ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 206

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

65e jaargang
8 augustus 2022


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2022/1369 van de Raad van 5 augustus 2022 inzake gecoördineerde maatregelen ter reductie van de gasvraag

1

 

*

Verordening (EU) 2022/1370 van de Commissie van 5 augustus 2022 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 wat de maximumgehalten aan ochratoxine A in bepaalde levensmiddelen betreft ( 1 )

11

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1371 van de Commissie van 5 augustus 2022 tot rectificatie van bepaalde taalversies van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

15

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1372 van de Commissie van 5 augustus 2022 wat betreft tijdelijke maatregelen om de binnenkomst, de verplaatsing en verspreiding, de vermeerdering en het vrijkomen in de Unie van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) te voorkomen

16

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1373 van de Commissie van 5 augustus 2022 tot toelating van het in de handel brengen van ijzerhydroxideadipaattartraat als nieuw voedingsmiddel en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 ( 1 )

28

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1374 van de Commissie van 5 augustus 2022 tot verlening van een vergunning voor kaliumdiformiaat als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor gespeende biggen, mestvarkens en zeugen, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 333/2012 ( 1 )

35

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1375 van de Commissie van 5 augustus 2022 tot weigering van een vergunning voor ethoxyquine als toevoegingsmiddel voor diervoeding, behorende tot de functionele groep antioxidanten, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/962 ( 1 )

39

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/1376 van de Commissie van 26 juli 2022 betreffende de toepasselijkheid van artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad op de productie en groothandelslevering van elektriciteit in Denemarken (Kennisgeving geschied onder numer C(2022) 5046)  ( 1 )

42

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/1377 van de Commissie van 4 augustus 2022 tot wijziging van de bijlage bij Beschikking 2007/453/EG wat de BSE-status van Frankrijk betreft (Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 5507)  ( 1 )

51

 

 

RICHTSNOEREN

 

*

Richtsnoer (EU) 2022/1378 van de Europese Centrale Bank van 28 juli 2022 tot wijziging van Richtsnoer 2008/596/EG betreffende het beheer van de externe reserves van de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken en de juridische documentatie voor operaties met betrekking tot de externe reserves van de Europese Centrale Bank (ECB/2008/5) (ECB/2022/2028)

55

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

8.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/1


VERORDENING (EU) 2022/1369 VAN DE RAAD

van 5 augustus 2022

inzake gecoördineerde maatregelen ter reductie van de gasvraag

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 122, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Russische Federatie, de belangrijkste externe gasleverancier van de Unie, heeft Oekraïne, een verdragsluitende partij van de Energiegemeenschap, aangevallen. De escalatie van de Russische militaire agressie tegen Oekraïne vanaf februari 2022 heeft tot een scherpe daling van gasleveringen geleid, in een doelbewuste poging om gasleveringen als politiek wapen te gebruiken. De aanvoer van gas via pijpleidingen vanuit Rusland via Belarus is gestopt en gasleveringen via Oekraïne zijn gestaag afgenomen. De totale gasaanvoer uit Rusland is nu minder dan 30 % van de gemiddelde gasaanvoer in de periode 2016-2021. Die daling van de gasleveringen heeft geleid tot historisch hoge en volatiele energieprijzen, die bijdragen aan de inflatie en een risico vormen voor verdere economische neergang in Europa.

(2)

Tegen die achtergrond heeft de Commissie in aansluiting op haar mededeling van 8 maart 2022, getiteld “REPowerEU: een gemeenschappelijk Europees optreden voor betaalbaardere, veiligere en duurzamere energie”, op 18 mei 2022 het REPowerEU-plan voorgesteld, om de Unie zo snel mogelijk, en uiterlijk in 2027, onafhankelijk te maken van Russische fossiele brandstoffen. Daartoe omvat het REPowerEU-plan maatregelen inzake energiebesparing en energie-efficiëntie, en bevat het een voorstel om schone energie sneller uit te rollen ter vervanging van fossiele brandstoffen in woningen, in de industrie en bij de energieproductie. Verdere maatregelen aan de aanbodzijde kunnen onder meer bestaan uit een betere coördinatie van gasaankopen, het bevorderen van gezamenlijke aankopen door Europese exploitanten op de internationale gasmarkt, en het zoveel mogelijk in stand houden van elektriciteitsproductiecapaciteit die niet afhankelijk is van ingevoerd gas.

(3)

De Unie heeft nadere maatregelen getroffen om zich beter voor te bereiden op verstoringen van de gasleveringen. Verordening (EU) 2022/1032 van het Europees Parlement en de Raad (1) is vastgesteld om te waarborgen dat de ondergrondse gasopslaginstallaties voor de komende winters worden gevuld.

(4)

De Commissie heeft verder in februari 2022 en in mei 2022 de nationale noodplannen en de leveringszekerheid grondig onderzocht. De sinds februari 2022 door de Unie getroffen maatregelen waren bedoeld om Russisch gas tussen nu en 2027 volledig te kunnen uitfaseren, en om de risico's van een verdere belangrijke verstoring van de levering te reduceren.

(5)

De recente escalatie van de verstoringen van de gasleveringen uit Rusland wijzen echter op een significant risico dat de Russische gasleveringen in de nabije toekomst, abrupt en unilateraal, volledig kunnen worden stopgezet. Daarom moet de Unie op dat risico anticiperen en zich in een geest van solidariteit voorbereiden op de mogelijkheid dat de gasleveringen uit Rusland op enig moment volledig gestopt worden. Er is onmiddellijke proactieve actie nodig om te anticiperen op verdere verstoringsacties en om de Unie beter bestand te maken tegen toekomstige schokken. Gecoördineerde actie op Unieniveau kan voorkomen dat de economie en de burgers ernstige nadelige gevolgen van een mogelijke onderbreking van de gasleveringen ondervinden.

(6)

Het huidige wettelijke kader voor de veiligstelling van de gasleveringszekerheid van Verordening (EU) 2017/1938 van het Europees Parlement en de Raad (2) kent geen adequate aanpak bij verstoringen door een grote gasleverancier die langer dan 30 dagen duren. Het ontbreken van een wettelijk kader voor dergelijke verstoringen kan tot ongecoördineerde actie door de lidstaten leiden, wat de leveringszekerheid in naburige lidstaten in gevaar dreigt te brengen en een extra belasting voor de industrie en de consumenten van de Unie kan vormen.

(7)

In zijn resolutie van 7 april 2022 betreffende de conclusies van de Europese Raad van 24-25 maart 2022 roept het Europees Parlement op een plan voor te leggen om de continuïteit van de energievoorziening van de Unie op de korte termijn te blijven garanderen. Op zijn bijeenkomsten van 31 mei en 23 juni 2022 heeft de Europese Raad de Commissie verzocht voorstellen te doen om de paraatheid ten aanzien van een eventuele grootschalige verstoring van de leveringen dringend te verbeteren, om de energievoorziening tegen betaalbare prijzen veilig te stellen. Naar aanleiding van dat verzoek van de Europese Raad onderzoekt de Commissie samen met de internationale partners van de Unie hoe de stijgende energieprijzen beteugeld kunnen worden, waaronder, waar passend, de haalbaarheid van de invoering van tijdelijke plafonds op invoerprijzen. In navolging van dat verzoek zet de Commissie ook haar werkzaamheden voort met betrekking tot het verder optimaliseren van de werking van de Europese elektriciteitsmarkt, met aandacht voor het effect van de gasprijzen op die markt, zodat de markt beter bestand is tegen buitensporige prijsvolatiliteit, betaalbare elektriciteit levert en volledig aansluit op een gedecarboniseerd energiesysteem, zonder te raken aan de integriteit van de eengemaakte markt, aan de stimulansen voor de groene transitie en aan de leveringszekerheid, en zonder onevenredige budgettaire kosten.

(8)

Overeenkomstig artikel 122, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie kan de Raad op voorstel van de Commissie in een geest van solidariteit tussen de lidstaten bij besluit de voor de economische situatie passende maatregelen vaststellen, met name indien zich bij de voorziening van bepaalde producten, in het bijzonder op energiegebied, ernstige moeilijkheden voordoen. Het risico van volledige stillegging van de Russische gasleveringen vóór het einde van 2022 geldt als een zodanige moeilijkheid.

(9)

Gezien het dreigende gevaar van verstoringen van de gasleveringen aan de Unie, moeten de lidstaten nu maatregelen treffen om hun vraag te reduceren, in de aanloop naar de winter van 2022-2023. Een dergelijke vrijwillige vraagreductie zou met name bijdragen tot het vullen van de opslagcapaciteit, zodat die tegen het einde van de winter van 2022-2023 niet uitgeput is, waardoor de lidstaten mogelijke koudegolven in februari en maart 2023 kunnen opvangen en het vullen van de opslagcapaciteit met het oog op voldoende leveringszekerheid voor de winter van 2023-2024 vergemakkelijkt wordt. Door een reductie van de gasvraag zal ook een toereikende levering gewaarborgd worden en zullen de energieprijzen dalen, ten bate van de consumenten in de Unie. Derhalve komen op Unieniveau getroffen maatregelen alle lidstaten ten goede en is er minder kans op ernstiger gevolgen voor hun economieën.

(10)

Hoe hoog de vrijwillige vraagreductie is hangt af van de gasvraag waarin bij een volledige onderbreking van de Russische gasleveringen misschien niet voorzien zal kunnen worden. De inspanning met betrekking tot de vraagreductie moet gelijk zijn voor alle lidstaten, op basis van een vergelijking van het gemiddelde verbruik van elke lidstaat in de afgelopen vijf jaar.

(11)

Maatregelen ter vrijwillige vraagreductie volstaan niet per se om leveringszekerheid en het functioneren van de markt te waarborgen. Om snel te kunnen reageren op de specifieke uitdagingen van de huidige en verwachte ernstig toenemende tekorten in gasleveringen, en om verstoringen tussen de lidstaten te voorkomen, moet daarom een nieuw instrument ingesteld worden waarbij de mogelijkheid voor een verplichte gasvraagreductie voor alle lidstaten opgenomen wordt. Het nieuwe instrument moet ruim voor de herfst van 2022 operationeel zijn. In het kader van een dergelijk instrument kan de Raad, op voorstel van de Commissie, bij uitvoeringsbesluit een Unie-alarm afkondigen. Bij het verlenen van een uitvoeringsbevoegdheid aan de Raad wordt terdege rekening gehouden met het politieke karakter van het besluit om een Uniebrede vraagreductie verplicht te maken en met de horizontale gevolgen voor de lidstaten. Voordat zij een dergelijk voorstel indient, moet de Commissie de relevante risicogroepen, zoals vervat in bijlage I bij Verordening (EU) 2017/1938 (“risicogroepen”), en de bij die verordening ingestelde Groep coördinatie gas (GCG) raadplegen. Een Unie-alarm mag alleen afgekondigd worden indien de maatregelen ter vrijwillige vraagreductie niet afdoende blijken om het risico op een ernstig leveringstekort op te vangen. Vijf of meer bevoegde autoriteiten van de lidstaten die op grond van artikel 11, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2017/1938 een nationaal alarm afgekondigd hebben, moeten de Commissie kunnen verzoeken om bij de Raad een voorstel tot afkondiging van een Unie-alarm in te dienen.

(12)

Het Unie-alarm moet dienen als een Uniespecifiek crisisniveau waardoor een vraagreductie verplicht wordt, ongeacht de nationale crisisniveaus op grond van artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2017/1938. Zodra een Unie-alarm is afgekondigd, moeten lidstaten hun gasverbruik binnen een vooraf bepaalde termijn reduceren. Hoe hoog de verplichte vraagreductie is hangt af van de gasvraag waarin bij volledige onderbreking van de Russische gasleveringen aan de Unie misschien niet voorzien zal kunnen worden, en er moet volledig rekening gehouden worden met alle reeds bereikte vraagreducties. Bij het bepalen van de hoogte van de verplichte vraagreductie moeten ook het op grond van artikel 6 quinquies, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2017/1938 gemelde vulniveau, de ontwikkeling inzake de diversificatie van de gasbronnen, met inbegrip van leveringen van vloeibaar aardgas (liquefied natural gas - LNG), en de ontwikkeling van brandstofsubstitutie in de Unie in aanmerking nemen.

(13)

De vraagreducties die de lidstaten verwezenlijkt hebben voordat het Unie-alarm afgekondigd is, zullen meegeteld worden bij het bepalen van de hoogte van de verplichte vraagreductie.

(14)

Vanwege de aanzienlijke verstoringen op de interne markt die zich waarschijnlijk zullen voordoen indien de lidstaten op een ongecoördineerde manier reageren op een mogelijke of daadwerkelijke verdere verstoring van Russische gasleveringen, is het van cruciaal belang dat alle lidstaten hun gasvraag in een geest van solidariteit reduceren. Alle lidstaten moeten daarom de streefdoelen inzake vrijwillige en verplichte vraagreductie halen. Hoewel sommige lidstaten in grotere mate de gevolgen van een verstoring van Russische gasleveringen kunnen ondervinden, kunnen alle lidstaten getroffen worden en kunnen alle lidstaten de door een dergelijke verstoring veroorzaakte economische schade helpen beperken, hetzij door extra hoeveelheden leidinggas of extra LNG-ladingen voor lidstaten met significante gastekorten vrij te maken, hetzij door de vermoedelijk positieve effecten van een vraagreductie op de gasprijzen, hetzij door marktverstoringen vanwege ongecoördineerde en tegenstrijdige vraagreductiemaatregelen te voorkomen. Deze verordening huldigt derhalve het beginsel van energiesolidariteit, zoals recentelijk bevestigd door het Hof van Justitie als een fundamenteel beginsel van Unierecht (3).

(15)

Bepaalde lidstaten kunnen vanwege hun specifieke geografische of fysieke situatie, zoals het ontbreken van een synchrone koppeling met het Europees elektriciteitssysteem of van een directe interconnectie met het gassysteem van een andere lidstaat, evenwel geen significante volumes leidinggas ten behoeve van andere lidstaten vrijmaken. De lidstaten moeten daarom één of meer gronden kunnen inroepen om hun verplichte vraagreducties te beperken. De betrokken lidstaten moeten toezeggen alles in het werk te stellen om de interconnectieproblemen zo snel mogelijk te verhelpen.

(16)

Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) schept een kader voor de lidstaten en de betrokken belanghebbenden om binnen een regionaal opzet samen te werken bij het ontwikkelen van beter geconnecteerde energienetwerken, met name om regio's die momenteel afgesneden zijn van de Europese energiemarkten te connecteren, bestaande interconnecties te versterken en nieuwe grensoverschrijdende interconnecties te bevorderen. Grensoverschrijdende interconnecties dragen aanzienlijk bij aan de leveringszekerheid. Gelet op de huidige verstoring van de gasleveringen uit Rusland zijn zulke grensoverschrijdende interconnecties essentieel om de goede functionering van de interne energiemarkt te verzekeren en om gas te distribueren naar andere lidstaten, in een geest van solidariteit. In dat verband moeten de lidstaten blijven streven naar de onderlinge integratie van hun netwerken, onder meer door na te denken over meer nieuwe grensoverschrijdende interconnectiecapaciteit, conform de doelstellingen van Verordening (EU) 2022/869 van het Europees Parlement en de Raad (5).

(17)

Om de lidstaten te helpen de doelstellingen van Verordening (EU) 2022/1032 wat betreft gasopslag te verwezenlijken, moet de hoeveelheid gas die de lidstaten opslaan boven het tussentijdse streefdoel voor 1 augustus 2022 ook in aanmerking genomen worden bij het bepalen van de hoogte van hun verplichte vraagreductie.

(18)

Daarnaast moeten de lidstaten, om er terdege rekening mee te houden dat belangrijke bedrijfstakken van de lidstaten sterk afhankelijk zijn van gas, het gasverbruik in die bedrijfstakken buiten beschouwing kunnen laten bij de berekening van de hoogte van hun verplichte vraagreductie. De Commissie moet erop toezien dat zulke nationale beperkingen niet tot ongewenste verstoringen van de interne markt leiden. Ook moeten de lidstaten de hoogte van hun verplichte vraagreductie kunnen beperken indien dat noodzakelijk is voor een maximale gaslevering naar andere lidstaten, en indien zij kunnen bewijzen dat de commerciële uitvoercapaciteit van hun interconnectoren naar andere lidstaten of hun binnenlandse LNG-infrastructuur zoveel mogelijk gebruikt wordt om gas naar andere lidstaten te transporteren. De Commissie moet erop toezien dat de voorwaarden voor de toepassing van die afwijkingen vervuld worden.

(19)

De lidstaten moeten, met betrekking tot specifieke vraagomstandigheden in geïnterconnecteerde lidstaten, de verplichte vraagreductie tijdelijk kunnen beperken wanneer dat nodig is om de energieleveringszekerheid te waarborgen, ook wanneer een lidstaat met een elektriciteitscrisis als bedoeld in Verordening (EU) 2019/941 van het Europees Parlement en de Raad (6) geconfronteerd wordt. Er moet ook rekening gehouden worden met de opslagcapaciteit en met het opslagniveau boven het in bijlage I bis bij Verordening (EU) 2017/1938 opgenomen tussentijdse streefdoel.

(20)

Het moet de lidstaten vrij staan de passende maatregelen te kiezen om de vraagreductie te verwezenlijken. Bij het in kaart brengen van de passende vraagreductiemaatregelen en bij het prioriteren van groepen afnemers moeten de lidstaten overwegen gebruik te maken van de in de mededeling van de Commissie van 20 juli 2022, getiteld “Gas besparen om de winter goed door te komen”, genoemde maatregelen. De lidstaten moeten in het bijzonder economisch efficiënte maatregelen overwegen, zoals veilingen of aanbestedingen, waarmee zij op een economisch efficiënte wijze kunnen aanzetten tot consumptieverlaging. De op nationaal niveau getroffen maatregelen kunnen ook financiële prikkels of compensatie voor getroffen marktdeelnemers omvatten.

(21)

De door de lidstaten getroffen maatregelen om de vraagreductie te verwezenlijken, moeten in overeenstemming zijn met het Unierecht en met name met Verordening (EU) 2017/1938. Dergelijke maatregelen moeten met name noodzakelijk, duidelijk omschreven, transparant, proportioneel, niet-discriminerend en verifieerbaar zijn, en mogen de concurrentie of de goede werking van de interne gasmarkt niet onnodig verstoren en ze mogen de gasleveringszekerheid van andere lidstaten of de Unie niet in het gedrang brengen. Er moet acht geslagen worden op de belangen van beschermde afnemers, ook met betrekking tot gasleveringen aan gecentraliseerde verwarmingssystemen in geval van een crisis van de leveringszekerheid.

(22)

Om ervoor te zorgen dat vraagreductiemaatregelen op een gecoördineerde manier uitgevoerd worden, moeten de lidstaten een regelmatige samenwerking opzetten binnen elke relevante risicogroep. Het staat de lidstaten vrij die coördinatiemaatregelen af te spreken die het geschiktst zijn voor een bepaalde regio. De Commissie en de GCG moeten een overzicht kunnen hebben van de door de lidstaten uitgevoerde nationale maatregelen, en ze moeten beste praktijken kunnen delen ter coördinatie van maatregelen binnen de risicogroepen. De lidstaten moeten ook andere organen gebruiken om hun acties te coördineren.

(23)

Om te waarborgen dat in de nationale noodplannen de in deze verordening opgenomen maatregelen ter vrijwillige of verplichte vraagreductie worden overgenomen, moet de bevoegde autoriteit van iedere lidstaat de nodige stappen ondernemen om het op grond van artikel 8 van Verordening (EU) 2017/1938 vastgestelde nationale noodplan uiterlijk op 31 oktober 2022 te actualiseren. Vanwege de korte termijn voor die actualisering hoeven de coördinatieprocedures op grond van artikel 8, leden 6 tot en met 11, van Verordening (EU) 2017/1938 niet toegepast te worden. Elke lidstaat moet wel de andere lidstaten raadplegen inzake de actualisering van zijn nationaal noodplan. De Commissie moet de risicogroepen, de GCG of andere relevante organen bijeenroepen om potentiële kwesties in verband met vraagreductiemaatregelen te bespreken.

(24)

Regelmatige en doeltreffende monitoring en verslaglegging zijn van essentieel belang bij de beoordeling van de vooruitgang van de lidstaten bij de uitvoering van de maatregelen ter vrijwillige en verplichte vraagreductie, en om de maatschappelijke en economische impact van die maatregelen en het effect ervan op de werkgelegenheid te meten. De bevoegde instantie van iedere lidstaat of een andere door de lidstaat aangewezen entiteit moet de op haar grondgebied verwezenlijkte vraagreductie monitoren en regelmatig verslag uitbrengen aan de Commissie over haar bevindingen. De GCG moet de Commissie bijstaan bij het toezicht op de naleving van de vraagreductieverplichtingen.

(25)

Om aanzienlijke economische schade voor de gehele Unie te voorkomen, is het van cruciaal belang dat iedere lidstaat na de afkondiging van een Unie-alarm zijn vraag reduceert. Die vraagreductie zal ervoor zorgen dat er voor iedereen voldoende gas is, zelfs tijdens de winter. De vraagreductie in de hele Unie geeft uiting aan het solidariteitsbeginsel, zoals verankerd in het Verdrag. Daarom is het verantwoord dat de Commissie strikt toeziet op de verplichte vraagreductie door de lidstaten. Indien de Commissie merkt dat een lidstaat zijn verplichte vraagreductie dreigt niet te kunnen vervullen, moet de Commissie die lidstaat kunnen verzoeken een plan in te dienen met een strategie en de maatregelen om de verplichte vraagreductie daadwerkelijk te verwezenlijken. Die lidstaat moet de opmerkingen en suggesties van de Commissie betreffende dat plan terdege in aanmerking nemen.

(26)

Aangezien het solidariteitsbeginsel iedere lidstaat het recht toekent om onder bepaalde omstandigheden door naburige lidstaten ondersteund te worden, moeten de lidstaten die om dergelijke steun verzoeken, ook in een geest van solidariteit handelen en hun binnenlandse gasvraag reduceren. Daarom moeten de uit hoofde van artikel 13 van Verordening (EU) 2017/1938 om een solidariteitsmaatregel verzoekende lidstaten alle passende maatregelen ter reductie van de gasvraag hebben uitgevoerd. De Commissie moet de om een solidariteitsmaatregel verzoekende lidstaat kunnen verzoeken een plan in te dienen met de maatregelen om de vraag zo mogelijk verder te reduceren. Die lidstaat moet terdege rekening houden met het advies van de Commissie.

(27)

De Commissie moet het Europees Parlement en de Raad regelmatig op de hoogte houden van de uitvoering van deze verordening.

(28)

Gelet op het dreigende gevaar voor de gasleveringszekerheid als gevolg van de Russische militaire agressie tegen Oekraïne, moet deze verordening met spoed in werking treden.

(29)

Gelet op het uitzonderlijke karakter van de maatregelen van deze verordening moet deze verordening vanaf de inwerkingtreding gedurende één jaar van toepassing zijn. Uiterlijk op 1 mei 2023 moet de Commissie aan de Raad verslag uitbrengen over de werking ervan, en kan zij indien wenselijk voorstellen de geldigheidsduur ervan te verlengen.

(30)

Daar de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze verordening worden regels vastgesteld om het hoofd te bieden aan ernstige moeilijkheden op het gebied van de gaslevering, met het oog op de waarborging van de gasleveringszekerheid van de Unie in een geest van solidariteit. Die regels omvatten een betere coördinatie, monitoring en rapportage inzake nationale maatregelen ter reductie van de gasvraag en de mogelijkheid voor de Raad om op voorstel van de Commissie een Unie-alarm af te kondigen als een Uniespecifiek crisisniveau, waardoor een Uniebrede vraagreductie verplicht wordt.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“bevoegde autoriteit”: een nationale overheidsinstantie of een nationale regulerende instantie die door een lidstaat aangewezen is voor de uitvoering van de maatregelen waarin Verordening (EU) 2017/1938 voorziet;

2)

“Unie-alarm”: een Uniespecifiek crisisniveau waardoor een vraagreductie verplicht wordt en dat geen verband houdt met de crisisniveaus op grond van artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2017/1938;

3)

“gasverbruik”: de totale levering van aardgas voor activiteiten op het grondgebied van een lidstaat, inclusief het uiteindelijke verbruik van de huishoudens, in de industrie en voor elektriciteitsopwekking, maar exclusief onder meer gas voor het vullen van opslagcapaciteiten, in overeenstemming met de door de Commissie (Eurostat) gebruikte definitie van “levering, transformatie en verbruik van gas”;

4)

“grondstof”: het “niet-energetisch gebruik van aardgas” als bedoeld in de energiebalansberekeningen door de Commissie (Eurostat);

5)

“referentiegasverbruik”: het gemiddelde gasverbruik van een lidstaat gedurende de referentieperiode; voor lidstaten waarvan het gasverbruik in de periode van 1 augustus 2021 tot en met 31 maart 2022 met ten minste 8 % gestegen is ten opzichte van het gemiddelde gasverbruik gedurende de referentieperiode, betekent “referentiegasverbruik” alleen het gasverbruik in de periode van 1 augustus 2021 tot en met 31 maart 2022;

6)

“referentieperiode”: de perioden van 1 augustus tot en met 31 maart gedurende de vijf opeenvolgende jaren voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze verordening, te beginnen met de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 maart 2018;

7)

“tussentijds streefdoel”: het in bijlage I bis bij Verordening (EU) 2017/1938 opgenomen tussentijdse streefdoel.

Artikel 3

Vrijwillige vraagreductie

De lidstaten trachten naar beste vermogen om hun gasverbruik in de periode van 1 augustus 2022 tot en met 31 maart 2023 met ten minste 15 % te reduceren ten opzichte van hun gemiddelde gasverbruik in de periode van 1 augustus tot en met 31 maart van de vijf opeenvolgende jaren voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze verordening (“vrijwillige vraagreductie”). De artikelen 6, 7 en 8 zijn op die maatregelen ter vrijwillige vraagreductie van toepassing.

Artikel 4

Afkondiging van een Unie-alarm door de Raad

1.   De Raad kan op voorstel van de Commissie door middel van een uitvoeringsbesluit een Unie-alarm afkondigen.

2.   De Commissie dient het voorstel voor een Unie-alarm in indien zij van oordeel is dat er zich een substantieel risico van een ernstig gasleveringstekort voordoet of indien er een uitzonderlijk hoge gasvraag is, waarvoor de in artikel 3 bedoelde maatregelen niet afdoende zijn en waardoor de gasleveringssituatie in de Unie aanzienlijk verslechtert, maar waarbij de markt in staat is om de verstoring op te vangen zonder dat niet-marktgebaseerde maatregelen nodig zijn.

3.   De Commissie dient ook een voorstel bij de Raad in om een Unie-alarm af te kondigen op verzoek van vijf or meer bevoegde autoriteiten die op nationaal niveau een alarm op grond van artikel 11, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2017/1938 afgekondigd hebben.

4.   De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen het voorstel van de Commissie wijzigen.

5.   Voordat de Commissie bij de Raad een voorstel indient om een Unie-alarm af te kondigen, raadpleegt zij de relevante risicogroepen zoals vervat in bijlage I bij Verordening (EU) 2017/1938 (“risicogroepen”) en de bij artikel 4 van die verordening opgerichte Groep coördinatie gas (GCG).

6.   De Raad kan, op voorstel van de Commissie, bij uitvoeringsbesluit het Unie-alarm en de bijbehorende verplichtingen op grond van artikel 5 beëindigen. De Commissie dient het voorstel voor een dergelijk uitvoeringsbesluit bij de Raad in indien zij na analyse van oordeel is dat de grondslag voor het Unie-alarm het handhaven van dat alarm niet langer rechtvaardigt, en na raadpleging van de relevante risicogroepen en de GCG.

Artikel 5

Verplichte vraagreductie in geval van een Unie-alarm

1.   Indien de Raad een Unie-alarm afkondigt, reduceert iedere lidstaat zijn gasverbruik overeenkomstig lid 2 (“verplichte vraagreductie”).

2.   Voor de toepassing van de verplichte vraagreductie voor de duur van het Unie-alarm is het gasverbruik per lidstaat voor de periode van 1 augustus 2022 tot en met 31 maart 2023 (“reductieperiode”) 15 % lager dan het referentiegasverbruik. De vraagreducties die door de lidstaten verwezenlijkt werden tijdens de periode voordat het Unie-alarm afgekondigd werd, wordt voor de toepassing van de verplichte vraagreductie in aanmerking genomen.

3.   Een lidstaat waarvan het elektriciteitssysteem alleen synchroon gekoppeld is aan het elektriciteitssysteem van een derde land, wordt vrijgesteld van de toepassing van lid 2 indien hij losgekoppeld wordt van het systeem van dat derde land zolang er geïsoleerde elektriciteitssysteemdiensten of andere diensten aan de elektriciteitsnetbeheerder verleend moeten worden om de veilige en betrouwbare werking van het elektriciteitssysteem te waarborgen.

4.   Een lidstaat is vrijgesteld van het toepassen van lid 2 zolang die lidstaat niet rechtstreeks aangesloten is op een gassysteem van een andere lidstaat.

5.   Een lidstaat kan het referentiegasverbruik dat gebruikt wordt voor de berekening van het streefdoel inzake verplichte vraagreductie op grond van lid 2 beperken met het gasvolume dat gelijk is aan het verschil tussen zijn tussentijdse streefdoel voor 1 augustus 2022 en het werkelijke volume van opgeslagen gas op 1 augustus 2022, indien die lidstaat op die datum voldoet aan het tussentijdse streefdoel.

6.   Een lidstaat kan het referentiegasverbruik dat gebruikt wordt voor de berekening van het streefdoel inzake verplichte vraagreductie op grond van lid 2 beperken met het gasvolume dat gedurende de referentieperiode verbruikt is als grondstof.

7.   Een lidstaat kan de verplichte vraagreductie beperken met 8 procentpunten, mits hij aantoont dat zijn interconnectie met andere lidstaten gemeten in vaste technische uitvoercapaciteit minder dan 50 % bedraagt ten opzichte van zijn jaarlijks gasverbruik in 2021 en dat de capaciteit op de interconnectoren met andere lidstaten gedurende ten minste één maand voorafgaand aan de kennisgeving van de afwijking voor ten minste 90 % daadwerkelijk gebruikt is voor gastransport, tenzij de lidstaat kan aantonen dat er geen vraag was en dat de capaciteit maximaal was, en mits hij aantoont dat zijn nationale LNG-faciliteiten commercieel en technisch klaar zijn om de op de markt gevraagde gasvolumes naar andere lidstaten te transporteren.

8.   Een lidstaat die in een elektriciteitscrisis verkeert, kan de verplichte vraagreductie op grond van lid 2 tijdelijk beperken tot de hoogte die nodig is om het risico voor de elektriciteitslevering te beperken, indien er geen economische alternatieven voorhanden zijn ter vervanging van het gas dat noodzakelijk is om elektriciteit op te wekken zonder de leveringszekerheid ernstig in het gedrang te brengen. In dat geval deelt de lidstaat de redenen voor de beperking mee en verstrekt hij voldoende bewijsmateriaal voor de uitzonderlijke omstandigheden die de beperking rechtvaardigen. Indien nodig actualiseert de lidstaat het risicoparaatheidsplan op grond van artikel 10 van Verordening (EU) 2019/941.

9.   Een lidstaat stelt de Commissie in kennis van zijn besluit om de verplichte vraagreductie op grond van de leden 5, 6, 7 en 8 te beperken en verstrekt daarbij het nodige bewijsmateriaal dat de voorwaarden voor het beperken van de verplichte vraagreductie vervuld zijn. Een kennisgeving in het kader van de leden 5, 6 en 7 kan reeds na de inwerkingtreding van deze verordening gedaan worden, en moet uiterlijk twee weken na de afkondiging van een Unie-alarm gedaan worden. Een kennisgeving in het kader van lid 8 moet uiterlijk twee weken na het ontstaan van de in dat lid bedoelde elektriciteitscrisis gedaan worden. De lidstaat stelt tevens de relevante risicogroepen en de GCG in kennis van zijn voornemen.

10.   Op basis van de kennisgeving en na raadpleging van de risicogroepen en de GCG, beoordeelt de Commissie of de voorwaarden voor een beperking op grond van de leden 5, 6, 7 en 8 vervuld zijn. Indien de Commissie vaststelt dat een beperking ongerechtvaardigd is, brengt zij een advies uit met vermelding van de redenen waarom de lidstaat de beperking van de verplichte vraagreductie moet opheffen of wijzigen. De Commissie brengt dat advies uiterlijk 30 werkdagen na de volledige kennisgeving op grond van lid 9 uit.

11.   Indien de voorwaarden voor de beperking van de verplichte vraagreductie in de leden 5, 6, 7 en 8 niet langer vervuld zijn, past de lidstaat het streefdoel inzake verplichte vraagreductie op grond van lid 2 toe.

12.   De Commissie gaat voortdurend na of aan de voorwaarden voor een beperking van de verplichte vraagreductie op grond van de leden 5, 6, 7 en 8 voldaan is.

13.   De artikelen 6, 7 en 8 zijn op de maatregelen ter verplichte vraagreductie van toepassing onverminderd bestaande langlopende contracten.

Artikel 6

Maatregelen om vraagreductie te verwezenlijken

1.   Het staat de lidstaten vrij de nodige maatregelen te kiezen om de vraag te reduceren. De in de artikelen 3 en 5 bedoelde maatregelen worden duidelijk omschreven en zijn transparant, proportioneel, niet-discriminerend en controleerbaar. Bij de keuze van de maatregelen nemen de lidstaten de in Verordening (EU) 2017/1938 neergelegde beginselen in acht. Met name:

a)

mogen de maatregelen de concurrentie of de goede werking van de interne gasmarkt niet onnodig verstoren;

b)

mogen de maatregelen de gasleveringszekerheid van andere lidstaten of van de Unie niet in het gedrang brengen;

c)

moeten de maatregelen voldoen aan de bepalingen van Verordening (EU) 2017/1938 met betrekking tot beschermde afnemers.

2.   Bij het treffen van vraagreductiemaatregelen overwegen de lidstaten om voorrang te geven aan maatregelen met gevolgen voor andere afnemers dan beschermde afnemers als gedefinieerd in artikel 2, punt 5), van Verordening (EU) 2017/1938, en mogen zij die afnemers ook uitsluiten van die maatregelen, op basis van objectieve en transparante criteria, waarbij rekening gehouden wordt met hun economische belang en, onder meer, de volgende elementen:

a)

de gevolgen van een verstoring voor leveringsketens die van zeer groot maatschappelijk belang zijn;

b)

de mogelijke negatieve gevolgen in andere lidstaten, in het bijzonder op leveringsketens van downstreamsectoren die van zeer groot maatschappelijk belang zijn;

c)

de mogelijk langdurige schade aan industriële installaties;

d)

de mogelijkheden om het verbruik te reduceren en producten in de Unie te vervangen.

3.   Bij hun besluit over vraagreductiemaatregelen overwegen de lidstaten maatregelen ter reductie van gas dat in de elektriciteitssector verbruikt wordt, maatregelen ter bevordering van brandstofomschakeling in de industrie, nationale bewustmakingscampagnes, en gerichte verplichtingen ter beperking van verwarming en koeling, ter bevordering van de omschakeling naar andere brandstoffen en ter beperking van het verbruik door de industrie.

Artikel 7

Coördinatie van vraagreductiemaatregelen

1.   Met het oog op een goede coördinatie van de maatregelen ter vrijwillige en verplichte vraagreductie op grond van de artikelen 3 en 5, werken de lidstaten met elkaar samen in iedere relevante risicogroep.

2.   De bevoegde autoriteit van iedere lidstaat actualiseert uiterlijk op 31 oktober 2022 haar op grond van artikel 8 van Verordening (EU) 2017/1938 opgestelde nationale noodplan, om maatregelen ter vrijwillige vraagreductie te weerspiegelen. Iedere lidstaat actualiseert tevens zijn nationale noodplan, indien wenselijk, in geval van een afkondiging van een Unie-alarm op grond van artikel 4 van deze verordening. Artikel 8, leden 6 tot en met 10, van Verordening (EU) 2017/1938 is niet van toepassing op de op grond van dit lid gemaakte actualiseringen van de nationale noodplannen.

3.   De lidstaten raadplegen de Commissie en de relevante risicogroepen voordat zij de herziene noodplannen vaststellen. De Commissie kan de risicogroepen en de GCG bijeenroepen, rekening houdend met de standpunten van de lidstaten ter zake, om kwesties in verband met de nationale vraagreductiemaatregelen te bespreken.

Artikel 8

Monitoring en handhaving

1.   De bevoegde autoriteit van iedere lidstaat monitort de uitvoering van de vraagreductiemaatregelen op haar grondgebied. De lidstaten brengen tweemaandelijks en uiterlijk op de 15e van de volgende maand aan de Commissie verslag uit over de verwezenlijkte vraagreductie. De risicogroepen en de GCG ondersteunen de Commissie bij het toezicht op de vrijwillige en de verplichte vraagreductie.

2.   Indien de Commissie aan de hand van de gerapporteerde vraagreductiecijfers merkt dat een lidstaat de verplichte vraagreductie op grond van artikel 5 dreigt niet te zullen halen, verzoekt zij de lidstaat een plan in te dienen met een strategie om daadwerkelijk te voldoen aan de vraagreductieverplichting. De Commissie verzoekt tevens een om een solidariteitsmaatregel verzoekende lidstaat op grond van artikel 13 van Verordening (EU) 2017/1938 een plan in te dienen met de strategie om een mogelijke verdere reductie van de gasvraag te verwezenlijken, overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EU) 2017/1938. In beide gevallen brengt de Commissie advies uit met opmerkingen en suggesties betreffende de ingediende plannen en deelt zij de Raad haar advies mee. De betrokken lidstaat neemt het advies van de Commissie terdege in aanmerking.

3.   De Commissie houdt het Europees Parlement en de Raad regelmatig op de hoogte van de uitvoering van deze verordening.

Artikel 9

Evaluatie

Uiterlijk op 1 mei 2023 voert de Commissie een evaluatie uit van deze verordening in het licht van de algemene stand van de gasleveringen aan de Unie, en brengt zij verslag uit aan de Raad over de belangrijkste bevindingen van die evaluatie. Op basis van dat verslag kan de Commissie met name voorstellen de geldigheidsduur van deze verordening te verlengen.

Artikel 10

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Na haar inwerkingtreding geldt zij voor een termijn van één jaar.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 augustus 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

M. BEK


(1)  Verordening (EU) 2022/1032 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2022 tot wijziging van Verordeningen (EU) 2017/1938 en (EG) nr. 715/2009 wat betreft gasopslag (PB L 173 van 30.6.2022, blz. 17).

(2)  Verordening (EU) 2017/1938 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2017 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid en houdende intrekking van Verordening (EU) nr. 994/2010 (PB L 280 van 28.10.2017, blz. 1).

(3)  Arrest van het Hof van Justitie van 15 juli 2021, Duitsland/Polen, C-848/19 P, ECLI:EU:C:2021:598.

(4)  Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 39).

(5)  Verordening (EU) 2022/869 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2022 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2009, (EU) 2019/942 en (EU) 2019/943, en Richtlijnen 2009/73/EG en (EU) 2019/944, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 347/2013 (PB L 152 van 3.6.2022, blz. 45).

(6)  Verordening (EU) 2019/941 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende risicoparaatheid in de elektriciteitssector en tot intrekking van Richtlijn 2005/89/EG (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 1).


8.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/11


VERORDENING (EU) 2022/1370 VAN DE COMMISSIE

van 5 augustus 2022

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 wat de maximumgehalten aan ochratoxine A in bepaalde levensmiddelen betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen (1), en met name artikel 2, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie (2) stelt maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen, waaronder ochratoxine A, in levensmiddelen vast.

(2)

Ochratoxine A is een mycotoxine dat op natuurlijke wijze wordt geproduceerd door schimmels van de geslachten Aspergillus en Penicillium en dat als verontreiniging wordt aangetroffen in tal van levensmiddelen, zoals granen en graanproducten, koffiebonen, gedroogde vruchten, wijn en druivensap, specerijen en zoethout. Ochratoxine A wordt gevormd tijdens het in de zon drogen en de opslag van gewassen. De vorming ervan kan worden voorkomen door goede droog- en opslagpraktijken toe te passen.

(3)

In 2020 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een bijgewerkte versie van het wetenschappelijk advies over ochratoxine A aangenomen (3). De EFSA was van oordeel dat het niet passend was een op gezondheid gebaseerde richtwaarde voor ochratoxine A vast te stellen en dat de in 2006 door de EFSA vastgestelde toelaatbare wekelijkse inname van 120 ng/kg lichaamsgewicht bijgevolg niet langer geldig is. Zij concludeerde voorts dat de berekende blootstellingsmarges voor kankerverwekkende effecten van ochratoxine A wijzen op een mogelijk gezondheidsrisico voor bepaalde groepen consumenten.

(4)

Voor bepaalde levensmiddelen zijn bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 reeds maximumgehalten voor ochratoxine A vastgesteld. Aangezien ochratoxine A is aangetroffen in levensmiddelen waarvoor nog geen maximumgehalte is vastgesteld en die bijdragen tot de menselijke blootstelling aan ochratoxine A, is het passend ook voor deze levensmiddelen een maximumgehalte vast te stellen; het gaat daarbij onder meer om andere gedroogde vruchten dan gedroogde druiven, bepaalde zoethoutproducten, gedroogde kruiden, bepaalde ingrediënten voor kruidenthee, bepaalde oliehoudende zaden, pistachenoten en cacaopoeder. Hoewel het verband tussen het gehalte aan ochratoxine A in mout en in alcoholvrije moutdranken, alsook in gedroogde dadels en dadelstroop, verder moet worden verduidelijkt, is het ook passend om nu al een maximumgehalte vast te stellen voor alcoholvrije moutdranken en dadelstroop. Ook rekening houdend met de beschikbare gegevens over de aanwezigheid is het passend de bestaande maximumgehalten aan ochratoxine A in bepaalde levensmiddelen, zoals bakkerijproducten, gedroogde druiven, gebrande koffie en oploskoffie, te verlagen. Daarnaast zijn de bestaande bepalingen voor ochratoxine A in bepaalde specerijen uitgebreid tot alle specerijen. Voor kaas en ham is het passend eerst aanvullende monitoring op de aanwezigheid van ochratoxine A uit te voeren alvorens maximumgehalten vast te stellen.

(5)

Verordening (EG) nr. 1881/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Om de marktdeelnemers in staat te stellen zich voor te bereiden op de nieuwe regels die bij deze verordening worden ingevoerd, is het passend te voorzien in een redelijke termijn totdat de nieuwe maximumgehalten van toepassing zijn. Ook moet worden voorzien in een overgangsperiode voor levensmiddelen die vóór de datum van toepassing van deze verordening rechtmatig in de handel zijn gebracht.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

In de bijlage genoemde levensmiddelen die vóór 1 januari 2023 rechtmatig in de handel zijn gebracht, mogen in de handel blijven tot en met de datum van minimale houdbaarheid of de uiterste consumptiedatum van die levensmiddelen.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 augustus 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 37 van 13.2.1993, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5).

(3)  Wetenschappelijk advies over de risicobeoordeling van ochratoxine A in levensmiddelen. EFSA Journal 2020; 18(5):6113, 150 blz. https://doi.org/10.2903/j.efsa.2020,6113.


BIJLAGE

In afdeling 2 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 wordt vermelding 2.2 vervangen door:

“Levensmiddelen (1)

Maximumgehalte (μg/kg)

2.2

Ochratoxine A

 

2.2.1

Onbewerkte granen (18)

5,0

2.2.2

Alle afgeleide/verwerkte producten van onbewerkte granen, met uitzondering van de in de punten 2.2.3, 2.2.4, 2.2.5, 2.2.12 en 2.2.13 opgenomen levensmiddelen

Granen die voor de eindverbruiker in de handel worden gebracht

3,0

2.2.3

Bakkerijproducten, granensnacks en ontbijtgranen

producten die geen oliehoudende zaden, noten of gedroogde vruchten bevatten

producten die ten minste 20 % gedroogde druiven en/of gedroogde vijgen bevatten

andere producten die oliehoudende zaden, noten en/of gedroogde vruchten bevatten

2,0

4,0

3,0

2.2.4

Alcoholvrije moutdranken

3,0

2.2.5

Tarwegluten dat niet voor de eindverbruiker in de handel wordt gebracht

8,0

2.2.6

Gedroogde vruchten

gedroogde druiven (krenten, rozijnen en sultana’s) en gedroogde vijgen

andere gedroogde vruchten

8,0

2,0

2.2.7

Dadelstroop

15

2.2.8

Gebrande koffie

gebrande koffiebonen en gemalen gebrande koffie, met uitzondering van oploskoffie

oploskoffie (instantkoffie)

3,0

5,0

2.2.9

Wijn (waaronder mousserende wijnen en met uitzondering van likeurwijnen en wijnen met een alcoholpercentage van 15 % vol of meer) en vruchtenwijnen (11)

2,0 (12 )

2.2.10

Gearomatiseerde wijnen, gearomatiseerde dranken op basis van wijn, gearomatiseerde cocktails van wijnbouwproducten (13)

2,0 (12 )

2.2.11

Druivensap, geconcentreerd druivensap in gereconstitueerde vorm, druivennectar, druivenmost en geconcentreerde druivenmost in gereconstitueerde vorm, in de handel gebracht voor de eindverbruiker (14)

2,0 (12 )

2.2.12

Bewerkte levensmiddelen op basis van granen voor zuigelingen en peuters en babyvoeding (3) (7)

0,50

2.2.13

Dieetvoeding voor medisch gebruik bedoeld voor zuigelingen en peuters (3) (10)

0,50

2.2.14

Specerijen, met inbegrip van gedroogde specerijen, met uitzondering van Capsicum spp.

Capsicum spp. (gedroogde vruchten daarvan, heel of gemalen, met inbegrip van Spaanse peper, chilipoeder, cayennepeper en paprika)

Mengsels van specerijen

15

20

15

2.2.15

Zoethout (Glycyrrhiza glabra, Glycyrrhiza inflata en andere soorten)

zoethoutwortel, ook als ingrediënt in kruidenthee

zoethoutextract (42), voor gebruik in levensmiddelen, met name dranken en zoetwaren

zoetwaren op basis van zoethout met ≥ 97 % zoethoutextract (op droge basis)

andere zoetwaren op basis van zoethout

20

80

50

10,0

2.2.16

Gedroogde kruiden

10,0

2.2.17

Gemberwortels voor gebruik in kruidenthee

Heemstwortels, paardenbloemwortels en oranjebloesems voor gebruik in kruidenthee of in koffiesurrogaten

15

20

2.2.18

Zonnebloempitten, pompoenzaad, (water)meloenzaad, hennepzaad, sojabonen

5,0

2.2.19

Pistaches die bestemd zijn om te worden gesorteerd of volgens een andere fysische methode te worden behandeld alvorens in de handel te worden gebracht voor de eindverbruiker of om als ingrediënt in levensmiddelen te worden gebruikt

Pistaches die in de handel worden gebracht voor de eindverbruiker of om als ingrediënt in levensmiddelen te worden gebruikt

10,0

5,0

2.2.20

Cacaopoeder

3,0 ”


8.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/15


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/1371 VAN DE COMMISSIE

van 5 augustus 2022

tot rectificatie van bepaalde taalversies van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (1), en met name artikel 14, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Bulgaarse, Deense, Duitse, Estse, Finse, Franse, Italiaanse, Letse, Nederlandse, Portugese, Sloveense, Tsjechische en Zweedse taalversies van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 van de Commissie (2) bevatten in artikel 38, lid 6, ofwel een fout waardoor de betekenis van de tekst wordt gewijzigd, ofwel een formulering die tot een verkeerde interpretatie kan leiden, betreffende de vermelde periode en waarop die betrekking heeft.

(2)

De Bulgaarse, Deense, Duitse, Estse, Finse, Franse, Italiaanse, Letse, Nederlandse, Portugese, Sloveense, Tsjechische en Zweedse taalversies van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 moeten daarom dienovereenkomstig worden gerectificeerd. Deze rectificatie heeft geen betrekking op de overige taalversies.

(3)

De in deze uitvoeringsverordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité klimaatverandering van 9 februari 2022,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 38, lid 6, van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 wordt vervangen door: “6. In afwijking van lid 5, eerste alinea, mogen de lidstaten of, in voorkomend geval, de bevoegde autoriteiten ervan uitgaan dat wat betreft in de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 voor verbranding gebruikte biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen aan de in dat lid bedoelde duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria is voldaan.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 augustus 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie (PB L 334 van 31.12.2018, blz. 1).


8.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/16


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/1372 VAN DE COMMISSIE

van 5 augustus 2022

wat betreft tijdelijke maatregelen om de binnenkomst, de verplaatsing en verspreiding, de vermeerdering en het vrijkomen in de Unie van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) te voorkomen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (1), en met name artikel 30, lid 1, en artikel 41, lid 2,

Gezien Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (2), en met name artikel 128, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) is niet opgenomen in de lijst van EU-quarantaineorganismen, ZP-quarantaineorganismen of door de EU gereguleerde niet-quarantaineorganismen overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie (3).

(2)

In 2016 heeft Italië de Commissie meegedeeld dat Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) voor het eerst op zijn grondgebied werd aangetroffen in een rijstproducerend gebied in Noord-Italië. Sindsdien is het organisme ook op andere rijstvelden aangetroffen en de ernstigste plagen hebben geleid tot oogstverliezen tot 50 % van de gebruikelijke productie.

(3)

In 2017 heeft Italië officiële maatregelen genomen om verdere insleep in en verspreiding op zijn grondgebied van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) te voorkomen (4). Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) wordt voornamelijk geassocieerd met in de grond geteelde, bewortelde planten van Oryza sativa L. die voor opplant zijn bestemd. Het wordt ook geassocieerd met andere waardplanten, zoals gerst, maar in mindere mate dan met bewortelde planten van Oryza sativa L.

(4)

Italië is momenteel de enige lidstaat waar de aanwezigheid van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) is bevestigd. Op basis van een in 2018 door Italië uitgevoerde risicobeoordeling (5) wordt geconcludeerd dat dat plaagorganisme voldoet aan de criteria van deel 3, subdeel 2, van bijlage I bij Verordening (EU) 2016/2031. Het wordt derhalve noodzakelijk geacht tijdelijke maatregelen tegen dat plaagorganisme vast te stellen. Bij die maatregelen moet rekening worden gehouden met de belangrijkste verspreidingsroutes, zoals voor opplant bestemde planten, grond, machines en gereedschappen, en overdracht door de mens.

(5)

In een bepaalde regio binnen dat rijstproducerende gebied in Italië is geconcludeerd dat de uitroeiing van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) niet langer mogelijk is. Italië moet daarom toestemming krijgen om in de die regio maatregelen te nemen voor de inperking ervan, in plaats van de uitroeiing. Die maatregelen moeten erop gericht zijn de niveaus van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) stabiel te houden. Indien bij inspectie echter blijkt dat de niveau’s aan Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) toenemen, moeten maatregelen voor de uitroeiing ervan worden toegepast om de niveau’s te verlagen en de verspreiding ervan te voorkomen.

(6)

De lidstaten moeten het grote publiek en relevante professionele marktdeelnemers informeren over de dreiging van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) en over de maatregelen die ertegen worden genomen om te zorgen voor een doeltreffender aanpak door alle mogelijke betrokkenen. Met name moeten de lidstaten meer bekendheid geven aan het gevaar van verspreiding ervan via schoeisel en voertuigen, aangezien deze vormen van verspreiding het meest door het grote publiek worden gebruikt.

(7)

Er moeten inspecties worden uitgevoerd in de afgebakende gebieden en van waardplanten buiten die gebieden, om de mogelijke aanwezigheid van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) vroegtijdig op te sporen en de verspreiding ervan naar de rest van het grondgebied van de Unie te voorkomen. De lidstaten moeten jaarlijkse inspecties uitvoeren op basis van een beoordeling van het risico op de insleep van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield).

(8)

Gezien de door Italië verstrekte gegevens en de ruime verspreiding van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) in derde landen die rijst produceren, moet worden gecontroleerd of in die derde landen aan bepaalde voorwaarden is voldaan met betrekking tot de voor opplant bestemde planten van Oryza sativa L., voordat zij in de Unie werden binnengebracht. Die voorwaarden moeten met name betrekking hebben op de al dan niet plaagorganismevrije status van de productielocatie of -plaats, de uit te voeren officiële inspecties en de nodige verklaringen op het fytosanitair certificaat. Deze voorwaarden zijn noodzakelijk om ervoor te zorgen dat die planten vrij zijn van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield).

(9)

Bovendien moeten bewortelde, voor opplant bestemde planten van Oryza sativa L. bij aankomst visueel worden geïnspecteerd en moeten zij, wanneer zij symptomen van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) vertonen, worden bemonsterd en op de aanwezigheid van dat plaagorganisme getest om vast te stellen of het organisme aanwezig is of niet.

(10)

Ook moet worden voorzien in maatregelen voor de verplaatsing binnen de Unie van bewortelde, uit de Unie afkomstige planten van Oryza sativa L.. Om een passend niveau van fytosanitaire bescherming te waarborgen, moet de verplaatsing van die planten en van grond van de afgebakende gebieden naar de rest van het grondgebied van de Unie worden verboden.

(11)

Deze verordening moet voldoende lang van toepassing zijn voor herziening ervan en om de aanwezigheid en de verspreiding van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) te kunnen evalueren.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt regels vast om de binnenkomst, de verplaatsing en verspreiding, de vermeerdering en het vrijkomen in de Unie van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) te voorkomen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“het nader omschreven plaagorganisme”: Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield);

2)

“nader omschreven planten”: in de grond geteelde, bewortelde, voor opplant bestemde planten van Oryza sativa L., met uitzondering van zaden;

3)

“waardplanten”: in de grond geteelde, bewortelde, voor opplant bestemde planten van de in bijlage I vermelde geslachten en soorten;

4)

“spontane waardplanten”: waardplanten die op de productieplaatsen voorkomen zonder te zijn geplant;

5)

“nader omschreven zaden”: zaden van Oryza sativa L.;

6)

“nader omschreven voorwerpen”: machines, gereedschappen, voertuigen en persoonlijke uitrusting die zijn gebruikt voor activiteiten in verband met het planten, behandelen of oogsten van de waardplanten;

7)

“afgebakend gebied”: het gebied dat wordt ingesteld als het nader omschreven plaagorganisme wordt aangetroffen, en dat bestaat uit een besmette zone en een bufferzone;

8)

“besmette zone”: een zone waarbinnen zich het veld of de velden met Oryza sativa L. bevinden met daarin:

a)

alle waardplanten waarvan bekend is dat zij met het nader omschreven plaagorganisme zijn besmet;

b)

alle waardplanten die symptomen vertonen die wijzen op een mogelijke besmetting met het nader omschreven plaagorganisme;

c)

alle andere planten die besmet zijn met het nader omschreven plaagorganisme of waarvan wordt vermoed dat zij daarmee besmet zijn, met inbegrip van planten die vatbaar zijn voor besmetting vanwege hun gevoeligheid voor dat plaagorganisme en hun onmiddellijke nabijheid tot besmette nader omschreven planten, of daaruit geteelde planten;

d)

stukken land, grond of andere elementen die door het nader omschreven plaagorganisme zijn besmet of die waarschijnlijk besmet zijn;

9)

“bufferzone”: een zone met een breedte van ten minste 100 m rondom de besmette zone;

10)

“methode met lokplanten”: een methode waarbij bepaalde nader omschreven planten tijdelijk op een besmet veld worden geplant om het nader omschreven plaagorganisme te vangen en vervolgens worden verwijderd en vernietigd, teneinde andere nader omschreven planten op hetzelfde terrein tegen dat plaagorganisme te beschermen.

Artikel 3

Verbod op het binnenbrengen in en verplaatsen binnen de Unie

Het nader omschreven plaagorganisme mag niet op of binnen het grondgebied van de Unie worden binnengebracht, verplaatst, gehouden, vermeerderd of vrijgelaten.

Artikel 4

Instelling van afgebakende gebieden

1.   Wanneer de aanwezigheid van het nader omschreven plaagorganisme op het grondgebied van de Unie wordt bevestigd, stelt elke betrokken lidstaat onmiddellijk een afgebakend gebied in.

2.   Indien de aanwezigheid van het nader omschreven plaagorganisme in de bufferzone wordt bevestigd, herziet de betrokken lidstaat de afbakening van de besmette zone en de bufferzone onmiddellijk en wijzigt hij deze dienovereenkomstig.

3.   De betrokken lidstaat stelt de Commissie en de andere lidstaten in kennis van het aantal en de locaties van de afgebakende gebieden die overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) 2016/2031 voor het nader omschreven plaagorganisme zijn ingesteld.

4.   Wanneer het nader omschreven plaagorganisme blijkens de in artikel 8 bedoelde inspecties gedurende een periode van drie opeenvolgende jaren niet is aangetroffen in een afgebakend gebied, mag deze afbakening worden opgeheven. In dat geval stelt de betrokken lidstaat de Commissie en de andere lidstaten ervan in kennis dat het afgebakende gebied overeenkomstig artikel 19, lid 4, van Verordening (EU) 2016/2031 is afgeschaft.

Artikel 5

Uitroeiingsmaatregelen

De betrokken lidstaat past in de afgebakende gebieden alle volgende maatregelen toe met het oog op de uitroeiing van het nader omschreven plaagorganisme:

1)

de nader omschreven planten in de besmette zone worden verwijderd en vernietigd op velden die oogstnabij zijn. De nader omschreven planten worden ter plaatse of op een daartoe aangewezen nabijgelegen locatie binnen de besmette zone vernietigd op zodanige wijze dat het nader omschreven plaagorganisme zich niet verspreidt;

2)

binnen de besmette zone mogen geen nader omschreven zaden worden ingezaaid en geen waardplanten worden geplant;

3)

spontane waardplanten moeten regelmatig worden verwijderd;

4)

de velden in de besmette zone moeten gedurende meer dan 18 maanden ononderbroken onder water blijven staan. Indien continu onder water zetten niet mogelijk is, wordt de methode met lokplanten toegepast, of andere methoden die voorkomen dat het plaagorganisme zijn levenscyclus afrondt;

5)

nader omschreven planten die voor de methode met lokplanten worden gebruikt, worden binnen vijf weken na het planten vernietigd;

6)

nader omschreven voorwerpen die in een besmet gebied zijn gebruikt, worden van grond en plantenresten gereinigd voordat zij naar de omliggende velden worden verplaatst. Tijdens het reinigen moet het verspreiden van residuen uit het besmette veld worden vermeden.

Artikel 6

Inperkingsmaatregelen

1.   In de in bijlage II vermelde afgebakende gebieden past de bevoegde autoriteit alle volgende maatregelen toe om het nader omschreven plaagorganisme tot die gebieden te beperken en de verspreiding ervan buiten die gebieden te voorkomen:

a)

nader omschreven zaden en nader omschreven planten mogen alleen worden ingezaaid of geplant indien een van de volgende fytosanitaire maatregelen is genomen:

i)

het desbetreffende gebied wordt gedurende ten minste zes maanden na de laatste oogst continu onder water gehouden;

ii)

toepassing van de methode met lokplanten, waarbij de nader omschreven planten binnen vijf weken na het planten worden vernietigd;

iii)

gewasrotatie met niet-waardplanten of voor gekweekte waardplanten van het geslacht Brassica L. of de soorten Allium cepa L., Glycine max (L.) Merr., Hordeum vulgare L., Panicum miliaceum L., Sorghum bicolor (L.) Moench, Triticum aestivum L. en Zea mays L., bestemd voor de productie van bollen, groenten of granen voor eindgebruikers, behalve voor gebruik als voor opplant bestemde planten;

b)

spontane waardplanten moeten regelmatig worden verwijderd;

c)

nader omschreven voorwerpen die op het besmette veld zijn gebruikt, worden van grond en plantenresten gereinigd alvorens naar de omliggende velden te worden verplaatst. Tijdens het reinigen moet het verspreiden van residuen uit het besmette veld worden vermeden.

2.   Indien uit inspectie blijkt dat de aanwezigheid van het nader omschreven plaagorganisme is toegenomen, past de bevoegde autoriteit de in artikel 5 bedoelde maatregelen toe in de desbetreffende afgebakende gebieden.

Artikel 7

Bewustmaking

Met betrekking tot de afgebakende gebieden waarop de in de artikelen 5 en 6 bedoelde uitroeiings- en inperkingsmaatregelen zijn toegepast, moet de betrokken lidstaat het publiek bewust maken van de dreiging van het nader omschreven plaagorganisme en van de maatregelen die zijn genomen om de verdere verspreiding ervan buiten de afgebakende gebieden te voorkomen. De lidstaat zorgt ervoor dat het grote publiek en de betrokken marktdeelnemers zich bewust zijn van de grenzen van de afgebakende gebieden, de besmette zones en de bufferzones.

Artikel 8

Inspecties op het nader omschreven plaagorganisme binnen het grondgebied van de lidstaten

1.   De lidstaten voeren jaarlijks officiële inspecties uit op de aanwezigheid van het nader omschreven plaagorganisme op waardplanten op hun grondgebied, waarbij zij prioriteit geven aan inspecties van de nader omschreven planten. Deze inspecties zijn risicogebaseerd.

De lidstaten dienen uiterlijk op 30 april van elk jaar bij de Commissie en de andere lidstaten de resultaten in van de buiten de afgebakende gebieden uitgevoerde inspecties, met gebruikmaking van de in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1231 van de Commissie (6) bedoelde modellen.

2.   De betrokken lidstaat monitort de ontwikkeling van de aanwezigheid van het nader omschreven plaagorganisme in afgebakende gebieden. De betrokken lidstaat zendt de Commissie en de andere lidstaten uiterlijk op 30 april van elk jaar de resultaten toe van de uitgevoerde inspecties, en gebruikt daarvoor het model in bijlage III.

3.   Die inspecties bestaan uit visueel onderzoek van waardplanten, bemonstering van waardplanten met symptomen en, in voorkomend geval, van asymptomatische waardplanten in de nabijheid van de waardplanten met symptomen, en van de grond. Het wortelsysteem van bemonsterde planten wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van gallen van het nader omschreven plaagorganisme.

4.   Naast waardplanten met symptomen worden bodemmonsters genomen. De bodem wordt bemonsterd op een diepte van 20-25 cm. Op de geïnspecteerde velden worden de bodemmonsters genomen in een rechthoekig raster dat het gehele veld bestrijkt, waarbij de bemonsteringsafstand niet meer dan 20 m lang en 5 m breed mag zijn. De monstergrootte bedraagt 500 ml tot een totale oppervlakte van 1 ha.

Artikel 9

Verplaatsing van de nader omschreven planten, grond, nader omschreven zaden en nader omschreven voorwerpen

1.   Het buiten de afgebakende gebieden verplaatsen van de nader omschreven planten is verboden.

2.   Het binnen of buiten de afgebakende gebieden verplaatsen van grond waar in de voorafgaande drie jaar nader omschreven planten zijn geteeld, is verboden.

3.   Het binnen of buiten de afgebakende gebieden verplaatsen van nader omschreven zaden is alleen toegestaan indien de zaden vrij zijn van grond en plantenresten.

4.   Het buiten de afgebakende gebieden verplaatsen van nader omschreven voorwerpen is alleen toegestaan indien zij zijn gereinigd en vrij van grond zijn bevonden.

Artikel 10

Het in de Unie binnenbrengen van nader omschreven planten en nader omschreven zaden

Uit derde landen afkomstige nader omschreven planten en nader omschreven zaden mogen alleen in de Unie worden binnengebracht als de bevoegde autoriteiten of de onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteiten staande professionele marktdeelnemers aan alle van de volgende voorschriften voldoen:

1)

de nader omschreven planten die op een ziektevrije plaats of een ziektevrije productielocatie zijn geproduceerd, zijn op die productieplaats of productielocatie officieel geïnspecteerd op het meest geschikte tijdstip voor het opsporen van symptomen van besmetting tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór de uitvoer, en zijn vrij van het nader omschreven plaagorganisme bevonden;

2)

de officiële inspecties zijn tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór uitvoer op het meest geschikte tijdstip voor het opsporen van symptomen van besmetting uitgevoerd, in een gebied met een breedte van ten minste 100 m rond de in punt 1 bedoelde productieplaats of productielocatie;

3)

alle nader omschreven planten in het gebied rond de plaagorganismevrije productieplaats of -locatie die tijdens die inspecties symptomen van infectie vertoonden, zijn onmiddellijk vernietigd;

4)

de nader omschreven planten gaan vergezeld van een fytosanitair certificaat dat onder de rubriek “Aanvullende verklaring” overeenkomstig artikel 71, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 een van de volgende vermeldingen omvat:

a)

“De nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong van de nader omschreven planten heeft dat land overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen erkend als vrij van het nader omschreven plaagorganisme.”;

b)

“De nader omschreven planten komen uit een gebied dat volgens de nationale plantenziektekundige dienst van het derde land van het betrokken gebied overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is van het nader omschreven plaagorganisme. De naam van het plaagorganismevrije gebied wordt in het fytosanitair certificaat in de rubriek “Plaats van oorsprong” vermeld.”;

c)

“De nader omschreven planten zijn geproduceerd op een productieplaats of -locatie die volgens de nationale plantenziektekundige dienst van het betrokken derde land vrij is van het nader omschreven plaagorganisme overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen (voorschriften voor de vaststelling van plaagorganismevrije productieplaatsen en plaagorganismevrije productielocaties, ISPM nr. 10 (1999), Rome, IPPC, FAO 2016) en zijn geproduceerd overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1372 van de Commissie (*1).

(*1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1372 van de Commissie van 5 augustus 2022 wat betreft tijdelijke maatregelen om de binnenkomst, de verplaatsing en verspreiding, de vermeerdering en het vrijkomen in de Unie van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) te voorkomen (PB L 206 van 8.8.2022, blz. 16)”;"

5)

het fytosanitaire certificaat dat nader omschreven zaden van oorsprong uit derde landen vergezelt, bevat onder de rubriek “Aanvullende verklaring” de vermelding dat de zaden vrij zijn van grond en plantenresten.

Artikel 11

Bemonstering en testen van nader omschreven planten die symptomen van het nader omschreven plaagorganisme vertonen

Nader omschreven planten die uit een derde land in de Unie worden binnengebracht en symptomen van het nader omschreven plaagorganisme vertonen, worden na visuele inspectie bemonsterd en getest om vast te stellen of dat plaagorganisme al dan niet aanwezig is.

Artikel 12

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing tot en met 30 juni 2025.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 augustus 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4.

(2)  PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 690/2008 van de Commissie en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie (PB L 319 van 10.12.2019, blz. 1).

(4)  Misure d’emergenza per impedire la diffusione di Meloidogyne graminicola Golden & Birchfield nel territorio della Repubblica italiana. Besluit van 6 juli 2017, Gazzetta ufficiale della Repubblica Italiana. Algemene serie nr. 202, 30.8.2017.

(5)  Analyse van het fytosanitaire risico van Meloidogyne graminicola (Golden & Birchfield) uitgevoerd door Consiglio per la ricerca in agricoltura e l’analisi dell’economia agraria (CREA).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1231 van de Commissie van 27 augustus 2020 betreffende het formaat en de instructies voor de jaarlijkse verslagen over de resultaten van de onderzoeken en betreffende het formaat van de meerjarige onderzoekprogramma’s en de praktische regeling, die respectievelijk in de artikelen 22 en 23 van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad zijn bepaald (PB L 280 van 28.8.2020, blz. 1).


BIJLAGE I

Lijst van de in artikel 2, punt 3), bedoelde waardplanten

Geslacht of soort

Ageratum conyzoides L.

Alisma plantago L.

Allium cepa L.

Alopecurus L.

Amaranthus spinosus L.

Amaranthus viridis L.

Avena sativa L.

Beta vulgaris L.

Brassica L.

Capsicum annuum L.

Centella asiatica (L.) Urb.

Colocasia esculenta (L.) Schott

Coriandrum sativum L.

Cucumis sativus L.

Cymbopogon citratus (DC.) Stapf

Cynodon dactylon (L.) Pers.

Cyperus compressus L.

Cyperus difformis L.

Cyperus iria L.

Cyperus rotundus L.

Dactyloctenium aegyptium (L.) Willd.

Digitaria filiformis (L.) Köler

Digitaria sanguinalis (L.) Scop.

Echinochloa colona (L.) Link

Echinochloa crus-galli (L.) P. Beauv.

Eclipta prostrata (L.) L.

Eleusine coracana (L.) Gaertn.

Eleusine indica (L.) Gaertn.

Fimbristylis dichotoma var. pluristriata (C.B.Clarke) Napper

Gamochaeta coarctata (L.) Cabrera

Glycine max (L.) Merr.

Heteranthera reniformis Ruiz & Pav.

Hordeum vulgare L.

Hydrilla Rich.

Impatiens balsamina L.

Imperata cylindrica (L.) Raeusch.

Kyllinga brevifolia Rottb.

Lactuca sativa L.

Ludwigia L.

Melilotus albus Medik.

Murdannia keisak (Hassk.) Hand.-Mazz.

Musa L.

Oryza sativa L.

Oxalis corniculata L.

Panicum L.

Pennisetum glaucum (L.) R. Br.

Pisum sativum L.

Poa annua L.

Portulaca oleracea L.

Ranunculus L.

Saccharum officinarum L.

Schoenoplectus articulatus (L.) Palla

Schoenoplectiella articulata (L.) Lye

Setaria italica (L.) P. Beauv.

Solanum lycopersicum L.

Solanum melongena L.

Solanum nigrum L.

Solanum sisymbriifolium Lam.

Solanum tuberosum L.

Sorghum bicolor (L.) Moench

Spergula arvensis L.

Spinacia oleracea L.

Stellaria media (L.) Vill.

Trifolium repens L.

Triticum aestivum L.

Urena lobata L.

Vicia faba L.

Zea mays L.


BIJLAGE II

Afgebakende gebieden als bedoeld in artikel 6

Italië

Lijst van gemeenten in afgebakende gebieden in Italië

Regio

Provincie

Gemeenten

Lombardije

Pavia

Alagna, Carbonara al Ticino, Cilavegna, Dorno, Gambolò, Garlasco, Gropello Cairoli, Linarolo, Parona, Pieve Albignola, Sannazzaro de' Burgondi, Scaldasole, Sommo, Tromello, Trovo, Vigevano, Villanova d’Ardenghi, Zerbolò, Zinasco

Piëmont

Biella

Castelletto Cervo, Gifflenga, Mottalciata

Piëmont

Vercelli

Buronzo


BIJLAGE III

Modellen voor de verslaglegging van de resultaten van de overeenkomstig artikel 8, lid 2, in afgebakende gebieden uitgevoerde inspecties

1.

Beschrijving van het afgebakende gebied

2.

Aanvankelijke omvang van het afgebakende gebied (ha)

3.

Geactualiseerde omvang van het afgebakende gebied (ha)

4.

Aanpak

5.

Gebied

6.

Inspectielocaties

7.

Geïdentificeerde risicogebieden

8.

Geïnspecteerde risicogebieden

9.

Plantmateriaal/Handelsartikel

10.

Lijst van waardplantensoorten

11.

Tijdschema

12.

Bijzonderheden van de inspectie

A)

Aantal visuele controles

B)

Totaal aantal genomen monsters

C)

Type vallen/lokplanten (of andere methoden (bv. vangnet))

D)

Aantal vallen/lokplanten (of andere vangmethoden)

E)

Aantal locaties met vallen/lokplanten (indien anders dan de onder D) vermelde gegevens)

F)

Type tests (bv. microscopische identificatie, PCR, Elisa enz.)

G)

Totaal aantal tests

H)

Andere maatregelen (bv. speurhonden, drones, helikopters, bewustmakingscampagnes enz.)

I)

Aantal andere maatregelen

13.

Aantal geanalyseerde symptomatische monsters

i:

Totaal

ii:

Positief

iii:

Negatief

iv:

Niet bekend

14.

Aantal geanalyseerde asymptomatische monsters

i:

Totaal

ii:

Positief

iii:

Negatief

iv:

Niet bekend

15.

Opmerkingen

Benaming

Datum van instelling

Omschrijving

Aantal

A

B

C

D

E

F

G

H

I

i

ii

iii

iv

i

ii

iii

iv

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Instructies voor de rapportage

Kolom 1: vermeld de naam van het geografische gebied, het uitbraaknummer of andere informatie waarmee het desbetreffende afgebakende gebied kan worden geïdentificeerd, en de datum van instelling.

Kolom 2: vermeld de omvang van het afgebakende gebied voor aanvang van de inspectie.

Kolom 3: vermeld de omvang van het afgebakende gebied na inspectie.

Kolom 4: vermeld de aanpak (uitroeiing of inperking). Voeg zo veel rijen toe als nodig, afhankelijk van het aantal afgebakende gebieden per plaagorganisme en de aanpak die in deze gebieden wordt gehanteerd.

Kolom 5: vermeld de zone van het afgebakende gebied waar het onderzoek is uitgevoerd, met zoveel rijen als nodig: besmette zone of bufferzone, in afzonderlijke rijen. Vermeld, indien van toepassing, in afzonderlijke rijen het gebied van de besmette zone waar de inspectie is uitgevoerd (bv. de laatste 20 km aangrenzend aan de bufferzone, rond kwekerijen enz.).

Kolom 6: vermeld het aantal inspectielocaties en beschrijf ze aan de hand van de volgende mogelijkheden:

1.

in de open lucht (productiegebied): 1.1. veld (landbouwgrond, weidegrond), 1.2. boomgaard/wijngaard, 1.3. kwekerij, 1.4. bos;

2.

in de open lucht (overig): 2.1. privétuin; 2.2. openbare locaties, 2.3. beschermd gebied, 2.4. wilde planten in andere dan beschermde gebieden, 2.5. andere locaties (geef aan welke, bv. tuincentrum, commerciële locatie waar verpakkingsmateriaal van hout wordt gebruikt, houtindustrie, waterrijk natuurgebied, irrigatie- en drainagenetwerk enz.);

3.

besloten omgeving: 3.1. kas, 3.2. privéterrein anders dan een kas, 3.3. openbare locatie anders dan een kas, 3.4 andere locaties (geef aan welke, bv. tuincentrum, commerciële locatie waar verpakkingsmateriaal van hout wordt gebruikt, houtindustrie).

Kolom 7: vermeld welke gebieden als risicogebied zijn vastgesteld op basis van de biologische eigenschappen van het plaagorganisme, de aanwezigheid van waardplanten, ecoklimatologische omstandigheden en risicolocaties.

Kolom 8: geef aan welke van de in kolom 7 vermelde risicogebieden zijn geïnspecteerd.

Kolom 9: vermeld planten, vruchten, zaden, grond, verpakkingsmateriaal, hout, machines, voertuigen, water, andere, met vermelding van het specifieke geval.

Kolom 10: vermeld de lijst van plantensoorten/-geslachten die zijn onderzocht. Gebruik één rij per plantensoort/-geslacht wanneer het specifieke wettelijke voorschrift voor de inspectie op het plaagorganisme dit vereist.

Kolom 11: vermeld de maanden van het jaar waarin de inspecties werden uitgevoerd.

Kolom 12: vermeld de bijzonderheden van de inspectie, afhankelijk van de specifieke wettelijke voorschriften van het betrokken plaagorganisme. Geef met “n.v.t.” aan wanneer de gegevens van een bepaalde kolom niet van toepassing zijn.

Kolommen 13 en 14: vermeld de resultaten, indien van toepassing, en verstrek de beschikbare informatie in de desbetreffende kolommen. Onder “niet bekend” wordt verstaan: de geanalyseerde monsters waarvan om verschillende redenen geen resultaat kon worden bepaald (bv. onder het detectieniveau, niet-geïdentificeerd of onverwerkt monster, oud monster enz.).


8.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/28


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/1373 VAN DE COMMISSIE

van 5 augustus 2022

tot toelating van het in de handel brengen van ijzerhydroxideadipaattartraat als nieuw voedingsmiddel en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende nieuwe voedingsmiddelen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1852/2001 van de Commissie (1), en met name artikel 12, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2015/2283 is vastgesteld dat alleen nieuwe voedingsmiddelen die zijn toegelaten en in de Unielijst van nieuwe voedingsmiddelen zijn opgenomen, in de Unie in de handel mogen worden gebracht.

(2)

Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2015/2283 is er bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie (2) een Unielijst van nieuwe voedingsmiddelen vastgesteld.

(3)

Op 21 februari 2020 heeft de onderneming Nemysis Limited (“de aanvrager”) overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2283 bij de Commissie een aanvraag ingediend om ijzerhydroxideadipaattartraat (“IHAT”) in de Unie in de handel te brengen als nieuw voedingsmiddel voor gebruik als bron van ijzer in voedingssupplementen zoals gedefinieerd in Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (3), in de vorm van capsules, in hoeveelheden van maximaal 100 mg per dag, wat overeenkomt met maximaal 36 mg ijzer (Fe) per dag, bestemd voor de algemene bevolking, met uitzondering van zuigelingen en peuters. In de aanvraag stelt de aanvrager dat IHAT als technisch vervaardigd nanomateriaal een nieuw voedingsmiddel is in de zin van artikel 3, lid 2, punt a), viii), van Verordening (EU) 2015/2283.

(4)

Op 21 februari 2020 heeft de aanvrager bij de Commissie ook een verzoek ingediend voor de bescherming van door eigendomsrechten beschermde gegevens voor een in-vitromicronucleustest met zoogdiercellen (4), een in-vitrogenmutatietest met zoogdiercellen met behulp van het thymidinekinasegen (5) en een oraletoxiciteitsonderzoek van 90 dagen bij knaagdieren (6), die ter ondersteuning van de aanvraag zijn ingediend.

(5)

Op 3 juli 2020 heeft de Commissie de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) verzocht een beoordeling van IHAT als nieuw voedingsmiddel uit te voeren.

(6)

Op 27 oktober 2021 heeft de EFSA overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EU) 2015/2283 haar wetenschappelijk advies uitgebracht over de veiligheid van ijzerhydroxideadipaattartraat als nieuw voedingsmiddel krachtens Verordening (EU) 2015/2283 en als bron van ijzer in de context van Richtlijn 2002/46/EG (Safety of Iron Hydroxide Adipate Tartrate as a Novel food pursuant to Regulation (EU) 2015/2283 and as a source of iron in the context of Directive 2002/46/EC) (7).

(7)

De EFSA heeft in haar wetenschappelijk advies geconcludeerd dat IHAT onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden voor de voorgestelde doelpopulaties in een hoeveelheid van maximaal 100 mg/dag veilig is en dat het een bron van biologisch beschikbaar ijzer is. In dat advies heeft de EFSA echter opgemerkt dat, aangezien zij geen toelaatbare bovengrens voor de inname heeft vastgesteld, de inname van ijzer uit voedingssupplementen die het nieuwe voedingsmiddel bevatten, de door de lidstaten vastgestelde richtniveaus voor de bevolking zou kunnen overschrijden en dat de gecombineerde inname van ijzer uit voedingssupplementen die het nieuwe voedingsmiddel bevatten en het achtergronddieet, hoog zou zijn. Gezien de overwegingen van de EFSA en de belangrijke rol van ijzer in de menselijke fysiologie, groei en ontwikkeling, met name in de eerste levensfasen, en de dunne scheidingslijn tussen gunstige en schadelijke gezondheidseffecten van ijzer, afhankelijk van de inname, is de Commissie van mening dat een voorzorgsbenadering nodig is.

(8)

De Commissie heeft de aanvrager daarom verzocht de in zijn aanvraag voorgestelde IHAT-gehalten te heroverwegen (gehalten van maximaal 100 mg per dag die zouden overeenkomen met maximaal 36 mg ijzer (Fe) per dag voor de algemene bevolking, met uitzondering van zuigelingen en peuters). In antwoord op het verzoek van de Commissie heeft de aanvrager zijn verzoek aangepast en heeft hij voorgesteld IHAT te gebruiken in gehalten van maximaal 100 mg IHAT/dag met overeenkomstige ijzergehalten van maximaal 30 mg Fe/dag in voedingssupplementen bestemd voor de volwassen bevolking en in gehalten van maximaal 50 mg IHAT/dag met overeenkomstige ijzergehalten van maximaal 14 mg Fe/dag in voedingssupplementen bestemd voor kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar, met uitzondering van kinderen jonger dan vier jaar. Bovendien heeft de aanvrager aangegeven dat hij het IHAT-gehalte in voedingssupplementen die in een lidstaat in de handel worden gebracht, zal aanpassen om de overeenkomstige maximumgehalten aan ijzer te beperken tot de richtwaarden die die lidstaat voor elke leeftijdsgroep van de bevolking heeft vastgesteld. De Commissie is van oordeel dat het herziene gebruik voldoet aan de voorwaarden voor het in de handel brengen van IHAT overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2283.

(9)

De vermelding voor IHAT als nieuw voedingsmiddel in de Unielijst van nieuwe voedingsmiddelen moet de in artikel 9, lid 3, van Verordening (EU) 2015/2283 bedoelde informatie omvatten.

(10)

In hetzelfde wetenschappelijke advies wijst de EFSA erop dat, vanwege de aanwezigheid van nikkel in het nieuwe voedingsmiddel, de consumptie van voedingssupplementen met 100 mg IHAT aan dermatitis gerelateerde allergische reacties kan veroorzaken bij personen van 10 jaar en jonger die eerder na huidcontact voor nikkel zijn gesensibiliseerd, aangezien de inname van nikkel uit het nieuwe voedingsmiddel niet zou leiden tot een blootstellingsmarge voor de inname van nikkel die volgens de EFSA een laag gezondheidsrisico oplevert voor kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar in het hoogste 95e percentiel van blootstelling aan nikkel via de voeding (8). Gezien het gewijzigde voorgestelde gebruik van het nieuwe voedingsmiddel in hoeveelheden van maximaal 50 mg IHAT/dag in voedingssupplementen bestemd voor kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar en met uitzondering van kinderen jonger dan vier jaar, zal de inname van nikkel uit het nieuwe voedingsmiddel echter hoger zijn dan of ongeveer even hoog zijn als de blootstellingsmarge die volgens de EFSA een laag gezondheidsrisico oplevert, en niet significant bijdragen tot de totale inname van nikkel uit levensmiddelen en drinkwater. Rekening houdend met deze overwegingen en met de ingebouwde voorzichtigheid in de innamebeoordeling van de EFSA waarbij het 95e percentiel van de blootstelling via de voeding werd gebruikt om de blootstellingsmarge voor nikkel met een laag gezondheidsrisico af te leiden, is de Commissie van oordeel dat het onwaarschijnlijk is dat in reële situaties allergische reacties in de vorm van contactdermatitis bij die leeftijdsgroep van de bevolking zullen worden veroorzaakt. De Commissie is derhalve van oordeel dat er geen etiketteringsvoorschrift zoals bedoeld in artikel 9, lid 3, punt b), van Verordening (EU) 2015/2283 nodig is met betrekking tot allergeniciteit.

(11)

Daarnaast heeft de EFSA in haar wetenschappelijk advies ook geoordeeld dat haar conclusie over de veiligheid van IHAT en de biologische beschikbaarheid van ijzer nauw verband houdt met de specifieke fysisch-chemische eigenschappen, de specifieke deeltjesgrootteverdeling en het specifieke agglomeratieprofiel van het nieuwe voedingsmiddel die worden bereikt door het gecombineerde effect van het gebruik van de capsulevorm van de voedingssupplementen die het nieuwe voedingsmiddel bevatten en de afwezigheid van andere stoffen dan het adipaat, tartraat en natriumchloride die bij de productie van IHAT worden gebruikt. De EFSA is daarom van oordeel dat het veiligheidsprofiel van het nieuwe voedingsmiddel en de biologische beschikbaarheid van de nutriëntenbron kunnen veranderen en per geval zullen moeten worden beoordeeld indien andere vormen van voedingssupplementen (bv. tabletten, pastilles, zakjes met poeder, gummies, siropen enz.) afzonderlijk of in combinatie met adipaat, tartraat en natriumchloride of met andere stoffen dan adipaat, tartraat en natriumchloride worden gebruikt, of indien andere stoffen in de capsulevorm van de voedingssupplementen worden gebruikt. Wanneer andere vormen van voedingssupplementen (bv. tabletten, pastilles, zakjes met poeder, gummies, siropen enz.) in combinatie met adipaat, tartraat en natriumchloride of met andere stoffen worden gebruikt of wanneer andere stoffen in de capsulevorm van de voedingssupplementen waarin het nieuwe voedingsmiddel is verwerkt, worden gebruikt, moeten de deeltjesgrootteverdeling en de agglomeratietoestand van het nieuwe voedingsmiddel derhalve in overeenstemming zijn met de toegelaten specificaties en moet de biologische beschikbaarheid van ijzer in overeenstemming zijn met de door de EFSA in haar wetenschappelijk advies beoordeelde biologische beschikbaarheid.

(12)

De EFSA heeft in haar wetenschappelijk advies opgemerkt dat haar conclusie over de veiligheid van het nieuwe voedingsmiddel was gebaseerd op wetenschappelijke gegevens van de in-vitromicronucleustest met zoogdiercellen, de in-vitrogenmutatietest met zoogdiercellen met behulp van het thymidinekinasegen en het oraletoxiciteitsonderzoek van 90 dagen bij knaagdieren zoals opgenomen in het dossier van de aanvrager, zonder welke zij het nieuwe voedingsmiddel niet had kunnen beoordelen en niet tot haar conclusie had kunnen komen.

(13)

De Commissie heeft de aanvrager verzocht de rechtvaardiging voor zijn verzoek om gegevensbescherming voor die studies nader toe te lichten en zijn claim op het exclusieve recht om daarnaar te verwijzen overeenkomstig artikel 26, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2015/2283 te verduidelijken.

(14)

De aanvrager heeft verklaard dat hij op het moment van indiening van de aanvraag beschikte over de eigendomsrechten op en de exclusieve rechten om te verwijzen naar de wetenschappelijke gegevens van de in-vitromicronucleustest met zoogdiercellen, de in-vitrogenmutatietest met zoogdiercellen met behulp van het thymidinekinasegen en het oraletoxiciteitsonderzoek van 90 dagen bij knaagdieren, en dat derden geen rechtmatige toegang tot die gegevens hebben en er ook niet rechtmatig gebruik van kunnen maken of naar kunnen verwijzen.

(15)

De Commissie heeft alle door de aanvrager ingediende informatie beoordeeld en heeft geoordeeld dat de vervulling van de vereisten van artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) 2015/2283 voldoende is onderbouwd. Daarom moeten de wetenschappelijke gegevens van de in-vitromicronucleustest met zoogdiercellen, de in-vitrogenmutatietest met zoogdiercellen met behulp van het thymidinekinasegen en het oraletoxiciteitsonderzoek van 90 dagen bij knaagdieren worden beschermd overeenkomstig artikel 27, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2283. Dienovereenkomstig mag alleen de aanvrager toelating krijgen om gedurende een periode van vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening IHAT in de Unie in de handel te brengen.

(16)

Door de toelating van IHAT en het verwijzen naar de wetenschappelijke gegevens in het dossier van de aanvrager uitsluitend tot de aanvrager te beperken, wordt evenwel niet verhinderd dat andere aanvragers kunnen vragen om toelating om hetzelfde nieuwe voedingsmiddel in de handel te brengen, op voorwaarde dat hun aanvraag is gebaseerd op rechtmatig verkregen gegevens ter ondersteuning van de toelating.

(17)

IHAT is een technisch vervaardigd nanomateriaal zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 2, punt f), van Verordening (EU) 2015/2283. Daarom moet het nieuwe voedingsmiddel duidelijk worden vermeld in de lijst van ingrediënten van het voedingsmiddel waarin het is verwerkt, gevolgd door het woord “nano” tussen haakjes, overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad (9).

(18)

IHAT moeten worden opgenomen in de Unielijst van nieuwe voedingsmiddelen in Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470. De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(19)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het in de Unie in de handel brengen van ijzerhydroxideadipaattartraat wordt toegelaten.

IJzerhydroxideadipaattartraat wordt opgenomen in de Unielijst van nieuwe voedingsmiddelen in Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470.

2.   De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Alleen de onderneming Nemysis Limited (10) mag het in artikel 1 bedoelde nieuwe voedingsmiddel voor een periode van vijf jaar vanaf 28 augustus 2022 in de Unie in de handel brengen, tenzij een volgende aanvrager een toelating voor dat nieuwe voedingsmiddel verkrijgt zonder naar de krachtens artikel 3 beschermde wetenschappelijke gegevens te verwijzen of met instemming van Nemysis Limited.

Artikel 3

De wetenschappelijke gegevens in het aanvraagdossier die aan de voorwaarden van artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) 2015/2283 voldoen, worden gedurende een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening niet zonder toestemming van Nemysis Limited ten voordele van een volgende aanvrager gebruikt.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 augustus 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 327 van 11.12.2015, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 van de Commissie van 20 december 2017 tot vaststelling van de Unielijst van nieuwe voedingsmiddelen overeenkomstig Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe voedingsmiddelen (PB L 351 van 30.12.2017, blz. 72).

(3)  Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen (PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51).

(4)  Nemysis Limited (2019, niet gepubliceerd).

(5)  Nemysis Limited (2019, niet gepubliceerd).

(6)  Nemysis Limited (2019, niet gepubliceerd).

(7)  EFSA Journal 2021;19(12):6935.

(8)  EFSA Journal 2020;18(11):6268.

(9)  Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).

(10)  Adres: Suite 4.01 Ormond Building, 31-36 Ormond Quay Upper, Arran Quay, Dublin 7, D07 F6DC, Ierland.


BIJLAGE

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2470 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In tabel 1 (Toegelaten nieuwe voedingsmiddelen) wordt de volgende vermelding ingevoegd:

Toegelaten nieuw voedingsmiddel

Voorwaarden waaronder het nieuwe voedingsmiddel mag worden gebruikt

Aanvullende specifieke etiketteringsvoorschriften

Andere voorschriften

Gegevensbescherming

IJzerhydroxideadipaattartraat

Gespecificeerde levensmiddelencategorie

Maximumgehalten

Het nieuwe voedingsmiddel wordt op de etikettering van het voedingsmiddel waarin het is verwerkt, aangeduid met “ijzerhydroxideadipaattartraat (nano)”.

Op de etikettering van voedingssupplementen die ijzerhydroxideadipaattartraat bevatten, wordt vermeld dat de supplementen niet mogen worden geconsumeerd door kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar/kinderen jonger dan 4 jaar (*).

(*)

Afhankelijk van de leeftijdsgroep waarvoor het voedingssupplement bestemd is.

 

Toegelaten op 28.8.2022. Deze opname in de Unielijst is gebaseerd op door eigendomsrechten beschermde wetenschappelijke gegevens die overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2015/2283 zijn beschermd.

Aanvrager: Nemysis Limited, suite 4.01 Ormond Building, 31-36 Ormond Quay Upper, Arran Quay, Dublin 7, D07 F6DC, Ierland. Tijdens de termijn van gegevensbescherming mag het nieuwe voedingsmiddel ijzerhydroxideadipaattartraat uitsluitend door Nemysis Limited in de Unie in de handel worden gebracht, tenzij een volgende aanvrager een toelating voor het nieuwe voedingsmiddel verkrijgt zonder naar de overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2015/2283 beschermde wetenschappelijke gegevens te verwijzen of met toestemming van Nemysis Limited.

Einddatum van de gegevensbescherming: 28.8.2027”

Voedingssupplementen zoals gedefinieerd in Richtlijn 2002/46/EG voor de volwassen bevolking

≤ 100 mg/dag (≤ 30 mg Fe/dag)

Voedingssupplementen zoals gedefinieerd in Richtlijn 2002/46/EG voor kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar, met uitzondering van kinderen jonger dan vier jaar

≤ 50 mg/dag (≤ 14 mg Fe/dag)

2)

In tabel 2 (Specificaties) wordt de volgende vermelding ingevoegd:

Toegelaten nieuw voedingsmiddel

Specificaties

IJzerhydroxideadipaattartraat

Omschrijving/definitie:

IJzerhydroxideadipaattartraat (IHAT) is een reukloos technisch vervaardigd nanomateriaal in poedervorm dat onoplosbaar is in water en wordt vervaardigd door middel van een chemische synthese die een reeks stappen omvat bestaande uit een zuur-basereactie, precipitatie, filtratie en drogen.

De voedingssupplementen die het nieuwe voedingsmiddel bevatten, worden in capsulevorm vervaardigd. Extra adipaat, tartraat en natriumchloride worden gebruikt in concentraties die het resultaat zijn van het productieproces om IHAT te helpen stabiliseren en de toegelaten deeltjesgrootteverdeling te waarborgen. Wanneer andere vormen van voedingssupplementen (bv. tabletten, pastilles, zakjes met poeder, gummies, siropen enz.) in combinatie met adipaat, tartraat en natriumchloride of met andere stoffen worden gebruikt of wanneer andere stoffen in de capsulevorm van de voedingssupplementen waarin het nieuwe voedingsmiddel is verwerkt, worden gebruikt, moet worden gewaarborgd dat de toegelaten deeltjesgrootteverdeling voor IHAT wordt behouden.

Triviale naam

IJzeroxohydroxideadipaattartraat

Andere namen

IJzerhydroxideadipaattartraat, ijzeroxyhydroxideadipaattartraat

Handelsnaam

IHAT

CAS-nummer

2460638-28-0

Molecuulformule

(berekend)

FeOm(OH)n(H2O)x(C4H6O6)y(C6H10O4)z

waarbij m en n niet gedefinieerd zijn, zoals gebruikelijk is voor ijzeroxohydroxiden  (*1)

x = 0,28-0,88

y = 0,78-1,50

z = 0,04-0,19

Wijnsteenzuur (C4H6O6) en adipinezuur (C6H10O4) worden weergegeven in hun geprotoneerde vorm.

Moleculair gewicht

Gemiddeld moleculair gewicht 35 803,4 Da (ondergrens-bovengrens: 27 670,5 -45 319,4 Da)

Kenmerken/samenstelling:

Fysisch/chemisch:

IJzer (% droge stof): 24,0-36,0

Adipaat (% droge stof): 1,5-4,5

Tartraat (% droge stof): 28,0-40,0

Watergehalte (%): 10,0-21,0

Natrium (% droge stof): 9,0-11,0

Chloride (% droge stof): 2,6-4,2

Faseverdeling:

Oplosbaar (%): 2,0-4,0

Nano (%): 92,0-98,0

Micro (%): 0,0-3,0

Grootte van de primaire deeltjes:

Mediane diameter (1): 1,5-2,3 nm

Gemiddelde diameter (1): 1,8-2,8 nm

Dv(10)  (2): 1,5-2,5 nm

Dv(50)  (2): 2,5-3,5 nm

Dv(90)  (2): 5,0-6,0 nm

Zware metalen:

Arseen: < 0,80 mg/kg

Nikkel: < 50,0 mg/kg

Oplosmiddelresten:

Ethanol: < 500 mg/kg

Microbiologische criteria:

Totaal aeroob kiemgetal: < 10 kve/g

Totaal kiemgetal gisten en schimmels: < 10 kve/g


(*1)  Cornell R.M. en Schwertmann U., 2003. The Iron Oxides: Structure, Properties, Reactions, Occurences and Uses, 2e uitgave, Wiley. https://doi.org/10.1002/3527602097

(1)  Op basis van aantal (d.m.v. transmissie-elektronenmicroscopie (TEM)).

(2)  Op basis van volume (hydrodynamische diameter d.m.v. dynamische lichtverstrooiing (DLS)). Kve: kolonievormende eenheden.”


8.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/35


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/1374 VAN DE COMMISSIE

van 5 augustus 2022

tot verlening van een vergunning voor kaliumdiformiaat als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor gespeende biggen, mestvarkens en zeugen, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 333/2012

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de redenen en procedures voor het verlenen en verlengen van dergelijke vergunningen, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 333/2012 van de Commissie (2) is voor een periode van tien jaar een vergunning verleend voor het gebruik van kaliumdiformiaat als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten.

(3)

Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag ingediend voor de verlenging van de vergunning voor kaliumdiformiaat als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten, waarbij is verzocht het toevoegingsmiddel in de categorie “technologische toevoegingsmiddelen” in te delen. De krachtens artikel 14, lid 2, van die verordening vereiste nadere gegevens en documenten zijn bij de aanvraag gevoegd. De aanvrager heeft de aanvraag voor alle diersoorten later ingetrokken, behalve voor gespeende biggen, mestvarkens en zeugen.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 27 januari 2022 (3) geconcludeerd dat de aanvrager gegevens heeft verstrekt waaruit blijkt dat het toevoegingsmiddel voldoet aan de voorwaarden voor het verlenen van een vergunning. De EFSA heeft voorts geconcludeerd dat kaliumdiformiaat geen ongunstige gevolgen heeft voor de diergezondheid, de consumentenveiligheid of het milieu. Ook heeft zij geconcludeerd dat het toevoegingsmiddel irriterend is voor de ogen, maar zij kon geen conclusie trekken over de vraag of het toevoegingsmiddel mogelijk irriterend voor de huid en inhalatie- of huidallergeen is. De Commissie is daarom van mening dat passende beschermende maatregelen moeten worden genomen om ongunstige gevolgen voor de menselijke gezondheid — en met name voor de gezondheid van de gebruikers van het toevoegingsmiddel — te voorkomen. De EFSA heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van kaliumdiformiaat blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor het verlenen van een vergunning is voldaan. De vergunning voor het toevoegingsmiddel moet daarom worden verlengd.

(6)

Als gevolg van de verlenging van de vergunning voor kaliumdiformiaat als toevoegingsmiddel voor diervoeding moet Uitvoeringsverordening (EU) nr. 333/2012 worden ingetrokken.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De vergunning voor de in de bijlage gespecificeerde stof, die behoort tot de categorie “technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep “conserveermiddelen”, wordt onder de in de bijlage vastgestelde voorwaarden verlengd.

Artikel 2

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 333/2012 wordt ingetrokken.

Artikel 3

Overgangsmaatregelen

1.   De in de bijlage gespecificeerde stof en voormengsels die deze stof bevatten, en die vóór 28 februari 2023 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 28 augustus 2022 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput.

2.   De mengvoeders en voedermiddelen die de in de bijlage gespecificeerde stof bevatten, en die vóór 28 augustus 2023 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 28 augustus 2022 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor voedselproducerende dieren.

3.   De mengvoeders en voedermiddelen die de in de bijlage gespecificeerde stof bevatten, en die vóór 28 augustus 2024 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 28 augustus 2022 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor niet-voedselproducerende dieren.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 augustus 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 333/2012 van de Commissie van 19 april 2012 tot verlening van een vergunning voor het gebruik van een preparaat van kaliumdiformiaat als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 492/2006 (PB L 108 van 20.4.2012, blz. 3).

(3)  EFSA Journal 2022;20(3):7167.


BIJLAGE

Identificatie-nummer van het toevoegings-middel

Toevoegings-middel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximum-leeftijd

Minimum-gehalte

Maximum-gehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunnings-periode

mg werkzame stof/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: technologische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: conserveermiddelen.

1a237a

Kaliumdiformiaat

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Kaliumdiformiaat: 50 ± 5 %

Vloeibare vorm (50:50 verdund met water)

Karakterisering van de werkzame stof

Kaliumdiformiaat

C2H3O4K

CAS-nummer: 20642-05-1

Einecs-nummer: 243-934-6

Geproduceerd door chemische synthese

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van kaliumdiformiaat (als totaal mierenzuur) in het toevoegingsmiddel voor diervoeding, het voormengsel en de diervoeding:

ionenchromatografie met conductiviteitsdetectie (IC-CD) — EN 17294.

Voor de bepaling van kalium in het toevoegingsmiddel voor diervoeding:

atoomabsorptiespectrometrie (AAS) — EN ISO 6869, of

atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES) — EN 15510.

Zeugen

 

-

12 000

1.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslagvoorwaarden worden aangegeven.

2.

Alleen toegestaan in rauwe vis en bijproducten van vis voor gebruik als diervoeding, met een maximumgehalte van 9 000 mg kaliumdiformiaat als werkzame stof per kg rauwe vis.

3.

Het maximumgehalte aan kaliumdiformiaat bedraagt 6 000 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % voor gespeende biggen en mestvarkens en bedraagt 12 000 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % voor zeugen, ongeacht of het op zichzelf wordt gebruikt als conserveermiddel dan wel in combinatie met andere bronnen van kaliumdiformiaat.

4.

Bij het mengen van verschillende bronnen van mierenzuur mag het toegestane maximumgehalte in volledige diervoeders van 10 000 mg/kg volledig diervoeder voor gespeende biggen, mestvarkens en zeugen niet worden overschreden.

5.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel, het voormengsel en aanverwante diervoeders voor voedselproducerende dieren moet het volgende worden vermeld:

“Het gelijktijdige gebruik van verschillende organische zuren of zouten daarvan is gecontra-indiceerd wanneer een of meer daarvan aan of nabij het maximaal toegestane gehalte worden gebruikt.”

6.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s bij het gebruik ervan om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden geëlimineerd of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder beschermingsmiddelen voor de ogen, de huid en de luchtwegen.

28.8.2032

Gespeende biggen

en

mestvarkens

 

-

6 000


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium: https://joint-research-centre.ec.europa.eu/eurl-fa-eurl-feed-additives/eurl-fa-authorisation/eurl-fa-evaluation-reports_en


8.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/39


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/1375 VAN DE COMMISSIE

van 5 augustus 2022

tot weigering van een vergunning voor ethoxyquine als toevoegingsmiddel voor diervoeding, behorende tot de functionele groep “antioxidanten”, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/962

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2, en artikel 13, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de gronden en procedures voor het verlenen of weigeren van dergelijke vergunningen, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10 van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2).

(2)

Voor ethoxyquine is overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG een vergunning zonder tijdsbeperking verleend als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten. Vervolgens is het toevoegingsmiddel overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 als bestaand product opgenomen in het repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

(3)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003, in samenhang met artikel 7 van die verordening, is een aanvraag ingediend voor een herbeoordeling voor een vergunning voor ethoxyquine als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten waarbij is verzocht om indeling van het toevoegingsmiddel in de categorie “technologische toevoegingsmiddelen”. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten waren bij de aanvraag gevoegd.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 21 oktober 2015 (3) opgemerkt dat zij geen conclusies kon trekken over de werkzaamheid en veiligheid van het toevoegingsmiddel ethoxyquine voor dieren, consumenten en het milieu, omdat de door de aanvrager ingediende gegevens over het algemeen ontoereikend waren. Er was met name geen conclusie mogelijk met betrekking tot de niet-genotoxiciteit van ethoxyquine-chinonimine, een metaboliet van het toevoegingsmiddel ethoxyquine, en er werd bezorgdheid geuit over de mogelijke mutageniteit van de onzuiverheid p-fenetidine. Hierdoor was niet vastgesteld dat het toevoegingsmiddel ethoxyquine geen ongunstige gevolgen heeft voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid en het milieu. Daarom is de bestaande vergunning voor het toevoegingsmiddel ethoxyquine geschorst bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/962 van de Commissie (4).

(5)

De vergunning voor het toevoegingsmiddel ethoxyquine werd geschorst in afwachting van de indiening en beoordeling van aanvullende gegevens die door de aanvrager moesten worden verstrekt volgens een tijdschema waarin de noodzakelijke uit te voeren studies waren opgenomen. Volgens dit tijdschema hadden de resultaten van de laatste van die studies uiterlijk in juli 2018 beschikbaar moeten zijn.

(6)

Overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2017/962 moet de schorsingsmaatregel uiterlijk op 31 december 2022 worden herzien en in elk geval nadat de EFSA een negatief advies over de veiligheid en werkzaamheid van het toevoegingsmiddel ethoxyquine heeft uitgebracht.

(7)

Sinds de goedkeuring van het advies van de EFSA van 21 oktober 2015 heeft de aanvrager op 11 maart 2016, 15 december 2017, 20 april 2018 en 23 juni 2021 opeenvolgende pakketten aanvullende gegevens bij de Commissie ingediend, die aan de EFSA zijn toegezonden. De aanvrager heeft in de loop van de gegevensbeoordeling, alsook op 24 september 2020, aanvullende gegevens bij de EFSA ingediend.

(8)

Op 27 januari 2022 heeft de EFSA na beoordeling van de door de aanvrager ingediende aanvullende gegevens een advies uitgebracht (5), waarbij zij met name rekening heeft gehouden met de gewijzigde specificaties van het toevoegingsmiddel ethoxyquine, waarin het gehalte aan de onzuiverheid p-fenetidine is verlaagd tot een gehalte van minder dan 2,5 ppm, en met het voorgestelde niveau van 50 mg van het toevoegingsmiddel per kg in volledig diervoeder. In haar advies kon de EFSA op geen enkel niveau conclusies trekken over de veiligheid van het toevoegingsmiddel ethoxyquine voor langlevende en fokdieren, aangezien het toevoegingsmiddel p-fenetidine bevat, een erkend mogelijk mutageen dat nog steeds een onzuiverheid in het toevoegingsmiddel is, maar waarvoor de aanvrager geen aanvullende informatie heeft verstrekt om dit veiligheidsprobleem aan te pakken. Wat de veiligheid van het gebruik van ethoxyquine voor consumenten betreft, kon geen conclusie worden getrokken vanwege de aanwezigheid van p-fenetidine en het ontbreken van gegevens over de residuen van p-fenetidine in weefsels en producten van dierlijke oorsprong. Bovendien kon de EFSA, bij gebrek aan gegevens over residuen in melk, geen conclusies trekken over de veiligheid van ethoxyquine bij gebruik in voeder voor melkproducerende dieren voor consumenten. Wat de veiligheid voor de gebruiker betreft, heeft de EFSA geconcludeerd dat de blootstelling van de gebruikers tot een minimum moet worden beperkt om het risico van blootstelling aan p-fenetidine door inademing te verminderen. Wat de veiligheid voor het milieu betreft, heeft de EFSA verklaard dat aanvullende gegevens nodig zijn om conclusies te kunnen trekken over de veiligheid van ethoxyquine in diervoeder voor landdieren voor het terrestrische compartiment. Bovendien was de EFSA van oordeel dat een risico voor het aquatische compartiment niet kon worden uitgesloten wanneer het toevoegingsmiddel bij landdieren wordt gebruikt, en dat een risico op secundaire vergiftiging via de aquatische voedselketen evenmin kon worden uitgesloten. Voorts heeft de EFSA geconcludeerd dat een risico met betrekking tot ethoxyquine dat in zeekooien wordt gebruikt voor mariene sedimentorganismen niet kon worden uitgesloten.

(9)

Uit het advies van de EFSA van 27 januari 2022 blijkt derhalve dat niet is vastgesteld dat ethoxyquine geen ongunstige gevolgen heeft voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu wanneer het wordt gebruikt als toevoegingsmiddel voor diervoeding in de functionele groep “antioxidanten”.

(10)

Uit de beoordeling van ethoxyquine blijkt dus dat niet aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan; bijgevolg moet de vergunning voor ethoxyquine als toevoegingsmiddel voor diervoeding behorende tot de functionele groep “antioxidanten” worden geweigerd.

(11)

Uit de evaluatie hierboven blijkt dat Uitvoeringsverordening (EU) 2017/962 moet worden ingetrokken.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Weigering van een vergunning

De verlening van een vergunning voor ethoxyquine (E 324) als toevoegingsmiddel voor diervoeding, behorende tot de categorie “technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep “antioxidanten”, wordt geweigerd.

Artikel 2

Intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/962

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/962 wordt ingetrokken.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 augustus 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1).

(3)  EFSA Journal 2015;13(11):4272.

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/962 van de Commissie van 7 juni 2017 tot intrekking van de vergunning voor ethoxyquine als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten en -categorieën (PB L 145 van 8.6.2017, blz. 13).

(5)  EFSA Journal 2022;20(3):7166.


BESLUITEN

8.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/42


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/1376 VAN DE COMMISSIE

van 26 juli 2022

betreffende de toepasselijkheid van artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad op de productie en groothandelslevering van elektriciteit in Denemarken

(Kennisgeving geschied onder numer C(2022) 5046)

(Slechts de tekst in de Deense taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (1), en met name artikel 35, lid 3,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   FEITEN

1.1.   HET VERZOEK

(1)

Op 24 september 2021 heeft de Deense mededingings- en consumentenautoriteit (DCCA) (“indiener van het verzoek”) bij de Commissie een verzoek ingediend op grond van artikel 35, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU (“het verzoek”). Het verzoek voldoet aan artikel 1, lid 1, van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1804 van de Commissie (2).

(2)

Het verzoek betreft de productie en groothandelslevering van elektriciteit uit conventionele en hernieuwbare bronnen in Denemarken.

(3)

Het verzoek heeft echter geen betrekking op het volgende:

elektriciteit geproduceerd door onshore- en offshorewindturbines buiten aanbestedingen om;

elektriciteit geproduceerd door windturbines die tussen 21 februari 2008 en 31 december 2013 of daarna op een net zijn aangesloten, met uitzondering van windturbines die zijn aangesloten op hun eigen verbruiksinstallatie en offshorewindturbines (elektriciteit geproduceerd uit verbruiksinstallaties (paragraaf 41 van de wet ter bevordering van hernieuwbare energie) en offshorewindturbines op grond van paragraaf 35, punt b), van die wet zijn uitgesloten van het verzoek en moeten bijgevolg nog steeds worden onderworpen aan de bepalingen van Richtlijn 2014/25/EU);

elektriciteit geproduceerd door windturbines die uiterlijk op 20 februari 2008 op een net zijn aangesloten, behalve voor windturbines die prijstoeslagen ontvangen op grond van de artikelen 39-41 van de wet ter bevordering van hernieuwbare energie;

elektriciteit geproduceerd door windturbines die uiterlijk op 31 december 2002 op een net zijn aangesloten;

elektriciteit geproduceerd door een gloednieuwe windturbine met gebruikmaking van sloopcertificaten die zijn afgegeven voor de ontmanteling van windturbines (extra prijstoeslag); elektriciteit geproduceerd door bio-energie (biomassa en biogas);

elektriciteit geproduceerd door zonnepanelen, golven en waterkracht;

elektriciteit geproduceerd door andere speciale installaties voor hernieuwbare energie (elektriciteit geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen of technologieën die van belang zijn voor de toekomstige uitbreiding van hernieuwbare elektriciteit of elektriciteit geproduceerd uit andere hernieuwbare energiebronnen dan de genoemde);

elektriciteit geproduceerd door gedecentraliseerde warmtekracht- en elektriciteitscentrales en verbrandingsinstallaties;

elektriciteit geproduceerd uit andere warmtekracht- en elektriciteitscentrales bestemd voor de levering van stadsverwarming;

elektriciteit geproduceerd door industriële elektriciteitscentrales die uiterlijk op 21 maart 2012 op een net zijn aangesloten;

ondersteunende diensten.

(4)

De productie en groothandelslevering van elektriciteit uit conventionele en hernieuwbare bronnen vormen activiteiten met betrekking tot de levering van elektriciteit overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2014/25/EU.

(5)

Overeenkomstig punt 1, a), van bijlage IV bij Richtlijn 2014/25/EU moet de Commissie, aangezien op grond van artikel 34, lid 3, eerste alinea, van die richtlijn van vrije toegang tot de markt kan worden uitgegaan, binnen 90 werkdagen een uitvoeringsbesluit over het verzoek vaststellen.

(6)

Krachtens punt 1, vierde alinea, van bijlage IV bij Richtlijn 2014/25/EU kan de termijn door de Commissie worden verlengd met instemming van de indiener van het verzoek om vrijstelling. Aangezien de DCCA op 4 maart 2022 aanvullende informatie heeft verstrekt, wordt de termijn waarover de Commissie beschikt om een besluit over dit verzoek te nemen, vastgesteld op 31 juli 2022.

2.   RECHTSKADER

(7)

Richtlijn 2014/25/EU is van toepassing op het gunnen van opdrachten voor de uitoefening van activiteiten in verband met de levering van elektriciteit aan vaste netten bestemd voor openbare dienstverlening op het gebied van de productie, het vervoer of de distributie van elektriciteit, tenzij de activiteit is vrijgesteld op grond van artikel 34 van die richtlijn.

(8)

Op grond van artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU is die richtlijn niet van toepassing op opdrachten voor activiteiten die onder die richtlijn vallen, wanneer de activiteit in de lidstaat waarin zij wordt uitgeoefend, rechtstreeks blootstaat aan concurrentie op marktgebieden waarvoor de toegang niet beperkt is. In hoeverre er sprake is van rechtstreekse blootstelling aan concurrentie wordt beoordeeld aan de hand van objectieve criteria waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke eigenschappen van de betrokken sector (3). Deze beoordeling ondervindt echter beperkingen door de toepasselijke korte termijnen en door het feit dat moet worden uitgegaan van de informatie waarover de Commissie beschikt en die niet kan worden aangevuld door middel van meer tijdrovende methoden, zoals met name openbare onderzoeken die gericht zijn op de betrokken ondernemers (4). Hoewel de vraag of een activiteit rechtstreeks blootstaat aan concurrentie, moet worden beantwoord op basis van criteria die in overeenstemming zijn met de mededingingsregels van het VWEU, is het in dat verband niet vereist dat die criteria exact dezelfde zijn als die welke zijn bedoeld in de bepalingen van het EU-mededingingsrecht (5).

(9)

De toegang tot een markt wordt als niet-beperkt beschouwd indien de lidstaat de desbetreffende wetgeving van de Unie tot openstelling voor concurrentie van een bepaalde (deel)sector heeft uitgevoerd en toegepast. Deze wetgeving is vermeld in bijlage III bij Richtlijn 2014/25/EU. Voor de productie en groothandelslevering van elektriciteit verwijst die bijlage naar Richtlijn 2009/72/EG, ingetrokken bij Richtlijn (EU) 2019/944 (6) met ingang van 1 januari 2021. Volgens de indiener van het verzoek heeft Denemarken Richtlijn (EU) 2019/944 omgezet (7). Bijgevolg kan overeenkomstig artikel 34, lid 3, van Richtlijn 2014/25/EU van vrije toegang tot de markt worden uitgegaan.

(10)

De rechtstreekse blootstelling aan concurrentie moet worden beoordeeld aan de hand van verschillende indicatoren, waarbij geen van deze indicatoren op zichzelf doorslaggevend is. Met betrekking tot de markt waarop dit besluit betrekking heeft, vormen marktaandelen een van de criteria die in aanmerking moeten worden genomen, samen met andere criteria, zoals de concurrentiedruk die wordt uitgeoefend door producenten uit de buurlanden of het aantal inschrijvers op aanbestedingen voor hernieuwbare-energiecapaciteit.

(11)

Het doel van dit besluit is vast te stellen of de diensten waarop het verzoek betrekking heeft (op markten waartoe de toegang niet beperkt is in de zin van artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU), aan een mate van concurrentie blootstaan die toereikend is om ervoor te zorgen dat, ook zonder de discipline die door de toepassing van de in Richtlijn 2014/25/EU vastgelegde gedetailleerde regels voor het plaatsen van opdrachten wordt opgelegd, opdrachten voor de uitoefening van de hier bedoelde activiteiten op een transparante, niet-discriminerende wijze zullen worden geplaatst op basis van criteria die afnemers in staat stellen uit te maken welke oplossing in het algemeen economisch de meest voordelige is.

3.   BEOORDELING

(12)

Dit besluit is gebaseerd op de juridische en feitelijke situatie per september 2021 zoals die uit de door de indiener van het verzoek ingediende informatie en uit openbaar toegankelijke informatie naar voren komt.

3.1.   NIET-BEPERKTE TOEGANG TOT DE MARKT

(13)

De toegang tot een markt wordt geacht niet beperkt te zijn indien de betrokken lidstaat de desbetreffende wetgeving van de Unie tot openstelling van een bepaalde (deel)sector voor concurrentie heeft uitgevoerd en toegepast. Volgens de indiener van het verzoek heeft Denemarken Richtlijn (EU) 2019/944 door middel van 29 nationale maatregelen omgezet. Dit werd door het Deense energieagentschap (8) bevestigd. De Commissie is derhalve van oordeel dat aan de voorwaarden voor vrije markttoegang rechtens is voldaan.

(14)

Wat de feitelijke vrije toegang betreft, neemt de Commissie nota van de voortgang van de liberalisering van de Deense elektriciteitsproductiemarkt sinds de openstelling ervan voor concurrentie in 1999. De deelname van Denemarken aan de stroombeurs Nord Pool en de ontwikkeling van de interconnectiecapaciteit hebben een belangrijke rol gespeeld bij het verhogen van de concurrentiedruk. Met betrekking tot de productie uit hernieuwbare bronnen, met name offshorewindparken, hebben de door de Deense autoriteiten georganiseerde aanbestedingen een toenemend aantal deelnemers aangetrokken.

(15)

De Commissie concludeert dat de toegang tot de markt voor de toepassing van dit besluit rechtens en feitelijk vrij wordt geacht op het grondgebied van Denemarken.

3.2.   BEOORDELING UIT CONCURRENTIE-OOGPUNT

3.2.1.   DEFINITIE VAN DE PRODUCTMARKT

(16)

Overeenkomstig de fusiepraktijk van de Commissie (9) zouden in de elektriciteitssector de volgende relevante productmarkten kunnen worden onderscheiden: i) productie en groothandelslevering; ii) transmissie; iii) distributie; en iv) kleinhandelslevering. Hoewel sommige van deze markten nog verder kunnen worden opgedeeld, is het tot dusverre een gevestigde praktijk van de Commissie (10) geweest om het onderscheid te verwerpen tussen een elektriciteitsproductiemarkt en een groothandelsleveringsmarkt aangezien opwekking als zodanig slechts een eerste stap is in de waardeketen, terwijl de opgewekte elektriciteitsvolumes via de groothandelsmarkt worden verhandeld. Dit is met name voor de Noordse landen bevestigd (11).

(17)

Bovendien heeft de Commissie in haar fusiepraktijk geoordeeld dat de relevante productmarkt in de Noordse regio elektriciteit omvat die zowel door middel van bilaterale overeenkomsten als op het Nord Pool-platform wordt verkocht, zowel op Elspot (day-ahead) als op Elbas (intraday) (12).

(18)

De indiener van het verzoek stelt dat zakelijke stroomafnameovereenkomsten (corporate Power Purchase Agreements, cPPA’s) moeten worden meegenomen in de omvang van de relevante markt. Dergelijke overeenkomsten zijn bilaterale overeenkomsten tussen een elektriciteitsproducent en een klant (meestal een grote elektriciteitsverbruiker) waarbij de verbruiker rechtstreeks elektriciteit afneemt bij de producent. Handelsbedrijven sluiten stroomafnameovereenkomsten (Power Purchase Agreements, PPA’s) met producenten van zowel conventionele als hernieuwbare energie, die strijden om het sluiten van PPA’s.

(19)

Net als voor andere bilaterale transacties, moeten klanten die PPA’s aangaan een overeenkomst sluiten met een balanceringsverantwoordelijke om hun onbalans te beheren. Wat betreft het balanceren van opwekking/productie, moeten stroomproducenten (zoals eigenaren van offshorewindparken) hun geraamde elektriciteitsproductie in real time afstemmen, dat wil zeggen de geraamde productie aanpassen aan de werkelijke productie. Deze verantwoordelijkheid staat los van de wijze waarop de producent besluit de geproduceerde elektriciteit te verkopen, ook als het gaat om cPPA’s.

(20)

Met betrekking tot de vraag of conventionele en hernieuwbare elektriciteit tot dezelfde productmarkt behoren, is de Commissie tot verschillende conclusies gekomen, afhankelijk van de feitelijke situatie. Zij kwam tot de bevinding dat conventionele en hernieuwbare elektriciteitsopwekking in Duitsland (13) en Italië (14) als verschillende productmarkten moeten worden beschouwd.

(21)

In het geval van Nederland (15) stelde de Commissie echter vast dat de productie en groothandelslevering van elektriciteit uit conventionele en hernieuwbare bronnen deel uitmaken van dezelfde relevante productmarkt. Voor de Noordse regio heeft de Commissie in haar praktijk op het gebied van concentraties de bron van de elektriciteit als irrelevant beschouwd voor doeleinden van productdefinitie (16).

(22)

De indiener van het verzoek stelt dat de situatie in Denemarken verschilt van die in Duitsland en Italië waarnaar in het bovengenoemde besluit wordt verwezen, en vergelijkbaar is met die in Nederland. De indiener van het verzoek heeft tabellen overgelegd waarin de overeenkomsten en verschillen tussen de Deense en respectievelijk de Duitse, Italiaanse en Nederlandse zaak worden beschreven. De indiener van het verzoek wijst op de belangrijkste verschillen met de Duitse en Italiaanse situatie, namelijk het ontbreken van een wettelijk vergoedingstarief, het ontbreken van prioritaire teruglevering en het feit dat hernieuwbare elektriciteit op de groothandelsmarkt wordt verkocht tegen dezelfde prijs als conventionele elektriciteit.

(23)

In haar concentratiebesluit Fortum/Uniper (17) herinnerde de Commissie eraan dat de relevante productmarkt in de Noordse regio zowel de productie als de groothandelslevering van elektriciteit omvatte, ongeacht de opwekkingsbronnen en handelskanalen, en dat deze elektriciteit omvatte die werd verkocht door middel van bilaterale overeenkomsten en op de Noordse stroombeurs Nord Pool.

(24)

Wat betreft elektriciteit geproduceerd uit hernieuwbare bronnen, heeft het verzoek betrekking op de offshorewindparken Horns Rev 3, Vesterhav Syd, Vesterhav Nord en Kriegers Flask, evenals op de toekomstige windparken, waaronder het offshorewindmolenpark Thor. Alle betrokken steunregelingen waren onderworpen aan besluiten van de Commissie waarin hun verenigbaarheid met de EU-staatssteunregels werd bevestigd (18).

(25)

Bovendien zijn de uitgekeerde premies voor windproductie tot een minimum gedaald dankzij de toegenomen concurrentie om opwekking. Voor alle bovengenoemde windparken heeft het Deense energieagentschap een openbare aanbesteding uitgeschreven voor de opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen. Op de in 2015 uitgeschreven aanbesteding voor offshorewindpark Horns Rev 3 (400 MW) kwamen vier inschrijvingen binnen, op de in 2016 uitgeschreven aanbesteding voor Kriegers Flak (600 MW) reageerden zeven inschrijvers, en op de in 2016 uitgeschreven aanbesteding voor Vesterhav Nord/Sud (350 MW) kwamen drie inschrijvingen binnen.

(26)

Voorafgaand aan de aanbestedingsprocedures wordt risicodekking uitgevoerd en de Deense autoriteiten hebben inmiddels meer inzicht verworven in de markt en zij hebben een echte marktdialoog tot stand gebracht.

(27)

De totale kosten van hernieuwbare technologieën zoals offshorewindturbines of fotovoltaïsche energie zijn ook aanzienlijk gedaald. Bijgevolg was de winnende inschrijving in 2010 voor het offshorewindpark Anholt een premie van 105 øre/kWh, terwijl de winnende inschrijving in 2016 voor het offshorewindpark Kriegers Flak een premie van 37 øre/kWh was.

(28)

Denemarken is ook van plan om drie nieuwe grootschalige offshorewindparken op te zetten. Het eerste offshorewindpark heeft een vermogen van circa 800 MW, terwijl de overige offshorewindparken een vermogen van minimaal 800 MW hebben. Het Deense energieagentschap zal voor elk toekomstig offshorewindpark aanbestedingen uitschrijven.

(29)

Net als in haar Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/71 van de Commissie (19) betreffende de productie en groothandelslevering van elektriciteit in Nederland, merkt de Commissie op dat de toekenning van de subsidies blootstaat aan concurrentie via een biedingssysteem, waardoor producenten van hernieuwbare elektriciteit worden gestimuleerd een gedisciplineerd aanbestedingsbeleid te voeren. Dit plaatst de opwekking van conventionele elektriciteit en de opwekking van hernieuwbare elektriciteit (voor de offshorewindparken waarop het verzoek betrekking heeft) in Denemarken op gelijke voet.

(30)

Met het oog op de beoordeling van de in artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU vastgestelde voorwaarden en onverminderd de toepassing van het mededingingsrecht, is de Commissie van oordeel dat de relevante productmarkt de markt voor de productie en groothandelslevering van elektriciteit is, met inbegrip van cPPA’s, waarbij die elektriciteit wordt geproduceerd door zowel conventionele bronnen als door offshorewindparken die onder de vrijstelling vallen.

3.2.2.   DEFINITIE VAN DE GEOGRAFISCHE MARKT

(31)

In 2006 heeft de Commissie in een concentratiebesluit (20) bepaald dat er twee afzonderlijke geografische markten voor de groothandel in elektriciteit zijn: die van Oost-Denemarken (“DK2”) en die van West-Denemarken (“DK1”), aangezien er op dat moment geen directe interconnectie was tussen de twee Deense biedzones (of prijszones). De Commissie kwam tot dezelfde conclusie in het besluit DE/DK Interconnector van 2018 (21).

(32)

In 2014 heeft de Deense mededingingsraad de markt voor de productie en groothandelslevering van elektriciteit in Denemarken onderzocht in zijn besluit over virtuele elektriciteitscentrales (Virtual Power Plants, VPP) (22). Bij dat besluit herriep de Deense mededingingsraad eerdere toezeggingen die Elsam A/S was aangegaan in een fusie tussen Elsam A/S en Nesa A/S in 2004. De Deense mededingingsraad steunde gedeeltelijk een grotere geografische markt dan DK1. DK1 is via transmissieverbindingen verbonden met Noorwegen, Zweden en Duitsland. De groothandelsprijs voor fysieke elektriciteit in DK1 was in 2013 in minder dan 10 % van de uren anders dan in alle aangesloten prijszones. Tijdens de meeste uren had DK1 een groothandelsprijs die gelijk was aan die van ten minste één van de verbonden prijszones, waardoor een grotere geografische markt dan alleen West-Denemarken werd ondersteund. De vraag of er sprake was van een grotere geografische markt dan West-Denemarken werd echter opengelaten. In 2019 gaf de Deense mededingingsraad (23) aan dat de markt voor de productie en groothandelslevering van elektriciteit een nationale dimensie had, maar liet de vraag open of er een ruimere of een engere definitie van de geografische markt moest worden vastgesteld. Deze conclusie was gebaseerd op de volgende voorafgaande zaken: 1) het besluit in zaak — M.8660 Fortum/Uniper waarin de Commissie besloot dat er in Zweden een nationale markt bestaat, 2) het besluit in zaak M.3268 — Sydkraft/Graninge waarin de Commissie vaststelde dat Zweden slechts tijdens een onbeduidend aantal uren een afzonderlijke markt vormde van Finland en Denemarken, wat erop wees dat de groothandelsmarkt voor elektriciteit groter was dan de nationale markt, en 3) het VPP-besluit van de Deense mededingingsraad waarin het aanwijzingen vond voor een grotere geografische markt dan DK1 als gevolg van ontwikkelingen binnen de markt voor de productie en groothandelslevering van elektriciteit in Denemarken. De interconnectiecapaciteit tussen Denemarken en zijn buurlanden is sinds 2006 aanzienlijk uitgebreid. Met name de interconnectoren Skagerrak (met Noorwegen), Kontiskan (met Zweden) en Kontek (met Duitsland) zijn in gebruik genomen of uitgebreid. De Cobrakabel (met Nederland) is in 2019 in gebruik genomen. Binnen Denemarken verbindt de Grote Belt nu West- met Oost-Denemarken.

(33)

De door de indiener van het verzoek verstrekte bewijzen (24) tonen een toenemende prijscorrelatie tussen Oost- en West-Denemarken, evenals met aangrenzende prijszones van Zweden, Noorwegen en Duitsland (SE3, SE4, NO2 en DE). Zo had DK1 in 2013 voor 91,7 % en in 2018 voor 96,3 % dezelfde prijs als een van de andere zones (DK2, SE3, SE4, NO2 en DE); voor DK2 bedroegen de cijfers 97,8 % in 2013 en 98,6 % in 2018. Omgekeerd zijn de uren waarbij voor de DK1-zone een andere prijs gold dan voor de andere zones, tussen 2013 en 2018 gedaald van 8,3 % naar 3,7 %; voor DK2 daalde het percentage van 2,2 % naar 1,4 %.

(34)

Volgens Energinet heeft Denemarken een zeer grote capaciteit op de interconnectoren met zijn buurlanden, wat overeenkomt met ongeveer 90 % van zijn binnenlandse piekbelasting. De nauwe integratie met de buurlanden van Denemarken brengt met zich mee dat Denemarken slechts gedurende ongeveer 10 % van de tijd een aparte spotmarktprijs voor elektriciteit heeft. In de resterende tijd is de groothandelsprijs dezelfde als die in Noorwegen, Zweden en Duitsland.

(35)

In 2019 had de internationale verbinding tussen Oost-Denemarken (DK2) en Duitsland een beschikbare handelscapaciteit van 90 % van de totale capaciteit van de interconnector in de uitvoerrichting en van 95 % in de invoerrichting. De overige buitenlandse verbindingen hadden een beschikbare handelscapaciteit in de uitvoerrichting tussen 60 en 88 % van de totale capaciteit van de interconnector. De handelscapaciteit tussen West-Denemarken (DK1) en Noorwegen en Zweden was in 2019 lager dan in 2018. Aan de andere kant was de handelscapaciteit ten opzichte van Duitsland hoger voor beide Deense biedzones. De Cobra-verbinding had in 2019 een beschikbare handelscapaciteit in uitvoer- en invoerrichting van 87 % van de totale capaciteit van de interconnector.

(36)

De Commissie constateert dat er in beide zones prijsbeperkingen van buitenaf bestaan: DK1 heeft in 89,3 % van de uren dezelfde prijzen als andere zones en DK2 in 98,4 % van de uren. Ter referentie, in punt 28 van de concentratiebesluit Fortum/Uniper heeft de Commissie geconcludeerd dat de vier Zweedse biedzones één geografische markt vormden omdat ze een gemeenschappelijke prijs hadden in 89,7 % van de uren. De Commissie merkt ook op dat volgens de indiener van het verzoek de vier grootste spelers met marktaandelen van meer dan 10 % in zowel DK1 als DK2 aanwezig zijn.

(37)

Met het oog op de beoordeling van de in artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU vastgestelde voorwaarden en onverminderd de toepassing van het mededingingsrecht, is de Commissie van oordeel dat de relevante geografische markt voor de productie en groothandelslevering van elektriciteit, met inbegrip van cPPA’s, waarbij die elektriciteit wordt opgewekt uit zowel conventionele bronnen als uit die hernieuwbare bronnen waarop het verzoek betrekking heeft, open kan blijven, hetzij in het geval van een afzonderlijke markt voor DK1 en DK2, hetzij in het geval van een enkele nationale Deense markt.

3.2.3.   MARKTANALYSE

(38)

Alle berekeningen van marktaandelen en indicaties met betrekking tot het aandeel van elektriciteitsopwekking zijn gebaseerd op door de indiener van het verzoek verstrekte informatie.

(39)

In haar analyse houdt de Commissie rekening met verschillende factoren. Hoewel marktaandelen een belangrijk aspect zijn, wordt ook rekening gehouden met de concurrentiedruk die wordt uitgeoefend door producenten uit de buurlanden en het aantal inschrijvers op aanbestedingen voor capaciteit voor hernieuwbare energie.

(40)

Op de elektriciteitsproductie- en groothandelsmarkt in Denemarken zijn momenteel drie belangrijke marktspelers onderworpen aan de regels voor overheidsopdrachten overeenkomstig Richtlijn 2014/25/EU. Dit zijn Ørsted A/S (hierna “Ørsted” genoemd) (50,1 % eigendom van de Deense staat), de Deense dochteronderneming van Vattenfall, Vattenfall AB) (hierna “Vattenfall” genoemd) (100 % eigendom van de Zweedse staat) en HOFOR Energiproduction A/S (hierna “HOFOR” genoemd), met als uiteindelijke eigenaar de gemeente Kopenhagen.

(41)

Er zijn momenteel 18 Deense bedrijven die handelen op de stroombeurs Nord Pool. De meeste van deze bedrijven, zoals Danske Commodities en Centrica Energy Trading, zijn geen overheidsbedrijven volgens Richtlijn 2014/25/EU.

(42)

In 2018 en 2019 bedroeg het marktaandeel van Ørsted op de gecombineerde markt DK1-DK2 (in termen van opwekking) respectievelijk [20 tot 30] % en [10 tot 20] %, het marktaandeel van Vattenfall was [5 tot 10] % en [10 tot 20] % en het marktaandeel van HOFOR bedroeg [0 tot 5] % en [0 tot 5] %. De grotere concurrenten van deze bedrijven, die niet onder de regels voor overheidsopdrachten vallen, zijn Vindenergi Danmark (marktaandelen van [40 tot 50] % en [40 tot 50] %) en Energi Danmark ([10 tot 20] % en [10 tot 20] %). De marktaandelen op de DK1- en DK2-markten lagen in grote lijnen binnen hetzelfde bereik (Ørsted [20 tot 30] % in DK1 en [10 tot 20] % in DK2 in 2018, [20 tot 30] % in DK1 en [10 tot 20] % in DK2 in 2019, Vattenfall [5 tot 10] % in DK1 en [0 tot 5] % in DK2 in 2018, [10 tot 20] % in DK1 en [0 tot 5] % in DK2 in 2019, HOFOR [0 tot 5] % in DK1 en [5 tot 10] % in DK2 in 2019). Indien de relevante geografische markt groter is dan Denemarken, zouden deze marktaandelen kleiner zijn.

(43)

Invoer en uitvoer zijn zeer belangrijke kenmerken van de Deense elektriciteitsmarkt. In 2018 en 2019 bedroeg het elektriciteitsverbruik ongeveer 33,5 TWh. In 2018 vertegenwoordigde de invoer ongeveer 45,6 % van het totale verbruik, terwijl de nationale productie in 2018 41 % en in 2019 48 % van het verbruik dekte. De uitvoer is ook aanzienlijk, aangezien deze in 2018 en 2019 goed was voor 73 % en 62 % van de Deense elektriciteitsproductie.

(44)

Dit toont de omvang aan van de integratie van de Deense elektriciteitsmarkt in een grotere geografische markt en, als gevolg daarvan, de concurrentiedruk die door elektriciteitsproducenten uit, vooral, maar niet uitsluitend, buurlanden wordt uitgeoefend op Deense producenten via grensoverschrijdende interconnectoren.

(45)

Wat de spotprijzen op de groothandelsmarkt betreft, worden de prijzen van de Noordse landen vastgesteld op de stroombeurs Nord Pool. De gemiddelde uurprijs op de spotmarkt voor DK1 en DK2 bedroeg in 2019 respectievelijk 38,50 en 39,84 EUR/MWh, een daling van 13 % in beide zones ten opzichte van 2018. In 2019 bedroeg de systeemprijs 38,94 EUR/MWh. De Noordse systeemprijs is de fictieve spotprijs die zou zijn ontstaan als de hele Noordse regio één biedzone was. DK1 heeft over het algemeen lagere prijzen dan DK2 vanwege de relatief grote geïnstalleerde windturbinecapaciteit in DK1, wat de prijzen helpt drukken. In 2019 was de gemiddelde spotprijs 39,28 EUR/MWh in Noorwegen, 37,68 EUR/MWh in Duitsland en 38,79 EUR/MWh in Zweden, zeer vergelijkbaar met de prijs in DK1 en DK2.

(46)

In Denemarken wordt ongeveer zes procent van de elektriciteit verhandeld op de interne Europese intradaymarkt Xbid. De intradaymarkt is gebaseerd op continue handel met transacties waarvan de prijzen worden bepaald in een “pay-as-bid”-proces (d.w.z. de prijs wordt bepaald op basis van elke transactie die wordt voltooid), in tegenstelling tot de day-aheadmarkt, die is gebaseerd op veilingen met een enkele clearingprijs. De intradaymarkt wordt gebruikt om consumptie- en productieplannen bij te stellen, onder andere met het oog op het herstellen van de portefeuillebalansen. Dit betekent dat de prijs op de intradaymarkt voor elk uur begint bij de spotprijs en vervolgens stijgt of daalt als er tijdens het handelsvenster onvoorziene gebeurtenissen plaatsvinden. De gemiddelde prijs voor het jaar 2019 bedroeg 35,1 EUR/MWh voor de intradaymarkt in DK1. In DK2 was dat 36,7 EUR/MWh. In 2018 bedroeg de gemiddelde prijs 40,4 EUR/MWh in DK1 en 41,9 EUR/MWh in DK2.

(47)

Nadere berekeningen in het verzoek (25) laten zien dat de prijzen in DK1 en DK2 meestal gelijk zijn aan die van een of meer aangrenzende prijszones. In 2018 en 2019 waren de prijzen in DK1 voor 94,8 % en 96,3 % van de tijd gelijk aan die in een andere prijszone van de regio (DK2, SE3, SE4, NO2 en DE); de prijzen in DK2 waren voor 98,8 % en 98,6 % van de tijd gelijk aan die in een andere prijszone van de regio (DK1, SE3, SE4, NO2 en DE). Bovendien is de correlatie tussen de twee Deense zones en het Noordse systeem en de Duitse groothandelsprijs vrij hoog, variërend van 64 % tot 83 % in de periode 2017-2018.

(48)

Denemarken heeft een zeer grote capaciteit op de interconnectoren met zijn buurlanden, wat overeenkomt met ongeveer 90 % van zijn binnenlandse piekbelasting. De nauwe integratie met de buurlanden van Denemarken brengt met zich mee dat Denemarken slechts voor ongeveer 10 % van de tijd een aparte spotmarktprijs voor elektriciteit in DK1 en DK2 heeft. In de resterende tijd is de groothandelsprijs in DK1 en DK2 dezelfde als die in Noorwegen, Zweden en Duitsland.

(49)

De Commissie is van mening dat uit deze elementen blijkt dat de elektriciteitsprijzen in Denemarken een zeer sterke convergentie vertonen met de prijzen in de landen van de Noordse regio en in Duitsland.

3.2.4.   CONCLUSIE

(50)

Aanbestedende diensten hebben een beperkt marktaandeel op de elektriciteitsproductie- en groothandelsmarkt in Denemarken waarop dit verzoek betrekking heeft.

(51)

Het hoge niveau van elektriciteitsinvoer en -uitvoer in vergelijking met de Deense elektriciteitsproductie, in combinatie met de interconnectiecapaciteit met buurlanden, toont aan dat de elektriciteits- en groothandelsmarkt in Denemarken grotendeels geïntegreerd is in een bredere, transnationale markt. Ook al is de geografische markt niet noodzakelijk transnationaal, toch oefent de invoer van elektriciteit naar Denemarken gedurende een aanzienlijk aantal uren per jaar concurrentiedruk uit op de Deense groothandelsprijzen voor elektriciteit.

(52)

Dit wordt verder bevestigd door de door de indiener van het verzoek verstrekte gegevens over groothandelsprijzen, waaruit blijkt dat de Deense prijzen sterk lijken op de Nordpool-brede prijzen en de prijzen in Duitsland.

(53)

Het doel van dit besluit is vast te stellen of de activiteiten van productie en groothandelsverkoop van elektriciteit (op markten waartoe de toegang vrij is) aan een zodanig niveau van concurrentie zijn blootgesteld dat dit ervoor zal zorgen dat, ook zonder de discipline die wordt verzekerd door de toepassing van de nadere regels voor het plaatsen van opdrachten van Richtlijn 2014/25/EU, de plaatsing van opdrachten voor de uitoefening van de betrokken activiteiten zal plaatsvinden op een transparante, niet-discriminerende wijze op basis van criteria die het voor de aanbestedende instanties mogelijk maken de economisch voordeligste oplossing aan te wijzen.

(54)

Gezien de hierboven onderzochte factoren kan de Commissie concluderen dat de productie en groothandelslevering van elektriciteit uit conventionele bronnen en van offshorewindparken die in Denemarken het voorwerp uitmaken van een aanbestedingsprocedure, activiteiten zijn die rechtstreeks blootstaan aan concurrentie op een markt waartoe de toegang niet beperkt is, in de zin van artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU.

4.   CONCLUSIE

(55)

Voor de toepassing van dit besluit en onverminderd de toepassing van het mededingingsrecht, volgt uit de overwegingen 11 tot 53 dat de productie en groothandelslevering van elektriciteit uit conventionele bronnen en uit offshorewindparken die in Denemarken het voorwerp uitmaken van een aanbestedingsprocedure, zijn blootgesteld aan concurrentie op een markt waartoe de toegang niet beperkt is, in de zin van artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU. Bijgevolg mag Richtlijn 2014/25/EU niet van toepassing blijven op opdrachten voor die activiteiten in Denemarken.

(56)

Richtlijn 2014/25/EU moet van toepassing blijven op opdrachten voor die activiteiten die specifiek van het verzoek zijn uitgesloten.

(57)

Dit besluit is gegrond op de juridische en feitelijke situatie van oktober 2021 tot en met maart 2022 zoals die naar voren komt uit de informatie die door de indieners van het verzoek is ingediend. Het besluit kan worden herzien wanneer de juridische of feitelijke situatie zodanig verandert dat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU van toepassing is.

(58)

Er zij aan herinnerd dat in artikel 16 van Richtlijn 2014/23/EU (26) is bepaald dat die richtlijn niet van toepassing is op door aanbestedende instanties gegunde concessies wanneer, voor de lidstaat waarin dergelijke concessies moeten worden uitgevoerd, overeenkomstig artikel 35 van Richtlijn 2014/25/EU is vastgesteld dat de activiteit rechtstreeks blootstaat aan concurrentie overeenkomstig artikel 34 van die richtlijn. Aangezien is geconcludeerd dat de activiteiten van de productie en groothandelslevering van elektriciteit waarop het verzoek betrekking heeft, aan concurrentie zijn blootgesteld op een markt waartoe de toegang niet is beperkt, zullen concessieovereenkomsten die bedoeld zijn om de uitvoering van die activiteiten in Denemarken mogelijk te maken, uitgesloten zijn van het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/23/EU.

(59)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Enig artikel

Richtlijn 2014/25/EU is niet van toepassing op opdrachten die door aanbestedende instanties worden gegund om de productie en groothandelslevering van elektriciteit uit conventionele en hernieuwbare bronnen in Denemarken mogelijk te maken, waarvan sprake in het verzoek dat is gedaan krachtens artikel 35, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU.

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Denemarken.

Gedaan te Brussel, 26 juli 2022.

Voor de Commissie

Thierry BRETON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243.

(2)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1804 van de Commissie van 10 oktober 2016 betreffende de nadere regels voor de toepassing van de artikelen 34 en 35 van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB L 275 van 12.10.2016, blz. 39).

(3)  Richtlijn 2014/25/EU, overweging 44.

(4)  Ibidem.

(5)  Arrest van 27 april 2016 in zaak T-463/14, Österreichische Post AG/Europese Commissie, EU:T:2016:243, punt 28 en overweging 44 van Richtlijn 2014/25/EU.

(6)  Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).

(7)  Dit laat de beoordeling door de Commissie van de omzetting van deze richtlijn in Denemarken onverlet.

(8)  Zie bladzijde 28 van het verzoek.

(9)  Zaak COMP/M.4110 — E.ON/ENDESA van 25 april 2006, punt 10, blz. 3.

(10)  Zaak COMP/M.3696 — E.ON/MOL van 21 januari 2005, punt 223, zaak COMP/M.5467 — RWE/ESSENT van 23.6.2009, punt 23.

(11)  Zie zaak M.8660 — Fortum/Uniper van 15 juni 2018, punt 18. Zie ook COMP/M.7927 — EPH/ENEL/SE, punten 9-12; COMP/M.6984 — EPH/Stredoslovenska Energetika, punt 15; M.3268 — Sydkraft/Graninge, punten 19-20.

(12)  Zie zaak M.8660 — Fortum/Uniper van 15 juni 2018, punt 18. Zie ook COMP/M.7927 — EPH/ENEL/SE, punten 9-12; COMP/M.6984 — EPH/Stredoslovenska Energetika, punt 15; M.3268 — Sydkraft/Graninge, punten 19-20.

(13)  PB L 114 van 26.4.2012, blz. 21, punten 36-40

(14)  PB L 271 van 5.10.2012, blz. 4, punten 46-50.

(15)  PB L 12 van 17.1.2018, blz. 53, punten 19-23.

(16)  Zie zaak M.8660 — Fortum/Uniper van 15 juni 2018, punt 18.

(17)  Zie zaak M.8660 — Fortum/Uniper van 15 juni 2018, punt 18, evenals de zaken COMP/M.7927 — EPH/ENEL/SE, punten 9-12; COMP/M.6984 — EPH/Stredoslovenska Energetika, punt 15; M.3268 — Sydkraft/Graninge, punten 19-20.

(18)  De zaken SA.40305, SA.43751, SA.45974 en SA.57858.

(19)  Zie punt 21 van Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/71 van de Commissie van 12 december 2017 tot vrijstelling van de productie en groothandelslevering van elektriciteit in Nederland van de toepassing van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 12 van 17.1.2018, blz. 53).

(20)  Beschikking 2007/353/EG van de Commissie van 14 maart 2006 waarbij een concentratie verenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-overeenkomst (Zaak COMP/M.3868 — DONG/Elsam/Energi E2) (PB L 133 van 25.5.2007, blz. 24), punten 258-260.

(21)  Samenvatting van het besluit van de Commissie van 7 december 2018 inzake een procedure op grond van artikel 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 54 van de EER-overeenkomst (Zaak AT.40461 — DE/DK Interconnector) (PB C 58 van 14.2.2019, blz. 7), punten 49-50.

(22)  Deense mededingingsraad, DONG Energys anmodning om ophævelse af VPP tilsagn, 2014:

https://www.kfst.dk/media/13295/20140528-ikkefortrolig-afgoerelse-dong.pdf

(23)  Besluit van de Deense mededingingsraad van 25 juni 2019; https://www.kfst.dk/media/54483/20190625-fusion-se-eniig.pdf

(24)  Zie de punten 94 tot en met 97 van het verzoek.

(25)  Zie punt 95 van het verzoek.

(26)  Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).


8.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/51


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/1377 VAN DE COMMISSIE

van 4 augustus 2022

tot wijziging van de bijlage bij Beschikking 2007/453/EG wat de BSE-status van Frankrijk betreft

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 5507)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name artikel 5, lid 2, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 999/2001 is bepaald dat de lidstaten of derde landen of gebieden daarvan (“landen of gebieden”) aan de hand van hun status ten aanzien van boviene spongiforme encefalopathie (BSE) moeten worden ingedeeld in een van de volgende drie categorieën: verwaarloosbaar BSE-risico, gecontroleerd BSE-risico of onbepaald BSE-risico.

(2)

In artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 999/2001 is bepaald dat, indien het Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) een verzoekend land in een van die drie BSE-categorieën heeft ingedeeld, kan worden beslist de BSE-indeling op Unieniveau opnieuw te bezien.

(3)

In de delen A, B en C van de bijlage bij Beschikking 2007/453/EG van de Commissie (2) wordt de BSE-status van landen of gebieden naargelang van hun BSE-risico vermeld. De in deel A van die bijlage opgenomen landen of gebieden worden beschouwd als landen of gebieden met een verwaarloosbaar BSE-risico, de in deel B van die bijlage opgenomen landen of gebieden worden beschouwd als landen of gebieden met een gecontroleerd BSE-risico, terwijl overeenkomstig deel C van die bijlage niet in deel A of deel B opgenomen landen of gebieden worden beschouwd als landen of gebieden met een onbepaald BSE-risico.

(4)

Frankijk valt momenteel onder deel B van de bijlage bij Beschikking 2007/453/EG onder landen of gebieden met een gecontroleerd BSE-risico.

(5)

Op 24 mei 2022 heeft de World Assembly of Delegates van de OIE resolutie nr. 15, “Recognition of the Bovine Spongiform Encephalopathy Risk Status of Members” (3), aangenomen met het oog op de inwerkingtreding daarvan op 27 mei 2022. In die resolutie wordt erkend dat Frankrijk in overeenstemming met de Terrestrial Animal Health Code van de OIE een land met een verwaarloosbaar BSE-risico is. Na een nieuwe beoordeling van de situatie op Unieniveau naar aanleiding van resolutie nr. 15 van de OIE is de Commissie van oordeel dat de nieuwe OIE-BSE-status van Frankrijk moet worden weerspiegeld in de bijlage bij Beschikking 2007/453/EG.

(6)

De lijst van landen of gebieden in de bijlage bij Beschikking 2007/453/EG moet derhalve worden gewijzigd zodat Frankrijk in deel A van die bijlage wordt opgenomen onder landen of gebieden met een verwaarloosbaar BSE-risico.

(7)

De bijlage bij Beschikking 2007/453/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Beschikking 2007/453/EG wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 4 augustus 2022.

Voor de Commissie

Stella KYRIAKIDES

Lid van de Commissie


(1)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

(2)  Beschikking 2007/453/EG van de Commissie van 29 juni 2007 tot vaststelling van de BSE-status van lidstaten, derde landen of gebieden daarvan naargelang van hun BSE-risico (PB L 172 van 30.6.2007, blz. 84).

(3)  https://www.woah.org/app/uploads/2022/05/a-r15-2022-bse-final-1.pdf


BIJLAGE

De bijlage bij Beschikking 2007/453/EG wordt vervangen door:

“BIJLAGE

LIJST VAN LANDEN OF GEBIEDEN

A.   Landen of gebieden met een verwaarloosbaar BSE-risico

Lidstaten

België

Bulgarije

Tsjechië

Denemarken

Duitsland

Estland

Ierland

Spanje

Frankrijk

Kroatië

Italië

Cyprus

Letland

Litouwen

Luxemburg

Hongarije

Malta

Nederland

Oostenrijk

Polen

Portugal

Roemenië

Slovenië

Slowakije

Finland

Zweden

Gebieden van lidstaten  (*1)

Noord-Ierland

Landen van de Europese Vrijhandelsassociatie

IJsland

Liechtenstein

Noorwegen

Zwitserland

Derde landen

Argentinië

Australië

Brazilië

Canada

Chili

Colombia

Costa Rica

India

Israël

Japan

Jersey

Namibië

Nieuw-Zeeland

Panama

Paraguay

Peru

Servië (*2)

Singapore

Verenigde Staten

Uruguay

B.   Landen of gebieden met een gecontroleerd BSE-risico

Lidstaten

Griekenland

Derde landen

Mexico

Nicaragua

Zuid-Korea

Taiwan

Verenigd Koninkrijk met uitzondering van Noord-Ierland

C.   Landen of gebieden met een onbepaald BSE-risico

Niet onder A of B opgenomen landen of gebieden

.

(*1)  Voor de toepassing van deze bijlage wordt, overeenkomstig het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol, bij verwijzingen naar de lidstaten ook het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland bedoeld.

(*2)  Zoals bedoeld in artikel 135 van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Servië, anderzijds (PB L 278 van 18.10.2013, blz. 16).”


RICHTSNOEREN

8.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/55


RICHTSNOER (EU) 2022/1378 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 28 juli 2022

tot wijziging van Richtsnoer 2008/596/EG betreffende het beheer van de externe reserves van de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken en de juridische documentatie voor operaties met betrekking tot de externe reserves van de Europese Centrale Bank (ECB/2008/5) (ECB/2022/2028)

De Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 127, lid 2, het derde streepje,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, en met name artikel 3.1, het derde streepje en artikel 12.1 en artikel 30.6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtsnoer 2008/596/EG van de Europese Centrale Bank (ECB/2008/5) (1) heeft betrekking op het beheer van de externe reserves van de Europese Centrale Bank (ECB) door de nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben en de juridische documentatie voor operaties met betrekking tot dergelijke activa. Als gevolg van de regelmatige evaluatie van dat richtsnoer is het nodig het richtsnoer op verschillende punten te wijzigen.

(2)

Ten eerste moet de ECB, indien tegenpartijen niet voldoen aan de toepasselijke wetgeving met betrekking tot het voorkomen van witwassen en/of terrorismefinanciering, en/of betrokken zijn bij het witwassen van geld en/of terrorismefinanciering, de mogelijkheid hebben om met ingang van 1 augustus 2022 raamverrekeningsovereenkomsten (“master netting agreements”) te beëindigen die zij met dergelijke tegenpartijen heeft gesloten of die door de ECB vóór die datum zijn gesloten en daarna zijn gewijzigd. Dit zou een weerspiegeling zijn van de huidige praktijk van de ECB met betrekking tot de andere door de ECB gebruikte raamovereenkomsten (“master agreements”). Ten tweede moeten tegenpartijen bij transacties met betrekking tot de externe reserves van de ECB worden verplicht om alle toepasselijke sancties die op het niveau van de Europese Unie en/of de Verenigde Naties of door een andere bevoegde autoriteit zijn opgelegd permanent na te leven.

(3)

Daarnaast moeten verschillende andere aanpassingen van operationele of technische aard worden aangebracht.

(4)

Derhalve moet Richtsnoer 2008/596/EG (ECB/2008/5) dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen

Richtsnoer 2008/596/EG (ECB/2008/5) wordt als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 1 wordt de tweede zin vervangen door:

“Europese rechtsgebieden”: de rechtsgebieden van alle lidstaten die de euro overeenkomstig het Verdrag hebben aangenomen, alsmede Denemarken, Zweden, Zwitserland en Engeland en Wales;

2.

in artikel 3 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   Retrocessie-operaties, omgekeerde retrocessie-operaties, koop-/wederverkoopoperaties en verkoop-/wederinkoopoperaties met betrekking tot de externe reserves van de ECB worden gedocumenteerd met behulp van de volgende standaardovereenkomsten in de aangegeven editie of versie, of in een recentere door de ECB goedgekeurde editie of versie:

a)

de EBF Raamovereenkomst voor financiële transacties (editie 2004) wordt gebruikt voor operaties met tegenpartijen die opgericht zijn of rechtspersoonlijkheid hebben krachtens het recht van één van de Europese rechtsgebieden en krachtens het recht van Noord-Ierland en Schotland;

b)

de Bond Market Association Master Repurchase Agreement (versie van september 1996) wordt gebruikt voor operaties met tegenpartijen die opgericht zijn of rechtspersoonlijkheid hebben krachtens het recht van de Verenigde Staten op federaal of staatsniveau, en

c)

de TBMA/ISMA Global Master Repurchase Agreement (versie van 2000) wordt gebruikt voor operaties met tegenpartijen die opgericht zijn of rechtspersoonlijkheid hebben krachtens het recht van een ander rechtsgebied dan genoemd in de punten a) of b).”;

3.

in artikel 3 wordt lid 3 vervangen door:

“3.   Over-the-counter-derivaten met betrekking tot de externe reserves van de ECB worden gedocumenteerd met behulp van de volgende standaardovereenkomsten in de aangegeven editie of versie, of in een recentere door de ECB goedgekeurde versie of editie:

a)

de EBF Raamovereenkomst voor financiële transacties (editie 2004) wordt gebruikt voor operaties met tegenpartijen die opgericht zijn of rechtspersoonlijkheid hebben krachtens het recht van de Europese rechtsgebieden;

b)

de 1992 International Swaps and Derivatives Association Master Agreement (Multicurrency — cross-border, versie naar het recht van New York) wordt gebruikt voor operaties met tegenpartijen die opgericht zijn of rechtspersoonlijkheid hebben krachtens het recht van de Verenigde Staten op federaal of staatsniveau, en

c)

de 1992 International Swaps and Derivatives Association Master Agreement (Multi-currency — cross-border, versie naar Engels recht) wordt gebruikt voor operaties met tegenpartijen die opgericht zijn of rechtspersoonlijkheid hebben krachtens het recht van een ander rechtsgebied dan genoemd in de punten a) of b).”;

4.

in artikel 3 wordt lid 5 vervangen door:

“5.   Deposito’s met betrekking tot de externe reserves van de ECB met tegenpartijen die: i) in aanmerking komen voor de in lid 2 en/of 3 genoemde operaties, en ii) opgericht zijn of rechtspersoonlijkheid hebben krachtens het recht van de Europese rechtsgebieden, Ierland uitgezonderd, worden gedocumenteerd met behulp van de EBF Raamovereenkomst voor financiële transacties (editie 2004 of een recentere door de ECB goedgekeurde editie). Voor gevallen die niet onder de punten i) en ii) hierboven vallen, worden deposito’s met betrekking tot de externe reserves van de ECB gedocumenteerd met behulp van de raamverrekeningsovereenkomst zoals bepaald in lid 7 hieronder.”;

5.

in artikel 3 wordt lid 6 vervangen door:

“6.   Een document opgesteld in het Engels volgens het model in bijlage I (hierna de “ECB-bijlage” genoemd), wordt aangehecht aan en vormt een integrerend onderdeel van elke standaardovereenkomst, krachtens welke retrocessie-operaties, omgekeerde retrocessie-operaties, koop-/wederverkoopoperaties en verkoop-/terugkoopoperaties, effectenuitleen-, tripartiete retrocessie- of over-the-counter-derivatenoperaties met betrekking tot de externe reserves van de ECB worden uitgevoerd, tenzij dergelijke operaties worden uitgevoerd uit hoofde van de EBF Raamovereenkomst voor financiële transacties.”;

6.

in artikel 3, lid 7, wordt het inleidende deel vervangen door:

“7.   Er wordt een raamverrekeningsovereenkomst gesloten met alle tegenpartijen, met uitzondering van tegenpartijen: i) waarmee de ECB een EBF-raamovereenkomst voor financiële transacties heeft gesloten, en ii) die georganiseerd zijn of rechtspersoonlijkheid hebben krachtens het recht van één van de Europese rechtsgebieden, Ierland uitgezonderd, en wel als volgt:”;

7.

aan artikel 3 wordt het volgende lid 9 toegevoegd:

“9.   Alle raamverrekeningsovereenkomsten die door de ECB met ingang van 1 augustus 2022 zijn gesloten of die door de ECB vóór die datum zijn gesloten en die na die datum zijn gewijzigd, bevatten een permanente verklaring van elke tegenpartij dat: a) de tegenpartij op alle wezenlijke punten aan alle toepasselijke wetgeving (met inbegrip van instructies van bevoegde autoriteiten) met betrekking tot het voorkomen van het witwassen van geld en terrorismefinanciering voldoet; b) de tegenpartij niet betrokken is bij het witwassen van geld en/of terrorismefinanciering, en c) de tegenpartij voldoet aan alle toepasselijke beperkende maatregelen (gewoonlijk “sancties” genoemd) die op het niveau van de Europese Unie en/of de Verenigde Naties zijn vastgesteld of door een andere bevoegde autoriteit zijn opgelegd.”;

Artikel 2

Vankrachtwording

1.   Dit richtsnoer wordt van kracht op de dag van kennisgeving aan de nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben.

2.   De centrale banken van het Eurosysteem voldoen met ingang van 1 augustus 2022 aan dit richtsnoer.

Artikel 3

Geadresseerden

Dit richtsnoer is gericht tot alle centrale banken van het Eurosysteem.

Gedaan te Frankfurt am Main, 28 juli 2022.

Voor de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Christine LAGARDE


(1)  Richtsnoer 2008/596/EG van 20 juni 2008 betreffende het beheer van de externe reserves van de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken en de juridische documentatie voor operaties met betrekking tot de externe reserves van de Europese Centrale Bank (ECB/2008/5) (PB L 192 van 19.7.2008, blz. 63).


BIJLAGE

Bijlage I bij Richtsnoer 2008/596/EG (ECB/2008/5) wordt vervangen door:

ECB-ANNEX

1.

The provisions of this Annex shall be supplemental terms and conditions applying to [name the standard agreement to which this Annex applies] dated [date of agreement] (the “Agreement”) between the European Central Bank (the “ECB”) and [name of counterparty] (the “Counterparty”). The provisions of this Annex shall be annexed to, incorporated in and form an integral part of the Agreement. If and to the extent that any provisions of the Agreement (other than the provisions of this Annex) or the ECB Master Netting Agreement dated as of [date] (the “Master Netting Agreement”) between the ECB and the Counterparty, including any other supplemental terms and conditions, annex or schedule to the Agreement, contain provisions inconsistent with or to the same or similar effect as the provisions of this Annex, the provisions of this Annex shall prevail and apply in place of those provisions.

2.

Except as required by law or regulation, the Counterparty agrees that it shall keep confidential, and under no circumstances disclose to a third party, any information or advice furnished by the ECB or any information concerning the ECB obtained by the Counterparty as a result of it being a party to the Agreement, including without limitation information regarding the existence or terms of the Agreement (including this Annex) or the relationship between the Counterparty and the ECB created thereby, nor shall the Counterparty use the name of the ECB in any advertising or promotional material.

3.

The Counterparty agrees to notify the ECB in writing as soon as reasonably practicable of: (i) any consolidation or amalgamation with, or merger with or into, or transfer of all or substantially all of its assets to, another entity; (ii) the appointment of any liquidator, receiver, administrator or analogous officer or the commencement of any procedure for the winding-up or reorganisation of the Counterparty or any other analogous procedure; or (iii) a change in the Counterparty’s name.

4.

There shall be no waiver by the ECB of immunity from suit or the jurisdiction of any court, or any relief against the ECB by way of injunction, order for specific performance or for recovery of any property of the ECB or attachment of its assets (whether before or after judgment), in every case to the fullest extent permitted by applicable law.

5.

There shall not apply in relation to the ECB any event of default or other provision of any kind in which reference is made to the bankruptcy, insolvency or other analogous event of the ECB.

6.

The Counterparty agrees that it has entered into the Agreement (including this Annex) as principal and not as agent for any other entity and that it shall enter into all transactions as principal.”.