaat gedurende de referentieperiode.

Jaarlijks

Jaar

 

 

Pachtprijzen van landbouwgrond

De gegevens hebben betrekking op de gemiddelde pachtprijs voor landbouwgrond in de lidstaat gedurende de referentieperiode.

Jaarlijks

Jaar

 

 

d)   Statistieken over nutriënten

Onderwerp

Gedetailleerde onderwerpen

Indieningsfrequenties

Referentieperioden

Dimensies

Biologische landbouw

Regionaal niveau

Nutriënten in meststoffen voor de landbouw

Anorganische meststoffen voor de landbouw

De gegevens hebben betrekking op de hoeveelheden nutriënten in anorganische meststoffen voor de landbouw gedurende de referentieperiode in een lidstaat.

Jaarlijks

Jaar

 

 

Organische meststoffen voor de landbouw

De gegevens hebben betrekking op de organische meststoffen (met uitzondering van dierlijke mest) die tijdens de referentieperiode in een lidstaat in de landbouw worden gebruikt en de respectieve coëfficiënten voor het nutriëntengehalte.

Driejaarlijks

Jaar

 

 

Nutriëntenbalansen

Coëfficiënten voor nutriëntengehalten van gewassen en voedergewassen

De gegevens hebben betrekking op de coëfficiënten voor nutriëntengehalten die de gemiddelde hoeveelheid nutriënten in een ton geoogste producten van een gewas vertegenwoordigen.

Vijfjaarlijks

Jaar

 

 

Coëfficiënten voor nutriëntengehalten en gewasresiduvolumes

De gegevens hebben betrekking op de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheden gewasresiduen en de respectieve coëfficiënten voor nutriëntengehalten.

Vijfjaarlijks

Jaar

 

 

Coëfficiënten voor biologische stikstoffixatie

De gegevens hebben betrekking op de coëfficiënten voor biologische stikstoffixatie voor peulvruchten en mengelingen van gras en peulvruchten.

Vijfjaarlijks

Jaar

 

 

Coëfficiënten voor atmosferische stikstofdepositie

De gegevens hebben betrekking op de coëfficiënten voor atmosferische stikstofdepositie per hectare oppervlakte cultuurgrond.

Vijfjaarlijks

Jaar

 

 

Coëfficiënten voor nutriëntengehalten van zaaigoed

De gegevens hebben betrekking op de coëfficiënten voor nutriëntengehalten van zaaigoed per hectare beplante oppervlakte.

Vijfjaarlijks

Jaar

 

 

Coëfficiënten voor nutriënten in de excretie van vee

De gegevens hebben betrekking op de coëfficiënten voor nutriënten in de excretie van vee die voor landbouwactiviteiten worden gebruikt.

Vijfjaarlijks

Jaar

 

 

Hoeveelheid bij de veestapel weggehaalde dierlijke mest en coëfficiënten voor nutriëntengehalten

De gegevens hebben betrekking op de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheden weggehaalde dierlijke mest en de respectieve coëfficiënten voor nutriëntengehalten.

Vijfjaarlijks

Jaar

 

 

e)   Statistieken over gewasbeschermingsmiddelen

Onderwerp

Gedetailleerde onderwerpen

Indieningsfrequenties

Referentieperioden

Dimensies

Biologische landbouw

Regionaal niveau

Gewasbeschermingsmiddelen

Op de markt gebrachte gewasbeschermingsmiddelen

De gegevens hebben betrekking op alle werkzame stoffen in alle gewasbeschermingsmiddelen die tijdens de referentieperiode in een lidstaat op de markt zijn gebracht, met inbegrip van die welke op de markt worden gebracht op grond van een parallelhandelsvergunning en/of noodvergunningen.

Jaarlijks

Jaar

 

 

Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw

De gegevens hebben betrekking op de gewasarealen op landbouwbedrijven in een lidstaat die met gewasbeschermingsmiddelen zijn behandeld en op de hoeveelheden van alle werkzame stoffen die tijdens de referentieperiode zijn gebruikt, met inbegrip van die welke in het kader van een noodvergunning zijn gebruikt.

Jaarlijks

Jaar

Van toepassing

 


(1)  Dit heeft betrekking op de indieningsfrequentie van de bijbehorende wegingswaarden per land.


RICHTLIJNEN

7.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 315/30


RICHTLIJN (EU) 2022/2380 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 november 2022

tot wijziging van Richtlijn 2014/53/EU betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van radioapparatuur

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een van de doelstellingen van Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) is de goede werking van de interne markt te waarborgen. Op grond van artikel 3, lid 3, punt a), van die richtlijn bestaat één van de essentiële eisen erin dat radioapparatuur onderling functioneert met accessoires, met name met universele laders. In Richtlijn 2014/53/EU is in dat verband bepaald dat interoperabiliteit tussen radioapparatuur en accessoires zoals laders het gebruik van radioapparatuur vereenvoudigt en de hoeveelheid onnodig afval en de kosten vermindert en dat er een universele lader moet worden ontwikkeld voor bepaalde categorieën of klassen radioapparatuur, met name ten voordele van de consumenten en andere eindgebruikers.

(2)

Sinds 2009 zijn op het niveau van de Unie inspanningen geleverd om de versnippering van de van de markt voor oplaadinterfaces voor mobiele telefoons en soortgelijke radioapparatuur te beperken. Recente vrijwillige initiatieven hebben weliswaar het convergentieniveau van opladers, die de externe stroomvoorziening van laders zijn, verbeterd en het aantal beschikbare verschillende soorten oplaadoplossingen op de markt verminderd, maar die initiatieven voldoen niet volledig aan de beleidsdoelstellingen van de Unie om het gebruiksgemak voor de consument te waarborgen, om elektronisch afval (e-afval) te verminderen en om marktversnippering voor opladers te voorkomen.

(3)

De Unie is vastbesloten het efficiënte gebruik van hulpbronnen te stimuleren door over te stappen op een schone, circulaire economie door middel van de invoering van initiatieven zoals Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) en meer recentelijk door de invoering van de Europese Green Deal, zoals door de Commissie vastgesteld in haar mededeling van 11 december 2019. Deze richtlijn heeft tot doel het door de verkoop van radioapparatuur gegenereerde e-afval te verminderen en de winning van grondstoffen en de CO2-uitstoot door de productie, het vervoer en de lozing van laders te verminderen en aldus een circulaire economie te bevorderen.

(4)

Het actieplan van de Commissie voor de circulaire economie, zoals vastgesteld in haar mededeling van 11 maart 2020, omvat initiatieven gedurende de gehele levenscyclus van een product. Zo zijn er initiatieven die betrekking hebben op het ontwerp van producten, die processen van de circulaire economie bevorderen, die duurzame consumptie stimuleren en die ervoor zorgen dat de gebruikte hulpbronnen zo lang mogelijk in de economie van de Unie blijven.

(5)

De Commissie heeft een effectbeoordeling afgerond, waaruit blijkt dat de interne markt haar potentieel niet ten volle benut, aangezien door de aanhoudende marktversnippering voor oplaadinterfaces en oplaadcommunicatieprotocollen voor mobiele telefoons en andere soortgelijke radioapparatuur het gebruiksgemak voor de consument beperkt blijft en e-afval toeneemt.

(6)

Interoperabiliteit tussen radioapparatuur en accessoires, zoals laders, wordt belemmerd doordat er verschillende oplaadinterfaces zijn voor bepaalde categorieën of klassen radiopparatuur die via kabel worden opgeladen, zoals mobiele draagbaretelefoons, tablets, digitale camera’s, hoofdtelefoons of headsets, draagbare videogameconsoles, draagbare luidsprekers, e-readers, toetsenborden, muizen, draagbare navigatiesystemen, oortelefoontjes en laptops. Daarnaast zijn er verschillende soorten snellaadprotocollen waarvoor niet altijd een minimumprestatieniveau is gewaarborgd. Bijgevolg is optreden van de Unie vereist om een gemeenschappelijke mate van interoperabiliteit en de verstrekking van informatie over de oplaadkenmerken van radioapparatuur aan consumenten en andere eindgebruikers te bevorderen. Het is derhalve noodzakelijk in Richtlijn 2014/53/EU passende eisen op te nemen met betrekking tot de oplaadcommunicatieprotocollen, de oplaadinterfaces, d.w.z. de oplaadpoort, van bepaalde categorieën of klassen radioapparatuur en de aan consumenten en andere eindgebruikers te verstrekken informatie over de oplaadkenmerken van die categorieën of klassen radioapparatuur, zoals informatie over het minimum- en maximumvermogen dat vereist is om de radioapparatuur op te laden. Het minimumvermogen is gelijk aan de som van het vermogen dat de radioapparatuur nodig heeft om in werking te blijven en het minimumvermogen dat de batterij van de radioapparatuur nodig heeft om het opladen te starten. Het maximumvermogen is gelijk aan de som van het vermogen dat de radioapparatuur nodig heeft om in werking te blijven en het vermogen dat nodig is om de maximale oplaadsnelheid te bereiken.

(7)

Het gebrek aan harmonisatie van oplaadinterfaces en oplaadcommunicatieprotocollen kan leiden tot aanzienlijke verschillen tussen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of praktijken van de lidstaten inzake de interoperabiliteit van mobiele telefoons en soortgelijke categorieën of klassen radioapparatuur met de bijbehorende opladers en inzake de levering van radioapparatuur zonder opladers.

(8)

Gezien de omvang van de interne markt voor oplaadbare mobiele telefoons en soortgelijke categorieën of klassen radioapparatuur, de proliferatie van verschillende soorten opladers voor dergelijke radioapparatuur, het gebrek aan interoperabiliteit tussen radioapparatuur en opladers en de aanzienlijke grensoverschrijdende handel in die producten is een krachtiger wetgevend optreden op het niveau van de Unie nodig in plaats van optreden op nationaal niveau of vrijwillige maatregelen, teneinde de goede werking van de interne markt te waarborgen en tegelijkertijd het gebruiksgemak voor de consument te waarborgen en de hoeveelheid milieuafval te verminderen.

(9)

Daarom moeten de oplaadinterfaces en de oplaadcommunicatieprotocollen voor specifieke categorieën of klassen radioapparatuur die via kabel worden opgeladen, worden geharmoniseerd. Ook moet de basis worden gelegd voor aanpassing aan toekomstige wetenschappelijke en technologische vooruitgang of marktontwikkelingen, waarop de Commissie voortdurend toezicht zal houden. De invoering van een harmonisatie van de oplaadinterfaces en oplaadcommunicatieprotocollen moet in de toekomst met name ook worden overwogen voor radioapparatuur die kan worden opgeladen via andere middelen dan via kabel, met inbegrip van opladen via radiogolven (draadloos opladen). Voorts moet in het kader van de toekomstige aanpassing van de geharmoniseerde oplaadoplossingen systematisch worden overwogen nog meer categorieën of klassen radioapparatuur op te nemen die via kabel wordt opgeladen, mits de integratie van de geharmoniseerde oplaadoplossingen voor die extra categorieën of klassen radioapparatuur technisch haalbaar is. Harmonisatie moet gericht zijn op het verwezenlijken van de doelstellingen van het waarborgen van het gebruiksgemak voor de consument, het verminderen van de hoeveelheid milieuafval en het voorkomen van marktversnippering door verschillende oplaadinterfaces en oplaadprotocollen en door initiatieven op nationaal niveau, wat de handel op de interne markt zou kunnen belemmeren. De toekomstige aanpassing van de harmonisatie van de oplaadinterfaces en oplaadcommunicatieprotocollen moet op het verwezenlijken van die doelstellingen gericht blijven door ervoor te zorgen dat voor alle vormen van opladen de meest geschikte technische oplossingen voor oplaadinterfaces en oplaadcommunicatieprotocollen worden toegepast. De geharmoniseerde oplaadoplossingen moeten het resultaat zijn van het optimale evenwicht tussen het realiseren van marktacceptatie en het verwezenlijken van de doelstellingen van het waarborgen van het gebruiksgemak voor de consument, het verminderen van de hoeveelheid milieuafval en het voorkomen van marktversnippering. Voor de selectie van dergelijke oplaadoplossingen moeten hoofdzakelijk relevante technische normen worden gebruikt die beantwoorden aan die doelstellingen en die op Europees of internationaal niveau zijn ontwikkeld. In uitzonderlijke gevallen waarin, bij gebreke van openbaar beschikbare Europese of internationale normen die aan die doelstellingen beantwoorden, een bestaande technische specificatie moet worden ingevoerd, toegevoegd of gewijzigd, moet de Commissie de mogelijkheid hebben andere technische specificaties vast te stellen, mits die technische specificaties zijn ontwikkeld in overeenstemming met de criteria van openheid, consensus en transparantie, en mits die voldoen aan de voorschriften van neutraliteit en stabiliteit als bedoeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5). Alle sectorale belanghebbenden met vertegenwoordiging in de Deskundigengroep radioapparatuur van de Commissie dienen tijdens de aanpassing van de geharmoniseerde oplaadoplossingen aan het proces deel te nemen.

(10)

Een dergelijke harmonisatie zou echter onvolledig zijn als zij niet wordt gecombineerd met eisen betreffende de gecombineerde verkoop van radioapparatuur en de bijbehorende laders en betreffende de informatie die aan consumenten en andere eindgebruikers moet worden verstrekt. Een versnippering van de aanpak van de lidstaten met betrekking tot het in de handel brengen van de betrokken categorieën of klassen radioapparatuur en de bijbehorende opladers zou de grensoverschrijdende handel in die producten belemmeren, bijvoorbeeld doordat marktdeelnemers worden verplicht hun producten opnieuw te verpakken naargelang van de lidstaat waarin de producten worden aangeboden. Dat zou dan weer leiden tot meer ongemak voor de consument en tot onnodig e-afval, waardoor de voordelen van de harmonisatie van de oplaadinterfaces en oplaadcommunicatieprotocollen worden tenietgedaan. Er moeten derhalve eisen worden ingevoerd om te voorkomen dat consumenten en andere eindgebruikers bij elke aanschaf van een nieuwe mobiele telefoon of soortgelijke radioapparatuur telkens ook weer een nieuw oplader moeten kopen. De verkoop van opladers ontbundelen van de verkoop van radioapparatuur zou consumenten en andere eindgebruikers duurzame, beschikbare, aantrekkelijke en gemakkelijke keuzemogelijkheden bieden. Op basis van de ervaring met de toepassing van de eisen, de opkomende markttendensen en technologische ontwikkelingen, moet de Commissie overwegen de eis inzake het samen met de radioapparatuur aanbieden van opladers uit te breiden tot kabels en/of een verplichte ontbundeling in te voeren zodat de doelstellingen van het waarborgen van het gebruiksgemak voor de consument en het verminderen van de hoeveelheid milieuafval zo doeltreffend mogelijk kan worden verwezenlijkt. Om de doeltreffendheid van die eisen te waarborgen, moeten consumenten en andere eindgebruikers bij de aankoop van een mobiele telefoon of soortgelijke radioapparatuur de nodige informatie over de oplaadkenmerken ontvangen. Een specifiek pictogram zou consumenten en andere eindgebruikers in staat stellen om vóór aankoop vast te stellen of een oplader al dan niet bij de radioapparatuur is inbegrepen. Het pictogram moet ongeacht de leveringswijze, ook bij verkoop op afstand, worden weergegeven.

(11)

Het is technisch haalbaar om USB Type C te definiëren als de universele oplaadpoort voor de relevante categorieën of klassen radioapparatuur, met name omdat die nu al van een dergelijke poort kunnen worden voorzien. De USB-Type-C-technologie, die wereldwijd wordt gebruikt, werd op internationaal normalisatieniveau goedgekeurd en in het Europese systeem omgezet door het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (Cenelec) onder de Europese normenserie EN IEC 62680-1-3:2021 “Universal serial bus interfaces for data and power — Part 1-3: Common components — USB Type-C® Cable and Connector Specification”.

(12)

USB Type C is een technologie die al voor veel categorieën of klassen radioapparatuur wordt gebruikt, aangezien die technologie zorgt voor hoogwaardig opladen en uitstekende gegevensoverdracht. De USB-Type-C-oplaadpoort kan, in combinatie met het oplaadprotocol USB Power Delivery, tot 100 watt aan stroom leveren en laat derhalve veel ruimte voor de verdere ontwikkeling van snellaadoplossingen, zonder dat laagperformante apparaten die geen sneloplaadfunctie behoeven, uit de markt worden gedrukt. Mobiele telefoons en soortgelijke radioapparatuur die snelladen ondersteunt, kunnen de functies van de USB Power Delivery zoals beschreven in de Europese norm EN IEC 62680-1-2:2021 “Universal serial bus interfaces for data and power — Part 1-2: Common components — USB Power Delivery specification” integreren. USB-specificaties zijn voortdurend in ontwikkeling. In dat opzicht heeft het USB Implementers Forum een bijgewerkte versie van de USB Power Delivery specification opgesteld, waardoor nu vermogens tot 240 watt kunnen worden ondersteund. Ook de USB-Type-C-specificatie is aangepast, waardoor de eisen voor connectoren en kabels zijn uitgebreid om tot 240 watt aan te kunnen. Daardoor zal radioapparatuur die bij dergelijke vermogensniveaus werkt in overweging kunnen worden genomen voor eventuele opname in de lijst radioapparatuur die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt.

(13)

Met betrekking tot het opladen via andere middelen dan via kabel, kunnen in de toekomst uiteenlopende oplossingen worden ontwikkeld die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de interoperabiliteit, het gebruiksgemak voor de consument en voor het milieu. Hoewel het voorbarig zou zijn om in dit stadium specifieke eisen voor dergelijke oplossingen op te leggen, moet de Commissie maatregelen nemen om die oplossingen te bevorderen en te harmoniseren teneinde toekomstige versnippering van de interne markt te voorkomen.

(14)

Richtlijn 2014/53/EU moet worden gewijzigd zodat het ook op bepalingen inzake oplaadinterfaces en oplaadcommunicatie betrekking heeft. De categorieën of klassen radioapparatuur die specifiek onder de nieuwe bepalingen vallen, moeten nader worden uitgewerkt in een nieuwe bijlage bij die richtlijn. Van die categorieën of klassen radioapparatuur gaat het uitsluitend om radioapparatuur met een verwijderbare of ingebouwde oplaadbare batterij. Wat digitale camera’s betreft, bestaat de betrokken radioapparatuur uit alle digitale foto- en videocamera’s, met inbegrip van actiecamera’s. Van digitale camera’s die uitsluitend zijn ontworpen voor de audiovisuele sector of voor de sector beveiliging en bewaking, mag niet worden verlangd dat ze zijn voorzien van de geharmoniseerde oplaadoplossing. Wat oortelefoontjes betreft, behoort de specifieke oplaadcase of -doos tot de betrokken radioapparatuur, aangezien oortelefoontjes vanwege hun specifieke grootte en vorm zelden of nooit los van hun oplaadcase of -doos worden beschouwd. De oplaadcase of -doos voor dat specifieke type radioapparatuur wordt niet als onderdeel van de oplader beschouwd. Wat laptops betreft, bestaat de betrokken radioapparatuur uit alle draagbare computers, waaronder laptops, notebooks, ultraportables, zowel hybride als converteerbare, en netbooks.

(15)

Richtlijn 2014/53/EU moet ook worden gewijzigd om eisen inzake de levering van bepaalde categorieën of klassen radioapparatuur zonder opladers in te stellen. De betrokken categorieën of klassen radioapparatuur en de specificaties met betrekking tot oplaadoplossingen moeten in een nieuwe bijlage bij die richtlijn worden gespecificeerd.

(16)

In Richtlijn 2014/53/EU is de informatie vastgesteld die in de gebruiksaanwijzing van de radioapparatuur moet worden opgenomen, en bijgevolg moeten er in het betrokken artikel van die richtlijn aanvullende informatie-eisen worden opgenomen. De inhoud van de nieuwe eisen moet in een nieuwe bijlage bij die richtlijn worden gespecificeerd. Bepaalde informatie moet voor alle leveringswijzen, ook bij verkoop op afstand, in visuele vorm worden verstrekt. Door een speciaal etiket met de specificaties inzake de oplaadmogelijkheden en compatibele opladers zouden consumenten en andere eindgebruikers de meest geschikte oplader kunnen kiezen die nodig is om hun radioapparatuur op te laden. Om ervoor te zorgen dat de informatie over de specificaties inzake de oplaadmogelijkheden en de compatibele opladers gedurende de hele levenscyclus van de radioapparatuur beschikbaar blijft als een nuttige referentiebron, moet die informatie ook worden opgenomen in de gebruiksaanwijzing en veiligheidsinformatie bij de radioapparatuur. Die informatie-eisen moeten in de toekomst kunnen worden aangepast om rekening te houden met eventuele wijzigingen van de etiketteringseisen, met name voor opladers die uit hoofde van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) kunnen worden ingevoerd. Die informatie-eisen moeten met name worden gebaseerd op de ontwikkeling van de geharmoniseerde oplaadoplossingen, en moeten dienovereenkomstig worden aangepast. In dat verband kan zelfs de invoering van een systeem met kleurcodes worden overwogen.

(17)

Rekening houdend met het feit dat importeurs en distributeurs radioapparatuur ook rechtstreeks aan consumenten en andere eindgebruikers kunnen leveren, moeten voor hen gelijke verplichtingen wat betreft de te verstrekken of weer te geven informatie worden ingevoerd als die welke gelden voor de fabrikanten. Alle marktdeelnemers moeten voldoen aan de verplichting inzake het pictogram dat aangeeft of een oplader al dan niet bij de radioapparatuur is inbegrepen, wanneer zij radioapparatuur beschikbaar stellen aan consumenten en andere eindgebruikers. Importeurs en distributeurs kunnen derhalve bundels bestaande uit de radioapparatuur en de bijbehorende oplader aanbieden, ook al wordt die radioapparatuur door de fabrikant zonder een oplader geleverd, op voorwaarde dat de importeurs en distributeurs consumenten en andere eindgebruikers ook de mogelijkheid bieden de radioapparatuur zonder oplader aan te schaffen.

(18)

Richtlijn 2014/53/EU stelt conformiteitsbeoordelingsprocedures vast. Zij moet worden gewijzigd om verwijzingen naar nieuwe essentiële eisen toe te voegen. De fabrikanten moeten dus de keuze hebben om een interne controleprocedure te gebruiken om aan te tonen dat aan die nieuwe essentiële eisen is voldaan.

(19)

Om te waarborgen dat de nationale markttoezichtautoriteiten over de procedurele middelen beschikken om de naleving van de nieuwe eisen inzake de geharmoniseerde oplaadinterfaces en oplaadcommunicatieprotocollen te handhaven, alsook die inzake de levering van radioapparatuur die onder een dergelijke harmonisatie valt, moet Richtlijn 2014/53/EU dienovereenkomstig worden aangepast. Met name moet een expliciete verwijzing worden opgenomen naar de ontoereikende naleving van de essentiële eisen, die ook de nieuwe bepalingen betreffende de specificaties met betrekking tot de oplaadmogelijkheden en tot de compatibele opladers bevatten. Daar die nieuwe bepalingen betrekking hebben op aspecten inzake interoperabiliteit, zou de doelstelling ervan in bestaan uiteenlopende interpretaties te voorkomen van de vraag of de procedure van Richtlijn 2014/53/EU ook kan worden ingeleid voor radioapparatuur die geen risico’s inhoudt voor de gezondheid of de veiligheid van personen of voor andere aspecten van de bescherming van het algemeen belang.

(20)

Richtlijn 2014/53/EU stelt de gevallen van formele non-conformiteit vast. Aangezien bij deze richtlijn nieuwe eisen worden ingevoerd die van toepassing zijn op bepaalde categorieën of klassen radioapparatuur, moet Richtlijn 2014/53/EU worden gewijzigd om de effectieve handhaving door de nationale markttoezichtautoriteiten van de naleving van de nieuwe eisen mogelijk te maken.

(21)

Richtlijn 2014/53/EU moet ook worden gewijzigd om de verwijzingen erin aan te passen aan de nieuwe eisen die bij deze richtlijn worden ingevoerd.

(22)

Het is nodig de minimale interoperabiliteit tussen radioapparatuur en de opladers voor dergelijke radioapparatuur te waarborgen, en in te spelen op toekomstige marktontwikkelingen, zoals nieuwe categorieën of klassen radioapparatuur waarvoor aanzienlijke versnippering van de oplaadinterfaces en oplaadcommunicatieprotocollen plaatsvindt, alsook ontwikkelingen in de oplaadtechnologie. Ook is het nodig rekening te houden met toekomstige wijzigingen van de etiketteringseisen, zoals voor opladers of oplaadkabels, of met andere technologische vooruitgang. Aan de Commissie moet daarom de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen wat betreft het wijzigen van de categorieën of klassen radioapparatuur en de specificaties met betrekking tot de oplaadinterfaces en de oplaadcommunicatieprotocollen voor elk van die categorieën of klassen en wat betreft het wijzigen van de informatie-eisen met betrekking tot de oplaadinterfaces en de oplaadcommunicatieprotocollen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (7). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(23)

Richtlijn 2014/53/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(24)

Marktdeelnemers moeten voldoende tijd krijgen om de onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende radioapparatuur die zij in de Unie in de handel willen brengen, aan te passen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2014/53/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 3, eerste alinea, wordt punt a) vervangen door:

“a)

radioapparatuur functioneert onderling met andere accessoires dan de opladers voor de in deel I van bijlage I bis genoemde categorieën of klassen radioapparatuur, die specifiek in lid 4 van dit artikel worden genoemd;”

;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

“4.   Radioapparatuur die tot de in deel I van bijlage I bis gespecificeerde categorieën of klassen behoort, wordt zo geconstrueerd dat zij voldoet aan de in die bijlage vastgestelde specificaties met betrekking tot oplaadmogelijkheden voor de desbetreffende categorie of klasse radioapparatuur.

Met betrekking tot radioapparatuur die via kabel kan worden opgeladen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 44 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deel I van bijlage I bis te wijzigen in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang of de marktontwikkelingen, om te zorgen voor een minimale interoperabiliteit tussen radioapparatuur en de bijbehorende opladers, alsook om het gebruiksgemak voor de consument te verbeteren, de hoeveelheid milieuafval te verminderen en marktversnippering te voorkomen, door:

a)

categorieën of klassen radioapparatuur te wijzigen, toe te voegen of te verwijderen;

b)

technische specificaties, met inbegrip van verwijzingen en beschrijvingen, met betrekking tot de oplaadpoort(en) en het (de) oplaadprotocol(len) voor elke betrokken categorie of klasse radioapparatuur te wijzigen, toe te voegen of te verwijderen.

De Commissie beoordeelt voortdurend de marktontwikkelingen, de marktversnippering en de technologische vooruitgang teneinde categorieën of klassen radioapparatuur die via kabel kunnen worden opgeladen vast te stellen waarvoor opname in deel I van bijlage I bis tot aanzienlijk gebruiksgemak voor de consument en tot een vermindering van de hoeveelheid milieuafval zou leiden.

De Commissie dient over de in de derde alinea bedoelde beoordeling een verslag in bij het Europees Parlement en bij de Raad, voor het eerst uiterlijk op 28 december 2025 en daarna om de vijf jaar, en stelt dienovereenkomstig gedelegeerde handelingen vast op grond van de tweede alinea, punt a).

Met betrekking tot radioapparatuur die via andere middelen dan via kabel kan worden opgeladen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 44 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deel I van bijlage I bis te wijzigen in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang of de marktontwikkelingen, om te zorgen voor een minimale interoperabiliteit tussen radioapparatuur en de bijbehorende opladers, alsook om het gebruiksgemak voor de consument te verbeteren, de hoeveelheid milieuafval te verminderen en marktversnippering te voorkomen, door:

a)

categorieën of klassen radioapparatuur in te voeren, te wijzigen, toe te voegen of te verwijderen;

b)

technische specificaties, met inbegrip van verwijzingen en beschrijvingen, met betrekking tot de oplaadinterface(s) en het (de) oplaadprotocol(len) voor elke betrokken categorie of klasse radioapparatuur in te voeren, te wijzigen, toe te voegen of te verwijderen.

Overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1025/2012, en uiterlijk op 28 december 2024, verzoekt de Commissie een of meer Europese normalisatieorganisaties geharmoniseerde normen op te stellen waarin de technische specificaties zijn vastgesteld inzake de oplaadinterface(s) en het (de) oplaadcommunicatieprotocol(len) voor radioapparatuur die via andere middelen dan via kabel kan worden opgeladen. De Commissie raadpleegt overeenkomstig de procedure van artikel 10, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1025/2012 het bij artikel 45, lid 1, van deze richtlijn ingestelde comité. De eisen voor de inhoud van de verzochte geharmoniseerde normen zijn gebaseerd op een door de Commissie uitgevoerde beoordeling van de huidige stand van de technologieën voor het draadloos opladen van radioapparatuur, met bijzondere aandacht voor de marktontwikkelingen, marktpenetratie, marktversnippering, technologische prestaties, interoperabiliteit, energie-efficiëntie en oplaadprestaties.

Bij het opstellen van de in dit artikel bedoelde gedelegeerde handelingen met betrekking tot radioapparatuur die via kabel kan worden opgeladen en met betrekking tot radioapparatuur die via andere middelen dan via kabel kan worden opgeladen, houdt de Commissie rekening met de mate van marktacceptatie van de technische specificaties in kwestie, het daaruit voortvloeiende gebruiksgemak voor de consument, de omvang van de vermindering van de hoeveelheid milieuafval en de omvang van de marktversnippering die kan worden verwacht van die technische specificaties. Technische specificaties die zijn gebaseerd op relevante beschikbare Europese of internationale normen worden geacht te voldoen aan de in de voorgaande zin bedoelde doelstellingen. Bij gebreke van dergelijke Europese of internationale normen, of wanneer de Commissie op basis van haar technische beoordeling constateert dat die niet optimaal aan die doelstellingen voldoen, kan de Commissie evenwel andere technische specificaties vaststellen die beter aan die doelstellingen voldoen.”

.

2)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 3 bis

Mogelijkheid voor consumenten en andere eindgebruikers om bepaalde categorieën of klassen radioapparatuur zonder een oplader aan te schaffen

1.

Wanneer een marktdeelnemer consumenten en andere eindgebruikers de mogelijkheid biedt de in artikel 3, lid 4, bedoelde radioapparatuur samen met een oplader aan te schaffen, biedt de marktdeelnemer de consumenten en andere eindgebruikers ook de mogelijkheid aan die radioapparatuur zónder oplader aan te schaffen.

2.

Marktdeelnemers zorgen ervoor dat de informatie die aangeeft of een oplader al dan niet bij de in artikel 3, lid 4, bedoelde radioapparatuur is inbegrepen, in grafische vorm wordt weergegeven; daartoe wordt een gebruikersvriendelijk en gemakkelijk te begrijpen pictogram gebruikt als beschreven in deel III van bijlage I bis, wanneer dergelijke radioapparatuur aan consumenten of andere eindgebruikers beschikbaar wordt gesteld. Het pictogram wordt op de verpakking afgedrukt of als sticker op de verpakking aangebracht. Bij de beschikbaarstelling van de radioapparatuur aan consumenten of andere eindgebruikers is het pictogram goed zichtbaar en goed leesbaar en bij verkoop op afstand, bevindt het zich dicht bij de prijsaanduiding.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 44 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deel III van bijlage I bis te wijzigen door grafische of tekstuele elementen te introduceren, te wijzigen, toe te voegen of te verwijderen, indien deel I of deel II van die bijlage wordt gewijzigd of indien de etiketteringseisen in de toekomst worden gewijzigd, dan wel indien technologische vooruitgang om wijzigingen vraagt.”

.

3)

In artikel 10 wordt lid 8 vervangen door:

“8.   De fabrikanten zorgen ervoor dat bij de radioapparatuur een gebruiksaanwijzing en veiligheidsinformatie zijn gevoegd. De gebruiksaanwijzing bevat de informatie die noodzakelijk is voor het gebruik van de radioapparatuur volgens zijn beoogde gebruik. Die informatie omvat, voor zover van toepassing, een beschrijving van de accessoires en de onderdelen, met inbegrip van de software, die het mogelijk maken dat de radioapparatuur werkt zoals bedoeld. De gebruiksaanwijzing en de veiligheidsinformatie, alsook eventuele etikettering, zijn duidelijk en begrijpelijk.

Voorts bevat de gebruiksaanwijzing ook de volgende informatie indien de radioapparatuur zo gemaakt is, dat zij doelbewust radiogolven uitzendt:

a)

frequentieband(en) waarin de radioapparatuur functioneert;

b)

maximaal radiofrequent vermogen uitgezonden in de frequentieband(en) waarin de radioapparatuur functioneert.

De gebruiksaanwijzing bij de in artikel 3, lid 4, bedoelde radioapparatuur bevat informatie over de specificaties inzake de oplaadmogelijkheden en de compatibele opladers van de radioapparatuur, zoals beschreven in deel II van bijlage I bis. Wanneer de fabrikanten dergelijke radioapparatuur aan consumenten en andere eindgebruikers beschikbaar stellen, wordt die informatie niet alleen in de gebruiksaanwijzing opgenomen, maar ook op een etiket aangeduid, zoals beschreven in deel IV van bijlage I bis. Het etiket wordt in de gebruiksaanwijzing en op de verpakking afgedrukt of als sticker op de verpakking aangebracht. Indien er geen verpakking is, wordt de sticker met het etiket op de radioapparatuur aangebracht. Bij radioapparatuur die aan consumenten en andere eindgebruikers beschikbaar wordt gesteld, wordt het etiket zo aangebracht dat het goed zichtbaar en goed leesbaar is en, bij verkoop op afstand, zich dicht bij de prijsaanduiding bevindt. Indien dat door de omvang of de aard van de radioapparatuur niet anders kan, kan het etiket als afzonderlijk document bij de radioapparatuur worden afgedrukt.

De in de eerste, tweede en derde alinea van dit lid bedoelde gebruiksaanwijzing en veiligheidsinformatie zijn opgesteld in een door de betrokken lidstaat bepaalde taal die consumenten en andere eindgebruikers gemakkelijk kunnen begrijpen.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 44 gedelegeerde handelingen vast te stellen om delen II en IV van bijlage I bis te wijzigen door de informatie en grafische of tekstuele elementen, zoals beschreven in dit artikel, te introduceren, te wijzigen, toe te voegen of te verwijderen, indien deel I van die bijlage wordt gewijzigd of indien de etiketteringseisen in de toekomst worden gewijzigd, dan wel indien technologische vooruitgang om wijzigingen vraagt.”

.

4)

Aan lid 4 van artikel 12 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Wanneer importeurs die radioapparatuur als bedoeld in artikel 3, lid 4, aan consumenten en andere eindgebruikers beschikbaar stellen, zorgen zij ervoor dat:

a)

die radioapparatuur overeenkomstig artikel 10, lid 8, derde alinea, een etiket weergeeft of dat dat etiket daarbij is gevoegd;

b)

dat etiket goed zichtbaar en goed leesbaar is en, bij verkoop op afstand, zich dicht bij de prijsaanduiding bevindt.”

.

5)

Aan lid 2 van artikel 13 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Wanneer distributeurs die radioapparatuur als bedoeld in artikel 3, lid 4, aan consumenten en andere eindgebruikers beschikbaar stellen, zorgen zij ervoor dat:

a)

die radioapparatuur overeenkomstig artikel 10, lid 8, derde alinea, een etiket weergeeft of dat dat etiket daarbij is gevoegd;

b)

dat etiket goed zichtbaar en goed leesbaar is en, bij verkoop op afstand, zich dicht bij de prijsaanduiding bevindt.”

.

6)

In lid 2 van artikel 17 worden in de inleidende zin de woorden “artikel 3, lid 1” vervangen door de woorden “artikel 3, leden 1 en 4”.

7)

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

“Procedure op nationaal niveau voor radioapparatuur die een risico vertoont of niet in overeenstemming is met essentiële eisen”

;

b)

in lid 1 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Wanneer de markttoezichtautoriteiten van een lidstaat voldoende redenen hebben om aan te nemen dat onder deze richtlijn vallende radioapparatuur een risico voor de gezondheid of veiligheid van personen of voor andere onder deze richtlijn vallende aspecten van de bescherming van algemene belangen vormt, of niet voldoet aan ten minste een van de toepasselijke in artikel 3 bepaalde essentiële eisen, voeren zij een beoordeling van de radioapparatuur in kwestie uit in het licht van alle relevante eisen die bij deze richtlijn zijn vastgesteld. De desbetreffende marktdeelnemers werken daartoe zo nodig met de markttoezichtautoriteiten samen.”

.

8)

In artikel 43 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:

a)

na punt f) worden de volgende punten ingevoegd:

“f bis)

het pictogram bedoeld in artikel 3 bis, lid 2, of het etiket bedoeld in artikel 10, lid 8, is niet correct opgesteld;

f ter)

bij de betrokken radioapparatuur ontbreekt het in artikel 10, lid 8, bedoelde etiket;

f quater)

het pictogram of het etiket is niet aangebracht of weergegeven overeenkomstig respectievelijk artikel 3 bis, lid 2, of artikel 10, lid 8;”

;

b)

punt h) wordt vervangen door:

“h)

bij de radioapparatuur is geen informatie als bedoeld in artikel 10, lid 8, geen EU-conformiteitsverklaring als bedoeld in artikel 10, lid 9, of geen informatie over gebruiksbeperkingen als bedoeld in artikel 10, lid 10, gevoegd;”

;

c)

punt j) wordt vervangen door:

“j)

artikel 3 bis, lid 1, of artikel 5 is niet nageleefd.”

.

9)

Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 wordt de volgende zin ingevoegd na de eerste zin:

“De in artikel 3, lid 4, artikel 3 bis, lid 2, tweede alinea, en artikel 10, lid 8, vijfde alinea, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar, met ingang van 27 december 2022.”

;

b)

in lid 3 wordt de eerste zin vervangen door:

“De bevoegdheidsdelegatie bedoeld in artikel 3, lid 3, tweede alinea, artikel 3, lid 4, artikel 3 bis, lid 2, tweede alinea, artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 2, en artikel 10, lid 8, vijfde alinea, kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.”

;

c)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“3 bis.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*1).

(*1)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

d)

lid 5 wordt vervangen door:

“5.   Een op grond van artikel 3, lid 3, tweede alinea, artikel 3, lid 4, artikel 3 bis, lid 2, tweede alinea, artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 2, of artikel 10, lid 8, vijfde alinea, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”

.

10)

Aan artikel 47 wordt het volgende lid toegevoegd:

“3   Uiterlijk op 28 december 2026 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de gevolgen van de mogelijkheid om radioapparatuur aan te schaffen zonder oplader en zonder kabels, in het bijzonder wat betreft het gebruiksgemak voor de consument, de vermindering van de hoeveelheid milieuafval, gedragsveranderingen en de ontwikkeling van marktpraktijken. Indien passend gaat dat verslag vergezeld van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze richtlijn om de verplichte ontbundeling van enerzijds de verkoop van opladers en kabels en anderzijds de verkoop van radioapparatuur in te voeren.”

.

11)

De tekst in de bijlage bij deze richtlijn wordt toegevoegd als bijlage I bis.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 28 december 2023 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 28 december 2024 voor de in deel I, punten 1.1 tot en met 1.12, van bijlage I bis bedoelde categorieën of klassen radioapparatuur en vanaf 28 april 2026 voor de in deel I, punt 1.13, van bijlage I bis bedoelde categorieën of klassen radioapparatuur.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 23 november 2022.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

M. BEK


(1)  PB C 152 van 6.4.2022, blz. 82.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 4 oktober 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 24 oktober 2022.

(3)  Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van radioapparatuur en tot intrekking van Richtlijn 1999/5/EG (PB L 153 van 22.5.2014, blz. 62).

(4)  Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38).

(5)  Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).

(6)  Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10).

(7)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.


BIJLAGE

“BIJLAGE I bis

SPECIFICATIES EN INFORMATIE MET BETREKKING TOT HET OPLADEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP BEPAALDE CATEGORIEËN OF KLASSEN RADIOAPPARATUUR

Deel I

Specificaties met betrekking tot oplaadmogelijkheden

1.

De eisen zoals bepaald in de punten 2 en 3 van dit deel zijn van toepassing op de volgende categorieën of klassen radioapparatuur:

1.1.

mobiele draagbare telefoons,

1.2.

tablets,

1.3.

digitale camera’s,

1.4.

hoofdtelefoons,

1.5.

headsets,

1.6.

draagbare videogameconsoles,

1.7.

draagbare luidsprekers,

1.8.

e-readers,

1.9.

toetsenborden,

1.10.

muizen,

1.11.

draagbare navigatiesystemen,

1.12.

oortelefoontjes,

1.13.

laptops.

2.

De in punt 1 van dit deel bedoelde categorieën of klassen radioapparatuur, voor zover zij via een kabel kunnen worden opgeladen, moeten:

2.1.

zijn uitgerust met een USB-Type-C-oplaadpoort, zoals beschreven in norm EN IEC 62680-1-3:2021: Universal serial bus interfaces for data and power — Part 1-3: Common components — USB Type-C® Cable and Connector Specification”, en die oplaadpoort moet te allen tijde toegankelijk en operationeel blijven;

2.2.

kunnen worden opgeladen via een kabel die voldoet aan norm EN IEC 62680-1-3:2021: “Universal serial bus interfaces for data and power — Part 1-3: Common components — USB Type-C® Cable and Connector Specification”.

3.

De in punt 1 van dit deel bedoelde categorieën of klassen van radioapparatuur, voor zover zij via een kabel kunnen worden opgeladen bij een spanning van meer dan 5 volt, een stroomsterkte van meer dan 3 ampère of een vermogen van meer dan 15 watt, moeten:

3.1.

zijn uitgerust met USB Power Delivery, zoals beschreven in norm EN IEC 62680-1-2:2021: “Universal serial bus interfaces for data and power — Part 1-2: Common components — USB Power Delivery specification”;

3.2.

aan de eis voldoen dat ieder extra oplaadprotocol geen afbreuk doet aan de volledige werking van de in punt 3.1 genoemde USB Power Delivery, ongeacht de oplader die wordt gebruikt.

Deel II

Informatie over specificaties inzake oplaadmogelijkheden en compatibele opladers

Bij radioapparatuur als bedoeld in artikel 3, lid 4, eerste alinea, wordt overeenkomstig de eisen van artikel 10, lid 8, onderstaande informatie vermeld; die informatie kan bovendien beschikbaar worden gesteld door middel van een QR-code of een soortgelijke elektronische oplossing:

a)

voor alle categorieën of klassen radioapparatuur waarop de eisen van deel I van toepassing zijn: een beschrijving van het vermogen dat vereist is voor de opladers met kabel die met die radioapparatuur kunnen worden gebruikt, met inbegrip van het minimumvermogen dat nodig is om de radioapparatuur op te laden en het maximumvermogen dat nodig is om de radioapparatuur op te laden bij de maximale oplaadsnelheid, uitgedrukt in watt, en wel door vermelding van de volgende tekst: “Het door de lader geleverde vermogen moet tussen minimaal [xx] watt (zoals vereist door de radioapparatuur) en maximaal [yy] watt liggen om de maximale oplaadsnelheid te bereiken.” Het aantal watt moet respectievelijk het door de radioapparatuur vereiste minimumvermogen, en het door de radioapparatuur vereiste maximumvermogen om de maximale oplaadsnelheid te bereiken, uitdrukken;

b)

bij radioapparatuur waarop de eisen van punt 3 van deel I van toepassing zijn: een beschrijving van de specificaties met betrekking tot de oplaadmogelijkheden van de radioapparatuur indien die kan worden opgeladen via een kabel bij een spanning van meer dan 5 volt, een stroomsterkte van meer dan 3 ampère of een vermogen van meer dan 15 watt; ook moet worden vermeld dat de radioapparatuur het oplaadprotocol USB Power Delivery ondersteunt, en wel doordat de tekst “USB PD fast charging” wordt vermeld, alsook de naam, in tekstformaat, van ieder ander oplaadprotocol dat wordt ondersteund.

Deel III

Pictogram dat aangeeft of een oplader al dan niet bij de radioapparatuur is inbegrepen

1.

Het pictogram heeft de volgende afmetingen en overige kenmerken:

1.1.

Indien een oplader bij de radioapparatuur is inbegrepen:

Image 1L3152022NL7110120221125NL0006.0001731742WT/L/1129 van 2 december 2021VERKLARING OVER DE AFRONDING VAN DE ONDERHANDELINGEN OVER DE BINNENLANDSE REGELINGEN VOOR DIENSTENDeze verklaring wordt bekendgemaakt op verzoek van Albanië, Argentinië, Australië, het Koninkrijk Bahrein, Brazilië, Canada, Chili, China, Colombia, Costa Rica, El Salvador, de Europese Unie, Hongkong (China), IJsland, Israël, Japan, Kazachstan, de Republiek Korea, Liechtenstein, Mauritius, Mexico, de Republiek Moldavië, Montenegro, Nieuw-Zeeland, Nigeria, Noord-Macedonië, Noorwegen, Paraguay, Peru, Filipijnen, de Russische Federatie, het Koninkrijk Saudi-Arabië, Singapore, Zwitserland, het afzonderlijk douanegebied Taiwan, Penghu, Kinmen en Matsu Thailand, Turkije, Oekraïne, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Uruguay.1.De volgende Leden van de Wereldhandelsorganisatie (WTO)AlbaniëArgentiniëAustraliëhet Koninkrijk BahreinBraziliëCanadaChiliChinaColombiaCosta RicaEl Salvadorde Europese UnieHongkong (China)IJslandIsraëlJapanKazachstande Republiek KoreaLiechtensteinMauritiusMexicode Republiek MoldaviëMontenegroNieuw-ZeelandNigeriaNoord-MacedoniëNoorwegenParaguayPeruFilipijnende Russische Federatiehet Koninkrijk Saudi-ArabiëSingaporeZwitserlandhet afzonderlijk douanegebied Taiwan, Penghu, Kinmen en MatsuThailandTurkijeOekraïnehet Verenigd Koninkrijkde Verenigde StatenUruguayhierna de deelnemers genoemd,in aansluiting op de toezegging die op 13 december 2017 is aangekondigd tijdens de 11e zitting van de Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WT/MIN(17)/61) en is bevestigd op 23 mei 2019 (WT/L/1059), en met blijvende erkenning van het belang van goede regelgevingspraktijken voor het vergemakkelijken van de handel in diensten,kondigen hierbij aan dat de onderhandelingen in het kader van het gezamenlijke initiatief inzake binnenlandse regelingen voor diensten met succes zijn afgerond.2.De deelnemers nemen nota van de afronding van de onderhandelingen over het referentiedocument inzake binnenlandse regelingen voor diensten (INF/SDR/2 van 26 november 2021, bijlage 1).3.De deelnemers verwelkomen de lijsten van specifieke verbintenissen (INF/SDR/3/Rev. 1 van 2 december 2021, bijlage 2) die als hun bijdragen aan de afronding van de onderhandelingen zijn ingediend.4.De deelnemers zijn voornemens de disciplines in het referentiedocument als bijkomende verbintenissen op te nemen in hun GATS-lijsten, overeenkomstig afdeling I van het referentiedocument.5.De deelnemers streven ernaar om, na de voltooiing van eventuele binnenlandse procedures, hun lijsten van specifieke verbintenissen binnen twaalf maanden na de datum van deze verklaring ter certificering in te dienen overeenkomstig de procedures voor de certificering van correcties of verbeteringen in lijsten van specifieke verbintenissen (S/L/84 van 14 april 2000).6.De deelnemers zijn voornemens om binnen zes maanden na de datum van deze verklaring bijeen te komen om actuele informatie te verstrekken over hun vorderingen bij de voltooiing van de vereiste interne procedures en om te beoordelen of hun lijsten van specifieke verbintenissen eerder dan het in punt 5 vermelde tijdschema ter certificering kunnen worden ingediend.7.De deelnemers nodigen andere WTO-Leden uit om zich bij deze verklaring aan te sluiten en de disciplines in het referentiedocument als bijkomende verbintenissen op te nemen in hun GATS-lijsten, overeenkomstig afdeling I van het referentiedocument.

1.2.

Indien geen oplader bij de radioapparatuur is inbegrepen:

Image 2L3152022NL7110120221125NL0006.0001731742WT/L/1129 van 2 december 2021VERKLARING OVER DE AFRONDING VAN DE ONDERHANDELINGEN OVER DE BINNENLANDSE REGELINGEN VOOR DIENSTENDeze verklaring wordt bekendgemaakt op verzoek van Albanië, Argentinië, Australië, het Koninkrijk Bahrein, Brazilië, Canada, Chili, China, Colombia, Costa Rica, El Salvador, de Europese Unie, Hongkong (China), IJsland, Israël, Japan, Kazachstan, de Republiek Korea, Liechtenstein, Mauritius, Mexico, de Republiek Moldavië, Montenegro, Nieuw-Zeeland, Nigeria, Noord-Macedonië, Noorwegen, Paraguay, Peru, Filipijnen, de Russische Federatie, het Koninkrijk Saudi-Arabië, Singapore, Zwitserland, het afzonderlijk douanegebied Taiwan, Penghu, Kinmen en Matsu Thailand, Turkije, Oekraïne, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Uruguay.1.De volgende Leden van de Wereldhandelsorganisatie (WTO)AlbaniëArgentiniëAustraliëhet Koninkrijk BahreinBraziliëCanadaChiliChinaColombiaCosta RicaEl Salvadorde Europese UnieHongkong (China)IJslandIsraëlJapanKazachstande Republiek KoreaLiechtensteinMauritiusMexicode Republiek MoldaviëMontenegroNieuw-ZeelandNigeriaNoord-MacedoniëNoorwegenParaguayPeruFilipijnende Russische Federatiehet Koninkrijk Saudi-ArabiëSingaporeZwitserlandhet afzonderlijk douanegebied Taiwan, Penghu, Kinmen en MatsuThailandTurkijeOekraïnehet Verenigd Koninkrijkde Verenigde StatenUruguayhierna de deelnemers genoemd,in aansluiting op de toezegging die op 13 december 2017 is aangekondigd tijdens de 11e zitting van de Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WT/MIN(17)/61) en is bevestigd op 23 mei 2019 (WT/L/1059), en met blijvende erkenning van het belang van goede regelgevingspraktijken voor het vergemakkelijken van de handel in diensten,kondigen hierbij aan dat de onderhandelingen in het kader van het gezamenlijke initiatief inzake binnenlandse regelingen voor diensten met succes zijn afgerond.2.De deelnemers nemen nota van de afronding van de onderhandelingen over het referentiedocument inzake binnenlandse regelingen voor diensten (INF/SDR/2 van 26 november 2021, bijlage 1).3.De deelnemers verwelkomen de lijsten van specifieke verbintenissen (INF/SDR/3/Rev. 1 van 2 december 2021, bijlage 2) die als hun bijdragen aan de afronding van de onderhandelingen zijn ingediend.4.De deelnemers zijn voornemens de disciplines in het referentiedocument als bijkomende verbintenissen op te nemen in hun GATS-lijsten, overeenkomstig afdeling I van het referentiedocument.5.De deelnemers streven ernaar om, na de voltooiing van eventuele binnenlandse procedures, hun lijsten van specifieke verbintenissen binnen twaalf maanden na de datum van deze verklaring ter certificering in te dienen overeenkomstig de procedures voor de certificering van correcties of verbeteringen in lijsten van specifieke verbintenissen (S/L/84 van 14 april 2000).6.De deelnemers zijn voornemens om binnen zes maanden na de datum van deze verklaring bijeen te komen om actuele informatie te verstrekken over hun vorderingen bij de voltooiing van de vereiste interne procedures en om te beoordelen of hun lijsten van specifieke verbintenissen eerder dan het in punt 5 vermelde tijdschema ter certificering kunnen worden ingediend.7.De deelnemers nodigen andere WTO-Leden uit om zich bij deze verklaring aan te sluiten en de disciplines in het referentiedocument als bijkomende verbintenissen op te nemen in hun GATS-lijsten, overeenkomstig afdeling I van het referentiedocument.

2.

Het pictogram kan verschillende varianten hebben (bv. met betrekking tot kleur, opgevuld of in omtrek, lijndikte), op voorwaarde dat het goed zichtbaar en goed leesbaar blijft. Bij vergroting of verkleining van het pictogram moeten de verhoudingen van de tekeningen in punt 1 van dit deel ongewijzigd blijven. De in punt 1 van dit deel bedoelde afmeting “a” moet groter dan of gelijk aan 7 mm zijn, ongeacht de variant.

Deel IV

Inhoud en uiterlijke kenmerken van het etiket

1.

Het etiket moet de volgende uiterlijk kenmerken hebben:

Image 3L3152022NL7110120221125NL0006.0001731742WT/L/1129 van 2 december 2021VERKLARING OVER DE AFRONDING VAN DE ONDERHANDELINGEN OVER DE BINNENLANDSE REGELINGEN VOOR DIENSTENDeze verklaring wordt bekendgemaakt op verzoek van Albanië, Argentinië, Australië, het Koninkrijk Bahrein, Brazilië, Canada, Chili, China, Colombia, Costa Rica, El Salvador, de Europese Unie, Hongkong (China), IJsland, Israël, Japan, Kazachstan, de Republiek Korea, Liechtenstein, Mauritius, Mexico, de Republiek Moldavië, Montenegro, Nieuw-Zeeland, Nigeria, Noord-Macedonië, Noorwegen, Paraguay, Peru, Filipijnen, de Russische Federatie, het Koninkrijk Saudi-Arabië, Singapore, Zwitserland, het afzonderlijk douanegebied Taiwan, Penghu, Kinmen en Matsu Thailand, Turkije, Oekraïne, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Uruguay.1.De volgende Leden van de Wereldhandelsorganisatie (WTO)AlbaniëArgentiniëAustraliëhet Koninkrijk BahreinBraziliëCanadaChiliChinaColombiaCosta RicaEl Salvadorde Europese UnieHongkong (China)IJslandIsraëlJapanKazachstande Republiek KoreaLiechtensteinMauritiusMexicode Republiek MoldaviëMontenegroNieuw-ZeelandNigeriaNoord-MacedoniëNoorwegenParaguayPeruFilipijnende Russische Federatiehet Koninkrijk Saudi-ArabiëSingaporeZwitserlandhet afzonderlijk douanegebied Taiwan, Penghu, Kinmen en MatsuThailandTurkijeOekraïnehet Verenigd Koninkrijkde Verenigde StatenUruguayhierna de deelnemers genoemd,in aansluiting op de toezegging die op 13 december 2017 is aangekondigd tijdens de 11e zitting van de Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WT/MIN(17)/61) en is bevestigd op 23 mei 2019 (WT/L/1059), en met blijvende erkenning van het belang van goede regelgevingspraktijken voor het vergemakkelijken van de handel in diensten,kondigen hierbij aan dat de onderhandelingen in het kader van het gezamenlijke initiatief inzake binnenlandse regelingen voor diensten met succes zijn afgerond.2.De deelnemers nemen nota van de afronding van de onderhandelingen over het referentiedocument inzake binnenlandse regelingen voor diensten (INF/SDR/2 van 26 november 2021, bijlage 1).3.De deelnemers verwelkomen de lijsten van specifieke verbintenissen (INF/SDR/3/Rev. 1 van 2 december 2021, bijlage 2) die als hun bijdragen aan de afronding van de onderhandelingen zijn ingediend.4.De deelnemers zijn voornemens de disciplines in het referentiedocument als bijkomende verbintenissen op te nemen in hun GATS-lijsten, overeenkomstig afdeling I van het referentiedocument.5.De deelnemers streven ernaar om, na de voltooiing van eventuele binnenlandse procedures, hun lijsten van specifieke verbintenissen binnen twaalf maanden na de datum van deze verklaring ter certificering in te dienen overeenkomstig de procedures voor de certificering van correcties of verbeteringen in lijsten van specifieke verbintenissen (S/L/84 van 14 april 2000).6.De deelnemers zijn voornemens om binnen zes maanden na de datum van deze verklaring bijeen te komen om actuele informatie te verstrekken over hun vorderingen bij de voltooiing van de vereiste interne procedures en om te beoordelen of hun lijsten van specifieke verbintenissen eerder dan het in punt 5 vermelde tijdschema ter certificering kunnen worden ingediend.7.De deelnemers nodigen andere WTO-Leden uit om zich bij deze verklaring aan te sluiten en de disciplines in het referentiedocument als bijkomende verbintenissen op te nemen in hun GATS-lijsten, overeenkomstig afdeling I van het referentiedocument.

2.

De letters “XX” worden vervangen door het getal dat het minimumvermogen aangeeft dat de radioapparatuur nodig heeft om te worden opgeladen, hetgeen het minimumvermogen bepaalt dat een oplader moet leveren om de radioapparatuur op te kunnen laden. De letters “YY” worden vervangen door het getal dat het maximumvermogen aanduidt dat de radioapparatuur nodig heeft om de maximale oplaadsnelheid te bereiken, hetgeen het vermogen bepaalt dat een oplader ten minste moet leveren opdat die maximumlaadsnelheid wordt bereikt. De afkorting “USB PD” (dat wil zeggen: USB Power Delivery) wordt vermeld bij radioapparatuur die dat oplaadprotocol ondersteunt. “USB PD” is een protocol dat in de snelst mogelijke levering van stroom door de oplader aan de radioapparatuur voorziet zonder de levensduur van de batterij te verkorten.

3.

Het etiket kan verschillende varianten hebben (bv. met betrekking tot kleur, opgevuld of in omtrek, lijndikte), op voorwaarde dat het goed zichtbaar en goed leesbaar blijft. Bij vergroting of verkleining van het etiket moeten de verhoudingen van de tekening in punt 1 van dit deel ongewijzigd blijven. De in punt 1 van dit deel bedoelde afmeting “a” moet groter dan of gelijk aan7 mm zijn, ongeacht de variant.

7.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 315/44


RICHTLIJN (EU) 2022/2381 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 november 2022

inzake het verbeteren van het genderevenwicht bij bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 157, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) is gelijkheid een fundamentele waarde van de Unie die de lidstaten gemeen hebben in een samenleving die gekenmerkt wordt door gelijkheid van vrouwen en mannen. Krachtens artikel 3, lid 3, VEU dient de Unie de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen.

(2)

Artikel 157, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verleent het Europees Parlement en de Raad de bevoegdheden om maatregelen aan te nemen om de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid en beroep te waarborgen.

(3)

Om volledige gelijkheid tussen mannen en vrouwen in het beroepsleven in de praktijk te verzekeren, maakt artikel 157, lid 4, VWEU positieve actie mogelijk door de lidstaten toe te staan maatregelen te handhaven of aan te nemen waarbij specifieke voordelen worden ingesteld om de uitoefening van een beroepsactiviteit door het ondervertegenwoordigde geslacht te vergemakkelijken of om nadelen in de beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren. Artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”) bepaalt dat de gelijkheid van vrouwen en mannen op alle gebieden moet worden gewaarborgd en dat het gelijkheidsbeginsel niet belet dat er maatregelen gehandhaafd of genomen worden waarbij specifieke voordelen worden ingesteld ten gunste van het ondervertegenwoordigde geslacht.

(4)

In de Europese pijler van sociale rechten, die in 2017 gezamenlijk is afgekondigd door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, is het beginsel van gelijke behandeling en gelijke kansen voor vrouwen en mannen opgenomen, waaronder de participatie op de arbeidsmarkt, arbeidsvoorwaarden en loopbaanontwikkeling.

(5)

De verwezenlijking van gendergelijkheid op de werkplek vereist een alomvattende aanpak, die ook de bevordering van genderevenwichtige besluitvorming binnen ondernemingen op alle niveaus omvat, evenals het dichten van de genderloonkloof. Het waarborgen van gelijkheid op de werkplek is ook een essentiële voorwaarde voor het terugdringen van armoede onder vrouwen.

(6)

Bij Aanbeveling 84/635/EEG van de Raad (4) werd de lidstaten aanbevolen er zorg voor te dragen dat de positieve acties zo veel mogelijk acties omvatten die betrekking hebben op actieve deelname van vrouwen in besluitvormingsorganen. Bij Aanbeveling 96/694/EG van de Raad (5) werd de lidstaten aanbevolen de private sector aan te moedigen de aanwezigheid van vrouwen op alle niveaus van de besluitvorming te versterken, met name door het aannemen van plannen voor gelijke kansen en positieveactieprogramma’s, of in het kader daarvan.

(7)

Deze richtlijn heeft tot doel de toepassing van het beginsel van gelijke kansen voor vrouwen en mannen te waarborgen en te zorgen voor een genderevenwichtige vertegenwoordiging in de hoogste leidinggevende functies door een reeks procedurele vereisten vast te stellen voor de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder op basis van transparantie en verdienste.

(8)

De laatste jaren heeft de Commissie meerdere verslagen uitgebracht over de stand van zaken op het gebied van gendergelijkheid in de economische besluitvorming. Zij heeft beursgenoteerde ondernemingen aangemoedigd om er door middel van zelfregulering voor te zorgen dat er meer leden van het ondervertegenwoordigde geslacht in hun raden worden benoemd en om in dat verband vrijwillig concrete toezeggingen te doen. In haar mededeling van 5 maart 2010 getiteld “Een grotere inzet voor de gelijkheid van vrouwen en mannen — Een Vrouwenhandvest” benadrukte de Commissie dat vrouwen nog steeds geen volledige toegang hebben tot de machtsuitoefening en de besluitvorming in het politieke en economische leven en in de publieke en de private sector, en verklaarde zij andermaal zich sterk te zullen blijven maken voor een eerlijkere vertegenwoordiging van vrouwen en mannen op machtsposities in het openbare leven en de economie. In haar mededeling van 21 september 2010 getiteld “Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015” merkte de Commissie het verbeteren van het genderevenwicht in de besluitvorming aan als een van haar prioriteiten. Het tot stand brengen van een genderevenwicht in de besluitvorming en de politiek is een van de prioriteiten in de mededeling van de Commissie van 5 maart 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025”.

(9)

In zijn conclusies van 7 maart 2011 over het Europees pact voor gendergelijkheid (2011-2020) heeft de Raad onderkend dat beleidsmaatregelen voor gendergelijkheid cruciaal zijn voor economische groei, welvaart en concurrentiekracht. De Raad verzekerde zich te zullen blijven inspannen om de genderkloof te dichten teneinde de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken, met name op het vlak van werkgelegenheid, onderwijs en bevordering van sociale insluiting — drie gebieden die van groot belang zijn voor gendergelijkheid. Hij drong tevens aan op maatregelen om de gelijke deelname van vrouwen en mannen aan de besluitvorming op alle niveaus en op alle gebieden te stimuleren, om alle talenten ten volle te benutten. In dat opzicht zou het benutten van alle beschikbare talenten, kennis en ideeën de diversiteit onder het menselijk kapitaal en zakelijke vooruitzichten verbeteren.

(10)

In haar mededeling van 3 maart 2010 getiteld “Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (de “Europa 2020-strategie”) heeft de Commissie erkend dat een hogere arbeidsmarktparticipatie van vrouwen een noodzakelijke voorwaarde is om de groei te bevorderen en de demografische uitdagingen in Europa aan te gaan. De Europa 2020-strategie bevatte het kerndoel om uiterlijk in 2020 een arbeidsparticipatiegraad van ten minste 75 % te bereiken onder de bevolking van de Unie in de leeftijdsgroep tussen 20 en 64 jaar. Het is van belang dat een duidelijk engagement wordt aangegaan om de hardnekkige genderloonkloof te dichten en extra inspanningen te leveren om alle belemmeringen voor arbeidsparticipatie van vrouwen weg te nemen, waaronder het “glazen plafond”. In de Verklaring van Porto, die op 8 mei 2021 (6) door de staatshoofden en regeringsleiders werd ondertekend, werden de nieuwe kerndoelen van de Unie inzake banen, vaardigheden en armoedebestrijding verwelkomd, alsook het herziene sociaal scorebord dat de Commissie heeft voorgesteld in haar mededeling van 4 maart 2021 getiteld “Actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten”. Dat actieplan bepaalt dat om de algemene doelstelling van ten minste 78 % arbeidsparticipatie onder de bevolking van de Unie in de leeftijdsgroep tussen 20 en 64 jaar in 2030 te bereiken, de genderkloof inzake arbeidsparticipatie ten minste gehalveerd moet worden ten opzichte van 2019. Grotere betrokkenheid van vrouwen bij de economische besluitvorming, met name in raden, zal naar verwachting een gunstig effect hebben op het percentage vrouwelijke werknemers van de betrokken onderneming en binnen de economie als geheel. Na de COVID-19-crisis zijn gendergelijkheid en inclusief leiderschap meer dan ooit van belang, gezien de noodzaak om de beschikbare pool aan talent van zowel vrouwen als mannen ten volle te benutten. Uit onderzoek is gebleken dat inclusie en diversiteit bevorderlijk zijn voor herstel en veerkracht. Zij zijn van essentieel belang voor het economisch concurrentievermogen van de Unie, voor het stimuleren van innovatie en voor het aanscherpen van de professionele normen in raden.

(11)

Het Europees Parlement drong er in zijn resolutie van 6 juli 2011 over vrouwen en leidinggevende functies in het bedrijfsleven bij ondernemingen op aan om uiterlijk in 2015 de kritische drempel van 30 % vrouwen in leidinggevende organen te halen en uiterlijk in 2020 die van 40 %. De Commissie werd verzocht om, als de maatregelen van de ondernemingen en de lidstaten onvoldoende zouden blijken, tegen 2012 regelgeving voor te stellen, met inbegrip van quota. Het zou van belang zijn dat die wetgeving op tijdelijke basis wordt toegepast en als een aanjager van verandering en van snelle hervormingen dient om hardnekkige genderongelijkheid en -stereotypen in de economische besluitvorming tegen te gaan. Het Europees Parlement herhaalde dat verzoek om regelgeving in zijn resoluties van 13 maart 2012 en 21 januari 2021.

(12)

Het is van belang dat de instellingen en organen van de Unie het goede voorbeeld geven op het gebied van gendergelijkheid, onder meer door doelstellingen vast te stellen voor een genderevenwichtige vertegenwoordiging op alle leidinggevende niveaus. Er moet bijzondere aandacht worden geschonken aan het aanwervingsbeleid voor hogere leidinggevende functies. Daarom heeft de Commissie in haar mededeling van 5 maart 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” benadrukt dat de instellingen, organen en instanties van de Unie moeten zorgen voor genderevenwicht in leidinggevende functies. In haar mededeling van 5 april 2022 getiteld “Een nieuwe strategie voor personele middelen voor de Commissie” heeft de Commissie zich ertoe verbonden om uiterlijk in 2024 te zorgen voor volledige gendergelijkheid op al haar leidinggevende niveaus. De Commissie zal de voortgang monitoren en daarover geregeld verslag uitbrengen op haar website. De Commissie deelt voorts beste praktijken met andere instellingen, organen en instanties van de Unie en zal op haar website verslag uitbrengen over het genderevenwicht in leidinggevende functies in die instellingen, organen en instanties. Het Europees Parlement heeft in het besluit van zijn bureau van 13 januari 2020 overeenstemming bereikt over het bepalen van doelstellingen voor genderevenwicht in hogere en middenkaderfuncties voor 2024. Het Europees Parlement zal de vooruitgang op alle leidinggevende niveaus blijven volgen en wil het goede voorbeeld geven. De Raad heeft zich er in zijn strategie inzake diversiteit en inclusie 2021-2024 toe verbonden uiterlijk eind 2026 gendergelijkheid op managementniveau van zijn secretariaat-generaal (SGR) te bereiken, met een marge van 45 tot 55 %. Het actieplan van het SGR voor gendergelijkheid op managementniveau bevat maatregelen om die doelstelling te verwezenlijken.

(13)

Het is belangrijk dat ondernemingen en bedrijven vrouwelijk talent op alle niveaus en gedurende de gehele carrière koesteren, ondersteunen en ontwikkelen, om ervoor te zorgen dat gekwalificeerde vrouwen de kans krijgen bestuurs- en managementfuncties te bekleden.

(14)

Om gendergelijkheid te bevorderen en de deelname van vrouwen aan de besluitvorming te ondersteunen, is in Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad (7), die het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers bevordert, bepaald dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om te zorgen voor een gelijke verdeling van zorgtaken tussen vrouwen en mannen door middel van ouderschaps-, vaderschaps- en zorgverlof, naast het bestaande zwangerschapsverlof. Die richtlijn voorziet ook in het recht om om flexibele werkregelingen te verzoeken.

(15)

De benoeming van vrouwen als bestuurders wordt gehinderd door een aantal specifieke factoren die uit te schakelen zijn, niet alleen door middel van bindende regels maar ook door middel van educatieve initiatieven en stimulansen ter bevordering van goede praktijken. In de eerste plaats is het noodzakelijk dat er in de opleidingen van business schools en aan universitaire faculteiten aandacht wordt besteed aan de voordelen van gendergelijkheid voor het concurrentievermogen van ondernemingen. Daarnaast moet ook een regelmatige afwisseling van bestuurders worden aangemoedigd, en moeten er positieve maatregelen worden ingevoerd om de inspanningen van de lidstaten en ondernemingen tot een doortastender aanpak van zulke veranderingen in de hoogste economische besluitvormingsorganen op alle niveaus aan te moedigen en te belonen.

(16)

De Unie heeft een groot aantal hooggekwalificeerde vrouwen dat voortdurend aangroeit, zoals blijkt uit het feit dat 60 % van de universitair afgestudeerden vrouw is. Het verwezenlijken van genderevenwicht in raden is van wezenlijk belang voor een efficiënte benutting van dat bestaande grote aantal, hetgeen cruciaal is voor het aanpakken van de demografische en economische uitdagingen waarmee de Unie wordt geconfronteerd. De ondervertegenwoordiging van vrouwen in de raden is dus een gemiste kans voor de economieën van de lidstaten in het algemeen en voor de ontwikkeling en groei ervan. Als optimaal gebruik zou worden gemaakt van de bestaande pool aan vrouwelijk talent, zou het rendement van het onderwijs zowel voor individuele personen als voor de publieke sector stijgen. Algemeen wordt erkend dat de aanwezigheid van vrouwen in de raden de corporate governance verbetert, omdat teamprestaties en de kwaliteit van de besluitvorming worden verbeterd door een meer gevarieerde en collectief georiënteerde mentaliteit met een bredere waaier aan perspectieven. Uit talrijke studies is gebleken dat diversiteit leidt tot een proactiever bedrijfsmodel, evenwichtigere beslissingen en strengere professionele normen in raden die beter aansluiten bij de maatschappelijke realiteit en de behoeften van de consument. Het stimuleert ook innovatie. Uit tal van studies is ook gebleken dat er een positief verband bestaat tussen genderdiversiteit op het hoogste leidinggevende niveau enerzijds en de financiële prestaties en het rendement van een onderneming anderzijds, wat dan weer leidt tot aanzienlijke duurzame groei op lange termijn. Het verwezenlijken van genderevenwicht in raden is daarom van cruciaal belang om het concurrentievermogen van de Unie in een gemondialiseerde economie te waarborgen en zou een comparatief voordeel bieden ten opzichte van derde landen.

(17)

Een grotere vertegenwoordiging van vrouwen in raden heeft niet alleen gevolgen voor de vrouwen die als bestuurder worden benoemd, maar draagt er ook toe bij dat de onderneming vrouwelijk talent aantrekt en zorgt ervoor dat op alle leidinggevende niveaus en op de werkvloer meer vrouwen werkzaam zijn. Een hoger aandeel vrouwen in raden zal waarschijnlijk bijdragen tot het dichten van de genderkloof inzake zowel de arbeidsparticipatie als het loon.

(18)

Ondanks het aangetoonde gunstige effect van een goed genderevenwicht binnen de ondernemingen zelf en in de economie als geheel, en ondanks het bestaande Unierecht dat discriminatie op basis van geslacht verbiedt, evenals de bestaande acties op Unieniveau ter bevordering van zelfregulering, blijven in de hele Unie vrouwen sterk ondervertegenwoordigd in de hoogste besluitvormingsorganen van ondernemingen. Uit statistieken blijkt dat het percentage vrouwen dat op topniveau betrokken is bij de zakelijke besluitvorming, nog altijd bijzonder laag is. Als één helft van de beschikbare pool aan talent zelfs niet in aanmerking wordt genomen voor leidinggevende functies, kan het benoemingsproces zelf en de kwaliteit van de benoemingen daaronder lijden, hetgeen het wantrouwen tegenover de gezagsstructuren in ondernemingen zou vergroten en de efficiënte benutting van het beschikbare menselijke kapitaal zou schaden. Het is belangrijk dat de samenstelling van de samenleving getrouw tot uiting komt in de besluitvorming van ondernemingen en dat het potentieel van de hele bevolking van de Unie wordt benut. Volgens het Europees Instituut voor gendergelijkheid vertegenwoordigden vrouwen in 2021 gemiddeld 30,6 % van de bestuurders van de grootste beursgenoteerde ondernemingen en slechts 8,5 % van de voorzitters. Dat wijst op een oneerlijke en discriminerende ondervertegenwoordiging van vrouwen, waardoor de beginselen van de Unie inzake gelijke kansen en gelijke behandeling van vrouwen en mannen op het gebied van arbeid en beroep duidelijk ondermijnd worden. Derhalve moeten maatregelen ter bevordering van de loopbaanontwikkeling van vrouwen op alle managementniveaus ingevoerd en versterkt worden, en moet er in het bijzonder op worden toegezien dat dat het geval is bij beursgenoteerde ondernemingen, vanwege de aanzienlijke economische en sociale verantwoordelijkheid van die ondernemingen. Daarnaast is het belangrijk dat de instellingen, organen en instanties van de Unie het goede voorbeeld geven wanneer het gaat om het rechttrekken van het bestaande scheve genderevenwicht in de samenstelling van hun eigen raden.

(19)

Het percentage vrouwen in raden is de laatste jaren zeer langzaam toegenomen. De mate van vooruitgang verschilt per lidstaat en heeft tot sterk uiteenlopende resultaten geleid. Er werd veel grotere vooruitgang geconstateerd in de lidstaten die bindende maatregelen hadden ingevoerd. Die discrepantie zal waarschijnlijk nog groter worden, gezien de verschillen in aanpak om het genderevenwicht in raden te verbeteren. De lidstaten worden derhalve aangemoedigd om informatie te delen over de concrete maatregelen die zij hebben genomen en het nationale beleid dat zij hebben ontwikkeld, en om beste praktijken uit te wisselen, teneinde in de hele Unie vooruitgang te stimuleren naar een evenwichtigere vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in raden van ondernemingen.

(20)

Dat nationale regels inzake genderevenwicht in raden van beursgenoteerde ondernemingen versnipperd zijn, onderling afwijken of geheel ontbreken, leidt niet alleen tot afwijkende percentages vrouwelijke niet-uitvoerende bestuurders en tot verschillen in de mate waarin de lidstaten vooruitgang boeken; indien beursgenoteerde ondernemingen van de Unie moeten voldoen aan uiteenlopende eisen inzake corporate governance, belemmert dat ook de interne markt. Die verschillen tussen wettelijke en op zelfregulering gebaseerde eisen inzake de samenstelling van raden kunnen beursgenoteerde ondernemingen met grensoverschrijdende activiteiten voor praktische problemen stellen, met name bij het oprichten van dochterondernemingen of bij fusies en overnames, en kunnen ook kandidaten voor functies van bestuurder parten spelen.

(21)

Een scheef genderevenwicht binnen ondernemingen doet zich op hogere managementniveaus vaker voor. Bovendien werken veel van de vrouwen die een hogere managementfunctie bekleden, op terreinen als personeelszaken en communicatie, terwijl mannen in dergelijke functies vaker in het algemeen management of in het lijnmanagement binnen de onderneming werkzaam zijn. Daar functies van bestuurder vooral bezet worden door kandidaten met hoger-managementervaring is het van essentieel belang dat het aantal vrouwen dat naar dergelijke functies in ondernemingen doorstroomt, toeneemt.

(22)

Een van de belangrijkste factoren voor een correcte uitvoering van deze richtlijn is de mate waarin de van tevoren op volledig transparante wijze vast te stellen criteria voor de selectie van bestuurders worden toegepast, waarbij de kwalificaties, kennis en vaardigheden van de kandidaten op gelijke voet worden beoordeeld, ongeacht hun geslacht.

(23)

Het huidige gebrek aan transparantie in het selectieproces en de kwalificatiecriteria voor functies van bestuurder in de meeste lidstaten vormt een belangrijke belemmering voor een beter genderevenwicht bij bestuurders, en is ongunstig zowel voor de loopbaan van de potentiële bestuurders en hun recht van vrij verkeer als voor investeringsbesluiten. Een dergelijk gebrek aan transparantie weerhoudt potentiële kandidaten voor een functie van bestuurder ervan om te solliciteren bij raden die misschien erg om personeel met die capaciteiten verlegen zitten en om benoemingsbesluiten aan te vechten die op vooroordelen over gender berusten, waardoor hun vrijheid van verkeer binnen de interne markt wordt ingeperkt. Anderzijds volgen investeerders misschien investeringsstrategieën die vereisen dat informatie verstrekt wordt die ook betrekking heeft op de deskundigheid en bekwaamheid van bestuurders. Als er meer transparantie is over de kwalificatiecriteria en het selectieproces voor bestuurders, kunnen investeerders de bedrijfsstrategie van de onderneming beter beoordelen en hun besluiten met kennis van zaken nemen. Het is daarom belangrijk dat de procedures tot benoeming van bestuurders duidelijk en transparant zijn, en dat de kandidaten objectief worden beoordeeld op hun individuele verdiensten, ongeacht hun geslacht.

(24)

Hoewel deze richtlijn niet tot doel heeft de nationale wetgeving inzake het selectieproces en de kwalificatiecriteria voor functies van bestuurder tot in detail te harmoniseren, moeten er om een goed genderevenwicht te verwezenlijken niettemin bepaalde minimumvereisten worden ingevoerd voor beursgenoteerde ondernemingen met een raad zonder genderevenwichtige vertegenwoordiging wat betreft de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder op basis van een transparante en duidelijk omschreven selectieproces en een objectieve vergelijkende beoordeling van de kwalificaties van kandidaten qua geschiktheid, bekwaamheid en beroepsprestaties. Alleen een bindende maatregel op het niveau van de Unie kan daadwerkelijk bijdragen tot gelijke concurrentievoorwaarden in de hele Unie en kan praktische problemen in het bedrijfsleven voorkomen.

(25)

De Unie dient derhalve te streven naar een hoger percentage vrouwen in raden in alle lidstaten, teneinde de economische groei te bevorderen, de mobiliteit op de arbeidsmarkt te stimuleren, het concurrentievermogen van beursgenoteerde ondernemingen te versterken en daadwerkelijke gendergelijkheid op de arbeidsmarkt tot stand te brengen. Daartoe dienen minimumvereisten inzake positieve actie te worden vastgesteld in de vorm van bindende maatregelen. Die bindende maatregelen moeten gericht zijn op de verwezenlijking van een kwantitatieve doelstelling voor de gendersamenstelling van de raden, aangezien de lidstaten en derde landen die die of een soortgelijke methode hebben gekozen, er het best in zijn geslaagd de ondervertegenwoordiging van vrouwen in functies waar de economische besluiten worden genomen, terug te dringen.

(26)

Het is belangrijk dat elke beursgenoteerde onderneming een gendergelijkheidsbeleid ontwikkelt om tot een beter genderevenwicht op alle niveaus te komen. Een dergelijk beleid kan onder meer de voordracht van zowel een vrouwelijke kandidaat als een mannelijke kandidaat in belangrijke functies omvatten, evenals mentorregelingen en ondersteuning van loopbaanontwikkeling voor vrouwen, en personeelsstrategieën om de diversiteit bij de aanwerving te stimuleren.

(27)

Beursgenoteerde ondernemingen zijn van bijzonder economisch belang, zijn zeer zichtbaar en hebben een grote invloed op de markt als geheel. Dergelijke ondernemingen bepalen de norm voor de economie in bredere zin, en hun werkwijzen worden in de regel door andere soorten ondernemingen overgenomen. Gelet op hun publieke aard is het te verantwoorden dat bij de regulering van beursgenoteerde ondernemingen het algemeen belang meer vooropstaat.

(28)

De maatregelen waarin deze richtlijn voorziet, dienen van toepassing te zijn op beursgenoteerde ondernemingen.

(29)

Deze richtlijn mag niet van toepassing te zijn op micro-, kleine en middelgrote ondernemingen.

(30)

Voor de toepassing van deze richtlijn dient de lidstaat die bevoegd is om de onder deze richtlijn vallende aangelegenheden te regelen, de lidstaat te zijn waarin de betrokken beursgenoteerde onderneming haar statutaire zetel heeft. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de nationale regels tot vaststelling van het recht dat van toepassing is op ondernemingen voor aangelegenheden die niet onder deze richtlijn vallen.

(31)

De raad van beursgenoteerde ondernemingen kan in de lidstaten op verschillende manieren zijn samengesteld; het belangrijkste onderscheid is dat tussen het dualistische model, met een raad van bestuur en een raad van toezicht, en het monistische model, waarbij de bestuurs- en toezichthoudende functies door een enkele raad worden uitgeoefend. Er zijn ook gecombineerde stelsels, die kenmerken van beide modellen vertonen of ondernemingen de keuze uit verschillende modellen laten. Deze richtlijn dient van toepassing te zijn op alle in de lidstaten bestaande soorten raden.

(32)

Bij alle modellen voor raden wordt de jure of de facto onderscheid gemaakt tussen uitvoerende bestuurders, die betrokken zijn bij het dagelijks bestuur van de onderneming, en niet-uitvoerende bestuurders, die een toezichthoudende functie hebben en niet betrokken zijn bij het dagelijks bestuur van de beursgenoteerde onderneming. Deze richtlijn is erop gericht het genderevenwicht te verbeteren in beide categorieën bestuurders. Om het juiste evenwicht te bereiken tussen de behoefte aan meer genderevenwicht in raden en de noodzaak de bemoeienis met het dagelijks bestuur van een onderneming zo gering mogelijk te houden, maakt deze richtlijn een onderscheid tussen die twee categorieën bestuurders.

(33)

In meerdere lidstaten kan of moet op grond van het nationale recht of nationale gebruiken een bepaald deel van de niet-uitvoerende bestuurders benoemd of verkozen worden door het personeel van de onderneming, door werknemersorganisaties, of door beide. De in deze richtlijn vastgelegde kwantitatieve doelstellingen moeten ook van toepassing zijn op dergelijke bestuurders. Aangezien sommige niet-uitvoerende bestuurders werknemersvertegenwoordigers zijn, moeten de lidstaten echter de middelen vaststellen ter verwezenlijking van die doelstellingen, met inachtneming van de specifieke regels voor het verkiezen of aanwijzen van werknemersvertegenwoordigers zoals vastgelegd in het nationale recht en met eerbiediging van de keuzevrijheid bij de verkiezing van werknemersvertegenwoordigers. Gezien de verschillen tussen de nationale vennootschapsrechtstelsels van de lidstaten, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om de kwantitatieve doelstellingen gedifferentieerd toe te passen naargelang het vertegenwoordigers van de aandeelhouders of vertegenwoordigers van de werknemers betreft.

(34)

De lidstaten moeten beursgenoteerde ondernemingen ofwel uiterlijk op 30 juni 2026 onderwerpen aan de doelstelling om raden te hebben waarin de leden van het ondervertegenwoordigde geslacht ten minste 40 % van de functies van niet-uitvoerend bestuurder bekleden, ofwel, aangezien het van belang is dat beursgenoteerde ondernemingen het aandeel van het ondervertegenwoordigde geslacht in alle besluitvormingsfuncties verhogen, hen uiterlijk op 30 juni 2026 onderwerpen aan de doelstelling om raden te hebben waarin de leden van het ondervertegenwoordigde geslacht ten minste 33 % van alle functies van bestuurder bekleden, ongeacht of dat functies van uitvoerend of niet-uitvoerend bestuurder zijn, teneinde een beter genderevenwicht bij de bestuurders te bevorderen.

(35)

De doelstellingen om raden te hebben waarin leden van het ondervertegenwoordigde geslacht ten minste 40 % van de niet-uitvoerende functies van bestuurder of ten minste 33 % van de functies van bestuurder bekleden, hebben betrekking op het algehele genderevenwicht bij bestuurders maar blijven buiten beschouwing wanneer een bepaalde bestuurder uit een grote pool van mannelijke en vrouwelijke kandidaten moet worden gekozen. Met name worden bij deze richtlijn geen specifieke kandidaten van functies van bestuurder uitgesloten of specifieke bestuurders aan beursgenoteerde ondernemingen of aandeelhouders opgedrongen. Beursgenoteerde ondernemingen en aandeelhouders blijven dus bevoegd voor het kiezen van de geschikte bestuurders.

(36)

Gezien hun aard is het passend dat openbare bedrijven die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, als model dienen voor de private sector. De lidstaten oefenen een overheersende invloed uit op openbare bedrijven in de zin van artikel 2, punt b), van Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie (8) die genoteerd zijn op een gereglementeerde markt. Door die overheersende invloed beschikken de lidstaten over de instrumenten waarmee de nodige verandering sneller bewerkstelligd kan worden.

(37)

De vaststelling van het aantal functies van bestuurder dat nodig is om de in deze richtlijn neergelegde doelstellingen te verwezenlijken dient nader gespecificeerd te worden, omdat het wegens de omvang van de meeste raden rekenkundig niet mogelijk is een percentage van exact 40 % of, in voorkomend geval, 33 % te halen. Het aantal functies van bestuurder dat nodig is om de in deze richtlijn neergelegde doelstellingen te halen, dient derhalve het aantal te zijn dat zo dicht mogelijk bij het percentage van 40 % of, in voorkomend geval, 33 % uitkomt, en mag in beide gevallen niet meer dan 49 % zijn.

(38)

In zijn jurisprudentie (9) inzake positieve actie en de verenigbaarheid daarvan met het beginsel non-discriminatie op grond van geslacht, dat ook is neergelegd in artikel 21 van het Handvest, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (het “Hof van Justitie”) aanvaard dat in bepaalde gevallen bij selectie voor werving of bevordering prioriteit gegeven kan worden aan het ondervertegenwoordigde geslacht, mits de kandidaat van het ondervertegenwoordigde geslacht en de medekandidaat van het andere geslacht dezelfde kwalificaties hebben wat geschiktheid, bekwaamheid en beroepsprestaties betreft, mits de prioriteit niet automatisch en onvoorwaardelijk geldt, maar elders gelegd kan worden wanneer om redenen die specifiek zijn voor de individuele kandidaat van het andere geslacht, laatstgenoemde uiteindelijk de voorkeur krijgt, en mits de sollicitatie van elke kandidaat onderworpen wordt aan een objectieve beoordeling die alle selectiecriteria specifiek toepast op de individuele kandidaten.

(39)

De lidstaten dienen te waarborgen dat de beursgenoteerde ondernemingen met een raad waarvan leden van het ondervertegenwoordigde geslacht minder dan 40 % van de functies van niet-uitvoerend bestuurder, respectievelijk minder dan 33 % van alle functies van bestuurder, met inbegrip van zowel de uitvoerende als de niet-uitvoerende bestuurders, bekleden, de kandidaten met de beste kwalificaties voor de benoeming in of verkiezing tot die functies selecteren op basis van een vergelijkende beoordeling van de kwalificaties van de kandidaten door duidelijke, neutraal geformuleerde en ondubbelzinnige criteria toe te passen die vóór het selectieproces zijn vastgesteld, teneinde het genderevenwicht in raden te verbeteren. Beursgenoteerde ondernemingen zouden als selectiecriteria bijvoorbeeld kunnen kiezen voor werkervaring met bestuurlijke of toezichthoudende taken, internationale ervaring, multidisciplinariteit, leidinggeven, communicatieve capaciteiten, netwerkvaardigheid en kennis van specifieke relevante gebieden als financiën, financieel toezicht of personeelsbeheer.

(40)

Bij de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder moet voorrang gegeven worden aan de gelijk gekwalificeerde kandidaat van het ondervertegenwoordigde geslacht. Een dergelijke prioriteit mag echter geen automatische en onvoorwaardelijke voorkeur vormen. Er kunnen zich uitzonderlijke gevallen voordoen waarin een objectieve beoordeling van de specifieke situatie van een kandidaat van het andere geslacht met gelijke kwalificaties zwaarder zou kunnen wegen dan de voorkeur die anders gegeven zou moeten worden aan de kandidaat van het ondervertegenwoordigde geslacht. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn wanneer op nationaal of ondernemingsniveau een breder diversiteitsbeleid van toepassing is voor de selectie van bestuurders. Het niet toepassen van positieve actie moet echter een uitzondering blijven, moet per geval beoordeeld worden en moet naar behoren gemotiveerd worden aan de hand van objectieve criteria die in geen geval het ondervertegenwoordigde geslacht mogen discrimineren.

(41)

In de lidstaten waar de vereisten van deze richtlijn met betrekking tot de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder van toepassing zijn, mogen beursgenoteerde ondernemingen met een raad waarvan de leden van het ondervertegenwoordigde geslacht ten minste 40 % van de functies van niet-uitvoerend bestuurder, respectievelijk ten minste 33 % van alle functies van bestuurder, bekleden, niet verplicht worden die vereisten na te leven.

(42)

De wijze waarop kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder worden geselecteerd, verschilt per lidstaat en per beursgenoteerde onderneming. Zo kan aan de aandeelhoudersvergadering een voorselectie van kandidaten worden voorgelegd, bijvoorbeeld door een voordrachtcommissie of door ondernemingen die leidinggevend personeel werven. Aan de vereisten voor de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder dient in de passende fase van het selectieproces, overeenkomstig het nationale recht en de statuten van de betrokken beursgenoteerde ondernemingen, te worden voldaan, ook vóór de verkiezing van een kandidaat door de aandeelhouders, bijvoorbeeld bij het opstellen van een shortlist. In dat verband stelt deze richtlijn slechts minimumnormen voor de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder vast, zodat de voorwaarden van de jurisprudentie van het Hof van Justitie kunnen worden toegepast teneinde te komen tot gendergelijkheid en een evenwichtiger vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raden van beursgenoteerde ondernemingen. Deze richtlijn laat het dagelijks bestuur van beursgenoteerde ondernemingen zo veel mogelijk ongemoeid, aangezien zij de vrijheid behouden om kandidaten te selecteren op basis van kwalificaties of andere objectieve ter zake doende overwegingen.

(43)

Met het oog op de doelstellingen van deze richtlijn wat betreft genderevenwicht, dienen beursgenoteerde ondernemingen op verzoek van een kandidaat voor benoeming in of verkiezing tot een functie van bestuurder te worden verplicht die kandidaat op de hoogte te brengen van de kwalificatiecriteria waarop de selectie was gebaseerd, de objectieve vergelijkende beoordeling van de kandidaten uit hoofde van die criteria en, waar relevant, de specifieke overwegingen op grond waarvan een kandidaat die niet van het ondervertegenwoordigde geslacht is, uitzonderlijk de voorkeur heeft gekregen. Een verplichting om dergelijke informatie te verstrekken kan een inperking inhouden van het recht op eerbiediging van het privéleven en van het recht op bescherming van persoonsgegevens, welke worden erkend in respectievelijk artikel 7 en artikel 8 van het Handvest. Die inperkingen zijn evenwel noodzakelijk en dienen daadwerkelijk erkende doelstellingen van algemeen belang, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel. Zij zijn dan ook in overeenstemming met de vereisten voor dergelijke inperkingen, zoals neergelegd in artikel 52, lid 1, van het Handvest en met de desbetreffende jurisprudentie van het Hof van Justitie. Dergelijke inperkingen moeten worden toegepast conform Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (10).

(44)

Wanneer een tot het ondervertegenwoordigde geslacht behorende kandidaat voor benoeming in of verkiezing tot een functie van bestuurder voor een rechter of een andere bevoegde autoriteit feiten aanvoert op basis waarvan vermoed kan worden dat die kandidaat over gelijke kwalificaties beschikte als de geselecteerde kandidaat van het andere geslacht, dient de beursgenoteerde onderneming te worden verplicht de juistheid van haar keuze aan te tonen.

(45)

Hoewel met deze richtlijn wordt beoogd minimumvereisten vast te stellen in de vorm van bindende maatregelen ter verbetering van de gendersamenstelling van raden, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, is het overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van belang de legitimiteit van de verschillende benaderingen te erkennen, evenals de doeltreffendheid van bepaalde bestaande nationale maatregelen die reeds op dit beleidsterrein zijn vastgesteld en bevredigende resultaten hebben opgeleverd. In sommige lidstaten zijn aldus reeds inspanningen geleverd om te zorgen voor een evenwichtigere vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raden, door middel van bindende maatregelen die even doeltreffend worden geacht als die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld. Die lidstaten moeten de toepassing van de in deze richtlijn vastgelegde vereisten met betrekking tot de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder en, waar relevant, die met betrekking tot de vaststelling van individuele kwantitatieve doelstellingen, kunnen opschorten, mits aan de in deze richtlijn genoemde voorwaarden voor een opschorting is voldaan. In zulke gevallen waarin de lidstaten dergelijke maatregelen in het nationale recht hebben ingevoerd, moeten de in deze richtlijn vastgestelde afrondingsregels met betrekking tot het specifieke aantal bestuurders in het kader van deze richtlijn mutatis mutandis worden toegepast voor de beoordeling van dat nationale recht. In een lidstaat waar een dergelijke opschorting van toepassing is, moeten de in deze richtlijn vastgestelde doelstellingen geacht worden verwezenlijkt te zijn, en bijgevolg vervangen de in deze richtlijn neergelegde doelstellingen met betrekking tot niet-uitvoerende bestuurders of met betrekking tot alle bestuurders de relevante nationale maatregelen niet en worden zij evenmin daaraan toegevoegd.

(46)

Met het oog op het verbeteren van het genderevenwicht bij bestuurders die betrokken zijn bij het dagelijks bestuur, dienen beursgenoteerde ondernemingen te worden verplicht individuele kwantitatieve doelstellingen vast te stellen met betrekking tot een evenwichtiger gendervertegenwoordiging bij uitvoerende bestuurders, teneinde die doelstellingen uiterlijk op de in deze richtlijn vastgestelde datum te verwezenlijken. Die doelstellingen moeten ondernemingen helpen tastbare vooruitgang te boeken ten opzichte van hun huidige situatie. Die verplichting mag niet van toepassing te zijn op de beursgenoteerde ondernemingen die de doelstelling van 33 % voor alle bestuurders, uitvoerend of niet-uitvoerend, willen halen.

(47)

De lidstaten dienen beursgenoteerde ondernemingen te verplichten om de bevoegde autoriteiten jaarlijks te informeren over de gendersamenstelling van hun raden en over de maatregelen die zij hebben getroffen om de doelstellingen van deze richtlijn te verwezenlijken; zo kunnen die autoriteiten de vorderingen nagaan die elke beursgenoteerde onderneming geboekt heeft bij het verwezenlijken van genderevenwicht bij haar bestuurders. Beursgenoteerde ondernemingen dienen die informatie op passende en gemakkelijk toegankelijke wijze bekend te maken op hun website en op te nemen in hun jaarverslag. Indien een beursgenoteerde onderneming de toepasselijke kwantitatieve doelstellingen niet verwezenlijkt, dient zij in die informatie de concrete maatregelen te beschrijven die zij reeds heeft genomen of in de toekomst van plan is nemen om de in deze richtlijn neergelegde doelstellingen te verwezenlijken. Om onnodige administratieve lasten en dubbel werk te voorkomen, moet de op grond van deze richtlijn te rapporteren informatie over genderevenwicht in raden, indien van toepassing, deel uitmaken van de verklaring inzake corporate governance van beursgenoteerde ondernemingen, in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en met name met Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (11). Indien lidstaten de toepassing van artikel 6 op grond van artikel 12 hebben opgeschort, mogen de in deze richtlijn beschreven rapportageverplichtingen niet van toepassing zijn, mits het nationale recht van die lidstaten voorziet in rapportageverplichtingen die ervoor zorgen dat regelmatig informatie wordt gepubliceerd over de vooruitgang die beursgenoteerde ondernemingen geboekt hebben inzake een evenwichtigere vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in hun raden.

(48)

De vereisten die verband houden met de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder, de verplichting een kwantitatieve doelstelling betreffende uitvoerende bestuurders te bepalen en de rapportageverplichtingen dienen te worden gehandhaafd door sancties die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, en de lidstaten dienen ervoor te zorgen dat er daarvoor adequate administratieve of gerechtelijke procedures voorhanden zijn. Dergelijke sancties kunnen boeten omvatten of de mogelijkheid voor een rechterlijke instantie om de selectie van bestuurders ongeldig of nietig te verklaren. Onverminderd het nationale recht betreffende de instelling van sancties mogen beursgenoteerde ondernemingen, zolang zij aan die verplichtingen voldoen, niet worden gestraft voor het niet halen van de kwantitatieve doelstellingen inzake de vertegenwoordiging van vrouwen en mannen bij bestuurders. Sancties mogen niet op de beursgenoteerde ondernemingen zelf worden toegepast als krachtens het nationale recht een bepaald handelen of nalaten niet toe te rekenen is aan de onderneming, maar aan andere natuurlijke of rechtspersonen, zoals individuele aandeelhouders. Het moet voor de lidstaten mogelijk zijn andere sancties toe te passen dan die welke zijn opgenomen in de niet-uitputtende lijst van sancties in deze richtlijn, met name in geval van ernstige en herhaalde inbreuken door een beursgenoteerde onderneming op de in deze richtlijn vastgestelde verplichtingen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat beursgenoteerde ondernemingen bij de uitvoering van overheidsopdrachten en concessies voldoen aan de toepasselijke sociaal- en arbeidsrechtelijke verplichtingen, in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht.

(49)

De lidstaten of beursgenoteerde ondernemingen moeten gunstigere maatregelen kunnen invoeren of handhaven voor het waarborgen van een evenwichtiger vertegenwoordiging van vrouwen en mannen.

(50)

De lidstaten moeten organen aanwijzen voor de bevordering, analyse, monitoring en ondersteuning van het genderevenwicht in de raden. Voorts zouden voorlichtingscampagnes en het delen van beste praktijken aanzienlijk kunnen bijdragen aan de bewustmaking van alle beursgenoteerde ondernemingen voor dat thema en hen kunnen aanmoedigen om proactief te werken aan het verwezenlijken van genderevenwicht. Met name worden de lidstaten aangemoedigd een beleid te voeren om micro-, kleine en middelgrote ondernemingen te ondersteunen en te stimuleren om het genderevenwicht op alle leidinggevende niveaus en in de raden beduidend te verbeteren.

(51)

In deze richtlijn worden de grondrechten en de in het Handvest erkende beginselen in acht genomen. Zij draagt met name bij tot de verwezenlijking van het beginsel van gelijkheid van vrouwen en mannen (artikel 23 van het Handvest) en de vrijheid van beroep en het recht om te werken (artikel 15 van het Handvest). Deze richtlijn heeft ten doel de volledige eerbiediging van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht (artikel 47 van het Handvest) te waarborgen. De inperking van de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 van het Handvest) en van het recht op eigendom (artikel 17, lid 1, van het Handvest) eerbiedigt de wezenlijke inhoud van die vrijheid en van dat recht en is noodzakelijk en evenredig. Inperkingen zijn slechts mogelijk indien ze daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie onderkende doelstellingen van algemeen belang of voorzien in de noodzaak de rechten en vrijheden van anderen te beschermen.

(52)

Hoewel enkele lidstaten regelgeving hebben vastgesteld of zelfregulering hebben aangemoedigd met gemengde resultaten, hebben de meeste lidstaten geen actie ondernomen en zich evenmin bereid getoond om door eigen optreden voor voldoende verbetering te zorgen. Prognoses op basis van een brede analyse van alle beschikbare informatie over eerdere en huidige tendensen en voornemens wijzen uit dat individueel optreden van de lidstaten er niet toe zal leiden dat de in deze richtlijn vervatte doelstelling om tot een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen te komen bij bestuurders in de Unie, op enig moment in de nabije toekomst zal worden verwezenlijkt. Niet handelen op dat gebied vertraagt het streven naar gendergelijkheid op de werkplek meer in het algemeen, ook wat betreft het dichten van de genderloonkloof, die deels het gevolg is van verticale segregatie. Gezien die omstandigheden en de toenemende verschillen tussen de lidstaten wat de vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in raden betreft, kan het genderevenwicht in de raden in de Unie alleen worden verbeterd door een gezamenlijke aanpak, en kunnen de potentiële resultaten op het gebied van gendergelijkheid, concurrentievermogen en groei beter door een gecoördineerd optreden op Unieniveau worden bereikt dan door nationale initiatieven met een verschillende reikwijdte, ambitie en doeltreffendheid. Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de verwezenlijking van een evenwichtiger vertegenwoordiging van vrouwen en mannen bij de bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen door de vaststelling van doeltreffende maatregelen die erop gericht zijn sneller tot een genderevenwicht te komen en de beursgenoteerde ondernemingen voldoende tijd te bieden om de daartoe nodige regelingen te treffen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel bevat deze richtlijn slechts gezamenlijke doelstellingen en beginselen, en gaat zij niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. De lidstaten krijgen voldoende vrijheid om te bepalen hoe de doelstellingen van deze richtlijn het best kunnen worden verwezenlijkt, gelet op de nationale omstandigheden, met name de regels en praktijken op het gebied van de aanwerving voor raden. Deze richtlijn laat onverlet dat beursgenoteerde ondernemingen de kandidaten met de beste kwalificaties tot bestuurders kunnen benoemen, en zij voorziet in een flexibel kader en voldoende tijd voor aanpassing.

(53)

De lidstaten moeten samenwerken met de sociale partners en het maatschappelijk middenveld om hen op doeltreffende manier in kennis stellen van de betekenis, de omzetting en de uitvoering van deze richtlijn.

(54)

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel dienen de doelstellingen die beursgenoteerde ondernemingen moeten halen in de tijd beperkt te zijn en mogen zij enkel van kracht blijven tot wanneer duurzame vooruitgang geboekt is met betrekking tot de gendersamenstelling van de raden. De Commissie dient de toepassing van deze richtlijn om die reden regelmatig te evalueren en daarvan verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad. Voorts voorziet deze richtlijn in een datum waarop zij verstrijkt. De Commissie dient bij haar evaluatie na te gaan of het nodig is de geldigheidsduur van deze richtlijn tot na die datum te verlengen.

(55)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken (12) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om, indien gerechtvaardigd, de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van een of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel

Deze richtlijn streeft naar een meer evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen bij de bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen door middel van doeltreffende maatregelen die erop gericht zijn sneller tot een genderevenwicht te komen en de beursgenoteerde ondernemingen voldoende tijd te bieden om de nodige regelingen daartoe te treffen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op beursgenoteerde ondernemingen. Deze richtlijn is niet van toepassing op micro-, kleine en middelgrote ondernemingen.

Artikel 3

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1)

“beursgenoteerde onderneming”: een onderneming die haar statutaire zetel in een lidstaat heeft en waarvan de aandelen in één of meer lidstaten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 4, lid 1, punt 21), van Richtlijn 2014/65/EU;

2)

“raad”: een bestuurlijk, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een beursgenoteerde onderneming;

3)

“bestuurder”: een lid van een raad, met inbegrip van een lid dat werknemersvertegenwoordiger is;

4)

“uitvoerend bestuurder”: een lid van een monistisch bestuur dat zich bezighoudt met het dagelijks bestuur van een beursgenoteerde onderneming of, in geval van een dualistisch bestuursmodel, een lid van de raad dat managementfuncties van een beursgenoteerde onderneming vervult;

5)

“niet-uitvoerend bestuurder”: een lid van een monistisch bestuur dat geen uitvoerend bestuurder is of, in geval van een dualistisch bestuursmodel, een lid van de raad dat toezichthoudende functies van een beursgenoteerde onderneming vervult;

6)

“monistisch bestuur”: een enkele raad die zowel de functie van bestuurder als de toezichthoudende functie binnen een beursgenoteerde onderneming vervult;

7)

“dualistisch bestuursmodel”: een stelsel waarbij de functie van bestuurder en de toezichthoudende functie binnen een beursgenoteerde onderneming door twee afzonderlijke raden worden vervuld;

8)

“micro-, kleine of middelgrote onderneming”: een onderneming met minder dan 250 werknemers en een jaaromzet van maximaal 50 miljoen EUR of een jaarlijks balanstotaal van maximaal 43 miljoen EUR of, voor een micro-, kleine of middelgrote onderneming die haar statutaire zetel in een lidstaat heeft die niet de euro als munt heeft, de tegenwaarde van die bedragen in de munteenheid van die lidstaat.

Artikel 4

Toepasselijk recht

De lidstaat die bevoegd is om regels te stellen betreffende onder deze richtlijn vallende aangelegenheden die betrekking hebben op een bepaalde beursgenoteerde onderneming, is de lidstaat waarin die onderneming haar statutaire zetel heeft. Het toepasselijk recht is het recht van die lidstaat.

Artikel 5

Doelstellingen met betrekking tot genderevenwicht in raden

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat beursgenoteerde ondernemingen uiterlijk op 30 juni 2026 onderworpen worden aan een van de volgende doelstellingen:

a)

leden van het ondervertegenwoordigde geslacht bekleden ten minste 40 % van de functies van niet-uitvoerend bestuurder;

b)

leden van het ondervertegenwoordigde geslacht bekleden ten minste 33 % van alle functies van bestuurder, zowel de uitvoerende als de niet-uitvoerende.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat beursgenoteerde ondernemingen die niet onderworpen zijn aan de in lid 1, punt b), genoemde doelstelling, individuele kwantitatieve doelstellingen vaststellen met het oog op een beter genderevenwicht onder uitvoerende bestuurders. De lidstaten zorgen ervoor dat dergelijke beursgenoteerde ondernemingen die individuele kwantitatieve doelstellingen uiterlijk op 30 juni 2026 trachten te bereiken.

3.   Het aantal functies van niet-uitvoerend bestuurder dat nodig wordt geacht voor het verwezenlijken van de in lid 1, punt a), genoemde doelstelling, is het aantal dat het percentage van 40 % zo dicht mogelijk benadert, maar 49 % niet overschrijdt. Het aantal van alle functies van bestuurder dat nodig wordt geacht voor het verwezenlijken van de in lid 1, punt b), genoemde doelstelling, is het aantal dat het percentage van 33 % zo dicht mogelijk benadert, maar 49 % niet overschrijdt. Die aantallen zijn opgenomen in de bijlage.

Artikel 6

Middelen om de doelstellingen te verwezenlijken

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat beursgenoteerde ondernemingen die, naargelang het geval, niet de in artikel 5, lid 1, punt a) of punt b), genoemde doelstellingen halen, het selectieproces met betrekking tot kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder aanpassen. Die kandidaten worden geselecteerd op basis van een vergelijkende beoordeling van de kwalificaties van elke kandidaat. Daartoe worden heldere, neutraal geformuleerde en ondubbelzinnige criteria op niet-discriminerende wijze gedurende het gehele selectieproces toegepast, ook tijdens het opstellen van vacatures, de voorselectiefase, de fase van het opstellen van de shortlist en de fase van het samenstellen van een selectiepool van kandidaten. Zulke criteria worden voorafgaand aan het selectieproces vastgesteld.

2.   Bij de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot functies van bestuurder zorgen de lidstaten ervoor dat, als de kandidaten gelijk gekwalificeerd zijn qua geschiktheid, bekwaamheid en beroepsprestaties, voorrang gegeven wordt aan de kandidaat van het ondervertegenwoordigde geslacht, tenzij in uitzonderlijke gevallen zwaarder wegende juridische redenen, zoals het nastreven van ander diversiteitsbeleid dat wordt ingeroepen in het kader van een objectieve beoordeling, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke situatie van een kandidaat van het andere geslacht, en die stoelt op niet-discriminerende criteria, de voorkeur uiteindelijk naar de kandidaat van het andere geslacht doen uitgaan.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat, op verzoek van een kandidaat die heeft deelgenomen aan de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot een bestuursfunctie, beursgenoteerde ondernemingen ertoe worden verplicht die kandidaat in kennis te stellen van:

a)

de bij de selectie gebruikte kwalificatiecriteria;

b)

de objectieve vergelijkende beoordeling van de kandidaten op grond van die kwalificatiecriteria, en

c)

indien relevant, de specifieke overwegingen die er uitzonderlijk voor hebben gezorgd dat de kandidaat die niet tot het ondervertegenwoordigde geslacht behoort, uiteindelijk de voorkeur heeft gekregen.

4.   De lidstaten nemen overeenkomstig hun nationale rechtsstelsels de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, als een afgewezen kandidaat van het ondervertegenwoordigde geslacht voor een rechter of een andere bevoegde autoriteit feiten aanvoert waarvan kan worden vermoed dat die kandidaat over dezelfde kwalificaties beschikte als de voor benoeming in of verkiezing tot een functie van bestuurder geselecteerde kandidaat, het aan de beursgenoteerde onderneming is om aan te tonen dat artikel 6, lid 2, niet is geschonden.

Dit lid belet de lidstaten niet voor de eiser gunstigere regels inzake de bewijslast in te voeren.

5.   Wanneer het proces voor de selectie van kandidaten voor benoeming in of verkiezing tot een functie van bestuurder de vorm aanneemt van een stemming door aandeelhouders of werknemers, verplichten de lidstaten de beursgenoteerde ondernemingen ervoor te zorgen dat de stemmers terdege worden geïnformeerd over de maatregelen van deze richtlijn, met inbegrip van de sancties die aan de beursgenoteerde onderneming kunnen worden opgelegd indien die haar verplichtingen niet nakomt.

Artikel 7

Verslaglegging

1.   De lidstaten verplichten beursgenoteerde ondernemingen ertoe de bevoegde autoriteiten eenmaal per jaar informatie te verstrekken over de man-vrouwverhouding in hun raden, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders, en over de maatregelen die zijn genomen voor het verwezenlijken van de toepasselijke in artikel 5, lid 1, genoemde doelstellingen en, indien van toepassing, de overeenkomstig artikel 5, lid 2, vastgestelde doelstellingen. De lidstaten verplichten beursgenoteerde ondernemingen ertoe die informatie op passende en gemakkelijk toegankelijke wijze op hun websites bekend te maken. Op basis van de verstrekte informatie publiceren de lidstaten op gemakkelijk toegankelijke en gecentraliseerde wijze een lijst van de beursgenoteerde ondernemingen die een van de doelstellingen van artikel 5, lid 1, hebben verwezenlijkt, en actualiseren zij die lijst regelmatig.

2.   Als een beursgenoteerde onderneming een van de in artikel 5, lid 1, genoemde doelstellingen, of, indien van toepassing, een van de overeenkomstig artikel 5, lid 2, vastgestelde doelstellingen, niet verwezenlijkt heeft, bevat de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie de redenen daarvoor, evenals een uitvoerige beschrijving van de maatregelen die de beurgenoteerde onderneming reeds heeft genomen of van plan is te nemen om de doelstellingen te verwezenlijken.

3.   In voorkomend geval wordt de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde informatie ook opgenomen in de verklaring inzake corporate governance van de onderneming, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2013/34/EU.

4.   De in de leden 1 en 2 van dit artikel vastgelegde verplichtingen zijn niet van toepassing in een lidstaat die de toepassing van artikel 6 heeft opgeschort op grond van artikel 12, mits het nationale recht verslagleggingsverplichtingen voorschrijft die ervoor zorgen dat regelmatig informatie wordt gepubliceerd over de vooruitgang die beursgenoteerde ondernemingen geboekt hebben in de richting van een evenwichtigere vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in hun raden.

Artikel 8

Sancties en aanvullende maatregelen

1.   De lidstaten stellen regels vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op door beursgenoteerde ondernemingen begane overtredingen van de, naargelang het geval, op grond van artikel 5, lid 2, en de artikelen 6 en 7 vastgestelde nationale bepalingen, en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die regels worden uitgevoerd. In het bijzonder zorgen de lidstaten ervoor dat er adequate administratieve of gerechtelijke procedures voorhanden zijn om de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen te doen naleven. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Dergelijke sancties kunnen boeten omvatten of de mogelijkheid voor een rechterlijke instantie om een besluit betreffende de selectie van bestuurders dat niet strookt met de op grond van artikel 6 vastgestelde nationale bepalingen, ongeldig of nietig te verklaren. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 28 december 2024 van die voorschriften en maatregelen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarvan mee.

2.   Beursgenoteerde ondernemingen kunnen alleen aansprakelijk worden gesteld voor een handelen of nalaten dat hun overeenkomstig het nationaal recht kan worden toegerekend.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat beursgenoteerde ondernemingen bij de uitvoering van overheidsopdrachten en concessies voldoen aan de toepasselijke sociaal- en arbeidsrechtelijke verplichtingen, in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht.

Artikel 9

Minimumvereisten

De lidstaten kunnen bepalingen vaststellen of handhaven die voor het waarborgen van een evenwichtiger vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de op hun nationale grondgebied gevestigde beursgenoteerde ondernemingen gunstiger zijn dan die van deze richtlijn.

Artikel 10

Organen voor de bevordering van het genderevenwicht in beursgenoteerde ondernemingen

De lidstaten wijzen een of meer organen aan voor de bevordering, analyse, monitoring en ondersteuning van het genderevenwicht in de raden. Daartoe kunnen de lidstaten bijvoorbeeld de organen voor gelijke kansen aanwijzen die zijn aangewezen op grond van artikel 20 van Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad (13).

Artikel 11

Omzetting

1.   De lidstaten stellen uiterlijk op 28 december 2024 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen en maken die bekend. Zij stellen de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten die de toepassing van artikel 6 op grond van artikel 12 hebben opgeschort, delen de Commissie onmiddellijk de informatie mee waaruit blijkt dat de voorwaarden van artikel 12 vervuld zijn.

3.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 12

Opschorting van de toepassing van artikel 6

1.   Een lidstaat kan de toepassing van artikel 6 en, indien relevant, artikel 5, lid 2, opschorten indien in die lidstaat uiterlijk op 27 december 2022 aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

leden van het ondervertegenwoordigde geslacht bekleden ten minste 30 % van de functies van niet-uitvoerend bestuurder of ten minste 25 % van alle functies van bestuurder in beursgenoteerde ondernemingen, of

b)

het nationale recht van die lidstaat:

i)

vereist dat leden van het ondervertegenwoordigde geslacht ten minste 30 % van de functies van niet-uitvoerend bestuurder of ten minste 25 % van alle functies van bestuurder in beursgenoteerde ondernemingen bekleden;

ii)

voorziet in doeltreffende, evenredige en afschrikkende handhavingsmaatregelen in geval van niet-naleving van de in punt i) bedoelde vereisten, en

iii)

vereist dat alle beursgenoteerde ondernemingen die niet onder dat nationale recht vallen, voor alle functies van bestuurder individuele kwantitatieve doelstellingen vaststellen.

Wanneer een lidstaat de toepassing van artikel 6 en, indien relevant, van artikel 5, lid 2, op basis van een van de in lid 1 van dit artikel genoemde voorwaarden heeft opgeschort, worden de in artikel 5, lid 1, genoemde doelstellingen geacht te zijn gehaald in die lidstaat.

2.   Om te beoordelen of er voldaan is aan de voorwaarden voor een opschorting op basis van lid 1, eerste alinea, punt a) of punt b), is het aantal vereiste functies van bestuurder het aantal dat het percentage van 30 % van het totale aantal functies van niet-uitvoerend bestuurder of 25 % van het totale aantal functies van bestuurder zo dicht mogelijk benadert, maar niet meer dan 39 % bedraagt. Dat is ook het geval indien op grond van het nationale recht de in artikel 5 vastgelegde afzonderlijke kwantitatieve doelstellingen gelden voor enerzijds vertegenwoordigers van aandeelhouders en anderzijds werknemersvertegenwoordigers.

3.   Indien in een lidstaat die de toepassing van artikel 6 en, indien relevant, van artikel 5, lid 2, op grond van lid 1 van dit artikel heeft opgeschort, niet langer aan de voorwaarden van lid 1 van dit artikel is voldaan, zijn artikel 6 en, indien relevant, artikel 5, lid 2, van toepassing uiterlijk zes maanden nadat niet langer aan die voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 13

Evaluatie

1.   Uiterlijk op 29 december 2025, en vervolgens om de twee jaar, dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in over de uitvoering van deze richtlijn. Dat verslag bevat uitgebreide informatie over de maatregelen die zijn genomen ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 5, lid 1, informatie die wordt verstrekt overeenkomstig artikel 7, en, in voorkomend geval, representatieve informatie over individuele kwantitatieve doelstellingen die op grond van artikel 5, lid 2, zijn vastgesteld door beursgenoteerde ondernemingen.

2.   De lidstaten die de toepassing van artikel 6 en, indien relevant, artikel 5, lid 2, hebben opgeschort op grond van artikel 12, nemen in de in lid 1 van dit artikel bedoelde verslagen informatie op waaruit blijkt of en hoe aan de voorwaarden van artikel 12 is voldaan en of zij vooruitgang blijven boeken in de richting van een evenwichtigere vertegenwoordiging van vrouwen en mannen bij functies van niet-uitvoerend bestuurder of alle functies van bestuurder in beursgenoteerde ondernemingen.

Uiterlijk op 29 december 2026, en vervolgens om de twee jaar, brengt de Commissie een specifiek verslag uit waarin onder meer wordt nagegaan of en hoe aan de voorwaarden van artikel 12, lid 1, is voldaan en, in voorkomend geval, of de lidstaten de toepassing van artikel 6 en artikel 5, lid 2, overeenkomstig artikel 12, lid 3, hebben hervat.

3.   Uiterlijk op 31 december 2030, en vervolgens om de twee jaar, evalueert de Commissie de toepassing van deze richtlijn en brengt zij daarover verslag uit aan het Europees Parlement en aan de Raad. De Commissie beoordeelt met name of de doelstellingen van deze richtlijn verwezenlijkt zijn.

4.   In haar in lid 3 van dit artikel bedoelde verslag beoordeelt de Commissie of deze richtlijn, in het licht van de ontwikkelingen omtrent de vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raden op diverse besluitvormingsniveaus in de gehele economie, en rekening houdend met de vraag of de geboekte vooruitgang voldoende duurzaam is, een efficiënt en doeltreffend instrument is om het genderevenwicht in raden te verbeteren. Op basis van die beoordeling gaat de Commissie na of de geldigheidsduur van deze richtlijn moet worden verlengd tot na 31 december 2038, dan wel of de richtlijn moet worden gewijzigd, bijvoorbeeld door niet-beursgenoteerde ondernemingen die niet onder de definitie van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen vallen, op te nemen in het toepassingsgebied, of door de voorwaarden van artikel 12, lid 1, eerste alinea, punt a), zo te wijzigen dat ze zorgen voor verdere vooruitgang in de richting van een evenwichtigere vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in uitvoerende en niet-uitvoerende bestuursfuncties of in alle functies van bestuurder in beursgenoteerde ondernemingen.

Artikel 14

Inwerkingtreding en geldigheidsduur

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij verstrijkt op 31 december 2038.

Artikel 15

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 23 november 2022.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

M. BEK


(1)  PB C 133 van 9.5.2013, blz. 68.

(2)  PB C 218 van 30.7.2013, blz. 33.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 20 november 2013 (PB C 436 van 24.11.2016, blz. 225) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 17 oktober 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 17 oktober 2022 (PB C 433 van 15.11.2022, blz. 14).

(4)  Aanbeveling 84/635/EEG van de Raad van 13 december 1984 betreffende de bevordering van positieve acties voor vrouwen (PB L 331 van 19.12.1984, blz. 34).

(5)  Aanbeveling 96/694/EG van de Raad van 2 december 1996 betreffende de evenwichtige deelneming van vrouwen en mannen aan het besluitvormingsproces (PB L 319 van 10.12.1996, blz. 11).

(6)  https://www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2021/05/08/the-porto-declaration/

(7)  Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad (PB L 188 van 12.7.2019, blz. 79).

(8)  Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie van 16 november 2006 betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven en de financiële doorzichtigheid binnen bepaalde ondernemingen (PB L 318 van 17.11.2006, blz. 17).

(9)  Zie arrest van het Hof van Justitie van 17 oktober 1995, Kalanke/Freie Hansestadt Bremen, C-450/93, ECLI:EU:C:1995:322; arrest van het Hof van Justitie van 11 november 1997, Marschall/Land Nordrhein-Westfalen, C-409/95, ECLI:EU:C:1997:533; arrest van het Hof van Justitie van 28 maart 2000, Badeck et al., C-158/97, ECLI:EU:C:2000:163, en arrest van het Hof van Justitie van 6 juli 2000, Abrahamsson en Anderson, C-407/98, ECLI:EU:C:2000:367.

(10)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(11)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(12)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.

(13)  Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23).


BIJLAGE

STREEFCIJFERS VOOR BESTUURDERS VAN HET ONDERVERTEGENWOORDIGDE GESLACHT

Aantal functies in de raad

Minimumaantal niet-uitvoerende bestuurders van het ondervertegenwoordigde geslacht dat nodig is om te voldoen aan de doelstelling van 40 % (artikel 5, lid 1, punt a))

Minimumaantal bestuurders van het ondervertegenwoordigde geslacht dat nodig is om te voldoen aan de doelstelling van 33 % (artikel 5, lid 1, punt b))

1

2

3

1 (33,3  %)

1 (33,3  %)

4

1 (25  %)

1 (25  %)

5

2 (40  %)

2 (40  %)

6

2 (33,3  %)

2 (33,3  %)

7

3 (42,9  %)

2 (28,6  %)

8

3 (37,5  %)

3 (37,5  %)

9

4 (44,4  %)

3 (33,3  %)

10

4 (40  %)

3 (30  %)

11

4 (36,4  %)

4 (36,4  %)

12

5 (41,7  %)

4 (33,3  %)

13

5 (38,4  %)

4 (30,8  %)

14

6 (42,9  %)

5 (35,7  %)

15

6 (40  %)

5 (33,3  %)

16

6 (37,5  %)

5 (31,3  %)

17

7 (41,2  %)

6 (35,3  %)

18

7 (38,9  %)

6 (33,3  %)

19

8 (42,1  %)

6 (31,6  %)

20

8 (40  %)

7 (35  %)

21

8 (38,1  %)

7 (33,3  %)

22

9 (40,1  %)

7 (31,8  %)

23

9 (39,1  %)

8 (34,8  %)

24

10 (41,7  %)

8 (33,3  %)

25

10 (40  %)

8 (32  %)

26

10 (38,5  %)

9 (34,6  %)

27

11 (40,7  %)

9 (33,3  %)

28

11 (39,3  %)

9 (32,1  %)

29

12 (41,4  %)

10 (34,5  %)

30

12 (40  %)

10 (33,3  %)


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

7.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 315/60


VERORDENING (EU) 2022/2382 VAN DE COMMISSIE

van 1 december 2022

tot vaststelling van een sluiting van de visserij op golfrog in de wateren van de Unie van 9 voor vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2022/109 van de Raad (2) zijn quota voor 2022 vastgesteld.

(2)

Uit de door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van golfrog in de wateren van de Unie van 9 door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren of die in Portugal zijn geregistreerd, het voor 2022 toegewezen quotum is opgebruikt.

(3)

Daarom moeten bepaalde visserijactiviteiten met betrekking tot dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het vangstquotum dat voor 2022 is toegewezen aan Portugal voor het in de bijlage vermelde bestand van golfrog in de wateren van de Unie van 9, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

1.   Met ingang van de in de bijlage opgenomen datum is het voor vaartuigen die de vlag voeren van of geregistreerd zijn in Portugal, verboden te vissen op het in artikel 1 bedoelde bestand. Het is met name verboden naar vis te zoeken en vistuig te water te laten, uit te zetten of op te halen voor het bevissen van dat bestand.

2.   Het blijft toegestaan vis en visserijproducten van vangsten uit dat bestand die vóór die datum door die vaartuigen zijn gevangen, over te laden, aan boord te houden, aan boord te verwerken, over te brengen, te kooien, vet te mesten en aan te landen.

3.   Door die vaartuigen verrichte onbedoelde vangsten van soorten uit dat bestand worden overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) aan boord van de vissersvaartuigen gebracht en gehouden, geregistreerd, aangeland en in mindering gebracht op de quota.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 december 2022.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Virginijus SINKEVIČIUS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2022/109 van de Raad van 27 januari 2022 tot vaststelling, voor 2022, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 21 van 31.1.2022, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).


BIJLAGE

Nr.

12/TQ109

Lidstaat

Portugal

Bestand

RJU/9-C.

Soort

Golfrog (Raja undulata)

Gebied

Wateren van de Unie van 9

Datum van sluiting

19.11.2022


7.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 315/63


VERORDENING (EU) 2022/2383 VAN DE COMMISSIE

van 6 december 2022

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 582/2011 wat betreft de typegoedkeuring van zware bedrijfsvoertuigen op zuivere biodiesel

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG (1), en met name artikel 4, lid 3, artikel 5, lid 4, en artikel 12,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De voertuigen waarvoor in de EU typegoedkeuring wordt verleend, moeten zo nodig op zuivere biodiesel en op verschillende mengsels van biodiesel en fossiele brandstoffen kunnen rijden.

(2)

Overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) nr. 582/2011 van de Commissie (2) is voor typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren wat emissies betreft, vereist dat de fabrikant conformiteit waarborgt met de in bijlage IX bij die verordening vermelde specificaties van referentiebrandstoffen die voor typegoedkeuringstests worden gebruikt.

(3)

Zuivere biodiesel (FAME B100) is niet in bijlage IX bij Verordening (EU) nr. 582/2011 opgenomen als referentiebrandstof voor de typegoedkeuring van zware bedrijfsvoertuigen wat emissies betreft. De typegoedkeuringstests moeten zowel op diesel (B7) als op zuivere biodiesel (B100) worden uitgevoerd om aan te tonen dat aan de emissievoorschriften wordt voldaan. Om dubbele uitvoering van tests tot een minimum te beperken en het proces van certificering voor het gebruik van zuivere biodiesel en biodieselmengsels (zoals FAME B20/B30) te vergemakkelijken, moeten de specificaties van zuivere biodiesel voor het gebruik als referentiebrandstof worden ingevoerd, op basis van de relevante internationale en Europese normen. Het moet worden toegestaan de naleving van de voorschriften voor emissietests voor typegoedkeuring met betrekking tot B100 aan te tonen met emissietests van de basismotor op zuivere biodiesel. Voor de noodzakelijke tests van de conformiteit tijdens het gebruik kunnen echter alle biobrandstofmengsels worden gebruikt.

(4)

Voor de goedkeuring van voertuigen met een goedgekeurde motor is een addendum met de specificaties van het typegoedkeuringscertificaat nodig.

(5)

Verordening (EU) nr. 582/2011 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het technisch comité motorvoertuigen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I, II en IX bij Verordening (EU) nr. 582/2011 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 december 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 582/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en tot wijziging van de bijlagen I en III bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 167 van 25.6.2011, blz. 1).


BIJLAGE

1)

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 582/2011 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt 1.1.2 wordt de inleidende zin vervangen door:

“Indien de fabrikant toestaat de motorenfamilie te laten functioneren op in de handel verkrijgbare brandstoffen die niet voldoen aan Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad (*1), noch aan CEN-norm EN 228:2012 in het geval van loodvrije benzine of CEN-norm EN 590:2013 in het geval van diesel of CEN-norm EN 14214:2012+A2:2019 in het geval van FAME B100, zoals paraffinehoudende brandstof (CEN-norm EN 15940) of andere brandstoffen, moet de fabrikant niet alleen voldoen aan de voorschriften van punt 1.1.1, maar ook:

(*1)  Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad (PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58).”;"

b)

na punt 1.3 worden de punten 1.4 en 1.4.1 toegevoegd:

“1.4.   Voorschriften voor typegoedkeuring met betrekking tot B100

1.4.1.

De typegoedkeuring van een B100-familie met een basismotor die op FAME B100 is getest, wordt zonder verdere beproeving uitgebreid tot alle motoren van een familie en alle biobrandstofmengsels met een FAME-gehalte dat hoger is dan dat van FAME B30 (CEN-norm EN 16709). De typegoedkeuring kan worden uitgebreid tot biodieselmengsels met een lager FAME-gehalte als ook voor deze mengsels aan de voorschriften van deze verordening wordt voldaan, zonder dat het voertuig wordt aangepast. In dat geval moet de fabrikant onder punt 3.2.2.2.1 van het in deel 1 van aanhangsel 4 beschreven inlichtingenformulier aangeven op welke biodieselmengsels de motorfamilie kan rijden. Indien de goedkeuringsinstantie constateert dat de ingediende aanvraag niet volledig representatief is, kan zij andere biodieselmengsels dan FAME B100 selecteren en testen.”;

c)

het volgende punt 3.2.1.7 wordt ingevoegd:

“3.2.1.7.

Bij typegoedkeuring met betrekking tot B100 moet het goedkeuringsmerk na het nummer van het land “B100” bevatten.”;

d)

in aanhangsel 4, deel 1, wordt punt 3.2.2.2 vervangen door:

“3.2.2.2.

Zware voertuigen: diesel/benzine/lpg/NG-H/NG-L/NG-HL/ethanol (ED95)/ethanol (E85)/lng/lng20/B100 (1) (6)”;

e)

in het addendum bij aanhangsel 5 wordt punt 1.1.5 vervangen door:

“1.1.5.

Motorcategorie: diesel/benzine/lpg/NG-H/NG-L/NG-HL/ethanol (ED95)/ethanol (E85)/lng/lng20/B100 (1)”;

f)

punt 8 van aanhangsel 6 wordt vervangen door:

“8.

Handtekening:

Bijlage: Informatiepakket.

Testrapport.

Addendum.”;

g)

aan aanhangsel 6 wordt het volgende addendum toegevoegd:

“Addendum

bij EG-typegoedkeuringscertificaat nr. …

1.   AANVULLENDE INFORMATIE

1.1.

Nadere bijzonderheden met betrekking tot de typegoedkeuring van een voertuig met een goedgekeurde geïnstalleerde motor:

1.1.1.

Merk motor (naam bedrijf):

1.1.2.

Type en handelsbenaming (ook van eventuele varianten):

1.1.3.

Motorcode van de fabrikant, zoals vermeld op de motor:

1.1.4.

Voertuigcategorie (indien van toepassing) (b):

1.1.5.

Motorcategorie: diesel/benzine/lpg/NG-H/NG-L/NG-HL/ethanol (ED95)/ethanol (E85)/lng/lng20/B100 (1):

1.1.5.1.

Type dualfuelmotor: type 1A/1B/2A/2B/3B (1) (d1):

1.1.6.

Naam en adres van de fabrikant:

1.1.7.

Naam en adres van de bevoegde vertegenwoordiger van de fabrikant (indien van toepassing):

1.2.

Indien voor de in punt 1.1 bedoelde motor een typegoedkeuring is verleend als technische eenheid:

1.2.1.

Typegoedkeuringsnummer van de motor/motorfamilie (1):

1.2.2.

Het softwarekalibratienummer van de elektronische regeleenheid van de motor (ECU):

1.3.

Nadere bijzonderheden met betrekking tot de typegoedkeuring van een motor/motorfamilie (1) als technische eenheid (voorwaarden die in acht moeten worden genomen bij de installatie van de motor op een voertuig):

1.3.1.

Toelaatbare maximuminlaatluchtdruk:

1.3.2.

Toelaatbare maximumtegenluchtdruk:

1.3.3.

Inhoud van het uitlaatsysteem:

1.3.4.

Eventuele gebruiksbeperkingen:

1.4.

Emissieniveaus van de motor/basismotor (1)

Verslechteringsfactor (DF): berekend/vast (1)

Specificeer de DF-waarden en de emissies voor de WHSC- (indien van toepassing) en WHTC-tests in onderstaande tabel

1.4.1.

WHSC-test

Tabel 4

WHSC-test

WHSC-test (indien van toepassing) (10) (d5)

DF

CO

THC

NMHC (d4)

NOx

Deeltjesmassa

NH3

Deeltjesaantal

Mult/add (1)

 

 

 

 

 

 

 

Emissies

CO

(mg/kWh)

THC

(mg/kWh)

NMHC (d4)

(mg/kWh)

NOx

(mg/kWh)

Deeltjesmassa

(mg/kWh)

NH3

ppm

Deeltjesaantal

(#/kWh)

Testresultaat

 

 

 

 

 

 

 

Berekend met DF

 

 

 

 

 

 

 

CO2-massa-emissie: … g/kWh

Brandstofverbruik … g/kWh

1.4.2.

WHTC-test

Tabel 5

WHTC-test

WHTC-test (10) (d5)

DF

CO

THC

NMHC (d4)

CH4 (d4)

NOx

Deeltjesmassa

NH3

Deeltjesaantal

Mult/add (1)

 

 

 

 

 

 

 

 

Emissies

CO

(mg/kWh)

THC

(mg/kWh)

NMHC (d4)

(mg/kWh)

CH4 (d4)

(mg/kWh)

NOx

(mg/kWh)

Deeltjesmassa

(mg/kWh)

NH3

ppm

Deeltjesaantal

(#/kWh)

Koude start

 

 

 

 

 

 

 

 

Warme start zonder regeneratie

 

 

 

 

 

 

 

 

Warme start met regeneratie (1)

 

 

 

 

 

 

 

 

kr,u (mult/add) (1)

 

 

 

 

 

 

 

 

kr,d (mult/add) (1)

Gewogen testresultaat

 

 

 

 

 

 

 

 

Eindresultaat test met DF

 

 

 

 

 

 

 

 

CO2-massa-emissie: … g/kWh

Brandstofverbruik … g/kWh

1.4.3.

Test stationair

Tabel 6

Test stationair

Test

CO-waarde

(vol. %)

Lambda (1)

Motortoerental (min—1)

Temperatuur motorolie (°C)

Laag stationair

 

n.v.t.

 

 

Hoog stationair

 

 

 

 

1.4.4.

Demonstratietest met draagbaar emissiemeetsysteem

Tabel 6a

Demonstratietest met draagbaar emissiemeetsysteem

Voertuigtype (bv. M3, N3) en toepassing (bv. enkelvoudige of gelede vrachtwagen, stadsbus)

 

Beschrijving van het voertuig (bv. voertuigmodel, prototype)

 

Negatieve/positieve resultaten (7)

CO

THC

NMHC

CH4

NOx

Deeltjesaantal

Werkvenster conformiteitsfactor (11)

 

 

 

 

 

 

Venster CO2-massa conformiteitsfactor (11)

 

 

 

 

 

 

Informatie over de rit

Stad

Platteland

Autosnelweg

Percentage van de totale duur van de rit dat wordt ingenomen door de verschillende rijcycli (stads-, plattelands- en snelwegcyclus), zoals beschreven in bijlage II, punt 4.5, bij Verordening (EU) nr. 582/2011

 

 

 

Percentage van de totale duur van de rit dat wordt ingenomen door versnelling, vertraging, constante snelheid en stoppen, zoals beschreven in bijlage II, punt 4.5.5, bij Verordening (EU) nr. 582/2011

 

 

 

 

Minimum

Maximum

Werkvenster gemiddeld vermogen (%)

 

 

Vensterduur CO2-massa (s)

 

 

Werkvenster: percentage geldige vensters

 

Venster CO2-massa: percentage geldige vensters

 

Consistentiefactor brandstofverbruik

 

1.5.

Meting van het vermogen

1.5.1.

Motorvermogen gemeten op een testbank

Tabel 7

Motorvermogen gemeten op een testbank

Gemeten motortoerental (tpm)

 

 

 

 

 

 

 

Gemeten brandstofstroom (g/h)

 

 

 

 

 

 

 

Gemeten koppel (Nm)

 

 

 

 

 

 

 

Gemeten vermogen (kW)

 

 

 

 

 

 

 

Luchtdruk (kPa)

 

 

 

 

 

 

 

Waterdampdruk (kPa)

 

 

 

 

 

 

 

Temperatuur van de inlaatlucht (K)

 

 

 

 

 

 

 

Vermogenscorrectiefactor

 

 

 

 

 

 

 

Gecorrigeerd vermogen (kW)

 

 

 

 

 

 

 

Vermogen van de hulpapparatuur (kW) (1)

 

 

 

 

 

 

 

Nettovermogen (kW)

 

 

 

 

 

 

 

Nettokoppel (Nm)

 

 

 

 

 

 

 

Gecorrigeerd specifiek brandstofverbruik (g/kWh)

 

 

 

 

 

 

 

1.5.2.

Aanvullende gegevens, bv. de vermogenscorrectiefactor voor elke aangegeven brandstof (indien van toepassing)
;

h)

in het addendum bij aanhangsel 7 wordt punt 1.1.5 vervangen door:

“1.1.5.

Motorcategorie: diesel/benzine/lpg/NG-H/NG-L/NG-HL/ethanol (ED95)/ethanol (E85)/lng/lng20/B100 (1)”.

2)

In punt 4.4.2 van bijlage II wordt de volgende zin toegevoegd:

“In het geval van typegoedkeuring met betrekking tot B100 kunnen de goedkeuringsinstanties erom verzoeken dat het voertuig wordt getest op biodiesel met een FAME-gehalte naar keuze.”.

3)

In bijlage IX wordt onder het kopje “Technische gegevens van brandstoffen voor het testen van compressieontstekingsmotoren en dualfuelmotoren” de volgende tabel ingevoegd na de tabel “Type: Diesel (B7)”:

Type: Zuivere biodiesel (B100) voor compressieontstekingsmotoren

Parameter

Eenheid

Grenswaarden

Testmethode

Minimum

Maximum

FAME-gehalte

massa-%

96,5

EN 14103

Dichtheid bij 15 °C

kg/m3

860

900

EN ISO 3675

EN ISO 12185

Viscositeit bij 40 °C  (1)

mm2/s

3,50

5,00

EN ISO 3104

EN 16896

Vlampunt

°C

101

EN ISO 2719

EN ISO 3679  (2)

Cetaangetal  (3)

51,0

EN ISO 5165

EN 15195

EN 16715

EN 17155

Koperstripcorrosie (3 u bij 50 °C)

rating

klasse 1

EN ISO 2160

Oxidatiebestendigheid (bij 110 °C)

h

8,0

EN 14112

EN 15751

Zuurgetal

mg KOH/g

0,50

EN 14104

Joodgetal

g jood/100 g

120

EN 14111

EN 16300

Methylester van linolzuur

massa-%

12,0

EN 14103

Meervoudig onverzadigde (≥ 4 dubbele bindingen) methylesters

massa-%

1,00

EN 15779

Methanolgehalte

massa-%

0,20

EN 14110

Monoglyceridegehalte

massa-%

0,70

EN 14105

Diglyceridegehalte

massa-%

0,20

EN 14105

Triglyceridegehalte

massa-%

0,20

EN 14105

Vrije glycerol

massa-%

0,02

EN 14105

EN 14106

Glycerol totaal

massa-%

0,25

EN 14105

Watergehalte

massa-%

0,050

EN ISO 12937

Totale verontreiniging

mg/kg

24

EN 12662

Sulfaatasgehalte

massa-%

0,02

ISO 3987

Zwavelgehalte

mg/kg

10,0

EN ISO 20846

EN ISO 20884

EN ISO 13032

Metalen uit groep I (Na + K)

mg/kg

5,0

EN 14108

EN 14109

EN 14538

Metalen uit groep II (Ca + Mg)

mg/kg

5,0

EN 14538

Fosforgehalte

mg/kg

4,0

EN 14107

EN 16294


(*1)  Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad (PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58).”;”


(1)  Indien het CFPP –20 °C of lager is, wordt de viscositeit gemeten bij –20 °C. De gemeten waarde mag niet hoger zijn dan 48 mm2/s. In dit geval zijn de standaardtestmethoden zonder de precisiegegevens van toepassing, vanwege niet-newtons gedrag in een tweefasensysteem.

(2)  Er moet gebruik worden gemaakt van een monster van 2 ml en apparatuur uitgerust met een voorziening voor thermische detectie.

(3)  De bepaling van het afgeleide cetaangetal voor FAME is niet in de nauwkeurigheidsvoorschriften van sommige testmethoden opgenomen.”.


BESLUITEN

7.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 315/71


BESLUIT (EU) 2022/2384 VAN DE RAAD

van 25 november 2022

betreffende de goedkeuring, namens de Europese Unie, van de wijziging van de lijst van specifieke verbintenissen van de Unie uit hoofde van de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS), teneinde bijlage 1 bij de verklaring over de afsluiting van de onderhandelingen over de binnenlandse regelingen voor diensten daarin op te nemen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, artikel 100, lid 2, en artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 6, punt a), v),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Tijdens de 11e Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) heeft een groep van 59 WTO-leden, waaronder de Unie, een gezamenlijke ministeriële verklaring inzake binnenlandse regelingen voor diensten bekendgemaakt, waarmee zij een plurilateraal initiatief hebben gelanceerd om te onderhandelen over disciplines inzake binnenlandse regelingen voor diensten.

(2)

De Commissie voerde de onderhandelingen in overleg met het uit hoofde van artikel 207, lid 3, van het Verdrag ingestelde comité. Het aantal deelnemers aan dit plurilaterale initiatief op grond van de gezamenlijke verklaring is na verloop van tijd gestegen tot 67 WTO-leden.

(3)

Op 2 december 2021 maakten de deelnemers aan die onderhandelingen een verklaring over de afsluiting van de onderhandelingen over de binnenlandse regelingen voor diensten (de “verklaring”) bekend, waarin werd aangekondigd dat de onderhandelingen met succes waren afgerond. De deelnemers namen nota van de afronding van de onderhandelingen over het referentiedocument over binnenlandse regelingen voor diensten, dat in bijlage 1 bij de verklaring is opgenomen. Zij waren ook ingenomen met de GATS-lijsten van specifieke verbintenissen die de WTO-leden hadden ingediend als hun bijdragen aan de afronding van de onderhandelingen, en die als bijlage 2 aan de verklaring zijn gehecht.

(4)

De deelnemers aan de verklaring zijn voornemens de in bijlage 1 bij de verklaring vermelde disciplines als bijkomende verbintenissen op te nemen in hun GATS-lijsten van specifieke verbintenissen, overeenkomstig punt 1 van die bijlage. Overeenkomstig punt 5 van de verklaring streven de deelnemers ernaar om, na de voltooiing van eventuele binnenlandse procedures, hun GATS-lijsten van specifieke verbintenissen binnen twaalf maanden na de datum van de verklaring ter certificering in te dienen overeenkomstig de procedures voor de certificering van correcties of verbeteringen in lijsten van specifieke verbintenissen.

(5)

Overeenkomstig de verklaring moet de Unie bij de WTO de nodige wijzigingen in haar GATS-lijst van specifieke verbintenissen indienen, zoals opgenomen in de voorlopige lijst van specifieke verbintenissen van de Unie.

(6)

De opname van de in bijlage 1 bij de verklaring vermelde disciplines als bijkomende verbintenissen in de GATS-lijst van specifieke verbintenissen van de Unie, moet derhalve namens de Unie worden goedgekeurd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De opname van de disciplines vermeld in bijlage 1 bij de verklaring over de afsluiting van de onderhandelingen over de binnenlandse regelingen voor diensten in de GATS-lijst van specifieke verbintenissen van de Unie wordt namens de Europese Unie goedgekeurd.

De tekst van de verklaring en de voorlopige lijst van specifieke verbintenissen van de Unie zijn aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De Commissie wordt gemachtigd bij de WTO de nodige wijzigingen in de GATS-lijst van specifieke verbintenissen van de Unie in te dienen, zoals opgenomen in de voorlopige lijst van specifieke verbintenissen van de Unie.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Gedaan te Brussel, 25 november 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

J. SÍKELA


(1)  Goedkeuring van 10 november 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).


WT/L/1129 van 2 december 2021

VERKLARING OVER DE AFRONDING VAN DE ONDERHANDELINGEN OVER DE BINNENLANDSE REGELINGEN VOOR DIENSTEN

Deze verklaring wordt bekendgemaakt op verzoek van Albanië, Argentinië, Australië, het Koninkrijk Bahrein, Brazilië, Canada, Chili, China, Colombia, Costa Rica, El Salvador, de Europese Unie, Hongkong (China), IJsland, Israël, Japan, Kazachstan, de Republiek Korea, Liechtenstein, Mauritius, Mexico, de Republiek Moldavië, Montenegro, Nieuw-Zeeland, Nigeria, Noord-Macedonië, Noorwegen, Paraguay, Peru, Filipijnen, de Russische Federatie, het Koninkrijk Saudi-Arabië, Singapore, Zwitserland, het afzonderlijk douanegebied Taiwan, Penghu, Kinmen en Matsu Thailand, Turkije, Oekraïne, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Uruguay.

1.

De volgende Leden van de Wereldhandelsorganisatie (“WTO”)

 

Albanië

 

Argentinië

 

Australië

 

het Koninkrijk Bahrein

 

Brazilië

 

Canada

 

Chili

 

China

 

Colombia

 

Costa Rica

 

El Salvador

 

de Europese Unie

 

Hongkong (China)

 

IJsland

 

Israël

 

Japan

 

Kazachstan

 

de Republiek Korea

 

Liechtenstein

 

Mauritius

 

Mexico

 

de Republiek Moldavië

 

Montenegro

 

Nieuw-Zeeland

 

Nigeria

 

Noord-Macedonië

 

Noorwegen

 

Paraguay

 

Peru

 

Filipijnen

 

de Russische Federatie

 

het Koninkrijk Saudi-Arabië

 

Singapore

 

Zwitserland

 

het afzonderlijk douanegebied Taiwan, Penghu, Kinmen en Matsu

 

Thailand

 

Turkije

 

Oekraïne

 

het Verenigd Koninkrijk

 

de Verenigde Staten

 

Uruguay

hierna “de deelnemers” genoemd,

 

in aansluiting op de toezegging die op 13 december 2017 is aangekondigd tijdens de 11e zitting van de Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WT/MIN(17)/61) en is bevestigd op 23 mei 2019 (WT/L/1059), en met blijvende erkenning van het belang van goede regelgevingspraktijken voor het vergemakkelijken van de handel in diensten,

 

kondigen hierbij aan dat de onderhandelingen in het kader van het gezamenlijke initiatief inzake binnenlandse regelingen voor diensten met succes zijn afgerond.

2.

De deelnemers nemen nota van de afronding van de onderhandelingen over het referentiedocument inzake binnenlandse regelingen voor diensten (INF/SDR/2 van 26 november 2021, bijlage 1).

3.

De deelnemers verwelkomen de lijsten van specifieke verbintenissen (INF/SDR/3/Rev. 1 van 2 december 2021, bijlage 2) die als hun bijdragen aan de afronding van de onderhandelingen zijn ingediend.

4.

De deelnemers zijn voornemens de disciplines in het referentiedocument als bijkomende verbintenissen op te nemen in hun GATS-lijsten, overeenkomstig afdeling I van het referentiedocument.

5.

De deelnemers streven ernaar om, na de voltooiing van eventuele binnenlandse procedures, hun lijsten van specifieke verbintenissen binnen twaalf maanden na de datum van deze verklaring ter certificering in te dienen overeenkomstig de procedures voor de certificering van correcties of verbeteringen in lijsten van specifieke verbintenissen (S/L/84 van 14 april 2000).

6.

De deelnemers zijn voornemens om binnen zes maanden na de datum van deze verklaring bijeen te komen om actuele informatie te verstrekken over hun vorderingen bij de voltooiing van de vereiste interne procedures en om te beoordelen of hun lijsten van specifieke verbintenissen eerder dan het in punt 5 vermelde tijdschema ter certificering kunnen worden ingediend.

7.

De deelnemers nodigen andere WTO-Leden uit om zich bij deze verklaring aan te sluiten en de disciplines in het referentiedocument als bijkomende verbintenissen op te nemen in hun GATS-lijsten, overeenkomstig afdeling I van het referentiedocument.

BIJLAGE 1

INF/SDR/2 van 26 november 2021

GEZAMENLIJK INITIATIEF INZAKE BINNENLANDSE REGELINGEN VOOR DIENSTEN

REFERENTIEDOCUMENT INZAKE BINNENLANDSE REGELINGEN VOOR DIENSTEN

AFDELING I

1.

De Leden hebben ingestemd met de disciplines inzake binnenlandse regelingen voor diensten in dit referentiedocument (“disciplines”) met als doel de bepalingen van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (“de Overeenkomst”) nader uit te werken, overeenkomstig artikel VI, lid 4, van de Overeenkomst (1).

2.

De Leden erkennen de moeilijkheden die dienstverleners, met name uit Leden die ontwikkelingslanden zijn, kunnen ondervinden bij de naleving van maatregelen in verband met vergunningsvereisten en -procedures, kwalificatie-eisen en -procedures en technische normen van andere Leden, en met name de specifieke moeilijkheden waarmee dienstverleners uit Leden die tot de minst ontwikkelde landen behoren, kunnen worden geconfronteerd.

3.

De Leden erkennen het recht om met het oog op de verwezenlijking van hun beleidsdoelstellingen regels vast te stellen en nieuwe regelgeving in te voeren inzake het verlenen van diensten op hun grondgebied.

4.

De Leden erkennen voorts het bestaan van asymmetrieën met betrekking tot de mate van ontwikkeling van de regelgeving inzake diensten in de verschillende landen, met name in het geval van Leden die ontwikkelingslanden of minst ontwikkelde landen zijn.

5.

De disciplines mogen niet aldus worden uitgelegd dat zij specifieke voorschriften betreffende de uitvoering ervan voorschrijven of opleggen.

6.

De disciplines mogen niet aldus worden uitgelegd dat zij de verplichtingen van de Leden uit hoofde van de Overeenkomst verminderen.

Bestreken sectoren en regels voor de opneming in de lijsten

7.

De Leden nemen de disciplines van afdeling II in hun lijsten op als bijkomende verbintenissen uit hoofde van artikel XVIII van de Overeenkomst. De Leden kunnen ervoor kiezen de alternatieve disciplines van afdeling III in te schrijven voor hun verbintenissen op het gebied van financiële diensten.

8.

De disciplines die overeenkomstig punt 7 van deze afdeling zijn ingeschreven, zijn van toepassing wanneer specifieke verbintenissen worden aangegaan. Daarnaast worden de Leden aangemoedigd om in hun lijsten extra sectoren op te nemen waarop de disciplines van toepassing zijn.

9.

De Leden kunnen de disciplines als bedoeld in afdeling II, punt 22, d), en afdeling III, punt 19, d), uitsluiten van de in punt 7 van deze afdeling bedoelde bijkomende verbintenissen.

Ontwikkeling

Overgangsperioden voor Leden die ontwikkelingslanden zijn

10.

Een Lid dat een ontwikkelingsland is, kan specifieke disciplines aanwijzen die zullen worden toegepast op een datum na een overgangsperiode van niet langer dan zeven jaar na de inwerkingtreding van deze disciplines. Het toepassingsgebied van de aanwijzing kan worden beperkt tot afzonderlijke dienstensectoren of -subsectoren. De overgangsperioden worden opgenomen in de respectieve lijsten van specifieke verbintenissen. Een Lid dat een ontwikkelingsland is en een verlengde overgangsperiode voor de toepassing nodig heeft, dient daartoe een verzoek in overeenkomstig de desbetreffende procedures (2). De Leden nemen dergelijke verzoeken in welwillende overweging, met inachtneming van de specifieke omstandigheden van het Lid dat het verzoek indient.

Deelname van Leden die tot de minst ontwikkelde landen behoren

11.

Leden die tot de minst ontwikkelde landen behoren, nemen de disciplines overeenkomstig punt 7 van deze afdeling op in hun lijsten van specifieke verbintenissen, uiterlijk zes maanden voordat zij hun status van minst ontwikkeld land ontgroeien. Leden die tot de minst ontwikkelde landen behoren, kunnen op dat tijdstip overeenkomstig punt 10 van deze afdeling overgangsperioden aanwijzen. De Leden die tot de minst ontwikkelde landen behoren, worden niettemin aangemoedigd deze disciplines toe te passen voordat zij die status ontgroeien, voor zover dat mogelijk is gelet op hun individuele uitvoeringscapaciteit.

Technische bijstand en capaciteitsopbouw

12.

De Leden die ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden zijn en die daartoe in staat zijn, worden aangemoedigd om aan leden die ontwikkelingslanden zijn, en met name aan Leden die tot de minst ontwikkelde landen behoren, op hun verzoek en op onderling overeengekomen voorwaarden, specifieke technische bijstand te verlenen en hun capaciteit op te bouwen, met het oog op onder meer:

a)

de ontwikkeling en versterking van de institutionele en regelgevende capaciteit om het dienstenaanbod te reguleren en deze disciplines ten uitvoer te leggen, met name wat bepalingen en sectoren waarvoor overgangsperioden gelden betreft;

b)

het bijstaan van dienstverleners uit Leden die ontwikkelingslanden zijn, en met name uit Leden die tot de minst ontwikkelde landen behoren, om te voldoen aan de relevante eisen en procedures op exportmarkten;

c)

het faciliteren van de vaststelling van technische normen en het vergemakkelijken van de deelname van Leden die ontwikkelingslanden zijn, en met name Leden die tot de minst ontwikkelde landen behoren, en te kampen hebben met beperkte middelen in de relevante internationale organisaties, en

d)

de ondersteuning, via openbare of particuliere organen en relevante internationale organisaties, van dienstverleners uit Leden die ontwikkelingslanden zijn, en met name uit Leden die tot de minst ontwikkelde landen behoren, bij het opbouwen van hun leveringscapaciteit en bij het naleven van de binnenlandse regelingen.

AFDELING II — DISCIPLINES INZAKE BINNENLANDSE REGELINGEN VOOR DIENSTEN

Werkingssfeer van de disciplines

1.

Deze disciplines zijn van toepassing op maatregelen van de Leden met betrekking tot vergunningsvereisten en -procedures, kwalificatie-eisen en -procedures, en technische normen die van invloed zijn op de handel in diensten.

2.

Deze disciplines zijn niet van toepassing op de bepalingen, beperkingen, voorwaarden of kwalificaties die overeenkomstig artikel XVI of XVII van de Overeenkomst zijn opgenomen in de lijst van een Lid.

3.

Voor de toepassing van deze disciplines wordt onder “vergunning” verstaan de toestemming om een dienst te verlenen die voortvloeit uit een procedure die een aanvrager moet volgen om aan te tonen dat hij voldoet aan vergunningsvereisten, kwalificatie-eisen of technische normen.

Indiening van aanvragen

4.

Elk lid vermijdt, voor zover praktisch haalbaar, van een aanvrager te verlangen dat hij zich voor elke vergunningsaanvraag tot meer dan één bevoegde autoriteit wendt. Indien een dienst onder de bevoegdheid van meerdere bevoegde autoriteiten valt, kunnen meerdere vergunningsaanvragen vereist zijn.

Termijnen voor aanvragen

5.

Indien een Lid voor het verlenen van een dienst een vergunning verlangt, zorgt het ervoor dat zijn bevoegde autoriteiten voor zover praktisch haalbaar te allen tijde gedurende het jaar toestaan dat een aanvraag wordt ingediend (3). Indien voor het indienen van een aanvraag een specifieke termijn geldt, zorgt het Lid ervoor dat de bevoegde autoriteiten voor de indiening van een aanvraag een redelijke termijn toestaan.

Elektronische aanvragen en aanvaarding van kopieën

6.

Indien een Lid voor het verlenen van een dienst een vergunning verlangt, zorgt het ervoor dat zijn bevoegde autoriteiten:

a)

rekening houdend met hun concurrerende prioriteiten en beperkte middelen, ernaar streven aanvragen in elektronische vorm te aanvaarden, en

b)

in plaats van originele documenten kopieën aanvaarden van documenten die overeenkomstig de interne wet- en regelgeving van het Lid zijn gewaarmerkt, tenzij de bevoegde autoriteiten originele documenten verlangen om de integriteit van het vergunningsproces te beschermen.

Behandeling van aanvragen

7.

Indien een Lid voor het verlenen van een dienst een vergunning verlangt, zorgt het ervoor dat zijn bevoegde autoriteiten:

a)

voor zover praktisch haalbaar, een indicatief tijdschema voor de behandeling van een aanvraag verstrekken;

b)

op verzoek van de aanvrager zonder onnodige vertraging informatie over de status van de aanvraag verstrekken;

c)

voor zover praktisch haalbaar, zonder onnodige vertraging nagaan of een aanvraag voor behandeling in het kader van de interne wet- en regelgeving van het Lid volledig is;

d)

indien zij van mening zijn dat een aanvraag volledig is met het oog op behandeling in het kader van de interne wet- en regelgeving van het Lid (4), binnen een redelijke termijn na de indiening van de aanvraag ervoor zorgen dat:

i)

de behandeling van de aanvraag is voltooid, en

ii)

de aanvrager, voor zover mogelijk, schriftelijk (5) in kennis wordt gesteld van de beslissing over de aanvraag (6);

e)

indien zij van mening zijn dat een aanvraag onvolledig is met het oog op behandeling in het kader van de interne wet- en regelgeving van het Lid, binnen een redelijke termijn, voor zover mogelijk:

i)

de aanvrager ervan in kennis stellen dat de aanvraag onvolledig is;

ii)

op verzoek van de aanvrager aangeven welke aanvullende informatie nodig is om de aanvraag te vervolledigen of anderszins aangeven waarom de aanvraag als onvolledig wordt beschouwd, en

iii)

de aanvrager de mogelijkheid (7) bieden de aanvullende informatie te verstrekken die nodig is om de aanvraag te vervolledigen;

indien echter geen van de bovenstaande mogelijkheden haalbaar is en de aanvraag wegens onvolledigheid wordt afgewezen, ervoor zorgen dat zij de aanvrager daarvan binnen een redelijke termijn in kennis stellen, en

f)

indien een aanvraag wordt afgewezen, voor zover mogelijk, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de aanvrager, de aanvrager in kennis stellen van de redenen voor de afwijzing en, indien van toepassing, van de procedures voor het opnieuw indienen van een aanvraag; een aanvrager mag niet uitsluitend op grond van een eerder afgewezen aanvraag (8) worden belet om een andere aanvraag in te dienen.

8.

De bevoegde autoriteiten van een Lid zorgen ervoor dat de vergunning, zodra deze is verleend, zonder onnodige vertraging in werking treedt, met inachtneming van de toepasselijke voorwaarden (9).

Vergoedingen

9.

Elk Lid ziet erop toe dat de vergoedingen (10) die zijn bevoegde autoriteiten aanrekenen voor het verlenen van vergunningen redelijk en transparant zijn, gebaseerd zijn op een in een maatregel vastgelegde bevoegdheid, en als zodanig de verlening van de desbetreffende dienst niet beperken.

Beoordeling van kwalificaties

10.

Indien een Lid voor het vergunnen van een dienstverlening een examen vereist, ziet het erop toe dat zijn bevoegde autoriteiten een dergelijk examen met redelijk frequente tussenpozen plannen en aanvragers een redelijke termijn bieden om zich aan te melden voor het examen. Wat de kosten, de administratieve lasten en de integriteit van de betrokken procedures betreft, worden de Leden aangemoedigd verzoeken voor het afleggen van dergelijke examens in elektronische vorm te aanvaarden en, voor zover mogelijk, het gebruik van elektronische middelen in andere aspecten van examenprocedures te overwegen.

Erkenning

11.

Wanneer beroepsorganisaties van Leden wederzijds geïnteresseerd zijn in het opzetten van dialogen over kwesties in verband met de erkenning van beroepskwalificaties, het verlenen van vergunningen of registratie, moeten de betrokken Leden overwegen de dialoog van die organisaties op verzoek en waar nodig te ondersteunen.

Onafhankelijkheid

12.

Indien een Lid maatregelen neemt of handhaaft met betrekking tot vergunningen voor het verlenen van een dienst, zorgt het ervoor dat zijn bevoegde autoriteiten hun beslissingen nemen en uitvoeren op een wijze die onafhankelijk is van enige verlener van de dienst waarvoor een vergunning is vereist (11).

Bekendmaking en beschikbare informatie

13.

Indien een Lid voor het verlenen van een dienst een vergunning vereist, publiceert (12) het overeenkomstig artikel III van de Overeenkomst onverwijld de informatie die de dienstverleners of personen die een dienst wensen te verlenen, nodig hebben om te voldoen aan de eisen en procedures voor het verkrijgen, handhaven, wijzigen en verlengen van een dergelijke vergunning, of stelt het deze informatie op een andere wijze schriftelijk beschikbaar. Die informatie omvat onder meer, voor zover deze bestaat:

a)

de eisen en procedures;

b)

contactgegevens van de relevante bevoegde autoriteiten;

c)

vergoedingen;

d)

technische normen;

e)

procedures voor het instellen van beroep tegen of het herzien van beslissingen inzake aanvragen;

f)

procedures voor het toezicht op of de handhaving van de naleving van de voorwaarden van vergunningen of kwalificaties;

g)

mogelijkheden voor inspraak van het publiek, bijvoorbeeld via hoorzittingen of opmerkingen, en

h)

indicatieve termijnen voor de behandeling van een aanvraag.

Gelegenheid om opmerkingen te maken en informatieverstrekking vóór inwerkingtreding

14.

Voor zover haalbaar en op een wijze die strookt met zijn rechtsstelsel voor de vaststelling van maatregelen, publiceert elk Lid (13) vooraf:

a)

zijn wet- en regelgeving van algemene strekking die het voornemens is vast te stellen met betrekking tot aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van punt 1 van deze afdeling vallen, of

b)

documenten die voldoende details verschaffen over een dergelijke mogelijke nieuwe wet of regeling om belangstellenden en andere Leden in staat te stellen te beoordelen of en hoe hun belangen aanzienlijk kunnen worden beïnvloed.

15.

Voor zover mogelijk en op een wijze die strookt met zijn rechtsstelsel voor de vaststelling van maatregelen, wordt elk Lid aangemoedigd punt 14 van deze afdeling toe te passen op procedures en administratieve uitspraken van algemene strekking die het voorstelt vast te stellen met betrekking tot aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van punt 1 van deze afdeling vallen.

16.

Voor zover mogelijk en op een wijze die strookt met zijn rechtsstelsel voor de vaststelling van maatregelen, biedt elk Lid belanghebbenden en andere Leden een redelijke gelegenheid om opmerkingen te maken over dergelijke voorgestelde maatregelen of documenten die krachtens punt 14 of 15 van deze afdeling zijn gepubliceerd.

17.

Voor zover mogelijk en op een wijze die strookt met zijn rechtsstelsel voor de vaststelling van maatregelen, houdt elk Lid rekening met overeenkomstig punt 16 van deze afdeling ontvangen opmerkingen (14).

18.

De Leden worden aangemoedigd om bij de bekendmaking van een wet of regeling als bedoeld in punt 14, a), van deze afdeling, of voorafgaand aan een dergelijke bekendmaking, voor zover mogelijk en in overeenstemming met hun rechtsstelsel voor de vaststelling van maatregelen, het doel en de ratio van de wet of regeling toe te lichten.

19.

Elk Lid streeft er, voor zover mogelijk, naar een redelijke termijn toe te staan tussen de bekendmaking van de tekst van een wet of regeling als bedoeld in punt 14, a), van deze afdeling en de datum waarop dienstverleners aan de wet of regeling moeten voldoen.

Informatiepunten

20.

Elk Lid handhaaft passende mechanismen voor het beantwoorden van vragen van dienstverleners of personen die een dienst willen verlenen met betrekking tot de in punt 1 van deze afdeling bedoelde maatregelen, of voert die in (15). Een Lid kan ervoor kiezen deze vragen te behandelen via de informatie- en contactpunten die zijn ingesteld bij de artikelen III en IV van de Overeenkomst of via andere passende mechanismen.

Technische normen

21.

Elk Lid moedigt zijn bevoegde autoriteiten aan om bij de vaststelling van technische normen technische normen vast te stellen die zijn ontwikkeld via open en transparante processen, en stimuleert elk orgaan, met inbegrip van relevante internationale organisaties (16), dat is aangewezen om technische normen te ontwikkelen om dat te doen door middel van open en transparante processen.

Ontwikkeling van maatregelen

22.

Indien een Lid maatregelen neemt of handhaaft met betrekking tot vergunningen voor het verlenen van een dienst, zorgt het ervoor dat:

a)

die maatregelen zijn gebaseerd op objectieve en transparante criteria (17);

b)

de procedures onpartijdig zijn en toereikend om de aanvragers in staat te stellen aan te tonen of zij aan de eisen voldoen, indien dergelijke eisen bestaan;

c)

de procedures als zodanig niet op ongerechtvaardigde wijze verhinderen dat aan de eisen wordt voldaan, en

d)

dergelijke maatregelen niet discrimineren tussen mannen en vrouwen (18).

AFDELING III — ALTERNATIEVE DISCIPLINES INZAKE BINNENLANDSE REGELINGEN VOOR FINANCIËLE DIENSTEN

Toepassingsgebied

1.

Deze disciplines zijn van toepassing op maatregelen van de Leden met betrekking tot vergunningsvereisten en -procedures en kwalificatie-eisen en -procedures die van invloed zijn op de handel in financiële diensten, zoals omschreven in de GATS-bijlage betreffende financiële diensten.

2.

Deze disciplines zijn niet van toepassing op de bepalingen, beperkingen, voorwaarden of kwalificaties die overeenkomstig artikel XVI of XVII van de Overeenkomst zijn opgenomen in de lijst van een Lid.

3.

Voor de toepassing van deze disciplines wordt onder “vergunning” verstaan de toestemming om een dienst te verlenen die voortvloeit uit een procedure die een aanvrager moet volgen om aan te tonen dat hij voldoet aan vergunningsvereisten of kwalificatie-eisen.

Termijnen voor aanvragen

4.

Indien een Lid voor het verlenen van een dienst een vergunning verlangt, zorgt het ervoor dat zijn bevoegde autoriteiten voor zover praktisch haalbaar te allen tijde gedurende het jaar toestaan dat een aanvraag wordt ingediend (19). Indien voor het indienen van een aanvraag een specifieke termijn geldt, zorgt het Lid ervoor dat de bevoegde autoriteiten voor de indiening van een aanvraag een redelijke termijn toestaan.

Elektronische aanvragen en aanvaarding van kopieën

5.

Indien een Lid voor het verlenen van een dienst een vergunning verlangt, zorgt het ervoor dat zijn bevoegde autoriteiten:

a)

rekening houdend met hun concurrerende prioriteiten en beperkte middelen, ernaar streven aanvragen in elektronische vorm te aanvaarden, en

b)

in plaats van originele documenten kopieën aanvaarden van documenten die overeenkomstig de interne wet- en regelgeving van het Lid zijn gewaarmerkt, tenzij de bevoegde autoriteiten originele documenten verlangen om de integriteit van het vergunningsproces te beschermen.

Behandeling van aanvragen

6.

Indien een Lid voor het verlenen van een dienst een vergunning verlangt, zorgt het ervoor dat zijn bevoegde autoriteiten:

a)

voor zover praktisch haalbaar, een indicatief tijdschema voor de behandeling van een aanvraag verstrekken;

b)

op verzoek van de aanvrager zonder onnodige vertraging informatie over de status van de aanvraag verstrekken;

c)

voor zover praktisch haalbaar, zonder onnodige vertraging nagaan of een aanvraag voor behandeling in het kader van de interne wet- en regelgeving van het Lid volledig is;

d)

indien zij van mening zijn dat een aanvraag volledig is met het oog op behandeling in het kader van de interne wet- en regelgeving van het Lid (20), binnen een redelijke termijn na de indiening van de aanvraag ervoor zorgen dat:

i)

de behandeling van de aanvraag is voltooid, en

ii)

de aanvrager, voor zover mogelijk, schriftelijk (21) in kennis wordt gesteld van de beslissing over de aanvraag (22);

e)

indien zij van mening zijn dat een aanvraag onvolledig is met het oog op behandeling in het kader van de interne wet- en regelgeving van het Lid, binnen een redelijke termijn, voor zover mogelijk:

i)

de aanvrager ervan in kennis stellen dat de aanvraag onvolledig is;

ii)

op verzoek van de aanvrager aangeven welke aanvullende informatie nodig is om de aanvraag te vervolledigen of anderszins aangeven waarom de aanvraag als onvolledig wordt beschouwd, en

iii)

de aanvrager de mogelijkheid (23) bieden de aanvullende informatie te verstrekken die nodig is om de aanvraag te vervolledigen;

indien echter geen van de bovenstaande mogelijkheden haalbaar is en de aanvraag wegens onvolledigheid wordt afgewezen, ervoor zorgen dat zij de aanvrager daarvan binnen een redelijke termijn in kennis stellen, en

f)

indien een aanvraag wordt afgewezen, voor zover haalbaar, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de aanvrager, de aanvrager in kennis stellen van de redenen voor de afwijzing en, indien van toepassing, van de procedures voor het opnieuw indienen van een aanvraag; een aanvrager mag niet uitsluitend op grond dat een aanvraag (24) eerder is afgewezen, worden belet om een andere aanvraag in te dienen.

7.

De bevoegde autoriteiten van een Lid zorgen ervoor dat de vergunning, zodra deze is verleend, zonder onnodige vertraging in werking treedt, met inachtneming van de toepasselijke voorwaarden (25).

Vergoedingen

8.

Elk Lid zorgt ervoor dat zijn bevoegde autoriteiten, met betrekking tot de vergoedingen die zij aanrekenen voor het verlenen van vergunningen (26), aanvragers een lijst van vergoedingen verstrekken dan wel informatie over de wijze waarop de hoogte van de vergoedingen wordt vastgesteld.

Beoordeling van kwalificaties

9.

Indien een Lid voor het vergunnen van een dienstverlening een examen vereist, ziet het erop toe dat zijn bevoegde autoriteiten een dergelijk examen met redelijk frequente tussenpozen plannen en aanvragers een redelijke termijn bieden om zich aan te melden voor het examen. Wat de kosten, de administratieve lasten en de integriteit van de betrokken procedures betreft, worden de Leden aangemoedigd verzoeken voor het afleggen van dergelijke examens in elektronische vorm te aanvaarden en, voor zover mogelijk, het gebruik van elektronische middelen in andere aspecten van examenprocedures te overwegen.

Onafhankelijkheid

10.

Indien een Lid maatregelen neemt of handhaaft met betrekking tot vergunningen voor het verlenen van een dienst, zorgt het ervoor dat zijn bevoegde autoriteiten hun beslissingen nemen en uitvoeren op een wijze die onafhankelijk is van enige verlener van de dienst waarvoor een vergunning is vereist (27).

Bekendmaking en beschikbare informatie

11.

Indien een Lid voor het verlenen van een dienst een vergunning vereist, publiceert (28) het overeenkomstig artikel III van de Overeenkomst en de punten 6 en 8 van deze afdeling onverwijld de informatie die de dienstverleners of personen die een dienst wensen te verlenen, nodig hebben om te voldoen aan de eisen en procedures voor het verkrijgen, handhaven, wijzigen en verlengen van een dergelijke vergunning, of stelt het deze informatie op een andere wijze schriftelijk beschikbaar. Die informatie omvat onder meer, voor zover deze bestaat:

a)

de eisen en procedures;

b)

contactgegevens van de relevante bevoegde autoriteiten;

c)

procedures voor het instellen van beroep tegen of het herzien van beslissingen inzake aanvragen;

d)

procedures voor het toezicht op of de handhaving van de naleving van de voorwaarden van vergunningen of kwalificaties, en

e)

mogelijkheden voor inspraak van het publiek, bijvoorbeeld via hoorzittingen of opmerkingen.

Gelegenheid om opmerkingen te maken en informatieverstrekking vóór inwerkingtreding

12.

Voor zover haalbaar en op een wijze die strookt met zijn rechtsstelsel voor de vaststelling van maatregelen, publiceert elk Lid (29) vooraf:

a)

zijn wet- en regelgeving van algemene strekking die het voornemens is vast te stellen met betrekking tot aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van punt 1 van deze afdeling vallen, of

b)

documenten die voldoende details verschaffen over een dergelijke mogelijke nieuwe wet of regeling om belangstellenden en andere Leden in staat te stellen te beoordelen of en hoe hun belangen aanzienlijk kunnen worden beïnvloed.

13.

Voor zover mogelijk en op een wijze die strookt met zijn rechtsstelsel voor de vaststelling van maatregelen, wordt elk Lid aangemoedigd punt 12 van deze afdeling toe te passen op procedures en administratieve uitspraken van algemene strekking die het voorstelt vast te stellen met betrekking tot aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van punt 1 vallen.

14.

Voor zover mogelijk en op een wijze die strookt met zijn rechtsstelsel voor de vaststelling van maatregelen, biedt elk Lid belanghebbenden en andere Leden een redelijke gelegenheid om opmerkingen te maken over dergelijke voorgestelde maatregelen of documenten die krachtens punt 12 of punt 13 van deze afdeling zijn gepubliceerd.

15.

Voor zover mogelijk en op een wijze die strookt met zijn rechtsstelsel voor de vaststelling van maatregelen, houdt elk Lid rekening met overeenkomstig punt 14 van deze afdeling ontvangen opmerkingen (30).

16.

De Leden worden aangemoedigd om bij de bekendmaking van een wet of regeling als bedoeld in punt 12, a), van deze afdeling, of voorafgaand aan een dergelijke bekendmaking, voor zover mogelijk en in overeenstemming met hun rechtsstelsel voor de vaststelling van maatregelen, het doel en de ratio van de wet of regeling toe te lichten.

17.

Elk Lid streeft er, voor zover mogelijk, naar een redelijke termijn toe te staan tussen de bekendmaking van de tekst van een wet of regeling als bedoeld in punt 12, a), van deze afdeling en de datum waarop dienstverleners aan de wet of regeling moeten voldoen.

Informatiepunten

18.

Elk Lid handhaaft passende mechanismen voor het beantwoorden van vragen van dienstverleners of personen die een dienst willen verlenen met betrekking tot de in punt 1 van deze afdeling bedoelde maatregelen, of voert die in (31). Een Lid kan ervoor kiezen deze vragen te behandelen via de informatie- en contactpunten die zijn ingesteld bij de artikelen III en IV van de Overeenkomst of via andere passende mechanismen.

Ontwikkeling van maatregelen

19.

Indien een Lid maatregelen neemt of handhaaft met betrekking tot vergunningen voor het verlenen van een dienst, zorgt het ervoor dat:

a)

die maatregelen zijn gebaseerd op objectieve en transparante criteria (32);

b)

de procedures onpartijdig zijn en toereikend om de aanvragers in staat te stellen aan te tonen of zij aan de eisen voldoen, indien dergelijke eisen bestaan;

c)

de procedures als zodanig niet op ongerechtvaardigde wijze verhinderen dat aan de vereisten wordt voldaan, en

d)

dergelijke maatregelen niet discrimineren tussen mannen en vrouwen (33).


(1)  De Leden erkennen dat overeenkomstig artikel VI, lid 4, van de Overeenkomst nog meer disciplines kunnen worden opgesteld.

(2)  Tot de relevante procedures behoren verzoeken om een ontheffing overeenkomstig artikel IX, lid 3, punt b), van de Overeenkomst van Marrakesh, of inroeping van artikel XXI van de GATS.

(3)  De bevoegde autoriteiten hoeven de behandeling van aanvragen niet aan te vatten buiten hun officiële werktijden en werkdagen.

(4)  De bevoegde autoriteiten kunnen verlangen dat alle informatie in een bepaald formaat wordt ingediend om als “volledig voor behandeling ” te kunnen worden beschouwd.

(5)  “Schriftelijk” kan ook in elektronische vorm omvatten.

(6)  De bevoegde autoriteiten kunnen aan dit vereiste voldoen door een aanvrager van tevoren schriftelijk, onder meer door middel van een bekendgemaakte maatregel, ervan in kennis te stellen dat het uitblijven van een antwoord na een bepaalde termijn vanaf de datum van indiening van een aanvraag betekent dat de aanvraag is aanvaard of afgewezen.

(7)  Een dergelijke mogelijkheid vereist niet dat een bevoegde autoriteit termijnen verlengt.

(8)  De bevoegde autoriteiten kunnen verlangen dat de inhoud van een dergelijke aanvraag is herzien.

(9)  De bevoegde autoriteiten zijn niet verantwoordelijk voor vertragingen om redenen die buiten hun bevoegdheid vallen.

(10)  Vergoedingen voor het verlenen van vergunningen mogen geen vergoedingen voor het gebruik van natuurlijke hulpbronnen omvatten, noch betalingen in verband met veiling, aanbesteding of andere niet-discriminerende middelen om concessies te verlenen, noch verplichte bijdragen voor het verlenen van een universele dienst.

(11)  Voor alle duidelijkheid: deze bepaling schrijft geen specifieke administratieve structuur voor; zij verwijst naar het besluitvormingsproces en de uitvoering van beslissingen.

(12)  Voor de toepassing van deze disciplines wordt onder “publiceren” verstaan het opnemen in een officiële publicatie, zoals een staatsblad, of op een officiële website. De Leden worden aangemoedigd om elektronische publicaties in één portaal te consolideren.

(13)  In de punten 14 tot en met 17 van deze afdeling wordt erkend dat de Leden verschillende systemen hebben om belanghebbenden en andere Leden te raadplegen over bepaalde maatregelen voordat zij worden vastgesteld, en dat de in punt 14 van deze afdeling beschreven alternatieven verschillende rechtsstelsels weerspiegelen.

(14)  Deze bepaling doet geen afbreuk aan het definitieve besluit van een Lid dat een maatregel inzake vergunningen voor het verlenen van een dienst vaststelt of handhaaft.

(15)  Erkend wordt dat beperkte middelen een factor kunnen zijn om te bepalen of een mechanisme voor het beantwoorden van vragen passend is.

(16)  Onder “relevante internationale organisaties” worden de internationale organen bedoeld waarvan de bevoegde organen van ten minste alle Leden van de WTO lid kunnen worden.

(17)  Dergelijke criteria kunnen onder meer betrekking hebben op de bekwaamheid en het vermogen om een dienst te verlenen, onder meer om dit te doen op een wijze die in overeenstemming is met de wettelijke vereisten van een Lid, zoals gezondheids- en milieueisen. De bevoegde autoriteiten kunnen beoordelen welk gewicht aan elk criterium moet worden toegekend.

(18)  Een gedifferentieerde behandeling die redelijk en objectief is en gericht is op het bereiken van een legitiem doel, en de vaststelling door de Leden van tijdelijke bijzondere maatregelen om de feitelijke gelijkheid van mannen en vrouwen te versnellen, wordt voor de toepassing van deze bepaling niet als discriminatie beschouwd.

(19)  De bevoegde autoriteiten hoeven de behandeling van aanvragen niet aan te vatten buiten hun officiële werktijden en werkdagen.

(20)  De bevoegde autoriteiten kunnen verlangen dat alle informatie in een bepaald formaat wordt ingediend om als “volledig voor behandeling ” te kunnen worden beschouwd.

(21)  “Schriftelijk” kan ook in elektronische vorm omvatten.

(22)  De bevoegde autoriteiten kunnen aan dit vereiste voldoen door een aanvrager van tevoren schriftelijk, onder meer door middel van een bekendgemaakte maatregel, ervan in kennis te stellen dat het uitblijven van een antwoord na een bepaalde termijn vanaf de datum van indiening van een aanvraag betekent dat de aanvraag is aanvaard of afgewezen.

(23)  Een dergelijke mogelijkheid vereist niet dat een bevoegde autoriteit termijnen verlengt.

(24)  De bevoegde autoriteiten kunnen verlangen dat de inhoud van een dergelijke aanvraag is herzien.

(25)  De bevoegde autoriteiten zijn niet verantwoordelijk voor vertragingen om redenen die buiten hun bevoegdheid vallen.

(26)  Vergoedingen voor het verlenen van vergunningen mogen geen vergoedingen voor het gebruik van natuurlijke hulpbronnen omvatten, noch betalingen in verband met veiling, aanbesteding of andere niet-discriminerende middelen om concessies te verlenen, noch verplichte bijdragen voor het verlenen van een universele dienst.

(27)  Voor alle duidelijkheid: deze bepaling schrijft geen specifieke administratieve structuur voor; zij verwijst naar het besluitvormingsproces en de uitvoering van beslissingen.

(28)  Voor de toepassing van deze disciplines wordt onder “publiceren” verstaan het opnemen in een officiële publicatie, zoals een staatsblad, of op een officiële website. De Leden worden aangemoedigd om elektronische publicaties in één portaal te consolideren.

(29)  In de punten 12 tot en met 15 van deze afdeling wordt erkend dat de Leden verschillende systemen hebben om belanghebbenden en andere Leden te raadplegen over bepaalde maatregelen voordat zij worden vastgesteld, en dat de in punt 12 van deze afdeling beschreven alternatieven verschillende rechtsstelsels weerspiegelen.

(30)  Deze bepaling doet geen afbreuk aan het definitieve besluit van een Lid dat een maatregel inzake vergunningen voor het verlenen van een dienst vaststelt of handhaaft.

(31)  Erkend wordt dat beperkte middelen een factor kunnen zijn om te bepalen of een mechanisme voor het beantwoorden van vragen passend is.

(32)  Dergelijke criteria kunnen onder meer betrekking hebben op de bekwaamheid en het vermogen om een dienst te verlenen, onder meer om dit te doen op een wijze die in overeenstemming is met de wettelijke vereisten van een Lid. De bevoegde autoriteiten kunnen beoordelen welk gewicht aan elk criterium moet worden toegekend.

(33)  Een gedifferentieerde behandeling die redelijk en objectief is en gericht is op het bereiken van een legitiem doel, en de vaststelling door de Leden van tijdelijke bijzondere maatregelen om de feitelijke gelijkheid van mannen en vrouwen te versnellen, wordt voor de toepassing van deze bepaling niet als discriminatie beschouwd.


BIJLAGE 2

INF/SDR/3/Rev.1 van 2 december 2021

GEZAMENLIJK INITIATIEF INZAKE BINNENLANDSE REGELINGEN VOOR DIENSTEN LIJSTEN VAN SPECIFIEKE VERBINTENISSEN

Herziening (*1)

Dit document bevat een lijst van de lijsten van specifieke verbintenissen betreffende disciplines inzake binnenlandse regelingen voor diensten.

 

LID

DATUM VAN INDIENING

DOCUMENTREFERENTIE

1.

Albanië

22.11.2021

INF/SDR/IDS/ALB/Rev.1

2.

Argentinië

29.10.2021

INF/SDR/IDS/ARG

3.

Australië

19.10.2021

INF/SDR/IDS/AUS/Rev.1

4.

Koninkrijk Bahrein

Uiterlijk op 31 maart 2022 in te dienen

 

5.

Brazilië

12.11.2021

INF/SDR/IDS/BRA/Rev.1

6.

Canada

22.10.2021

INF/SDR/IDS/CAN/Rev.1

7.

Chili

29.10.2021

INF/SDR/IDS/CHL/Rev.1

8.

China

29.10.2021

INF/SDR/IDS/CHN/Rev.1

9.

Colombia

29.10.2021

INF/SDR/IDS/COL/Rev.1

10.

Costa Rica

17.11.2021

INF/SDR/IDS/CRI/Rev.1

11.

El Salvador

Uiterlijk op 31 maart 2022 in te dienen

 

12.

Europese Unie

29.10.2021

INF/SDR/IDS/EU/Rev.1

13.

Hongkong (China)

02.11.2021

INF/SDR/IDS/HKG/Rev.1

14.

IJsland

29.10.2021

INF/SDR/IDS/ISL/Rev.1

15.

Israël

29.10.2021

INF/SDR/IDS/ISR/Rev.1

16.

Japan

28.10.2021

INF/SDR/IDS/JPN/Rev.1

17.

Kazachstan

26.11.2021

INF/SDR/IDS/KAZ/Rev.1

18.

Republiek Korea

28.10.2021

INF/SDR/IDS/KOR/Rev.1

19.

Liechtenstein

10.11.2021

INF/SDR/IDS/LIE/Rev.1

20.

Mauritius

27.10.2021

INF/SDR/IDS/MUS/Rev.1

21.

Mexico

01.11.2021

INF/SDR/IDS/MEX/Rev.1

22.

Republiek Moldavië

29.10.2021

INF/SDR/IDS/MDA/Rev.1

23.

Montenegro

16.11.2021

INF/SDR/IDS/MNE/Rev.1

24.

Nieuw-Zeeland

29.10.2021

INF/SDR/IDS/NZL/Rev.1

25.

Nigeria

23.11.2021

INF/SDR/IDS/NGA/Rev.1

26.

Noord-Macedonië

16.11.2021

INF/SDR/IDS/MDK/Rev.1

27.

Noorwegen

28.10.2021

INF/SDR/IDS/NOR/Rev.1

28.

Paraguay

19.11.2021

INF/SDR/IDS/PRY/Rev.1

29.

Peru

17.11.2021

INF/SDR/IDS/PER/Rev.1

30.

Filipijnen

Uiterlijk op 28 februari 2022 in te dienen

 

31.

Russische Federatie

Uiterlijk op 28 februari 2022 in te dienen

 

32.

Koninkrijk Saudi-Arabië

22.11.2021

INF/SDR/IDS/KSA/Rev.1

33.

Singapore

03.11.2021

INF/SDR/IDS/SGP/Rev.1

34.

Zwitserland

01.11.2021

INF/SDR/IDS/CHE/Rev.1

35.

Afzonderlijk douanegebied Taiwan, Penghu, Kinmen en Matsu

27.10.2021

INF/SDR/IDS/TPKM/Rev.1

36.

Thailand

25.11.2021

INF/SDR/IDS/THA

37.

Turkije

28.10.2021

INF/SDR/IDS/TUR/Rev.1

38.

Oekraïne

05.11.2021

INF/SDR/IDS/UKR/Rev.1

39.

Verenigd Koninkrijk

27.10.2021

INF/SDR/IDS/GBR

40.

Verenigde Staten

22.10.2021

INF/SDR/IDS/USA

41.

Uruguay

29.10.2021

INF/SDR/IDS/URY/Rev.1

INF/SDR/IDS/EU/Rev.1

GEZAMENLIJK INITIATIEF INZAKE BINNENLANDSE REGELINGEN VOOR DIENSTEN MEDEDELING VAN DE EUROPESE UNIE

Aan de afronding van de onderhandelingen voorafgaande lijst van specifieke verbintenissen

De volgende mededeling met datum op 29 oktober 2021 werd ontvangen van de delegatie van de Europese Unie.

1.

De Europese Unie dient de bijgevoegde ontwerplijst in als haar bijdrage aan de afronding van de onderhandelingen in het kader van het gezamenlijke initiatief inzake binnenlandse regelingen voor diensten.

2.

Deze lijst volgt de benadering van de Europese Unie voor opneming in de lijst overeenkomstig afdeling I van document INF/SDR/1.

EUROPESE UNIE AAN DE AFRONDING VAN DE ONDERHANDELINGEN VOORAFGAANDE LIJST VAN SPECIFIEKE VERBINTENISSEN

Deze tekst vormt een aanvulling op de vermeldingen met betrekking tot de horizontale verbintenissen in de volgende documenten:

Europese Unie: GATS/SC/157 (7 mei 2019);

Bulgarije: GATS/SC/122 (21 mei 1997), GATS/SC/122/S1(11 april 1997), GATS/SC/122/S2 (26 februari 1998);

Roemenië: GATS/72 (15 april 1994), GATS/SC/72/S1 (11 april 1997), GATS/SC/72/S2 (26 februari 1998);

Kroatië: GATS/SC/130 (22 december 2000).

AAN DE AFRONDING VAN DE ONDERHANDELINGEN VOORAFGAANDE LIJST VAN SPECIFIEKE VERBINTENISSEN — EUROPESE UNIE

Vorm van dienstverlening: 1) Grensoverschrijdende dienstverlening 2) Consumptie in het buitenland 3) Commerciële aanwezigheid 4) Aanwezigheid van natuurlijke personen

Sector of subsector

Beperkingen inzake markttoegang

Beperkingen inzake nationale behandeling

Bijkomende verbintenissen

I. HORIZONTALE VERBINTENISSEN

ALLE SECTOREN DIE IN DEZE LIJST ZIJN OPGENOMEN

 

 

De Europese Unie gaat de disciplines van deel II van document INF/SDR/1 als bijkomende verbintenissen aan voor alle in deze lijst opgenomen sectoren, met uitzondering van de financiële diensten.

De Europese Unie gaat de disciplines van deel III van document INF/SDR/1 als bijkomende verbintenissen aan voor de in deze lijst opgenomen sectoren van de financiële diensten.


(*1)  Deze herziening heeft tot doel El Salvador toe te voegen aan de lijst van lijsten van specifieke verbintenissen.


7.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 315/87


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/2385 VAN DE RAAD

van 6 december 2022

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/805/EU waarbij de Republiek Polen wordt gemachtigd maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 26, lid 1, punt a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG is een belastingplichtige gerechtigd de belasting over de toegevoegde waarde (btw) af te trekken ter zake van de goederen en diensten die hij ten behoeve van zijn belaste activiteiten heeft ontvangen. In artikel 26, lid 1, punt a), van die richtlijn is bepaald dat wanneer een tot het bedrijf behorend goed wordt gebruikt voor privédoeleinden van de belastingplichtige of van zijn personeel of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden, dit wordt beschouwd als een dienst onder bezwarende titel, die bijgevolg aan btw is onderworpen.

(2)

Krachtens Uitvoeringsbesluit 2013/805/EU (2) van de Raad mag Polen het recht op aftrek van de btw tot 50 % beperken ter zake van de aankoop, intracommunautaire verwerving, invoer, huur of leasing van bepaalde gemotoriseerde wegvoertuigen en de daarmee samenhangende uitgaven wanneer het voertuig niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, en de belastingplichtigen ontheffen van de verplichting om het niet-zakelijke gebruik van deze voertuigen gelijk te stellen aan een dienst overeenkomstig artikel 26, lid 1, punt a), van Richtlijn 2006/112/EG (de “bijzondere maatregelen”).

(3)

Uitvoeringsbesluit 2013/805/EU verstrijkt op 31 december 2022.

(4)

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 18 februari 2022, heeft Polen verzocht om machtiging tot verlenging van de bijzondere maatregelen, tot en met 31 december 2025.

(5)

Overeenkomstig artikel 3, tweede alinea, van Uitvoeringsbesluit 2013/805/EU heeft Polen de Commissie, samen met het verzoek, een verslag over de toepassing van de bijzondere maatregelen voorgelegd, met daarin ook een evaluatie van het percentage van de beperking van het recht van aftrek van de btw. Op basis van dat verslag acht Polen een tarief van 50 % nog altijd gerechtvaardigd. Ook de machtiging om af te wijken van de verplichting van artikel 26, lid 1, punt a), van Richtlijn 2006/112/EG, is volgens Polen nog altijd nodig om dubbele belasting te voorkomen. Die bijzondere maatregelen worden gerechtvaardigd door de behoefte om de belastinginning te vereenvoudigen en belastingontduiking door onjuiste administratie en valse aangifte te voorkomen.

(6)

Overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie het verzoek van Polen doorgezonden aan de overige lidstaten bij brief van 15 maart 2022. Bij brief van 16 maart 2022 heeft de Commissie Polen meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

(7)

De toepassing van de bijzondere maatregelen na 31 december 2022 zal geen noemenswaardige invloed hebben op de totale belastingopbrengst in Polen in het stadium van het eindverbruik en geen negatieve gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.

(8)

Het is daarom passend de in Uitvoeringsbesluit 2013/805/EU vastgestelde machtiging te verlengen. De verlenging van bijzondere maatregelen moet in de tijd worden beperkt, zodat de doeltreffendheid ervan evenals de toepasselijkheid van het percentage van de beperking van het recht van aftrek van de btw, door de Commisie kan worden geëvalueerd.

(9)

Polen moet derhalve worden gemachtigd de bijzondere maatregelen te blijven toepassen tot en met 31 december 2025.

(10)

Indien Polen van oordeel zou zijn dat de bijzondere maatregelen ook na de vervaldatum van Uitvoeringsbesluit 2013/805/EU nodig zijn en om ervoor te zorgen dat een verzoek tot verlenging van de bijzondere maatregelen tijdig wordt onderzocht, moeten voorschriften voor een dergelijk verzoek worden vastgesteld.

(11)

Uitvoeringsbesluit 2013/805/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 3 van Uitvoeringsbesluit 2013/805/EU wordt vervangen door:

“Artikel 3

Dit besluit verstrijkt op 31 december 2025.

Een verzoek om verlenging van de bij dit besluit verleende machtiging moet uiterlijk op 31 maart 2025 bij de Commissie worden ingediend. Een dergelijk verzoek moet vergezeld gaan van een verslag dat ook een evaluatie omvat van het percentage van de beperking van het recht van aftrek van de btw op basis van dit besluit.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de kennisgeving ervan.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Republiek Polen.

Gedaan te Brussel, 6 december 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

Z. STANJURA


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2013/805/EU van de Raad van 17 december 2013 waarbij de Republiek Polen wordt gemachtigd maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 26, lid 1, punt a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 353 van 28.12.2013, blz. 51).


7.12.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 315/89


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/2386 VAN DE COMMISSIE

van 5 december 2022

betreffende de verlenging van de maatregelen om het op de markt aanbieden en het gebruik van het biocide Biobor JF toe te staan overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 8673)

(Slechts de teksten in de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Hongaarse, de Maltese, de Spaanse en de Zweedse taal zijn authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 55, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 31 maart 2022 heeft het Franse Ministerie van Ecologische Transitie (“de Franse bevoegde autoriteit”) overeenkomstig artikel 55, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 een besluit vastgesteld om het op de markt aanbieden en het gebruik door professionele gebruikers van het biocide Biobor JF tot en met 31 oktober 2022 toe te staan voor de antimicrobiële behandeling van brandstoftanks en brandstofsystemen van luchtvaartuigen (“de maatregel”). De Franse bevoegde autoriteit heeft de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten overeenkomstig artikel 55, lid 1, tweede alinea, van die verordening ingelicht over de maatregel en de redenen daarvoor.

(2)

In zeven andere lidstaten zijn soortgelijke maatregelen genomen om het op de markt aanbieden en het gebruik tot en met 31 oktober 2022 toe te staan: op 5 mei 2022 door het Hongaars Nationaal Centrum voor Volksgezondheid (“de Hongaarse bevoegde autoriteit”), op 6 mei 2022 door het Luxemburgs Milieuagentschap (“de Luxemburgse bevoegde autoriteit”), op 8 mei 2022 door het Fins Bureau voor Veiligheid en Chemische Stoffen (“de Finse bevoegde autoriteit”), op 15 mei 2022 door de Maltese Autoriteit voor Mededinging en Consumentenzaken (“de Maltese bevoegde autoriteit”), op 21 juni 2022 door de Estse Gezondheidsraad (“de Estse bevoegde autoriteit”), op 1 juli 2022 door het Spaanse Ministerie van Volksgezondheid (“de Spaanse bevoegde autoriteit”) en op 25 juli 2022 door het Oostenrijkse Bondsministerie voor Klimaatbescherming, Milieu, Energie, Mobiliteit, Innovatie en Technologie (“de Oostenrijkse bevoegde autoriteit”). De bevoegde autoriteiten van die lidstaten hebben de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten overeenkomstig artikel 55, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 ingelicht over de maatregelen en de redenen daarvoor.

(3)

Volgens de door die bevoegde autoriteiten verstrekte informatie waren de maatregelen noodzakelijk om de volksgezondheid te beschermen. Brandstoftanks van luchtvaartuigen kunnen een broedplaats voor micro-organismen zijn, met name de brandstof-waterinterface, waar microbiologische organismen het water voor zuurstof en de brandstof voor voeding kunnen gebruiken. Microbiologische verontreiniging van brandstoftanks en brandstofsystemen van luchtvaartuigen kan leiden tot storingen in de motor van het luchtvaartuig en kan de luchtwaardigheid ervan in gevaar brengen, waardoor de veiligheid van passagiers en bemanning in gevaar komt. De preventie en de behandeling van microbiologische verontreiniging, wanneer die wordt ontdekt, zijn daarom van cruciaal belang om operationele problemen bij luchtvaartuigen te voorkomen.

(4)

Biobor JF bevat 2,2’-(1-methyltrimethyleendioxy)bis-(4-methyl-1,3,2-dioxaborinaan) (CAS-nummer 2665-13-6) en 2,2’-oxybis (4,4,6-trimethyl-1,3,2-dioxaborinaan) (CAS-nummer 14697-50-8) als werkzame stoffen. Biobor JF is een biocide van productsoort 6, te weten “conserveermiddelen voor producten tijdens opslag”, zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012. 2,2’-(1-methyltrimethyleendioxy)bis-(4-methyl-1,3,2-dioxaborinaan) en 2,2’-oxybis (4,4,6-trimethyl-1,3,2-dioxaborinaan) zijn niet beoordeeld voor gebruik in biociden van productsoort 6. Aangezien die stoffen niet zijn opgenomen in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2), zijn zij niet opgenomen in het werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen in biociden als bedoeld in Verordening (EU) nr. 528/2012. Artikel 89 van die verordening is derhalve niet op die werkzame stoffen van toepassing, en zij moeten worden beoordeeld en goedgekeurd voordat biociden die deze stoffen bevatten, ook op nationaal niveau kunnen worden toegelaten.

(5)

Op 23 mei 2022 heeft de Commissie van de Franse bevoegde autoriteit een gemotiveerd verzoek ontvangen om haar maatregel te mogen verlengen overeenkomstig artikel 55, lid 1, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012. Soortgelijke verzoeken werden op 27 juli 2022 van de Oostenrijkse bevoegde autoriteit ontvangen, op 24 augustus 2022 van de Estse bevoegde autoriteit, op 25 augustus 2022 van de Spaanse bevoegde autoriteit, op 29 augustus 2022 van de Finse bevoegde autoriteit, op 9 september 2022 van de Luxemburgse bevoegde autoriteit, op 31 augustus 2022 van de Maltese bevoegde autoriteit en op 20 september 2022 van de Hongaarse bevoegde autoriteit. Die gemotiveerde verzoeken waren gebaseerd op bezorgdheid over het feit dat de microbiologische verontreiniging van brandstoftanks en brandstofsystemen van luchtvaartuigen de veiligheid van het luchtvervoer na 31 oktober 2022 nog steeds in gevaar kan brengen en op het argument dat Biobor JF van cruciaal belang is om die microbiologische verontreiniging te bestrijden.

(6)

Volgens de door de betrokken bevoegde autoriteiten verstrekte informatie werd het enige alternatieve biocide dat door vliegtuigfabrikanten en fabrikanten van vliegtuigmotoren werd aanbevolen voor de behandeling van microbiologische verontreiniging (Kathon™ FP 1.5), in maart 2020 uit de handel genomen omdat er na de behandeling met dat biocide ernstige gebreken in de werking van de vliegtuigmotoren waren vastgesteld. Biobor JF is dus het enige beschikbare biocide dat door vliegtuigfabrikanten en fabrikanten van vliegtuigmotoren voor dat gebruik wordt aanbevolen.

(7)

Zoals aangegeven door de betrokken bevoegde autoriteiten, is de mechanische behandeling van de microbiologische verontreiniging van brandstoftanks en brandstofsystemen van luchtvaartuigen niet altijd mogelijk en schrijven de door de motorfabrikanten aanbevolen procedures de behandeling met een biocide voor, zelfs wanneer mechanische reiniging mogelijk is. Bovendien zou mechanische reiniging de werknemers aan giftige gassen blootstellen en derhalve moeten worden vermeden.

(8)

Volgens de informatie die aan de Commissie is verstrekt, heeft de fabrikant van Biobor JF stappen ondernomen met het oog op een reguliere toelating van het biocide in de toekomst. Er zal naar verwachting medio 2023 een aanvraag worden ingediend voor de goedkeuring van de in Biobor JF aanwezige werkzame stoffen. De goedkeuring van de werkzame stoffen en de daaropvolgende toelating van het biocide zouden een permanente oplossing voor de toekomst zijn, maar het zal nog geruime tijd duren voordat die procedures kunnen worden afgerond.

(9)

Wanneer de microbiologische verontreiniging van brandstoftanks en brandstofsystemen van luchtvaartuigen niet wordt bestreden, zou de veiligheid van het luchtvervoer in gevaar kunnen worden gebracht, en dit gevaar kan niet adequaat worden beperkt door het gebruik van een ander biocide of met andere middelen. Het is derhalve passend de betrokken bevoegde autoriteiten toe te staan hun maatregelen te verlengen.

(10)

Aangezien de maatregelen sinds 31 oktober 2022 niet meer geldig zijn, moet dit besluit met terugwerkende kracht worden toegepast.

(11)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Estse Gezondheidsraad, het Spaanse Ministerie van Volksgezondheid, het Franse Ministerie van Ecologische Transitie, het Luxemburgs Milieuagentschap, het Hongaars Nationaal Centrum voor Volksgezondheid, de Maltese Autoriteit voor Mededinging en Consumentenzaken, het Oostenrijkse Bondsministerie voor Klimaatbescherming, Milieu, Energie, Mobiliteit, Innovatie en Technologie alsmede het Fins Bureau voor Veiligheid en Chemische Stoffen mogen de maatregelen om het op de markt aanbieden en het gebruik door professionele gebruikers van het biocide Biobor JF toe te staan voor de antimicrobiële behandeling van brandstoftanks en brandstofsystemen van luchtvaartuigen, verlengen tot en met 4 mei 2024.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot:

1)

de Estse Gezondheidsraad;

2)

het Spaanse Ministerie van Volksgezondheid;

3)

het Franse Ministerie van Ecologische Transitie;

4)

het Luxemburgs Milieuagentschap;

5)

het Hongaars Nationaal Centrum voor Volksgezondheid;

6)

de Maltese Autoriteit voor Mededinging en Consumentenzaken;

7)

het Oostenrijkse Bondsministerie voor Klimaatbescherming, Milieu, Energie, Mobiliteit, Innovatie en Technologie;

8)

het Fins Bureau voor Veiligheid en Chemische Stoffen.

Het is van toepassing met ingang van 1 november 2022.

Gedaan te Brussel, 5 december 2022.

Voor de Commissie

Stella KYRIAKIDES

Lid van de Commissie


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).